Skip to main content

Full text of "Houwelyck, dat is, De gansche gelegtheydt des echten staets"

See other formats


2 


Ex  Libris 
JOHN  LANDWEHR 
Voorschoten 


/ 


♦ 


Digitized  by  the  Internet  Archive 
in  2014 


https://archive.t)rg/details/houwelyckdatisdeOOcats 


HOVWELYCK. 

«Z>  A  T  ƒ  S 

De  ganfchegelegenthey t  des  Echten  ftaets. 

t>  o  o  % 

LCATS. 


TOT  MIDDELBVRGH, 


Iade  Druckeryc  van  jfan  Gieter/S  <vande  Venne,  in  fijn  leven  Kunft  -en 
Pouckdrucker,  op  den  houek  vande  nieuwe  Beurfe  inde  nieu- 
we Druckery.    Anno  i,52j. 

*Mct  Privilegie  <voor  vp  Jaren. 


Extrafif  uyt  de  Privilegie. 

DE  Staten  Generael  der  vereenichde  Nederlanden  hebben  geconfènteert 
ende  gheoftroyeert  ,  confenteren  ende  oéiroyeren  mits-defen  Adriaen 
vande  venne  Schilderende  Teyckenaer  woonende  in  s'Graven-Haghe, 
dat  hy  met  de  fijne  voor  den  tijt  van  vijfthien  laren  naeft-comende  alleene  inde 
vereenichde  Provinciën  (al  mogen  doen  drucken  ende  uytgeven  fèecker  groot 
ende  nieuw  Poëtifch  werek  ,  ghenaemt  ROVWELTCK,  van  d'Heer  TA  COS 
CATS,  beftaende in  (ès  verfchevden  boucken  ,  te  weten  ,  MAEGHT,  VR T- 
S  TE  R  y  BR  VTTy  VROVWE,  MO EDER  ,W EDVWE ,  mitfgaders  de  Man. 
nelijcke  tegen-Plichten.  Verbiedende  allen  ende  een  yegelijcken  ingefèten  van  de- 
fe  Landen,  het  voorfz.  bouck  binnen  den  voorfè.  tijt  van  1 5  .laren  dire&elick  of- 
te indire&elick,  int  geheel  ofte  ten  deele,  int  groot  ofte  int  kleyne  in  cenigerley 
tale  te  doen  nadrucken,  vercoopen  ende  uytgeven,  ofte  elders  nagedruckt  inde 
Vereenichde  Provintien  te  brengen,  vercoopen,  ofte  uyt  te  geven,  fonder  con- 
fent  vanden  voornoemden  Adriaen  vande  Venne,  by  verbeurte  vande  felve  nage- 
drucktc  exemplaren,  ende  daerenboven  vande  fomme  van  fes  hondert  gulden, 
(bo  menichmael  als  bevonden  (al  werden  de(ên  contrarie  gedaen  te  fijn,  (b  wel 
by  den  vercooper ,  als  by  den  drucker  te  verbeuren,  t'appliceren  een  derden- 
deel  daer  van  tot  behouff  vanden  Officier  die  de  kalangie  doen  lal ,  het  tweede 
derdendeel  tot  behouf  vanden  Armen,  ende  het  refterende  derdendeel  tot  be- 
houf  vanden  voodz.  Adriaen  vande  Venne  met  de  fijne. 

Ghedaen  ter  vergaderinge  vande  Hooch-gemelte  Heeren  Staten 
Generael  in  s'Graven-Hage  opten  22.Martij,  1625, 

Was  ondertecckent,  Anthonü  de  Roderv~. 

noch  laegerjiont  , 

Ter  Ordonnantie  vande  lèlve. 

ĥ  mm  GocL 


Men  wint  dep  boucken  te  koop  inden  Winckel  njan  n/vpjlent  fan  PkterjS 
'■vande  Venne  tot  Mtdielhurgh.  ënde  oock^by  vidmen  njande  Venne Schd- 
der  enfeyekenaer  >  n/voonende  in  s'Graven-Hage. 


DORDRECHTVM  BATAVORVM. 


ADRIAEN  VANDE  VENNE 

SCHILDER  en  TEYCKENAER 

AENDEN 

IQtnJï-lkyenden  Lefer. 

Adien  ick,  gunflige  Lelèr,  den  Titel 

hier  voren  geftelt,mitfgaders  oock  de  andere  Prin- 
ten door  het  werck  verdeelt ,  uyt  den  mont  des 
Auteurs,  felfs  hebbe  geteyckent,  ende  mitfdien  ten 
vollen  ben  onderrecht  wat  hy  daer  mede  voor 
heeft ;  Soo  verhope  ick  dat  my  niet  qualick  en  (al 
worden  afgenomen ,  dat  ick  tot  naerder  ende  klaerder  verftant  vanden 
voorfchreven  Titel  een  kleyne  Voor-reden  hier  ghebruycke.  Voor 
eerft  dan  fal  de  verftandighe  Lefer  acht  ghelieven  te  nemen  dactet  onfen 
Schrijver  heeft  goet  ghedachthet  jegenwoordigh  werck  af  tedeelenin 
fes  byfondere  hooft-ltucken,  by  name  Maeght,  Vryfier^  ende  fbo  voorts 
als  in  het  op-fchrift  te  fien  is  ;  waerop  als  in  het  voorby  gaen  eerft  is  aen 
te  mercken  dat  de  voorfchreven  woorden,  Maeght  ende  VryBer>  niet  en 
dienen  opghenomen  als  of  die  maereeneendedefelvefaeckeen  waren 
beduydende,  juyft  alfoo  gelijckmen  gemeenlick  feyt  een  fieck  wijf,  en- 

I  (*)  de 


de  een  krancke  vrouwe ;  Maer  in  tegendeel  van  dien  dat  de  felve  woor- 
den in  Iiarc  beteyckeninghe  merckelick  onderfcheyt  fijn  hebbende,  als 
paffende  yeder  vande  felve  op  een  byfondere  gelegen theyt  des  menfche- 
licken  levens  ;  tot  wekken  eynde  dient  gelet  dat  het  woort  Maeght  hier 
te  nemen  is  voor  een  vrouwelick  fchepfel,  nu  beginnende  ghewaer  te 
worden  de  eerfte  beweginghe  van  het  gene  God  almachtigh  het  men- 
fchelick  geflachte  vanden  aenbeginne  heeft  ingefchreven  door  de  kracht- 
werckende  woorden,  h&asl  endenjermemchfuldicht>  evenwel  noch  fonder 
eenige  toe-eygeninghe  van  ghenegentheyt  aen  eenich  mans-perfoon  j 
oock  fonder  dat  haer  ililx  by  eenich  mans-perfoon  gheverght  worde . 

De  naem  Vryfter  <gpsx  wat  verder,  ende  daermede  worchier  gemeynt 
cene  foodanige,die,  na  de  voorfchreven  eerfte  beroeringhe,  hare  ghene- 
gentheden  begint  uyt  te  ftrecken  tot  haren  even  menfche ;  immers  die 
tot fulx  van  yemant  wort  aengefocht :  het  welck  alfoo  vaft  geftelt  fijn- 
de^foo  kan  yemant  Maeght  wefen  fonder  Vryfter  te  fijn ;  ghelijckerwijs 
oock  wel  Vryfters  gevonden  konnen  worden  fonder  Maeght  te  wefen ; 
Ende  in  hec  gemeen  foo  is  een  Maeght  te  nemen  als  een  aengeleyde  ofte 
gedoot-verwde  Vryfter,  een  Vryfter  als  een  gedoot- verwde  Bruyt ;  een 
Bruyt  als  een  gedoot-verwde  vrouwe,  ende  foo  vervolgens  tot  den  uy  t- 
eynde  toe;  in-ficht  nemende  op  de  nabuerigheyt  van  het  gene  dat  naeft 
voor  handen  is .  Ondertuffchen  tot  een  noodighe  waerichouwinghe 
fal  de  gunftigeLefer  gelieven  te  letten  (alfoo  s'menfchen  leven  in  onfe 
gemeene  maniere  vanfpreken  menichmael  meteen  berch  wort  verge- 
leken, waer  van  de  fpreeck-woorden  by  ons  ghebruyckelick  den  berchap 
ende  afgaen,  genouchfame  getuygeniffe  fijn  ghevende)  Dat  de  Titel  hier 
voren  gheftelt  is  afgebeelt  in  ghedaente  van  een  Heuvel,  rijfendeaende 
cene  ende  dalende  aende  andere  fijde,  met  by  voughfel  van  fes  paer  men- 
fchen.,  die  den  berch,  elck  te  fijner  plaetlen,  over  wederfijden  bewande- 
len ;  alles  op  dat  yeder  daer  uyt  mochte  bemereken  den  ganlchen  om- 
me-gang  des  menfehdicken  levens  hier  vertoont  te  worden  in  fes  dec- 


ien,  maeckende  als  fes  dagen,  ende  mitfdien  uyt-brengende  den  vollen 
loop  van  een  gheheele  weke ,  daer  fèlfs  de  Ruft-dach,  ofte  den  dach  des 
Heeren  niet  aen  en  ontbreeckt,  afgebeelt  inden  voorfchreven  tijtel  door 
het  laetfte  woonhuys  alles  vleefch,  twelck  is  het  graf .  Devordereby- 
voughfelen  ende  finne-beelden  op  elcke  gelegentheyt  paffende  fal  een 
yeder,  die  het  oogh-merck  van  den  Auteur  eens  heeft  begrepen,  lichte- 
lick  verftaen,en  daerom  en  wil  ick  dieshal  ven  hier  niet  gewagen.  Het 
werck  en  was  van  eerften  aen  opce  voorfchreve  fes  deelen  niet  aenghe- 
leyt>  maer  alleen  op  de  vier  laer-getijden,  foo  als  hier  na  in  het  vervokh 
lichtelick  is  te  (ien  Dan  alfoo  middelertij  t  onder  des  Auteurs  poëtifche 
oeffeningen  mede  wert  ghevondenhet  tweede  deel  van  dit  werck,  dat 
nu  den  naem  van  Vryfter  is  dragende,  fijnde  te  voren  om  een  andere  ge- 
legentheyt by  hem  gemaeckt,  foo  heeftet  hem  goet  gedacht  den  Maegh- 
deplicht  voor  defen  uy  tgegeven,  te  herftellen  ende  als  in  een  andere  vor- 
me  te  hergieten,  om  alfoo  dit  werck  fijn  vollen  fwier  te  mogen  geven  j 
Vindende  oock  ten  felven  cynde  goet  in  hetbeginffel  hier  by  te  vougen 
de  af  beeldinghe  van  het  kinderfpel ,  wefende  als  de  morghen-ftont  ofc 
voorfpel  vanden  eerften  dach  in  defe  weke, om  alfoo  het  leven  des  men- 
fchen  in  fijn  volle  rondde  te  vertoonen  • 

Vande  nuttichey t  des  wercks  en  hebbe  ick  niet  voor  ghenomen  yet 
fonderlings  te  feggen ,  maer  hetfelve  gheheel  te  ftellen  aen  het  oordeel 
vanden  verftandighen  Lefer,  den  felven  alleenlick  biddende  de  twee  Ta- 
fels hier  achter  aen  by-ghevoecht  eens  in  haefte  te  willen  overloopen, 
ende  als  int  voorby  gaen  eenige  ftucken  daerop  na  te  fien ;  het  welck  ge- 
fchiedende,  foo  vertrouwe  ick  vaftelick  dat  haer  de  faecke  foo  fal  open 
doen  dat  hy  menichte  van  dinghen  fal  vinden  die  op  fijn  ghelegentheyt 
engenegentheyt  niet  qualick  en  fullen  paffen ;  in  wat  deel  fijns  levens 
hy  oock  foude  moghen  wefen ,  Door  dien  het  werck  daer  toe  is  aenge- 
leyt  opdatyeder  menfche  in  t'een  of  t'ander  deel  fijn  mont-fmaecke 
mochte  vinden.  Ick  bekenne  in  dufdanighe  faecke  weynich  tc  konnen 

I   (*)  ij  oordee- 


oordeelen,  evenwel,  uyt  het  ghene  dat  icker  van  weet,  foo  derf  ick  feg- 
gen ,  dat  hier  een  eenvoudige  Maeght,  een  weelige  Vvytter>  een  vriende- 
heke  Hmyty.ecn  lievende  Vrouwe >  een  fuygende  éMoeder^txx  treurende, 
een  herhou  wende,  een  bedaeghde,  ja  een  dervende  Weduwe- 1&  ont- 
moeten dat  haer,  na  eyfch  van  (aecken,  nut  ende  dienftich  lal  wefen,  en- 
de  des  fy  haer  fal  bedancken  gelefen  te  hebben,gelijck  mede  van  de  man- 
nelicke  tegen-plichten  in  debyfonderfteghevallenophareplaetfenbc- 
fcheydentiick  aengetogen  het  felve  gefeyt  kan  worden. 

Maer  onder  allen  foo  fpreeckt  de  reden  felfs  het  voorfchreven  werek 
fonderlinghe  bequaem  te  wefen  om  by  een  TSvtsydegom  benevens  de  ju- 
weelenaen  fijne  lieve  T5ruyt  vereert  te  worden  ^  want,  boven  de  ver- 
maeckelickheyt  van  de  poëlïe  ende  prenten  hier  in  gebruyekt,  foo  ben 
ickverfekert  dat  alle  de  kleynodien  tefamen  aende  nieu-gehouwde  niet 
en  fullen  geven  foodanich  voordeel  als  het  minfte  deel  defes  boucks  aen 
haer  en  het  geheel  huys-gefin  fal  konnen  inbrengen ,  ingevalle  fy  maer 
fomwijlen  een  vlytich  ooge  daer  over  wil  laten  gaen. 

Meer,  Lefer,  en  hebje  van  my  hier  niet  te  verwachten.  Ons,  dat  is 
mijn  broeder  faliger  ende  my,  is  alleen  toe-gheftaen  hetbeleyt  vandefe 
lichte  peirden :  Daer  het  aenden  man  gaet ,  fal  de  Schrij  ver  felfs  tot  u 
fp  reken,  waer  toe  ick  my  geerne  gedrage,  ende  oorlof  nemende,  bidde  u 
oockvanmijnekunfte  heuflfelick  te  willen  oordeelen.  Vaert  weL 
In  s'Graven-Hage,  den  1 6.  Mey  1 6ip 


En  dan  noch  fiaet  een  <xjyeynigh  fiil, 
En  fiet  eens  ^z/vdttet [eggen  <&PtL 

Ghy  lacht 3  m dat ickaen u merck^ 
€n  denckt,  Ten  is  maer  kinder-wercl^: 
VV 'el lacht  ,  het  is  u  a/vel  ge  jont, 
En  lacht  oockuyt  een njollen monts 
Want  al  het  nsvoelen  nsandejeught 
Vat  is  alleen  maer  loffen/reugbt, 
€n  is  alleen  maer  dom  bejagh 
Datjeder  uvelbelacben  mach. 

<ZMaer  fvvijlje  met  de  Anders  lacht, 
Soo  ri/voud  ic /{datje  njorder  dacht, 
nAls  dat]  oockjn  dit  eygen  heelt 
zAlmede  hy  de  kinders  ff  eelt . 

'kën  <~vyeet  niet  datteryemant  leeft 
Die  niet  fijn  kintfibe  poppen  heeft , 
Die  niet  hy  navijlen  eens  en  malt. 
Die  niet  hy  n/vijlen  eens  en  <u<dt, 
Die  met  hy  <-vvijlen  heeft  geboot, 
Ofyet  begon  dat  niet  en  floot . 

Dit fpel,  alfchijntet  fonder  fin, 
Dat  heeft  een  ty&yne  njyeerelt  in$ 
De  nJVeerelt  en  haer  gdns  gefiel 
En  is  maer  enckel^nder-fpely 
Dus,fooje  na  den  eyfch  hevroet 
zAl  rvvat  de  malle  jonckjpeyt  doet, 
Ghy  feilt  (-vernemen  opte firaet 
Hoe  dat  deganfche  njyeerelt  gaet , 
Ghy  filter  binden,  meyn  ickyVel, 
V  eygen  malen  liyider-ffel, 


Of,  foojet  heden  niet  en  wmt9 
Soo  fijt  je  <vry  al  nsvat  te  blint, 
Soo  is  het  oogh  u  fonder  licht, 
Dus  fouckt  een  briluoor  ugeficht, 
Een  bril,  die  Ey gen-kennis  biet, 
VVaerdoor  men  in  fijn  herte  fiet, 
En  fooje  dien  eens  recht gebmyc kt, 
En  noyt  het  ooge  toe  en  liyckt, 
Soo  njveet  ickjLttjc  <~vinden feilt 
Of  eygen  mal,  of eygen  fibult, 
Offoo  ickjioch  bedrogen  ben, 
Soo  denckt<dat  ïch^geenmenfcb  en  ken. 

Maer  treet  eens  toe,  en  wijf, en  man, 
En  neemt  hier  eens  een  prouf  jen  <van. 
'^TOor  eerfi  is  daer  een  dertel  k}nt, 

Dat  om  fijn  oogenis  geblint , 
Dies  gaetet,  met  een  open  bant, 
Geduerigh  taften  na  de  i/vant* 
En  noch  in  defen  blinden  loop 
Soogrijpet yemant  uytten  hoop, 
Het  grijpt  er  eene  by  de  mouy 
Die  befl  haer  laten  grijpen  n/vou^ 
En  fchoon,  eer  dat  bet  yemant  uing, 
Hem  om  de  kop  een  dexfel  hing, 
Soo  njyort  nu  t'oogb  hem  los  gedaen, 
Dies  fiet  het  fijn  gevangen  aen, 
Het  fiet  ten  njollen  nrvat  en  boe, 
Het  fiet  by  njVtjlen  a/Vonder  toe  , 
<SMaer  ach  \  bet  fiet  den  klaren  dacb 
fyfl  als  het  niet  meer  grijpen  machs 

Het 


Het  Jpeeltje,  wrienden,  datgebiet 
Een  blinde  greep,  en  w  order  niet. 

£My  dunckt  dit  is  een  eygen-beelt 
Van  datmen  in  bet  a/yen  Jpeelts 
T^e  wryer,  arrem  Venus-kmt, 
Die  isgemeenlwk fleke-blint, 
Des  dwaelt  hy  weeltij  ts  over  ftraet, 
Onftker  wvaer  hy  henen gaet, 
Hy  drilt,  hy  loop,  hy  rent,  hy Jvveeft 
Tot  hyder  een  gevangen  heeft ^ 
Maer  vvien  doch  krijght  de  grijper  wast, 
Of wvien  doch  wangt  hy  by  den  taB, 
€n /onder  licht,  en  fonder  bril, 
zAls  die  haer  laeten  grijpen  wvil? 
Hy  fach  te  woren  met  een  fleech^, 
Noch  hoe  hy  font,  noch  vvaer  hy  weec^, 
^Maer  na  dat  hy  de  wrysïer  wing, 
ü^ufiethywhckin  alle  ding, 
Hy  fiet  en  haer,  en  haer  gebrec^ 
Haerydel hooft  en  fiegen  neck^ 
Hy  fi^t  haerfeylen  aÜegaer, 
Hy  fiet  by  wvijlen  al  te  kUer, 
Maer  of  hy  weel  of  luttel  fiet , 
Noch  eens  te  grijpen  mach  hy  niet, 
€n  fihoon  hy  wint  onaerdigh  wleys^ 
De  greep  is  moer  woor  eene  reys. 
Maerwvaerom  doch  een  grammen  fin  ? 
*Dit  fpeultjen  heeft  die  wvetten  in, 
^Dit  Jpeultjen  heeft  eengroote  fleepy 
Men  hout  daer  eeuwvich  Watmen  greep . 


Gewü,  indien  het  mocht  ge fihien^ 
Het  wvare  beter  eer  ft  te  fien, 
Sn  blint  te  wvefen  naderhant, 
Op  datmen  geen  gebreken  want. 
Wel  blinde  binders ,  hoort  een  wvoortj 
Sn  waert  niet  ras  en  haefitgh  woort, 
Maer,  by  gebreck^van  eygen  licht > 
Gebruyclq  eens  anders  helgefichty 
Op  datje  noyt  een  greep  en  doet 
Daeromghy  narnaels  treuren  moet. 
Q  let  hoe  de  menfeh  fijn  eygen  aeri 

Oockjnde  fyntsheyt  openbaertl 
Het  meysje fpeelt  met  poppe-goety 
Het  knechtje  toont  een  hooger  moet$ 
Het  meysje  doet  de  wviege gaen, 
Het  knechtje  laet  den  trommel fiaen $ 
Het  meysje  fftcelt  met  kleyn  beflach 
Dat  tot  de  kgucken  dienen  mach$ 
Het  knechtje  met  een  jvvacke  Uns 
!7\Qt  wvijfi  wande  rouwe  mans  $ 
Het  wveet  doch  dat  het  Hoüants  bloet 
Het  lant  met  wvapens  houden  moet  • 

Siet,  binders, po  het  oude  Jong 
S 00 pijpt  daer  na  het  k[eyne  jong, 
Siet !  njvat  wermach  een  oudejïam, 
Twil  muyfen  a/vat  wan  katten  quam. 
J^y  It  kint  heeft  langen  tijt  gewacht  j 
En  weel  en  dkhjnaels  aver dacht y 
VV anneer  de  Slagh-tijt  karnen  wvou, 
En  datmen  ojf m  bollen fouy 

I   (*)  ty  Mn 


€ doch  fijn  oogh  engansgepeys 
En fach  niet  of  het  off wleys  s 
Niet  op  het  fineir>  niet  op  het  roet5 
Ten  dacht  niet  om  te  fijngevoet^ 
Maer  al  dat  groot  en  langgeraes 
En  rWas  alleen  maer  om  de  blaes> 
cDie]aeght  het  nu  <vdfcbrale  <-uVmt; 
En  daer  iB  dat  het  ^vreughde  ^ulnt } 
Maerprickt  eens  met  een  kleyne  fpel, 
Ter/lont  foo  fimck}  het  bolgfirvel. 

Watiffer  menichydel'menfh 
Die  fireckt  fijn  luH  engxnfchen  ^vvenjcb 
Datyemantj  daer  hy  t'oogh  op  beeft  > 
Van  nu  fijn  tijt  had  uyt -gekeft  l 
ü^kt  om  te  dcelen  in  betgcet. 
Want  hy  en  is  niet  njan  bet  bl^et* 
Maer  op  dat  hy  bekomen  mocht 
€en  fchrale  njvint,  een  kleyne  locbt^ 
Tet  ickjen  ^weet,  een  njveynigh  eer^ 
€en  ri/vafim  uytt  er -maten  teer$ 
€ylaesl  de  menfib  en  alle  pracht 
€n  ü  maerys  <uan  eendernacbt. 
?  toldraeyt  lufïigh  op  de  <uloer 
Gegeeffelt  met  een  ^vinnigh  Jhoer, 
€n  hoe  datyemant  harder fiaet> 
Hoe  dat  hy  beter  omme-gaet$ 
Maer  laet  de fvveep  een  nweywgh  ofy 
Sop  ^valt  hy  neder  in  het  fiof 
£n  doet  njoortaen  niet  eenen  keer, 
Maer  is  een  bUck*vmt  immermeer. 


Men jjasï  noyt  beter  op  het  JIucf^$ 
oAls  in  uerdriet  en  ongeluc^ 
Want  leefteryemantfonder  pijn> 
Die  roeH  terftont  njan  ledich  fijn; 
Siet  l  uvaer  een  ^vvecligh  menjche  ruft 
Daer  fi]ght  het  herte  na  de  luü . 
y  Et  op  het  kint  dat  bobbels  blaesi3 

£n  fiet  hoe  feer  het  is  njexbaeSi 
Om  dat  het  opgedreven  quijl 
zAlleen  maer  duert  een  korte  njyijl3 
En  atalt  dan  neder  op  het  njelt 
Wanneer  het  op  fijn  hoochsïe  fvvelt: 
€y  fioort  u  niet3ghy  menjchen-kint  7 
Dit  joelen  nj^vy  fijn  enckel  ^wint^ 
Vyie  heefter  oyt  foo  njafim  fiaet 
Die  niet  geitje  kjen  roocksvergaet? 
En  noch  dat  hooch  en  moedigh  Jvvelt 
Dat  njvort  gemeenlic keet 'ïl  gevelt. 
kint  dat  op  een fiockjen  rijt, 
En  met  een  fiockjen  fiockjen  finijt% 
Meynt  dattet  drijft  een  moedigh  peirty 
Welduyfint  franfche  kreonen  njveirtè 
iMaeryemant  die  het  <welbefiet 
Die  wint  een  hout,  en  anders  niet. 

Hoe  menich  rijter  op  een ftockl 
Hoe  menich  fitter  op  een  block^ 
Hoe  menich  nsvoonter  in  een  poel  l 
En  meynt  het  is  een  kpnincx fioeL 
Veel  rijden >fihoon  Jygaen  te  uoet^ 
Haer  peirt  dat  is  een  hooge  moet. 

De 


1T\  8  koorde-fyringer  leert  den  ^vont 
*^  Om  recht  te  raat  ten  tyr  en ftont, 
Om  <wel  te  paffen  op  den  tijt 
tAl  eer  hy  "Weder  benen  glijt^ 
Want  kondje ^ringen  op  de  maet^ 
En  niet  te  urougb,  en  niet  te  laet3 
En  niet  te  traegb>  en  niet  te  jhel9 
Ghyfijt  dan  meefter  njanhet  fi>el. 


Hefiet  boe  dat  de  lecker  baerty 
En  overal  de  Iqrders  njaert^ 
^Maerfiet  oockjooe  bet  fyeeltjen  endt^ 
En  hoe  de  kgns  baer  omme-Went$ 
Hy  die  een  ruv  ijl  gedogen  beeft  y 
^Die  toont  eens  ruyeder  dat  hy  leeft , 
En  die  te  njore-n  booge fi?rong 
En  al  het  klcyn gejèlfchap  dwong  , 
Die  diyclg  dan  "Weder  mettet  hooft y 
Als  njan  fijn  eer  Be  macht  berooft . 

Wanneer  een  Rijc^  ofgroote  fiadt 
Haer  tijt  atan  rwclflant  heeft  gehadt^ 
Soo  rij  fier  licht  een  uyt  bet  graf 
En  fiet  baer  al  bet  voordeel  af 
Aldus  gaet  alle  ding  int  rondty 
Het  rijst,  dat  lach %  hetnjak,  datftont, 
Efiet  boe  daer  een  jongen Jpeelt  l 
IBefiet  hoe  hsiich  dat  hy  njeeltl 
Sijn  tuygh  en  beeft  nau  eene  Jhaer^ 
En  efter  maeckt  hy  bly  gebter. 


Siet,  fynders>  nj^atwernougèn  doety 
Het  maeckt  oockjaiwve  boonenfoet. 
Het  maeckt  dat  oockjen  houden  heirt 
Is  lief  en  i@t  ter- maten  <-irveirt. 

Smaeclg  u  een  dtyf gelijckjatrijs  9 
De  geer  B Joo  ^vvelals  eenigbrijsy 
Het  ënde-vleys  gelijckj^apoen, 
Wat  hei  je  met  <~veelgoets  te  doen? 
Het  is  alleen  een  luckjcb  man 
Die  fijngemoet  ruernougen  kan. 
JLT£*  kete-fpelfiyt  mede  njvat5 
foor  die  bet  na  bebooren  njat: 
De  kloten  isgeen  ffyelopflraet 
Soo  lang  den  os  daer  henen gaet  3 
Moer  raeckt  het  beefl  eensuytten ftal^ 
En  doet  het  dan  een  drounoen  njal, 
Soo  njVort  terftont fijninnicb  hem 
*D en  jonger s  op  de  ftraet  gemeen  y 
'Die  maeckgn  dan  een  groot  geraes 
€n  met  de  koot,  en  met  deblaes . 

Een  karich  menfeb  bevvaertbet goet^ 
Soo  dat  het  niemant  nuoordeel  doet 3 
Hyfluytet  op  in  fijnen  geboot 
Totrn  de  prangen  rvande  doot  ; 
éftlaer  alfbo  baefi  hy  maer  en  fierft* 
Terftont,  hy  die  het  goetjen  erfty 
Die  brengt  dan  luftichxtenden  dach 
Dat  eerftgeen  Jon  cfmaen  en  Jacb$ 
En  nsvat  de  <vreckjn  d 'aerde grouf 
Ddt  is  dan  njoor  een  malle  fihrouf. 

I   (**)  Dé 


TN  E  tenders  die  op  fielten  gaen 
*^  Sip  rechte  beelden  uande  arpaen: 

VVy  Joucken  meett  al  booger  fihijn 
*Als  ^iny  in  rechte  nsvaerheyt  fijn. 
T  €t  op  den  <vlieger<-van  papier 

Gerefin  iêt  den  hemel  fchier  ^ 
^Die^foo  de  Jongen  loÜ  de  koordt, 
Caet  efter  nochgeduerigh  njoort, 
Sn  ftveefi  ten  lefien  n/vonder  hooghj 
En Jvveefi  ten  lefien  uyttct  oogh  > 
Jllaer  breeckter  dan  een  dunne  Jhoer, 
Waer  door  hy  inder  hoochte  nyoery 
Siet  l  dat  n/vel  eer  Joo  nwvonder ftheen, 
Vat  fijght  in  haeH  dan  n/veder  heen$ 
Daer  leyt  dan  al  die  lojf  ?  ureught 
Ten  Jpotte  njxn  de fihamper  jeught  y 
Hetfiheen  njveleer  eenjelfaem  diér> 
Sn  nu  en  iH  maer  ^üuyl papier. 

Een  die  met  eerzucht  is  befinety 
tAluvort  hy  bij  fier  hooch  gefit y 
Hy  u^il  noch  efter  u  er  der  gaen  > 
En  noyt  is  hem genmgh  gedaen, 
Hy  njoedt  begeerten  fonder  endt. 
Tot  hy  'l^en  nuveet  niet  nj*vaer  belent^ 
En  brjecfyer  dan  maer  eens  een  draet  y 
Het  fletinfiluan fijnganfihe  fiaety 
Dat  is  degmfte  uande  prins > 
€y!ue  l  bet  hooft  <vol fchrale  afvints 
Wel  eer  geducht  gelijckjen  godt  > 
6n  is  terfiont  moer  enc^eljpot. 


AL  is  het  musje  wande*  bant 

Ü^och  k$ertet  na  des  jongens  hanty 
En  dit  al  om  een  nvveynigh  aesh 
Maern/visy  dervogel  is  tedwaesj 
Het  a/Pare  beter  in  het  welt 
Sich  klouckjn  neerBigb  aenge fielt y 
Sn  daer  te  fiucken  eenichgraen3 
Om  foo  den  noot  te  uvederfiaen, 
aAlsfiaegh  te  ureefen  njoor  de  lijn> 
En  eetfpricbfiaef te  moeten  fijn. 

Wat  dient  dit  naerder  uyt-gelcytl 
Shty  duncfy  daer  is  genouch  gefiyt. 
J-£^V  Iqnt  dat  rnettet  houpjen  fiteeit 

Vertoont  gelijc^een  eygen  heelt 
Van yemant  die  fijn  leven  Uvg 
Alleen  maergaet  fijn  ouden  gang* 
Hy  fiet  de fon>  hyfiet  de  maen, 
Hy  fiet  den  Hernel  omme-gaen, 
Hy  drayt  oockynet  den  Tijt  int  rondt i 
Maer fiaet  dan  wyedér  daer  hy  fionty 
VV ant  in  fijnganfihen  ommeloop 
Soo  doet  hy  als  de  meefien  hoop  y 
Hy  treet  njyelin  een  ander  jaer> 
Maer  anders  uVortmen  nietgevvaèr^ 
Sn  fihoon  hy  fyijvbt  gerimpelt  <uely 
Hy  (peelt  rwch  al  het  oude  ffiel. 
TA  E  jongen  die  uyt  f pelen  gaet 

ên  heeft  een  musjenaen  een  draei^ 
P T  Vanneer  het  dier  te  <~uerre  fchkt 
Soo  roept  hy  njeerdichy  Hooger  niet, 


En  of de  mufihhaer  fielt  ter  nfveer 
Hy  rucktfi  met  bet  t out jen  neer. 

VVaer  been,  o  menfih,jo  bijHer  hoocb? 
Waer  heen  doch  jvviert  u  dertel  oogh  ? 
tAl fiaet  u  open  zee  en  njelt, 
êenyeder  is  fijn  pael  ge  fielt, 
£nals  u  lijnt  jen  is  ten  endt, 
Dan  iffet  alom  niet  gerent. 

€y ringt  noyt  ^verder,filigh  man,  v 
%Als  daer  ufiockje  rèycken  fan. 
TTéV  kjnt  dxt  daer  een  mooltjen  beeft, 

Siet  hoe  het  over  Jlraete  jvveeft, 
Tot  dattet  eens  een  koelen  njvmt, 
Tot  dattet  eens  een  luchjen  rvint, 
Tot  dattet  eens  ter  degen  njVaeyt  , 
Soo  dat  het  mooltjen  omme-draeyt. 

Veel  hebben  molen  binnen  haer, 
Die  yeder  niet  en  uvort  gevvaer , 
Moer  die  tot  malen  is  gemaeck^ 
Die  fouckt  tot  hy  aent  malen  raeckt . 
J^Oom  hier  eens grient u,en Jïae  Wat  by 
En  fpreeckeen  njvoort  en  fegget  rny, 
"Wat  dunckt  u  is  die  jongen  uvijs  ? 
Hy  laet  hem  drijven  met  een  rijs, 
Hy  laet  hem  fleuren  byde  mouy 
€n  fietl  indien  hy  moer  en  uvou, 
Hy  njvare  njan foo  goeden  fiant 
%Als  die  hem  leyden  aenden  bant . 

Daer  leef  ter  njeel  in  fiavernyr 
Die, foo  fy  <uvi\deny  n/varen  njry. 


Q  let  daer  ftaen  jonger s  op  hoer  kpfa 

En  Jleken  bey  de  njoeten  op  $ 
Ghy>fooje  uraeght  njvat  dat  beduyt, 
Soo  trechter  dep  leering  uyt$ 
Wy  fijn  het  die,  njangeeH  berooft, 
In  daer  de  <wroeten  mettet  hooft, 
€n  geven  aen  het  hoochflegoet 
Schier  niet  als  t'bol njan  onfen  moet . 

Dantü genough .  ghy,  ^uoorbefiuyt, 
Kiefi  hier  u  kinder-fpeeltjen  uyt, 
Sn  als  ghy  dat  ten  lefien  mint, 
Soo  maecktdatgly  het  overwint. 
Of  immers,  kgnt  in  ugemoet 
Dat  ghy  noch  fyntfibe  grillen  broets 
Soo  Jal  niet  al  njerloren gaen  , 
De  tijt  dié  ghy  hier  hebt  gefiaen.  ( fiecht 

Maert' dunckt  miffchien  u  njvat  te 
Door fielte  njvorden  onderrecht, 
Dan  neemt  geen  dingen  foo  njer keert y 
Daer  is  oockmal  dat  njvijfheyt  leert  $ 
ëenfnege  fiel  die  overvveeght 
aAl<-vvat  degmfche  nrvcerelt pleegbt  ^ 
En fchoon  het  dickmael  niet  enfluyt, 
Sy  tree  kt  er  noch  haer  moor  deel  uyt , 
En  brengt  oockjtyt  een  dom  beflacb 
Veel  nutte  dingen  aenden  doch .  a 
Maer  mvat  is  man  een  menfehen  kint? 
Of  mande  mvijfle  diemen  mint  ? 
De  SNijfheytdiemanbovmdaelt, 
£n  op  deganfche  nJVeerelt  firaelt, 

I   (**)  q  De 


De  Reden  <VAn  den grooten  Godt 
€n  acht  de  kinders  met  tcfot, 
éMaer  heeft  het  kindervel  opereert 
En  daer  de  <vvijfe  doorgeletrt.  b 


En  dan  oocl^nrvdt  de  jonctyeyt  Jpeeït 
Heeft  dtckmael  ^wonder  afgebeelt .  c 
V eracbtrlanniets  e  uveerde^vrlentz 
T>4t  uenmy  ten  goede  dient \ 


a  JPittacus  van  Mytilenen  een  van  de  Wijfen  van  -Grieckenlant-door  yemant 
gevraeght  lijnde  met  hoedanigen  pamiyr  hy  ghevouchelicxt  trouwen  mochte, 
antwoorde  datfelfs  de  kinders  op  ftrate  hemïülx  leeren  konden3ende  font  hem 
na  de  mart  daer  de  jongers  fpeelden,  byde  welcke  de  vrient  hem  vervougende, 
wortdadelkk  voor  t'hooft  geftooten,  met  een  bygevoughde  antwoorde ;  Speek 
Twtuvpsgelifcke;  waer  uyt  hy  dadelick  befloot  wat  de  wijfe  man  hem  hadde  wil- 
len leeren,  te  weten  geen  ongelijck  huwelick  aen  t£  gaen.  Diog.Laertiw. 

b  En  doenfe  weebgingen  begonft  Icfus  tefeggen ;  Met  wien  falick  dit  ge- 
flachtegelijcken^hetis  ghelijck  de  kinderen  die  opte  marten  fitten  3  en  tot  hare 
gefellen  roepen,  feggende ;  wy  hebben  u  lieden  mette  fluyte  eefpeelt,  en  ghy 
en  hebt  niet  gedanft ;  wy  hebben  u  lieden  klaeghlieden  ghefengen,  en  ghy  en 
hebt nietgeweent ;  want  lohannes  is  gekomen. &c.  Math.n.&id.  Luc.7.32. 

c  Dat  de  kinderfpelen  fomwijlen  voorteyekenen  fijn  gheweeft  van  groots 
iaecken  kan  betuycht  woeden  by  Romulus  en  Cyrus  beyde  int  kinderipel  tot 
koningen  gemaeckt,  endeverfchey de  andere  op  gelijcke  maniere  bejegen^  vaii~ 
de  welcke  handelt  Ant.  ïfara.  variar.  leët*  lih.z.  capg. 


WECH-WYSER 

H  O  V  WE  LICK 

W  T  D  E  N 

D  O  O  L  -  H  O  F 

DER 

KAL  VER-LIEFDE  # 

EERSTE  DEEL 

M  A  £  G  H  T. 


H Et  los  en  dom  gewoel,  Jat  jon^e  lieden  pleghen, 
Is  juyft  gelijck  een  hof  met  duylent  ommc-weghen ; 

1  (***)  Een 


Een  hof,  een  luftigh  hof,  en  konftigh  afgemaelt, 
Een  hof,  een  liftigh  hof,  en  daer  een  yeder  dwaelt  j 
Een  hof,  een  fchoon  prieel,  daer  alle  tuynen  bloeyen,. 
Maer  des  al  niettemin  oock  (uere  fruy ten  groeyen 
Een  hof  daer  over  al  veel  fchoone  rofen  ftaen^ 
Maer  diefe  plucken  wilt,  die  vinter  prickels  aen ; 
Een  hof,  een  rond  begrijp,  maer  daer  oock  flimme  treken 
Geduerigh  omme-gaen,  en  nimmermeer  ontbreken^ 
Een  hof,  een  warre-net,  en  daermen  evenwel 
Het  dolen  niet  en  acht  als  voor  een  aerdigh  fpel  j 
Een  hof,  een  felfaem  perck,  daer  yeder  met  verlangen 
Sijn  luften  onderhout  met  duyfent  ommegangen 
Een  hof,  een  rechte  fuyck,  een  winckel  van  bedrogh^ 
Daer  yeder  over  klaeght,  en  yeder  blijfter  noch; 
Een  hof,  een  diep  geheym>  dat  niet  en  is  te  feggen, 
En  dat  ick  niet  en  weet  met  woorden  uy  t  te  leggen , 
Een  hof  dat  niemant  kent,  dat  niemant  oyt  en  leert^ 
Als  die  eerft  heeft  gedoolt,  en  dan  eens  wederkeert; 
Een  hof  vol  bitter  foet,  vol  aengename  lagen, 
Een  hof  vol  bange  vreught,  en  duyfent  vreemde  (lagen^ 
Een  hof,  een  noodigh  mal,  een  hof,  een  wonder  hof, 
Een  hof,  maer  tis  genough ;  mij  n  hooft  dat  draeyter  of> 
Hier  koomt  een  vryer  aen,  onfeker  wat  te  maecken , 
Hy  weet  niet  in  het  perck,  niet  weder  uyt  te  raecken, 
Hy  wil  te  rugge  gaen,  hy  koomter  dieper  in , 
Hy  kijckt  aen  alle  kant ;  geen  eynde,  geen  begin  ♦ 
Daer  roept  een  jonge  maeght,met  droefheyt  overwonnen^ 
Wat  heeft  mijn  weeligh  hert  een  malle  daet  begonnen  L 
Ick  fouck,  ick  fucht,  ick  forgh,  ick  fie  geduerigh  om, 
Maer  al  om  niet,  eylaes  1  de  wech  is  al  te  krom  • 


Hier  trotft  een  moedigh  Quant,  en  meynter  in  te  komend 
Maer  ftrax  is  wederom  fijn  hope  wech  genomen , 
Al  doet  hy  wat  hy  kan,  al  loopt  hy  wonder  ras, 
Hy  vint  hem  wederom  daer  hy  te  voren  was . 
Daer  ftaet  een  vlugge  meyt,  en  meynt  fy  raeckter  binnen, 
Maer  fiet !  fy  moet  terftont  van  nieuwen  aen  beginnen, 
Sy  wift  (gelijck  het  fcheen)  waerop  de  fpille  draeyt, 
En  fiet  van  ftonden  aen  foo  waflet  al  bekaeyt: 
Hier  treet  een  jonge  wulp,  en  doet  fijn  eerfte  gangen, 
Hy  fouckt  maer  enckelfpel,  en  fiet  1  hy  wort  gevangen, 
Hy  quam  daer  hy  het  vont,  oock  eer  dan  hy  het  wift, 
En  feyde  binnens  monts ;  Ach  had  ick  eens  gemift  1 
Daer  koomt  een  flechteduyf,  en  raeckt  tot  aen  het  eynde, 
Maer  vinter  evenwel  geen  vreught  gelijckfe  meynde, 
Dies  ftaetfe  daer  en  fiet,  eylaes !  'ken  weetniet  hoe, 
En  weder  uyt  te  gaen,  daer  is  geen  middel  toe . 
Dan  ginder  koomter  een  die  weet  de  rechte  paden ^ 
Maer  vint  noch  evenwel  het  vinden  ongeraden , 
Hy  doolt  uyt  enckel  luft,  en  kieft  de  rechte  baen 
luyft  als  hy  door  het  groen  niet  meer  en  weet  te  gaen. 
Een  ander  ftaet  en  fiet,  en  wil  een  weynich  ruften, 
Maer  fiende  groen  gewas,  foo  krijght  hy  groene  luften, 
Het  fruy t  is  byfter  wrang ,  hy  flaeter  niettemin 
Sijn  bolle  lippen  op,  fijn  volle  tanden  in, 
Hy  fnoeyt  al  wat  hy  vint,  en  door  het  gulfich  eten 
Soo  is  hem  metter  tijt  fijn  eerfte  wech  vergeten; 
De  floir  die  met  hem  doet  is  even  foo  geftelt, 
Sy  voelt  dat  haer  het  lijf  gelijck  een  blafe  fwelt, 
Sy  is  geweldich  quaps  en  moet  geduerich  braken, 
Sy  weet  de  rauwe  fucht  niet  weder  quijt  te  raken , 

I  (***)  ij  Sy 


Sy  krucht  den  ganfchen  dach,  onfeker  watfe  voelt  * 
Vermits  'ken  weet  niet  wat  haer  inde  leden  woelt  r 
De  fnouper  niet  te  min  die  krijght,  te  fijner  fchanden, 
Een  ongefonde  maegh,  en  even  ftompe  tanden, 
Dat  is  van  over  lang  de  ftraffe  vande  luft, 
Die  met  onrijp  gewas  ontijdigh  wort  gebluft;, 
Of  fchoon  dan  onfe  wraet  is  naderhant  gefeten 
Daer  vrienden  ondereen  de  rijpe  vruchten  eten, 
Het  dient  hem  niettemin  alleen  tot  enckel  fpijt^ 
Vermits  fijn  kranck  gebit  geen  vafte  fpijs  en  lijt. 
Ghy  fiet  dan  al  het  Perck,  en  hoe  het  is  gelegen , 
Ghy  fieter  fchoon  bedroch,  en  hondert  ilimme  wegen, 
Ghy  fiet  hoe  dat  de  jeught  hier  fonder  eynde  dwaek, 
En  wat  een  tuymel-geeft  haer  inde  leden  maelt, 
Ghy  fiet  hoe  malle  Waen,  hoe  Schijn,  en  lofle  Droomen 
Hier  fwieren  op  het  velt,  en  fpelen  inde  boomen, 
Ghy  fiet  hoe  dat  de  menfch  de  flimme  gangen  mint, 
En  wonder  groot  vermaeck,  oock  in  het  dolen,  vintj 
Ghy  fiet  hoe  dat  het  volck  wort  om  en  om  getogen, 
Ghy  fiet  hoe  dat  het  oogh  wort  menichmael  bedrogen* 
Ghy  fiet  hoe  wonder  licht  fich  yeder  een  vergeet, 
En  hoe  een  fnouper  vaert  die  wrange  fruy  ten  eet ; 
Noch  wil  ick  evenwel  geen  jonge  maeght  beletten 
Haer  voet  te  rechter  uyr  in  defen  hof  te  letten, 

Genaeckt  dan,  foete  jeught ;  maer,  eer  je  verder  gaet, 
Laet  Tucht  u  ley tfinan  fij  n,  en  Reden  uwen  draet. 

MAEGH- 


Ls  eenigh  Vorfiee  n>% ttpen geeft 
Am  die  hem  oW  gequete  heeft 


Of  in  den  faijghj  of  Inden  Tfyetj 

Tot  ^voordeel  njm  dengmfchen  Stoet 9 

I    (***)  iij  Het 


Het  onpare  dienftigh  dat  het  beek 
En  mvatter  om  den  Hellem  ff  eelt 
Soo  mochte  mvorden  afgemaelt3 
Vat  daer  uyt  neder  quaemgedaelt 
Vat  daer  uyt  mochte  fijn  merfiaen 
Wat  dan  noch  vorder  dient gedaen 
^By  hem,  die  mits  het  edelmelt 
Wort  in  een  hoogergraet  ge  fielt  3 
Op  dat  hy  fiaegh  in  dat  geficht 
<£M ocht  le fin  fijnen  ridder -plicht . 

Koomt  hier,  mriendinnen  altemael 
Vie fiondery fier  ponder fiael, 
En  finder fvveert,  en  finder  lam 
Vermint  de  klouckfie  mande  mans 
Vie  finder  oorlogh,  finder  firijt, 
*TrinceJsen  mande  mVeereh  fijtj 
Koomt  hier,  m  fiet  dit  éMaeghde-bouck^, 
O  Ridders  manden  mvitten  douc^9 
Hier  ififiet  datje  minden  meught 
Een  mvapen  moor  u  teerejeught, 
Een  mvapen, daer  gefichreven fiact 
Hoe  dattet  met  de  maeghdengaet$ 
€en  mvapen,  daer  het  edel  melt 
V  gan fiche  plichten  open  fielt  $ 
Ey  tyckt,  o  jonge  dieren,  ^jc^t, 
Het  is  een  heelt  dat  ugelijckt, 
Het  is  een  bloemt  je,fooje  fiet, 
Vat  noch  geen  open  knoken  biet0 
Een  bloemtje  man  fijn  eerfiejeught, 
€en  bloemtje  man  fijn  eerfik  mreught, 


Een  bloemtje  dat  niet  uyt  en  puylt, 
£Maer  in  fijneygen  bloemtje  fichuylt. 

Wanneer  een  fihilder  eerB  begint 
T)e  fihetfi  man  een  aerdigh  kint, 
En  dat  moor  eerB  de  kynfte  fipeelt 
Ontrent  de  gronden  man  het  beelt, 
Men fiet  alleen  3 ken  mveet  riiei<mVat> 
Dat fihier  het  ooge  niet  en  mat-, 
Men  fiet  een  mont,  een  fietgelaet, 
Dat  noch  gelijckin  twijffelfiaet, 
Men  fiet  doch  efiter  over  al 
Wat  dat  het  eenmael '  mvorden  fiaL 

Dusgaetet  met  ons  teer  gewas  y 
Men  fiet  et  in  een  duy fier  glas, 
Men  fiet  een  teer,  een  aerdich  beelt 3 
Dat  noch  fijn  befte  gaven  heelt  > 
Men  fiet  een  toegefioten  blat, 
Men  fiet  een  toegefioten  fihat, 
Men  fiet  mvat  hope  dattet  biet, 
Men fiet  et,  en  men  fiet  et  niet$ 
£Men  fietet  maerin  fiilgepeys^ 
£n  tis  genouch  moor  defie  reys. 

O  teere  Plante,  jonge  firwj>ty 
Wat fiaeje  quade  mlagen  uyt  ? 
Wat  ijfier  om  ujeuchdigh  groen ^ 
Wat  ijfier  al  om  u  te  doen  ? 
Wat  ijfier  menich  ongeval 
Dat  u  moorfieker  treffen Jal3 
Ten  jy  dat  ghy  met  alle  mlijt 
Geduerigh  mVaer genomen  fijt? 

Wat 


i 


VVtt  heeft,  eylaes  l  u  teer  begin 
VVat  heeft  et  angsï  en  moeyten  in? 
Men  njreeH  njan  boven  njoor  de  ftorm. 
Men  vree  ft  wan  onder  Voor  den  Worm, 
Men  njreeft  den  n/orft  en  fijngevvelt, 
Men  njreeft  den  hagel  op  het  njelt, 
Men  njreeft  de  dampen  nj  ander  nacht, 
éhlen  njreeft  de  miïl  en  hare  dracht. 
Men  njreeft  het  fhendigh  hoffenijn3 
Men  njreeft  een  heeten  fbnne-fihijn, 
Men  njreeft  het  fteken  njande  per, 
Men  njreeft  het  bijten  njande  mier, 
Men  njreeft  de  rups  en  haren  bec^, 
Men  nrreeft  het  quijlen  njande  fleck^y 
Men  njreeft  des  efter  niettemin 
Het  njveven  njan  een  njuyle Jpin, 
Men  njreeft  njoor  al  een  dertel  Iqnt? 
Dat  is  het  flimfte  datmen  njint? 
Want,  mits  het  njvicht  geduertgh  malt, 
€n  dicfynae!  ofte  bedden  njalt, 
Soo  breecfyt  licht  een  aerdigh  k^uyt 
Dat  wyt fijn  leven  njVederfyruyt, 
Of  anders  t  fchudt  u  teere  fteel, 
En  tfoolt  u  kriopjen  al  te  njeel, 
Het  is  gans  uytgelaten  mal, 
Het  loopt  en  flwkert  over  al, 
Het ftaet  enpluyft  'ken  Weet  niet  Wier, 
£n  ftelt  u  dickmaefan  gevaer , 
lAlnjvaerhet  koomt,  of  henen  gaet, 
Het  doet  de  teere  bloemt  jens  quaet. 


En  fchoon  al  is  het  Tïyetje  Jbet9 
Soo  dat  het  leet  noch  hinder  doet 
Noch  aende  bloem,  noch  aen  het  fyuytj, 
M aer  Juyghter  niet  als  honïgh  uyt, 
Soo  moet  het  doch  njoor  defen  ftont 
Onthouden  oockeen reynen  mont 
Sn  blijven  njan  het  teer  gewas 
Tot  dattet  beter  k^omt  te  pas 
Tot  dat  de  bloem  eens  open  gaet, 
En  in  haer  njolle  loovers  ftaet  s 
Nu  moetet  maer  njan  njerre  fien 
Wat  datter  eenmaelfalgejchieny 
En  letten  flechs  in  dit  geval 
Wat  uyt  het  knopjen  karnen  fal. 

Geen  Byety  en  heefter  oytgeraêckg 
Geen  Byetf  en  heefter  oytgefmaeck^ 
6  en  bloemt  jen  dat  gefloten ftaet, 
Of  dat  fijn  oor  en  hangen  laet$ 
Het  eer  ft e  laetet  ongemoeyt 
Tot  dat  het  eens  ten  njollen  bloeyt$ 
Het  tweede  roer  et  nimmer  aen  y 
Om  dat  het  bloeyen  heeft gedaen, 
Om  dat  het  njvas  noch  honigh  geeft, 
En  nu  als  fonder  leven  leeft  * 

Maer  hier  is  noch  een  ander  quaet*, 
W aer  op  njoor  al  te  letten  ftaet, 
Ten  gaet  met  defe  bloemt  jens  niet 
Gelijcket  elders  njvelgefchiet, 
Want  alnjvat  hier  of  ginder  breec^t, 
Of  njvatnrn  uyt  den  regel fteeckt, 

I  %'  Voer 


heelt  men firax  deganfihe  rurack* 
Oockjictynael finder  ongemack^ 

*Al  krijght  u  douck^  eenyfir-finet, 
Chy  fijter  uveynich  in  ontfèt, 
Een  uïnnigb  Juery  een  Cy  teroen 
Dat  <~vveet  de  plee  {en  uyt  te  doen. 

Indien  het  jorntijts  fbo  gebeurt 
Dat  oockhetfijnfle  laken  fiheurt, 
Een  die  hier  toe  fijn  kunfte  biety 
*Die  flopt  het  dat  ment  niet  en  fiet. 

Indiender  aen  een  fihoon  buffet 
Een  quaftj  of  reet,  cj filinter  lety 
SWen  krijght  of  lijm  of  ander  gomy 
*Dat  heelt  de  brake  <-i/pederom. 

Indien  of  ~vet>  ofifihrale^v'vijn 
Set  plee  ken  m  een  fihoon  fatijn  y 
Eenpoijery  of  een  macht tch  kruyt 
T>at  haelt  de  gronden  <~uveder  uyt ; 
Of  fihoon  daer  blijft  een  kleyne  njleck^ 
ÏN^och  ijfer  raet  njoor  datgebrecky 
Men Jpantet  njeirdich  opeen  raemy 
En  firax  fio  a/Vort  et  aengenaem 
Om  datmen  met  een  gulden  draet 
De  rvuyle  plaetfen  overgaet . 

Ons*  meyt heeft  éven  dit  -verfiantj 
Want  is  haer  taerte  n/vatgebrantj 
tAl  nsvat  of  hiery  of  ginder fihort. 
Vat  ^uvort  met fiuycker  overfiort, 
Soo  dat  de  gene  die  het  eet 
Niet  wanden  loofèn  handel  qjyeet. 


Int  kortfy  en  hier  en  overal 
Is  raet  <~uoor  meritch  ongeval, 
Moer  rvvatter  hier  en  daer  gefihtet  , 
Noch  raeckt  het  onfe  bloemt jens  niet, 
Daer  tsy  eylaes  l  geen  kunfïigh  lijm, 
Daer  is  geen  barfïy  of  tcyeflijm, 
Daer  is  geen  kruyt  ofnjinnigh  fap, 
Daer  is  geen  over     fiche  pap, 
Daer  is  geen  finouty  cf macht  igh  gom, 
V oor  uy  o  tejere  macghde-blom . 

Het  minfie  njuyly  de  kleynfie  finet 
Die  blijf  ter  eeuwigh  ingefit, 
Die fitgeduerigh  udengront  y 
Soo  datjet  noyt  njerwitnen  kont, 
En  of  je  rveeghty  en  rfje  njvatt, 
Noch  houtet  efier  even  njasl, 
En  of  je  fihuert  en  dapper  urijft, 
Het  is  een  <vuyldat  eeuwigh  blijft} 
iAliJf  w  maer  een  enge  fiheury 
iAlkruypter  maer  eeifiertje  deur, 
-Al  kleefter  maer  een^uuyltjen  aen, 
Degarfihe  luyfier  is  gedaen^ 
Oe  tijt,  eylae*  l  de  fnege  tijt, 
Die  alle  dingen  open  fpltjt, 
Die  toont  ten  leïien  in  het  blat 
£  en  njvijde  nety  een  open  gat, 
Wat  eersl  dc fmechfie  niet  cn  <vant 
Dat  fiet  de  plompïle^aderhant: 
zAcl  jf  -wat  het  eerfie  knop  jen fihent 
Dat  bitster  eept^igh  ingeprent. 
J  S 


Siet  lals  deplaegh  het  koren  flaety 
Terwijl  het  op  den  melde ftaet. 
En  dat  moor  eerH  een  muyle  finet 
S  'ich  m  het  jeughdich  bloeyfel Jet* 
Het  blijft  gewis  d<tn  eeurvvicb  Joo 
Tot  even  oen  het  dorre  ftroo} 
Gaet  leght  dan  mry  het  rijpgewai 
Te  midden  in  een  kgren-tas, 
Gaet  ftoutet  in  een  drooge fihuyry 
Gaet fluytet  in  een  mafte  muyr> 
Gaet  dorÜ  en  n/vannet  Joo  je  kont 
Ü^och  blijfter  al  een  quadegront; 
Jae  mvaftet  in  het  klaerfte  nat^ 
€ylaes  l  daer  Jchort  noch  efter  mvat^ 
Het  isj  o  mrienden>  tü  gedaen$ 
Want  noyt  enmintmen Juyvergraen. 

Bedencfy  dit  ftaeghj  o  groene  jeugbt> 
Hedenckt  dit,  mvatje  deneken  meught> 
Be  groeft  et  in  u  (lilgemoet 
Begraeftet  m  u  diep  ft e  Moet  3 
En  latet  eetfvvich  moor  u  ftaen> 
Het  gaet  moor  al  de  maeghden  aen. 

d'Eenvoudicheyt  die  ftaetu  mvd 
Dan  Lecr-fucht  is  haer  metgefel* 
Dus  fijt  eefflpoudigh  in  het  quaet 
En  alnjrvat  maeghden  tegen  gaet} 
*Maer  leert  dien  even  ottverlet 
De gronden  mande  maeghde-vvet9 


Ue  regels  mande  mtyare  nrny 
De  plichten  man  het  htys-gefiny 
Sn  mvatter  mor  der  dienen  kan 
Ten  goede  man  een  eerlickjnan. 

cAch !  of dfchoon  een  jonge  bmyt 
Draeght  Iqanfte  man  het  maeghde-kgttyt & 
Sn  datmen  mry  alfuyck$r  g<yt> 
Sn  bloemt jens  moor  de  deure ftroyty 
Is  oyt  haer  besïe fchat  geroofty 
Soo  maecktet  flechs  een Jvvaerder  hooft ± 
En  mvatmen  haer  moor  ecre  doety 
Dat  is  een  beul  in  haer gemoet. 

Ghy>  mvensje  niet  te  fijn  beft?ots 
Hout  ftaegh  u  tuyntjen  op  het fiot, 
Hout  hec\  en  hagen  erven  dicht  3 
Op  dat  ter  niet  een  dertel  mvicht 
En  koome,  fonder  u  merlof 
En  koome  fiuypen  inden  hof 
En  roove  daer  u  befïe  Iquyt 
En  loope  dan  man  achter  uyt . 

tAchy  mt?ie  haer  teere  jeught  befinet 
Die  falgeen  troupv^  geen  echte  bedty 
Dïe falgeen  mvijsj  geen  deftigh  man, 
Hoe  meelhy  mveet  en  mvat  hy  kan^ 
Oyt  brengen  tot  haer  eerBen  glans  y 
Oyt  brengen  tot  de  meghde-fyans  ♦ 
oAchl  mvie  als  mry  lier  is  onteert 
Die  mvort  te  loet  als  bmyt gf  leert. 


ï  (****) 


T 


TAFEL 

Van  het  byfondcrjle  dat  verhandelt  Yoort  inde  twee  deelen  van 
den  Wegh-wijfer  ten  Houwelijcke,  tervveten^  Maeght  en  Vryfter : 
Het  eerfteghetd  bet  eyc  kent  de  Maeght,  betrvveedede  Vryfter . 


AL  te  nette  vryfters  worden  veel- 
tij ts  flonfige  vrouwen,  1.14. 
Al  te  grooten  gemeenfehap  onder  jon- 
ge lieden  fchadelick,  143. 
Ariadne  heeft  aen  Thefeus  haer  liefde 
felfs  ontdeckt,  ende  of  fulx  de  vry- 
fters geoorloft  fy,  2  9. 
Achterwaerts  gaen  in  de  lijnbanen  ge- 
toghen  tot  de  vryagie  van  jonghe 
dochters,  en  waerom,           2.1 6. 
Alle  fchepfels  hoe  kleyn  konnen  den 
menlcne  yet  leeren,  ende  hem  ten 
goede  ftrecken,  2.ip. 
Alle  menfehen  willen  wel  verhooghen 
in  kleedinghe,  veriaegen  weynighe, 

2.23. 

Ammon  een  af-beelt  van  alle  vryers 
die  van  liefde  kranck  fijn,  ende  een 
eeuwige  waerfchouwinge  voor  alle 
maeghden,  2.46. 

Ammon  fchent  Thamar  uyt  liefde  (foo 
het  fchijnt)  ende  drijttfè  daer  nae 
wech,  2.48. 

Ammon  wort  geftraft  met  de  doot  om 
fijn  onkuysheyt,  24^ 

Befchrijvinge  van  de  maeghden  die  de 
eerfte  invallen  van  dejeught  in  fich 
£ewaer  worden,  1,3. 


Bloemen  vandé  ouden  tijt  de  beftc,2.2; 

Brieven  te  (chrijven  aen  vryers  of  vry- 
fters geoorloft,  2.5. 

Befchaemt  fijn,  of  en  hoe  verre  in 
maeghden  prijfelick,  2.24.25. 

Bedriegeryen  fchuylende  in  de  trou- 
beloften  van  cenige  linckers,  2.50. 

Beloften  by  gefehrifte  of  dienftich  is  te 
nemen,  2.52. 

Clave-cingel-fpel  raeckt  veel  aen  d'ecn 
fijde  als  de  jonghe  vrouwen  begin- 
nen te  kinderen,  2.2* 

Dadelboom  en  deffelfs  wonderlieken 
aert  befchreven  ende  de  menfehen 
toegepaft,  1.4. 

Dina  wort -door  nieutgiericheyt  van 
haer  eere  ontfet,  1.28. 

Dido  heeft  door  haer  wefen  ende 
woorden  haer  liefde  gheopenbaert 
aen  AEneas,  en  of  fulx  maeghden 
wel  vought,  2.9. 

Dingen  ghebruyekt  in  laccken  daerfc 
uytter  natuere  gheen  kracht  toe  en 
hebben,  fijn  verdacht  te  houden 
vanlpokerye,  2.14. 

Droomen  en  uytlcgginge  van  dien  in 
faecken  van  vryage.  2.2,9. 

Daer  oneerlijek  ghefproken  wert  is 

tlwijgen 


TAFEL, 


ffwijgé  beft  voor  de  maeghden,  en- 
de  hoe  verre,  2.3°- 
Duyfterniffe  ,  of  tot  vryen  bequaem 
fy,  2.56. 
E. 

End- vogels  fonder  wartel  fijn  gans  ftil 
en  fonder  vreughde,  1 .6. 

Europa,  jonghe  maeght,  vaert  qualick 
vermits  fy  Ipeel-ficck  is,         1 . 24. 

Eenigheyt  inde  religie  feer  dienftigh 
tor  vreedfamehuwelicken,  2.32. 

Eedcn  en  bedriechelicke  beloften  van 


vry 


ers, 


2.52, 


Exempel  van  Ammon  bedenckelijck 
voor  alle  vryfters,  2.46.48. 
Exempels  van  bedriechelijcke  vryers, 

2.52. 

F. 

Fruyt  van  een  krayc  ontydigh  afghe- 
pluckt,  by  een  dertele  vryfter  ver- 
geleken, 2.32. 

Fruyt  dat  rijp  is  vcrghelcken  met  een 
vlugge  maeght,  8        2 .53 . 


Genegcntheyt  om  te  paren  de  men- 
fchenuytter  aert  van  Godeinghe- 
fchreven,  1 .4 

Gelegcntheyt  dient  waer  ghenomen, 

Gout,cn  defielfs  kracht,  j.16 
God  gheeft  yedcr  fijn  partuer  als  met 
eygcnhant,  2.1 1 

Goede  en  geoorlofde  tooverkunft  om 
_    liefde  te  verwecken  welcke  fy,2.i  5 
Gelijckenifle  ghenomen  van  een  kuit 


dat  inde  boucken  alleen  de  prenten 
fouckt  fonder  vorder  den  finteon- 
derfoucken,  2.20. 
Getuygenifie  van  vèrfcheydc  oude  en- 
de  nieuwe ,  jae  felfs  van  hooffche 
fchrijvers  voor  de  teere  (chaemtc 
van  maeghden  en  vrouwen,  2.24. 
God  by  maeghden  aen  te  roupen  in 
wat  gevallen,  2.17. 
Ghelijckeniife  van  het  trillen  van  de 
luyt-fharen  met  de  droomen,  2.29. 
Gelijckenifle  van  een  Bye  gheeyghent 
opte  vryfters,  2.31, 
Ghelijckeniife  van  de  Molocks  inde 
fruyt-boomen,  2.31. 
Gelegentheyt  dient  waer  ghenomen, 
ende  hoe  verre,  2.35, 
Ghelijckeniffe  van  een  valck  met  de 
vryers,  2.45. 
Gelijckenifle  van  een  vos  met  een  fiec- 
kenvrycr,  2.49. 
Ghelijckenifle  van  eene  die  een  fuere 
druyve  eet  met  eene  die  ontijdighc 
luftpleeght,  2.49. 
Ghefchiedenifle  voor  vryfters  feer  be- 
den ckelick.  2.54. 
Ghelijckeniife  van  dc  vryfters  mettc 
Byen,  2.55. 
Ghelijckenifle  van  een  lantfinan  met 
een  moeder  die  een  houbare  doch- 
ter onderricht,  2.62. 
Gelijckenifle  van  meloenen  met  rijpe 
dochters,  2.63. 
Ghelijckeniife  van  het  rijp  fruyt  met 
een  rijpe  maeght,  2.64. 
Gelijckenifle  va  het  jonck  pertrijs  met 
vryfters  die  te  vrouch  trouwen,2.64. 
I  <****)  ij  Gelijc- 


TAFEL. 


Ghehjckenifle  van  groen  koren  inde 
fchucre  gcdaen,  met  eene  al  te  jonck 
gctroude  vryfter,  2.65 . 

Gelijckeniflevan  ocker-noten  die  ghe- 
confijt  worden  met  een  houbaere 
vryfter,  2.65. 

m 

Huwelicks  geluck  en  ongeluck,  1.5. 

Huwelick  brengt  een  vroyelicker  le- 
ven in,als  het  eenföem  wefen,    1 .6. 

Haeftich  fijn  is  over  al  ichadelick,  fon- 
derlinge  in  het  huwelicken,    %.i  9. 

Huwelicken  of  yemant  toeftaet  te 
maecken,  ende  op  wat  gront,  2.6. 

Huwelick  in  Gods  hant,  2.17. 

Hant  te  laten  befien,  ende  yet  daer  uyt 
telaeten  voorfegghen  of  ende  hoe 
verre  geoorloft,  2.28. 

Huwelick  is  een  koop  en  een  knoop 
die  niet  ontdaen  en  wert,  ende  daer- 
om  wel  rijpelick  op  alles  te  letten 
eer  dietoegae,  242. 

f 

longe  vrouwen  ia  huys-houdin ge  ge- 
treden hebben  elders  haer  vermaeck 
in  als  de  vryfters,  2.4. 

longman  die  een  vryfter  dreyght  met 
.  uyt  den  lande  te  reyfen^  hoe  te  be- 
jegenen*  2.44. 

lonck  of  rijp  trouwen  welck  beft^.^. 

iC. 

Kenniflc  voor  minne,  1.7. 
Koppcl-drayen  van  wie  ghcfeyt  mach 
werden,  2.6. 
Kruyden  offe  yet  vermogen  in  minne- 


drancken,  ï0i/£ 
Kleedinghe  die  hoofs  Is  of  voorfteet- 

fche  dochters  betamelick  is,  2.21» 
Kleedinghe  is  licht  te  verhoogen,  maer 

qualick  te  verlaeghen  inde  vrou-  I 

wen^  2.22f 
Kleedinge  die  te  prachtich  is  belet  dick- 

mael  een  goet  huwelick,  2.23. 

Lange  vryagien  of  dienftigïi,      r.  20. 

Liefde  te  openbaren  is  forgelick  voor 
de  vryfters,  2.10, 

lijn-bane  en  dè  maniere  vanfpinnen 
aldaer  ghebruyekt,  by  ghelijckeniffe 
ghetogea  op  de  vryagievan  jonghe 
dochters,  2.16* 

Maecht  ae  welcke  haer  moedersheuyev 
ke  paft,  iaachtinge  te  nemen  bydc 
ouders,,  1.7.. 

Moy  gekleet  te  gaenof  voor  een  vry- 
fter in  vryen  voordeel  geeft,  1.13^ 

Minne- pruyltjens  en  verachteren  de 
liefdeniet,  1.17* 

Maeghden  en  dienen  niet  veelte  rey- 
fen  of  (pelen  te  rijden  en  overal  ter 
feeftete  gaen,  1.25.. 

Maeghden  moeten  ftil  ende  ingetogen 
fijn,  2.8. 

Minne-brieven  of  de  vryfters  gheoor- 
loft  is  te  fchrijven,,  a.  5^ 

Minne-  toverye  is  geekernyey      2 .1 2  * 

Maeghden  worden  beft  ten  huwelicke 
gevordert  fonder  haer  toe  doé52.27* 

Malle  en  onghelöute  klap  by  vryfters 

i  aea* 


TAF 

iengehoort  óf  beantwoort  ofte  wel 
in  Iftilheyt  voorby  ghegaen  dient,  | 

2,29. 

Maeght  ofaen  eenen  van  meerder  ftaet 
haer  verloven  mach  fonder  wete  van 
ouders,  2-43* 

Maeghde-wet  is  cenpeyl  die  nieten 
wijckt,  2.45. 

Moeders  ampt  ontrent  een  houbaere 
dochter,  x.6i* 

Nette  vryfters  en  fijn  niet  altijt  de  net- 
fte  vrouwen,  1.14. 

Kachtegael  en  fingt  niet  meer  alfle 
broet,  cn  waerom,  2.  3  > 

Nieuf-gierigheyt  om  te  weten  wat 
man  ofte  wijf  men  krijgen  fal,  fcha- 
delick,,  2.28. 
0. 

Of  het  dienftigh  is  dat  vryfters  veel 
befoucks  hebben  van  jongelieden, 

1.22. 

Om  het  goet,  fchoonhey  t,  en  dierghe- 
lijcke  (aecken  te  trouwen  is  onghe- 
raden,  1.34. 

Oude  man  by  een  jonghe  vryfter  of 
getrout  dient,  en  wanneer,  1.35. 

©nders  haer  kinderen  radende  totee- 
nigh  onbequaem  ofte  onaengenaem 
partuyr,  hoe  te  bejegenen,  1.36. 

jOf  de  teere  fchaemte ,  ofte  hooffche 
vrymoedicheyt  de  maeghdenende 
vryfters beter  ftaet,  2.23.24. 

Oneerlick  geklap  hoe  te  bejegené,  2.20 

Oneenigheyt  in  religie  maeckt  groote 
oneenigheyt  int  huwelick^  2.32 


EL. 

Of  veynfèn  in  faecken  van  vryagie  ge- 
oorloft  is,  2 -3  9* 

Of  een  vryfter  in  eenich  huwelickmach 
bewilligen  met  befpreck,^  haer  va- 
der fulxgoet  vfat,  2.39. 
Ouders  gelagh  in  fèecken  van  hu we- 
lick,  2.40. 
Ouders  en  moeten  hare  kinderen  niet 
tegen  haren  ingeboren  aert  uyt  hy- 
liken,  2.41. 
Onkuyfche  liefde  en  heeft  ghten  va- 
fticheyt,  2.47. 

Poëten  leeren  veel  goede  dinghen  on- 
der bedeckte  redenen,  1.28* 
Pleytcn,  en  door  dien  middel  yemant 
tot  trouwen  te  dwingen,  gans  for- 
gelick,  2.52, 
Patrijs  en  deffelfs  aert,  2.64. 

Quaet  geruchte  eens  begonnen,  is  voor 
een  vryfter  fchier  noyt  te  verfèt- 
ten,  1.31. 

%: 

Rebecca  wonderlickaen  Ifaack  tot  een 
vrouwe  geworden,  2.27. 

Rebecca  of  te  veerdigh  bereyt  is  ghe- 
weeft  om  met  Ilaae  te  verfèllé,  2.3  jf 

Raet  van  vrienden  behoort  voren  tc 
gaen  in  iaecken  van  huwelick  eer  dat 
de  jonge  lieden  fich  onderlinge  ver- 
binden, 2.40. 

Ringen  en  diergelijcke  trou-panden  of 
by  vryfters  lijnaen  te  nemen,  2.53, 

Rijpte  heeft  groote  kracht  in  maegh- 
den,  en  veel  andere  dingen,  en  daer- 
I  C****3  uj  om 


TAF 

om  dienter  op  gelet  te  fijn,  2.63. 
Rechte  tijt  om  te  trouwen,  2.66. 

Spel  van  vryfters  met  vryers  gans  for- 
gclick,  1.24. 

Schaemte  of  de  maeghden  betamelic- 
ker,  of  wel  hoofiche  vrymoedic- 
heyt,  2.23.24. 

Schaemte  te  matighen,  ende  hoever- 
re, 2.25. 

Siecktc  van  liefde  gans  bcdrieghelick, 

2.46. 

Siecke  jongmans  de  vryfters  niet  te  be- 
foucken,  -  2.48. 

Smit  bedroghen  door  een  Latijns 
woort,  2.55?. 

r. 

Trou-fucht  een  aendringhende  ghe- 
breek,  1.8. 

Toover-kunft  of  yet  vermach  in  faec- 
ken  van  liefde,  2.13. 

Toovery  om  rechte  liefde  te  verwec- 
ken, 2.14. 

Trou-beloften,  ende  bedriegelicke  li- 
ften daer  in  gebruyekt,  2.50. 

Trou-panden,  ringhen  en  diergelijcke 
of  dienftich  aen  te  nemen,  2.53, 

Tijt  van  trouwe  welcke  de  befte,2.67. 

Vaders  hebben  te  letten  op  rijpe  doch- 
ters, 1 .7. 

Vryers  willen  niet  gevrijt  fijn,      1 .8. 

Vryfter  vergheieken  met  een  Zeeba- 
ken, 1.10. 

Vryfter  en  vordert  niet  met  de  vryers 


E  L- 

tot  haer  te  locken,  1 .12. 

Vryen  met  een  vryfter  of  dienftigh  is 

voordefèlvc,  1.13. 
Vryfters  en  dienen  niet  te  koftelick  op- 

ghetogen,  maer  foo  datter  een  man 

altijtnoch  aen  verbeteren  kan,  1.14. 
Vryfter  offc  aen  een  vryer  (chencken 

mach,  of  vanden  felven  ghefchenc- 

ken  ontfangen,  tAfé 
Vryers  fijn  ghclijck  de  turekfehe-boo- 

nen,  willen  altijt  hoogher  klimmen, 

1.17. 

Vryfter  of  veel  befoucks  en  groote  ge- 
meynfaemheyt  van  vryers  dienftigh 
is,  1.2 1. 

Vryfters  en  dienen  niet  veel  met  vryers 
te  tacketeylen,  1 .24. 

Veel  fpelen-rijden  forgelick  voor  vry- 
fters, 1.25. 

Vryfter  ofle  haer  genegentheyt  aen  ha- 
ren  minnaer  toonen  mach,  2.5. 

Vryfter  ofle  minne-brieven  fchrijven 
mach,  2.5.b. 

Vryfter  of  door  een  naeyfter  of  ftijf- 
fter  hare  liefde  mach  te  kennen  ghe- 
ven,  2.6. 

Vryer  wetende  dat  hy  aenghenaem  is 
of  des  te  beter  tot  vryen  bewoghen 
wort,  2.7«b. 

Vryfter  moet  gans  ftil  ende  ingetogen 
fijn,  2.7. 

Vryfter  vergheleken  met  den  weder- 
klanck,  2.8. 

Vryers  vergeleken  by  Swaluwen,  2.8. 

Vryfter  ofle  felfs  haer  liefde  ontdecken 
mach,  2.9. 
1  Vryers  cn  dienen  niet  aengehaelt  ofte 

1  facht 


TAFEL. 


ïacht  gehouden  te  wefen^  2,12. 
Vryfter  is  de  fchaemte  betamelick, 

2.23. 

Vryfter  moet  God  ende  haer  ouders 
met  haer  huwelick  laten  ghewer- 
den,  2.28. 

Vryfter  moet  vuyle  klap  met  fwijghen 
wreken,  2.30. 

Vryfters  en  fijn  niet  bequaem  om  op 
eygen  raet  een  huwelick  te  befluy- 
ten,  ;  2.37. 

Vryfter  bewilligende  in  eenich  huwe- 
lick op  befpreck,  foo  haer  ouders  dat 
goet  vinden,  doet  qualick,  2.40. 

Vryfters  tegens  danckuyt  tehuwelic- 
ken  en  dient  niet,  2.41 . 

Vryfter  en  dient  haren  fin  niet  tc  geven 
aen  eenigh  jong-ghefel  ten  fy  verie- 
kertvan  den  wille  haerder  ouderen, 

2.42. 

yryer  met  een  Valck  vergeleken,  en 

waerom,  2.45. 
Vryers  klachten  niet  te  achten,  2 .46. 
yryfter  haer  eere  vergetende,  maeckt 

liefde  tot  haet,  2.48. 
yryfter  bedroghen  door  bedriechlicke 

eeden,  2,51, 
Vryen  int  duyfter  ende  des  avonts  laet 

ofdienftigh,  2.54. 
yicoatïw  voor  een  van  gebruyekt  in  het 

onderteyekenen  van  een  trouwbelof- 


te, 2.57. 
Vryfter  proces  voerende  om  een  vryer, 

2.60. 

Vryfter  dc  krachten  van  haer  jeught 
ghevoelende  wat  behoort  te  doen, 

2.61. 

Vaders  ampt  ontrent  ee  houbare  doch- 
ter,  2.53. 
Vrough  of  laete  trouwen  welck  beft  is, 


2.64. 


Weygher-kunft  is  dc  maeghden  nut> 

Wijfen  man  te  trouwen,  1.32. 

Weelde  vande  dertele  jonckheyt  vcr- 
gaethaeft,  1.33. 

Waerop  een  rechte  trouwe  te  gron- 
den fy,  1.34. 

Weduwen  mogen  int  vryen  vrijer  gaen 
als  de  vryfters>  2.9. 

Wonderlicke  werekinge  Gods  ontrent 
het  houwelick,  2.27. 

Wille  van  ouders  moer  voor  gaen  in 
faecken  van  huwelick,  2.36. 

Z. 

Zipora  de  dochter  des  Priefters  in  Mi- 
dian  wort  wonderlijcker  wijfe  het 
wijf  vanMoyfès,  2.27. 


X  (****)  iM| 


Druck- 


Drucfc-fauten  in  het  cerfte  Deel.  Bruyt« 

INt  vrouwen  voordicht  pag.  2.  verf.  28.  voor  en  datmen  op  het  ooghc  trout,  leeft,  en 
datmen  of  het  oire  trout.     fpl  1 9.  b.  voor  dinghen  Tonder  fteen,  leeft,  ringhen  fonder 
{teen.  fol.  1 1  .verf.  10 .  voor  die  Tonder  ey nde  komt,  leeft,  koopt. 

Vrouwe,  tweede  Deel 

F0I.2.  verf.7.  voor  kinne-vaer,  leeft,  hinm-vaer.  fol.9.  b.  verf  12,  voor  maeckt  in  de£» 
fèlven  hert,  leeft,  maeckt  door  een  gunftigh  bert.  fol.9.  vei  £  2 1 .  voor  een  out  ghebreck* 
leeft,  een  ent  ghebruyck,  fol.  3 2.  verf. 2.  voor  tot  lafte  van  de  fpi j s,  leeft,  fpijt.  fol.  1 8. 
verf.  1 7.  voor  mette  faecken  doet,  leeft,  mtte  faecken.  fol.  1 9.  verf.  2.  voor  na  de  reden, 
leeft,  op  de  reden.  fol.  24.  verf.  1 1 ,  voor  wort  ick  en  weet  &c.  leeft,  van  ick  &c.  fol. 27. 
verf.  10.  voorhaeftigh  ding  t  hatigh.  (fol. 2 7. verf.  14.  is  alle  menfehen  vlouck,  leeft,  al- 
ler, fol.  3  i.verfoi  1.  en  doefe  doof  den  wint,  leeft,  *n  dat  ft  Sec.  fol.  3  2.  verf  26.  wie  op 
den  vvant  wacht  die  kan  hem  tegenftaen,  leeft,  die  op  den  vyant  wacht  wie  &c.  fol.42. 
b.verf.  de  doot-kift  is  bereyt,  leeft, ghereet  £01.44.  b. verf.  10.  tot  overmaet  gefet,  leeft, 
.ever man.  ibl.55.bverf.26.  en  die  het  al  beloert,  leeft,  beroert,  fol.63.verf.  16.  de  waen 
en  haer  gevolgh,  leeft,  de  Swaen.  fol.68.  b.  verf.9.  laet  die  met  u  geflachr,  leeft,  fijnghe- 
flacht.  rol.68.b.verf>25.  des  koomthaer  quaet  beleyt,  leeft,  fiuer  belcp.  fol.69.ver(.4. 
te  fcheyden  vant  gefin,  leeft,  van gefin.  eod. verf.  1 9.  in  dit  verdrietich  leet,  leeft,  waer- 
om  verdrietigh  leef.  fol.70.  b.  veri.14.  en  blincke  voor  het  fpoock,  leeft,  voor  het  wijf. 
fol.73*b. verf.  19.  het  Mte»  kekydeZee. 

Moeder,  derde  DeeL 

Fol.  x  8.  verf.  1 .  voor  minnen  ende  kij ven,  leeft,  ofte  kijven,  fol. 3*. verf. 24.  foo  koomty 
teeü,  fep  kromt* 

Weduwe,  vierde  D  eel. 

fol.  5%  perf.fê.  en  houwt  de  rotfen  uyt,  leeft,  holt  de  rotten  uyt.  fol.  1 4.  verf  1 5 .  voor 
en  niet  te  weerelt  geit,  leeft,  en  niet  ter  &c.  foLitf.  inden  eeriten  reghel^gheen  voetfei 
fy&  bemereken,  kefcybwex$e& 


WEG  H-W  YSER 


TEN 


HOVWELYCK 


vtt  h  er 


D  O  O  L-H  O  F 

KALVERLIEFDE- 

EERSTE  "DEEL, 

MAEGHT. 

T'famen-Jpraecl^e  tujfchen  Anna  ende  Phyllis. 

INLEYDINGE. 

Erwi j  1  dat  l?hyllis  eens  gevoelt 
Yet,  dat  haer  inde  leden  woelt, 
,  Yet  felfaems,  ick  en  weet  niet  wat, 
Dat  fy  te  voren  niet  en  hadt ; 
En  dat  mitfdien  haer  gulle  jeught 
Stelt  in  het  minnen  groote  vreugh^ 
Doch3  om-gevoert  door  loffe  waen^ 
Mift  (foohetfchijnt)  de  rechte  baen, 
Soo  fpreeckter  *Anm  tuflchen  in, 
Ten  goede  vande  reyne  min, 

A 


En 


En  toont,  waer  datmen  henen  valt, 
Wanneer  men  fonder  regel  malt . 
Hier  teghens  dringt  dan  'Vhyüü  aen, 
En  wil  al  vry  wat  ruymer  gaen ; 
Maer  *Anna>  rijper  van  verltant, 
Die  houtfe  weder  inden  bant: 
En  fïet!  door  woort  en  weder- woort 
Soo  koomt  dan  eens  de  waerhey t  voort, 

Ghy,  die  met  vrucht  dit  lefen  wilt, 
Let  wat  de  Vaen  van  Reden  fchiltj 
Weeght  alle  ding  met  rijpen  fin, 
En  beek  u  niet  ter  haeften  in ; 
Al  fpreeckt  oock  Thyllü  met  befcheyt, 
Het  is  u  beft  dat  tAnm  fey  t. 


lOÜü 


MAE 

Phyllis. 

I Opdien  ick^  oyt  een  droef  gek[agh 
In  uwen  boefem  ftorten  magh,  - 
Soo  n/vaer  het  nu  de  rechte  tijt 
V^adiengty  fi'den  eenigh  fïjt$ 
Mijns  oordeels,  itt  de  bejle  runent 
Die  ons  in  drouve  tijden  dient. 

Daer  is,eylaes !  een  njreemt  gewoel 
Dat  ickpntrent  mijn  herte  njoel, 
Ickbeng?ftelt,  'ken  njveet  niet  hoe, 
Icknjvorde jonder  reden moeh 
My fvveeft  een  njvafem  om  het  hooft 
Die  my  uan  alle  ureught  berooft, 
Jck^gae,  ickkoom,  ickjijj  \  ic{dael, 
Ickjoop, ick^jlae,  ickruÜ, ickdwael, 
Mijn  finnen  njïiegen  hier  en  daer, 
Als  ofickjicht  rvan  hoofde  njvaer  s 
Snffchoon  ickganfhe  nachten  uvaeck* 
Noch  krijgh  ic\efter  geenen  nvaeckj 
Ickj-i/Vend*)  lekkeer  door  d  het  bedt$ 
Ey,feght  doch  eens  uvat  dat  wy  let . 
Anna. 

KijckJ  dit  isymmers  <~uvonder joet, 
Datghy  my  deje  ^vrage  doet, 
My,  die  een  teere  maget  ben, 
En  niet  als  kguckof douckjen  ken, 
€y  Ifooje  arvilt  gene fen  fijn, 
Gaet  fouckf  een  ander  medecijn  $ 
Caet  jouckt  een  klouc^  en  dapper  man 
Die  u eel  en  groot e  dingen  kan^ 


GHt 

Die  inde  konften  is  geleerd 
En  ueeltot  Leyden  heeft  ^ver  keert  ^ 
Of  elders  daermen  men f hen jhijt^ 
En  al  de  leden  open  jflijt, 
En  daermen  klaer  en  open  feyt 
Waermïlt*  en  bert*  en  maege  leyt9 
Die  fal  miffchien,  Wt  lang  beraet, 
Dan  figgen  rwatter  omme-gaet, 
Sn  njvijfen  njoerts  njvat  ugeneeB-, 

Phyllis, 
Wel  heb  je  langjoo  domgeyveefl? 
Ghy  Jftreerkt  gelijckjeen f  echte  duyf, 
Die  naeu  en  kent  haer  douckgn-htyj \ 
Sn  efter  ^vveet  ickuyt  de  daet, 
Ghy  jvveeft  al  boven  tfvven  naet^ 
Sn  hebt  al  njry  meer  inde  mouivv 
aAlsyemant  <-uvel  ^vermoeden  jouw. 
Dus  brengt  doch  njeerdich  aenden  dach 
Dat  ons  ten  aoede  dienen  mach . 
Anna. 

Wat  evvilje  dat  icl^jeggen  jal? 
IckJ?en  een  duyve  jonder  gal: 
Dan  joojet  immers foo  njerfiaet, 
Dat  ick yet  <-vveet  tot  uwer  baet3 
Soo  druckt  dan  eens  <uvat  naerder  uyt 
Van  njVaer  u  de  je  quelling  fjruyt, 
Sn nfvilje dat  ickraden jal, 
Soo  opent  eerfl  het  ongeval: 
Ghy  njveet,  men  feyt  den  Medecijn 
Dengront,  en  oorjj?ronckyande  pijn, 

ad  ij  1 


M  A  E  G  H  T. 


En  hoemen  eer  si  het  quaet  <-vernam> 
En  oft  met  koud'  of  hitte  quam> 
En  of  de  finert geduerigh  blijft  > 
Van  offè  door  de  leden  drijft y 
En  of  men  droogh  is  ofte  tong  > 
En  ofmen  bang  is  aende  long. 
En  ofmen  fchraelis  opte  borft> 
En feer  gequollen  manden  dorfiy 
En  ofmen  njeel  of  njveynich  eet  ^ 
Int  korte i  njvat  de  fiecke<~weet : 
Want  anders  yfoo  men  yet  rverfvvijght, 
Tü  felden  datmen  bate  krijght. 

Phyllis. 

Voor  my*  ickj~vvilhier  opengaeny 
Gelijckjy  nurienden  dient gedaen$ 
lek  fel  u  feggen  hoe  het  quam 
Dat  ickjvoor  eerlï  het  quaet  ^vernam-, 
Want  fiet  l  ick^  a^yilmijn  ganfehen  noot 
Gaen forten  uyt  in  uwen  fchoct . 

Jck fech  eens  op  ons  fchadly-deck^ 
Twee  duyfens feelen  beckaen  beck^ 
Sy  nulogen  tfamen  uyt  het  kpty 
Sy  njïelen  ffemen  op  een  floty 
Sy  togen  tfemen  op  de  njluchty 
Syfwierden  tfemen  in  de  lucht y 
Sy  keerden  njveder  na  de  Jlaghy 
ïn  al 'terwijl dat  icket  feghy 
Hier  door  foo  quam  my  in  het  bloet 
Hier  door  ontflont  in  mijngemoet 


Gen  nieUy  een  njreemty  een  felfeem  ding  y 
Dat  my  door  al  de  leden  ging : 

Siet  {dacht  ick )  hoe  des  Heer  en  macht 
Vaertyeder  dier  in fijngeflachty 
ëenyeder  njoelt  fijn  eygen  rviery 
Eenyeder  trom  op  fijn  manter % 
»  Wat  iff ?r  dat  geen  lief en  heeft? 
>  >  éM  en  njint  dat  lieft>  en  niet  en  leeft. 

De  Dadel-boom  is  fonder  rvreughty 
Sy  fiaet  en  treurt  haerganfche  jeu$hty 
Het  jchijnt  dat  fy  geduerigh  fucht> 
Want fy  en  draeghtgeen fee  te  njrucht 
Tot  fy  ten  le  Hen  by  haer  njint 
Een  mannen-boom  die  fy  bemint  $ 
ên  dan feo  grijpt fe  nuveder  moety 
En  draeght  haer  ^vrucht  in  overvloet. 

Dringt  liefde  door  het  quafiigh  houty. 
Is  fflijm  rvan  riffen  niet  te  kouty 
Sijn  njyilde  <-voge\s  met  te fnely 
Sijn  njvreede  dieren  niet  te  fel 
Om  aen  te  doen  een  fechter  aerty 
Hoe  dient  een  menfeh  dan  ongepaert? 
Voelt  leeuw  en  beir  de  feete  pijny 
'Wat  feit  <-uan  teere  maeghden  fijnl 

Dit  dacht  ickjdoen  njvelfeven  maely 
Sn  maeckte  fiaegb  een  nieu  njerhaely 
De  dojfer  met  den  dadel-boom 
Die  bleef  my  by  tot  inden  droom  y 
fa  midden  op  den  fihoonen  dach 
En  uyas  het  niet  gelijckjhet  placb* 


M  A  E  G  H  T. 


"ütyfegt,  hoe  noemp  ditgequel? 
Anna. 

lekken  die fieBe  nwonder  ruvels 
Het  is  een  eer  He  minne-beelt 
Dat  om  u  rvveeligh  herte /peelt} 
H?t  is  een  dom>  eengrillich  md9 
Het  is  een  der  tel  ongeval  > 
Het  is  een  rvoor-fipclrvandejeught, 
êen  blijde  pijn,  een  drouve  ureught; 
Het  is  een  bobbel  in  het  bloet> 
Dat  nu  fijn  eer  He  fprongen  doet$ 
Maer  njvaerom  niet  in  kort  befiheyt 
Denganfihen  handel  uyt-gefiyt? 
Tü  kolver-liefde  ^fiete  maeght^ 
Die  u  de  lojf ?  finnen  jaegbt; 
ên fiooje  die  niet  njvel  en  leydt , 
Gelijckals  eer  en fihaemte fiytj 
Gewü>  daer  is  geen  twijjfelaen, 
Ghy  fidt  ^verkeerde  njrvegengaen^ 
Ghy  fidt  njer dolen  hier  en  daery 
Ghy  fidt  u  brengen  ingevaer^ 
Ghy  fidt  u  tuinden  buyten  ff>oor> 
Dm  fielt  u  Tucht  en  Reden  rvoor. 
Maer  fiet^ghy fpreeSï  'ken  weet  niet  hoe ^ 
Het  fichpjntghy  fijt  u  maeghdom  moe^ 
Want>  na  dat  ickbevinden  k$ny 
Soo  helje  <ury  njvat  na  den  man. 

Well  meynje,  kmt>  dat  al  de  luH 
JuyH  onder  manne  flippen  ruH  ï 


Sn  dat  rvoor  al  het  echte  bedt 
Met fachte  roosjens  is  befet  ? 
Neen  <x>ry$  tengaeter  niet  fioo  breet, 
Maer  hoort  doch  eens  het  recht  befcheety 
Soo  lang  men  eenigh  ding  nuerwacht i 
Dan  is  het  datment  njvonder  acht; 
Maer  alfinent  heeft ,  dan  iff niety 
SWen  fiochte  njreught,  men  vint  verdriet: 
Sn  dit  is  fioo  het  out  gebruyek; 
Het  Trouwen  is  een  rechte  FuycJ^* 
En  dat  alleen  op  defin  fin^ 
zAl  rvvatter  uyt  is,  <~uvilder  in$ 
ën  njvatter  in  is>  njyilder  uyt$ 
ëen  kleuter  rvvenH  te fijn  de  bruyt^ 
Senjubben  njxn  fijn  eerfïe  njlucht 
Leyt  eeuwich  om  een  njvijfen Jucbtj 
En  dickmaelifmen  naugetrout 
Wanneer  men  {hooft  wel  dapper  fyout. 

Phyllis. 

Ghy  fijt  te  fireng  rvoor  d'eerHereys^ 
En  ftrafit  te  fel  mijn  foetgepeyss 
Dan  efter  tis  maer  loff ?  praety 
Het  trouwen  is  den  beHen  raetj 
Wie  bleeffer  oyt  fijn  leven  maeght 
Die  fich  des  niet  en  heeft  beklaeght? 
^Alleen  te  leven  is  roerdrie ty 
En  dient  ons  fvvacke  menfihen  niet: 
De  maeghdom  is  een  laHigb  pack> 
Die  niet  en  boert  als  ongemack^ 


6  M  A  E 

Ickjvvas  left  op  een  hoef  genoot 
Daer  ënden jvvommen  inde  floot  y 
De  <~uogels  lagen  aende  nfvaly 
Men  hoorder  <T>reughty  ofblygefhaly 
Sy  dreven  ftil,  en  treurigh  heen> 
Doch  mits  een  ^uvar tel  daer  <~verfcheen> 
Soo  refer  Jirax  door  al  den  poel 
Een  hees  gequeec^  een  hly  gewoel: 

Dit  beurt  de  dieren  niet  alleen  y 
Het  is  de  menfchen  oocf^  gemeen  5 
Soo  haefi  als  njader  is  <~van  huys 
Tot  onftnt  is  maer  ene  kei  krtys. 
Want  moeder  is  niet  njvelgeftnty 
De  keucken-meyt  die  flt  en  fyint, 
tallen  hoorter  noyt  een  bladen  lachy 
Men  f haf  ter  niet  geitje kmenpLch, 
Men  njinter  meeH  een  konden  heerty 
Sn  al  doort  mijfen  nuanden  njveeri^ 
Dm  gaetet  nj^H^  dat  aenden  brouck^ 
Hangt  al  de  ^ureugjode  <vanden  douck. 

Anna. 

Nu fie  ickj$aer>  en  uytterdaet. 
Dat  u  de  maeghdom  tegen  ftaet$ 
Welaen>  nadien  ghy  immers  njvilt 
V  geven  in  het  groote  gildt y 
Soo  neemt  geen  faecke  byder  hant 
Door  haefl  of gritligh  onver  ft anty 
Maer  toomt  u  (innen y  uveeligh  diery 
Qelijckjen  kuyyerdoet  fijn  njiery 


GHT, 

Die  fluytet  in  een  nuasien  banty 
Sn  maeckt  alfoo  een  rechten  branty 
Soo  dat  de  njlamme  met  en fvviert 
sAls juyft daer  haer  de  meefter  ftiert. 

Ghyy  doet  toch  niet  op  eygen  raet3 
Want  dat  is  hier  en  elders  quaety 
Maer  feght  uoor  eer  ft  u  moeder  aen 
Waer  heen  u  domme  finnen  gaen3 
Die  f al  het  dan  ter  rechter  ftont 
V  <x>ader  leggen  inden  monty 
Sn  foo  u  groene  lente-tijt 
Dan  hooger  na  de  fomerglijty 
Sn  dat  ujeught  nu  dragen  kan 
De  laften  <van  een  echte  many 
Soo  falhymet  eengoet  beleyt 
Gaen  letten  njvat  de  reden Jeyt. 

Phyllis. 

De  raet  dieghy  de  maeghden  biety 
Sn  paB  rvoor  al  de  maeghden  niety 
Haer  voorhooft  is  te  byBer  teery 
En  dit  u  njoorftel  tegen  eer  j 
Vlfy  fijn  door fhaemte  n/pegh-geVoert 
Waeryemant  maer  van  trouwen  roert  $ 
Wie  iH  <~uan  ons  die  Jeggen  kan^ 
Tja  moeder  haeÜy  ick^vvil  een  man? 
Wat  ^uryHers  inden  boefem  leyt 
Dat  dient  gedacht  y  en  rivet  ge feyt$ 
Want  maeghde-last  dat  is  een Jaeck^ 
Die  dient  geweten  fonder fpraeck- 

of 


MAE 

tyffiboon  de  kloeke  niet  en  flaet, 
zAls  maer  de  njvijfir  omme-gaet^ 
Soo  ("Weet  eenyeder /onder  jlagh 
De  Jlonden  nuan  denganfihen  dach. 

Sietl  als  een  maeght  Joo  hooge  ruvaB 
Dat  haer  des  moeders  heuyeke  paB, 
Of telt  nu  jaren  drymael fes3 
Neemt  dat>  o  <~uader>  ntoor  een  les 
Vat  aen  u  dochter  uvat  ontbreeckt. 
Schoon  datje  niet  een  n/voort  en jftreeckt : 
Hout  njasï  datjae  haer  fleren  tret  3 
Hout  dat  haer  douxje  <~uvel gefit 
Sijn  Wijjers  njan  de  binne-fmert 
Die  haer  leyt  in  het  <vveligh  hert> 
Denckt  <-vry  dat  aen  een  rijpe  maeght 
Tet  fihort  hoewelfi  niet  en  klaeght . 

Wanneer  ghy  defe  peylen fiet^ 
O^vaders^  en  ^veracht  je  niet. 
Meter  let  njvelneerjïigh  op  het fluck^ 
Of u  genaeckt  groot  ongelucf^ 

Siet  l  als  de  jonge  rvvijngaert-loot 
Drijft  inde  lucht  een  gulle  fihooty 
En  datje  njvortels  heeft jfiogoet 
Schier  als  haer  eygen  moeder  doet> 
€en  Hovenier fitl  metter  daet> 
Indien hy  flechs  het  jimknjerflatty 
De  plante jcheyden  njande fiamy 
Soo  ras  hy  dep  jeught  njernam. 

Jcka>Vens  een  uader  dit  <~uerflant 
Wanneer  fijn  dochter  dient  njerplant> 


G  H  T. 

Jckjvvenfihe  dat  een  moeder  let? 
Wanneer  een  dochter  dient  uerfit} 
<[Maer  als  noch  d3een  noch  d!  ander  fiet 
Hoe  gul  haer  jonge  njvijngaert  jchiety 
Soo  tjfet  {mijns  bedunckens)  tijt 
'Dat  fy  haer  eygen  tacken  rurijt, 
Op  dat  haer  jong  en  nvveeltgb  hout 
éAlach  by  een  ander  fijngebout^ 
6n  jy  njvat  njerder>  aljf oplach  y 
Haer  groene  loten fchieten  mach  5 
Een  die  mydit  leB  heeft  geraen3 
Die fiyd'  het  mochte  nuvelbefiaen, 

Anna. 

T<~vvasyet  dat  ghy  te  nuoren  dreeft^ 
Macr  dit  bejach  en  hangt  of  kleeft  $ 
Hoe  l  dunckt  u  tf eggen  al  te  kpen^ 
Sn  njviljet jbnderjeggen  doen  ? 
ü^een  kj,nt>dit  Jïuckjs  ouders  uverci 
Hier  dient  een  hoogh,  een  diep  gemercl 
Hier  daent  een  njvijs>  een  lang  beraet, 
Dat  onje  jeught  te  boven gaet$ 
ënghy  noch  echter  niettemin 
Wdt  flux  en  met  een  luchten  fin 
Gaen  ^vallen  in  het  minne- jpely 
€n  mallen  met  een  jong-gefil} 
O  neen>  dit  kan  ickniet  njerfiaen^ 
Der  njrienden  oogh  moet  njorengaeny 
^BeVraeght  u  <vvel>  ooch^  eer  je  nDrijty 
Want  dan  isi  even  njr agens  tijts 

<A  üij  M 


8  MAE 

Maer  naderhant  tè  nemen  raet 
Dat  kgomtgemeenlickjdte  Let. 

My  is  njoor  defen  eens  uerhaelt, 
En  ïleyt  my  noch  int  hooft  en  maelt, 
Hoe  datmen  wvalle-vijfen  njangt, 
En  fihichten  in  haer  leden  prangt } 
Het  ftuckjdat  aJVort  te  njyeegh  gebracht 
Om  dat  het  beefi  met  eens  en  acht. 
Niet  eens  en  ducht,  niet  eens  en  fchroomt 
Wie  dat  ontrent  of  aen  hem  koomt, 
En  als  t  harpoen  is  nj.iÜgefct, 
Dan  fihijntet  dat  het  eerfi  maer  let 
Voor  njvie,  en  a/Vaer  het  ^vlieden  fel, 
En  fiet  l  dan  njluchtet  over  al. 
Dan  inde  firoomy  dan  na  de  reey 
Dan  in  het  diepfie  ^vande  %ee  $ 
Maer  n/vaer  het  fvvemt  of  henen  njïtet, 
Het  is,  eylaes  l  het  is  om  niet, 
Want  ruvaer  het  Jich  ter  neder  fet. 
Het  njoert  fijn  eygen  quelling  met, 
Siet  dus  <ijergaet  die  groot  e  <~ui$, 
Om  dat  hy  eerfi  niet  JchouW  en  is. 

aAch  trou-fuchtis  een  flimgcbrec^ 
Ten  lijtgeen  uytfiel^  geen  njertrec^ 
Het  koom  Joo't^vil,  hetgae  footmach, 
Van  raet  of  reden  geen  gevvach, 
Het  kint,  met  defe  korts  bevaen, 
VV'ilmetten  ruytcr  dolen  gaen, 
Nochtans  te  licht  eensjaegefeyt, 
Wort  dickrnael feven  jaer  befchreyt$ 


G  H  T. 

Ghy,  ^uveefi  niet  haefiich  inde  min, 
Maer  hout  u  domme  finnen  in, 
»  W ant  is  de  <~uryfter  licht gereet 
»  Het  doet  oockjtenden  <-uryer  leet$ 
»  Wie  ras  bekgomtyet  dat  hy  focht, 
»  Die  rvreefi  terfiont  te  fijn  bekocht, 
»  En  is  de  rvryfler  njVat  te  nslug  , 
»  De  njryer  gaet  nsvel  licht  te  rug. 

Een  kockdie  ffiit  teaseerdicb  draeyt, 
Die  maeckt  fijn  dmgen  licht  bekgeyt, 
Want  dickmael,  Voor  een  fpoedigh  endt, 
Soo  ruvort  de  fi?ijs  in  d' as  gewent  5 

» <3iet finnen,  ktnders  fuvatje  doet 
»  De  groot fie  haefl,  de  minfie fpoet. 

Eennjogel-firick^,  een  jong-gefel 
Gelijcken  tetter -mat  en  rvvel, 
Want  foo  een  <uelt-hoen  offaifmt 
Koomt  neder  mallen  in  den  bant, 
zAls  offet  njvoude  fijngevaen, 
Soo  blijft  het  garen  open  fiaen, 
Maer  tijdt  de  nyogel  op  de  loop, 
Dan  ^uVorter  eerfi  een  <~vafie  kgoop. 

» lAl^uVatmen  aen  een  <-uryer  biet^ 
»  Dat  njvilde fiimme  linckerniet, 
» *Dm  njvilje  minne,  n/vilje  gunlï, 
»  Soo  leert  <~v oor  eerfi  de  uveyger-kynfi . 
»  Noyt  heeft  aennjvey-man  <-uvdtgeluft 
»  Wanneer  het  op  fijn  leger  rufi, 
»  Eennulucht,  een  fücht,  een  fnelle  loop 3 
»  Die  maeckt  en  hier  en  daer  den  koop. 

*~Do0t 


MAE 

*>  Door  moeyte  Jmaeckt  het  minnend  y 
»  £n  "tmen  dat ftaet  de  meysjens  <wely 
»  Doet  njmde  minne  pijlen  fijn, 
»  De  minne fel  geen  minne  fijn. 

Phyllis. 

Vit  houd  icfavonder  njreemt gefeyt y 
En  tü  my  manden  atveghgeleyt, 
Hoe  /  rvpilje  dat  ick^  figge  neeny 
Wanneer  kkjae  <~uan  herten  meen? 
Of fel  ick^  uvijfeB  zander  hant 
Daerom  mijnjeughdigh  herte  brant? 
ü^een,  datsgevvis  een  quade  flaghy 
Diz  noyt  ons  dienfiigh  njvefen  machy 
»>  Wie  hongert ygaept  en  eet  tersïont  y 
» *Als  hemde pap  is ajoor den mont. 

»  Wie  inde  mm  njvenH  goeden  Jftoet 
»  Die  doe  gelijckhet  meeuVVtjen  doet 
»  Dat,  als  het  n;ifchje  boven \jvvet ft y 
»  En  fich  maer  eens  om  hooch  en  geeft  y 
»  Valt  firax  met  alle  krachten  neery 
»  En  licht  het  beesjen  uyt  het  Meer. 

» 'tGeluch  o  kinders,  is  teglaty 
»  Het  dient  in  heeften  op-gevat y 
»  Het  dient  gegrepen  t'  fijnder  tijty 
»  Eer dattet  njveder henen  glijt. 
h  Wie  aengeboden  dienH  njerfinaet, 
»  Wilt  dickmaelals  het  is  te  laetj 
»  En  die  een  goede  kans  uerfiety 
»  Sn  recht  het  ftuck^fijn  leven  niet. 


GHT.  5 

m  Diesy  als  de  njinckjs  in  het  net, 
»  Soo  dient  geen  tijt  te  fijn  ^verlet. 

Jckjnoet  hier  brengen  aenden  dach 
€en  droef  gefitrec^  een  diep  gefyach^ 
Van  feker  ons  bekende  maeghty 
Die  fiende  datfe  <-z/vert  bedaeghty 
Haer  by  een  Koos  jen  uergeleeck, 
En J^rac^y  gelijc^als ic\m* Jjtreeck. 

oAls  eerH  het  jeughdich  purper-root 
Quampuylen  uyt  mijn  teer  en fchooty 
Doen  uvas  ick^ury  een  trotfe  blom^ 
lekhadde  ptrickgls  om  end  omy 
Jck^fiontgefet  en  bijfier  <-va&y 
Jck^fiont  gelijckjen  ffitfe  maÜy 
Wie  mygenaecktey  fyeegb  een  fi^eec^y 
Wie  mygenaeckte  kreegh  een fieec^ 
£Maer  als  mijn feetejeught  ^verdween. 
Doen  ick  ^iel/onder  raken  heeny 
Doen  ick^vielneder  in  het feof 
En  njvas  maer firoyfel  rvoor  den  hofy 
Doen  nep  ick^ftaegh  tot  alle  many 
Sietl  a/vat  een  roosje  ^Worden  kgnl 
D  ie  met  geen  hant<Wou  fijngepluckts 
lïen  nu  met  ^voeten  onderdruckt; 
Ach  l  die  ruoor  defen  niet  en  <-vvou9 
Wat  iffet  dat  ickjiiet  en feu  ? 
»  Ach  daer  de  rimpel plought  het  njely 
» Indien  het  qmemy  men  namet  <-wel. 


io  MAE 

Anna. 

Ghy  Hwijclg  dnjry  <-uvat  uytte  boen, 
Dus  laet  ons  hier  asvat  naerdergaen. 

Houtyemant  njvat  njan  mijnen  tact, 
Soo fielt  ickyeder  dep  maet, 
»  *Al  is  de  njryfier  by fier  groen, 
»  Haer  pasi  het  lijden,  niet  het  doen, 
»  Dus  brengt  ons  hier  geen  meetWVtje  by, 
»  Het  grijpen fiaetgeen  maget  rvry. 
yy  Haer  dient  geddt,  al  ijf  it  pijn, 
>*  Tot  datfe  mach  gegrepen  fijn. 
Het  rvincke-net  koomt  haer  rivet  toe, 
Ons  dient  alleen  een  fiille  Vloe, 
Die  roert  haer  niet,  mm  blijft  gefit, 
<tAliffe  fihoon  een  njogel-net, 
Tot  dat  een  fnepp ,  of  ander  dier, 
Daerin  koomt  uallen  met  getier, 
Daerin  met  alle  krachten  ff  ringt  x 
En  fnetf  als  tot  hein;angen  dwingt. 

» aAliJf et  fihoon  u  njolle  njvil, 
»  Ghy  fiaet  dien  onVermindert  fiil, 
»  Tot  hy,  die  u  njan  herten  mint, 
rr  Als  met  gevvelt  u  herte  uint, 
3?  En  dat  de  ttjt,  en  ^vrienden  raet 

ZJ  dringen  tot  den  echten  fiaet, 
»  Ons  net  moet  ^vangen fonder  fihijn, 
»  De  njogelmoet  de  njangerfip. 

Doch  rvrpilje  dat  ickjlit  gevaly 
Met  naeckter  reden  toonen  faly 
Soofiet  hierop  de  TSakens  aen, 
Die  ^veel-tijts  aenden  oever fiaen, 


G  H  T. 

Haer  nSier  dat  in  het  duy&er  brant, 
Geeft  njveleenglinTter  aende  firant 
ên  roept  te  midden  uytte  Zee, 
De  fihepen  tot  een  goede  ree  y 
Als  doende  blijcken  njoor  gewis, 
Dat  daer  ontrent  een  haven  is, 
Maer  efier  blijft  et fihippers  ajverck 
Te  komen  naerhet  uier-gemeuk^ 
Hy  maecke  fiyl^wanneer  hy  <~vvily 
Het  ba^en  fiaet  geduerigh  fiil, 
Het  baken  njvijc kt  niet  njande  kant 
Jliacr  toont  alleen  een  fiïllcn  brant. 

Ghy  mooght  bevvijfen  met  den  fi 
Dat  ghy  fijt^uefel,  noch  begijn, 
ZJ  geeHich  kleet,  u fd  et  ge  laet,. 
Dat  kan  betogen  mei  ter  daet, 
lAIs  datje  niet  ondienHich  uint 
Te  rechter  uyr  te  fijn  gemint, 
ZJ  ruvefin  geeft  hier  toe  de  loos, 
Maer  laet  het  roeyen  aen  Maetroosy 
En  noyt  om  echte  minne  peyB,,. 
Ten fy  men  u  ter  eer  en  eyB^ 
Dus  merre  dient  een  jonge  maeght^ 
ên  hooger  niet  te  fijngewaeght ... 

Phyllis. 
Men  fiet  nochtans  in  onfen  tijt 
Hoe  menigh  datter  asvortgevrijt? 
Ja  raeckt  oockdickmaels  aen  een  man 
Om  datfe  <~vryers  loc  ken  kan$ 
Seght,  lieve,  njvaer gebeurtet  niet 
Mat,  als  een  <-vryer  hope  fiet± 


M  A  E  G  H  T, 


11 


Hy  dan  nwetfouclfy  een  echte  niïóïi 
Oockdaer  hy  eer  ft  niet  <-uryen  wou  ? 
Anna, 

^Dat  magh  by  njvijlen  eens  gefchien  3 
Sdaer  <~ueelen  njvoytet  niet  gepen. 


Sn  t'vvare  ury  een  toffe  trou 
"Dat  yemant  juyft gaen<-vrijen  fous 
Om  dat  mijfchien  een  floute-bil 
Hm fyillen  met  hem  mengen  hjViU 


sAlsyetnant  in  een  boomgaert  gaet ,  J  En  dat  miff  Men  een  aftilden  bnem 
*Daer  aenden  njyëch  een  haege ft<tet>     I  Hem  onder  by  de  flippen  naem> 

*2  ij  Hem 


iz  MAE 

Hem  boven  tienden  mantelgreep, 
Of elders  inde  leden  neep. 
En  noode  foo,  als  met  bedwang  , 
Hem  tot  boer  njruchten  fier  en  uvnng, 
Sal  dat  bewegen  fijngemoet, 
Of n/veder-houden  fijnen  woet 
Om  dan  niet  dieper  in  te  gaen  , 
Daer  njry  albeter  freuyten  fiaen? 
Neen,  neen$  hy  acht  haer  treeën  niet, 
Hoe  fchoon  dat  fy  haer  ^vruchten  biet, 
JMen  maeckt  fich  los  njan  haer  befiagh 
Soo  haefi  hy  k$n,foo  ras  hy  magh, 
Hy  ruckt  haerfioute  krauwels  of, 
Om  ^voorts  te  t  reden  inden  hof ; 
€n fihoon  hy  daer  met  ongemacf^ 
Moet  reyeken  naer  een  hoogen  tack^, 
Vat  is  hem  des  te  meerder  njreuoht, 
En  tis  te  beter  <voor  dejeught  5 
Want  dxtmen  licht  bekpomen  k$n 
En fmaeckt  niet  aen  een  rusïich  man^ 
éMaer  nsvat  aen  fieyle  boomen  hangt 
Dat  iff \t  daermen  na  <v  er  langt, 
»  Het freuyt  dat  is  dan  n/ponder  foet, 
»  Wanneer  de  pieker  klimmen  moet. 

PhylHs. 

VVel,fio  een  n)ryÜer  met  en  mach 
Haer  liefde  brengen  aenden  dach, 
Soo  laet  het  dan  haer  atader  toe, 
Dat  hy  het  ^voor  fijn  dochter  doe. 


G  H  T. 

Waerom  doch  niet  in  onje  tijt 
Oockjnet  een  jonge  maeght  gevrijt  ? 
Mijns  oordeels,  <-vought  dat  alfoo  nj^el 
sAls  met  een  moedigb  jong-gefel- 
Veel  hebben  dit  njveleer  betracht, 
€n  oockjnet  njoordeeluyt-gewvracht 
Want  dickmaelgaept  de  njryer  niet, 
Voor  datmen  hem  den  lepel  biet . 

Maer  dit  behoort,  op  uaB  befiheyt^ 
üehendtch  aen  te  fijn  geleyt, 
€n  door  een  derden  ingebracht, 
En  dat  als  in  een  fiille  nacht, 
Op  datter  niet  een  menfeh  aserfiae, 
Hoe  dat  het  met  den  handel gae: 

Soo  doet  de  loop  njogelaer, 
Die  fit  niet  in  het  openbaer, 
éAlaer  ü  met  mychte  dicht  befet, 
6n  fielt  een  roer-vim  kjn  het  net, 
6n  hout  daer  op  fijn  oogh-gemenk^ 
Tot  aen  het  eynde  <~van  het  nsverek^, 
rDoch,fo  de  asangh  niet  ruvel  en  njyit^ 
Hy  duyekt  int  loof  en  hout  hem  fiïl, 
ïn  niet  een  njogel  kander  fien 
Wat  defen  handel  mach  bedien.  j 

Anna. 

Te  uryen  met  een  jonge  maeght 
Is}  mijns  bedunckens,  nveelgewaeghtj 
Want  dit  alfio  te  leggen  aen, 
Dat  niet  een  menfeh  het  fou  <-verflacn, 

Voor- 


MAE 

Vooryvaer  daer  Is  geen  middel  toe, 
£Men  riecktet,  ic^en  ruveet  niet  boe$ 
J)e  n/veerelt  is  te  n/vonder  boos, 
De  menfcben  al  te  bysler  loos  ^ 
Wy  leven  in  een  fine  gen  tip  , 
Die fihier  een  hayr  in  fiucken  fylijt, 
zAlfigje  niet  een  enekelnjVoort , 
Noch  rvvort  u  meyning  nagefyoort, 
Eenieder  let  op  dit  geval, 
En  fiet  l  men  n/vetet  over  al, 
ënfeo  het  fiuckjan  qualickjuckt, 
Daer  fit  de  uryHer  dan  bedruckt, 
Sy  atvort  <van  alle  man  begeef y 
Dat  hder  tot  ene  kei jchande  fireckg. 

Ghy,  eermen  dit  met  u  beHaet, 
Soo  pleeght  moor  al  ge  fitten  raet, 
Let,  eermen  eenigb  ding  begint, 
Hoe  dat  de  njryer  is  ge  fint  5 
En,  is  daer  geen  of kleyne  luU, 
Soo  houtje  besï  het  hooft  geruB. 

De  uos  ü  bier  (mijns  oordeels) 

rVVijs, 

Hy  fait  noyt  arvagen  op  het  ijs, 
Of  leyt  njoor  eerJl  daerop fijn  oir, 
Hy  prouftet  door  een  fiieegh  gehoir$ 
Enüde febors  miff :bien  te  kranck^ 
Soo  neemt  hy  elders  fijnen  ganckj 
Dit  is  u  nut  te  fijngedaen, 
Of  anders  filter  qualick^gaen. 


G  H  T.  13 

Phyllis. 

Om  my  te  maecken  aengenaem, 
Daer  ben  ickjuyonder  toe  bequaem, 
gen  rvrimt  die  heeftet  my  ontdeckt, 
Wat  beft  de  jong  e  njryer s  tree  tg $ 
Dus,  mocht  icJ^gaen  na  mijnen  fin, 
lektooger  hondert  totte  min . 
Anna. 

Wel,fight  uvat  feut  je  doch  befiaen? 

Phyllis. 
fck^  feu  uvelmoyen  keurlickgaen, 
Enfirijcken  pracht ich  over  firaet^ 
Geduerich  tn  een  nieugewaet; 
Men  feyt  te  rechte  nu  en  dan, 
Een  jchoone  kleeding  maeckg  den  man. 
Anna. 

Sooghy,  door  middelende  pracht, 
Of  met  den  glans  njan  rijeke  dracht, 
De  ruryers  meynt  te  locken  aen, 
Soo  doolje  <x>ande  rechte  baen: 

De  Salamander  die  ^verdwijnt , 
Wanneer  de  fenrn  kracht  ich  fihijnt, 
Weet  njry  dat  al  te  moyen  maeght, 
*De  njryers  dickmael  henen  jaeght , 
Vermits  degunH  <~van  rechte  mans 
Vergaet  door  al  te  grooten glans. 
Dhs,  njryHers,  gaet  niet  altefray, 
De  liefd'  is  kjranck^,  de  tijt  ü  tay. 

Verk^eH  u  liever  eetitgh  kleet 
Met  wveynich  kofien  uyt-gereet, 

rB  tij  Da 


i4  MAE 

Dat  geeïïtgh  aende  leden  fiaet; 
Dat  ts  rvoor  u  den  beBen  raet: 
»  Het  feyl  te  trecken  inden  top 
yy  Dat  rijfl  njeeluyt  een  lofjen  kop, 
n  En  tü geen  kunfle  moy  tegaeny 
»  Gelïjckjds  heden  njvortgedaens 
»  <SWaer  pracht  te  houden  inden  bant 
»  Dat  is  een  teycken  njan  <~uerfiant . 
En  boven dat,foo  nj'md  icknoch 
Datyeder  njveet  njan  dit  bedroch, 
Men  hout  dat  onfi  flicker-lifi 
zAlleen  maer  na  de  njryers  njifi, 
En  dat  men,  na  den  echten  flapt* 
Sijn  oiren  nvveder  hangen  Let; 
Dit  hoord'  ick  laetft  een  fiker  man, 
Die  al  de  mime -ranc  ken  kan, 
Hy  <-vVas  tegafi  hier  inde  fiadt 
€.n jprack)  terwijl  ickby  hem  fit, 
Veel faecken  dienfiigh  <voor  de  jeught, 
Veel  lejfen  noodightotte  deughts 
€en fireeckjen  hoord \ic  konder  al, 
"Dat  hier  tepajfe  komen  fel. 

De  Terfe-boom,  njvanneerfie  bloeyt, 
Jfi Jchoonfie  dat  in  hoven groeyt  , 
Soo  lang  haer  bloem  is  nieu  en  ruers; 
Maergaet  en  fiet  doch  eens  de  pers 
nAls  naderhant  haer  bloeyfil fpeent$ 
Sy  flaet  terftont  geheel uerqueent  , 
€n  fieter  uyt,  'ken  njveet  met  hoe, 
^Pien  boom  pap3  ickde  meysjens  toe, 


G  H  T. 

Die  fiaegh,  alleen  tot  enckel fchïjny 
Soo  titfigh  op-geflreken fijn; 
»  Want  njry fiers  fiaegh  al  even  net, 
»  Soo  haefi  getrout,fio  haefi  een  flet$ 
»  £n,fiomen  dickyvils  onder -vint, 
»  Die  die  krnaelfiie geit,  fielden  jpint. 
Indien  het  ging  na  mijnen  fin, 
Ickbeeldet  alle  njaders  in, 
ëen  dochter  njan  haer  eerfiejeught, 
(nAlifs'  hun  fchoon  degrootfie  njreugh 
Soo  op  te  treckgn,  dat  een  man 
Haer  <-ury  noch  hooger  fitten  ketn, 
ën  noch  mach  geven  dit  en  dat, 
V  Gunt  fy  te  njooren  met  en  hadt, 
Want  anders ,  als  een  jonge  maeght 
Heeft  alle  ding  <-vvat  haer  behaeght, 
Soo  mint  de  man  doch  geenen  danc^ 
Al  geeft  hy  al fijn  leven  lanck- 

Phyllis. 

Dit  houd9  ickfvvelte fijngefiyt, 
En  dient  alfoo  te  fijn  beleyt, 
éMaerdaer  is  noch  een  naerder  baen 
Om  mette  njryers  njvel  te fiaen$ 
Te  geven  aen  een  jongeling, 
Te finden  eenigh  proper  dingy 
Een  kraegh  genaeyt  met  eyger  hanty 
ëen  neufdouckjnet  een  moye  kant, 
Of yet  gefihildett  mette  naeldt, 
Metgimp  en  loovers  afgemaelt^ 


MAE 

Ofyèt  gefieken  opten  raem, 
éMet  fijnen  en  met  uwm  naem, 
Of  <Weleen  bloem y  een  njerffche  roos, 
Dieyemant  <voor  de  beste  koos, 
Een  tuyljen  nj&n  het  eelïle  kruytj 
Daeryeder  tackje  <-vvat  beduyt, 
Of  immers  eenlgh  boom-gewas, 
Vatyemant  njoor  het  fchoonÜe  las, 
Vat  is  een  oude  mtnne-kgnsi 
€n  lejdt  de  gronden  njandegunii. 
Anna. 

Chj  hebt  u  les  met  njvelgeleert ', 
En  <~uat  het fiuck^geheel  ^ver  keert, 
Want  als  een  teere  maget  fihenckt  , 
Tü  <uaH  dat  fy  haereere  genekt . 

De  kern ken deert  ons  even  dit 
Wanneer  men  by  den  njiere  fits 
Smelt  uet  met  fiilheyt  inde  pan 
Ghy  Jfiilter  niet  een  druppel  a/an, 
éMaer fpringteryet  tot  in  het  njier, 
Soo  rvjfier  firax  een  groot  get  ier, 
En  door  het  finout  dat  buyten  njvalt, 
Denjlam  tot  inde  panne  nualt: 

»  ëen  maeght  die  aende  njryers  geeft, 
»  Die  laet  al nemen \<-vvatfe  heeft, 
»  Ghy, fihenckt  dan  niet  $  tü  ongeValy 
»  Want  geef  je  njvat fy  nement  al. 
Phyllis. 

€n  rvoughtet  dan  geen  maeghden  <vvel 
Te fihenckenaen  een  jong-gefil^ 


G  H  T. 

Soo  laet  dan  aen  den  jongman  toe 
Dat  hy  de  <-uryïiers  gunfie  does 
ën  geeft  de  maeghden  uolle  macht 
Te  nemen  dat  haer  <-uVort  gebracht  s 
»zAl  rvVie  uerfinaet  datyemant  geeft y 
»  Die  toont  haer  fluer  en  onbeleeft. 

Anna. 

Het  nemen  ^voor  een  jonge  maeght 
ën  dient  haer  leven  niet  gewaegbt  * 
Het  is  my  dickmadgroote  Jpijt, 
Wanneer  ick^fie  in  ouden  tijt, 
Iae  noch  tot  heden  opten  dach, 
Wat  dat  het  geven  alnjermach  s 
»  ëen  maeght,  al  iffe  ^Wonder  nety 
»  Wort  door  het  nemen  licht  befinet$ 
ëen  nwijfal  ijf ?  kuys  genoemt, 
Indien fi  tot  ontfangen  koemt^ 
»  Daer  is  geen ftyl>  oftvvijffel  aeny 
»  Haer  eer,  en  luyfter  heeft gedaen. 

m  Het  gom  dat  breeckteen  ftaledeur* 
»  Hetgout  dat  fielt  de  njvacht  te  leur, 
»  Hetgout  dat  heeft  een  vreemde  kracht  y 
yy  Het  koomt  daerniemant  oyt  en  dacht  $ 
»  ën  fchoon  men  honden  grendels  fluyt^ 
»  Het  raeckter  in,  het  raeckter  uyt$ 

Leght  inde rJzhfick^vry  loot  en  tin? 
Geenflecht  metaelen  koomt  er  in, 
Gaet  brengter  koper yfer flael, 
Het  blijfter  buyten  altemael  $ 

Hij  Maer 


>> 


i6  MAE 

Maer  komt  er  eenïchgout  ontrent y 
Dat  njvorter  krachtigh  ingeprent 
»  Waer  macht  en  reden  niet  en  geit y 
$>  Dat  n/vort  noch  door  bet  gout  gevelt. 

Ghy,  Let  daerom  noyt  fcboonen  ring 
V  geven  door  een  jongeling, 
En  laet  ugout  of  diamant 
By  niemant  fieken  inde  bant ; 

Geen  Oetter  nfvort  baer  <~v%sjen  quijty 
Soo  lang  als  Jy  bet  nemen  mijty 
Soo  lang  als  Jy gefloten  flaety 
Engecn  gephenckgn  in  en  laety 
Maer  po  uvanneer  de  loop  kreeft 
Haer  oyt  een  aerdich  kgytjen  geeft  y 
€ngoyt  dat  tujfchen  in  de fchelpy 
Strax  is  de  oesïer  buiten  belp; 
Want  mits  Jy  baer  niet  Jluyten  mach, 
Gelijckfè^oan  te  ruoorenplaghy 
Door  dien  de  key  baer  dat  belet  y 
Soo  ruvortfl  deerlick^  dfgept : 
v  ' \Enpydet  niet  den  ganphen  doch y 
»  Wat  dat  bet  geven  alajermach; 
»  Wanneer  de  njryfter  maer  ontfangt 
»  Tü  ^Wonder  uvat  de  njryfier  njangt$ 
»  Die  geeft,  die  krijgbt  fljn  njollen  njvil, 
yy  Die  neemt  is  ongevoelic/^flil y 
yy  Sy  lijdt yen  fwijght>Jy  Weert  baer  niet, 
»  Schoon  Jy  een  rooier  <~voor  baer  fiety 
yy  Dies  rvvort  baer  eer y  h^er  befte  fcbaty 
yy  éfrlet  rauwe  tengels  aen-gevat; 


GHT, 

»  Wie  geeft  die  heeft  bet  gMsgepgh, 
»  Wat  joufe  doen?  de  klem  is  <wecb . 

Gbyy  mijt  dan  dep  lagheny  mi]t$ 
dAl^vvortje  phoon  opeergevrijt. 
En  nspat  de  njyyer  immers  doet 
En  njnpeeft  hem  efter  niet  te pet; 
Bewijft  h?m  ftaegh  maer phaerfe  gunfty 
Want  daerin  leyt  de  mirme-kunft} 
Let  hoe  het  kglckdan  eerft  ontfteeckty 
W anneerder  eemch  nat  op  leeckt^ 
Let  hoe  de  fonne  Jchoonder  ftraelty 
iAQf  datje  neder  ojVos  gedaelt  y 
Na  datpymits  een  drotfve  lucht y 
Was  njmder  aerden  nyvecb  gevlucht. 

tAl  rij  fier pmtijts  eenich  nfvoort 
Dat  u  mijfchien  den  <-urede  Jloorty 
En  njyeeft  daergeenfns  in  bejvpaerty 
Het  is  een  tvvift  <van  fachten  aerty 
Want  phoon  de  liefpns  nj-porden 
gram, 

Die  n/pint  verweckt  flecbs  meerder 
njlamy 

Een  die  tot  Jpringen  is  ge  fint  y 
ëer  dat  hy  fijnen  fyrong  begint y 
Wijckfi  Jo  het Jchijnt)eerjl  Vande  gracht  9 
SMaer fpringt  dan  met  een  grooter  macht  $ 
Gaet  <~uvent  het  oogh  op  Venus  kinty 
Wanneer  bet  fijnen  booge  <~winty 
Sietl  hoe  de  pep  laegergaety 
Hoe  hy  depijle  felder  Jlaet^ 

Ghy 


3* 


MAE 

Ghy  fiet  hoe  dat  de  ruvijngaert  groeyt 
V  Vanneer  hy  dapper  is  gefnoeyt, 
Ghy  jiet  dat  a/pater  indefinü 
Het  uier  tot  enckelnjoetfel  is, 
Hetgaet  dm  even  mette  min, 
Krakeelt jens  brengen  urientfchap  ins 
»  De  pruyltjens  uande  lojfejeugbt 
»  En  dienen  maer  tot  foeter  <-vreugbt. 

Phyllis. 
Dit  is  <~voor  deen  njreemde flach, 
En  die  ickge  enfin  s prijfin  mach. 
Want  Joudickjdefi^vvegengaen, 
éMijn  rijcken  Jou  niet  lange flaen-, 
Hoe  Ifiete  mnri  tyt  ^wrange  twist  ? 
VoorWaer  <~vriendinne  tisgemisl. 
*Des  liefdes  rijc^  is  bonich-Joet, 
Het  uvort  door  njrientfchap  aengevoet, 
En  Venus  kint  is  al  te  teer, 
Het  fchriclq  <~uoor  foo  een  harde  leers 
Het  is  aen  al  de  leden  naeckt, 
En  dient  maer  Jacht jens  aengeraeck$$ 
Het  is  gekpefiert  in  een  lant 
Daer  met  als  roosjens  fijn  geplant; 
oAl  ifl  met  ^vlammen  toegeruH, 
Noch  rvvort  fijn  vyer  njVcluyt-gebluB, 
»  zAl  njvie  een  keers  te  uinnichjnuyt, 
»  Die  doet  het  licht  ten  lefien  uyt. 
Anna. 

Jaegaet  en fit  een  ^uryer  Jacht, 
S  oo  krijght  hypas  de  njolle  macht j 


G  H  T.  17 

Ommetnjerlof  te  njVefengeck^, 
En  u  te  treden  opten  mek. 

Een  njryer  flacht  de  klimmer  boony 
Want  of  om  defe  Tlante  fchoon 
Het  langHe  rijs  <~uan  al  het  <~uelt 
Wort  inder  aerden  njaÜgefielt, 
Indienfi  fhout  maer  raecken  mach  ^ 
Qock  Jlechs  met  eenen  ommeflach, 
Tü  algcnoughs  het  dertelkrtyt 
Dat  klimter  aen  tot  boven  uyt$ 
En  dan  noch,  op  fijn  eygenpluchty 
Soo  maecket  krullen  inde  lucht. 

Jndienmen  liet  een  minnaergaen, 
Wat  Jou  de  lincker  niet  befiaen? 
^Alkreegh  hy fihoon  fijnganfehen  luB, 
Hy  is  noch  ejter  niet  gerust, 
Hy  falgaen  melden  door  het  lant 
V  malle  gunst,  fijn  eygen  fihandt; 
Het  is  een  fpreuckg  <~uandejeught 
Tefiggen,  tügeen Jbete  <~vreught 
Datyemant  koomt  tot  fijn  bejach, 
fndien  hyt  niet  uert  ellen  mach: 
Ghy,  <-vvacbt  dan,  lieVe  uryjler /Wacht 
Van  ute  toonen  al  te  Jacht. 

Phyllis. 

Dit  mach  een  reys  of  twee  mijfchien 
Of  hier  of  elders  fijngefien, 
Maer  dat  de  <-vrient,  die  my  bemint 
Sn  niemant  beter  heeft  ge  fint, 

Q  lAlfdo 


i8  MAE 

xAlfoo  mijn  eer  verraden  fouy 
Dat  loofkkjiieth  hy  is  te  trou: 
Hy  my  aderlaten?  njyat  een firuyf  l 

Anna. 

Maer  fyje  niet  een  Jlechte  duyf? 
Ormoofel  kint>  en  let  je  niet 
'Wanneer  de  njyint  ruyft  in  het  riet^ 
Hoe  dattet  bujght  en  neder  fijght, 
jfae  fchier  tot  opter  aerden  nijght^ 
En  hoe  het  ^weder  ^innigh  fiaet 
Soo  haefi  de  buy  maer  af  en  laet  ? 

3,  "Die  <vrïjt  is  dvvee gelijc^een pier^ 

éMaer  nj'veder fel geitje keen  fier  ^ 
Indien  hy  mits  een  foeter  lucht 
„  Niet  meer  de  fiuere  nrrinden  ducht , 

„  Wanneer  de  Bnyt  is  inde fchuyt^ 
„  "Dan fijn  de  fihoone  ^Woorden  uyt^ 
w  En  mettet  boeten  -vande  luft 
„  Is  al  de  ^vrientfihap  uyt-geblufi. 

Hier  tegen  is  doch  goeden  raety 
Voor  die  haer  dingen  gade  (laets 
T>e  uryheyt  dient  te  fijn  gemijt  ^ 
En  dat  oockjvanden  eerfien  tijt> 
De  losheyt3  en  ongmre  praetj 
En  ander  dertel  onvelaet* 

O 

Dient  ingetoomt  ruan flonden  aeny 
Eer  dattet  <~uorder  pooght  tegaen. 

Sooghy  de  Sleck^  het  njiyl ghefj)iyS; 
Wtlt  laten  kruypen  door  het  huys> 


GHT, 

Tü fiker  dat  haer  njuyle  fiijm 
Haer  boos  vergif  haer  taye  lijm^ 
S al  blijven  hangen  over  al> 
Al/uvaerfe  maer  genaken  falh 
Geen  hout,  offleen>  geen  aerdich  k[eety 
Hoewel  met  kotten  uyt-gereet> 
Geen  huys-raet  blijft  er  onbevleckt, 
oAlvvaer  het  beefi  fich  henen  fireckt, 
^Maer  dit  kan  lichte  fijngefihout. 
Indien  men  flechs  met  ene  kei fint 
Den  njloer  ontrent  het  dier  befiroyt3 
Of op  fijn  njuyle  leden  goyt. 
Want  firax  het  treckt  fijn  horens  ins 
€n  finelt  dan  efter  niettemin  y 
Ten  kan  geen  firoo-hreet  njorder  gaen^ 
Want  al  fijn  klacht  die  is  gedaen. 

»  Ge  foute  reden >  <vVelgefiyt> 
»En  op  een  lincker  aengeleyt^ 
»  Tïetoomen  Ucht  een  uuylen  mont 
»  Die  noyt  te  njoren  ftdenfiont. 

Phyllis. 

éAIy  dunckt}  ickjvveet  noch  beter  raet^ 
Om  ury  te  ^uvefin  njande  fmaet  >  ' 
Dat  is>  de  koop  haefï  toe  te  flaen^ 
W ant  dan  is  alle  klap  gedaen  $ 
»  Hoort  njryBerSifooje  fijt  beducht 
»  Voor  oneer,  fihimpj  en  quaet  gerucht  ^ 
»  Voor  haet  en  nijt  en  klapper ry> 
»  Neemt  haefi  een  man  ffoo  fijtje<~ury  . 

An 


MAE 


Anna. 


Hoe?  rvv'dje  dan  uyt  luchte  njvaen 
€n  als  ter  loops  ten  echte  geien  ? 
ü^een  kjpt,  dat  is  een  qmdegront, 
|  Die  haeHich  fuypt  rverbrant  fi\n  monts 
Maer  njvie  hem  mijt  moor  ongeval \ 
Dk  kgnt eerdat  hy  minnen Jals 
Ghy,  die  hier  fikerpooght  tegaen, 
Let  hoemen  mangt  de  domme  kraen  , 
£en  huysje  hjm  he lijmt  papier 
TSedrieght  het  onverfiandigh  dier 
Van  bmnen  is  een  mveymgh  aes, 
ënfietl  de  njogel  is  joo  dwaes 
Soo  bot ; joo  dom,  Joo  byfiergec^ 
Dat  hy  terfiont  denganfehen  beck^ 
Daer  binnen  fieeckt,  en  happich  eet 
Eer  hy  de  rechte  gronden  mveet, 
Maer  als  hy  dan  het  hooft  nuerdrayt 
Soo  ftaet  de  njogeldaer  bekgyt, 
Hy  tiert}  hy  raesl,  hy  fchut  den  kop  > 
€n  draeyt po  rondt  gelijc  keen  top, 
Maer  of  hy  mvoeh  of  byÜer  firingt, 
£n  't  lijf  in  hondert  bochten  njvringt, 
Tis  al  om  niet,  tü  al  te  laet, 
Hy  njVeet  fijn  leven  geenen  raet, 
De  kap  hem  om  het  hooft  gepaji, 
Die  kleeftyeylaes,te  bij  fier  <-uatt$ 
Dejeught,  en  njvie  het  fpeeltjen  fiet, 
Die  is  nuerheught  'm  fijn  njerdriet, 


G  H  T.  tj> 

Die  fchimpt,en Jpot,en  lacher  om, 
£n  hiet  den  plompen  <-uVillek$m$ 
Daer  n/vort  de  mo gel  opgevat 
€n  dient  ten  lufle  mande Jïadt. 
Schoonyemant fihier  man  liefde  raefi, 
Noch  dient  de  liefde  niet  merhaefi, 
Ghy,  tafi  dan  noyt  te  meerdigh  aen, 
Dat  nimmer  af  en  is  tegaen, 
6n  fuypt  niet  eer  moor  datje  prouft , 
Of anders  mvordje  licht  bedrouft$ 
Bedenckt  eens  mvat  een  la?igen  tijt 
Datjfacob  Kachel  heeft  gevrijt, 
Hy  diende,  met  een  mollen  danck,, 
Geheelefive  jaren  lanck,  - 
Hy  leyde  Jlaegh  het  jonge  mee 
Of  in  den  dauw,  of  door  de  JheCj 
Hy  dede  mVat  een  dienaer  plach, 
€n  mvat  een  trouwen  herder  mach . 

Siet Davidaen,  diengrootenheldt, 
Hoe  hy  terprouve  mvortgefielt,^ 
Want  of  hy  fihoon  den  Keujè  fiouch, 
Sn  fijnen  kop  daer  henen  drouch, 
En  jchonckjoem  tot  een  liefde-pant 
zAen  Mie  hol  en  het  maderlant, 
Noch  kreegh  hy  niet  die  mveerde  maeght, 
Daerom  hy  "tleVen  had gevvaeght , 
Maer  mvert  noch  menichmael  beprouft, 
En  dickmael  totter  doot  bedrouft, 
En  echtereet, de  mryer  Jvveegh 
Tot  dat  hy  eens  de  mryfïer  kreegh. 

C  n  %!- 


-zo  MAE 
Phyllis. 

Hoe  1  rvvïlje  dan  dat  onfe  tijt, 
Die fiaegh  en  ueerdich  henen  glijt, 
Hoe,  i-witje  dat  ons  ganfihe  jeughty 
Die  mier  en  is  een  korte  njreuoht, 
Sal fmelten  in  een  langgevry  , 
Dat  is,  in  ene  kei fiaverny  ? 

Anna. 

V^een,  dat  en  is  de  meening  niet, 
Schoon  dattet  hier  en  daer  gefihiet, 
Icknjvil flechs  dat  een  jonge  maeght  P 
oAls fiy  ter  eer  en  "Wort  gevraeght , 
U^iet  flrax ',  en  met  een  luchten  fin, 
Sal  fiorten  in  een  loff ?  min$ 
'Een Jlaegh  uerfbuck^,  in  njvare  njtyt, 
€n  dat  niet  ajoor  een  kleynen  tijt, 
Afziet fidle  finnen  uyt  te  fiaen, 
Dat  raedic  kalle  njyBers  oen. 
Dat  hreeckt  in  ons  het  eerfie  mal, 
En  tis  de  njaders  liefgetal , 
Dat  rijpt  een  groenen  jong-gefil, 
En  tfiaet  de  teere  maeghden  aJVel. 

W ie  bouwt  een  huys  op  eenen  doch? 
Wie  njelt  een  hoorn  met  eenzn  flachï 
Wie  iH  die  oyt  met  eene  fchoot 
Een fihans,  of  ander  fiot  genoot, 
Wie  iÜ  die  oyt  een fnff  ?  maeght 
éMet  eens  te  ^vragen  mede  draeght? 
»>  Wieyet  <-vvil prourven  n^vat  het  Jy, 
n  Die  roeper  Tijt  en  Reden  hy. 


G  H  T. 

Phyllis. 

éMoet  dan  het  ^vrijen  fijn  beleyt 
Gelijck^  als  uwe  reden  feyt, 
Soo  dient  de  ^vry fiers  toe-gefïaen 
éM et  njryers  om  te  mogen  gaen, 
Want  die  rueel  mette  lieden  fpreeckt 
Die  fiet  wat  inde  lieden  fleeckt* 
§n  foo  ^verneemt  een  fnege  maeght 
Watyeder  inden  hoefem  draeght. 

Anna. 

Of fchoon  dit  ueel  by  ons  gefihiet  ^ 
Veel  nfvijfi  lieden  pr  ij  fint  met , 
F  er  mits  in  die  gemeenfaemheyt 
Gemeenlic^yet  njerholen  leyt 
Dat  aende  maeghden  hinder  doet. 
En  dickmaels  quade  rancken  broet. 

Phyllis. 

fn  tegendeel,  naer  kkhet  meyn, 
Soo  maecktet  ons  een  geefiich  breyn$ 
Het  is  <~uermaecken foete  ^ureught, 
Het  is  een  fihole  uoorde  jeugbt; 
Want  koomter  oyt  een  geefiich  many 
Men  hoort  y  men  fiet,  men  ïeerter  ruan> 
Sijn  reden  is gelijckjen  les, 
Hy  flijpt  onsy  als  de  fieen  het  mes  $ 
Of  ifferyemant  rouw  en  dom, 
Oockdat  is  nut  j  men  lacht  er  om  3 
En  hy  nvyort  even  dan  gewet, 
6n  in  een  beter  fiant  gefit  s 

Men 


MAE 

Men  fietet  dickrnaels  inder  daet 
*Dat,  <wie  met  njyy fiers  omme-gaet, 
'Wort  inder  haeB  een  abel  man , 
Schoon  hy  te  <~voren  niet  en  k$n. 
Dit  heb  ickmet  njan  ^vreemde  lieny 
lckbebbet  inder  daet  ge  firn. 
Mi]n fuÜer,  nu  éenjaer  getrout, 
Die  hadde  dickrnaels  onderhout 
Vanyemant  die  njan  bieten  quam, 
En  lusl  in  hooffche  njry fiers  nam. 
Dies  rvvertp  gauw  en  njvonder Jneegh: 
Om  datje  ^veelgefèlfchaps  kreegh$ 

Jcl^  fach  eens  datje  by  haer  hadt 
Ses 'Juffers  uyt  een  njreemde  ftadt, 
Gebeckte  fpr eeuwen  altemael, 
€n  njrygeen  banier  s  inde  tael, 
Hy  deje  quam  een  jong-gefil, 
€en  leerling  in  het  minne- fpely 
Ben  jubben,fbo  het fihijnen  mocht. 
Een  <-üogelnjan  fijn  eerfie  <~ulocht , 
Een  laf  een  mop,  een  rechte  loeny 
Hy  nrviïl  fijn  dingen  niet  te  doen. 

Hoe  lough  icJ^al dien  ganfihen  doch, 
Terwijl  ic\defin  handel fach  \ 
Hy  a/Vas  eenfpot  <van  allegaer, 
6n  hy  en  njvertet  naugevvaery 
Eenyeder  njielhem  op  het  lijf, 
En Jocht  in  hem  haer  tijt-Verdrijfi 
ëenyedergaf  hem  fireeckop  (Ireeck^ 
€n  fiet  de  klunten  fit  en  keeck* 


G  H  %  21 

Onaerdich  heel,  en  atVonder  rouy 
Onfiker  <-vvat  hy  maken  feu; 

éMT  docht  dat  ickjen  £  fel  fach 
Die  onder fiven  apen  lach, 
En  die  <-uan  al  dat  flimgebroet 
V  eel fichamper  grillen  lijden  moet  $ 
Hier  k[imter  eene  boy  en  op, 
ën  grijpt  hem  byden  dommen  kpp; 
De  tweede  njalt  hem  in  het  hayr, 
ën  fielt  een  njvonder  njreemt  gebaer$ 
De  derde fiet 3 ken  <T>veet  niet  hoe , 
En  fihiet  hem  hondert  guyghjens  toe; 
De  reïle foolt  hem  m/vaerfi  kan, 
En  maeckter  duyfint fpeeltjens  njan-, 
Het  beesï  uer fielt,  in  dit  geval, 
En  njrveet  niet  uvat  het  maecken  fil, 
Het  fit  alleen  maer fiecht  en  fiet, 
En  <z>vatter  wangt  ten  weert  hem  niet  | 

Siet  dus  is  onfi  quant  ge  fielt, 
Hy  rvVort  aen  alle  kantgequelt, 
Hy  fit  en fweet,  hy  fit  en  beeft, 
Hy  n/veet  niet  hoe  dat  hy  het  heeft  $ 
Hy  fihijnt  een  overwonnen  man 
Die fich  niet  langer  nfveeren  kan . 
Dit  ffeultje  duerde  langen  tijt, 
Ia  sy nachts  en  ^wa*  hy  niet  bevrijt, 
Want,  mits  hy  inde  buerte  fliep, 
Soo  rvvaffet  datmen  tftmcn  liep$ 
£Men  raemde  firax  een  nie%  befluyt^ 
Men  fint  om  %out,  en  krevel-  k^uyt, 


iz  MAEGHt 

Vat  njt>ert  hem  door  een  Jhege  weyt  I  Daer  lach  hy  doen  de  fiete  kpecht, 
'Des  avonts  in  het  bedgeleyt  s  J  En  haddet  uytter-maten Jlechts 


s 


m 

iii 


Hy  Woelt  Jty  draeytjoy  keert ^hy  Went, 
Hy  leyt  en  krevelt  Jonder  endt, 
Hy  tuymelt  midden  'inden  droom, 
Gelijken  bmyn-vifch  of  ten  Jlroo?n> 
Ten  le ft  en,  kprfelop-geftaen, 
S oo  ging  het  fpeultje  n/veder  aeny 


Hy  nfvort  daer  op  een  nieu  begeckt, 
Tot  hy  ten  le Hen  henen  treedt . 

lek fich  den  <z>ryer  naderhanty 
éMaer  'tvvas gemis  een  ander  quant, 
Hy  hadde  doen  fijn  banden  njaft, 
2n  leet  njoortaen  geen  overlaft, 

üiiet 


MAE 

Niet  een  njan  al  en  nfvas  foo  koen 
Die  hem  dortt fpijt  of  hinder  doen,- 
*jBefiet,  njriendinne,  njvatmen  leert 
V dameer  men  byde  jeught  ^verkeert. 

Anna. 

Wel!  prijsje  dat  foo  njvonder  fier  ? 
Voor  my>  ken  prijfit  nimmermeer . 
Het  uvaer  mijfchien  een  goede  Jaeck> 
Indien  men  hier  njan  njryers Jpraeck^ 
Die  laet  ick foucken  haer  bejach, 
€n  rWdt  haer  finnen  njvetten  mach-, 
Maeïj  foomen  na  de  reden  fiet, 
Dit fyelen  dient  de  njry fiers  niet. 
lckjprijf\  ick^  prijfi  e-en  ftille  maeght^ 
Die  alle  klappers  henen  jaeght, 
Want  die  njeeljongmans  onderhout, 
Die  njvort  gemeenlic kal  te ftout, 
TLn  leert  oockJ,ickrnaels>  boven  dat, 
Dat  beter  njvare  noyt  gevat. 

Ey  let  eens  njvatter  ommegaet, 
Voorvvaer  ten  is  maer  loffepraet, 
Die  niet  ter  <-uyeerelt  in  en  brengt, 
oAls  datje  goede  feden  krenckt. 

€n  fchoon  of  u  eenVoudich  hert 
Hier  door  aluvatgefiepen  njvert$ 
»  Tü  nutter  ront  te  fijngenaemt, 
» sAls  oyt  te  njvorden  onbefihaemt,- 
»€n't  Hoofs  is  beter  noyt  geleer  t, 
» zAls  dat  de  tucht  mvort  om-gekeert. 


G  H  T.  2 

Laet  mans  doortrapt  en  liftigh  fijn, 
Voer  u  en  dient  geen  loof  fihijn, 
Voor  u  en  dient  geen  njry  gefprec^ 
Voor  u  en  dient  geen  fionten  beck^, 
Laet  kgenheyt  aen  de  rouwe  jeught  , 
Oockjiat  en  isgeen  maeghde-deught, 
De  ftdheyt  met  het  eerbaer  root  , 
Dat  is  het  flot  <van  uwen  fchoot  , 
Dat  is  een  rots,  een  njasle fihms, 
Dat  is  de  rechte  maeghde-kgans $ 
Ghy  moet  niet  komen  inden  raet, 
!?(och  daert  een  heir  het  ander  flaet, 
<iAl  njvat  daer  dienfiich  njvefen  kan, 
Dat  fijn  al  plichten  <~vanden  man. 
Jckj~vveet  dat  noyt  een  njvaere  maeght 
Sich  des  haer  leven  heeft  bekl<xeght, 
Dat fy  oocktcegelaten  ureught 
En  alle  fbeeltjens  ^vande  jeught 
Heeft  door  de  reden  ingefwicht 
Ter  eer  en  uande  maeghde-plicht. 

»jfn  haefi  njan  tafel  op  te  flaen 
»  ënoockjnet  honger njvech  tegaen 
»  Dat  isy  o  maeght,  de  befte  <-voet 
»  Waer  na  men  njveelde  rechten  moet  : 
»  Jckjnocht,  en icken  dedet  niet, 
»  ëngafin  ureughde  noyt  ^verdriet. 
Onthout  dit  alu  leven  lancJ^, 
Ghy  fult  my  <r>veten  grooten  danckj 
ën fchoon  ghy  t  heden  niet  en  grijpt, 
Het  falu  dienen  als  je  rijpt. 

Q  ïiij  £ 


MAE 


En  of  het  Jomtijts  Joogejchiet 

Datgly  aenyemant  fpuecke  biet, 

Het  tackcteylen  evenwel, 

Of ander  dertel  hant-gefycl, 

€n  dient  u  geen  fins sjonge  maeght, 

Want  tis  te  njeelnjan  ugewaeght. 

>j  tAlfï  meysje  giet  met  eemch  nat, 

»  Dat  isgefiyt,  koomt  joolt  my  arvat} 

>>  eAlïl  meysje  goyt  met  eenich  groen  , 

»  Dat  is  om  a/veder -ff  el  te  doen$ 

»  Maer fteecktfe  njvat  tnyemants  bedt^ 

»  Soo  koomtfe  naerder  den  het  mt  $ 

»  Want  is  de  kunfï  oyt  kunfie  weert, 

>>  Dat Jpel  heeft  njry  een  langen  fleert, 

V  kamer  is  dan  op-gedaen, 
€n  noodt  de  njryers  in  tegaen, 

V  kpets,  eylaes,  u  ftilnjertrecf^ 
Js  open  njoor  een  lojfengecks 
€n  uvat  hier  tegen  docbgeftyt? 
Ghy  hebt  de  gronden  eerftgeleyt, 
Ghy  hebt  et  op  den  halsgehaelt, 
6n  uvort  met  eygen  munt  betaelt9 
Een  die  aldus  met  njryers  jock^ 
tü  ftker  datfe  njryers  loc  kt, 
Gelooft  et  njry,  uyt  enckeljfel 
Ontflaet  niet  feldcn  fvvaergequeL 

Ick fach  eens  lett  een  Joet  geval 
Dat  u  mijf :hienyet  leeren  fel; 
Een  meysje  man  haerjeughtgequelt, 
Ging/pelen  door  een  lu£ïigb<~veltj 


GHT, 

Het  pluche  bloemt  jens  hier  tndatr, 
En  njyert  daer'm  een  TZyegeWaer, 
De  njry  Her  hadde Jpelens  luÜ, 
Dies  had  het  beesje  nimmer  ruH, 
Sygreept,  en  neept,waert  liep  of  weeck, 
Tot  datf'  int  lefle  kreegh  eenfteech 
Doen  riep  Je  luyde  J  Vel  gedrocht: 
Ickjdie  alleen  maer  Jpel  en  Jocht, 
Hen  door  u  f  rieken  po  ge  fielt 
Dat  my  het  lijf  tot  bobbels  Jvvelt, 
Het  ff  el  is  Joet  en  heelt  njerdr'tet, 
Ten  dient  nochtans  de  maeohden  niet* 

Europa,  joncken  njveligh  dier, 
Vergreep  haeraen  een  loofen ftier, 
Voor  eerjl  Joogaetje  by  hem  ftaens 
En  raeckt  fijn  njette  quabben  aen, 
Sy  neemt  fijn  horens  inder  hant7 
Die  fy  geheel doorlucht  ich  njant, 
Sy  fireelt  hem  om  en  op  het  lijf, 
En  Jouckf  aljbo  haer  tijt-verdrijfs 
De  linckert  laet  het  meysjen  doeny 
Jaegaet  hem  flrecken  in  het  groen, 
Daer  light  hymack  en  njy  onder  tam, 
Niet  anders  als  eenjarigh  lam, 
Des  njvort  de  maeght  gans  onbevreeft , 
En  koomt  te  fiouter  aen  het  beeft, 
Sygaeter  dickmael  om  end  om, 
Sy  pluckt  hem  menigh  fchoone  blom$ 
Sy  draeght  haer  al  te  bij  Her  mal, 
Sy  hangt  hem  kranjf  m  oyer  al, 

5j 


MAE 

Sy  a/vrijft,  en  ifyaut  hem  open  kop, 
Ten  lejlen  fitfer  boy  en  op, 
Daergaet  de  luyper  na  de  firant, 
£n  foo  allenxfen  njande  kant 
lot  iide  diepe  njande  Zee, 
£n  Jvremt  tot  oen  een  ureemde  reey 
En  fietl  daer  njyortet  tyt-geyyracht 
VVaer  toe  het  fan/ije  a/va*  bedacht . 

Nu  hoort  doch  eens  <zfpat  dit  beduyt, 
£n  trechter  keeH  en  leven  uyt, 
O  mteght,  het  is  tot  ugefiyt, 
Dat >  njyaermen  eens  de  gronden  leyt 
Tot  losgeracs  en  dertel  mal, 
éMen  <~vyeet  niet  njyaer  het  enden Jals 
Noyt  r-vryÜer  nrport  terfiont  gefihent, 
Of njan  hoer  kuysheyt  afgeyyent, 
Maer /lap  op  flappen  nuoet  aen  njoet, 
Soo  koomtfi  daerfe  met  en  moet$ 
Men  raeckt  njoor  eerjl  in  malle praet, 
6n  njoorts  in  dertel  ongelaet, 
Daer  uyt  ontfiaet  dan  fitte  min, 
En  diegaet  diep  en  dieper  in, 
Dies  njyaÜ  de  <~uryheyt  des  te  meer, 
€ngroeyt  ten  leSlen  al  te  fier, 
€n  eens  dan  in  een  minne-droom 
Sijn  al  de  lusien  uytten  toom. 
En  tujfchen  njroet  en  tujf :henged{y 
Soo  kpomt  de  ut  dm  aen  het  ffceck: 
Daer  fit,  eylaes  l  de  <~uuyle  bruyt 
£n fihreyt  dan  beyd"  haer  oogen  uyt: 


GHt 

Maer  tis,o  njry fiers,  al  te  laet 
Te  klagen  na  de  malle  daet . 

VVel,fiechte  duyyen finder  gal, 
6n  <TjyeeH  u  leven  niet  te  mal, 
Vermtjt  in  als  den  eerfïen  trap, 
Onguere jocJ^,  en  Jotte  klap, 
En  losgeyyoel,  en  domgeraes. 
De  menfche  njyort  allenxjèn  dyyaes 
>y  ên  die  <~voor  eerfi  haer  niet  en  mijt, 
»  Tis  <vy  onder  njyaerfi  niet  englijt< 

Phyllis. 
Dit  houd1  icknjoor  een  goede  leer, 
<£Maer  bint  geen  njryfter  al  te  fiers 
lckbidd\  en  achtet  geenfins  quaet 
T)at  fy  <-uyat  dtckvnael Jpelengaet; 
Want  die  alleene  fit  en  kijcfy, 
En  noyt  eens  uyt  den  huyfi  rvyljckt, 
6n  njyeet  met  njyatter  ommegaet, 
0\(och  hoe  het  inde  ^uyeerelt ftaet, 
Maer  een  die  rey  ft  of  fpelenrijt, 
Die  rvyort  geoejfent  metter  tijt . 
Anna. 

t'Geduerigh  drillen  achter firaet 
En  njought  doch  geenfins  onfin  fiaet; 
En  njeelte  rotfiri  hier  en  daer, 
Dat  heeft  almede  fijngeyaer, 
En  oyeralter feefle  gaen 
Dat  brengt  oockjnenigh  hinder  aen, 
lae  deur  en  uenBer,  boy  en  dat, 
Die  fihaden  njry  al  mede  <vyat$ 

D  O  mat 


16  MAE 

»  O  maeght,  onthout  u  wanden  dacb, 
»  Soo  weel  bet  immer  wVefen  mach , 
»  Vffant  al  te  groot  en  Jonne-fihijn 
»  En  kan  u geenfins  dtenfiigh fijn, 
»  V  fx/pit  is  mt  te  fijn  bevvaert, 
»  V  eere  dient  te  fijngejpaert, 
yy?n  koomje  dicktnaelinde  locht, 
»  lekfduchte  dat t et fibaden  mocbt: 
yy  Of  is  u  fiboonbeyt  niet  foo  teer, 
»  Soo  wreesl  u  fchaehte  des  te  meer . 
Tü  wvaer,  de  ktmfie  wande  min 
*Die  heelt  een  maeght  dit  anders  in, 
jfa  wvilt  dat  Jygeduerigh fal 
Haer  n/vaeren  weylen  over  al, 
{Maer  d^afi  Jcgge  n/vat  by  mach, 
Jckjtchtet  woor  een  quade  Jlach. 

Ghy,  wvdje  fijn  wan  goeden  lef, 
^Blijft  fbuysd  dat  is  bet  maegbden-hof 
Wacht  daer,  tot  datje  wvortgeficht, 
»  De  weylfte  wvaer  wVort  nunïl  wer- 
kocht, 

y>  Het  is  een fireetkvvoort  oVer  al, 
yy  De  befte  koeyen  fijn  op  ftaly 
yy  En  wvaer  bet fihaepje  dolen gaet, 
yy  Uaer  ijf ?,t  dattet  wvolle  Let. 
Phyllis. 

t51  /  oer  wvi:  beeft  docb fio  harden  wvet 
Den  macgbden  tot  een  dwang  gefit? 
jekhouie  beter  datmtnfiet 
Wat  hief  M  weder  daergefibht  , 


GHT. 

aAls  datmen  eenigb  fit  en  fift, 
Sn  laet  werr  oeften  fijn  wernuft$ 
Hoe  l Jal  dan  noch  een  wlugge  maeght 
éMet  t'buys  te  blijven  fijngeplaeght  ? 
Tü  langgenough  m Jchool geweeft, 
En  daer  een  harde  flackgevreeft$ 
Laet  doch  dejeugbt  wvat  luftigh  fijn, 
Want  haergenaeckt  haefi  meuWe  pijn, 
De  lafï  want  huys,  de  wvildes  mans, 
En  allejaer  een  fyffl  by-kans. 

Men  bint  een  flaefmen  toomt  een  beeft, 
Maer  niet  der  wr ouwen  eelen geeft, 
En  ofmen  fchoon  al  wr ouwen  bint, 
Soo  ijf  et  doch  maer  ene  kei  wvinti 

yy  Wijn  finder  lucht  die  leyt  en  Woelt, 
»  Soo  dat  by  weelde  kglderjpoelt} 
yy  €eh  maeght  gehouden  aen  een  block^ 
yy  Is  dickmaelwoor  de  Jchommel-kgc^ 
»>  Of  vooree  went  'ken  weet  niet  wien> 
Gelijckjds  dickmaelis  gefien. 
Het  wrouvven-wteys  is felfaem  kruyt, 
yy  Gaet  bintet  in,  foo  berftet  uyU 

Jckwinde  dattet  wryfters  gaet 
GelijckjCafiaignen  diemen  braet, 
Want  als  men  die  wvat  opens  geeft, 
T>an  ijf  et  datmer  deegh  wan  heeft  • 
Men  brengt  de  vrucht  dan  wmden  beert 
Tot  op  dj  tafel  wande  wveert, 
éMaer  laetfe  toe  en  otJgefheen, 
Sy  fpr'mgt  mdwyfint ftuckgn  heen^ 

En 


)> 


5) 


MAE 

En  afmen  dan  al  deer  lick fiet, 
De  rechte  leesi  en  nuintmer  nkh 

Wanneer  een  uryfler  heeft  de  macht 
Te  komen  daer  dejonckjpeyt  lacht, 
Soo  loSlfe,  dooreen  of  en  ajreugbt, 
*De  dampen  njan  de  gulle  jeught, 
En  rvvacht  dan  ( foo  het  haer  betaemt) 
Tot  datfl  rvrotwve  njyort  genaemt: 
Maer foo  njvanneer  een  lusügh  hert 
Geduerigh  op-gefloten  njyert, 
En  dattet  met  een  dr  ouwen  fin 
Dat  innigh  heet  moet  kroppen  in, 
Dan  njvort  de  maegbt  njvel foogeperH, 
Dat  fy  njan  Jpijt  in  flucken  bersl. 
Dies  houftjeffchoonfy  njvort  de  bruyt, 
Geen  kroon,  of  fans,  of  maeghde-krttyt. 

Anna. 

Den  Vrouvve-dvvang  die  acht  ickjjuaet, 
€n  njyeet  dat  fluyten  niet  en  baet, 
Want  heeft  het  <tiï>ijf een  reyngemoet , 
liet  fluyten  is  ten  overvlcet^ 
€n  ifl  m'iffchien  een  lichte  febuyt, 
Soo  ifl  ruerloren  nJVatje  fluyt. 
Dan  '~vvy  fljn  in  een  lant  [Goddanck) 
Daer  niemant  kent  dien  harden  dwanc^ 
<?Maer  weel  te  los  en  aïtensiy, 
Dat  leyt  eengrent  tot  flaverny: 
Soo  dienter  dan  een<-vafte  njvet  3 
Soo  dient  ons  dan  een  yeylgeflt, 


GHT,  11 

En  daer  en  is  geen  beter  raet, 
<^4ls  bieren  elders  rechte  maet. 

Phyllis. 

Maer  ickben  tetter  aertgeflnt 
Om flaegh  te  Jvveven  metten  <z>vint$ 
ên  niet  dat  ick^oyt  liever  njvil 
tAls flaegh  te  uvefen  opten  dril* 
Ickjeyfde,foo  ickmaer  en  mocht, 
Van  dep,  tot  een  ander  locht; 
Tü  nut  njoor  ons  {na  mijn  uerflant) 
Te  reyfen  door  hetganfche  lant$ 
Terwijlen  dat  de  njrije  flaet 
Ons  tot  ons  eygen  njville  laet; 
€n  dat  en  huys>  en  man,  en  kint 
Ons  aende  flhouwe  niet  en  bint  $ 
éMen  hoort  dan  nsvonder  overal, 
Men  hoorter  menigh  njreemt  geVal, 
Men  hoort  alnjvat  een  reyflnd'  wan 
Tot  onfen  nutte flggen  kan$ 
Men  heeft  geduerigh  nieurpve  njreucht, 
Men  rvint  geduerigh  nieuwe  jeught, 
Men  leert  de  njvijjè  njan  het  lant, 
Men  fleter  menigh  aerdigh  quant, 
En  n/patter  koomt  njan  hier  ef  daer. 
Dat  njvet  de  finnen  al!egaer$ 
Of dunckt  u  dit  miff :hien  te  njeel, 
Soo  lijt  ten  minflen  datmen  (peet , 
Of  met  een  njvagen  op  de flrant, 
O  fin  het  njette  \ren-lwt, 

D  ij  Of 


2g  MAE 

Of  anders  in  een  boete  feefi, 
Ten  ooede  njan  een  blijden  geeft  , 
Op  (fat  dejeucht  doch  eenen  dach, 
'ij  rvv  ijlen  ajreugbde  plegen  mach . 

Anna. 
Het  Jpele-rijden  heeft  gevaer, 
Gelijckmen  dickmael  wvort  gevvaer, 
Byfonder  dfmen  door  het  lant 
Gaet  rotfen  op  fijn  eygen  hant, 
En  fonderyemant  <van  ontftch 
Door  alle  roeiden fvveven  machs 
Dit  heeft  my  myt  a/vel aengeftaen, 
tAl  nvvortet  al  te  njeelgedaen^ 
Sict  Dtdo  fpeelt,  en  rijt  ter  jacht , 
Sn  t' heeft  haer  om  hacr  eer  gebracht. 

Phyllis. 

ëy  k^nt  l  dat  is  Toëte-praet, 
Daer  op  niet  eens  te  letten  ftaet, 
DiegeeBen  fchrijven  over  al 
Dat  myt  en  afpas,  of  njyefen  fal. 

Anna. 

Tü  foo :  maer  echter  niettemin 
Daer  ftelgn  nutte  dingen  in, 
Ten  is  nuoorvvaer  geen  lojfe  nJVaen, 
Indien  men  rvvil  met  oordeel  gaen, 
Die  njvijs  is  neemt  den  handel  niet 
Celïjckjnen  die  nuoor  oogen  fiet, 
<D*Aaer  of  die  fihoon  rvvat felfaem  luyt, 
Hy  tree  kt  er  tucht  en  leerng  uyt . 


G  H  T. 

fuyfï foo  de  rvvijngaert  plach  te  doen* 
^Die  mst  haer  loof  en  atveeligb  groen 
Sichopdefoetfiedmyvenftreckt, 
ën  duyfent fihoone  vruchten  deckt  , 
Maer  n/veertmen  maer  het  gulle  bUty 
Soonjintm:n ftrax  eenganfche  fchat . 

Soogaetet  met  die  geeften  toe, 
Sy  fpreken,  ickjn  rvveet  niet  hoe, 
V^a,  fchijn  en  iffet  maer  gemak 
Al  rvvat  haer  uyt  de  penne  ^valt, 
Maer  alfinen  flechs  het  loof  ontwint, 
Dan  iff rt  datmen  druppen  njint. 
Doch  foo  u  dit  niet  aen  en  ftaet, 
Soo  ("Weet  icknoch  al  goeden  raet, 
Jcknjvilgaen  brengen  aenden  dach 
Dat  u  nuvat  dieper  roeren  mach . 

Siet  l  alfoo  lang  de  klare  maen 
Sal  aen  den  blauwen  hemel ftaen  5 
Soo  lang  men  in  het  aerdfihe  dal 
Van  njlugge  maeghden  njVeten  Jal$ 
En  dat  men  oyt  njan  fpelengaen 
Salbyde  jonckjoeyt  doen  uemaen, 
Soo  langfal  Dina  fijn  bekent, 
Sy  is  door  fi?elen-gaen gefchent 
êylaes !  daer  bleef  haer  ganfche  roem, 
Daer  bleef  haer  teere  maeghde-bloem  , 
Daer  bleef  haer  krans  ,haer  weerde  kroon, 
(Achl  dat  heeft fpelen  ^vooreen  loon. 

Tü  nf\>aer,  dat  flux  het  leelid^fiuck^ 
Den  rüïyer  dijt  tot  ongeluc^ 

En 


MAE 

En  dat  ter  bloet  ^wort  omgeflorty 
Maer,  laes  !jy  kgomter  by  te  kort> 
VVant  alle  mannen  komen  om3 
€n  onder al haer  Bmydegom^ 
Vaer fatje  doen  in fiagen  rouy 
Veelf immer  als  een  <-uveduw-VroHy 
Na  boer  en  ^vvort  niet  meergevraeght^ 


G  H  T.  ^9 

Van  haer  enWort met meer  gewaeght, 
Sy  asVort  gelijckjtls  dootgetelt3 
Sy  njvort  als  in  het  gr  af  ge  fielt, 
Sy  kjrijght  haer  leven  geenen  man> 
En  al  de  Schrift  diefwijghter  <-vm% 
ü^u  rvloight  bier  eens  in  ugemoet 
VV at  quaet  een  nieufgier  ooge  doet^ 


En  <-vï>ai  een ftuchjen  maeght  beftaet 
Die  los  en  Trpeeligb  fpelengaet. 
Sy  cjuam  te  Sichem  inde  fladt 
En  firax Jbo  ruvertjedaer  gevat;  • 


Het  Jchijnt  of  dat  haer  bfygelaet> 

Of dat  mijfchkn  haer  rureemtgevvaety  ' « 

Of  mders  dat  haer  roode  mont 

Aen  Sichem  n/velte finne  font  # 

T>  'tij  Dan 


MAE 


Dan  noch  foo  leert  oockjrven  dit, 
V  Vanneer  men  inde  lujl  njerhit , 
€n geeft  de  tochten  huren  eyfih 
Na  njVvjfe  njan  het  dertel  uleys, 
Dat  God  dan  Jvvare  plagen  [ent, 
Waerdoorde  fchmder njyort  gefchent s 
€en  teyckcn  dat  hy  hyfter  haet 
ên  met  gewiffe  roeden Jlaet 
*Al  njvic  dat  oyt  het  echte  bedt 
Ofnjoor  of naderhant  befmet. 

Het  [pelen  heeft  in  alsgevaer, 
Gelijckmen  dickrnael'nj'vort  gewaer, 
Dm fchoon  daeryemant  tot  u  koemt^ 
Die  fich  u  trouwfie  dienaer  noemt, 
€n  dat  hy  efter  niet  en  dient 
Te  fijn  u  deel  en  echte  njrient, 
Ghy>  hout  den  njryer  geenfins  aen, 
Maer  laet  hem  elders  henen  gaeny 
£n  de  nekt  niet  in  u  losgemoet  , 
Jc{  fal  njyat  joegen  metten  bloet, 
Sijn  njier^  en  njlam,  en  minne-pijn 
Vat  fal  my  njoor  een  fyeeltjen  fip> 
ü^een,  njryHer,  neen-,  en  dencktet  niet 
Oftfil  u  brengen  in  verdriet  -> 
VVant  als  een  maeght  het  om  leent, 
Schoon  fy  de  Jaecke  niet  en  meent , 
Sy  njvort  noch  efter  menichmad 
Gewonnen  door  een  foete  tael, 
En  ueel,  die  fneger  fijn  alsghy, 
Die  raecken  dkkmaelae*iden  bry. 


G  H  T. 

Wanneer  een  loop  Jguackelaer 
Spreyt  hier  een  net  en  nuveder  daer^ 
En  dan  fijn  lifligh  fleuytjen  roert 
En  op  fijn  nvanggeduerigh  loert  y 
€n  dat  de  Jzhuckelt-vveder Jlaet 9 
En  maecktgelijckjen  tegen-praet3 
Het  dier,  eylaes  l  raeckt  in  het  nety 
Oockjer  het  op  den  handel  let. 

Wanneer  men  door  een  oorlogbs-trecl^ 
€en  fchans  kan  brengen  ingefpreck^, 
Of  dat  een  maeght  aent  hooren  raeckt y 
Gewü  de  pays  is  haefigemaeckt. 

Phyllis. 

Dit  Ityt,  mijns  oordeels,  al  te  firaf 
<SMen  fiytgeen  oude  njryers  af 
Voordatmm  nieu  gefelfchap  fiet 
Dat  ons  fijn  trouwe  dien  ft  en  biet: 
Dat  is  een  greep  njan  onfen  tijt 
V ooralnjvie  heden  n/vort  gevrijt >3 
V  deunheyt  heeft  oockjiiet  om  tlijf, 
Hoe !  machmen  niet  uoor  tijt-y  er  drijf 
Een  foeten  prater  drie  of  nier 
tAenhouden,  nae  des  hofs  manier  ? 
En  of  een  njryer fimtijts  malt, 
Gelijckhet  in  het  Joelen  njalt, 
Enpfbyjocktyenofhygcck$, 
Daer  njvmtgeen  urysier  afbevleckt; 
En  of  hy  fchoon  <~uyat  nurijer fpeelt 
Sri  Jbmtijts  oockjen  kysjen  Jïeelt, 

Foor 


M  A  E  G  H  T. 


Voor  my,  \en  hebbet  n<yt  bevroet. 
Dat  ons  dit  eenigh  hinder  doet$ 
VVant  met  datyeder  isgegaeny 
Men  njeechtet  af,  en  tisgedaen-, 
'k$n  njind'  hier fchade  noch  bedroch3 
eAlwat  hy  nam  dat  heeftmen  noch. 

Siet  hoe  het  met  het  lïyet jen  gaet 
TerVVijlbet  raept  fijn  horkh-ract, 
Het  raeckt,  het  jrnaeckt,ja  kuB  het  krtjjt, 
Het füyghter  njvas  en  honigh  uyt3 
En  fiet  des  efter  niettemin 
Ten  druckter  pleckjioch  rimpeling 
Maeckt  rvry  een  tuylofroofe-krans. 
De  bloem  dte  hout  haer  eer  Hen  glans. 

Anna. 

En  acht  niet  alle  dinghengoet, 
Schoon  die  het  hof  by  ^vijlen  doet-, 
Voor  al  en  hout  geen  njryers  aen, 
Om  rijt -Verdrijf]  ofloff ?  ^vvaen  j 
Want  Joo  te  vrijen  heeft  gevaer, 
Cdijckmen  dickrnaelnjVort  gevvaer . 

En  mrvatghy  dan  noch  njorder  Jeght  , 
Dat  luyt  {mijns  oordeels)  al  te  Jlecht,- 
Hoe  l  meynje  dat  het  malgeraes 
Van  Jan,  ofFloor,  of  Pier,  ofKlaeS; 
tAenjo~gj  maeghden  niet  en  fcbaet  ? 
Gelooft  et  <uaB,  ick figgejae^: 
Is  eenigh  ding  ter  njveerelt  teer 
Het  is  de  lofuan  maegbden-eer: 


3» 


VVy  fijn  Joo  meeps,Jo  byfter<z>Vack, 
Gelijckeen  <~uerfibe  dmyven-tac^ 
Gaet  taB  eens  oen  den  Jchocnfien  tros> 
Gaet  raeckt  dien  aengenamen  blos, 
"Dat  edel  njvaes,  dat  aerdigh  blauy 
Die  peer  els  <uan  den  koelen  dau> 
Ghyfidt  haer  nemen  metter  daet 
nAl  nsvat  haer  <~uvel  en  geeBigh  fiaety 
uéch  l  uvaermen  flechs  een  'vinger fet, 
Daer  blijft  terftont  een  <-vuyle  finet . 
En fchoon  men  njVaBfe  naderhant , 
Ncch  miBJè  fiaegh  haer  eerfien  fiant$ 

Tis  even  met  de  maeghden  dusy 
Haer  let  een  hant,  een  fachte  kits, 
Haer  let  eylaes  l  'ken  njveet  niet  njvat^ 
Dat  haer  flechs  aende  leden  njat: 
n  Het  macghde-waes  is  <~uVonderfijny 
»  Ten  njvtldoch  niet  gehande It  fijn. 
»Ghy,  <~uveeB  dan  niet  alleen  befihaemt 
»  Te  plegen  dat  geen  maeght  betaemt, 
»  Moer  fiet  oock,  rvryBer,  datje  loet 
»  Den  blcoien fchijn  <~van  alle  quaet} 
»  Want,  ingeval  u  goeden  naem 
»  Eens  maereen  klamp-mart  over  quaemy 
» <sAl  heeft  die  f  hoon  geen  njafiengront^ 
» Maer  kgomt  flechs uyt een loffen  mont^ 
»  Ghy  fult  ?icch  efter  nimmermeer 
»>  *Bekpmen ttê  hytt loreneer . 

yySietl  alsdeNooteenfhelrverlieBy 
»  Hoewel  men  fihoon  een  ander  lqeBy 
\  *D  üij  »Hoe~ 


3* 


M  A  E  G  H  T. 


)3 


»  Hoewel  men  doet  al  arpat  men  mach, 
m  7V/z   noyt  ruveder,feo  het  plach^ 
»Hoe<-wel  ment  maeckt ,  daer  hapert 
<v*vat, 

»  Hoewel  ment  flopt  ,  daer  blijft  een 

»  €en  njryBer  dient  te  fijn  beducht 
»  Te  komen  in  een  quaet  gerucht, 
Want  treft  haer  eens  de  fchamper  nijt, 
Schoon  datje fich  dan  ^vorder  mijt, 
n  Tü  al  om  niet,fy  heeft  een  njVondt 
»  Daer  njan fy  noyt  en  a/vort  ge  fint . 
Phyllis. 

IcI^yveet  dat  dit  de  maeghden  baet, 
Dies  fdickjloen  naer  uwen  raet. 

éMaer  nademaelghy  noodich  njtnt 
Dat,  als  een  jonge  dochter  mint, 
Sy  dient  met  onder fcheyt  tegaen, 
€n  fomtijts  yemant  af  te  flaen, 
Soo  feght  ons  doch  hoedanigh  <umnt 
Dat  best  njoor  onsgekofen  dient . 
Anna. 

Voor  al  foo  let  doch  opte  deught, 
Let  op  den  handel fijner  jeught, 
£n  hoe  hy  fich  gedragen  heeft 
Wanneer  hy  buyten  heeft  gelee  ft, 
Jn  Duyt [landt,  of  in  Vranckerijck* 
Of  dders  in  een  ander  nrvijch^ 
het  op  een  a/pijs,  een  nuchter  man, 
Die  u  tot  fieunfil  dienen  kan 


En  inden geefl  en  oen  het  lijf 
Sn  nj oor  het  njykhtigh  huys-bedrijf$ 
Want  midts  ghy  noch  fijt  Wonder 
groen, 

Soo  is  aen  u  gans  njeel  te  doen ; 
Dm  neemt  geen  flechuhooft  byder  hanty 
Of  ghy  blijft  beyd"in  omerflant-, 
VVant  njan  een  keerjè Jonder  njlam 
Noyt  ander  keerfe  licht  en  nam. 

\  Phyllis. 
Hierin  en  hebjegeene  kans , 
'k€n  hou  njan  njyijj  '  of  njijfi mans* 
Want  <~uvie  dter  is  geleer t  of  kjpuc^ 
Die  helt  geduerigh  na  den  bcuck^, 
En  heeft  dan  ^eeltijts  in  het  hooft 
Dat  hem  uan  alle  ureught  berooft^ 
Hy  is  een feyUfleen  inder  aert, 
Die fiechs  met fvvare  dingen  poert  > 
V ermits  hy  noytyet  op  en  licht 
zAls  floffe  <-uan  een  groot  gewicht, 
Hy  njvdgeen  Jfiel  offietejoc^ 
éMaer  isjoo fwaergelijckfen  bloc^y 
Hy  is  met  geen  n^ermaec^gepafl, 
£Maer  draeght  gemeenlick^grooten  lafi$ 
Sn  daer  om  fiaet  my  beter  aen 
Een  man  <~uan  leden  a/vel gedaen  , 
Sn  daer  toe  njrolick^van  gemoefr, 
Die  niet  en  heeft  alsgeefiigh  bloet, 
Die  niet  enfiuck^  als  ene  kei fpel, 
Dien  nuyil  ick^voor  een  bed-gefil 


3? 


Een 


MAE 

i>  Een  man  tot  foete  wreught  bereyt 
»  Beloont  der  maeghden  eerbaerheyt . 

Anna. 

Sal  dm  u  trouwe  fijngefticht 
Alken  moer  op  een  Venus-vvicht 
Dat  niet  en  n/peet  te  brengen  by 
cAls  ft?el  en  lijfelajfery  ? 
Tis  mis  getufte  meyntghy  bet foo$ 
De  luïi  is  wier  wan  encfyl ftroo 
Dat  eerfl  wvelgroote  wlammen  geeft  > 
€n  met  fijn  wonc^en  hooge fvveeft  y 
Moer  wvat  woor  eer  ft foo  vierigh  VVas> 
^Dat  is  terftont  maer  enckgl  as . 

Dejeucbt,  als  jy  hoer  relle fpeelt , 
Jsjuyïlgelijckjils  Memnons  beek> 
Dat  maecfy  men  ifmt  niet  wy at  gelaet 
Soo  lang  de  Son  daer  over  ftaety 
Maer  als  haer  ftraeldaer  niet  en  is^ 
Soo ftaetet ftomgelijckeen  wis. 

Soo  lang  men  fingt  en  luftigh  queelt> 
€n  malt z  enjockt>  en  pijpte  en  a/eelt  y 
Soo  lang  men  friffche  wvangen  %u&* 
Soo  lange  duert  degeyle  luB  s 
*Maer  op  het  eynde  wande feeft 
Soo  is  de  a/peelde Jbnder geeft: 
Want  kgomter  naer  het  eer  Be fpel 
Of  korts s  ofpijn>  ofhart-gequel3 
Dan  uveet  diegroote  wryer  met 
tAls  dat  hy jlecht  en  deerlick ftet. 


G  H  T.  3j 

Ghy>  fyeB  daer  om  een  ander  many 
Die  wvijs  en  wrolic/^wVeftn  kan$ 
Die  is  te  rechter  uren  fiet> 
Die  ü  te  rechter  uren  wroet y 
Die  wyeeten  wvat  het  trouwen  eyB^ 
Sn  wvat  een  jonge  wrouyvepeyB> 
Die  toont  ftch  noyt  onaerdich  maly 
éMaer  wveet  hoe  dat  hy  fchertftn  fel. 
Want fchoon  hyyemant  onderhout "p 
Noch  is  ftjnjockjiiet Jonder  jout. 

Men  wint  een  wifth  die  Cephalhiet3 
Die  niet  foo  lief  ds  wier  en  ftet^ 
Dit  wveet  de  wijf  er  en  ftp  maet5 
ën  daerom  als  hy  wijfengaet^ 
Soo  neemt  hy Jlechs  een  laege fthuyt, 
En  fteecfy  een fach^lworen  uyty 
ën  ftrax  wVanneer  het  wveeligh  dier 
Verneemt  de  ftralen  wan  het  wïer> 
Soo  kgomtet  weerdigh frvemmen  aen 
fuyB  daer  het ftet  de fackel ft  aen 
Het  licht  dat  op  het  wvater  ftraelt^ 
Dat  leyt  hem  in  het  hooft  en  maelt, 
ën  ftet  i  in  defen  minne-droom 
Soo  jpringt  het  weerdigh  uytten ftroom 
ën  geeft  ftch  in  den  hollen  baot^ 
Een  rechte  wvoonplaets  wande  doot. 

» tAls  een  die  trout  haer  dan  wergaept, 
»  ën  flechs  alleen  maer  wreughde  raept 
» In  minne-woorden  byfter  loos> 
»  Of  in  de fchoonheyt  wvonder  broos  ^ 

E  »0/ 


54 


Ofimde  jeugbt  en  harén  glans,  . 
Voorwaer  die  vvaegbt  ee  momme-k^ns^ 
n  Ickheb  njan  langer bant  ge  leert 
»  Dat,  <wie  ficb  oyt  ten  ccbte  keert, 
»  Sn  met  en  broet  in  baren  fin 
»  zAls  keteling  ^van  fitte  min, 
»  Dat  (  fig-ick)  voor  gzwensie  Vreught 
«  Sy<-ueel-tijts  leyt  een  drouve  jeugbt, 
»  VVant  als  bet  aerdich  lij fi eer  lang 
»  Helt  tot  een  finellen  ondergang  , 
»VVat  blijfiter  andeu  dan  berou  ? 
»  Een  blijde  bruyt  een  drouve  njrou. 
Gby  daerom,  Phylli,  njvatje  doet, 
En  trout  geen  fiecht-hoofit  om  betgoet, 
En  trout  oockpp  bet  ooge  niet, 
VVant  ï dient  u  beyde  Mi  nverdriet. 
Int -echte  bont  koomt  t aller  uyr 
Nu  eens  het  fiet,  en  dan  het  fier, 
Jnt  eene  dient u  troosten  raet,7 
Jrit  ander  rechte  middeUmaet, 
€n  njvie  een  man  trout  om  het  oelt. 
Die fil  in  beyde  fijn  ruet fielt ■$ 
éMaer JoojeJyefl  een  rijp  ^verfiant,, 
Entreetdan  inden  echten  bant, 
Dat  fil  u  dienen  overal, 
Soo  nuvel  in  rureugbt,  als  ongeval j 
tAls  inde  Ttyosbet  aerdïgb  root 
Jsdoor  den  fiiellen  tijtgedoot, 
€n  dat  hoer  blat,  nu  bleyckjn  droogh^ 
GeenluÜ  hengeven  oen  het  ooghy 


maeght; 

Haer  fiete  reuc^  firtmendigh  goëts 


Is  dan  noch  dat  haer  achten  doet\ 
Phyllis, 

Een  n/vijs,  eenklouc^  eengée&ich  nu 
Die  i-weet  ickjlat  ons  dienen  kan  , 
Maer  <~uvie  tot  troun/ven  is  ge  fint y 
Die  moet  a/Vel  nemen  dat  fi  kkét$ 
En  tü  daerom  {mijns  oordeels)  goeP 
Dat  een  die  haer  ten  echte  fioet? 
Hierin  niet  al  te  nawen  kjfs, 
ên  fio  een  goede  kans  merites  $ 
Men  dient  te  nemen  datter  koomt  % 
€n  niet  te fieer  te  fijn  befihroomt  $ 
VVant  niet  te  doen  m  dit  geval 
Tot  datter  jemant  karnen  fil! 
Die  ons  door  fijn  njolmaeck^c  deught 
Sal  laven  met  em  rechte  ^vreught, 
Dat  is  uoorvvaer  een  löjfie  njvaen  ^ 
ën  daer  en  is  geenuvachten  aen$ 
Tis  befi  te figgen:  Koop  is  koop, 
En  een  te  grijpen  uyt  den  hoop, 
VVantyemant^van  te  naurpven  kgur 
Die  fielt  haer  eygen  hofi  te  leur* 

Anna; 

Ickj~Weet,  geen  menfich  is  finder feyl, 
Maer  è fit  er  toont  u  niet  tenjeyl, 
Laet  oen  u  njader  dit  beleyt, 
Gelïjckalsrvoren  isg€fiyty 


MAE 

Dan  niettemin,  op  datje  meught  . 
Het  recht  genieten  njande  jeughty 
En  neemt  doch  noyt  een  ouden  many 
^Die  u  een  uader  uvefen  kan$ 
3)  Want  noyt  en  ^uyajfer  grijfin  baert 
»  Met  jonghe  maeghden  n/vel  gepaert . 
i)  Sényeder  trouwe fijns  gelijc\y 
v  Het  jonchjnet  jonck*  enrijckjnet  rijc{. 

kAIs  t'kfim  een  ouden  boom  bewaflj 
Het  maeckt  fich  om  de  (lamme  njatt> 
Jae  grijpt  denhlockals  inden  arm> 
<Maer  dat  en  past  hem  niet,  och~arm ! 
VV ant  als  het  kjlm  opt fihoonfie Jpruyt, 
Dan  goet  den  ouden  droogaert  uyt. 

Voorts  raed'  kkdatje  noyt  en  trom 
{Ten fy  ghy  fihamel fijt  of  out) 
ten  die fijn  ^vvijf  heeft  oVer-leefi3 
En  Zanders fbnder  moeder  heeft  $ 
»  VVk  moeder  is,  m  efter  maeght, 
»  Heeft  die krnael reden  datfe  l^aeght^ 
»  Heeft  dicfynaet flof  tot  onVerdult^ 
»  En  moet  ueel lijden  fonder fchult$ 
€n fchoon  de  man,  op  <v%B  befluyt, 
Haer yet  nyvil mafyn  <uoren  uyty 
&tls  tot  een  troolï  ruan  haer  njerdrkt^ 
€ylaes  de  oriënt  njermach  het  niet$ 
VV ant  ofby  fchoon  u  ruvel bemint y 
Ghy  meught flechs  deelen  als  een  Iqnt . 

Sooyemant  in  een  boomgaert  tjuam^ 
€n  name  daer  een  jonge flam, 


G  H  T. 

Enjnter  op  een  dicken  tacf^ 
Gebogen  door  een  lafitgh  pac^ 
Van  groene  ^vruchten  die  hy  draeght^ 
GeWÜ  die  heeft  te  ueelgewaegbt: 
Want  eerst  foo  lijt  het  ooft  njerdriety 
Want  t* heeft  fi\ney gen  moeder  niet, 
Oockjjueelt  de  tackjneeB  alle  tijt, 
En  tboomjegaet  fijn  kroont  jen  quijt: 
Siet  dus  foo  k[ijght  eenyeder  tfijn 
$n  niemant  iff ir fonder  pijn. 

Phyllïs. 

Het  gene  ghy  daer  hebtgefèyty 
Dat  heeft  uoorfèker  goet  befcheyt^ 
Ickmeyne  dat  het  jeughdich  bloei 
Met  jonck^gefelfchap  paren  moetj 
En  ajvil  dat  fich  een  outgefil 
Sal  lijden  metgerïmpelt  njel^ 
€n  fiet  dat  heb  ickjuaB  gefet  y 
En  tü  ruoor  my  een  fiale  <rrvet+ 
Mijn  rvader  efter  niettemin 
'Diegaet  hier  tegen  mijnen  finy 
En  dreyght  my  dkkyvils  met  een  mm 
Dien  ic^doch  geenfins  <velen  kany 
My  dunch$  hy  isduvatte  rvijsy 
My  dunc^t  hy  is  my  rveel  te  grijs, 
My  dunc^t  dat  hem  een  rijper  nsrou 
oAl  rvry  rvwt  beter  paffen  fou$ 
En  dit  is  almaer  om  het  goet 3 
Ey  fiet  eens  n/vat  de  penning  doetl 

E  ij 
I  K 


36  MAE 

Of  by  bet  mêynt  en  weet  ickniet, 
Maer  immers  iffetmy  ^verdriet, 
Dat  by  mijnjeught po  asveynigb  acht; 
Vfat  net  nu  om  de  nj  ader -macht 
Hierin  te  mogen  tegenjïaen  ? 

Anna, 

En fielt  u  ftuer  noch  hortigb  aen, 
VVant  dat  en  is  geen  maeghden  eer, 
Oock,  Joo  <-vermach  de  heusbeyt  meer 
In  defe  faeckjn  over  al> 
Dan  njvrange  jpijt  en  (luer  gerals 
Ghy,  maec^t  daerom  dat  ugemoet 
Gedult  en  fiille  finnen  <-voet  : 
Eerbiedigh  fijn,  dat  is  u  nut3 
Dat  is  bet  maeghdelic^  gefchuty 
Dat  is  een  Iqruyt  <vangroote  macht y 
Die  maeckt  oockjiarde  quafien  jacht. 

Gaet  neemt  de  ^vruchten  ^uanden  Tijn 
Die fihier gelijc kals  keyenfijn, 
Gaet flaetfi  dicfynaelop  het  lijf 
lae  flaetfe  <vry  geWeldicb  fiijf 
Tü  al  om  niet±  bet  ureemt gemat 
Dat  blijft  gelift  l(t  te  <-uoren  <was$ 
£\laer  neemt  et  met  een fachter  hanty 
En  fettet  daer  een  <~uiertje  branty 
€n  Uetet  maer  een  njveynigh fiaeny 
Het  fid  uan  felle fs  opengaeny 
Het fid  u  geven  >  finder  floot y 
eAl  rt/vat  het  decfy  in  fijnen fchoot^ 


G  H  T. 

»  Siet !  daergeVVelt  niet  op  en  hecht 
»  Dat  brengt  beleeftheyt  ons  te  recht* 

Phyilis- 

Maer  als  mijn  njader  immers  n/pou* 
Moefi icl{dan  treden  inde  trou 
Met yemant  dien  by  Iqefen  mach? 
Dat  njvaere  doch  een  droef  gelach. 

Anna. 

Tis  fiker  dat  een  njader  k$n 
ëen  dochter  brengen  aenden  mauy 
En  dat  alleen  op  fijn  beraet . 

Phyllis. 

Maer  dat  is  uytter -maten  quaety 
Het  raecfy  de  dochter  immers  meefiy 
Sy  <-vveet  de  drift  ^van  haren  geefiy 
Sy  njveet  het  fpits  n;an  baren  fin^ 
En  daerop  draeyt  deganfche  min$ 
Sy  moet  doch  al  baer  leven  lang 
Sich  buygen  onder  s'mans  bedwang* 
Sn  met  hem  dragen  quaet  engoety 
En  met  hem (mtl^nfiter  en  foet± 
Dies  houd3  ickjdat  het  beter  uvaer 
Dat fy  baer  kgos  een  weder-paery 
<*Alsyem<mt  dtcfynaelalte  atijs  y 

Anna. 

Maer  nJVy  en  fijn  het  ftuckjnièt  Wv\s* 


MAE 

En  daerom  ift  een  beter  moet 
Vat  dit  een  Jheger  ooge  doet. 

Phyllis. 

Jckheb  nochtans  n/vel  eer  rverftaen 
Vat  dit  eens  anders  flach  tegaen> 
Ve  fchoon  Heleneffoomen  leeft y 
Vie  ijfer  beter  aengevveefty 
Vie  mocht e  nemen  metter  hant 
gen  <vryer  die jy  dienftigh  vanty 
gen  njryer  uyt  onrechte  m'wy 
Gen  rviyer  uyt  een^vryen  ftny 
Gen  rvryer  die  haer jonge  fiel 
Van  al  de  Princen  beSi  beviel  $ 
En  dit  is  elders  meergefchtet . 

Anna. 

Ten  n/vas  daerom  te  beter  niet: 
VVant  fchoon  jy  had  haer  njyye  keury 
Noch  ging  je  met  een  ander  deur. 
Voch  hier  <zran  alsje  rijper fijty 
U^uiffet  eenmaeljcheydens  tijty 
Tü  <~vaft  icksvvarde  t'buys  gewacht  y 
En  daerom figg  ick  goeden  nacht . 

Phyllis. 

€y  noch  een  n/voort  eer  datje  gaety 
Tot  onfchdt  njan  mijn  lojfen  proef} 
Ghy  rz/peety  ickhebbe  <~ueelgefeyty 
6n  dicfynael  al  te  breetgevveyty 


GHT,  37 

Vermits  ick  jomtijts faecken  dreef 
aAl  ury  ruyat  <yerre  buyten jchreef 
ënfiet  Ighy  denckt  dat  ickjoet  meeny 
éMaer^rweerde  maeght,  ick  jegge  neens 
fckflechte duyfl  ickjonge fprtytl 
Ick^haeftigh  om  te  fijn  de  bruyt  l 
6y  lieve fdencket  nimmermeer y 
De jchaemt'  ümyte  ^Wonder  teer: 
Ickj-zn?eet  dat  trou-fkht  niet  en  paft 
Vooryemant  die  noch  hooger  njvaft$ 
Ick^fjpnck^alleen  by  ^vviflenftout^ 
Op  datje  klaerder  Jpreken  jouty 
En  dat  ickjteter  mocht  <~verjiaen 
Wat  njoor  my  dienftigh  isgedaen; 
Want  anders  >  ben  ickjuvel bericht 
Waer  ons  de  fchaemte  toe  ^verplicht; 
lebben  ter  eer  en  opgeVoety 
fck^vveet  hoe  dat  ick fyrekgn  moety 
Ickjuveet  oockjvvaer  ick Jvvijgen 09 
Dus  acht  mijn  reden  niet  te  mal$ 
£Maer  denckt  dat  harde  tegen-fyraeck^ 
Ontjluyt  de  gronden  <vande faeck* 
OockJ^n  ickj-vvaebten  metgedult 
Tot  eens  de  Tijt  mijnjaeren  rvulty 
En  totter  eens  een  <~uvyer  koemt 
T^ie  my  te  recht  Sijn  Herte  noemt y 
En  niet  alleen  my  domme  maeght 
Maer  oockjnijn  ouders  nrvelbebaeght . 
€n  n/vat  belangt  mijn  zoorder  lot  y 
Dat fieW  teksten  den  groot  en  Godty 

E  'tij         V  k® 


33  .MAE 

Dien falkkbidden  alle  cLegh, 
Dien fd  kk^  Jmeecken  even-ftaegb3 
V^iet  Jlechsy  juyfl  om  een  echten  njrient^ 
Maer  om  dat  my  ten  goede  dient  > 
Het  fycLt  kkhet  aerdjche  dal 
€ens  mede  wat  <vemeeren  fal. 


GHT, 

Of dat  \ckjnet  een  tênigh  lijc^ 
Sal  reyfen  naer  bet  eetwvigh  rijc^: 
€n  hierop  ben  ick^vvel gerufte 
Ten  Jpijte  n;an  degeyle  Ittfl. 

Skt,  lqnt0  nu  lijd'  ickjLtjegaet, 
En  dancfcü  uoor  u  goeden  raet . 


WECH-WYSER 

HOVWELYCK 

VTT DEN 

D  O  O  LH  O  F 

DER 

KALVER  LIEFDE. 

TWEEDE  DEEL, 

VRYSTE  R. 

D  O  0  R 

l  c  a  t  s: 


H  AG  A    C  O  M  I  T  I  S, 


DRVCKER  AENDE  2(EDER~ 

LA  NT  SC  HE 

VRYSTERS. 


IOncl(vrow?vm>  die  nochvryfers  fijt, 
'Begmjfels  njan  den  niëvWVm  tijt* 
En  gronden  njan  het  aerdfche  dal^ 
En  nuan  de  jeught  die  komen Jaly 
Siet  bier  moor  u  een  nieu  gedicht, 
^Benevens  uwen  Maeghde -plicht j 
'Siet  hier  moor  u  een  ander  bouck^ 
Ten  dienBe  man  den  teer  en  douc^ 
Siet  hier  een  nieu  te-Jamen-Jftraec^ 
Die  u  k$n  leyden  tot  mermaeo^ 
Die  u  kan  dienen  minder  jeught, 
En  brengen  tot  een  nutte  mreught. 

fSMaer  laetet  ugeendrouve  pifo, 
€n  Uetet  u  niet  tegen  fijn, 
Oock  Jpreec^t  wy  doch  met  qualickjoe 
Dat  ickjt  nieuwe  kgften  doey 


Dat  ickhier  noch  een  Vryfter-dicht 
Gae  mougen  by  den  éMaeghde-plicht* 

Daer  is  moor  ugeen  ^agens  noot3 
De  koÜ  is  kleyn,  het  moordeel groot  $ 
*Almvat  hieryemant  moorbetaelt, 
Dat  mvort  met  mvoucker  ingebaelt$ 
Want  jchoonje  maer  moor  eene  rèys 
Hier  door  en  kjteeght  een  goet  gepeys  s 
Maer  eens  een  nutte  lefl  ontfingt, 
^Aiaer  eens  een  quaden  flach  ontgwgt3 
éMaer  eens  mervont  een  luchten  fin> 
Ghy  had  u  koflen  dubbel  in . 

Dochgaet  hetyemant  in  het  bert 
Dat  haer  de  jpaer-pot  minder  mvert^ 
Of  ijfer  een  die  funigh  leeft 
Om  datf '  een  deune  moeder  heeft ^ 


Of mits  t'haer  niet  te  mym  en  flxeth 
Ó^och  nrveet  ickjfter goeden  raet , 
Hoort,  Joo  je  let  op  u  gewin  > 
Koopt  flechs  te  mets  een  kantje  miny 
Ontrecktyet  tienden  overvloet, 
Of *vm  het  felftem  poppe-goet 
Dat  u  aen  hals  ofoiren  hangt, 
Of  elders  inde  leden  prangt, 
En  fiet  l  daer  is  een  nutte  njont, 
Daer  ttytgb)/  boucken  knopen  kont. 

Geen  kant,  al  iffe  uvel gebreyt , 
Geen  boort,  al  iffe  fray  gcleyt , 
Geen  douck,  al  ffe  moygejet, 
Geen  kraeghy  al  iffe  nsvonder  net, 
Geen  nietwve-tits,  of  hooffche  dracht, 
lAliffe  kunfïigh  uyt  geWracht  $ 
Geen  fhijn  njan  eemgh  Juffer- kleet 
üAl flaetet  uytter- maten  breet. 
Geen  diamant  uan  hellen  glan? 
En  is  de  rechte  maeghde-lqrans  * 
Ickjrtveet  dat  u albeter cierty 
sAlsyet  dat  om  de  leden fvviert. 

Een  heujcbe  mont,  een  Jiüle  ^voet, 
Een fedigh  oogh,  een  reyngemoet 


£en  eerbaer  lijf,  een  blygelaet 
Dat  foet,  maer  efter  deftigh  fiaet  ^ 
En  rvvatter  op  de  <~urysïers  meer 
Kan  rvloeyen  uyt  de feden-leer, 
Dat  is  de  kroone  <~uan  de  jeught, 
Daer  tytghy  fegen  uvachten  meught, 
Dat  bïrnckt  al  beter  als  het  gout. 
En  <uvat  de  pracht  in  <-vveerden  hout. 

Hier  toe  ^vVert  u  de  gront geleyt , 
Hy  t'geen  hier  achter  nsvortgefèyt  $ 
Niet  door  een  praem  <~uan  harde  tucht, 
Waer  onder  dat  dejonckjpeyt  fucbt$ 
Maer  door  een  joete  maeghde-praet 
Die  over  Jacht e  fchijvengaet, 
En  niet  en  grijpt  in  haer  beflach 
tAls  dat  een  njyyfier  dragen  mach. 

Gly,  kgopt  dany  om  de  goede  leery 
2 en  douckjen  min,  een  bouckjen  meer » 

Vwe  E.  E.  gans  dienftwillige 
jA^i  ^lETERSSE 

V  A  N  D  E 

VEN  N  E. 


VRY- 


VRYSTER-WAPEN. 


DE  tijr,  cerbaerc  leught,  daerin  wy  heden  leven 
Is  door  een  lofle  waen  tot  inde  lucht  gedreven, 

F  ij  De 


De  kray,  al  ifle  kleyn,  die  wil  een  arent  fijn , 
Indien  niet  inde  daet,  ten  minften  inden  fchijn. 
De  flechfte  van  het  volck  die  weet  een  eygen  wapen 
Niet  uyt  de  lucht  alleen,  maer  uyt  het  flyck,  te  rapen  $ 
Daer  wort  fchier  alle  daegh  een  nieuwe  vont  bedacht 
Tot  anders  geen  gebrüyck  als  voor  de  malle  pracht. 
Men  liet  een  ridder-fchilt  en  hier  en  elders  maken 
Van  alle  flim  gebroet,  van  flangen  ende  draken, 

Men  vint  in  menigh  Velt  een  leeuw,  een  feilen  ftier^ 
Een  arent,  of  een  valck,  een  havick,  of  een  gier: 
De  wapens  fijn  gevult  met  alle  vreemde  beeften ; 
En  vraeghje  waerom  dat?  foodanigh  fijn  de  geeften 
Van  die  alleen  de  naem  en  niet  de  daet  ver -eelt, 
Sy  toonen  haren  aert  in  fchilden  af-gebeelt. 
Maer  wie  een  wapen  voert,  'ken  hebbe  niet  vernomen 
Dat  oyt  u  vrye  ftaet  een  wapen  heeft  bekomen ; 
Schoon  yeder  u  verheft,  en  beek  u  machtich  af, 
Noch  quammer  noy t  een  menfch  die  u  een  wapen  gaf  j 
Het  is  dan  noch  te  doen .  dorft  ick't  my  onderwinden 
lek  wift  u  (foo  my  dunckt)  een  wapen  uyt  te  vinden; 
Een  wapen,  recht  bequaem  voor  uwe  teere  jeucht, 
Geen  fpore  tot  de  pracht,  maer  tot  de  ware  deucht, 
Maer  eyft  tot  uwen  fchilt  geen  ongetemde  dieren 
Die  in  het  woefte  bofch  of  om  de  rotfen  fwieren, 

En  eyft  geen  wreeden  wolf,geen  beyr  of  vinnich  fwijnyi 
Geen  monfter  uyt  het  wout  en  moet  u  wapen  fijn; 
Dus,  fchoon  ick  waer  gefint  om  uyt  de  groene  dalen 
De  vryfters  tot  gebrüyck  een  wapen  af  te  malen, 
Soo  wift  ick  beter  ftoff en  koos  in  dit  geval 
Een  fchaepjen  fonder  erch,  een  duyfjen  fonder  gak 

Dan 


Dan.  ick  wil  defe  mael  de  velden  laten  blijven, 
En  op  een  ander  gront  een  wapen  voor  u  drijven, 

Ghy  dan,  ontfangt  den  fchik  die  hier  voor  oogen  ftaet^ 
Het  is  een  leerfaem  beek  dat  aen  de  vryfters  gaet : 
Het  is  een  Druy  ven-tros,  met  koelen  dauw  behangen, 
Wiens  aengename  verw'  een  yeder  doet  verlangen, 
Een  tros,  niet  aende  ftam  gegeeffek  vande  wint, 
Niet  leelick  afgefoolt  van  eenich  weelde-kint; 
Een  tros  noyt  aende  muyr  door  wrijven  af gefleten, 
Noyt  aen  haer  befte  druyf  van  mieren  uytgegeten; 
Een  tros  daer  noyt  een  rat  haer  tant  heeft  ingeprent, 
Die  noyt  een  vuyle  feugh  met  kruypen  heeft  gefchent j 
Een  tros  daer  noyt  de  Son  heeft  vinnich  op  gefteken, 
Maer  die,  met  loof  bedoekt,  haer  ftralen  is  ontweken ; 
Een  tros  daer  noyt  of  fpreeuw,  of  hart-gebeckte  mus 
Heeft  eertijts  ingedruckt  een  al  te  diepen  kus  j 
Een  tros  die  in  het  fpel  of  in  het  dertel  mallen 
Noyt  yemant  is  ontglipt  en  in  het  ftof  gevallen ; 
Een  tros  niet  vande  ftruyck  in  haeften  afgeruckt, 
Maer  vanden  hovenier  te  rechter  tijt  gepluckt; 
Een  tros,  wiens  eyge  jeucht  haer  noyt  te  feer  en  perfte^ 
En  noyt  te  veel  en  fwol,  en  noyt  in  ftucken  berfte, 
Een  tros  die  noyt  een  holm  oneerlick  heeft  bedot, 
Van  buyten  niet  geblutft,  van  binnen  niet  verrot ; 
Een  tros  daer  noyt  een  rups  heeft  boven  op  gekropen, 
Daer  noyt  een  vuyle  worm  is  tuffen  in  geflopen, 

Daer  noyt  een  fnoode  vliegh  haer  voetfel  uyt  en  track,, 
Daer  noyt  een  gele  bye  haer  tengel  in  en  ftack ; 
Daer  noyt  een  fnoode  fpin  heeft  netten  om  getogen , 
Daer  noyt  onguere  fleck  heeft  fwadder  op  gefpogen, 

F  iij  Daer 


Daer  noyt  een  duyfent-voet,  of  kever  op  en  fat, 
Daer  noyt  een  grage  muys  de  befte  druy  ven  at; 
Daer  noyc  een  dercel  menfch  met  vingers  op  en  druckte, 
Daer  noyt  vermeten  hant  een  druyfje  van  en  pluckte, 
Een  tros  een  gaven  tros,  noch  fris  en  onbevleckt, 
En  met  haer  eerfte  waes  aen  alle  kant  bedeckt. 
Het  kransje,  datje  fiet  ontrent  het  wapen  fweven, 
Is  ving-koord,  wel  te  recht  de  maeghden  toe  gefchreven  j 
Een  kruy t  dat  buygen  kan,  ais  van  gedweegen  aert, 
lek  wenfte,  foete  jeucht,  dat  ghy  foodanich  waert; 
Een  kruyt  dat  nimmermeer  plach  inde  lucht  te  fwieren, 
Vriendinnen,  watje  doet,  weeft  fedich  in  manieren-, 
Een  kruyt  dat  laege  waft,  en  noyt  en  ftij'ght  om  hooch, 
Dat  is  to;  u  gefey  t  hebt  ftaegh  een  eerbaer  oogh ; 
Eë  kruyt,  wiens  jeuchdich  groë  noyt  vorft  en  dede  wijeken; 
En  het  geen  machtich  Vorft  u  teerenmaeghdomftrijeken; 
Een  kruyt,een  fchaers  gewas,dat  nimmer  faet  en  heeft ; 
Tis  dienftich  dac  een  maeght  noyt  vryer  yet  en  geeft. 
Een  kruyt  dat  niet  en  groeyt  als  met  gelijcke  paeren, 
Leert  voor  een  eenigh  vrient  u  groene  jeught  bewaeren ; 
Een  kruyt  dat  uytce  fon  en  inde  koelte  waft, 
G  hy  weet,  dat  open  lucht  u  niet  te  wel  en  paft. 
Een  kruyt  feer  nae  gelijck  doch  minder  ais  laurieren, 
Weeft  vrouwen  in  verftant,  en  maeghden  in  manieren ; 
Eé  kruyt  dat  bloemë  draeght,maer  nimmer  faet  en  fchiet, 
Toont  yeder  bly  gelaet,  o  Maeght,  en  hooger  niet. 
Een  kruyt  dat  luftigh  bloeyt ,  maer  niet  en  plach  te  rijeken, 
Ghy,  laet  geen  vreemden  reuck  aen  uwe  leden  blijcken ; 
Een  kruyt,  een  jeuchdich  kruyt,  dat  fijn  geheelen  roem 
Stelt  in  fijn  aerdich  blat  en  in  fijn  teere  bloem : 

Wel 


Wel  aen,  o  broofe  waer,  o  wonder  fwacke  dieren, 
Laet  u  gemoet  alcij  t  de  reyne  feden  vieren, 
V w'  eer  is  al  u  goet u  bloem,  u  befte  fcbat ; 
Ach  I  tis  met  u  gedaen,  wort  die  maer  eens  beklat. 
Maer  wat  fal't  eynde  fijn  ?  mocht  hier  een  vryer  feggen, 
Moet  ftaegh  de  rijpe  druyf  noch  ftil  en  eenich  leggen  ? 
Ach  1  fo  haer  niet  een  menfch  een  heufchen  mont  en  biet, 
Haer  glans,  haer  fchoone  verw',  haer  waes  dat  gaet  te  niet. 
Neen,  vriendé,  hoort  een  woort ;  De  vrucht  die  is  te  raken, 
En  met  een  vollen  mont  op  haren  tijt  te  fmaken ; 
Doch  eer  je  metter  hant  het  aerdich  trosjen  vat, 
Soo  ftaet  een  weynich  by,  en  leert  den  rechten  padt 
Daer  is  een  heufche  greep,  daer  fijn  bequame  wegen , 
Om  na  den  rechten  aert  u  reyne  luft  te  plegen, 

Ghy  fiet  hier  aende  druyf  een  aerdich  fteeltjen  ftaen , 
Brengt  daer  u  rechterhant,  dat  is  de  rechte  baen. 
Enfouckttegeenertijt,  en  fouckt  geen  vreemde  grepen 
Om  eenich  fchoon  gewas  tot  u  te  mogen  flepen, 
Maer  gaet  daer  ick  u  wijs,  fo  wort  het  edel  pant 
Gegrepen  fonder  vleck ,  genoten  fonder  fchandt ; 
Maer  ick  en  wil  voortaen  u  niet  in  twijfFel  houwen, 
De  Druyf-tack  is  eë  maeght ;  de  Steel,  het  eerlick  trouwen  j 
De  hant  die  na  den  tros  met  reyne  vingers  taft, 
Is  luft  tot  echte  min,  die  maeckt  de  banden  vaft . 
Ghy  daerom,  weeligh  Quant,  genaeckt  de  teere  panden 
Niet  met  een  ftouten  greep  of  al  te  grage  tanden, 

Maer  taft  met  heusheyt  toe,  en  hout  doch  goede  maet, 
Want  oock  het  foecfte  fruyt,  te  veel  gegeten,  fchaet . 
En  ghy,  o  vlugge  maeght,  als  uwe  druy  ven  rijpen, 
;  Soolaetfe  nimmermeer,  als  by  haer  fteeltjen,  grijpen  $ 

F  iiij  Doch 


Doch  als  een  eerbaer  hant  u  foete  vruchten  pluckt, 
Seghtdan;  Godhebbedanck;  het  is  my  wel  gekickt. 
In  tijts,  met  vrienden  raet,  in  echten  ftaet  te  treden, 
Dat  is  de  befte  voet  u  maeghdom  te  befteden ; 

Want,  die  haer  onbevleckt  in  reyne  liefde  draeght, 
Is  vrouw,  ja  moeder  felfs,  en  efcer  ware  maeght . 


TSAMEN^ 


T'S  AMEN-SPR  AECKE 

TV S SC ■ff  EN 

SIBILLE,  nieuw -gehoude  Ionck -vrouw, 


EN  BE 


ROSETTE,  Ionghe Vryfter . 


ROSETTE 

Spreeckt . 

IOnck^vrou  Sibille,  njveefi  ghegroet 
Ick^  heb  u  lang  in  mijn  ghemoet 
Gewenst  in  defen  ftaet  te  fien, 
En  oock^  met  een  gheluck  te  bien ; 
Maer^fiet  l  ickben>  \en  <vv eet  niet 
hoe> 

Daer  in  belet  tot  heden  toe : 
Z\t4  njvenfch  ick^  u  dan  goeden  dacb, 
En  ^vvat  ickjvordcr  <vvenfihcn  mach, 
*Des  Heeren fègen  boven  al> 
Den  befien  njvenfh  in  dit  geval ; 
Ick^  rvvenfch  datghy  te famen  mewht 
Jn  eendracht  5  liefde yfoete  <~ureucht2 
Voltreckgn  uwen  ganfchen  tyh 
Soo  lang  als  ghy  te  jamen  fijt: 
Noch  njvenfih  ic^  njvat  ick^vVenfichen 
kan, 

Datghy  met  uwen  lieven  man 
Te  famen  >  op  ghe  lijeken  ajoet  y 
En  out 2  en  keïick^vvorden  moet. 


Sibille. 

Of  fihoon  u  rvvenfch  njvat  felfaem  lujts 
Sy  kan  ten  goede  fijngeduyt 
VVanneermen  treft  den  rechten  fin. 
Maer,  lieve,  koomt  een  n^veynich  in 
En  fit  u  doch  hier  nevens  my3 
Op  dat  u  fiant  uvat  <r?aBer  fyy 
En  dat  ickjt  bedancken  mach. 

Rofette. 

fck^  fitte  meeft  den  ganfchen  dach  > 
En  hebbe  liever  njvat  te flaen. 

Sibille* 

Het  is  dan  beter  njvat  tegaen. 
Hoort y  ^weerde  maecht,  met  u  <verlof , 
Hier  achter  is  een  luftich  hof , 
Jndien  het  u  bevallen  mocht 9 
Wygjnghen  treden  inde  locht : 
Daer  ^vaff m  bloemen  menichfout^ 
De  Qrocitsgeelgelijck  eengouty 
En  Lever-blat,  en  Aconijt, 
$(u  beydejuyÜ  in  haren  ti]t> 

tA  A  Occl^ 


Oock  ijfer  blaeuvven  Hiacynt 
Een  mroughelmg  3  een  lente-kj,nt  > 
En  dan  noch  menicb  ander  kruyt 
*Dat  eerftnutel  uytter  aerden  ftruyt , 
v  Het  eer  fie fipruytje  mander  jeucht 
»  Dat  geeft  moor  al  de  meeÜe  mreucht> 
»  En  9ï bloemt je  dunckt  een  yder  fioet> 
»  Dat  eerst  fijn  knopjen  open  doet. 
VVelaen,  om  u  myat  mreuchts  te  doen, 
Laet  onsgaen  treden  in  het  groen  > 
Ten  fy  datghy  het  anders  mint. 

Rofette. 

'kjln  ben  moor  nu  met  hoefis  ge  fint  • 
Jek  fie  >  dat  al  myat  tuynen  heeft 
Veel  gelts  om  nieuwe  bloemen  ge e fit  s 
Het  out  gewas  man  bloem  en  kruyt 
Dat  heeft  fchier  al  te fiamen  uyt> 
^DuS;  of  xckfhuys  of  elders  beny 
Ic 4  minde  dat  ick^  niet  cn  ken . 
Tis  hier  een  Tulpa  diemen  acht^ 
Gans  fionder  reuck^  en  fionder  kracht  $ 
En  daer  een  mreemde  kgyfirs-kroon  y 
tAl  mede  niet  als  enckel  toony 
EnD  dat  my  noch  het  mee  fie  fiijt> 
Men  eert  mergifi den  Aconijt. 
Een  ander priffè  nieugevyasy 
Datyemant  hier  of  ginder  lasy 
»  De  bloemen  manden  ouden  dach 
9*  Sijn  bloemen  mande  befiefiach . 


V  R  Y  S  T  E  R. 

Voor  my>  ick^  minde  meer  gerief 
fin  Oogen-trooB>  in  Mate-liefiy 
In  Goutf-bloem3  Munts  en  Beurfi-krtytj 
Recht  dtngen  moor  een  jonghe  bruyt* 


Sibille. 

Ick^  hoor  et  mvel>  o  myeelde-fynt  ^ 
Ghy  fijt  totjocken  nu  ge  fint . 

Rofette. 

Tis  fiooje  fight  $  danmettemm 
Ooc\  jock^  heeft  Jdmtijts  mvaerheyt  in. 
Maer^fioo  ick^  tot  u fipreken  mach 
Gelijckjnen  inde  mryheyt  plach, 
Soo  myeet  dat  ick^  bevangen  ben 
Met  fieckte  die  ickjiiet  en  ken$ 
Jck^  bengeduench  my  onder  Jvvaer 3 
(Als  ofi  lek  quaps  of  kartfich  mvaer. 
Dus  fiouck^  ick^  troofi  tot  mijn  merdriety 
Eengeefiich  dicht -j  ofi  minne4iety  - 
Ofiyti  dat  wyt  een  droef  gemoet 
Bejyyaerde  finnen  myijeken  doet  5 
Het  aerdich  Klave-cyngel  fpel 
TSevielueertijts  myondermyel  ^ 
Ghypaerdet  mettet  helgeklanck^ 
Een  klare  Jlem>  en  blijden  janck^y 
En  bracht fioo  dickmaelaende  jeucht  > 
Door  ugefilfibap,  fioete  mreucht  j 
fckjbid  u  noch  om  defiègunft  ^ 
Schenckt  ons  een  deunt  jen  na  de  kynfi. 

Sibil- 


V  R  Y  S  T  E  R. 


Sibille.  ' 

Het fi?elen finghen  [te  k.  bekent) 
VVas  my  moor  de  fin  aengevvent  , 
lek.  Jfieeld',  ick  queeld',  ick.  nmrd'j  ick, 
fang 

By  navijlen  ganfche  dagen  lang  '> 
Maerfietl  uvy  fiachten  altemael 
Jn  dit  geval  den  nacht  egael, 
Vie,  als  de  koele  Mey  begint, 
Js  tot  den  fangfio  gans  gefint 
Dat  hy  de  boffen  over  al 
Voet  klincken  door  een  blyghefihal$ 
Maer>  als  daer  na  de  lente-tij  t 
sAllenxen  na  den fmerglijt, 
En  dat  mitfdien  hetgeefitch  dier 
Jn  fich  gevoelt  een  ander  mier, 
Een  peter  luÜ,  een  rijper  aert, 
VVaer  door  het  met  fijn  gay  t  jen  paert, 
VVaer  door  het,  eer  de  lente  fiheyt, 
Een  nefijen  mee  kt,  een  eytjen  leyt^ 
Van  is  de  luft  man  fingen  uyt, 
Men  hoort  moortaen  als  geen  geluyi^ 
Die  reyne  fiem,  en foetgeklagh, 
£n fchettert  nietghelijckfeplagh, 

Rofette. 

Welaen,  mriendinn,  ickben  ghepaeyt, 
Ic^fie  mvaerop  de  ffille  dueyt$ 
Ooch^  mveet  ic\>  dat  het  Joet  gejang 
Niet  dient  mer  kregen  door  bedwang. 


Sibille. 

Maer  iff é  nu  geen  ander faëcf^ 
Die  u  kan  dienen  tot  mermaeckj 
Rofette. 

fae.  geeft  ons  jlechts  een  foetenpraetó 
Hoe  dat  het  inde  mveerelt  gaet^ 
Men  fit  denganfihen  mvinter  fhuys, 
Daer  is  men  flil,gelijckeen  mvys, 
Men  fj?reeckt,  men  hoort,  men  mveeter 
met 

aAls  dat  mer  inde  keucken  fiet : 
3\>laerghy,  onlangs  na  mvenfih getrout3 
Hebt  fïaegh  eengmjïich  onderhout. 
Van  hier,  en  daer,  man  nu,  en  dan, 
En  aldoor  uwen  lieven  man$ 
Want  als  hy  kgomt  of  mande flraet^ 
Of  man  het  hof,  of  uyt  den Raet, 
fcl^mveet,  hy  brengt u altist y et 
Van  datter  in  het  lant  gefchiet, 
En  mvie  daer  mvort  de  bruyt  gemaeckt, 
En  mvie  dat  open  oven  raeckt, 
En  mvie  fijn  mryfter  is  ontvrij % 
En  njvie  dan  berït  man  ene  kei fj?ijt  $ 
Of  eenich  ander  joet  geval, 
Dejonghe  lieden  liefghetaL 
Sibille. 

Ghy  fijt  mer  doolt,  o  mveerde  kjnt, 
Men  is  niet  altijt  eens  ge  fint, 
Tengaet  ons  nietgelijc\  het  placb, 
Tü  nu  mvat  hoogher  opten  dach  $ 

zAd  ij  Ce- 


V  R  Y  S  T  E  R. 


Gelooft  het  njry>  dat  defe  fiaet 
Alnjvat  nserandert  indepraet : 
»  De faeckgn  njan  het  huys-gefin 
?>  Die  brengen  nieuwe  reden  in. 

Rofette. 
Wel  hoel  aireets  feo  fvvaren  hooft 
Dat  u  njan  alle  njreucht  berooft  ? 
Voorvvaer  dat  ü  te  njeerdtch  outs 
Ghy  fijt  een  maent  ojf  twee  getrcut, 
De  geelman  fit  noch  njoor  de  deur^ 
En  hoe  aireede  njan  getreur  ? 
Van  lafi?  njan forght  njan  huys-beflagh  ? 
*t  Schijnt  dat  me  r  met  meer  lachen  mach$ 
€y  lieve,fit  u Jacht jens  neer  , 
Het  eer/kjaertf  en  keert  niet  njveer. 

Sibille. 

tiAlnjvat  ghy  fielt  als  jvvare  last 
T)aer  mede  ben  icknjvel gepaÜ  $ 
£n  tis  my  nu  al  meerder  njreucht  y 
A  's  oyt  het  mallen  njande  jeucht> 
Ojf  al  wat  eens  mijn  finnen  njing  y 
»  T)e  tijt  njerandert  alle  dwg. 

Rofette. 
leknjvenfie  dan  mveleens  te  fien, 
Ojf  dit  in  my  oock^  Jalgefhien. 

Maer  fight  toch  eens  njvat  njoor  een 
bouck^ 

*D  at  ginder  leyt  in  genen  houck? 
Icl^jachtjghy  hebt  et  njvech  gedaen 
Met  dat  ick  hier  cjtum  ingegaen-} 


Soo  ick^  daeryet  uyt  leeren  machy 
Soo  brengt  et  njveder  aenden  dach  $ 
»  Tis  Jeker  dat  men  noyt  en  dient 
»  Sijn  broot  te  (luyten  njoor  een  oriënt. 
Sibille. 

Dit  bouck  behelH  een  kort  gedicht y 

En  heeft  den  naem  njan  Maeghde-plicbt; 

Het  njvare  my  een  liever  ding 

Indien  de fihrijver  nuorderging, 

ën  dat  hy  naerder  raecken  njvou 

De  plichten  njan  eenjonghe  njreu. 

Rofette. 
Soo  haeH  als  ickjlat  boucknjernamx 
En  dat  het  eerfi  ter  njveerelt  quamy 
Soo  njviH  ic^firacx  het  ganfeh  befluyt, 
Jckjas  het  inder  haefien  uyt . 
£My  docht  ten  had  geen  cjuaden  <ualy 
Maer  evenwel  niet  over  al : 
fc^  minder  dat  my  beter  maeckt^ 
leknjinder  dat  my  met  en Jmaeckt; 
De  njrtent  die  ons  dat  bouxkengaf 
Die fihijnt  my  fomtiks  njvat  tefitaf. 
Hy  brengt  twee  maeghden  indepraet* 
Maer  beyde  niet  njan  eenen  raet  \ 
De  dép  ü  jonc^  en  die  bedaeght^ 
Maer  d' eer  ff  is  die  my  beft  behaeght; 
Doch  fight  j  met  n/vien  dat  ghy  het 
hout. 

Sibille. 

Ic  klacht  e  Thyllis  njvat  te  fioutj 

Mijns 


V  R  Y 

Mijns  oordeels  IB  eengrillich  dier> 
Onftuymich  om  haer  eer  ft e  <vier\ 
Dies  geeff  ick^  ioutsle  meerder  prijs. 
Rofette. 
aer  die  ümyal  njvat  te  ?vijs  > 
Sy  njveyt  geduerigh  al  te  breet> 
Oockdickmael fonder  njaft  befckeet^ 
gn  Vhyllü feyt  niet  felden  njyat> 
Dat  byde  jonckjpeyt  dient  gevat. 
Sibille. 

Voor  my> dat  fan  ickjiiet  <v  erft  aen  ^ 
Dms  njvijft  u  reden  naerder  aen. 

Rofette. 
Dat falickjloen,  en  oockjerftont, 
Ickjtuget  noch  als  inden  mont 
zAlnjyat  ickjoier  en  ginder  las  y 
Dat  my  ten  hoochften  tegen  njvas ; 

Voor  eer  ft  heeft  Anna  mis  getaft 
Daer Jy  een  teere  maeght  belaft 
Uaerjemht  te  fnoeren  met  gewelf 
Schoon  haer  de  diepfte  minne  quelt  > 
€n  noyt  te  toonen  hare  pijn > 
Oockjlaerfe  kan  gene fen  fijn . 

Sibille. 

VVeldmckt  u  dat foo  njreemt  gefiyt  ? 

Rofette. 
In  trotwven  \aey  tü  mallicheyt . 
lek  njveet  dat  ^vryers  onfingront 
Tejeggen  aen  met  eygen  mont 


STER.  f 

De  maeghden  niet  te  <-z>velen  ftaety 
éMaer  ü  hier  toe  geen  beter  raet  ? 
Neemt  eensjek^kreegh  eenjong-man  lief 
Salie  k^  niet  fietjens  met  een  brief 
Hem  mogen  klagen  mijnen  noot  ? 
» 'tPapier  en  kent  geen  eerbaer  rooty 
»  De  pen  eninSl '  doen  menigb-vverf 
»  Dat  mont  en  tonghe  niet  en  derf 


Sibille. 

»  Te  fthrijven  aen  een  jong  ghejèl 
o  En  ^voughde  noyt  een  njryfter  <-uVel$ 
>>  V  goede  naem>  o  fedich  dier5 
>>  En  moet  met  hangen  aen  papier , 
»  Offyemant  fthoon  een  njvoort  ontvalt j 
o  V  Vanneer  dejeught  te  famen  malt> 
»  Dat  njlteght  daer  henen  metten  wint, 
»  Soo  dat  t  et  niemant  njyeder  njint  $ 
»  éMaer  niet  dat  Jbo  gheduerich  blijft 
mAls  dat  een  ftoute penne  fihrijft  5 
Sn  koomter  dan  een  quade  flach> 
'iAls  dickmaeltujfchen  liefjens  plachy 
S '00  njyortu  brieft  tot ftmet  enjock^ 
Gehangen  aende  groot  e  kloc^ 
Qock^  tf  er  geen  ontkennen  aen3  . 
£Men  fiet  de  ronde  letters  ftaen : 
En  fthoon  het  u  ten  hoochften  fi?ijty 
Ghy  moet  dan  lijden  het  ^verwijt  5 
DuSy  heb  je  Jchaemt'  en  eere  lief 
En fihrijft  noyt  dwafin  minne-brief 

sAA  iij  Ro- 


Rofettc. 

Steeckt  in  het  Jchrijven  ditgevaer, 
Soo  meyn  ickjattet  beter  njvaer 
eAenyermnt,  dlemen  heeft  ge  fint, 
Tontdecken  rvyaer  hy  ü  bemint 
Of  door  een  meyt,  een  kloucke  aseegh, 
Of  door  een  minne geeftich-fneegh, 
Of  door  een  (lijf sier  njyel  gemonty 
Of  door  een  naeyBers  loofen  uont 
Ofyemant  uan  een  klouckbeleyt, 
Die  nj*veet  njvat  <-vryen  ügefiyt. 
»  Een  y  der  heeft  doch  goeden  fin 
»  De  hant te  leemn  aende  min: 
Geeft  meier  een fiel,  e?n  onder- keurs, 
Een  doucken-huyfi  een  nieuwe  beurs, 
Gen  onder-riem,  een  fujfe-ring, 
Of  ander  kleyn,  maer proper,  ding ; 
Of uveeft  in  geit  een  njyeynich  mud, 
Ghy  krijcht  ten  dienfte  njvienje  njvilt. 
» liet Jchijnt  dat y der  isgepaB 
»  Om  twee  aen  een  te  maecken  njasi , 
»  Het  trouwen  is  een  eer  lick  ding, 
»  En  rvvie  dat  oyt  te  trouwen  ging  > 
»  €n  fvvie  dat  oyt  tot  tr  ouwen  fprack^ 
9>  "Die  doet  de  menfehen  groot gemack- 

Sibille. 

€y  fovijght  toch  s  njyant,  foo  nuyaer  ick^ 
leef, 

Ditgaet  te  leelickjbuyten  fihreefs 


VRYSTtR. 

:  Hoe  i  die  u  flechfte  dingen  doet 
Sal  dis  u  naem,  u  hoochflegoet, 
Gaen  dragen  hier  en  daer  te  koop 
tAenyemant  uan  dien  loofim  hoop  ? 
Voor  my,  ick^  jegget  open  uyt, 
lekmeyne  dattet  niet  en  fiuyt  $ 
Jckbidde,  nwesght u njveirden ftaet 
"  Jngroote  dingen  groot  beraet. 
Ickjuveet,  dat  een  die  uvaïl  offiïjft 
Wel fomtijts  de  fin  handel drijft $ 
En  dat  een  mimi ,  of  een  die  naeyt, 
Niet  fielden  njreemde  lorren  draeyts 
»  Maer fitt  l  het  reyne  asvort gefichent 
»  Als  yetgemeens  daer  koomt  ontrent. 

Rofette. 
Hoe!  fiegeenreys enmachmendan 
Geen  njryBer  brengen  aenden  man  ? 
Ofgevenbaetof  onder  Bant 
zAenyemant  die  in  liefde  hrant  ? 
Sibille. 

jfn  trouwen  jae,  het  mach  beft  oen, 
AlB  na  den  regel  <~vvort gedazn* 

Rofette. 
Wel  opent  dan  het  recht  befcheyt, 
€er  ons  de  reden  nj order  leyt. 
Sibille. 

>  >  Sen  die  een  teere  maeght  bepraet 
Omgek,  om  loon,  om  eygen  baety 
Of,  ijfet  niet  om  njuylgeWin, 
»  Ten  minften  uyt  een  luchten  fin, 


c 


V  R  Y 

Gevvishy  doet  een  quadenflach. 
En  dicmen  geenfins  dulden  mach  j 
»  Gewis,  het  ^uveerde  trou-Verbont 
yy  £Moet  flemen  op  een  beter  gront. 
yy  ^Aiaer foomen  m  hetganfihe  nj^erck^ 
r>  Heeft  Godes  eer  tot  fijngemerc^ 
»  Of "Wel fijns  me  flens  onder  ft ant^ 
yy  En fluyt  alfio  den  echten  bant* 
yy  Vat  ügeoorlojt  over  al>    ~ , 
>yfae  Goden  menfchen  liefgetal  $ 
yy  Maer  die  maer  eygen  koren  maeyt, 
p  Doet  niet  als  dat  hy  koppels  draeyt. 

Rofette. 

*7)at  is flo  qualickjiiet  oefiyt  3 
Maer  tü  ons  uan  het  ftuckgeleyt. 
Om  dan  niet  <~verderaf  tegaen, 
Soo  dimt  hier  noch  een  uraeoh  oedaen. 
En  mach  oockniet  eens  anders  mont 
Gaen  openbaren  onfln  gront £ 
Soo  hoop  ick^  immers  dat  icl^  mach 
Ojf  met  een  knick^3  ojf  met  een  lach3 
Ojfmet  een  n/venck^  o ff  met  een  fucht> 
Ojf  met  een  kodd\  ojf met  een  klucht ^ 
Ojf  met  een  lonckjen  geeflich-joet^ 
Ojf met  een  floot  jen  aenden  njoet^ 
Ojfmet  een  neepjen  aender  hant 
Te  kennen  oerven  mv,nen  brant. 

legging  noch  heden  door  de  flad 
T)aer feker  kint  een  mus  jen  had^ 


STER.  7 

Het  dier  je  fcheen  hem  asvonder foet^ 
6n  haddet  geeren  op-gevoet  £ 
éMaerfiet  i  de  njogelnjvas  tegech^ 
Het  aes  dat  lach  hem  njoor  den  bec^ 
ên  evenwel  en  at  hy  niet 
Voor  datmen  aen  fijn  beckjen  ft  iet j 
Ojf  op  het  hooft  een  klopjengaf 

Sibille. 

Laet  doch  njan  deje grillen  af 
&(kt  een  njan  allen  mach  beflaen^ 
CN^iet  een  njan  allen  dient  gedaen  $ 
En  fooje  recht  had  overleyt^ 
Wat  hier  te  njoren  tsghejèyt^ 
Ghy  njyaert  ontrent  den  maeghe-plicht 
zAl  njry  njyat  beter  onderricht. 
Hoe  dan  l  en  heb  je  niet  gelet 
Hoe  ingetoogen^  hoe  bejet  3 
Hoe  ft  dj  en  hew>  in  daet  en fihijn3 
Een  teere  maeght  behoort  te  fijn  ? 
Ghy  maeght  fijt  krancker  ah  een  glas , 
Weeft  daerom  blooder  als  een  das  $ 
Ghy  fijt  albroofir  als  een  lüy 
Weeft  daerom  ft  om  ge  lij  cl^  een  njü  j 
Ghy  fijt  al<~uveeker  als  de jhee^ 
WeeH  daerom  njluchtich  als  een  Ree  • 

Een  maeght  ü  als  een  njyeder-klmck^ 
Die  noyt  laet  hooren  haren fanck^ 
'Dat  alffe  dapper  n>vertgeverghtj 
ên  om  te fyreken  alsgeterght3 

oAA  tiij  ên 


II 


8  V  R  Y  S 

En  anders  waec{tje  geengejchal, 
Doetfoo,  o  maeght3  in  dit  geval. 
Rofette. 

Kijch  dks  een  deun :  <vvel  feght  met 
een 

Ben  maeght  fiy  hart  gelijck^  een  fieen, 
En  dvvers,gelijc^  een Jleghe  muyl, 
ën domgelijckjen  mij/én  uyl, 
£n  drooch  gelijck  èen  dorre  fiockj 
£n  loomgeHjckjeenfivvaren  block^ 
Jnt  korte  bitter  als  een  gal. 
Gewis  ten  fimeckt  my  met  met  al. 
Hoe  fial  eenjonc^  eengeeHich  dier 
Sijn  hart  en  norts  gelijck^  een fiier  ? 
C^een,  heuf  heyt  finder  fittere  pracht 
Die  maeckt  een  urysler  hooch  geacht  \ 
iOMaer  foo  het  ging  naer  ugebiet, 
Men  troude  n/velfiijn  Uven  niet. 

Sibille. 
Nu  fie  ick^  als  in  uolle  daet 
Dengront  <~van  u  ^verholen  quaet  s 
Tis  met  alsjeucht>  engriüigh  bloet 
Vat  u  aent  herte  leyt  en  nji>roet. 
»  Ickachtet  njoor  een  <~vvijje  maeght 
»  Die  mïnne-fluypen  mem  jaeght, 
»  En  die  haer  finnen  overheen 
»  Tot  tijt  en  reden  anders  leert. 
Rofette. 

V  Vel  neemt  >daer  fi  eenjonghe  maeght 
^Vie,  ryan  haer  eygher  jeught  geplaeght. 


TER. 

Gevoelt  by  mvijlen  diepgequel 
Om  eenich  geeslich  jong-gejely 
ên  dat  de  jong-man,  onbewitjï 
Van  haer  merdnet  en  diepe  lufi9 
Haer  noyt  <~van  fioete  minne  fi?rac^3 
Iae  niet  ter  nsveerelt  aen  en  trackj 
Sal  echter  noch  het  arrem  dier 
üaen  quelen  met  haer  imich  mier  ? 
Ick^  fegge  neen,  njvant^fifireeckifie  niet, 
Wie  kan  njerfitchten  haer  njerdriet  ? 
Wie  kander  oyt  gevefien  fijn 
"Die fiaegh  bedecht  fipdrouVe  pijn. 

Sibille. 

ü^och Jegg  ickdes  al  niettemin, 
Ghy  treet  mer  keerde  njvegen  in. 

Rofette. 

Sn  ghy  fyreeckt  hier  te  njvonder  Jlout, 
Ick^  dencl^y  om  datje  fijt  getrost  j 
Maer,fioo  icku  te  rechte  ken, 
Indienje  mvaert  gbelijckjekben, 
Gewis  ghy  jongt  een  ander  liet. 

Sibille. 

Ge  looft  et  nury,  'ken  de  de  met . 
Ick^  njveet  dat  mryers  fijngemoet 
Ge  lij  c ^  de fihouwe  fpvaltwv  doet: 
V  leyt  de  fin  njogel^jooje  nsvïlt, 
VV  eeH  hem,  beleeft,  jae  byïïer  mild, 
Gaet  loc  kt  hem  met  een fie  ten  mont , 
Gaet fiemt  ten  beften  datje  kont  $ 

•  JWaecki 


V  R  Y 

JMaeckt  hem  een  nefiy  tot  fijngemac^ 
Hangt  potten  om  u  gantfche  dac^ 
Ten  eynd'  hy  uyt  de  koude  locht 
*7>yu  fijn  asvoonplaets  nemen  mocht 3 
JLc\h  -voor  u  moeyt*  en  krijchje  niet 
j  Als  dat  hy  des  te  ruerder  njïiet  $ 
^De  Jvvaluw  njvilhaer  eygen  neB, 
J)at  acht  de  njogel  alderbeÜ  > 
Dat  kleyngebou  ^van  enckel fiof 
VerfySifi^voor  een  konincx  hof: 
»  Tü  niet  te  Jeggen  hoe  het  Jmaeckt 
7)  Datyemant  tot  fijn  eygen  maeckt. 

*>  *De  rvryer fiaetgeen  njryÜer  aen, 
» nAls  daer  hy  moeyf  om  heeft  gedaen  $ 
i)  Dm,  njry  sier  fielt  u  hooft  gerufte 
»  T)e  liefde  <-vvilhaer  njrye  luft> 
77  êenyder  kief  daer  fijns  geitje ^ 
77  De  fin  die  ü  een  hemel-rijck. 

Rofette. 

Ü^ochtans,  njVanneer  men  overfiaet 
Wat  hier  en  daer  gefchreven  fiaet, 
Men  kander  duyjènt  arpijfin  aen 
zAen  uvie  dit  anders  ü  gegaen. 
Heeft  Dido  niet  door  foetgelaet^ 
Door  alderley gefdchten  praetj 
Den  Helt  ^vanTroy en  metter  tijt 
Haer  eygen  bedde  toegewijt, 
Jae  tot  een  <-volle  trouw  ^verweckt  ? 
Heeft  sAriadne  niet  ontdeckt 


STER.  9 

cAen  Thefem  al  den  heet  en  brant 
Die  fii  in  harenhoe  firn  <~jant  ? 
Heeft  fich  Medoea  nietgemelt, 
En  haer  gemoet foo  bloot  ge  fielt ^ 
'Datfafm  als  met  oogenfach 
oAl  <-vvat  haer  inden  boe  firn  lach  ï 
En  efter  ijfet  openbaer  i 
Dat yeder  kreegh  fijn  echte  paer. 

Sibille. 

Waer  toe  njan  Dido  <r>eel  gewaeght  ? 
Dat  was  een  WedtWV;  niet  ee  maeght^ 
ën  dat  gefilfihapjjoomen  fiet, 
En  hout  njan  maephde-wetten  niet. 
Oockjluth  en  Thamar  heeft  gevrijt; 
Maer  dat  is  njanden  ouden  tijt  $ 
De  rvveerelt  heeft  eens  foo  gegaen; 
Ten  ging  nochtans  geen  maeghden  aen. 

Rofette. 

éMaer  iandre  twee^gelijckjnen  leefi^ 
Sifi  immers  beyde  maeghtgeweefl. 

Sibille. 

Tü  rvvatrj  ^vriendin,  dat  heb  je  nyyel^ 
Maer  fiet  het  eynde  njan  het  jftel  $ 
Soo  haeli^eylaes  l  de  nieuwe  lufi 
Van  defijonckers  <vvas  geblufi^ 
En  heeftmen  niet  <~van  fionden  aen 
Degantfche  njveerelt  deur  uerfiaen 

*2B  Dat 


io  V  R  Y 

Datyeder  van  fijn  lief  jen  Wceckj 
€n  fiet !  daer filmen  doen  en  keec^ 
Befihimt,  befiruytt,  bedot, beg^c  kt , 
Soo  ver  de  vvydde  Weerelt fireckt. 
»  Ey  lieve  l  vyatm,  n  lichte  wint 
»  En  vvort  rnaer  voor  een  tijtgemint. 
»  Tü  vasï  dat  niemant  booch  en  acht, 
»  Dut  hem  te  licht  is  toegebracht . 

O 

Rofette. 

'  J{6n  kan  dit  efter  niet  verfiaen, 
Des  moet  ick^  u  vvat  naerdergaen  . 
He  fiet  de  Schrift,  dat  heylich  boucl^y 
^Datfiijft  al  beter  mijn  verfouc^ 
*Als  (a)  Moyfes,  van  een  moort  berucht, 
Was  uyt  ëgypten  Wegh-gey  lucht, 
En  dit  hy  door  een  heujche  daet 
De fiyen  maeghden  quam  te  baet. 
De  '-vader  is  op  haer  gefloort , 
ên  firaftfe  met  een  deftich  woort, 
Om  datfe^  door  een  bloode  vVaen, 
Den  vryer  niet  en  trocken  aen  -y 
Siet  daer  een  reysx  die  wijf  man 
Die  cSMoyfis  ondermijfen  kan, 
Die  vy/jtt fijn  dochters  tot  een  vont, 
Dieghy  u  vryfter  met  en  jont. 

Sibille. 

Vr  'endinne,  vyeyt  hier  niet  te  breety 
éMaerfiet  de  plaetfe  met  befiheet  s 
(a)  Exod.z.itf. 


STER. 

Ick^  figge,  datfe  niet  en  hout 
"Daer  toe  ghy  die  vy  el  tree  ken  vyottt\ 
Tü  vyaer,  de  vryer  bleef  te  gafi, 
JVlaer  dat  vyaé  uyt  des  vaders  lasl> 
En  flach  alleen  op  dejèngront, 
V  ermits  de  Priefier  onder-Vont 
Degunfi  die  Moyfis  had  getoont, 
Die  docht  hem  vyeert  te  fijngeloont  \ 
En  dat  het  niet  en  vyas  als  daty 
Kan  uyt  den  text  vyel fijngeyat, 
Want  Moyfes  vyas  een  vreemdeling 
Tyie  als  een  balling  henen  ging  , 
En  niemant  Wifiin  Midian 
Off  hy  Was  vryer  ofte  man.  b 
öhy  vyort  dan  met  een  fiergefiijft 
Met  al  dat  Moyfes  hier  bejehrijft  s 
£Maer,  om  in  tucht  te  fijn  ge  fiere  kt  y 
Soo  dient  uyt  defi  plaets  gemeukt 
'Dat  van  de  fiyen  dochters  geen 
Haer  met  denjong-man  maeckt  gemeen 
êer  haer  de  hj ader  dat  gebiet  ; 
ên  eer,  o  Maeghden,  dientet  niet. 
»  Het  is  vooryyaer  een  vatte  leer 
>y  Ons  deel  dat  kpomt  ons  yanden  Heer:  c 

b  De  Priefter  fprack  tot  fijn  dochte- 
ren,  waer  ishy  ?  waerom  liet  ghy  den 
man  van  u  gaen  dat  ghy  hem  niet  en 
noodichdet  met  ons  te  eten  ?  ende 
Moyfes  be willichde  by  den  man  te  blij- 
ven3  Ende  hygaf  Moyji  fijn  dochter  Zipora* 
Exod.2.20.       c  Prov.  i?.  14. 

Tü 


VRYS 

»  Tis  God  die  als  met  eyger  hant 
»  gen  echten  <vrient3  een  heyligh  jjant, 
»  Geeft  den  de  njrou>  alH  hem  gevalt  > 
»  En  niet  ^wanneer  dejonc^heyt  rnalt^ 
»  GhyJWacht  dat  jonge  Vy  fier  JPVacht 
»  Tot  dat  u  deel  h  ruvort  gebracht. 

Rofette. 
Ten  is  my  geenfins  onbekent 
Dat  God  ons  alle  dinghen  fent> 
€n  dat  ons  heylen  alle  goet 
iAls  tyt  den  Hemel  dalen  moet 
JMaer  efier  dient  te  fijn  bedacht 
Dat  oockjty  ons y  et  dient  betracht  y 
»  Tü  njvelghefeyty  na  mijn  njerflant> 
n  Ityept  God  om  hulpjnaer  roert  de  hant. 

H  Sibille. 
Tis  nfpaery  hier  dient  n/vat  toeghedaen^ 
Maer  fgaet  ojf  rvooght  off  ouders  aen> 


TER.  u 

Voor  u  ift  beter \  teere  maefht* 
Datghy  u  Jïucken  niet  en  nslpaeght. 

Referte. 

Mach  dan  een  maeght,  tuier  u  rvcrfiant> 
'J^iet  anders  als  tot  hoer  der fchand 
Een  <vryer  locken  tot  de  mm  ? 

Sibille. 

Dat  beeldy  ickny  ten  diepflen  in  $ 
En>  houtghy  a/vat  <~van  mijn  gebot* 
Soogaet  eens  in  het  hoender-kot ^ 
Want  daer  is  erven  nsvat  te  Jienx 
10  at  u  ten  goede  kangedien . 
Geeft yeder  hoen  een  ^vollen  bac^ 
Op  dat  het  ete  rnetgemac^ 
En  let  eens  hoe  hetfal  njergaen^  » 
U^iet  een  en falder  blijven  Jïaen, 


*BB  ij 


Dé 


— 1 


ii  VRYSTER.  , 

De  rvolheyt  is  hun  geenfms  foetb  I  Senyeder  loop  befyden  afi 

Daerisgeen lufi in overvloet.  \  Omgraen tefoeckeninbetktf. 


isu  jooje  njuegbt  uyatdtt  beduyt> 
£n  mrvat  kkjnaecke  <-voov  befluyt^ 
Het  ü>  o  rvryfiersj  teer  ge f acht ^ 
Het  is  een  les  <voor  u  bedacht  3 
Dus,  als  je  met  te  njyyers  paet^ 
Set  himoheduerkh  dep  maei^ 


En  ^voetje  niet  op  heurgemack^ 


Engeeftfe  noyt  den  --vollen  back^ 
Maer3  njvilje  fiijven  uwen  lofe 
Soo  laetfe fcbraven'm  het fiof 
!  Om  daer  te  Cowken  naer  hei  oraen : 
»  Een  uryer  is  een  vreemden  haen$ 


V  R  Y 

»  zAl  n/vatmen  dit  gefelfchap  biet 
»  Ten  achtet  ojf ten  etet  niet. 

Rofette. 

Jjimette  njrjers  fioghe fielt 
Gelijc{als  uvve  reden  melty 
Soo  dienter  naerder  opgelet^ 
En  njry  een  ander  fireêck^  gefit. 
Ic{  (ie  dat  al  &  feggen  Jïreckt  ' 
Op  dat  e.2n  njryüer fy  bedeckt y 
Ë#  d  huer  doen  jy  njvonder  fiil 
Voor  yemantdte  haer  minnen  njvd  s 

ü  wy fiker  mont  ghefeyt , 
VVaer  door  het  minnen  njvort  beleyt 
Soo  diep  begraven  inder  nacht y 
Dat  niet  een  menjch  daerop  en  achty 
jfae  hy>  daer  al  het  fiuckjp  jlaet> 
€n  njveet  niet  njvatter  omme-gaet . 

Sibille. 
VVely  d,at  ü  njry  al  njeelgefiyt> 
Maerfight  hoe  njVoriet  aengeleyt? 

Rofette. 
Jndienje  maer  beloven  njvont 
Datghy  het  niemant  figgen  Jout, 
Ic^goot  het firax  in  uwen fchoot^ 

Sibille. 
Seg  opy  njan  my  en  is  geen  noot. 

Rofette. 
Een  hooffiheel  njan  een  dorre  puyt* 
Defchobben  njan  een  draf^n-huyt^ 


STER.  ,j 

Het  ooghe  njan  een Jvvarte  kgty 
*Met  Qaeuwen  njan  een  njaele  rat  ^ 
De  maeghe  njan  een  njogel-flruysy 
De  milte  njan  een  n>leder-muysy 
Het fchrapjel  njan  u  lincker  njoet> 
Gedopt  in  enckeljlangen-bloet, 
En  dan  een  maeghde-perkement 
Met  naere  teyekens  ajgeprentj 
Dit  al  te  famm  njvelbereet, 
€n  njasl gebonden  in  het  kjeet, 
Ojf anders  Jacht jens  njvech-gefit 
Ontrent >  ojf  in  het flille  bed> 
Vanyemant  diemen  heeft  ge  fint 0 
Tis fi^er  dat  men  bate  nj'int : 
Want  fiet  \  het  neemt  degeeflen  in^ 
Sn  dwingt  de  njryers  totte  min. 

Sibille. 

Wat  rampy  njvat  koomt  u  in  het  hooft? 
Ojf  fijt  je  njan  u  fin  berooft  ? 
Verdwaelde  maeght,  ellcndich  fyntj 
Dit  al  en  is  maer  enckel  njvint  > 
^Maer  droomen  njan  een  kprtfich  menjch  $ 
Tis  daer  om,  tis  mijns  herten  njvenfch 
Datghy  ter/lont ,  en  metter  daet3 
pk  njreemde  ranc^en  achter  laet^ 
Hoe  l  meynje  dat  een  njuyle  kat3 
Eenpuytjen  huyt^en  njveet  niet  Wat3 
Heeft  macht  00c \  over  onfin  fin  ? 
Jcl^  bidde^beeltet  u  niet  in. 

rBB  iij  Ko* 


14  v  R  Y 

Rofette. 

VVel  hoe  l  Is  dit  Joogrooten  quaet  ? 

Sibille, 

Beminde  maeght,  ick^  Jègge  jaet: 
Wie  oyt  njertrouden  op  den  Heer 
éMiJprijpn  dit  gevvcldich  fier, 
En ftellen  alle  njoor  gewis 
^Dat  dit  njan  God  geweken  is . 
Jae  rneynen  dat  het  hels  ghebroet 
Strax  nuvacrmen  dep  grillen  doety 
Sijn  Jlim  bedroch  dacr  onder  mengt. 
En  njeel  ten  qmden  eynde  brengt . 

Voor  myy  icf^  houde gans  <~uer  dacht 
ftAlnjyatmen  door  verholen  kracht 
Ons  njvtlgaen  dringen  inden  geeft  j 
Ghy  daerom  Jijt  er  uoor  bevrceft  y 
Ten  fijn  maer  dingen  fonder fiot  y 
En  efter ftrijdich  tegen  God. 

Rofette. 

Hoe  l  kan  het  Jap  wan  Jèlfiem  kruyt 
Dat  inde  naere  bojf m fyruyt 
Hierin  geen  beter  Jaecken  deen? 

Sibille. 

Vriendinney  ^wandelt  in  hetgroeny 
iMaer  acht  het  kruyt  en  al  het  Jap 
H  ter  niet  als  enckcl  Iqnder-klap. 
>*  Godü  een  Heer  "uan  ons  gemoety 
»  Hy  die  hetfiuyty  en  open  doety 


STER, 


»Hyis  die  nj^are  liefde  plant : 

»  Als  njader  njanden  echten  bant.  a 

a  De  hisita  Thomas  Eraftus  ProfclTor  Heydel- 
berg.  lib.  i.  Difput.  Medecin.  contra  Paracelfum. 
om  nes  orthodox  i  &  veteres  ita  judicant:  Clemens, 
luftinus,  Origenes,  Eufebius,  Chryfoftomus,  Hie- 
ronymus,  Auguftinus,&i  faniores Scbolaftici.  V-I 
nuiïi  afenbam  ex  Tatiquo  AtTyrio.  Nullus  afTcc- 
rus,  ïnquir,  per  occukam  alterius  rei  diffentionem 
tollitur,neca?grotus  curaturamuletis ;  Daemonura 
ifta*  aggretfiones  funr,  oc.  qui  aegrotat  vel  amat,  vel 
odit,  iftos  auxiliatores  adfeifcit.  Manifefia  eft 
'uperfticioubi  rebus  quibufdam  vires  afcribuntur, 
quas  per  naturam  fium  habere  nequeunt;  ut  quan- 
do  Lorallis  vel  hypericoni  afcribkur  poteilas  da> 
mones,  tonitrua  &  fimiliafugandi .  di&um  queque 
fuitcorporeum  in  menttm  nihil  pofTc,  hoccertum 
eit  pharmaca  non  mutare  animo  ,ni(i  priusmutent 
cempeiaturam  corporis,  quodiongodemumtem- 
pore  fit;  taceoimpofïïbile  effc  ita mucare  tempera- 
turam,  ut  amor  potius  fequatur  quam  alia  paflio. 
vid.  Plutarch.  in  vita  Penei.  Mich.  Montagn.  üb. 
des  Eflais  i.cap.ió. 

Rofette. 

En  ijfer  dan  geen  kymftmetal 
Die  dienftich  ü  in  ditgevaly 
Op  dat  een  ^uryfler  fy  bemint  ? 

Sibille. 

Ick^fieghy  Jijt  hier  toe  ge  fint y 
VVelaen  icknjyeet  een  toovery 
Die  fiact de  jonghe  maeghden  <~vryy 
Ickj~vveet  een  greep y  een  uaÜe  fanftj 
Die  h  kan  ftellen  tndegunft 
Van  deefi9  en  diey  wan  al  de  ftad. 

Rofette. 

Ey  licvefujfvrou  leert  my  iat\ 

H 


V  R  Y 

Ick^  fal u  ^weten  gr  ooien  datief 
Van  beden  af mijn  leven  lanck^y 
Want  daer  en  ü  ter  uveerelt  niet 
Wat  eer  kan  heelen  mijn  verdriet : 
2n  ickjvveet  genen  beter  raet^ 
Wie  rny  fio  njyelte  ftnne  fiaet  5 
Dus*  njvat  ïckjmmer  bidden mach> 
Soo  brengt  de  kunfte  uoor  den  dach. 

Sibille. 

Ick,  fait  u [eggen  met  een  ^Voort^ 
En  leertet  atry  een  ander  njoort  $ 
A  nj~vat  kan  leyden  totte  deught, 
*Dat  is  ten  beften  nu  oor  dejeuebt  • 

Rofette. 

Waer  toe  njertouft  ?  <-vVelaen  begmt> 
Hetjchijnt  dat  my  de  lusï  njerftmt . 

Sibille, 

Een  fedicb  bert,  een  foete  monty 
6en  bemgeUet)  een  reynegront,  \ 
€en Jachten  aert>  een  eerbaer  ooghy 
Gemat icht  tujf :ben  laegh  en  hooghy 
Een  tongb?  uol  beleeft  gelvtyty 
Die  alle  ding  ten  beften  duyt$ 
Dat  is  de  rechte  tooVer-kunïl, 
De  befte  gront  <~van  alle  gunB^ 
Die  fal  u  maecken  liefgttal 
En  bier>  en  £huys>  en  &ver  aL 


STER.  i| 

Rofette. 

Ift  anders  niet  ?  ick^  fat  en  dacht 
Op  diep  geheym>  en  naere  kracht } 
Op  groot  beleyti  en  hoocb  gebiet, 
Maer  tis>  eylaes  l  een  gladde  niet. 

Sibille. 

Wel>  njryfter^  <~uVaerom fegje  dat? 
Het  is  uoorvvaer  de  rechte  pad 
Waer  door  een  eerbaer  hertegaet* 
Sn  binnen  gunH}  en  buyten  haet 
£n>  uveerde  maeght,  geloof  je  myy 
En  leert  noyt  ander  tooveiy. 

Rofette. 

Noch  is  wy  niet  genoucb  gedaeny 
Dus  Let  ons  hier  uvat  anders  gaen : 
Ickbidde>  ffreecktdoch  eenmaeirond> 
Spreeckt^jegg  ick^>  Iujfer,uyttenmond3 
VVat  raet  om  baeft  teftjngetrout? 

Sibille. 

Dat  ghy  u  ftil^  en  Jedich  hout. 

Rofette. 

Maer  dat  is  gans  een  quade  rvoety 
Wie  ^vordert  oyt  die  niet  en  doet  ï 

Sibille. 

Geloof tet  njy^  ick^  ftgget  noch. 
Ten  ft jn  geen  treken  <-van  bedrochs 

rBB  Hij  He  t 


i6  V  R  Y 

H<tf  is  een  heus,  een  eerbaer  ding  y 
Te  uvijcken  njoor  een  jongeling; 
Ghy,  het  daerom  u  kracht  befiaeny 
Jn  njVijcken  en  te  rugge  geien . 

Rofette. 

Wel,  dat  is  noch  alnureemder  flachy 
Dïe  immers  niet  beftaen  en  mach-, 
Gewis  ghy  leydt  ons  njan  het feuc^ 
En  hout  ons  eeuwich  inden  dmcl^y 
Het Jchijnt  dat  ghy, te  mijner  fe?ijty 
Deganjche  maeghdom  tegen  jijt. 

Sibille.  ] 

Kéjaet  u  raden  ^veerde  maeght  $ 
39  Niet  dat  den  onluft  njerderjaeghty 
»  Niet  dat  den  njiyer  beter  <~uangty 
«  aAls  dat  hy  fiaegh  in  twijffel  hangt y 
»  *Dat  is  uoor  alle  minnaers Joety 
5>  Dfo  is  njoor  alle  maeghdengoety 
»  Want  ondertujf  hen  leert  de  tijt 
»  Hoe  fech  eenjonghe  uryer  quijt . 

Rofette. 
GeVPis  'ken  kgn  het  niet  ruerflaeny 
Ojff <wqftet  my  ^vvat  naerder  aen . 

Sibille. 

Wel  hoort ,  tcl^^yeet  eenjoet  geyal 
Dat  u  dit  klaerder  toonenJaL 


STER. 

Tgedenckt  my,  dat  ick  lejlmael fach 
T)at  hier  te  paffe  comen  mach  $ 
Een  jonge  meyt,  een  <~uiffers  kinty 
Die  njeeltijts  nette-garen  fe?inty 
Ging  treden  in  een  langhe  baeny 
En  fee  1 1  icJ^ginger  neven feaen : 
De  njryfter  maeckt  een  <-uafien  draety 
Soo  lang  als  jy  te  rugge  gaet  j 
Maergeeftje  toe,  oocl^  maer  een  trety 
Daerftaetfè  dan  ter  Bont  uerfet^ 
Wantmet  lylaet  haer  eer feen  loop y 
Soo  l^mckt  haer  garen  over  hoop, 
En feracxy  naer  ickjoet  (ïucl^  bemerck^y  . 
Soo  ijf n  al  njerloren  ^vverc^ 

Leert  hier,  o  maeght,  uyt  ditgcfechty 
Leert  hier  een  rechte  njryfters-pïicht^ 
Eenyeder  kprtö  die  heeft  een  mom* 
Waerop  haer  njyefen  isgegronty 
En  feet  dit  is  de  rechte  njoety 
Hoe  dat  een  rvryfeer  uryen  moety 
Een  njryer  lijekt  een  (jocodv\ly 
Een  beesï  dat  <-vVoont  ontrent  den  D^tjl} 
Want  die  het  monfter  <-wil  ontgaen 
Dien  looptet  ueerdich  achter  aen-y 
Maer  grijptet yemant  na  de  <~vacht 
Dien  njltet  het  dier  met  alle  macht. 

Rofette. 

%En  <vyeet  nietyvvatje  niet  en  njinty 
Daer  medeghy  de  maeghden  b'mty 

Het 


VRY 

Het  fchijnt,  <vermits  ghy  fijt  gctrout, 
Dat  ghy  ons  als  in  banden  hout, 
En  tu  ons  njrye  maeghden  fijn 
Jn  de  fin  dwang  te  moeten  fijn, 
My  dunckt,  mocht  tckhier  in begaen, 
Ons fiecken Jonden  beter  fiaen. 

Sibille. 

VVaerom,  njriendin,  hierin  ont fielt 
£n  uwe  teere  jeught  ghequelt  ? 
VVaerom  onnoodichfiel-verdrtet? 

V  doen,  o  fat,  en  doet  er  niet , 
VVeeïl  hier  met  fiout  ofi  onbefihaemt, 
zMaer  heus,geljjckJoet  u  betaemt, 

En  al  njvat  nj  order  dient  gedaen, 
Laet  dat  op  uwen  Vader fiaen, 
Gaet  klaeghtet  God  in  ughebet 
*Al  rzrvat  u  hier  en  elders  let, 
Hy  fidgewü,  ^wanneer  het  dient 

V  paren  met  een  echte  nittknir, 
Mijfichien  oockdoor  een  njreemden  Voet 
Die  noyt  en  quarn  in  ughemoet  : 

Siet  l  al  njvie  njlytich  overmerckp 
Hoe  God  in  alle  dmghen  n/verckt, 


STER.  17 

Die  tuint  een  diep,  een  hoogh  beleyt^ 
Dat  ons  de  reden  niet  en  fieyt, 
Die  njint  een  onbegrepen  raet 
Die  ons  ^vernuft  te  boven  gaet $ 
Het  licht,  alijfiet  onverwacht, 
Dat  treckt  hy  dickmaeluytte  nacht  $ 
Veel  menfihen  ^uolnjan fiout  e  njvaen 
Die  laet  iy  finder  eeregaen  5 
Rnyemant  die  ^verfihoven  fit, 
En  om  geen  flaet  off  eer  en  bid. 
Die  treckt  hy  dickmaeluyttenpoel 
En  fit  hem  op  een  hoogen  fioeL 
My  dunckt  dat  God  op  defingront 
Oockjhandelt  met  het  echte  bont, 
Sen  ulugge  meyt,  een  fiout  e-bil, 
Die  als  met  klachten  trouwen  njvil^ 
Sit  dickjnael fieve  jaren  lang  , 
En  fivreyt  haer  nette finder  <-vangi 
Daer  onderwijl  een  lieve  maeght, 
Die  noyt  haer  goeden  noem  en  uvaeghtl 
Maer  hout  haer  finnen  inden  bant, 
VVort  aengefiocht  uan  alle  kant  $ 
En>  liet  ickt  om  der  eeren  niet, 
Ick^fieyde  uvaer  het  ügefichiet. 


Cc  M 


i8 


V  R  Y  S  T  E  R. 


fc^flont  te  Leyden  eens  en  keec{3 
En  leerde  doen  een  Jbete  Jlreeck^ 


Datr  quam  een  <vrystev  roeyen  aen> 
Gelijc\daer  njeeltifis  nwort  gedaen^ 


X>e  ^vrouwen,  als  het  is  bekent  > 
Sijn  njeeltot  roeyen  daergevvent  $ 
Het  meysje  flux  en  onvermoeyt 
Quam  na  de  kaye  toe  geroeyt, 
Icky  die  hier  op  nam  goet  gemerch^ 
Stont  vajl  en  dacht  P  wat  vreeder  vverc 


De  njryster  ^uvilaen  defen  kanty 
Maer  flaet  het  oogh  opt  ander  lant  j 
En  niettemin  jy  njordert  meer 
Als  offe  ging  den  rechten  keer. 
»  Siet  nurienden^  hoe  de  njveereltgaet^ 
»  De  fchifi  is  anders  als  de  daet  : 

»  Schoon 


V  R  Y 

»  Schoon  off  een  mcght  den  rugge  biet 
»  Ten  hindert  aen  het  roeyen  met. 

Rofette. 
Vat  oockeen mryfter  roeyen  kan, 
Soomeerdich  als  een  rujïich  marïy 
Gebeurt  oock^  mvelm  onfe  fïady 
Moer  noyt  en  hebti  kkt  j 00  gevat, 
eAlsghy  het  nu  moor  oogen fèty 
Sn  maeckt  het  tot  een  maeghde-wet. 

Icl^fie  geen  ding  en  is  foo  hfeyny 
Off  'tgaet  u  tot  het  innich  bryns 
Geen  dit  of  dat,  geen  boere-fchuyt  y 
Off  ghy  en  tree  kt  er  moordeeluyt. 
Sibille. 

Tis  mvaerygelijckds  ghy  bemerckfy 
Dat  my  degeefi  dm  fomtijts  mverckty 
Oockjneyn  ickjtat  rut  defen  moet 
Genyeder  menfche  leven  moet. 

J)e  mveerelt  is  een  groot  tooneel 
Daer  alle  ding  y  enyeder  deely 
Ons  dienen  moet  tot  goede  leer  y 
Ten  prijfeman  den  Opper-heer. 
Siet  al  dat  oen  de  rotfengroeyty 
Siet  alm*vat  opte  melden  bloeyt* 
Siet  al  mvat  in  het  mvater  isy 
Tot  aen  het  alderminsïe  lüy 
Siet  alle  ding  met  rijpen  fny 
Daer  fchuylt  moor  ons  een  fegen  in^ 
€n  hierom  mvenfch  ickjtlle daegh 
*Ddt ickter mvecrelt met  en faeghy 


STER.  ip 

U^och  boom,  noch  bloem 3  noch  eenigh 
dingy 

Off  dat  het  my  ter  herten  ging. 
Jckmvenfche  datter  niet  een  bies 
Ontrent  defchrale  duyncn  mviesy 
En  datter  niet  een  kleyne  miery 
En  datter  niet  een  naeckte  pier 
Op  al  de  nutte  landen  kroop y 
€n  moetjel uytter  aerden  fdopy 
Off  dat  ickdiey  na  rechten  eysy 
Ontleden  mocht  in  mijnghepeysy 
6n  minden  daer  het  mol  befcheyty 
Dat  ons  tot  God  den  Schepper  leyt. 

»  De  mijf  :hen fvvemme  inde ftroom* 
» *De  moghels  ff  ringen  opten  boomy 
»  De  beefien  liggen  op  het  kruyty 
»  éMaer  nkmant  tr  eckter  leering  uyty 
»  Sy  muilen  maer  alleen  den  buyck^ 
»  En  morder  ijfer geen  gsbruyck^ 
» "De  menfche  moet  d  hoogher gaen y 
»  Wanneer  hy  fiet  de  boomen  ftaen% 
»  Wanneer  hy  op  de  kruyden  treety 
»  Off  mruchten  manden  acfyr  eety 
»  Wanneer  hy  alderhande  mee 
»  Siet  tree  ken  tyt  de  mvoeHe  zeey 
"  Off  gaetet  hem  niet  inden  geesïy 
»  Sóo  leeft  hy  fch'ier getycl{een  beeB, 

Rofette. 
Hadyedcr  een  dit  oogb-gemerck> 
Hy  mvare  nimmer  fonder  mverek, 


zo  VRY 

Hy  leerde  fiaegh  al  nj^aer  hyging } 
€n prefie  God  m  alle  ding. ' 
éMaer  ach!  waer  doeteryemant  dit; 
Schoon  dat  hy  dickrnael  ledich  fit, 
Schoon  dat  hy  groote  dingen  fiet  y 
Vat  God  hmgunfi  en  liefde  biet. 
EylaeSj  hy  doet  ghetyck^  een  kmt 
^at  prenten  in  eenbouckjen  ^vint, 
Ten  let  niet  uvaer  de  reden  gaety 
ü^och  nwatter  bygefihrevenjïaet, 
Ten  treckt  niet  anders  uyt  het  heelt 
Als  dat  het  met  de  kunHe fieelt . 

Wy  fien  geduerigh  Godes  ruverc^ 
^Doch  met  geen  ander  oogh-gemerc/^ 
Als  toty  'ken  Weet  niet  ^uyat^ermaec^ 
En  daerin  leyt  onsgmfihe  finaec/^s 
Wie  denckter  oyt  om  goede  leer 
Sn  klimt  dan  sjorder  tot  den  Heer. 
êylaes!  men  f peelt  met  orrverflant 
Slechts  aen  de  fichors  en  om  de  kant. 
En  niemant  fint  een  hooger  geejï 
Tot  binnen  inde  middeLkeeH. 
Sibil.  T>£  menfih  en  is  hier  niet  geslelt 
Ojf  om  te  rennen  op  het  njelt> 
Of  om  te  nj'voelen  inde  fiadt, 
Op  dat  hy  <vzcl^  of  lecker  at ; 
V^een,  dat  cn  u  het  eynde  ritft  > 
Waerop  dat  edel jchepfil  fiet ; 
God Jch  meiden  menfih  het  aerdfihe  dal 
Ennjyatter  ü  of  koomenfal, 


STER. 

éfrïaer  hy>  des  He/nels  opper- heer y 
T^ie fihiep  den  menfih  tot  fijner  eer  ♦ 

Rofette. 
Voor  my  ick^vVilrvan  nu  njoortae^ 
Beginnen  beter  acht  te  flaen, 
En  met  een  naerder  onder fiouck^ 
Gaen  letten  op  het  ojVeerelt-bouc^ 

Sibille, 

God  doe  degunH  aen  uwejettght, 
Op  datjetfio  betrachten  meught  l 
Rofette. 

Maer^njy  eerde  jonck^orou^fig  een  reys, 
Van  <uVaer  koomt  u  dit  hooghgepeys  ? 
Want  doenje  noch  een  njryfier  uvaert 
oAl fiheenje  geefiich  uytter  aerty 
Soo firaeckje doch^gelijckals  icJ^y 
Ojf  uan  een  kant,  een  moye  firick^j 
ïen  nieuwe  dracht >  een  hooffihe  keurs, 
Een  njvayer^  of  een  Franfihe  beurs, 
Ojf  (-vaneen  keten^  of  een  ring, 
Die  geefikh  om  de  leden  h'mgy 
Ojf  dier  geitje  ke  poppe-goet, 
Geitje \  de  meeïïe  jonckheyt  doet-, 
Maer  nu  foo  heeft  ügans  beleyt 
Sich  njrjnjyat  anders  toe  bereyt, 
En  tü  niet fibo  het  eertijts  plagh, 
êy^fight  eens  hoe  het  komen  mach? 
Sibille. 

Het  deel,  dat  God  mijn  jonckheyt  gaf, 
Leydt  {ny  als  mander  aerden  af, 

En 


V  R  Y 

nuvljsl  tny  tot  een  ander  rvfk. 

Rofette. 
VVel {iet  dan  $  heb  icl^ongelijck^ 
Vat  ickjen  ^Veerden  njrient  begeir 
J)ie  my>  oockjn  dit  njVoeftc  rneir  y 
Mocht  njvijfen  hoe  kk^feylen  moet? 

Sibille. 
VV'te  Jeyter  datje  qualkk^doet? 
Itl^prijftjae^  het  echte  bont3 
iMaer  met  als  op  (Lm  rechten  fiont . 

Rofette. 
VVy  fjn  een  nrveynich  uytte  fchreef 
J)ué  haelt  u  reden  daerjè  bleef. 
My  dtrnckt  naghy  de  faecke  drijft 5 
Sn  uwe  njiyfter  hier  befhrijft^ 
Vat  niet  foo  njyelin  haergelaetö 
tAls  fchroom>  en  drouve  fchaemte  ftaet> 
Sn  e fier  fie  ick^alle  daegh3 
Hetgaetcr  dnders  inden  Haegh$ 
xMeeB  al  uy  at  daer  ü  opgevoet, 
Dat  prijfï  em  onvertfiiecht  gemoet; 
Set  hoofjche  Juffers  op  de  ftraet, 
Ojf  midden  in  een  njollen  raety 
Ia  daer  een  kgmnck^  op  haer  fiet3 
Sy  blcycken,  of  jy  blofin  niet$ 
Sn  njyaer  doch  ^uyorter  hoofs  geleert 
%Als  daer  men  in  het  Hof  qj  er  keert  ? 
Sibille. 

Hoe  l  meyntje  dat  njoor  al  het  Hof 
In  jeden  heeft  den  mee  Hen  loj\ 


STER.  21 

Sn  dattet  na  moet  ftjngedaen 
zAl  njvat  in  Hoven  uyort  befiaenï 

Rofette. 

Wat  my  belangt  >  ic\feggejjae, 
Eenyeder  doet  de  Princennae, 
Sn  al  njvat yemant  geeftichs  njyett^ 
Dat  ü  in  Hoven  eersï  gefmeet. 

Sibille. 
\Sn  fj>reke  niet  inditgheyal, 
V Vat  kleet  een  <~ury  fïer  dragen faly 
Daer  <van  heeft  u  de  maeghde-plicht 
In  korte  ruy oorden  onderricht. 

Rofette. 

Icl^  bidde  des  al  niettemin^ 
Seght  ons  hier  op  eens  uwen  fin. 

Sibille. 

Een  kleet  dat  net  is  fonder  pracht y 
Dat  houd'  kknjoor  de  befte  dracht  $ 
Een  hooft  uol  ftrick^n^fonder  douck^y 
Sen  mouw  >  foo  dick^gelijckeen  brouck^ 
Sn  al  dat  ander  njreemt  bejagh^ 
Van  bysïer  groot  en  ommeflaghy 
En  alle  daegh  een  nieufWerrnjontj 
Sn  alle  dingen  ^Wonder  bont3 
En  paft  geen  dochter  njander  fadt^ 
zAl  heeft  ft  ury  eengroote Jchat3 
Sn  rvoughtgeen  maeght  njan  uwen  aert. 

Rofette. 

Jckrneyn&e dat]  al hooffer njyaert. 

QC  tij  Voor 


iz  VRYS 

Voor  my,  al  a/vat  het  Hof  begint, 
Daer  ben  ick  ^Vonder  toe  ge  fint. 
En  njvis  bet fiaet  my  njVel joo  groen, 
£M  ocht  ickjnaer  flechs  mijn  njville  doen, 
Het  bof  en  drough  noyt  njreemt gewaet , 
Ojf  teken  haddet  metter  daet. 

Sibille. 

€n,  mochtet gaten  na  mijnen  njVmfch, 
Gby  nsvaert  terflont  een  ander  menjch. 

Rofette. 

Hoe  •  iffet  niet  eenfehoone  faeck^, 

En  njoor  een  njry fier  groot  njermaeck^, 

En  fiaet  et  niet  ghenjveldich  breet 

In  fieden  hoofs  te fijngekleet  ? 

Seght  ^vvatje  <x>vilt,  flecht  om  de  dracht 

menich  menfebe  hooch  geacht, 
Men  njvort  daer  ^vande  f  echte  tien 
oAls  njoor  een  donder  aengefien . 
Sibille, 

€en  uvender,  jae,  Maer,  lieve  fynt, 
€ngaet  hier  in  niet  al  te  blint . 
» oAlnvvatter  njreemt  en  felfaem fiaet 
»  Dat  is  gemeenlickuytte  maet: 

€n  uyt  te  munten  boy  en  al, 
»  Dat  ü  een  <-vvech  tot  ongeval; 
»  Het  drijft  de  menjchen  tot  de  jjijt, 
»  En  maeckt  een  jongbe  maeght  benijt, 
»  njvant  al  dat  bont  en  prachtich  gaet, 
»  T)at  raec  kt  ghemeenitc  kenden  haet  $ 


TER. 

»  Dtts  njvie  door  middel  nuande  pracht 
»  Tot  icken  njveet  njvat  eere  tracht 
»  Die  gaet  de  rechte  njvegen  nkt^ 
»  VVaerorn  menyemant  eere  biet: 
Geenbaggh'  ojf  kleet,  maerenckeldeuck 
Dat  is  het  óerfil<-uande  jeucht , 
Dat  is  alleen  de  rechte  n^oet, 
VVaer  door  men  acbtbaer  worden  moet 
Jnt  korte,  njryjler  <zrpieje  fijt, 
En  le ght  geen  gronden  >~uanden  nijt^ 
Maer,  ruvoont  in  u  een  edel  bloet, 
Ojf  in  u  fieleen  reyngbemoet, 
Siet  datje  defen  regel  hout, 
»  Hoe  fhoonder  fieen,  hoe  minder  gout. 

Dan  jeght  my  doch  eens,  lieve  nuteght 
Wat  beeft  een  njryHer  oyt  bejaeght? 
Wat/ifldatdéf  of  genenjing 
Om  datfe  na  den  adel  ging  ? 
Hier  kgomt  een  n)ryer  met  eenpluym^ 
Die  fit  het feyl  te  byfier  ruym$ 
En  daer  mijfchien  een  ^vreemden  haeny 
Die  met  den  deghen  ruVeet  tegaen : 
Van  elders  rijfi  een  edelman, 
Vaor  die  het  maer ghelooven  kan, 
Die  roemt  njan  datmen  tjoyt  en  las  , 
En  dat  fijn  leven  niet  en  <-vvas  $ 
Siet  daer  me-Jujfvrou  dangetrout, 
Gedroopt  alleen  met  eygen  finout, 
En  efter  uytt er-mat  en  breet, 
En  njvonder  moedich  uyt-gereety 

Wiet 


V  R  Y  S  T  E  R. 


*3 


Hut  Hoofs  alleen,  en  njoor  het  oogh, 
Uaer  oockjn  prijs  gevveldigh  hooghs 
Het  huys  ten  breetfien  toegerufl, 
Met  dingben  njan  een  ^vreemde  kuH^ 
Oe  kinders  prachtich  op-gevoet, 
3elijckde  meuwen  adel  doet , 
Vry  hooger  als  een  edelman, 
En  dat  al  op  haer  nieuwen  <-van  , 
Ey feght  <-Wat  fait  ten  lefien  fijn  ? 
De  daet gegeven  njoor  den  fihijn 
Als 'nvaders  erf  en  s' moeders  goet 
jejmolten  in  den  hoogen  moet. 
VVat  my  belangt,  ickjprijfi  meefi 
Te fihoeyen  op  fijn  eyghen  leeft  -y 
Joc^bebic^déf'  en  die  gerent 
rot  hooffche  dracht  alree  gewent, 
u ie ,  naer  een  maent  te  fijn  getr out, 
Oatganfche  <uvefin  heeft  her  out, 
7Jyt  reden,  dat  een  fedtgh  man 
Dat  njreemt  gefiel  niet  lijden  kan : 
net  daer !  hoefeer  dat  yedergeckt* 
Daer  Wort  het  hooft  dan  vveergedeckt, 
31 en  doet  in  alle  dinghen  min, 
Het  feyldat  moet  een  reef  jen  in. 
Oenckt  hoe  dat  onfi  Juffer  paB, 
Die  liever  altijt  hoogher  njvaÜ, 
Vat  prachtich  hooft,  dat  hooffche  tyeet, 
Dat  baert  haer  dan  het  meefle  leet, 
En  noch  iH  beter foogedaen, 
Als  op  fijn  hoofs  te  blijven  gaen^ 


ên  by  een  man  wan  middel-ma$t 
Te  drijven  al  tegrooten  fiaet. 
Ghy,foete  maeghtyfihout  ditgevaer? 
f  n  laet  dat  hooffche  njvefen  daer  $ 
»  Het  dalen  ü  tegrooten  ffijt^ 
»  En  rij  fin  kanmen  alle  tijt. 

Rofette. 

jfckjben  <-uer fielt  in  ditgheval, 
vk§n  rc/Peet  niet  <-uvat  ick^  figgen  fal^ 
Het  Jïuekdient  naer  der  onder focht^ 
En  <vry  njvat  beter  over  docht ; 
Doch  tü genouch  njan  defenpraet, 
Keert  a/veder  tot  het  hoofs  gelaet. 

Sibille. 

Oockdit  en  heeft  my  noyt  behaeght. 

Rofette. 
VV el  hoe  moet  dan  een  jonge  maeght 
Sijn  blcyck  3  enpeers,enruved.er  root^ 
En  dat  oock^  buyten  alle  noot  ? 
Foor  my,  "ken  kan  het  niet  njerflaen^ 
V tfaer  toe  het  dienfiich  ts gedaen, 
Hefchaemt  te  fijn  ü  Quefels  njverc^ 
En  niet  nuan  die  met  vaflgemerck^ 
Haer  ^vordert  om  te  fijngetrout. 
En  (laegh  haer  uryers  onderhout. 
"Doch  njvaerom  moet  tcl^fijn  befchaemt 
fndien ickdoe  dat  my  betaemt  ? 
Laetyemant,  die  oneerltck^  leeft ^ 
Offyetvves  opte  leden  heeft, 

QC  Hij  Ver- 


24 


V  R  Y  S  T  E  R. 


Verfchieten  om  'ken  n/veet  niet  njvat, 
6 n  drillen  als  een  dorre  blat. 
Meter  ic^y  of yemant  mijns  geitje  b 
lngoet  en  ooc^  in  deughden  rijck^ 
6n  njvien  men  niet  ^verwijten  kdny 
Mach  die  niet  gaen  nuoor  alle  man? 
Mach  die  niet  met  een  urygemoet 
€n  met  een  onver  tjaeghden  ^xroet, 
<SMach  die  niet  treden  over  flraetl 
En  toonen  yeder  blygelaet  ? 
Mach  die  niet  komen  over  ah. 
Soo  fcght  eens  njvieder  komen fd? 
Ick^ fegge  dat  een  reynegeesl 
Is  koen,  ü  rva£l>  ü  onbevreesd 
De  deught  ü  bout>  een  dief  is  bloo. 

Sibille. 

VVel,foete  maeght,  hoe  fyreeckje foo? 
Een  maeght  ü fchouw,  een  hoer  ü Jïout$ 
€n  dat  is  duyjent  jaren  out . 
Soo  ghy  alleen  njan  mannen  fyraeckt 
Ghy  hadmiffchien  het  njvit  gewekt* 
^/laer  efter  uVeet,  dat  oocl^  een  man 
Te  ft:ijfnjan  aenfizht  njvefen  kan  : 
€en  ftrackj  een  hart,  een  jlout  gelaet 
ZJenrveckt  niet  felden  grooten  haet , 
Doch,  njVat  belangt  een fioute  maeght 2 
^Die  heeft  noyt  njvijfn  man  behaeght . 
Door-Jïet  de  boucken  al  te  mael, 
In  Grieckfhe/E^omfh^Franfche  taelj 


En  rvvatter geeflich  tsghemaeckt, 

Dat  al  de  beflegeeften fmaeckt, 
Men  uint  een  maeght  daer  afgemaelt, 
iN^t foo  gbclyc{als  ghy  njerhaelt , 
9ijet  fout,  of  die  njoor  alle  man, 
3tt etftifte  kaken fyreken  kan, 
3\laer  fiil,  en  rum  een  Jachten  gee  fï3 
Die  lichte  blooft,  en  lichte  <~ureeft, 
Diefed'ich f?reec{t,  of flille  fvviïjght , 
En  licht  een  aerdich  bloos  jen  krijght ; 
Dat  is  njan  oms  het  maeghde-beelt, 
Dat yeder  eenfyn  hertefeelts 
»  De  fchaemt  ontrent  de  teere  jeught, 
»  Dat  ü  een  ieyeken  njande  deught, 
»>  Een  teyeken  ruan  een fichtcn  aert, 
»  Dat  honden  goede  dingen  boert  $ 
»  Dufjuvuer  Lkjyt  rvan  maeghden  las, 
»>  Daer  njont  kkjlat  ooch^  fchaemte  was. 

Cum  tencr  ille  in  virginibuspudor 
ad  mores  aulicos  hodie  facere  non  pu- 
tctur;  imö  a  multis  improbetur;  accipe, 
benevole  leftor,  quidam  turn  vete- 
rum turn  recentium  ea  de  re  teftimonia. 

Hieron.  ad  (elantJib.20.  Eptt.20. 

Ornet  pudicitiam  verecundia3quodquc 
pnecipuum  iemper  fiüt,  cundas  in  te 
virtutes  pudor  füperet. 

Stobicus  Serm.27. 

Demades  ajebat  pudorem  in  mulicre 
pulchritudinis  arcem  eflfe. 


v V  R  Y  S 

Vemosihen,  deT^epub. 
Rubor  virtutis  color  eft. 

tAnnaus  Robert.  Her.  ludicat. 

Verecundia  pudicitix  comcs  eft,  cafti- 
tatis  cuftos,  infigne  mulierum  decus  ac 
brnamentum  .  ornat  cnim  pudorseta- 
tem,taciturnitas  commendat  pudorem. 

Ludov.  Vives  de  QmBian.  Ftmin. 
lib.i.  cap.  quomodo  foris  aget 
muiier. 

Illafemina  mihifacundiffima,  cui3  ciim 
verba  erunt  ad  viros  facienda  ,  rubor 
toto  ore  fuflfunditur,  turbabitur  ani- 
mus., &  verba  non  fuppetent. 

TeHimonia  Toetarum  Virg.  ij. 
|  AEneid. 

Indum  fanguineo  veluti  violavcric  oftro 
\\   Si  quis  ebui ,  vel  mixta  rubent  ubi  lilia  multl 
I   Albarosa,tales  virgo  dabatorccolores, 

Flagrantes  peifufa  genas,  cui  plurimus  ignem 
\  \   Subj  ecit  rubor,  6c  labefacla  per  offa  cucurrit. 

Statim  2.  Theb. 

Ibant  infignes  vultuque  habituque  verendo 
Caiiviida  purpnreum  fufefupei:  ora  ruborem, 
i   Dejeclsque  genas. 

Ovid.j.  éMetamorph. 

K'fcit  quid  fit  amor ;  fed  &  eriibuifle  decebat. 
K  ie  c  olor  api  ica  pendcntibus  aibore  ramis, 
Aut  ebori  tinclo  eft. 

Jdcm  EpiB:  her.  m 

i    Embui,  gremióque  pudor  dejecit  oceilos. 


TER.  if 

Sed  &  audi  novos3  nee  rerum  aulica- 
rum  imperitos. 

Don  Antoine  de  Guevare  Episï.  a  Mo* 
[en  Puche. 

Ietiens  nour  certain  qu'en  une  femme  hontcufe  il 
y  a  peu  a  reprendre ,  &  en  celle  qui  eft  aflfrontée  ü 
n'y  a  rien  a  Jouer.  De  maniere  que  le  fcneilleur  do- 
uaire,le  mcilleur  heritage,&  le  meilleur  joyau  qu*u- 
ne  femme  peut  avoit  eft  d'cftre  honteufe. 

Mkh.de  la  Montag.  des  Ejfais  lib.3* 
,  cap.s. 

Noz  Peresdreflbjent  la  contenance  de  leur  fïlles  a 
ia  honte  &  a  la  crainte  (les  courages  &  les  defus 
toufiours  pareih)  nous  a  TarTeurance;  nousn'y  en- 
tendons rien:  c'eft  a faire  aux  Sarmates  quin'ont 
loy  de  coucher  avec  homme,que  de  leur  mams  elles 
n'ayent  tué  un  autre  a  la  guerre. 

Rofette. 

O^ochtans  njvïe  Jich fbo  lichte  fchaemt^ 
En  quijt  hoer  noyt  Joo  dat  betaemty 
yVant,  aljj e  byde  menfehen  kpomt^ 
Soo ftaetp  m  alle  d'mg  bejehroomt  y 
Haer  njvoorden  hebben  geenen  <-valj 
Sy  nj*veet  nau  hoe  Jy  preken  jal9 
Het  eerfie,  midden,  en  befluyt 
Dat  koomter  al  beneden  uyt^ 
Sy Jiaet  en  trilt oockby  een  urknt. 
Sibille. 

Maer  gaet  niet  nj  oor  der  als  het  dient > 
'kjELn  nj'Vilniet  foo  njertpieghdengeejï^ 
Die  oockjtjn  eyghen fchaduvv  urecBy 
Jcknsvdeen  ftd,  een  heusgelaetj 
En  dat  in  rechte  middel-maet  s 

En 


z6  VRY 

En  evenwel  foogaetet  ^vaÜ 
Dat  njvijfe  lieden  fijn  gekaft 
Veelliever  met  een  teere  maeght, 
Die  haer  oockj~uvat  te fedich  draeght, 
*Als  met  een  nveegb,  die  inde  praet 
Door  nvryheyt  haer  te  buytengaet, 
Drm fchoon  jy  uVort  by  njvylen  flom, 
(ën fiet  l  men njveet  met  eens  Waeromi) 
Dat  eerbaer Jvvijgen  menichmael 
Is  beter  als  de  besïe  taely 
€n  t'maeckt  haer  over  al  bemint. 

Rofette. 
lckj?en  hier  anders  Inge  fint. 
Dm  feght  ons  hier  de  reden  ajan  ? 

Sibille. 

jfckjvvil,  indien ickmaer  en  kan, 
Siet  als  u  t"  eerbaer  root  ontfieeckf, 
Terwijl dat yemant  met  u  Jpreeckt, 
Het  is  een  eer  die  hem  gefihiet, 
Datghy  hem  roode  njvangen  biet, 
ZJ  jeuchdich  bloet,  te  njoren  fïily 
Dat  huppelt  op  om  fijnent  njvil, 
lae  t*  koomt  hem  njlytich  inigemoet, 
Gelijckmen  lieve  njmnden  doet, 
Dm  njvort  hem  inden  fin  gebracht 
Dat  ghy  hem  eere  njveerdich  acht. 

Dan  koomter  noch  een  reden  by, 
Die  nsvil  ickdat  u  kondich  Jy, 
»  2 en  maeght  die  teere  njvangen  heeft 
» Indienfi  tot  haer  dagen  leeft, 


STER. 

Die  krijght  njvel  licht  een  njafier  huyt 
Oockjeerfi  der  tich  jaren  fiuyt, 
£Maer  Wort  een  njryfier  onbefihaemt, 
Ojf fouter  als  het  haer  betaemt> 
Die  is,  njoor  dan  en  alle  tijty 
Haer  fiil  en fedich  njvefin  quijt, 
Want  als  het  reyn,  het  edel  root 
Is  inde  maeghden  eens  ghedoot, 
De fihaemt,  eylaes  l  een  teere  blomy 
ën  keert  dan  nimmer  nxvederom : 
Wien  eens  dat  aerdigh  Waes  ontglijt* 
Die  mifi  het  dan  njoor  alle  tijt. 
Soo  my  dmyemmt  njragen  fou, 
Hoe  ickjeen  maget  liever  njvou  ? 
Te  njyy,  of  al  te  fier  befchaemt: 
fcA  fejd3  hem  dat  het  eer  beiaemt 
Te  njvefin fedich  boven  maet, 
zAls  njvat  te  fout  in  haer geïaet. 

Rofette. 

Ickjvinde  des  al  niettemin 
De  fihaemt  e  brengt  njeel fchaden  in^ 
éMaer  is  een  njryfier  geefiigh-kgeny 
Die  njveet  haer  njvaren  njoort  te  doen> 
Die  koomt  den  njryer  tegen  gaen, 
En  toont  haer  midden  opte  baen, 
fae  koomt  foo  dichte  byden  man 
Dat  hy  het  niet  ont fitten  kan. 
Doch  njryïiers  die  te  bloode  fijn^ 
Die  blijven  inde  maeghde-yijn, 

Want 


V  R  Y 

yVdnt  offer fchoon  een  njryer  koomt* 
Sy  ^vinden  haer  in  aL  hfchroomt, 
En  daerom  fipfe  bysïer  Jchouw* 
»  ëen  bloode  maeght,  een  late  njïoiïvy. 

Sibille, 
Maer  is  een  njryfier  al  te  fiout, 
Die  njyort  dan  lichte  noyt  getr  out* 

Rofette. 
ü^och  dienter  efter  <~u*vat  gedaen, 
VVat  quamder  oyt  njan fiille fiaen  ? 

Sibille. 

VVeeH  klouck^,  en befigh  overal, 
Maer  beter ftil  in  dit  geval. 

Rofette. 

Hoe !  njVaer&mgeefje  defen  raet  ? 
Sibille. 

i  Om  dat  het  njyoelen  met  en  baet$ 
|  Want  fihoonje  fiaegh  u  fiele  quelt, 
£nalu  kracht  te  njveere fielt  , 
lae  Jchier geheele  nachten  lucht* 
Tis  al  om  niet  en  fonder  njmcht  -y 
»  De fleutelman  den  echten  bant 
»  En  is  doch  in  geen  mènfchen  hant, 
3efiet  hoe  menich  eerbaer  maeght* 
Die  noyt  haer  teere  fihaemte  rvyaeght^ 
Hefiet  hoe  menich  fedich  hert, 
v  Dat  njan  fijn  deel  njerfiheyden  njyert 
Off  met  de  baren  zander  zeey 
Offdoor  een  onbekend:  ree* 


STER.  27 

Off  door  een  meir  njan  ene/fel  fint, 
Offdoor  een  ongebaende  ftrant, 
Off  door  een  bojch,  of  eenfaem  njyout, 
Dat  noyt  njan  menfehen  is  gebout, 

n  noch  foo  krijchtf'  haer  njyederpaer* 
Oockeer  hetyemant  njvort  gewaer$ 
»  God  leydt  de  fijne  met  ter  hant, 
»  En  brengt fè  tot  den  echten  bant* 
n  Dus,  njyie  op  hem  alleen  betrout 
»  En  eygen  tochten  nsvederheut, 
»>  Die  fyijght  gewis,  te  rechter  tijt* 
»  Dat  hem  tot  enckelheyl  gedijt. 

Siety  Zipora  des  Vrie fiers  kjnt* 
Siet  hoe  fy  haer  gefelfchap  njint  $ 
Sy  njvoont  daer  heen  in  Midian, 
En  fqijght  een  njvijs  en  heyligh  man* 
Een  man,  oockjn  des  konincx  hof 
Vangroot  beleyt,  en  hoogen  lof, 
Een  man,  occkbyde  meefie groot, 
"Die  kgomt  haer  njallen  inden  fchoot. 

l^ebecca  njveet  njan  geen gevry  * 
Sn  min  njan  fiimme  Imckerny, 
Sy  njveyt  de  fchaepjens  in  het  groen \* 
En  laet  dtengrooten  Herder  doen* 
En  fiet  ïfyrvvortet  naugewaery 
En  krijght  een  hoeder  over  haer. 

Was  Hefl;her  met  een fiechte  maeght* 
En  uyt  haer  eyghen  lant  gejaeght? 
ên  fiet  des  efter  niettemin, 
Godmaec^tfi  tot  een  koningin-, 

*DD  ij  Sj 


28 


VRYSTER, 


Sjpooghde  niet  door  eygen  daet, 
Maer  God  die  n/pas  haer  toeverlaet. 

»fa  kgrte, m     ick  het  merck^, 
»  Het  trouwen  is  geen  menfihe-vverc^ 
»  Om  doen  en  is  maer  lojf  ?  njvaen, 
»  Dus  lat  et  op  den  Heere  fiaen. 
WeeH  datje  fijt,  en fteunt  op  Godt  , 
En  njvacht  njan  daer  eengunjlich  lot. 

Rofettc. 

Ickneem u goede  reden aen, 
Ick^fie  het  dunt  alfiogedaen$ 
Maer  laet  my  daerentuff hen  toe, 
Vat  ickjhier  op  een  njraghe  doe. 

De  njry fiers  die  op  trouwen fiaen, 
Die  fijngemeenlick^  fier  begaen, 
Om  eens  te  njvetcn  njafibefiheyt 
Wat  man  haer  God  heeft  toegeleyt: 
Ichjnede^fio  de  jonckjoeyt  plagh, 
Nieufgierich  over  dit  beflagh, 
jS  en  gans  tot  defie  kunBgefint, 
Maer figt  ofghy  het  dienfiich  njint? 

Hier  after  njvoont  een  filfaem  n/vijf, 
Sn  doet  de  jonckheyt  groot  gerij f, 
Sy  heeft  een  njy  onder  gau  njerfiant 
Omy:der  uyt fijn  eygen  hant 
Te figgtn,  met  eengrooten fihijn, 
Wie  dat  haer  befie  njryers  fijn$ 
Sy  njveet  de  droomen  njander  nacht, 
En  njvatmen  inde  flilte  dacht, 


Te  paff  m  op  een  njvare  daet, 
En  njvatter  uyt  te  njy  achten fiaet} 
Noch  toont fi  door  een  fiiegel-glas 
Wie  dat  neveleer  de  Iteffie  njvas\ 
En,  fi  hoon  hy  is  niet  in  het  lant, 
ü^och  toont  fi  daer  fijn  eygen  fiant  $ 
Sy  toont  hoe  dat  hy  buyten  leeft, 
Rn  njvïe  hy  daer  njer koren  heeft, 
Jnt  korte,  njvatter fihorten  mach, 
Dat  brengt  de  fi?oockfler  aenden  dach  j 
Sy  njveet  gelucken  ongeval 
Sn  njvat  ons  njyedervaren  fal, 
Het  fihijnt  jy  heeftet  algefien 
Wat  man  en  njy  sier  kan  gefihien, 
Wat  houtje  doch  njan  defi  kunfi  ? 

Sibille. 

Soo  lief ghy  hebt  des  Heerengunfi^ 
Onthout  u  njan  dat  naer-bejagh, 
Dat  niet  als  hinder  geven  magh^ 
Het  is  den  duyVel  raet  geVraeght , 
Sn  Go  des  feghen  njVech  gejaeght  $ 
Want  hoe  fou  doch  eengrdlich  njvijf 
'Door,  teken n>veet  niet  n>vat,  bedrijf, 
"Door-gronden  onfin ganfehen  loop? 
Jckjbidde  laet  dien  fnooden  hoop, 
»  Geluck  te figgen  uyt  een  hant 
»  Js  ongelucken mis-verflant. 
aAldie fich  beft  hierop  nj  er  fiaen 
Sn  fictmen  hier  niet  njerdergaen, 

tA 


V  R  Y  S 

oAls  dat  een  hant  hun  nu  en  dan 
Tet  njctn  ons  tochten figgen  kan. 
En  noch  fo  ist  een  momme-kans , 
Die  niemant  dient  als  <-vyfi  mans. 
€n  om  een  droom  bedroeft  te  fijn^ 
Dat  acht  ickjiiet  als  malle  p]n> 
Siet  l  dat  een  menfihe  door  den  dach 
Geduerich  inde  finnen  lach, 
Ojf dat  hy  njoor  denfiaep  bedacht 3 
*Dat  quelt  hem  dkkmael  inder  nachts 
Vat  hangt  en  njvoelt  hem  door  den  fin> 
En  beelt  hem  ^vreemde  dingen  in . 

oAlsyemant  op  de  lujte  fpeelt 
Soo  langhe  tottet  hem  uerveelt j 
En fcheyter  dan  ten  leften  uyt3 
De fnaren  geven  nochgeluyt^ 
En  maecken  dan  een  njvijle  langh 
€en  kleyngeruys;  een  rvveder-klangh  3 
ën  fihoon  het  kgomt  ons  <-i'ande  lüyt, 
*Men  hoort  a>veldattet  niet  en  fluyt. 

Wanneer  de  menjche  leyt  en  flaept^ 
En  njveder  nieuwe  grachten  raept, 
Vegeefidie  fpeelt ^  men  Weet  niet  wat> 
Niet  n/veerdich  op  te  fijngeVat^ 
Dm  laet  de  uijfi  droomen  daer3 
Niet  een  man  diyfent  ijfer  n/vaer^ 
En  al  dat  duysler  onder fouck^ 
€n  fiaet  met  inden  maeghden  -bouck^ 
TSeVeelt  aen  God  dit  gans  befiagh  ^ 
En  latetgaengdijckj)et  magh. 


TER.  29 

Rofètte. 

Moet  dan  geen  njrycrmet  beleyt 
By  maeghden  njyorden  aengevleyt  ? 
Ten  minBen  alff wyemant  koemty 
Die  ons  fijn  eygen  herte  noemt  ^ 
Die  ons  fijn  troofl  en  leven  hiet, 
Jae  fiaegh  fijn  echte  trouwe  biet  3 
En,  fihoon  men  hem  niet  aen  en  haelt  ? 
Ge  fiaegh  uoorby  ons  deure  dwaelty 
Laet  ( fig-icl()  dan  ten  minfien  toe, 
Dat  hem  een  magetgunfle  doe3 
En  niet  door  eemch  firengghelaet 
Hem  dringc  tot  een  ^wrangen  haet . 
Sibille. 

Jckben  hier  in  met  ughefint, 
Want  noyt  en  heb  ickjvvifi  bemint  > 
Oockjvveet  ic{dat  een  flueren  aert 
NoytgunB  of foete  liefde  baert^ 
Dies  prijf'  ie  {dat  eenjonghe  maeght 
Haer  niet  als  heus  en  ftil  en  draeght  5 
Doch  een  geval  dat  neem  ickuyt. 
Dat  üy  uvanneer  een  lichte  guyt 
Koomt  rallen  eenich  uiyl  bejaghy 
<SMeer  als  de  fchaemte  lyden  magh^ 
Dan  meyn  ickdat fy  toonen  moet 
Dat  hy  de  maeghden  fchande  doet. 

Rofette. 

Die  regel  heeft  my  noyt  behaeght. 
Want  ho„  \fal  oyt  een  teere  maeght 

DD  tij  pen 


V  R  Y  S 


Ben  jongman  maren  inden  baert, 
Soo  haefi  hy  door  een  luchten  aert 
Tet  brengt  te  bert  dat  dertelluyt, 
Ojf ymmers  met  te  njyelen  fluyt  ? 
Jck^  myne  dattet  beter  Jiaet, 
Dat  fy  haer  ooghen  neder  flaet, 
€n  eer  haer  leet  met  Jvvijgben  <-u*vrecckt 
oAls  datje  fel  of nuïnnkh  fpreeckt: 
IcJ^  fegge  dat  het  eerbaer  root 
Js  haer  geweer  in  dejen  noot; 
VVantJnar  te  *wefèn  inden  bech,  > 
*~Dat  is  al  ^vry  een  groot  gebreck. 

Sibille. 

VoorWaer  "ken  njvilmct  gans  end  al 
ZJ  tegen  fijn  in  ditgheval> 
^Maer^  na  dat  my  de  reden  feyty 
Soo  Pienter  eenich  onder fcheyt  : 
Sietl  als  een  maeght>  een  jonge  ffruyt^ 
Tet  hoort  dat  niet  te  <x>Velen  fluyt, 
Tü  besï  het  njyoort  te  laten  gaen 
*Als  niet  geVat^  en  otfverftaen$ 
£n  <-uveder>  alff  ?  langer  leeft  y 
ën  nu  nsvat  rijper  finnen  heeft , 
En  datter  yemant grillen  feyt 
Met  fheghe  njyoorden  omgeleyt? 
Soo  datmen  daer  in  anders  niet 
nAls  door  een  diche  nevel Jïet, 
Dan  acht  ickjioch  den  beften  raet 
Dat  onfè njyyfler  fiille flaet  ^ 


TER. 

£n  hoor  het fonder  tegenffraech 
Gelijckjen  onbekende faecl^: 
éMaer  als  niiff :hien  een  ftöuter  gaft 
Haer fchaernte  naerder  ondertaf l? 
O  ff  dat  een  ongefute  quant 
Springt  al  te  ojyeeüch  uyt  den  bant^ 
6n  maecktet}  door  een  loff  m  monty 
Tiy  njvare  maeghden  al  te  bont, 
Soo  dienter  njry  eenftreng  gemoet 
Dat  hem  na  rechte  n^fveer  de  groet. 

VVeety  als  uyemant  onderhout 
"Die  niet  als  njiyle  grillen fpout. 
Dat  hy  koomt  floppen  opte  haegh3 
En  doet ghelijcJ^  een  fiiüe  njraegh, 
Hoe ghy  de  faecke  fout  njerftaen, 
Indien  hy  ^verder  njvildegaen ; 
»  ëendiem/erdraeght  onnutte  praet , 
»  Die  leydt  als  gronden  tot  de  daet. 

ü^tetdat  ick^wd)  in  ditgeVal^ 
Dat  oyt  een  njryÜer  Jcheldenjal, 
O  ff  datje  met  eenjelgebaer 
Salyemant  nj  allen  in  het  haer, 
y(een>  dat  maeckt  al  te  cpuaden  naem^ 
End  is  tot  minnen  onbequaem$ 
»  ${iet  dat  de  liefde  foo  ^verdrijft 
»tAlr  dat  een  jonge  njryHer 
»  Tü  besï  dat  Jy  het  ryyoeden  mijt 
»  £n  deftich  fpreke  fonder fpijt, 
"  Offtoone^  met  een  fireng  gelaety 
»  Dat  haer  dat  joegen  tegen  flaet? 


V  R  Y  S 

£n>  Joo  dat  even  niet  en  baet, 
Soo  a/vil  ickjlat Jé  <-u  order  gaet  y 
En  datfe  ^voorts  den  fj)  otter  jchout, 
£n  haer  uyt fijn  gejèljchap  hout. 

Rofette. 
VVel  hoe>  ^vriendmne^foo  gefloort  3 
£n  d  rnaer  om  een  klucht ich  rz/poort? 
GeWis  ghy  jeylt  alajvat  te fcherpy 
En  rnaeckt  een  nnyfterd  tefèrp> 
Want  joo  ickjlejen  regel  hiel^ 
En  yeder  een Joo  bitjigh  nvkly 
Gewis  ick^  ging  in  korten  tijt 
Voord  mijn  foetÜe  airyers  quijty 
£n,  tot  een  meerder  ongevaly 
Icl^  hiete  Suyr-Muyl  over  al. 

Sibille. 
Neen,  dat  is  enckelonverftant. 
Men  fyreeckt  geen  jonge  njryfier fchant, 
Dat    uyt  haer  gejèlf hap  njvent 
Ben  die  men  njoor  een jpotter  kent. 

Ickjvvenfche  dat  een  njysier Jy 
luyB  joOjyghelijckjeen  honigh-byy 
Die,fchoon  men  tot  de  plaets  genaeckfy 
Daerfy  <~van  bloemen  honigh  maeckt> 
V^ochtans  aen  niemant  hinder  doet3 
Die  hem  en  nuchter  haer  begroet  $ 
{Maer  rvïntfe  daer  een  droncken-flety 
Soo  is  haer  fraelop  hem  gewet > 
Syprïckt,fy  fteeckt,jy  njalt  hem  aeny 
Tot  hy  ten  lejlen  ruymt  de  baen. 


TER.  p 

Jck^fegge  dan  met  beter  jchijn^ 
Het  fal  u  meerder  njoordeel fijn 
Dat  ghy  het  jlim  gejèljchap  haet, 
aAls  dat  jet  noch  te  jj?raecke fiaet . 
»  Ben  die  het  quade  uan  hem  ^uvijjt^ 
»  Die  toont  dat  hy  het  goede  prijf.^ 
aAlis  het  bye t je  njyonier  Jdety 
Het  njveet  njvanneer  het  Jlralcn  moet. 

VV anneer  een  boere  jongeling 
Set  in  een  boom  een  felfaem  dingy 
Een  Moloch  of  een  bulle-man> 
Ojf nsvat  hy  leelicx  nj'mden  kan^ 
Scdyemant  dat  alfoo  njerfaen 
Als  of  het fyoockfel  njviert  gedaen 
Op  dat  het  ooft,  uyt  ene  kei fyijt; 
Daer  moeHe  blijven  alle  tijty 
Ten  minflen  tot  het  neder-fijght, 
En  foo  niet  eenenplucker  krijght^ 
Ojf dat  het,  tot  eens  yeder s fj?oti 
Salnjanden  regen  Jijn  uerroft 
Neen,  dat  en  is  de  meymng  niet, 
Maer  uvat  in  dit  geval gejehiet  3 
Is  flechs  op  dat  de  jonge  ^vrucht 
Niet fj  genomen  >  mnter  njlucht^ 
Ojf  <~uan  een  kraey  diet  alnjerfint^ 
Ojf  njan  een  exter^  of  haer  kmt> 
Ojf  njan  een  ander  uogeUgrijpy 
Op  dat  het  fruyt  ^  ten  njollen  rijpy 
En  jonder  bluts,  en  jonder  ^vleck^3 
Sn  niet  ghefchonden  njanden  beck^ 

DD  üij  Mocht 


3x  V  R  Y 

Mocht  over  tafel fijn  ge  dient, 
Ter  ceren  <-van  een  beter  urient. 

Ickjprijfe  dan  een fine  ge  maeght, 
J)ie  de  je  gieren  njan  haerjaeght, 
€n  alle  grage  njogels  mijt 
Die  haer  begraeyen  <~ooor  den  tijt; 
»  Het  maeghde-peertje  dient  geplmht  , 
»  CiïQet  inder  haefien  afgsruckt. 

Let,  als  een  krayepeeren  fïeelty 
Hoe  licht  dat  haer  het  fruyt  ^verveelt, 
Sy  geeft et  hier  en  daer  een  pick^, 
€n  fiet !  dan  njaltet  in  het  flick^, 
€n  koomter  dan  een  naeckte  pier, 
O  ff eenich  ander fdfaem  dier  , 
Sen foogh,  een padd',  een  njuyle fieck-> 
Die  meynt  het  is  moor  haren  beck^ 
€n  fit  dan  in  haer  Jap  en  teert, 
Soo  dattet  alle  men f  hen  deert  $ 
O  uryRers,  mijt  die Jhoode  <~ureught, 
Dit  ü  een  fpieghel  uoor  de  jeught . 
VV at  dient  dit  naerder  uyt-gelcyt  ? 
My  dund^t  daer  is  gencugjo  gejeyt  9 

Rofette. 

lekjie  nu  daer  of  daer  ontrent, 
VVaer  heen  fich  uwe  reden  uvent, 
Het  ftuck^  is  njveert  te  fijn  gevat, 
jfcknjyeet exempels  inde (iadt . 
*Dan,  tfchïjnt  datghyjot  onfen  fiijt, 
Het  njryen  nJVonder  nau  bejnijt, 


STER. 

Hierop  dan,  eer  njvy  nvordergaen, 
Voor  al  een  korte  ruraegbgedaen-y 
Seght,  dienter  oyt  een  mangetrout 
Pie  fijngeloove  niet  en  bout 
Opt  eygen  nutrit  enoogh-gemercl^, 
Getyckmen  leert  in  onfi  kerclQ 
fcl^fie,  men<~uvoont  hier  onder  een. 
Men  heefter  njrees  en  hoop  gemeen, 
Men  geeft  geVVÜ'ich  alle  dach 
tAluvat  ter  oorlog]]  dienen  mach, 
lekachte,  dat  het  echte  bedt 
Hkr  immers  niet  en  dient  belet. 

Sibille. 
Ghy  fiet  hoe  ons  de  daet  bewvijfi 
Wat  twifï  en  onlufi  dotter  rijfi, 
Sn  nvvatmen  al  uoor  quelling  njint 
Oock^  tuffchen  lieden  eens  ge  fint  $ 
Sylaes,  het  leven  njanden  menfeh 
hngaet  niet  alnaer  herten-Wenfih: 
Wat  folder  dan  aldrouve  pijn, 
Wat  jol  der  leet  en  moeytefi^, 
*Als  ycd  r  door  een  eygen  b  un 
Salrvvillen  na  den  hemel  caen  l 
^Jcl^bidde, njiert maer eenen  Godtj 
»  Ghy  dieunjoedt  uyt  eenen  pot. 

Rofette. 
Legt  ons  de  mate  nietfbo  nae, 
Op  dat  het  ons  nuvat  ruymer  gae\ 
Daer  heeft  doch  menie h  <~uvijf  gheleeft, 
Dat  haren  mm  gewonnen  heeft s 


7) 


V  R  Y  S  T  E  R. 

i)  De  nachtegael  {gelijcknmfeyf) 
»  Die  op  het  eygen  bedde  leyt3 
»  Die  heeft  gemecnïickjroote  kracht, 
7>  Sy  (peelt  oockjnde  mïdder-nacht.  - 
Sibille. 

M<ter>  kint,  indien  het  anders  wiel, 
Siet  wvat  een  helle  woor  de  ftel: 
Rofette. 

,)  Een  geefiich  a/vijf  kan  wrvonder  wyel 
»  Helefen  haren  bed-gefel; 
»  Haer  mont  die  heeft  een  foete  kracht > 
»  Die  oyt  weel  Wonder  heeft  geyyracht. 

Sibille. 
éMaer  ist  niet  feker  dat  de  man 
Het fiuckal  harder  driften  kanï 
Hy  wyeet,  hy  leeft  >  hy  hoort  en  ftet  ^ 
\Waer  door  hy  beter  pijlen  fthiet. 

Rofette. 

Wat  ijfer  doch  wan  kloucke  wans? 
Dc  wvaerheyt  heeft  de  be  He  glans  # 

Sibille. 

Dat  is  de  wyaerheyt  inder  daety 
éMaer  fiet  eens  hoe  de  n/veerelt  gaet  > 
»  Het  reyne  wyort  aleer  befmet 
»  Als  oyt  het  wuyl jal  wy  orden  net. 
»  Enyemant fris  en  wyel  ge  font  y 
»  fndien  hy  kuft  een  ftechgn  mont, 
»  Die  wyort  eer  wanhetquaet  geraeckt 
»  Dan  hy  den ftecken  beter  maeckt. 


33 


Rofette. 

Ghy  hebt  gemis  te ftvaren  hooft  $ 
Het  beste  dient  weeleer  ghelooft. 

Sibille. 

Wel  feght  eens,  offer yemant  quaem 
Die  over  u  de  wryheyt  naem, 
En  ftyde,  Koos  je jj  befte  kjnt3 
lekheb  u  boy  en  al  beftnt, 
lek  heb  u  lief  en  lijde fmert 
Tot  in  het  fut  jen  wan  mijn  hert, 
Ickbidde  wyort  mijn  echte  wrou 
En  gunt  my  doch  u  reyne  trou, 
fck^  falu  t  rooft  in  alle pijn, 
Ick^  falu  lief  en  leven  fijn, 
Tü  wyaer,  'ken  hebbegelt  of  goet 
Maer  'khebbe  wry  een  hooghgemoet  j 
Ick^falgaen  waren  oyer  Zee, 
Enpoogen  naer  eengulde  ree, 
Ick^  fd geien  foucken  oyer  al, 
Wie  njveet  wyaer  ick^  het  winden  Jal? 
Ickjbid  u,ftg  my  doch  een  reys  , 
S out  ghy  hemgeyen  fijnen  eys? 

Rofette. 

Ic  4  jal  u feggen  dat  ick^  meen, 
fck  Jfrnkg  wnt*  en  meyne  neen : 
Tgeluckjs  los,  englibber-glat, 
Dat  niet  foo  licht  en  wyort  geyat, 
lekvrij  ft  datmen  taït  en  ftet, 
Van  hoop  en  roockt  de  kguckgn  niet  $ 

E6       ' nVVm 


34 


V  R  Y  S 


»  VVaer  koopter yemant  njleys  of  <vis 
y>  Om  geit  dat  noch  onfiker  is  ? 
Sibille. 

Mijns  oordeels >  heb  je  ojvelgejeyt 
JMaer  f  dient  ruvat  naerder  uyt-geleyt; 
Jck^figge  datje  minder  meught 
V  trooÜen  op  een  lojf  ?  deught 
Die  niet  en  is,  die  niemant  heeft, 
*Maer  die  noch  in  hetydelfvveeft  3 
%Als  op  het  geit  of  ander  goet 
Dat  yemant  noch  nuer  krijgen  moet. 

Rofette. 

Gewis  dat fchijnt  al  rvpat  te  fijn. 

Sibille. 

Het  is  de  uyaerheyt,  niet  de  fihijn . 

Rofette. 

VVelaen,  ^vriendinn,  ickpemet  aen. 
En  nsvilna  de  fin  regel  gaen$ 
Maer  alsmy  dan  een  uryer  mint 
In  Gods-dienB eens  met  my  ge  fint, 
Die  hem  oock^wvel en  eerlickdraeght, 
€n  my  daerop  ter  eeren  ^uraeght, 
En  dient  hem  dan  niet  aengefeyt 
*Al  ^vvat  my  inden  hoe  firn  leyt  ? 
Dats  immers  reden,  foo  kkjneen . 

Sibille. 

Voor  my>  ick^  fegge  uveder  neen, 
En  meyn ,  al  helt  een  rijpe  maeght 
Tot  yemant  dU  haer  liefde  draeght> 


T  E  R. 

Dat  fy  danevenWelnjoortaen 
Met  loode  fihoenen  dient  tegaen, 
Dat  jy  moet  deckgn  haren  gronty 
Dat  Jy  moet  fnoeren  haren  mont^ 
Dat  jy  haer  finnen  niet  te  bloot 
Moet  forten  in  een  njreemden fcboot$ 
»  Daer  is  een  foet,  een  eerbaer  neeny 
»  Dat  alle  maeghden  is gemeen. 

Rofette. 
Dat  neen  en  kan  ickjüet  njerfiaen, 
My  dunckt  <vyy  moeten  ronder gaen: 
Het  is  een  greep  die  niet  en  fluyt. 

Sibille. 

Welhoek  met  eenen fireeck^  de  bruyt* 

■  Rofette. 

Wanneer  een  faecke  kpomt  te  pas ^ 
Dan  ijf  n  immers  niet  te  ras. 

Sibille. 

O^oyt  dienter  uvare  maeght  geVrijt 
Gelijckjen  dief  een  beurfifnijt. 

Rofette. 

»  Een  die  ten  ^vollen  is  bereyt, 
»  Doet  qiialick^  alffe  langer  beyt . 

Sibille.  v  I 

»  Tü  besï  te  ^/vachten  tijt  en  fiont, 
»  Die  haefiigh  fitypt  njcrbrant  den  mont. 

Rofette. 

» cAls  dure  daer  is  en  de  many 
nSooiJfer  toch  geen  uy  acht  en  an. 

Sibil^ 


VRYS 

Sibille. 

5)  Veel faecken  doetmen  al  te  njroegh, 
})  Isl  n/vel,foo  ijfet  tijts  genoegb. 

Rofetce. 
»  Des  menfchen  m-gcboren  aert, 
»  Maentytder  om  te  [ijngepaert. 

Sibille. 

»  Die  met  den  eer  Hen  inval  mint, 
»jfs  meter  een  enckelnjenus-tyit. 

Roiette. 
»  Wie  niet  in  tijts  fijn  net  en  treckf, 
»  Die  heeft  ^verdient  te  fijn  begeckt, 
»  Tgehck^  dut  is  te  byfter  ront, 
»  Het  fyeelt  ons  dickmaelaen  den  mont, 
»  En Joomen  dan  niet  toe  en  bijt 
»  Tü fiker  dattet  henen  dijt, 
f>  En  die  njoortaen  met  meer  en  magh, 
»  Hout  niet  als  drouvigh  na-geklagh, 
»  Want  als  de  kans  daer  henen  fchiet, 
»  Daer fiaetmen  dm  bedruckt  en  fiet. 
Daer  is  njoorvvaer  geen  meerder  Jpijt 
En  die  fioo  in  het  herte  Jnijt, 
» oAls  datmen  heeft  nyoorbygejaeght, 
»  Dat  nu  een  ander  njrvel  behaeght, 
»  Daer  nu  een  ander  mede  paert, 
»  Daer  nu  een  ander  njvel  af  njaert$ 
Ickfgnne  meer  als  eene  maeght 
Die  hoer  ten  hoochsten  noch  behaeght, 
D "at  fy  niet  happigh  op  en  greep, 
ën  al  de  uingers  toe  en  neep, 


T  E  R.  39 

Dat  fy  niet  rulytigh  ajvaer  en  nam, 
Dat  noyt  fijn  leven  n^veder  quam$ 
Wat  dienter  dit  en  datgefeyt  ? 
Siet  hier  int  korte  mijn  befcheyt: 

Een  die  het  njaHen  nu  ^verveelt 
En  fit  niet  met  een  mes  en  Jpeelt, 
En fchrijft  niet  op  fijn  tafel-bort, 
Met  bier  ofuvijn  daer  opgeflort, 
Snfymelt  niet  aen  dit  of  dat, 
Maer fiet  dat  hy  de  bouten  mat. 
Ick^  prijf'  hier  in  den  ouden  tijt, 
Doen  heeftmen  uyt  de  borftgevrijt , 
Doen  fprackmen  uyt  een  rechten  gront, 
Waerop  deganfche  jaecke  fiont  j 
ykEn  rvvilniet  halen  uytten  houckj 
ëengeyl  of  dertelmmne-bouck^, 
Jck,  falu  brengen  aenden  dach, 
Datmemant  njveder-fi?? 'eken  mach. 

Let  eens  <~vvat  hier  T^ebecca  doet  & 
Die  maeckte  njry  albeter jpoet, 
Die  hadde  noyt geveynfden  mont, 
Maer gmg  in  alle  dingen  ront. 
Die  bracht  geen  ^vreemde  rancken  Voort, 
Noch  eenigh  dubbel-finnioh  uvoort, 
Die  maeckte  noyt  geen  krommen  fprong  3 
Die  Jeyde  niet,  Jckjben  te  jong, 
éMaer  fchier  fo  haefijy^uvasgevraeght^ 
Hoe  dat  het  reyfen  haer  behaeght, 
Soo fyrackfi  met  een  open fiem$ 
Hygae  alH  dient ,  en  ickjnet  hem.  I 

E6  ij  Siet 


3 


V  R  Y 


Siet  daer  dat  is  de  rechte  padt7 
Hoe  dat  een  <vryer  dient  gevat: 
Daer  maecktmen  firax  een  kort  befiuyt, 
En  fiet  l  de  ^vryfier  is  de  bruyt, 
Men  fireech^  moer  eens  den  njader  aen< 
En  alle  Jaecken  fijn  ghedaen. 

tAch  \njvat  een  tijt  beleven  n;Vy 
Vol  lift  en  fnoode  linckerny, 
Het  moet  ten  hooghfien  fijn  beklaegbt 
Dat  menichmael  een  teere  maeght 
Soo  door  de  lift  is  omge keert, 
€n foo  njeel fireken  heeft  geleertj 
*Dat  fy  een  eerïick^jonck^gefiel 
Gebmyckt  als  njoor  een  ktnderfyel  $ 
Sy  doet  hem  drillen  <voor  de  deur, 
Sy  fielt  hemduyfent-mael  te  leur, 
Sy  hout  hem  dickrnael  open  gang  , 
&{iet fielden  ganfihe  jaren  lang, 
€nals  hy  meynt  te  fijngeloont 
Van  alle  gmfi  aen  haer  getoont, 
Dan  heeft  hy  dickmael  jlechs  ge.dieni 
Tot  lock^aes  njan  een  liever  grient . 

Sibille. 

ü^iet  al  te  heet :  agans  befiheyt 
Dat  kan  haefi  njvorden  ^vveder-kyt, 
tAl  uvat  ons  Moyfis  daer  njertelt 
Js  op  het  kortfie  njoor  geftelt  y 
Het  (luckimeerBich  over  docht 5 
$n  alk  dringen  onder fich:.} 


STER. 

*Al fiaeter  maer  een  k[eyn  a/erbaeL 
Rofettc. 

Ü^een  dat  onthgnri  ickjeenemael, 
ën daer  toe  hebb3  ick^dubbel  recht, 
Want  met  dat  zAbrarns  trotwve  knecht 
Sijn  goede  boodfchap  hadgedaen, 
Geen  menfih  en  a^vil  het  njvederflaen, 
Ter  Bont,  terBont,  den  tweeden  dach, 
Soo  uvas  njan  reyfen  fijn  geWach  , 
En  fiet  l  de  maeght,  by  hem  <-verficht, 
Die  gaf  haer  ^vvillich  opten  tocht, 
Sy  rvvas  maeght,  njryBer,  en  gevrijt y 
6n  njvech  gevoert  op  eenen  tijt. 
Sibille. 

Nadien  u  dit  dan  met  en  finaeckf, 
Soo  hoort  een  njvoort  dat  naeder  raeck^. 

T exempel  door  u  by-gebracht, 
Heeft  mi^ns  bedunckens  kleyne  macht  y 
Tü  njvaer,  Rebecca  JJ>rackjerfionty 
€n  dat  ooc \met  een  njollen  mont^ 
Maer  dit  en  is  niet  eer  ghefibiet  ^ 
Gelijckmen  uyt  de  reden  fiet, 
tAls  m  dat  Abrahams  ge  fint 
NugunBe  byde  njrienden  <umt, 
Iae  fibo  de Jaecken  had bekyt 
Dat  hem  de  maeght  nuvas  toeghefiytj 
Die  nu,  als  op  een  njafibefluyt, 
Hadteyckens  njan  een  uolk  bruyt  j 
OocksuvijB  de  Schrift  ten  uollen  aen 
Dat  haer  de  nvraeghe  ^uVortgedaen, 

Niet 


VRYS 

Niet  by  den  knecht  man  Abraham, 
Ojf  een  die  mm  den  mryer  quant, 
Maer  tis  alleen  haer  eyghen  bloet 
Vat  haer  de  groot e  mraeghe  doet, 
€n  daer  mvaftjae  de  rechte  (lont. 
Te fyreken  uyt  een  mollen  mont. 

Gaet  nu  en  Let  de  dochters  mry 
tiet  maeght  en  jongman,  mvie  het  Jy, 
Haer  in  het  mry  en  fee  Hen  oen 
tAls  Labans  JuÜer  heeft  gedaen$ 
Voorvvaer  'ken  hebbeniet  met  al 
Vat  ickjn  haer  berijden  fel. 

Rofette. 

Vit fihijnt  {tü  mvaer)  mvelyet  te  fijn, 
Maer  noch  en  mm£  kk^  ge  enen  fihijn, 
Geen fiojfe,  noch  befetten  gront , 
Waer  medeghy  beweer  en  kont 
Dat  u  moorgaende  mryfiers-leer 
Kan  fiaende  blijven  met  ter  ter: 
*kjEn  minde  niet  in  mijngemoet, 
Offin  mijn  diepfie  maeghde-bloet, 
*T)atyemant  anders  ffireken  mach 
Als  dat  beminden  boe  firn  lach. 
Sibille. 

VFÜtghy  hierop  Joo  deftich  fiaen, 
Soo  moet  ickjotermvat  dieper  gaen. 
Wel  neemt  dat  u  een  jongeman  Jeyt 
Vriendime,fiet  ickben  bereyt 
Te  fijn  u  lief,  u  mveerde  man, 
Soo  lang  ïck  adem  blajèn  kan. 


TER. 

Soo  lang  u  mvackerooghepfockf, 
Soo  lang  u  Joete  flemme  klinckt, 
Soo  lang  als  u  een  ader  Jlaet, 
BeValt  het  u,  en  feght  maer,fae't. 

Neemt  mede  datje  langen  tijt 
Tot  de  fin  mrient  genegen  fijt, 
En  met  Joo  goedertieren  aert 
Wel fijtgeneyght  te  fijngepaert$ 
Maer  oVerflaende  niettemin 
Hoe  jvvaer  het  malt  een  mry  en fin 
Televen  tot  een  engen  bant, 
En  denckt  oockjlat  u  teer  merfiant 
De  keufi  man  een  echte  man 
Niet  joo  het  dient  beleyden  kan, 
Dat  mede  langhe  dient  getouft 
cA  le er  men  rechte  mriendenprouft, 
En  datje  tot  Joo  grooten  pack^ 
In  alle  deelen  fijt  te Jvvack^, 
6n  hebt  oockfioven  algeleert, 
Dat  hier  u  mader  dient  ge-eert, 
End  dat  de  mrienden  dient  ge fiyt 
Waer  toe  de  fiecke  mvort  beleyt^ 
Soo  kontje}  met  een  mafiberaet, 
Hier  uyt  mvel  maecken  defen  fiaet, 
Dat  Joo  een  fiuck^  is  al  te  groen 
Om  met  een  jae-VVoort  aj  'te  doen: 
ën  tü  daerom  u  mvare  plicht, 
GelijcJ^  de  reden  u  bericht, 
Het  aengeboden  trou-Verbant 
aAlfnoch  te  mnpijfen  ma?ider  hant-, 
ES  iij 


3« 


vryster; 


€»  als  de  fkecke  fioo  ghefichiet3 
Soo  njind  ickjnder  njvaerheyt  niet 
Waerorn  een  njry fier  met  beficheyt 
Kan  fijn  beticht  met  dubbelbeet. 
Icfaveetj  het  is  een  out  ^verfihil 
Of  oyt  een  menfih  om  beters  njvd 
De  ^vvaerheyt  mach  te  buytengaen$ 
Dan  njvorter  noch  een  <-vraegh  gedaen> 
Ofyemant  nu  en  dan  een  reys 
^A/lach  op  eenfiil,  en  loos  gepeys, 
Dat  niet  een  menfih  en  njveet  als  hy 
Een  du)fier  antwoord  brengen  by$  ■ 

Doch, na  dat  hier  mijn  oordeel draeght, 
Ickjneyne  dat  een  Qorifien  maeght 
behoort  te  fijn  oprecht  en  rontê 
En  niet  te  joelen  metten  mont, 
»  Sy  is  doortrocken,  en  beveynfi, 
w  Die  anders  jpreeckt  en  anders  peynfi. 

Rofette. 

Dat  heb  je  uvonder  <-wel  gefiyt 
$n  tü  degront  by  my  geleyt  5 
Ghy  Jpreeckt  hierjuyfi fioo  ick  het  meen? 
Daer  leyt  dan  u  njermomde  neen. 
Hoe  l  Ms  eenjong-man  ons  bevalt, 
Waer  toe  fioo  langen  tijtgemalt? 
Men  kan  <-poor  ons  njvel fieggenfifae^ 
ïndathy  tot  de  vrienden gae, 
En  <~uint  hy  daer  een  gladde  baen> 
Soo  fijn  de  fiaecken  afigedaen$ 


Dat  is  de  rontheyt  dien  ickdrijf 
€n  njoor  een  maeghden-regel fihrijf 

Sibille.  • 

ü^een,  dat  en  prijs  ickjiiet  met  aly 
Want  of  een  maeght  in  dit  geval 
Het  ueynfien  nimmer  njvel  en  fiaety 
Soo  dient  toch  echter  haer  beraet 
Qn  njvat  haer  inden  boefim  leyty 
Niet  njoor  den  minnaer  uyt- gefiyt  $ 
Daer  isgeen  njvet  dv  dat  gebiet, 
Da:r  is  geen  lant  daer  dat  gefihiet^ 
Men  mach  een  deel  <~uan  fijn  befluyt 
£Met  klare  <-vv  oorden  drucken  tyt, 
éMen  mach  een  d.eelnjan  fijnen  gront 
Hedecken  met  een  heufichen  mont.  • 

Rofette. 

3\Aaer fig  dan  hoe  dat  filfiaem  neen 
Koomt  met  u  reden  over  een, 
£n  hoe  dat  toch  een  QoriHen  aert 
Sijn  rechte  plichten  hier  beWaert; 
Want  {na  my  dunckt)  hier  rvvortgefieyt 
Dat  in  het  herte  niet  en  leyt$ 
En  dat  is  tegen  ughebot, 
En  even  fionde  tegen  Godt. 

Sibille. 

Het  neen  njvaer  njan  hier  <-vvort gefiyt 
Dient  noch  al  naerder  uyt- geleyt: 
Tü  njaïl,  njvanneer  een  rechte  maeght 
Op  eer  en  trouwe  njvort  gevraeght 

Dat 


V  R  Y  S 

rpat p  cUn  met  en  gaet  te  njyerck^ 
nAls  op  dit  bondigh  oogh-gemerc^ 
Te  njveten^  datje fe ker fielt, 
Boe per  dat  haer  de  njryer  qnelt, 
V^oytyet  te  njyillen,  of  te  doen, 
Soo  lang  het  fluckfs  rau  en  groen, 
Vat  is,  tot  eens  het  gans  bejlach, 
£n  njvatter  toe  behooren  mach, 
*Aen  haren  njader  is  bekent  , 
Sn  dickmaels  om  end  omgewent} 
Soo  dat  hy  haer  ten  letten pyt 
Kint,  dits  het  deelu  toe-geleyt$ 
Eer  dit  ten  njollen  isghefchiet, 
Soo  wil,  of  kan  een  njryller  niet, 
En fchoon fy pyt  te  njooren>  Neen, 
ÏKoomt  mette  njvaerheyt  onoer  een$ 
\En  haer  gemoet  is  niet  beveyfï, 
iHaer  njvoort  dat  is,gelijckfe  peyP$ 
VVant,  phoon  fy  ï  lief  niet  noodden  pet, 
Vat  niet  en  njought,  dat  njVdp  niet. 
Doch  hier  njan  op  een  ander  tijt. 

Rofetre. 
Heen,  ickjen pheld?  ugeenpns  quijt, 
éMaer  njvenph  te  nsveten  uwen  gront 
VVaeropghy  n/veder-fpreken  kont 
Vat  uwe  njryfer pggejae, 
Mits  het  haer  njader  po  njerfiae. 

Sibille. 

Mijns  oordeels,  if  een  foute  daet 
Indien  een  dochter  onder faet 


T  E  R.  39 

Te pggen  tot  eenjong-gepl, 
Beminde  njrient,  ic\njyilu  afpel. 
Mijn  hert  dat  is  tot  ugepnt, 
Indient  mijn  njader  dienf  igh  njint: 
Voorwaer  njriendinn  een  teeremaeaht 
6n  dient  po  njerre  met  geWaeght , 
6n  dient  niet  op  haer  eygen pn 
Soo  diep  te  treden  inde  min, 
Vat  fy  aenyemant  open  doet 
Het  middel-punt  njan  haer  gemoet; 
6en  njooght,  een  njader  dient  gekent, 
Vat  dimt  de  jonckjoeyt  ingeprent. 

VVanneermen  recht  en  njyelbepet 
Wat  hierin  njoortijts  ügefchiet, 
Men  njint  dat  (fans  het  trou-verbont 
Alleen  maer  aen  den  njader font, 
Geen  njryer  quamer  by  een  maeght 
Van  alf  de  njader  njvas  gevraeght$ 
Geen  maeght  betrat  het  echte  bedt 
*Alsby  den  njader  uyt~gefet$ 
Ve  dochter  font  genouchfaem flil, 
Bn  fging  al  na  des  njaders  nJVil: 
En,  of  al  phoon  een  jonge  maeght 
Op  dep pee  ken  njyert  gevraeght, 
Men  nj'mt  noch  efter  datp  ppyeegh, 
Of  met  gebogen  hoofde  neegh,  • 
Het  eerbaer  root,  dat  haer  ontfack^, 
Vat  njyas  de  mont  die  njoor  haer fprackj 
Vit  is  alfoo  njan  outs  geWeeB, 
Gelijckrnen  inden  Uibel  leesïs 

E6  Hij  Ge-* 


4o  V  R  Y 

Gelijcfynen  over  al  bevint 
oAl  n/vaermen  eertijts  heeft  gewint. 
Rofette. 

Maer  fchoon  de  <~uader  int  begin 
Hiet  recht  en  ^weet fijn  dochters  min> 
Ten  is  geen fvvacker  trou-verbant 
oAl  kpomtfijn  njville  naderhant$ 
En  geeft  hy  dm  hetgroote  n/voort> 
Soo gaen  met  een  de Jaccken  ^uoort^ 
Of  foo  hyt  nïet  en  kan  uerfiaen^ 
Soo  blijft  den  handel  ongedaen: 
En  na  my  dunckt^  op  dejèn  moet 
Soo  krijght  de  <-yader  dat  hy  rmet. 
Sibille, 

eAl  dunckt  u  dit foo  njVelgefiyt^ 
t  Daeris  te  groeten  onder fheyt: 
Neemt  >  dat  een  jonge  dochter ging 
Haer geven  aen  een  jongeling  3 
En  dat  alleen  op  dejèn  gront, 
jfndient  haernjadcr  foo  <-uerfiont$ 
Noch  tjfet  al  een  lojfe  daet 
Die  njrygeen  dochter  toe  enfiaety 
Want  foo  de  njaderyet  entdeck^ 
Dat  tot  des  rvryers  nadeel  flreckty 
€n  dat  fijn  eyfch  hem  njVort  ontfeyt^ 
Kijckl  njVat  een  fi?el  is  dxer  bereyt. 

Wat  dunckt  u^falde  loop  c^ant 
Niet  roepen  door  hetganfehc  lant 
Al  nsvat  de  njryBer  heeft  gedaen  > 
€n  <-vVatteroyt  is  om-gegaen2 


STER. 

En  maecken  alle  menfehen  rvvijf 
Dat  flechs  de  njader  is  te  njijs, 
En  dat  hem  met  als  dat  belet 
Te  klimmen  op  het  echte  bedt  ? 
En  fingt  hy  noch  geen  ander  Uet3 
Soo  is  hy  noch  de  quaetBe  niet. 

Oock  rvvijB  de  reden  krachtigh  aen 
Dat,  als  een  dochter gMt  beflaen 
^Alleen  op  haren  dornmen  fin 
DengeeB  te  firecken  tot  de  min3 
Dat  ja  de  mjader  njeel  njerlieB 
Soo  haefi  fy  maer  een  uryer  k}eB; 
Jn  njougen  dat  fijn  hooge  macht 
jfs  in  een  engen  houck^  gebracht  $ 
Hy  kan  niet  doen  dat  hem  betaemty 
éMaerna  fijn  dochter  heeft  geraemt; 
En  fiet  nochtans,  in  oxiden  tijt 
Doen  rvvert  de  dochter  nietgevrijt, 
Het  flitck^  rvvas  in  des  njader s  hant, 
Die  mieckt'  of  brac^  den  echten  bant* 
En  dat  ü  nverr  den  beBen  njoet^ 
W ant  dat  de  loff  ijcnckbeyt  doet 
En  is gemeenlic \anders  met 
*Als  dat  op  malle  dingen  fiet> 
€en  mont]\  een  ooghj\  een  ayfe-vaeS} 
Het  jvvetfin  njan  een  jongen  dwaes3 
ëen  trotfche  gang  >  een  njreemde fprong 
Eengnlligh  deuntje  dat  hy  jong  > 
Een  knevelnjan  een  fpitfen  baert 
Met  rvier  in  haren  fiant  bevyam> 


vryster; 


41 


€n  doch  den  dach  eens  op-ge fety 
Dat  ü  hier  ueelhet  liBich  net 
Dat  eer  ft  het  losgeftchte  njangty 
€n  dat  tot  in  het  herte  prangt : 
Rojette  laetu  madcrdoeny 
VVantghy  eylaes  Jijt  d  te  groen. 

Rofette. 

Moer  hoe  faldm  een  teere  maeght 
Die  lu(l>  en  ruft,  en  leven  asvaegbtj 
Haer  moeten  njougen  tot  een  man> 
'Die  jy  mijfchkn  niet  ryelen  kan  y 
ën  dat  uyt  dwang  en  hooghgebïet  ? 
Dat  ü  uoorWaer  een  groot  <~uerdrkt. 

D,  er  njvoont  een  tocht  in  ons  gemoet 
Die  dkkmael^ureemde  jaeckgn  doety 
Men  haet  een  menfthy  men  weet  niet  hoe: 
Een  ander  draeghtmen  gunfte  toey 
ïn  alomiekjen  uveet  met  <~uvaty 
Dat  noyt  te  recht  en  is  gevat  $ 
En  alamen  dan  een  kmt  befteet  y 
En  de  ft gronden  met  en  njveety 
Soo  kgomt  het  licht  te  ftjngepaert 
En  tegen  rvvily  en  buyten  aert. 

Wie  maer  een  reyfte  neemt  ter  hanty 
Een  nuveynich  uyt  hst  rvaderk:nty 
Die  taelt  njoor  al  metgoet  beroet 
O^aer  een  be quanten  mede-maet, 
Die  met  ftjn  doeny  en  gans  beftachy 
S  ich  naer  ftjn  macker  njougen  mach $ 


Wat  moeter  dan  niet  ftjngedaen 
By  die  een  reysgiet  nemen  aen> 
U^iet  njan  een  kjeynen  ommegang^ 
Maer  ivoor  ftjn  leven  dagen  lang  ? 
Hoe  dient  gelet  in  dit  geval 
sAcn  <vvie  men  fich  ^verbinden ftd\ 
Hoe  dienter  naer  een  maet  gevraeght 
Met  njvie  mengoet  en  leven  njVae$bty 
€n  diemen  altijt  dragen  moet 
Geitje  {een fteckhaer  huysjen  doet? 

Sibille, 

Voormyy  ickhoude  rvoorgewk 
Als  dat  het  gans  ondtenftigh  is  y 
€en  maeght  te  binden  aen  een  man 
Die  haer  uerftant  met  lyden  kan^ 
Jckjade  dat  de  njader-macht 
fndefendeele  jy  <~verfachty 
En  datmen  noyt  met  onverftant 
Haer  dr'tnge  tot  den  echten  bant 
Metyemantdie  haer  tegen  fiaety 
<ZMaer  houde  <~uoor  den  beHen  raet 
Dat>  als  een  dochter  rvvederflreefty 
Men  haer  dan  uvat  bedenckens geeft  $ 
<!Miffchien jy  uvileen  korte  tijty 
Haer  ftellen  buyten  alle  ftrijty 
Of  kan  de  jucht  niet  anders  gaen, 
Soo  blijft  het  beter  ongedaeny* 
Want  de  ft  knoop  dmrt  al  te  lang 
Om  njaft  te  maecken  door  bedwang. 

FF  aAen 


4x  V  R  Y 

iAen  ct ander fijde  lijd*  ickjnety 
Hoewel  het  al  te  weelgefchiety 
Datjong-gefelof ieere  maeght 
Eerhy  of fy'thaerwaderwraeght 
Tot  dees  of  gene  wvortgefinty 
Of  inde  trouwe  fich  werbint. 

Wie  lant-goet  koopt  3  oüc  maer eevoety 
^Befiet  eens  wvat  hy  niet  en  doet 
oAl  eer  hy  tot  den  handel gaet>- 
Hypleeght  woor  eerst  gif  ett en  raet3 
Hy  het  op  alle  bouck$nfien, 
6n  wraeght  gemeenlïc  koude  lien3 
O  ft  niet  woor  renten  is  wet 'panty 
Oft  niet  en  draeght  een  fiillen  banty 
O  ft  met  en  is  Joodanigh  goet 
*Ddt  alttjtgaen  en  kieren  moety 
Oft  niet  en  heeft  een  wuylen  fianck^ 
^Dooryemants goot  of  wvater-ganck^y 
€n  ojfer  oyty  by  wvinter-dach  y 
De  buert'  een  woet-padt  hebben  mach 
Int  korte y  met  en  is  foo  kleyn 
Of  'tleyt  en  wvoelt  hem  in  het  bnyn^ 
En  als  hy  dit  ten  wollen  wveety 
Dan  ijf it  dat  hy  worder  treety 
Hy  roept  getuy gen  byden  koopy 
€n  dat  niet  wanden  flechten  hoopy 
Maer  lieden  midden  uyt  den  raet, 
Die  dragen  kennis  wande  daety 
2Aen  neemt  geduerighparkementy 
Daer  woorden  fegels  op  geprent y 


STER. 

Dan  wvort  het  (lucknoch  eensgemelt* 
6n  wieder  by  ge fchnft  ge  fielt y 
Oijet  in  het  duyfier  wan  een  houck^ 
Maer  in  een  openbaren  bouck^y 
Daeryeder  klaer  en  open  fiet3 
Hoe  al  den  handel  isgefchiet: 

Indien  men  dm  weel Jaecken  doet 
Ontrent  een  huysy  of  mdergoety 
Datyedery  na  den  pallem-flagb  y 
Strax  wvederom  werkgopen  maghy 
Wat  dienter  niet  te  fijn  bedacht  ? 
Wat  dienter  niet  by  een  gebracht 
Wanneer  menyet  woor  handen  heeft 
Dat  ons  tot  inde  beenen  kleeft 3 
En  datmen  tot  fijn  lefien  dach 
D^tet  wande  leden  fchudden  mach  ? 
Gewü  hier  dient  gans  diep  gemerck^ 
Of  anders  ijfet  kinder-Werck. 

Rofètte. 

eAl  dat  is  nugenoegh  werfiaen, 
€ny  myy  is  des  genough  gedaen$ 
^Maer  nu foo  wVdd7  ic\wyel  een  reys 
V  ffreken  wan  een  diepgepeys 
Dat  my  door  al  de  finnen  wyoelt  y 
En  hooren  wvatghy  des  gevoelt:  * 
Een  aerdigh  meysjey  die  ick^  kgn  y 
{Maer  pey£l  doch  niet  dat  ickjjet  ben) 
Bemint  een fikgrjonck^gefely 
Die  neemt  haerguntt  oockjyfier  wveL 

H 


VRYS 

Hy  is  ingoet,  in  eer>  en  fiaet>  f 
Al  rvry  njvat  boy  en  hare  maety 
Ve  rvryfïer a/yifï  ( geitje  kje  fiy) 
Dat  aen  baer  ouders  alle  hey 
Het  wol  befluyt  <-van  defe  trouw 
Ten  hoocbfien  n/vel  bevallen fou : 

Dit  aldus fijnde  (ffrackde maeght) 
Soo  n^vert  bier  over  nugevraegbt, 
Of eens  dees  jongman  fïont  b  er  eet 
Te  fvveeren  met  een  dieren  eet* 
Dat  by  my  nu  en  alle  tijt 
{God  geve  uvie  het  oockbenijt) 
Sou  kennen  njoor  fijn  <uvederpaery 
Al  leefiï  by  tbienmael  duyfent  jaer> 
Behoudens  dat  kh^vvederom 
3lijnjeughty  en  teere  maeghde-blom* 
T ot  laefenü  njan  fijn  ^verdriet  s 
fLem  inde  fiilte  pluchen  liet. 

Hier  over  (]eg-ic{ )  Wort gevraeght 
Dfdefe  kanfe  dient  geWaegbt^ 
Dan  of  ic^  beter  dit  geval 
Voorby  mijn  deure  njvijfen  fals 

lek*  wry  ontfet  njan  defen  (lach} 
Stont  njoor  een  uvïjle  flecht,  en  fach, 
Doch>  na  dat  ick^my  bad  bedacht , 
Soo  heb  icJ^dit  te  bert  gebracht. 

Voorvvaerj  na  dat  de  maegbde-plicht 
Ons  jonge  dieren  onderricht, 
Soo  moet  een  urysler  nimmermeer 
Soo  <verre  rwijcken  buyten  eer 


TER.  45 

Hoe  feboon  dat  oockjen  njyyer Jpreec^t^ 
Alfchijntet  dat  fijn  berte  breeckt^ 
Tü  njvints  en  njvafem  altemael, 
»  Een  <z>ryer flacht  den  nachtegael3 
»  Die  in  het  ruvilde  dapper  flttyty 
»  Sn  maeckt  een  over-grootgeluyt, 
»  Maer  alfinen  eens  <uvat  naerder  let 
ȑnop  fijn  roleysj  en  op  fijn  ^vet9 
»  ën  datmen  ondertafien  fd 
»  Van  n/vaer  ons  koomt  dit  groot gefchaly 
»  Soo  ^vimmen  flechts  een  mager  dier* 
»  Dat  niet  en  heeft  als  fijn  getier 7 
»  En  njvatmen  op  of  onder  fiety 
»  Daer  is  een  Jlemy  en  anders  niet. 

» *Al oïVat  de  njryers  brengen  by 
»  Dat  is  maer  lïffelaffery  y 
»  Maer  loofè  reden  ffonder  gront  ^ 
aAlleen  gevvaffen  inden  mont^ 
Haer  groot  beflach,  hacrgans  bedrijf \ 
En  fijn  maer  njvoorden  fonder  lijfiy 
»  Ten  fijn  maer  ratten  die  het  fpeck^ 
»  Weldreygen  met  eengragen  beck^ 
»  Maer  om  te  {omen  in  de  nval 
»  Daer  toe  en  is  geen  lusï  met  al. 

Dit  rvvas  'tbefcheet  dat  ickhaergaf, 
Maer  fy  en  liet  daerom  niet  af> 
En  fi>rac/{s  Ick^vveei  rwaeropghy  fiet* 
T)at  efter  ^vveder-hout  my  niet  5 
Want  dat  bet  Maeghde-bouc  gevvaeght 
Dat  nimmermeer  een  teere  maeght 

VF  ij  Met 


44  VRY 

Met  yemant  baer 'vergeten  met, 

tAl fi?rac{by  ^voorden  honichfoet^ 
J)at  houd  ickals  een  njafte  njyet 
Wel  diep  in  mijn gemoet  gefit ; 
Moer  als  een  aerdigh  jongeling  ? 
Biet  oen  de  maegbt  een  fcboonen  ring 
€n  foven  dat  met  eede  fvveert, 
Dat  by  die  ajoor  fijn  deel  begeert, 
En  geeft  dter  op  fijn  recht  er-h  nt 
oAls  tot  een  eeuwieb  onder-pant, 
Dat  fy  dit  al  noch  evenwel 
Moet  acbten  njoor  een  kmder-fjpel, 
En  ontij  fint  efter  njanderVant 
Dat  is  {mijns  oordeels)  orpperflant, 
€n  kken  ^vindet  {hoe  ich^  feuctQ 
Niet  eens  in  al  bet  maeghde-bouc^* 
Dit  matfi  noch  al  breeder  uyt, 
En  maeckf  int  eynde  dit  bejltyty 
Dat  ja  een  maegbt  uyt  dit  bejacb 
Hoer  nut  en  ^voordeel  fouckgn  mach$ 
Te  meer  indien  bet  fikergaet 
nAls  dat  de  ^vr'ient,  omgoet  of  flaet, 
Of  noch  miffcbien  op  beter  gront, 
Haer  ouders  njvel  te finne fimt-,  * 
En  als  het  Jïuckalfio  gffihiet, 
Soo  feylter,  mijns  bedunckens,  niet  : 
Wat  klachten  beeft  mijn  njader  dan? 
Hy  beeft  fijn  n/vill ,  en  \ckjen  man. 
Nu  ruvenfih  ichjles  al  niettemin- 
Hierop  te  uvmn  uwen  fin* 


STER. 

Sibille. 

Had  defi  rvryfier  n^velgefcht^ 
En  hare  fit  ec ken  afpel  bedecht. 
Het  bouckje  njande  maeghde-plicht) 
Dat  haddï  alleen  baer.  onderricht  $ 
V  Vant  daer  is  klaergenough  ge  fijt 
Hoe  defi Jaecke  dient  beleyt, 
»  Maer  ^uvat  doch  baeter  heers  of  bril 
»  VV anneer  een  tyl  niet fien  en  njVtl? 

Doch  nuje  bidt  om  mijnen  raet 
Soo  duncket  my  een  fitte  daet, 
Dat  oyt  een  maegbt  haer  eer  uerkpft 
Om  ickjn  njveet  njvat  trou-beloft. 

Rofette. 

Wel  offer  eens  een  hupsgefil 
Mifinoedicb  om  het  lang  gequel 
£My  quame  figgen  alle  daegh, 
£My  quame  figgen  eyenjlaeghy 
éMy  quame  figgen  overluyt , 
Ten  uvaer  ickjquame  tot  befluyt, 
Dat  hy,  tot  trooB  njan  fijnen  brant3 
Sou  reyfin  naer  een  nuerre  lanty 
Sou  dolen  hier,  en  ^Weder  daer, 
Wel<~uijfi  of  fis,  of  fiyen  jaeYy 
Segbt,  of  ic^om  dit  hoogh  beklagh^ 
Den  trager  oy  t  beliegen  magb . 

Sibille. 

sAl  fyaegbt  de  njryer  bysler Jeer, 
En  njvaeght  u  tr out  jen  nimmermeer 


VRYS 

T)lc  greep  en  is  geen  rechte  rvoet 
yVaer  door  men  herten  njvinnen  moet, 
n  De  liefde  njvort  door  liefde  groot, 
»  Gn  niet  met  dwang  of  harden  noot 
»  En  min  door  eenigh  dreygement. 

Rofette. 

J)e  reys  dient  efter  afgewent, 
T)m fight  hoe  kkfi fleuyten  faL 
Sibille. 

Moer,  Roos  je,  fijt  je  noch  foo  mal  ? 
lAI  maeckt  de  fihipper  groot  gekraey, 
Hy  blijft  noch  dictynael  aende  kaey. 
Jckhebber  njeelnjan  deje  Hen, 
fckhebber  menichmael  gefien  , 
Die  ajvaren  op  de  reys  gebleet, 
En  fchenen  tot  den  ^vVechgereet, 
Ja  Jlonden  al  geleer  B,  ge fitoort, 
Maergeen  njan  allen  ginger  njoort ; 
Ickj^nn  m  ftadt  een  jonge  maeght 
Die  <~van  dien  mallen  fehricl^gejaeght 
Gingfiheyden  <-van  haernjveerde  trots 
Om  dat  de  njryer  reyfen  nfvou. 

Chy,  beelt  foo  diep  geen  boorden  in> 
Ten  fijn  moer  r ancien  <vande  min, 
Sy  k^men  uyt  een  locfingront, 
En  "vvaff m  niet  als  inden  mont. 

Rofette. 

*Al  fchijnt  een  <vryer  <~wonder  fchalch^ 
By  is  nochtans gelijc^een  njalckp 


T  E  %  % 

Die,  als  hy  na  deproye  rvlteght 
Bn  dat  hem  daer  fijn  hoop  bedrieght, 
Soo  dat,  hy,fchoon  hy  bijBer  hijghty 
Niet  een  patrijs  gevangen  fyijght, 
Die,fig  ick^,  is  danongefint , 
Hy  flaet  de  vleugels  inden  njvint, 
Hy  geeft  hem  ajeerdigh  opte  ^vlucht , 
En  fouckt  njoor  hem  een  beter  lucht, 
Het fihijnt,  hy  fchaemt  hem  njoor  het  dal 
Daeryeder  nsveet  fijn  ongeval. 
Sibille. 

"Beminde  maeght,  njerflaetet  <wels 
'kjën  njvilniet  dat  eenjong-gefel 
Sal  draven ganfche  jaren  lang  , 
En  jagen  eeuvvigh,  fonder  <vang  y 
En  dit  alleen  tot  ene  kei fi?ot; 
Neen,  dat  is  tegen  mijn  gebot: 
Icknjvilmaer  datmen  eerliclforijtj 
ên  alle  kromme  gangen  mijt, 
lckj~vvil  dat  noyt  een  jonge  maeght ^ 
Hoe feer  dat  oockjen  uryer  klaeght* 
Sal  uvijekgn  njande  rechte  baen* 
Om fiimme  <~vvegen  in  tegaen. 

Rofette. 
fs  dataljoo  een  fiale  ^vVet, 
Die  alle  uryBers  is  gefit? 
Die  nvasï  moet  blijven  alle  tijt, 
Soo  dat fi geen  aserfit  en  lijt, 
God  geve  njvatter  omme-gae  ? 
Sibil.  6n  tvvijjfdt  niet,  ick^ figge  jae : 
FF  iij  Het 


46  VRYS 

Het  is  een  peyldie  niet  en  wvijckt. 
Het  is  eenfèyldat  niet  en  Jlrijc^t, 
Het  ü  een  rots  die  noyt  en  beeft, 
VVat  flach  haer  wvint,  of  bare  geeft  y 
En  dits  nu  menighmaelgejeyt. 

Rofetce. 
Gly  fijt  te  fireng  in  u  beleyt: 
Wel  oft  een  eerïick^  jongeling 
Soo  hysier  aen  het  herte  ging 
Dat  fy  nu  fieckwan  liefde  wvaery 
ën  laege  fcbier  in  doots  gevaer, 
Soo  dat  het  wier  gevveldich  firaf 
Hem  wvees  gelijckjen  open  graf  , 
Seght  eensj  wvat  raet  in  dit  werdriet ) 

Sibille, 
Ké  lieve  kytt,  en  achtet  niets 
Dat  groot  beklagh,  die  Jvvare  pijn 
En  is  niet  meer  als  enckglfihijn} 
VVaer  iffer  een  in  onfe  tijt, 
VVaer  ijferyemant  dootgevrijt? 
Men  roept  kk^  reys,  iekjpueel,  ick^  fierf, 
Ten  fy  ickjenmael  troofi  wervverf $ 
En  fiet  l  ten  ü  maer  albedroch, 
Sy  blijven,  en  fy  leven  noch. 

Dan  fihoon  al  queeldeyemant  fier, 
Ghy  noch  en  gaet  niet  buyten  eery 
Maeckt  datje  dep  trippen  mijt, 
*Dder  tucht  en  jchaemte  fibip-breuckjijtj 
Dj  kortfi  wande  geyle  min 
En  he  ft  maer fiimme  parten  in^ 


T  E  R. 

Het  ü  een flrick^,  een  fuycl^ ,  ten  nïalr 
Die  licht  een  wryÜer  wangen  Jaly 
Indienje  niet  en  wVort  geleyt 
Na  tucht,  en  wvare  Jchaemte  feyty 
rDus,fioje  raet  of  reden  acht, 
Hout  de  Je  ranc  ken  gans  w  er  dacht. 

Siet  sAmmon  leyt  wan  minne  kganck^ 
Hy  nut  geen  Jpijs  of foeten  dranc^j 
Hy  is foo  mager  uyt-geteert 
Dat  fy  aen  alle  menfehen  deert, 
De  koninckjs  met  hem  begaen  P 
Die^oomt  en  J]?reeckt  den  linckert  aen3 
T)  ie  geeft  gehoor  aen  fijngeklaghy 
Om  dat  hy  foo  werdrietigh  Jach, 
ën  mits  hy  leet  Joo  groot  en  nooty 
Dat  hy  fcheen  dichte  byde  dooty 
Maer  of  hy  fchoon  d  dapper  hijgbty 
Soo  ras  hy  Thamar  maer  en  kgijght y 
Geen  hooft  y  of  hert,  en  doet  hem  fier* 
Daer  fijn  geen fvvacke  leden  meery 
Hy  is  ter  Bont  foo  Qoucken  man 
T)at  hy  een  maeght  w  er  kracht  en  k$n  $ 
Is  dat  niet  dapper  fiecJ^gevveefï, 
Daer  wuyle  lufl  het  quaet  geneeH? 
Rofitte,  wvat  ickfoidden  machy 
Vermijt  u  wan  ditflim  bejach; 
Of  fchoon  een  wryer  byfïw  klaeght  y 
Ghy,  hout  u  als  een  nrvijfè  maeght 
En  wvort  doch  noyt  een  malle  bruyt^ 
tAl  Jpoogh  hy  long  en  lever  uyt  $ 

Om- 


V  R  Y 

Ontfegt  hem  tot  de  rechte  fiont> 
Dat  is  het  <~volle  trou-verbont  > 
»  Wie  oyt  began  ontijdigh  Jpel 
Dat^uva^eenfotinjfrael.  a 
a  a.Samuel  13.13. 


Rofètte. 

Vriendirme  tujfchen  onsgefiyt, 
Is  dit  niet  <wat  te  lang  geheyt  ? 
VVant  als  de  knoop  is  toe-gegaen2 
Dan  ijfergeen  ontfeggen  aen$ 
Het  n/vijfis  dan  haer  eygen  niet, 
Maerasought  haer  na  de  man  geb  lete 
En  nsvatmen  doet  uyt  enckeldvvanck> 
Dat  heeft  gemeenlick^genen  dancks 
:  JMaergeeftmeneermen  geven  moet^ 
Dat  maeckt  de  girnHe  dubbel Joet . 

Sibille. 

Fy  Jvvijght  dochy  Ttyosje,  üs gedvvaelt, 
VVat  leyt  u  in  het  hooft  en  maelt? 
Wie  iH  dieyemant  liever  <irvas 
Om  datje  geylen  brant  genas? 
Wapt  of  al f  hoon  een  jongeling 
*Met  liefde-korts  bevangen  ging  ^ 


S  T  E  R.  47 

fae  lage  boy  en  maten  ktanch^ 
ü^och  heeft  de  njrytter  genen  dane^ 
Indienfe  met  een  eerlickjijf 
Hem  geeft  oneerlickjijt-ver drijf 
Wat  njan  verraders  nspert gefiyt 
Wort  oockjot  <vry  fiers  uyt-gebreyt^ 
»  éAlenuvilde  daet>  en  niet  den  man 
»  Die flimme  rancken frnedsn  kan . 

Rofette. 

3{€n  kan  ditefter  niet  rverftaen* 
Of njvvjft  my  naerder  reden  aen: 
Wie  kander  foo  ondanckbaer  fijn 
Die  njreughde  loont  met drouve fijn? 

Sibille. 

Ghy  eyH  my  nsvonder  njaflbefcheet^ 
6n  evenwel  het  is  gereet : 
Gods  eygen  <~vvoort  dat  <~uvijfl  de  baen* 
Hoe  njreemt  dat  hier  de  feeckengaen* 
Siet  aAmmon  {die >  geitje kjoet  fcheen* 
Van  enckel  liefde Jchier  nverdvveeri) 
Kreegh  door  bedrogh  en  flim  beleyt 
(Gelijckhierrvooren  isgefiyt) 
Het  eynde  ^van  fijn  dvvafè  luH^ 
En fiet  J  daer  nuvas  het  nj'tergebhB: 

FF  Hij  tAchï 


48 


VRYSTER. 


aAch !  Tbamar  mocht  njvel benen  gacn  ,  f  Een  hoofjche  knecht,  een  flwmgtyt 
Veganjche  liefde  njvasgedaen  s  I  Die  jough  de  maeght  ter  kgmr  uyt$ 


Daergaetfe  <-van  haer  eer  berooft, 
€n  ftroypnvast  ajf :heh  op  haer  hooft y 
€n,  uyt  een  drouvigh  berten-leet, 
Soo fcheurtfe  noch  het  bonte  bleet, 
Het  '^leet  du  flechs  een  jonge  maeght, 
Dat  maer  een  s'bpnincx  dochter  draeght, 
En  dat  geen  njryHer  hebben  mach7 
Die  oyt  by  man  te  bedde  lach : 
Maer  of  dfhoon  de  dochter  treurt, 
En  haren  bcHen  tabbaert  fcheurt, 


Of  datje  flecht  en  deerlicht  f  et 9 
Die flimme  quant  en  njyilfe  met: 
Soo  haefï fy  maer  en  uvas  onteert9 
Is  al fijn  n/vejèn  om-ge  keer t$ 
S  ijnganjche  luÜ  is  uvegh  gerucht 
Soo  ras  het  bloemt  je  uvas  gevlucht. 

Rofette. 

éMaer  cUt  <z?Vas  oockjen  lojfe fihrouf, 
ëcn  lichte  guyt,  een  loofn  bouf 

Die 


V  R  Y 

Die  foo  eens  Konincx  dochter  fchond 
In  ftrax  met  fchanden  henen font: 
ly  fyeegh  oockjoon  na  fijnbejagh, 
Daeryder  njyelop  letten  magh, 
7Vant  hy  rvverdjuyfialfoogeplaeght, 
Gelijckjy  dede  mettemaeght, 
De  jonger s  <~van  het  dertel  hof 
yie  jmeerden  hem  nj'vel  dapper  of 
ïoo  dat  hyflux  ter  pLetfen  bleef] 
Om  hy  fijn  droncken  nureughde  dreef: 
soo  moetje  njaren  alle  tijt, 
)oo  moetje  njaren  njvieje  fijt, 
Die  oyt  een  jonge  <-uryfter  fchent 
En  dan  haer  moeder  njvëder fint . 

Sibille. 

7 Vel  foete  maeght  let  op  het  fiuck^ 
p  mijt  fiodamgh  ongeluc^ 
in  ojfet fihoon  eens  Joo  gefihiet, 
])at  u  een  loofigaH  ontbiet, 
Als  dathyfieckje  bedde  leyt, 
In  nu  als  njande  ^weerelt fcheyt, 
ïn  dat  ^vermits  degroote  rvlam 
yieuytufchoonheytnjoetfilnamy 
In  dat  de  quant  daerop  miffchien 
7J  eens  <~verfiuckt  te  mogen  fien, 
ter  dat  hem  door,  het  Jvvaer  geval, 
lijn  drome  fielont flippen fal-, 
ckbidde,  koomter  niet  ontrent , 
Schoon  hy  u  duyfint  boden  jent^ 


STER.  4? 

Tis  mal  gebaer,  of  flimme  UB 
Wder  door  men  noem,  of  eere  miB. 

Soo  is  de  Vos  oock^vvel geflelt , ' 
Hygaet  hem  leggen  op  het  <uelt, 
Hyfireckt  hem  uyt  rnet  al  het  lijf 
Het fihijnt  fijn  oogen  <zn?orden fiijf* 
Het  quijl  dat fivert  optengronty 
^De  tong  die  hangt  hem  uyiten  mont3 
Int  korte,  <~wie  daer  koómt  gegaen, 
Die fiyt,  och  Reyntje  tisgedaen: 
tOMaer  föo  daer  eens  een  njogelkoomt 
Die  nu  het  beeH  niet  meer  en  fchroomt  > 
En  dat  het  flim  gedrocht e  fiet 
Dat  fich  de  proye  fchoone  biet^ 
Soo  fpringt  het  loofinjosjen  ojp^ 
En  grijpt  den  <-uogelbyde  kpp3 
Dat  is  defieckte  die  hem  let> 
De  fieckte  dient  hem  <-voor  een  net. 
Maer  om  te  keeren  tot  dengronty 
Daerop  ons  eerfie  reden  ftont, 
»  Noyt  koomter  tyt  een  quaet  begin , 
»  V\(oyt  koomter  uyt  de  geile  min> 
»  Noyt  koomter  uyt  te Jnellen fi?oet3 
»  Dat  rvoordeel  aen  de  njryHers  doet. 

sAlsyemant,  <~uoor  den  rechten  tijt  y 
De  ^vruchten  njanden  ^vvijngaertjnijt^ 
En flaeter  dan  met  luchten  fin 
Van  fionden  aen  de  tanden  in, 
€n  dat  daerop  de  druyve  berfi, 
En  op  de  fiompe  tanden  knerfl, 

GG  Soo 


;o  VRYS 

S  oo  woelt  hy flrax  een  wvrange  finaec^ 
En  fiet,  daer  eijndicht  fijn  wermaeckj 
HygreinB,  en,  met  een fnargeluyt, 
Soo  fyout  hyt  al  ten  monde  uyt$ 
Hy  toont  hem  norts  en  bij  Her  gram, 
Om  dat  hy  fteyl  en  hooge  klam  , 
Engroote  moeyten  onder flont 
*Alleen  maer  om  een  Jueren  mont. 

Gelooft  het,  teere  maeght,  gelooft, 
tAls  eenighgier  u  maeghdom  rooft, 
€n  dat  hy,  woor  den  rechten  flont, 
Daeraen  wer  koelt  fijn  heet en  mont, 
Dat  (fig-ickj  even  metter  daet 
Het  uuylbejagh  hem  tegen ftaet$ 
Want  eerft. fo  wroucht  hem  fijngemoet, 
En  feyt  hem  dat  hy  qualickjdoet, 
£n  jaeght  hem  als  een  Jhelle  florm , 
€n  knaeght  hem  als  een  felle  wvorm-, 
Dan  kgomt  hem  worder  inden  fin, 
Hoe  licht  ghy  wielt  in  geile  min,  - 
Hoe  ras  ghy  wan  het  bloemt  jen  fihiet 
Vat  noyt  fijn  eerBe  wvefen  fiet: 
€n  noch  foo  wvorter>  boven  dat. 
Een  waB  befluyt  hier  uyt  gevat, 
Te  wveten,dat  een  floute  maeght. 
Die  eens  haer  beBe  panden  wvaeghty 
Geduerighy  rut  den  eer  Ben  wal, 
Ooc \elders  dertel wvefen fel. 
Siet  daer  u  wveerde  maeghde-blom, 
Siet  daer  uganfehe  wviüe-kom, 


TER. 

Siet  daer  ugunB  met  haren  danck , 
Die fcheyt  als  met  een  wtylen  flanel^ 
Siet  daer  het  lang-gevvenBe  foet, 
Dat  is  ter  Bont  maer  ene  kei  roet : 
Dat  is  een  plaegh,  een  harde  wvety 
Die  God  op  wuyle  luBen  fet$ 
<zAlwvas  de  wryBer  liefgetal, 
Sy  wvort  eylaes  tot  enckelgaL 
O  3l>ïaeghden,wvat ickbiddm maghy 
En  doet  my  noyt  foo  cpuaden  flagh  , 
En  ojferyemant  heftigh  wrijt, 
Verbeyt  noch  al  den  rijpen  tijt. 
En  wvat  hier  tfehoon  beloven  raecktr 
Datyemant femtijts  gaende  maeckt, 
Sn  bouwt  noyt  op  foo  wveeckengront^ 
zAlmaecktetyemant  wvonder  bont, 
De  wverelt  is  te  bijBer  loos? 
2n  my,  eylacen  i  al  te  broos, 
Om  dep  kgns,  door  ons  beflaen, 
£Met  eenich  nj  oor  deel  aen  tegaen. 

Hoe  lichte  wvort  een  jonge  meyt 
Ellendich  wan  het  fiuck^geleyt 
Door flim  bejagh,  en  enckelliB> 
Daer  op  de  flimfle  niet  engiBl 
Het  fehijnt  fy  heeft  haer  banden  waB, 
En  efter  iff n  mügetaB^ 
De  linckert  fcheert  alleen  degeck^ 
Sifi  eedt  is  maer  een  minne-treek: 

Hier Jvveerter  een  in  Uitgeval 
Dat  hy  fijn  lief  bemmnen  faly 


7- 


I 

V  R  Y 

ïo  lang  hy  d'aerde  man  heneen 
Met  fijne  moeten  pi  betreen  $ 
\n  als  hy  dan  fijn  heete  luft % 
K*  fi]n  grollen  heeft  gebluft , 
)n  dat  hy  uyt  fijn  muijle  fchoen 
len  hant  mol ftofs  heeft  laten  doen, 
O  at  hy  met  moor-bedachten  fin 
rer fmuyckjlaer  hadgefieken  in, 
Dan  lacht  hy  dapper  inde  mui] ft, 
Zn  meynt  hy  heeft  et  mvelgekuijfi;. 
laer  fit  de  mryfier  dan  bedot , 
'ot  eijgen  leet,  en  mreemden fpot. 

€en  ander  mint  een  flimrner  treck^, 
In  roert  aldus  fijn  loofen  beck^ 

\  ck,  falu  houden  trou-verbonty 
yoo  lang  tot  myde  ganfihe  mont 
Het  <terd'  en  fiof  fal  fijn  bedeckt  j 

mfiet  i  noch  iffet  maergegeckt, 
rVantaljdrasdeflechtemaeght 
laer  eer  ontijdich  heeft  gevvaeght, 
o  fieeckt  hyt  hooft  maer  in  het  ftof 
■n  roept  terftont,  Ickjoender  of 

Noch fiytmen  hier  te fijngefchiet 
^at  een  fijn  lief aldus  merriet, 

)  iyfeyd  haermreemdelijmery, 
In  ruoughder  dit  ten  lefien  hy  5 
\)e  fchepper  die  hier  boven  is 
y  mijn  getuige,  dat  gewis 
ihy  fult  mijn  echte  mrotWVe fijn, 
lemefi my  flechs  de  minne-pijn: 


STER.  fX 

Demaeght,  eylaesl  onnoofildtery 
Die  blust  hier  op  het  dertel  mier> 
Maer  na  de  luft,  en  haer  bcjach, 
Van  trouwen  mordergeengetrpach: 
De  Quant  en  kpomt  metmveder  uyt^ 
Daer fatfe  doen  de fiete  bruyt$ 
En fchoon fi  dickmael  hem  ontbiet3 
'De  Imckertgaet,  of  kgomter  niet^ 
Eens  quam  hy  haer  te  moetegaen> 
Doch  al  de  liefde  mvasgedaen  , 
Hy  keerd'  het  hooft  aen  d  ander  jfy, 
Maer fiet  de  mryfter  gingher  by3 
Sy  greep  hem  by  fijn  opper-bleet^ 
6n  maent  hem  dier  op  fijnen  eedt 
Dat  hy  doch  fijn  beloofde  trou 
Ten  lesten  eens  moltreckgn  mVou$ 
De  ga  ft  die  fiont  een  mvijle  ftom^ 
Maer  evemvel  hy  toucher  om  $ 
Ten  lefien  feyt  hy ;  fle<:hte  duijf 
Ickjnet  u  trouwen*  mvat,  een ftr^ijfl 
ëij  rust  u  hooft,  onnofellqnty 
Beloven  is  maer  enck^lmvint, 
De  fchepper  daer  ickjt  by  Jvvoer 
En  is  niet  anders,  lieve  moer3 
Als  defi  lepel,  die  je  fiet, 
Die  pap  aen  kleijne  kinders  biet: 
Ghy  daerom  mrveyt  ons  niet  te  breety 
Daer  is  geen  klem  in  de  fin  eedt . 
S'tet  daer fiont  onfe  bruyt  en  kgtokj 
Eylaes  l  haerganfche  kracht  befpveec^ 
GG  ij  Mder 


t^Maer  offe  drouve  njyas  of niet3 
Sy  moeH  ^verteeren  haer  ^verdriet  ^ 
Vermits  fy  genen  troofl  en  kjreegh^ 
En  <vvas  noch  blijde  datje  Jvveegb. 

Rofette. 
Waer  ick^princeff ?  <-van  het  lant 
Jck fiu  dien Jlimmen  lanterfant 
Wel  anders  dwingen  tot  de  trou> 
Hy  mochte  feggen  dat  hy  nrvou. 

éMaer  ijferniet  een Jlrenge  n/vet 
^By  prins  of  keyfr in-gefet 
Voor foo  een  onbefchaemden  mont 
Die  met  een  ^oor-bedachten  rvont 
Gen  maeghdom  njande  rvry fiers  fleelt, 
€n  met  de  njveerde  trotwve  Jfteelt? 

Sibille. 

Mijn  Jvvageris  een  advocaet^ 
€en  man  die  njry  het  fimk^verfiaety 
Die  heeft  my  dicfynael  aengejèyt 
Dat,  als  een  njryfler  is  mijleyt 
Door  grepen  die  een  fpotter  drijft ^ 
Dat  eVenVVelde  trouwe  blijft: 
gen  njyoort  gejproken  opten  njoet 
Gelijckrnen  dat  gemeenlic \doet  > 
€n  njyort  na  rechten  niet  njerfiaen 
Dan  foo  de  reden  isgegxen. 

Rofette. 

0  J  dat  behaeght  my  njy  onder  nfve^ 
Belogen  is  geen  kinder-fyel: 


V  R  Y  S  T  E  R. 

Het  Rechte  dat  recht  het  flimgejchil 
Wanneer  een  boef  niet  afpelen  njvil. 


Sibille. 

Neen  holU,  jonge  dochter,  neen$ 
Engaet  niet  <-verderals  ickjneen: 
Neemt  dit  niet  njoor  een  oogh-gemerc^ 
Op  datje  daerop  gingt  te  ^vyerckj 
Oockdit  en  diergelijcke  recht 
Datheeftet  ury  alnsvatte  Jlecfrt 
Omyemant  njan  haer  eer  ge  Jet 
Te  brengen  tot  het  echte  bedt; 
Want  f hoon  men  foo  een  lincker  daeght 
€n  bijÉer  njoor  den  Rechter  klaeght. 
Wat  koomter  njan  als  ene  kei jpijty 
Sn  datmen  op  de  tongen  rijt  ? 
Bedenckt  eens  njyat  die  loofe  quant 
Niet  op  Jal  halen  ïtfvver  fhant$ 
Hy faldaer feggen  ^voorgeyyü 
Dat  ghy  gelijckjen  taje  kJü 
Hempleeght  te  kleven  aen  het  lijf 
Hy  faldaer  roepen  Jlout  en flijf 
Datghy  hem  oVer  langen  tijt 
Hebt  nae-geloopen  engevrijt3 
Datghy  hem  dickmael  hebtgeterght 
En  icl^en  njyeet  niet  ajyat  geyerght y 
Jae,  datje  noyt  een  kleyn  njermaen 
Van  trou-beloften  hebt  gedaen 
<lAIs  doen  ghy  nu  te  bedde  laegbt 
En fijnen  brant  ontfieken  fieght\ 

Ncd 


V  R  Y 

V^ocbjal  by,  als  met  open  keel, 
Omfiandicheden  hjv  onder  njeel 
En  dvyfent  rancken  op  een  ry 
Tot fihijn  njan  ^vvaerbeyt  brengen  by, 
^Dus Jukje  rvvorden  ingevoert 
Voor  eene  diegeduerigb  loert 
Om  jonge  nvtyers  rijckjn  njet 
Te  Rijgen  in  u  njincke-  ?iet$ 
D oer  Jukje  fiaen,  onnoojèl  lam, 
Hu  gans  bedroeft,  dan  bevicb-gram, 
Nu bleeckjylaes,  en fonder moet, 
J)an  njveder  root  gelijck^een  bloet$ 
Int  korte,  £  uwer  grooter Jcbant, 
Een  Qucbje  door  bet  gantjche  lant . 

Rofette. 
Voor  eene  die  haer  fiuck^  uerfiaet 
fs  bier  toe  <-vry  al  beter  raet , 
Voor  my  fiont  ickjn  dit  geval  y 
\En  njvaer  mijn  leven  niet  foo  mal 
Van yemantgunfletoe  te  fiaen, 
Of  eer  si  Joo  moeHer  <~voorengaen 
Een  ring  ,  en  dat  een  diamant, 
Een  briefje  njan  fijn  eygen  bant 
'Waenn  by  mygelooven Jou, 
€n  njasle  mmn ,  en  ecbte  trou-> 
En  dit  alnjoorens  Joo  gedaen, 
*Dan  iff irgeen  ontkennen  aen. 
Sibille. 

Ocb  kint  alnjVaerje  nocbjbo  Jheegji, 
V Jaecken  gingen  noyt  ter  dcegh  5 


STER.  9l 

Gby  oyt,  njan  Joogefiepen  quant, 
Gby, brieven  krijgen  njan  njerbant ! 
Gbyy  gronden  leggen  tuwer  eer  l 
Ey  UeV,  en  denckfet  nimmermeer. 
Gby  fijt  te  fvvack^,  en  by  te  fiere \y 
Dit  fiuck^  en  is  geen  maeghde-vverek^, 
Hoe  fier  gby  op  u  Jaecken  let, 
jfndien  by  maer  een  punt  njerfet  , 
Of  flechts  een  letter  omme-draeyt, 
V  gans  beleyt  dat  is  bekaeyt^ 
Hyjalu  met  een  booffihen  treck^ 
Hyjalu  met  een  loofen  beck^, 
Hyjalu  door  een  njreemde  tael 
Ontglippen ,  als  een  gladden  ael$ 

*My  njalt  Her  in  een  njreemt  geval 
Dat  u  al  njvijfir  maecken Jol, 
Indienje maer  bet fiucken njat^ 

Rofette. 
VVelaen  njriendinne  figbt  my  dat. 
Sibille. 

Een  jonck^fiudent,  een  njveeligb  gafl  , 
Metjock  en  fielnjoor  algepaü, 
Voljeuchdigb  bloet,  en  ene  kei  brant, 
Koomt  njveder  in  het  njaderlant, 
Daergaet  by fiaen  als  advocaet, 
ën  Jkt  eens  njvatter  omme-gaet, 
Hy  kreegh  njoor  eerfï  daer  niet  te  doen, 
En  *tfiont  bem  uytt er-maten  groen, 
»  Voorvvaerbet  is  een  kunfi'tgh  man, 
»  Die  jeught  en  njveelde  dragen  kan. 

GG  iij  Hy 


^4  V  R  Y 

Hy  ruvort  daer  inde  bucrt gewaer^ 
êen  bolle  meijt>  eengeefiicb  haer* 
€en  dochter  uan  een fvvarte  fim\ty 
Maer fiuvas  uij  ter-maten 
Hij  koomter  by  des  avonts  laet> 
V Vanneer jè  ^uoor  de  de  ure fiaet  ^ 
Hyjockt  en fyceltal<~uvat  te  ^rij^ 
Hy  bleejfer  gmfihe  nachten  bij> 
Hy  maeckter  naerder  kennis  wet, 
So  dat  hy  raeckt  ontrent  haer  bedt ^ 
Daer  onfi  duyf  de  flecbte  griet  y 
T)e  gronden  kyt  njan  haer  njerdriet. 
Sy  pleeght  niet  lange  dit  bejach^ 
Sy  <-uoelt  <-uyat  a?iders  aljfeplach3 
De  finit  njerneemt  een  filfeem  <uet3 
Dat  fich  ontrent  haer  midden  fit. 
Hij  roept  fijn  dochter  matter  fij> 
Hij  roef  ter  oock^de  moeder  bij3 
Hijgaetfi  fiil  en  jacht jens  aen. 
En  asraeght  hoe  alle  Jaecken  fiaen^ 
Daer  is  de  meyt  in  groot  gevaer3 
Sij  a/vent  et  hierffij  keert  et  daer, 
^Doch  rriitsp  in  allen  bleef  te  kort, 
So fiytj 3  int  leste  ^vvatter fihort$ 
De  finit >.eylaes>  de  goede  man7 
Gelijckjen  ijder  dencken  kany 
Is  uy  ter-maten fier  ont fielt  * 
En  tot  de  fieletoegequelt$ 
Maer  evenwel  nadien  hijfiet 
Dat  yt geen  met  ^vreughde^vvas  gefihiet 


ster: 

£Met  druckjnetaf  kan  fijngedaen3 
So fpreeclq  hij  dus  fijn  dochter  aen: 
V  fiout  bedrijf  en  geilen  brant 
Heeft  ons  gebracht  in  defi  fchanty 
!?(u  dienter  neer  Bieb  opgepeyB 
Wat  dit  begmfilnjorder  eyft; 
Bij  u  fy  dan  te  <z/Peegb  gebracht 
Dat  uwe poloockdefin  nacht 
Jn  uwe  kamer  komen  mach, 
Gdijckhij  rvan  te  <~uoren  plach; 
En  Let  mij  naerder  overflaen 
Wat  ons  dan  nj  order  dient  gedaen. 
Sict  l  uveerde  maeght  dit  koomter  njan 
V  V anneer  een  uryBer  nu  en  dan 
Of d  te  groot  en  urijheyt  heeft  > 
OJ altegrooten  <-vrijheyt  geeft  $ 
leknjvenfie  datmen  in  bet  lant 
So  grooten  urijheyt  niet  en  njant9 
Ick^fie  men  Lei  dejonckjieyt  toe 
Te  mallen s  ickjn  <-uveet  niet  hoe^ 
Oockdickrnaei  inde Jlille  nachts 
En  dat  alleen,  en  finder  rvvaebt. 
Ach  l  hier  uyt  rijft  ons  groot  njerdriet^ 
"Dat  niemanty  als  te  laet,  en  fot. 
Het  is  uoorwaer  een  teere  maeght 
{JMijns  oordeels)  al  te  <veel  gewaegbt$ 
Het  is  haer  al  te  fiergeterght 
En  boven  hare  kracht  gevergbt  $ 
hety  ouders y  let  op  dit  bejagh> 
En  bint  bet  njrijen  aen  den  dach$ 

of 


V  R  Y 

'Of  anders  kjrijght  u  kint  een  man 
£er  dattet yemant  njyetcn  kan. 

Rofette. 

VVelnj^at  is  dit  <-voor  onbefiheyt 
Datghij  ons  hier  ajoor  oogen  leyt? 
Hetjchijnt  datghy  den  ^vrijen  tijt 
Van  onfe foetejeught  benijt^ 
VVy  fijn  een  ury-gevochten  lant, 
VVaerom  dan  hier  een  engen  bant? 
Waer  om  doch  fo  een  harde  njvet 
De  teere  maegbden/z/oorgefit? 
fnt  njrijen  dientmen  njry  te  fijn, 
En  daer  en  dient  geen  Jbnne-fihijn, 
Ven  avont  is,rvan  langer  hant 
Sn  inde  fiadt  en  op  het  lant, 
Ge ey gent  tot  de  fiet  e  min, 
€n  niemant  monter  hinder  in . 

»  Siet,  <zn?ie  een  dochter  onderhout, 
»  En  rvvenfi  met  haer  te  fijn  getrout  , 
»  Die  kent  geen  heet  of  dertel  bloet, 
»  Maer  heeft  een  reyn  en  heusgemoet, 
»  Gen  herte  dat  niet  quaets  en  peyjï, 
»  En  niet  als  goede  dingen  eyfi, 
»  Dat  heyligh  bont  is  al  te  reyn, 
?>  Ten  lijdt  geen  njuijl  of dertel  breyn. 

Doch  fchoon  daer  quamer  een  ter  baen 
Die  flimme  asvegen  dorfiegaens 
Sygeen  <~van  ons  en  isfoo  mal, 
Of<vyeet  hoe  fy  hoer  dragen  fal$ 


STER.  ff 

Men  ^ent  die  linckers  metter  daet, 
Men  fiet  haeji  njvatter  omme-gaet, 
Men  hoort  terfiont  haer  lojf  ?  tael, 
éMen  kent  haer  rancken  altemael, 
Men  fiet,  oock^  even  fondcr  bnly 
Waer  dat  het  fi?eeltjen  henen  ^vyil^ 
Geyvü,  indiender yemant  dorfl 
My  eens  maer  roeren  aende  borfi, 
Of  dat  een  linck$ryet  beftont 
O  at  ickjuvat  ongeregelt  njont, 
Voowvaer  ie k^joud  hem  laten  fien 
Waer  toe  het ffelhem Jougedien. 

Ben  maeght  moet  doen  geitje \  een  bye, 
Oie  rulieght,Joo  als  kkdicktnael fie, 
Op  boom,  op  blom,  op  alle  kruyt, 
En  al  metfing ,  en  fiet  geluyt, 
éMaer  foo  miffchim  een  dertel  kint 
Haer  hier  of  daergefeten  njinty 
En  dat  het  njvicht  het  bees jen  grijpt. 
En  met  een  fiouten  vinger  nijpt, 
Of  anders  bij  de  /vleugels  <~vat, 
ên  njyilgaen  rooven  haren fchat. 
Dat  is  den fieten  honich-raety 
Die  in  het  dier  uerfigelt  fiaet  $ 
Dan  ijf urygecn  kinder-Jfrel, 
Want,  fiet  l  het  dier  is  njy onder  fel, 
Het  fleecfay  en  firaelt,  gelijck^vervvoet, 
Tot  dat  de  roover  ruitje  ken  moet , 
Dit  is  nvan  outs  de  rechte  baen 
Die  alle  <-vVare  maeghden  gaen. 

GG  üij  Wy 


^6  VRYS 

VVy  fijn  beleeft^  en  wonder  goet, 
aAen  die  ons  niet  als  eere  doet; 
cfrlaer  aljf &  yemant  ^vorder  gaet, 
Dan  mort  oock^  heufheyt  vinnigh  quaet, 
VVy  toonen  dm  njoor  alle  man 
Dat oockhet byetje cpuetfcn  kan. 

Sibille. 

Gewis  tis  almaer  kinder-praet  , 

Ghy  njveet  niet  <~uvattcr  omme-gaet, 

Daer  raeckter  menigh  in  het  net, 

Schier  eer  fy  op  haer  dingen  iet; 

»  zAls  njveelde  met  een  lojf  i  njreught 

»  €n  doncker  nacht,  en  gulle  Jeught, 

»  £n  heete  min,  en  malle  praet, 

»  €n  ander  dertelongelaet , 

»  Op  eenen  tijt  te  famen  koomt, 

9i  DenSï,  mat  en  dienter  niet  gefihroomt. 

Ick^figge  noch;  en  blijver  by, 
Dat  ja  het  dertelnacht-gevry 
lïaert  al  te  licht  een  ongeval, 
Daer  nvan  ickjoeden Jvvijgen  [al. 

*Alnsvorter  inde  fiille  rnaen, 
^By  <~vvijlen  dit  en  dat  ghedaen, 
Ghy  rvveet  men  koopt  geen  rijcke  dracht, 
Men  koopt  geen  peerels  inder  nacht, 
Men  koopt  geen  fijn  Jcbarlaken  kleet, 
Of yet  met  kofien  uyt-gereety 
Men  koopt  geen  hellen  diamant, 
Dat  alfinen  fiet  het  minjïe  fint. 


TER. 

Eenmaeghtnjooral,dat  fihoon  geficht, 

Is  rvvare  ajoor  een  open  licht  $ 

»  De  nacht  en  ïs  maer  enckeln/vaen, 

»  De fonne  <~uvijfi  de  feylen  aen, 

» In  duyfier  pleegbtmen  ruuyl  bejagh, 

^Maer  tucht  <z>ermaeckt  haer  op  den  doch.  \ 

Rofette. 
VVy  hebbens  algenough  n;an  dit, 
Dm  keert  eens  uveder  na  de  fmit* 

Sibille. 

Het  fiuckjan  njVort  alfoo  beleyt, 
Geitje kjde  njader  hadgefiyt, 
De njyycr ging (ijn  ouden  padt,  . 
Maer  njvort  daer  op  de  daet  gevat  $ 
De  finït  die  is  ontrent  het  bedt 
Soo  haefi  de  minck  is  in  het  net, 
Hy  (lelt  hem  bijïler  ongefint, 
Vermits  hy  daer  eenjong-man  <~uint$ 
Hy  <~vlcuck£,hy  tiert, hy  roept, hy  Vraeght, 
VV at  ramp  dat  hem  de  finnen  jaeght 
Dat  hy  fijn  l(mt,fijn  liefjlepant, 
Tirengt  in  fijn  ejgen  htys  te  fchant; 
Hijfeijt,  het  is  met  hemgedaen, 
Of  hy  fel beter  n/vegengaén. 

De  quant,  njerbaefi  in  dit  geval, 
ën  t-uveet  niet  <uvat  hy  fyreken Jalj 
Hij  fiyty  ey  lieve  1  niet  te  fel, 

Jckben  een  eerlick^jonckcgefih 
lek  fel  de  jaecke  dienen  aen, 
Terplaetfi  daer  het  dient  gedaen$ 

En 


VRYS 

En foo  k$n  oockhet  gantfche  ftuch^ 
V  dochter  ftrec^en  totgeluckj. 

V^eenffrackje finity  o  flimmegafi, 
Jckheb u,  en  ickfooud' u njaft^ 
VVant,fboje  waert  uyt  mijn  bedwang^ 
Ghytroud' haemoytu  leven  lang; 
lc\ben  een finity  en  fiet  l  icknrveet 
Het  ij fer  dient  in  tijts  gefineet. 
Daer  mede fihreeuwt  hy  bij  fier  fiijf 
Koomt  uterdkh  hier3  kgomt  boven  Wijf 
l^ept,  allje  macht i  de  knechten  hier^ 
ïn figty  dat  ijdtr  uyt  het  mier 
€en  gloeyend  ij  fer  brenge  met^ 
Want  nu  dient  op  hetflur\gelet$ 
T)e fmit  en  heeft  naeipuyt-gsjeyt 
T>e  knechts  fijn  altemaelbereyt  > 
€n  fiaen  daer,  als  dat  h.ippigh  molc^ 
Dat  inden  onder-aertfihen  kolcl^ 
^ekrofèn^fwarty  en  muylbegaet^ 
Den  blixem  metten  hamer  flaet. 
D  oer  grijpt  de fmit  met  groot  getier 
Een  ijpr  root gelijckjenmier ^ 
€n  biet  den  quant  dat  heete  fiael 
6n feyty  leknjraege noch  een  mael^ 
Jck^vraege,fig-tc\,  met  ge  duit  y 
Ofghy  mijn  dochter  trouwen  fult . 
De  pol  noch  des  te  meer  njerbaefi^ 
fZlleynt  dat  de  man  van  gramfhap  raefi^ 
En  bidt  daerom  fijns  lijfsgenae. 
En feyt  met  mollen  monde,  jae, 


TER.  p 

Dats  nietgenouchy  riep  onfèfmit 
Ghy  moe H  hier  fitten fvvart  in  njvit, 
Hy  toont  een  fihrift  met  ruoor-beraet 
G  e fielt  by  fiker advocaet y 
Flux  fet  u  naem  hier  onder  aen^ 
Of neen,  het folder  qudicl^  gaen . 

De  <~vrijer  fieni  het  moefle  fijn 
Schrijft  fijnen  naem,  doch  int  Latijn  3 
En  njoughter  noch  twee  a/voorden  toe 
Die luyden,  icken mveet  niet  hoey 
£My  dunckt  het  vi  coaclus  njvasy 
De  fmit  alshy  dit  brief  jen  las, 
Vracght  Wat  dit  vreede  woort  bedtyt^ 
Het  ts  mijn  Van  die  felfaem  luyt 
Studenten  ( fiyt  die  loofin  haen) 
Die  nemen  ^vreemde  namen  aen . 

De  man,gepaeyt  met  dit  njerfet^ 
Gaet  inder  haeBen  <~uan  het  bedt> 
En feyt,  gelief jens  flaept  gerufi. 
En  pleeght  njoortaen  u  joete  lufi3 
\€n  falu  nu  geen  hinder  doen3 
zAlduerde  fff  el  tot  aende  noen. 

De  fmit  en  ü  naeu  mvech-gegaen^ 
De  njrijer  praet  man  op  te  fiaen  3 
Hy  denc^tfijn  harhg  braeter  nietx. 
Na  hy  het  daer  gebakent  fiet$ 
Hy  feyt,  ickjooude  njoor gewis 
Dat  u  het  ruft,  n  noodich  is; 
Of  anders  benick^gans  beducht , 
Het  mocht  u  letten  aende  njrucht. 

HH  Daê 


^8  VRYS 

Daer  mede  ging  de  lincker  been, 
Niet  fonder  angH,  gelijckjoet fiheen. 

Het  lijdt  een  dach  uvd [es  of icbt 
Dat  onfe  jmit  fijn  fpvager  <-vvachty 
^Maer  die  beeft  njm  dat  njreemt  gebaer 
Jn  fijngernoet  jbogrooten  njaer, 
Dat  by  niet  eens  meer  om  en  fiet, 
Het fihijnt  >  by  meynt  de  njrijHer  niet . 

Noch  is  de  man  al  <-vvelgemoet, 
Hy  denckt  mijn  Jaeckjs  immer  goet^ 
Ickjoeb  een  fchrift  ^van  fijner  bant, 
€n  daer  is  recht  bier  in  het  lanty 
Ten  lesten  pleeght  hy  n/veder  raet, 
En  Jpreeckt  fijn  eerfienadvocaet, 
Die,  met  dat  by  het  fchrift  bekeeck^ 
Riep  firax,  Siet  daer  een  flimme  ftreeckj 
Dat  ^vreemde  njvoort  hier  ingedraeyt, 
Dat  maeckt  het  gantfche  fiuckbek^eyt . 
ü^een,fprackde  jmit,  ten  lijdt  geen  laB, 
ïckhebbet  alnjvel  onder taB^ 
Dit  felfaem  <~vt>oort  is  maer  een  Van-, 
Dat  is  de  ^vvaerheyt,firackde  man, 
De  Van  geBelt  in  dit  befihtyt 
Die  heeft  u  ruan  bet  fine kgeleyt: 
€n  fiet  l  daer  ging  hy  leggen  uyt 
VVat  vi  coa&us  h'terbeduyt^ 
Te  n/veten,  dat  met  ene  kei  kracht 
De  quant  tot  fihrijVen  is  gebracht  ^ 
Daer fiont  de  Jmit  doen  flecbt  en Jach, 
En  maeckte  njaft  een  groot  beQagb, 


TER. 

Sijn  ^vrouwe fihijnt  te  fijn  wefPVoet^ 
€n  fchelt  hem  <voor  een  recbtenhloet, 
Om  dat  by  fich  betalen  liet 
zAlleenlickmet  een  gladde  niet. 
De  jonge  dochter  boven  al 
beweent  haer  drouvigh  ongeval, 
Sy fihijnt  njan  finnegans  berooft, 
Sy  mekt  de  ^vlechten  <van  haer  hooft, 
Sy  <-vvringt  haer  om,  gelijckjen  ael, 
Sy  nat  haer  ^Wangen  hondert  mael, 
Sy  leeft geduerigh  in  njerdriet, 
éMaer  altemaelen  baetet  niet$ 
Want  offi  fitcht  of  dapper  krijt, 
Sy  is  haer  beBegoetje  quijts 
Sy  moet  et  dragen  in  bet  graf, 
De  neep  die  haer  de  n/veelde  gaf  \ 
Siet  rvryBers;  »  eens  aserloren  eer 
»  En  ^ïntmen  noyt  fijn  leven  meer. 

zAcb  l  njvaer  de  <~uryBer  henen  gaet 
Daer  njintfe  niet  als  ene  kei finaet$ 
Sy  is  ten  hoochfien  fierbefihroomt, 
Soo  haefi  fy  maer  op firate  kgomt  $ 
Wantyeder  beeft  het  oogh  op  baer, 
En  al  de  kinders  roepen  daer, 
Hier  is  de  meyt,  die  foete  moer, 
*Aen  uvie  de  ^vrijer  trouwe fvvoer, 
Siet  hier  een  deun,  een  njreemt  geVal^ 
6en  bruyt  die  nimmer  trotfPVënfiL 
Enkoomtfidanuytdit  gedruys 
Ommfitefiuckgninhethuys, 

Dtet 


VRYS 

Daer  ruintje  noch  dat  harder  drijft y 
De  wader  wloucltt,  de  moeder  h^ft^ 
Ve  wrienden  altemaelgejloorty 
En fyreken  niet  eengunftkh  wVoort^ 
Sy  woelt  de  fijne  Vande  dracht  > 
Sy  Jchroomt  de  fijne  dvfe  wvacht^ 
Ve  fijne  wan  een  drouvigh  t^nt^ 
Daer  Jy  geen  wader  toe  en  wint: 
3Uerdat  haer  fijnight  aldermeeft} 
Dat  is  de  beulin  haren  geeft  y 
Dat  is  haer  eygen fwaergemoet  ^ 
Dat  als  een  wvorrem  Icyt  en  wVroety 
Dat  Iqueght  haer Jiele  nacht  en  dacb> 
$00  datje  nimmer  ruften  mach$ 
Siet  wryfters^  wvat  een  drouve  Jlant 
fiaer  in  de  drouve  wryfier  want. 
»  De  teere  maeghdom,  Joo  het  blijckt> 

>  Die  heeft yet  dat  den  molgelijcfy, 
h  Soo  lang  de  mol  of  aerden  leeft  3 

*  Het  Jchijnt  dat  hygeen  oogen  heeft  > 

>  éMaer  Jijngejkhte  wvort  ontbloot 

>  Wanneer hy  wvorftclt  mette  doot> 

>  Het  Jchijnt  daer  wijc^t  dan  eenich  ding 
Dat  hem  woor  de  Je  leden  hing  $ 

»  Geen  maeght  en  Jiet  haer  eygen  quaet, 
»  Geen  maeght  en  kent  haer  eyge  Jlaet> 
Sy  weet  met  wat  een  Jchoon  juweel^ 
i  Sy  wveet  niet  wvat  een  noodich  deel, 

>  Sy  wveet  niet  wat  een  weerden  Jchat 
\  Sy  in  haer  teerfïe  leden  hadt$ 


yy 


TER. 

De  maeghdom  Jchijnt  als  Jïeke-blint 
Soo  lang  men  die  in  wvejen  w'mty 
éMaer  als  dat  bloemt  jen  is  gegaen> 
Dan  koomter  eer  ft  woor  oogen  Jlaen 
yy  Hoe  leelkkjat  het  isgemaecfe, 
yy  Hoe  bitter  dat  de  Jonde  Jmaeck£3 
yy  En  wvat  een  fant  dat Jy  njerloos 
yy  Die  woor  de  deught  de  wreughde  %oos; 
yy  Een  Vreught^een  moeder  vanden  druck^ 
yy  €n  wan geduerigb  ongeluc^ 
yy  €eh  wreughtj  eylaes,  die  licht  ontglijt 
yy  En  fiaegh  int  herte  leyt  en  bijt, 
yy  Een  vreugbt>eylaesy  ee  drouve  vreugbts 
yy  Een  kliffe  woor  de  reynejeught. 

U^a  Lnggefruyl,  en  groot  bejlagh^ 
Soo  koomt  de  faecke  tot  werdragh^ 
£M  en  gaf een  fenning  aende  bruyt  y 
En fiet  J  daer  is  het fj?eeltjen  uyt. 

Hier  blijckt  dan grondigh;  lieve  fyntj 
Wat  rancken  dat  de  wveerelt  wint 
Om  ons  met  lift  te  nemen  af 
Dat  onjejeught  haer  luy  ster  gaf 

yy  Ach  \  Jchoon  datyemant  wVonder feyt 
yy  Wanneer  hy  inde  flemen  leyt, 
yy  Defluymen Jvvieren  metten  wvint^ 
yy  €n  wvatter  inde fluymen  wint$ 
yy  DuSy  wryfersy  wviljegeen  werdrietj 
yy  ënwrijt  doch yinde fluymmrkt. 


BH  ij 


Ro- 


6o  V  R  Y  S 

Rofette. 

Muer  deje  fmt>  onnofel  k&echt, 
VVas  {mijns  bedunckens)  al  te  Jlecbt, 
Dat  hy  een  fehriftging  nemen  aen 
Tty  hem  gieten  noch  merftaen$ 
Voor  my 3 ken  "Ware  niet  fogec^ 
Dat  ickjaor  foo  een  hooffchen  treek 
Gebracht  Jou  mvordeninden  druckj 

Sibille. 

fa  ghy  Jout  letten  op  het  fluck.> 
Ey  mvie  doch  iji  die  niet  en  malt 
V Vanneer  hy  inde  liefde  malt? 
lek.  Jeg  u  ditjgelooftet  mry> 
Vat  meerder  man,  als  ick^  of  ghy, 
Hier  in  niet  felden  heeft  gemijt. 
En  mvas  gevangen  eer  hyt  mvifi. 
»  VVaeryemant  Jvvelt  man fitte  Waen 
»  Die  mifi  ter  font  de  rechte  baen, 
»  Want  die  op  eijgen  mvijfheyt fiaet, 
»  £n  pleegbt gemecnlick,  geenen  raet 
» oAls  met  fijn  eijgen  ijdel  breyn, 
»  €n  dat  ü  dickmaelalte  klcyn 
3>  Om  recht  te  mVeten  mvatter fhuylt, 
» "Des  mvort  hy  licht  gebotte -muylt . 

Rofette. 

En  Jftreeckt  doch  niet  moor  de  fin  bloet, 
Hy  mvifi  met  hoe  hij  pleyten  moet$ 
Gewü  had  my  de  bmyt  befiacn^ 
Die  vi  coaótus  moefter  aen, 


TER. 

Hy  Jou,  almvaer  hy  -noch  Jó  mals  , 
éMy Joo  niet  fchudden  manden  hals$ 
Ickhebbe mrimden  in  het  Hof. 
Sibille. 

^Beminde  maeghty  met  u  merlof, . 
Schoon ghy  aldoor  een  kjouck^  mont 
Het ftuck^  alfoo  bdeyden  kont 
Dat  ghy  bequaemt  u  mollen  mvenfch, 
Soo  mvaerje  doch  een  arrem  menfeh . 

Rofette. 

V  Vel  hoe?  ick  greep  hem  bij  de  mouw, 
En  dwong  hem  tot  een  mafle  trouw  y 
Niet  metgewelt,  maer  door  het  recht . 

Sibille. 

Dat  heeftet  mede  mVat  te  Jlecht, 
»  cAlmvaer  men  met  denpleyt-Jackyrij 
»  Daer  troutmen  met  als  ene  kei Jj?ijt: 
»  €n  daermen  trom  uyt  ene  kei  dvvang% 
Ü  Daer  pleytmen  al  fijn  leven  lang. 

Dan  of  miff  :hien  u  domme  jeught 
Noch  hopen  dorlï  gevvenfie  mreught, 
Om  datje  door  een  Joet  gedult 
Hem,  foo  je  meynt,  mvel  Uyden fult  > 
Soo  iffet  noch  een  meerder  carnet 
Dat  u  moor  al  te  duchten  fiaeth 
De  nekt  mry  dat  God  dat  muylbejach 
Jn  geenen  deele  lijden  mach, 
Hy  Jïraft  man  outs  met Jvvaerder  hant 
*Almvat  onteert  den  echten  bant$ 
1  Du 


I 


V  R  Y 


f  \j)us  dis  g!y  moeit  in  ugemoet 
De  bobbels  man  ugrilligh  bloet  , 
Soo  denckt  dat  God,  die  reijne  geeft, 
Voor  die  faecken  dient  gevreeffj 
Hy  isïdie  eer  si  het  echte  bedt 
Tot  onfen  troofi  heeft  ingefit, 
Hy  is  de  mader  mande  trou  , 
Hy  isl  die  eerfi  de  jonge  mrou, 
Vim  mveerden  fihat,  dat  edelpant, 
Gaf ienden  man  met  eyger  hant  , 
Gelijckjckmveet  in  mijngemcet 
Dat  hy  noch  even  heden  doet. 
lAlmVte  in  luften  is  merhit, 
En  fieltfe  moor  fijn  eenigh  mvit,  - 
pi  geeft  hem  daerom  tot  de  mrou, 
€n  njefler  onfijn  echte  trou, 
Geitje kjoet  menichmaelgefihiet, 
Wat  kan  hem  naecken  als  merdriet? 
Wat  figen  mvacht  hy  man  den  Heer 
Die  niet  en  trout  tot  fijnder  eeri 
»  Wat  dvvafi  liefde  mought  by  een, 
n  Dat  fcheyt  de  klippel  hit  gemeen. 
Dies  flelkkmoor  den  befien  mont, 
En  even  <~voor  een  maften  grcnt, 
Datyeder  ?ieme  fijn  begin  , 
Niet  uyt  de  tochten  mande  mm, 
\  V^tet  om  hetgoet,  of ijdel  eer, 
•Maer  inden  figen  manden  Heer-, 
Diesyals  een  teere  maeght  gevoelt, 
Dat  haer  ontrent  de  leden  mvoelt 


STER.  61 

Een  rooc^  een  moncl^,  eengrillich  mier, 
Soo  raed'  iconen  het  jonge  dier, 
Dat  haergeVVoonlic\mrough-gebedt 
Hier  naer  een  mveynigh  fy  gefit  $ 
En  datfe  met  het  daechfche  broot 
OockJ?idde  moor  den  maeghde-noot, 
Oockbidde  moor  eengunfiigh  man 
Die  hare  jeught  geneer  en  kany 
Op  dat  alfoo  de  reijne  lufi 
"'Door  rechte  njvegen fy  geblufi. 

Oockmini  ie kj^tter- maten  goet 
Dat  hier  eens  moeders  rijpgemoet 
Haer  dochter  leyde  metter  hant 
Tot  midden  inden  echten  bant, 
Haer  dochter  mvijfi  nu  en  dan 
Het  mvefin  man  een  echte  man$ 
Sn  mvat  al  goets  een  fiete  mont 
Kan  brengen  tct  het  echte  bont$ 
En  hoe  een  kint  dient  opgevoet, 
En  hoe  de  keucken fihafien  moet, 
En  hoe  een  knecht,  of  fiegemeyt, 
SMet  reden  dient  te  fipgeleyt$ 
fint  k^rte,  mvat  een  handigh  mvijf 
Moet  brengen  tottet  huys-bedrijfi 

Rofette, 

Ghy  hebt  meel  noten  op  u  fang, 
En  maecktet  ons  al  mvat  te  lang  $ 
jfckjneyne  dat  een  teere  maeght 
Niet  op  een  nieu  en  dient  geplaeght, 

HH  tij  Met 


6t 


vryster; 


Met  d/u,  en  foo,  met  dit,  engtni 
Gelijckjen  onbedreven  kint> 
Sy  isuyt  fcbole  fhuysgekeert^ 
€n  daergenougb  in  alsgekert  > 
nAl  uvat  haer  noch  te  njveten flaet. 
Dat  kgnfi  keren  nytte  daet. 

Sibille. 

ü^een^  »  die  haer  faecken  <wel  bevroet 
»  Die  leert  te  njooren  eerjedoet . 
»  En ftboon  al  ijferytmant  grijs ^ 
»  tAl  iff iryemant  dapper  n/vi]s  ^ 
»  ü^och  heeft  hy  efter  leerens  noot, 
n  ën  leert  aockmidden  inde  doot.  ^ 
»  Het  trouyven  is  een  <-uaHe  koop , 
»  Het  trouwen  is  een  njaÜe  k?Mop9 
»  Het  trouwen  en  het  huys-gefin 
Die  hebben  rued  bedenckens  in. 
Rofette. 

Ghy  n/picfyhet  trouwen  bijjier  Jvvaer> 
Het  fchifntals  oft  een  ambacht  njx>aer> 
la  datmen  regels  leeren  moet; 
Gelijckjnen  inde  kttnften  doet  3 
?en  kleuter  efter  niettemin 
Dejongsle  <~uan  het  huys-gefin  > 
Die  eerfi  maer  inde  a/ver elt  kijc^ 
En Jchier  als  na  de  lueren  rïjckt* 
Die  meynt  ^uveldatf  haer  plichten  k*n0 
ên  njvatmen  houft  ontrent  een  man> 
ïn  daerop  trommen  alle  daegb, 
V Vat  ^vonder  iH  foo  kkfbet  arpaegh? 


Sibille, 

'/{En  n/vd  metjeggen  njvatmen  doet^ 
zMaer  uvatmen  na  de  reden  moct^ 
Ickn/veet;  daer  fijnder  algenough 
Die  trouwen  uytter-maten  <-vrough* 
rSMaer  hoe  het  mette  lieden  fiaety 
En  ntsvatter  dictynael  omnw-gaet^ 
Ddthoortmen Jïaegh  met  groot  ^verdriet 

Rofette. 

6ens  anders  doen  en  roert  my  niet  • 
IcJ^ftgge  dat  een  jonge  maeght 
Die  Jlechs  haer  moeder  asvelbehaeght. 
En  foo  de  fleur  njvat  houden  kan, 
Jsi  dienfich  ruoor  een  eer  lierman. 

Sibille. 

Of  fchoon  een  moeder  in  het  rou 
Sich  met  haer  dochter  lijden  n/vou y 
Dat  is  alleen  foo  lange  goet 
Tot  datje  buyten  nj'voonen  moet3 
Want  k^omtet  op  een  trouwen  aen^ 
Soo  moet  de  faecke  njorder  gaen. 

Het  koren^  dat  een  lantfman  eetj 
Hy  njeeltijts Jlechs  dae/  henen  meet, 
En,  fchoon  daer  loopt ruvat  onkruytsin. 
Tü  goet  genough  njoort  huys-gefin  $ 
éfrlaer  als  hy  na  den  Joldergaet 
Enhaelt  njan  daer  het  njruchtbaer Jaet^ 
De  hope  njm  het  nieuwe  jzer> 
Dat  fift,  dat Jèelt  hy  allcgaer9 

Hy 


VRY 

Ay  fcheyt  het  onkruyt  <vm  hetgraen 
In  heter  met  een  njuyljen  oen. 

Een  moeder  die  een  dochter  heeft 
Yie  haer  nu  tot  een  man  begeeft, 
In  nu  haefi  vruchten  dragen  fal 
"en  dienfie  njan  hetaerdfche  dal, 
)if  moet  dan  <-ury  n/pat  a/order  gaen 
Als  jy  te  njoren  heeft  gedaen$ 
Vantfchoon jy  uan  een  teere  maeght 
il  dit  of  dat  in  huys  uerdraeght, 
Ut  raeckt  haer  man,  en  haer  alleen 
n  niet  de  uverelt  int gemeen $ 
Iet  ismaer  eygen  bups-verdriet, 
'en  roert  de  ^vreemde  lieden  niet^ 
iaer  foo  een  maeght  nuolquade Jkht 
i  kwaff m  buyten  alle  tucht, 
Uer  met  den  man  in  echte  paert 
n  faders  haers  gelijc ie  baert, 
>atgaet  deganfche  nsverelt  aen, 
He  hier  in  uVort  te  kortgedxen^ 
)at  raeckt  rvoor  al  het  uxderlant, 
Mer  in  het  quaet  n/Vort  Voort-geplant; 
)ves  ijfet  dat  icknoodich  acht 
,  )at  by  een  moeder  jy  betracht, 
?r  oyt  een  dochter  <vvort  bef  eet, 
kt  jy  haer  njolle  plichten  n/veet. 

Rofette. 

■hy  jpreecfy  hier  uytter-maten  n/vel, 
n fielt  een  noodtgh  buys-bevel, 


STER.  6l 

»  De  moeder  is  de  naeSle  ntrient, 
»  Haer  kjnt  te  leeren  hoe  het  dient» 
Maerna  dat  ichjoet  fluc^bemercl^, 
Soo  njint  hier  oockjle  njader  n/perc^, 
Het  ampt  dat  hem  is  opgeley  t , 
Dient  hier  almede  rvvatgefeyt; 
My  dunc^t  dat  hy  moet  omme- (ten, 
En  dencken  n/vatter  ^angefihien, 
Hy  dient  te  letten  alle  doch, 
Wat  aen  fijn  dochter  fchorten  macb$ 
Sn  hoe  haer  nJVefin  is  ge  fielt, 
ën  <-vvat  haer  inde  finnen  quelt$ 
Want  aljmen  hier  de  fieckte  kent, 
Dan  is  het  quaet  haefi  afgewent. 

Ey  neemt  op  alle  dingen  achty 
De  rijpe  tijt  heeft  <%>Vonder  kracht, 
Wie  fiet  het  niet?  een  rijpe  peer 
Die  rvalt  oock^fonder  fihudden  neery 
Die  njalt  oock^vanden  minfien  floot % 
Die  walt  oocl{dicfynael  inde  floot, 
fa  midden  inden  modder ~  kjffl , 
Qn  maeclg  haer  aerdigh  blos  jen  rvuyl  * 

Welhoort  dan /vader  goede  grient, 
Dat  hier  njoor  al  gemeten  dient, 
Hebt  ghy  meloenen  inden  hof 
Deylturienden  mede,  jcheyt  er  of, 
Gn  hebje  fhuys  een  rijpe  maeght, 
Siet  datf  haer  niet  te  lang  en  rvvaegbtj 
Soo  ras  u  a/rucht,  of  dochter  rijpt, 
Soo  grijpt y  egoede  njader,  grijpt  ^ 

HH  iiij  Eu 


64 


VRYSTER. 


En  brengt fe  ajeerdich  aenden  man3 
Die  haer  ten  nutte  brengen  k$n: 
VVant^fioje  ri/vat  te  lange  touft3 
Ghy  fiaet  om  haeft  te  fijn  bedrouftj 
V  njmht  om  ras  te  fijn  <~uerroty 
Zf  dochter  om  te  fijn  bedot . 
€n  alj,  mits  ghy  te  lange  jpaert 
Twee  njruchten  njan  te  ^vvackeruaert. 
Wat  dunckt  u  doch  njan  dit  befiuyt  ? 
Sibille. 

Jck.fie>  gtyprijft  een  jonge  bruyt. 
Dan,  koomtet  op  eenpraetjen  aeny 
Soo  hebje  njry  met  algedaen$ 
Ick^vVeet  hierop  al  mede  <-vVaty  % 
Hier  dienfiigh  om  te  fijn gevat. 

Het  ooft  dat  njrougb  is  njanden  tac^ 
jfs  axy  niet  fonder  ongemack^ 
VVaer  dattet  eens  njvort  omgehmfiy 
Daeriffetcrver  algeblutfi^ 
Hetismanflondenaengeraecfys 
€n  fchijnt  als  opten  koop  gemaeckty 
Maer  fietj  hettijdigh  rvvmter-freuyt 
Al  krijgbt  dat  njry  een  harden  fteuyt. 
Of dattet  fiijfnjvort  aengetaB> 
Noch  blijft  et  echter  -Wonder  ruafï 
6n  is  geduerigh  niet  te  miny 
Gans  dienfiigh  hjooy  het  huys-gefin* 
Rofecte. 

*kSn  J^reeckjiiet  van  hetfnuyt  alleen % 
tZMijn  leer  is  overal  gemeen. 


y 

x-. 


Heeft yemdnt  duifoen  op  het  k$t5 
Of  jpreuvven  ineen  njogel-pot, 
Hy  dient  gewis  met  alle  nulijt 
Te  paffen  op  den  ^vluggen  tijts 
VVant^foo  hyt  uvat  te  lange  maecfa 
Tot  eens  de  rappe  jeught  genaec  kt  > 
Hy  jalnjoorfeker  op  het  le ft 
Niet  uwden  als  een  legen  nefi^ 
En  fiet>  dan  iH  te  laetgefitcht y  ► 
De  njogels fvvkren  inde  lucht. 

Sibille. 

En  denckt  niet  dat  myfiojf  ontlreeckt, 
Oock^  fchoonje  nu  njm  ^vogels  fpreeckf* 

Men  feyt  ens  dat  het  jong  patrijs 
Loopt  al  te  rveerdich  in  het  rijsy 
Loopt  al  te  ras  in  bojch  en  bey- 
Want  fiet  l  het  kleef  t  noch  aen  het  ey$ 
En  daerom  <uvaer  hetpooght  tegaen* 
Daer  fleept  den  dop  hem  achter  oen. 

Rofette. 

Vyiendinne  <~uVaerom  dit  gefyt  ? 
Het  dient  atvat  naerder  uyt-geleyt  . 

Sibille. 

€en  die  met  trou-fucht  is  gequelt3 
En  metter  haeft  ten  manne  jnelt^ 
Die  draeght  tot  in  het  echte  bedt 
Niet  fildea  kjntfche  grillen  mct$ 
Ue  pmyltjens  met  de poppe-*vaen 
"Die  (Iepen  die  krnael  achter  aen.. 
'  '  Ro 


VRY 

Rofette. 

JHaer  beyt  een  njader  njyat  te  laet> 
\Soo  toornt  er  noch  een  meerder  quaet. 
Siet  als  degerH,  of  ander  graen, 
V^iet  njanden  acker  <~uVortg?daen  ^ 
tiiet  a/vort  gefiheyden  nuandengront 
Te  goeder  uyr,  te  rechter fiont, 
Strax  njdt  het  rijpe  koren  uyt, 
Vermits  het  ayr  niet  meer  en fiuyt-y 
Daer  leght  het  dan>  en  ^vport  aldus 
Tot  Jpijjè  <-uan  een  grage  mus. 

Sibille. 
éMaer  die  het  koren  al  te  groen 
Heeft  inde  fihuere  laten  doen, 
Die  rvïnt  oock^vry  fijn  hertcn-leet$ 
De  fihooven  ^Worden  dickmael  heet, 
*Dtes  moetet  rvVeder  uyt  den  tas 
oAl^vVat  te  <x>rough  gefiapelt  nj'vas. 

Ben  njrijÜer  <uan  tc  groenen  aert 
Die  bleve  beter  ongepaert, 
Tot  dat  haer  nsvefin  rijper  <~uvaer, 
En  nutter  tot  een  n/veder-paer-, 
VVmt  die  int  echte  bedde  treet, 
Eer  Jy  de  rechte  gronden  njveet, 
Die  fielt  <~wel  licht  den  echten  bant 
Jn  rooc^  in  r~uier,  in  enckelbrant, 
Om  datfi  by  een  eerïickjnan 
Jn  fiilte  nietgedueren  kan: 
Sy  <vx>il,fyfal,fy  moeter  uyt, 
Hoe  <va£t  dat  oockjle  deure  Jluyt, 


S  T  E  R.  6$ 

Sy  is  het  echte  leven  moe, 
Dies  njvilfi  naer  haer  moeder  toe$ 
En  fiet  dan  halter  meerbejlagh 
Om  haer  te  brengen  tot  nuerdragh, 
oAls  of  men  man  en  echte  njrou 
Van  nieus  te  famen  paren  Jou . 

Sen  dochter  <uan  een  rijper  Jucht 
Die  fchickt  haer  beter  na  de  tucht, 
Die  njveet  haergrilligh  onver fiant 
Te  toornen  met  een  eygen  bant*, 
Sy  k<tn  neermanen  als  het  dient, 
Sy  kan  njertroofim  haren  ^urient , 
Sn  kpomter  fiuer  of  koomter  Joet, 
Sy  njveet  hoe  Jy  haer  quijten  moet  $ 
Maer  duyven  uan  haer  eerfie  njlucht, 
Die  rwillen  niet  als  open  lucht. 

Rofette. 

Veelrovijfi  fihrijvers  niettemin 
Die  fijn  met  ons  <van  eenen  fin, 
ën  drijven  dat  een  jonge  maeght 
Haer  in  het  trouwen  beter  draepht , 
Vyt  reden  datfi  buygen  kan. 
En  fihickf  haer  foeter  na  den  man. 
ën  fiet,  dat  dunckt  my  njvelgefeyt, 
Hoe  breet  datghy  hier  tegen  uveyt; 
lekjhouvvet  met  hetjeugkdich  kruyt, 
Ickjoowwet  met  een  jonge  bruyt, 
lekhoorde  lesl  eengeefiïch mm, 
Die  fyrack^  hier  njy onder  grondich  -vans 

Jl  Hy 


66  VRYS 

Hy  fiyde^  dat  hy  niet  en  uyou  \ 
Ver  piefen  tot  een  echte  nurou 
Gen  rijpe  maeght  >  die  al  te  lang 
Geweefi  had  in  haers  moeders  dwang  > 
Vyt  ureefi  dat  haer  teergemoety 
Geweken  njan  het  eer (le  foei. 
Wel  licht  miffchien  eenfiegen  bocht 
Ontrent  haer  moeder  krijgen  mocht. 

Wie  Ockgr-not  en  groen  confijty 
Die  let  ten  naufien  op  den  tijts 
Hy  kiefl  njoor  al  geen  harde  Jchel, 
éMaer  prouftfi  met  een  dunne fi>el> 
Engaetjedoor  het  jetsghdicb  lijf 
Dan  is  de  fchorjfe  niet  te  fiijf^ 
Maer>foo  de  punt  niet  deur  en  k$ny 
Hy  Let  de  njrucht  en  fcheydter  <*van : 
Want  dit  den  njollen  tijt  njerbeyt 
Wcrt  noyt  in Juyckerarvegh-geleyt. 

»  W'deenigh  man  ee  buychfiem  wijf, 
»  Die  tak  naer  eenjeughdich  lijf 
>y  Die  fyefe  tot  fijn  nuVeerde  bruyt 
»  Een  jonge  maeght  >  een  teere  ff>rtyty 
» *Aen  uviegeen  eelt,  of  harde  quafi 
»  Ontrent  den Jachten  boe  firn  njvafl$ 
»  En  die  <~uoor  al  geen  ftegen  neck 
»  En  fyeegb  door  ander  luygebreck. 
Dit  heeft  de  njrient  my  dmgefeyt^ 
Ja  noch  al  breeder  uyt-geleyt$ 
€n> na  dat  ickfoet fiuckbegrijpy 
Ceen  maeght  en  d'wntei  al  te  rijp3 


TER. 

En  dep  mis-fiach  arvort  gefchout 
W anneer  een  <~uryfier  ^veerdigb  trout. 
Sibille, 

Tü fikgr  datmen fthrijvers  <-vmt 
Die  meer  totjoncfyeyt  fijngefint; 
Dochyeder  figge  njvat  hy  njyilt. 
De  reden  leert  bet  wvattet  fihilt, 
Een  maeght  te  nemen  b  yder  bxnty 
Gevvajjen  boVen  onVerfiants 
Of njveldat  kieckcn-murruvv  ndeysj 
Dat  niet  en  broet  als  malgepeys. 

Eet  <-urough-gevvas,  en  prijfiet  otfj 
Ten  dient  mter  njoor  de  fhouperyy 
»  De  Meyfihe  kerfin  int  gemeen 
»  En  fijn  maer  welen  ene  kei  been  , 
»  Het freuyt geplucktin  grooten jftoet 
»  En  dede  noyt  fijn  mee  fier  gcet^ 
Het  dknt  [gelijcker  isgefiyt) 
Jn  fuycfyr  nrvech  te  fijngeleyt, 
Of anders  heeftetgeen  ^uermaec^ 
Maer  flechs  alleen  een  <-uvrange  finaec 
Dies  prijf'  icknoch  de  rijpe  njrucht 
T)aer  onder  dat  de  moeder  jucht. 

Rofette. 
ü^a  dat  ickuyt  u  reden  mercky 
Soo  maeckjefiaegh  uganfche  nfverek* 
Om  onfe  jeught  en  nsveeligh  groen 
Een  open  oorlogh  aen  te  doen$ 
éMaer  tisgenough  njoor  defe  reys> 
Koomt  nu  en  opent  ugepeys^ 


V  R  Y 

En  aswjft  ons  oen  den  rechten  <-uoet 
Watyeder  hier  gevoelen  moet . 

Sibille. 

Nadien  ghy  dan,  beleefde  maeght  > 
&Ay  na  de  rechte  gronden  <traeght, 
Soo  hoort  uvat  tc^3  na  mijn  njerftant> 
Hierdoor  de  beBepeylen  njant$ 
Niet  dat  ic(  fteïï  een  <~uaBe  ^uvety 
Maer  Let  eenyeder  onverlet 
Te  mogen  doen  in  dit  geval 
Na  dat  hyt  dienftich  achten  fel. 
» Indien  ghy  feuckt  een  aerdigh  paery 

>  Soo  geeft  de  maeght  drie  feven  jaer> 
\  >  De  jongman  feven  hoven  dien  3 

>  Sn  groetje  dan  uoor  echte  lieny 

)  €en  nuveynich  meer  of  ^weynigh  mm 
j  Dat  maeckt  een  eerlickhuys-gepn. 

Rofette. 
V Vel  dat  en  is  feo  felfeem  niet> 
Na  ghy  u  eer fi ge fir eng  geliet  5 
Moer  hoort  doch  ooc^een  kleyn gedicht  > 
ïn  fielt  et  hy  de  uryflers-ylicht  > 
VVant  die  tny  eerlï  het  rijmt  jen  las 
Die feyde  dattet  geeftigh  an?as. 

Een  jonge  maeght  ?van  fevejaer 
Heeft  dan  hoer  tanden  allegaers 
iAls  fy  noch  feven  jaerbeftuyt 
Dan fchiet  dejeught  haer  botten  uyt . 


STER.  67 

Soot  noch  eens feven  jaren  lijt 

Het  roos  jen  nuvort  dan  pittekens  tijt. 

Doet  hier  noch  feve  jaren  toe 

Het  ft  eelt  jen  is  fijn  bloemt  jen  moe. 

Noch  eens  dan  feven  jaer  uerboogbt 

Haeft^ndersjjaefty  het  groentje  drooght* 

Ontrent  het  feBe  feven -jaer 

Wat  dan>  als  njoor  een  njVeVVenaefl 

En  koomt  het  dan  oockyiiet  te  pas 

Soo  laetfe  blijven  diefe  hjvos. 

Maer pet  l  ons  praet  die  heeft  gedaeny 
Want  ginder  koomt  u  mangegaen  5 
fck  danckj4  njoor  ugoet  bericht  ^ 
Tü  tijt  dat  ick  mijn  anckgr  licht . 
»  De  doffe  mane  die  verdwijnt 
»  Wanneer  degulde fenne fchifit. 

Sibille. 

fckhadoockeven  uyt~gefeyt 
AluVat  my  inden  boefem  leyt; 
eAl fcheen  icl^femtijts  nsvat  te  ftraf 
En  neemtet  my  niet  qualic/taf 
Ickjjad een  gunïtigh  oogh-gemerek^: 
»  Ooc k  ftrenge  tucht  is  <z/ricnde-Werc%. 

Hoe  commune  malum ,  femel 
infanivimus  omnes. 


HOVWELYCK. 

Z>  E%T>  E  H  E  E  L 

BRVYT- 

VV  E  S  E  N  D  E  EE%STE  DEEL 


tSMet  Trivilegie  voor*f  .farm. 


TroVerb.  s.  werfi^.  20. 

VWe  fonteyne  fy  ghefègent,  ende  verheught  u  der 
vrouwen  uwer  jeught .  Sy  is  lieflij ck  als  een  hinde, 
ende  gunft-rijck  als  een  rhee.  Laet  u  hare  liefde  alle 
tijt  verfadigen,  ende  verquickt  u  daerin  aller  wegen. 

Quod  Toèta  fic  exprimiï: 

UaCy  tUd  primevo  qu<e  delibavit  amore 
*I>eiïtora  >  maturos  fatiet  dileSïior  annos 
blanda,  uxor  s  ceu  cara  manu  qm  fü'évit  heritj 
Qrva,  caput  placidumque  effen .  qualifve  tenetto 
^Blanditu  curam  agnofeït ,  dormnoque  rependit 
Qtpreolus .  Sic  Vna  omnes  effngat  amores, 
Zïna  omnes  Charites  ffiret  fuaviffima  coniux. 
Turgentifque  micat  ffecies  qu&  rara  papiüa 
Luminaque  g/  fènjus  pradulcü  iwbriet3  atque 
Te  tibi  furripiens  facties  fic  condiat  annos. 

Auguftinus. 

\fk  benediSiio  nupüarum  5  ut  conjugaticrefcerent,  té  multiplicaren- 
tur  >  {&/  implerent  terram  5  quarrtvü  in  deünqmnübm  manftrity 
Urnen  antequam  delinquerent  data  eB$  ut  cognofceretur  procreatio* 
mm  filionm  adgloriam  connubij,  non  ad  pcenampertinerepeccatj. 

Hieronymus  in  lib.  1  .Tim.4. 

C\mnis  qm  nuptias  damnat,  nonamator,  fed  inimicm  eB  cafti^ 
tatü :  dum  ft/  continentibm  laudem  toïïit  s  &  incontinentie 
hus  >  fublato  nuptiarum  remedio  >  fornicationü  facit  inire  difcrimen, 

Am- 


Ambrof.  lib.  de  Virginit. 

Z^1 urn  muiier  ^viro  conjungitur^  conjugtumeH ;  noncumpuellanjU 
^~*ri  commixtione  cognofittur .  nam  defioraüo  rvirgirittatü  non  facit 
mttrimoniumjfcd  portie*  conjugalü. 

Erafmus. 

^Ton  tantum  ut  natura  exfohant  debitum  \ungiturnj\rt£  uxor* 
fèd  ad  aliud  quiddam feblimius.  nam  e>*  bruto,  animalia  congre~ 
gantur  ad  invicem^gignmt,  amant  &  educant  fottm:  *Ad  hoe  jun~ 
gitur  Qoriftiams  Chrifiiano,  ut  tutior  fit pudicitia,  ut  ex  focietate  ma* 
jor  fitprofefóusrv\rtutum>  ut  liberos  educentnontamnatum  quam 
'Deo;  ut  unam  domumChrifio  lucrifkciant. 

Idem  De  conferib.  epifi 

uod fi  ad  cceleftem  illam  njttam  rejpicias^  mors  hoec  hominum  nm 
ta  efi^baud  njita  dicenda  •  fin  intra  humanam  conditionem  anu 
mtmeontineas  y  Nihil  e/l  conjugali  ryitdneque  tutius,  nequetran* 
quillit4s>  neque  jucundius,  neque  amabil'ms^  neque  ficlicius. 

Hierocl.  apud  Stobxum.  Serm.6^. 

^^Tniverfim  genus  nofirum  ad  Jocietatem  natum  efi .  prima  autem 
-  y  pracipua Jocietas  eB  qua  per  nupttas  initur  5  nam  civitates Ju 
nefkmtys  eJSe  non  po  ff m3 & fkmilia  irmupti  manca  efl>  wteoraau-* 
tem  O4 perfeffa  illius  qui  uxorem  duxit. 


Q 


MIDDELBVRGVM  .W  AL  ACHROR  VM 


VOO  XyX^E  T>  E  c5y\ 


Ts  ( mijns  oordcelsj)  niet 

min  wijfeljick,  als  warachtelijck  ghe- 
fèyt ,  dat  de  ftaet  des  huwelicx  is  een 
Imifle  vanmenfchen,  een  gront-fteen 
van  fteden ,  ende  een  queeckerye  van 
hooge  regieringhe ;  dien  volghende 
dat  aen  het  goet  ofte  quaet  beleydt 
/anden  felven  hangt  nietalleenlijck  de  rufte  endeonrufte 
/an  yeder  huys-ghelin  int  byfonder,  maer  felfs  de  wel  en 
jualick  ftant  foo  van  G  odes  kercke,  als  vande  faecken  des 
ants  int  ghemeen ;  (a)  gelijck  met  veelderhande  ghetuyge- 
ïiflen  niet  fwaer  en  foude  wefen  te  bewijfen.  Twelck  al- 
b  fijnde,  foo  iifet  dan  wiflelick  de  pijne  weert  met  alle  mo- 
jelicke  vlijt  ende  aendacht  te  letten ,  eerftelijck  hoe  een  hu- 
,velickwelennabehooren  mach  worden  aenghevangen ; 
;nde  ten  anderen ,  hoehetfelve  lofFelick  kan  worden  uyt- 
?he voert-,  want  die  faecken  beyde  na  den  eyfch  ernftelick 
Detracht  wefende,  foo  fal  ontwijfFelick  daer  uyt  komen 


a  Conjupum  efi  éU 
vitatis  initium, 
hominttm  cfficina, 
fem'mttrium  Reipu* 
blkjt,  Ptato  lib. 4. 
de  legib.  Tbohf.  lib, 
ip.  de  Repub.  Bo- 
dm,  lib.  /.  de  Re* 
pub.  cap.f.  Qutn~ 
etiam  rcipublicA  fa- 
UcitiU,  non  minui 
quam  viu  private 
exconnubto  potijfi- 
mumdependtt.  Ar- 
tiif.  de  lur.  connub, 
cup.i.fcft./. 


t  ont- 


VOO  R-R  E  D  É  N . 
t'ontflacn  een  wel  gheftelde  huys-houdinghe,  die  te  rechi 
gefeyt  wort  te  fijn  het  befte  ftuck  huys-raets  vande  ghehee 

AlinVapïusbe^  4      D°^y  geli)ck  Weer^ 

u  pepen  noftre  ge  dingen  ghemeenlick  haer  moeyten  ende  ommefiach  fij 
fa^nnWT&bicn  hebbende  al  eermen  tot  genot  der  fel  ver  weet  te  geraecker 
^ei^Cltovuan  ^0O  en  *s  ooc^  ^et  beléyt  defer  faecken  foo  licht  ende  gerin 
geniep  gheiijck  wy  bemercken  dat  vele  onder  onsiichk 
ten  voorftaen $  maer  in  tegendeel  van  dien,  ghevoelen  w 
in  defen  met  de  gene  die  het  daer  voor  houden  dat  eenen  gc 
heelen  Staet  en  een  byfonder  huyigefin  wel  te  beftieren  11^ 
de  gronden  der  faecken  niet  geheel  veel  vanden  anderen  e| 
b  cor.  Tadt.  in  verfchillen,  (b)  dewijle  men  uy tter  daet  felfs  kan  af  nemeij 
dat  het  beleyt  van  een  wel  geregelde  huys-houdinghe  by 
naeft  niet  anders  en  is  als  een  ey gen  ghedaente  enlevendictl 
af-beelt  van  het  beftier  beyde  der  kerckelijcke  en  borgerlijcjij 
$La  familie  bicn  ke  faecken.  c 

^S}S!tf£  °m  welcke  redenen  wille  de  Apoftel  Paulus  oock  ghe 
modèiiede^a^e-  oordeelt  heeft  geen  BifTchop  bequaem  te  we(en  ten  beleyd 
puiflance'dome-  vande  dingen  der  kercken,  als  die  getuygenifle  heeft  fijn  ey 
ia  pul^^riu-  gcn  huy s-gefin  wel  tc  hebben  konnen  voorftaen:  (d)  ghe 
dc'kre'uW  hb?'  mede  ten  aenfiene  van  het  beftier  der  burgerlicke  faec 
cap.z.  1  '  ken  groote  ftaets-lieden  felfs  rondelijck  verklaren  dat  eei|, 
d  LTunoth.3.4.  ^eftich  hUys-vader  met  fijn  ampt  wel  te  doen;  geen  minde 
eere  kan  inlegghen,  als  een  man  van  Staete  door  het  beleyj 
e  m.  catomn  m\-  den  vande  gewichtige  faken  vanden  Lande,  e    Sijnde  dar 

non  lande  dignum  1       1  •  1  ••  r        11  i      f    1       1  1 

wm  cenfibat  qui  de  plichten  van  man  en  wijr  ende  net  vorder  beleydt  dei 
tTZfti^  huys-houdinge  van  foodanigen  ghewichte,  ende  middeler- 
^If^JT^^^  ^  ve^c  ^^ebbers  beyde  van  G odes  Kercke  ende  des 
fin.  de  Nupt.  lib.  7.  Vaderlants  gelet  wefende  op  verfcheyde  gebreckelickheder 
in  defen  deele  onder  ons  in  fwange  gaende ,  Soo  heeft  om 

gedacht 


V  O  O  T^T^E  DEN. 

belacht  datter  wel  yet,  ten  goede  van  onfe  lantflieden  fou- 
e  konnen  werden  by  gebracht,  waer  door  man  en  wijf  vry 
vatgevouchelijcker  byden  anderen  fouden  konnen  woo- 
en,  ende  by  gevolghe  de  geheele  huys-houdinghe  in  beter 
vefen  foude  konnen  worden  ghebracht .    Gelijck  dan  ee~ 
Lighe  fïeckten ,  den  eenen  tijt  meer  als  den  anderen  opko- 
mende, de  Medecijnen  oorfake  geven  om  in  meerder  ernft 
Ie  behulp-middelen  daer  toe  dienende  na  te  fporen,  Soo  ift 
lat  wy  verfcheyden  huyfelicke  ongemacken  in  onfe  eeuwe 
iier  en  daer  gewaer  geworden  fijnde,  hebben  het  ooghe  la- 
«n  gaen  niet  alleenlick  over  het  gene  de  oude  eeuwen,  ende 
erre  gelege  landen,  mitfgaders  de  jegenwoordige  tijt  ende 
labuerighe  rijeken  hier  over  voor  defen  tot  behulp  hadden 
engemerekr,  en  by  gefchnfte  ons  mede  gedeek ;  maer  heb- 
>en  daerenboven  fonderlinghe  acht  ghenomen  op  het  gene 
!at  verfcheyde  befette  huys-houdende  lieden  midden  onder 
:>ns  woonende  hierop  hadden  gemerekt :  Mitfgaders  noch 
:laer  by  ghevoucht  fulcx  als  wy  nvt  eygen  ervarentheytby 
'elegentheyt  van  verfcheyde  onfe  bedieninghen  derhalven 
ïadden  waer  genomen  ,en  uyt  al  het  felve  te  famen  gebracht 
ilitjeghenwoordich  werek  •  het  welck  wy  den  naem  heb- 
ben gheseven  van  Chrifiehck  Huys-vviïfs  als  fp rekende  over  _ 
tl  eerlt  ende  inlonderheyt  tot  de  vrouwen,  Volgende  aaer^  mumnhmr* 
n  het  exempel  van  de  Apoftekn  Petrus  en  Paulus,  (a)  die  ^/>^4tr 
Deydegcliicke  ordre  indufdanigegelegentheyt  hebben  ge-  ™™wfy  &c> 

J      b    >  ö   O     &  /  &     En  volcht  verl.7. 

ïouden ,  als  over  al  eerlt  ende  inlonderheyt  haer  aenlpraec-  Defeiijcxghyman- 

J  nen,  woont  by  haer 

met  wijflsyt  ére. 

jiphef.5.22.  Ghy  vrouwen,fjt  uwe  mannen  onderdanich  als  den  Heere,want  &c  en  volcht  verf.25 .  Ghy  mmntn 
ubt  uwe  vrouwen  lief  &C-  ende  wedefom  Color.3.18.  Ghy  vrouwen,  Jijt  uwe  mannen  onderdanich,  ghelijtk  het 
Kt aemt  inden  Heere,  ende  volcht  verf.  18.  Ghy  mannen,  hebt  uwe  vrouwen  lief,  endeen  fijt  niet  bitter  tegbent 
•laer  &e. 

*  ij  ke 


VOO  K-%E  T>  E  N. 
a  MMrimmtum  *-  ke  ftreckcnde  tot  de  gene  die  oock  van  andere  volcken  (a)  c 
*u*R9m?™*T'tCK  hebben  ontfangen,  dat  het  huwelick  gheheelick  va 
haren  naem,  ende  niet  vande  namen  der  mannen  is  ghetu 
men  geweeft  \  waer  van  wy  de  redenen  aenden  gunftige 
Lefer  intvervolch  deswercx  (met  Godes  hulpe)  naerd< 
lullen  doen  verftaen.  En  Tonder  dat,  wat  kander  doch  nui 
ter  wefen  voor  het  ghemeene  befte,  als  tot  ghevouchfaen 
hey  t  ende  andere  goede  deuchden  aen  te  leyden  de  gene,  di 
in  aller  manieren  fijn  als  onverfcheyde  met-ghefellen  onft 
Qjiidemmperm-  geheelen  levens?  ib)  het  welcke  na  te  laten  niet  anders  en 
^feiZfmZZ  gedaen,  als  ganfche  fteden  en  landen  van  haren  welftant  t 
mosfingi  advirttt-  berooven.  c    Ten  wekken  aenfien  wy  oock  het  gheheei! 
IrnrTvhTratione  werck  voor  het  meerendeel  hebben  ghefchickt  ende  aeng< 
JrllUTvlv{T'       naer  gelegenthey  t  ende  de  fmaecke  der  vrouwen:  war 
zArmnUseMci-  eerft;  hebben  wy  het  felve  onfe  Nederlantfche  tale  doe 
fpreecken,  als  fchrijvende  infonderheyt  tendienfte  onf< 
Sr^ï?  1**^™ ,  gelijck  wy  bemercken  dat  by  vele  van  onfe  n| 
fïk**.*  parie  "** ^ueren mec^e  hedenfdaechs  niet  buyté  rede  wert  gepleecht 
op  dat  wy  niet  en  werden  befchuldicht,  terwijlé  wy  alle  d 
dUyiè&k  The-  werelt  foucken  wel  te  doen,  ondanckbaer  te  fijn  tegens  ok 
Pole  (difent  Tes  eygen  Vaderlant ;  ten  tweeden  hebben  wy  goet  gevonde 
f^Si^P^  door  rijm,  toon,  en  mate  defe  onfe  invallen  op  het  papic 
fophie  c'eft  i'ori-  te  brenghen ,  verhopende  dat  oock  lulex  wat  aenghenaeir. 
I)^ux;^ttheide  heyts  byde  voorfchreve  Lefers  foude  moghen  verwecken 

Erfalf  can  enc^e  naer  ^ec  exemPel van  ve^e  wijle ,  niet  alleenlickei 
dda  vamié,  afaonderdenGriecken  en  andere  vreemde  volcken,  (d)  mae 
c  Ma  hierop  i.rc-  felfs  onder  die  gene  die  met  de  kennilTe  vanden  waren  Go* 
T^dzer  fijn  de  fyn  verHcht  geweeft ;  (e)  gelijck  wy  weten  dat  veel  bouc 
H^F'Ï  fl  hm\k  ^en  m<^c  ^eylige  Schrifcuere  by  ghedichte  fijn  geftelt,na  dei 
uit  Liomom?t>e  aert  van  die  tale  ende  eeuwe.  f 

JÏÏt^A^    Ten  berden  om  den  vermoeyden  Lefer  fom  wij  len  op  t 

weckci 


F  O  O  R-%E  p -M  ®C 
A/ecken  ende  wat  te  verluftigen  (gelijck  wy  bemercken  dat 
]e  verftanden  der  menfchen  wel  fo  willen  geleyt  wefen)  fo 
lebben  wy  fomwijlen  hier,  eenige  ghedenckweerdige  ge- 
chiedenifien,  daer,  eenige  aengename  gelijckeniffen  tuffché 
;>eyden  inghevoert,  dewelcke  alhoewel  dickmaels  maer  en 
ijn  ontleent  van  geringe  faken.,  evenwel  (oock  na  het  oor- 
ieel  van  wijle  fchrij vers)  niet  verworpelickenfïjn  te  ach- 
m  *  Wy  hebben  oock  over  eenige  der  fel  ver  de  Schilder-  *JX^t 
kunde  tot  behulp  genome,  fo  vermits  de  felve  alti  jt  maech-  ^rofmmex  cm- 

.       r  ï  1     i*  1      1        n         1  i  -  t       niumrerum  natu- 

chap  heek  gereken  t  met  de  dicht-kunlte ;  als  om  by  wijlen  m  *uquid  mem- 
jlieper  inbeeldinge  op  fonderlinge  gelegenthedë  indé  Lefer^l^'T,/^ 
|:e  verweckë ,  waerin  wy  onder  andere  daer  op  hebben  ac^t{7^^c^^^,," 
•yenomen,  dac  wy  niet  opce  Plate  en  hebben  doen  brengen,     m&  trahit 

Ji  i  i_      i  i     jj  ad  declarandum  of- 

us  tgene  wy  te  voren  by  niemant  uytgebeelt  en  hadden  ge- jcium  cor;mii  „m 
Sé ;  om  onfe  teere  Lefers  oock  door  de  nieuwicheyt  felfs  te  i*  majH™?  E- 

J  rajm.  at  Chrtft. 

-nogen  behagen.  Ten  leften  hebbe  wy  overal  gepoocht  te  ma*. 

,  i  {  ~  rr    i  1-  1  Omniet  rerum  om- 

'Tebruycke  een  erfenbare,eevoudige,ronde  en  gans  gemeene  niumfiobferventm 
naniere  van  feggen.de  felve  meeft  overal gheliick  makende iudi**>  &  an»- 

DÖ     >  t  Ö        /  mentum  morum  en 

(net  onfe  dagelickfche  maniere  vanfpreken,  daerin  alle  duy-  &. 
terhey  t  (fo  veel  ons  doenlick  is  ge  weeft)  fchouwende ;  be- c"  **  m-  '*euh 
houden s  daer  wy^om  der  eerbaerheyt  wille, willens  en  we- 
:ens  fomtijts  de  fchaduwe  hebbë  gefocht.  Doch  fchoon  wy 
onfe  aenmaninge  veel  op  de  vrouwen  aenleggen,fo  lal  evê- 
vvel  de  verftandige  Lefer  lichtelick  konnen  oordeelen  wek- 
ke  ghemeene  plichten  fijn  die  fich  de  mans  mede  behooren 
aen  te  trecken,  op  dat  wy  van  alle  faecken,  door  onnoodich 
verhael,  niet  tweemael  en  behoufden  te  gewagen. 
'  Int  korte,  wy  hebben,naer  ons  gering  vermogen,alIe  mo- 
•?elijcke  vlijt  aengewent,  orarae  het  werek  den  gunftigen 
Lefers,  ende  onder  de  felve  den  vrouwen  fmakelick  voor  te 

*  iij  ftellen5 


rum 

vindicat 
in  De\ 
animi 
Tota  vita 


F  O  O  T^T^E  D  E  5\\ 

a  ^'Tdïumiïlf  fte^en  >  a^s  wenfchende  van  ganfcher  herten  de  leere  lieffe- 
feiuk.  prov.i  5.2.  Hek  te  maecken ,  ghelijck  Salomon  de  tonge  der  wijfe  fulex 
toefchrijft.  4    Wy  hebben  wat  veel  tij ts  befteet  ontrent  del 
^TmJtn  regelscoc  der  huys-ruften  ende  het  betoomen  der  tonghen 
Depbr*t.c*Um.  dienende,  wetende  dat  ruym de  helft  vande  menfchelijcke 
dtuau  Tonden  door  de  tonge  alleen  begaen  worden,  (b)  mitfgaders 
%«*  refert*  eji.  j   j  \7venfch  Nahemi  tot  hare  fwagerinne  (de  Heere  geve  u 
dJtf  /wy  raiïfe  rutmet  eenjegheltck  tn  haers  mans  huys)  aen  huys-. 
houdende  lieden  een  fonderlingh  heyl  enfegenisvan  God 
Almachtichjdaer  aen  den  ghcbeelen  ftant  vande  huys-houn 
dinge  ten  alderhoochften  is  gelegen.    Wy  hebben  infghe- 
lijckby  die  ende  andere  ghelegentheden  aende  echte  lieden 
de  God-faiicheyt  ghepoocht  in  te  fcherpen;  want  of  wel 
fchoon  fulx  niet  en  fchijnt  te  wefen  het  eygen  oogh-merek 
onfes  wercx,  nadien  nochtans  de  eerfte  ghehouwde  lieden, 
te  weten  Adam  ende  Eva,  niet  langer  te  famen  eens  en  wa-j 
ten  als  terwijlen  fy  lieden  eens  waren  met  haren  God,  ende 
in  het  tegendeel  vanden  felven  door  de  fonde  verfchillende, 
dadelick  oock  in  onderlrnghe  onluft  fijn  vervallen,  dewijle 
felfs  Adam  voor  God  beftont  te  befchuldigen  die  gene^indc 
welcke  hy  fich  te  vooren  ten  hoochften  hadde  verblijt  j  Dal 
mede  geen  vafte  vrientfehap  ofte  liefde  en  kan  beklijven  als 
c  Benevoientiafir-  tuflehen  die  een  recht  ghemoet  hebben  voor  God,  (c)  Soc 
int  er  malos  autem  hebben  wy  de  Godfalicheyt  (niet  fonder  redenen)  mede  ge- 
nontktitHrm.     telt  onder  de  plichten  vande  echtelieden,  waer  toe  indien 
de  felve  in  eenigher  maten  veerdiger  konnen  werden  ghe- 
maeckt,  ende  dat  onfen  geringen  arbeyt  de  felve  yet  daerin 
kan  helpen,  door  den  ghenadigen  leghen  des  Heeren  onfes 
Gods,  fo  fullen  wy  het  gewenfte  eynde  onfes  voornemem 
hebben  becomen.    Wy  hebben  by  wijlen  eenige  kleyne 

ende 


VOO  R-%E  D  E  É% 

ende  gheringe  faecken  onder  de  liuyfelicke  plichten  hier  en 
jaer  aengeroert,  die  miflchien  yemant  fal  achten  niet  de  pij- 
ne  weert  geweeft  te  fijn  om  des  te  gewagen ;  dan  in  gevalle 
ie  foodanige  gelieven  aen  te  mercken  dat  oock  groote  Vor- 
ken ende  wet-gevers,  felfs  in  defe  eygen  gelegentheyt,  fulx 
gewoon  fijn  ghe weeft  te  doen,  lbo  lullen  wy  des  (foo  wy 
hopen)  verfchoont  konnen  worden :  Onder  de  wetten 
van  Solon  fijnder  even  van  foodanighen  ftoffe,  ende  onder 
andere  eene  diefcherpelickghebiecdateenBruyt,  die  den 
tóften  nacht  haren  Brnydegom  genaeckt,  wat  van  een  que- 
tppel  hebbe  te  eten ,  om  gheen  vyfe  mont-reucke  op  haer 
•:erfte  by-een-komfte  hem  toe  te  brengen ;  de  faecke  foude 
bemant  te  gheringe  mogen  dencken  om  by  een  wet-gever 
nacht  genomen  te  worden,  ten  ware  men  dagelicx  by  er- 
l'arenheyt  ondervonde  hoe  kleyne  betifel-faecken  menich- 
mel  de  ghemeene  rufte  en  vnentfchap  der  menfchen  fijn 
>mftootende.  a  er  a:  - 

a  Solon  ftatutt  ut 

lek  weet,  Lefer,  dat  andere  defen  acker  ghebout  hebben, mdum  9***» 

j  \      i>   *         rPr  .      i  7  trim  a  noHe,wm 

naer  anders :  in  eenen  overvloedige  oeglt  iommige  koren-  thaiamum  iHn- 
yren  ontuippen  de  hant,  fommighe  den  fickel,  fommighe  ^^tlfiZ 
Ontvallen  den  maeyer  aleer  die  inden  fchoof  geraken,  fom-  deretorU  hdltH*%> 

|   •    i     j  J    *         i*  *  a     f '  r*  i  i  ii  cura  indigna 

•nigne  den  menner  aleer  d;e  inde  ichuyre  komen^  ende  daer  zw- 
ijnde en  werden  noch  alle  niet  even  ghclijckuyt-gcdorf-ï^l^^ 
ihen,  vele  blijven  in  het  kaf :  int  korte,  veder  heeft  fijn  ev-  mermt  mortalmm 
;en  oogh-gemerek .    Wy  weten  ondertuilchen  wel  dat  de  i»tra£i.chnjiM*~ 
;oede  trouwe  ende  eenvoudige  fedicheyt  vereyflen  datmen f9mm 
>ekennedoorwien  menfichgheholpen  vint,  ende  wy  en 
lebben  oock  daerom  niet  verfweghen  de  namen  der  gener 
;liemetdegulde  kleynodien  van  hare  treffelicke  fpreucken 
Ik  werek  cierlicker  hebben  gemaeckt,  ende  hebben  daerom 

*  iüj  veel 


VOO  R-R  E  D  E 

veel  de  felve  ia  haer  eyge  woorden  opte  kant  aenghetogen, 
andere  dickmael  met  name  gefpelt ,  op  dat  de  vlytige  Lefei 
oock  inde  gront-tale  der  felver  aenmerckingéfoude  mogen 
nafien. 

Tenleften,  weerde  Ionckvrouwen ,  wy  hebben  ghe- 
poocht  een  rechtfchapen  huys-wijf,  met  alle  hare  verwen, 
enfooj  gelijck  wy  die  onfe  landlieden  ende  eenyederwei 
fouden  wenfchen,  levendich  voor  oogen  te  (lellen  j  indien 
de  geftalte  der  felver  u  wel  bevalt,  foo  doet  met  haer  gelijck 
ucomng.4  $3-  Elifeus  dede  met  den  fone  der  weduwe ,  doen  hy  den  feL 
couperin  pnfa.  ven  vander  doot  ten  leven  brachte ;  hy  ftreckte  hem  fel  ven 
cfotfZ'Jï°mm'  uyc  over  het  kint,  leydde  fijne  mont  op  des  kints  mont,  oo- 
gen op  des  kints  oogen,  handen  op  des  kints  handen,  ende 
vougende  daer  by  het  gebet ,  gevoelde  hy  het  gene  dat  doot 
was,  waerlicken  leven : 

Paft  u  dit  voorfchrift  op  ghelijeke  wijfè  toe,  Lefer,  ende 
ghy  fult  bevinden  dat  daer  na  eerft  door  Godes  ghenade  een 
recht  leven  in  u  ende  u  geheel  huyfgefin  fal  ontftaen. 
Vaert  wel. 


kkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkk 
KORTE  AFBEELDINGE 

eenes  rechten 

H  V  YSV  ADER  S- 

n  Eght,  mijn  Vernuf,  wat  voor  een  mart 
3  Een  huysnaer  eyfch  bellieren  kan  j 
>eght  wie  u  duncktte  fijn  bequaem 
Dm  metter  daet,  enmetdennaem, 
fe  fij  n  een  Hoeder  van  het  Wijf, 
Sn  Prince  van  het  huys-bediïjf  : 
Jpreeckt  kort,  en  fonder  groot  beflach, 
Dp  dattet  yeder  vatten  mach, 
>eght,  mijn  Vernuf,  wat  voor  een  man 
>oo weerden ampt  bereycken  kan. 

Een  man  die  pleecht  des  Heeren  werck, 

En  maeckt  in  huys  een  kleyne  kerck. 
^en  man,  tot  leuyheyt  niet  ghefint, 
4aer  die  voor  al  den  dach  begint. 
ien  man,  die  vordert  fijn  gefin, 
4aer  noyt  door  eenich  vuyl  ghewin. 
icn  man,  meer  inder  daet  als  fchijn, 
)ie  vroomheyt  Helt  voor  rijck  te  fijn,' . 
icn  man  die  vanden  ouden  dach 
►Vel fpreecken,  en  wel hooren  mach . 

**  Een 


Een  man,  die  traegh  en  feker  gaet, 
En  die  of  wijckt,  of  ftille-ftaet. 
Een  man  die  let  en  wat,  en  hoe, 
En  (iet  in  weelde  fnegher  toe. 
Een  man,  die  buyten  fijn  verftant 
Geen  faecken  licht  en  neemt  ter  hant. 
Een  man,  die  raet  en  reden  vraecht, 
En  eerftmael  wiekt,  eer  dat  hy  waecht . 
Een  man,  die  fich  niet  verder  ftreckt 
Ais  daer  het  laken  hem  bedeckt . 
Een  man  die  tTeyl  noyt  foo  en  fielt 
Dat  maft  en  meerfche  wort  gevelt. 
Een  man,  die  hierop  neerftich  let 
Dat  groote  viflehen  fcheuren  tnet. 
Een  man,  die  op  eens  anders  daet 
Geen  wichtich  ftuck  beruften  laet. 
Een  man,  die  fijn  beroup  vereert, 
En  meer  met  daet,  als  woorden,  leert. 
Een  man  van  tucht ;  en  niettemin 
Geen  leeuw  f  beir  in  fijn  gefin. 
Een  man,  geftreng  in  hooch  bedrijf, 
Maer  vroylick  by  lijn  echte  wijf. 
Een  man,  een  vroet,  een  buychlaem  man, 
Die  lichten,  en  die  {waren  kan. 
Een  man  die  niet  en  lanterfant, 
Maer  oeffent  leden  of  verftant . 
Een  man  die  fijn  beroup  verftaet, 
En  aen  het  wijf  haer  palen  laet. 
Een  man,  gefach  en  eere  weert, 
Die  niet  en  pot-lijft  aenden  heert. 


:en  man  die  fich  noey  t  vreucht  en  biet 
)aer  aen  fijn  vrouwe  leet  gefchiet . 
Len  man,  die  door  een  malle  dracht 
jeen  wijf  en  vordert  inde  pracht . 
Len  man  in  daet  end  woorden  kuys> 
<Jiet  fier  op  ftraet,  of  mal  in  huy s. 
itn  man  op  fchoonheyt  niet  verblint, 
vlaer  die  in  God  fijn  deel  bemint. 
Ben  man,  die  echte  vreucht  en  pijn 
Jluyt  tuflchen  bed  en  bed-gordijn. 
ica  man  die  noy t  fi j  n  fchande  mek 
3m  dat  de  wij  n  fij  n  hooft  ontftelt . 
Icn  man  die  midden  inde  vreucht 
^och  hout  de  ftreke  vande  deucht. 
Ben  man  die  noyt  of  vrient  of  gaft 
vlet  gulfich  drincken  overlaft . 
Ben  man  dien  beft  van  allen  fmaeckt 
3e  koft  te  huys  gereet  gemaeckt. 
Ben  man,  die  noyt  te  feer  en  ftont 
Of  op  fijn  buyck,  of  op  fijn  mont. 
Een  man  die  oock  fijn  eyghen  broot 
Eet,  niet  tot  luft,  maer  voorden  noot. 
Een  man,  die  in  fijn  eygen  dack 
Sefluyt  fijn  luft  en  fijn  gemack . 
Een  man  die  ftaegh  hout  dit  gemerck, 
Voor  nacht  in  huys,  voor  dach  te  werck 
Een  man  die,  fchoon  hy  verre  reyft, 
Noch  op  fijn  echte  gaytjen  peyft. 
Een  man, die,  als  hy  elders  flaept, 
Geen  vreemde  luften  op  en  raept. 

**  ij 


Een  man  die,  fchoon  hy  buyten  gaet, 
Sijn  vreuchde  nimmer  buyten  laet. 
Een  man  die  voor  fijn  echte  wijf 
Te  pande  fet  fijn  eygen  lijf. 
Een  man  die  wel  na  vrede  tracht, 
Maer  echter  hout  fijn  echte  macht. 
Een  man, een  foet,een  defcich  man, 
Die  lieven,  en  die  heerfchen  kan. 

Nu  koomt  hier,  echte  man,  en  kijckt 
Hoe  na  dat  u  dit  beek  gelijckt  y 
Koomt  brengt  u  leden  over  een, 
Set  voet  by  voet,  en  been  aen  been, 
Voucht  oogh  tot  oogh,  en  mont  op  mont, 
Tot  datje  recht  bevinden  kont 
Dat  u  gedachten  meer  en  meer 
Haer  vougen  na  de  reyne  leer, 
Haer  fcheyden  van  den  geilen  brant, 
Van  dronckenfchap,  van  onverftant, 
Van  twift,  bedrogh,  en  fwarte  nijt, 
En  quifting  van  den  nutten  tijt, 
Van  alle  vorder  flim  bejagh, 
Dat  eerft  in  uwen  boefem  lagh  j 
En  foo  u  geeft,  als  omgekeert, 
Dan  eens  lijn  tochten  overheert, 
En  krijcht  in  als  een  foeten  aert, 
Die  ons  den  nieuwen  menfche  baert, 
Int  korte,  fooje  wort  geftelt 
Gelijck  de  Man  by  ons  gemelt, 
My  dunckt  ick  ben  des  wel  gewis 
Dat  wijf  en  kint,  en  wie  daer  is 


Ok  u  in  huys  ten  dienfte  ftaet, 
Of  anders  met  u  omme-gaet, 
Dat  (feg  ick)  die  haer  leven  lanck 
Vly  fullen  weten  grooten  danck, 
En  feggen,  dat  een  foet  gedicht 
[s  dienftich  aende  rnanne-plicht . 

Doch  wat  ick  fchrij  ve^  wat  ick  doe, 
My  koomt  geen  danck  of  eere  toe, 
Maer  foo  miffchien  een  Chriften  fiel 
Dit  Huys-vvijf  oyt  in  handen  viel, 
Die  fich  daer  yet  te  goede  las, 
Of  eenich  feer  daer  uyt  genas, 
Die  flae  doch  noyt  het  oogh  op  my ; 
Of  yemant  anders,  wie  het  fy, 
Tis  God  die  fin  en  herte  leyt, 
En  tot  een  beter  toe-bereyt; 
Tis  Godes  woort  daer  ick  den  gront 
Van  alle  goede  plichten  vont. 
Geen  menfch  en  fie  op  menfchen  meer, 
Wat  goet  is,  daelt  ons  vanden  Heer# 

Voor  my,  o  vrienden,  ick  beken 
Dat  ick  geheel  onweerdich  ben 
Een  wet  te  ftellen  voor  de  jeucht, 
Of  haer  te  maenen  tot  de  deucht  j 
Een  Bruytof  ander  echtewijf 
Te  ftichcen  in  het  huys-bedrijf , 
Een  man  te  geven  fijn  befcheyt, 
Die  beter  is  als  die  het  fey  t . 

Ick  weet  hoe  dat  ick  ben  geftelt, 
En  hoe  my  noch  de  fonde  quelt ; 

*  *  i 


Ick  weet  hoe  veel  dat  my  ontbreeckt, 
£n  wat  my  noch  int  herte  fteeckt  j 
Ick  hebbet  heden  noch  ghevoelt 
Wat  ftrijt  my  inden  boefem  woelt; 
Mijn  lijf  en  fiel,  mijn  ganfche  kracht 
Behoorter  by  te  fijn  gebracht. 

Jk  En  houfde  dan  geen  acht  te  (laen 
Wat  hiér  óf  elders  wort  gedaen ; 
En  min,  te  brengen  aenden  dach 
Wat  man  en  vrouwe  feylen  mach : 
Ach !  in  dit  hert  noch  byfter  groen 
Is  vry  genough  voor  my  te  doen. 
En  efter  defen  onverlet 
Soo  fchreef  ick  als  een  volle  wet 
Voor  al  dat  oyt  de  rechter-hant 
Ging  reyeken  aen  den  echten  bant. 

Doch,  Lefer,  eerje  vorder  treet, 
Soo  wil  iek  datje  feker  weet  > 
Dat,  als  ick  met  een  harde  pen 
Gans  befich  aen  de  fonden  ben, 
Dat  ick  dan  eerft  mijn  eygen  felf 
Tot  aen  het  innich  herte  delf; 
En,  als  ick  met  geftrenge  tael 
De  flimme  rancken  overhael, 
a  cum  vitijs  con-  £)at  [fa  m{in  eygen  vuyl  verfoey'  4 

*vitium  facio ,  in-  m'       J  &  J  J 

frimü  mek  fado.  Oock  eer  ick  met  een  ander  moey. 
^tZaitlngi     Maer  dit  noch  even  niettemin  - 

ti  reptabundus  fe-  £n  wa$  noyC  gront  van  mjjn  begin  : 

quor.  Senec:  deVtta  J     O  '  O  7 

hata-yc*}.!?.    Gewis  'ken  weet  niet  hoe  het  quam, 
Dat  ick  het  ftuck  in  handen  nam: 


Ick  bender  ras  eri  onverwacht, 
lek  bender  felfaem  aengebracht. 
En,  doen  ick  eens  begonnen  had, 
Gevoeld'  ick  ftaegh  'ken  weet  niet  wat 
Dat  my  den  geeft  geduerich  jough , 
En  als  met  ftaege  fporen  flough. 

Schoon  dat  ick  byde  vrienden  at, 
Of  midden  in  een  bruyloft  fat, 
Oock  daer  wert  my  de  geeft  beroert, 
En,  ick  en  weet  niet  waer,  gevoert . 

Al  was  ick  dickmael  niet  gefint 
i  Noch  tot  de  pen,  noch  tot  den  int, 
Maer  dat  ick  ftont  om  uy  t  te  gaen, 
Of  ander  faecken  aen  te  llaen, 
Noch  wafler  ftaegh  een  felfaem  ding 
Dat  my  als  aende  leden  hing , 
Dat  my  het  lichaem  mette  hel 
Van  alle  faecken  wederhiel. 

Iaedickmaels,  als  ick  lagh  en  fliep, 
i  Het  fcheen  dat  yemant  tot  my  riep, 
Stoet  op  >  n/paer  toe  po  Ung  ghewfï  ? 
tiet  dichten  heeft  d  meerder  iuH  . 
Ey  fiet !  dan  was  de  flaep  gedaen , 
De  vaeck  was  uyt  het  oogh  gegaen ; 
En,  na  mijn  eerfte  vrouch -gedacht 
Den  Heer  te  hebben  toegebracht, 
Vernam  ick  ftrax  dat  my  de  fiel 
Met  krachten  aen  het  dichten  viel ; 
Ick  nam  den  vier-flach  byder  hant, 
Ick  voelde  vier  in  mijn  verftant, 
l|  *  *  ii 


Ick  voeld'  een  brant,  een  heeten  gloet, 
lek  voeld'  een  vlam  in  mijn  gemoet, 
Ick  voeld'  een  kool  als  inden  mont, 
Die  niet  te  wederhouden  ftont : 
Ick  was  gelijck  een  fwangher  wijf, 
Ick  droech  yet  wonders  in  het  lijf, 
En  'tlach  my  tuflehen  vleys  en  huyt 
Dat  WOU;  dat  fou,  dat  moefter  uy  t, 
Ick  voelde  wiü'  en  dwang  te  gaer , 
Ick  werd'  en  noot  en  luft  gewaer, 
Ick  was  te  wonder  vreemt  geftek, 
Ick  voeld'  een  vry,  een  foet  gewelt, 
Een  kracht,  die  my  geduerich  dreef, 
Tot  dat  ick  eens  het  lefte  fchreef  j 
Int  korte,  tis  van  hooger  hant, 
En  niet  door  mijn  gering  verftant, 
Dat  ick  dit  aende  weerelt  fchanck , 
En  foo  verdien5  ick  geenen  danck; 
Maer  hy  die  my  den  geeft  ontftack, 
En  als  een  moet  int  herte  fprack, 
Dat  is  de  Vader  van  het  licht, 
De  vinder  van  de  manne-plicht , 
De  Geeft,  die  inder  hoochten  fweeft, 
En  geeft  aen  alle  geeften  geeft, 
De  God  die  oock  den  fwacken  fterekt, 
fLn  geeft  hem  dat  hy  krachtich  werekt  j 
Hy  waft  die  my  de  finnen  toogh 
Wanneer  ick  vander  aerden  vloogh  j 
Door  hem  is  al  het  ftuck  beleyt, 
Hem  fy  dan  lof  in  eeuwichey t* 


En  ghy,  o  weerde  Vaderlant, 
iet  hier  een  vaft,  een  gunftich  pant, 
,en  teycken  dat  ick  heden  fett5, 
"en  dienfte  van  het  echte  bed , 
oor  man  en  wijf,  voor  al  de  jeucht, 
)ock  dieje  namaels  krijgen  meucht* 
ckben,  ick  ben  u  toegewij  t, 
T  wil  ick  dienen  alle  tijt 
Aa  lijf,  en  geeft,  en  mont,  en  pen, 
;oo  lang  ick  opter  aerden  ben  j 
in  heb  ick  yet  ter  weerelt  meer, 
fis  u  te  goede,  God  ter  eer. 


VROVWEN- VOORDICHT, 

zALLE  VV  A  %E 

HVYS  MOEDERS 

T  0  E-G  EET  G  ENT. 

VRaecht  yemant  wat  ick  voor  een  vrou 
Tot  mijn  gefelfchap  wenfchen  fou  ? 
Gefèllen,  foo  hier  wenfchen  geit, 
Ick  wenfler  eene  dus  geftelt : 

Niet  al  te  foet,  niet  al  te  (lier, 
Niet  al  te  facht,  niet  al  te  ftuer, 
Niet  al  te  fchouw,  niet  al  te  bout, 
Niet  al  te  laf,  niet  al  te  fout. 
Niet  al  te  wijs,  niet  al  te  geck, 
Niet  al  te  rijf,  niet  al  te  vreek, 
Niet  al  te  loen,  niet  al  te  gaeu, 
Niet  al  te  klouck,  niet  al  te  flaeu, 
Niet  al  te  ras,  niet  al  te  traegh, 
Niet  al  te  pruts,  niet  al  te  laegh, 
Niet  al  te  fcheef,  niet  al  te  fraey, 
Niet  al  te  mals,  niet  al  te  taey, 
Niet  al  te  heus,  niet  al  te  plomp, 
Niet  al  te  teer,  niet  al  te  lomp, 
Niet  al  te  kort,  niet  al  te  lanck, 
Niet  al  te  dick,  niet  al  te  ranck, 
Niet  al  te  vaft,  niet  al  te  broos, 
Niet  al  te  flecht,  niet  al  te  loos, 

***  ii  Niet 


Siet  hier,  Nedei- 
landet^totlofvari 
uwe  mocder-taie, 
een  gans  gedich- 
te alleen  beftaen- 
de  uyt  enckel  ge- 
luydë,  ofte  woor- 
den van  eener  Al- 
be: waer  uyt 
blij  eken  kan  hoe 
kort  en.  bundich 
ghy  daer  in  fpre- 
ken  kont.  Ick 
wenfte  dat  ye- 
mant van  hare 
verachters  dit 
eens  poochde  na 
tefpelen,  felfs  in 
de  tale  die  hem 
beft  te  hatmoch- 
te  wefen,  en  daer 
niet  door  weten- 
de teraecken  (ge- 
lij  ck  ick  oordeele 
fulx  in  andere  ta- 
len onmoghelick 
te  fijn)  dathy  ten 
minften  van  dan 
voortaé,  in  meer- 
der achtin ge  van- 
de  felve  wilde 
fpreken,  en  ghe- 
voelen. 


Niet  al  te  kael,  niet  al  te  bont, 
Niet  al  te  flim,  niet  al  te  ront, 
Niet  al  te  fchaers,  niet  al  te  milt, 
Niet  al  te  tam,  niet  al  te  wilt, 
Niet  al  te  fchrael,  niet  al  te  vet, 
Niet  al  te  vuyl,  niet  al  te  net, 
Niet  al  te  droef,  niet  al  te  bly , 
Niet  al  te  bloo,  niet  al  te  vry, 
Niet  al  te  glat,  niet  al  te  ftram, 
Niet  al  te  rap,  niet  al  te  tam , 
Niet  al  te  loom,  niet  al  te  fel , 
Niet  al  te  traegh,  niet  al  te  fnel, 
Niet  al  te  mal,  niet  al  te  vroet, 
Niet  al  te  quaet,  niet  al  te  goet, 
Niet  al  te  nap,  niet  al  te  ferp , 
Niet  al  te  bot,  niet  al  te  fcherp : 

lek  wenfeh  een  wij  f  van  middelmaet, 
Van  hoogen,  noch  van  laegen  ftaet, 
Een  wijf,  niet  fier  op  haer  geflacht, 
Doch  vande  goede  voort  gebracht 
Een  wijf  niet  hooch,  of  machtich  rijck, 
Maer  my  in  goet  en  bloet  gelijck-, 
Een  wijf  niet  trots  of  byfter  hoogh, 
Maer  kleyn,  doch  in  haer  eygen  oogh. 
Een  wijf  tot  alle  deucht  gewent, 
Maer  dat  haer  gaven  niet  en  kent  j 
Een  wijf  dat  hare  reden  fout, 
En  datmen  op  het  ooghe  trout. 
Een  wijf  dat  vanden  eerden  ftont, 
Den  aert  van  haren  man  doorgront : 


Een  wijf,  dat  voor  een  tweede  wet 
Haer  wille  na  fijn  wefen  fet. 
Een  wijf  dat  noyt  den  cngen  douck 
Wil  breeder  {ètten  als  de  broucfc . 
Een  wijf  dat  noyt  en  grolt,  of  baft, 
Al  noot  haer  man  een  vrient  te  gaft. 
Een  wijf,  een  kroone  van  den  man, 
Dac  fpillen,  en  dat  {paren  kan  . 
Een  wijf,  dat,  tot  het  huys  gewent, 
De  gronden  vande  keucken  kent. 
Een  wijf,  dat  fnoupens  rancken  mijt, 
Maer  eet  en  drinckt  ter  rechter  tijt. 
Een  wijf  dat  noyt  en  lor  ft,  of  borght, 
Maer,  als  het  dient,  het  huys  beforght. 
Een  wijf  dat  fuy  ver  garen  fpint, 
En  by  haer  deel  vernoughen  vint . 
Een  wijf  dat  vander  eerfter  jeught, 
Mach  fijn  mijn  eer  ft'  en  lefte  vreught. 
Een  wijf  befet  op  haer  cieraet, 
Geen  flons  in  huys,  géén  popp'  op  ftraet. 
Een  wijf  dat  hare  befte  dracht 
De  deught^  en  niet  haer  baggen,  acht. 
Een  wijf  dat  t'huys  haer  oogen  heeft, 
En  vraeght  niet  hoe  een  ander  leeft. 
Een  wijf  dat  haergebueren  eert, 
Maer  weynich  buy tens  huys  verkeert» 
Een  wijf  dat  niemants  leet  en  feyt, 
Maer  lichte  blooft,  en  lichte  fchrey  t . 
Een  wijf  dat  harde  finnen  buyght, 
En  uy t  het  bitter  honich  fuyght. 

*  *  *  üj 


Een  wijf,  een  ftil,  een  ruftich  wijf, 
Een  vyandinne  van  gekijf: 
Een  wijf  dat  noyt  den  vrede  breeckt, 
En  hooger  niet,  als  deftich,  fpreeckt. 
Een  wijf  dat  liever  fchade  lijt, 
Als  datfe  fchelt,  en  tegen  krijt . 
Een  wijf  dat  fonder  knorren  eet, 
En  oock  van  pruylen  niet  en  weet. 
Een  wijf  dat  fich  een  regel  fet, 
Van  noyt  te  kij  ven  op  het  bed. 
Een  wijf  dat  nimmer  bang  en  fiet, 
Als  haer  de  man  daer  gunfte  biet. 
Int  kort5,  een  wijf  van  goet  beleyt 
Dat  geeft  en  weygert  met  befcheyt  . 

Indiender  eenich  menfche  leeft 
Die  foo  een  wijf  bekoomen  heeft, 
Of  voor  fijn  deel  noch  hebben  kan, 
Voorwaer  het  is  een  luckich  man  5 
Hy  brenge  dan,  of  fende  my 
Haer  beek,  in  druck,of  fchildery, 
lek  fal  haer,  voor  dit  eygen  werek, 
De  vrouwen  tot  een  oogh-gemerek, 
lek  fal  haer  met  een  roofe-krans 
Ten  toone  fetten  voor  de  mans, 
lek  fal  haer  aen  het  vaderlant 
Beletten  tot  een  eeuwich  pant; 
En,  foo  mijn  pen  dan  yet  vermach, 
Soo  wil  ick  brengen  aenden  dach 
Yet  dat  na  rechte  gunfte  fmaeckt, 
Yet  dat  de  kunft'  int  herte  raeckt,  V 


Yet  dat  en  geeft,  en  leven  heeft, 
Ia  fchier  tot  aenden  hemel  fweeft, 
En  ftorten  foo  voor  alle  man 
Al  wat  ick  doen  en  dencken  kan . 
Maer  fwijght  nu,  lofle  penne,  fwijght; 
Tot  dat j '  eens  breeder  ftotfe  krijght 
Want  voor  een  wijf  van  defen  aert 
Dient  vry  u  befte  treek  gefpaert . 

Maer  hoort,  Ionckvrouwen,  hoort  een  woort, 
Op  datter  niemant  fy  geftoort ; 
Dit  voor-beek  moet  u  niet  verflaen, 
Die  naeft  ghelijckt,  heeft  beft  gedaen . 


Chriftelick  Huys-Wijf 

Vertoont  inde  gefialte  va» 

BRVYT  )  fLENTE; 
VROVWE  I  r#%l*U*ck»  jsOMER. 

MOEDER  \7^k»de"iJrs,  \  HERFST. 
WEDVWEj  [WINTER. 

Met'by-vouginghe  vande  Mannelicke  tegen-plichten  op 
alle  de  voorgemelde  ghelegentheden » 

<b  <i^  v  r  r, 

JE  E  R  S  T  E  DEEL» 


H 


Ter  is  de  koele  A4ey>  eenbrujhfi  vande  dieren, 
T>aer  al  wat  pluymen  draecht  begint  te  tiereliert 

<&f  -Dm* 


T>aer  al  het  groene  "Wout  met open  bloemen  Jlaet, 
En  Jlort  in  ons  ghemoet  een  hope  van' het  Jaet. 
Hoe  kgnd'  ic\beter  prent  hier  onder  laeten  driften 
ZSQtdien  ickyvas  gefint  hiervande'Bruytte  Jchriftem 
<lA l  Wat  de  Lente  yyerckt  ontrent  het  groene  kruyt 
'Dat  doet  het  eerjlejaer  ontrent  een  jongheHrujt 


EERSTE  DEEL 

CHRIS  TEL  ICK 

HVYSWYF 

Vertoont  inde  gheftalte  van 

s  %^  v  r  T> 

Metby-vouginge  vande 

MANNELICKE  TE  GEN-P  LICHTEN* 

Adien  ick,  tecre  Maecht,  uw  plichten  heb 

befchreven ; 
Soo  vind3  ick,  by  ghevolch,  mijn  finnen 
aengedreven, 
Om  door  een  nieu  gedicht  te  brenghen 
aenden  dach, 
Hoe  dat  een  echte  vrou  haer  ampt  bereycken  mach. 
Oneyndelick  Begin,  wiens onbegrepe  wefea 
Is  in  het  groote  bouck  van  alle  ding  te  lefen^ 

Die  eenmael,  door  het  Woort,  en  uy  t  een  enckel  niet 
Hebft  in  het  licht  gebracht  al  wat  het  ooge  fiet  j 
Die  eerft  het  foet  Behulp  hebft  aen  den  man  gegeven, 
Om,  tot  gemeenen  trooft,  by  een  te  mogen  leven, 
En,  tot  een  meerder  gunft,  tot  beyden  hebft  gefeyt : 
Wort  door  een  vruchtbaer  faet  op  aerden  uy  t-gebreyde  5 
Tot  dy  is  ons  gebedt ;  Laet  heden  rijcke  ftralen , 
Laet  even  di  jnen  geeft  in  defen  boefem  dalen : 
|    Op  dat  ick,  met  befchey t,  en  door  een  foet  ghedicht, 
En  my?  en  al  het  volck  mach  leeren  haeren  plicht. 

A  z  Ionck- 


7?  *7?  U  ¥  *T 

Voorrenende  tot  wat  eynde  **\^,  X  * 

Ionckvrouwen,  cerfte  groht  van  alle  lieve  panden, 
Die  in  een  fuy  ver  hert  gevoelt  een  fackel  branden  , 
Een  fackel  van  de  jeucht ;  gevoelt  een  foetewet y 
Die  Godt  heeft  over  ons,  heeft  over  ugefet. 
Ionckvrouwen,  rijper  aert,  die  in  het  echte  leven 
Aireede  zijt  geveft,  als  aenden  man  ghegeven, 
Aireede  moeders  hiet,  en,  met  een  foete  tucht, 
Aireede  befich  zijt  ontrent  een  jonghe  vrucht. 
Ionckvrouwen,  eenfaem  volck,  aen  wie  ontijdich  fterven 
Doet  miflen  u  behulp,  doet  uwen  hoeder  derven  : 
OfF  die  het  kranck  geftel  met  drouve  poien  drey cht  , 
Off  die  het  eynde  felfs  nu  totter  aerden  neycht ; 
Het  is  om  uwent  wil,  dat  ick  vernieude  fnaren 
Ginck  hechten  aen  de  Luyt,  en  mette  ftemme  paren,^ 
Het  is  om  uwent  wil,  dat  ick  genegen  ben 
Noch  eenmael  Zeeufch  ghedicht  te  ftorten  uytte  pen* 
ïck  hebbe  'taengemerckt  dat  uwe  groene  jaren 
Ontrent  het  vrouwen  ampt  zijn  byfter  onervaeren, 
En  datter  menich  wij  ff  niet  recht  befeffen  kan 
De  regels  van  de  trou,  het  voor-recht  vanden  man: 
ïck  hebbet  aengemerckt  dat  in  het  kinder-telea 
uatftmmkm  Veel  menfchen  al  te  los  rnerhaere  luften  fpelen  y 

tluos  vitA  fontes  _      1  •  i  i  !•  1   t  • 

compuaitur,  Gcni-     En  datmen  menichmael  ontrent  een  aerdich  krnt 
?Zmitïi%m    Noch  vo&kl  nae  den  zykK  noch  goede  regels  vint ; 
Erafm.  troti.  de      hebbet  aengemerckt  dat  veel  bedaechde  lieden 

Haer  eygen  wederpaer  geen  ment  en  konnen  bieden, 
En  dat  een  jonge  Weuw,  door  al  te  korten  rouw, 
Veel  quade  flaeghen  doet  ontrent  een  nieuwe  trouw.  I 
Ick  hebbe  jae  gemerekt,  dat  even  kloecke  mannen 
f)e  ftiengen  vajide  trouw  off  wat  te  vinnich  fpannen, 

Ó 


itwcixkgcmaecktry.  %  V  Y  T.  } 

Off  blijven  even  felfs  in  haeren  plicht  te  kort, 

Soo  dat  de  meefte  fey  1  oock  daer  niet  Telden  fchort. 
)it  heeft  in  my  de  luft  van  dichten  aengefteken, 
)m  tot  het  gantfche  land  noch  eens  te  moghen  {preken, 

Miflchien  off  ick  het  volck  mocht  trecke  door  de  fmaeck 

Off  van  het  Zeeufcherijm,  off  van  de  ronde  fpraeck  \ 
vdiflehien  oft  onfe  pen  yet  neder  konde  fetten, 
)at  aen  de  rouwe  jeucht  eens  naeder  dede  letten 

En  watter  aen  de  trou  de  befte  dagben  heeft, 

En  hoemen  onder  een  in  rechte  vrede  leeft» 
-ïet  is  w7el  eer  gefien  dat,  even  door  ghedichten , 
)e  menfehen  boven  al  haer  lieten  onderrichten : 

En  dat  een  woede  fchaer,  noch  in  het  wout  verfpreyt^ 

Door  lang  is  ingetoomt,  en  totte  deucht  gheley  t, 
nIu,  Vrienden,laet  de  tucht  in  uwen  boefem  veften, 
n  duyt  de  Hechte  kunft,  en  onfen  dienft  ten  beften r 

Al  fchijn  ick  fomtijts  hart,  leeft  echter  door  en  door, 

Off  fchoon  het  biet jeftraelt,  het  geefter  honich  voor. 

SOOhaeft  uw  naeftebloetghedenckt  aen  u  belleden, 
Soo  gaet,  voor  alle  werck3  tot  Gode  met  gebeden,  a 
*  God  is  de  rechte  born,  de  gront  van  echte  min , 

In  hem  alleen  zy  hier  en  elders  u  begin . 
)aer  is,  6  teere  Maecht^ecn  groote  faeck  op  handen, 
vien  fmeet  voor  uwen  hals  een  jock  van  ftale  banden  5 
Indien  het  wel  geluckt,  het  is  een  groot  gemack, 
Indien  het  qualick  valt,  het  is  een  eeuwich  pack. 
jhy  moocht  een  rijck befterff  van  uwen  vader  erven, 
jhy  kondt  een  fchoon  juweel  van  eenich  menfeh  ver-^W% .dot .h+ 

ret.  muliemrwh 

werven, 

A  3  »Ghy 


«rSiet  Gen.24.T2. 

Ap>ud  eos,qtfiChri~ 
ftiana  militU  no- 
men dzderunt^  mo~ 
rk  femper  fint  in 
exordiendis  matris 
wonifs,  nedum  alu 
rebtts  gravibtts, 
fummi  Rectorü  az. 
Dornini  nummim- 
florare  l.  2.C.de  of- 
fic.  prefect,  prdtor* 
Africa.  Now.ïï.  io$ 
dep 
ret. 

prdjtand* 


Kif  2?  %JV  Y  T. 

»  Ghy  fult,  by  vrienden  hulp,  becomen  ftaet  en  eer; 

a  Hup  indé  &tt    »  Maer  wel  ghepaert  te  zijn ,  is  niet  als  vanden  Heer. 
erftmenvande  Ou-  j_joe  jfafc  van  ccti[c\\  goet,  hoe  wel  men  is  geboren, 

dc  rs,  maer  een  ver-  t  &       '         i       •  rr      1        1  i 

fitndighe  vrouwe  Wanneermen  qualijck  trout,  dan  iflet  al  verloren ;  b 

compt  vanden  Hee-        x  r       i  1  1  I       •         1  1  'l 

re.  Van  daer  wort  ons  de  vreucht  verandert  in  geklach ; 

ProvcrB.  iy.  14.  Geluck  en  ongeluck  hangt  aen  den  bruylofts-dach. 
b  Het  Transfereer  Al  wat  de  keucken  evft,  al  wat  de  menfchen  houven, 

mort  fiyf>         ~  11'  1 

11  n'eit  bien  né  Stact  aen  den  kooper  vry  voor  al  te  mogen  prouven ; 

£•5; ft  biea       En>      ^et  niec  en  va^c  gclijck  het  eerftmael  fcheen, 
De  coop  is  ongedaen,  men  Tentet  weder  heen. 
'tls  ganfch  een  ander  dinck  wanneermen  compt  te  trouw 
Wat  yemant  daer  beprouft,  dat  moet  hy  eeuwich  houwe 
ctket  ettert  ton*    Want  bouwen  is  de  naem.  Wijs,  fot,  gefont  en  kranc 
troBea  qumdoque    jyjen  j(fer  aen  peboeyt  zi \  n  leven  daepen  lanck.  c 

fojfint  contram  ad  O  J        >  O 

cenum  temp™    Het  wijff  wort  door  den  man  ter  eeren  op  gedreven,  d 
veXr.obiig.^1  O  ff,  in  het  tegendeel,  tot  fchande  wech  ghegeven , 
trimomum  "tarnen     Het  wi ; $  £     c  compt,  na  den  eerften  nacht 

ad  certum  tempus  *    '  ~  '  I  f 

non  contrahitur.     Off  tot  een  hooge  ftam,  ofF  toteenlaegh  geflacht.  e 

gloff.  incomne  .11        *  ,  0  1         •   •    1  u  n 

27.qu«ft.2.      Al  kreech  u  wederpaer  de  witte  lazerye  ƒ 
tKtri  Al  kr^  u  wederpaer  de  fwarte  rafernye,  g  j 

ritorum.l.  fcemin4ff.de  Senator.  Et  cum  focU  fint  divini  érhumani  )uri4vindignumlex&fliwattmaritoin a\ttj[i\ 
digmtatis  gradu  conslituto^vxorU  dignitatem  pariter  non  concrefcere.  I.  fi  liberorum.  C.  de  nupt. 

e  Si  le  mary  eft  noble,il  annoblit  fa  femme  roturierc.  Lfoemimff.  de  Senat.l.  cum  te.l.  uit.  de  nupt.  EL 
la  Damoifelle  efpoufTe  vn  roturier,  elleperd  fa  NoblefTe.  Bald.  in  l.  r.  C.  de  dignit. 

Ideoque  Virginïam  Auli  filiam  patriciam,  plebeio  nuptamy  matrom  VudiciÜA  facris  arcuerunt,  tanquam  defii} 
tffe patricia,  qua  plebeio  nuptaeffet.  Liv.lib.io0  Et  filia  naturalis 1  nupta  legittimo,  ejficitur  legittima.  Angeh) 
$  quod  vero  in  Auth.  quib.  mod.  nat.  ejfic.fui. 

f  Nulla  infirmitaf>  etiam graviffima*  matrimomum  confummatum  diJfoluitt  ne quidemlepra  c.  1.  &  1.  de  Cony 
Xepros.  quod&  rioftri  tenent.  Schneyd.  ad  Tit.  Inft.  de  Nupt.  num.  36.  alleg.  exjur.  Civil.  L.  Si  cumdotem  §.ma 
tus  ff.  fol.matr.  Qujdenim  tamhumanum  eft,  quam  fortuitU  cafibus  muüeris  maritum  velvxoremviri  pa) 
cipem  ejfef  Imo  quidam  volunt  hoe  cafu  ne  quidem  quoad  thorum  &  mutuam  fervitutem  fieri  divortium,  feci 
dum  Panorm.  per  ci.de  conjug.  Lepros.  ita  Schneyd.  d.  Loc.  cum  muiier  fut  poteslatem  non  habeat,fed  vir,  &  conti 
Alij  tarnen  complexum  connubialem  partem  fanam  prdftare  non  cogt.  Non  Heet*  inquiuntfmalum  faare,  vt  e- 
niant  bona:  malum fierety  fi occafio  daretur  morbum  islum  propaganda  hoe  vno  colore  quod  conjux  nonfit  deferends 
fatis  jtaque  effe  fi  fervitium  *$ro  pr&ftetur  in  alijs,  vel  per  fe  vel  per  alium.  vid.addit  ad  Schneyd.  d.  loco. 

g  Licetfurormatrimonium  impediat,  ne  contmhatur,  coMrac~lntn  tarnen  non  diJfoluitt  Lfum*  ff  de  J]>onfaUb.  J 
ftmihb. 


(en gebreken enbre-  CD  CT>  7J  <V  Cf  , 

Al  kreech  u  wederpaer  het  aldervuy  lfte  zeer, 
Hy  blijft  u  man,  u  voocht,  u  hooft  en  o  verheer. 
jl  waer  u  bed-genoot  met  roovers  aengefpannen, 
j[  wordt  hy  uy  ttet  Jandt  om  eenich  quaet  gebannen , 
Al  is  hy  firn,  of  fchelm,  fchorluyn^  oft  opperdief 
Al  haetje  zijn  gebreck,  hy  blijft  u  weerde  lieff.  a 
]  it  onver-broocken  jock  is  vande  groote  faecken , 
fie,  naer  een  quaden  flach,niet  recht  en  zijn  te  maecken  b 
Siet  wat  een  vaften  bant  1  te  fcheyden  man  en  wij  ff, 
Wort  al  te  dier  betaelt,  het  koft  een  s'menfchen  lij  ff. 
I  dan  aen  dit  begin  foo  wonder  veel  ghelegen, 
|o  iffer  grooten  noot  van  Godes  eygen  zegen ; 
Wel  aen  dan,  weerde  Maecht,  in  dit  onfeecker  lot, 
En  gaet  tot  geenen  man,  off  gaet  tot  uwen  God. 
I  ynft  vry  dat  echte  trou,  en  haere  vafte  banden , 
Sn  fteunfels  voor  het  huys,  zijn  ftijlen  vande  landen, 
En  ftutten  voor  den  Staet,  en  ftoffe  voor  de  kerek , 
En  datter  vafte  gront  dient  tot  een  laftich  werek. 
Iieeertijts  was  gelïnt  een  rij  eken  oogft  te  winnen, 
ï  ep  Ceres  tot  behulp.  Een,  die  begon  te  minnen, 
Gingh  Venus  offer  doen.  Voer  yemant  over  zee , 
Neptune,  riep  het  volck,  verleent  een  goede  ree . 
I  eminfte  vanden  hoop,  oock  inde  flechfte  dingen  3 
^  rift  yder  houten  beek  zijn  offer  toe  te  brrngen ; 
Ghy  bid  in  dit  gheval  den  Schepper  van  de  vrou, 
,  Den  Vader  van  den  man,  en  Vinder  van  de  trou. 

tt  tembro,fuccurrit  chirurgus  ;  matrimonij peeUcis  infceüciter  Migato  nullus  ïnvenitur  medicus 
Uhilmagüferw  agendum^uam  c[Uod  pofte*  mutari  nonfoteft.  Heynf.  fyift.  ad  Vrimerium. 


a  Mülier,  pro  furto 
velalio  dtUüo  ma- 
riti,  maritum  d:~ 
ferere  non  debet  L 
res  vxoris.  extra  de 
divort.  Idcmdijpa- 
niturjure  Civüi* 
l.  res  vxom  §.fm 
fiutcm  C.  de  donut, 
inter  virum  &  ux- 
erern.  Huc  Jpcttat 
Math.18.ve1f.25. 
Vbï  fervw  vendi- 
tur&etiam  ipfius 
vxor.&  Gen.  c.  4. 
'vxor  Caini  etiam 
pofthomicidium  if- 
fum fecuta  legitur* 
Ó»  coacJam  ferre 
salamitatern  marU 
ti.  Schneyd.  ad.  In- 
ftit.  tit.  de  Nupt. 
num.js.  Hodie 
neque  exilij  pozna* 
mque  relegatio  ad 
triremes  conjugtum 
dijfcluït.  Bez.  de 
JDivort.  &  Repud* 
fol'339»  olimquo~ 
que  neque  depor- 
iatio^neque  aqm  Ó* 
ignk  interdiïiio 
Twitrimomum  diri- 
rnebat,  vt  aperte 
fancivit  luftinian. 

b  Ttutto  atitluMh 
ERASM. 


A  4  Bid 


Voorbcttydinghetcnaen-  <T>  <J>   7)  Y  tf* 

fhettdenWelickc.  &     V       7    *  * 

cuud.     Bid  om  een  bed-genoot,  die  op  gefette  reden  ^ 
"'^f  f«  ToJ^ge  Niet  als  een  jonge  wulp,  in  echte  compt  getreden  j 
dificrctignes ,       g-j  Q    een  bed-genoot,  die  met  u  leven  mach 
»*»  hixuriantc      £en  leven  ionder  twift,  tot  uwen  letten  dach: 
sJdTuTVge  tori  Bid,  d^t  haer  niet  alleen  uw  handen  mogen  vougen, 
'v^iiïtT^'  Maer  dat  een  hey  lich  vyer  verbinde  met  ghenoegen 
Twee  herten  eens  gefint:  bid  dat  u  fwacke  jeucht 
Mach  ruften  op  den  balck  van  zijn  befette  deucht  ♦ 
Bid,  dat  een  ftille  geeft  van  boven  aff  ghefegen 
Mach  leyden  u  gemoet,  mach  uwen  man  bewegen 
Tot  onderling  gedult,  en  nae  gemee^en  wenlch, 
Doch  meeft  tot  Godes  eer,  het  eynde  vanden  menfchr 
Leert  yanden  Elephant  de  gronden  vande  zeden^ 
Die,  als  de  fonne  rijft,  gaet  in  het  water  treden, 
En,  van  een  reyner  Sttt  als  menich  ander  dier  > 
Spoelt  al  de  leden  aff,  en  bidt  op  zijn  manier. 
Ghy,  om  u  teere  ftem  tot  uwen  Godt  te  brengen, 
Wilt  niet,  als  reyn  gepeyns,  op  uwé  finnen  fprenghenj 
Drijft  alle  flim  bejach  van  fhoode  tochten  uyt, 
En  wordt  een  waerde  maecht,  eer  datje  wort  de  bruyt 
Bedenckt,  ais  vrienden  raet  u  vordert  om  te  paren , 
Dat  u  een  gulde  fon,  een  leytfman  uwer  jaren, 
Dat  u  een  helle  glans  compt  daelen  uyt  de  lucht^ 
Dus  Piiyvert  u  gemoet  van  alle  quade  fucht. 
Wat  trouter  menich  paer  (ghewis  tot  haerder  fchanden^ 
En  raeckt  het  rey ne  bont  met  ongewaffen  handen  ? 
Want,  Fchoon  het  m^ttet  lij  ff  ghenaeckt  het  echte  bec, 
Ten  heeft  noyt  recht  geleert  de  rechte  kamer- wet, 
G  hy  handelt  niet  alfoo ;  Maer  wiekt  in  u  gedachten 
£n  watter  dient  gedaen,  en  watter  ftaet  te  wachten, 


L^compas.  ^   S  2;  T. 

j  En  wat  een  laftich  werck  u  teere  jeucht  begint, 
En  tot  hoe  weerden  ampt  u  defe  ftaet  verbint ; 
Jenckt  watter  noodich  is,  om  foo  het  dient  te  paeren^ 
Jn  hoe  een  echte  vrou  haer  eere  moet  bewaeren, 
In  cortfé,  wieje  zijt,  en  wieje  neemt  ter  handt, 
Al  eer  u  vrijen  hals  ghenaeckt  den  engen  bandt. 
i  hy  mannen  niettemin,  naer  dien  wy  uwe  faecken 
[ier  mede  zijn  gefïnt  een  weynich  aen  te  raecken, 
Ontfanckt  een  korte  les,  u  tot  een  ooch-gemerck, 
Ontfanckt  een  klevn  bericht  ontrent  dit  groote  werck. 

J  KJ 

idien  ghy  zijt  beluft  om  wel  te  moghen  trouwen, 
oo  leert  in  dit  geval  vijff  dingen  onderhouwen ; 
Draecht  eerftmael  goede  forgh  te  nemen  uws  ghelijck, 
Niet  uy tter  maeten  groot,  niet  ai  te  machtich  rijck.  a 
en  tweeden  neychtet  hert,  door  krachten  van  de  reden, 
,n  naer  een  goede  naem,  en  naeghefonde  leden,  b 
Ten  derden  fbuckter  een,  die  op  ghelijcken  gront 
Omhelft,  benevens  u,  het  Chriftelick  verbont.  e 
fen  vierden,  (boje  wilt  in  rechte  vrede  paeren  > 
r  ^erkieft  de  foete  jeucht,  en  niet  de  late  jaren,  tl 

Ten  leften  trouter  geen,  noch  fchoonder  in  ghelaet  ê 
Noch  hooger  van  begrijp,  (ƒ)  als  in  demiddel-maet. 

b  Amorem  inciptcndum  auribus,  Olympia  juïïicabat,  non  oculis.  tdque  Plutarchut  fuadct* 
c  Quomodo  poteB  con]agium  dici  vbi  noneB  fidei  concordia?  Amb.lib.p.  Epift.i . 

d  Placet  Artftoteli,  Hejiodo,  Xenophonti,  c^alijsmagnisvirisyfatiusejfjvirginem  teneram  dfeecre,  qti*  t  parentunt 
dibui  nihil  adferat  pr&terpudicitiam,  acverecundtam>  &  mores  ad  omnia  dociles.  non  cnim>  in  tantdingeniorum 
'  >arietate>  qu&vis  inftitutio  cuivis  accommoda ;  prefumptü  eïl  enim  (vt  eleganter  fcribit  vlpian.  in  l.  pr&cipiuntff.  dt 
dilit.  edicl.)  ea  mancipia  qud  rudia fnnt>fimpliciora  c(fe>  &  ad  Gmnia  minifteria  aptiora  &  magis docilia ;  trita  vera 
ie  veter  at adiffcile  ejfercformare,  &  ad  fuos  mor  ei  formare.  quoloco  Salie  et.  &  Cepoll.  retie  notant  vidueu  fcire  futk 
alicna  vitia,  ideoque  &c. 

e  Superbi  vxltu*  formofarum ;  vnde  foerates,apudLaert.  in  vita  Arifi.  formam  oligochrónion  tyrantuda,  exi~ 
ui  temporis  tyrannidem  appellat.  Ergo  ftataforma(vt  Ennw  loquitur) Jive  vxoria  (vt  Phavorinm  Philofophm  apud 
lellium  Ub.2.cap.s.)  h&c  opüma,  &  proptera  eligenda.  Geen  y !  geen  Fy.  Hetltaliaens  Ipreeckwoort  leyt4 
lelia  moglie,  ma  fen^a  doglie. 

ïVids  Heynf.  episl.  ad  Primer,  vbi-,  qmtenm  ingeniofa  vxor  effedcbeatJiffmt. 


m  Huwcli  jck 
fchijntden  naem  U 
hebben  van  uxp-g^ 
lijek. 

Quidquid  e&  di/fi- 
tnüe  aut  nimium,i?l 
Kepublicd  feditio- 
nem,infamilid  mo~ 
lejliam  creare  folet. 
heynf.  qui  fuavita* 
tem  qunrit  conjugü* 
&e  fuperiorem  een  fa 
étmbiat.  Ambrof, 
hb.r.  de  Abrah* 
Patri  lnfolcnsma- 
lumefl,  bcaia  vxor, 
Settec. 


B 


Het 


Vcrfoucktcnhuwelick.  ^  T 

g  imperator™  con-  f-jet  vrijen  heeft  ghedaen.  de  wijfte  £  vande  magen 
%TlTfliZ?nZe  Die  comen  aenden  voocht  ofF  aenden  vader  vraghen 
nobiüores  ex  re  f*.     Q^p  j    een  vlurge  maecht  wil  gheven  aenden  man, 

?*«™»         En  ofF  hy  voor  een  vrient  een  dochter  nuffen  kan. 
tate  conventiones  1  en  wil,  o  grage  maets,  niet  alle  tijt  ghelucken 
7a™dÏ2ZTc.ï  Het  bloemtje  van  het  huys  foo  licht  te  moghen  plucken 
spifcop  audknt.  u     f-[et:  ftuck  wordt  uy  t-geftelt,  en  dapper  overleyt , 

fifuriofiC.de  L      j     i  7     5  ;  rr     i  1% 

m tipt.  Eer  dat  het  groote  woort  wort  eenmael  uy t-gheieyt. 

Men  gaet  voor  alle  werck  ten  nauflen  ondervragen 
Hoe  fïch  de  jonghe  quant  heeft  over  al  ghedragen, 

Wie  dat  zijn  mackers  zijn ;  en  waer  hy  heeft  verkeert, 
En  hoe  hy  heeft  gheleeft,  en  wat  hy  heeft  geleert, 
En  ofF  hy  oock  het  huys  fal  weten  op  te  bouwen, 
En  ofF  hy  wijfF  en  kint  fal  konnen  onderhouwen, 
En  watter  inden  dranck  uyt  zijnen  monde  leeckt, 
En  ofFer  oock  een  man  in  zijnen  boefem  fteeckt. 
Hoort,  jonghe  lieden,  hoort ;  indienje  zijt  geneghen 
Te  paeren  nae  den  eyfch,  leert  uwe  faecken  wegen ; 
Leert  u  van  eerften  aen  ghewennen  totte  deucht, 
Leert  wijs  en  nuchter  zijn,  oock  inde  lolTe  jeucht. 
Al  wat  de  jonckheyt  feylt,  tot  aen  de  minfte  dingen, 
Sal  vrijers  hinder  doen,  en  voor  de  fchenen  fpringhen, 
Het  fchaet  hem  alle  tijt  die  eenmael  heeft:  ghefchrouft, 
Een  vrijer  wort  in  als,  seliick  het  goudt  beprouft ; 

Net  Tngelfch      ■  ...     *  ,    r         7  &     '   «,         »  1  > 

jpreeckwQortügoet.  Een  vrijer  moet  de  iweep  van  alle  tonghen  dragen, 
in  wcddmg  and  £n  wort  ajs  ö&tfci  gheftelt  door  innich  ondervragen, 

tfmuing  a  man  &  i     i    n_  & 

moft  take  coim-     Li]  t  wat  de  ipotter  ralt,  en  wat  de  nyder  balt, 
4 rrorld  *l  the       Een  vrijer  wort  in  als  ten  nauften  ondertaft,  a 

Een  vrijer  wort  gefift.  wat  ifïer  noch  te  fegghen? 

Een  vrijer  moet  het  ÜjfF  als  op  ten  roofter  leggen, 

O 


mderfouck  van- 
e  verfouckcr. 


Om  daer,  geli  jck  een  worft,  te  werden  omgewent, 
Tot  datmen  aenden  reuck  zijn  roet  en  reufel  kent  j 
In  al  met  dubbel  recht,  een  dochter  uyt  te  geven, 
) rn  met  een  vreemden  man  haer  dagen  af  te  leven , 
Is  vry  een  fwaer  befluyt,  is  jae  een  deftich  werck; 
Geen  vader  koome  'r  aen,  als  naer  een  rijp  ghemerck.  b 
4aer  onder  dit  beflach  zijn  dnyfent  loofe  rancken, 
Om,  met  een  flimme  treek,  een  vrijer  af  te  dancken, 
De  jonckman  is  gefchickt,  en  van  een  goet  beleyt, 
De  vryfter  heeft  bykans  het  blyde  jae  ghelèy  t, 
Oe  buerte  fpreeckter  van ;  en  defen  on vermindert, 
Vlen  weet  niet  waer  het  fchort,  de  faecke  wort  verhindert; 
Vraechtyemant,  Waeromdat?  de  voocht  fit  in  het  riet, 
De  voocht  befit  het  goet,  en  daerom  wil  hy  niet. 
-Iy  weet  een  vreemde  lack,  hy  weet  een  maer  te  vinden, 
•iy  weet  het  jonghe  dier  yet  opte  mou  te  binden, 
Hy  ftelt  als  op  een  ry  al  wij  er  qualijck  trout, 
En  ftoot  geduerich  om  al  wat  de  minnaer  bout. 
Oaer  flipt  de  kabel  los,  daer  gaet  de  vrijer  henen, 
Oie  kropt  de  Imaethey t  in,  en  deckt  de  blauwe  fchenen ; 
Dus  wort  de  goede  maecht  haer  befte  vrijers  quijt, 
Onvruchtbaer  in  het  bed,  maer  fwanger  vande  fpijt . 
Fy  van  het  llim  bedroch,  en  vande  loofe  grepen, 
En  van  het  vuyl  bejach,  en  vande  blinde  nepen  ! 
Fy  van  het  fnoode  volck,  dat  om  zijn  eygen  baet 
Een  vlugge  maecht  belet,  en  van  het  trouwen  raet. 
Ghy,  laet,  ó  waere  voocht,  laet  defe  rancken  varen  j 
Laet  jae  de  rijpe  jeucht  ter  rechter  ure  paren , 
En  fet  geen  hinderpael  ontrent  den  echten  bant, 
Dat  is  de  jonckheyt  nut,  en  dienftich  voor  het  landt, 

B  %  Noch 


b  Cum  Chriftim* 
lex  nullam  faciaï 
Jpem  dirimendi 
trïmonij ,  quod  fe- 
mel coijt ,  Lente  in 
eo  fcfiinandum.  E* 
raf.  traft.ds  Chnfl. 


QHsrehm  'mjlituii^ 
O»  detefiatur  hos 
&  alias  tutorum  ac 
curxtorumfraudH- 
lentas  artes  'Dam-' 
houd*  tracïatUy 
quem  inferibit  le 
jrefüge  desOrphe- 
lins  tit.des  perils  des 
Tutems  &  Curat. 
mitnJ.&Se<^Hentv 


I 


Vpochden  Imckcrnyc  inde  H$  <T>  <Y  <T* 

huwelicken  der  wecfen.  V-> 

tudershve»  Noch  vind  ick  even  hier,  ick  vinde  jae  gebreken 
niet.  mmi  -     Die  inden  boefem  felfs  van  eyghen  vaders  fteken ; 
tlfïfe        Veel  roemtcr  byfter  hooch,  en  ick  en  weet  met  hoe, 
«<M;  met  h.      Maer  even  nae  de  feeft  foo  blijft  de  beurfe  toe.  a 
Herige  loven  nieten  Off  fchoon  het  eenmael  fchijnt  de  faecke  wil  ghelucken, 
vZl7»:e  eerfle  Soo  fchift  het  groote  woort,  enbreecktinkleyneftucken. 

\°^tVmdIufiê  ^en  Bee^c  een  ^uys> een  fchuyr> en  en  weet  niet  wa 
op  eenander  fUetfi     Ten  hoochften  ingheftelt,  ten  dierften  aenghefchat. 

aMdtiduxpiJ-  Voor  beyde dient  ghemijt.  De  rechte  bruyloft-wetten 
ne  dotib.  yxom,  yermanen  a[  het  yolck  hierop  te  willen  letten, 

quidam  di&as  non  m  i     i         1       r  • 

sccepêrc.  sen.  ub.i.     Dus  wie  een  dochter  heek,  en  niet  te  grooten  goet, 
b  M*rü*t>  dote      Die  thoone  metten  mont  niet  al  te  grooten  moet.  b 
pomi?x&non  fo-  £en  fa  g-heweldich  pocht,  en  niet  en  meynt  te  geven. 

luta,  vxorem  diere  O  I  '  n 

non  tehetur:  fecw,  Maeckt  vande  foete  trou  een  gantich  onruftich  leven  j 
vn  velum  d  d.&     Want  als  de  vader  looit,  en  laetet  onbetaelt, 
c'ad veiiCn™'''  wortct aen het kint,  »ja naefte bloet,  verhaelt.  c 

c  vernkme  pee-  \\$  even  biifter  vils,  en  dienftich  aff  te  keuren, 

cani  parentes  am-   ^  p  i 

Umfu    in  trac-  Dat  yemant,  iwagers  paey t  met  opgeraepte  leuren ; 

Geeft;  geeft> in  ware  ^  niet  in  een  loofen  droom, 
cenmr:  nuptijs  au-     Geen  vogel  in  de  lucht,  geen  ex  ter  op  een  boom  -y 

™m  lumMp**  Geeft  dat  een  lichaem  heeft,  geeft  vande  ronde  fchy  ven^ 
't&^&SSk  Waer  van  men  k°ter  coopt,  en  die  de  heugel  fty ven, 

Geeft  landt  dat  vruchtbaer  is,  off  renten  wel  gegront, 
Doch  al  tot  rechten  prijs, en  opten  rechten  ftont. 
V  fwagher  is  geftoort,  miflehien  niet  fonder  reden, 
En,  fchoon  u  dochter  vleyt,  noch  is  hy  niet  te  vreden, 
Een  ftroo,  een  enckel  fant  dat  is  hem  inde  weech. 
En  fchoon  het  yemant  weert,  noch  iffet  niet  ter  deech, 
Gaet  luyftert  voor  de  deur,  off  buyten  aende  glafen, 
Ghy  lult  het  jonghe  volck  gcweldich  hooren  rafen, 


i  ^ 


-ïoe  en  wanneer  hnw>  <J>  cT>  <7J  <y  Cf  £ 
iex  goet  te  betalen.  -D  X\,   KJ  1    X  ,  u 

En  vraechje  dan,  waerom  het  lief  ghefelfchap  kijft  l 
Soo  weet  dat  uwe  beurs  te  lang  ghefloten  blijft. 
Comt,  wijle  vader,  koomt  en  fet  li  om  te  tellen, 
3hy  fult  het  nieu  ghefin  wel  haeft  te  vreden  ftellen ; 
|  De  gave  vande  bruyt,  het  foete  nacht-gewin 
j  Iaechtftuere  vlagen  uyt,  en  brengt  gheruftheyt  in. 
3hy  vaders  niet  te  min,  die  fonen  hebt  te  trouwen , 
in  fchuyft  niet  alle  laft  ten  halfe  vande  vrouwen  > 
Wy  manen  even  u,  en  mey nen  dat  de  man 
Niet  meer,  als  eenich  wij  ff,  met  woorden  trouwen  kan. 
Het  is  een  vuyle  fpreuck ;  Met  dochters  moetmen  geven, 
ivlet  foonen  ftaetet  vry,  al  ifler  veel  geichreven ; 
Neen,rouwe  Zeeuwen,  neen:  verftaet  dé  rechten  gront, 
Daer  is  geen  quade  trou  ontrent  het  goede  bont. 
;3aer  is  geen  onderfcheyt  van  mannen  ofte  vrouwen, 
|3eloften  maecken  fchult,  en  dienen  onderhouwen , 
Dus  ofFjeman,  of  maecht,  of  arïdermaeckfelzijt, 
Geeft  datter  is  belooft,  en  op  de  rechte  ti jt. 
Wanneer  men  oorlof  neempt  aen  al  de  buy  te-gaften, 
Dan  ift  de  juyfte  ftont  om  inde  beurs  te  taften ; 
Want  als  de  Ipeclman  fwijcht,  en  datter  niemant  fingt, 
Dan  luytet  byfter  wel  indien  de  penninck  klinckt. 
-Iet  geit  is  jae  verdient  foo  haeft  de  vrienden  reyfen , 
Dus  wilt  om  defe  tijt  op  uwen  fwagher  peyfen, 
Roept  eerft  het  nieuwe  paer,  en  dan  het  naefte  bloet, 
En  geeft  de  jonghe  lien  het  toeghefeyde  goet. 
^ermaentfe  totte  tucht,  en  leertfe  goede  wegen, 
iny  voor  het  lefte  woort,  foo  wenft  haer  uwen  zegen ; 
Hy  is  in  volle  maet,  hy  is  te  mael  bel :  eft, 
Die  fonder  morren  looft,,  en  fonder  marren  geeft. 

B  3  Een 


Bene  Neoftadis£sex 
[ent  ent  ia  fuprem-A 
in  H  olim  dia  Curid 
annotftuit  id  qaod 
vulgo  dici  fokt 
Met  een  man 
machmen  loven, 
Met  een  maecht 
moetmen  geven. 
non  ftc  inteüigide- 
beri  quafi  fatls  ft 
cum  viris  feu Jpon- 
fi$  pro?nitti ,  imb 
<&què  maritos  ad 
pY&ftationcm  eoru> 
qiu  promijfa  ftrnt 
in  fuhfidium  matri- 
monij,  vti  mufieres, 
afringi,  fed  id  it(t 
jacJatum  ejfe  ob  ii- 
berrimetm  fnarito- 
rum  adminiHratio- 
nem,  c^ua,  fi  fidem 
vïolare  velint,Jpon- 
fores  fucs  vel  folcï 
accepti-latione  a- 
pro  mijfis  Uberart 
pojfunt.  vide  rer. 
jud.  obferUJi.  in 
net. 


Of  ycmant  fonen  uythouwen-        <~D  <J>   <7)  V  CT~ 

cie  met  loven  mach  volftaen.  ^      v  * 

Een  woort  noch  totten  voocht.  als  uwe  weefen  trouwen 
Soo  wilt  u  vrecke  fucht  met  crachte  wederhouwen, 
En  maeckt  geen  vuyl  beding,  en  pluckt  den  vrijer  niet, 
Gelijck  men  vry  ghenouch  in  onfe  tijden  (iet. 
Wat  heb  ick  menichmael  en  op  verfcheyde  ftonden 
Al  grepen  op  gedaen,  al  rancken  ondervonden, 
Al  laegen  aengemerckt  ontrent  de  reyne  trou, 
Iuyft  daer  een  giere  voocht  een  maecht  bededen  fou. 
Men  vinter  over  al  die  niet  en  noyt  en  vreefen 
Te  taften  in  het  goet  van  moederloofe  weefen, 
En  als  haer  onderwint  dan  op  het  eynde  draeyt ; 
Soo  ftaen  de  faecken  flecht,  en  over  al  bekaeyt. 
Ick  hebber  een  gekent  van  defe  loofe  guyten, 
Die,  als  het  trou-befpreck  ftont  even  om  te  fluvten, 
Ging  zijnen  vrijer  aen,  en  feyde ;  macker,  fiet  \ 
Off  teyckent  dit  befcheet,  of  neen,  men  doeter  niet. 
(Hy  bracht  een  ftaet,  een  flot,  een  quijt-fchelddaer  benevé 
Wel  bondich  ingeftelt,  en  nae  de  kunft  gefchreven-,) 
De  jongman,  off  hy  fchoon  de  boofe  laegen  fach, 
Schreef  wat  hem  wert  gevercht,en  juyft  gelijck  het  lach 
Noch  hielt  de  lincker  aen,  en  fprack  5  hier  is  te  wegen 
Wat  vlijt  en  groote  forch  dat  alle  voochden  plegen, 
Ghy,  die  nu  mijnen  dienft  tot  uwen  nutte  keert, 
Weeft  danckbaer  nae  den  eyfch,  en  foo  de  reden  leert,  j 
De  vrijer,  die  den  vraet  doen  geenfins  wilde  tergen, 
Belooffde  wonder  veel,  belooffde  goude  bergen , 
Belooffde  fonder  flot,  en,  tot  een  naerder  pant , 
Gaf  opten  ftaenden  voet  een  fchrift  van  eyger-hant. 
Wat  gaeter  vorder  om?  juyft  nae  de  bruylof-daghen 
Soo  ging  de  nieuwe  man  zijn  dinghen  ondervraghen, 

Siji 


34de  teken  van  2?  9?  U  T  7 

juacie  voochden. 

Sijn  ftucken  overfien:  hy  vint  het  gantfche  klocn, 
En  leert,  door  wijlen  raet,  al  watter  is  te  doen. 
ïLerft  gaet  hy  totten  voocht,  en  wij  ft  hem  vreemde  ft  reken, 
Die  in  het  duyfter  hol  van  defen  handel  fteken, 
Hy  bidt  dat  hy  de  faeck,  tot  myding  van  ghefchil, 
In  ftilte,  Tonder  twift,  te  rechte  brenghen  wil  ; 
-ly  feyt  hem  boven  dat  zijn  gunft  te  willen  toonen, 
In  met  een  rijck  gefchenck  zijn  dienft  te  fullen  loonen, 
Indien  hy  reden  pleecht.  de  voocht,  een  rechte  gier, 


Hoort  al  de  dachten  aen,  maer  achtiè  niet  een  fier 
let  ftuck  eompt  voor  het  recht, de  faecke  wort  befchreven, 
)e  voocht  moet  op  een  nieu  en  blijck  en  reden  gheven 
Van  zijn  geheel  beleyt  $  het  fchrift  en  baet  hem  niet, 
Om  dat  de  gantfche  wet  de  flimme  weghen  (iet. 
:Is  niet  alleen  ghewelt  daer  yemant  wort  ghedwongen 
vlet  meden  op  de  keel,  maer  alle  vreemde  fprongen, 
Dieluftof  minne  drijft,  zijn  even  fooghefchat 
Als  off  een  moorder  felf  ons  opten  boefem  fat. 
U  waer  de  liefde  grijpt,  daer  zijn  ghewilfe  prangen 
)ie  als  een  taye  klis  aen  j  onghe  finnen  hanghen , 
Dus,  als  de  vreefe  treft  hem  die  een  lief  verkiert, 
Soo  lijt  hy  meerder  laft  als  die  het  lij  ff  verlieft. 
/Vat  fal  een  jong-gefel  in  dit  gheval  verdrieten, 
ndien  hy  wort  gheley  t  door  hoope  van  genieten? 
Wat  lijt  een  vrijer  niet  alft  hem  de  vrijfter  geit? 
Een  wenck  is  hier  een  wet,  een  woort  is  jae  ge  welt. 
:k  bid  u,  lieve  vrient,  die  vaderloofe  dieren 
4oet  leyden  totte  tucht,  en  nae  de  reden  ftieren, 
Hebt  acht  op  u  beroep,  die  nu  de  vader  zijt, 
Hebt  acht  op  uwe  j  eucht,  en  dat  in  ware  vlijt , 

B  4  OnN 


<XnodamorfuA(lett 
libido  exprimit^fru- 
endi  defiderium 
extorquet,  id  omne 
per  vim  exigt  vide- 
tut.  Anm.  Robert. 
rer.jud.  lib.  i.  cap.  2. 
Magni  ajfeëluijur/* 

tiüan. 


i 


Aenfpraecke  tot  alle  toefïencTeK       95  7?         Y  *T 
van  onmondighe  jonghe  lieden.  XV 

Ontpluymt  my  nimmermeer  u  teere  pimpel-meefen^ 
Exod.  2i.  22*    Want  Godt  is  boven  al  een  wreker  vande  weefen ; 

Siet  datje  met  befchey  t  u  weerde  plichten  doet , 
Niet  om  het  vuyl  ghewin,  maer  in  een  reyn  ghemoet. 
figE^  Ghy  weder,  foete  jeucht,  tot  rijpte  nu  ghekomen, 
modo  vide  pam-       als  een  vader  ièlfs^  hebt  over  al  vernomen 
des  Orphelins       In  die  het  niet  en  was,  zijt  heufch,  ghelijck  het  dient, 
c*£.vk. ntm<s.       £n  t^Qont  \yCm  voHe  fuch^  ghelijck  een  ware  vrient. 

En  als  het  foo  ghebeurt  dat  uwe  rijpe  zeden 
Miflchien  op  haeren  tijt  ghelijcken  dienft  betreden, 
Soo  quijt  u  voor  den  Heer  \  ghy  weet  hoe  grooten  ba< 
Dat  van  een  trouwen  voocht  op  teere  weeien  gaet. 
Nae  vlijtich  onderfouck,  het  maefchap  coomt  te  iaemen 
Om  op  het  trou-befpreck  een  voet  te  mogen  raemen, 
Hiejr  fteltmen  in  beraet,  wat  reden  of  gheval 
Het  in  te  brenghen  goet  te  faernen  menghen  fal, 
Een  gunter  aen  de  bruy t  niet  boven  haer  juweelen, 
Een  ander  wil  de  winft  eenpaerich  laeten  deelen^ 
En  elders  wil  het  volck  dat  onfe  nieuwe  man 
Sal  flaeven  voor  de  koft,  ghelijck  een  rechte  Ian ; 
Noch  een  van  vilfer  aert,  al  geeft  hy  rijeke  panden, 
Hout  even  dat  hy  geeft  gheduyrich  inde  banden, 
Laet  aen  het  nieu  gehn  niet  als  het  naeckte  blat, 
En  bindt  de  vrije  trou  aen  ick  en  weet  niet  wat. 
*tls  fellaem  dat  de  fucht  van  hebben,  krijgen,  houwen, 
TauU  )un-  Soo  grooten  rolle  fpeelt,  daer  echte  luyden  trouwen , 
hmi^u^vml'    Men  dingt  van  alle  kracht,  men  diflelt  pp  het  goet, 
t%mTeZZl    Gelijckmen  op  de  merd,  of  in  de  kramen  doet. 
tuur  vir.  &  vxor.  Voor  my,  wanneer  ick  weegh  de  gronden  defer  faeckefi, 
Soo  ben  ick  meer  gheneycht  om  geen  befpreck  te  maeck<i 


-Iuwclijckfevoor-  Cfè  CH  q  \  y  CT  p 

voerden.  *f   J  X     X  9  ° 

Offfchoon  ick  cenich  ding  tot  meerder  vrede  fchrijfl^ 
Noch  wil  ick  dat  het  goet  in  rechte  vryheyt  blij  ff; 
Dat  is  het  eerfte  recht,  vermaert  aen  alle  zijden, 
Gheprefen  van  het  volck,  ghebruyckt  in  oude  tijden, 
VVanneer  de  ronde  jeucht  trat  in  de  weerde  trou, 
Niet  om  het  loofe  gek,  maer  om  een  lieve  vrou: 
Ooen  riep  het  bruyloffs- volck,  als  tot  een  hoogen  Tegen: 
!>Iu  heeft  de  jonge  bruyt,  met  haeren  vrient  ghecregen 
Gemeenfchap  inde  forch,  gemeenfehap  inde  lult, 
Gemeenfchap  inde  woel, gemeenfchap  inde  ruft,» 
Gemeenfchap  in  verlies,  gemeenfchap  in  het  winnen, 
Gemeenfchap  in  het  lij  ff,  gemeenfchap  in  de  finnen, 
Gemeenfchap  in  vermaeck,  ghemeenfehap  in  den  druck, 
fc Gemeenfchap  int  gevaer,  gemeenfchap  int  geluck. 
Gemeenfchap  over  al.  (a)  dat  zijn  de  rechte  gronden  a  mn,  inquh  c*. 

Waer  op  in  ouden  tijt  de  wijfe  vaders  ftonden. 
En  dus  ift  datmen  noch  in  veel  geweften  doet,  cons  dif^^ 

-  111  1  ƒ  Jpiciebatur,  nihil 

Alwaer  het  echte  bont  gaet  opten  ouden  voet.  b  quod  aut  mwm 

Waerom  is  onfe  kuft  van  dit  ghebruyck  geweken  ?  piutpa  fa$jr* 

Hoe  compt  de  ronde  Zeeuw  aen  defe  loofe  (ireken  ?  dlC€ret>  f'i  m,com- 

I  mtme  conjpirabatw 

ab  vtmquc. 

Lex  antiqua  Romuli  fuit\  muiier  viro  legittime  conjuncla  fortunarum  ac  facrorumfocia  Uit  cfio  ;  vtque  domtii 
tlle  dominm,  ita  luic  domina.  Meminit  Bionyf.  HalicarnaV,  ltb.2.  Kom.  Antiq. 

ApudGermanos  veter  es  ( '  inquitTacttm)  ip(is  incipientis  matrimenij  aujpicijs  muller  moneh at m  venire  fe  lafo~ 
rum  periculorumque  fociam,  ideminpace,  ideminprdio  pajfuram.,  aufur*mque\  &  h'mc  Batavis  inhunc  diem 
fro  Uge  fervatur  bonorum  communio. 

Ifchomachus  apud  Xemphont.  advxorem  \  Domus  h&c  nobis  communis  efi  ;  nam  &  ego  cunclaquamea  fantin 
medium  exkibeo,  &  tu  qtucunque  attulisli  omnia  in  commune  depofuisli,  neque  ejm  habenda  ratio  jam  ejl,  vtrum 
ttoftrum  pluracontulerit  &c.  lib,  s.  dc  adminift.  domeft. 

Ciccr.  2,  Ojjicior.  prima*  inqutt,  focittas  tnipfo  cïi  conjugio  •  froxima  mliberis»  deinde  vna  domtu,  commimia 
ümnia. 

Quin  &  Martialis  alludit, 

Te  Patrios  mifiere  juvat  cum  conjugc  cenfui  < 
-  Gaudentem  Jocio partici piqué  viro. 

b  AfadGermanos,  Gallos,  Hifyanos,  Ang'os,  idmork  èjfe  teftatur  Arnif*.  deytre  Connpbior.  eap.7.num.n, 

C  Waer- 


Huwelcken  van  oude  ri  j-  <g  <]?   y  °j[  <Tf  Hoe :  verre  voorvtae* 

den  fondervoorwaerdc.  ^   X\J       *  den  dienftich  zijn. 

Mr.  smith  ,  de  Waerom  niet  oock  het  goet  gedommelt  onder  een 
t&^X  Dacr  huys,  en  bed,  en  lijff,  jae  finnen,  zijn  gemeen? 
nets  j  diat  is,  aii  >tjs  keft     gantfche  kraem  in  eenen  hoop  te  brengen, 

thmgs  are  conv  O  tiir  i  •  ö 

mon  bctweé  thé,  Dat  lal  hier,  by  gevolch,  de  linnen  beter  mengen j 
vatebefoTe!  pn"     Ghy  dan,  die  vrede  fouckt,  en  ftelt  geen  eyghen  goet 
Byfonder  inde  beurs,  byfonder  int  ghertioet. 
Hoe  menich  fwaer  geichil  wort  in  het  huys  ghedreven 
c  Tanta  en  homi-  £n  Voor  het  hoff  ghepley  t,  om  datter  is  gheichreven?  c 
7xZToZt™ttuii     Ghewis  hy  die  het  wijf  heeft  by  den  man  ghefet, 
genen  i>iu*  tmh*.     Yxkk&&  ^  reyne  trou  nkt  metten  in&  befmet.  d 

rum  oriatur,quam  J 

ex  matrimomo.  z-  Hoort  voocht,  en  vader,  hoort,  veel  dit  en  gunt  te  fchrijve 
chrikMat?' En  fal  geen  loflen  aert  uy t  domme  finnen  drijven , 
d  Muita  muiti  in     yen  [y  Jan  afoy  het  goet  u  fwagher  toe  verkout. 

paBts  dotalibm  fti-  •  /T*     Pil     CL  J        1  31  1 

fuUntur,  qm  mm     Soo  likt  leker  belt  dat  ghy  u  dochter  hout . 
!ZÏi^üri  Voor  my,  ick  fpreecke  ront,  leen  fal  geen  dochter  geven 
fugwnu  nuiiumef-  ^en  een  fa  z[<n  beroup  niet  recht  en  can  beleven, 

fettum  (ortiuntur\  i  •  ril-  11 

vyuta  'fiautjpon-     Maer  als  een  jong  gelei  hier  over  my  voldoet, 
fZcZPZTfep-     Soo  is  de  dochter  zijn,  en  oock  het  vrye  goet. 
%*j fit\  2^-0  Ick  weet  dat  deef '  en  geen  acht  dienftich  y et  te  fchrij  ven, 
vxoris ,  exWmant  Wanneermen  luyden  treft  die  grooten  handel  drijven, 
%TLn7cneri,  *     Op  dat  een  jonge  vrou,  oock  als  bet  qualick  gaet, 
%L  ^cum  Mach  blij  ven,  diefe  was,  en  in  haer  eerften  ftaet. 

modus  adptïM  ie-  Doch  hier  valt  wederom  geen  kleyn  bedencken  tegen, 

q ato,  vt  in  Ma  civi-  *     .        . .  .  ■> 

tateiegatanu*  per-  Dat  nu  gheen  tijt  en  is  met  reden  op  te  wegen , 

petuh  commoretur,     pjet  raeckt  een  ander  Werck.  Wel  aen  dan,  foete  luyt, 

ab  tpfi  legato  rcH-  t  i 

datur  i.  ttóo§.2.     Keert  weder  daerje  waert,  en  ipoet  u  nae  de  bruyt, 

ff.  Ai  cond.  &  de-  ~*  11  •  T     r  1  • 

monji.  &  hancfen-  1  en  is  van  heden  niet,  maer  over  duylent  jaeren, 
tZ!%%lfoLï)de  Wanneer  in  rechte  min  twee  jonge  lieden  paeren, 
sponf.  &  maircv     Dat  yder  landt-begrijp  ghebruyekt  een  eygen  vont, 

part.z.num.S.  ^  t •  Ö'.'/f  D  *  /Ö  > 

Gcbruyckt  een  eygen  merek,  ontrent  het  trou-verbont 

Hiel 


2?  CRV  YT. 

ou-nnck. 

Jier  gingmen  zijnen  dorll  uyt  eencn  beker  laven, 
Is  maecht  en  jongefel  de  rechter-handen  gaven, 
Daer  wert  een  helle  vonck  gheflagen  uy tte  key 
Wanneer  een  foeter  vyer  quam  figen  tuffen  bey. 
]i  Griecken  gafmen  broot,eer  datmen  ginck  beloven, 
<  ebroocken  door  het  fweert  en  overmits  gecloven, 
Dat  greep  het  jonge  paer,  een  yeder  at  een  ftuck, 
En  ftracx  quam  al  het  volck,  en  boot  de  bruyt  geluck. 
[och  in  een  ander  oort,  wert  even  bloet  ghetogen, 
n  onder  een  gemengd  en  over  hant  ghelbgen ; 
En  die  in  onfe  kuft  voor  defen  is  ghetrout, 
j  At  eerftmael  met  de  bruyt  broot,  peper,  ende  fout. 
l  et !  waer  een  eerlij  ck  man  zij  n  dochter  wil  befteden, 
)aer  zijn  aen  alle  cantbyfonder  bruylcf-feden , 
Waer  uyt  ten  vollen  blijckt,  dat  oock  het  roufte  landt 
Vint  eenich  diep  gheheim  ontrent  den  echten  bandt. 
y  ons,  wanneer  de  trou  op  heden  is  befchreven, 
oo  worter  aen  de  bruyt  een  fijn  juweel  ghegeven, 
\  Een  eygen  trou-gefchenck  van  gout  off  dy  amant, 
Geenlijff-cieraet  alleen,  maer  oock  een  ziele-pant. 
Joch  fietmen  even  dan,  met  fonderling  vernougen, 
)e  bruyt  en  haeren  vrient  de  rechterhanden  vougen, 
En  dus,  fiet !  wort  de  gront  van  echte  trou  geley t, 
En,  met  gelijcke  luft,  het  groote  woort  ghefeyt. 
4aer  waerom  defen  ring  niet  daer  het  dient  ghelteken, 
^n  van  een  goet  ghebruyck  moet-willens  af  gheweken? 
Het  was,  gelijck  het  blijckt,  de  vingher  naefl;  de  pinck 
Aen  wien  het  trou-juweel  in  ouden  tijden  hinck ; 
)ie  heeft  een  hooger  macht,  op  wei-gegronde  reden, 
)ie  heeft  een  beter  recht,  voor  al  de  cley  ne  leden, 

Ci  Tc 


Multti  vhique  cere- 
monie in  Jponfali- 
buA:  Mrinum  ma- 
nui ]ungcbant  Per- 
fa,  ex  eodem  poculo 
bibebant  Galat* , 
panem  gladio  divi- 
fum  edcbantGrdci, 
ignem  filici  excutie- 
bant  LapponeSy  pa- 
ncm  &  aquam  ap- 
ponebant  Komanu 
JEt  alia  hujufmodi 
dim  &  hodie  in  v- 
fu,  qu<£  fingula  ha- 
bent  fuum  mjfie- 
rium.  Alexand.  ab 
Alexand.genialium 
dierum, lib. 2. cap  s. 
O  lam  lib  fep- 
tentr.region.  cap. 7. 
Scaligerlib.j.  Toe- 
tic  es.  cap.  io.  Vo- 
lyd.  virg.  de  Inv en- 
tor  ib.  rer.  Uk  i. 
cap.  ^,  Antoniu* 
Guberttu  Coslantis 
in  commentario  de 
Sponfalib.  tit.  de 
rit.  Nupt.  Lodouic. 
Ceel.  Antiq.  Ie  tl. 


Deannulo  pronufo 
vidz  Alexand.  ab 
Alexand.  geniah 
Dierü.  lib.2.  <^/>.^» 


Wat  vinger  van  outs  gccygcnt  <T>  <~D   7)  Y  Cf 

tocdentrou-ring,enwaerom.  ^  *  V_  ^  M  x* 

Te  dragen  dit  kleynoot,  een  pant  van  ons  ghemoet, 
Dat  nu  door  enckel  pracht  de  voorde  vinger  doet: 
xerviu  *  mptiaü       hout  dat  even  hier  een  ader  is  ghelegen, 
J™Geiu^iïh?o,  Dis  met  een  fijne  ftrael  compt  in  de  borlt  ghefegen ^ 

VI  smrn^t.     ^n  alfler  eenich  ding  aen  deren  vingher  roert, 
rffc'j'  Dat  wort  van  ftonden  aen  het  herte  toegevoert. 

Dies  als  een  jong  gefel,  met  foete  min  bevanghen , 
Kompt  zijn  gewenfte  trou  aen  defen  vingher  hangen, 
Dat  klopt  als  aen  de  borft,  dat  roert  de  geeften  om, 
Dat  roept  de  gantfche  fiel  tot  haeren  bruydegom. 
En,  fchoon  oock  rijper  fucht  gaet  tot  haer  oude  daghen, 
De  rinck  des  niettemin  op  haere  plaets  ghedragen 
Sent  boden  alle  tijt,  fent  poften  aen  de  ziel, 
Op  datle  nimmermeer  in  quade  pofen  viel. 
Noch  overtreft  de  pracht  uy t  fotte  vvaen  ghedreven, 
Die  heeft  de  trou  verplaetft,  en  aen  het  oogh  ghegeven, 
Want,  fiet !  in  onfe  tijt  de  Wijfer  draecht  het  gout,  • 
'Abud  nos  occulte     Dies  is  (ghelijck  het  fchijnt)  het  li j ff  alleen  getrout. 
Zip^t  Waeromisditghebruyck,  een  fporetotdefeden, 
turn  profctf*, jux-  Waerom  is  dit  ghebruyck  gebannen  uytte  fteden? 

ta  formcathnem         *Tr  1    r     •       •  •  rT  1 

\uMwi  fericiitan-     W el,  iooje  niet  te  nieuw,  oft  met  te  los  en  zijt, 
'$1*'"^'. d*     Soo  draecht  het  trou-gemerck  ghelijck  in  ouden  tijt. 
Magno*c  perpetuo  $[tt  fax  «  een  jonge  maecht  behoorlijck  op  ghedragen 
benfum  eft,mroef-  Aen  haer  beicheyden  deel,  met  wille  van  de  magen, 
fgtiZaZSn    En  ouders  rijp  beleyt.  fiet  daer!  een  rechten  voet, 
mter  ptvcncm  &     j_]oe  fa  een  j  ong.e  kmy  t  een  vrou we  worden  moet.  - 
l.  vmes         De  tnoode  linckerny  van  heymelick  beloven 
% ^jfyfit  Ê&i  Rij  ft  uy  t  een  gey  le  borft,  als  uy t  een  heeten  oven, 
ZltZoZnXo-     'c  Is  menichmael  gemerckt ,  ten  deucht  gemey nlijck  1 
men  gemeeniijck    Wat  uy t  de  domme  j  eucht,  en  fonder  raet  ghefchie  t. 

tot  fvvaié  eynde.  '  9  O  J 


Lmelick  beioven.  25  ^(JV  ¥  W9 

iyy  zijn  hier  niet  gefint  int  breede  van  te  {preken, 
M  tot  een  lang  verhael  hier  over  uyt  te  breken^ 
Een  faecke  niettemin  is  weert  te  zij  n  bedacht, 
En  dient  hier  voor  de  jeucht  tot  leere  by  ghebracht, 


10 


Ita  moedich  edelman,  die  op  de  Franfche  kuften 
lad  langen  tijt  ghedreycht  een  vlote  toe  te  ruften,  . 
Was  nu  te  mael  gereet  tot  zeylen  over  zee, 
Nae  eenich  rieckend'  landt,  ofF  tot  een  oulde  ree, 
ijn  vader  was  gheruft  een  ruyme  tijt  gheledcn, 
n  moeder  naeder-hant  den  eyghen  pad  getreden, 


1 


Sict  defe  gefchiefa* 
mjfe  voor  war  ach- 
tte h  verhack  by 
Sïmon  Gottlart. 
Aux  Hi Moirés 
admirablcs  &me- 
morables  de  no- 
ftretemps  vol  4. 
cap.5.  des  affec-* 
tions  defreiglées 
gricfuement  pu- 

EennKS- 


Hcymclick  beloven.  ^  ^T. 

Een  fufter,  fonder  meer.  juyft  in  haer  friflche  jeucht, 
Was  hem  de  meefte  forch,  was  hem  de  meefte  vreucht. 
Hy  fcheen  voor  zijn  vertreck  haer  op  te  willen  dragen 
OfF  aen  een  trouwen  vrient,  of  yemant  vande  magen, 
Op  dat  het  teere  pant  daer  mochte  zij  n  bewaert , 
Terwijl  hy  mette  vloot  de  weirelt  omme  vaert. 
Sy  in  het  tegendeel  fey t  niet  te  konnen  leven, 
Indien  hy  fich  alleen  gaet  opte  reyfe  geven  - 
Wil  daerom  nevens  hem  gaen  dolen  over  al, 
Waer  hem  de  goede  God  ter  zee  geleyden  fah 
De  broeder  evenwel  en  wil  het  niet  ghehengen , 
Maer  fouckt  het  vreemt  befluy  t  haer  uy  ttet  hooft  te  breng 
Hy  dreycht  haer  mette  zee,  en  alderley  ghevaer 
Dat  uy t  de  lange  reys  mocht  koomen  over  haer. 
En  des  al  niettemin  hy  kanfe  niet  belefen, 
Dus,  als  het  immers  fchijnt  alfoo  te  moeten  wefen, 
Soo  voucht  hy  tot  de  vloot  al  wat  haer  op  den  tocht 
OfF  dienftich  tot  vermaeck,  of  noodich  wefen  moch 
Soo  haeft  de  goede  wint  haer  vaft  begint  te  (lellen, 
En  waey t  te  zeewaerts  in,  de  ronde  zeylen  fwellen : 
Een  onvertlaechde  jeucht,  en  menich  edelman 
Geeft  uyt  een  moedich  hert  fich  willens  inden  ban» 
Daer  drijft  de  ftoute  vloot,  van  boven  dicke  woleken 
Van  onder  harde  vloet,  en  grondeloofe  kokken 
En  des  al  niet  te  min  een  {hel,  een  felfaem,  vier 
Rijft  midden  uytte  ftroom  en  treft  het  jonge  dier. 
Een  vande  frifte  jeucht  maeckt  door  bedeckte  loncken, 
Door  brieven,  ftil  ghefpreck,  en  duyfent  minne-voncken 
Dat  hy  de  befte  plaets  in  haere  gunfte  wint, 
Dat  hy  de  meefte  gunft  in  haeren  boefem  vint. 

Noc 


4och  iflet  niet  ghenouch,  hy  weetfe  daer  en  boven , 
)oor  fonderling  beleyt,  hem  trou  te  doen  beloven, 
En  onder  delen  fchijn  (gelijck  het  veeltijts  gaet) 
Soo  glijt  de  lofle  jeucht  in  noch  een  ander  quaet. 
e  maen  heeft  haeren  loop  nu  drymael  om  ghereden, 
fet  daer  een  vreemt  ghefwel  aen  haere  teere  leden ; 
Sy  die  voor  defen  was  fris,  luftich,  gau,  en  knaps, 
Is  fleew,  en  byfter  meeps,  en  uyttermaten  quaps  ; 
y  geeuwt,  en  fpickt,  en  fpout,  oock  aenden  dis  gefeten, 
)aer  ifle  dickmael  flau,  en  dickmael  fonder  eten  5 
De  Ridder  die  het  oogh  heeft  eeuwich  over  haer, 
Wort,  ick  en  weet  niet  wat,  wort  alle  ding  ghewaer. 
ly  gaet  haer  fachtjens  aen,  en  fielt  hem  om  te  vragen, 
)fc  haer  het  enge  fchip,  oft  haer  de  ftuere  vlaghen, 
OfF  haer  de  vijfe  reuck,  of  harde  fpijfe  quelt, 
OfF  waerom  datfe  braeckt,  of  aen  de  leden  fwelt. 
.ofette  wert  beftaen ;  nu  fietmen  haer  befterven^ 
ïu  blofen  als  een  krieck ;  hy  vraegtet  anderwerven ; 
Sy,  die  het  ongeval  niet  langer  helen  kan,  Co^um  vomt> 

Seyt  datfe  fwanger  gaet,  maer  by  een  echten  man,  hocpr*texitwmwe 
ly,  om  het  rechte  kloen  van  defen  draet  te  krijgen, 
n  geeft  haer  anders  niet,  als  kouck  en  foete  vijgen, 
Hout  alle  dachten  in,  en  ftelt  hem  wonder  koel, 
Op  datfe  fonder  fchroom  fou  melden  haeren  boel. 
.ofette,  midts  de  faeck  wort  iachtjens  opgenomen, ; 
erhoopt  in  corten  tijt  tot  haeren  wenfch  te  comen ; 
Dus  fpreeckfe  luftich  uyt,  en  met  een  vollen  mont, 
Wie  in  haer  jeuchdich  hert  foo  diep  gewortelt  (tont. 
.aer  broeder  treurt,  en  fwijcht.  De  fchepen  ondertuffchen 
aen  foucken  verfchen  dranck,om  haren  dorft  te  blulfchen; 

C  4  En, 


<B<RJüYT. 

En,  nae  een  claere  lucht,  ontdecken  feecker  lant 
Met  aerdich  boom-gewas  verciert  aen  alle  kant. 
Een  yeder  is  verblijt,  en,  moede  vande  baren, 
Gaet  (tellen  zijnen  loop  om  nae  de  kult  te  varen  -y 
.  Matroos  is  in  de  weer,  en  fouckt  den  eerften  dach 
Wat  datter  voor  een  volck  het  landt  bewoonen  mach: 
Men  vint  geen  menfchen  werck,  maer  niet  als  wilde  diere 
Die  ftout  en  fonder  angft  ontrent  den  ouver  fwieren, 
En  woelen  over  hoop.  men  tijter  op  de  jacht, 
Dies  worter  menich  wilt  de  fchippers  toegebracht. 
Te  midden  in  het  wout  zijn  klare  water-heken, 
Die  vali  het  hooge  landt  tot  in  de  dalen  leken, 
Daer  gaen  de  gaften  heen,  en  vollen  menich  vat 
Met  freuyt,  en  aert-gewas,  en  met  het  verfche  nat. 
Rofette  boven  algants  moede  vande  ftroomen, 
Gaet  nemen  haer  vermaeck  ontrent  de  groene  boomen, 
Verkieft  een  gave  fchors,  en  f  chrijft  met  eyger  hant, 
In fyijt  uan  die  het  ffijt ^  Rojette  mint  Galant. 
Galaat  in  teghendeel  brengt  fich  en  haer  te  famen , 
En  maeckt  een  mengel-moes  van  twee  verfcheyde  namei 
En  fnijtet  over  al ;  foo  dat  het  groene  wout 
Veel  ftreken  van  de  jeucht,  veel  minne-teeckens  hout. 
st  Is  al  genouch  gemak,  men  gaeter  fich  bereyden 
Om  uy  t  de  verfche  lucht,  en  van  het  landt  te  fcheyden ; 
Maer  als  het  jonge  paer  fou  varen  nae  het  boort, 
Soo  treet  de  Ridder  toe,  en  fpreeckt  een  heftich  woort: 
En  pijnt  u,  jonge-laf,  niet  inden  boot  te  comen, 
lek  hebbe  defe  macht  u  heden  afgenomen , 

Mijn  Schip  is  ü  ontfeyt ;  en  ghy  mif  briiyckte  maecht 
Die  uwen  hoochften  fchat  ontijdich  hebt  gewaecht, 


<B%vrr. 

(aet  vry  met  uwen  pol,  gaet  inde  groene  dalen, 
laetvryuflim  bedrijf  op  alle  boomen  malen, 
V  vonnis  is  gevelt:  ghy  fult  van  nu  voortaen 
j  Hier  foucken  u  vermaeck,  hier  eeuvvich  dooien  gaen  ; 
(jhy  fijt  uyt  do&me  Kift,  en  tegen  alle  reden, 
t  hy  fijt  op  eygen  raet  in  dit  bejach  ghetreden, 
Voltreckt  het  nu  alleen,  en  oeffent  u  ghedult, 
En  fiet  hoe  ghy  voortaen  u  iaecken  redden  fult.  (ten 
lier  moet  u  woonplaets  zijn,  hier  meuchdy  gantfche  nach- 
erilijten  in  de  vreucht  van  dvvafe  minne-klachten  ; 
Gaet  boet  u  kriele  kift  in  dit  oneerlijck  fpel, 
En  maecktet  fooje  meucht,  en  vaert,  vcor  eeuwich  wcL 
ioo  haeft  zijn  reden  end,  hy  doet  hun  wapens  langen, 
ly  geeft  hun  jagers  tuych,  om  alle  wilt  te  vangen, 
Mufketten,  vogelroers,  kruyt,  lonten,  hagel,  loot, 
En  ander  kleyn  beflach,  tot  voor-raet  vanden  noot, 
trax  roeyt  daerop  het  volck  tot  aen  de  groote  fchepen, 
In  geeft  den  boot  een  touw  om  nae  te  mogen  flepen ; 
Strax  vallen  op  een  ry  de  fey  ien  vande  ree, 
Strax  is  de  ganfche  vloot  te  midden  inde  zee, 
)aér  ftaet  het  jonge  paer  verhart  ghelijck  de  keyen, 
J ol  druck,  en  evenw7el  niet  machtich  om  te  khreyen, 
Niet  machtich  om  een  w7oort  te  brengen  uytten  mont, 
En  echter  door  het  leet  tot  inde  fiel  ghewont. 
Ten  is  maer  kleyn  verdriet,  dat  met  gheduerich  klagen 
>  Weet  yemant,  die  het  hoort,  fijn  fnierte  voor  te  dragen  j 
m  Gemeene  drouf  heyt  kermt,  maer  al  te  diepen  feer 
»  En  vint  geen  open  monr,  geen  fucht  of  tranen  meen 
Sfae  dat  de  koude  fchrick  een  weynich  is  geweecken, 
Beginnen  aen  de  vrou  de  tranen  nvt  te  breecken , 

D  Sy 


WRJJYT. 

Sy  geeft  haer  aen  de  zee,  fy  macckt  een  hooch  geklach, 
Sy  roupt  haer  broeder  aen  al  watfe  roupen  mach. 
Och  broeder,  om  de  borft  by  my  en  u  gheibgen 
Och  wort  doch  nu  eenmael  in  mijn  verdriet  bewogen , 
Off,  foo  het  u  belieft  dat  ick  verloren  blij  ff, 
So  neycht  toch  eens  het  oogh  ontrent  een  fwanger  lij 
Heb  ick  den  doot  verdient  door  onvoorfichtich  mallen, 
Ey  laet  het  kley  ne  fchaep  niet  inde  ftraffe  vallen, 
Doot  geen  onnoofel  kint,  geen  ongeboren  dracht, 
Die  niemant  eenich  leet  oy t  toe  en  heeft  gedacht. 
Sieti  als  een  fwanger  wijf  heeft  eenich  cjuaet  bedreven, 
Dat  haer  naer  rechten  maeckt  onweerdich  om  te  leven  j 
Sy  wort  noch  evenwel  niet  tot  de  doot  geley  t, 
Tot  fich  het  teer  gewas  van  haere  leden  lchey  t. 
'k  En  eyfch  geen  langen  tijt  van  fes  off  feven  jaren, 
Maer  flechs  een  korte  wijl  om  in  verdriet  te  baren, 
Had  ick  het  foete  dier  maer  eenmael  op  den  fchoot, 
Ick  gaeve  metter  daet  my  willich  aende  doot. 
Ick  gaeve,  naer  het  viel,  mijn  leven  uyt  te  bluffen, 
Indien  ick  maer  een  reys  mijn  vrucht  en  mochte  kuffen, 
En,  foomen  dan  het  kint  niet  vaderloos  en  liet, 
Het  ginck  my  foo  het  mocht,  'k  en  voelde  geen  verdrk, 
Doch  foo  ick  geenen  trooft  hier  over  kan  verwerven, 
Laet  menfchen  evenwel  van  menfchen  handen  fterven, 
Waerom  valt  harder  ftraff  op  ons  onnoofel  bloet, 
Als  oock  het  fpitfe  recht  aen  rouwe  bouven  doet? 
Waerom  word'  ick  gefet  als  fpijfe  voor  de  beeren  ? 
Waerom  fal  eenich  beeft  mijn  weerden  man  verteeren? 
Waerom  ons  alle  bey?  en  even  datter  reft 
Gaen  liepen  tot  behoef  van  zijnen  wreeden  neft? 

Waeroi 


<B%vrr.  .3 

Vaerom  fal  doch  een  fwijn  met  vreefelicke  tanden 

\y  vaeren  in  het  lij  ff,  tot  aen  de  teere  banden, 
Daer  op  mijn  lieve  vrucht  (ellendich  fchepfel)  ruft, 
En  koelen,  even  daer,  zijn  onverfaede  luft? 
|  poet  recht  nae  fchips  gebruyck,  ten  fal  my  niet  verdrieten; 

,aet  vry  een  vinnich  loot  in  defen  boefem  fchieten, 
Hangt  die  mijn  hert  befit  te  midden  aen  de  ree, 
En  fmackt  het  teere  fchaep  by  ftucken  inde  zee; 

)e  doot  is  geen  verdriet,  ick  kanfe  j  ae  verachten, 

/laer  feecker  vande  doot  den  (lach  alleen  te  wachten, 
Ahl  dat  ift  dat  de  fiel  in  helfche  pijnen  ftort, 
1     Nu  doot  my,  wie  het  kift,  en  maeckt  de  pij  ne  kort. 

pfaer  hoe,  kleynmoedich  hert,  waertoe  u  Iwaer  bedrouven? 

dijn  broeder  is  gegaen,  maer  flechts  om  my  te  prouven, 
En  niet  tot  ons  bederff ;  mijn  broeder  is  gegaen , 
Niet  als  in  ware  daet  maer  uy  t  een  loofe  waen : 
)  4i j  n  broeder  heeft  van  outs  en  van  zij  n  eerfte  daeghen 

Ay  veel  te  goeden  hert  en  jonfte  toegedraeghen, 
Hy  is  van  lachten  aert,  en  van  een  edel  blo  et 
Dat  aen  een  fwacke  vrou  geen  fmaet  of  hinder  doet  j 

ly  fal  noch  eens  het  roer  naer  onfe  ftrande  wenden , 

)ff  yeraant  met  de  boot  hier  aen  den  ouver  fenden^ 
Ey  keer  dan,  broeder  keer,  ey  keer  nae  defe  kuft, 
a    Wy  zijn  genouch  geftraft  voor  onfe  domme  luft. 

)us  ftaet  de  jonge  vrou,  met  t wijffel  ingenomen, 

:n  ftar-oocht  op  de  vloot ;  nu  fchijnter  yet  te  komen 
Dat  op  het  water  fweeft,en  nae  den  oever  fchiet, 
Maer,  nae  een  lang  gedult,  eylacen !  weder  niet. 

)e  drouve  nacht  genaeckt,  de  fchepen  zijn  verdwenen ; 

)aer  is  geen  hope  meer.  hier  baet  noch  angftich  ftenen 

D  %  Noch 


Noch  krijfchen,  feyt  Galant,  en  grijpt  een  ftale  bij], 
En  geeft  hem  in  het  bos,  en  kapt  een  lange  wijl. 
De  vrou,  terwijl  de  man  is  befich  in  het  hacken, 
Compt  mede  tot  het  werck,  en  raept  de  groene  tacken, 
En  fleeptfe  daer  het  dient,  en  timmert  in  het  fant, 
Haer  eerfte  meefter-ftuck,  een  groene  ledekant. 
Daer  ley  t  het  lieve  paer,  niet  fonder  groote  fbrgen, 
Gedoockcn  in  het  loofF  tot  aen  den  rooden  morgen  ; 
Rofettc  .oupt  om  hulp,  Rofette  leyt  en  beeft, 
Oock  van  het  minfte  blat,  dat  in  de  bollen  fweeft. 
Soo  haeft  de  fonne  rijft,  ftrax  weder  aen  het  houwen, 
Strax  alle  ding  berey t  om  daer  een  huys  te  bouwen^ 
Een  huys  van  lichte  ftofF,  ghelijck  een  herder  ftelt 
Die  met  het  witte  vee  gaet  dooien  op  het  velt. 
Gelijck  het  eerfte  paer,  uyt  Eden  wech  ghedreven., 
Moeft  fonder  huyf-cateyl  fich  inden  huyfraet  geven, 
Moeft  miflcn  fijn geluck,  moeft  miflen  fijnen  God, 
Moeft  braeden  fonder  fpit,  en  fieden  fonder  pot: 
Soo  is  haer  gants  geftel.  de  camers  fonder  fetel, 
De  koetfen  fonder  bed,  de  keucken  fonder  ketel, 
De  deuren  fonder  flot,  de  folders  fonder  balck, 
De  vloeren  fonder  fteen,  de  mueren  fonder  kalck. 
Den  honger  niettemin  ontfluyt  haer  jonghe  magen, 
Des  tijt  Galant  te  werck,  en  ftelt  hem  om  te  jagen, 
Hy  fchiet,  en  waer  hy  comt  hy  treft  ghewenfte  kans, 
Hier  eenich  vluchtich  hert,  en  daer  een  wilde  gans; 
Al  wat  het  bos  bewoont  blijft  fitten,  fonder  fchncken, 
OfF  fchoon  hy  met  het  roer  daerop  beftaet  te  micken , 
Het  wilt  is  mette  pijl,  off  van  het  loot  gefchent, 
Om  dattet  noch  de  lift  der  menfchen  niet  en  kent. 


\y  compt  dan  mee  de  vanck  op  zij  nen  hals  geladen, 
:n  wou,  indien  hy  mocht,  zijn  hollen  buyck  verladen ; 
Rofette  fchort  haerop,  en  dient  hem  tot  gerij  ff 
Als  vrou,  als  camer-maecht,als  koek,  als  vuyl-jongwijff, 
\ls  ick  en  weet  niet  wat.  haer  joffcrlicke  leden, 
Die  noyt  het  minfte  werek  het  gantfche  jaer  en  deden, 
Die  paffen  op  den  dienft,  die  moeten  uytte  mou, 
Die  worden  vet  en  vuyl  ontrent  een  fwarte  fchou. 
Oit  gaet  noch  foo  het  mach,  maer  nae  de  negen  maenen 
Vermeerdert  haer  verdriet  en  vordert  nieuwe  traenen : 
Rofette  wert  gequelt  met  coorts  en  drouve  fucht 
En  naer  het  diepfte  leet,  fiet  daer  een  kley  ne  vrucht; 
een  vroe-vrou,geen  behulp,geen  vrienden,  geen  gebuere, 
3een  voor-raet  voor  het  kint,  geen  windels  ofte  kieren, 
Geé  wiech,  geé  baecker-mat,  geé  kruyt,geé  kinder-wijn, 
Niet  dat  het  kraem  gelijckt,  als  fl  echts  alleen  de  pijn. 
Hoe  ftaet  Galant  verftelt  1  hy  weet  niet  wat  te  maecken, 
Noch  watter  dient  gemijt,  noch  wat  hy  moet  genaecken, 
Hy  is  geweldich  bang,  nu  kout,  dan  weder  heet, 
En  fchier  uy  t  y  eder  hair  ontftaet  een  druppel  fweet: 
Noch  moet  hy  aen  het  werek,  fchpon  bijfter  onbedreven 
Hy  moet  het  teere  kint  zijn  eerfte  winfel  geven, 
Hier  vint  hy  dit  en  dat,  daer  grijpt  hy  uytten  houck, 
Een  affgefcheurde  flet,  een  affghefleten  douck . 
Galant  die  doopt  het  kint,  en  geeft  het  zijnen  zegen, 
Galant  die  bedt  de  vrou,  foo  haeft  fy  is  ghelegen, 
Galant  was  die  de  vrucht  in  zijnen  fchoot  ontfing, 
Galant  is  kinder-meyt,  Galant  is  alle  ding. 
De  moeder  onder  dies  begeeft  haer  om  te  poogen, 
Ift  doenelijck,  haer  vrucht  met  eygen  bloet  te  loogen, 

D  3  Sy 


Sy  leyt  het  weerde  pant  geduyrich  aende  borfl, 
.  En  noch  en  weetfe  niet  te  leffen  zijnen  dorft. 
Eylaes  de  rouwe  koft  van  appels^  wilde  peeren, 
Van  wortels  ende  kruyt  doet  haere  jeucht  verteeren, 
En  al  het  foch  vergaen,  foo  dat  het  teere  kint 
Niet  als  een  dicke  lucht  in  haere  borften  vint. 
Al  weder  nieu  verdriet,  het  wicht  begint  te  quijnen, 
Gelijckmen  menichmael  een  lampe  fiet  verdwijnen 
Als  hacr  het  vet  ontbreeckt.  de  flaep  de  langhe  flaep 
Compt  uyt  haer  duyfter  hol,  en  treft  het  jonge  fchaep. 
De  vader,  fchoon  bedrouft  en  aen  het  hert  geflaghen , 
Meer  als  zijn  krancke  fiel  kan  inden  boefem  draghen , 
Toont  echter  kloecken  moet,  oock  midden  inden  rou, 
En  (preeckt  gelijck  een  held,  en  trooft  de  fwacke  vrou. 
Maer,  fiet  1  wanneer  het  vyer  in  engte  wert  gedrongen, 
Soo  comtet  naderhant  te  felder  uytgefprongen, 
En  fcheurt  al  wattet  raeckt  •  Gallant  is  al  te  teer, 
Gallant  die  geeftet  op,  Gallant  en  is  niet  meer, 
Gallant  die  wort  een  lijek.  wat  konft,  oft  cloucke  vonden 
Wat  (childer,  of  pinceel,  wat  pennen,  ofte  monden 
Sijn  machticlv,  nae  den  eyfch,  te  brenghen  aenden  dach 
Wat  druck  Rofette  fchept  uyt  defen  donderflach? 
Sy  noemt  den  hemel  wreet,  fy  roupt  dat  hare  plagen 
Gaen  boven  alle  maet,  en  niet  en  zijn  te  dragen, 
Sy  flaet  haer  teere  borft,  en  vult,  in  defen  noot, 
De  boffen  door  gefchrey,  met  tranen  haeren  fchoot. 
Sy  kuft  het  doode  lijff  om  haeren  geeft  te  laven, 
En  wenft  dat  eenich  menfeh  haer  mede  wou  begraven, 
Maer  al  het  drouff  ghebaer  vermeerdert  haer  de  pijn, 
Want  fiet!  het  nietich  vleefch  dat  wil  begraven  zijn,  • 


®  *J>  Y  T.  ,j 

5y  kieft  een  eycken  boom,  die  boven  al  verheven 
Htet  fop  van  haer  geway  had  inde  lucht  gedreven , 
Sy  fpit  met  alle  macht,  en  maeckt  daer  in  den  dijck 
Een  graf  voor  hare  vrient,  eé  woonplaets  voor  het  lijek. 
Sy  moet,  ellendich  wij  ff!  met  eygen  handen  delven, 
Sy  vreeft  het  doode  riff^  maer  overwint  haer  felven, 
Sy  neemptet  inden  arm,  fy  ftiertet  metter  hant, 
Sy  kuft  het  noch  eenmael,  en  graeftet  in  het  fant . 
Vaert  wel  mijn  ander  ick,  mijn  lieff,  mijn  uytvercoren, 
Mijn  trooft,  mijn  eenich  heyl;  och  waer  ick  noyt  geboren, 
Och  had  ick  noyt  geleeft,  och  waer  ick  noyt  getrouti 
Soo  waer  ick  niet  alleen  in  dit  verdrietich  wout. 
i  Wie  fal  ick  tot  behulp  in  defen  noot  gebruyeken  ? 
Wie  fal  mijn  open  mont,  wie  fal  mijn  oogen  luycken  ? 
Wie  fal,  wanneer  ick  fterf,  aenmy  rampfalich  wij  ff 
Wie  fal  een  weynich  ftofs  my  ftroyen  op  het  lij  ff  3 
Wie  fal  op  mijn  verfcheyd  met  ongeveynfde  tranen 
My  trooften  inder  noot,  en  tot  gedult  vermanen  ? 
Wie,  ais  mijn  koude  tong  de  lpraecke  wert  belet, 
Wie  fal  tot  mijnen  trooft  befluy  ten  mijn  gebet  ? 
Och!  niet  een  eenich  menfch:  alleen  de  fchorre  meeuwen 
Die  fullen  om  het  lijck  geduyrich  commen  fchreeuwen, 
En  pijpen  haeren  fanck ;  die  fullen  onder  een 
Hen  voeden  met  het  vleelch  en  lp  ringen  op  het  been. 
Off,  als  de  ftuere  zee  jfal  hooger  commen  woelen, 
Dan  fal  miflehien  de  ftroom  my  vanden  oever  fpoelen? 
My  drijven  in  het  diep,  my  jaegen  over  al, 
Soo  dat  ick  inde  ruft  geen  rufte  vinden  fal. 
(ck  ben ,  tot  mijn  verderfF,  als  balling  hier  gebleven , 
Een  balling  nae  de  doot,  een  balling  in  het  leven, 

D  4  Ick 


Ick  ben  (dat  yeder  een  acht  voor  de  meefte  ftraf ) 
lek  ben,  oock  nae  de  doot,  een  balling  van  het  graf. 
Men  feyt  dat  in  het  wout  zijn  duyfent  vreemde  dieren, 
En  leeuwen  bijfter  wreet,  en  ongetemde  (lieren, 
En  fwijnen  fel-getant,  en  Tijgers  nimmer-fat, 
En  draecken  vol  fenijn,  en,  ick  en  weet  niet  wat  j 
Ick  hoore  van  het  volck,  ick  hoore  datter  hay en 
Verkeeren  in  het  diep  van  defe  fteyle  bayen, 
Een  yfelijck  gefpuys,  dat  oock  met  eenen  beet 
Gheheele  lijven  fchent,  en  ganfche  menfehen  eet ; 
Och  off  my  dat  gheluck  noch  heden  mocht  gebeuren 
Dat  my  toch  eenich  beeft  aen  ftucken  quame  fcheuren , 
En  llocken  in  het  lij  ff,  al  leed'  ick  groote  pijn, 
Ten  minften  defe  romp  fou  dan  begraven  zijn  • 
0 1  dat  geen  teere  maecht  haer  meer  en  laet  bewegen, 
Ten  dienfte  van  het  vleefch,  een  dwafe  vreucht  te  plegen 
Och  1  dat  geen  jonge  vrou  met  onbedachten  fin 
Haer  ftelle  buy  ten  raet,  haer  fnelle  totte  min, 
O  1  dat  de  foete  jeueht  haer  leere  wederhouwen 
Van  fonder  vrienden  raet  op  ey  gen-fin  te  trouwen, 
En  dat  om  mijn  verdriet-,  ól  dat  de  foete  jeucht 
Haer  wachte  van  de  luft  en  fchicke  tot  de  deucht. 
Eylaes !  het  cleyn  vermaeck  is  inder  haeft  verdwenen , 
En  watter  naemaels  volcht  is  leet  en  drouvich  ftenen, 
Soo  draey t  het  los  geval  zij  n  ongeftadich  wiel , 
»  Wat  aen  het  vleefch  behaecht,  is  pijne  voor  de  ziel. 
Dus  gaet  de  drouve  vrou  bynaeft  geheele  dagen 
Nu  in  het  dichte  bos,  dan  aen  den  oever  klagen, 

Maer  al  haer  droeff  geklach  en  doet  geen  ander  vrucht 
Als  dat  een  holle  rots  met  poofen  weder  fucht. 

S 


jet  daer  een  eenich  menfeh  in  defe  woefte  kuften ! 
!  et  daer,  verblinde  jeucht,  wat  uwe  domme  luften 
Verwecken  voor  gevaer,  wat  liefdes  bitter  foet 
j  Al  vremde  flaegen  brengt,  en  drouve  fteken  doet* 
lofette  nu  bedaert,  en  naerder  tot  de  reden, 
^erfoeyt  haer  fotte  daet,  en  offert  haer  gebeden, 
Bidt  Godt  in  aller  ernft,  indien  het  wefèn  mach, 
Dat  eenmael  noch  eé  menfeh  mach  hooré  haer  geklach* 
:k  hebbe  mijnen  God  voor  hart  en  wreet  gefcholden, 
laer  neen ;  my  is  het  quaet,  gelijck  het  dient,  vergolden: 
Of  fchoon  ick  eenich  ben^  en  leve  fonder  vrient , 
lek  hebbe  defe  plaech  in  volle  maet  verdient. 
:khebb',  uyt  enckel  luft,  gefelfchap  aengenomen, 
,n  hierom  is  het  leet  van  Gode  my  ghekomen ; 
Gefelfchap  was  de  wenfch  van  mijn  verblinde  jeucht. 
Nu  ben  ick  hier  alleen,  en  buyten  alle  vreucht. 
:k  hebbe  fijn  geficht,  dat  niet  als  minne-ftralen 
,n  liet  uyt  fijn  gemoet  in  mijn  gewrichten  dalen, 
Sien  rucken  overd wers,  fien  drayen  om  end  om ; 
Dat  was  de  lefte  lonck  van  mijnen  bruydegom . 
)e  mont,  de  foete  mont,  die  met  een  aerdich  jocken 
4y  voortij  ts  was  ghewoon  tot  lachen  uyt  te  locken, 
Is  my  een  fchrick  geweeft.  ó  wat  een  vreemt  geluyt! 
Hy  fchooff  tot  aen  het  oir,  en  blies  het  leven  uyt. 
Iet  lijff,  het  klouck  geftel,  dat  met  geftreckte  leden 
^uam  ftaech  en  onvermoeyt  tot  mijnen  dienft  getreden, 
Heeft  my  het  drouffte  werek  ten  leften  aengebracht , 
Dat  oy  t  ellendich  menfeh  voor  defen  heeft  bedacht, 
Vch !  die  geboren  fcheen  om  mijnen  geeft  te  laven, 
vloeft  ick  ellendich  wij  ff,  met  eygen  hant  begraven ; 
1  E  Denckt 


%<RVYT. 

Rolcttc*  V> 

Dcnckt  wat  een  drouve  kou  my  opte  leden  quam , 
Als  ick  in  defen  arm  fijn  koude  leden  nam, 
Sijn  koude  leden  drouch,  fijn  koude  leden  kufte, 
Sij  n  koude  leden  grouf.  ach !  hy  is  inde  rufte, 
En  wacht  op  fijnen  God . .  maer  ick,  eylacen,  ick 
Ben  in  geduerich  leet,  en  in  geftaege  fchrick. 
\  Nu  God  heeft  my  ghewont-  hy  kan  my  weder  heelen, 
Hy  fal  my,  naer  het  quaet,  het  goede  mede  deelen ; 
Hy  ley t  tot  in  het  graf,  tot  aen  de  bleecke  doot ; 
Maer,  die  op  hem  betrout,  die  ley t  hy  uy tter  noot . 
Dus  gaet  de  jonge  vrou  met  onvermoeyde  fchreden , 
<Jeduyrich  op  den  duyn  off  aen  den  oever  treden , 
Off  vint  haer  menichmael  ontrent  een  hooghe  klip, 
Op  hope  datfe  mocht  vernemen  eenich  (chip . 
"Godt  heeftet  foo  beftiert,  dat,  naer  een  angftich  peylen, 
Niet  verre  van  de  ftrant  twee  fchepen  comen  feylenj 
De  franfche  lely-fchilt,  die  inde  vlaggen  ftaet, 
Maeckt  dat  de  fwacke  vrou  tot  aen  het  water  gaet, 
Tot  in  het  diepe  rent.  ly  maeckt  een  feltfaem  baken, 
Nu  van  haer  opper-kleet,  nu  van  een  linne-laken  j 
De  fchippers  zijn  beweecht;  de  boot  roeyt  nae  de  wal 
Daer  hoort  het  franfche  volck  haer  drouvich  ongeval. 
Maetroos,  uy  t  dit  verhaei,  verfoey t  die  felle  nepen , 
Ontfangt  de  fwacke  vrou,  en  voert  haer  aen  de  fchepen ; 
Daer  wort  haer  van  het  volck  van  eerften  aen  gefey  t, 
Hoe  dat  haer  broeder  fterf,  en  waer  het  lichaem  ley  t. 
De  vloot  doet  haeren  loop,  en  door  bequame  winden 
Weet  in  een  korten  tijt  de  franfche  kuft  te  vinden : 
Rofette  gaet  te  land,  en  danckt  den  goeden  God, 
Woont  in  haer  vaders  erff,  en  op  haer  broeders  llot. 

Doe 


<B%VYT.  n 

jtoch,  fchoon  fy  naderhant  tot  eere  wert  verheven,, 

Én  datfe  ruym  ghenouch  mach  inde  werek  leven, 
Des  echter  niettemin  foo  is  de  jonge  vrou 
Niet  foo  gelijckfe  was,  niet  alfle  wefen  fou: 

]>aeris, 'ken  weet  niet  wat,  een  ongevoelich  wefèn, 

]>aer  is  een  domme  (licht  in  haer  ghelaet  te  lefen  j 

j  Geen  luft,  geen  foete  min  die  haer  het  herte  wint, 
Sv  leefFde  (onder  lief,  en  fterref  fonder  kint. 

act  dit  een  fpiegel  zijn  voor  onbedachte  finnen, 

►ie,  buyten  vrienden  raet,  haer  ftellen  om  te  minnen j 
Men  hout  dat  felden  maecht  in  rechte  vreuchde  leeft, 
Die,  uyt  een  luchten  fin,  haer  trou  verquackelt  heeft*  - 

aSict  1  als  fich  eenich  menfch  laet  totte  luiten  drijven, 

;De  korte  vreucht verdwijnt ;  haer vuyle  (metten  blijven; 
»  Maer krijchter yemant  lof,  door fweet  en  ftrenge  pijn^ 
»  De  moeyte  neemt  een  end',  de  lof  faleeuwichzijn. 

fü  weder  tot  de  bruy  t.  Ontrent  de  bruy loffs-dagen 

do  doet  de  bruydegom  aen  zijn  gheminde  dragen 
Gefmijde  voor  den  arm,  en  edel  hals-cieraet  -y 
Wel  naer  het  out  gebruyck,  maer  dickmael  fonder  maef  * 

eert,  eer  wy  vorder  gaen,  leert  eenmael,  jonge  luyden,  i^ushnhy. 

1t        J  1    r  1        11  d*  Britst -te  tticken 

eert  al  het  moye  tuych  tot  goede  leden  duyden ;  ^fkmim^ 
Daer  is  niet  een  juweel,  dat  u  de  bruyloft  geeft, 
Dat  niet  tot  uwe  leer  een  foet  bedencken  heeft. 

Aet  ons  het  gantfche  kraem  eens  naerder  overmercken,^^  *>**  ** 

jr1      r  i       •  rr  i  •        11  1  n       1  keren  vanden 

Het  lal  millchien  de  bruy  t  ten  goede  connen  ltercken  ;    ^  , . :  •  ■ 

Wel  aen,  het  eerfte  ftuck,  het  groote  bruylof-pant, 

Dat  is  meeft  over  al  een  helle  diamant 
irat  feyt  ons  dit  juweel  ?  het  is  van  outs  te  lefen, 
n  t'wört  oock  heden  felfs  gelooft  alfoo  te  wefen, 

E  %  Dat 


1 


Leer-ftucken  getogen  uyt  <~fè  <T>   7  )  *V  ^T* 

fBmyts  juweel-koffer.  ^  *    x  ' 

Dat  hier  noch  hecte  vlam,  noch  yfer  hinder  doet, 
En  even  dat  de  fteen  ontlaet  in  boeken  bloet. 
Het  weerde  trou-verbont,  dat  niet  en  is  te  breken, 
W ort  metten  diamant  te  rechte  vergeleken, 

Wel  aen  dan,  jonge  bruyt,  en  wie  te  famen  paert, 
Mij  t  alle  flim  bejach  en  vuylen  boeken  aert. 
Indien  uw  lofle  jeucht  wil  elders  henen  dwalen, 
Soo  laet  u  fedich  ooch  in  haeften  nederdalen 

Ontrent  dit  reyn  kleynoot,  en  fegt  in  u  ghemoet, 
Van  hier  onaerdich  flij m,  vergiftich  boeken  bloet  j 
Van  hier  verkeerde  luft,  die  niet  als  fnoode  vlecken 
Wilt  over  onfe  trou  en  onfe  fiele  trecken ; 

Door  u  wort  echte  vreucht  verandert  in  verdriet, 
Van  hier  onguere  fucht,  u  lucht  en  dienter  niet. 
Ghy  weder,  deftich  man,  befit  uw  jonge  leden 
In  kuyf  heyt,  ware  trou,  in  onbefmette  leden, 
Verpant  u  ganfche  min  aen  uwe  bed-genoot, 
En  bint  u  lofle  jeucht  alleen  aen  haeren  fchoot. 
De  rijeke  diamant,  een  prince  vande  ringen, 
Het  puyck,  en  hoof  t-juweel  van  alle  fchoone  dinghen, 
Wert  inden  ouden  tijt,  en  heden  by  gebracht, 
^hcPdwrè  dc    Tot  ^eere  van  gedult,  en  rechte  manne-kracht. 
nature  entre  ks  Ghy  prince  van  het  huys  moet  defen  fteen  ghelijcken, 

pierrenes ,  eft  ^  -  »  *D  ' 

lymbole  de  for-  Laet  daerom  alle  tijt  in  uwe  feden  blij  eken 
patience!  Dnia.     ( Godt  geve  watter  koomt  gheluck  of  tegenfpoet) 
Hiewdyrf^      ^en  Onriftelijjpk  gedult,  een  mannelijck  gemoet . 
Diamant.       Doch  foo  het  boeken  bloet,  en  fijn  verhole  krachten, 
Gaet  tegens  u  geloof,  en  boven  u  gedachten, 
'k  En  wil  om  dit  geheim  niet  treden  inden  ftrijt, 
Noch  tegen  u  begrijp,  noch  voor  den  ouden  tijt. 

n 


Dit  wort,  oock  hedenidaechs,  geficn  aen  alle  kanten^ 
Dat  niet  als  diamant  en  fchuert  de  diamanten, 

En  dat  noyt  dit  juweel  tot  rechte  glans  en  raeckt, 

Dat  niet  met  dit  juweel  gelat  en  is  gemaeckt. 
■lier  uyt  foo  mach  het  fijn  dat  veel  tijts  defe  fteenen 
ijn  gaven  voor  de  bruy  t,  wanneert  de  vrijers  meenen  j 

Niet  beters,  jonge  vrou,  en  ciert  den  echten  bant, 

Als  dat  ghy  leeren  meucht  van  uwen  diamant . 
>iet !  die  een  weerden  vrient  wil  totte  liefde  trecken, 
Die  pooge  fijn  gemoet  tot  lieven  op  te  .wecken : 

Lieft  uyt  een  volle  lucht,  die  tracht  te  fijn  gemint; 

Niet  dat  de  liefde  meer  als  vafte  liefde  bint.  b 

b  Mittendi  fidos  ad  amantes  funt  ctdamantts 
Solo  (tdamante  folit  durum  adamanta  Jaber. 

Ouwen,  lib.epigr.2, 

LTEt  lieffelick  corael,  een  dracht  van  jon  ge  dieren,  KorueL 
Is  even  voor  de  bruy  t  een  regel  van  manieren , 

Want  fiet  1  als  defe  plant'  in  diepe  kreken  waft, 

Dan  iflè  duyfter-groen,  en  van  een  weecken  baft: 
Maer  eenmael  uy  tte  gront,  en  vande  fteel  gefcheyden, 
Soo  gaet  de  gantfche  fchors  haer  anders  toebereyden ; 

Want  t'geen  was  fonder  glans,  en  uy ttermaten  facht* 

Wort  tot  een  fchoone  verw,  en  vafte  ftof  ghebracht. 
Des  kan  het  nieu  juweel  ^el  ongemacken  helpen,  SlfS^.K 
Het  maeckt  een  vafte  maech,  en  weet  het  bloet  te  ftelpen,  soim.caj>j.Aibcrt. 

Het  ftijft  het  fwacke  breyn,  en  zijnen  kouden  vloet, 

En  is  noch  boven  al  de  jonge  kinders  goet. 
Hoort,  vryfter,  teer  gewas ;  die  eertij  ts  waert  verholen 
OfF  in  u  ouders  huys,  of  inde  franfche  fcholen, 

E  j  Nadien 


Nadien  ghy  door  den  man  komt  in  het  open  licht, 
Soo  toont  nu  beter  glans,  in  defen  nieuwen  plicht. 
Ghy  waert  van  weecken  aert,  en  tanger  inde  leden, 
Ghy  waert  van  rauwe  ftof,  en  groen  in  uwe  feden , 
a  vt  criccxfihe     Ghy  laecht,  als  inde  nacht,  fti),  duyfter,  Tonder  naem,  a 

matchden  begonnen       >v    ■     i  i  •  i        1  n    •         1  i  ■ 

eerfi  bare  jaren  te     Geweldich  onbewult,  in  velen  onbequaem: 
toMnl%  Komt  nieu-geplückte fpruy c,  verandert u manieren, 
dan  cerfl  hadden  Weeft  heylfaem  inde  mont^  leert  wacke  finnen  vieren, 

beginnen  ie  leven.  1 1  r     fl        i  1  I  I 

vintmh.  W eelt  eerbaer  van  gelaet,  van  tong  en  herte  kuys, 

Een  trooft  voor  uwen  man,  een  moeder  voor  het  huys, 

TcycL         TNdien  ghy,  boven  dit,  vint  onder  uw  juweelen 
Des  oefters  revn  gewas,  dat  kan  u  mede  deelen 
Niet  zijnen  glans  alleen  tot  luft  van  u  gheficht, 
Maer  wijft  de  maechden  aen  de  rechte  vrouwe- plicht. 
Daer  koomt  een  foete  glans  uyt  dit  juweel  gefchoten, 
Soo  lang  geen  amper  nat  daer  op  en  wort  gegoten, 
Maer  kóomter  eenich  liier  dat  aende  per  el  bijt, 
Soo  gaet  het  fchoon  juweel  zijn  eerfte  luyfter  quijt. 
Niet  voor  het  reyne  bed,  niet  voor  het  wettich  trouwen , 
Niet  (choonder  in  het  ooch,  niet  boven  echte  vrouwen ; 
Maer  door  een  wrange  aert  verdwijnt  dè  fchoone  glans. 
Een  wij  ff  van  ftueren  aert  een  plage  voor  de  mans. 

ls$ppu       TNdiender  eenich  lid  beladen  met  rubijnen 

Laet  oyt  zijn  edel  root  van  uw^n  vinger  fchijnen, 
Soo  let  op  defe  verw,  het  is  een  eygen  deucht, 
Een  cierfel  voor  de  bruyt,  een  fchanfe  voor  de  jeucht. 
^ur!!XoV^frJZ  Wat  immer  met  befcheyt  in  vrouwen  wort  geprefen 
Z'plltTudmT  ^at  *s  een  fedich  ooch,  een     een  eerbaer  wefen ; 

quid  fit  rogcui  Modeftia.  Tntem, 

Eer 


<b%vyt.  i9 

Een  fegel  vande  tucht,  een  onverbroken  bant , 

Een  feghen  uytter  aert  de  vrouwen  ingeplant. 

Men  houtet  voor  gewis  dat  midden  inde  baren  vlde  vlïnl  7  f  \\ 

Een  vrouw,  oock  nae  de  door,  haer  eere  kan  bewaren :  &%pm»,  de  of- 

!  .     «  r  \     "  n  in  cu^f'  nat.mirJib.Jt. 

|   Wat  al  waer  lchaece  woont,lchoot,borlt5en  teere  mont,  Mp.  c  uu.  "Mn 

Dat  keert  hem  van  het  ooch,  en  geeft  hem  nae  de  gront,  r^è^ 
Maer  komter  eenich  man  met  doode  leden  fweven  > 
Die  plach  het  gantfche  lij  ff  aen  yeder  bloot  te  geven  , 
Want,  nae  de  kunfte  leert  en  voor  de  waerheyt  fchrijft, 
Men  vint  dat  onfe  romp  meeft  op  ten  rugge  dri  j  ft . 
Weet  dan  u  doode  rif  de  leden  om  te  trecken , 
En  fonder  eenich  kleet  u  fchaemte  toe  te  decken  ■ 
Verfegelt,  jonge  vrou,  verfegelt  uwen  fchoot ; 

V  fchat,  en  befte  pant,  dat  is  het  eerbaer  root. 
Hoewel  ghy  dickmael  zij  t  uyt  aller  menfchen  oogen, 
Wil  des  al  niettemin  uftil  en  fedich  toogen  3- 

Wort  noyt  onmatich  ftout,of  buyten  reden  vry, 

V  fchande  wort  gefien,  al  ifler  niemant  by. 

TNdiender  blaeu  lapphir,den  hemel  vergeleken,  Safj>hin 
Mocht  in  het  kunftich  werck  van  uwe  baggen  fteken , 

•    Het  dient,  u  j  onge  bruy  t,  het  dient  om  u  ghemoet         ve  sapphir,  tmtk 
Te  trecken  uytte  ftof,  en  naer  het  hoochfte  goet. 

xvort  .gheduyt  af  te 

heelden  opflijginghe  des  geetfs  tot  Hemelfche  bedenckinghe,  injicht  ghenomen  zijnde  e£  zijn  Bemds-biflum  ve/we.  Au- 
luft.  Op.8C%  'Pfalm.  Dmet.  lib.i.  des  Hier ogljrph.  cap.  Sapphir, 

j^^Ocht  oyt  een  jonge  vrou  een  efmaraude  dragen,  Ejwaratule. 
Het  dient  haer  tot  behulp  van  kiften  uyt  te  jagen ;       pit  -vande 
Men  hout  dat  defe  fteen  in  hondert  ftucken  fphjt,  ÊL 
Wanneer  een  geyle  vrou  haer  eere  niet  en  milt ,  7-  'c*p-  s-  by 

<D  J  *  Sohnumcap.2um 

E  4  In- 


mdm. 


<B%yrr.  j 

zAgmh.      TISMienmen  reek  gebruyekt  den  luyfter  van  agathen, 

Het  lal  het  jonghe  paer  tot  vrede  konnen  baten ; 
fiyttnnuVocïn,     Men  leert  gevouchfaem  zi j n oock  van  een  h arden  fteen, 
Ïiï-Sfi;    Vyt  foo  verfcheyden  verw  gedommelt  onder  een. 

groote  Vorfttn  tot 

hare  onderj 'aten.  Vinet.  lib.  /.  des  Bier oglyph.  cap.  Agsthe.  mijfchien  om  de  vermenginghe  en  vereeninge  vmk 
ver fcheyde  colenrcn  diemen [onder fcheydtnge  in  defen  fteen  ften  kan.  HincLucantu,  Stabatque  fibt  mn  fegnisAcha 
tcs.  qao  &rej}exijfe  Virgilittmputant ,  citm  Mne*  comitem  daret  fidttm  illum  Acbatem. 

eAtnetlyft.    TS  yemant  aen  het  lijff  verciert  met  amethyften, 

x>  den  Amethyft    **et  leert  een  j0tt§he  vrou  haer  dinghen  niet  te  quiften  j 
wort  ?naticbeyt  en     Om  dat  zijn  aerdich  bleyck,  dat  naer  het  roode  gaet, 
£ÏS^*Jc    Vertoont-ghelijck  een  beek  van  rechte  widdel-maet . 

guftiniM  opten  SC, 

i^/w.Mailil.  Ficin  de  la  Recherche  de  la  vie  Ce|efte. 

Dan  yemant  fal  miflehien  uyt  dit  beginfel  meenen, 
Als  ofF  ick  bond  de  deucht  aen  defe  rij  ckefteenen, 
En  dat  ick  groote  koft  of  nut,  of  noodich  acht, 
Op  dat  een  jonghe  maecht  ter  eere  fy  ghebracht. 
Neen,  jonge  luyden,  neen:  de  deucht  is  niet  te  planten 
Noch  in  het  flicker-fpel  van  groote  diamanten, 
Noch  in  het  edel  licht  van  perel  of  rubijn, 
De  deucht  heeft  meerder  glans  daer  geen  juweelen  zijr 
De  deucht  haet  alle  pracht,  men  gaf  in  oude  tijden 
a  &  tnnuhfponf*  Maer  dingen  fonder  fteen,  en  ront  aen  alle  zijden,  a 
^müotviïï  %vl     E<n  even  dit  ghefchenck  nae  zij  nen  aert  geduy t 
¥-  virg'  f  \     Is  nut  tot  goede  leer,  en  dienftich  voor  de  bruyt. 

c*f.2t.  delnvent.  .  O  n     ,         rT  PI  1 

rer.pim.  cum  ho-  hen  ring  van  enckel  gout,  Hecht,  eften,  ongeicheyden, 
nïZum  m?ntZ'  Niet  prachtich,  niet  verdeelt  met  fteenen  tunchen  beyden 

pemfaciat,  put  at 

turn  annulos  in  vfu  non  fuijfe ;  At  cum  ludat  mnulo  vfa  fopignom  gratia  in  Tbamar  cap.  3  Sc  gen.  quod  treeën^ 
&<imnqu*gint*mnoi  ante  excidium  Trojanum  contigit,  turn  haüuamriptitct» 


Rou 


Ja  mttnm  fïwftra 
gefiari  putat  Ma- 
crob.  nelapides  pre- 
ciofi  frangantur , 
Qfim  hac óciofiêt  fit. 


Roupt  als  tot  onfe  bruyt,  bewaert  het  weerde  bont 

Geduerich  even  recht,  geduerich  even  ront, 
(eduerich  Tonder  end.  wie  heefter  niet  gelefen 
I  at  jae  een  rond  bevförp  heeft  eertij ts  aengewefen 
!  Yet,  dat  geduerich  blijft?  en  (iet  de  ronden  draet 

Wort  heden  noch  gebruyckt  ontrent  den  echten  ftaet« 
ik  meynJ,  op  defen  gront.  laet  op  de  ftoffe  mercken, 
|ie  fal  oock  onfe  maecht  in  reyne  feden  {tereken, 

Dewijl  die  nimmermeer  door  roeft  en  wort  beimet; 

Het  gout,  al  wortet  out,  blijft  echter  even  net ; 
llijft  echter  even  reyn  •>  en  zijn  ghefmijdich  buygen 
Jan  even  onfe  vrouw  ten  vollen  overtuyghen 

Dat  fy  van  haeren  vrient  het  weerde  pant  ontfing, 

Midts  datfe  buygen  fou  gelijck  als  defen  ring. 
;>aer  was  geen  ander  gout  aen  haere  gantfche  leden, 
lis  flechs  het  ronde  perck,  haer  dienitich  inde  feden, 

Maer  tgunt  was  voor  de  tucht  en  voor  het  huys  bedacht  W.aè  'm^kAk*. 

Is,laesl  in  onfe  tijt  verandert  inde  pracht,  a 
'loch  was  een  ander  eeuw  in  defe  faecken  w7ijfer, 
)iefchonck  de  bruyt  een  ring  alleen  van  enckel  yfer, 

Dat  was  ghelijck  gefeyt  dat  haer  gefette  trou 

In  liefde  met  verdrach,  geduerich  wefen  fou,  b 
4  en  wort  dan  niet  verey  ft,  om  wel  te  mogen  leven, 

oor  eenich  dier  juweel  zijn  penninck  uyt  te  geven ; 

Al  wat  het  quiftich  volck  in  defe  faecke  doet, 

Is  weelde,  fotte  pracht,  of  enckel  overvloet. 

ken  dat  hier  voor- 

tols  de  ringhen  aende  vrouwen  werden  ghegevenniet  om  haer  op  te  proncken  ,  maeromdatfcdaermcdcverfcghelcn 
iden  tgenejy  in  het  huys  wilden  bewaren  ende  toegejloten  houden.  Annulm  vxori  dabatur  inquit  Clcmens  Akxavd. 
poidag.  lib.3.  cap.11.  non  ornatm  gratia,  fed  vt  obfignaret  qua  domi  erant.  AurumyinquitTertuU.de  cultH 
'm.i.  nullamembra  norant  prater  vnicum  digifum  quem fyon[m  oppignora  it pronubo annulo. 
TetnporePlinij  ferreus  annulus  fine  gemma  ri  fmplicitatem  ]udicabat}  mater  ia  ad  conti  antifan  Jp.ttfa{>at,  forma 
t  rei  ferpetuitatem.Cypr.traft.  ds  Sponf  c.      Plin.lïb.^.  cap.  /. 

F  De 


Circulit*  debet  c]ft> 
fine  gemmd  ,  tqtus 
rotundus,  neque  fi- 
nem  neque  princi- 
pium  habens,  index 
is  mutuiy  (ynceri  & 
ferfeffi  amoris,  & 
fidei  conju galis  non 
obfeurum  argtf- 
tnentum  c.  noslrd- 
fes  c.  f osmin*  30. 
quaft.s  GuilL  Du- 
rand.  Iw.i.  de  Of- 
ficia divino.  tit.  de 
f/tcram.  &  üb. 


dierum  lib.2.  cap, 
\$.  Cofiantu  de 
Jbonf.tdeo  apeiro- 
na  dixerunt  qui- 
dam quodgemmam 
non  habeat  vt  Ari- 
ftot.  ó*  Po/lux  in- 
terpretantur,  eodem 
fenfu  Homerus  ter- 
ra apeifona  nnn- 
cupavit.  vide  the&- 
trum  Hum .  vit* 
lib  2 

a  t'ls  aen  tc  nwrt- 


Trouwe  fondértrou-  <1D  cn  H)  <Y  Cf* 

ring  of  beftacnkan?  ^Vj^  1    X  * 

De  bruylofc  kan  beftaen  oock  fonder  moye  dingen, 
De  trouwe,  fonder  gouc ;  de  vrouwe,  fonder  ringen : 
De  perels  om  den  arm  en  al  het  hals-cieraet 
b endedkr-     £n  zim  de  ftijlen  niet  daer  op  de  k&hcx  ftaet.  b 

ghclijcke  trou-pan-  '  r  1  •        i     i  i 

den  en  zijn  met  Twee  herten  eens  gelint,  door  reyiae  min  ghebonden, 
ttSfiK  Sij  n  al  de  werelt  deur  de  rechte  bruy  lof-gronden, 
jitri^lZ  °wi     ^C  waere  ta&e  woont  oock  daermen  niet  en  geeft, 
wbejiaen.  De  waere  liefde  blijft,  oock  daermen  niet  en  heeft. 

ÊTwnfajT  Hoort  eenmael  foete  maecht,  die  niet  en  hebt  te  deelen, 
frbstantui  mam-  j-joort  vryfter,  niet  geciert  met  hant  en  hals-juweelen, 
aard.  concïHi.3*3-     Set  maer  in  u  gemoet  wat  hier  het  gout  beduy  t, 

Non  wwnilibuSt  r  <  1  ^       j  i         •  11 

fed  moribu*.         tn  liet,  oock  ionder  meer,  ghy  zijt  een  weerde  bruyt. 
na  Tmxfche     Het  gout  is  maer  een  romp,  en  wat  de  lieden  achten 
j}reedwoert fyt  -n  j0^e  waen^  en  dingen  fonder  krachten, 

êoaacuï^S    ^aer  *s  een  lnnic^  merc^  een  nutter  binne-keeft , 
Ghy  laet  het  plompe  lij  ff;  de  kracht  is  inden  geeft. 
Dus  wie  ghy  wefen  meucht,  en  laet  u  niet  geluften 
Met  al  te  grooten  koft  u  faecken  uy  t  te  ruften: 

Het  treót  eé  vreemt  gevolch,  wanneer  eé  moedich  wij 
Hangt  als  een  gants  befterf  aen  haer  uytwendich  lijfF. 
i)  Wie  druck,  of  tegenfpoet,  en  alle  quade  vlagen 
?>  Wil  met  een  fedich  hert  geduldich  leeren  dragen, 
»  Die  maecke  dat  de  geeft  hem  Pcelle  defe  wet ; 
5>  Een  tafel  niet  te  breet,  een  keucken  niet  te  vet, 
»  Kateylen  niet  te  veel,  of  keurlick boven  maten, 
»  Een  kleet  van  goede  ftof,  niet  prachtich  uytgelaten, 
35  Geen  huys,  of  huyfgefin,  als  tot  een  nut  ahebruvck, 
»  Geen  vleyer  aen  het  ooch^  geen  flave  voor  den  buyck 
»  Een  mont  die  lecker  is,  een  borft  tot  pracht  genegen , 
»  Sijn  kanckers  inde  beurs.,  en  eters  van  den  legen , 


>ffe  voor  meu- 
rhchotiwde. 


11 


m  %y  r  t. 

»  En  foo  ghy  nu  en  dan  in  noot  gedrongen  zij t, 
»  Soo  vaket  dubbel  hart  te  leven  nae  den  tijc ; 
Maer  die  hem  kleyn  gewent,  al  komt  hy  fchoon  te  vallen 

>  Vint  trooit  in  zijn  gemoet ;  en  laet  de  {potters  rallen ; 
»  Geen  ding  en  is  hem  nicu,  als  dat  zijn  groot  beilach 
» Is  minder  als  het  was,  en  lichter  als  het  plach. 

>  Men  acht  een  man  beleeft  die  ketens  ende  ringen  > 

>  Die  alle  nieuwe  ftof  plach  in  het  huys  te  bringen, 
»  Ten  diende  vande  pracht ;  men  acht  een  man  beleeft 
»  Die  fonder  eynde  komt,  en  als  geduerich  geeft  j 

>  Maer  t'is  een  beter  vrient  die  met  gegronde  reden , 

>  En  door  een  fedich  hert,  en  met  bequame  feden, 
»  Het  wacke  vrouwe  breyn  fo  konftich  heeft  bewracht, 
«  Dat  fy  een  rijcken  fteen,  maer  als  een  fteen  tn  acht. 

>  Dat  fy  het  joffer-tuych  en  al  de  moye  leuren^ 

>  Weet  met  een  hooch  gemoet  voor  dattet  is  te  keuren, 
»  Dat  fy  het  gantfche  kraem,  en  al  het  poppe-gget^ 
»  Kan  ftellen  uy  tten  fin  en  treden  mette  voet. 

ïft  niet  een  wonder  ftuck?  die  niet  en  kan  verdragen  , 
De  teerfte  vanden  hoop,  wil  fonder  fchncken  wagen 
Dat  yemant  mette  priem,  of  ick  en  weet  niet  wat^ 
Haer  drille  door  het  oir,  en  maeck  een  open  gat, 
!ft  niet  een  felfaem ding?  men  quelt  zijn  ey gen  handen, 
Men  overlaft  den  arm  met  ongewoone  banden  ; 
En,  die  van  alle  dwang  was  van  te  voren  vry, 
Begeeft  haer,  fonder  no^r,  in  ftaege  llaverny. 
[ft  niet  een  vreemde  daet?  men  laet  benaude  prangen 
ntrcnt  het  fwacke  lij  ff  en  teere  leden  hangen, 
Men  acht  geen  ongemack,  men  draecht  ghewillich  pijn, 
Wanneer  het  maer  en  dient  om  moy  gekket  te  zijn. 

1       F  z  Ey 


Si  quls  c (tfuó  auje- 
rat  facultxtes ,  h- 
piorerii  calamitxt 


parvo 
Vivcs», 


Vel  ipfe  Mar' lala 
eniamm.a  malie- 
bria  ntiptt  appelia- 
rüit.  Nolo  peregri- 
nüplaceai  tibi  Gel- 
liet  nngisy  inquit, 
ldcjue  bjne  annota- 
vit  ac  ponder fti>it 
Ttraquillm  nofitr 
in  leg.  Connub.  Lj. 
num.i  i. 

Vid:  Calvin  adc.j, 
ïefak  in  fin. 


<p  cn  cjj  y  Cf 

Waere  vrouwe-cieraet.  V_ 

Ey  wacht  u,  jonghe  vrou,  de  leden  in  te  binden, 
En  met  een  nauwe  praem  te  woelen  en  te  winden, 

Het  ruym  voor  uwe  vrucht  van  Gode  toe  bereyt 

En  moet  door  enghe  dracht  niet  worden  ingeleyt . 
Een  woort  noch  totce  pracht,  gewis  de  rijcke  fteenen 
En  zijn  u  cierfel  niet,  ghelijck  de  lieden  meenen, 

Waer  toe  in  dit  beüach  foo  grooten  o verdaet  ? 

Blijft  hier,  en  over  al,  blijft  inde  middel-maet. 
Wat  laet  u  fedich  hert  de  groote  vlagghe  wayen? 
Waerom  een  pleckich  kleet,  gelijck  de  papegay  en  ? 

Waertoe  is  u  het  lijf  behangen  om  end3  om 

Gelijck  een  haechfche  pop,of  als  de  pinxfter-blom  ? 
Ghy  kont  u,  jonge  vrou,  ghy  kont  u  teere  dieren 
Ghy  kont  op  beter  gront  u  reyne  leden  eieren 

Als  door  verwaende  pracht,  de  luyfler  vande  deucht 
i  wekker  wei*-     Die  is  de  rechte  kroon  van  uwe  fnfle  jeucht.  a 
Tyfe%!le]Zl\tyr  Laet  voor  een  hellen  fteen  uw  goede  gaven  fchijnen 
viecixin^metgoxt  yoor  perels  reyne  tucht,  en  fchaemte  voor  rubijnen 

omhangen  of  klee-  1       #         /  <  ,  ' 

deren  asn  doen ,      Dat  wit,  dat  edel  root  veraert  u  boven  al ; 
ZZfct^sïfrtZ     Van  daer  is  dat  de  iiel  voor  eeuwich  blincken  fal. 

die  ghelegen  is  indi 

enverdcrvelickb.yt  eens  fac'Pmoedighen  en  fiillen  geefis  die  kofïelick  is  voor  God.  i.Tctr.f.f. 

Bene  Guazzo  defuperfluis  ornamentis  OfFda  a  Dio,  Speranza  a  gii  ainanti,  Ruina  a  gli  mariti. 
ha  ornanda  muliér  vt  placeat viro,non  vt  fujpecia fiat.  Eraf. 

Stude  bonitate  placere,  ?ion  vcfie.  Bernard.  Pontan.  De  amor  conjug.lib.  i.  de  Itb.  educand. 

Tlura  Heet  noflras  commendent  dona  puellas, 
Matrorut  decus  esl  vna  fudicitia. 

Grcgor.  Nazianz.  Mulierum  ornament  urn  eit  mor  urn  probit ate  &  elegantia  florere  \  labijs,  gents,  octiïis,vinctt 
inijcere,  pudicis  tantum  muiier ibiis  oblect ar i  &c.  49 

Non  tantum  nitor  veftimente-rttm  ,  nee  exceltentia  form*  ncc  aüri  Jplendor  ad  faudem  muüeris  vale  t,  quant  urn , 
defiia  aeftudium  honeftl  decoréque  vivendi.Anft.  in  OEconom.  ecce  confentiunt  in  hoe  Ethnici  cum  ChrifiianisM 
tum  Philefophis. 


'Brtyts  lyn-  De  brtiyt  gaet  onder  dies  met  alle  vlijt  bedencken, 
nrvaet.       Wat  in  het  tegendeel  hier  noodich  is  te  fchencken ; 


En  watfê,  nae  den  ey  fch,  fal  geven  haren  vrient 
Dat  hem  en  haer  betaemt,  en  totte  faecken  dient, 
meynt  geen  beter  gaef  hem  toe  te  konnen  paffen, 
is  linnen  wel  gereet  en  fchoon  voor  al  ghewaffen  -y 
Dat  fchijnt,  als  offet  fpraeck,  dat  fy  een  reyn  ghemoet 
Hout  voor  haer  weerfte  fchat,  en  voor  haer  befte  goet  j  a  a  cohr  a\hm ,  p 
it  fy  voor  alle  tijt  heeft  eenmael  uyt-ghelefen 

onbeveyfden  aert,  een  recht  eenvoudich  wefen, 
Dan  noch,  dat  fy  het  vlas  en  haeren  eygen  draet 
Stelt  inde  vrouwen-plicht  een  noodich  huys-cieraet. 


mus  cft  omnium 
coUrum  &  Jïmpli- 
citatem  indicat,  & 
ideoDcis  (vt  anti- 
qui  judicabant) 
gratijfimus.  hinc 
Cjtii  facrificabant 
albis  induti  erant  \ 
Vnde  fgrfiü'f  quamvis  albata  rogarit  Binst.  Hierog.  kb.  2.  cap.  Des  Lijs. 


el  aen  ghy  zijt  de  bruyt,  de  woorden  zijn  de  banden 
an  datter  is  ghefchiet,  de  ringen  zijn  de  panden 
Van  onverbroken  trou.  Dus,  als  ghy  die  befiet, 
Soo  fpreeckt  in  u  gemoet ;  'ken  ben  mijn  eygen  niet. 
4u  vrijers,  fcheyter  af :  hier  is  niet  meer  te  vangen , 
<kemt  elders,  gragen  hoop,  neemt  elders  uwe  gangen : 
Hier  dient  niet  meer  gevraecht,niet  meer  te  zijn  gefocht, 
Knap  handen  vande  banck ;  dit  vlees  dat  is  verkocht,  b 
^ier  raed'  ick  onfe  bruy t  haer  nu  te  willen  mijden, 
^an  naer  het  woefte  velt,  of  inden  duyn,  te  rijden, 
Van  elders,  daer  het  valt,  te  komen  op  de  baen, 
Van  alderley  gewoel,  van  uyt  ter  feefte  gaen. 
)e  bruyloft  is  een  mart,  daer  yder  zij  ne  waren 
Comt  toonen  voor  het  volck,  komt  veylich  openbaren, 
i  Het  befte  vande  kraem  j  daer  licht  een  nieuwe  bruyt 

Een  ander  bruyloft  maeckt,  en  defe  feefte  fluyt . 
^hy  hebt  u  reyne  trou  aen  uwen  vrient  gegeven, 
-eyt  dan,  tot  zijnder  eer,  een  afgefondert  leven  5 

F  1  Om- 


b  Neque  matrimo- 
mum  qualecunque, 
neque  $em  matri- 
monij  violare  fcr- 
mittitur.  L  fi  vxor 
§.divus  ff.  ad  leg. 
lui 


yts  gedachten.  ^>  %JV  Y  *T. 

Onthout  u  van  het  volck,  en  hout  de  finnen  ftil ; 
Ghy  hebt  van  nu  voortaen  geen  macht  op  uwen  wil. 
*>  Siet !  als  een  vrije  maecht  haer  vint  in  alle  fèeften, 
?>  Soo  ftaet  het  vrijen  vry  voor  alle  vrye  geeften, 
»  Maer  als  de  vrye  jeucht  heeft  eenmael  uyt-gevrijt, 
>*  Soo  is  voortaen  de  maecht  haer  eerfte  vryheyt  quijt. 
Ghy,  die  niet  veyl  en  hebt,  en  niet  en  weet  te  koopen , 
Waerom  doch  in  het  kraem,  of  aende  mert  geloopen? 
Waeromfbo  wijt  gedwaelt?  het  gapen  heeft  gevaer, 
Dus  blijft  in  u  bevang,  en  neemt  u  faecken  waer. 
Siet !  als  een  geeftich  quant  wil  fteden  ofte  landen, 
Wil  eenich  fchoon  gebou,  wil  klippen  aende  ftranden, 
Wil  fchepen  onder  (eyl  op  Thetis  diepen  kolek , 
Vertoonen  door  de  verw,  en  toonen  aen  het  volck, 
Hy  treet  befyden  aff,  en  met  de  ganfche  krachten 
Vervat  hy  al  het  werek  voor  eerft  in  zijn  ghedachten, 
Schickt  hier  een  hoogen  berch,  en  daer  een  laegher  dal 
En  maeckt  een  innich  beek  van  dat  hy  maecken  fal. 
Soo  dient  de  bruyt  te  doen.  fy  dient  haer  af  te  fchey den- 
Van  uyterlick  ghcwoel,  fy  dient  haer  aen  te  ley den 
Tot  innich  overleg,  om  foo  te  moghen  fien 
En  watter  dient  ghedaen,  en  watter  fal  gefchien. 
Sy  moet  het  ganfche  beek  vanjiuy  s,  en  echte  faecken 
Te  voren  overflaen,  jae  mate  finnen  maecken 
Een  kamer  inde  lucht,  een  wonderliek  ghebou , 
En  leggen  inden  geeft  de  gronden  vande  trou. 
T'is  echter  ongerijmt,  dat  hen  de  lieden  binden 
Jn  dit  geheel  beflach,  haer  niet  te  laten  vinden 

Daer  Godes  heylich  volck  den  naem  des  Héeren  prijft 
En  met  zijn  heylfaem  woojt  de  fwacke  fiele  fpijft: 


]en  maecht,  nu  toe  berey  t  om  totten  man  te  treden, 
fchoeft  geen  kleyn  behulp  om  veelderhande  reden  ; 
En  hoe  doch  wort  de  menfch  va  fwack  geweldich  fterck, 
Alsj,  door  een  reyn  gebet,  en  in  des  Heeren  kerck  ? 
]  oewel  men  uwen  naem  hoort  klaer  en  open  leien, 
]>at  kan  u,  teere  maecht,  geen  fmaet  of  hinder  wefenj 
De  fchrick  in  dit  geval  is  enckel  onverftanr, 
Naedien  het  ganiche  werck  is  buyten  alle  fchant. 
Vel  laet  dan,  wie  het  wil,  laet  onbedachte  dwafen 
j  aer  (pellen,  Tonder  noot,  in  defe  vyfe-vafen  ; 
|  Ghy  helt  naer  uwen  Godt  in  dit  gewichtich  ftuck, 

Wel  doen,  hoe  dat  het  gaet,  en  baert  geen  ongeluck. 
<  ebèurtet  onder  dies  dat  yemant  uwe  finnen 
ie  vooren  heeft  gepoocht  met  vrijen  in  te  winnen, 
Set  defen  uy t  het  hert,  foo  haeft  u  rechterhandt 
Nu  draecht  van  uwen  vrient  een  naerder  onderpandt  a 
¥  acht  u  nae  defen  tijt  van  out  ghevry  te  fpreken, 
)f  tot  een  hoogen  lof  van  vrijers  uyt  te  breken ; 
»  Een  die  te  grooten  feeft  van  oude  liefde  maeckt, 
»  Wijft  met  den  vinger  aen  dat  fy  de  nieuwe  laeckt. 
)aer  was  een  fchoone  kerck,  niet  verre  buyten  Roomen, 
elommert  mette  fcheem  van  groene  rnyrte-boomen, 
Hier  ftont  een  Venus  in,  door  wie,  gelijck  het  fcheen, 
De  geeft  wert  omgekeert,  en  alle  lult  verdween, 
)ies  als  een  rijpe  maecht  nu  af  begon  te  keuren 
)e  grillen  vande  jeucht,  en  alle  kintfche  leuren , 
Soo  quamfe  tot  het  beek,  en  bracht  haer  befte  pop, 
En  hingfe  voor  het  volck,  en  voor  de  goden  op ; 
>f  als  een  jonge  vrou  haer  finnen  wilde  geven , 
>m  in  den  echten  bant  haer  dagen  af  te  leven , 

F  4  Soo 


Verm  Verti-eordia* 
Templum  Verterit 
VerticordU  ex  con- 
filio  Sybill*  extra 
vrbem  adificatum 
er  at,  in  eum  fincm 
'ut  fjiminarum  cor- 
da,  r/Lu&  nuptui  tra.- 
derentur,  ab  cxter- 
na  libidïne  ctv  er  te- 
nt. Dinet.  lib.  $. 
HierogLvidt  OvijL 


<B%vrr. 

Soo  gingfe  nae  de  kerck,  en  bad  in  alle  vlijt. 
Dat  iy  een  reyne  trou  mocht  worden  ingewij t. 
T'is  waer,  dat  yder  een  ten  hoochften  is  verboden 
Geen  eer  te  moghen  doen  aen  fteen'  of  houte  goden , 
Maer  des  al  niettemin  foo  lchuylt  hier  efFter  wat, 
Dat  voor  een  leerfaem  hert  is  dienftich  opghevat . 
Gewis  hy,  die  de  kerck  hier  voormael  dede  gronden, 
Heeft  in  zijn  eygen  hert,  en  uytte  daet  bevonden , 
Dat  jae  een  ander  geeft  moeft  komen  inde  vrou, 
Indienfe  nae  den  eyfch  wil  komen  inde  trou. 
Vtper*  oh  venera-  Siet  i  als  een  adder-flang  door  teel-fucht  aengedreven 
t™tTi  Wil  mette  zee-lamprey  haer  om  te  paren  geven , 
fa,  Hexcm.  hom. 7.     Soo  fpoetfe  nae  de  ftrant,  en  poocht  met  alle  kracht 
Te  ruymen  haeren  buyck  van  alle  vuyle  pracht, 
Van  glibber -gladde  flijm,  van  ongefonde  dampen, 
Van  Ichadelick  vergif,  van  alle  boofe  rampen, 
En,  als  het  fnege  dier  fich  wel  ghefuy  vert  vint, 
Dan  iflèt  dattet  eerft  zijn  echte  luft  begint. 
Indiender  yemant  is,  tTy  mannen  ofte  vrouwen, 
Genegen  inde  tucht,  en  foo  het  dient,  te  trouwen, 
Die  doe  ghelijck  de  flang,  en  fchuyme  zijn  gemoet 
Van  luft  tot  oude  dracht,  van  alle  dertel  bloet. 
Indien  een  jonge  vrou  behout  in  haere  finnen 
Een,  die  haer  domme  jeucht  eens  fcheen  te  willen  minne 
Soo  brengtfe  totten  man  niet  datfe  brengen  moet, 
Om  datfe  vreemde  fucht  in  haeren  boefem  voet. 
Is  u  dan  eenich  beek  gefchildert  naer  het  leven 
Door  yemant  vande  jeucht,  tot  zijnder  eer  gegeven, 
Maeckt  dat  in  haeften  quijt.  ghy  hebt  een  eygen  deel 
Een  beter  fchildery,een  nutter  huys-juweel, 


Juaerycnvanvryftcrs  %  9?  7J  TT  24 
i  jonge  vrouwen.  -  *  * 

;hy  hebt  een  eyghen  perek,  daer  uwe  reyne  Iuften 
i  ftille  moeten  ftaen,  in  moeten  blijven  ruften, 

En  vinden  haer  vermaeck ;  ghy  hebt  een  eygen  perek, 

Een  eygen  hcrte-luft,  een  eygen  ooch-gernerek  5 
)aer  eyndicht  u  bevang,  daer  zijn  de  lefte  palen , 
teer  over  uwe  jeucht  geen  recht  en  heeft  te  dwalen, 

Geen  reden  heeft  te  gaen.  dus  blijft  in  uwen  ban, 

n  Een  eerbaer  vrouwen  hert  en  vat  maer  eenen  man. 
;Te  plegen  echte  min,  en  byden  man  te  ilapen, 
i En  echter  mette  Juft  nae  vreemde  luft  te  gapen, 

»  Off  door  de  luft  te  gaen  tot  eenich  jong-gefel , 
!  »  Heeft,  ick  en  weet  niet  wat,  van  innich  overfpel.  a 

a   Te  tenet  tmet ,  abfentzs  a!ios  fojfiirat  ttmoni. 
Cum  propria  petulans  conjux  vxore  movetury 

Hanc  i'lnis,  tacita  Fhyllida  meute  tenet. 
Moe  oenitum  coitu,  Confulti  juris  &  tquit 
Legitime  natüm  dicttis,  etnm  notbumï 

(hy  daerom,  jonge  vrou,  wilt,  niet  alleen  de  leden,  Net  h£e  r.  iue~ 

*  ti       -'ii  ini  relamanti: 

ï.aer  oock  het  innich  hert  aen  uwen  man  beileden  5  m»c  eSo  m  yx* 

Want  foo  ghy  geeft  of  gunft  voor  y emant  open  hout,  ^Tr^Znm"  *  *  * 
Soo  heeft  u  meefte  vrient  u  minfte  deel  getrout .  7 .  siq%-  mn v'* 

O  bu  mellificatts  apes. 

^rmijt  des  niettemin  u  ar  te  laten  letten,  uk.  ouven.zpigr. 

( m  door  uw  fchoone  veruw  een  vreemde  luft  te  wetten ;  Jyal>  ^ax.  1^ 
Ten  ftaet  geen  echte  vrou,  geen  joncie  dochter  vry,         caP;3-  . , 

V     1  •  •  ;         *  1   '  f      -t  r  fc  -1  1  Lexjnquiebat  Sul- 

In  vreemder  hant  te  zijn,  oock  niet  m  ïehildery.  fitim  g*üm  ad 

vxore m  ,  tantum 
me  os  tibi  pr*fini- 

ficulos,  OjUihm  formam  tuam  approbss,  &placere  delïd:re$\jdk  decor  Is  inftrumenta  compara,  hit  eftojpecioja» 
rumteceriïort  crede mtitU*  vltmor  tui  conjfeclm,  fufer-vtcua  irrit aftorn  accerfttts,  in pijpicicne  ó*'crimtr*e. 
wtnecjfeeft. 


G  Een 


Een  praetje  voor  de  bruyt.  Ick  heb  wel  eer  gelefèn 
Stcfanö  ^Gu/a^°  Yet  dat  tot  u  bericht  hier  dient  gefeyt  te  wefen ; 

Een  man,  die  vande  ftraet  naer  huys  vertrecken  fou, 
V ernam  een  vreemden  fnaeck  ontrent  zijn  echte  vrou. 


Daer  ftont  een  Schilder  by  met  handen  vol  pinceelen, 
En  midden  op  de  vloer  lach  keufe  van  paneelen ; 
De  man,  in  dit  beflach,  ftaet  lange  tijt  en  peyft, 
Wat  hier  de  vijfe  grieck,  of  wat  de  fchilder  eyft. 
Hier  ging  de  jonge  wulp  zijn  tonge  dus  ontbinden, 
Ick  bidd'  li,  goede  vrient,  niet  vreemt  te  willen  vinden 
Dat  hier,  beneven  my3  een  geeftich  fchilder  ftaet, 
Het  ftuck  by  ons  beftaen  en  is  geen  boofe  daet. 

We 


>Veet,  dat  ick  over  lang  u  vrouwe  plach  te  minnen  ] 
v4aer  hebbe  niettemin  haer  geenfins  connen  winnen ; 
En,  mits  het  weerde  pant  niet  meer  en  is  voor  my , 
Soo  doe  ick  maer  een  eyfch  van  hare  fchildery  ; 
Vlleen  om  defe  gunft  ben  ick  hier  ingecomen, 
n  hebbe  defen  vrient  tot  mijnen  dienft  genomen y 
Diefal  defchilderzijn  van  die  ick  heb  gevrij t, 
;  Indien  ghy  niet  te  wijs  of  niet  te  vijs  en  zijt. 
;Vlijns  oordeels,  dit  verfoeck  behoort  te  zijn  geleden, 
len  fy  in  u  de  nijt  is  meerder  als  de  reden  j 
Noyt  heeftet  eenich  menfch  gedient  tot  ongemack, 
Dat  yemant  vier  of  licht  aen  zijnen  heert  ontftack, 
jkEn  weet  (begon  de  man)  van  afgunft  of  benijden, 
£ck  weet  dat  u  bedrijf  my  niet  en  ftaet  te  lijden  -y 
Sy,  die  ghy  voor  u  fiet,  is  mijn  befcheyden  deel, 
Niet  voor  een  dertel  ooch,  of  eenich  vreemt  pinceel. 
Gaet  vry,  gaet  uwes  weecKs,  gaet  elders  henen  rallen ; 
\Vooï  u  of  uws-gelijck  en  is  hier  niet  te  mallen : 
Ghy,  die  nu  eyft  het  beek  van  dit  mijn  echte  wij  ff, 
Mocht,  alflet  u  beviel,  eens  koomen  om  het  lij  ff. 
Daer  ging  de  lincker  heen  met  gramfchap  aengefteken : 
Maer Teg,  had  oock  de  man  gelijck  om  foo  te  fpreken  ? 
Voor  my,  ick  fegghe  jae *  en  nae  dat  ick  het  vat, 
Soo  paft  op  dit  bejach  een  harder  woort  als  dat. 
En  defen  onverlet,  en  iflet  geenfins  wonder, 
Indien  de  goede  man  heeft  even  int  byfonder 
Het  onvoorfichtich  wijff  een  eygen  les  gedaen, 
Om  datfe  defen  eyfch  fcheen  toe  te  willen  ftaen. 
Men  weet  van  over  lang,  hoe  defe  rancken  ftrecken 
Of  om  de  vuyle  luft  van  yemant  op  te  wecken, 

G  i  Off, 


Het  Italiaens 
van  Guazzo  is 
geeihch. 
mizrito,  nel  pun- 
to  ch'egü  cotnmin- 
ciaua  a  ritrarla,  l& 
difiurbó,  cacciando- 
lo  fiwi  di  cafa,  con 
dire;  Ch»  a  qud 
gentilhuomo  f ar  eb- 
be per  auent  ara  "je- 
nutaz  oglia,  dopo  lc% 
copict,  d'hftucr  MKQ 
ïoriginak. 


Gunfte  vaude  Ciuyt tot  de  Bruy.     475  9?   7)  °f 
dcgom  hoe  verre  die  gaen  mach.       +?  x  * 

Off,  foo  tc  vreefen  ftaet,  tot  noch  een  flimmer  end 
Aen  menich  eerbaer  hert,  noch  heden  onbekent . 
Soo  mach  dan  onfe  bruyt  de  vreemde  jonge  lieden 
Niet  meer  te  lpraecke  ftaen,  noch  voorder  gunfte  bieden ; 
Die  vryheyt  is  gheweefë.  fy  moet  oock  even  dan 
Niet  al  te  gunftich  zijn  haer  ondertrouden  man. 
Ontfangt  een  korte  les,  hier  nut  te  zijn  geweten, 
De  bruyt  in  haeren  tijt  en  moet  geen  vryfter  heten, 
En  mach  geen  vrouwe  zijn,  wie  dattet  oock  gebiet, 
»  De  bruyt,  een  teer  gewas,  is  kruyt  en  raeckt  my  niet. 
Gelijck  het  fchemer-licht,  dat  met  bedeckte  ftralen 
Ontrent  den  dageraet  komt  opter  aerden  dalen, 

Geen  nacht  en  is  genaemt,  geen  dach  en  wort  gefeyt, 
Maer  yet,  dat  by  gevolch,  ons  tot  den  daege  ley  t, 
Soo  ftaetet  mette  bruyt.  fy  moet  geen  vrouwe  weien, 
Tot  dat  haer  gulde  fon  is  hooger  op  gerefen  -y 

Sy  moet  geen  ftille  nacht,  geen  drouve  vryfter  zijn, 
Om  datie  korts  verwacht  een  volle  fonne-fchijn. 
OfF,  als  een  frifle  roos,  die  niet  en  is  ontloken, 
Van  boven  evenwel  een  weynich  uytghebroken , 
Toont  aen  den  hovenier  een  aerdich  purper-root, 
YmsMn4pJ^     ^n  ^öut  des  niettemin  gheiloten  haeren  fchoot ; 
cent  fionfes,  akt  Soo  dient,  na  mijn  begrijp,  foo  dient  de  bruyt  televen: 

mm»  fint  facttei  >  >        ö  'f  i  r  i 

n4  feicntibu*  m-  Beleertheyt  ionder  meer,  beloven  ionder  geven  ; 
fZa^f^pm'     Niet  al  te  fachten  oir,  niet  al  te  ftueren  kop  -y 
Geen  openbare  roos,  geen  toegefloten  knop» 


beant\  illud  e?üm 
amorsm  vertit  in  o- 
dium-Eraf. 


Ego  hie  valere  exiïiimo  Martialis  Mud, 

Qjmlem,  Flacce,  vclirn  qutzris  nolimue  puellam  .? 

Nolo  nimis  facilem,dijficilemty  nimü. 
Illudquod  medium  eft  atq3  inter  njtrumcfo  prohatur9 

Nee  uolo  qtt>od  crucialy  nee  volo  quod fatiat. 


Ho 


Ier  dé  Bruyt  heeft.  &  1    l*  2Ü 

joewel  dan  onfe  maecht  heeft  eenich  pant  ontfangen, 
n  datter  ringen  feifs  haer  om  de  vingers  hanghen, 
Noch  is  dan  evenwel  haer  maechdelicke  blom, 
Niet  inde  volle  macht  van  haerenbruydegom.  a 
eert  hier,  belette  maecht,  op  vafte  gronden  weten, 
Vie  vrouw,  en  wie  de  bruyt  met  reden  wort  geheten ; 
Op  datje  by  gevolch  hier  uyt  befluyten  meucht, 
Wie  nu,  wie  naederhant  heeft  macht  van  uwe  jeucht. 
[s  vry  een  wijt  verfchil  in  echten  ftaet  te  wefen, 
>ff  voor  de  bruyt  alleen  te  worden  opgelefen  \ 
Het  wij  ff  doet  over  al,  nae  dat  de  man  gebiet 
;  Want  die  eens  vrouwe  wort  en  is  haer  eygen  niet. 
ils  anders  mette  Bruyt  -  die  heeft,  op  vafte  reden, 
Jfnoch  de  volle  macht  van  haere  teere  leden , 
Iae  moet  hier  wederftaen  den  wil  van  haeren  vrient, 
Indien  hy  komen  wil,  daer  niet  gekomen  dient. 
)m  dan,  tot  meerder  licht,  een  vaften  pey  1  te  fetten 
loe  lang  een  jonge  maecht  is  buyten  echte  wetten, 
Soo  neemt  van  onfe  pen  een  drouvich  ongeval, 
Dat  aende  jonge  bruyt  haer  palen  wijlen  lal. 
en  ruftich  jong  gefel  gheboren  inde  landen, 
)aer  yeder  huylgefin  belent  in  eyge  ft  randen , 
Kreech,  naer  een  lang  ghevry,  de  dochter  vande  Schout, 
En  voer  nae  feker  dorp,  om  daer  te  zijn  getrdlit. 
oo  haeft  de  fnelle  fchuyt  is  aen  het  landt  gedreven , 
ïaet  yder  nae  de  kerck,  en  hoort  den  fegen  geven , 
Daer  ftaet  de  jongeling,  en  biet  zijn  rechterbant, 
En  krijcht  in  tegendeel  een  gunftich  wederpant. 
>e  Gods-dienft  is  gedaen,  men  gaet  de  bruyt  geleyden 
>iïHveder  uyt  de  kerck,  en  van  het  landt  te  fchey den, 

G  3  Daer 


a  De  "Bruydegom  en 
heeft  gheen  macht 
over  de  Bruyt.  Bj>- 
din.  de  la  Kepub. 
iib.i.cap.3.  nous 
nVntendons  que 
fa  fiancée  foit 
foubje&e  aufïan- 

cé.  Idque  jure  ei- 
wit dectfum  eft.l.^t. 
ff.  de  cond.  &  de- 
monfl  l.  ca  qua  ff. 
ad  municipalem  . 
&  ne  peut  le  fïan- 
cé  mettre  la  main 
fuselle,  ce  quiell 
permis  au  rhari 
dedroitVcivïl  & 
Canon.  Bald.  <& 
Cyn.  in  l.  raptores 
C.  de  Epifc.  Cyn.  hl 
l.  1.  qutift.jt.  C.  dt 
rapt n  vïrg.  c.  duo 
33.C:U.2.c.JicUi.7* 


Sict  dife  ghefihied$-> 
nï\  e  verhoek  by 
denRaetsheer  N  ie  zi- 
ft at  tracl.  de  paci. 
nupt .  ohfcrvM. 
rer.  lud.i  s.16 .17. 
Vbi  triafërè  fimilia 
exenipU  recenfit. 


Dróuvc  ghe- 
fchicdemffe. 


Daer  comt  het  ganfche  dorp  gedrongen  nae  de  fchuy t, 
Tot  fich  de  nieuwe  man  ging  fetten  by  de  bruy  t. 


Doen  ging  het  feyltjen  op.  De  jonge  luyden  fpelen, 
Een  deel  verheucht  de  bruy  t,  en  fingt  met  helle  kelen , 
Een  deel  fit  in  gepeys,  en  rekent  inden  geeft , 
Hoe  nfênich  foet  gevry  wil  rijfen  uytte  feeft. 
Soo  doende  raeckt  de  fchuy  t  tot  midden  inde  baren, 
Daer  is  foo  veel  gefeylt,  gelijcker  is  te  varen ; 
Maer  fiet,  de  ganfche  lucht  verandert  onder  dies, 
Daer  rijft  een  fnelle  wint,  die  bijfter  vinnich  blies, 
Die  fchufelt  in  het  want,  en  doet  het  feyltje  fwellen 
Die  roert  het  water  om,  foo  dat  de  boorden  hellen, 


fcr       'bujvyt.  i7 

Die  perft  geduerich  aen.  daer  f  wapt  het  fchuytjcn  om, 
Daer  leyt  de  jonge  bruy t  met  haeren  bruydegom ; 
aer  krielet  o  ver-hoop,  daer  gaetet  op  een  kermen, 
aer  wil  het  jonge  volck  fich  voor  de  doot  befchermen, 
De  vrijer  met  ge  welt,  de  vryfter  met  gefchrey , 
Maer  tis  om  niet  ghewoelt,  fy  blijven  alle  bey. 
II  en  vont  het  lieve  paer,  nu  vande  doot  bevochten, 
(efchakelt  metten  arm,  en  over  een  ghe vlochten, 
In  plaetfe  van  het  bed,  is  haere  doot  ghemeen, 
Sy  menghen  inden  ftroom  de  fielen  onder  een . 
ïylaes!  de  maechde-palm,  die  by  de  jonge  dieren 
Se  famen  is  ghebracht,  om  haere  bruy t  te  eieren, 
|  Dient  tot  een  ander  feeft;,  en  wert  daer  allegaer 
|  Met  tranen  eerft  belproeyt,  ghevlochten  om  de  baer. 
iet  dacht  de  vrienden  goet,  dat  bey  de  doode  lijven 
l  eenen  aerden-hoop  begraven  fouden  blijven ; 
En,  waeret  mettet  lijck  nae  mijnen  fin  ghegaen, 
Daer  fou  een  kleyn  ghedicht  ontrent  den  grave  ftaen. 
icr  leyt  en  man  en  njyijjf  begraven  aender  heyden  ■> 
^  eenen  dach  ghepaert*  op  eenen  dach  ghefcheyden^ 
Het  n/vater  heeft  de  ^ureucht  njan  haere  feejl  belet. 
Het  aertrijck  njVtts  beleeft ,  en  rvverd  baer  bmj  lofs-bed. 
fet  graf  is  naeuw  gevult,  men  raefter  om  te  deelen, 
)e  rouw  en  al  de  feeft  verandert  in  krakeelen  y 
De  vader  vande  bruy  t,  minft  foo  het  fcheen  ghegoet , 
Seyt,  dat  hy  voor  een  helft  in  alles  komen  moet. 
)e  vrienden  vanden  man,  hier  teghen  aen  ghedreven, 
ijn  anders  van  beraet,  en  meynen  niet  te  geven-, 
Een  yder  drijft  het  zijn,  als  met  geheelc  kracht, 
Soo  dat  het  nieu  ghefchil  wort  aen  het  hof  ghebracht . 

G  4  Daer 


Amho,  tnqult  Nee* 
ftadius,  vlnié  ftfi 
mutms  arcliffimè 
co  mplexi,  mor  tui  ex 
njndit  retracli  funt, 
cunxji  lls  parentes 
jusfa  facerent,  vn§ 
"vtrumty  condide- 
runt  tnmulo.  loc. 
fup.  citet. 


Daer  gaetet  harder  aen,  het  Hof  belaft  te  fchrij  ven 
Wat  yder  dienftich  acht  om  zijn  gheding  te  ftij ven . 
Het  rnaechfchap  vande  bruy t  fey t  met  een  vollen  mont 
Dat  willen,  fonder  meer,  volmaeckt  het  echte  bont.  a 
SL^if  Scyt,  dat  van  ouden  tijt  nae  recht  van  alle  landen, 
•mm*  fme  confen-  Twee  herten  eens  gefint  zijn  vaft  in  echte  banden. 

fu  funt  nihil.  AU  .  .     w  '  i        •  1  1       •  1 

kme.  Gentii  üb.  2.     Seyt,  dat  een  jonge  bruyt,  oock  midden  mde  trou, 
de  Nupt.  cap.6.  \  -       wo\[c  daet,  een  maecht,  en  echte  vrou.  b 

b   Non  defloratio  '    9  7  •         P  1     •  • 

vhgimtatis ,  fed  Seyt,  dat  dit  groote  werck  niet  toe  en  is  te  lchnj  ven 
fmt  conjuimm,  Aen,  ïck  en  weet  met  wat,  het  mengen  vande blijven  • 
Ambrof.  Maer  dat  de  weerde  trou  haer  ganfche  volheyt  fiet , 

c  h&c  facietfu  de     Wanneer  een  reyne  fiel  haer  wederpaer  geniet,  c 

corporibm,  contra-  j-^  1  1  •    1  •  11*1 

hitur  contrahen-  De  vader  vande  man  is  hier  geweldich  tegen , 
ToZorplrib^Ai  ^n  mey nt  dat    n  ghefpreck  vry  meer  behoort  te  wegen, 
her.  Gentü  ml       Roupt  dat  een  jonge  bruyt  dien  naem  geduerich  hout 
iltS.j** U    Tot d&  het fachte dons  haer naerder  heeft getrout.  d 
La  piusparc  de  Roupt,  dat  dit  feker  gaet  oock  opten  dach  van  huyden, 

Canóniftes  &     '      *\  7  a  J&1  r  1      1    •  1      1  J 

Theoiogiens, qui  Om  dat  voor  eerlt  de  bruyt  iit  by  de  jonge  iuyden, 
encefte  madere     Roupt,  datfe  nimmermeer,  als  opten  tweeden  dach, 
®nc«nuqu'ii n'y     Haer  by  het  echte  volck  aen  tafel  voughen  mach . 
geeiitrei'ho^me  Roupt,  dat  de  jonge  maecht  is  datfe  w?as  ghebleven 
nvft  ênfommé  *ae  nlet  van  haere  gunft  als  woorden  heefc  ghegeven  ; 
de  faia.  ce  que     En  fluyt,  dat  haer  rellacht  maer  w7oorden  hebben  moet 

nos  couftumes         ^  -      •       c  1       •    1'     1    J        -  1  r  1       ■  1 

ont  difertemenc     kec  vrientlcnap  in  het  bed,  gee  maechkhap  m  het  goet 

cft  ^eèona  dl  ^ae  dac  om  dit  ge^^  *s  menichmael  ghekeven, 
profits  dc  maria-  Soo  wert  nae  langhen  tijt  het  vonnis  uytgereven ; 

gc,&delacoin-       1  j     q   f  I  J        L   L'  ' 

nmnauté.   vide     Het  Hor,  nae  rijp  beraet,  draecht  hierin  over  een, 

Dat  ^n  en  t  ander  Soec  iS  onder  hen  gemeen.  | 

veslrina  verb.  ma- 

trimonium  nu.C.  c.  debitufn  d*  bigam.  Lombar*  in  4»  Sententie.  difiincL  30.  &  3  7*  amtta.  $arb/tt.  conf.j.eol.7 
ghff  in  c.  ex  publico.  extr.  de  conver(.  conyig. 


J.welick  wanneer  <B  %  V  Y  T.  28 

vicomcn.  N 

Je  reden  dienter  by .  Des  Heeren  goeden  fegen 
^erkondicht  inde  kerck,  en  opentlick  ghekregen, 
Verfegclt  echte  trou ;  foo  datmen  even  dan 
Bekoomt  een  vollen  naem  van  wij  ff  en  echte  man. 
][en  liet  dat  Adam  felfs,  doen  Eva  was  gefchapen, 
j  aer  voor  zijn  vrouwe  kent,  oock  eerfe  was  beflapen  , 
Hy  noemt  haer  voor  den  Heer  zijn  vleys  en  eygenbeen, 
Oock  eer  het  echte  bed  was  onder  hen  ghemeen. 
iier  uyt  dan,  weerde  maecht,  kan  yder  een  bemereken 
lat  eerftmael  als  de  bruyt  comt  weder  uytter  kereken  f 
Getrout  voor  al  het  volck,  is  op  een  vaften  gront 
En  uyt  haer  eygen  macht  en  in  het  trou-verbont.  *> 
ofF  fchoon  dan  yemant  poocht  u  in  het  hooft  te  (teken.* 
1  oor  God  u  man  te  zijn  (gelijck  de  luyden  fpreken) 
Eer  dat  ghy  zijt  getrout,  om  onder  delen  fchijn 
Te  fchuy  ven,  eer  het  dient,  u  teere  bed-gordijn \ 
ihy  ftaet  op  u  verfet,  en  toont,  met  goede  reden, 
)at  by  een  ware  maecht  dit  niet  en  dient  geleden ; 
Segt  dat  de  reyne  min  noyt  worftelt  tegen  eer , 
En,  fchoon  hy't  anders  drijft,  gelooftet  nimmermeer. 
Her  dient  ghy  bruydegom  voor  al  te  zijn  gefproken, 
hm  hier  voor  uwen  tijt,  geen  vier  te  willen  ftoken- 
|  Ghy  hebt  van  heden  af  als  pantfehap  aen  de  bruyt, 

Maer  noch  geen  volle  macht  het  pant  te  winnen  uyt. 
jhy,  die  dit  acht  te  deun,  gaet  leeft  de  Roomfche  wetten 
Ln  leert  dat  Keyfers  felfs  op  uwe  faecken  letten  -> 


Gcnef.  1. 1$< 


a  Se  nat  144  hic  hom- 
rum  communïonem 
decrevit,  cum  emm 
per  conyunttionem 
illdm  conjugalem 
in  facie  Hccleji*  ri- 
te peraffam,  ir,di~ 
uiduA,  'ac  indiffolu- 
htlii  viu  focieta* 
contrft&a  fityvt  noft 
jam  stmplius  fpon- 
(m  é*  Jponfa,fed  rê 
verd  marittu  & 
uxor  effctli  tjfent, 
n:c  ad  vinculum 
matrimonij  jiabU 
liendum  quidquam 
per  concubitum  feu 
copulam  carnalem 
adijci  pojjtt,  merité 
etmm  focietas  bono- 
rum  jam  ab  co  ipf$ 
tempore  inchoam 
cc  inducla  cenjeri 
debet,  quod  vt  /a- 
cm  litteris  confo- 
num,  ita  &  exprcf- 

jure  chili flatutum  eftj.  cumfuerit.FS.ff.  de  conditïo.  &damonfi.  I.  nupt.  de  R.  I.  l.fancwus  verk  fidex 
m  vota  nuptiarum  re  ipfa  procejf'rini  C.  dempt.  Neofi.  rer.  Iud.  obfir.i  s.&  iC.vbitres  conformes  ctjks  fx 
Mervallo  tia  decifos  memorat. 


H 


Want 


a  tionnutiu  fion-     Want  foo  een  dertel  quant  zijn  eygen  bruyt  vcrcracht, 
*rZ*Sriï       Daer  is  geen  t wij ffel  aen,  hy  wort  om  hals  gebracht.  £ 
corpufcHio  pmü*ri  D     v     en    c  ghebruyck  in  alle  Iootfche  landen, 

'vim  :njerttnt.   £-  Ö  /  ;  > 

rafm.  m  inftii.  Wanneer  een  jonge  maecht  haer  trouwe  ging  verpanden  j 
b  Bodm.  de  la  Re-     Dat  jae  de  lieve  bruyt,  oock  vanden  eerften  aen, 
&üm^difi\)     Werc  eenden  jong  gefel  ten  vollen  toegheftaen. 
^^^^^Hy  moeft  het  weerde  pant  met  alle  vlijt  bewaren, 
fianeée,    ddit *  Én,  door  befette  tucht,  ter  rechter  ure  fparen, 
tdcmeP^^^        Ter  eeren  vande  trou^  hy  moeft  het  weerde  pant 
mes  de  droid.      Befttten  Tonder  fmaet,  en  houden  buyten  fchant. 

l.i.C.de  Rapf.         .  '  J 

Mbenc.  Genui  Siet,  Iacob  gaet  alleen  met  Kachel  aender  heyden, 
%fnardoïm^ £n  drijft  het  j oii ge  vee  door  alle  groene  weyden, 
Sy  bruyt,  hy  bruydegom  s  en  des  al  niettemin 
Hout  alle  tochten  op,  hout  alle  kiften  in  -y 
En,  naer  een  lang  ghedult  van  fevcn  ganfche  jaren, 
Soo  vraecht  hy  om  verlof  om  dan  te  mogen  paren , 
Hy  raeckt  (6  rey n  gemoet ! )  hy  raeckt  de  maget  niet, 
Tot  hem  de  vader  ièlfs  zijn  lieve  Rachel  biet. 
Siet !  wat  verfchilt  de  tijt.  ó  die  in  onfe  daghen 
Beftont  een  jonge  bruyt  den  vrijer  op  te  draghen, 
Van  dat  de  fonne  rijft,  tot  aen  den  foeten  Tlaep , 
Eylacs,  wat  foudet  zijn?  een  wollef  by  het  fchaep. 
Ey  waer  is  nu  de  fucht  van  reyne  min  ghevloden? 

t  Aux  mamges    *  t  J       .     •  ö 

qui  fe  font  par  Oft  woont  het  ledich  hert  alleenlick  by  de  loden? 
communauté7  a     En  niet  in  ons  geweft.  ey,  maticht  uwen  tocht, 
•que  des  corp?,      yjy  zjjn  oock  Godes  erf,  en  dier  genouch  ghekocht. 

maïs  en  ceux  que  /      *  7  E>  ö 

la  fageffe  a  con- „  AJ  die  het  rey ne  bont  tot  vuyle  luften  drijven^ 
de" »  Die  paren  in  het  vlees,  en  niet  als  met  de  lijven ; 


jointSjily  acom- 
munication 

vertu  &  toute      „  Maer  die  in  rechte  tucht  beginnen  haere  feeft 

purete.    Philo.  Ö 

indtmuh.  de  Abr.     »  Die  trouwen  mette  hel  en  waflen  inden  geeft. 

Patriarch.  P 


l 


enfpraecketotte  %  <~R  V  Y  T.  29 

uydegoms.  •  f 

J  is  de  bruyt  verlooft,  noch  dienje  niet  te  mallen  j 
J  is  de  fchult  gemaeckt  u  tijt  is  niet  vervallen ; 
Dus  hout  u  inden  toom,  en  fpaert  u  weerde  lief 
Een  onvertroude  bruyt  een  onverfchenen  brief. 
)e  tijt  fnelt  haeren loop.  Men  gaeter  overwegen 
loe  dattet  mette  feeft  en  gaften  is  ghelegen , 
En  hoemen  nooden  moet,  en  wie,  en  wat  ghetal, 
En  hoemen  metter  eer  de  bruylof  houden  lal. 
)efaecke  dient  bedacht,  vraechtyemantmijn  gevoelen? 
ck  ben  in  dit  gheval  een  vyant  van  het  woelen , 
En  van  te  grooten  hoop ;  een  vyant  vanden  dranck  , 
Een  vyant  van  geroup,  en  alle  vuyl  gelang, 
adien  het  wefen  mocht,  ons  foude  meeft  behagen 
!,en  maeltijt  fonder  pracht,  en  voor  de  naefte  magen,  4 
De  befte  bruyloft-feeft  die  yemant  houden  mach 
Beftaet  in  fedich  volck :  enineenkleynbefiach.  b 
oo  doende,  wert  het  volck  met  drincken  niet  gequollea, 
)aer  hoortmen  geen  gewach  van  yemant  op  te  vollen  • 
Daer  hoortmen  geen  geraes,geé  roupen,geen  gedans,  < 
Noch  vande  geile  jeucht,  noch  vande  droncke  mans. 
)aer  kan  een  teere  maecht  den  echten  ftaet  beginnen 
n  ftilte,  met  befcheyt,  en  ongeftoorde  finnen ; 
Daer  is  het  jonge  paer  en  al  het  huys  verloPc 
Van  moeyte,  van  geraes,  en  van  de  groote  koft. 
ft  niet  een  felfaem  ding  ?  het  trouwen  is  gevonden 
Tot  nadeel  vande  luft,  en  alle  fnoode  fonden , 

V  iCttiam  Angel  ff  de  fmt.  &  loh.  Ananitu  in  c.  Vit.  colio.  verf.  ex  prtdklïs  refirtextr.  dï 
if.  Aret.  in  l.  Patri* &filij  ff.  da  Vuig.  &  Pupil!. 

Cêncilium  Leiodkenum  cstn.if.  dijfolntas  cborsas  &  impudiccu faltationes  diferüimprobat. 


a  Quorfttm  Mttl* 
nent  publica  tu- 
tnultuofao^ne  con- 
tïvia  ?  Suavhts 
€si  int  er  parentes, 
tic  pauculos  ex 
prexima  cognat'tone 
mod  fte  fobriéque 
agitare  nupnale 
convivium-  Erafm» 
de  Chnft.  Matr. 
b  Nationesquxdam 
nuptijs  modumpr*.- 
fcribunty  &  certuru 
hurncrum  convi- 
varum.  nee  male. 
Pifis  flatutum  efi 
ejuod  non  po  unt 
ad  nuptias  convo- 
cari  nifi  duodccim 
Domim,  vt  refert 
Bart.  in  l.  infician- 
do  §.  infans  in  fin. 
colli»,  detec.  Fran~ 


H  z 


En 


Veel  of  weynich  <fè  <T?  7)  Y  cf 

a  chryfiüomui      £n  des  al  niettemin  waer  eenich  menfche  trour,1 
fuTqZd7p}o/iV     Daer  fchij  ntet  dat  het  vlees  een  nieuwen  tempel  bout. 
JSÏÏÖ  S  Daer  is  ecn  vreemc  gebreck  gheflopen  inde  fteden, 
*»H  pgitiórtm  £n  blijft  van  ouden  tijt  tot  aen  den  dach  van  heden, 
tur.  quod  &  Vives     Te  weten,  dat  het  volck  in  haere  bruylofF-feeft 
cT%£jt*.     Schocyt  wijder  als  het  dient,  en  boven  haren  leeft, 
b VtF  sftme  ^at  koomter  menich  paer  in  duyfent  fware  laften, 
mort  feyt  mU    Alleenlick  om  de  vreucht  van  vreemde  bruyloff-gaften? 
nopce,  Vu  ihvdt     Wat  ifler  menich  menfeh  die  uy  t  een  hoogen  moet 
vnmaidifné.        Verteert  zijn  innich  merch  tot  aen  het  herten-bloet? 

Kuptu  Jumptuoja         i        1        i-    i  i  1 

d*m»um  fine  hom-  Bedencket  die  het  raeckt,  in  overdaet  te  trouwen 
mrX^Epi^le  Is  al een  ^tiadc  voet  om  huys  te  blijven  houwen ; 
cur.  &  reg.  reifr-     't[s  ]jcht  te  veej  ghequift  ten  dienfte  vande  jeuchtj 

c  In  all  nations     ?tls  licht  te  veel  gefpilt  in  defe  korte  vreucht . 

geC  w^°repuced  Ghy  fiet,  het  groot  bellach  is  in  der  haeft  verdwenen, 

the  joyfuiieft-  £n  wat  de  feeite  maeckt  gaet  metten  fpeelman  henen, 

day  in  al  their  li-    •!         .      -        . .  O  i   i  •  i  •  i 

fe.  therefore  one     De  vrienden  zij  n  verttroy  t,  ach  I  ïck  en  weet  niet  hoe, 
ge%mfiesnme?-     Het  geit  is  uytte  beurs,  en  dickmael  ondanck  toe.  b 
ne-age,  becaufc  a  Leert  dan  vercregen  goet  tot  beter  eynde  fparen , 

play-fellowisco-  i      i      ö      ö  i  \  n 

me  to  makeour  Laet  pracht,  laet  o vermoet,  laet  groote  kotten  varen ; 
^S^Mèfr^     Koopt  huyfraet  om  het  geit ;  en  fet  den  regel  vaft 

LeVs° uciri*' &      *^at  °P  een         ^aeck een  Soet  beginfel  paft. 
ïui-amnuptyim-  Doch  foo  ghy  zijt  verplicht  aen  veelderhande  magen 

tiores  qukm  in  alijs  r*     j  ^      n  •  •      i  1       1  n  1  1 

convivïp  fumptm  dat  u  itijve  beurs  den  lalt  vermach  te  dragen, 
prmitt;h*nt.  Geü.     Soo  wil  ick  uwe  gunft  niet  binden  aen  getal, 

lib  2.  ca>p.  24.  ttA  O  O  ' 

Lab.™  convex     Maer  ftell5  een  yder  vry  hoe  verr'  hy  nooden  Tal. 

midtis  amicii  ad  1TT«    1        1  *  1  1         •  1    »  1*1 

convivium  mptias  Wie  kan  het  echte  volck,  wie  aende  jonge  lieden 
fecitGcmf.cap  z9.  Benemen  haer  vermaeck,  en  harde  tucht  ghebieden  ? 

&  apud  Smecam  _  1  tj 

indignamu  verba     Het  is  van  alle  tijt,  dat  opten  bruyloff-dach 

fa  domo  feemm.     ken  yder  vrolick  zijn,  en  vrienden  nooden  mach.  c 


Jlaer  gaet  met  goet  beley t,  en  laet  de  lieve  gaften 
]y  niemant  in  het  feeft  met  drincken  overlaften , 
Schout  grillich  handt-gefpel,  en  dertel  ongelaet 
Weeft  nuchter  in  ghebaer,  en  mfltich  inden  praet. 
]k  bidde  heufche  jeucht,  verftaet  de  rechte  gronden 
Taerorn  meeft  over  al  de  menfchen  dienftich  vonden 
Te  maecken  eenich  feeft,  wanneerder  yemant  trout  5 
En  waerom  datmen  noch  dit  heden  onderhout. 
:  '\s  vry  niet  om  den  wijn,  niet  om  de  volle  glafen, 
[iet  om  een  los  ghewoel,  niet  om  het  dolle  rafen , 
\  Is  om  het  naefte  bloet  te  wijfen  overhant 
Wat  maechfchap  datter  rijft  uyt  defen  nieuwen  bant 
[  jis  op  dat  yder  wift,  indien  hy  quam  te  fterven, 
[Vie  zijn  verlpaerde  goet  eens  foude  mogen  erven  j 
En  wie,  te  zijner  tijt,  en  naer  een  drouven  val , 
Het  huys,  wanneer  het  wijckt,  eens  onderftutten  fal 
)och  hoe  een  eerlick  man  de  vrienden  moet  onthalen, 
taet  op  een  ander  tijt  ons  naerder  af  te  malen ; 
Ghy  keert  u,  fnelle  pen,  keert  eenmael  wederom 
En  geeft  doch  eens  de  bruyt  aen  haren  bruydegom. 
/laecktplaetfe,nieus-giervolck;  de  bruyt  die  gaet  ter  kerc-  lc  confènfu  Zim 
,n  laet,in  volle  trou,haer  onder-trou  verftercken,  (ken, 
Kniel  neder,  jonckgefel,  kniel  neder  teere  maecht, 
Hier  wort  op  eene  tijt  u  gans  gheluck  ghewaecht. 
)e  Geeften,  Godes  heyr,  die  wonder  reyne  fcharen, 
ijn  jae  ontrent  het  werck,  daer  echte  lieden  paren,  c 


a  N$n  ol  Lyé  fefti- 
uitaten}  convocan- 
tur  propinqui ,  «ƒ- 
fines,  & amici\  fedy 
cum  matrimonij  k 
finis  &  ejfetfw  ft, 
ut  alter  con)ugum 
ïn  alteriuA  famili- 
am  adoptetur ,  & 
foboles  inde  proce* 
dcns  jura  tam 
nat  is  qudm  cogna- 
tis  fuccedendi  confe- 
quatur ;  Confe- 
quens  <?ƒ?,  vt  omnia 


ifamilU,  ó*pr<3ifen- 
"  tibta  ac  volentibas 
propinqups  fiant. 
Anmui  Robert.rer. 
jud.lib.f.  cap.  vi- 
de Tlutarcb.  lib.f. 
Symb.qutfl.j. 

b  AJpice  virginem 
Mam  quam  Pater 
tradidit ,  euntevi 

te celebri,  eomitmte  populo.  Qutntil.  declam.  307- 

Vnde  fufficiam  ad  fdltcitaiem  matrimonij  enarrandum*  qttod  JEcclefU  conciliat,  &  confrmat  oblatio,  objignatum 
ngeli  renuntianty  pater  ratum  habuit?  Tertul.  lib.2.  advxorem. 

Public*  benedióïione,  quafDeo  ipfoperos  Miniftri  fut  loquente  fpeBantibm  Angclis  cyhominibui^  copuUntür  \  Ht 
(r  hoe  Deo  confecretm  individu*  confuetudinis  initium*  loachim  a  Beutt  traft.  de  matr. in prrfat. 

H  3  Gods 


Bmyt  waeroro  ghc-  Z)  Y  ^T. 

kroont.  V> 

Gods  dienaer  fpreeckt  het  woort  •  de  fegen  wort  gefejl, 
Een  yeder  Het  en  bid.  Daer  is  de  knoop  gheleyt. 
Roep  bruylofc,  foete  jeücht ;  de  lpeel-genooten  komen, 
En  ftroyen  al  het  huys  met  nieu-gepluckte  blomen 
Met  vers -geleien  groen,  met  jeuchdich  maechde-kruyt' 
En  vlechten  even  Teer  een  kranfe  voor  de  bruyt. 
Noch  iflet  niet  ghenouch ;  men  hangter  groene  kroonen 
Daer  haer  het  weerde  pant  fal  aenden  dis  vertoonen, 
De  folder,  en  de  balck,  de  mueren  en  het  bed 
Sijn  met  geftreckte  palm  aen  alle  kant  befet. 
Een  maecht  kan  over  al  een  groene  krans  verwerven, 
En  dan  wanneerfe  trout,  en  aife  comt  te  fterven . 
Wel  aen,  g^fwinde  pen,  ter  eeren  vande  bruyt, 
Koom  feg  ons  wat  de  dracht  van  kroonen  hier  beduyt 
Het  is  van  ouden  tijt,  dat  tweederhande  luyden 
Sijn  kroonen  toegeftaen  van  loof  en  groene  kruyden ; 
mne  antiqmfi-      Een  Priefter,  totten  dienft  van  eemch  god  ghewijt, 

mum  corona  vfum  r  i  \          iT  " 

fw?e  tradit  Poiy-     Onthng  een  groene  krans  ontrent  den  orrer-tijt. 
tbi'cl^iT' nr  ^en w^ens e^ fweert den  vyant  had' gheflagen, 
Kreech  even  defe  macht  een  kroon  te  mogen  dragen  j 
Kreech  oorlof  mette  koets  te  rennen  door  de  ltad, 
Geciert  met  eycken  loof,  of  met  een  lauwer-blad . 
Hier  uyt  (gelijck  het  fchijnt)  is  defe  vont  genomen, 
Dat  oock  de  groene  krans  is  totte  bruyt  ghecomen : 
En,  alfmen  met  beichey  t  de  faecken  ondertaft, 
De  kroone  wort  de  bruyt  te  rechte  toegepaft. 
Voor  eerft  om  dat  de  maecht,  die  haere  jonge  leden 
Gaet,  uyt  een  reyn  gemoet,  aen  haeren  man  befteden, 
Niet  meer  is,  datfe  was ;  niet  meer  is  aende  jeucht, 
Maer  offert  aende  trou,  maer  otfert  aende  deucht 

E 


<B%VYT. 


1 


n  vers,  een  jeuchdich  lijf,  in  geen  bedroch  gevonden , 
(aef,  fuyver,  onbefmet,  fris,  nuchter,  onghefchonden, 
Dat  niemant  naderhant,  dat  niemant  raken  moet 
Als  een,  aen  wie  de  maecht  haer  reynen  offer  doet. 
Kt  hier,  ghy  die  het  raeckt,  het  wit  van  eerlick  trouwen  j 
let  is  een  valt  befluyt,  om  God  een  huys  te  bouwen, 
Het  is  een  vaft  befluyt,  een  feker  ooch-gernerck, 
V  vrucht  te  brengen  op  tot  Godes  offer- werck ; 
let  is  op  datje  mocht,  door  wettich  t'famen  paren, 
ha  onbevleckten  geeft  in  reyne  tucht  bewaren , 
Het  is  op  datje  mocht  in  uwe  domme  jeucht 
Te  beter,  door  behulp,  u  geven  totte  deucht  5 
f  et  is  de  gulle  lucht  haer  rechte  wit  te  leeren , 
Iet  is  de  quade  luft  tot  goeden  eynde  keeren , 
Het  is,  te  zijner  tijt,  het  ongetoomde  vleys 
Te  geven  zijn  behouf,  maer  nae  den  rechten  eys.  a 
]  et  is  een  vaft  befluyt  voor  eeuwich  af  te  fweren 
I  wat  de  jonckhey t  leert,  en  uytte  borft  te  weeren 
Al  watter  eenichfins  een  reynen  geeft  bevleckt, 
Al  watter  eenichfins  tot  fhoode  nucken  ftreckt. 
!et  is  een  vaft  befluyt  de  finnen  in  te  binden, 
In  niet  te  laeten  gaen  met  alderhande  winden, 
Daer  ons  de  w7erelt  treckt ;  het  is  een  vaft  befluyt 
De  tucht  te  laeten  in,  de  luft  te  jaegen  uyt. 
en  tweeden,  nu  de  maecht  van  alderhande  tochten 
dickmael  aengeranft,  is  dickmael  aenbevochten, 
En  heeft  des  niettemin  luft,  krevel,  vuylen  brant, 
En  alle  flim  ghewoel  gehouden  inden  bant, 
oo  eyft  de  reden  felfs,  dat  fegen-rijcke  kroonen 
üer  fijgen  om  het  hooft,  om  haere  deucht  te  loonen, 

H  4  En 


a  Conjugium  bem 
'vtiturlibidinii  nm- 
lo.  Auguftin.lib.3. 
contra  lulian. 

Quin  defiikriwn 

conccjjo  limit» 

claudit 
Conjugium,  caflof- 

que  tternum  ob- 

fignat  amores  ; 
Vt  funt  carne  finwl 

juncïi  fic  menu 

coherent, 
Jnter  fcfj  pijs  mif- 

ccni  incendid 

ftammii' 
Gregor.  Naziam* 


Out  ghebruyck  <B  %  V  *ï  T. 

van  kroonen.  vj 

Ea  datfe  van  het  volck  wort  over  al  begroet, 

Gelijckmen  int  ghemeen  een  o verwinner  doet. 
Bedenckt  dan,  jonge  bruyt  wat  heden  is  begonnen  j 
Ghy  hebt  in  uwe  jeucht  de  luften  overwonnen , 

Nu  krijchje  meerder  hulp  te  ftaen  in  defen  ftrijt ; 

Dus  blijft  in  ware  trou  de  trouwe  toegewijt. 
Dit  wefen  vordert  meer,  als  metten  man  te  fpelen, 
Of  yet,  dat  u  ghelijckt,  in  luft  te  mogen  telen  -f 

Want  foo  die  weerde  plicht  alleen  hier  in  beftont, 

Soo  waer  oock  in  het  bos  een  wettich  trou- verbont. 
Wel  aen  dan,  jonge  bruyt,  koomt ;  met  gefette  feden, 
Koomt,  met  een  iuy  ver  hert,  in  uwe  kamer  treden  j 

Doet,  uyt  een  reyne  fucht,  de  luften  inden  ban 
a  vxor  Um  hem-     En  wort  nae  dele  kroon,  de  kroone  vanden  man.  4  j;J 

^^^DefeeftSaethaerengan^  hier  fouckick  niet  te  weten  ] 
column^  coftaru  ]sjoch  watter  wort  ghedient,  noch  wat  de  gaften  eten, 
Noch  of  de  fchotels  dicht  en  op  haer  reke  ftaen, 
Noch  wieder  met  de  bruyt  fal  aende  tafel  gacn: 
lek  laete,  die  het  wil,  hier  op  de  finnen  breken, 
lek  laete  die  het  luft  van  diepe  glafen  fp reken , 
Een  ding  is  hier  alleen  te  nemen  in  beraet, 
Waerom  doch  voor  de  bruyt  een  hofF  op  tafel  ftaet .  j 
Segg3  reden  mijn  vernuft.  Daer  zijn  verfcheyde  faecken ! 
Die  hier  te  wegen  zijn,  en  defen  handel  raecken , 
Hoort,  wat  ons  beft  bevalt,  het  is  een  groote  lof 
b  Mijn  fujier  Ueve    Dat  vrouwen  zij  n  gelijck  een  toegeftoten  hofF,  b 
Bruyt  ghy     een  £)at  vrouwen  zijn  gelijck  als  boomgaerts  voor  de  mannin, 

hfloten  Hof,  een  >     Ö     >  m       b  P 

veegheide  Bom-  Daer  inoupers,  vuyl  geipuys,  ziiii  ecuwich  uyt  gebannd; 

put.   Hoock-liedt        r  j-  J   1?  -J         7  r? 

fahm.*.ij.         ^n> om  dit  aende  bruyt  te  prenten  inden  geelt , 
Soo  wort  een  hofF  geftelt  te  midden  inde  feeft. 


<B%VYT.  i> 

VVat  hooger,  fnelle  pen,  ket  u  wat  hooger  rijfèn, 
jhy  Tuk  een  beter  gront  hier  over  konnen  wijfèïij 
Het  eerfte  trou-verbont  is  in  het  groene  velt, 
Is  in  het  fchoon  prieel  van  Eden  ingeftelt:  GeneC^» 
Daer  is  in  ouden  tij  t  het  reyne  bed  gevonden , 
Daer  is  het  eerfte  paer  in  echten  ftaet  gebonden 
Tot  onderling  behulp ;  daer  heeft  de  groote  God 
Gegeven  aen  het  wijf  het  eerfte  trcu-gebod ; 
Daer  is  de  man  gelaft  op  zijn  beroup  te  pallen, 
Soo  dat  de  ganfche  trou  is  inden  hof  ghewaflen , 
Is  uyt  den  hof  gevloeyt,  en  fiet !  des  Heeren  woort 
Gefprpken  inden  hof,  brengt  ftaege  vruchten  voort , 
Als  dan  een  jonge  bruyt  fiet  op  de  tafel fetten 
Den  hof,  en  zijn  gevolch  •  fy  dienter  op  te  letten 
Sy  moet  gedachtich  zijn  wie  eerft  het  trouwen  vont, 
En  watter  noodich  is  ontrent  het  groote  bont. 
Maer,  wat  een  groot  gewoel  1  w7at  falder  noch  gebeuren? 
Men  fiet  de  jonge  bruyt  van  alle  kanten  fleuren 
En  trecken  van  het  volck  en  hier,  en  W7eder  daer, 
Het  fchiint  als  of  de  maecht  een  krijchs-gevangen  waer. 

^    ,  i  '••     •  r  :H      D         °  Kubta  vele  firn 

hy !  laet  ons,  mij  n  vernuft,  een  weynich  overwegen  mefav&fLmm 
Van  waer  het  vreemt  geracs  zijn  oorfpronck  heeft  gekregë,  l^^Z^fc^ 
»  Tis  dienftich  aengemerekt,  en  af  te  zijn  gemaelt,         <™«*.  rapkbatur; 

r  -,       i  V   T     1  1  t   1  1  1         quody  vt  ait  ~Befltay 

»  Hoe  lang  een  oude  reyl  ontrent  de  mentenen  dwaelt.  M  r« 

Men  hout  dat  defe  greep  uyt  Romen  is  ghekomen ,  ttjlmtJp!^ 

Van  dat  haer  eerfte  jeucht  de  maechden  heeft  genomen,  T^  HiPr-  vol< 

Van  dat  haer  eerfte  Vorft  de  vrijers  gaf  de  loos 

Waer  op  doen  yder  man  een  eyghen  vrouwe  koos,  %%*»fm  T2 

Ift  niet  een  felfaem  ding  \  t'is  duyfent  iaer  pheledcn  Catuü- 

Ln  duyient  boven  dat;  en  liet  1  in  onie  lteden  *d  vimm  yhgmm 

I  Wert,** 


Gewoel  vant  Bruylofs-volck  'T?  'T?  7)  CV 
alsdcBaiytilapcngaet.  ^V;       1  z* 

Wert,  oock  tot  heden  toe,  de  bruyt  om  her  gheruckt, 
Om  dat  eens  vrouwe-kracht  te  Romen  is  gheluckt. 
Ick  bidde  wat  ick  mach,  hout  ftille,  rouwe  gaiten, 
Ten  ftaet  u  geenfins  vry  foo  grillich  aen  te  taften 
Een  die  u  niet  en  raeckt,  een  die  nu  is  ghevrijt, 
En  door  de  vafte  trou  een  ander  toeghewijt. 
Wat  gaet  de  Zeeuwen  aen  met  Romen  aen  te  fpannen? 
Wat  roert  ons  eenich  volck  by  vonnis  uyt  ghebannen? 
Wech  met  dat  oude  vuyl.  in  Zeelandt  is  de  bruyt 
Geen  ruyters  eyghen  flaef,  geen  roovers  eygen  buyt. 
Ten  heeft  doch  geen  befcheyt  ib  grooten  woel  te  maecke 
.   Het  weerde  trou-verbont  is  vande  goede  faecken 
Daer  niemant  in  en  treet  als  met  een  vryen  wil , 
Dus  laet  het  flim  gebruyek,  en  weeft  doch  eenmael 
Ghy  zijt  een  eygen  volck  van  Gode  vry  ghelaten, 
Dus  laet  u  fedich  hert  de  vremdc  rancken  haten , 

Comt  voucht  u  nae  den  tijt,  en  weeft  niet  langer  dwae 
Ontrent  een  deftich  werek  en  dient  geen  mal  gheraes. 
Maer  fiet !  de  ftille  nacht  coomt  fachtjens  aengevloghen, 
En  heeft  een  duyfter  kleet  om  onfe  kim  ghetogen, 
Men  fiet  geen  lichte  maen,  geen  ftralen  vanden  dach, 
\frtï!"  frepu'Wo     ^e  fchaemte  vande  bruyt  vint  daerfe  fchuylen  mach. 
m  front*  d.Lmo  Dat  hier  geen  dercel  wicht,  met  onbefchofte  ftreken, 

apud  veter  es  fie-    -p.  i  i      t  .  Tri 

bat ,  vei  proper  kn  maecke  voor  de  deur  te  tieren,  or  te  lpreken ; 
Viu™Ê % '         Geen  fpeelman,  geen  geroup,  geen  fang  en  doe  belet j 
bttm*t  ■  veifiquid     De  bruyt,  en  haer  ghevolch .  doet  binnen  haer  gebet: 

dformcid  tegen-  J   >  O  >  O 

tur.  Cosïan.  traft. 

denupt,         Hinc  Catullui, 

Vejper  adett>  juvenes ,  confurgite  ;  vejper  Olympê 

Fxjpeclata  diu—  &c. 
Fax  etiam  nuptiaÜs  rapi  folita  (autton  Fetto)  in  eundem  effeftum. 
h  D.'Jit'  ptu  auï  prima  nofa  ad  thalamifores  excitzbatur*  de  verf  hm  fefdninit  ibi  deC4ntatu,&  alijs  hujufmodi 
HotQtn*inobfervat.  qu*  ad  vstjrem  ritum  nuptmr.  pertinent,  cap.  j /.  num.-f. 

R 


.eyn  VVefien ,  Eeurpvkb  God,  die  njanden  aenbegimie 
■ebt  Inden  menfch  gheplant  de  fitcht  tot  echte  minne j 
Hebt  inden  wan  ghekyt  de  gronden  njande  trou, 
£n  me  den  man  gheneycht  de  finnen  njande  urou. 
}eyn  VVefen,  Suyver  Lam,  die  ujt  de  maecht  geboren ^ 
lét  tot  het  diep  gheheym  den  echten  fiaet  ghekgren, 
Hebt,  als  een  eyghen  bruyt  ,  ghetrout  u  nj~veerde  kwek* 
En  aende  trou  gbejont  dijn  eerHe  nSponder-Werck* 
tyn  VVefen,  Heylich  Vyer,  die  met  bedeckte  (halen 
•  \omt  fyghen  uytte  lucht,  komt  inde  menfehen  dalen, 
1  En  ftyvert  aen  de  fiel  al  nsvatter  ü  bevleckt, 

aAl  rvvatter  uyt  het  njlees  <u  er  lieerde  lufien  tree  kt. 
\yn  VVefen ,  Eenich  God,  nuyy  Jirecken  onfe  leden 
mt  dijnen  hoogen  Throon,  <~vvy  (lort en  htys-ghebeden  , 
En  roupen  om  behulp,  op  onjèn  bruylofs-dach, 
Ten  eynde  dit  beronp  ons  fitlich  njyefen  mach . 
M  tpeff  eer  ft 1 ,  ghenadich  God,  dat  njyy  ter  nj^eder-fyden 
:$lk  onder  Imghen  troost  ,  u  Joeten  naem  belijden, 
],   Eenparich  njan  gemoet  gheeff  ons  een  Jachten  geeft  3 
T)ie  fijnen  Heylant  heft ,  en  zijnen  Schepper  ureeB. 
,  her  ons  tot  aller  fiont  u  njaderlijcke  Jlaghen 
Aflet  nederich  gheddt  en  fonder  morren  dragloen, 
Ten  eynd  het  fondich  rulees  en  alle  flim  bejach 
S'tch  onder  dijne  nsvet  gheduerich  biyghen  mach. 
:  .iet  gheen  verkeerde  Jmht  door  onfe  kamer  dwaleny 
C  Aet  gheenen  njuylen  brant  ons  inde  leden  malen  s 
^Bevrijd  ons  njande  tyy'ifl  en  alle  fluer  ghebaer  ; 
Geefycder  ^volle  luH  ontrent  zjjn  <-wedcrpaer  i 
j  iet  over  ons  bedrijf  u  gtmfie  neder  fyghen  , 
wi  v0  dat  ~uvy  nimmermeer  ^uan  dijnen  feghen  fwygben$ 


By-ecn-komftevanBruy-  ^9  <T?   7 J  Y  <T~ 

•degomcnfimyt.  ±\^Ky   1    x  • 

Doch  geef  ons  evenwel  gheen  meerder  ommejlacb 
oAls  ons  en  ons  gefin  ten  goede  dienen  mach. 
Wy  bidden  >  lieve  Uod>  niet  om  een  aerds  ghenougen> 
Maer  dat  fich  onje  <-vvil  nae  dijne  mochte  rvoughen  5 
behoed  ons  njoor  ghebreck  3  en  grooten  overvloet 
Maer  jont  ons  dijnen  troofi  s  foo  njvort  het  bitter  Joet. 
Doch,  foo  het  uvefn  mocht >  een  deel  roandijnen  Jeghen, 
*Dat  <uvy  tot  onfer  njreucht  ghewenjïe  njruchten  kregheny 
Soo  ^viltje  <-vander  jeucht  begaven  met  njerfiant 
Ten  dtenfte  njande  kerc^  of  njan  het  njader-lant. 
En  njvtl  des  niettemin  in  ons  den  geeB  njerVVecken 
Om  onder  dijne  njrees  hen  op  te  moghen  tree  ken  > 
Ten  eynde  ,  njoor  befluyt  >  en  ons  en  hun  ghelijc^ 
In  Qhnüo  fy  bereyt  het  eewwich  Qoninzkrijck . 
Vriendinnen,  met  verlof;  ickbidde,  ruymt  de  kamer  f 
Hier  is  nu  weynich  volcks  en  ftilce  vry  bequamer 

Als  eenich  groot  gewoel .  debruyt  treet  aen  het  bedt> 
Nu  moeder,  fluy  t  de  deur,  en  draecht  de  fleutel  met. 
$  Vel  ifchomachta  V  is  nu,  bruydegom,  volkomen  recht  gheboren, 

Genaeckt  u  weerde  pant,  van  duy  fent  uyt  gekoren, 
hujufmodi  fere  coi-     Begroet  u  weder-helft,  niet  met  een  gev le  mont , 

loquittm  cum  vxore  O  r  A*  \  i  1 

mftitmt,  quo  fefe      Mae*  uyt  een  ledich  hert,  en  yder  woort  een  pont.  # 
%7^$&  Mijns  herten  foeten  wens,  van  Gode  my  ghegeven 
fub  ipjkm  inhmm  -joz  fafa  cn  foete  vreucht  in  dit  ghefellich  leven ; 
xenofhontM'S.      Mij ti trooil,  mi jn  ander  ick,  ghehechtinmijnghemo 
$i^n^fJZr     Meer  als  mij n  vader  felfs  en  al  het  naefte  bloet . 
vü  fbibeüividen-  Gewenfte  bed-rhenoot,  verkoren  boven  allen, 
bus  h*c  talm  a\h  1  en  leiten  iydy  mijn ;  mijn  lydy  toegevallen, 

furda  videbuntw*        t-tt       •  •  . 


fed vaieant w  fim  y  zi  j n  van  nu  voortaen,  wy  twee  en  zij n  maer  een, 
ctmïh  bem.  De     -yyat  eerftmael  eyghen  was,  is  even  nu  gemeen  j 


?nfpraeckcdcsBruy-  CD  <T>  <7V  <V  CT 

':goms  totte  ömyt.  «  ^  ±    X  * 

Vy  zijn  door  echte  trou,  en  op  ghewiffe  gronden, 
)ns  leven-dagen  langh  te  famen  ingebonden 
Soo  dient  dan  overhant  dit  jock  aiioo  verfacht 
Dat  ons  geheele  fucht  tot  vrede  fy  ghebracht . 
ndien  wy  door  de  trou  in  rechte  liefde  paren, 
Vat  quaet  fal  immermeer  ons  mogen  wedervaren  ? 
Wat  fal  ons  hinder  doen;  of  brengen  inden  druck? 
-  Twee  herten  eens  gefint  zijn  boven  ongeluck.  cl 
«chrijfcditinughemoet;  waer  dat  ghehoude  lieden 
iich  vieren  over-hant,  en  waere  gunfte  bieden, 
Daer  is  een  goede  geeft  met  alle  fegen  by , 
En  maeckt  het  echte paer  van  alle  plagen  vry  \ 
3aer  wort  het  gants  geiin,  kint,  boden,  nichten,  neven 
\ls  door  een  valt  ghevolch,  tot  foete  ruft  gedreven ; 
Daer  wortet  innich  hert  gefuy  vert  vanden  haet, 
Daer  vloeytet  altemaèl  van  enckel  honich-raet. 
Gomt  ons  de  lieve  God  maer  kleyn  beflach  te  geven, 
Wy  konnen  evenwel,  wy  lullen  vrolick  leven, 
Wy  fullen  onfen  loop  voltrecken  fonder  pijn , 
Indien  wy  voor  den  Heer  maer  eenich  konnen  zijn. 
OfF  God  fal  alle  ding  naer  ons  behouften  voughen 
Off  God  fal  onfen  geeft  in  alle  ding  vernoughen 
Indien  geen  rijeke  fchat  ons  koffers  op  en  vult, 
Ons  vreuchde  fal  beftaen  door  middel  van  gedult . 
"Wat  my  in  als  belangt.,  ick  neme  tot  getuyghen 
En  God  en  onfe  trou,  mijn  leden  fullen  buygen 
Tot  vlijt,  en  rijpe  forch,  tot  alderley  beflach, 
Dat  yemant  vanden  man  met  reden  eyffchen  mach . 
:Ghy,  in  het  tegendeel, leert  uwe  finnen  ftieren 
Tot  onderling  behulp,  leert  uwen  hoeder  vieren  j 

I  3 


Op 


Chryfoft.in  Genef. 
Homil.$7- 
a  Qjiando  concor- 
dia-,  pax,  &  vincu~ 
lum  dileclionis  cum 
muliere   &  viro 
fuc-rit,  omniet  Jimul 
afflimnt  bona , 
nuUu  injïdijs  expo- 
Jiti  funt,  magno  & 
inexpugnabdt  mu- 
ro  circundati  \  hoe 
juxta  Dei  fenten- 
tiam  eos  fortiores 
reddit  hoe  omnibus 
divitijs  &  abun- 
dantia  eos  magis 
locuplctabit,hoc  fu- 
pernam  gloriam  ijs 
conferctyhoc  &  Dei 
benevolentiam  ijs 
vbeftim  concilia- 
bit.    Proinde,  in- 
quit,  oro  ne  quid 
tUU  prjifenndum 
exiflimemuA ,  J'ed 
omniafaciamus  f&* 
agamus ,  ita  vt- 
traquillittu  <&>  pax 
fit  cohabitantibm ; 
tune  autem  &  fity* 
qm  nafcuntur-,  & 
fervi  &  tota  vnde- 
quaque  domia  vir- 
tute  florebit,  eritfy 
multiplex  rcrum 
projpcritas. 
b  Datfy  haere  fie- 
lendn  gbetrjiwa 
Sch  ppcr  bivelm 
met  wel  dom, 
i.Pet.4.19. 


\ 


<B%vrr. 

Op  dat  in  als  de  man  mach  zijn  ontrent  het  wijf 
Gelijck  een  weerde  fiel  is  aen  het  ganfche  lijf. 
Wy  fullen  onder  dies,  wy  fullen  tuflchen  beyden, 
Al  watter  is  te  doen  met  reden  onderfcheyden , 
En  plegen  ons  beroup  nae  eyfch  en  rechte  maet , 
a  uihi  videmr      Ghy  dienften  van  het  huys,  ick  dingen  vande  ftraet. 
mulierüad  curam  En  evenwel  nochtans  foo  fullen  alie  faecken 
STJ^S^I  Ons  in  gemeene  plicht,  en  niet  als  eygen,  raecken, 

moïliorcq,  corpore ,        £n        Qp  Jefen  voet     een  yder  'm  ^  flj  n 

vt   intro,  panetes  i  >  /  i        ••  ƒ 

cfficwm  obiret-,  at    En  even  ondermengt  als  water  ende  wij n.  b 
ZL^ZZCTac  Het  ftuck  aldus  beleyt3  fal  yder  zijn  betrouwen 
frigom  patiend*,  £)an  vorder  0p  den  Heer  en  zijn  beloften  bouwen : 

turn  ettam  ad  labo-  1  -n         n  1 

res  pacü  ac  hein      En  fchoon  daer  onweer  rijit,  en  luiere  vlagen  maeckt 

confituijfe,  ideoque        rr-<-  1     1  (\     1 ■  J  1  ^ 

rtüüifor cu agenda*     Tis  God,  de  groote  vorlt,  die  voor  dc  zijne  waeckt. 
deiegajie.  Xmoph.  gn  a|s  ^  fchoon  ghebeurt  dat  God  in  onfe  tijden 

In  familia  dijpar-  0  11-1  \       r  -11-         U  •  1 

tita  ftrnt  officia:  Sent  vaderlicke  tucht,  tent  eenich  bitter  Jijden, 
funt%ait»  vin,*-     yen  ^cnt  ons  evenwel  njet  tot  een  drouve  val, 

Lm  vxoru  propria.  J 

extern*  negoüa  vi-     Het  eynd  is  enckel  hey  1,  het  ey nde  rechtet  al.  d 

ropermitte.  Greoo.  K\  f-  .        i     i     r        3  1 

Naz.  ad  oiymp.   Al  wat  de  jeucht  beiit  verandert  mette  jaren , 
b  vrofunt  conju-  £)e  Juft       haeren  gang ,  laet  ons  in  liefde  paren, 

ges  fibt  mutuo,  fua  Ö  &      «J  >  ;  r 

én  commune  confe-     Niet  op  een  ichoone  verr ,  niet  op  het  lijr  gegront, 
lTu\am}nZTtTin     Maer  op  het  innich  goet,  het  ware  trou-verbont. 
^'^v^afyut  ^aec  vrec^e>  ^oct  beleytr  en  minnelij cke  feden 
maxima.  Artsiot.  Meer  trecken  ons  ghemoet,  als  opgepronckte  leden , 
„  w  ■  J?T #'4      Laet  God  doch  boven  al  ons  zijn  de  grootfte  wet, 

C  Die  totGodcomr,  t  g  '  &  * 

^iww*.  ^    Hy  is,  op  wien  het  ooch  in  allen  dient  ghefet. 

God  is,  ende  dat  hy  J  1  ° 

#fc  ghene  die  Godt 
foucken  loont.  Hebr.n.6. 

T>e  bant  onfes  Gods  is  ten  foflen  boven  alUn  dia  hem  foucken.  Efra.8.1*. 

T>e  wandelinge  fy  [onder  giericheyt,  weeft  te  vreden  met  het  teghcnwoordighe ;  wmt  hy  heeft  ghefeyt:  Uk  en  fal 
hegheven  ,  noch  en  fal  u  niet  x  erlaten.  Hcbr.  13.5. 

d.  ufal  een  licht  inde  duyfiernijfe  epgacn,  iude  uwe  donckerheyt  fal  zijn  als  de  middach.  Efa.58.10. 


,?der-fpraecke 
ide  B:uyt. 


Iet  eynde  vande  trou  is  kinders  op  te  wecken ; 
Jaer  moet  geen  reyne  min  tot  quade  luften  ftrecken, 
Dus  laet  de  weerde  trou,  veriegelt  mette  tucht, 
Ons  brengen  uytten  brant,  en  leyden  totte  vrucht . 
lat  zijn  tot  onfen  troolt  de  vafte  bruylofs-gronden, 
Yaer  op  de  lofle  jeucht  moet  werden  ingebonden ; 
Hy  vint  fich  buyten  fpoor,  wie  hier  te  verde  gaet ; 
»  Al  wat  ten  goede  ftreckt  bewaert  de  middelmaet. 
Iit  mach  de  jonge  bruy  t  een  weynich  overlegghen, 
h  weder,  als  het  dient,  haer  tegen-reden  fegghen: 
Behoeder  mijner  jeucht,  van  Gode  my  gejont, 
In  wien  mijn  reyne  fiel  alleen  vernougen  vont. 
(ntfangt  u  jonge  bruy  t,  en  defe  teere  leden, 
Iie  ick  aen  u  alleen  nae  defen  fal  befteden  j 
Ontfangt  u  wederhelft,  u  lot,  u  echte  wij  ff, 
Ontfangt  in  uwen  fchoot  een  ongefchonden  lijfl^  a 
hn  lichaem  Tonder  vleck,  een  kuys  en  eerbaer  wefen, 
hn  roole  metten  dau,  by  niemant  oy  t  gelefen , 
By  niemant  aengeroert ;  ontfangt  doch  boven  al 
Een  toegenegen  hert  dat  in  u  leven  fal, 
lat  uyt  zijn  ganfche  luft,  en  met  geheele  krachten, 
r3tu  vermaeck  alleen  fal  drijven  zijn  ghedachten, 
Sal  woonen  metten  geeft  in  u  mijn  even-beek, 
Soo  lang  een  kleyne  lucht  in  delen  boefem  fpeelt. 
(hy,  ftiert  my  niet  alleen  tot  huyfelicke  faecken , 
!  aer  leert  my  boven  al  tot  onfen  Godt  genaken,  b 
Leert  my  te  buyten  gaen,  en  treden  metten  voet 
Al  wat  ons  ydel  vlees  ley  t  van  het  ware  goet. 
fcert  my  voor  alle  ding,  door  vriendelick  vermanen , 
r:fcheyden  mijn  ghemoet  van  alle  fotte  wanen ; 

I  4 


a  Bene  agttur  turn 
*virgo  ad  maritum 
novum  adferr  bo- 
nam  animi  indo- 
lem ,  pulchritudi- 
nis  gratiam ,  flor li 
rudimentum.AfH* 
Ui.  apo.  J. 


h  Dirige  quam  él> 
ligu. 

Vxor  reêlè  divin* 
ér  human*.  rei  fo- 
ei* dicitur  L  sdver-* 
fm  C.  De  crimim 
exptlat.  Iwed, 


<b%vyt. 

Dat  fat  in  defèn  geeft  ontfteken  meerder  vonck 

Dan  of  my  eenich  menfch  de  ganfche  werelt  fchonck. 

»»  Twee  fielen  eens  gefint,  om  God  ce  willen  eeren,  v 

*>  En  konnen  nimmermeer  van  haere  liefde  keeren ; 
»  Want  als  het  nietich  fchoon  fal  vande  leden  gaen, 
»  Dan  fal  de  ware  min  op  vafte  gronden  ftaen. 

O  goet,  o  foet  begin  i  o  vreucht,  o  hemels  leven  ! 

O  !  dat  een  yder  poogh  een  fachte  lpoor  te  geven 
Aen  zijn  befcheyden  deel,  op  dat  in  alle  vlijt 
Al  wat  ten  quade  ftreckt  van  beyde  fy  ghemijt . 
rAdmonendi  fimt  Wat  iffer  beter  ding  als  met  ghefette  reden , 

con'yAces  vt  exbor-  r^v         1  1     C        1  1  11 

tanus  fefe  tnvUem  Door  heus  en  rijp  ghelpreck,  en  even  door  gebeden, 
fahent.  creg.  in      j)e  ftnnen  over-hant  te  vouphen  nae  de  leer , 

Poft.  fort.  3.  adrn.  O  y 

**-  En  met  ghelijcke  lucht  te  treden  voor  den  Heer  ? 

#.Pet.3.7iï       Wat  ifler  cjuader  ilach,  als  fonder  tegenfpreken 
De  fonden  aen  te  (ien  en  alk  fiel-ghebreken 

Te  dulden  inde  borft  Van  uwen  weerden  vrient, 
Die  uytte  modder-kuyl  voor  al  getoghen  dient? 
Hoe  kander  ku^er  leet,  of  drouver  ftuck  ghebeuren , 
s.  ƒ  ^UWC!L  -    Als  twee,  die  eenich  zijn,  van  een  te  laten  lcheuren , 

vir  fwnxw?     Soo  dat  (o  felfaem  ding ! )  een  vlees  fou  moeten  zijn, 
'JÜÜSZ      Ten  deel  in  alle  vreucht,  ten  deel  in  alle  pijn.  .  ! 

fum  ampiiHs  Poocht,  man  en  vrouwe,  poocht,  opck  met  geftorte  tram 
V  lieve  wederhelft  tot  deuchden  op  te  manen ; 
Poocht  met  u  gantfche  kracht  te  weeren  uytter  hel 
V  weerde  jock-genoot,  u  diere  bed-gefel. 
Tis  beter,  diemen  lieft,  zijn  feylen  aen  te  wijfen, 
Als,  door  een  fot  ghevley,  een  quaden  aert  te  prijfen, 
De  tucht,  ai  valtfe  fwaer,  is  enckel  vriende-werck ; 
Een  onderling  vermaen,  een  huyfelicke  kerck. 


HOVWELYCK. 

V  I  E  %T>  E  DEEL 
V  R  O  V  W  E. 

I        VV  ES  END  E  T  VV  EED  E  'DEEL 
|  VAN  HET 

CHRISTELICK 

H  V  Y  S  VV  Y  F 


<£\4et  Trhilegie  voor  if.faren. 


\ 


ntroverb.  31.  werf  10. 26. 27,  30. 

WIcn  een  deuchtfame  huyfvrouwe  befchickt  is,  die  is 
veel  edelder  als  de  koftelijcke  peirlen .  Sy  doet  hae- 
ren  mont  op  met  wijsheyt ,  ende  op  hare  tonge  is 
heyHame  leere .  Sy  fchouwet  hoe't  in  haren  huyfe  toegaet , 
ende  en  eet  haer  brootniet  metluyheyt.  LiefFelijck  ende 
fchoon  fijn  is  niets:  Een  vrouwe  die  den  Heere  vreeft  fal- 
nien  loven. 

fit.  2.  werf  3  4.$. 

at  de  oude  vrouwen  leererffen  fijn  dereerlijckheyt:  op 
dat  fydejonghe  vrouwen  onderwijlen  haere  mannen 
lief  te  hebben,  haere  kinderen  lief  te  hebben,  voorfichtich 
te  fijn,  fuyver,  het  huys  te  bewaren ,  goet,  haren  mannen 
onderdanich:  op  dat  het  woort  Gods  niet  ghelaftert  en 
worde. 

i.Tet.3-  werf  1.3.3.4+ 

£Jhy  vrouwen,  weeft  uwen  mannen  onderdanich,  op 
dat  oock  die  gene  die  den  woorde  niet  gehoorfacm  en 
fijn ,  door  de  wandelinge  der  vrouwen  fonder  woort  ghe- 
wonnen  worden,  als  fy  aenghemerckt  hebben  uwe  goede 
wandelinge  inde  vreefe .  Der  wekker  vercieringhe  fy,  niet 
die  uytterlijcke ,  in  het  hayrvlechten  ende  gout  ommehan- 
gen  oft  kleederen  aendoen :  Maer  die  verborghen  menfche 
des  herten ,  inde  onverderfFelijcke  vercieringhe  eenes  facht- 
moedighen  ende  ftillen  geeftes,  dewelcke  koftclijck  is  voor 
Godt. 

Gre- 


I 

G  rcgor .  Nazianzcnus, 


\Jf  ulierum  ornamentum  ttt  rnorum  probitatedc  elegant  id  florere, 
domiut  plwïmum  maner  e  y  colloquium  cumdiv'mü  oraculü  ha- 
ltere, fujb  ac  Un&  operam  dare>  (hoe  enimfoeminarum  rnunus  eB)  an- 
cillü  of  era  mandare>fkmulü  alimenta  reföè Juppeditare  s  Lbijs,  oculü: 
genü  franum  'mijcere,  pedem  limine  nonadmodum  frequenter  effèrre^ 
pudkü  tantum  muttenbus  oblefóarj, 

Gregor.  Theodift,  Patrat. 

"D  onum  eft  conjugïum,  fed  mala  Junt  qua  circa  Mud  ex  bujtu  mtmd, 
cura Juccrejcunt.  Sicut  fiepè  reBum  mundumque  iter pergimus^  & 
tarnen  ortü  juxta  ^vïam  njeprèmper  ^vefiimenu  retinemur>  in  nSk 
munda  non  offendimu*  ^  Jed  a  latere  najeitur  quo  pungamur. 

Erafm.  Deinftitut.Chrift.  fcem.  fol.9. 

3^tfbipropioranimorumconjm£ïio>  ubi  certior  fiducia  quam  In  ma* 
L  trimonio?  quumuterque <~volens ptradit  in  alter  ius  pot  ejïatem 
Jtbi  quodam  modoadimens  jué Juj  corporü. 

Idem. 

(onjugium  ejï  biga  quidam  duobus  tnnitens  axibuê  3  quos  fi  lenm 
rnorum  comitas  >  té  animorum  Jynceritas,  nee  rixarum  inarnxm 
firidor  audietur  in  familia>  {$/  utrijque  concordibttJ  qukquid  agim 
fotlk'w  Juccedet» 


A  E  N  D  E 

$%VYLO  FS-gjS  TE 

Eerde  Vrienden;  Tervvij- 

len  de  Bruyt  noch  in  haer  kamer  is, 
mifTchien  befich  om  haer  ni^u  vrou- 
we-kleec  aen  te  trecken,  Soo  en  fal 
het  u  lieden  (ghelijck  wy  verhopen) 
niet  vervelen  dac  wy ,  cm  geen  tijt  te 
verliefen,ondertuffchen  een  weynich 
andclen  van  dingen  die  opte  jegenwoordige  tijt  enplaet- 
;  niet  qualick  en  Tuilen  paffen .  Ick  en  kan  voor  eerft  niet 
erlwelgen  dat  op  g  fteren  over  tafel  eenige  onder  u  lieden 
uwijtTcl  hebben  derven  ftellen,  Of  oock  het  huwelick 
iecftnjdich  en  fy  met  een  gheruft  ende  recht  godfalich  le- 
<en ;  gelijck  wy  dan  weten  dat  foodanigh  ghevoelen  oock 
Idersby  veien  wort  voorgefproken,  (a)  tegens  de  welcke  l^Zd  / 
vy  jegenwoordelicknietghefint  en  fijneenigh  wijt-loo- 
ich  verhael  in  te  ftellen^  maer  fegghen  alleenlick  int  korte, 
m  alfoo  tot  ons  voornemen  te  geraecken ,  dat  nademael  de 
:  iec  des  huwelicxby  Godfelfs  is  ingeftelc,  ende  dat  inden 
Aid -hof,  en  voorden  VaU ;  dat  de  menfche  een  gefelligh  j^j" 792*; 
lerfïjnde,  niet  en  diende  alleen  gelaten,  volgens  Godes  ey-^j^"^ 

%    *  ghen 


a  Vide  de  hu  Theo- 
TtmoU 


1U* 


aAende  ^Bruylofs-gajlen. 

zznbGoddcHee.  ghen  verklaringhe a ;  Dat  het  is  een  ondcrlingh  behulp 
Ztgoetlll  2  "  van  man  en  vrouwe  [b)  mitfgaders  een  nootwendigh  mid-| 
msn/che  aüeen  fy.  fe\  cot  vermydinghe  van  onkuysheyt  (c) ;  dat  niet  als  dooi 
b  Gen.2.18.19.  het  fel  ve  de  fckcrheydt  der  kinderen  en  is  te  bewaren,  en  de 
c  i.Coimth.7. 2.  geheugenifle  der  menichen  in  wefln  te  behouden  j  dat  me- 
de ,  volghens  het  getuyghenife  van  Godes  uyt~ghedruckte| 
woort,  echte  lieden  oock  hier  op  aerden  een  goddelkl^leven 
tn^fflkhpZ  ^olt  k°nnen  l^yden  d  ,  Ende  eyndelick  dat  noch  Godes  kerd 
endewon  Matbufa-  ke,  noch  het  burgerlicke  regiment  buy ten  het  felve  en  kon- 

lah ;  ends  nadien  hy  U  H- 

MathufaUh gewon-  nen  bertacn  y 

nen  hndde  bleef 

fickieveïïf^»"     2%fi  is  noch  huysy  noch  erf,  noch  diergelifcke  Jaecken^ 
dertjaer,env/on     Ten  fijn  de  <~uvallen  niet  die  ons  de  fieden  maecken> 
«ren!  Gel  5?  2  2*         Het  is  d  beter  ftoff'j  het  is  het  echte  Jaet, 

VVaer  by  datjeder  Unt ,  en  d  de  njyeerelt  fiaet  j 

Dat  (feg  ick)  daerom  niemant  en  heeft  te  twijfelen  ol 
pt  voorfchreven  beroup,  (fo  het  felve  behoorlick,  inde  vree- 
fe  des  Heeren,  by  hem  wort  aengevangen  en  beleeft)  en  fal 
voor  hem  en  fijn  gefelfchap  een  geruft  ende  godfaligh  leven 
konnen  inbrengen.  Sonder  dat  hier  tegens  is  doende  dat- 
ter foo  veel  moeyelickheden  ende  onluften  by  vele ,  in  dit 
beroup  levende,  over  al  werden  ghefpeurt,  ende  datter  lel- 
den foo  geluckigen  huwelick  wert  ghetroffen,  daer  niet  ee- 
ne  van  tween,  of  dickmael  beyde  te  famen  tot  eenighen 
tijde  wederom  en  fouden  wenfchen  in  haer  gheheel  geftelt 
te  worden  •  want  het  felve  de  eygenfchap  des  huwelicx,' 
ende  niet  den  ongheruften  aert  vande  menfchelicke  ghene- 
ghentheden  te  willen  toefchrijven ,  is  enckel  onverftantj 
Socrates  op  een  tijt  gevraeght  fijnde  welck  van  beyde  betei 
ware,te  trouwen,  ofte  onghetrout  te  blijven,  hetfy  (feydc 

hy! 


&Aende  ISruylofs-gajlen. 

y)  men  t'een  of  tander  doe,  beyde  heefcec  fijn  ongemack, 
h  gheen  van  beyde  en  eyndichter  fonder  leet- wefen .  Hy 
)rack  de  ronde  waerhey  t,  na  den  gemeenen  loop  des  m&sh 
pits",  endehyfelve  en  heeft  ten  dien  aenfiene  niet  buyten 
:den  het  huwelick  vergeleecken  by  een  Fuycke,  die  int  wa- 
;r leyt,  daer  viflchen  binnen  en  buyten  fijn,  elck  hare  ghe-» 
gentheyt,  foo  het  blijckt,  fouckende  te  veranderen,  dewij- 
:  men  fiet  dat  de  gene  die  binnen  lij  n,  haer  wringhen  om 
uyten  te  komen,  en  die  buyten  fijn,  niet  min  en  worftelen 
m  binnen  te  gheraecken.  Set  een  kevyc  met  hoenders  op 
*n  werf,  daer  andere  hoenders  vry  henen  loopen,  tis  al  het 
:lve.  Wat  fcg-ick  van  bceften  ?  De  nienfchen  gaen  even 
en  felven  gang  meeft  in  alle  dinghen  §  later  een  ftadt  beleg- 
ert wefen,  ofte  anders  twee  leghers  byden  anderen  liggen^ 
hy  fult  ghewaer  worden  niet  alleenlick  datter  overloopers 
wi  de  ftadt  int  leger  komen ,  maer  even  dacter  uy t  het  leger 
*nighe  haer  inde  ftadt  fullen  foucken  te  werpen-;  wat  fijn 
e  redenen  anders,  als  dat  demenfchenin  al  haer  doen  de 
ortfige  lieden  gelijck  fijn,die  altijt  op  een  ander  bedde  wil- 
:n,  en  meynen  hetfal  daer  beter  wefen,  daer 't  hun  noch- 
ms  van  binnen  let.  De  fteen-hock,  met  een  pijl  int  lijf 
etroffen  fijnde,  rent  met  een  ongeduericheyt  door  berghen 
b  dalen,  als  of  hy  fijn  ongeluck  ontvluchten  woude,  maer  è&p  ktm  uth* 
charmen  I  waer  hy  draeft,hy  draeght  fijn  leet  met  hem,en  "*vun  °'Vtrg% 
aeromen  kan  hy'tniet  ontloopen.  Ghelooftet,  vrienden, 
et  let  ons  van  binnen,  en  wy  foucken  É  van  buyten  te  plae- 
eren;  wygebruycken  de  veranderinghen  voorghenees- 
liddelen,  maer  al  te  vergeefs :  ten  vuyle  maege  maeckt  een 
naeckeloofe  mont,  oock  daermen  goede  fpijfe  nut .  wil 
"mant  datfijntonghewelluftgheniete,  dathy  alvooren 

%   *  ij  hee 


<zJ*ende  cBruylofs-gaJt;n. 

hetbinnenfte  fuyvere.  het  innich  deelmoefteecrftgeftil 
en  geilek  wefen,  en  dan  fouden  de  uycterlicke  dingen  bete 
val  hebben .  de  hele,  die  onfterffeiick  is,  en  kan  gheen  ver 
noughen  vinden  in  tijdelicke  en  verganckelicke  dingen,  tei 
fy  faecke  dat  de  felve  aen  Godes  eeuwich  welen  krachtelid 
worden  vaft  gemae&,en  dan  wort  het  goede  gewiflen  aen 
den  menfche  als  een  gheduerige  feeft-dach  .  groeten  <-un& 

rfPfalm  119. 165.  hebbenfe  (feyt  David  a )  die  uwe  njyet  hef  hebben .  des  men 
fchen  herte  is  als  de  naelde  van  het  Zee-compas  ,  ten  kaï 
niet  ftille  fijn,  voor  dat  het  op  God,  fijn  rechte  Noort-fter 

è  Efa.  57-*o.  re,  geftreckt  ftaet .  de  Goddeloofe  (feyt  de  Propheet  b )  fijn  é 
een  onftwymighe  Zeey  die  niet  fiüle  fijn  en  kan .  de  goddeloofi^J^reec^ 

s  Efa.  48.  ȣ  de  Heere>  en  hebben  geenen  urede  c .  Ten  is  dan  de  fchult  nic 
des  huwelicx  dat  de  menfehen  een  ongheruft  leven  leyden 
ende  ftaegh  veranderinghe  foucken,  de  gront  van  het  quae 
fchuylt  in  haer  eygen  herte ;  dat  ghebetert  fijnde,  foo  iflet; 
gherecht  •  En  die  met  menfchelicke  billickhey t  daer  vaij 
fpreken  ende  het  daer  toe  noch  niet  brenghen  en  konner 
laet  die  doch  dan  ten  minften  feggen ,  gelijck  een  Romeyn 
tucht-meefter  dede;  Indien  njyy  (leyde  hy  tot  de  Borgher 

«l  sifins  uxorihui  van  Romen   )  {ondertrouwen  leven  konden  >  njyy  Jouden  i 

tfip{[emu4,Qmri-  ^[len  deele ^  ru^nde moeyelickheyt  ontflaahen  njyefen,  maer  nadien  ht 

USt  omnesea  mole-  f    1    "ƒ»'     I  / 

fii*  careremus,  fed  de  nature  Joo  ghevoucht  heeft s  dat  uvy  met  de  njrouWen  metgt 
fktrattJ^MMc  heel  na  onfien  fin,  en  fionder  de  fieboe  geen  fins  met  allen  bejïaen  en  kon 
Hvmiiitt  fMücom-  nen  (00  l(Tet  beter  den  vheftadiihen  nJVelftant  <~oan  het  menfeheh 

mode,  nee  fmetll»  J     JJ  6    •>       6  J 

ufo  modovtvi  pof  gbej lachte j  ah  een  korte  finnelickheyt  ^van  ons  eyghenjeljs>  tevcjö; 
foltl^ul^  Dan  de  Romeynen  en  andere  volcken  maecken  h< 

™lTtTJt*t  ^°°         mogen:Ons  aengaende,die  Chnftenen  fijn  ene 


Meteüi  Nrtmidtci, 

qutvidt  aptid  Attl.  Geil.  HLf.caf>,C. 


del 


■ 

mde  TSmylofs-gaflen . 

<:fe  jegenwoordighe  eeuwe  beleven,  wy  hebben  byfonde- 
3  redenen ,  en  meer  als  eenich  volck  hier  te  voren,  om  op 
fet  geheele  ftuck  des  huwelicx  naerder  te  letten,  en  alle  mo- 
jtlicke  gevouchelickhey  t  daer  toe  in  te  brengen  .  De  feden 
4n  verfcheyde  landen  hebben  openbaerlick  de  hoererye  a]el^n^r^ 
Kgeftaen,  ende  God  gave  dat  fulx  op  eenige  plaetfen  noch  ƒ«#  w.  /  qu*  *- 
«r  tijt  onder  den  Chrittenen  niet  om  en  ginghe .  De  boel-  ^\  c'  de  ** 
ihappen  lijn  na  de  gefchreve  rechten  niet  alleenlick  fonder 
f'affe,  maer  even  fonder  fchande  toegelaten  geweeft :  b  En  b  7ot\  fi!\f  * 
ét  erger  is,  men  heett  mentenen  ghevonden  c  ( en  die  niet  c  gw*  & 
nndc  quaetfte)  die  haer  echte  vrouwen,  gelijck  een  gemeen m' 
lick  huys-raets,  aen  hare  vrienden  niet  en  ontfagen  uyt  te 
jenen,en  voor  een  tijt  over  te  fetten.  Sien  wy  niet  dat  aen 
l  odes  eygen  volck  is  toeghelaten  ghe weeft  aen  haer  echte 
"ouwen,  alleen  om  (ick  en  weet  niet  wat)  onluft,  een 
jheyt-brief  tegheven^/,  en  van  kant  te  fenden  ?  Daer  je-jJ^lt,4*T- 
-mwoordelick  door  de  Chriftelicke  leere  allefoodanigheMath.19. 2. 
Uylicheden  ten  vollen  fijn  afgefchaft,  ende  de  bant  des  hu- 
welicx foo  vaft  gefteltjdat  aen  den  felve  geen  fcheyden  meer 
n  is  als  doordootenoverfpele,  twelck  de  doot  tot  een' m^11-1^-1* 
rafFe  heeft  f.   De  faecken  dan  foo  ftaende ,  ende  yemant  ƒ  Gen.  20.  zo. 
1  die  gelegenthey  t  fichniet  ten  beften  verfellet  vindende,  Deut.'  22.' 
et  fy  dan  door  de  fchult  van  fijn  gemaele,  eygen  gebrecke- Ioh- 8- 5* 
ckheyt,  of  miffchien  door  onverftant  van  beyde  te  famen,  „  .  .  . 
[vat  raet  voor  den  loodanighen?  ialhy  lijn  on  ghe  val  gaeny*  'mmam  per- 

ti       l  tt        1-     .      pr-  i         n  mittit  uxonm  di- 

[tten  behuylen  met  Herachto?  or  hjn  eygen  dwael  hey  t  en  mtttere ,  uterM 
bvoorfichticheyt  belachenmet  Democrito?  iftniet  beter  ™°  £nu™Jv%„ 
at  hy  gedencke  dat  alle  dingen  ghelijck  als  hare  hant-haven  f**moieftw,fi  9*4 
lebben,  met  Epióteto,  en  datmen  de  felve  gemackelick  kan 
jraghen,  indienmenfe  maer  wel  en  weet  te  vatten  ?  oft  dat^p^^' 

z    *  iij  hy 


(tAende  TSruylofs-gafien . 

hy  oock  uyt  befwaerlicke  ghevallen  fijn  voordeel  weet 
trecken  met  Metrodoro  ?  wat  my  belangt,  ick  oordeele,n 
dien  de  faecke,  daer  wy  nu  van  handelen,  te  weten  de  fta 
deshuwelicx,  in  fijn  eerfte  ende  oude  luyfter  endevafticl 
heyt  is  geftelt  door  de  fuy  vere  leere  des  Heeren  Chrifti ,  d 
de  middelen,  tot  voorftant  ende  onderhout  vanden  felve 
dienende,  mede  nergens  beter  als  uyt  de  felve  en  fijn  te b 
komen ;  ende  dien  volgende,foo  ftcllen  wy  vaft  en  on  w< 
derfprekelick,  dat,  ingevalle  een  yeder  inden  echten  ftaet  1( 
vende  fich  aenftelde  om  te  volgen  den  raet  des  genes  die  de 
fel  ven  eerft  heeft  ingeftelt,  ofce  des  genes  die  den  ftant  var 
den  felven  naderhant  heeft  vernieut  (die  beyde  een  fijn)  d 
(fegh  ick)  het  niet  uyt  te  fpreecken  en  is  wat  voor  een  fo 
tichey  t  daer  in  te  vinden  foude  wefen :  want  ghewiifelicl 
foo  wy  het  ftuck  na  behooren  infien,  men  fal  bevinden  d 
al  wat  ons  in  die  gelegentheyt  bitters  ontmoet,  nergens  ai 
ders  door  enwort  veroorfaeckt,  als  vermits  wy,  niet  de 
raet  des  Heeren,  maer  ons  eyghen  linnelickheyt  overal  ii 
cejfa  voimt *s  werck  fijn  (lellende .  Laet  eygen  wille  op- houden  (feyd( 
S£  ttmfir'  een  Outvader)  en  daer  en  fal  gheen  helle  wefen,  noch  hie 
noch  hier-namaels .  Een  gebreck  hebbe  ick,  onder  andcn 
in  veel  huyfgefinnen  aengemerckt,  twelck  by  het  meerer 
deel  vande  echte  lieden  niet  dan  al  te  ghemeen  is,  te  weter 
dat  elck,  foo  haeft  fijn  partuyr  aen  d'eene  fyde  haer  plicht  i 
buy ten  gaet, hy  dadelickdaer  op  fich  mede  oordeelt  lost 
Cur  rapU  id  in  u  wefen  vanden  fijnen,  in  vougen  dat  de  eene  qualick  fpreec 

^tSf%  kende>  de  ander  mey nt  ftrax  dac  hem  geliJcke  recht  gebore 
eet .  irafcerü  ergo  is#  fis  enckei  mifverftant;  niemant  en  wort  vry  geftelt  va 

}«m  tüc  trafatur  ;  ,     ,  lir  l  i         •  J 

imj*m  ttbiimfce-  dat  hem  God  bevolen  heek,  om  dat  een  ander  niet  en  doi 
Z'jrMeT^pl  dat  hem  G  od  be  volen  heeft .  het  wort  gans  qualick  by  y< 

mar 


<&£ènde  \Bruylofs-gaJlen . 

fiant  na  ghedaen,  dat  hem  in  een  ander  ten  hoochften  mif- 
hecht :  wat  worter  yemant  gram  om  dat  fijn  gemale  gram 
i< jheworden  ?  tis  becer  dac  hy  fich  felven  gram  worde ,  e- 
Va  daerom  vermits  hy  gram  wort.  wat  ghebruyck  kan  Nullus  ufus  patten* 
d ch  yemants  lijdfaemhey t  hebben,  indien  hem  noyt  eeni-  t^^X 
gcerginge  tot  ongedult  van  yemant  over  en  koomt  5  Soo 
Itt  dan  beter  dat  yemant  eenich  quaet  lydende,  het  felve  VaJrm  es  ma!um  ? 
v  'gheve  aen  die  het  hem  gedaen  heeft,  op  datter  niet  twee  fc^fa? m  dm  m*r* 
tqelijck  quaet  en  worden.  Laet  ons  by  defe  gelegentheydt4>}^^ 
eji  weynich  dieper  tot  defe  bedenckinghe  intreden,  ende 
eas  kortelick  het  ampt  beyde  van  echte  man  ende  vrouwe 
oerloopen-,  het  en  lal  niet  als  vrucht  konnen  fchaffen,  al 
eidiendet  maer  tot  inleydinghe  van  het  volghende  werek. 
"Aiatdaneerftelickdenman  ende  deflelfs  plichten  aengaet, 
d  felve  konnen  (naer  ons  bedencken)  bequamelick  werden 
g  ebracht  tot  drie  hooft-ftucken .  Voor  eerft  ftellen  wy  tot 
la:e  vanden  man  de  beforginghe  vanden  Godfdienft  inden 
hyfe,  ten  eynde  deflelfs  huys-gefin  mochte  wefen  als  een 
k  yne  gemeente  Gods.  de  godïalicheyt  (feyt  de  Apoftel)  is  i.Timoth.4.8. 
t<;  alle  dinghen  nut,  als  die  de  belofte  heeft  des  jegenwoor-  , 

1  1  P  11  rj,  'jP.  r  Verdeehnge van- 

d  ;hen  ende  toecomenden  levens .  1  en  tweeden  vereyt-  de  plichten  des 
Te  en  wy  in  den  felven  dapperheyt  engoetbeleyt  omfijn^Xn.3,hoof£" 
hysendehuyfghefinbehoorlick  voorteftaen,  en  van  alle 
J  riotfaeckelickheden  te  verforghen .  Ten  derden  is  hem 
nodich  een  hertelicke  liefde  ende  vriendelicke  heufheyt 
o  er  fijn  gefelfchap ;  van  welck  lefte  ftuck  wy  fonderlinghe 
vor  hebben  te  handelen  in  dit  volghende  deel .  De  voor- 
fcreve  heufche  minnelickheyt  meynen  wy  dat  hem  ten 
dhpften  behoort  te  worden  ingefcherptuyt  drie  verfchey- 
denfonderlinge  Schriftuer-plaetfen,daer  toe  krachtelicken 

%    *  iüj  aen- 


mde  cBruylofs-gaJlen  ♦ 

aendringende  die  wy  geerne  kortelick  den  goet- willigt 
Lefer  hier  willen  aenwijfen .  de  eerfte  plaetfe  is  Genef\  I 
rverf.23.  daer  het  <-vvijf  <~uVort  ghejeyt  te  uvcfin  njleesnjancA 
mans  njlees,  en  been  njan  des  mms  been,  dat  is,  111  al  haer  wefn 
geheel  uy t  den  man .  de  tweede  plaetfe  is,  Ezech.  24.  werfi 
daer  de  vrouwe  wort  gheheeten  dcluïï  <~van  des  mans  ooght} 
dat  is,  de  gans  en  geheele  vermaeckelickheyt  vanden  ma: 
de  derde  plaetfe  is,  i.Samueli2.  <~uerf3.  daer  de  vrouwe  I'  ' 
ghelijckenifle  wert  genaemt  bet  eenich  Jchaepje  jijende  ïnm 
Jchoot  des  mans,  'tVVelcl^  by  hem  ghehouden  uvort  nis  een  dochu% 
wy  laten  de  fluyt-redenen  ende  foete  bedenckingcn  uyt  ■ 
voorfchreve  plaetfen  vloeyende  een  yder  tot  fijn  eygene  i. 
verlegginghe,  ende  feggen  kortelick  met  den  Apoftel  Pat) 
Eph.  j.  33,       Soo  hebbe  dan  eenyegelïck       u  lieden  fijn  eyghen  uvijfaljoo  tf  \ 
ds  hem  fehen .  Eenige  volcken,  ende  onder  andere  de  R-  \ 
meynen,  hebben  in  voortijden  een  gebruyck  gehadt  in  h- 1 
re  fchou-fpelqn ,  dat  fy  lieden  een  Beir  ende  een  Stier  te  M 
men  aen  een  keten  floten,  teneyndedie wreedeghedi*-  ; 
ten  des  te  felder  fouden  worden,  en  malkanderen  tc  vini- 
ger  mochten  tergen .  Het  gaet  recht  anders  mette  echte  li- 
den,  want  de  felve  worden  in  den  vriendelicken  bant  er 
liefde  te  (amen  gevoucht,  tot  geen  ander  ey nde,  als  om  dor 
onderlinghe  minfaemheyt  malkanderen  meer  en  meent 
liefde  en  vrientfehap  temogen  opwecken,  'thuwelicks 
inder  aert  een  recht  werek  der  liefde,  het  moet  met  lielc 
begonnen,  met  liefde  gevordert,met  liefde  voltrocken  we- 
den. Tot  het  welcke  de  man,  als  het  hooft,  vlyteli< 
dient  voor  te  gaen,  dewijle  de  vriendelickheyt  vanden  tni 
in  dcièn  deele  is  als  een  lachte  voer  in  ghe  van  het  jock  cs 
mans, op  dattet  de  vrouwe  liever  en  beter  draege.  Devra-  | 


sAmde  *Bruylofs~gaften. 

efi(of  wel  fchoon  ecnige  finadelicker  wijle  vande  felve 
érven  fpreken  en  fchrij  ven)  en  fijn  geenfins  by  yemant  in 
rrachtinghe  te  hebben,  de  vrouwen  fijnmenfchen,  foo 
yd  als  de  mans  5  fijn  uytde  felve,  ja  betere  ftoffe  als  de 
jtans ;  fijn  immers  foo  noodich  tot  de  voort-teelisghe,  als 
<>mans;  hebben  een  reddicke  ende  onfterffelicke  fiele,  fb 
vel  als  de  mans;  ende  boven  al  fijn  in  de  falich-makende 
„  ^nade  des  Soons  Gods  begrepen  foo  wel  als  de  mans,  ende 
„  |n  micfdien  in  weerde  te  houden  by  de  mans .    Tis  wel 
t  ik)  dat  de  felve  in  eenigen  opfichte  werden  vergeleken  by  i.Vct.  $.% 
»  ivacke  vaten,  maer  daer  by  wert  gevoucht  dat  haer  ten  dien 
,;nfieneby  den  verftandigen  man  eere  behoort  te  werden 
egeven;  en  ghelijck  wy  een  teer  glas  niet  en  handelen  als 
myferenpot^  oock  geen  porceleyne  fchote]  alseenkope- 
:n  becken,  dat  micfdien  de  man  op  ghelijcke  wijfevande 
/vacke  vrouwen  niet  en  foude  vorderen  foodanigen  vaftic- 
J  eyt  inde  redenen  ende  fterckhey t  van  gedult,  als  miffchien 
an  mannelicke  ende  gheoeffende  finnen  verwacht  foude 
noghen  werden .  Niemant  en  beelde  fich  felven  in  dat  hy 
en  vrouwe  fal  bekoomen  fonder  ghebreken ,  maer  deocke 
iever,  dat  fy  hem  bevolen  is  om  haer  fwackheytte  ftijven, 
n  haer  feylen  te  beteren .  Ten  is  niet  genouch  een  goeden 
cker  te  bekomen,hy  moet  ghebout  en  befaeyt  werden;  ten 
s  niet  genough  een  eerbare  dochter  haer  ouders  af  te  halen, 
nde  fich  felven  toe  te  ey genen,  het  jonge  fchaep  dient  vor- 
ler  aengevoert,  en  ten  beleyde  van  faecken  onderwefente 
worden:  Vaker  yet  teberiipen,datfulxheu(Telick,  en  met 
Lorte  woorden  ghefchiede .  de  beftraffïnge  is  als  een  mede- 
lij ne,  endientdaeromopgelijckewijfe  gebruyckt  te  wor-  1} 
fen,niet  te  heet  als  Lamech,  niet  te  kout  als  Eli,  maer  lauw, 

i  ghe- 


zAende  TZruylofs-gajlen . 

ghelijckmen  de  drancken  plagh  in  te  nemen,  en  alles  m > 
befluyt  van  eenighe  lieffelickheyt .   Ende  in  defe  gelegen . 
heyt  fijn  die  ghebreken  meeft  te  ftraffen ,  niet  die  de  meel: 
fchade  aenbrenghen ,  maer  die  de  meefte  fonden  in  fich  bi 
fluyten.  De  man  en  heeft  niet  te  dencken  dat  hy  over  fr  , 
vrouwe  gheftelt  is  als  een  heerfchende  Prince  over  fijn  01 
derdanen  •  ofte  ghelijck  een  rauwe  fchaep- wachter  ov  fa 
het  vee ;  maer  gelijck  de  fiele  over  het  lichaem,  die  onde  li 
linghe  door  eenen  onverbrekelicken  bant  van  natuerlicl 
vrientfehap  verbonden  fijn  j  Ende  tis  daerom  alle  maniu 
te  raden,  niet  dickmael  yet  op  het  fcherpfte  aen  hare  vroi|  j 
wen  te  gelaften,  om  hare  achtbaerheyt  niet  in  gevaer  te  ftc 
len ,  alfoo  kennelick  is  dat  de  kleederen  diemen  dagheli', 
draeght  lichtelick  haer  luyfter  verliefen .  Ey ndelick  foo  ifl 
voor  den  man,  als  een  gront-ftuck  van  fijnen  plicht,  in  gh 
dachtenifle  te  houden,  ais  dat  man  en  vrouwe  fchuldichfij 
malcanderen  lief  te  hebben ,  even  daerom  datfe  man  e  i 
Epheff.ij.     wijf  fijn,  dewij  le  datter  gefchre  ven  ftaet,  Ghy  mannen  he 
uwe  ^vrouwen  lief  j  ende  wederom,  ghy  urouwen  hebt  uY 
mannenlief:  niet  uyt  reden  datfe  fchoon,  rijck,  oft  belee 
fijn;  maer  om  datfe  man  en  wijf  fijn;  en  mitfdien  foo  t 
moet  gheen  man  van  fijn  ghefelfchap  feggen,  of  denckei 
rWie  kdn  fdeken  ^wijflief  hebben  ?  want  nadien  hy  feyt  e 
bekent  dat  het  fijn  wijf  is,,  foo  moet  hy  fe  lief  hebben,  juy 
daerom  dat  het  fijn  wijfis ;  want  dat  heeft  God  volcomt 
lick  bevolen  •>  en  fchoon  hy  in  haer  niet  en  can  vinde 
waerom  hy  haer  foude  liefhebben,  foo  fiet  hy  doch  Goc 
gebot  beyde  over  fich  fel  ven  en  over  haer,  en  daerom  mo< 
hy  de  felve  om  Gods  wilie  lief  hebben. 

Wat  vorder  in  defe  gelegenthey t  de  vrouwen  is  raeckei^ 

de 


<d£ènde  cBruylof$-gaften . 

[Sl  cl:;  De  deuchden  byde  felve  te  betrachten  fijn  eyghentlick 
c  ie,  Onderdanicheyt,Trouwe,  Vriendelickheyt,  Sedicheyt, 
Jhaemte,  Beficheyt,  Befcheydentheyt,  en  dien  volgende 
fo  dient  yder  echte  wijf  fïch  te  vertoonen  trouwe  ende 
rinnelickaen  haren  man;  lieffelick  ontrent  hare  kinderen; 
£lpraeckfaem  voorde  gebueren;  inhuysbefigh;  opftra- 
t  ftemrnigh ;  in  woorden  ghefpaerfaem ;  en  boven  al  nau- 
over  haer  fchaemte  ende  eerbaerhey t .  Vorder  is  haer 
rit  voor  hacr  eerfte  begintfelen  grondelick  uyt  Godes 
^oort  onderricht  te  fijn,  wat  voor-recht  God  den  manne 
c/er  haer  heeft  toegeftaen.  Petrus  beveelt  de  vrouwen  hare 
[i\mnenonderda?ücb  te  fijn  2$  Paulus  enlaetieniet  toe  over  deai  ^u 
rfoe  heerfchappje  te  owrazb,  maer  beveelt  haer  onder  wor-blTimot- 21 2- 
101  pn  te  fijne,  de  redenen  van  fulx  fijn  crachtich;  eerftomc1.co1mt.14.34. 
H  <jit  de  man  eerft  is  gefchapen,  en  daer  na  de  vrouwe  d:  Ten  d  LTimot.2.1% 
11  tveeden,  vermits  het  wijfis  vanden  mankende  niet  de  man 
11  nnden  wijve :  Ten  derden,  door  dien  het  wijf  is  gheicha- 
momden  man,  nietdemanom  het  wijf  e\  Ten  vier-  ei.Corint.u.s. 
p,  uyt  redene  dac  het  wijf  is  verleydt  geweeft,  niet  de 
1  aan  ƒ .  O  eerfte  redene  heeft  haer  oogh-merek  daerop  dac f  I-Timot'2',I3* 
]    vrouwe  is  als  een  jongher  fone  inden  huyfe  des  Heeren  \ 
inde  kennelick  (of  fchoon  de  jonexfte  fonen  vaneenen 
f  'ider  fijn  met  den  outften)  datevenwel  na  recht  veler  vole- 
is p  de  outfte  fonderlinghe  voordeelen  heeft  boven  fijne 
oederen.  De  tweede  redene  fiet  daerop,  dat  het  eerfte 
vijf  al  watie  hadde,  vanden  man  hadde,  de  mandaerente- 
S  hen  niet  van  haer .    De  derde  reden  is  ghenomen  van  het 
/ndewaerom  het  wijf  fygefchapen,  als  kennelick  fijnde 
at  het  eynde  waerom  eenigh  dingh  is  gemaeckt,  altijt  uyt- 
t{  emender  is  als  het  gene  dat  ghemaeckt  is  5  gelijck  wy  feg- 

z    **  ij  ghen 


oefende  TSrwylofs-gaJlen . 

ghen  dat  het  eynde  waerom  de  weerelt  is  ghefchapen,is  |; 
eereGodes;  ende  mitfdien  isGodendedeflelfseere  wee 
diger  als  de  weerelt  ;  De  menfche  is  het  eynde  w7aerom  al 
gedierten  fijn  gefchapen,  ende  mitfdien  is  hy  oock  aenfïe .... 
lijckeralsalledefelve,  ende  onder  andere  mede  als  de  vrc . 
we ,  dewelcke  mede  is  eene  vande  fchepfelen  die  om  d  > 
mans  wille  gemaeckt  fijn .  De  vierde  reden  is  ghegront  < > 
eentaftelicke  billickheyt,  wefende  meer  als  reden  dateer 
die  fo  d  wafelick  haer  van  het  ftuck  heeft  laten  leyden,  voc 
taen  behoort  te  ftaen  onder  de  plicht  ende  voochdye  v| 
den  genen  die  foodanigen  mis-flach  niet  en  heeft  begae: 1 
en  op  die  gronden  is  over  Eva  ende  alle  hare  vrouwclijc: 
nacomelinghen  uyt-gefp roken  het  vonnis  van  dienftbac- 
heyt ,  om  den  manne  voortaen  onderworpen  te  moet  1 
Kum.  30.7.     wefen ;  het  welcke  foo  verre  gaet ,  dat  even  God  felfs  ge  i 
belofte  vande  vrouwe  en  wilt  aennemen ,  ten  ware  de  fJ 
ve  met  het  wel-believen  vanden  man  werde  beveftid; 
twelck  al  tefamen  by  een  verftandige  vrouwe  rijpelick  1 
in  een  goet  gemoet  overwogen  fijnde,  fal  iy  wel  doen  hl 
aen  te  ftellen  om  in  alles  (fonde  alleen  uyt-genomen)  hais 
mans  fin  in  te  volgen,  al  foude  tfelve  haer  in  eenighen  dd 
fchadelick  moghen  wefen ,  liever  als  tegens  haren  man  ai 
te  kanten;  temeer,  de  wij  le  het  wijf  den  manne  onderc» 
nicheyt  fchuldich  is,  niet  alleenlick  in  fommighe  dingh  1 
die  met  haren  fin  wel  over  een  komen  5  maer  oock  in  ancr 
redie  haerteghen  fijn;  want  anders  en  foude  de  fel  ve  n  £ 
haren  man,  maer  eer  haer  eygen  felven  foucken  te  behage. 
Voorbefluyt, 

Socrttisditttw  mm  hetmht  de  rt/vet  des  lmt 

ut notat Er  alm*  ..r    ,  ...  , 

hb  i^fpoth  3  ™e  rv^s  dm  njyille  njanac  mms. 

F  Di 


<t,£endecBruylofs~gaJlen. 

%  jjan  het  is  noodich  dat  wy  nu  wederkeeren  tot  onfenieu- 
ïehoude,  endewijle  wy  de  felve  noch  niet  en  vernemen, 
o  is  het  meer  als  tijt  haer  op  te  doen  wecken,  op  dat  fylie- 
A  dn  fich  niet  en  verflapen,  en  wy  het  aengevanghen  werck 
i  et  en  verachteren. 


Compendium  officij  conjugalis. 

Oftquam  fano  fobrioque  judkio  coijt  legtttimum  matrtmomum^ 
proximum  erit  dare  operam  ut  inter  conjunSfos  coalejcat  ac  robo- 
t  retur  mutM  benevolentia :  Charitas^  qua  f^onfm  projequitur 
■K  f  onJam>  factie  perficiet,  ut  puelU  mores  ad  tempus  aut  feut,  autcor- 
]\  Pat:  mrfum puella> ft 'ad fyonfum attulerit amorem  conjugalem  cum 
k  henti  reverentia  conjun£ïam>  non  factie  marito  relu$abitur>fed  obje- 
«  mdans  accedens>fibi  devinciet  liïuts  animum . 
1  Habent  dulcijjimarum  rerum  initia  quandam  fuam  moleJliam> 
i  üehêt  acerbitatem  quandam  progreff '4  temporis  in  dulcorem  abituram: 
1  'M  nuino  JuaVius?  Jed  abuvd  efi  prmumacerha, .  proinde  qui  fla~ 
1  m  refiïtunt  a  njirgme^  cujus  acerbitatem  ferrenonpoffunt^  mhtlo 
J  mfdtms  factunt  qmm  fi  quü  guBatamuyamimmatwam>  offenfus 
■  we3  contemnaty  alijfque  matura  Juavitatem  relinquat .  Exfyeffias 
l  wjia  uma  donec  tempore  deponant  ausierttatem .  exfyeföa  fj)  tu 
i  1Mhj]?er>  donec  nova  nuptamaturefcat .  Sic  habet  natura  rerum  hu- 
marum}  ut  nihil  njoluerit  e(f  ?  tam  Juave  ^  quin  aliquid  alo'és  ad* 
]  riftuerit. 

Habent  &  adolefentes,  nondum  muit  o  rerum  uju  formatie  qmd~ 
mferox  &  injolentius^  quodpaulatim  atate  mitefcvt .  Vroindepuel- 
z  qmprotinus  ojfenjk  refiïtunt  a  fyonfs  fuü^  &  fimultatem  fufii- 

2  iij  pimt, 


ojfende  'Bmylofs-gajlen. 

pmnt>  non  minus  wconfdte  faemnt^quam  jiquü  apis  ISium  perpefiu 
mei  altjs  relmquat .  gratiffima  rofa  de  (]?ims  najcïtur .  nuüm  exjcma\ 
rofiriurn,  ojfenjus  aculeo>  fed  fmUtus  amore  quodmoleHumeïl  dtfj 
mulat . 

T?lmimum  autem  faciet  ad  confirmandam  amciiiam  perpetua  qm 
dam  morum  comitas,  fic  temperata  'mter  blanditiem  f%J  autteritaten, 
ut  nee  reyerentiam  tollat  >  nee  confuetudinü  jucunditatem  njittet . 

6)mmqt4am  autem  oportet  muttmm  ejfe  objequhm^  tarnen pn 
Jcribit  hoe  turn  natura>  turn  Sacrarum  Lltteramm  autorïtas^  ut  muln 
obfecundet  njwo  potius,  quam  nj'ir  uxori .  aApoBolm  enlm  mark 
eharitatem  f£j  eomitatem  prajeribit  >  mulieribus  autem  obedient'w 
0  objequium.  Erafm.  de  Chrift.  matrim.  Inftitut. 

$©»«*2  3c*«>$ 

Qort  begrijp  vande  plichten  des  houyïelijcks  • 

NAer  dat  nu  het  wettelijckhouwelijck  metwel-b 
dachten  voor-raet  ende  ghefont  oordeel  voltrocke 
is,  de  naefte  betrachtinge  moet  zijn,  te  beforgen  d 
de  onderlinghe  liefde  ende  goetwillicheyt  tuflehen  de  nic 
getrouwde  meer  ende  meer  aengroeye,  verfterekt  werd 
ende  wel  beklijve. 

Gelijck  de  ernftige  liefde  die  de  jonge  man  fijne  bemind 
bruyt  is  toedragende,  lichtelick  dat  in  hem  te  weghe  bren 
dat  hy  harefeden  (die  hem  eenichfins  mochten  teghen  d 
borftfïjn)  oft  verdraghe  vooreenighen  tijt,  of  weldefelv 
met  foete  bejegeninghe  verbetere :  Alfoo  kan  de  jongh 
vrouw  aendanderfijde (indienfe maer eene  oprechte ho 
welijckfe  liefde  neffens  eene  betamelijcke  eerbiedicheyt  ha 
?en  manne  toebrengt)  haer  alfoo  draghen  >  datfe  hem  nie 

lich 


aJtende  'Bruylofs-gaften. 

liht  en  lal  teghen-ftrevelen,  maer  liever  foecken  met  wijo 
Jen  ende  ghehoorfamen  fijn  herte  te  winnen,  endeteene- 
niel  tot  haer  te  verbinden. 

De  ervarentheyt  leert  dat  veeltijts  de  beginfelen,  felfs 
vnde  allerfoetfte  dingen,  fo  eenige  moeyelijckhey t  in  haer 
hbben,  twelck  is  ghelijck  eene  fuericheyt  die  metter  tijt  in 
feticheyt  verandert ,  Wat  iffer  doch  foeter  ende  aengena- 
#r  als  wijn,die  nochtans  kompt  vande  eerft-fuere  druyve? 
Iierom  die  gene  die  foo  lichtelick  foecken  uy  t  den  bant  des 
fruwelijcxtefpringen,  endede  jonge  vrouwe  te  laten  fit- 
td,om  datfe  quanfuys  eenige  hare  fuericheyt  of  ftuericheyt 
ttt  en  connen  verdragen,  die  doen  even  foo  dwafelijck  als 
d:gene,  die,  hun  ftootende  aenden  eerften  fueren  fmaeck 

*  dj:  onryper  druyve,  defelve  heel  verfmaden  endeverwor- 
pjti,  latende  ondertuffchen  andere  ghenieten  de  foeticheyc 
d:felvernaer  datfe  rijp  ghew orden  is.  Ghydie  wel  kont 

:p:ientie  nemen  metten  nieuwen  wijn,  totdat  hy  metter 
t::  claer  worde, ende  fijne  wrangheyt  in  mollichey  t  veran- 

0  dire ;  wacht  toch  oock  een  weynich  tijts  tot  dat  de  nieuw- 

1  g:rouwde  hare  rypichey t  ende  foetichey t  vercrijge .  Het  is 
dch  foo  den  aert  aller  menfchelijcker  dingen,  door  Godes 
bfchickinghe,  datter  indefe  weereltnietfoofoetenfy,  of 

r  tii  is  met  wat  bitters  vermengt.  Soo  ift  oock  mette  jon- 
glingen  die  door  de  cleyne  ervarentheyt  noch  lutter  geftel- 
3  tuis  in  hun  hebben :  daer  is  fo  wat  ftuers  ende  felfaems  in 
lin,t5welck  mette  jaren  allenxen  verfacht  ende  beter  geftek 
Vort .  Van  ghelijcken  de  nieuw-getrouwde  jonghe  vrou* 
\fcn,  die  om  een  kleyne  fake  gheftoort  zijnde,  ftracx  vyant- 
i  f  tap  innemen  ende  vande  mans  wech  loopen,  zijn  even 
i  Xo  qualijck  beraden  als  die  gene  die  eens  vande  byen  ghe- 
t  z  iiij  Heken 


\A ende  ^Bruylo fs  -gajlen .  ■ 

fteken  fijnde,  den  foeten  honich  der  felver  aen  andere  Iat(|i 
eten.  De  allerlieffeli j ckfte  rooien  plucktmen  van  uyt ; 
doornen;  doch  niemant  en  worptden  roofelaeruytoji 
dat  hy  vande  doornen  altemets  geftekenis;  maer  de  lief}: 
vande  aenghename  bloeme  doet  hem  overfïenendeklqi 
achten  alle  tgene  daer  ontrent  eenichfins  moeyelick  is . 

Doch  tot  beveftinge  vande  onderlinge  vrientfchap  dcc 
cn  vermach  feer  vele  eene  geftadige  vriendelijckheyt  vani 
den,  dewelckefoogematichtfy  tuffchen  lieffelijckheyt  e| 
de  ftemmichey  t,  datfe  noch  de  behoorlijcke  eerbiedichdc 
en  beneme,noch  de  genoechlickheyt  der  onderlinge  vrieii 
fchap  en  verftoore  ofte  krencke . 

Ende  hoewel  de  gedienfticheyt  behoort  over  weder 
den  ghelijck  te  gaen,  nochtans  ift  een  voorfchrift  der  nat 
re  ende  een  gebodt  der  Heyliger  Schrift,  dat  de  vrouwe 
den  manne,als  de  man  der  vrouwe  onderdanich  moet  zi 
want  den  Apoftel  ghebiet  den  mannen  liefde  ende  vrien 
lijckheyt,  maer  den  vrouwen  gehoorfaemheyt  ende  gedi 
fticheyt.  Ertfmus  in  fijn  boeck  De  ChriB*  matnm.  Inftitm* 

mmy 

y  y  y  -y  y 
yyy  ; 


CHRISTELICK 

H  V  Y  S-VV  Y  F, 


Vertoont  inde  ohejïdte  nj&n 

V        O    V    FF  E, 

Hier  vetgheleken  roette 


b 


Hier  is  de  gulde  Son  Wat  hoogcr  op  gerejèn , 
Het  groentje  %mde  Mej  dat  krijcht  een  ander 
Wejen, 

<tf  a  F*" 


Een  loof yan  hooger  ver¥i>.  de  rijpe  Bomer -kracht 
Die  Jleeckt  het  bloeyfelaf,  enneychtet  totte  dracht.  j 
S  iet  hier een  jonge vrouydieynae  de  br uylof -daghen , 
Verlaethaereerflemall)  en  alle  domme  flaghen, 
T>e  ram)\e  van  dejeucht.  *Daer  houft  ee  rijper Jucht, 1 
Eer  dat  een  teere  maecht  haer  pe^e  totte  tucht . 


!  CHRISTELICK 

HVYS-WYF, 

Vertoont  inde  gheftalte  van 
V  V  WE. 

WEEDE  DEEL.1 

:  Yft,  jonghe  lieden  ,  rijft  j  de fon  begint  tc 
fchijnen, 

(En  fchiet  haer  ftraelen  uyt,  oock  tuffchen 
uw  gordijnen, 
Oock  op  het  ftille  bed  j  een  licht,  een 
helder  licht, 

Dat  roept  u  totte  forch  van  uwen  nieuwen  plicht. 
Wel  op  dan,  jonge  vrou,  waerom  foo  lang  ghelegen? 
Daer  koomt  een  meerder  pack  op  uwe  fchouders  wegen ; 
Het  is  van  outs  ghelooft,  dat  aenden  tweeden  dach 
De  bruyt  heeft  dicker  hals  (a)  als  fy  te  voren  plach. 
Ghy  dan  noch,  dapper  man,  ghy  dient  voor  al  te  waken, 
En,  voor  een  teere  vrou,  u  veerdich  op  te  maken  : 
Koom,  leyt  uw  bed-genoot  tot  haer  befcheyden  wit, 
Sy  is  van  nu  de  vrou,  ghy  fet  haer  in't  befit. 
Siet,  als  een  machtich  vorft,  eerft  in  het  rijck  getreden, 
Genaeckt  met  fijn  gevolch  ontrent  de  vafte  fteden, 


a  Attufïo  ad  m* 
rem  Grtcorum,  qm 
tüamnum  hodtè  ia 
more  habere  dkun- 
tur,  i'tSponfarum 
co/Ia  pridiè  nuptia- 
rum  filo  dimttian- 
tury  è*  mam  eodem 
filo  explorent  officio- 
ne  m&riti  ffonfta 
fitfunclta.  Voluut 
emm  ex  congrefiu 
corptet  propter  ctt- 
lorem  dilatari ,  ö* 
precfertim  colhtm^ 

perttiodjuffuUresarterkadcaput  afcendunt,  id%  intumefecrefaciunt.  hinc CttttfltH  tn  epithedamlo  quotUm* 
Non,  illam  nutrix  rofea  fub  luce  revifens , 
Heftsrno  potuit  collum  circundare  filo. 

VidcTheatr  Zuing.  Vol.Jp.  caf,  vit,  de  mm» 


Aa  i 


Soo 


Vcrdeyltnge  vandê  huys-plich-         F       O  U  VV  E. 
ten  mffchen  man  en  wij  ft.  \ 

Soo  wort  hem  by  het  vokk  de  fleutel  toegebracht, 
Een  teycken  van  gebiet  en  van  geduchte  macht. 
Men  gaf  in  ouden  tijt,  ontrent  den  eerften  morgen, 
a  cuves  dahtntur  £en  fleutel  aende  bruyt,  tot  ingang  van  de  forgen  & 
Een  fleutel  van  het  huys  en  al  het  huys-bednjf , 

faeitijatsm  omï-         £    J      was  bmy  t  een  eans  volcomeil  wi j f. 

nayidzm  ,  v:i  ad  /  O  - 1        i~    r   '  1 

fignficwUm  do-  |-|et  dient  hier  naergevolcht.  Daer  fijn  beicheyde  iaecken 

minationem  return      .  ,  •  •  r    i  <  n  11  1 

do;mft  camm$&  Die  maer  net  wijt  alleen,  or  haere  boden,  raecken : 
}7mmJrl  ?"!*m         keucken  is  voor  al  haer  ey ghen  heerfchappy, 
f**  §  putet,  p!*7.    f|ec  lywaet,  mette  wafch,  en  mart-gang  dienter  by . 
*i!7uvibtx  ff. gli  Noch  ftaet  tot  haer  beforch  de  maechden  aen  te  leyden, 
war.  em£t.  n^  ^  reden  eyft,  haer  dienden  af  te  fcheyden, 

Oock  is  de  kinder-queeck  de  vrouwe  toegepaft, 
b  officia  qu*  do-     Ten  minftcn  eer  de  jeucht  tot  leve  jaeren  waft.  h 
Mjtxpedjmdtfimt,  Een  dochter,  noch  bepaelt  in  haere  kintfche  daegcn, 

Tbilofrphi  circa  1  •  •  r         1       ,  ,  1 

tri*,  verfan  vo-  Staet  by  een  wijlen  man  de  moeder  op  te  dragen j 
lrZ  'ZcJZZ,      Maèr  alffe  rij  per  wort,  en  op  haer  trouwen  ftaet, 
gtani  confervmo-     £)an  koompt  voor  alle  ding  de  vader  inden  raet. 

nern,  &>  lam  tex-  1   1  •  1  11  ..5. 

turam.    nberos>  Doch  hier  mach  oock  het  wijf  haer  reden  onder  mengen, 

omnium  bominum  ^  11  1     fl  1 

turam  mt^gtmt^  Om  tweederiey  gepeys  tot  een  beiluyt  te  brengen ; 
per  &*n»m,  quod-     fyjaer  ajs  fet  oordeel  fteeckt,  door  onderling  verfchil, 
&m%  per  Umt      Soo  moet  het  eynde  lijn  gelijck  de  vader  wil. 
b7Zu™iïTeZer-  Leert  hier  uy t,  defcich  man,  uw  plichten  onderfcheyden, 
tl  Jtfmj  l0~  En  recht  uw  palen  op,  en  fteltfe  tuflehen  beyden. 

feph.  Pafl.  de  reg.  •  •  r     C         1     r  1  11  r 

cmjwkiaL  »  Die  wijr,  or  onderlaet,  van  haere  macht  beroort, 

»  En  is  noch  billick  man,  noch  wettich  overhooft. 
Daer  fijnder  evenwel  die  aen  haer  echte  vrouwen 
Geen  ding  en  laeten  doen,  geen  faecken  toebetrouwen ; 
Het  fchijnt  dat  hun  de  vrou  tot  niet  en  is  bequaem 
•Als  voor  het  bed  alleen,  of  tot  een  bloote  naem. 


F%0  V  W E.  % 

£:  man  woont  over  al,  de  man  wil  alle  faecken 

yx  cy  ge  kelen  doen,  met  eygen  handen  raecken  *, 
De  man  is  aenden  heert  en  over  al  verdeylt, 
En  daermen  kaffen  boent ,  en  daermen  vloeren  dweyk, 

f !  moey-ai  roert-de-pot,  fout-kli j ver,  vrou  we-quelder ,  stepiun.  Gnazzo 

I !  tayaert,  feuteraer,  gruy  s-fiifer,  gorte-telder ,  S'fXtif 
Fv i  pot-li js,keucken-voochc,moes-wrij ver.kinne-vaer:  f^^iemogu,& 

•     i     r       \  i    r  i  ■ ;"  i  V        i       i  1  /ore 

Fy !  pluyier,  al-belcmck,  ry  rechte  duymelaer  ;  fiMsfa^one ,  w*- 
(k  wijf  is  niet  alleen  om  uwen luft  te  ftelpen, 

Kaer  boven  al  ghemaeckt  om  u  te  mogen  helpen ;  opndono  (e  pfi 

*  O  V  1        7  dando  fegno  d'huo- 

Ick  bidde,  nu  de  bruyt  uw  vrouwe  wort  genaemt,  mwdepco  v*im. 
Soo  gunt  haer  oock  de  plaets  die  haer  end  u  betaemt. 
k  bidde,  weeft  de  man  •  maer  laet  de  jonge  vrouwen 
her  keucken  leuren  doen ,  haer  kinder-lueren  vouwen 

»  Een  man  die  deftich  is,  en  van  een  hooch  ghemoet  J 
»En  moey  t  hem  nimmermeer  met  vrouwe-poppe-goet.  t 

let,  God  die  niet  en  flaept,  van  'savonts  totten  morgen,  l 

jh  die  oock  fonder  forch  de  werelc  kan  beforgen,  ĥ 

En  bint  niet  alle  ding  aen  fijn  gheduchte  wet,  ü 

Maer  heeft  oock  eenich  werek  den  menfche  vry  gefet  n 

( f  fchoon  het  hooft  gebiet,  noch  iflet  wel  te  vreden  pa 

"i  laeten  dit  en  gmt  oock  aendeminfte  leden.  P 

»  Ten  is  geen  recht  gefin,  geen  wel  ghefchapen  lijf,  fi> 

» Indiender  eenich  lidt  gaet  buyten  fijn  bedrijf,  £ 

Ik  keeretotte  vrouw,  leert  uwe  palen  kennen,  * 

leert  in  het  rechte  fpoor  den  echten  wagen  mennen:  n 


\tmc.  8.  cap.  io. 
trïbit  v'iyo  cp;m 


^rnohik & almm  non inquirit  de operïhm malierutn.  Bernard.  in  "EfifioL  de  Cur.  &  regim.  resfamil, 

Aa  i  Al 


Tegen  vrouwen  die  bo-  V  Tl  O  %)  W E. 

ven  hare  mans  gaen.  *  > 

Al  wat  de  reden  leyt  dat  heeft  een  juyfte  maet , 
Dus  blijft  in  u  beflach,  en  binnen  uwen  naet. 
Deuc.i2*      Gods  heylich  woort  gebiet,  aen  mannen  ende  vrouwen. 
Een  onderfcheyden  kleet  te  moeten  onderhouwen : 
Geen  wijf  en  moet  de  dracht  van  mannen  onderftaen' 
Geen  man  in  teghendeel  in  lange  flippen  gaen . 
Dit  wij  ft  ons  niet  alleen  den  wech  tot  goede  iedere 
Maer  wil  dat  yder  een,  in  fijn  beroup  te  vreden, 
Sal  weien  dat  hy  is ;  en  dat  voor  al  het  wijf 
Geduerich  blijven  fal  bepaelt  in  haer  bedrijf,  (geprei 
nGeenbrouckenvouchtdendouck  j  gheen  vrou  enw< 
y>  Die  over  haeren  voocht  heeft  voocht  gepoocht  te  wefe 
»  Het  lijf  is  fonder  eer,  het  wijf  is  onbeleeft , 
»  Dat  aen  haer  wettich  hooft  fijn  plaetfe  niet  en  geeft. 
Daer  is  een  vreemt  ghebruyck  by  veel  ghetroude  luyden, 
Daer  is  een  vreemt  ghebreck  noch  opten  dach  van  huyde 
Te  weten,  dat  het  wijf,  oock  inden  echten  bant, 
Gaet  boven  haeren  man,  gaet  aende  rechterhant . 
Tis  onrecht,  jonghe  vrou,  dat  niet  en  dient  geleden, 
Al  fchijntet  hoofs  te  fijn,  tis  buyten  alle  reden, 
Tis  ftrijdich  uytter  aert  met  Godes  oude  wet, 
Die  heeft  u  byden  man,  niet  boven  hem,  gefet. 
Geen  ding  en  kander  min  aen  eenich  fchepfel  paffen, 
Als  datter  op  het  hooft  een  lidt  is  uyt-ghewaffen  ; 
Niet  dat  het  echte  wijf  ghedijt  tot  minder  eer, 
Dan  als  haer  fotte  waen  trotft  haeren  over-heer. 
Siet  Eftiene  Paf-  Daer  was  een  jonge  vrou,  die  hadde  leeren  fchaken, 
cherches  deFran-  En  wild'et  even  foo  in  alle  dingen  maken, 
•eiiu4.cKap.23i     Gelijck  het  dapper  Wijf  dat  byden  Koninck  ftaet , 
En  poochde  voocht  te  fijn  oock  midden  opte  ftraet, 


r%0  V  VVE.  3 

Sjmeynde  dat  het  fpel,  in  ouden  tijt  ghevonden, 
C>ckbyde  vorften  felfs,  ontfloot  de  vafte  gronden 
Hoe  datmen  nae  den  eyfch,  en  opten  hooflchen  voet, 
Sijn  weerde  bed-genoot  met  eere  kroonen  moet . 
jvier  tis,  voorwaer,  gemift .  de  vrouwe  daer  befchreven 
E  dient  geen  weerde  naem  van  echte  wijf  ghegevcn, 
Sy  is  maer  voor  de  kift  j  dat  is  haer  gantfche  wit, 
Sy  is  alleen  een  boel,  die  byden  Koninck  fit . 
Et  tuycht  het  hooffche  volck,  dat  op  ghewiffe  reden 
jfp  Jhjt  recht  van  adel  weecht .  ghy  tempert  uwe  feden, 
'Cljj  (Niet  naer  een  y del  breyn,  maer  op  een  rechte  maet ; 
v  Ten  kan  geen  eere  fijn  dat  uyt  den  regel  gaet . 
lzty  ick  en  weet  niet  wie,  laet  jonge  fchote-hollen 
^Alwaerdich,  onbefuyft,  en  blint  gelijck  de  mollen, 
Gaen  proncken  achter  ftraet,  gaen  aende  rechter- hant , 
Sy  melden,  in  het  gaen,  haer  dertel  onverftant. 
i)  let  is  vergeefs  gepoocht  om  hooch  te  fijn  getogen., 
»  ndien  u  weerfte  vrient  ley  t  onder  u  ghebogen ; 
»  Het  befte  dat  het  wijf  ter  eeren  dienen  kan  , 
» Is  eere  voor  het  volck  te  geven  aenden  man.  a 
F  wel  u  bed-genoot  u  fchijnt  te  willen  eeren , 
iy,  weygert  niettemin  en  foucktet  af  te  keeren, 
Segt  met  een  foeten  mont,  wanneer  het  u  gefchiet  , 
De  plaetfe  van  den  man  en  paft  de  vrouwe  niet . 
ilt  u  nae  reden  aen  in  alderhande  faecken, 
C  it  fal  u  lief-getal  aen  al  de  werelt  maecken ; 
»  Die  fich  laet  eere  doen  meer  als  het  hem  betaemt, 
» Is  weert  geweldich  trots,  of  geck  te  fijn  genaemt. 
i  bruyloft  heeft  gedaen.  »  Siet  hoe  de  foetfte  tijden 
Verdwijnen  inder  haeft,  en  fnellick  henen  glijden, 

Aa  4  »Hoe 


Oj[in  &  lofcthuè 
Vajl  Ravenna* 
enter  reprehendit 
mantos  qui  vxcri- 
hm  domhmrnm  no~ 
mine  blandiuntur* 
eo  emm  Udijwsma* 
rit&lc  öjfcrit, 
ros  [e  uxoribm 
feriores  facere.  \ï\ 
traclat.  de  ftatu 
niantalifol.ii7P 


a  MulierquA  hons* 
rari  vult,  marïtum 
honor:t  Tiraq.  1. 1. 
connubiaLnum. 
Omnium  gemium 
nobilions  fdmlna 
Sara,Berfabea,Lif~ 
tretia,  Megtftom, 
dominos  appeüa- 
runt  maritos.  Ti- 
raq. leg.  ccnnuhïali 
i.nnm.7. 

Vide  ad  hoe  infigne 
exemplum  MarU 
Maximiüani  vxo~ 
riSyCaroli  Burgitn- 
di  filU,  qusvirum, 
primo  fatii  dejpcclü, 
eo  [oio  in  maxïmft 
tMtoYÏtcttem  ad- 
duxit,  quodpluri- 
mum  eitribueret. 
Viv.  l.2.deCkriJf. 
famin.  cap.  de  con- 
cordia  conjugum, 


1 


Vrienden  vande  man  meer  te  ee-  J7  <T>  Q  7)  1/y  £T 
ren  als  cyge  bloet-verwanten.        v  \s  v  v  x^. 

»  Hoe  vriendelicken  weert,  hoe  wellecoomcn  gaft, 
a  cervorum  bac in     „  Geen  vreuchde  blijft  gefet,  geen  weelde  ftaeter  vaft: 

Men  hout,  wanneer  het  hart  (a)  fijn  horens  heeft  verlor! 
B*rogi7.c*t.i>.  Datc|an  hetdickfte  loof  wortby  het  dier  verkoren, 

b  veiim  novM  Daer  ty1  ^a  ^m  en  fchuylt,  om  dat  fijn  prachtich  hcjfi 
nuptM  fiaüm  a     js  naeckter  als  het  plach,  en  vande  kroon  berooft. 

"j'iYgmitctte  amifia  r  *  .  1     1  •  •   i  i 

«tiquantijper  late-  Gaet  even  ioo  te  werek,  en  om  ghelijcke reden, 

Z$$%»Z  Ghy,  dit  het  foete  leet  hebt  byden  man  geleden < 

u&mtu,  zach*ru     Onthout  u  van  het  volck,  en  fchuylt  een  kleynen  tijt|*< 

vxorctn,  quta  v c-  .  \     §  r  - 

tuUcumviro  con-     Tot  datje  rijper  wort,  en  roeerder  vrouwe  hjt. 
ZTfZ'foZubut  De  bloem,  die  nimmermeer  tot  u  en  ftaet  te  komen, 
rmt.  l.  vives,  de  qc  r0em  van  uwe  jeucht  is  heden  wech  genomen, 

offictomartttcap.de  ï-  -  *> 

difcipifosminar.  Is,ick  en  weet  niet  waer.  G  hy,  kiijcht  ee  vrouwen  rrt, 
cm* marite, tho-     £n  worc  een r  nienfeh  als  ghy  te  vooren  waert.  !i 

tt  Junt  commoaa    ^  ■  O  J± 

prïma)uga\i4,     Necmpt  oorlof  buy lors  volck.  lek  he  de  vriend  n  :on  n, 

Gkrilt  amicitias  T  1   1  •  -1  <  n 

vxor  amka  no-  lek  hoor  ons  jonge  vrouw,  nicht,  moéye,  iuttvr  neme  h 
•vos.  ouwen.     jae  ^mt  en  dochter  felfs  .  fiet,  wat  een  groet  gh  fiacl 
Verkrijcht  een  teere  maecht  op  eenen  loeten  nacht. 

II  efi:  bien  feant  st  ^  \        i  r     i  i  •  r 

&  honed  a  la  ken  wil  op  dele  plaets  niet  laeten  aen  te  wijlen, 
ftmme  de  mon-  £  n         die  over  al  de  befte  lieden  priifen  : 

ltrer  a'avoir  plus  t  I     '  ' 

d'mciination  a      Tc  weten,  dat  het  wijf  ten  hoochften  eeren  moet 

honorer  &  caref-       t-x        •      j  J  11  111 

fer  les  parens  de     De  vrienden  vanden  man,  occk  boven  eyghen  bloet 
fonmarj,  que  les  £n  wed-r  dat  de  man  heeft  gunfte  toe  te  dragen 

iienspropreSjOCii  '  &  O 

ciie  aqiieiqueen-  De  fyde  vande  vrou,  oock  boven  eyghe  magen, 

nuylccommuni-      ^  i      i         in  r 

quer  piuftoii  a      1  is  op  het  hoochite  nut,  en  uyter  maten  loet, 
wUf.;i^5cle  ce~     Wanneermen  over  hant  de  vrienden  eere  doet. 

iet  aux  ïiciis  i  cai 

ce  qu'eiie  mon-  Leert  dan  het  nieu  ghefiacht  u  heden  aen^ekomen 

ftreavoir  plus  de  v ,     i  r       •  1  i 

fianceeneux,  fait  Na  delen,  jonge  vrou,  als  eygen  vrienden  nomen , 
en  eiieC  rn^ch     ^ lec  mctcen  mont  alleen,  of  door  gemaeckten  praet 
aux  precept.  de    Maer  e ven  in  het  hert,  en  mette  volle  daet . 

mariag.  num.34.  j,J 


F%0  V  WE. 

jet  fal  een  cerlick  man  tot  inde  fiel  bedrouven, 
|dien  ghy  maer  en  wilt  uw  bloet -verwanten  touven \ 
Dus,  om  u  beften  vrient  te  maken  wel  gefint, 
i  Onthaelt  wat  hem  beftaet,  en  lieft  dat  hy  bemint. 
]  och  boven  alle  ding  foo  voucht  de  gankhe  finnen, 
<  m  u  befcheyden  deel  uyt  alle  kracht  te  minnen ; 
Want  al  wat  eenich  menfch  voor  goet  begroeten  kan 
Dat  leyt  als  op  een  hoop  getaft  in  uwen  man . 
ie  jonge  boomen  int,  die  placht  aen  alle  fyden 
e  loten  af  te  doen,  de  fchoten  af  te  fnyden, 
Ten  eynd'  het  leven-fap,  en  al  het  innich  vocht 
Sich  by  het  nieu  ghewas  te  beter  vougen  mocht, 
e  fucht  die  u  gemoet  voor  defen  plach  te  geven 
en  yemant,  wie  het  fy,  aen  nichten  ende  neven, 
Aen  kennis  inde  buert,  acn  vrienden  in  't  gemeen, 
Brengt  die,  in  eenen  klomp>  aen  uwen  man  alleen. 

vinden  inde  wet,  door  Mofen  naegelaten, 
>at  van  het  offer-werck  des  Priefters  dochters  aten 
In  haeren  vrijen  ftaet,  maer  niemant  atter  van 
Die  uyt  haers  vaders  huys  haer  voughde  totten  man. 
)at  was  genouch  gefeyt  tot  alle  jonghe  vrouwen , 
ihy  moetet  metten  man,  niet  met  u  vader.,  houwen: 
Gedenckt  dit,  teere  maecht,  want  als  ghy  fijt  de  bruyt     huys.  Gen.  31. 14 
Soo  is  voor  u  het  hof  by  uwen  vader  uyt:  *  )vjrfm 
ihy  moet  uw  ey gen  Van  nae  defen  laeten  blijven,  mP'a  ïerthiet  ** 

J  J  &  .  1       pi   •  •  mantum  Qwnt. 

)en  naem  van  uwen  man,  niet  van  u  vader, lchn j ven  DccUm.2S9. 

La  couflume  gc- 
ncrale  de  Francc 

tempte  la  femme  mariée  de  lapuiflTance  du  perc.  Faber.  §.1.  Infl.  *d  Senat.  TertuÜ.  &  §.r.  quod  cum  e» 
*i  in  alten. poteft.  Semblablecouftumeeitoit  cn  Lacedemoine  011  (comme  di&  Plutarche  aux  laconiqy 
fern me  mariée  parle  ain fr,  Quand  j'eftois  fille,  je  faifois  le  commandement  de  monpere,  mais  put* 
ie  je  fuis  marice,c'eft  au  marj  a  qui  je  dois  obeiiTancc.  Bottin.  Uh.i.  cap.f.  de  la  Republiq. 


Levit.22.  12. 


Les  ende  Rachel 
fcyden  wel\  ny  en 
hebben  gheen  deel 
tneertn  om  vaders 


Bb 


Want 


V%0  V  VFE. 

Want  als  een  jonge  bruyt  treet  inden  echten  bant, 
Sy  is  gelijck  een  boom,  die  elders  wort  geplant, 
Een  boom,  die  fijn  gheway.,  fijn  aengebore  tacken, 
Laet  met  een  ftale  bijl  ghewillich  neder-hacken : 

Een  boom,  vol  gulle  jeucht,  die  uyt  een  nieuwe  fucht 
*  xotMHr  ad  hoe,     Macckt  nieu  en  ander  hout,  en  mede  nieuwe  vrucht .  * 
tojnmenfe,  'fiim,  Al  moefte  Iacobs  faet  met  alle  macht  verjaghen 
posieaquamdefion-  ^  t  Aiftèrccfche  volck,  en  die  ontrent  haer  laghen, 

fau  fucrant ,  non  *  .  ■  11 

fermanjife  ampUtu     f{ad  y  emant  e  ven  wel  een  wij  r  te  huy  s  gebrocht , 
TuLTqw"  Die  was  het  ganfche  jaer  ontflaghen  vanden  tocht. 

Vraecht  yemant  waerom  dat  >  hoort  eene  vande  reden 
«  mptifs  tratiare-  op  dat  het  jeuchdich  volck  mocht  paren  inde  feden, 

tur,  eaneuttquam      \.      1  n    1  11- 

in  confiiium  ad-     Mocht  paren  metten  geelt  door  onderlinge  min, 

maecken  over-hant  een  vriendelick  begin-, 
m  tamm ,  ver um  Qp  dat  het  nieu  pefpan  fich  mochte  leeren  kennen, 

tarentum  votis  00-      1  o  1 

fecutuUns ,  ab  iitk  En  vougen  haer  gemoet,  en  onder  een  gewennen, 

Tengoedevanhethuys,opdatdejongevrou 
dejponfata  fat,  de    £en  }j jf  met  haerèn  man,  een  fiele  worden  fou* 

profettionü  du  a  *  L  .  .    .     .  '  -  - 

parentiha  confidi-  »  Tis  dienltich  inde  trouw  te  paren  mette  leden , 
fo#mpoV£ZX »  Maer  tis  een  nutter  ding  te  paren  mette  feden  j 
Vtjf*  Ambrof.i.     „  Want  daer  het  lijf  alleen,  en  niet  de  fiele,  paert, 

de  Abraham.  p*~  •     1    i-   n     1  1  r  I 

march m  cap.vit.      »  Daer  is  de  lierde  doot,  de  trouwe  londer  aert. 

Tis  wonder,  wat  een  kracht  in  onfe  finnen  baren 
De  faecken  die  voor  eerft  de  menfehen  wedervaren 
In  eenich  hun  bedrijf;  tis  wonder  hoe  het  werekt 
Dat  yemant  aende  vrou  in  haer  beginfel  merekt. 
Het  nat,  voor  eerft  geftort  in  nieu-gemaeckte  tonnen, 
Rieckt  tot  den  eynde  toe,  gelijck  het  heeft  begonnen, 
En,  (choon  men  oock  het  vat  geduerich  ommefpoelt 
Noch  wort  fijn  eerfte  geur  des  niettemin  gevoelt . 


Al  wat  den  nieuwen  man  plach  inden  fin  te  komen , 
Als  hy  lijn  echte  wijf  heeft  metter  hant  genomen, 
Dat  blijft  het  meerendeel,  het  fy  dan  hoe  het  luckt, 
Dat  blijft  voor  alle  tij t  hem  inden  geeft  gedruckt . 
Ghy  dan,  van  eerften  aen  dat  uwe  teere  leden 
Sijn  totten  man  gedaen,  foo  vought  u  nae  de  reden ; 
Vought  u  gebuyehfaem  hert  foo  gans  nae  fijnen  aertA 
Alsof  ghy  metter  daet  in  hem  verandert  waert . 
Bethoont  van  ftonden  aen,  en  door  u  ganfche  leven, 
|Dat  niet  alleen  u  goet  hem  over  is  gegeven , 
Dat  niet  alleen  u  lijf  is  in  het  trou-verbont, 
Maer  dat  hem  boven  al  u  herte  wort  gejont ; 
herte^  foo  gefint  dat  uwe  ganfche  krachten  j 
'ot  hem  geduerich  gaen,  op  hem  geftadich  wachten, 
In  hem  fijn  vaft  gefet ;  een  herte  foo  gefint 
Dat  eeuwich  lieven  wil, en  eeuwich  lijn  gemint. 
ndien  een  jonge  vrou,  door  neygen  vande  linnen, 
en  haeren  nieuwen  vrient  dit  eenmael  kan  gewinnen, 
Daer  is  geen  twijfel  aen,  de  wech  is  dan  bereyt 
Waer  door  het  echte  paer  tot  vreuchde  wort  geleyt. 
Maer  foo  ghy  fijn  gemoet,  met  vinnich  tegen-ftreven, 
Vervreemt  van  uwe  gunft,een  droef,  een  bitter  leven, 
Een  gans  verdrietich  jock,  een  noyt  geflaeckte  laft, 
Is  met  een  ftale  veer  aen  uwe  leden  vaft. 
iet,  of  een  ackerman  twee  olfen  dede  voughen,  Syradi.z^ 
ie  al  haer  leven  lang  te  famen  moeften  ploughen., 
En  dat  noch  evenwel  het  onbedachte  paer 
On-eenich  in  het  werek  en  wederlporich  waer, 
Den  bouw  en  fal  gewis  aen  niet  een  menfeh  behagen, 
De  plouch  fal  hortich  gaen,  en  vry  niet  fonder  flagen, 

Bb  x  En 


v%övwé: 

En  des  al  niettemin,  het  pack,  het  laftich  pack, 
Dat  kleeft  haer  aen  het  lijf  met  eeuwich  ongemack  • 
Om  dan  op  vaften  gront  tot  beter  ftant  te  raecken , 
Soo  dient  het  echte  paer  van  eerften  aen  te  maécken 
Dat  alderhande  ftof  van  twift  en  felle  fpijt 
Sy  uyt  het  huys  gedaen,en  over  al  gemijt. 
Ghy  dient,  o  jonge  vroa,  u  tochten  af  tefhijden, 
En  wat  de  finnen  terght,  door  goet  beley t  te  mijden, 
»  De  trou  moet  alle  tijt,  doch  meeft  in  haer  begin, 
»  Sij  n  verre  van  krakeel,  en  dichte  by  de  min . 
Hoort  ghy  die  vrede  fouckt,  en  tracht  geruft  te  blijven , 
Hoort  eenmael  goeden  raet ;  nsvacht  njoor  het  eer  He  kiften 
Dat  is  een  korte  les,  nochtans  een  groote  leer, 
Want  deedje  dat  ick  feg,  foo  keefje  nimmermeer. 


Plutarch .  aux 
precept.  dc  ma- 
riag.  num.2. 
II  fout  (ditil)que 
ceux  qui  font 
coh  joints  enfeni- 

ayeiu  fo^nalL'  Tis  fonder  eenich  flot  krakeel  te  willen  maecken, 
terdu1' Smtn^  ^s  noc^ *n uwen niont de bruylof-korften kraken ; 

cement  toutes 
occafions  des  dif- 
fentionSjConfide- 
r.ints  que  les  pie- 

$es  de  bois ,  qui  font  alTemblees  &  collees  frechement  enfcmble,  fe  difuniftent  facilcment,  &  po 
aioindrc  occahon  du  monde. 


Indien  dat  immermeer,  ghewis  om  defen  tijt 
Soo  dient  de  jonge  vrou  gewapent  voor  de  fpijt, 


Poocht  oyt  een  hovenier  fijn  ente  wel  te  fetten , 
Die  moet  in  alle  forch  op  fijn  bcginfel  letten  s 

»  Wat  eerft  te  famen  koomt,  om  recht  te  fijn  gepaert, 
»  Dient  nau  te  fijn  gemijt,  en  wel  te  fijn  bewaert. 
Voor  al,  wanneer  het  molch  is  van  het  hout  gefchoven, 
De  tacken  afghekapt,  de  (lamme  net  gekloven, 
De  knobbels  vande  fchors,  de  fplinters  uytte  kerf, 
De  fwijnen  uytten  hof,  de  boeken  vande  werf, 


S 


5>o  dient  de  jonge  (tam  gans  ongemoeyt  te  blijven, 
(een  menfeh,  of  hortich  beeft,  en  dienter  aen  te  wrijven, 


Geen  fpreeuw  en  fy  gedoocht  te  pieken  aende  fchoot, 
Geen  hant,  die  ledich  is,  te  pluyfen  aende  loot ; 
leen  fpin  moet  om  het  blat  haer  vuyle  netten  weven , 
leen  webbe  vanden  herfft  en  dienter  aen  te  kleven  v 


Bb  3 


Gcet* 


V%OV  WE. 

Geen  mier  of  boom-gerut  en  heefter  aen  te  doen, 
Geen  (leek  en  quijT  haer  dracht  ontrent  het  jonge  gro 
Geen  rups  of  ander  worm  en  moeter  over  kruypen, 
Geen  nat  of  vuyle  mift  en  dienter  in  te  druypen, 
Dan  noch  foo  deckt  de  kerf,  met  was  of  vette  kley, 
Op  dat  geen  vreemde  (licht  en  valle  tuflehen  bey ; 
En.,  mits  het  jong  ghewas  geen  wint  en  kan  verdragen, 
Soo  ftijft  het  eerfte  loof  voor  alle  ftuere  vlagen, 
Want,  als  de  griffy-tack  is  eeiftmael  ingelèt, 
Het  kleynfte  liertje  fchaet,  het  minfte  diertje  let. 
Sie  daer  een  finne-beelt  voor  nieu-gehoude  paren, 
Dat  hun  het  trou-geheym  fal  konnen  openbaren  j 
Want  die  my  defe  pop  ter  degen  ondertaft, 
Sal  vinden  wat  den  man  en  wat  de  vrouwe  paft. 
Wat  houfmen  in  het  kley  n  van  alle  ding  te  feggen, 
En  tot  de  gronden  felfs  de  laecke  bloot  te  leggen  ? 
De  reden  leertet  felfs,  dat  inde  vrouwe-plicht, 
Veel  niet  en  dient  ghefien  als  in  een  fchemer-licht . 
En  pijnt  u,  Zeeufche  pen,  niet  al  te  ront  te  ichrij  ver^ 
Daer  moet  oock  dit  en  gint  voor  uwen  leler  blijven; 
Men  vint  dat  ons  de  druyf  te  meer  in  luften  treckt, 
Wanneerfe  van  het  loof  is  eenichfins  bedeckt. 
Een  faecke  niettemin  is  hier  voor  al  te  leeren, 
Te  weten,  alle  fpi  jt  van  u  begin  te  kceren , 

Want  onweer  van  krakeel,  en  wint  van  harde  twift 
Is  hier  een  noortlche  buy,  een  ongefonde  mift . 
Daer  kan  geen  rechte  lucht  aen  uwe  trou beklijven, 
Als  vanden  eerften  af  twee  jonge  lieden  kijven ; 

Ghy  wacht  %  lieve,  wacht  door  twift  te  fijn  verdeelt 
Het  is  een  flecht  begin  indien  men  haeft  krakeelt. 


J 


(i gchouwt  man en dcffelfs     IT  Cto  Q  <7V  LTIT  p  - 
pljité  int  begin  des  huwelicx.    *       \_,  / 

jsi  ecnitiael  totten  man .  gefchil  in  huys  te  fchouwen 
e5£f  vordert  niet  alleen  de  plichten  vande  vrouwen, 
Maer  eyft  oock  mans  behulp.  »  een  wettich  over-heer 
Moet  jae  de  voorfte  fijn  tot  alle  goedeleer. 
;i » )m  door  het  ganfche  lijf  te  vinden  vergenougen, 
j>  oo  moet  het  edel  breyn  fich  nae  de  leden  vougen , 
f  »  De  leden  naer  het  hooft,  daer  is  geen  liefde  foet 
»  Als  die  met  weder  fucht  van  liefde  wort  gevoet. 
^  fchijnt  ons  eerfte  wet  het  wijf  alleen  te  binden, 
>>ch  kan  hier  in  de  man  fijn  eyghe  wetten  vinden; 
Een,  die  in  fijn  beroup  de  rechte  gronden  fmaeckt, 
Kent  haeft,met  onderfcheyt,wat  man  of  vrouwe  raeckt» 
\at  ifler,  voor  den  man,  wat  ifler  al  te  fchrijven, 
Cn  hem  van  eerften  aen  in  fijn  beroup  te  ftij  ven? 
My  dunckt  ick  fie  een  hof  vol  alderhande  kruy  t, 
Ghy  leefter,  mijn  vernuf,  een  aerdich  tuyltjen  uyt, 
V>or  al  eert  uwen  God,  en  oefFent  huys-gebeden  ^ 
t.  Eit  is  de  rechte  gront  van  alle  goede  feden: 
\   Leeft  yet  dat  itichten  kan,  doch  meeft  des  Heeren  bouck; 

Dat  maeckt  voor  alle  ding  de  fwacke  finnen  clouck.  a  \ nle/  vm  Mr$ 
\  I;ert  vorder  niet  alleen  de  feylen  overwegen ,  Con/iderft  muli^ 

Vaer  toe  een  fwacke  vrou  by  wijlen  is  genegen,  nm  debile™  e& 

Ghy  moet  niet  even  ftaech  gewennen  u  gemoet,  f*am  * 

Te  ftraffen  wat  de  vrou  niet  opten  regel  doet ;  lluómtLm^ 
i  ( iy  moet  voor  alle  ding  in  uwen  boefem  dragen  chryfoft.hom.**. 
1 1  gaven  vande  vrou,  en  menichmael  gewagen  rintku. 
Van  al  de  goede  forch,  van  al  het  innich  foet , 
Dat  u  door  al  het  jaer  u  lief  gefelfchap  doet ; 
i  W  man  moet  alle  tijt  haer  aengenaemfte  feden , 
t  ier  jeucht,  haer  teere  bloem,  haer  voordeel  inde  leden, 

Bb  4  Sich 


V%OVVVE. 

Sich  ftellen  voor  het  ooch,  en  toonen  metter  daet, 
Dat  hy  met  alle  vlijt  haer  deuchden  gade  flaet  , 
Dat  hy  haer  liefde  merckt,  haer  gaven  weet  te  prijfen  , 
Haer  vrientfchap  hooge  weecht,  haer  eere  wil  bewijfen, 
Tis  wonder,  foo  de  man  fich  quijt  in  dit  geval, 
Tis  wonder  hoe  de  vrou  in  liefde  waffen  lal . 
Ontallickfchoon  gewas  van  bloemen  ende  kruyden 
Wort  mette  voet  getrapt  door  onbewufte  luyden, 
Dat,  foo  het  wert  gepluckt  en  neerftich  ingefien, 
Den  plucker  menichmael  ten  nutte  fou  gedien . 
Het  fchijnt  dat  even  God  vint  eenich  wel  gevallen, 
Wanneer  uyt  reyne  (licht  getroude  lieden  mallen; 
Dat  elders  qualick  paft,  en  niet  en  dient  ghedult, 
Wort  in  het  echte  paer  gheleden  fonder  fchult. 
Wort  oyt  een  eerlick  man  by  fijnen  vrient  geprefen  , 
Hy,  die  men  prijfen  wil,  en  dienter  niet  te  wefen, 
Tis  anders  mette  vrou .  het  ftaet  de  mannen  vry 
laJln  tTbpl     Te  Pri)ren  fij'n  gemael,  oock  fchoon  fy  ftaeter by  <t 

JéS^t  %^'  ^ÏS  ^anc^e  voor  ecn  man  *n  fijn  beleyt  te  milfen, 
27.14^        En,  door  verkeerde  fucht ,  niet  recht  te  konnen  giffen ; 
Zn  Mes  niet  tegm-     £n  jes  a|  niettemin  foo  wort  oock  loife  waen 

fiaende  wort  Julcx 

den  man  in  teghen-     De  mannen,  londer  imaet,  in  vrouwen  toegeltaen.  :l 
ZllrumnToeg^eiL  En  wilt  noyt  echte  man  voor  onverftandich  houwen  , 
un.  prov.  3 1.28^  Qock  fchoon  hy  vorder  treckt  de  gaven  fijner  vrouwen 
befLeÊde  Zï*     Als  u  de  waerheyt  leert  ;  of  datter  fchoonder  beek 
tt  Als  u  de  fin  begrijpt  hem  inde  finnen  fpeek. 

uxt)  inde  liefde  Laet  yder,  dat  hy  mint,  nae  fijn  gevallen  prijfen, 
Vw!"™"™'  Geen  minnaer  houft  het  volck  de  reden  aen  te  wijlen , 
Waer  op  fijn  liefde  ftaet .  de  grondeloofe  min 
Beftaet  maer  inde  waen,  en  hangt  maer  acnden  fin. 


V%OVVVE.  8 

od  geeft  den  man  verlof  hier  in  te  mogen  dwalen, 
in  door  een  gulle  fucht  de  gunft  te  laeten  dalen 
Op  al  het  foet  beflach  van  fijn  geminde  vrou, 
Oock  verder  als  miflchien  de  reden  eyfchen  fou . 
)e  liefd'  is  foet  bedroch .  laet  echte  lieden  dolen 
n  onderlinge  min .  God  heeftet  foo  bevolen ; 
Men  hiel  van  overlang,  men  hiel  de  liefde  blint, 
Om  datfe  geen  gebreck  in  lieve  dingen  vint . 
vlen  heeft  een  feker  lant  in  ouden  tijt  ghe vonden ,  c«  L  $onf«übta 

in  t'heeft  ons  door  de  Faem  fijn  wijfc  toegefonden,  ^tZ"%t^ 
Daer  trock  een  bruydegom  een  keurs  ot  vlieger  aen,      «  o«*.  c*$m. 

n  J      O  D  *  ad  Molton, 

En  moefte  voor  een  tijt  in  vrouwe-kleeren  gaen. 
Dat  was  genouch  gefey  t ;  ghy,  die  u  kloucke  leden 
Wilt  aen  het  fwacke  volck,  ghelijck  het  dient,  hefteden, 
Indien  ghy  fijt  geneycht  om  wel  te  fijn  ghepaert, 
Doet  aen,  wanneerje  trout,  der  vrouwen  fachten  aert* 
Dat  elders  dwaef  heyt  is,  en  ftrijdich  mette  reden, 
Wort  inde  trou  gedult,  en  aende  vrou  geleden, 

Siet,  hoe  de  lieve  God  een  echte  wijf  bemint, 
1    Hy  fteltfe  voor  den  man  gelijck  een  troutel-kint  • 
Gedenckt  dit  menichmael,  ghy  die  u  hebt  begeven 
Om  met  een  echte  vrou  u  daghen  af  te  leven  ^ 
1   Verlchoont  haer  fwacke  aert,verdraecht  haer  teere  jeucht, 

Vergeet  al  watfe  feylt,  en  ley tfe  totte  deucht . 
Indien  u  bed-genoot  koomt  opentlick  te  miflen, 
Gelijck  een  jonghe  vrou  haer  lichte  kan  vergiffen, 

Toont  door  een  (lillen  wenck,  of  door  een  heus  gelae^ 
Dat  haer  foodanich  werck  niet  al  te  wel  en  ftaet. 
Dat  is  voor  dan  genouch .  befchaemdelicke  wonden 
En  dienen  nimmermeer,  en  dienen  niet  verbonden 

C  c  Wan^ 


irxpvvrE. 

Wanneer  het  yemant  filet .  ghy,  kieft  een  ftil  vertreck 
En  opent  daer  alleen  met  reden  u  ghebreck. 
Ten  is  geen  wijfe  daet  haer  voor  het  hooft  te  ftooten 
Of  voor  het  fchamper  volck,  of  eygen  huyfgenooten. 
»  Prijft  vrienden,  als  het  dient,  prijft  in  het  openbaer ; 
»  Maer  ftraft,  daer  een  alleen  u  ftraffe  wort  ghewaer . 
De  tucht  uyt  eyger  aert  is  quaet  om  op  te  fwelgen, 
En  al  dit  fwacke  volck  genegen  om  te  belgen , 
Dus,  als  ghy  nu  en  dan  een  vrouwe  ftraffen  moet, 
Soo  maeckt  dat  ghy  het  werck  ter  rechter  uren  doet. 
Indien  ghy  quade  fücht  wilt  buygen  totte  reden , 
Soo  ledicht  uwen  geeft  van  alle  bitterheden  j 

Maeckt  datter  niet  en  fy  door  fchamper  jock  gefeyt, 
Maer  door  een  foet  beklach,  gelijckmen  plaeiters  leyt. 
Het  bicter  worrem-kruyt  plach  aende  mont  tc  kleven, 
Het  dient  met  eenich  foet  de  kinders  ingegeven  -y 
De  tucht  en  haer  gevolch  is  nut  te  fijn  verfacht, 
Soo  wort  de  meefte  vrucht  de  fiele  toe  gebracht. 
Draecht  even  goede  forch  niet  ftaech  te  fitten  dringen 
Op  ick  en  weet  niet  wat,  op  alle  kleyne  dingen, 

Waer  koomter  oyt  een  dach  wanneer  men  niet  en  kij 
Als  ftaech  een  krygel  hooft  een  hayr  in  ftucken  klijft  ? 
Wilt  oock  in  dit  gheval  niet  lang-verhaelick  wefen, 
Maer,  als  ghy  nae  den  eyfch  de  feyl  hebt  aengewefen, 
Soo  keert  u  reden  om,  en  went  u  teenemael 
Van  dit  verdrietich  werck  tot  eenich  foet  verhael. 
Wilt  nimmer  met  verwijt  van  oude  feylen  fpreken , 
Tot  yemant  die  begint  fijn  feylen  af  te  breken , 
Ontrent  een  reyne  wond  of  uyt  ghebeten  feer 
En  dient  geen  bitter  kruy t,  geen  harde  plaefter  meer. 


V%OVVVE.  9 

j !  die  met  ftrenge  tucht  en  met  een  vinnich  bijten 
ien  afgeleyde  feyi  des  niettemin  verwijten, 

Fy  hem  1  die  evenftaech  met  recken  befich  fit, 

Oock  als  het  krepel  been  is  in  het  rechte  lit . 
xn  leften,  wilje  gunft  aen  uw  gemael  hefteden, 
oo  dey  It  uw  vrientfchap  uy  t  ais  mette  ganfche  leden, 

Toont  door  een  bly  gelaet  en  door  een  Toeten  mont, 

Dat  uw  beleefde  fucht  is  uy  t  een  volle  gront . 

Weet  yemant  fijn  gefchenck  met  woordé  op  te  pronckê,  f^^y^ 
Al  is  de  gave  kley  n,  noch  fchij  nter  veel  gefchoncken ;      pf*  weerdkh  de<* 

*  *  T  iri         i  n  /  r  fyffiUckt woorden* 

w  Maer  een  die  wat  hy  ichenckt  met  itiiere  wangen  geert  „2*  fitten 
» Is  oock  in  miltheyt  vrcck,  in  heuf  hey t  onbeleeft :       ^ryfih!  ?nT 
)och,  om  op  vaften  gront  te  wijfen  aen  de  vrouwen  «/. 
ioe  alderley  verfchil  is  in  het  huys  te  ichouwen  , 
En  hoe  het  echte  volck  moet  paren  met  befcheyt, 
Soo  dient  het  ganfche  ftuck  wat  naerder  aengeley  t. 
let  is  een  nutte  les  voor  alle  jonge  dieren, 
oo  menich  echte  man,  foo  veelderley  manieren, 
n  Het  ftaet  in  ons  geplant,  oock  van  het  aenbegin, 
»  Wat  adem  blafen  kan  dat  heeft  een  eygen  fin. 
Gelijck  als  menich  en  menfeh  verfchillen  inde  leden, 
Soo  is  oock  menfeh  en  menfeh  verfcheyden  inde  feden, 
»  Gelijck  als  menfeh  en  menfeh  verfchillen  inde  (pijs3 , 
n  Soo  heeft  een  yder  menfeh  een  onderfcheyden  wijs5, 
iierom  dient  onfe  vrou  ten  nauften  op  te  weghen 
Vaer  toe  haer  bed-genoot  is  uytter  aert  genegen, 
Wat  hem  tot  vreuchde  treckt,  en  wat  hem  weder  quelt3 
En  waer  hy  foete  luft  of  wangenougen  ftelt. 
<Vel  aen,  ghebuychfaem  hert,  leert  uwen  hoeder  kennen, 
-eert  met  u  ganfche  doen  aen  hem  alleen  gewennen ; 

Cc  z  Wantj 


üp'smamgcncgcnthcytby        V  ^  Q  VV  jR. 

de  vrouwen  acht  tc  nemen.       w  ><r-X  ^ 

Want,  als  u  rechter-hant  is  metten  man  gepaert, 
Soo  dienje  van  ghelijck  te  trouwen  fijnen  aert. 
Sy  die  uyt  echte  fucht  heeft  eenich  wel  behagen 
Den  naem  van  haeren  man  voor  alle  man  te  dragen, 
Dient,  met  gelijcke  luft,  te  toonen  metter  daet 
Dat  fy  de  vrouwe-plicht  niet  inden  naem  en  laet. 
»  Die  uyt  haer  ouders  huys  is  totten  man  getreden, 
»  Dient  in  haer  ouders  huys  te  laeten  haere  feden  ^ 
»  Die  by  een  echten  man  ter  neder  is  gefet , 
M  Dient  wat  de  man  ghebiet  te  noemen  haere  wet, 
»  Daer  is  geen  beter  ding ,  om  herten  in  te  winnen, 
»  Als  tot  fijn  even  menfeh  te  neygen  mette  finnen, 
»  Die  naer  een  weerden  vrient  kan  buygen  fij  n  verftan 
m  Maeckt  in  deflelven  hert  een  onverbroken  bant. 
vt  hk  HoratAb.t.  Amphion  was  ghefint  tot  dichten  ende  fchrij  ven, 
iptfi.is.     y^tt  Zethus  nam  vermaeck  de  boflehen  af  te  drijven ; 

H:c  cum  vemn  rij 

v$kt  Me ,  poe-     Het  was  een  wijt  verlchil,  en  ioo  verlcheyden  aert 
c^Tfic^trum     En  konde  (foo  het  fcheen)  niet  langhe  fijn  gepaert. 

%2Zu}ur  Maer  ais  Amphion  fach,  dat  fijn  ghedwecge  feden 
zethi  diffiiuit',  do-  By  Xethi  wilden  geel!  niet  konden  fijn  gheleden, 

nee  fstfettafe-     J  r  ,     i  i    ^    D      r  ii°  i 


vero 


MoribuA  Amphion. 


Hy  leyt  de  Cyter  af,  en,  met  een  volle  macht, 
C7^ÈffiÉ^    P*0^  netten  opten  hals,  en  geeft  hem  opte  jacht 

.    »  Een  vrient  moet  om  een  vrient  een  out  gebreck  verlate 
3)  Een  vrient  moet  om  een  vrient  fijn  eygen  wefen  haten 
»  En  worden  dat  hy  is  5  een  vrient  moet  om  een  vriem 
Vry  willich  onderftaen,  oock  dat  hem  niet  en  dient. 
Noch  vorder  moet  de  vrou  haer  finnen  leeren  buygen , 
En  door  een  willich  hert  de  nyders  overtuyghen, 
Een  facht,  een  vlytich  ooch,  een  reyn  en  ftil  gemoet, 
Dat  is,  o  jonge  vrou,  u  befte  bruylof-goet. 

Andr 


V%OVVFE.  io 

^ïdromache,  van  outs  in  defe  deucht  gheprefèn, 
S»cht  in  haer  gans  bedrijf  van  eenen  lin  te  wefen 

Met  He&or  haeren  man  \  fy  was,  uyt  eyger  aert, 

Afkeerich  vande  krijclx,  en  van  gheweer  vervaert; 
Iiaer  als  fy  wert  ghewaer  dat  Heótor  was  genegen 
(m  met  een  fwacke  lans  en  met  een  blancken  degen 

Te  rennen  door  het  velt,  doen  booch  haer  ganicbe  fiel 

Tot  al  wat  Hcótor  prees,  wat  Hédor  wel  geviel . 
I  quam  met  eyger  hant  fijn  felle  peerden  ftreelen, 
i  hing  hun  om  de  kop  haer  eygen  hooft- juweelen, 

Sy  ftack  op  fijnen  helm  een  hupfchen  vederbos,  it  g*ham  taphi 

Sy  bant  zijn  wapen  vaft,  en  dedet  weder  los  ^  vxor 

U  liet  een  fyden  keel  met  enckel  gout  bordueren , 
ut  vlooch,  wanneermen  flouch,  te  Troyen  op  de  mueren; 

Sy  bracht  hem  fijn  geweer,en  fprack  met  kloucken  moet 

Keert  weder,  edel  fweert,  fat  van  Achilles  bloet. 
jf  liet  aen  fij  ne  lans  haer  eygen  fleuy er  fwieren , 
n  ftack  een  geeftich  woort  op  alle  velt-banieren  y 

Sy  déd5  hem  uytgeley,  tot  aende  buy  te-veft , 

En  gaf  hem  voor  de  foy,  een  kusjen  op  het  left . 
)it  heeft  den  vromen  held  foo  byfter  wel  bevallen, 
)at  hy  de  wijfe  vrou  hielt  verre  boven  allen^ 

En  offè  wat  te  groot  aen  d'een  en  d  ander  fcheen, 
i  Sy  docht  hem  wel  te  pas,  jae  fchoonder  als  Heieen.  a 

a  Omnibus  Andromctche  vijk  efl  Jfxtciofior  aque, 
Vnus  qtü  modicam  diceret,  Hecfor  crau  Ovido 

V anneer  een  herders  kint,  door  foete  min  ontfteken^ 
Coomt  groeten  met  gefang  Eleufis  klare  beken > 

Cc  2  En 


V%  O  V  VFE. 

En  fpeeit  een  geeftich  liet,  of  fingtet  metten  mont, 
t  SS$™&?     ^et  water  is  beroert  en  bobbelt  uy  tte  gront ,  b 

alij  maluntj  Elcu- 

(iaaregionc,  inquit:  f ons y  alias  qmetus  ér tranquiÜM,  cumpktur\  fi  infonent  tibUt  exuitabundtié  ad  cantum  el\mi 
twrt&><it4afi  miretur  Mccdinefn  vocü,ultra  margincs  intumefcit.  Vide  ad  boe  ArtÜot  ca£  de  Jidmra 


Het  water  ftaet  en  bruyft,  en  wort  om  hooch  gedreven, 
Het  water  huppelt  op,  en  krijcht  een  ander  leven, 


1 1 


v%ovwe: 

Het  water  bortelt  uy  t,  en  maeckt  een  bly  ghebaer, 
Als  offet  door  het  fpel  tot  vreucht  ghetogen  waer. 
Vier  als  dan  .wederom  de  moufel  koomt  te  i  wij |  gen  , 
m  laet  de  koele  beeck  haer  bobbels  nederfijgen  , 
Ën  ftaet  dan  weder  ftil .  dit  fy  een  vrouwen  -beek , 
Die  door  en  metten  man,  en  anders  niet,  en  fpeelt. 
lm  ftonden,  jonge  vrou,  leert  tijden  overwegen, 
jockt  wanneer  de  man  tot  jocken  is  ghenegen ; 
vdaer  hout  u  weder  in,  en  voucht  u  nae  den  eyfch 
Wanneer  hy  befich  is  met  eenich  hooch  gepeys  . 
vrou  van  foeten  aert  heefc  overal  te  poogen 
[|ijn  met  haeren  man  gelijck  twee  menfchen  oogen 
i  Door  eenen  geeft  beftiert ;  al  waer  het  eene  fiet 
[}aer  ift  van  ftonden  aen  dat  oock  het  ander  fchiet. 
\h  de  fpiegel-kas  verciert  aen  alle  kanten 
4t  perels,  edel  gout,  jae  fijne  diamanten, 
ioo  maer  het  duyfter  glas  geen  beelt  te  recht  en  wijft, 
ioo  koomter  niet  een  menlch  die  glas  of  fpiegel  p  rij  ft  • 
Ms  een  jonge  vrou  aen  alle  kant  behanghen 
c  ketens  om  den  hals,  met  pert  ls  om  de  wangen , 
och  ifler  geen  juweel  dat  haer  verderen  kan, 
ndienfe  niet  en  toont  het  beelt  van  haeren  man . 
ié  fpiegel  moet  het  al  vertoonen  naer  het  leven  ^ 
vlet  aen  een  bly  ghelaet  een  vroylick  fchijnfel  geven, 
4oet  treurich  wijfen  aen  een  die  verdrietich  net, 
)f,  foo  haer  dat  ontbreeckt,  foo  deucht  de  fpiegel  niet. 
m  wijf  van  rechte  ftof  behoort  in  alle  ftucken 
Ik  fin  van  haeren  man  ten  nauften  uy  t  te  drucken , 
let  is  een  groote  deucht,  een  cierfel  vande  bruyt, 
laer  man  te  drincken  in,  haer  man  te  drucken  uy  t. 

Cc  4  Geen 


Plutarch .  aux 
precept.  de  ma- 
nag. 

Comme  vn  mi- 
roir  pour  eftre 
bicn  doré  &  en~ 
richj  de  pierres 
precieufès  ne  ferg 
de  rien,  s'il  ne  re- 
prefènte  bien  au 
vif  ia  face  dc  ce- 
luy  qui  fe  mirt 
dedans-,  AiiiHiic 
plaift  point  vn§ 
femme  pour  a- 
voir  beaucoup  d« 
biens,  ü  elie  n« 
rend  fa  vie  fera- 
blable  ,  &  fes 
moeurs  &  condi- 
lior.s  conformes 
a  celles  de  foa 
marj. 


•smans  aert  by  de  vrou-  IT  q>  f)  <%)  ïflf  Z7 

wcnmtevolghcn.  '    S\}J    Y  V  "  ffm 

Geen  vrouw  en  heeft  de  macht  haer  plichten  uyt  te  wercl, 
Als  die  haer  heeft  geftelt  om  neerftjqh  aen  te  mercken  j 
Den  aert  van  haeren  man,  maer  wie  haer  des  verftaet, 
Heeft  als  een  vafte  peyl  daer  fy  op  tTeyle  gaet. 
zrafmu*  ia  trast,      hebb*  een  foete  vont  op  dit  geval  ghelefen, 

de  Umtt.Matrim.  ril  1  n  r 

En  liet !  dat  y emant  weet  kan  yder  dienftich  welen ; 
Daer  was  een  feker  man,  gans  veerdich  totte  fpijt, 
En  (dat  het  flimfte  was)  het  duerde  langen  tijt  : 
Een  die  geen  kennis  had  van  fijn  onfoete  kueren , 
En  konde  by  den  menfch  als  geenen  tijt  gedueren ; 
Sijn  wijf  des  niettemin  miiprees  hem  nimmermeer, 
Maer  (wie  hem  tegen  was)  verhief  hem  wonder  feer. 
De  gront  dient  aengemerckt.  de  man,  van  (waere  faecke 
By  wijlen  los  geftelt,  nam  lbnderling  vermaecken 
Te  dichten  eenich  veers ;  dit  was  hem  groote  luft , 
En^  Ichoon  hy  was  beroert,  hy  vont  hem  dan  geruft. 
Hier  op  wift  defe  vrou  met  alle  vlijt  te  letten, 
En,  nae  de  tijt  gedrouch,  haer  dingen  aen  te  fetten ; 
Des;fchoon  hy  menichmael  ontftack  gelijck  een  vlam 
Hy  werd,  door  haer  beleyt,  foo  mack  gelijck  een  lam. 
Sy  wift  in  dit  geval  een  rijmtjen  in  te  brengen, 
Sy  wift  van  ftonden  aen  in  haeren  praet  te  mengen 
Een  lied,  of  kluchtich  dicht,  by  hem  wel  eer  gemaeck 
En  fiet,  daer  was  de  man  als  aen  het  hert  geraeckt  j 
Het  onweer  was  gedaen,  hy  kreech  een  ander  wefen , 
Daer  cpam  ghelijck  een  fon  hem  in  het  breyn  gerefen, 
En  fcheen  door  al  het  huys.  En  liet,  op  defen  gront 
Soo  waft  dat  al  het  huys  in  goeden  vrede  ftont. 
Wat  quaet  en  kan  de  vrou  niet  in  het  huys  verhoeden, 
Die  maer  een  (achten  aert  kan  inden  boefem  voeden? » 


V%OV  WE. 

Tis  wonder  watmen  doet,  en  door  de  reden  werckt, 
Als  yemant  met  belcheyt  op  alle  dingen  merckt. 
Wat  is  doch  vande  menfch  !  om  kleyne  vy  fevafen 
üet  yemant  menichmael  de  ganfche  buerte  rafen, 
Hoe  dickmael  om  een  woort,  om  ick  en  weet  niet  wat, 
Rijft  tweedracht  in  het  huys,  en  oproer  inde  ftadt. 
De  daet  die  wijftet  aen  dat,  even  groote  dieren, 
/erfchricken,  hortich  fijn,  en  uytter  maten  tieren, 
En  alfmen  naderhant  de  rechte  gronden  fiet, 
Dan  ift  een  wint,  een  damp,  een  mift,  een  enckel  niet. 
een  Elephant  en  kan  een  witten  douck  verdragen, 
et  kraeyen  van  een  haen  dat  kan  een  Leeuwe  jagen, 
Indienmen  in  het  W'out  maer  eens  den  trommel  roert, 
De  Tygher  wort  terftont  met  dulheyt  omgevoert . 
en  hoortet  over  al,  dat  jae  gheringe  faecken 
Oock  by  een  deftich  man  geen  kleyn  beroerte  maecken ; 
»  Door  ick  en  weet  niet  wat  is  menich  hooft  verdraeyt, 
»  Door  ick  en  weet  niet  wat  is  menich  hert  ghepaey  t. 
De  mannen  meeftendeel,  foo  maer  de  vrouwen  willen, 
Sijn  licht  in  ruft  gebracht,  en  inder  haeft  te  ftillen , 
Alleen  dient  by  het  wijf  in  alle  vlijt  gelet  j 
En  wat  een  man  beroert,  en  wat  hem  weder  fet. 
Wat  dienter  veel  gefeyt,  of  veel  te  fijn  gefchreven  ? 
Of  voor  het  echte  volck  veel  boucken  uyt-gegeven? 
»  Het  befte  dat  het  wijf  van  yemant  leeren  kan, 
» Is  facht,  is  vreedfaem  fijn,en  heulen  metten  man, 
Ick  fegge  noch  eenmael  tot  alle  jonghe  vrouwen, 
Ick  fegghe  voor  befiuyt ;  leert  defen  regel  houwen , 
Staet  niet  op  eygen  breyn,  keert  uwe  finnen  om, 
En  weeft  aen  uwen  man  een  rechte  Sonne-blom; 

D  d  Ick 


Solon  fiatuit  vt 
fucllai  priufquam 
induceretur  in  tha- 
lamum^malum  Cy~ 
donium  arroderett 
ne  quid  offendcret 
erió  halituiy  h&c  ca- 
ra potcrat  videri 
indtgnrt  legiflatort 
nif  frequenter  res 
nibïli  dirimeret 
mortalium  amieU 
tw.  Erafm, 


-     V%0  V  VFE. 

ïck  acht  ghy  kent  de  plant  •  fy  het  haer  nederdalen 
BcUoccti  Jut-  Soo  haelt  de  ibnne  neycht :  ly  groet  de  galde  ftralen 

des noq lcsquand     ^°  kae^ ^e *onne  nJ^ i  fy  [cc^z  *n  haeren  vnent : 
on  met  ic  voile     Ghy  weet  dat  metten  man  juyft  foo  gehandek  dient, 
^onai^SS  lek  vreefe,  dit  begin  fal  u  verdrietich  fchijnen , 
auflï  fur  la  teftc  ^]acr  treec  wat  dieper  in,  het  bitter  fal  verdwijnen : 

vnchappeaudu   *  r      •     i    i  i 

ramage  d'afperge     Niet  dat  een  jongen  os  loo  inde  Jenden  prangt, 
qiieVaceCiie  phme     Als  dat  het  eerfte  j  ock  hem  aende  leden  hangt  • 
d'une  trefpoig-  ^]  waermen  vet  begint,  daer  fijn  bedroufde  banden- 

riante  efpine  pro-  J    .     r  111      1  1  1 

duit  vmref-doux  Het  vyer  geert  bi  tichen  roock,eer  dat  net  koomt  te  branden 
^Tdée,  poiu-veu    Maer  die  met  foet  ghedult  blijft  fitten  inde  fchouw, 
yieie  maij  011  ia     Wort,  naer  een  kleynen  tijt,  verlaten  vande  kouw. 

femme  ne  s'en-  t  t-    1  i >    •  1 

nuye  point  pour  Siet  my  de  lieden  aen,  die  inde  mynen  wereken, 
ficukrourriiche-  Waer  valt  haer  eerfte  fweet,  als  op  de  rouwe  fereken  ? 
iie  qu'U  y  a  en      jsjoch  dient  hier  evenwel  de  moeyte  niet  ghefchout, 

manage,  luy  ap-  .  /  5  > 

portera  pms  a-     1  is  lteenich  boven  op,  maer  onder  ley t  het  gout. 
iiouceV  &  tref"  Wy  vinden  in  t'gerneen,  dat  alle  foete  dingen 
amiabie  compag-  Ontrent  den  eerften  trap  haer  bitter  mede  brineen : 

me.  Plutarch  aux  t  1  1 

preceptes  de       lek  raede  niettemin,  ghelijck  een  trouwe  vnent, 
Manage.  om  een  fuer  begin  geen  foet  ghelaeten  dient. 

Al  ftraelt  de  felle  bie>  het  lap  van  honich-raten 
En  wort  noch  evenwel  niet  onder  haer  ghelaten, 
Of  fchoon  de  purper-roos  oock  dichte  prickeis  biet, 
De  vryfter  onderwijl  en  laet  het  plucken  niet. 
Al  is  de  ganfche  noot  bekleet  met  harde  fchellen , 
Men  plach  des  niettemin  haer  keirens  uyt  te  pellen  j 
Al  is  de  nieuwe  trou  niet  (onder  drouve  pijn, 
Koom  naerder,  jonge  bruyt,  het  fal  u  beter  fijn. 
»  De  liefde  baert  ghedult,  en  haet  het  leppich  fpreken, 
De  liefde  duyekt  en  fwijcht,  de  liefde  deckt  ghebreken, 

» r 


örar  r%p  v  we.  .3 

»  De  liefde  weert  ghefchil  en  ander  ongheval, 
»  De  liefde,  jonge  vrouw,  de  liefde  rechcet  al. 
jjhy  hebt  in  u  beroup  een  wefen  aenghenovnen , 
)aer  liefde  dient  te  fijn,  daer  liefde  dient  te  komen, 
Daer  liefde  fonder  end  moet  yvaffen  alle  tijt, 
Het  trouwen  is  een  werck  de  liefde  toeghewijt. 
4aer  hier  nu  dient  beforcht  u  liefde  niet  te  gronden 
)f  op  een  aerdich  lijf,  of  op  de  kloucke  vonden 
Van  eenich  menfchen  breyn ;  of  op  een  lofle  vreucht, 
Die  vande  weelde  fpruyt  of  bortelt  uytte  jeucht . 
ïhy  wort  u  weerde  lief  door  liefde  tocghcdreven, 
)m  dat  hy  is  u  deel  van  Gode  toeghefchreven, 
Laet  dat  li  baken  fijn,  en  fiet,  ö  lieve,  fiet 
Niet  wat  hy  w7eerdich  is,  maer  w7at  u  God  ghebiet.  d 
)at  is  de  rechte  gront,  waer  op  de  fwacke  vrouwen, 
Vaer  op  befetce  mans  haer  liefde  moeten  bouw7en ; 
»  Wat  fucht  dat  eenich  menfch  op  aerdfche  dinghen  ftelt 
»  En  is  maer  wacke  fnee  die  van  den  reghen  fmelt . 
sdan  miffchien  uw  deel  noch  handich  inde  leden, 
>Joch  deftich  in  beleyt,  noch  abel  inde  feden  s 
Maer  rou  en  fonder  geeft,  oock  dickmael  onghefint , 
Hy  dient  noch  evenwel  in  G  od  te  fijn  ghemint, 
)m  God  te  fijn  ghelieft .  hy  dient  te  fijn  ghedragen, 
)at  is  in  11  beroup  des  Heeren  welbehaghen  • 
Seght  dan,  hoe  dattet  gae,  dit  is  mijn  eyghen  lot, 
»  Die  haeren  hoeder  eert,  vereert  oock  haeren  God. 
*Vat  ifler  menich  ampt  groot,  achtbaer,  hooch- verheven, 
vliet  om  der  menfchen  wil,  aen  wie  het  is  gegeven , 
Maer  om  den  ftaet  alleen  ?  ghy,  eert  dan  uwen  vrient, 
Om  dattet  God  beveelt,  al  iflet  on verdient. 

Dd  z  Het 


a  Ce  quV-lt  le  cer- 
vcau  aux  nerfs,ou 
la  foye  aux  vei- 
lles, 011  le  cceur 
aux  arteres  celi 
mefme  elt  hi- 
mour  de  Dieu 
aux  amities  hu- 
maines  j  c'efl  a 
dire  filets  &  bra- 
ches,  qui  en  de- 
pendent.  cedivin 
amour  n'y  eftant 
point,  les  amities 
ne  font  point  a- 
mitie,  mais  vne 
confpiration ,  vn 
accort  a  dilcorder 
avec  Dieu-,  ami- 
ties fondées  liir 
le  plailir  ou  furie 
gain ;  qui  ceflfcnt 
quand  les  plai- 
firs  perdent  leur 
gouft  par  i'aage, 
ou  quand  le  pm- 
fit  diminue ,  ou 
n'eft  point  egua- 
lement  diftnbué. 
Mais  les  amities 
fondées  fur  1'a- 
mour  de  Dieu, 
font  fermcs,parce 
qu'elles  font  fon- 
dées fur  vn  fon- 
dement affeuré. 
Molm.  De  i'a- 
mourdeDieu  au 
3-degré. 


Diepe  verbintcnifle  tuf-  cn  f)  <7 )   JTIT  p 

Tort*fe  mmm  fj[et  fa\  u  fwacke  fiel  gheweldich  konnen  helpen , 

indignus  eïl  cui  Je  1  •  i  1  •  1  •  1  Al 

fubmtt*tvxor\  *t  En  dickmael  in  verdriet  u  drouve  tranen  itelpen^ 
Zm^T^ït     Indien u  Chriften -hert geduerich  voelen  kan 
vt  fMitafit ,  no»     £)en  Hemel  in  het  huys,  en  God  in  uwen  man. 
maritm  eif.  For-  »  Tis  dwaef heyt  yet  te  doen,  als  God5  alleen  ter  eeren , 
»  Om  dat  ons  aerds  bedrijf  foo  licht  kan  ommekeeren , 
pnmmm  redpiet     n  $00  ]ic}lt  kan  overgaen  van  vreuchde  tot  verdriet, 

ab  eo  cu)m  amore  ...  D  ni.  1  1r  ? 

fervivit  mdigno.      »  En  wie  vint  immer  troolt  die  op  de  werelt  liet  ? 
*M^mfnfin'  Ghy,  voucht  u  na  u  deel,  en  doet  fij  n  wel-behaghen 
Apoïioim  vukobe-  Niet  flechs  in  eenich  deel,  of  op  ghefette  daghen, 
tm  7112*17     Maer  ftaech,  en  over  al  (ten  waere  fijn  ghebot 
modefiistveritm*-     Ging  buyten  u  ghemoet  en  tegen  uwen  God ) 

trnmimcpm  ac  aif-  O       J  O  O  ' 

feilde,  ergo  etfi  Want  als  een  echte  vrou  haer  niet  en  laet  bewegen 
Ten  goede  vande  man,  dan  als  het  is  gelegen, 

En  juyft  wanneer  het  paft ;  foo  is  haer  gans  bedrijf 
Geen  dienft  voor  haren  vriend  maer  eygen  tijt-verdrij 
Des  roep  ick  op  een  nieu,  leert  even  quade  ilaghen 
Verwinnen  met  ghedult,  en  fonder  morren  draghen, 
Weeft  facht  in  u  ghebaer,  en  ftille  van  ghemoet, 
En  hout  dat  ghy  den  Heer  met  lijden  hulde  doet. 
God  heeft  van  eerften  aen,  doen  Eva  wert  ghefchapen, 
De  ftoffe  totte  vrou  uyt  Adam  willen  rapen ; 
Ten  eynde  dit  ghefpan,  door  echte  min  ghepaert, 
Mocht  eens  en  eenich  fijn,  en  van  ghelijcken  aert. 
God  kond'  het  eerfte  vlees  ten  vollen  onderfcheyden, 
En  uyt  befonder  ftof  de  vrouwe  toebereyden ; 
Maer  des  al  niettemin  het  teere  vrou-geflacht 
Is  voor  den  man  ghemaeckt  en  uyt  den  man  ghewracht 
-?>  Geen  dier  en  heeft  de  macht  fijn  eyghen  brant  te  bluften, 
Geen  lip  en  heeft  vermaeck  fijn  over-lip  te  kuflen ; 

»Gee 


morofm  markus , 
non  tarnen  ferit 
autoriten,  ne  con- 
fimdatnr  otdo* 


F%0  V  VFE 


u  Geen  Kant  en  waft  haer  felfs,geen  menfch  en  is  geheel; 
.)  Een  yeder  is  maer  half,  en  fouckt  een  tegen-deel. 
Vanneer  een  gave  flang  in  ftuckcn  is  ghefneden, 
Jivvifpelt  in  het  fant,  en  fouckt  haer  eerfte  leden, 
ÏSy  wringt  haer  fonder  ruft .  foo  gaetet  metten  menfch 
Hy  woelt,  tot  dat  hy  vint  fijn  deel,  fijn  eerften  wenfch.  . 
git  wat  een  wonder  ding !  wie  kan  de  diepe  vonden 
V.i  Godes  hooch  beleyt  mee  reden  ondergronden  ? 
En  wegen  nae  den  eyfch  ?  het  wijf  is  haeren  man 
Vry  naerder  inghelijft  als  yemant  dencken  kan . 
C  man  heeft  wederom,  en  uyt  ghelijcke  reden, 
Gmeenfchap  aende  vrou,  en  haere  ganfche  leden, 
Hy  vint  in  fijn  ghemael  fijn  vleys,  fijn  eygen  been, 
En  hierom  is  ghefeyt,  Sy  twee  die  worden  een. 
Mvat  een  geeftich  breyn,  nae  lang  bedachte  reden, 
her  hooch  en  diep  ghepeys,  hier  over  mochte  fmeden  j 
Al  wat  een  reyne  lucht  kan  worden  toegepaft: 
Dat  leyt  in  defe  fpreuck  in  eenen  hoop  ghetaft. 
Yie  haet  fijn  eyghen  vleys  ?  wie  falder  oyt  krakeelen 
kt  eygen  ingewant,met  aengebore  deelen  ?  a 
»  Hy  is  in  volle  daet  van  reden  afghewent , 
»  Die  met  een  vinnich  hert  fijn  eyge  leden  fchent. 
be  wel  fou  alle  ding  met  echte  lieden  tieren, 
Idien  men  over-hant  fich  wilde  leeren  vieren  ! 
Indien  het  wijf  den  man,  de  man  verdrouchhet  wijf, 
Niet  als  een  llaep-gefel,  maer  als  een  eygen  lijf.  b 
(ewis  foo  eens  het  volck  de  kracht  van  defe  reden 
vou  printen  inde  borft,  en  menghen  inde  feden, 
Ten  waere  nut  of  noot  te  brenghen  eenich  licht 
Of  tot  het  mans  beroup,  of  aende  vrouwe- plicht: 

Dd  3  Maer 


Cum  fujpartem  int 
amiferit  increatio~ 
ne  mulieris,  non  eït 
mirum*  uirum  ad 
eam  magnoimpettt 
ferri.  Calvin.  Ge- 
ntf.  2.21. 

a  Vbi  qu&fo  propior 
animorum  conjtm- 
£lio  ,  vbi  certior 
fidacta  quam  in 
matrimonio,  quum 
vterfy  volens  je  tra- 
dat in  potejiatem 
ftlterius ,  fibi  quo- 
dammodo  adimens 
]us  fui  corporis?~E- 
rafm.  de  Chrift. 
Matrim. 

b  Abraham  feyde 
tot  Loth:  laet  ons 
niet  twiften ,  want 
Wy  fijn  broeders. 
Genef.  13. 8. 

Maer  man  ende 
'vrouwe  moeten feg- 
fhen:  laet  ons  niet 
twiften,  want  wy 
fijn  een. 


1 


V%  O  V  VKE. 

Kom*m  vrfum  &  MUer  nu  men  onfe  jeucht  fiet  inde  tochten  woelen, 

tAurum  coüigMt,  _  i  i  11 

vtfefemmnö  vex-  En  van  de  waere  trou  geen  rechte  gronden  voelen, 
TZjSS^     Soo  dient  het  oude  woort  haer  dickmael  aenghefeyt, 
tantum,  w  emm     ^  jet  als  een  nieuwe  wet,  maer  op  een  nieu  bereyt. 
mutuo  demukeant.  Doch  eer  wy  vorder  gaen,  ioo  dient  het  wijr  te  letten 
Dat  wy  niet  foo  ghemeen  haer  defen  regel  fetten, 
Als  offc,  fonder  feyl,  en  op  een  juyften  draet, 
Moeft  paffen  op  den  inan,  oock  fchoon  hy  qualick  ga 
Neen,  dat  is  niet  ghemeent.  »  geen  wijf  en  is  ghebond 
»  Te  heulen  metten  man  tot  aendeel  vande  fonden.  - 
Maer  in  het  tegendeel  foo  dient  te  fijn  betracht 
Dat,  wie  van  beyde  doolt,  te  rechte  fy  ghebracht. 
Doch  hoe  een  fnege  vrou  moet  haeren  heer  vermanen,  ^ 
Daer  ftaet  een  breeder  wech  nae  defen  toe  te  banen  -y 
Hier  ly  alleen  gheleert,  dat  niet,  als  in  het  goet, 
Het  wijf  haer  metten  man  te  famen  voughen  moet. 
Noch  iffet  niet  ghenouch ;  want  in  verfcheyde  faecken 
Die  middel-matich  fijn,  of  ymmers  niet  en  Haken 
De  banden  vande  tucht,  moet  even  nu  en  dan 
Het  wefen  vande  vrou  niet  hellen  nae  den  man. 
Neemt  dat  een  kackerlack,  in  weelden  uytghelaten, 
Is  befich  alle  tijt  met  jocken  ende  praten ; 

Of  dat  een  vyfer  hooft  is  foo  geweldich  fwaer 
Als  of  hy  uy tter  aert  een  fiele-pijnder  waer : 
Moet  ftracx  daerom  het  wijf  nae  malle  weelde  jaghen  ? 
Of  door  een  eeuwich  leet  haer  eyghen  herte  knaghen  i 
De  wijfe  feggen,  neen.  En  vreucht,  en  drouve  pijn 
En  ftaet  niet  alle  tijt  om  naegedaen  te  fijn. 
Koomt  naerder,  Sang-goddih,  en  opent  uwe  gronden, 
Door  eenich  finne-beelt,  of  diergelijcke  vonden, 

Stt 


V%OVVFE. 

jjtek  wat  ghy  feggen  wilt  eens  inden  lichten  dach5 
3p  dat  een  jonge  vrou  u  fin  befeffen  mach. 


Vte  met  een  veerdich  fchip  wil  over  water  feylen, 
\  C alt  in  gheli jcke  mact  de  lading  af  te  dey len ; 
Want  foo  het  over  kant,  of  lyde-laftichhelt, 
De  rey fe  dient  gheftaeckt,  of  immers  uy tgheftelt. 

Dd  4  Vraecht 


Huivdicx Evenaw.  V %0  V  VV E. 

Vraecht  yemant  wat  het  fchip  in  defen  wil  bedieden  ? 
Het  is  een  evenaer  voor  nieu-ghetroude  lieden , 
Wil  man,  wil  echte  wijf  vervullen  haeren  plicht, 
a     fernperfimi-     sy  dienen  even  ftaech  te  fitten  int  gewicht,  a 

hafimilibminma-      . 'a'.  r       1  1   1  -11 

tr'nvonio  cogruunt.  Indien  een  quilticn  man  ipeelt  over  al  de  gilde, 
"ST  Ghy,  moeder  van  het  huys,  en  fijt  dan  niet  te  milde ; 
nietftonf*  vigiUn-     of  foo  milfchien  u  man  de  beurs  gheduerich  fluy t, 

tioris  ingenij.    Si  ~  IV  •  1 

j/wnfiH  ent  profu-     Soo  geert,  wanneer  net  dient,  een  weynich  ruymer  1 1. 
^HgiZ%prm  Indien  hy  wat  te  licht  tot  morren  is  geneghen, 
firvandam  amn-  $00  jaet  u  foeten  aert:  j  n  ftuerhey  t  o verwxgen  i  b 

tior.  Rurfa,  fi  ju-  >  J  •  i 

-vents  ent  ardentw-     Or  gaet  hy  wat  te  lacht,  oiy  ïck  en  weet  niet  hoe, 

ritinienü,  accom-        c  1  #1  .      1     1         J  J  J 

modlkiw  fmtu  S°°  maeckt  dat  u  beley  t  daer  peper  onder  doe, 
tewper«tiori6  nam-  jnt  k0ït>  het  echte  paer  dient  over-hant  te  leven, 

f£ ,  zit  pro  tempore  -     \  1  f 

writ  cederé  &  oh-  Al  wat  hier  yemant  ichort,  dat  moet  daer  yemant  geven 
c&  tó&ï^     Het  foet  verfacht  het  fuer,  het  fuer  dat  wett'  het  foet 
b  vtaqua  vim  ad-     Soo  ifl  dat  hier  de  koek  de  fauce  men^hen  moet.  c 

mixta  reddit  illud  /-<.   i  •  ï   i       t  i         r  i  1     1  •  •  1  n 

moderat™,  &    oelijck  net  bly  gelang,  door  onghelijcke  ltemmen, 
hu  nympht  deum  £)oec  yeder  die  het  hoort  in  foete  vreuchde  (wemmen ; 

temulentum  Com-  '  J  ... 

pefcunt;  ficinm*-     Soo  wort  het  echte  bed,  door  vriendelicken  ftrijt, 

trimonïo  fervorem  i    '   i  1    ï  •    r  1 

mariti  vzor  tcpida     1  en  goede  van  het  huys  de  lierde  toegew7ijt. 
temperet.         Waer  yemant ■  gallen  noot,  daer  is  het  nut  te  letten 

c'Eyeren  met  beyeren  ^      i     J  t  11  C  1  *  C 

(fegghen  de  Zeen-  bn  hoe,  en  w7aer  het  volck  aen  tarel  is  te  letten ; 
^ïn/al  hum'     Geen  menfeh  eft  is  foo  wel  met  fpijs  en  dranck  gedi< 
Harmoniam  debet     Dan  als  hy  by  hem  vint  een  foeten  tafel-vrient . 
S^'^Men  vint  fchier  yder  hooft  verfcheyden  inde  feden, 
etï  canüo,  &  ideb  Hier  tongen  wel  befpraeckt,  daer  monden  fonder  reden 

lyra  tn  Hierogiy-  ft*  fï  •  1  1  n       •     1        *  1 

phkü  conjugium      Hier  yemant  geeltich  mal,  en  meelter  in  het  jock, 
f^ficat.  Era/m.      Daer  yemant  foncier  vreucht|  en  fwaer  gelijck  een  blc< 

Indien  het  ftilfte  volck  is.over  hoop  gefeten, 
Soo  wort  in  dat  geweft  de  foete  vreucht  vergeten ; 

*V  Indr 


'V%0  V  WE. 


16, 


Indien  liet  vrolick  deel  is  op  een  ander  fy, 
Soo  wort  de  maekijt  woelt,  en  ongeregek  bly. 
;hy  daerom,  fydy  weert,  leert  alderley  manieren 
;  ermengen  nae  den  eyfch,  en  onder  een  fchakieren  j 
Ten  is  niet  even  veel  hoe  yemant  gaften  fet, 
Dus  hout  in  dit  geval  de  Grieciche  tafel-wet. ; 
Iet  waere  wonder  nut,  dat,  alffer  vemant  troude, 
iden  op  gelijcken  voet  de  paren  fchicken  woude  ; 
Of  foo  ghy  hebt  aireets  uw  echte  wederpaer , 
Soo  ftelt  noch  in  het  huys  een  rechten  evenacr. 
)it  dient  den  man  gheiey  t,  dit  dient  het  wijf  te  weten, 
)it  dient  voor  eens  geleert,  en  nimmermeer  vergeten  j 
Dit  dient,  al  eer  men  vrijt,  te  vooren  overdacht , 
Dit  dient  wanneermen  trout,  en  alle  tijt  betracht. 
?od  heeft  op  defe  wijf'  en  om  ghelijcke  reden, 
evoucht  het  ganfche  lijf,  ghetempert  onfe  leden ; 
Niet  verre  van  het  oir,  dat  noyt  en  wort  gheroei t, 
:  Daer  wort  het  wacker  oogh  geduerich  omgevoert. 
)ebuyck  en  fijn  ghevolch,  die  niet  en  kan  bejagen, 
>Vort  vande  fnelle  voet  ghewillich  omgedragen ; 
De  hant  is,  die  het  raept  •  de  vuyft,  die  neerftich  wint 
Al  wat  de  tant  verbreeckt,  en  wat  de  mont  verflint. 
ris  nut  dat  echte  lien  haer  faecken  overmereken, 
Dm  nae  den  rechten  eyfch  haer  plichten  uyt  te  wereken : 
De  man  moet  op  de  fbaet  om  fijnen  handel  gaen, 
Het  wijf  moet  in  het  huys  de  keucken  gade  ilaen . 
vlen  vint  een  felfaem  lant,  daer  flechs  alleen  de  wijven 
Doek  met  het  buy te-volck  den  ganfehen  handel  drijven, 
De  man  die  broeit  in  huys,  en  moey t  hem  met  het  kint, 
De  man  let  of  de  meyt  eenparich  garen  fpint.  a 

E  e  Daer 


'Ds  hdc  XenofhoïL 


i.Corinrh.ia.24- 


a  Mcta  d-fariptor 
orbii  memoria  pro- 
didit  in  .  partibut 
quibufdam  JEgypti 
mulïcres  folit&s  obi- 
re  munia  extra  do- 
mum,  nempe  forum 
ac  negotia,viros  do- 
mi  pc?ifa  ac  curam 
rei  domeftic*. 


Befcheydenwerck  V H  O  V  WE. 

van  man  en  wijf.  r  V; 

Daer  fijn  oock  vlecken  felfs  in  onfe  kuft  gelegen , 
Daer  vrouwen  handel  doen  en  groote  faecken  plegen  j 
Iae  reyfen  over  al,  terwijlen  dat  de  man 
zQmn&hBata-     Sit  ledich,  fit  en  trouft  ontrent  een  volle  kan.  a 
turn  exercent  mer-  Met  oorlof,  wie  het  raeckt,  het  fijn  bekaeyde  ftreken, 

1Ztt«£nïL %  Die  vai1  het  oude recht fijn byfter afghe weken ; 

xhs nb.  Waerom  doch  man s  bedrij f  de  vrouwe  toegepaft  ? 

Sy  is  het  fwackfte  deel,  haer  dient  de  minfte  laft. 
Het  vlytich  ftraet-gewoel  wort  inde  man  geprefen, 
b  aiebre  extm-  Maer  in  een  teere  vrou  een  ftil  en  fedich  wefen  -y  b 
t^ièu^%t     Ghy,  reyft  dan,  neerftich  man,  en  paft  op  u  gewin  j 
venthefiiecim  A-      Ghy,  fet  u,  jonge  vrou.  en  let  op  u  gefin. 

tmïonur»  regt-         -       .J  '  i      1     r  1111  1 

tnm\  eX  decreto  Ghy,  let  op  u  bednjr,  en  alle  kleyne  baten, 

™Z!feLïZ7m\x  En  wilt  u  op  de  winft  niet  al  te  feer  verlaten 

*quo*b  Achitie  de.     £>e  man  IS  wej  ^  hooft,  die  groote  dingen  doet. 

turbatam,  m  Sca-  1     •       1  1 

mangum  pvium  Maer  die  het  evenwel  niet  al  begraeyen  moet . 
ZTlaZZffxlf-  lek  wou  dat  over  al  de  jonghe  vrouwen  wiften  ^ 

^ZTe%\ffcZ[}a  ^oe  vee^  ooc^  *n  ^et  ^eyn> een  vrouwe  kan  verquiften : 
Dia.  kb.+  *  hu     Tis  wint,  dat  eenich  man  fijn  hooft  geduerich  breeckt, 
cbaam  doibt      Indien,  o  jonge  vrou,  u  hant  geduerich  leeckt.  c 
confiderecen  (bn  Al  wat  de  man  vergaert,  dat  kan  het  wijf  verftroyen ; 

ordrc  quel  rang     f  -  rit     f  1  -  r 

quMtiei>cr,&  e-  Al  wat  de  man  verlpaert ,  dat  kan  het  wijt  vermoyen  : 
gar^r,ians yiTen    Al  wat  de  man  bej aecht  door  laftich  hant-bedri  j f , 
troubier.  Viret.         wat  de  man  bekoomt,  dat  fpik  een  quiftich  wijf. 

rUght  gaynes      '       ^.  1  r     1  1 

make  hcauye    Ghy,  die  voor  delen  tijt  niet  recht  en  hebt  geweten 
zngdfch  jpreeck-  Hoe  dat  het  vrouwen-ampt  hier  dient  te  lijn  gequeten, 
Koom,  hoort  den  goeden  man,  dien  ghy  hier  onder  fic 
V  fpellen  dijne  les,  en  klaghen  fijn  verdriet. 


f%o  v  mm  17 

LI  draegh  ick,  wat  ick  mach,  noch  deuchtct  niet  met  allen,, 
dicsj* n,  die  mede  draeght>  het  pack  wil  laeten  vallen : 


|  Mi  jn  hulp  is  mijn  belet;  mijn  trooft  is  mijn  verdriet; 
Mijn  vlijt  is  fonder  vrucht ;  mijn  fweet  en  gelter  niet. 
Of  wd  die  vooren  gaet  fich  quijt  ten  alderbeften, 
Tis  al  maer  hoy  gedorft  alft  hapert  aenden  leften  j 

Ee  i  »Al 


Qui  a  cbmpag 
non  ü  a  maiftre. 
Franfch  J}rceck- 
woort. 


Hoe  en  wanneet  V  Ti  Q  V  E. 

tc  vennanen.  w  X_> 

»  Al  fpant  een  ruftich  knecht  twee  peerden  inde  plouc 
»  Soo  t'een  maer  qualick  wilt,  het  gaeter  Hecht  genouc 
»  Siet  1  alfler  eenich  ding  twee  menfehen  is  bevolen,* 
»  Een  die  te  rugge  treckt,  doet  lij  nen  macker  dolen ; 
»  Al  is  u  klouck  beleyt  gegront  op  wijfen  raet, 
»  Noch  hangtet  altemael  aen  uwen  mede-maet, 
Onthout  my  defe  les,  ghy  vrouwen  ende  mannén, 
Die  met  den  echten  bant  fijt  aen  het  huys  gefpannen, 
»  Hout  u  befcheyden  deel,  en  draecht  gemeene  laft, 
uou  mero&phió     „  Het     t  de  j  d        j  ajs        ^nt  Gander  waft. 

hnmam  iat&  com-  Ö 

mtrcmm  denow,  £)e  man  is  mette  vrou  ghelijck  twee  mole-fteenen 

propterea  auod  mo-       .  i     i  •       t    1  •  1        >  11         1  l 

Uns  perpetuh  duo  Die  onderling  behulp  malkander  moeten  leenen, 

Want  alffer  een  ontwijekt,  of  fijn  bewegen  ftaeckt ; 
gun  nuiinm  opm      of  fchoon  de  tweede  maelt ,  daer  wort  geen  bloem 
uvitHé^msL  Indien  het  nu  gebeurt,  dat  in  het  echte  leven  (maecï 
ZVova^tl'  V  man,  door  vreemde  Tucht,  wort  vanden  wech  gedreve' 

Cuidonis  YanciroU 
h.  Cap.  de  mole- 
trin.  &  aftipulatitr 

Gty in  liet  tegendeel,  in  feden  onderfcheyden, 
pdi  viu  appüca».  wTcnft,  uvt  een  reyn  gemoet,  hem  af  te  mogen  leyden 

Quin  &  Vropheta 
lobum  metapborice 
i:a  locutum  anim- 
ftdverfum 


En  uyt  een  eygen  fin  wil  dinghen  onderftaen 
Die  Tonder  reden  fijn,  of  uyt  den  regel  gaen ; 


Van  dat  hem  qualick  voucht  •  fo  dient  voor  eerft  bedac 
Hoe  dat  de  rechte  tucht  dient  uyt  te  fijn  gewracht. 
efi  cap.  of  fchoon  ghy  menichmael  fict  eenich  ding  gebeuren, 

verbis  mo-  <D   J  m  ,  v   ;  ;  ■  .         „  p  V  * 

lat  alten  vxor.  Dat,  tot  gemeene  ruft,  is  dienftich  at  te  keuren  ^ 

quoddeobfeoenoin-  1  1*1*1 

liicch;  iZerpretari     En  kantter  evenwel  met  hort  ich  tegen  aen, 
fikt.  iob.  Drufa     Maer  wilt  het  ganfche  ftuck  te  voren  overflaen . 

lib.s.  obfer.  cap.  s.  in 

vt  ex  feqitentibm  Let  eerft  of  u  gepeys  beftaet  in  goede  reden, 

verbis  in  eodem      -r-.       i       f111         1  **f  111 

uxtu  apparet.  &  En  dan  ieght  u  belang  by  wij  le  van  ghebeden , 
eodem  fenf»,  Mie-    £n  njet  ^OOY  onVerftant,  of  door  een  hart  gebod. 

nas  permoiere  vxo-  >  O  - 

res  Hwtifts  Mi    Het  wijf  dat  heerfchen  wil  kant  teg;en  haren  God. 


V%0  V  WE.  18 

dan  noch  evenwel  en  moochje  niet  vermanen, 
'anneer  u  weerde  vrienc  door  onbefuyfde  wanen 
Is  inden  geeft  beroert,  ontrent  een  kranck  geficht 
En  dient  geen  fonne-fchijn,  geen  aengefteken  licht . 
Is  t' water  is  geroert,  men  laetet  weder  hncken, 
r  datter  yemant  poocht  te  putten  of  te  drincken, 
Hy  doet  een  quade  flach,  die  aende  fweere  nijpt, 
Eer  dat  de  puyft  geneeft,  of  dat  het  etter  rijpt.  ^ 
bigel  heeft  de  gront  van  defe  kunft  geweten, 
ie,  eer  het  hoofdich  nat  in  Nabal  was  gefeten,  (aen, 
Hemnieteenw7oörtenfprack-,  maerging  hem  dapper 
Als  hem  en  wijn  en  flaep  was  uyt  het  hooft  gegaen . 
bigel,  foo  het  fchijnt,  heeft  eerftmael  uyt-gevonden 
oe  dat  een  korfel  hooft  dient  in  te  fijn  ghebonden, 
Te  weten  nae  de  wrock,  en  naer  eenïbeten  flaep, 
En  als  het  moedich  hert  is  dwee  ghelijck  een  fchaep . 
is  dienftich  in  het  bed  u  man  fijn  les  te  feggen, 
ly  moet  daer,  hoe  het  gaet,  in  ftilte  blijven  leggen  ; 
Sijn  geeft  heeft  dan  geruft,  en  hy  is  nuchters  monts, 
»  Noyt  beter  huys-vermaen  als  in  het  fachte  dons. 
ihy,  leert  dan  uwen  vrient  in  heete  tochten  mijden, 
n  taft  hem  nimmer  aen  als  op  bequame  tijden  -y 
En,  alft  de  reden  eyft,  foo  kieft  een  ftjl  vertreck, 
En  doet,  op  defe  wijs,  een  fedich  huys-gefpreck: 
ck  weet,  het  is  gefeyt  een  langen  tijt  gheleden, 
ck  weet,  het  is  gefeyt  niet  fonder  groote  reden, 
Dat,  wie  fijn  rijeker  geeft,  en  wie  fijn  wijfer  leert, 
Is  uyt  een  fotte  waen  van  wijf  heyt  afghekeert . 
ck  weet  hoe  God  den  man  heeft  boven  ons  verheven , 
ieeft  aen  fijn  edel  breyn  een  hooger  aert  gegeven ; 

Ee  3  lek 


V%OV  VFE.  \ 

lek  kenne  mijn  gebrcck,  en  evenwel  nochtans 
Soo  is  een  fwacke  vrou  oock  dienftich  aende  mans. 
Wien  iflet  onbekent,  dat  oock  geringe  knechten 
Den  Heere  van  het  huys  by  wijlen  onderrechten  ? 
En  dat  oock  menich  vorft  fich  niet  en  heeft  gefchaemt,i 
Dat  onder  fijnen  raet  een  vrouwe  was  genaemt  ? 
Als  Sara  was  gefint  om  Agar  wech  te  dri  j  ven , 
Haer  man  in  tegendeel  die  wilfe  laeten  blijven ; 
En  datter  menich  woort  hier  over  was  ontftaen, 
Siet,  Abram  liet  de  maecht  en  haren  foone  gaem 


a  Kahuai  «  een  £)e  ar00te  Nahual ,  U)  uyt  vreefe  van  te  miflen  . 

mem  van  een  Wal-         O        .  r  •       1     1       1  1        •    n  rr 

iffk  vandewicke  Gebruyckt  tot  lijn  gheleycl  een  vande  minlte  villen , 
°rtd' m  IJ*a/3"     En  dat  noch  als  het  dier  ontrent  de  droochte  koomt, 
En  voor  een  dorre  ftrant  of  harde  klippe  fchroomt  • 
interdum  revcia.  j_jet  mUySje  vander  zee  koomt  vooren  uyt  gevaren, 

tur  mrnort  quoa  J    '  •  °i  i       •     i  t 

mqar  nefdt.  i.  p0-  En  vint  een  goeden  wech,  oock  midden  inde  baren; 
117'  frovLf&      Siet  1  hoe  het  kley nfte  dier  oock  mette  faecken  doet, 
ik  gioff.  *b  omni-     j^et  jeert  jiet  g-rootfte  beeft  hoe  dat  het  fwemmé  moet 

bwlaudata.  O  lil  i  i  i 

Hier  uyt  wort  dan  gemerckt  hoe  dat  oock  kleyne  dingen 

b  Balena,  qnando  -  •  •  1  i     i  'r     l       1  • 

fr*-grandifuicrci-  By  wijlen  raet  en  hulp  tot  groote  laecken  bringen ; 
uorumpndere  oh-    G  hy  denckt  dat  oock  een  vrouw,  al  iffe  wonder  flecht 

tutu  ejU4  ocmts  vt-  J  >  * 

dere  mfiantiaf***     £en  klouck  en  deftich  man  by  wij  len  onderrecht . 

nonpotefï,  Mufcu-  T  .  «  A  1      1  n- 

lodmevtitur,  qm  Laet  my  dan,  weerde  vnent,  u  linnen  heden  Itieren, 

Laet  my  doch  heden  fijn  een  vande  minfte  dieren ; 
rnm  we.  pim.       MifTchien  foo  kan  het  fijn,  dat  ick  in  dit  gheval 
V  eenich  driftich  fant,  of  rotfe  wijfen  fal.  c 

c  Feeminarum  prA- 
ctpta  f&pe  mftritos 

juvant.    Nam ,  vt  CAterca  9mitUm ,  Pêmpcja  Tlotin*  wcredib  'tU  diü*  %uam  auxerii  gLriam  Trtjaw. 

Vm; 


V%0  V  WE. 

Vnan  aldus  gcmaent  fal  jae  de  foete  klachten 
Oitfangen  met  befchey  t,  en  nae  de  reden  achten ; 


Waer  is  van  hondert  een  foo  dom  en  onbeleeft, 
Die  aen  een  tydich  woort  het  oire  niet  en  geeft  ?  4 
'Viefal  met  beter  aert  het  manne-brey  n  bewegen 
Ai  fijn  geminde  vrou  ?  die,  naer  het  is  gelegen  y 

Ee  4  Hem 


aManda  mulierum 
Rhetorica  quidvis 
obtinet.  Richter,  in 
Axiom.  hijiork* 


Exempelen  van  wijfe  Z^T?  O  U  W  F 

cn  deftige  vrouwen.  *    J\L         ^  v  y 

Kl™T"?foT/a    Hem  kyden^  overgaen,  en  onderwij fen  mach , 
^LmJZodVm  '      Of  door  een  deftich  woorc,  of  door  een  foeten  lach . 
VmZ^r^Ü°'  ^oe  menich  rou  geleld-door  boofe  hifi:  gedreven , 
i  .Corinth.?.     Heefc  door  een  fnege  vrou  begonnen  beter  leven  ? 

Hoe  menich  felfaem  hooft,  vol  grillich  onverftant , 
Is  door  een  defcich  wijfghehouden  inden  bant  i 
Der  Longebarden  vorft,  u  man7  Theodclinde, 
&u%uTA^reat  Werd  dwee,gelijck  een  lam,  om  dat  hy  u  beminde ; 
Tiraqueü.  traB  de     Het  was  u  wijs  beleyt  dat  hem  de  deuchden  prees, 

mJ7r&ï^rf'     ^et  was  11  ^oete  mont  die  hem  de  reden  wees. 

Ataulphus  was  gefint  out  Romen  af  te  breken, 
iohan»es  And™  Om  fijn  geduchte  macht  te  wijder  uyt  te  fteken ; 
fuim  muita  fcfe  *b     Het  voontel  vande  man  geleeck  een  tule  wet, 
Maf* If  rit.  in  c.  noch  hcert  hj ii  gemael  de  booie  daet  belet ; 

(ccundhn  Apoff*-  ]sjoch  ^ft  het  geeftich  wijf  den  held  alfoo  belefen, 

lam,  col./,  de  Pr*-  m  u      ■  r 

tend.  Dat  hy  in  korten  tijt  ontfing  een  ander  wefen, 

Want  hy,  die  vanden  haet  te  voren  was  gevat, 
Werd  hoeder  van  het  volck,  en  vader  vande  ftadt . 

mui  potmtm   Tis  boven  al  gemerekt,  dat  even  door  de  vrouwen 

muüere  hona  ad  in-  y     J  mannen  oyer  aj    jn  aen(Je  foj  behoUWdl  , 

Jtrucndum  ac  in-  >  ' 

formzndum  vimm  ;  Sijn  van  haer  ongeloof  (fiet  wat  een  heylich  werek ! ) 

auodcu?2Cfo  voluerit.         _    .  r  v  11 

hakt  entm  <wt»$-     G  ekomen  totte  n  Heer,  en  totte  waere  kerek . 

±4^.  Ii%uldtfs  foete  tacl  heeft  uytte  doot  ghetogen 

tum  fiurimhm  a-  [)en  Gotfchen  over-heer .  Clothildis  heeft  bewogen 

met  mi  co?ijh'it.  %       C       C  ^        111  n        r  • 

chryfosi.  in  uhan.     Clovv s  den  rranlchen  held  te  velten  li]  n  gemoet 
B&miUo.  Qp  Qoc]es  nlm  verbont,  in  Chrifti  weerde  bloet. 

Ghy  fiet  dan  jonge  vrou  hoe  defe  foete  plichten 
Ten  hoochften  dienftich  fijn  om  uwen  man  te  (lichten, 
En  effter  dient  het  ftuck  niet  aen  te  fijn  geleyt 
Als  op  een  vafte  peyl  van  noodich  onderfcheyt. 

D 


F %p  V  WE.  10 

iaer  fijn  verwaende  mans,  vol  ongetemde  vlagen , 
)ie  niet  een  deftich  woort  van  yemant  konnen  dragen 
Want  foo  maer  eenich  menfch  van  hare  feylen  fpreeckt* 
Het  fchijnt  dat  hun  een  mes  tot  in  het  herte  fteeckt. 
'ermijt  dan,  wijfe  vrou,  in  ti  ghefpreck  te  treden , 
of  eerft  kent  uwen  man,  en  lijn  gheheele  feden, 
En  foo  hy  grillich  is,  en  van  een  fleren  moet, 
Soo  laet  het  fpreken  daer5  en  kieil  een  fachter  voet , 
oet  als  een  fnege  vrou,  die  op  verfcheyde  Ronden 
ad  onverduldich  bloet  in  haeren  man  gevonden , 
Die  wift  een  beter  wech,  en  vry  een  Toeter  greep, 
Waer  door  fy  haeren  vrient,  oock  Tonder  fpreken,  neep, 
ant  alfler  eenich  ding  haer  finnen  mochte  quellen, 
o  gingfe  mette  pen  haer  klachte  nederftellcn  • 
En,  mits  haer  korfel  man  eens  op  een  maekijt  keef, 
Soo  waft  dat  hem  de  vrou  in  defer  vougen  fchreef: 
hoon  ick  niet  verr'  en  ben,fchoon  brieven  fijn  gevonden, 
m  naer  een  vreemde  kuft  te  worden  afgefonden , 
Vermits  ick  evenwel  uw  fhelle  tochten  ken , 
Soo  fwijgh  ick  mette  mont,  en  fpreke  door  de  pen. 
vVy  waren  gifter  noen  tot  uwen  vader  eten , 
Oaer  ick,  nae  fijn  bevel,  was  over  u  gefeten ; 
Ghy  weet,  daer  viel  gefchil,  om  ick  en  weet  niet  wat, 
By  yemant  vanden  hoop  ten  cjuaetften  opgevat, 
ck,  met  een  (tillen  wenck,  en  fonder  yet  te  fpreken, 
kftont  u  mette  voet  een  weynich  aen  te  fteken, 
Op  datje  vanden  twift  u  wederhouden  fout, 
En  met  het  grillich  volck  u  niet  vermengen  wout . 
Fis  waer ;  ghy  fweecht  terftont,  en  liet  de  gaften  blijven, 
vlaer  dreeft  u  tochten  aen  om  tegen  my  te  kijven  -y 

F  f  Het 


hoe  te  bejegenen.  *  ^ 

Het  fcheen,  ick  was  te  verr'  uyt  mijn  bevang  gegaen, 
En  fiet !  met  onfe  twift  was  alle  twift  gedaen . 
V  vader  nam  een  fchrouf,  en  hiet  de  knechten  fchincken. 
En  ging  op  onfe  pays  een  vollen  roemer  drincken ; 
Hy  noodde  def '  en  geen  hem  nae  te  willen  doen, 
En  dit  ging  over-hant  by  naeft  de  ganfche  noen. 
Ghy^  die  een  jonghe  vrou  had  onder  u  gebueren , 
Vielt  onderwijlen  uyt  in  alle  vreemde  klieren  j 
Haer  man  fat  over  haer,  en  fach  het  fpeeljen  aen, 
Het  fcheen  als  of  hy  fprack,  ey  laet  de  grillen  itaen. 
Maer  defen  onverlet  foo  bleef)  e  fitten  malen 
Met  ftreken  die  ick  weet,  en  niet  en  wil  verhalen ; 
Ick  hadde  fprekens  luft,  maer  evenwel  ick  fw7eech  j 
Hoewel  ick  menichmael  belchaemde  wangen  kreech . 
Neemt  my  ten  beften  af,  dat  ick  een  weynich  klage , 
Van  dat  ick  met  verdriet  in  mijnen  boefem  drage  j 
,    Tis  uyt  geen  vinnich  hert  door  tochten  omgevoert, 
m  te  marj  cft  foi    Maer  uy  t  een  rechte  fucht  die  my  de  finnen  roert . 

quLeïe?pubS  ^oe '  ^a  een  eer^ck  man  °P  fyn  g^felfchap  kijven  ? 
ques  avec  &fem-  En  met  een  ander  wijf  fijn  dwaiè  grillen  drijven 
bonnTii^ia1  dolt     Oock  daer  het  fchamper  volck  den  ganfche  handel  fiet; 

eft '  mauv^iè  iUa  Weyn^  eCr>  ^ie  g%  ^e  trOUWC  biet . 

doitfoufFrir,afin  Een  man  van  uwen  ftact,  een  man  van  uwe  jaren 

ou'elle  ne  devien-  -r»  i  •         n         •  1 

ne  pire.  ac*$.  En  vouchtet  ynimers  niet  onituymich  uyt  te  varen ; 
^ireL  En  min  noch  dwaes  te  fijn,  ghelijck  een  jonge  laf, 

b  con  u mogUewn    Ey,  laet  een  andermael  van  defe  grillen  af. 
fcfaïSe^rcfen-  Mif  hóecht  u  eenich  ding  aen  my,  of  mijne  feden, 
**  d'«tm,  perche  g00  fpreeckt  wanneer  het  dient,  en  dat  met  goede  reden; 

l'uno  e  Jegno  at  1  r  \ 

fazzia ,  ïdtr*  'm     Dasr  voucht  geen  lier  of  leet  voor  alle  man  gefey  t, 
Guazt'^'         En  mal  en  wijs  te  fijn  dient  ftü  te  fijn  beleyt .  b 


r%o  v  wr 


i 


>it  fchreef  de  jonghe  vrou,  en  fonder  yet  te  (eggen, 
|ing  in  een  ftil  geheym  haer  klachte  nederleggen, 
Een  plaetfe  daer  de  man  fijn  befte  finnen  bracht, 
En  op  fijn  innich  hert,  of  lijnen  handel  dacht. 
7aer  ifier  eenich  menfeh,  foo  rou  en  onbeuieden, 
'jo  byfter  onbefchoft,  foo  buy  ten  alle  reden, 
Die  met  een  nuchter  hert,  noch  vers,  en  ongeftoort* 
Sal  nemen  over  dwers  een  ongeiproken  woort  ? 
]  ier  is  geen  fnarre  ftem,  geen  hevich  tegen-fpreken, 
(  een  ftuer  of  vinnich  ooch,  geen  honger  om  te  wreken  j 
Hier  is  een  ftom  gefchrift  dat  geen  geluyt  en  heeft, 
Als  dat  de  lefer  felfs  met  eygen  monde  geeft, 
eefc  dan  u  weerde  man  van  Nabals  oude  ftreken, 
at  niemant  wagen  derf  om  tegen  hem  te  fp  reken  ? 
Soo  plcecht  gefetten  raet,  en  maeckt  een  brief  ghereet^ 
Een  pen,  een  wijfe  pen  kan  nijpen  fonder  leet . 
jlaer  hier  dient  oock  de  man  fijn  kfTe  voor  gekfen, 
'en  eynde  fijn  gemoet  gebuyehfaem  mochte  welen  j 
Op  dat,  wanneer  de  vrou  met  goede  reden  fprack , 
De  man  fijn  tweede  fiel  niet  voor  het  hooft  en  ftack. 
I  ier  is  een  gunftich  hert  de  gront  van  alk  faecken, 
kt  kan  u,  weerde  man,  de  finnen  buychüem  maecken, 
Dat  kan  een  fauce  fijn  die,  wat  de  vrouwe  doet, 
Die  wat  de  vrouwe  feyt,  kan  maken  honich-foet . 
J'raecht  liefde,  deftich  man,  een  liefde  niet  gebonden 
l  en  fchoonheyt,  dwafe  luft,  of  dierghelijcke  gronden , 
Maer  aen  haer  eerfte  wet,  een  liefde  wonder  fterek, 
Niet  op  het  fant  ghebout,  maer  op  een  vafte  ferek: 
len  liefde,  niet  alleen  ghewaflen  op  de  tippen 
hn uwen loffen mont,  of  op  de bloote lippen, 

Ff  %  Niet 


ë 


Het  out  $reeck- 

tpeert  [eytrvel: 
Het  it  al  goet,  wat 

hy  doet,  diemeïi 

bemint, 
Het  is  al  quaetïdie- 

men  haet,  jvathy 

begint. 


V%0  V  VFE. 

Niet  uyt  de  domme  jeucht,  of  van  het  dertel  bloet, 
Maer  uyt  het  middel-punót  van  u  befet  ghemoet: 
Een  liefde  fonder  end,  een  liefde  mette  jaeren 
Niet  laeger  afgedaelt,  maer  hoogher  opgevaren  j 
Een  liefde,  tot  befluyt,  in  Gode  vaft  ghegront, 
En  die  in  haer  begrijpt  het  eerfte  trou- verbont.  . 
Geen  noot  moet  eenich  man  van  fij  n  gefelfchap  fcheyde 
Geen  druck  en  moet  het  wijf  van  haeren  hoeder  leyden 
Geen  harde  fiaverny,  geen  onver  wachten  rou 
En  mach  een  vroom  gemoet  verfwacken  inde  trou. 
Dit  hebben  foo  betracht  veel  wel-gevouchde  paren , 
Die,  met  een  rechte  fucht,  ten  vollen  eenich  waren ; 
Veel  kan  op  dit  geval  hier  worden  by  ghebracht, 
Maer  een  beleefde  daet  is  weert  te  fijn  bedacht . 

sietdefegefchie-  Een  herder  uyt  het  wout,  terwijl  hy  aender  heyde 
deniffe  verhaeic  Sijn  jonge  gey ten  dreef,  fijn  oude  fchapen  weydde, 

bySyraonGou-       c    l»  L  U      ITL      UI  AA 

lart  au 4.  tóm,des     Sach  van  een  hoogen  beren,  lach  in  het  laege  dal, 
mbk?&S  niemo^     Sach  onder  aende  ftrant  een  drouvich  ongeval, 
rabies  de  noftrc  £)aer  was  een  fekcr  fchip  met  roovers  aengekomen, 

temps  chap.de  la         1     1  1      ^  1    1       r-  1 

foy  &  fideikédes  Die  hadden  Galathee  lijn  vrouwe  wech-genomen, 
SveSiés  aucres!     Oock  eenich  ander  volck,  dat  onder  aende  zee 

Was  vlytich  aen  het  werek,  en  wies  het  jonge  vee. 
De  drouve  Celadon,  die  fijn  gefelfchap  kende , 
En  fach  hoe  al  het  volck  fich  vanden  oever  wendde, 
Slouch  op  fijn  drouve  bord,  en  fach  den  hemel  aen  y 
En  feyde ;  lieve  God,  wat  dienter  nu  gedaen  ? 
Hy  geeft  hem  nae  de  zee,  de  tranen  op  de  wanghen, 
En  nep,hou  vrienden,hou !  hier  is  al  meer  te  vangen; 


ttiouwedcmandcn     V <R  Q  T)  WE 
^efchuldichis.  *.  *\y    V  Ï  V 

En  fcheyt  niet  vande  wal,  tot  datter  volle  vracht 
Is  op  het  lant  gerooft,  en  aen  het  boort  gebracht. 


Af-  Vcnne.  in 


AcCn  Maffiatr 


hy  hebt  mijn  echte  deel  van  Gode  my  gefonden , 
In  fcheyt  dat  reyne  Tucht  te  famen  heeft  ghebonden  j 
Ghy  fchent  het  befte  paer  dat  oyt  het  echte  bedt. 
Dat  oyt  den  hemel  felfs,te  famen  heeft  gefet. 
iy  lieve,  waerom  dat  ?  ey  laet  ons  weder  paren, 
>oo  mach  u  fnelle  barck  geluckich  henen  varen ; 
Niet,  dat  ick  weder  eyfch  mijn  lieve  Galathee, 
Maer  wens  benevens  haer  te  varen  over  zee. 
eemtmyoock  inden  boot;  al  moet  ick  dapper  roeyen, 
f  harder  dienft  begaen,  ten  fal  my  niet  vermoey  en: 

Ff  3  Neemt 


V%0  V  WE. 

Neemt  my  oock  inden  boot,  een  klouck,  eë  ruftich  ma 
Die  met  een  vollen  wil  een  flave  wefen  kan  • 
Neemt  my  oock  inden  boot,  al  moet  ick  fijn  geflagen, 
En  dienen  evenwel,  ick  lal  het  willich  dragen, 

Ick  fal  het  willich  doen:  neemt  my  oock  inde  boot, 
Of  fooje  niet  en  meucht ,  foo  fchenckt  my  dan  een  lo 
Dit  feyde  Celadon,  en  gaf  hem  inde  baren , 
En  bad  al  even-ftaech  om  met  te  mogen  varen ; 
De  roovers  fijn  verbaeft  dat  yemant  tranen  fchreyt, 
Om  vaft  te  fijn  geboeyt,  en  wech  te  fijn  geley t . 
Nae  lang  en  drouf  geprach,  men  laet  hem  naerder  komen 
Men  wijft  hem  nae  den  boot,  daer  wort  hy  in  genomen, 
En,als  de  rouwe  jeucht  fijn  handen  binden  wou, 
O  bint  my,  fprack  de  man,  aen  mijn  geminde  vrou . 
Een  knoop  van  foete  min  heeft  my  en  haer  omvanghen, 
Laet  hier  oock  eenen  bant  op  onfe  leden  prangen  • 
Hy  bid  noch  andermael,  en  biet  fijn  rechter-hant , 
En  geeft  hem  mette  vrou  gewülich  aenden  bant. 
Het  fchip  doet  fijnen  loop,  en  fnijt  de  foute  baeren, 
En  koomt  in  korten  tijt  te  Thunis  aenge varen ; 
Daer  wort  het  lieve  paer  den  koninck  voorgeftelt, 
Den  koninck  alle  ding  van  eerften  aen  gemelt. 
De  vorft  die  prijffc  de  daet,  befiet  de  jonge  lieden , 
En  toont  met  fijn  gelaet  haer  gunft  te  willen  bieden ; 
Hy  laetfe  metter  daet  verloffen  uytten  bant^ 
Enmaeckt  van  Celadon  fijn  eygen  lijf-trouwant. 
De  trouwe  wort  gheloont ;  en  hy  die  aender  heydenl 
Een  bock,  een  fchaep,  een  kalf,  een  gey te  plach  te  weyde 
Is  hoeder  vande  prins,  niet  fonder  grooten  lof, 
En,  voor  een  vuylen  ftal,  geniet  het  luftich  hof. 


F%OVPTB.  23 

Jk  wenfch,  geluckich  paer,  ick  wenfth  aen  onTe  dagen 
]>at  uwer  over  al  de  fame  mach  ghe wagen, 
Ick  wenfche  boven  al  dat  ons  het  trouwe  bloet 
Veel  faets  dat  u  ghelijckt,  veel  kinders  geven  moet, 
och  dient  11  trouwe  Tucht  wat  hooger  opgerefen } 
p  dat  de  weerde  trou  verkrcech  haer  eerfte  welen, 
Verkreech  haer  eerften  glans .  wel  aen,  trouhertich  man, 
Treet  vorder,  en  befiet  waer  trouwe  reycken  kan  • 
I  dien  het  foo  geviel  dat,  met  te  mogen  fterven, 
Chy  kondet  Teker  heyl  aen  u  gemael  verwerven , 
I  Ghy  moeft,  oock  Tonder  Tchrick,  11  vougen  totte  doot, 
Om  haer,  door  u  bederT,  te  trecken  uytte  noot . 
$iy  moeft  u  eygen  vley  s,  u  lieT  en  jeuchdich  leven 
I|cn  onder-aertlchen  poel  gewiliïch  over  geven ; 
Ghy  moeft  uyt  rechte  Tucht  de  kloucke  daet  beftaen, 
Die  Gracchus  overlang  te  Romen  heeft  ghedaen . 
\y}  naer  een  vreemt  gelicht  van  twee  gepaerde  flangen , 
lie  yemant  van  'tgefin  had  in  het  huys  gevangen, 
Ging  tot  het  eenlaem  volck  dat  fich  hier  op  verftont  > 
En  Tocht  op  dit  geval  te  weten  haeren  gront. 
hn  vanden  grijTen  hoop  ging  hem  aldus  gewagen , 
l  diende  manne-flang  koomt  doot  te  fijn  geflagen. 
Eer  dat  het  wijTje  fterft,  daer  is  geen  twijTel  aen 
Ghy  fijt  een  Teker  lijck,  u  leven  heeft  gedaen  • 
ï  aer  Too  in  tegendeel  het  wijfje  w7ort  gegrepen 
(m  nae  den  Twarten  poel  van  Acheron  te  liepen, 
Soo  weet  dat  uw  gemael  Tal  varen  nae  den  kolck, 
Die  vande  werelt  Tchey  t  het  onder-aertTche  volck. 
my  doet  wat  u  behaecht ;  doch  wilt  u  flucx  bereyden  , 
Vant,  fiet  den  hemel  dreycht  u  inder  haeft  te  Tchey  den  : 

FT  4  Dcnckt 


Soo  heeft  lacob  ge« 
daen  in  ket  ontmas- 
ten van  ~Efau* 
Gcnef.  31.33. 

David  naer  bet  in- 
nemen van  Zik~ 
lag ,  de  Heere 
Chriftm  aen  ^ïpi 
gemeynte. 

MultA  id  ipfum 
foemim  pr&ftite- 
runt.  L.Vive$l.2. 
de  iChrifï.  focm, 
cap.  quomodo  vxor 
fefe  erga  tnaritum 
bakere  tkbeat. 


Pc  man  moet  oock  zijn  leven  voor     V  ^  0  %)  E. 
&  vrouwe  te  pande  letten.  \ 

Denckt  vry  wat  God  befluyt  dat  heeft  een  vaften  gron 
En  weet  dat  u  alleen  de  keufe  wort  gejont  . 
De  man,  nae  kort  beraet  op  veelderhande  faecken, 
Meeft  hoe  het  fijn  gemael  lal  nae  fijn  leven  maecken, 
Laet  ftracx  met  eyghen  hant  het  wijf  jen  inde  locht, 
Op  dat  het  wederom  de  ruymte  kiefen  mocht. 
Maer  in  het  tegendeel  gaet  inder  haeft  belaften 
Het  dier  van  mannen-aert  met  wapens  aen  te  taften •, 
Dit  vordert  Gracchus  felfs,  en  ftouwt  de  knechten  voc 
En  wort  dus  inde  flang  met  eyghen  wil  vermoort. 
Siet  wat  een  wonder  ding  1  naer  loop  van  weynich  dag< 
Siet,  Gracchus  is  gegaen,  en  naer  het  graf  gedragen  , 
tyrmiiam  nefcio      Geluckich  is  de  vrou  die  foo  een  man  verkoor : 
dixerimquodtdem     Rampiauch  is  het  wijt,  die  loo  een  man  verloor. 

Tfa  prouft  aen  dit  geval,  beprouft  u,  waere  mannen, 
amifent.  vakrm  of  u  het  edel  hert  is  machtich  uy  t  te  bannen 

Den  hoochften  dwingelant,  de  vreefe  vande  doot? 
Tot  heyl  en  onderftant  van  uwe  bed- genoot . 
En  foo  ghy  dan  bevint  dat  uwe  finnen  beven, 
En  fchricken  vanden  flach,  en  fnacken  om  te  leven , 
Soo  hoort  u  vonnis  aen,  en  weet,  tot  uwer  fpijt,  1 
Dat  ghy  tot  heden  toe,  niet  recht  getrout  en  fijt . 
Al  die  in  dit  geval  haer  teere  leden  vreefen, 
En  fijn  geen  echte  mans,  maer  rechte  pimpel-meefen, 
Geen  lucht  van  echte  min  en  heefter  rechten  aert, 
Daer  yemant,  als  het  geit,  fijn  eyge  leven  fpaert . 
Hoewel  dan  eenich  lant  van  Gode  w7ort  geflagen 
Met  peft,  en  haeftich  vyer,  of  diergelijcke  plagen, 
En  dat  u  weerde  deel  is  van  het  cjuaet  gevat, 
Noch  ftaet  u  geenfiris  vry  te  vluchten  uy  tte  ftadt. 


V%0  V  WE,  M 

jtfiiS  tegen  u  verbont,  en  buyten  alle  reden, 
^lieve  wederpaer,  u  vleys,  en  eyge  leden, 
V  weerde  tortelduyf,  u  deel,  en  befte  pant, 
,    Te  laeten  inden  druck,  te  laeten  inden  brant.  4  Si  Mfiritum  tem}*- 

i  ftaet  het  y  emant  vry  om  wech  te  mogen  vluchten ,  Vntlr7l}2n 
k  God  de  werelt  plaecht  met  oneefonde  luchten  •  *  v}ei  vrt\ 

Geen  man  heert  echter  macht,  uyt  vreet e  vande  doot  9  f<»m  Bcfoidus  m 
Te  gaen  in  dit  geval  van  hjne  bed-genoot.  mortit  etmfidm  poli. 

i  I  dien  ghy  recht  bemint,  geen  peft,  of  peper-koren,  *** 

(een  kool,  of  vierich  feer,  hoe  diep  het  is  gefworen, 
i   En  kan  in  eenich  deel  verfwacken  u  gemoet,  s  Ioh 

Want  rechte  liefde  fchopt  de  vreefe  niette  voet . 
(hy5buycht  dan  voor  den  Heer,  en  wacht  fijn  welbehagen, 
jy  biet  oock  fomtijts  gunft  te  midden  inde  plagen , 
En  fchoon  ghy  fijt  belmet,  en  van  het  vyer  geraeckt, 
Noch  fteunt  op  uwen  God,  hoewel  de  doot  genaeckt. 
t  ^,ght  met  den  goeden  lob,  (b)  of  wel  fij  n  heete  ichichten   b  mimfi  *ctUm\ 
lly  fteken  inde  borft,  en  uyt  de  werelt  lichten  ,  Zl  ^0^"*  ' 

Of  wel  mijn  innich  merch  w7ort  in  het  vyer  gcrooft, 
God  is  mijn  eenich  heyl,  mijn  onbefweken  trooft. 
]idien  ghy  defen  gront  komt  eenmael  vaft  te  leggen, 
!)o  weet  ick  niet  een  woort  tot  u  bericht  te  feggen  ; 
Want  die  in  fijn  gemoet  eens  rechte  liefde  fet , 
En  houfc  geen  regel  meer,  hy  is  fijn  eygen  wet . 
'k  keere  wederom ;  de  tonge  vande  vrouwen 
1  an  goet  en  weder  quaet,  kan  vreemde  dingen  brouwen, 
De  tonge  vande  vrou,  wanneerfe  byfter  woet, 
Is  doodelick  vergif,  is  enckel  draken  bloet ; 
k  tonge  vande  vrou,  met  foete  min  beftoven, 
<  aet  moft,  en  honich  felfs,  gaet  alle  foet  te  boven ; 

G  s  Dc 


Offer  ccmce  huys-houdinge  j^fT?  /I  71  J/rf/'  ET 
Toadcr  cwi^wdèn  kan.  V    J\\J    KJ  V  V  JZ,. 

De  tonge  vande  vrou  baert,  juyft  gelijckfe  wil, 
Of  herten  vol  genuchts,  of  huyfen  vol  gefchil  • 
Wel  aen  dan,  eerbaer  volck,  de  wij  le  vlouck  en  fegen 
Is  in  het  kleyn  begrijp  van  uwe  tong  gelegen, 

Soo  maeckt  u  voor  het  quaet  een  eeuwich  mont-gebi 
En  toomt  met  alle  macht  het  ongetoomde  lidt. 
Veel  fijnder  onder  u  begaeft  met  fchoone  dingen , 
En  konnen  evenwel  geen  lofle  tonge  dwingen, 
En  konnen  evenwel  niet  Ipreken  foo  het  dient, 
*  vomm  opümè      £n  konnen  evenwel  niet  vieren  haeren  vrient . 
dum)iirgp  non  ca-  Het  fchijnt  (wat  vreemder  ding ! )  dat  mannen  en  yrouv 
'^mlmtrM*  NqcIi  leven  onder  een,  noch  huys  en  konnen  houwen., 
*™Tdfm7mDA       ^S  ^om^jts  met  een  ylaeg  wort  ick  en  weet  niet  waf 

Van  d'een  of  d'ander  fy  ten  quaetften  opgevat .  & 
typtTeJè  fonjfl  Wie  fach  in  eenich  lant  oyt  twee  gepaerde  helen, 
quod  ad  tixeu  do-  iylt  n0yt  m  ongemack  van  ftuere  woorden  vielen  ? 

weïttCM  pertmety  J  XD 

famw  pwipmm      Waer  is  in  eenich  huys  ioo  ftaegen  minne-vlam, 

pjtrtem  vït&  focialié        ^  i  •  i 

mter  homiL  #  Daer  noyt  een  muyltje  rees,  en  noyt  een  pruyltje  qu 
imptgium ,  &  ta-  pjet  [s  van  outs  gelooft,  of  wel  de  klouckfte  vonden 

raen  tntervemunt  n  i  i  r  in 

varia  incommoda,  Oock  van  het  grootlte  rijck  by  een  veriamelt  ftonden, 
mi*  ajpergunt.  Ad    Dat  al  het  wij  s  beley  t  niet  machtich  welen  1  ou 
bas  tnokfiias  dc-         brengen  aenden  dach  een  recht  volkomen  trou. 

voranaas  Jtje  com-  ~  p  i  •      r  1 

ponamfiddes  0por-  Ach  1  ledert  dat  de  menlch  van  God  is  afehe weken , 

tet.  Calvin,  ad  Ge-  ^        •     1  1 1  1     r  1 

wf.  cap.  ic.s.     Soo  is  dc  waere  min  in  alle  man  bel  weken : 
bMMreu*  Aurelia     Ach  !  feder t  dat  de  menfeh  den  eerften  vrede  brack ,  j 
tilotTfi  Ptous°ks     Soo  bleefF  ontrent  den  menfeh  gheduerich  ongemacl. 
fages  eftoyent  ]sjict  altiit  foete  jock,  niet  eeuwich  fachte  rofen ; 

fondus  en  vne  >  ii    ririr         »i         %  C 

fornaire,qu'iis  ne  Ons  meelte  vreuchdë  felfs,  heeft  oock  haer  drouve  pok  ; 
neTcSS  pour     Wie  hoopter  vafte  ruft,  naedien  men  twift  vernam 
S&^SS,     Oock  in  het  fedich  huys  van  lob,  en  Abraham  i 


V%OVVTE.  H 

!  moet  noch  evenwel,  de  moet  is  niet  t'ontgeven^ 
y  konnen  met  gemack,  en  Tonder  twiften  leven , 
Wy  konnen  jaren  lang  ons  myden  voor  gefchil 
Indien  het  echte  volck  nae  reden  hooren  wil . 
r  dient  een  lieve  vrou  de  vrouwen  aengewefen  , 
ie  om  haer  vreedfaem  hert  noch  heden  is  geprefen ; 
Die.om  haer  foeten  aert  in  alle  vroirwe-piicht, 
Verkreech  tot  haeren  lof  dufdanich  graf-gedicht. 
jteen  hier  opgerecht ,  het  Jchrift  ciaer  m  gehouwen  , 
|L  lejer  y  hier  gefielt  ter  eer  en  eener  <vr  ouwen 
Die  jaren  njïermdel  acht  heeft  by  een  man  gewoon t , 
En  heeft  dien  ganjchen  tijt  noyt  fueren  mont  ge toont . 
„  toornt  Nymphé,aerdich  volc.koomt  maechdé,  foete  dlCrCj  annos  xxxij.  fint 
fik  die  eerweerde  graf  met  verfche  bloemen  eieren, 
Dat  foet  en  vreedfaem  hert  behoort  gekroont  te  fij  n, 
Met  blyde  maechde-palm,  met  groene  ros-marijn. 
Fier  maechdom  ( ick  bekent )  was  inde  trou  gebleven , 
Vas  in  het  echte  bed  aen  haeren  man  gegeven  , 
En  dat  met  volle  wil  *,  en  evenwel  nochtans 
Soo  gunn'  ick  defe  baer  een  volle  macchde-krans : 
1  ie  koomt  haer  eygen  toe,  en  dat  met  volle  telgen, 
h  niemant  (foo  ick  acht)  en  heeft  haer  des  te  belgen ; 
Want  wat  de  maechde-palm  voor  eygen  hebben  mach 
Dat  fietmen  dat  het  al  in  defen  boefem  lach  * 
weet,  u  maechde-kruy  t  heeft  eeuwich  verfche  bladen  ^ 
(een  fhee,  of  ftuere  vorit,  en  kan  haer  groente  fchaden  j 
Ick  weet,  dat  uwe  palm  heeft  bloemen  fonder  {aet, 
En,  fchoonie  luftich  bloey t,  geen  vruchten  achter  laet. 
it  al  kan  evenwel  op  onfe  vrouwe  paffen  j 
is  in  ftaege  jeucht  geduerich  opgewaffen, 

Gg  %  Sy 


Efitaphium  vxoris 
Sater  ni  Tater ni 
D.  M. 
$.  Sylvitts  Taternm 
*vxori  rarif.  exem- 


E.  S. 
V.P. 

Tiraqueli.  L.  con- 
nubïal.s.  num.i?* 
Camerar.  Mcditat. 
ïLifior.  part.i.cap* 

Plin.  lib.  Epift.  8. 
ad  Geminium ,  de 
Macrino  quodttm 
agit,  qui  jp.  an- 
pos  fme^nrgto,  ftnc 
cjfensa  cum  vxorS 
vixijfe  credit  un 


Sy  heeft  met  eeuwich  groen  het  echte  bed  gekroont, 
En  noy  t  in  haere  min  een  dorre  blat  getoont ; 
Sy  heeft  noch  boven  d^t  (wy  moetent  hier  beklagen) 
Sy  heeft  met  uwe  palm  ghebloey t  en  niet  gedragen  j 
Sy  is,  eylaes !  ghegaen,  en  uytter  tijt  ghevlucht 
Ach  leyder  1  fonder  faet,  ach  !  fonder  echte  vrucht, 
Ach  1  fonder  eenich  kint :  fy  is  eylaes  geftorven, 
Maer  wie  doch  heeft  het  erf  van  haere  deucht  verworv 
Wien  is  haer  foet  gedult,  haer  fedich  hert  gemeen  ? 
Ey  lieve  fooje  kont,  ey  lieve  wijfter  een . 
]<Jiet  dat  ick  al  de  fchult  wil  op  de  vrouwen  leggen, 
O  neen  want  op  de  mans  is  vry  ghenouch  te  feggen  j 
Want  als  het  echte  volck  geraeckt  in  onverduit, 
Men  fiet  het  meeftendeel,  het  is  gemeene  fchult. 
Dies,  om  tot  aller  ftont  krakeel  in  huys  te  mijden, 
Soo  dient  de  ruft  betracht,  en  dat  ter  weder- fy  den  ; 
Want  tot  foo  goeden  werck  behoort  te  fijn  gepaert 
Een  man  van  rijpe  fucht,  een  wijf  van  fachten  aert. 
Getroude,  jonck  en  out,  weeft  my  hier  in  ghetuygen, 
Soo  maer  een  hevich  man  fijn  tochten  wilde  buygen, 
Soo  maer  een  haeftich  wijf,  wou  fnoeren  haeren  mnt, 
Dat  trouwen  foude  fijn  het  foetfte  datmen  vont. 
Ghymans,  u  vierich  breyn ,  ghy  vrouwen  uwe  tongu 
Sijn  oirboir  ingetoomt,  en  nut  te  fijn  gedwongen ; 
Een  yder  daer  het  dient,  een  yder  in  het  fijn ; 
Soo  doende,  blinckt  de  trou  gelijck  een  fonne-fchijn 
Lat  ons  wat  langer  tijt  in  defe  plicht  befteden , 
Het  is  de  pijne  weert  hier  dieper  in  te  treden  ; 
Want  waer  het  echte  paer  vol-leert  in  dit  geval, 
Het  foude  vreedfaem  fijn  te  huys  en  overal. 


V%pVWE.  ié 

yie  fal  hier  mijn  vernuft,  wie  mijne  pen  geleyden , 
)p  dat  wy  totte  vrou  veel  goede  dingen  feyden  ? 
Veel  dat  een  echte  man  mocht  dienen  totte  ruft ,  < 
En  dat  de  wrevel-fucht  mocht  worden  uy t-gebluft . 
3u  bift  het,  reyne  Geeft,  die  alle  boofe  vlagen 
Cont  drijven  uytten  man  en  vande  vrouwe  jagen ; 
Du  bift  het,  die  het  huys  in  rechte  minne  voet  f 
O  koom  dan,  Heylich  Vyer,  en  daelt  in  ons  gemoet. 
/oor  eerft  dient  overleyt  hoe  gramfchap  is  te  mijden , 
Ten  tweeden  hoe  de  fpijt  is  veerdich  af  te  fnijden ; 
Ten  derden  hoe  de  menfch  lal  winnen  op  de  fiel 
Dat  haer  gefette  ftant  noy  t  uy  t  den  vrede  viel. 
Laet  ons  in  yder  ftuck  met  volle  paften  treden, 
Want,  foo  het  echte  paer  kan  vaten  onfe  reden, 
lek  fie  het  huys  bevrijt  van  twift  en  onverftant, 
Ghy  neemt  dan,  mijn  vernuft,  het  eerfte  by  der  hant. 
Nadien  het  foet  gedult,  en  alle  goede  plichten  f^1 
Ons  komen  vanden  Heer  en  vader  vande  lichten,  SZT^  u  m^ 

Soo  maeckt  tot  aller  tijt  een  deel  van  u  gebet, 
Dat  u  de  krygeUucht  mach  laten  onbefmet. 
:  Bid,  met  een  innich  hert,  dat  God  u  leere  poogen 
Kleyn  nae  den  geeft  te  fijn,  kley n  in  uw  eygen  oogen , 

Een  hooft  vol  fotte  waen  is  flux  en  talier  tijt  jnter  fuperhs  ;v« 

Onbuychfaem  totte  min,  en  veerdich  inde  fpijt . 
»  Die  trots  fijn  uytter  aert,  en  grooten  hoochmoet  drijven , 
»  Sijn,  om  het  minfte  ding,  genegen  om  te  kijven, 
»  Maer  die  fijn  herte  prouft,  en  kent  fijn  eygen  fchult, 
»  Al  wort  hy  fchoon  getercht,  hy  toont  geen  on gedult. 
»  Daer  is  ter  werelt  niet,  dat  hooger  dient  geprefen, 
»  Als  laegh  van  geefte  fijn,  en  facht  van  moede  weien, 

Gg  j  *>Want 


Aenraciingetotvreed-  F  R  0  V  WE. 

facmhcyt.  V> 

#)  Want  die  een  fedich  heit  in  fijnen  boefem  voet, 
» Is,  boven  echte  min,  tot  alle  dingen  goet . 
Tweê*  behulp-    j^oe  nieughje,  jonghe  vrou,  den  foeten  vrede  ftoren  ? 

middel  voor  de  .  O  O  . 

vrouw,  omwed-  Is  niet  het  ioetlte  loet  de  vrouwen  ingeboren  ? 
faem t*mje*.         Wat  fich  in  u  verbercht  of  buy ten  openbaert, 
Getuycht  van  alle  kant  van  uwen  fachten  aert. 
Wy  ften  u  rooden  mont,  en  uwe  teere  wangen, 
Niet  met  een  ftueren  baert,  of  ander  ruygh  behangen, 
Wyfienu  vorder  lijf  niet  hart  of  vinnich  wreet, 
Maer  van  gedweege  ftof,  gelijck  een  fyde  klect: 
Wy  fien  u  geeftich  oogh  met  Ibete  minne-ftralen , 
.  Vol  aengenamen  glans,  op  onfe  leden  dalen  -y 
Wy  hooren  uwe  ftcm  met  vriendelick  geluy  t 
Het  beek  van  u  gernoet  ten  fachften  drucken  uy t : 
De  geeft  die  haer  onthout  in  uwe  teere  leden , 
Is  fwack,  en  haeft  bcweecht,  is  buychfaem  voor  de  reden: 
Is  ('tgunt  men  over  al  voor  goede  peylen  acht ) 
Haeft  tot  een  eerbaer  root,  tot  tranen  haeft  gebracht, 
V  handel,  u  bedrij  f,  oock  vande  kintfche  lueren, 
Is  Ipelen  mette  naeld5,  is  breyen,  is  bordueren, 
Is  ftil  en  foet  beflach ;  u  fchoot  die  is  befet 
Met  fyde,  met  fluweel,  met  wolle,  met  faijet. 
Vw  finnen  evenwel  gaen  ondertuffchen  fpelen, 
Ghy  moocht  oock,  even  dan,  een  aerdich  deunt  jen  quelcr 
Ghy  moocht  oock  vrolick  fijn  en  plegen  uwen  luft, 
En  fchoon  u  lichaem  werekt,  de  geeft  die  is  geruft. 
Int  korte,  watje  draecht  in  finnen,  ofte  leden, 
Het  wijft  u  altemael  tot  foete  minne-feden, 
V  wefen,  u  bedrijf,  u  woorden,  u  gelaet 
£n  geeft  niet  anders  uyt  als  enckel  honich-raet* 

T 


F%0  V  WE.  *7 

ris  anders  mette  mans,  alwaer  verbofte  faecken 
)oor  innich  overlegh  verftoorde  finnen  maecken, 
Al  waermen  in  het  hof  met  hooge  woorden  pleyt, 
Daer  is  de  laft  alleen  de  mannen  opgeley  t : 
i\  waermen  yemant  fiet  op  (malle  bancken  leggen, 
)p  dat  hy  door  de  pijn  de  waerheyt  mochte  feggen; 
Al  waermen  menfchen  ftraft  die  uy  tten  regel  gaen, 
Het  koomt  al  op  de  mans,  niet  op  de  vrouwen,  aen. 
Ü  waer  de  felle  zee  met  ongetemde  baren 
Coomt  op  het  taye  kley  ge weldich  uy  tgevaren, 
Al  waer  door  hoogen  ftroom  de  buy te-kade  wijckt, 
Daer  wort  het  foute  fchor  door  mannen  ingedijckt. 
\\  waermen  middel  fouckt  om  krijch  te  mogen  voeren, 
3m  fteden  door  het  fweert,  en  landen  om  te  roeren, 
Tis  al,  tis  manne-forch .  foo  dat  de  man  verkeert 
Al  waermen  wreetheyt  hoort,  en  harde  dingen  leert . 
>choon  dan  u  weerde  vrient  wort  fomtijts  aen  gedreven, 
Tot  eenich  ftuer  gebaer,  het  is  hem  toe  te  geven ; 
Ghy  fijt  van  fachte  ftof,  en  hy  van  harden  aert, 
Dus  maeckt  dat  ghy  de  ruft  van  al  het  huys  bewaert . 
Of  wel  een  jonge  vrou  is  Ichoon  in  al  de  leden, 
Is geeftich uytter  aert,  en  deftich inde  reden, 
»  Of  wel  een  jonge  vrou  is  uytter  maten  kuys , 
» Is  vlytich  over  al,  is  neerftich  in  het  huys, 
» Of  wel  een  jonge  vrou  kan  wonder  aerdich  finghen, 
n  Kan  fpelen  nae  de  kunft,  kan  duyfent  moye  dingen, 
»  Tis  al  maer  water- vcruw,  indienfe  niet  en  kan 
»  Door  middel  van  ghedult  believen  haeren  man  . 
Dat  is  de  waere  born  van  alle  vrede-gronden, 
Waer  op  het  echte  bed  te  famen  is  gebonden, 

Gg  4  Dat 


Occaftonem  lr&  k~ 
nienda  in  omnibm 
rcrum  circumftctn- 
tï}$  captanclam  ejfe9 
vette.  monetSencca\ 
JPuerum  (inquit) 
dtcn  excufet,  fami- 
nam  fexus,  extra* 
neum  Ubertas,  do* 
mefticum  famtlia- 
ritcts*  prudent icri 
cedamus,  fiultiori 
rtmittanm* 


AUe  monden  gcopcnt, alle pcnné      V        Q  73  VV 
gcfchcrpt,  tegcns  een quaet  wijf.      v       Vr    ^  "T^ 

Dat  is  de  weerde  deucht,  die  kift  en  ruftc  voet, 
Die  huys  en  huyfgefin  te  famen  houden  moet . 
Ghy  wacht  dan,  edel  dier,  op  uwen  heer  te  baffen, 
Daer  is  ter  werelt  niet  dat  u  kan  minder  paffen 
Als  door  de  felle  nijt  of  fpijt  te  fijn  gheraeckt,  - 
Pleecht  liefde,  foete  duy  f,  ghy  fy  ter  toe  ghemaeckt. 
Indien  een  echte  vrou  tot  wrocken  is  genegen, 
Sy  treet  als  metten  voet  haer  aengeboren  fegen ; 
Sy  ftrijt  met  haeren  aert,  en  tegen  haer  begin, 
En  wort  een  haeftich  ding,  gehjck  een  boofe  fpin. 
Sy  wort  tot  enckel  fmaet  van  alle  man  ghefongen, 
*  Sy  wort  van  alle  kant  gegeeffelt  mette  tongen , 

Gefteken  mette  pen .  ó  fchande  voor  den  douck ; 
»  Een  wijf  van  boofen  aert  is  alle  menfchen  vlouck. 
Derde  hehuip-mïd-  Ey  weecht  eens,  lieve,  weecht,  wat  vande  quade  wijven 
de  vrome  £)e  ganfche  werelt  deur  de  befte  pennen  fchrii  ven ; 

dfétem  te  ö  l  J  ' 

Het  lchijnt  dat  yder  een  hier  op  de  tanden  wet, 
Het  fchijnt  dat  yder  eeuw  hier  tegen  is  gefet . 
cheenfedich  berte,  y^ltï  wort  een  vinnich  wijf  een  llimmer  aert  ghe  geven. 

geen (iillefele,  geen  1  li-  ri        ö  Ö 

loedtchtptf entree-  En  meerder  ongemack  en  (peiling  toegelchreven 
kruZltdfv\oTdt     Als  aen  de  drouve  korts,  van  yder  een  ghefchroomt , 
quade  gedreven ,     ^xt  op  den  derden  dach  gheduerich  weder  koomt. 

me  wy  gheerne  tn  1  Ö 

haer  eygen  vemen  Vraecht  yemant  waerom  dat  ?  de  korts  heeft  tuffche-vlage 
%f^t^m[p.  En  lacht  den  fiecken  toe  met  twee  gefonde  dagen , 
l^ochZen^tZ     ^n  ^at  verquickt  den  menfeh,  en  geeft  hem  weder  moe 
myien  na  haer  noyt     Maer  by  een  hatich  wijf  is  niet  een  ure  goet, 

en  ireude  genaken.    «-^  '  i  i  r-  11 

Tho.  Gataker,  in  Daer  wort  een  quade  vrou  by  rotten  vergeleken 
Die  dichte  byde  kuft,  of  inden  oever  fteken, 
Waer  op  het  moede  (chip,  nu  dichte  byde  ree, 
Lijt  meerder  ongemack,  als  inde  volle  zee . 


del  voor 
êm  vreedftem 
fijn. 


his  duties  of  ma 
nage, 


V%()  V  WE.  r% 

e  reden  is  bequaem  .  wie  uy  tte  vretnde  kullen 
joomt  in  fijn  eygen  huys,  om  eens  te  mogen  ruften, 
(Is  fijn  gefelfchap  boos)  lijt  daer  een  harder  ftoot, 
Als  buy ten  inde  ftroom,  en  midden  inden  noot. 
lier  wort  een  quetter-wijf  van  eenen  aert  ghevonden 
liet  onruft  inde  fiel,  door  wroughen  vande  Tonden, 
\  Een  diep,  een  innich  feer,  een  drouve  ficle-pijn, 
Meeft  quellick  als  de  menfch  eens  blyde  meynt  te  fijn . 
ce  menich  goet  gefel,  die  gaften  heeft  ghebeden, 
oomt  met  een  vrolick  hert  ten  huyfen  in  getreden, 
Enfeyt;  eenuyrtjenbly  .  maeriietl  het  vinnich  wijf 
Stoot  alle  blyfchap  om  door  innich  huys-gekijf. 
>aer  heefter  een  ghefeyt,  fijn  huys  te  willen  maken 
cel  liever  in  het  wout  by  leeuwen  ende  draken, 
By  al  het  bofch-gefpuys  vol  doodelick  fenijn, 
Als  met  een  hortich  wijf  ghepaert  te  moeten  fijn. 
,en  aerdich  klippel-vers  in  ouden  tijt  gefchreven 
leeft  oock  op  dit  geval  een  vonnis  uyc-gegeven, 
Drie  dingen,  feyt  de  fpreuck,  fijn  ooriaeck  dat  de  man 
Oock  aen  fijn  eygen  heert  niet  langhe  dueren  kan. 
.oock  in  het  huys  verfprey  t,  een  dack  gewoon  te  leken, 
ixn  wijf,  die  haeren  mont  gewent  tot  leppich  fpreken, 
Maer  boven  alle  roock,  en  voor  een  lekend5  dack, 
Soo  is  een  quade  vrou  een  drouver  ongemack . 
lier  koomt  een  hooger  pen,  die  fchrijft  een  harder  letter , 
Ln  maeckt  het  wijf  ghelijck  met  ongefonden  etter, 
Niet  die  haer  heeft  gefet  in  eenich  buyte-lidt, 
Maer  die  al  verder  gaet,  en  inde  beenen  fit. 


Auguft.  in  Tf»lm. 


Syrach.  25. 13, 
Prov.  21.19. 
Prov.  25.24, 


Prov.  19.  14. 
Verger  des  Pro 
vcrb.  Francoys. 


Prov.  27.  i)\ 


Prov.  1 2. 4. 

Alt*  ratio  iflïm 
comparationi*  rcddi 
poteft,  nimirum , 
c um  meduMvs  pecu- 
liare fit  ojfa  recrea- 
re,  ipfiffy  vigorem 

idcre,  puri  contra,  e*  corrumpere,  exitiutn  venire  ah  eo  ipfo  a>  quo  mxilium  cxjpetfatnr,  ferfficuum  efi.  quod  de  mto- 
ere  nequamnen  inepte  fortajfis  quis  dixerit. 


Hh 


Sicc 


V%OV  WE. 

Siet,  alfler  groene  dracht  is  inde  buy  te-leden, 
Die  worter  uy  t  geperft,  of  anders  uy t  gefneden ; 
Maer  als  het  quellick  vocht  is  in  het  holle  been, 
Wat  raet  dan,  lieve  vrient  ?  voor  my  'ken  weter  geen. 
Een  onbeleefde  gaft  is  leet  van  korte  dagen, 
Een  meyt  die  qualick  wil  is  lichte  wech  te  jagen, 
Al  is  u  dochter  geil,  of  uytter  maten  ftout, 
Sy  wort,  nae  lange  forch,  ten  leften  eens  getrout. 
MoUfli!fimumm*-  Maer  die  met  fijn  gemael  is  qualick  ingefpannen, 
tZx^Zt  En  gaetfe  nimmer  quijt.  ó  broeders,  lieve  mannen, 
O  fchout  dit  laftich  j  ock,  het  is  een  eeuwich  leet, 
Het  is  een  taye  klis  ontrent  een  wolle  kleet . 
Gebueren  vol  krakeels  fijn  jae  bedroufde  plaghen ; 
Een  vrient  van  ftueren  aert  is  harder  om  te  dragen, 
Een  broeder  fonder  gunft  is  drouvich  fonder  maet, 
Een  kint  dat  qualick  wil  is  noch  een  hooger  quaet: 
mhii  mouph  Maer  wie  een  boofe  vrou  in  handen  is  ghevallen, 
mkm  non  habere  y^ic  is  en  blijft,  och-aerm  1  ellendich  boven  allen : 

bemvolam    do  mi         _  _  _     t        r  1r.  «  -r*  1   1  1  % 

vxorem.  pecc*tum     Wat  houremen  allem,  gal,  vergirnch  kruyt,  regael  ï 
SrS     Een  wijf,  een  hatich  wijf,  begnjptet  altemael. 
wkm  cum  vxore  jck  front  eens  op  een  tijt  ontrent  een  Apotheke , 

J'dinonem  haltere.  .  i     t  11*1  1 

chryfost.  uom.2c  Daer  lach  ick  aende  deur  ved  kmders  op  een  reke, 
»./.  m  i.cor.i  i.     yeej  jiecjen  Uyt     jant^  veej  fteetf^e  gapers  ftaen, 

Dies  liet  ick,  met  de  reft,  het  ooch  daer  henen  gaen. 
Ick  fach  een  glafen  fles,  daer  nat  was  in  gegoten, 
Ick  (ach  een  groenen  vorfch,  die  wafler  in  gefloten, 
Ick  fach  hoe  dat  het  beeft  daer  gins  en  weder  fwom, 
Ick  facher  boven  al  veel  egels  om  end  om; 
Ick  fach  het  ganfche  rot  ontrent  den  kicker  wroeten, 
Een  hinger  aenden  hals,  een  ander  aende  voeten , 


.Ui'.        V%OVWE.  * 

Een  onder  aenden  buyck,  een  boven  aende  kop, 

Een  achter  aenden  rugg',  een  voren  aende  krop ; 
)e  vorfch  was  inde  neep  ,  hy  wift  niet  wat  te  maken  , 
]y  dede  wat  hy  mocht,  om  uyt  te  mogen  raken, 

Hy  doock,hy  rees  om  hooch;  hy  dreef,hy  ging  te  grond; 

Maer,  waer  hy  wijcké  mocht,daer  was  een  wreede  mont 
)ie  beet  hem  inde  borft,  die  ftack  hem  inde  lenden, 
)ie  fooch  hem  aende  buyck .  waer  kan,  of  fal  hy  wenden? 

De  pijn  is  over  al ;  en  fiet !  het  enge  vat 

Is  fonder  open  lucht,  en  Tonder  eenich  gat . 
jloort,  waer  in  dit  geficht  mijn  lofle  finnen  vielen ; 
:k  dacht ;  hier  is  de  ftant  van  die  bedruckte  fielen, 

Die  qualick  fijn  getrout ;  fy  voelen  haer  verdriet, 

Maer  woelen  in  het  bocht  daer  niemant  uyt  en  vliet* 
)e  vorfch  was  my  een  beek  van  die  geduerich  fuchten, 
•an  die  geringelt  fijn,  en  niet  en  konnen  vluchten ; 

My  docht  het  enge  glas  geleeck  de  nauwe  trouw  j 

En  dat  foo  vinnich  itack,  de  tonge  vande  vrou ; 
)ie  is  doch  byfter  fcherp,  en  bijt  van  alle  fyden, 
let  oir,  het  breyn,  het  hert,  dat  heefter  af  te  lijden, 

Ach !  tis  voör  alle  ding  een  ongeluckich  man , 

Die  ftaech  gepijnicht  wort,  en  nimmer  vlieden  kan, 
>3 och  wort  de  Wijftc  Vorft  al  harder  aen gedreven,  Frov.2.17, 
)m  aen  een  boofe  vrou  haer  mate  vol  te  geven, 

Hoort,  wat  de  Koninck  fey  t ;  hy  beek  haer  wefèn  af 

Of  met  de  wreede  doot,  of  met  het  drouve  graf. 
iet  wat  een  bitter  woort !  wie  kander  leeger  dalen  ? 
Vie,  met  een  hooger  vlouck  de  vrouwen  o  ver-halen  ? 

De  doot  befluytet  al,  de  doot  is  volle  pijn 

Noch  fijnder,  even  hier,  die  vry  geftrenger  fijn, 
f,  Hh  z  Noch 


Lc  Vcrger  des 
Pioverb'es  Frau- 
$oys  vetb.  Fem- 
me. 


Vierde  hh alp- mid- 
del om  dj  vrouwen 
te  bewegen  totghe- 
'voucbfaemhejt. 


Ezech.  24.16. 


Prov.31. 10. 

Mercht  wel ;  een. 
coopvaerdy-fchip  , 
geen  oorlocbs-fc'np. 

Syrach.7.23. 
Syrach.  36. 24. 

H00chl.SaL4.12. 
Syr.36.24. 


V%  0  V  WE. 

Noch  fijnder  die  het  wijf  vry  laeger  willen  {tellen, 
Want  kruvpen  uyt  het  graf,  en  daelen  inder  hellen, 
lae  roupen  dat  een  wijf  vol  hatich  onverftant 
Is  flimmer  als  het  vyer  dat  fonder  eynde  brant : 
lek  fchricke  van  het  woort,  ïck  trille  mette  leden, 
MaCr,  vrient,  die  foo  ghevoelt,  nu  fegh  doch  eens  de  reder 
Tis,  mits  het  eeuwich  leet  maer  boofe  menfehë  knaech 
Daer  meeft  een  vinnich  wijf  de  befte  helen  plaecht. 
Ey  lieve  tis  genouch,  tis  al  te  veel  ghefproken, 
Tis  al  te  lang  gedraelt  by  defe  drouve  fpoken, 
Ghy,  foo  ü  teer  gemoet  de  felle  woorden  haet, 
Soo  maeckt,  o  fedich  hert,  u  verre  vande  dact . 
Leert,  jonge  vrouwen,  leert  voor  defen  grouwel  fchrome; 
En  laet  die  quaden  naem  u  nimmer  over  komen  j 
Want  alfTer  eenich  menfch  u  defen  tijtel  geeft, 
Die  noemt  u  inder  daet  het  flimfte  datter  leeft : 
Treet  in  het  tegendeel  daer  vloeyen  foete  dingen, 
Die  uyt  de  volle  pen,  als  uyt  een  ader  fpringen ; 
Daer  w7ort  het  edel  pant,  de  weerde  vrou,  vereert 
Met  al  dat  oy t  de  mont  fij  n  leven  heeft  geleert. 
Wie  kan  een  fedich  wijf,  gelijck  het  dient,  verhoogen  ? 
Sy  is  aen  haeren  man  een  welluft  fijner  oogen, 
Sy  is  aen  haeren  man,  en  al  het  huys ,  fy  is 
Gelijck  een  fachte  lauw  ontrent  den  fiecken  vis. 
Sy  is  gelijck  een  fchip,  dat  over  zee  gevaren 
Vervult  het  ganfche  lant  met  alle  nutte  waren , 

Sy  is  een  hooft-juweel,  een  kroone  voor  den  man, 
Die  hem  en  binnens  huys  en  buyten  eeren  kan. 
Sy  is  gelijck  een  tuyn,  die^  om  den  hof  gevlochten, 
3e waert  het  edel  fruy t  van  alle  fnoup-gedrochten , 

1 


V%0  V  WE 


G<  ;de  vrouwen  cn  ha- 
tèjjytneincnde  lof. 

Sy  is  een  foete  plant,  een  rechte  vyge-boom, 
Die  oock  een  dullen  (lier  kan  houden  inden  toom,  a 
Slis  een  galde  krans,  een  reyn  en  edel  wefen , 
E|n  eygen  Gods-crefchenck  van  duyfent  uyt-gelefen,  b 
Sy  is  een  klare  lamp,  een  gulde  kandelaer, 
Die  al  het  huys  verlicht,  doch  meeft  haer  echte  paer  5  c 
S  is  een  wijngaert-ranck  die  met  haer  koele  blaren 
Km,  die  haer  liele  mint,  van  hitte  kan  bewaren,  d 
Sy  is  de  wijnftock  felfs,  vol  vrucht,  en  foete  vreucht  5 
Sy  is  een  ftille  ree,  een  haven  voor  de  jeucht.  e 
S  is  gefuy vert  gout,  ( ƒ )  dat,  even  niet  gedragen , 
Vort  nimmer  vanden  roeft,  van  fchimmel  niet  beflagen  5 
|Sy  is  een  fchoon  juweel,  dat  glinftert  inder  nacht, 
Sy  is  een  rij cke  fteen,  maer  echter  wonder  facht .  g 
S  is  gelijck  de  fon,  die  met  een  helder  fchijnen 
loet  mift,  onguere  lucht,  en  alle  quaet  verdwijnen, 
Verfacht  de  wrange  twift,  al  ifle  byfter  fcherp , 
Een  wijf,  een  vlytich  wijf,  is  jae  een  Davids  herp.  h 
( !  dat  nu  eenich  menfch  het  wefen  defer  vrouwen 
^rmochte,  nae  den  eyfch,  met  oogen  aen  te  fchouwen, 
De  (iele  ging  hem  uyt,  door  ongemete  vreucht , 
O !  noy t  volmaeckte  luft  als  inde  waere  deucht. 
!)o  lief  ghy  dan  begeert,  dat  alle  foete  namen 
(elijck  een  gulde  krans  om  uwe  leden  quamen , 
Soo  let  op  u  gelaet,  u  tong,  en  gans  bedrijf, 
En  weeft,  tot  inder  doot,  een  vyant  van  gekijf. 


3° 


a  Dinet.  Bierog. 
lib.  z.  cap.  Figues. 
verhack  dat  een 
rafnde  flier  aen 
een  vyge-  boom  ghe- 
bonden  ,  dadelick 
mach  cn  fiil  mort , 
en  de  vande  dullic- 
heyt  gheneesl ,  er  de 
verklaert  dat  hier 
door  een  vriendelic- 
ke  vrouwe  van  outs 
is  afgebeelt  geweeft. 
Tlinius  h&c  de  Ca- 
prifico  tradit.  lib* 
23.  cap.  7.  vide 
C&l.  Calcagn.  lib. 
n.  quireicaufam 
indagare  conatur. 
b  Prov.12.4. 
Syrach.26.2. 
c  Syrach.36.  24. 
d  Pfalm.  128. 3. 
e  Pl/it.  de  Educat» 
liber. 

ƒ  Syrach.7.22. 
g  Prov.  31.  10. 
Syrach.  z6. 21. 
Philoilratus  au 
tableau  d'amour 
feyty  dat  de  mande- 
kens  daer  de  Liefde 
haer  bloemkens  in 
verfamelt,  fijn  rijc- 
kelijck  verciert  met 
peerlen  ende  Efme- 
rauden  •,  welcke 
facht  e  fieenen  hy 
duydelick  heeft  uyl- 
gcfocht,  ende  de  kor- 
ven vande  Liefde 
toegecygent,  om  daer 
mede  te  kennen  te 

ven,  dat  alle  de  gene  die  haer  fruyt  inden  korf  der  Liefde  willen  te  famen  brenghen,  moeten  vordert  wefen  met 
ht-fwnicheyt.  Dinet.  des  Hierog.cap.  Perles. 

rach.26.21.  h  Ons  Jfrceckwoort  feyt,  dat  de  vrouwe  de  boter  moet  ghelijck fijn, 

alle  ding  verbetert. 

H  h  2  laecht 


VXOVVVE. 

laecht  domheyt  vanden  geeft,  en  leuy  heyt  uytte  leden, 
En  fatheyt  vanden  buyck,  en  ftuerheyt  vande  feden, 
En  tweedracht  uyttet  huys .  een  vrouwe  fonder  ruft, 
Een  trouwe  vol  verdriets,  een  leven  fonder  luft . 
Twede  deel  hoe  Maer  laet  ons  vorder  gaen  en  goede  regels  leeren, 

gramfchap  te  over-  V     A    r  \  il    l_  1  öi 

winnen  en  doet  Hoe  dat  de  hele  mocht  haer  tochten  overheeren, 
mML^ hMt     En  hoe  een  j  onge  vrou  haer  korfel  on  verftant 

Mocht  krijgen  inden  toom,  oock  midden  inden  bran 
Voor  eerft  foo  is  het  nut,  wanneer  men  koomt  te  voelen 
Dat  eenich  flim  gefwel  in  ons  begint  te  woelen, 
Sich  ftracx  te  maecken  op,  en  vanden  eerften  aen 
Met  alle  tegenweer  het  quaet  te  wederftaen. 
Wort  u  de  mont  geneycht  tot  roepen  ende  tieren, 
Gelijckmen  vint  te  lijn  der  gramme  luy  manieren , 
Helt  met  geheele  macht,  helt  naer  het  tegendeel ; 
En  doot,  als  inde  wiech,  het  bitter  huys-krakeel. 
Giet  water  inde  vlam,  en  hoe  de  felle  vlagen 
Het  vyer  door  meerder  kracht  fijn  befich  uyt  te  jagen, 
Ghy,  pijnt  u  des  te  meer,  al  eer  u  tonge  fchelt, 
Te  ftellen  haer  gheluy  t,  te  ftillen  haer  ghewelt , 
Tis  waer,  daer  is  een  tijt  dat  roepen  ende  tieren 
Van  Gode  wort  belaft  aen  alle  teere  dieren, 

Maer  dat  is  dan  alleen,  wanneer  een  rouwe  gaft 
Haer  grijpt,  oneerlick  voelt,  en  aende  leden  taft: 
Daer  is  de  rechte  ftont  om  luy  te  mogen  fchreeuwen, 
Wel  roept  dan  watje  tpeucht,  jae  brij  ft  geli  jek  de  leeuwen 
Daer  is  het  fchelden  nut,  en  dient  tot  uwer  eer, 
Maer  by  een  weerden  vrient  en  paftet  nimmermeer. 
asocrates  vide  ad  Siet  als  de  wijfte  Grieck  (a)  begonde  ftil  te  fpreken, 
h  m$.  tv*  ^n  j00jf  ^a foete  ftem fijn  woorden af  te  breken, 


VXpVWE.  31 

Dat  was  een  feker  merck  dat  hy  een  felle  vlam 
Weit  inde  geeft  gewaer,  en  inde  borft  vernam ; 
jeucht  hem  toebetrout  wift  ftracx  hier  uy  t  te  mercken, 
pit  hy  met  alle  macht  was  befich  om  te  wercken 
Ontrent  het  vinnich  deel,  dat  hem  de  gal  ontftack, 
Waer  uyt  hy  naderhant  gewiflen  honich  track. 
.  A  Pallas  op  een  tijt  eens  wilde  leeren  fpelen, 
Ms  wilde  mette  fluyt  een  deunt  jen  leeren  quelen, 
[uvft  daerfe  neder  fat,  ontrent  een  klare  beeck 
In  inde  ftille  born,  haer  eygen  welen  keeck, 
Eidoefe  door  den  wint  fach  haere  wangen  fwellen, 
Eihaeren  teeren  mont  in  vreemde  bochten  ftellen, 
Wech,{prack  de  Wijfe  maecht,de  fluyt  en  dient  my  niet, 
Om  datmen  van  het  Ipel  foo  byfter  leelick  ftet. 
Ic|  wou  dat  alle  tijt,  als  u  de  gramfchap  quelde, 
Un  ftracx  in  u  geficht  een  klaren  fpiegel  ftelde ; 

lek  weet  indien  je  faecht  hoe  fel  u  wefen  ftont  3 
J  3hy  fout  van  ftonden  aen  verftellen  uwen  mont . 
Vmt  alsje  laecht  het  vyer  uyt  11  gefichte  breken, 
Vinden  tTamen  flaen,  u  hayr  om  hooge  fteken, 

V  wangen  opgepuylt  met  root  ghefpickelt  vel, 

V  mont  in  vuyle  fchuym,  u  aders  vol  gefwel, 
Ir  korte,  foo  geftelt  ghelijck  de  dulle  vrouwen 

üi  Bacchi  weelde-feeft  hier  voormael  gingen  houwen, 
'   Onftuymich,  fonder  eer,  uy tmondich,  ende  los, 

Tot  niet  ter  werelt  nut,  als  tot  het  woefte  bos. 
G  y  fout  van  ftonden  aen  den  horfel  laeten  blijven, 
aE|,  met  een  ftil  gemoet,  een  foeter  wefen  krijgen, 
£n  worden  datje  waert ;  ghy  fout  van  ftonden  aen 
v^erfoeyen  u  ghebreck,  en  tot  de  reden  gaen. 

Hh  4  Ghy 


Tweede  behulp* 
middel  ten  eynds 
als  vmn, 


Wanneer  fy  hoos 
Wort,fy  verandert 
haer  ghelaet  ende 
Wortfoo  mifmaeckt 
als  een  fack. 
Syrach.  25.24, 


Dagelickfchconacrfouc-         V  %0  VVV  E. 
kinghe  zijns  ielts.  V> 

Ghy  fout  met  beter  vrucht  den  fpicgel  hier  gebruycken, 
Dan  als  ghy  toy  t  het  hooft  met  vremde  koop-paruyckei 
Men  hout  dat  aende  vrou  het  fijn  Veneets  gelas 
Tot  geen  foo  nutcen  ding;  als  hier,  en  komt  te  pas. 
Derde  behuip-mid-  Doch  om  een  fachten  aert  ten  vollen  nvt  te  wercken, 

del,  ten  voorfchre-  . .  r  1  •   T    1  n  i 

ven  eynde.       Soo  dient  een  iedich  hert  ten  naulten  aen  te  mercken 
Hoe  eens  het  leven  was  van  dat  onnofel  lam, 
Dat  tot  ons  eeuwich  heyl  hier  inde  werelt  quam : 
Ey  1  fpiegelt  even  daer,  ey  fpiegelt  uwe  leden,  • 
Ey  fpiegelt  u  gelaet,  ey  fpiegelt  uwe  feden, 
Ey  fpiegelt  u  gepeys  en  uwen  broofen  geeft, 
Ey  fpiegelt  alle  ding,  maer  uwe  tochten  met  ft. 
Leert  daer  ootmoedich  fijn,  leert  harde  finnen  buygen 
Leert  liefde,  leert  gedult  uy t  fijne  volhey t  fuygen , 
Leert  daer,  met  alle  vlijt,  verheeren  u  gemoet, 
Leert  drijven  uytte  borft  al  wat  den  horlel  voet. 
Al  fpiegelt  eenich  menfch  oock  inde  befte  glafen, 
Hy  fal  miffchien  te  meer  van  eygen  liefde  rafen , 
Of  blijven  evenwel  gelijck  hy  eertijts  was, 
Maer  tis  een  ander  ding  met  dit  gefuy  vert  glas. 
Hier  fchuylt  een  wonder  kracht,  die  noyt  en  is  gelefen 
Want  die  het  w7el  ghebruyckt,  die  krijcht  een  ander  w 
Al  wie  fich  hier  befchout,  en  dat  in  waere  vlijt, 
Wort  fchoonder  alle  daech,  en  beter  alle  tijt. 
Treet  vry  in  defe  plicht,  en  dat  met  alle  krachten , 
En  treckt  uy  t  defen  glans  u  foete  vrouch-gedachten ; 
Ja^eih^Trfbê     Vernieuwtet  menichmael,  en  trachter  vly  tich  naer 
Gaiat.4.19.  *       Dat  in  u  Chrifti  beek  mach  worden  openbaer. 
m^n  fifiTin  dl "  l^aer    geen  nutter  ding  tot  alle  goede  plichten, 
openbaer  mrde.  „      m  u  eVaCn  hert  een  vierfchaer  op  te  richten , 


V%0  V  WE. 


3* 


„  Als  in  u  eygen  borft  te  doen  een  ftrengen  eys, 
„  Tot  lafte  vande  fpijs,  en  alle  dim  gepeys. 
Daer  is  geen  nutter  ding,  als  in  fijn  eygen  felven 
Met  innich  onderfouck  te  graven  en  te  delven, 
»  Te  foucken  met  befchey  t  wat  onkruyt  datter  fchuylt, 
i  »  Die  ons  den  geeft  verwoeft,  en  fijnen  hof  vervuylt. 
ijnt  u  met  alle  forch,  en  met  geheele  krachten, 
e  prouven  uwen  geeft,  te  liften  u  ghedachten , 
»  Niet  dat  ons  beter  fticht,  of  nutter  dingen  leert, 
»  Als  datmen  fijnen  geeft  geduerich  ommekeert. 
oo  haeft  een  grooter  licht  de  mane  fal  verjagen 
Ihy,  nae  den  goeden  God  te  hebben  opgedragen 
Een  offer  van  gedanck,  maeckt  flux  een  vaft  verbont 
Voor  eerft  met  u  ghemoet,  en  dan  met  uwen  mont  j 
leveeltet  uwe  fiel,  ghebietet  uwe  finnen 
)e  gramfchap  niet  een  fier  op  u  te  laeten  winnen , 
Belaftet  u  ghemoet,  wat  u  gefchieden  kan, 
Niet,  als  een  foet  ghelaet,  te  toonen  uwen  man. 
Ten  is  met  geenen  mont  by  menfchen  uy  t  te  fp reken , 
Hoe  feer  een  goet  befluyt  kan  fwacken  ons  gebreken , 
»  Hoe  licht  men  vuyl  bejach  uyt  onfe  leden  drijft, 
» Indien  een  voor-gepeys  de  fwacke  finnen  ftijft . 
W anneer  een  dapper  heldt  is  mette  ganfche  krachten 
jeduerich  inde  weer  om  eenich  flot  te  wachten, 
Wie  kan  het  immermeer  door  liften  ondergaen  ? 
Wie  op  den  vyant  wacht,  die  kan  hem  tegenftaen. 
\ls  wederom  de  fon  is  vande  kim  ghevióden, 
In  datje  dijnen  man  hebt  goeden  nacht  geboden, 
V  kinders  fw7ijghen  ftil,  het  licht  is  uy  tgebluft, 
En  al  u  dienftbaer  volck  gheniet  de  foete  ruft, 

I  i  Ghy, 


Vierde  behulp -mid- 
del ten  eynde  als 
voren. 


lek  ghedencke  difaer 
op  mijnen  leger,  en- 
deinde  nacht -waks 
bekommert  ick  tny 
met  dj  P(al.  Ö3.7. 
Van  herten  begeere 
ick  uwer  des  nachts* 
daer  toe  met  mijnen 
gecfl  in  my  wake 
tck  vroech  tot  dy* 
Eiai.26.9. 


7>lt  is  eygmntlick 
dat  de  Apoïiel  leert 
Ephcf.4.  26:  wil- 
lende datwy  de  fon- 
ne  niet  en j  'uilen  la- 
ten ondergaen  over 
onfe  toernicbeyt,  op 
dut  wy  den  Duyvel 
geen  plaetfi  en 
ven. 


V%OV  WE. 

Ghy,  eer  de  foete  flaep  koomt  over  u  ghekropen, 
Gaet  in  u  eyghen  felfs,  doet  uwen  boefem  open ; 
Daelt  in  u  innich  hert,  doorfouckt  u  ganfche  fiel, 
En  let  eens  waerfe  ftont,  en  waerfe  neder  viel. 
Eyft  ftaet  van  u  ghemoet  in  alle  quade  Hagen, 
Prouft  u  geheele  macht,  en  watfe  kan  verdragen , 
Dat  goet  is  treckt  het  op5  dat  quaet  is  druckt  het  neer, 
Soo  vvort  u  fiele  kalm  in  dit  onftuymich  Meer. 
Chawpn  ^  la  „  Ghy  kont  uyt  uwe  borft  en  uyt  u  eyghen  wefen 
chap.  u    '  '  n  Het  meefte  voordeel  doen,  jae  groote  dingen  lefen, 

»  Die  niemant  anders  werckt .  want  eygen  onderfou< 
»  Gaet  dieper  als  de  kunft  en  als  een  geeftich  bouck. 
Hier  heb  ick  wat  te  ras,  daer  al  te  fnar  gefproken, 
Hier  is  een  haeftich  woort  my  uy tten  mont  gebroken, 
Daer  heb  ick  mijnen  heer  een  ftuer  geficht  getoont, 
Wat  ging  mijn  finnen  aen  ?  hy  dient  te  fijn  verfchoon 
Hoort  oir,  en  wacker  ooch,  die  met  te  raflche  klachten 
Koomt  ftooren  mijn  gemoet,  en  roeren  mijn  ghedachter 
Wat  let  u  menichmael  foo  licht  te  fijn  gheftoort, 
Of  om  een  ftil  ghelaet,  of  om  een  enckel  woort  ? 
Wat  koomt  u  inden  fin  oock  dickmael  kley  ne  faecken 
Verkeert  te  nemen  op,  en  hatich  uyt  te  maecken  ? 

Wat  fchort  u  grillich  volck,  foo  licht  te  fijn  beweecht  ? 
Ey  weeft,  nae  defen,  weeft  gefètter  alsje  pleecht. 
En  du  verdwaelde  fiel,  wat  let  u  fo  te  fwellen^ 
Met  dat  of  oir,  of  ooch,  u  dit  en  gint  vertellen  ? 
Hoe  wort  u  moedich  hert  foo  veerdich  omgevoert 
Oock  daer  ghy  menichmael  maer  aen  en  wort  geroert  i 
Ghy  woonplaets  van  befchey  t,  moet  alle  twift  verhoedei 
Moet  niet  als  foete  ruft  in  uwen  boefem  voeden, 

Sie' 


Mpraecke  totte        y CD  Q  %J  yy £ m  2J 
Nen  tot  Kalmte.  r  V 

I  Siet  I  fchoonghy  jaeren  lang  den  fpij  tin  ubehout, 

V  loon  is  anders  niet,  als  dattet  u  berout. 
.^edenckt  dat  wrange  twift  verhindert  u  ghebeden,  i ,  pet.  3. 7. 

]  oe  kan  een  vinnich  hert  tot  fijnen  vader  treden  ? 

Hy  is  de  liefde  felfs,  hy  wil  een  fachten  geeft 

Die  alle  menfchen  liert  en  fijne  wetten  vreeft . 
jEen  die  tot  fijnen  God  in  vrede  wil  genaken 
j  Moet  aen  fijn  even  menfch  al  voren  vrede  maken, 

»  Weet  dat  God  inden  geeft  noyt  rechten  vrede  geeft 

»  Dan  alfmen  in  het  vlees  in  foeten  vrede  leeft. 
Wie  in  fijn  herte  dor  ft  om  dit  en  dat  te  wreken, 
.  Die  maeckt  hem  onbequaem  tot  God  te  mogen  fpreken  j 
"  . »  En  wie  dat  heylich  werck  uyt  fijnen  huyfe  fluy t, 

»  Die  jaechter  van  gelijck  des  Heeren  fegen  uyt. 
God  is  een  ftil  gemoet,  die  niet  en  is  te  vinden, 
Noch  in  het  felle  vy  er,  noch  in  de  fnelle  winden,  x  Reg#  Ip  n 

»  Maer  in  de  fachte  lucht .  wie  fijne  gunft  begeert 
{  3)  Die  maecke  dat  hy  twift  uyt  fi j nen  huyfe  weert . 
>n  da,  o  gladde  tong,  o  rapfte  vande  leden, 
)  tael-man  vande  fiel,  o  beek  van  onfe  feden, 

O  kleyn,  maer  wonder  ding ;  o  roer  van  al  het  lijf, 

Ey  vaert  niet  haeftich  uyt,  maer  blijft  in  u  bedrijf. 
)at  noyt  uyt  u  verwelf  een  woort  en  koom  ghevlogen, 
Ten  fy  in  vollen  ract  te  voren  overwoghen ; 

»  Want  die,  aleer  hy  fpreeckt,  fijn  reden  niet  en  prouft, 

»  Die  maeckt  fijn  eygen  hert  of  fijnen  vrient  bedrouft. 

>  Of  fomtijts  onder  een  de  lofTe  finnen  woelen, 

>  Maeckt  dattet  evenwel  geen  menfch  en  kan  gevoelen ; 

»  Ten  is  geen  rechte  geck  die  mette  finnen  malt, 
»  Maer  die  met  open  mont  in  dwafe  reden  valt. 

Ii  z  Ghy 


kan  uyt  uwen  mont 
komen 

5yrach.l8.I4. 


K%  O  V  WE. 

Ghy  kond,  indien  je  wilt,  beleefde  woorden  (preken  j 
Sal  dan  foo  teeren  lid,  ghelijck  een  flange,  fteken  ? 
Ghy  hebt  en  goet  en  quaet,en  t'koft  u  even  veel ; 
a  BUeji  in  het      Wel,  flaet  dan  foet  geluy t,  of  houtet  inde  keel .  a 

vrnxhn ,  foo  n>ori  .  1   P     ••     11  111 

tur  een  groot  vy er  Dan  tis  voor  dele  tijt  al  lang  genouch  ghekeven  j 

&£7$ï>«  Al  wat  voorleden  is>  dat  WÜ  ick  u  vergeven , 
het  uyt ,  ende  bcjdt    Alleen  draecht  goede  forch,  na  defen  nimmermeer 

Te  vallen  in  verfchil  met  uwen  overheer. 

Indien  ghy  neerftich  fijt,  om  dit  gerecht  te  plegen, 

En  wik  in  alle  ding  u  feylen  overwegen , 

Daer  is  gheen  t wijffel  aen,  ghy  fult  in  korten  ftont 

Sijn  beter  inde  borft,  en  fachter  inde  mont. 

Want  als  het  fondich  vlees  fal  hebben  waer  ghenomen, 

Dat  jae  fijn  gans  bedrijf  moet  voor  den  rechter  komen, 

Moet  worden  aengetaft,  en  lijden  harde  tucht, 

Tis  feker,  alle  vuyl  fal  tijden  op  de  vlucht. 

Kebr.3;iz.  Ver.  Laet  cen  fa  fchuldich  is,  voor  fijnen  rechter  fetten, 

maentdegbeloovt-  ry  1-  1    r-  n  1 

%ho%  haer  fehen  te  Hy  lal  wee-moedich  lijn,  en  ichromen  voor  de  wetten, 

vermanen  alle  da-        r  t     P  1  C  Cl  1  Jn 

ge  foo  lange  aiji  he-     Hy  lal  met  vreele  ltaen,  en  beven  voor  den  Raet, 
den  gevaemt  wrt,    £n  kri  jgen.  mette  fchrick  een  af-keer  van  het  quaet. 

ende  dat  om  een  ge-  11         11     1       1      7  r  ? 

wichtige  red*?,  ep  Gedenckt  dan  alle  daech  (b)  uw  laecken  aen  te  klagen, 

dat  numant  onder  ^  r  1        *1  1         1         I     •  V 

hen  verhart  en  ün  watter  cjuahck  wil  voor  uwe  banck  te  daegnen , 

Tydtgt0 rvtaT  a's  u  ^an  ^e  8ee^  *s  ^wee  ghelijck  een  fchaep, 

fonde.  Soo  geeft  u  fiel aen  God,  uw  oogen  totten  flaep . 

ghy  u  niet  vreefeny 

Ghy  fult  dan  wonder  facht  te  bedde  fijn  ghelegen , 

v7oI°iitp2n'  ^a  mec  een     ghemoet  tot  rufte  fijn  genegen, 

»  Want  alfmen  is  verloft  van  innich  huys-krakeel, 
God  IwtetjdL  »  Soo  ruft  het  vreedfaem  hert  als  laget  in  fluweel,  c 
7'  fi™        „  Ghy  kondt,  door  vaft  gheloof,  tot  uwen  God  genaken, 

door  U  fde,  fijn  fel-       - J  1         r  1  • 

hor  wjkem.  >,  Ghy  kont  door  foete  min  een  ander  eyghen  maken, 


b  X>#  Apoflel 


V%OVVVE.  34 

v  Maer  om  op  u  gemoct  te  krijgen  volle  macht, 
»  Dat  wort  maer  door  gedult  te  vollen  uytgewracht. 
I  et  ons  nu  vorder  gaen,  en  voor  het  lefte  fchri j  ven,  verde  tn&  u#fk 

,  1         •         CL  1       1  r  •  deel :  hoe  te  btko^ 

l->e  dat  een  vrouwen  hert  in  rulte  mochte  blijven,  men een  befetteghe- 

Mocht  krijgen  metter  tijt  een  onbewogen  ftant,  tSS^$^ 

Mocht  (onder  hitte  fijn,  oock  daer  een  ander  brant. 
li  weet  hoe  diep  het  is  in  menich  wijf  ghefchreven, 
|lt  geen  onftuymich  hooft  y et  toe  en  is  te  geven  -y 

Vyt  vreefe  dat  de  man  hem  licht  ghewennen  fou, 

Om  ick  en  weet  niet  wat  te  woeden  op  de  vrou . 
Yiendinnen,  hoort  een  woort ;  geen  leet  te  willen  dragen 
Sn  rancken  vande  jeucht,  en  onbewufte  flagen  -y 

Geen  menfeh  die  menfehen  kent  en  fijn  beroep  verflaet 

En  wees  oyt  echte  wijf  tot  foo  bekaeyden  raet . 
k  weet,  dat  menich  man  heeft  ongetoomde  finnen, 
lm  die  en  fij  n  voor  al  met  fchelden  niet  te  winnen ; 

Ick  weet  dat  menich  hooft  verdruckt  fijn  eygen  lijf, 

Maer  dat  en  fachmen  noyt  gebetert  door  ghekijf. 
1  lier  dient  geen  ftuere  mont,  geen  vinnich  tegenfpreken, T-  Beh*0  *«*w 
Legt  harde  keyen  facht,  ghy  fultfe  lichter  breken  j  wmhtty* 

De  daet  die  wijftet  uyt ;  een  rouwe  kegel  berft, 

Indienfe  fachte  leyt,  eer  datfe  wort  geperft . 
Ik  hebbet  onderfocht,  dat  even  harde  keyen 
liet  kilden s  onderleyt,  fijn  beter  om  te  fcheyen 

Als  op  een  vafte  rots,  of  op  een  feilen  fteen, 

Tis  hinder  hart  en  hart  te  dringen  teghen  een. 
|e  reden  heeft  geleert,  hoe  door  onftuymich  fpreken 
]»e  man  wort  aengehitft  om  felder  uyt  te  breken, 

Daer  anders  foete  tael  met  reden  aengeley  t, 

De  tochten  neder  fet  en  fonder  hinder  fchey  t. 

I  i  3  Men 


Ghy,legt  eerft  «wen  vrient  en  fijne  tochten  facht, 
En  dan  gaet  dertien  aen,  als  met  de  ganfche  macht. 
O !  woude  maer  de  vrou  beleefde  woorden  fpreken., 
Sy  konde  rotfen  felfs  en  harde  klippen  breken, 

W.r 


^rcheytdoorfoet-     U CD  Q  %j  ffi  E  '  Vt 

ie,wechce  nemen.       r       \Jr  * 

Waer  toe  een  felle  tong  die  inde  finnen  bijt  ? 
Alleen  een  foete  mont  is  meefter  vande  fpijt . 
Get  in  beleefchey t  voor .  exempels  konnen  leeren  ; 
Vy  drincken  in  den  aért  van  die  met  ons  verkeeren : 
Siet  allfer  eenich  wilt  wort  onder  ons  gevoet, 
Al  was  het  byfter  wreet,  het  wort  ten  leften  foet. 
leeuw,  die  niet  en  weet  als  van  onaerdich  krijten, 
|E|  met  een  feilen  tant  te  fcheuren  en  te  bijten, 
Indien  hy  wort  geftreelt,  al  is  hy  wonder  ftraf, 
INoch leyt  hy  metter  tij t fijn  felle  ftuypen  af. 
Cf  fchoon  een  dullen  bock  met  ongetemde  fpronghen 
Ë)or  al  de  kudde  raeft,  foo  maer  een  herders  jonghen 
Hem  troetelt  aende  baert,  al  is  hy  wonder  gram, 
Hy  kropt  fijn  tochten  in,  en  wort  gelijck  een  lam . 
Ken  noemt  ons  feker  wijf,  die  hadde  voorgenomen 
h  et  inden  echten  ftaet  haer  leven  oy  t  te  komen 
Als  met  een  (ellaem  menfeh,  die  in  fijn  eerfte  trou 
Was  fel  en  hart  geweeft  ontrent  fijn  echte  vrou : 
S  wilde  (foo  het  fcheen)  hier  op  der  aerden  lijden , 
(m,  wat  het  vlees  ghebiet,  te  beter  af  té  fnijden  $ 
Sy  wilde  met  gedult  haer  geven  inde  pijn, 
Op  dat  haer  gulle  jeucht  mocht  ingebreydelt  fijn. 
kt  valt  om  defe  tijt  dat  tweederhande  lieden 
her  dienft,  haer  volle  gunft,  haer  trouwe  komen  bieden  j 
Een  ifler  voor  beleeft  aen  alle  kant  vermaert , 
Een  ander  voor  een  nurek  van  ongetoomden  aert. 
1  e  left'  had  niet  alleen  fijn  eerfte  wijf  ghefmeten , 
Itaer  fcherlinx  menichmael  haer  op  het  lijf  gefeten, 
Oock  daer  het  yder  lach,  en  defen  onverlet 
Sy  jont  het  korfel  hooft  voor  al  het  echte  bed. 

Ii  4  Een 


tannicum*  relatum 
a  Grut  er  o  in 
Brita». 


F%J)  V  VF E. 

Een  yder  is  verbaeft  in  defe  vremde  ftreken , 
En  om  de  jonghe  vrou  met  jammer  aengefteken ; 
Een  yder  heeft  het  ooch  gheduerich  over  haer, 
Men  wort  noch  evenwel  geen  ongemack  gewaer. 
Sy  ftaen  te  (amen  op,  fy  gaen  te  famen  flapen, 
En  leven  onder  een  gelijck  gepaerde  fchapen : 
a  good  wifc  ma-     En  hierom  riep  het  volck,  dat  jae  een  ioete  vrou 
Sda§00dhllf"     Is  moeder  vande  ruft  en  rufte  vande  trou. 
Troverbiumeft  Bri-  De  daet  die  wij  ft  het  uyt  dat  fachte  troetel-woorden 
^2?  Sijn  aen  een  gram  gemoet  gelijck  d\s  taye  koorden, 
Sy  binden  alle  fucht,  en  ftremmen  hevich  bloet, 
En  maecken  dat  de  fpijt  haer  woelen  laeten  moet. 
Dus  foo  ghy  fijt  gefint  een  korfel  hooft  te  winnen, 
Soo  bréydelt  u  gemoet  en  opgetoomde  finnen ; 
Een  Jfecht,  een  viytich  ooch,  een  foete  vrouwe-tael 
Dringt  in  het  fteenich  hert,en  dwingt  ooc  vinnich 
Het  is  een  flim  ghebreck  op  yder  woort  te  dringen, 
En  nae  den  quaetfte  fin  te  wraken  en  te  wringen, 
Te  trecken  alle  ding  tot  twift  en  huys-krakeel, 
Ghy  (wat  ick  bidden  mach)  betracht  het  tegendeel, 
Laet  fchimp  als  onghemerckt,  laet  harde  woorden  vlie 
En  wilt  u  eygen  oir,  en  eygen  ooch  bedriegen ; 

Of  fomtijts  eenich  woort  een  harden  prickel  heeft, 
Ten  gaet  niet  dieper  in  als  ghy  het  plaets  en  geeft. 
De  vruchten  vande  pers  in't  eene  lant  ghelefen 
Die  vintmen  ongefont,  jae  flim  vergif  te  wefèn, 
Maer  geeft  den  boom  alleen  den  lucht  van  foeter  kuft 
Het  fruy t  is  fonder  leet,  en  dienftich  voor  de  luft. 
Een  hoorter  fchamper  jock,  en  lacht  met  luyder  kelen, 
Een  ander  kroptet  in,  en  gaeter  onder  quelen. 


V%OVVTE.  36 

Het  is  een  vafte  les,  de  koft  is  nae  den  mont, 
De  vruchten  naer  het  lant,  de  woorden  nae  den  gront, 
4>f  fchoon  dan  menichmael  geftrenge  buyen  wayen, 
Vilt  al  wat  bitter  is  ten  beften  ommedrayen: 
Daer  kome  watter  mach,  dat  hart  en  fchamper  luyt^ 
Maeckt  dattet  evenwel  ten  goede  iy  geduy t. 
hy  fiet  een  honde  tong  het  quaetfte  feer  genefen, 
n  lal  een  vrouwe  tong  van  minder  krachten  welen  ? 
Neen,  teere  dieren,  neen .  laet  immers  uwen  mont 
Niet  fijn  van  flimmer  aert,  als  lobben  uwen  hont. 
ort  u  'ken  weet  niet  wat  van  uwen  man  verweten^ 
et  dient  u,  fèdich  hert,  mét  fuycker  opgegeten ; 
Niet  inden  mont  gekauwt,  niet  weder  overdacht, 
Maer  van  een  grimmich  woort  tot  foete  jock  gebracht  * 
iet  i  als  de  fhelle  bie  gaet  inde  groene  dalen, 
aet  uy  t  het  woefte  bofch  haer  edel  voetfel  halen , 
Sy  fet  haer  opten  ty m,  en  fuycht  het  bitter  kruy  t, 
En  treckter  heyliaem  was  en  foeten  honich  uy t. 
ïiendinnen,  wilt  het  oogh  veel  op  de  byen  keeren, 
ihy  kont  een  groote  deucht  van  kleyne  dieren  leeren ; 
Maeckt  van  het  bitter  foet ;  treckt  honich  uy  t  de  gal  \ 
Dat  maeckt  een  jonge  vrou  den  manne  lief-getal. 
)och  foo  ghy  niet  foo  verr'  u  tochten  weet  te  breken,       ,  Tcghcn-rpte- 
00  mijt,  ten  minlten,  mijt,  het  quetter  tegenipreken :       wen  te  mijden. 
Al  hebje  fchoon  gelijck,  ghy  des  al  niettemin 

rT  •       1    r  1     11  1  1  Qheen  vrouwe  en 

Hout,  niet  de  i praeck  alleen,  maer  oock  u  reden  in.  moet  dan  nmrvou 
-en  man  die  fij nen  geeft  in  gramfchap  voelde  fti j gen ,  tkbt^f  Ztsïef. 
!oox  hooger  twift  beducht,  geboot  het  wijf  te  fwijsen :    ?uff  *  *#* 

O  'O  *  fXD  derde  bouck  vandi 

borgherlijcke  ver- 

'eringhe  van  gewaecht,  die  mits  haer  eygenfinnicheyt  een  jaerlickfcbe  rente  van  Jïagen  veroverdesallecn  om  het  on-> 
vfcheyt ,  of  de  vogels,by  haer gekocht twaeren  meerlen  ofte  ly fiers, 

K  k  Maer 


V%OV  WE. 

Maer  fy  riep  des  te  meer  j  ick  houde  mijnen  mont ! 
Mijn  moeder  was  verblijt  om  dat  ick  fpreken  kond. 
Vw'  moeder,  fprack  de  man,  mocht  over  u  belleden 
Wel  ruym  foo  blijde  fijn,  jae  beter  fijn  te  vreden, 
Om  dat  haer  gnllich  kint  bequam  een  eerlick  man, 
Die  haer  onftuymich  hooft  ioo  duldich  lijden  kan, 
tamogUedebbe  i»-  Hec  wijf  had onsclijck .  ghv,  flacht  de  medecijnen 

vecmrfi  ad  imita-  i  i  r    i  i         11  1      •  • 

titnede  medici ,  di  Die  brant  en  hcete  lucht  met  koude  doen  verdwijnen  t 

KiS3£  Maeckt  dat  een  ftil  gedlllt  u  §anfche  flnnen  koelt ? 

w  contrarie-,  s'egii     Wanneer  u  wederpaer  in  heete  pofen  woelt. 
f-lghécr ldo&*im-  Hoe  dat  hy  hooger  rijft,  wilt  des  te  lacger  fygen, 
Sk  "  Hoe  dat  hy  luyder  roept,  wilr  des  te  ftilder  i wygen  ; 
wiiita.  Guazzo      f|oe  Jai  hy  felder  fwetft,  en  fonder  reden  baert, 

hb  s.  de  ConverJ.  •      i  1  1  r 

civii  Ghy,  wint  hem  des  te  meer  door  uwen  loeten  aert. 

Wat  kan  doch  flim  gemor ,  of  vinnich  tegenftreven, 
Als  ftoffe  tot  het  vyer,  en  nieuwe  voncken  geven  ? 
.       .      Het  onweer  heeft  gedaen,  foo  ehy  maer  uwen  mont 

femper  ornament     Een  weynich,  jae  aileen  een  weynich  houden  kont, 

e(l  matron&Joic  ad-  r>  •      i  i  1 1  i  i  i    i  c 

fret  pharmactim :  Siet !  buyten  alle  werek,  en  door  een  enckel  twijgen* 
ncc  tamen  takjit  [s  mft.e  voor  het  huys,  is  lof  voor  u  te  krijgen : 

Jilentium'üt  tacen-  .  n  ■  r 

ü  vuitm  velgen™     Wat  ift  dat  eenich  menfeh  u  beter  raden  kan, 
^mlcrnm  ^autZTZ     Als  fonder  yet  te  doen  te  ftillen  uw7en  man  ? 

prT/e}ZmZai  ^S  ttlt>  )°nSe  VrOU>  {VÏ        geVa^  te  Wljckeil , 

emmfiientium  fcr-  Tis  kunfte  daer  het  dient  het  feyl  te  konnen  ftrijeken ; 

Men  fegge  wannen  wil,  die  felle  wraecke  broet, 
Heeft  jae  een  flaven  hert,  en  niet  een  hooch  gemoet. 
Siet  al  het  vuyl  gefpuys  is  veerdich  om  te  wreken, 
Een  muys  bijt  diele  raeckt,  een  bye  weet  te  fteken, 
Een  mier  kan  hinder  doen,  een  domme  moffel  nijpt3 
Een  netel  broeyt  terftont  een  diefe  maer  en  grijpt. 


V%0  V  WE.  17 

yat  wilje  dat  ick  feg  ?  royt  maer  een  kegel  henen, 
fa  aeeft  haer  weder  op,  en  fpringt  u  voor  de  fchenen : 
Daer  is  'ken  weet  niet  wat,  daer  is  een  wreede  geeft 
Üock  in  het  flimfte  ding,  oock  in  het  minfte  beeft, 
^enfietdemenfchenfelfs  j  wie  kander  weynichft  dragen  ? 
Jen  kint  van  kleyn  begrijp,  een  man  van  oude  daeghen , 
Een  die  in  fieckte  queelt,  een  die  van  honger  klaecht, 
Of  die  een  innich  quaet  in  fijnen  boefemdraccht, 
1  et  flimfte  datmen  weet  is  veerdich  om  te  byten, 
]  veerdich  uy tter  aert  tot  ftooten  ende  finy  ten 
Maer  die  in  recht  gedult  de  wraecke  wedei  ftaet, 
Die  voec  een  hoogen  geeft,  die  na  den  hemel  gaet : 
| !  die  met  recht  gedult  fijn  tochten  heeft  gebroken, 
leeft  opten  beften  voet  fijn  ongelijck  gewroken : 
O !  die  fijn  eygen  hert  met  krachten  overwint , 
Bedrijft  een  ndder-ftuck  het  fchoonfte  datmen  vint. 
hy  feght ;  tis  wel  gefeyt,  en  weerdich  om  te  mercken, 
laer  wie  doch  heeft  de  macht  dit  uy  t  te  konnen  wereken? 
Wie  ift  die  niet  en  wrockt,  en  nae  de  wrevel  helt, 
Wanneer  een  hevich  man  met  vollen  monde  fchelt  ? 
7y  fijn  niet  opgevoet  in  wijt- beroemde  fcholen, 
n  fijn  in  dit  geval  te  fwack  om  niet  te  dolen ; 
Wy  hebben  noy t  gefien,  of  uy t  de  kunft  gheleert, 
Hoe  dat  een  vatte  hel  haer  tochten  overheert . 
7y  fijn  maer  tanger  volck,  en  niet  als  fwacke  vrouwen, 
7k  kan,  oock  daer  het  klemt,  de  finnen  weder-hcuwen  ? 
Laet  dat  die  mannen  doen  die,  mits  een  gryfen  baert, 
Gaen  boven  haer  gemoet,  en  tegen  menfehen  aert, 
let  oorlof,  jonge  vrou,  weecht  beter  uwefaecken, 
et  hoe  het  overal  oock  flechte  lieden  maecken  5 

Kk  z  Let 


Omne  mvalidum 


Teghen-werfingh$ 
vtrnde  vrouwen* 


Gramme  lieden  te  ver-  1f  CJ>  Q  <7J  T7TT  p 

fchoonen,enwasrom.  w    x\  -      *f:  r  r  T" 

Let  op  u  eygen  felfs .  de  minfte  van  het  lant 
Betoomen  menichmael  het  grillich  onverftant, 
Siet,  alfler  eenich  menfeh  in  dulheyt  is  ghevallen, 
Wie  ift  die  fich  ontfet  om  eenich  felfaem  rallen  ? 
Als  yemant  leyt  en  flaept^  en  dringt  u  op  het  lijf ; 
Ghy  kieft  een  ander  plaets,  en  vorder  geen  gekijf. 
Als  yemant  u  befpot,  wanneer  hy  is  befchondcen, 
Ghy  feght  in u  gemoet  j  De  wijf  heyt  is  verdroncken . 
Als  yemant  kortfich  is,  en  raeft  'ken  weet  niet  wat ; 
Ten  wort  by  niet  een  menfeh  ten  quaden  opgevat. 
Een  mey t  om  loon  gehuert  fal  haer  geduldich  dragen, 
Al  krijchtfe  van  een  kint  by  wijlen  harde  flagen  \ 
Een  die  in  maenfucht  woelt,  al  fchopt  hy  mette  voet 
Maeót  ons  een  drouvé  geeft,  maer  nimmer  hittich  bl 
Koom  hier  nu,  jonge  vrou,  en  geeft  eens  goede  reden, 
Waerom  dit  met  gedult  wort  al  te  mael  geleden , 
Daer  echter  u  gemoet  niet  overfetten  kan 
Een  vry  of  fchamper  woort  van  uwen  eyghen  man*, 
Ghy  antwoort,  fo  het  fchijnt :  Men  duydet  hem  ten  befip 
Als  hy,  die  qualick  doet>  is  dtil  en  buyten  weften, 

Maer  een,  wiens  korfel  hooft  fijn  vrouwe  niet  en  fpa<t, 
Heeft  anders  geen  gebreck  als  fijnen  boofen  aert. 
Ick  fegghe  wederom,  dat  alle  gramme  ftuypen, 
Die  als  een  heete  korts  door  onfe  leden  kruypen, 
Sijn  enckelrafery,  en  korte  dullicheyt 
Die  met  een  hevich  vyer  in  onfe  finnen  weyt . 
Is  dan  u  weerde  vrient  van  defe  wefp  ghefteken, 
Ick  bidde,  pleecht  ghedult,  en  laet  het  vinnich  lp  reken, 
Onthaelt  doch  uwen  man  op  foo  beleefden  voet 
Gelijck  een  Hechte  meyt  oock  vreemde  kinders  doet. 

lik 


p  heb  een  foete  ftreeck  op  dit  geval  gelefen, 
ie  aen  het  echte  volck  fal  dienftich  konnen  vvefen, 
Tis  nut  te  fijn  bedacht  en  weert  te  fijn  befint 
Al  watmen  overal  in  oude  boucken  vint. 


ds  in  voorleden  tijt  het  wijt-beroemde  Troyen 
ach  hare  borgery  door  alle  landen  ftroyen, 
Sach  midden  inde  ftadt  haer  ftraeten  overmant, 
Haer  mueren  omgeftort,  haer  poorten  afgebrant; 
)oen  waflet  dat  het  volck,  met  hier  en  daer  te  varen, 
/etfleet  in  ongemack  veel  ongherufte  jaren , 
Tot  dat  het  op  een  tijt  een  fchoone  kuft  vernam, 
En  met  een  moede  vloot  tot  in  den  Tyber  quam, 

Kk  } 


De 


V%0  V  VFE. 

De  mannen  ginghen  op,  en  fpronghen  aende  ftranden, 
Begeerich  om  te  fien  de  nieu-gevonde  landen, 
De  vrouwen  onder  een  gaen  fitten  aende  vloot, 
En  keken  hoe  de  ftroom  voorby  den  ouver  fchoot. 
Hier  tyter  een  te  werck,  en  ftelt  haer  om  te  klagen 
Hoe  grooten  ongemack  nu  lange  was  ghedrsgen, 
Soo  vande  ftuere  zee  als  vanden  harden  wint  , 
En  al  om  dat  de  mans  tot  dwalen  fijn  gefint. 
Ey  i  laet  onslprack  het  wijf,  voort  aen  niet  langer  rcyfci 
Maer  liever  om  ghemack  end  om  de  rufte  peyfen  \ 
En,  om  hier  al  het  volck  te  houden  in  het  lant, 
t'Sa,  laet  ons  al  de  vloot  gaen  fteken  inden  brant. 
Men  hout  er  kort  beraet,  de  vrouwen  aen  gedreven 
Door  onderling  vermaen,  beginnen  vyer  te  geven ; 
Daer  rijft  van  (tonden  aen,  daer  rijft  een  fwarte  vlam, 
Die,  foo  het  fchijnen  mocht,  tot  aenden  hemel  quam. 
Het  wacker  manne- volck,  nu  midden  inden  lande, 
Verwondert  van  het  licht  dat  flickert  aende  ftrande, 
Koomt  al  te  famen  af,  en  maeckt  een  vaft  befluyt; 
Met  alle  tegenweer  het  vyer  te  bluffen  uy t. 
De  vrouwen  fien  het  heyr  in  haeften  neder  komen, 
En  worden  vanden  angft  geweldich  ingenomen, 
Haer  innich  herte  klopt,  haer  ganfche  leden  flaen, 
Vriendinnen,  roepter  een^  wat  dienter  nu  ghedaen  ï 
Wy  fien,  de  fnelle  vlam  is  over  al  gevlogen, 
De  luycken  enckel  vyer,  de  maften  om  ghebogen, 
De  feylen  afgefengt,  de  kabels  inden  brant , 
Soo  datter  niet  en  reft  van  al  het  fy de-want . 
Wat  raet  tot  ons  behout  ?  Om  niet  verftelt  te  fchijnen 
Sy  loopen  totte  mans,  een  yder  nae  den  fijnen, 


tecS,,cn  V%OVVVE.  39 

Sy  vallen  hun  te  voet,  en  kennen  haere  fchult , 

Sy  roepen  om  verdrach,  en  bidden  cm  gedult. 
S  brengen  aenden  dach  haer  aengebore  ftreken, 
Js  niet  als  honich-raet  dat  alle  monden  fpreken  j 

Een  yeder  ftek  te  werck  het  befte  dat  fy  kan, 

Nadatfe  weet  te  fijn  den  aert  van  haeren  man . 
fjer  koomt  een  aerdich  dier  en  ftelt  haer  om  te  vleyen  y 
E  n  van  gedweeger  aert  die  fettet  op  een  fchreyen , 

fEen  derde  brengter  by  dat  jonge  vrouwen  doen, 

|En  fouckt  een  korfel  hoofc  te  payen  met  een  foen  j 
En  vierde,  nu  bedaecht,  mengt  onder  haer  gebeden 
Ei  woorden  van  gewicht5  en  huyfelicke  reden ; 

Int  korte,  wat  de  kunft  tot  vrede  dienftich  acht, 

Dat  wort  daer  uyt-gekipt,  end  in  het  fpel  gebracht. 
Vn  noot  een  deucht  gcmaect .  een  yeder  fpreeól  ten  befte, 
:B  raet  de  mannen  aen  haer  wooning  daer  te  veften , 

De  faecke  wort  g  -meent,  de  ganfche  kuft  befchout, 

En  fiet !  dit  was  het  vokk  dat  Romen  heeft  gebout. 
kn  houtet  voor  gewis,  dat  die  haer  mannen  kuften 
Vrmochten  aldermeeft  om  daer  te  blijven  ruften 3 

Om  daer  te  mogen  fijn ;  vermochten  aldermeeft: 

Tot  vrede  vande  mans  en  haren  wrangen  geeft,  a  a  Tt  hinc  qu;&m 
I(  fegee  voor  befiuyt,  hoe  feer  het  is  verkorven,  mor*m  inolevife  *• 

CO  \        %  •  i  •    r  t      Romanos  vt 

1  E  gimfte  vande  man  kan  lichte  fi j  n  verworven ,  mtè*t*  ofc»io  pro- 

r  1  1  pinquos  falutarent, 

Soo  maer  een  loete  vrou  haer  tegen  haeren  vrient  &  pi^arch.  de 

En  draecht  gelijck  het  voucht>en  fpreed  gelijc  het  dient.  ^m^dlT 
S  t !  als  een  korfel  hooft  met  reden  aengevcchten, 
E  met  een  teeren  arm  ontrent  den  hals  gevlochten, 

Wort  liefifelick  geftreelt  en  vriendelick  gekuft, 

Daer  is  geen  t  wijffel  aen,  de  wrock  is  uytgebluft. 

Kk  4  Is 


V%0  V  WE. 

Is  dan  u  bed-genoot  met  gramfchap  aenghefteken, 
Wat  houf je  vreemde  felf,  of  {ap  van  apotheken, 
Of  gom  van  overzee,  of  ander  felfaem  kruyt, 
Dat,  ick  en  weet  niet  waer,  in  vreemde  landen  fprtiy 
En  loopt  niet  in  het  wout  om  wortels  uy  t  te  delven, 
Gebruyckt  in  uwen  noot,  gebruyckt  u  eygen  felven, 
Gebruyckt  u  befte  lalf,  een  plaefter  vande  mont, 
Of  fooje  noch  miffchien  yet  beters  dencken  kont. 
Al  wat  het  huys  vereyft,  om  in  ghemack  te  leven, 
Dat  is,  uy  t  eyger  aert,  de  vrouwen  ingefchreven ; 
Wat  dienftich  wefen  kan  te  koelen  heeten  brant, 
Dat  is  van  eerften  aen  de  vrouwen  ingeplant . 
Maer  tis  hier  niet  ghenouch  uw  gunft  te  laten  fmaken , 
Ghy  moet  oock  uwen  man  geen  quade  vrienden  makeji 
Niet  hilTen  totte  fpijt  door  uwe  tulTe-fpraeck, 
Niet  trecken  in  krakeel,  of  totte  felle  wraeck  j 
Al  vaker  eenich  ding  van  deef'  en  die  te  klagen, 
En  wiltet  uwen  man  niet  hatich  over  draghen : 
Een  faecke  neem  ick  uyt .  en  hout  u  nimmer  ftil 
Indiender  oy  t  een  bouf  u  eere  krencken  wil ; 
Dat  iy  den  man  gefeyt  want  dit  bejach  te  fwijgen 
Doet  licht  een  die  het  raeckt  een  vreemt  bedencken  krijg 
Het  is  aen  menich  wijf  tot  grooten  rou  gheftreckt, 
Bakent  muikres      Om  datfe  voor  den  man  dit  hadde  toeghedeckt , 
fmude  iaujrefct  In  ander  kleyn  beflach  en  wilt  hem  nimmer  tergen, 
tat^vtfnmtene.  of  Uyt  een  lichte  waen  tot  wrake  komen  vergen , 

mammis  &  juat-  J  m  .         i  j 

tb  fnfirmo,  hü  non  »  Het  is  een  kints  gemoet,  dat  licht  en  haeftich  klaecni 
f^r^^rlwtZ  »  En  tis  een  Chriften  hert,  dat  leet  geduldich  draecht  • 
tem  Ludov.  vives.  £n  gky  q  defdch  man,  indien  op  alle  vlagen 

lio.de  officto  marttt        O    J  >  >  1  O 

f:*  fwfi*  m.  V  vroutjen  is  gewoon  aen  u  te  komen  klagen, 


S9n 


40 


[  v%s>vvve. 

,  En  neemtet,  fydy  wij  s,  niet  al  te  by  fter  hooch , 
Oock  fchoon  de  tranen  felfs  haer  puyien  uy t  het  ooch ; 
l/eet  dat  haer  wack  ghemoet  is  inder  haeft  bewogen , 
n  om  een  kleyn  geval  als  uy  tter  har  getogen ; 
Dus  wat  hier  in  gebeurt,  ontfet  u  niet  te  ras  , 
Maer  fiet  eerft  watter  fchuylt,  en  wat  de  reden  was : 
n  weecht  niet  al  te  fwaer  de  pruyltjens  vande  vrouwen, 
Vcct  datfe  menichmael  op  weecke  gronden  bouwen  j 
Sy  morren  onder  een  om  ick  en  weet  niet  wat, 
En  dickmael  koomt  de  wrock  maer  uy  t  een  gote-gat . 
)e  man  moet  hooger  gaen,  en  met  gebuer-krakeelen 
Jiet  lichte  fijn  gemoeyt,  niet  lichte  ïnede-deelen, 
Niet  lichte  korfel  fijn,  niet  angftich  gade  flaen, 
Want  vrouwen  kneuter-fucht  is  veel-tijts  enckel  wacn. 
ïewis  foo  eenich  man  wil  vrouwe-knibbel  wreken, 
ly  fal  hem  fonder  noot  in  veel  beroerte  (leken  -y 
Ghy  daerom,  voor  befluyt,  veracht  de  vrouwe-twift, 
Al  kijft  dit  foete  volck,  tis  weder  haeft  geflift . 
)an  yemant  fal  miflchien  hier  over  komen  vragen 
Nky  man  of  echte  vrou,  moet  vande  pays  ghewagen, 
Wanneerder  eenich  leet  den  foeten  vrede  ftaeckt, 
Of  eenich  boos  gepruyl  de  finnen  gaende  maeckt  . 
\ch  1  had  een  yder  luft  fijn  gaven  op  te  wecken, 
vlen  foude  dit  geval  niet  eens  in  t wijffel  trecken ; 
Men  foude  man  en  wijf,  als  uyt  een  foete  ft  rijt, 
Sien  ruymen  haren  geeft  van  alderhande  fpijt. 
u  fietmen  menich  paer,  by  wijlen  ganfche  weken , 
jaen  pruylen  onder  een,  gaen  muylen  fonder  fpreken, 
De  wrock  is  al  te  fel,  de  fchande  veel  te  groot, 
Om  eerft  het  korfel  hooft  te  leggen  inde  fchoot. 

L  1  Bedaert 


Wie  eerft,  man  of 
wijfin  geval  van 
twift,benoort  aen 
te  foucken  om  tc 
verfoeneii. 


r%ovyvË. 

Bcdaert  u,  Chriften-volck,  laet  hoochraoet  neder-dalen  j 
Hier  kan  een  laech  gemoet  een  hoogen  prijs  behalen : 
me  edeUerhêrtM     j?y       fcc  foete  vreucht  met  lange  pruylen  breeckt ; 
cZter^roverk     Het  is  de  befte  (iel  die  eerft  ten  beften  fpreeckt . 
****  Maer,  defen  onverlet,  laet  ons  den  lefer  feggen 

Wie  man  of  echte  wijf  gehouden  is  te  leggen 
De  gronden  vanden  foen  -y  en  wie  in  dit  geval 
Ten  goede  van  het  huy s  den  vrede  bouwen  fal. 
Indien  ick  voor  het  volck  de  waerheyt  mach  ghetuygen, 
Tbt%  Tt'ri      fpreke  buyten  fucht,  de  vrouwe  dient  te  buygen, 
ita  fonant      Te  fwichten  voor  den  man ;  dat  heeft  den  beften  fchi 


rttm 


h*'kTurium%     Het  wijf  moet  over  al  de  vrede-maeckfter  fijn . 


Vid. 


Tremeümm.      £)e  man  noc]1  eVenwel  én  dient  hier  niet  te  pruylen. 

JDeponeaJperttatem  i  i    r-  n  '1  ri  1 

f»orum,  cum  tibi  Noch  in  een  grauwe  wolck  lijn  gunlt  te  Jaeteh  ichuylen 
ri?.  Ambrof.  lik  s.     Maer  haer  te  nemen  aen,  en  op  den  ey  gen  itont 
ticx«m.caj>.7.        ye  grijpen  inden  arm,  te  kuflen  aenden  mont. 

Dochfchoon  het  foo  geviel  (gelijck  de  wranghe  finnen 
In  menich  fellaem  hooft  niet  licht  en  fijn  te  winnen) 
Dat  fich  miflchien  de  man  hier  toonde  bitter-ftraf, 
En  laet  noch  evenwel  niet  van  het  fmeecken  af  j 
Ghy  moet,  gelijck  een  klis,  hem  aende  leden  hangen, 
Hem  grijpen  om  den  hals,  hem  vallen  aende  wangen, 
Hem  kleven  aen  het  lijf;  niet  ftille,  niet  geruft , 
Tot  dat  de  felle  gloet  ten  leften  is  ghebluft . 
Of  is  miflchien  de  man  van  foo  gedweege  finnen , 
Dat  hy  oock  voor  de  vrou  den  vrede  wil  beginnen, 
En  door  een  fachten  aert  het  wijf  te  boven  gaet, 
Als  vyant  vande  fpijt,  en  vande  wrangen  haet ; 
Soo  wacht  u,fedich  hert,  met  onbeleefde  ftreken 
Hem  \  ander  hant  te  flaen,  of  voor  het  hooft  te  fteken ; 


I  V%0  V  WE.  4* 

Het  is  een  flim  bejach,  dat  niemant  lijden  kan  \ 
I  Wanneer  een  teere  vrou  is  harder  als  de  man. 
[et  is  een  hels  gebreck,  dat  alle  menfchen  vloucken., 
[et  is  van  ouden  tijt  een  monfter  inde  boucken , 

Een  grouwel  inde  ftadt,  een  plage  voor  het  lant, 

Ghy,  mijt,  o  lieve,  mijt  foodanich  onverftant . 
j:k  hebb'  op  dit  geval  een  vreemde  ftreeck  ghelefen ,  SÖÏtS 
Vaer  door  in  mi  j n  ghemoet  verfchrickte  finnen  refen ;      wcmum  po  «. 

.  l      i  -11T  1  emplo  trunt  quod 

Het  leyt  tot  heden  toe  my  in  het  hoort  en  quelt,  vu*.  Lud.viVeS <k 

En  fiet !  tot  u  bericht,  foo  wortet  hier  gheftelt.  f%^$JZ 
'pen  tijd',  als  Mahomet  het  rijck  van  Seven-bergen 

Quam  met  een  machtich  heyr  aen  dry  geweften  tergê ,  si%  df  gtffadt- 

i       ^i     n  1  !       rL      t    r  ï  i      •  O  >  ntffe  Aux  Hiftoi- 

En  dat  het  Chniten  volck  te  1  orde  lich  beriet,  res  des  Troubies 

Soo  is  in  dat  ge  weft  een  vreemde  daet  ghefchiet.  sie^d?  GraiSe 

hn feker  jong gefel,  tot  Varadijn  geboren,  men<xmen 
Iie  hadde  naer  het  ooch  een  vryfter  uy  t-ghekoren , 
1   Gelijck  de  jonckheyt plach,  een  net,  een  titfich  dier, 

Maer  niet  dan  al  te  vol  van  ongeregelt  vier. 
^rant,  naer  het  eerfte  foet  van  haere  bruylofts-dagen, 
bo  was  de  jonge  vrou  in  vreemde  luft  gheflagen ; 

Een  lincker  haer  bekent  genoot  de  meefte  vreucht, 

En  van  haer  fchoone  verw',  en  van  haer  teere  jeucht  • 
1  s  maer  een  korte  tijt  (gelijck  onkuy uhe  ftreken, 
he  feer  men  die  bedett,  licht  komen  uyt  te  leken)- 

Het  wijf  wort  nagefpoort,  en  op  te  daet  gevat 

Gelijckfe  metten  pol  in  haere  kiften  fat . 
Tier  was  in  ouden  tijt  een  ftrenge  wet  gefchreven, 
V)or  man  en  echte  wijf,  die  vuyle  rancken  dreven ; 

Want  alfler  eenich  menfch  in  defèn  grouwel  viel , 

Soo  wierd  hem  flux  het  lij  f  gefchey den  vande  fïel. 

Llz  Niet 


Seifaemc  gcfchiede 
niffc. 


F%0  V  WE. 

Niet  datter  eenich  beul  het  fchuldich  hooft  genaeckte, 
Het  fvveert  werd  toegeftaen  die  meeft  de  fchande  raeckte 
De  vrou  moeft  haren  man,  de  man  fijn  eygen  wijf 
Beklagen  voor  het  recht,  en  brengen  om  het  lijf. 


Uk 


m 


Vyt  kracht  van  defe  keur  in  ouden  tijt  gefchreven, 
Soo  werd  het  vuyl  bejach  den  rechter  aengegeven: 
O  !  wat  een  drouf  geval,  als  eygen  vleys  en  been 
Staet  voorden  rechter-ftoel  en  buldert  tegen  een. 
De  faecke  wort  bepleyt,  de  vuyle  daet  bewefen, 
Het  vonnis  ingeftelt,  en  openbaer  gelefen ; 

De  man  krijcht  volle  macht  om  fijn  geleden  fchand 
Te  wreken  aen  het  wijfxen  dat  met  eyger  hant. 


D.' 


aer  wort  de  jonge  vrou  ter  ftraffe  wech  gedreven, 
roordeelt  by  het  volck  onweerdich  om  te  leven  \ 
De  menfchen  dringen  aen,  en  woelen  over  hoop , 
Het  lantfchap  waechter  van,  de  ftadt  is  opte  loop: 
ri  |e  venfters  fijn  befet,  de  tuffen-goten  krielen, 
I  je  luyffen  fijn  belaft  met  hondert  duyfent  fielen  ; 
Een  yder  is  bekeurt  hoe  dat  het  vreemt  gheval 
j  En  komen  tot  begin,  en  eynde  nemen  fel. 
met  wijf,  in  dit  gevaer,  begint  terftont  te  fchreyen, 
me  vallen  in  het  ftof,  en  haeren  man  te  vleyen, 
?i   Dan  rijftfe  weder  op,  en  maeckt  een  groot  beklach, 

En  druckt  haer  lijden  uyt,  foo  bitter  alffe  mach. 
j  |oe  lulje,  weerde  vrient,  hoe  fulje  konnen  grieven 
||  jen  die  ghy  fijt  gewoon  met  alle  macht  te  lieven  ? 
j    Hoe  fulje  brengen  om  u  vleys  en  eygen  bloet, 

Den  trooft  van  uwe  fiel,  en  luft  van  ti  gemoet  ? 
\  Jedaert  u  dele  mael,  en  wilt  het  my  vergeven ; 
1  Ihy  fult  nae  defen  noy t,  ghy  fult  u  ganiche  leven 
j  Noyt  lyden  fmaet  of  leet  door  eenich  mijn  bedrijf 
|  Maer  hebben  over  al  een  gans  ootmoedich  wijf. 
:k  fal  u  flave  fij  n,  en  dat  met  al  de  leden, 
fck  fal  my  opten  neck  geduldich  laeten  treden^ 
lek  fal,  ghelijck  een  worm  die  inder  aerden  wroet, 
My  wringen  in  het  ftof,  cn  kuffen  uwen  voet. 
.eght  my  de  weerelt  op,  oock  fonder  yet  te  myden, 
ck  fal  het,  fonder  leet,  ick  fal  het  willich  lyden : 
Alleen  doet  my  de  gunft  dat  ick  op  defen  dach 
De  doot,  en  mette  doot,  de  fchande  vlieden  mach  * 
iylaes  de  goede  man,  tot  aende  fiel  bewogen , 
Coomt  met  een  open  hert  haer  om  den  hals  gevlogen ; 

Ll  3  Doet, 


V%OV  WE. 

Doet,  fey t  hy,  lieve,  doet  dat  u  en  my  betaemt, 
Ghy  fult,  noch  heden  felf,  mijn  vrouwe  fijn  genaem 
Hy  kuftfe  voor  het  volck,  en  fey t  noch  ander-werven, 
Ghy  fuk  mijn  vrouwe  fijn,  mijn  vrouwe  fulje  derven, 
Hout  maer  u  weerde  lijf,  hout  onfen  leger  kuys , 
Hy  geeftfe  noch  een  foen,en  leytfe  weder  t'huys. 
Ey  1  wat  is  vande  menfch  1  de  befte  konnen  vallen . 
Siet,  naer  een  korten  tijt,  de  man  begint  te  mallen, 
De  man  vergeet  hem  felfs,  de  man  die  wort  beklapt, 
De  man  wort  achterhaelt,  en  opte  daet  betrapt . 
Daer  iflet  al  bekaey  t .  de  man  die  wort  gebonden, 
Gelevert  aende  fchout,  en  na  den  ftock  gefonden, 

Befchuldicht,  onder vraecht,  en  voor  het  recht  geilek, 
En  eer  de  fonne  daelt,  het  vonnis  is  gevelt . 
Het  wijf  bekoomt  de  macht  haer  leet  te  mogen  wreken, 
En  door  het  vinnich  ftael  haer  trou  te  mogen  breken. 
Daer  wort  het  al  bereyt .  de  beul  die  ftroy t  het  fant, 
De  doot-kift  is  berey  t,  het  fweert  is  byder  hant . 
De  man  wort  opgeley t,  als  mette  doot  bevangen, 
Die  buycht  hem  voor  de  vrou,  de  tranen  opte  wangen, 
Nu  fchijntet  dat  hy  fpreeckt,  dan  weder  dat  hy  (wijc 
Vermits  hy  dickmael  (Licht,  en  tuffen  bcyden  hijcht. 
Vriendinne,  lieffte  pant,  die  met  gedweege  finnen , 
En  door  een  foeten  aert,  my  hebt  geleert  te  minnen, 
Hier  is  nu,  weertfte  deel,  hier  is  de  rechte  tijt 
Te  toonen  voor  het  volck  hoedanich  datje  fijt. 
Ach !  hebdy  oyt  vermaeck in  mijne  jeucht  genomen, 
Of  heb  ick  eenich  foet  door  uwe  gunft  bekomen, 
Soo  hout  nu  doch  de  wraeck,  hout  alle  tochten  in, 
En  denckt  tot  defer  uyr  op  mijn  getrpuwe  min : 

Gedenck 


;<lenckt  wat  ick  beftont,  een  kleynen  tijt  geleden, 
4èras  ick  was  gepaeyt,  hoe  lichte  wel  te  vreden ; 
Vch !  mits  ick  u  berou  en  drouve  tranen  fach, 
let  fcheen  dat  my  het  hert  op  heete  kolen  lach. 
)(7ramfchap  was  gedaen ,  het  bloet  terftont  ghefeten, 
chebbet  metter  daet>  ick  hebbet  al  vergeten, 
ck  heb  u  wederom  als  vrouw  in  huy s  gefet, 
:k  nam  u  weder  aen,  oock  in  het  echte  bed . 
jV,  in  het  tegendeel,  ghy,  menfchen  konnen  moorden* 
)iniet  en  hebt  geieert  als  foete  minne-woorden  > 
>hy,  dooden  uwen  man  ?  oneen,  u  rechter-hant 
)ie  is  my  inde  trou  een  heylich  onderpant . 
ih,doen  het  fchandich  werck  !  ghy,  felle  wraecke  plegen 
Le  dat  in  uwen  arm  foo  dickmael  heeft  gelegen  ! 
1  oo  menichmael  geruft !  o  neen,  geminde,  neen: 
•  let  is  u  eygen  vleys ;  wy  fijn  te  famen  een. 
l[  )ct  als  ick  heb  ghedaen  .  laet  ons  te  (amen  leven 
k  goede  vande  vrucht,  aen  onfe  jeucht  gegeven ; 

,aet  doch  ons  eenich  kint  niet  hooren  dit  verwijt, 
;r  )at  ghy  een  wreeden  beul  van  fijnen  vader  fijt. 
Het  my,  gelijck  ick  ben,  de  vuylfte  vande  fchrouven, 
1[Oelimfte  van  het  lant,  jae  fchuym  van  alle  bouven  -y 
)rijft  uyt  een  vollen  haet  mijn  klachten  inde  wint, 
4aer  watje  my  ontfeyt,  gunt  dat  u  weerde  kint. 
)ir  is  geen  bidden  aen .  fy  laet  haer  niet  bewegen, 
iy  :hudt  haer  grillich  hooft,  fy  toont  den  blooten  degen, 
i    y  gri j  pt  hem  by de  mou,  fy  fleurt  hem  metter  hant, 

ot  dat  hy  neder  knielt  ontrent  het  drouve  fant. 
,  li j:  vangt  de  goede  man  van  nieuwen  aen  te  fpreken, 
Teraypen  voor  het  wijf,  fijn  handen  op  te  fteken, 
k  j  LI  4  Ey 


V%OV  WE. 

F,y  (feyt  hy)  lieffte  lief !  mits  geeft  het  wijf  een  flac 
Soo  dapper  alfle  kan,  foo  vinnich  alfle  mach . 
Het  (weert  vaert  inde  ftrot,  het  woort  by  na  gcfproken 
Wort  mette  flach  gekloofc,  en  overmits  gebroken  ; 
Men  hoort  het  eerfte  deel,  het  lefte  komt  te  kort, 
Om  dat  het  bloet  terftont  den  boefem  overftort. 
De  man  valt  overkant,  fijn  hooft  dat  fijcht  ter  neder 
Noch  aen  het  lichaem  vaft  ;  fy  grijpt  den  degen  weder, 
Sy  roert  het  bloedich  mes,  fy  ilaet  al  even  itijf, 
Tot  dat  het  opper-deel  is  van  het  onder-lijf. 
De  ganfche  werelt  fucht,  en  achtet  voor  een  wonder 
Dat  God  het  fchendich  wijf  niet  met  een  feilen  donder 
Niet  met  een  haeftich  vier,  een  onverwachte  vlam. 
En  doodde,  daerfe  ftont,  en  uyt  de  werelt  nam. 
Onmenfchelick  gemoet,  fel,  vinnich,  onbewogen , 
Wat  beir  heeft  ugeteelt?  wat  tyger  uytgefpogen  ? 
Wat  adder  opgevoet  ?  wat  draeck  gaf  u  de  borft  ? 
Die  niet  als  haet  en  blaeft,  en  niet  als  bloet  en  dorft  • 
Al  ftont  dit  groote  Rond  noch  hondert  duyfent  eeuwe 
Men  fal  noch  alle  tijt  op  uwe  wreetheyt  fchreeuwen, 
En  vloucken  u  bedrijf :  o  fy,  verwoede  vrou  1 
Fy  moortfter  vande  min,  en  monfter  inde  trou ! 
Fy  van  u  wreede  daet  1 .  Maer  ghy.,  o  teere  dieren , 
Weeft  facht  in  u  gemoet,  en  foet  in  u  manieren 

V  voucht  geen  wrange  geeft,  u  dient  geen  vinnich  ft;l 
Armafccmmu  nor»     j-jet  fweert  dat  u  betaemt,  dat  is  beleefde  tael : 

conveniunt.  neque  _  r  , .  i  V       t    1  11*1 

cnim  muiicru  pro-  V  dient  geen  bloedich  mes,  geen  ander  hatich  wapen, 

Pleecht  liefde' foet  Seflacht>  Bhy  fyter  toe  Schapen : 
io.  vifotejtamen-     Noyt  fachmen  datter  vrou  een  goede  daet  beftont, 

to  colum,2.  lib.s.  .  J  -  t  O  r 

&  M*th.  de  affici.    Als  door  een  heus  gebaer,  en  met  een  loeten  mont.  U 

decif.  Neap.fJa.  J  j 


jndcilinge  kracht  der  vrouwen  f)  7)   VIT  ƒ7  aa 

Ueftoordefinnétebevredige.  ^    ^    V  V  V  12  .  .ff 

,en  fwijn  vecht  metten  tant,  een  ofle  metten  horen  , 
,en  bije  mettc  ftrael,  een  hane  mette  fporen , 
Een  luypaert  mette  klau,  een  flangedoor  fenijn; 
Maer  u  gewelt  beftaet  alleen  in  foet  te  fijn. 
ken  onbewogen  hert^  geen  honger  cm  te  wreken, 
,a  heeft  fijn  leven  oyt  u  fachten  aert  gekken : 
Niet,  in  het  tegendeel,  dat  vrouwen  beter  ftaet 
Als  eerft  te  roeyen  uy t  de  gronden  vanden  haet. 
)it  heeft  van  over  lang  out  Romen  wel  geweten, 
[1  was  de  ganfche  ftadt  in  diepe  nacht  geleten ; 
Men  vont  daer  fcker  kerck,  gewijt  tot  manne-foen, 
Daer  moeft  de  jonge  vrou  den  offer  komen  doen : 
y  drouch  een  reyn  gewaet,  en  moefte  priefter  wefen, 
y  moefte  voor  den  man  gewyde  woorden  lefen , 
Sy  moefte  vlytich  fijn,  al  waffe  fchoon  geftoort, 
Sy  brack  het  bitter  leet,  en  fprack  het  vrede- woort. 
Iet  offer,  dat  het  volck  hier  was  gewoon  te  f  lachten, 
,n  was  niet  eenich  beeft,  maer  niet  als  echte  klachten ; 
Den  autaer  daer  geftelt  en  was  geen  harde  ferck, 
Daer  ftont  een  ledekant  te  midden  inde  kerck ; 
)aer  was  het  wijf  gewoon  den  man  te  komen  ftreelen, 
,n  keelde  daer  het  leet  van  bitter  huys-krakeelen ; 
Sy  was  de  priefter  felfs,  de  wrevel  was  het  fchaep , 
En  t'ey nde  vanden  dienft  dat  was  een  foete  flaep . 
)aer  was  de  twift  gegaen .  daer  gingen  onfe  lieven 
erfekert  over-hant  met  vafte  minne-brieven : 
Soo  werd  de  fpijt  gedoot,  de  tochten  uy  tgebluft , 
En  al  het  huyfgefin  verfeghelt  inde  ruft . 
<n  duyt  dit,  fchamper  volck,  de  vrouwen  niet  te  fchande, 
4aer  neemt  het  voor  een  peyl  hoe  facht,  en  goederhande, 

M  m  Hoe 


Tr&t  faceU 
lum  in  Palat io  De<e 
cujufUxm,  in  quo,fi 
quoU  domi  incide- 
rat  jurgijjocuti  qu& 
vohbant,  conjuges 
reconcïliabantur. 
Deahtc  Viri-pla- 
ca  nominata  efl, 
qu&  nominefaoad- 
monebat  non  •vxo- 
rem  a  viro  placan» 
dam  effe9  fed  •virum 
ah  vxore.  Zwinger* 
The  at.  Orbis  vol.  3. 
lib.  7.  vid  plura 
ha  ede  re  apud  Cö- 
fiaLPegm  in  Deam 
Viri-placam.  Vin» 
de  Chriïlian.  fcem. 
lib,  2.  Tiraquill.  in 
leg.  connubidib.  /. 
/ƒ.  num.104.  & 
10  s.  vbi  put  at  vi* 
rum  &  vxorem  in 
eo  facello  congredi 
foktostó*  ita  paca- 
taomni  ira  rever- 
ti.  de  hoe  OviditfSp 
Vittor  y  Valertm 
Max  in  Inftitut* 
mt  'vjuu  &  alij, 


K%0  V  WE. 

Hoe  geeftich  in  begrijp  het  edel  vrou-geflacht 
Is  by  het  Roomfche  volck  en  over  al  geacht . 
Tis  jae  een  konftich  werck  een  deel  verdraeyde  finnen  ! 
Met  woorden  aen  te  gaen,  met  reden  in  te  winnen ; 
Siet  1  waermen  vrede  fluyt,  of  maer  een  kort  beftant.j 
Daer  rouptmen  tot  behulp  de  befte  van  het  lant , 
Wanneer  men  heftich  pleyt,  en  dat  aen  alle  fy den 
Het  ftuck  in  t wijffel  ftaet,  de  reden  fchijnt  te  ftryden, 
De  wijfie  vanden  raet,  de  klouckfte  vande  wet, 
Wort  hier,  en  over  al,  tot  overmaet  gefet . 
Tot  foo  een  hooch  beroup,  van  alle  tijt  gheprefen, 
Heeft  u  den  Roomfchen  ftaet  bequaem  geacht  te  wefen, 
O  voefters  vande  pays .  wel,  doot  dan  alle  fpijt, 
En  maeckt  een  vreedfaem  huys,  gelijck  in  ouden  tijt 
Voorwaer  u  foet  beley  t  heeft  op  verfcheyde  ftonden 
Aen  menich  koninckrijck  den  vrede  toegefonden , 
Heeft  ongeval  geftremt,  heeft  oproer  uytgebluft, 
Heeft  menich  onoemack  verandert  inde  ruft. 
Eens  ftonden  over  hoop  Romeynen  en  Sabynen, 
En  deden  tegen  een  haer  blancke  fweerden  fchijnen ; 
Maer  als  hier  over  cjuam  u  foete  vrede -macht, 
Soo  was  terftont  de  krijch  tot  eenichey  t  gebracht. 
De  vrouwen  traden  heen  tot  aende  bloote  fweerden, 
Tot  in  het  fel  gewoel,  en  even  door  de  peerden  • 
De  vrouwen  drongen  aen,  en  gingen  tuflchen  bey , 
Tot  dat  het  korfel  volck  de  fpieffen  neder  ley . 
Hier  fprack  eë  aerdich  dier ;  hoort  vaders,  broeders,  ootne 
O  !  wilt  doch  uwen  haet  en  gramme  finnen  toornen ; 
Want  foo  ghy  door  het  fweert  de  mannen  overwint, 
Ghy  doodt  in  haere  doot  de  moeder  en  het  kint . 

a 


i  V%0  V  WM.  4ï 

laer  riep  een  ander  ftern ;  hout  ftille,  Roomfche  knechten,, 
Vat  gaet  de  vrienden  aen,  de  vrienden  aen  te  vechten  ? 

Hout  ftille  machtich  heyr,  cn  dwingt  den  over-moet 

Al  wat  ghy  ftorten  fout,  is  niet  als  eygen  bloet. 
(*en  fpies,  of  bloedich  fweert,  geen  pijl  en  kander  raken  3 
(f  t'fa!  in  u  gemoet  een  dieper  wonde  maken : 

Tis  vrient  al  watter  is,  tis  vrient  al  watje  fiet, 

Tis  vrient  al  watje  treft,  tis  vrient  al  watje  fchiet . 
} t  korte,  vrouwe-praet  weet  fo  het  ftuck  te  drijven  ^ 
ia  met  een  foet  gevley,  dan  met  een  aerdich  kij  ven, 

Dat  ftrax  een  velt-gefchrey  door  al  de  benden  liep, 

Dat  bruyloft  op  een  nieu,  en  nieuwe  bruyloft,  riep . 
I  s  Rome  was  omringt  met  menich  duyfent  mannen,  corUUnm. 
m  eenen  die  wel  eer  uyt  Rome  was  gebannen,  Vaier.Max.Ub.5. 

En  dat  de  Volfche  macht  het  ganfche  lant  befat,  cap4. 

En  quam  haer  leger  flaen  niet  verre  vande  ftadt, 
loen  koos  men  uytten  raet  de  beft  befpraeckte  monden, 
lm  naer  het  machtich  heyr  te  worden  afgefonden ; 

Doch  wieder  henen  ging,  of  uyt  het  leger  quam, 

De  ftadt  bleef  inde  pij  n,  de  Vorft  al  even  gram ; 
S  n  trots  en  moedich  hert,  genegen  om  te  wreken, 
h  was  van  geen  beftant,  van  vrede  niet  te  fpreken, 

Hy  drong  geduerich  aen,  tot  datmen  niet  en  dacht 

Als  dat  het  eeuwich  rijck  ten  eynde  was  gebracht. 
hn  Raet  is  fonder  raet .  maer,fiet!  de  Roomfche  vrouwen,, 
lie  hier  noch  eenich  heyl  haer  krachten  toebetrouwen , 

Gaen  letten  op  het  ftuck,  gaen,  naer  een  rijp  befluyt, 

En  fenden  naer  het  heyr  haer  eyghe  boden  uyt. 
Ie  moeder  vanden  Held,  een  wijf  van  groote  reden, 
Eb  vrouwe  fijner  jeucht  vol  onbevleckte  feden, 

Mm  2  Gaen 


1 


Vrouwenrechte  V  <7?  Q  <7)  VF  E 

Gaen  in  het  eerfte  lid,  als  hoofden  vanden  tocht, 
En  ftrax  is  alle  ding  in  beter  ftaet  gebrocht . 
Dat  onbewogen  hert,  door  vrouwen  aengefproken, 
Heeft  opten  ftaenden  voet  fijn  tochten  afgebroken, 
Sijn  tenten  op-gepackt  7  en  ftrax  een  trommel-flach, 
Dat  niemant  fchade  doen  of  boeren  plagen  mach. 
Siet  1  daer  het  Rooms  gewelt  en  krachten  aller  helden 
Sich  vonden  overmant  en  niet  en  konden  gelden, 
Daer  heeft  een  vrouwe  tong  de  faecken  uy  t  gericht, 
En  fonder  eenich  bloet  den  leger  op-gelicht. 
Wat  pays  blijft  ongemaeckt  ï  wat  leet  doch  kander  veft 
Daer  een  van  defen  aert  maer  eens  en  fpreeckt  ten  beften 
Geen  haet,  geen  felle  fpijt,  geen  twift  en  kan  beftaen 
'*  Lcs  &mme* .     Indien  een  wijfe  vrou  wil  tuffchen  beyde  gaen.  a 

ontfonventesrois  1  •  ;      1  1  t 

efté  employees  a  Room  bier  Abigael,  een  perel  vancie  vrouwen , 
woubi|catXn^  Die  met  een  foeten  mont  hebt  leeuwen  wederhouwen 
efiac  ou  desguer-     fjebt  Nabal  uwen  man  behouden  vande  doot, 

res  eitrantTerc3  cx 

ont  avecgrace,&;     En  al  het  huyfgefin  getogen  uytten  noot. 
feX^wro^^s  Het  fweert  was  inde  vuyft,  de  fpieffen  opgeheven, 
Piinc-es ,  ou  des  £n  Dzvid  door  de  fpijt  geweldich  aen gedreven ; 
Jes  yns  coatte  les     G  hy  des  al  niettemin  hebt  door  een  geeftich  woort, 
nousfourak  °af-     Hebt  door  een  fachten  aert  belet  een  felle  moort  \ 
ne  fiScequ?kk  ^e'3t  we<^er  goet  gemaeckt  dat  Nabal  had  bedorven , 
dennet  traidé  de  En  voor  een  wrangen  haet  beleefde  gunft  verworven, 

Lodun,  ou  les  u  O  ' 

PrinctrTjs  contri- 

buereut  heuteuferoent  a  addoucir  les  efprits  auiris ,  &  accommoder  les  affaires.  Iean  Hottoman 
de  VilHeis  au  tra-.dé  de  l'Ambaffadeuï. 

En  weder  in  het  tegcndcel,ah  de  'vrouwen  qualic  wiüen,fo  hebben  de  filvegroote  cr  achten  om  hare  mannen  te  mijle 
Kiemant  (fcyt  de  Schrift )  en  wat  fo  ganf verkocht  quaet  te  doen  voor  den  Heere,  als  Ahab,  (de  reden  worter  by 
fidi)  tfant  üjn  -vijf  Iétebei  oven edede  hem  alfo.  /.Koning  21.  2 s. 

Endc  wederom;  loramde  fone  lofaphat  w:rd  Koninckin  luda>  ende  wandelde  opten  weghe  der  Koninghen  Jfr 
..ghe  ïjck  het  kuys  Ahabs  dede  \  want  Ahabs  dochter  was  fij tt  wijf.  2. Koning  8. 17. 

£.nde  van  Salomon  wort  gefeyt,  fijne  wij  ven  neychden  fijn  herte  tot  vreemde  goden.  iXQnmg*ii*4* 

H( 


V%0  V  VV E.  A6 

Hebt  aen  u  vaderlant  en  over  al  getoont , 

Hoe  dat  een  vlytich  wijf  van  Gode  wort  geloont : 
i  Kief  en  heus  gelaet,  u  foet  en  geeftich  leven 

],t  heeft  u  beter  man  en  hoogerftaet  ghegeven ; 
l\  iGhy  word  den  Nabal  quijt,  niet  (onder  u  gewin , 
•  En  liet !  van  (tonden  aen  ghy  waert  een  koningin . 
i  -jeft  niet  een  kloucke  vrou,  tot  David  ingetreden, 
f?m  door  een  foet  gefpreck  en  wei-bel  eyde  reden 
t,  j  Soo  kunftich  aengetaft,  foo  deftich  ondergaen, 
frDat  fijn  verbannen  foon  het  hof  is  opghedaen  ? 
*$at  eyfter  yemant  meer  ?  als  Haman  w7ilde  moorden , 
ra>  1 1  Hefter  fteuy  t  het  quaet  alleen  met  foete  woorden ; 
CU  Sy  keert  van  Iacobs  faet  het  drouvich  ongeval, 

Iae  maeckt  het  even  doen  den  Koninck  lief-getal 
Mer  eer  fal  ons  de  Son  onttrecken  hare  ftralen, 
m  met  de  gulde  kouts  tot  in  het  water  dalen, 

Als  ickdoor  mijn  gedicht  fou  brengen  aenden  dach 

Hoe  veel  een  foete  vrou,  en  haere  tong  vermach. 
[m  yemant  fal  miifchien  verey(fchen  nae  de  reden, 
Vaerom  wy  onfe  vrou  en  haere  teerc  leden 
t,  Dus  buygen  voor  den  man .  de  vrage  dient  voldaen  , 

Des  fal  ons  eerfte  ^qp  een  weynich  ftille  ftaen. 
h  denckt  niet,  echte  vrou,  dat  wy  gedichten  fchrij  ven 
,  (meenich  grillich  hooft  in  fijn  gebreck  te  ftijven  j 

lek,  in  het  tegendeel,  verfoeye  defen  aert 

Die  met  de  reyne  trou  geen  foete  liefde  paert. 
Ik  fegge  dat  het  volck,  dat  niet  en  hout  in  weerden 
J  ie  God  met  hun  verbint,  fijn  monfters  opter  eerden ; 

lek  fegge  dat  de  nurek  die  fijn  gefelfchap  quelt 

Sich  even  tegen  God,  en  alle  wetten  (lelt . 

Mm  3   4  Al 


V%OVWE. 

Al  die  het  foet  verdrach  uy  t  haere  finnen  bannen  \ 
Sijn  fpoocken  inde  trou,  fijn  enckel  huys-tyrannen, 
Sijn  grouwels  in  het  lant,  en  nutter  in  het  wout 
Te  brullen  mette  leeuw,  als  om  te  fijn  getrout. 
En  des  al  niettemin  foo  ftelP  ick  defe  gronden, 
Dat  jae  een  echte  vrou  is  uytter  aert  gebonden 
Met  hooger  eer-bewijs  te  vieren  haeren  man, 
Als  fy  met  eenich  recht  van  hem  verey  iïchen  kan . 
Het  man-hooft  is  verplicht,  met  uy  t-gelate  finnen, 
De  vrouwe  fijner  jeucht  te  lieven  en  te  minnen ; 
&n yegheiijck  hebbe     Dat  is  fij  n  ganfche  fchult,  en  als  hy  die  betaelt , 
2^XTtSi     Soo  wort  hy  nimmermeer  met  reden  achterhaelt. 
éUnmanyrecfi.    Qns  ^{{q^  en  is  maer  een :  der  vrouwen  menichfuldicl: 
Want,  boven  echte  (licht,  foo  is  de  vrouwe  fchuldich 
Te  vreefen  haren  man,  en  onder  fijn  gebiet 
Te  buygen  haeren  wil,  gelijck  een  jeuchdich  riet. 
Daer  is  het  ganfche  lant  niet  weynich  aen  gelegen, 
Dat  yder  echte  wijf  haer  plichten  leere  wegen  j 
En  weder,  dat  de  man  ten  vollen  gade  flae, 
Hoe  verre  dat  het  reek  van  fijne  machten  gae. 
Ick  houde  voor  gewis ;  dat  veel  bekaeyde  ftuypen 
In  vloer,  in  binne-fael,  in  onfe  kamer  ^uy pen, 

Alleen,  om  dat  het  volck  niet  recht  en  heeft  befint, 
Wacr  man  of  vrouwe-plicht  haer  eyndicht,  of  beg 
De  Heere  heeft  de  lek  houde,  foo  de  man  ten  vollen  konde  mereken 
wffleytuyt-gegoten  £)en  pWnt  m  eygen  wit  van  Godes  hooge  wereken, 

over  alle fym  wre-  Z>  ?       t       i  r  i 

km.  Eccief.i.7.      De  vrouw,  het  krancke  vat,  en  foude  nimmermeer 
Of  flons  of  flave  fijn  by  haeren  over-heer. 
Want  als  de  man  beden ckt  hoe  feer  hy  is  verheven, 
Soo  wort  hy  oock  bewuft,  hoe  dat  hy  dient  te  leven ; 


(.0otvoordee],datydcr    Tf        Q  <7j  Ifm f? 

Ju  beroup  recht  kenne.  y  7 

»  Hoe  yemanc  hooger  is ,  en  grooter  iaecken  doet ; 

»  Hoe  dat  hy  des  te  meer  fijn  feylen  fchromen  moet. 
jHet  geeft  een  grooten  {lach,  als  hooge  torens  vallen  j 
,Het  fchettert  dapper  uyt,  als  wijfe  lieden  mallen  \ 

»  Men  fiet  dat  al  het  volck  de  quade  (lagen  meet 

»  Nae  weerde  vanden  menfch  die  fijn  beroup  vergeet, 
]idien  oock  wederom  de  vrouwen  defe  gronden 
]ens  namen  inde  borft,  en  inder  daet  verftonden, 

Nae  recht  en  reden  eyft,  daer  is  geen  t wij  ffel  aen. 

En  lant,  en  weerelt  felfs,  die  fouden  beter  gaen. 
Vant  mits  een  yder  menfch  fich  liever  laet  ghebieden 
\m  eenich  hooger  bloet,  als  door  gemeene  lieden, 
|  Wie  t wi j  ffelt  of  het  wij  f  fal  beter  fij  n  gheleert , 

Soo  haeft  fy  wort  ghewaer  hoe  God  de  mannen  eert  ? 
<p,  mijn  ghedachten,  op  ick  moet  de  lieden  tooghen 
lat  ganfch  het  rond  begrijp  moet  echte  macht  gedoogen, 

Dat  Aerde,  Lucht,  en  Zee  op  echte  trouwe  ftaet, 

En  dat  al  watter  is  nae  defe  wetten  gaet : 
Ik  wil  in  alle  ding  de  menfchen  doen  befeflfen, 
lat  mannen  over  al  de  wijven  overtreffen ; 

Dat  meeft  in  alle  ding ,  oock  fchoon  het  niet  en  leeft, 

Al  wat  een  man  gelijckt,  een  hooger  wefen  heeft, 
het  ons  het  vrouwen  ampt  een  weynich  laten  vaerea, 

<  m  God  in  dit  beleyt  te  mogen  openbaeren : 

Al  wijckt  ons  loflè  pen  een  weynich  uytte  baen  ^ 
Noch  gaet  de  buyte-fprong  de  jonghe  vrouwen  aen. 

<  f  fchoon  een  vreemde  wet  ons  niet  en  plach  te  binden^ 
1  dien  wy  niettemin  in  vreemde  landen  vinden 

Een  wet  die  over  al  op  onfe  wetten  paft , 
Dat  ftek  ons  des  te  meer  in  onfe  wetten  vaft* 
i  Mm  4 

It 


V%OV  WE. 


a  Mar  es  fceminis 
robufiiores  tam  a- 
nimo  quam  corpore 
conftanter  affirmat 
JHippocrat.  lib.  C. 
~Epidemion  part.  2. 


Als  Godt  in  ouden  tij  ede  Zee,  en  haere  ftroomen, 
De  lucht,  en  haer  gevolch,  de  velden  mette  boomen 
Had  door  het  Woort  ghemaeckt,  en  in  het  aerdfche 
Den  menfeb,  fijn  evenbeelt,  verheven  boven  al  j 
Soo  is  het  edel  dier,  om  niet  alleen  te  leven, 
Een  trooft,  een  foet  behulp,  een  mede-niaet  gegeven, 
Een  vrou,  met  haeren  vrient  in  alle  ding  gemeen  , 
Als  vleys  van  eygen  vleys,  en  been  van  eygen  been . 
De  man,  des  niettemin  in  leden  onderfcheyden, 
Is  om  het  teere  vat  als  metter  hant  te  leyden , 

Want  uytlijn  kloucken  ftantbefluyt  een  yder  dit, 
Dat  hem  geduchte  macht  in  al  de  leden  fit.  a 
Het  wijf  in  tegendeel  vint  yeder  foo  gefchapen, 
cap.  vit.         Dat  uy  t  haer  kranck  geitel  ten  vollen  is  te  rapen, 
viZJm^JmT    Te  taften  metter  hant,  dat  haer  een  weerde  vrient, 
qu*  in  hac  via      Dat  iiaer  een  vaft  behulp  een  bondich  fteunfel  dient 

molles  o»  effoemtna-  .  1  >  -111 

ufuerunty  inmu-  Men  vmfi  ontrent  den  man  meer  krachten  inde  leden, 

lieres  revivifcere.  in  \  \  r\        •     1    1       fï  1  ] 

Tim&o.  Meer  geeiten  inde  bont,  meer  gaven  inde  reden, 

nmPovtl  afban9c  lv^eer  k*tte  ^oor  ^et  ^1  ^aer  woont  een  kloucker  a 
Memm.  in  fme,      En  inde  grove  ftem,  en  inden  ruygen  baert.  b 

dum  defcrïbit  ma-  r  •  •       j.ü  1      1  '     1  n 

utionem  iphtdki»  ^ïjn  ader  is  gewoon,  met  wonder  harde  Hagen, 
^nucandorinore Het  vYer  dac  binnen  woelt  geduerich  uy t  te  jaegen, 
ïermanet,  &  v:~     Gewis  de  groote  kracht  die  haer  bewegen  doet, 

res  augentur,  &        r  1  11  11 

acnor  ipfe  eji       bey  t  dat  voor  al  de  man  de  vlagge  voeren  moet . 
VulZletZ7^  Maer  fiet  hoe  dit  beflach  met  vrouwen  is  gelegen, 
racapiiiu:      Haer  pols  die  heeft  alleen  maer  eenich  kleyn  bewegen : 

mfyvhorüadesf,        r  J  11  1  1  1       fl  1 

babuit  qu^m      ben  yeder  voelt  ghenouch  aen  haeren  ader-ilach, 
c  ÈrllZmajorae     ^at  f°°  een  flauwe  fiel  geen  heerfcher  wefen  mach.  i 

vakdier  multo  pul- 
fut,  au*™  fceminis.  Galen,  in  Comwent.  quos  ipfe  edidit  inipfimlibrum  de  Vulfibm  commem.i.  quod&nou 
Tiraj.kg.  connub.i,  num,  iC% 


yderlingeeygenfchappêvan  V  <P  O  V  VV  E  4$ 
■iscnvrouwe-perfoonen.      r       V  r  ^         '  1 

lier  is  een  felfaem  ding ,  dat  niemant  kan  befeffen, 
[it  niemant  door  verftant  of  reden  weet  te  treffen  j 
IjDaer  is  een  wonder  kracht  verholen  inde  man, 

Die  in  het  fwacke  vat  geen  menfche  vinden  kan  * 
I  at  ifler  lichter  ding  als  mette  penne  {pelen  ? 
,  |rie  kan  een  ganfe-veer,  een  lichte  pluym,  vervelen  ? 
[  En  des  al  niettemin,  wanneer  een  vrouwe  fchrijft, 
k  Daer  is,  3ken  weet  niet  wat^  dat  inde  penne  blijft, 
tiet  vry  een  kloucke  maecht  haer  uytter  maten  pijnen 
ip  dat  haer  letter- werck  mocht  vaft  en  bondich  fchijnen, 
I  Laet  vry  een  handich  wijf  hier  recken  haer  verftant, 

Men  fey t  noch  evenwel ;  het  is  een  vrouwen  hant . 
1  aer  onder  dit  getal  mach  niet  gerekent  wefen, 
<  Schuermans,  u  juweel,  (a)  eerft  onlanx  opgerefen, 

Van  wiens  geleerde  jeucht  en  uyt  gelefen  pen 
J[  De  fteden aenden  Rijn,  en  ick,  getuyge  ben ; 
8  och  die  beroemde  vrou,  wiens  net  en  geeftich  fchrij  ven 
|t]  inde  boucken  ftaen,  fal  aenden  Amftel  blijven , 

ISal  door  de  weerelt  gaen,  een  wonder  voor  de  mans , 
Soo  lang  de  befte  fchaft  fal  koomen  uy tte  gans. 

I  laer  defen  onverlet  foo  blijven  onfe  gronden , 

II  worter  altemets  een  kloucke  maecht  gevonden ; 
Een  bloeme,  foomen  feyt,  en  maeckt  geen  roofe-krans,  ^Z/me 
Een  fnare  geen  gefpel,  een  vryfter  geenen  dans . 

lod  heeft  dan  aende  man  een  hooger  aert  gegeven, 

naen  het  wijf  gelaft  om  onder  hem  te  leven,  b 
En  fïet !  uyt  defe  born  ontftaet  een  even-beelt, 
Dat  inde  menfehen  werekt,  en  inde  dieren  fpeelt, 

lelijck  een  groot  e  beeck,  verdeelt  in  kleyne  ftralen3 

<aet,  als  een  ftille  vloet,  in  alle  velden  dalen  $ 

Nu  Soo 


aïckfegghe  lonck^ 
vrou  Anna  Maria 
Schuermans,  woon- 
achtich  tegenwoor- 
delicktot  Renen,out 
entrent  18.  laer, 
goet  Latijn  fpreec- 
kende,  haer  neer  si  e- 
lick  oefenende  indé 
Grieckfcbe  iale,  inde 
Teycken-kunft , 
Schilder-  kunft, 
Letter-hunft  [on- 
derling ervaren,  op 
de  Lu y  te  wei  flaen- 
de,ende  in  verfebey- 
den  andere  wetcn- 
fchappen  tot  ver- 
W onder inge  toe  uyt- 
tnuntende ,  fal  on- 
twijffelick  door  eeni- 
ge  gheleerde  pennen 
qpte  vleugels  vande 
fielt  fïjnde* 
ot  een  nieu* 
we  ende  uytne?nend$ 
vercieringhe  onfer 
eeuwen. 

b  De  oude  wet  en 
Gods  ghebodt  over 
de  vrouwen  is :  V- 
wen  wille  fal  uwen 
wanne  onderwor- 
pen fijn,  en  hy  fal 
uwe  Heere  fijn. 
Genef.  3.16. 


V%p  V  WE. 

Soo  is  de  milde  ftroom  van  Godes  eerfte  wet 
De  ganfche  weerelt  deur  geduerich  uy t-gefet. 
Befiet  het  woefte  rond  aen  alle  vier  de  winden , 
Het  voor-recht  vanden  man  is  over  al  te  vinden ; 
Het  wijfje  geeftet  op,  het  broofe  maeckfel  wijekt, 
En  fiet  1  het  fteltde  wet  al  wat  den  man  gelijckt . 
Men  vint  een  echte  Tucht  geftort  in  alle  dieren  , 
Het  fy  die  inde  lucht,  of  opte  velden  fwieren, 
Of  krielen  inde  zee,  of  door  een  binne-vliet, 
Sy  duyeken  over  al  en  lyden  mans  gebiet . 
Ten  is  van  geenen  noot  om  preuven  uyt  te  fenden 
Tot  eenich  verre  lant,  dat  noyt  de  menfehen  kenden; 
Ghy,  fiet  maer  opte  werf  uw  kalikoutfen  haen, 
Siet  hoe  fijn  felle  fnuyt,  en  fpitfe  veren  ftaen, 
Hoe  trotft  hy  mette  fteert  1  hoe  flaet  hy  mette  vleken ! 
Hoe  buldert  hem  de  krop  1  hoe  koomt  hy  aengeftreken 
Het  is  aen  fijn  gebaer,  het  is  genouch  te  fien , 
Dat  hy  met  volle  macht  wil  op  het  hof  gebien. 
Dit  munt  des  hooger  uyt,  wanneermen  daerentegen 
Sijn  hinn',  en  watfe  doet,  wil  neerftich  overwegen; 
Sy  gaet  daer  duyeken  heen,  of  fchrafelt  inde  mis, 
En  wijft  ten  vollen  uyt  dat  fy  het  wijf  jen  is . 
Sy  ftaet  gelijck  beforcht,  om  haeren  haen  te  myden 3 
Men  fiet  haer  met  gedult  fijn  harde  fprongen  lyden , 
Men  fiet  haer  menichmael  vertreden  mette  voet, 
En  noch  foo  blijft  het  beeft  geduerich  even  foet. 
Gaet  op  een  ander  oirt,  en  fiet  de  pauwen  toogen 
Haer  uytgeftreckten  fteert,  vol  Argus  glinfter-oogen, 
Siet  in  het  tegendeel  hoe  mack  het  wijfje  gaet, 
En  minder  in  gefach,  en  minder  in  cieraet. 


V%0  V  WE.  4f 

et  my  een  doffer  aen,  fiet  hoe  hy  weet  te  ky  ven  * 
n  hoe  hy  fijn  duy  vin  te  nefte  weet  te  drijven  , 
Siet  hoe  het  wijfje  duyekt,  en,  fonder  eygen  fin, 
Vliecht,  nae  de  man  gebiet,  de  koten  uy  t  en  in . 
et  is  bedenckens  weert  dat  duy  ven  aftfe  fpelen,  zfraqueu.  ad  i 

nirr  i        •  i  ri     l  mb' l' 

Jieelt  dotter  en  duy  vin  uy  t  een  gebroetlel  telen, 

Maer,  als  de  kip-tij t  naeckt,  de  rouwe  doffcr-kop 
i|  Kieft  eerft  de  ruyme  lucht,  en  laet  den  engen  dop, 
J  et  edel  manne-dier  geneycht  tot  vrye  fpronghen, 
Yil  in  het  enge  kot  niet  langer  fijn  gedwonghen ; 

Het  wijf  in  tegendeel  koomt  nimmer  aenden  dach 

Dan  als  fy  met  ghemack  de  ruymte  kiefen  mach . 
Vat  fal  ick  van  de  ïwaen  en  fijn  manieren  fchrijven? 
ty  kan  het  manne-recht  voor  alle  kenners  ftij  ven  ; 
!:  *  Let  op  fijn  fel  geblaes,  wanneer  hy  fomtijts  kijft, 
1  En  hoe  hy  met  een  trots  voorby  het  wijfjen  drijft, 
idien  fijn  echte  gay  in  ontucht  wort  ghevonden, 
iy  grijptfe  metten  hals,  en  geeftfe  duyfent  wonden, 

Hy  fleeptfè  naer  het  riet,  en  met  een  harden  beek 

r    n  i     i         11      n        i         \    r   \       i  T  zDelSrutiiantmA* 

bo  icheurt  hy  naer  de  bout,  en  breecktie  dan  den  neck.  a  ubm  Me- 

)  fchande  dat  de  menfeh  fal  boofe  kiften  vieren  1  ™ 

iet !  hoerdom  is  de  doot  oock  byde  wilde  dieren,  hf  • animal  c-  *** 

De  1  waen  is  wel  te  recht  ghekleet  in  enckel  wit,  soim.  cap.38.  inm 

Om  datter  noy  t  een  hoer  op  haren  leger  fit . 

Jeemt  vorder  uwen  gan e  tot  aen  de  sroo te  kudden,  tUYtm:es » ehïh*n: 

«      ,       -        1  r  -    \  ri     1  i  tes '  'cones- 

<n  Jet  daer  hoe  de  ram  lij  n  hoorens  weet  te  Ichudden ;       *uum  memomhih 
Siet  hoe  de  bock  betoont  een  rechten  mannen-aert,  jj^ 
En  door  een  ftouten  moet,  en  door  een  ruygen  baert.     tem^e  cïcofy. 

'  j  O  quanaam  aauuert» 

maculatam  ,  per 

faclum  mafculi  cognitam,  congregata  #b  iffo  mafculo  multitudine  ciconiamm>  ac  deteBo  tyfo  crim  'me  foemell^ 
fam  *  tota  ifid  multitudine,  tanquam  omnium  judkio  conviBam,  deplumatam  ackceratamfuijfe. 

Nni  De 


Voor-recht  vande  man,  oock      T/  CD  f)  7)  Iflf 
onder  önredelicke  dieren.  '  V  :*  V  . 

De  ram  gaet  als  een  hooft,  en  ley t  de  ftille  beyten, 
De  bock  die  geeft  de  wet,  en  heerfcht  ontrent  de  geyten 
O  malt  niet,  harders  kint,  en  malt  niet  met  het  wijf, 

pafteurCia-     Hec  beeft  is  y  ver-fieck  het  iprong  u  op  het  lijf. 
imc°cheure ,  fon  Wat  dienter  doch  gewaecht  van  hengxften  ende  ftierei 
j^bufirch^  Van  groot  en  moedich  vee  ?  fiet  inde  minfte  dieren , 
ia  tefte  contre  ia     5jet  incJe  kleyne  fpin  een  beek  van  defe  macht : 

{icne,&lakiyei-  -r-    r  •        n  i  i       i      »  i 

aaza .  Michei.     Het  wijr  je  ipint  alleen,  de  man  gaet  opte  jacht,  b 
de  la  Momag.  houf  je,  jonge  vrou,  veel  regels  om  te  leven, 
^  *^™Ztxat  ^e  ^Fnnc     alleen  u  volle  wetten  geven : 

Al  ifle  by  het  volck  gheweldich  inden  haet , 

w^Snt1     SY  kan  een  baken  fii n  ontren  c  den  echten  ftaet' 
Ttm.ub.  ii.  c.  2*.  Sy  ieert  een  jonge  vrou  op  huys-behouften  mercken  i 

En  wij  ft  een  echte  man  tot  harde  buy  te- wercken  \ 
Schoon  dan  u  meyfen  is  een  vyant  vande  fpin , 

tsakmon  wjji  de  ^s  ^aer  netten  weert>  gW>  neemt  haer  wetten  in 
luye  mte  mieren%  'kEn  wil  niet  in  het  wout,  niet  inde  boflchen  dwalen , 
$hwfrm  Um  'kEn  wil  geen  flang  of  worm  uyt  diepe  kuylen  halen ; 

Een  beesje  dient  gewaecht ;  dat  heeft  een  dubbel  lijf, 
Het  teelt,  gelijck  een  man   het  baert  gelijck  een  wijf. 
Hoort,  echte  lieden,  hoort  een  wonder  om  te  lefen, 
Het  kan  nu  vader  fijn,  en  dan  eens  moeder  wefen, 
Doch  niet  gelijck  het  valt,  of  nae  fijn  eygen  waen, 
Maer  naer  het  inde  krijch  fijn  dingen  heeft  gedaen. 
W ant  foo  het  middel  weet  den  vyant  uyt  te  jagen, 
d  ichnewndïnpug-  $00  mZQ\x  ket  Voor  een  man  fich  inden  woude  dragen ; 

m  'uitrm  muhebrict,  O  ' 

faMur,&e*pamA    Maer  wort  het  oyt  gefien  te  vluchten  uyttet  velt, 

afficitur  vt  partus        0  r     c  ■  •  C       H    1  7 

Joiorem  fujjwat,      Soo  wortet  atgelet,  en  voor  een  wijr  gettelt.  d 
fTpmlu^mm  ^en  mac'1  nae  defen  val  geen  manne-lid  gebruycken  , 
deAmmdih.  i.jo.  Maer  dwee  en  buychfoem  fijn,  en  neder  leeren  duycken ; 


V 


F%0  V  WE.  $o 

Wat  eyfter  yemant  meer  ?  het  bofch  hout  defen  voet  ^ 
Dat  wat  daer  wijf  jen  hiet  den  man  believen  moet. 
dien  ick  mette  pen  wil  roeyen  inde  baren, 
a  foucken  in  het  meyr  hoe  alle  viflchen  paren, 
Men  fal  van  ftonden  aen,  men  fal  oock  even  daer 
Het  voor-recht  vande  man  u  maken  openbaer. 
1  is  het  water  ftuer,  het  voet  beleefde  dieren , 
e  vifch  kan  hooge  macht  en  echte  w7etten  vieren ; 
Siet  1  als  een  adder-flang  maer  fchuy feit  aende  ftrant, 
Straxis  de  zee-lamprey  ontrent  het  drooge  lant ; 
voucht  haer  byden  man,  en  koomt  op  fijn  bevelen 
efwommen  uytter  zee  en  aenden  oever  fpelen  . 
Dat  is  genouch  geieyt ;  Ghy,  die  in  echte  paert, 
Gaet  heult  met  uwen  man,  oock  tegen  uwen  aert.  a 
>e  kater  vander  zee  kan  yeder  openbaeren 
'  >at  oock  in  heete  fucbt  de  koude  viflchen  paren, 

Want  foo  een  fchippers  gaft  het  wijf  gebaert  te  flaen, 
Hy  biet  terftont  het  hooft,  en  kanter  tegen  aen : 
aer  wort  in  tegendeel  de  kater  aengevochten, 
[et  wijf  dat  treckt  den  rugg'  in  veelderhande  bochten, 
En  welt  haer  in  het  fant :  als  of  het  feggen  wou 
De  krijch  is  voor  de  man,  het  vluchten  voor  de  vrou  • 
)e  zee-ram  (inde  zee  fijn  fchapen,  koeyen,  peerden, 
<n  menich  ander  vee,  gelijck  als  opter  eerden )  b 
De  zee-ram  maeckt  den  haen  door  al  het  driftich  velt, 
En  laet  in  fijn  bevang  geen  viflchen  ongequelt ; 
)e  wijfjens  onder  dies,  gelijck  gemeene  fchapen , 
ijn  dieren  fonder  gal,  en  fonder  eenich  wapen, 
Sijn  ftil,  onnoofel,  facht,  en  uytter-maten  tam ; 
Sy  vreelen  haeren  heer,  en  lieven  haeren  ram. 

Nn  3  De 


pers  &  murena, 
vid.  JElian  lib.p. 
de  Anïmalib. 


b  Vt  vera  fit  vhU 
gi  opinio ,  quid- 
quid  nafcatur  in 
farte  v/la  nature 
&  in  mari  e(:e,pr&- 
tereexfo  multct  qu# 
nufquam  alibi. 
17/».  Ub  ff.  cap.J» 


hifi.  de  pifc 
Rondelet,  lib.s.  de 
fifiih 


Tem  ten,  Mlianm, 
Plinim ,  Gefncrusy 
Rondelet,  ende  an- 
dere hier  voren 
fiengetoghen. 


V%  O  V  WE. 

jm*n.  M.  i.  de  j}e  Roock-vis,  vander  jeucht  in  echte  min  gebonden, 

Animalib  cap.26.  _  '...'<  in  ,D  9 

oppian.  ub.  j.  de  En  wort  te  gener  tijt  in  buyte-lult  gevonden , 
*J%%"wt     Waccht  met  een  moedich  hert  fij  n  leven  voor  de  vr 
Een  fpiegel  voor  de  mans,  een  baken  inde  trou. 
Noyt  quam  die  Griexfche  Vorft  foo  moedich  aengeftrel 
Om  fijn  ontfehaeckte  vrou  en  fijn  verdriet  te  wreken, 
Als  dit  manhaftich  dier  ontbrant  in  heet  gefchil. 
Wanneer  een  ander  vifch  fijn  wijf  onteeren  wil. 
Mijn  penne,  vorder  niet .  wil  yemant  dieper  foucken 
Het  welen  vande  Zee,  die  koome  totte  boucken 
Die  menich  klouck  verftant  de  weerek  achter  liet, 
Daer  in  men  ai  het  meyr  tot  inde  gronden  fiet . 
Het  is  voor  ons  genouch  gefwommen  inde  ftroomen ; 
Te  lande,  mijn  vernuft,  en  nae  de  groene  boomen: 
onderfcheyt  en-     £)aer  'l$  kleefde  fucht  oock  in  het  naere  wout, 

de  voor-recht  va  .  '  7 

manneück  ghe-      En  daermen  niet  en  leert,  daer  iffet  datmen  trout. 

vvas,oock  in  boo-  T  i  i   i  rr 

men ,  kmyden,  Laet  maer  N  ooge  gaen  ontrent  de  boom-gewaiien, 
ge^jeke en  dlcl'  Ghy  fulter  planten  lïen  die  opten  regel  paffen, 
Die  echte  lieden  bint .  al  fijn  de  boffen  rou , 
Men  vinter  rechte  min,  men  vinter  echte  trou . 
\kt  en^Jejn^Zt  Let  op  den  Dadelboom  a .  het  wijf  laet  haere  tacken 

ta^D^iboiZ-^^  ootmoet  voor  den  man  ter  eerden  neder  facken  j 
verhalen,  dicen tot     De  man  buycht  wederom  al  is  hy  hooch  ghekroont, 

ydele  vermaecklick-        t  t     1  1  •  •  I  '  C  1     1      f  fl 

%yt,  endi  niet  nae    Het  biijckt  aen  lijn  geway  dat  hy  haer  gunlte  toont. 

tfT^fit^ly  Gebeurt  het  ^  de  **an is  van  het  wijf  verfcheyden, 
zo* jonden  ver-  Miiïchien  om  ecnich  huys  getimmert  tuflehen  beyden, 

jcheyden  geloofocer-  JU  J 

dige  fchrijvers ,  jae 

eenige  Outvaders  Jelfs,tot  getuygettvan  het  gene  rey  hy  om  ghedicht  vertellen,  hierby  tevougen.tnet  aem»ï)Jïngevt 
flaetfen  daerfulx  te  vinden  is.  Hier  van  fchrijven  dan  defe  naervolgendj.  Bafil.  Hexa'èmcr:  HomiL  s.  Ambro[.Ux 
tper.ejufd.tit.lattdati  k  Tiraquell.  tra  ft.  de  leg.  Connubial.l.  /.  num.  6  >.  Theophrafi.  lib.2.  hifior. plant,  m 
&  lib.j.  de  Canf.  Plant,  crp.13.  Vim.  lib.13.  cap.it.  Philofirat.  in  lconib.  Ulo  cap.^uo  trattat  £  Ralud.  lui  ?oll, 
cap.  12.  ex  autorit. Herod.  &  Xenophont.  &  novijpmè  late  Piert,  in  Hierogl. 


a 


F%0  V  FF E.  p 

5oo  queelt  de  vrouwe-plant,  en  ftaet  gelijck  bedruckt, 

Joo  darmen  vanden  boom  niet  eenen  dadel  pluckt  - 
4cr  als  de  manne-ftam  ten  leften  opgedreven 
ijl  met  een  jeuchdich  blat  tot  aen  het  wijfje  fweven, 
iDan  is  haer  treuren  uyt  ;  fy  wort  terftont  begort 

$00  dat  het  vruchtbaer  hout  van  fruyten  o verftort. 
;i :  daer  een  aerdich  beek  van  twee  gehoude  lieden  , 
J>:met  oprechte  fucht  malkander  eere  bieden ; 
piet  daer  een  lieve  vrou,  die  geen  vermaken  heeft , 

3an  alffe  byden  man  in  reyne  trouwe  leeft. 
Kit  hier,  o  nortfen  aert,  van  harde  boomen  leeren 
dat  een  echte  wijf  moet  haer  gefelfchap  eeren  ; 
i  \omt  grimmers,quellich  volck,en  iiet  aen  qualtich  hout  cretiofexn* in arbo- 

Hloe  datmen  liefde  pleecht,  wanneermen  is  getrout . 
li  block,  een  hart  gewas,  fai  eenmael  ov^rtuygen 
li  wijf  van  ftegen  aert,  dat  niet  en  weet  te  buygen; 

Hout,  echte  lieden  hout  u  tochten  inden  toom, 

En  druckt  in  u  gemoet  den  foeten  Dadel-boom. 
Kert  weder,  mijn  vernuft .  Cypreflen,Klim, Laurieren, 
E  mennen  echt  e  trou,  fchicr  beter  als  de  dieren, 

Soo  doet  oock  menich  kruyt  dat  inde  boffen  groey  t,  b 

En  menich  edel  gom  dat  uyt  de  boomen  vloeyt .  c 
]S)ch  heeft  de  kloucke  geeft  van  wijt-beroemde  luyden 
En  diep  geheym  ontdeckt  in  alle  groene  kruyden, 


a  D.  "Bafi  hc9 
fupr.  citr.t.  diferti 
tradi?Palmam,qus 
fee  min  a  dicitur ,  in 
ivarem  pronam-, 
blandioribus  ramïi 
nutarei  qttajt  g  $ti- 
entem ,  atque  am- 
plexus  mark percu- 
pi  entem.    Quin  ér 
X>.  Ambrojiiió  loc. 
fupr.  citat.  Eft  e- 
tiam-,  inquit ,  quod 
mireris ,  ipfïs  fexus 


Talmam,quti  dacly- 
los  generat,p!erum(fc 
inclinantem  ramos 
fuos^ér  fubiacentem 
ér  concupi\ceniU 
atq3  amplexus  Jpe- 
ciem  pr&tendsntem 
ei  arbori  qnam  Pal- 
mam  marem  appel- 
lant pueri  ruftico* 
rum.  ére 

b  Mas  ér  focminci 
herbis,  plantis,  ar- 
horibus  ér  virgitltls 
inefï,  ér  quidem 
fcriptores,  quibut 
major  vis  e  ft  >  maf- 
culi  nomen  ac  titu- 
lum  affignant; 

f  * .  minor,  fcemim.  Diofcorid.  lib.f.  cap.  $.  ér  feq>  'Et  quod  in  hifce  fit  fexuum  dijferentia,  ex  eo patst  quod  abics  fit 
m,  fit  &foemina.  Item  Cupreffm,  Laurus,  Hedera,  Apinm*  Calamws,  ér  innumerabiles  alk  berba  ac  planu.  Theo- 
ph  fl,  Ub.  Hislor.  Plant.  j.  cap.  3.  ér  Ub.  s.  cap.  5* 

Clnter  thura  principatum  obt'met  thm  mafcu!um,T)iofcorid.  Ub.  1 
rehniputat,  ne  fexus  alter  ufurparetur.  Hinc  Virgil.  ïclog.8. 

Verbenaffy  adole  pingues>  ér  mafcula  thura* 

ht  O  viel.  de  mecLfacki. 
Cum%  Ammoniaco  mafcula  thura  fale, 

Nn  4 


capji.  Idque  Plinim  lib.12.  cap.r-/,  tributum 


Want 


V%OV  WE. 

Want  allmen  man  en  wijf  hier  onderfcheyden  kan, 
Soo  vintmen  noyt  het  wijf  foo  krachtich  als  de  ma 
De  man  heefc  meerder  kracht  in  alle  medecijnen , 
Voor  peft  en  heete  korts,  voor  alderhande  pijnen ; 
Siet  wat  een  felfaem  ding  1  de  reden  heeft  befeft, 
Dat  over  al  de  man  het  wij  f  j  en  overtreft,  a 
N  och  hooger,  fnelle  pen .  in  alle  rijcke  fteenen 
Tm  vlm\ *s  W^  en  mans  gewas>  gelijck  de  fchrij vers  meenen , 

qtte  mctrem  tantum 

Geen  kenner  heefter  oy t  dit  onderfcheyt  gemift 
Zd!cos  athpZ      Noch  aenden  Hyacinth,  noch  inden  Amethy ft.  b 
tm.  ub.i  remed.  y[tïx  \yCCft  Joch  over  al  (phelijck  op  vafte  gronden 
mp.7.  De  kunlte  roemen  derr )  geduench  ondervonden 

b  Late  feu**  nb.  de     Dat  vry  het  fchoonfte  licht  en  klaerfte  weder-glans 


a  ïtno  ér  in  homin 
lac  mulieris  qm 
tnarem  pepcrit  in 


Koomt  ftralen  uy  tte  lucht,  en  dalen  inde  mans . 


gemmts.i.  cap.r. 
de  Aetite.hu  Vlin. 

hb.3a.c  21.de  car-  £en  geelt  van  onfe  tijt,  in  dele  kunft  ervaren , 

btmculo  &  Sardu-         .P  r.  *   r  t         l*  1 

po,  item  de  ufii-  Wijlt  lijnen  kier  aen  hoe  diamanten  baren ; 

En  datmen  menichmael  bevint  een  derden  fteen, 
cyamo  aiici  vid.     Daer  niet  als  man  en  wijf  eerft  rolden  over  een.  c 
&"'Jib. 3 cliënt  Waer  fal  ick  vorder  gaen  ?  befiet  de  felle  rotfen , 

Die  met  een  fteylc  kruyn  den  ho°gen  hemel  trot&n> 

connub.u.  n.cs.      siet  alle  klippen  aen,  fiet  alderhande  fteen, 
„  j    -jj        Sy  paren  foo  het  fchiint'  en  teelen  onder  een. 

Z  Audi  qmddam    r  T     '  r      j      ,  1        1       1    Tl  Tl 

mirabiieé*  fdenüo  Het  wonder  key-gewas,  daer  by  de  lchepen  ieylen , 
^iZKclltummi-  Dat  kan  een  wacker  ooch  in  man  en  vrouwe  deylen, 
bi  jam  pridem  efl     De  Schepper  aller  ding ,  de  Vader  van  het  licht, 
RuMüb.degemm.    Bint  keyen  in  de  trou,  en  aenden  echten  plicht , 

/.  in  princ.)  a  do-  J  A 

mina  quadam  fids 

dignaquod  Domina  Heverenjïs ,  e  luxemburgorum  ittufiri  geners  oriunda,  duoshabeat  fervetque  htreditarioiifa 
manies,  qui  alios  crebrb,  tanto  natura  miraculo,  producant,  vteos  quicunque  ftatis  temporibm  intueantur^of 
rem  fibi  prolem  eniti,  palamjudicent .  &  comturibi  autor  iüe  rationes  phyficas  ejm  tei  indagare ;  quas  lettor*  Jh 
fittir,  ibiqmrau 


Kkdatmen  gebreke  noemt  inde  /)  7)  tflf  P  *ï 

,uwé  is  dienitich  voorde  mans.  y    ^Xjr  y  y  >L 

n  die  het  Zee-kompas  wil  met  het  wijfjen  ftrijeken, 
oet  dolen  inde  ftroom,  en  elders  henen  wijeken, 
De  naelde  ftaet  en  fuft,de  wijfer  is  bekaeyt, 
Sy  kent  geen  vafte  fter  die  om  het  noorden  draey  t. 
een  fchip  in  tegendeel  oyt  vanden  regel  dwaelde, 
tdien  de  manne-kracht  was  leyder  vande  naelde 
Want  fchoon  dat  yemant  feylt  de  weerelt  op  en  neer, 
Het  ftael  fweeft  alle  tijt  ontrent  den  kleynen  Beer.  a 
hy  fiet  dan^  jonge  vrou,  dat  alderhande  dingen 
aer  onder  mans  gebiet  gewillich  laten  dwingen 
Ghy  fiet  het  woefte  bofch,  ghy  fiet  de  felle  zee 
Ootmoedich  voorden  man,  en  uytter  maten  dwee. 
< hy  fiet  tot  uwen  trooft  (b)  hoe  fchepfels  Tender  leven 
.  ls  met  gebogen  hals  haer  mannen  eere  geven ; 
Wel  maeckt  dan  u  befluyt,  dat  God  het  manne-recht 
De  ganfche  weerelt  deur  in  alle  dingen  hecht, 
m,  foo  ghy  niet  en  wilt  met  uwen  fcheppei  ftrijden, 
!do  leert  het  echte  jock  aen  uwen  halfc  lijden  • 
Het  is  een  out  gebruyek,  men  achtet  geen  verdriet 
Dat  alle  man  gebeurt,  en  over  al  gefchiet. 
ihy  man,  weet  onder  dies  ons  fchnj  ven  niet  te  ftrecken 
>m  tot  een  fotte  waen  u  finnen  op  te  wecken  ; 
Maer  liever  dat  het  hooft  fich  ftelle  voor  een  wit 
Te  plegen  recht  gedult  ontrent  een  fwacker  lid. 
!  Is  yemant  door  geluck  ter  eeren  opgedreven, 
O  laet  hem  des  te  meer  fijn  herte  neder  geven ; 


a  "De  Magnete 

rnuita  triracuU 
'vide  apud  Vlïn. 
lib-  36-  cap.17. 
Claudian.  in  car- 
mine  de  Magnete, 
ér  noviffiml  apud 
Willebrord  SntlLm 
Typhi  Batavo. 

b  Qtufitum  eft,fi 
fcemma  in  paradtfo 
non  pecerjjet ,  an 
vi  o  fuijjet  fuhdït* 
&  fübjeèM?  affir- 
niatit  Thec/ori  <& 
hac  de  re  ita  Vir^ius 
ad  fee  min  ar  urn  fo~ 

Tatium  Sï  t'h om- 
me,  dia  iU  &  ia 

Dat  alle  man  gebeurt,  en  over  al  oeichiet.  femme  fuflent 

demcurez  en  e- 
ftat  d'innocence, 
jamais  i'hom- 
mc  n'cuft  grevé 
fa  femme  par  fa 
feigneurie,  &  ne 
luy  euft  fa  iel  aü- 
ctin  mauvais 
trai&ement;  ny 
la  femme  aum' 
n'euft  clté  gre- 
vée  de  fon  cofté 

-ftrefoubje&e  au  marj,  6c  n'euft  luy  obeï par  regretou  par  rebellion,  &parain{IeiuTent  vefcuenfem- 
-  en  perpetuelle  concordc ,  comme  tourterelles,  &  brebis.  Maïs  depuis  que  la  nature  eft  corrompue 
rle  pêche,  comme  le  pêche  arompu  1'amitié  entre  DieuSc  les  hommes  &  1'a  converti  en  difcorde, 
afi  1'a  il  faid  entre  marj  &  femme,  &  tout  le  genre  humain. 


O  o 


Want 


V%  O  V  WE. 

Want  als  de  milde  God  verleent  geduchte  macht, 
Dan  eyft  hy  meerder  forch,  en  even  minder  pracht» 
En  beelt  u  geenfins  in  een  wijf  te  fullen  krijgen 
Die  met  een  volle  deucht  fal  inden  hemel  ftijgen ; 
Wie  treft  in  dit  geval  het  fpits  van  fij  nen  wenfch  ? 
De  befte  vanden  hoop  is  maer  een  niecich  menfeh . 
Een  vrouwe,  fey  t  het  volck,  heeft  veelderley  gebreken 
Sy  is  fwack,  bloode,  vreck,  en  veerdich  om  te  ipreken  ^ 
Sy  hek  nae  plufery  en  alle  kleyn  beflach  j 
En  haeckt.om  moy  te  fijn,  oock  alfle  niec  en  mach» 
Ghy,  die  u  foete  jeucht  wilt  met  een  vrouwe  wagen  , 
Leert  haer,  en  haer  gevolch,  leert  hare  feylen  dragen ; 
Maeckt  hier,  en  over  al,  een  voorbereyde  baen, 
Daer  is  in  als  gebreck,  wie  kan  het  tegenftaen  ? 
Doch  om,  tot  uwen  trooft,  het  jock  alfoo  te  vougen 
Om  in  u  wederpaer  te  vinden  vergenougen , 
Klimt  op  met  uwen  geeft,  en  fet  geduerich  vaft> 
Dat  geen  bequamer  wijf  op  uwe  feden  paft, 
Dat  niemant,  wie  het  fy,  van  die  op  aerden  leven 
V  eenich  beter  deel  en  hadde  konnen  geven, 
Dat  God,  der  fielen  fiel,  die  alle  finnen  ken^ 
V  dit  geieifchap  jont, en  u  ten  beften  fent. 
Hoort,  al  die  fijt  geneycht  om  u  te  laeten  raden, 
lek  weet  een  groot  behulp  tot  alle  groote  quaden ; 
Hoort,  die  onruftich  fijt  en  wenft  te  fijn  geftilt , 
Seght  met  een  buychfaem  hert  God  heeftet  foo  g< 
God  heeftet  foo  gevoucht ;  kan  ick  het  maer  verbeyden 
God  fal  het  metter  tijt  ten  rechten  eynde  leyden  ; 
Al  dunckt  my  dit  en  gint  een  drouvich  ongeval, 
God  is  het,  die  het  quaet  ten  goede  ftieren  fak 


I  V%0  V  VTE.  n 

J^aer  defen  onverlet,  dat  wy  gebreken  noemen 
fin,  die  het  wel  befeft,  in  als  te  pafle  koemen : 
»  Wat  elders  niet  en  dient  als  tot  een  laftich  pack, 
»  Is  voor  een  billick  man  een  dienftich  huys-gemack. 
Vat  vrouwen  fwackhey t  raeckt;  die  kan  de  mannen  baten, 
I  dien  het  rechte  wit  niet  achter  wort  ghelaten  : 
Sietl  waer  haer  lichaë  fterc,  haer  breyn  geweldich  klouck^ 
Daer  is  geen  t wijffel  aen,  fy  grepe  nae  de  brouck, 
<  bleve  niet  gefint,  om  voor  den  man  te  duycken, 
ïaer  woude  boven  ons  de  volle  macht  gebruycken, 
lae  worden  dat  wy  fijn  .  fie  daer  een  wonder  werck , 
Door  fwackbeyt  van  het  wijf  fijn  alle  mannen  fterck. 
1  en  fchrijft  haer  vreele  toe,  en  datfe  menich- werven 
\:rfwijmen  dit  en  gint,  om  datfe  niet  en  derven ; 
Maer  die  een  fedich  wijf  van  haeren  angft  ontbloot, 
Tis  vaft,  dat  hy  de  ruft  der  mannen  omme-ftoot. 
Vie fal  het  ftoute  rot  van  onbeluyfde  wijven 
Joen  uyt  het  woefte  volck,  of  inden  huyfe  blijven? 
Gewis  geen  ftrenge  wet  en  hout  een  vrouwe  ftil 
Indienfe  woelen  derf,  of  anders  qualick  wil . 
!en  wijf  die  niet  en  vreeft,  vermeeftert  alle  deuren^ 
lijt  ftale  grendels  af,  en  doet  de  mueren  fcheuren  -y 
Wat  dienter  veel  gefeyt?  is  u  gefelfchap  ftout, 
Ghy  waert  my,  lieve  vrient,  al  beter  niet  getrout. 
loch  heeft  het  wijf  den  naem  van  deun  te  fijn  geboren ; 
laer  laerie  quiftich  fijn,  foo  is  de  man  verloren : 
Al  is  de  neering  goet,  de  beurs  wort  omgekeert, 
Indien  u  lojfïè  vrou  haer  penning  niet  en  eert. 
,aet  yemant  fijn  beroup  met  alle  macht  befueren, 
loch  fal  een  dercel  wijf  de  winft  verturelueren, 
i  '  Oo  %  Mee 


V%  O  V  WE. 

Met  ick  en  weet  niet  wat .  al  waer  de  vrouwe  quift , 
Daer  fmek  een  dicke  beurs  gelijck  een  dunne  mift . 
Noch  roeptmen  op  de  vrou,  en  ftelt  haer  in  het  praten,  i 
Met  al  te  loflfen  tong  te  byfter  uyt-gclaten : 

Maer,  vrient,  het  gladde  lid  dat  elders  hinder  doet, 
Is  even  voor  de  man  en  voor  de  kinders  goet : 
Een  mont  vol  foete  jock  kan  ons  het  brey  n  vermaken  , 
Oock  als  het  is  vermoeyt  door  laft  van  groote  faecken ; 
En  wat  doch  paeyt  een  kint  dat  drouve  tranen  fchrey 
Als  dat  een  geeftich  wijf  met  Toeten  monde  vleyt  ? 
Men  tijght  de  vrouwen  op,  dat  fy  met  beufel-dingen, 
Met  ick  en  weet  niet  wat  haer  dagen  over  bringen : 
Maer  draeyt  doch  eens  het  ooch  door  al  het  huys-bedr 
Al  watter  omme  gaet,  wat  heeftet  om  het  lijf? 
Tis  meeft  al  leure-werck .  daer  is  een  vloer  te  fchueren , 
Hier  dient  de  wafch  beforcht  •  en  elders,  kinder-luercn, 
Of  yetdat  flechteris;  en  evenwel  nochtans 
Het  minfte  datter  valt  is  dienftich  voor  de  mans. 
Indien  het  nu  geviel  dat  alderhande  vrouwen 
Met  grooter  omme-flach  haer  befich  wilden  houwen , 
En  datfe  geen  bedrijf  en  namen  metter  hant, 
Als  dingen  van  gevolch,  of  faecken  van  het  lant, 
Wat  raet  hier  voor  den  man  ?  hy  ftond  gewis  verlegen 
Want  niemant  fou  voortaen  de  kleyne  dienften  plegen 
Ons  noodich  tot  gemack .  ey  (wijcht  dan,  lieve  vrien 
En  fchelt  niet  voor  gebreck  dat  ons  ten  nutte  dient . 
Ten  leftcn  laeckt  het  volck  in  onfe  teere  dieren, 
Dat  fy  genegen  fijn  haer  dingen  op  te  eieren  • 
Maer  even  defe  lucht  is  nut  voor  al  het  huys , 
Het  maeckt  de  keucken  net,  en  hout  de  tafel  kuys : 


V%OVVVE.  H 

\JL  waere  defe  luft  de  vrouwe  niet  gegeven , 
jHy  leydden  altemael  gelijck  een  beeftich  leven  ; 
'i  Noy t  man  en  heeft  gemack ,  noyt  kint  en  vaerter  wel 

Ontrent  een  vuyle  üons  en  rechte  morfebel. 
I'y  vint  dan  inder  daet,  en  uy t  bequame  reden , 
^  mocht  je  vande  vrou  een  ander  maeckfei  fmeden, 

[ae  dat  het  fcheppen  felfs  u  ware  toe-betrout, 

Dat  ghy  licht  oock  het  goet  voor  feylen  weeren  fout . 
C  fchepfels  vanden  Heer  fijn  groote  wonder-wercken , 
geen  aelweerdich  menfch  nae  weerde  kan  bemercken; 

Bedaert  u,  fchamper  volck .  wat  vanden  hemel  koornt 

Dient  niet  te  fijn  berifpt,  maer  eer  te  fijn  gefchroomt .  j^^Tbtmt% 
$t !  waer  een  yder  menfch  geboren  fonder  feylen ,  x*m 
Vat  fou  dan  yeder  menfch  een  ander  mede  deylen  c^^C&% 
i  In  pantfchap  vande  fucht  en  van  het  foet  verdrach,  Zlnfc^ZicT 

Dat  geen  herboren  menfch  te  rugge  laten  mach  ?  v#  Wft» 

C  looftet,  alle  vlees  heeft  onbewufte  flap  e n  y  xpilU  vanden  ande- 

1  dat  heeft  God  gewilt,  om  ons  te  leeren  dragen  $  Zff$  ï- 

Wel  draephtdatijChriften  herbal  heefter  yemant  fchuk,  fibukt\  opdatwy 

.    ^         i  1     1    r    r  *  11  malkander ens  lafien 

»  Daer  is  geen  beter  werek  als  lierde  met  gedult.  f0Ude»  keren  dr*. 

ïert,  nae  den  rechten  eyfch,  leert  alle  ding  gebrayeken,  ^ffZ%^C 
Lert,  met  gebogen  hals.  voor  uwen  fchepper  duveken :     freck,  mnmmnt 

rt  iÖ        b  n  i  ;  en  leefter [onder  lij- 

Vernedert  u  gemoet  en  uwen  liegen  neck ,  den. 

Daer  fchuylt  volmaeclheyt  in,  al  dunckt  het  u  gebreck  ♦ 
Ic hebbe menichmael  het  ooge  laten  (wieren, 
h  inden  geeft  gelet,  op  alle  kleyne  dieren, 

Op  ick  en  weet  niet  wat,  dat  op  het  water  fweeft, 

Dat  aende  mueren  kruypt,  dat  inder  aerden  leeft  \ 
U  hebbe  menichmael  in  ftilte  fitten  gapen , 
h  feyde,  door  gepeys,  Wat  diende  toch  gefchapen, 

Oo  ]  Een 


VXPVVVE. 

Een  mug, een  maed',  een  miereen  mot,eë  mol,eé  mtj 
Een  deck,  een  flang,  een  feuch  \  en  ander  vuyl  gefpuy 
Maer  als  ick  naderhant  des  Heeren  diepe  gronden 
Had  beter  ingefien,  en  naerder  ondervonden  , 
Soo  dat  ick  eenichfins  fijn  hooch  beleyt  verftont, 
Doen  leyd'  ick  met  berou  mijn  handen  opten  mont. 
Ick  fach  dat  alle  ding,  van  waer  het  mochte  kocmen, 
Schoon  dattet  niemant  kent,  of  niet  en  weet  te  noemen 
Tot  aen  de  minfte  vliech,  tot  aen  de  kley  nfte  mier, 
Voor  fpijfe  wort  genut  by  eenich  grooter  dier  -y 
En  al  tot  ons  behouf .  het  fchuym  van  alle  dingen 
Kan menfehen dienftich fijn,  jae noodich voetfel bringc, 
Daer  is  een  groot  beleyt  in  alle  kleyn  gerut , 
»  Geen  dierrje  Tonder  heyl,  geen  fiertje  (ónder  nut. 
a  See  dat  het  fchier  Het  flechtfte  vande  menfeh,  het  fiünfte  vande dieren, 

Dat  weet  de  wi)fe  G  od  tot  ons  behout  «  rtieren : 

dinge  pUetfi  heefu     \yie  d'lt  befeffen  kan,  en  treft  het  recht  befluy  t , 

dat  dm  Apoflel  ^,  . .  n  .  .  7' 

vaufaopeenande-     Die  vinter  wijlneyt  in,  en  treckter  voordeel  uyt .  a 
Jejfbfefi^!^  Nu  iflet  weder  tijt  naer  onfen  wech  te  keeren, 
12.22.  Be  leden  op  dat  de  jonge  vrou  ten  vollen  mochte  lecren 

des  Itchacms  ate  ons      I  i      •       1 1     i  •         i    t  •   r  i     i  •  i 

dunckendi  fipackjie     Hoe  dat  in  alle  ding  de  lierde  dient  gebout , 
ZZ%f.te  ^n  de     De  liefde  die  het  huy s  in  foete  banden  hout. 
vrouwen  en  die-  Wat  oyt  gebeuren  mach,  wat  immer  kan  gefchicden, 

nen  in  gheendef-  n  n_        _      •  ^      1  •  i 

leyghcvai, vande  1  alt  noyt,  o  jonge  vrou,  van  uwen  man  te  vlieden  ^ 
man  te  vheden.  onwcer  Jatter  ruyft,  of  watter  omme  gaet, 

Ezecfiiei  eap.  \6.     Siet  datje  nimmermeer  u  eyge  poften  laet . 

verf.  44..  Stelt  on-  J 
der  de  merek  -  tcyeke- 

nen  van  onbefuyfde  vrouwen  occk  dit  nacr  volgende.  Sist  (feyt  hy )  aüe  die  daer  een  J^reeck-troort  plegen  tegeh 
ken,  die  [uilen  van  u  dit  Jpreeckwoort  fegghen:  de  Dochter  is  als  de  Moeder,  ghy  fijt  uwe  moeders  dochter ;n>;lcke 
haeren  manne  ende  kinderen  wech  Itep» 

D 


V%0  V  WE.  ff 

m&t  fijnder  onder  u  genegen  om  te  pruylen, 
"fjieloopen  uytten  huys  by  vreemde  lieden  huylen, 
ij  Die  loopen  door  de  ftadt,  en  ick  en  weet  niet  waer, 

En  maecken  over  al  haer  klachten  openbaer : 
[aer  fijnder  even  noch  die  alle  kleyne  dingen  y 
itjjie,  oock  het  minfte  woort,  haer  moeder  o verbringen  j 

De  moeder  wederom,  by  wijlen  al  te  mal, 
Kil  Verleent  een  gunftich  oir,  en  ftijft  het  ongeval, 
|e  raet  dat  jae  de  vrou  haer  elders  fal  vertrecken  r 
|t  wil  oock  even  daer  een  bedde  laeten  decken  j 

Iae  feyt,  foo  maer  het  wijf  wil  tyden  opte  loop^ 
|  j  De  man  fal  fachter  gaen,  en  geven  beter  koop . 
haer  neen,  geliefde,  neen ;  al  vaker  yet  te  klagen , 
Ei  wiltet  niet  te  licht  u  moeder  o  ver-dragen  ; 
:  jHebt  op  u  weerde  plicht  een  wijfer  ooch-gemerek, 

Te  klagen  buytens  huys  is  enckel  kinder-wercL 
S  o  plach  eens  Venus  wicht,  vol  onbedachte  raneken, 
1  (ntrent  fijn  moeders  fchoot  wel  eer  te  koomen  jancken  ^ 

Gelijck  het  geeftich  volck,  dat  op  de  Fame  fweef^ 

Ons  met  bedeckte  jock  genouch  te  kennen  geeft. 
ht  dertel  Weelde-kint,  tot  ipel  alleen  genegen , 
hd  eens  een  luftich  velt  tot  fijn  vermaeck  gekregen  f 

Een  koele  fomer-lucht,  die  uytten  weften  blies, 

Die  maeckte  dat  het  wout  vol  fchoone  bloemen  wies, 
her  fprong  de  lecker  om,  daer  lat  hy  aender  heyden, 
her  vlooch  hy  door  het  wout,  daer  lach  hy  inde  weyde%. 

Hy  riep  de  nymphen  uyt,  hy  liep  aen  alle  kant, 

Tot  dat  hy  daer  een  korf  vol  kleyne  bijen  vant . 
ïy  fach  een  bly  gewoel,  hy  hoorde  geeftich  fingen , 
m  roock  een  {beten  geur het fchenen  moye  dingen : 

Oo  4  Hy 


V%OVVïfE. 

Hy  riep ;  wat  fraeyer  fpel !  en  wat  een  luftich  dal  l 
Hier  ift  dat  my  het  wout  met  honich  fpijfen  fel. 
Hv  keeck  eens  wederom  al  wat  de  bijen  deden, 
Hy  knilde  mette  booch  de  beesjens  opce  leden , 
En  drilde  weder  heen  j  ten  leften  riep  het  wicht, 
Geen  luft  en  lijt  verdrach,  de  fuycke  dient  gelicht , 
Ivlaer  als  hy  doen  begon  int  bijen-huys  te  breken, 
Soo  wort  het  naeckte  kint  aen  alle  kant  gefteken, 
En  over  al  geftraelt  j  hy,  fiende  dit  gevaer, 
Liep  nae  fij  n  moeder  toe,  en  liet  den  honich  daer . 
Hy  klaechde  fijnen  noot,  hy  toonde  duyfent  wonden  ? 
Hy  riep,voor  foet,ey  laes  1  heb  icker  fuer  gevonden, 
lek  Tijde  voor  de  luft  een  drouvich  ongeval ; 
»  Daer  yemant  honich  wacht  is  dickmael  enckel  gal. 
Ach,  moeder,  wat  een  pijn  1  hoe  ben  ick  dus  gequojlen 
Hoe  ben  ick  over  al  met  bobbels  opgefwollen  ? 
Hoe  ben  ick  dus  geftelt  ?  dus  leelick  afgemaeckt  ï 
Hoe  is  mijn  teere  jeucht  in  defe  noot  geraeckt  ? 
Hoe  kan  foo  kleynen  dier  foo  grooten  pijne  maecken  ï 
Hoe  kan  foo  teeren  ftrael  tot  aen  het  herte  raecken  ? 
Ey,  lieve  moeder,  help  \  het  doet  te  byfter  feer ; 
?k  En  koom  ontrent  de  bijen  nae  defen  nimmermeer. 
De  foete  Venus  louch,  en  ging  hem  weder  vragen , 
Wat  ifler,  lieve  foon  ?  wat  vaker  al  te  klagen  ? 

Bedenckt,  hoe  grooten  leet  van  uwen  boge  fpruyt, 
En  die  het  al  beloert,  is  maer  een  kleyne  guyt. 
Al  quelt  u  dit  en  gint,  noch  dienter  niet  geweken, 
Het  foet  is  aengenaem,  of  fchoon  de  bijen  fteken , 
»  Die  om  een  Toeten  mont  ontrent  de  bijen  dwaelt, 
»  Moet  lijden  met  gedult,  oock  als  hy  wort  geftraelt. 


V%OVVVE. 

fdiender  yemant  meynt,  dar,  watter  is  gefongen 
\,n  al  het  geeftich  volck,  is  drift:  van  loffe  tongen, 

En  reden  Tonder  flot>  en  kluchten  fonder  fin  j 

Die  is  te  mael  bekaey  t ;  daer  fteken  kruymen  in . 
fj:t  kint,  dat  vleugels  heeft,  vertoont  de  jonge  dieren 
Eeom de  minne- vlam,  gelijckde muggen,  (wieren; 

De  vrijers  fijn  de  bijen,  die  pijpen  wonder  foet, 

Het  fchijnt  dat  haer  bejach  is  enckel  honich-vloet , 
ftier  als  het  Weelde-kint  Jaet  fijnen  luft  vervoeren 
tjn  met  een  ftouter  harlt  de  bijen  aen  te  roeren ; 

Dat  is,  wanneer  dé.maecht,  gedreven  vande  jeucht, 

Meynt  in  een  ander  huys  te  vinden  hare  vreucht^ 
E  n  miftfe  menichmael  haer  voorgenomen  eynde , 
Cn  datfè  niet  en  vint  den  honich,  diefe  meynde ; 

De  man,  die  niet  en  is  geduerich  even  foet, 

Spreeél  dickmael  eenich  woort  dat  prickelt  haer  gemoet: 
Ht  huys,  en  fijn  gevolch,  veroorfaeckt  menich  treuren, 
E',  datmen  binnens  jaers  gemeenlick  fiet  gebeuren , 

Baert  onverwachte  pijn,  verweckt  een  vreemt  gefwel , 

En  maeckt  aen  alle  kant  een  bitter  huys-gequel . 
Vat  raet  in  dit  geval  ?  fy  ftelt  haer  om  te  fuchten,  .  Vrouwen  niet 

•  I  ö  t        /.  i  111  Puytens  huys  te 

wil,  wanneer  het  nijpt,tot  naere  moeder  vluchten ;      gaen  klagen. 
Die  is  haer  eenich  heyl ,  haer  trooft  en  toeverlaet , 
Die  hoort  al  watter  fchuylt,  en  watter  omme-gaet. 
Der  roupt  de  jonge  vrou,  ach  waer  ick  eens  genefèn  l 
Ic  woude  Tonder  man  geduerich  maget  wefen ;  piufeurs  nróvdu 

Maer  fiet !  de  befte  trooft  die  moeder  geven  kan ,  préiienta defS* 

Is  niet  als,  Slechte  duyf  keer  weder  nae  den  man :  üé£^^^ 

rencontres  font 

Mm  plus  ny  moins  que  ecluy  qui,ayant  j'a  receu  la  piqueure  de  l'abeille,en  je&e  par  delpit  lagofre  du 
-]u'il  tenoit  en  la  main.  Plutarch .  au  Precept .  de  Manage  num.z. 

P  p  Waer- 


V%OWFE. 

Waerom  uyt  u  bevang  om  eenich  leet  geweken  ? 
Ghy  geefc  oock  menichmael  niet  al  te  f  bete  fteken ; 
Daer  is  (naer  icket  merck)  van  beyde  fyden  fchult ; 
Dus  fmoortet  onder  u,  of  lijtet  met  gedult. 
De  vrouwen  fijn  verdoolt,  die  uytten  huyfe  vlieden, 
En  klagen  haeren  noot  oock  byde  vreemde  lieden ; 
Men  vinter  menichmael  die,  mits  een  fotte  vlucht, 
Oock  om  haer  eerften  ftant  niet  weynich  fijn  beduc 
Al  heeft  een  jonge  vrou  by  wijlen  ftuere  vlagen , 
Daer  fijn  beleefde  mans  die  haere  fwackheyf dragen 
Soo  lange  fy  het  leet  in  hare  kamer  fluy  t ; 
Maer  als  het  buyten  vliecht,  dan  is  de  vrientfehap  uy 
Dan  wort  de  man  geneycht  fijn  eere  voor  te  fpreken, 
En  even  voor  het  volck  in  fchelden  uyt  te  breken , 
Dan  wijekt  fijn  wrang  gemoet  van  alle  foetheyt  a£ 
»  Tot  openbaere  fond5  een  openbare  ftraf . 
TC  en  wijf  niet  lang  getrout,  die  haeres  mans  maniere 
**^Of  niet  en  had  gheleert,  of  niet  en  wilde  vieren, 
Sprack  dickmael  fchots  genouch .  voorwaer  eë  Hecht 
En  voor  een  jonge  vrou,  en  voor  een  nieti  gefin. 
En  als  haer  dan  de  man  het  fwijgen  wou  gebieden, 
Soo  woufe  metter  daet  tot  haere  moeder  vlieden  j 
En  hier  toe  werd  het  wijf  ten  leften  foo  gewent, 
Dat  fy  het  vluchten  hielt  als  voor  een  dreygement. 
Eens.,  op  een  avont  ftont,  als  defe  lieden  keven, 
Het  wij  f,  door  gramme  fiicht  ten  hartften  aengedreven, 
Liep  naer  het  voor-huys  toe,  en  riep  daer  overluy  t 
lek  wil  van  ftonden  aen,  ick  wil  ten  huyfen  uyt  : 
De  man,  die  des  te  meer  de  fchande  wou  beletten, 
Ging  met  een  fnelder  loop  fich  voor  de  deure  fetten 


V%OVWE. 

En  hielt  de  vrouwe  daer,  al  waflè  vinnich  gram , 
En  trock  het  nacht-flot  af,  en  ging  van  daer  hy  quam. 


S7_ 


lm 


■<vm-  ....  


5  , 


j  m  w-m 


f$  noch  te  meer  geftoort,  en  felder  uyt  gelaten, 
pringt  knap  ter  venfter  uyt,  en  geeft  haer  op  de  ftraten  j 
En  opten  ftaenden  voet,  geen  menfch  en  weter  hoe, 
Loopt  in  haer  vaders  huys,  en  nae  haer  moeder  toe. 
>aer  vangt  de  pruylfter  aen  haer  handen  om  te  wringen, 
n  met  een  groot  gewelt  haer  tranen  uyt  te  dringen ; 
Daer  maeckfe  watter  fchuylt  haer  moeder  openbaer, 
Die  hoort  het  fpeeltjen  aen,  en  hout  haer  dochter  daer, 

Pp  %  Het 


V%OV  WE: 

Het  was  den  ganfchen  nacht  nae  dit  verfchil  geleden, 
De  man  doet  geen  vervolch,  maer  hout  hem  lbo  te  vrede 
De  vader  vande  vrou  gemoet  hem  opten  dach, 
Die  groet  hem  heus  genouch,maer  vorder  geen  gew 
Dat  quelt  den  ouden  man,  en  fey  t,  met  goede  reden, 
Hoort  vrouwe,  dit  gepruyl  en  diende  niet  geleden ; 
Ghy  draecht  u  (nae  my  dunckt)  in  defen  wat  te  mal, 
lek  vreefe  dat  ons  volck  van  een  vervreemden  fal . 
De  moeder,  nae  de  faeck  te  hebben  overwogen, 
Ten  eynde  dit  verfchil  niet  hooger  fy  getogen, 

Roept  ftrax  een  fnege  meyt,  en  fpreeckt  uy t  volle  laft, 
Gaet  tot  mijns  dochters  man  en  noot  hem  hier  te  gaft. 
De  meyt  gaet  haeren  gang .  de  fwager  wort  gebeden , 
Die  koomt  ter  rechter  uyr  vrymoedich  aengetreden ; 
Men  wort  aen  fijn  gelaet  geen  korfel  hooft  gewaer, 
Hy  eet,  en  drinckt,  en  lacht,  gelijck  als  voor  en  naer. 
De  tij  t  van  (cheyden  koomt,  de  nacht  begint  te  vallen ; 
Men  ftaet  van  tafel  op ;  en  vorder  niet  met  allen , 
Als,  Vader,  grooten  danck  van  u  beleeft  onthael ; 
Hy  flaet  de  mantel  om,  en  maeckt  hem  uy  tte  fael. 
De  vader  ftaet  verbaeft ;  maer,  fonder  lange  dralen, 
Gaet  (feyt  hy  totte  knecht)  mijn  fwager  weder  halen, 
Loopt  hem  in  haeften  nae,  en  roupt  hem  vande  ftraet, 
lek  hebbe  noch  een  woort  te  feggen,  eer  hy  gaet. 
De  man  koomt  wederom  ;  daer  gaet  de  vader  vragen 
Waerom  hy  mettet  wijf  niet  eens  en  weet  te  dragen? 
En  of  hy  jaren  lang  wil  leven  in  gefchil  ? 
En  of  hy  daer  in  huys  fijn  vrouwe  laten  wil  ? 
De  man  gaet  fachtjens  aen,  en  opent  fijn  belangen ; 
lek  wil  oock  even  nu  mijn  wijf  in  huys  ontfangen, 

Behot 


Behoudens  datfe  my  betoone  metter  daet 
'  IDat  fy  in  dit  verfouck  ter  goeder  trouwen  gaet . 
\f  or  ai  haer  korfel  hooft  moet  beter  feden  leeren , 
Slheefe  mijn  huys  ontfticht,  fy  moetet  weder  eeren , 
Sy  koos,  uyt  eygen  raet,  een  onbekende  baen, 
Sy  moet  op  mijn  bevel  gelijcke  wegen  gaen : 
Sjmoet  de  reyfe  doen,  en  komen  ingedrongen 
li'ft  door  het  eygen  gat  daer  uyt  fy  is  gefprongen  j 
En  foo,  en  ghy,  en  fy,  des  niet  en  fijt  gefint, 
I  IGhy,  vader,  fijt  gegroet,  en,  moeder,  hout  u  kint. 
Ber  fchiet  de  moeder  toe,  en  gaet  haer  fwager  vley en  s 
|J.  dochter  koomter  by ,  en  ièttet  op  een  fchrey en , 
De  vader  neemt  het  woort,  en  doet  een  lang  gefpreck 
Hoe  dat  een  jonge  vrou  moet  buygen  haren  neck. 
)N  er  onderling  beklach,  de  vrede  wort  gefloten , 
r  £  met  een  friüchen  dronck  van  nieuwen  aen  begoten  j 
Het  wijf,  hoewel  geftoort,  moet  buygen  haren  fin  , 
Sy  klam  te  venfter  uyt,  fy  quam  te  venlter  in . 
Ejier  mede  was  de  luft  van  loopen  wech  gedreven , 
E  federt  wiftmen  noyt  of  defe  lieden  keven, 
En  fchoon  daer  eenich  woort  by  wijlen  rijfen  mocht? 
Ten  quam,  na  dit  geval,  noyt  inde  ruyme  locht  • 
i Viehdinnen,  watter  valt,  haet  diergelijcke  rancken, 
Eiyckt  onder  uwen  man,  ghy  fullet  u  bedancken 
Of  fchoon  u  Griet  en  Trijn  wat  in  het  oire  blaeft  > 
Ey  flaetet  inde  wint,  voorwaer  het  is  geraeft . 
kn  fiet  dat  menich  volck,  van  over  lange  tijden, 
E  vrouwen  onderwees  om  dit  gebreck  te  mijden , 
Te  Roomen,  als  de  bruyt  quam  totten  bruydegom, 
Een  greep  de  jonge  maecht,  en  draeyde  luftich  om, 

Pp  3  En 


V%OV  WE. 

En  fwierde  mette  bruy  t,  om,  door  het  omme-keeren, 
Den  wech,  van  daerfe  quam,  haer  af  re  mogen  leeren ; 
Ghy,  fchoon  men  dit  gebmyck  niet  meer  en  onderhc 
En  keert  noyt  wederom,  wanneerje  fijt  getrout. 
Men  vont  een  ander  lant,  daer  met  een  fnellen  wagen 
De  bruy  t  wert  uy  tgevoert,  en  nae  den  man  gedragen, 
En  als  de  jonge  maecht  ter  rechter  plaetfe  quam, 
Soo  wert  de  ganfche  koets  gegeven  aende  vlam . 
Dat  was  genouch  gefeyt ;  De  wech  is  afgefneden, 
$00  datje  nimmermeer  en  moocht  te  rugge  treden ; 
Wel,  temt  dan  uwen  geeft  en  uwen  loflen  voet , 
Hier  i(Tet  daerje  woont,  en  daerje  blijven  moet. 
Als  Agar  Sara  fach  in  gramfchap  aengefteken., 
In  plaetfe  vande  wrock  door  fmeecken  af  te  breken , 
Soo  fteltfet  opte  loop,  en  geeft  haer  in  het  wout, 
Als  offe  by  het  wilt  fou  vinden  haer  behout 
Doch  alfle  met  gevaer  ging  aender  heyde  dolen, 
Soo  is  haer  byden  Heer  het  tegendeel  bevolen ; 

Daer  koomtfe  weder  t'huys,  en,  met  een  groot  berou 
Moet,  tot  een  meerder  fmaet,  haer  buygen  voor  de  vrc 
^oftvofu^tlllm  ^s  dwaef  heyt  hart  te  fijn,  en  liever  wech  te  loopen, 
lowftam  impende-  Als  door  een  buychfaem  hert  den  pays  te  willen  koopea 
Z/cTjli  TormenT    En  d'wi  j  1  men  immers  eens  moet  koomen  totten  fo 
trtmfirre?  sen.       $oo  raed  ick  alle  twift  ten  eerften  af  te  doen, 
Tis  beter  inder  haeft,  en  eer  de  tochten  groeyen, 
En  eerder  yemant  vreemts  met  u  behouft  te  moeyen , 
En,  eer  een  kleyne  vonck  verweckt  een  groote  vlam, 
De  fchapen,  foomen  feyt,  te  fchutten  voor  den  dam . 
Bedenckt  eens,  jonge  vrou,  hoe  veel gebuer-klappeyen 
Haer  monden  open  doen,en  in  het  breede  weven, 

W 


Wanneer  een  jonge  vrou  in  hare  plichten  mift, 
En,  om  'ken  weet  niet  wat,  met  haeren  hoeder  twift  j 
pdenckt,  foo  defer  een  u  fchande  koomt  te  weten  y 
toe  breet  fy  alle  ding  fal  poogen  uy  t  te  meten^ 
Hoe  wil  haer  flabbe  gaen  ?  bedenckt  dit  alle  tijt, 
Doch  meeft  als  u  gemoet  wil  fwellen  vande  fpijt. 
(elijck  de  medecijn  het  boofte  van  de  flangen 
mot  nut  en  heyl  gebruyckt ;  gelijck  de  menfchen  vangen 
I  Al  watter  in  het  wout  is  uytter  maten  wreet , 
i  En  maecken  van  het  bont  een  befte  winter-kleet ; 
J)0  moet  de  fnoode  gift  van  defe  vuyle  flecken 
ic  vrouwen  tot  behulp  van  goede  dinghen  ftrecken^ 
Siet !  dat  u  tegen  is  en  die  u  qualick  wil 
Kan  heelen  u  gemoet,  kan  hélen  u  gefchil. 
Iet  is  de  befte  greep,  in  plaetfe  van  te  wreken , 
Ji  fpijt  van  achter-klap  het  twiften  af  te  breken : 
Wie  door  een  quade  tong  verbetert  fijn  gemoet, 
Doet  fijnen  vyant  leet,  en  fijne  vrienden  goet . 
i  hy  dan,  om  aenden  nijt  tot  geen  vermaeck  te  ftrecken, 
h  niet  door  al  de  ftadt  met  u  te  laten  gecken, 
Of  weeft  geduerich  eens ;  of,  foo  je  fomtijts  twift, 
Maeckt  dattet  onder  u  in  ftilte  fy  geflift . 
Yaer  yemant  bijen  hout,  daer  achtmen  goet  te  welen 
)at  in  het  bijen-huys  gedommel  is  gerefen  5 
Gedommel  inde  korf  is,  in  der  bijen  lant, 
Een  teycken  van  geluck  en  van  een  goeden  ftant  • 
'  is  anders  mette trou,  en  mette  vrou  gelegen, 
Ik  wenfch  in  dit  gevaL  dat  jonge  lieden  fwegen : 
Ten  ftaeter  niet  te  wel  ontrent  het  echte  paer, 
Indienmen  opte  ftraet  haer  tieren  wort  gewaer. 

Pp  4  Maef 


VXOVWE.  I 

Maer  hier  dient  oock  de  man  te  worden  aenge{proken, 
Want  door  hem  wort  de  ruft  oock  menichmael  gebrokiji 
Hoe  menich  felfaem  hooft  maeckt  dat  de  vrouwe  fucl 
En  inden  huyfe  treurt,  of  uytten  huyfe  vlucht  ? 
Is  yemant  van  het  volck  genegen  om  te  weten 
Hoe  dat  een  teere  maecht  haer  moeder  kan  vergeten, 
En  hoe  een  jonge  vrou  fal  hangen  aenden  man, 
Soo  datfe  nimmermeer  van  hem  gedueren  kan ; 
Die  fie,  hoe  menich  kint  fijn  duyve  kan  gewennen 
In  nieuwe  keeten  fijn,  en  vreemde  neften  kennen ; 
En  hoe  de  wilde  vlucht,  oock  fonder  eenich  flor, 
Blijft  in  een  kleynder  huys,  en  op  een  enger  kot. 
Geen  duyve,  foo  het  fchijnt,  is  immer  wech  gevloden, 
Indienfe  met  komijn,  in  honich  opgefoden, 
ASietUer  v*»bet     [s  doot  een  nieuwen  heer  van  eerften  af  gevoet,  a 

Lant-bouck  van  1t  .  r  .  *^iir 

Baptijia  Port.  ca?,  Soo  veel,  beminde  vrient,  ioo  veel  vermach  het  loet. 
vande  duyve»  eyen      te         ontrent  de  jonge  vrouwen,  i 

HsfBranfchftree**      .      riT    TJI  1  JL 

woortfiytmh   Ghy  lultle,  ionder dwang ,  van  loopen  wederhouwen; 
Perc  &mcrc  o*-     Daer  paft  op  dit  geval  noch  gerfte,  noch  komijn, 
bhe-  Het  aes  voor  defe  vlucht  moet  enckel  honich  fijn. 

Releefthey  t,  waere  fucht,  en  fachte  troutel-woorden 
Sijn  hier  en  over  al  de  befte  minne-koorden ; 
Belieft,  o  vlijtich  man,  belieft  een  jonge  vrou, 
En  leght  in  honich-raet  de  gronden  vande  trou. 

Alias  Baldus  putat  r>     i  ri       •        1        11  C 

vxorem  h)uk  *  Beelc  u  voor  leker  in,  dat  alle  teere  linnen 

tnarito  verberatam  Jot  {{rffe  £jn  gemaeclct  JoOr  liefde  fijrf  tC  winnen, 

prcérpetere  fe  ah    Met  liefde  fij  ii  gewiecht .  de  liefde  vande  man 

extra  domum.  in  l.        T     i  •  i     i    •  i   i  1  1 

j.ini.  coiiat.vcrf.     Is  die  een  viuchtich  hert  in  huys  gewennen  kan . 
7etgU£%7ïi'.  H'er  maen'  ick  al  het  volck,  dat  veekijts  gantfche  dagen 
mentnfradifticien-  Is  beiich  óm  een  haes,  of  ander  wilt  te  jagen, 

famerit.  '  D 


10 


V%0  V  WE.  <5o 

Dat  meer  vermakens  heeft  ontrent  een  vreemden  honr^ 
Als  by  een  aerdich  kint,  of  aen  een  vrouwen  mont . 
1U1  iet  maen'  ick  al  het  volck,  dat  byde  flemp-gefellen 
oet  met  een  eeuwich  nat  haer  vette  buycken  fwellen, 
Dat  met  de  blinde  kaert,  of  metten  teerling  fpeelt, 
Terwijl  een  jonge  virou  fit  aenden  heert  en  queelt . 
ter  maen'  ick  al  het  vólck,  dat  verre  plach  te  reyfen, 
i  meer  om  haer  bejach  als  om  het  wijf  te  peyien ; 
Hier  maen'  ick  al  het  volck  dat  inden  huyfe  vvrockt , 
En  by  het  buyte-volck  met  vollen  monde  jockt  • 
lier  maen5  ick  al  het  volck,  dat  hare  jonge  leden 
Si  tegen  alle  recht,  en  buyten  alle  reden , 
En  tegen  alle  ilicht  van  God  en  fijne  vrees, 
Gaet  paren  in  het  bed  met  eenich  ander  vlees . 
hert  yder  in  het  fijn  op  uwe  faecken  letten , 
fleert,  daer  de  reden  eyit,  u  jonfte  neder  fetten ; 
Die  God  fijn  offerwerek,  den  Prins  fijn  tollen  geeft^ 
Die  leere  dat  een  vrou  oock  haere  rechten  heeft, 
ïoch  bid  ick  al  het  volck,  dat  onder  duyfent  boucken 
(cduerich  bcfich  is  om  dit  en  gint  te  foucken , 
In  eenich  ftil  vertreck  te  plaetfen  dit  beflach, 
En  niet  als  bly  gelact  te  brengen  aenden  dach , 
1  e  fronfen  in  het  hooft,  die  alle  vrouwen  haten, 
|n  noodich  afghekeurt,  en  dienftich  naegelaten  • 
Befwaert  u  koetfe  noyt  met  eenich  hooch  gepeys, 
Maer  geeft  aen  bed,  aen  heert,  en  tafel  haeren  eys. 
laec  boucken,  diepe  forch,  en  groote dingen  blijven 
'er  ptaetfe  daermen  plach  te  leien,  en  te  fchrijven ; 
»Wie  ftaech  en  buyten  tijts  blijft  hangen  aenden  bouck, 
»Doet  onrecht  aende  vrou,  en  fmaetheyt  aenden  douck. 

Q^q  Doch, 


Matrimemtim  eft 
tum  Deus  jungit 
duos  in  imam  car- 
nem ;  adu'terium 
eft,  curn  alia  caro, 
imbaliena,  mifce- 
tur.  Tertuü.  de 
nngamia. 


V%p  V  WE. 

Doch,  als  hier  in  de  man  fijn  jonfte  fal  betrachten , 
Soo  moet  haer  wederom  de  vrouwe  neerftich  wachten 
Door  ick  en  weet  niet  wat  te  ftooren  fijn  verftant , 
Wanneer  hy  fijnen  geeft  in  hooge  faecken  fpant. 
vxortsformoffu'it-  f-jet  js  van  outs  gelooft,  dat  meeft  de  fchoone  vrouwen 

tvaMtmptdtmenta  -Pi       n  1  1-  1  1  i 

sjfene,  &  m*xi-  De  mannen  inde  kunlt  geweldich  wederhouwen  ^ 
t£uti£.    En  dat  een  lach,  een  lonck,  een  lucht  van  haeren  fchcK 
é»  Tanormiun.  m    £)e  koucken  nederwerpt,  de  kaflfen  ommeftoot. 

c.  diverfis  extra  ds  m  l    f      .  •  i  1 

ckric  co»i*g.     Ghy  daerom,  jonge  vrou,  die  niet  en  wilt  gehengen 
socm.  sewnf.inter-  £)at  yemant  door  het  huys  fal  boucken  mogen  brengen, 

rogatu*  alit[uanciot  J  '  O  p  * 

cur  mimufoiit*  Ut-     Verlchoont  oock  uwen  man,  en  doet  hem  geen  belet 
^ImmtifZ ?    Wanneer  hy  metten  geeft  fich  inde  boucken  fet . 
duxi.  rurfmmtm-  $00  doende,  fal  de  man  niet  befich  mogen  wefen 

peltatus,  cur  Soera-  r  r  .  i  r 

us  vxoratu*  non  Om  tegen  uwen  lin  aen  tarel  yet  te  leien, 

Nict  befich  m°gen  fiin  (ick  ftelk dere  wct> 

m^fafrh^&f'vt     ^et  boucken  eenden  heert  of  in  het  fachte  bed. 

Of  foo  miffchien  de  man  in  kamers  ende  falen 
ij£  Wil  brieven,  out  gefchrift ,  of  boucken  laten  halen, 
ü.  Antm.  vamrm.    £n         ]efen  wjl  wanneer  hy  fpreken  fou , 

tn  hbell.  de  Face-  .        /  J    T  > 

t$  Aifonfi  regii  &    Soo  is  het  bouck-geheym  geopent  aende  vrou. 

En  weder,  foo  het  wijf,  eer  datfe  wort  geropen, 
Koomt  tot  het  fchrijf-cantoir  ontijdich  ingeflopen^ 
Soo  ifler  volle  macht  geboren  aenden  weert, 
De  boucken,  als  hy  wil,  te  brengen  aenden  heert. 
Leert  daerom,  jonge  vrou,  (foo  wy  te  voren  feyden) 
En  ftonden  gade  flaen,  en  tijden  onderfcheyden, 
Nae  dat  de  reden  eyft .  al  is  het  jocken  foet, 
Noch  koomter  oock  eê  tij t  wanneer  men  blocké  moe 
Ghy  weder,  vlytich  man,  leert  uwe  vreuchde  mengen, 
En  niet  als  foet  gelaet  aen  u  gefelfchap  brengen  j 


V%OVVVE.  éi 

Sic  by  haer  niet  en  dut,  of  al  te  diep  en  peyft , 

Maer  doet  een  foet  verhael  nae  dat  de  reden  eyft . 

i  gront  van  u  gelpreck  dient  boven  al  te  wefen  op*wi  vut$ ; 

Vt,  waer des  Heeren  naem  mach  worden uy t  geprefen,  mm%0™m*fm- 

Te  weten,,  hoe  de  menfch  genaeckt  het  hoochfte  goet,  zul°  f°r? 

En  wat  een  reyne  nel  hier  vrolick  leven  doet.  momm. 

1-oe  al  de  werelt  d waelt  in  veelderhande  faecken,  De  fém  M$m* 
loc  vaft  de  menfchc  flaept,  oock  daer  hy  dient  te  waecken  >  ^JnfltZtl 
.  Hoe  alle  vreucht  verdwijnt  gelijck  een  loffen  droom  ;  m* 

\\r     1  1  11         1"  1  C     \\    CL  cere  jucundijpmum. 

En  hoe  ons  leven  vlucht  gelijck  een  inelle  ltroom.        Tbom.i.  coma 
(ock  hoemen  ongemack  en  alle  fwaere  tijden  e**ttU- 
>oet  fonder  onverdult  en  fonder  morren  lyden , 
En  wat  het  recht  gebruyck  van  alle  dingen  fy, 
En  wat  een  s'menfchen  hert  maeckt  vande  tochten  vry . 
tic  dient  van  yeder  man  dus  waer  te  fijn  genomen 
ïaer  dat  de  tij t  vereyft,  en  na  de  faeckcn  komen ; 
Een  die  fij  n  weerde  vrou  met  reden  niet  en  fticht,         u*rïtu  *mnibu* 
hn  heen:  niet  recht  geleert  de  ware  manne-plicht.  vJm, 
loch,  als  ghy  befich  fijt  ontrent  de  fwacke  vaten ,  ^ü&f***  ** 

bo  wiltfe  niet  te  lang  in  hooge  dingen  laten ; 
Maer  tracht  om  over-hant  te  brengen  aenden  dach 
Dat  haer  bewogen  hert  tot  vreuchde  leyden  mach. 
^rtelt  haer  met  befcheyt,  wat  in  verfcheyde  fteden 
I'  defe  wort  gedaen,  by  gene  wort  geleden ; 
Brengt  foete  fpreucken  by  van  eenich  deftich  man, 
En  wat  haer  met  vermaeck  ten  nutte  dienen  kan . 
^rien  iflet  niet  bekent,  dat  veel  te  mogen  weten 
Iaën  een  edel  hert  gelijck  een  lecker  eten  ? 
En  dat  van  alle  tij  t  de  menfch  in  fijn  gemoet 
Door  hooren  wort  gefticht,  door  leeren  aengevoet  ? 

Qjj  2  Ten 


F%OV  WE. 

Ten  fijn  geen  lieve  mans,  die  haer  geminde  vrouwen 
Niet  mee  een  foet  verhael  by  wijlen  onderhouwen; 
S'y,  die  met  eygen  wil  haer  bannen  vande  ftraet, 
Ontfangen  met  vermaeck  wat  buyten  omme-gaet  . 
Hier  dient  alleen  beforcht,  door  luft  van  nieuwe  dingen 
Niet  tot  het  innich  merch  van  yemant  in  te  dringen  j 
Niet  met  een  nydich  ooch  te  loeren  over  al ; 
Of  met  vermaeck  te  ften  eens  anders  ongeval . 
Noch  dient  te  fijn  gemijt  tot  vuyl  en  weelich  mallen, 
Als  ghy  te  famen  jockt,  oneerlick  uyt  te  vallen  j 
Weeft  heus  in  u  gelaet  ontrent  u  wederpaer, 
Want  foo  ghy  dertel  fijt,  haer  fchaemte  lijt  gevaer . 
Het  kuy s  en  eerbaer  root,  der  vrouwen  befte  gaven, 
Wort  door  een  geile  tong  allenxen  ondergraven ; 
Soo  dat  een  eerbaer  wijf,  door  ongefouten  praet, 
Haer  aengeboren  aert  ten  leften  achter  laet. 
Het  is  een  oude  leer,  dat  onbefchaemde  reden 
Doen  hinder,  metter  tijt,  oock  aende  befte  feden ; 
Door  middel  van  het  oir  foo  wort  de  fiel  gefticht , 
En  door  het  eygen  lid  foo  wort  het  herte  licht. 
O  fchaemte,  dier  juweel,  o  cierfel  vande  vrouwen, 
Ghy  dient  in  haeren  geeft  geduerich  onderhouwen ; 
Want  raeckt  haer  weelich  hert  eens  buyten  u  gebot, 
Soo  wort  haer  teere  fchoot  een  deure  fonder  flot. 
Nu  tot  ons  eerfte  wit  •  in  plaetfe  van  te  vluchten , 
Of  elders  daer  het  valt  u  klachten  uyt  te  dichten , 
Getroude  lieden  hoort,  ick  weet  u  beter  raet, 
*  vrur"  $ '  i"/d    Beflicht  het  onder  een  al  watter  qualick  gaet.  a 

■vul go  UiCitur ,  fa-  1  O 

miiiarr >  non  adminiftrari  ridmdo  :  res  interdum  poftulat  admonitionem interdtim  exposlulationem  ,  nötM*nï0 
etïam  ohptrgéHpnem  ;  ver um  ab  hit  oportet  omnem  morofitatem  ac ' armrulentiam  abcffe  j  talibtu  momtk  plus p  I 
tur,  cju^m  clamoribus.  Erafm.  de  ChriH,  conjug. 


F%0  V  WE.  61 

weet  een  feker  huys  daer  twee  gehoude  lieden 
ih  vieren  over-hanr,  en  foete  gunfte  bieden, 
Want  fchoon  daer  rijft  verfchil  ontrent  het  huys-bedrijf, 
Men  fieter  geen  gepruyl,  men  hoorter  geen  gekijf: 
i?at  elders  heeft  de  kracht  een  korfel  hooft  te  wetten, 
jt  kan  het  eerbaer  volck  in  ftilte  nederfettcn ; 
Want  fchoon  daer  yet  ontftaet  dat  deen  of  d  ander  fpijt, 
Men  fpaertet  akemael  tot  op  een  ander  tijt. 
i  als  het  vinnich  bloet  ter  neder  is  gefoncken , 
£  dat  het  boos  gefw7el  ten  leften  is  gefioncken, 
Soo  daecht  de  man  het  wijf,  hét  wijf  ontbiet  den  man, 
Daer  niemant  van  het  huys  haer  fien  of  hooren  kan. 
Der  gaet  het  bouckjen  op ;  men  gaeter  overwegen 
bedat  aen  alle  kant  de  faecken  hjn  gelegen , 
Men  ftelter  in  beraet  al  wat  een  yeder  fchort, 
En  w7ie  fijn  plichten  doet,  en  wieder  blijft  te  kort, 
Ei,  als  nae  rijp  beraet  de  feyl  is  uyt-gevonden, 
So  wort  die  fchuldich  is  met  reden  in  gebonden, 
Met  reden  aengetaft,  en  dapper  overhaek, 
Om  dat  hy  vanden  wech  der  liefden  is  gedwaek. 
Iie  moet,  van  ftonden  aen  en  eer  de  rechters  fcheyden, 
Hoven  op  een  nieu  fij  n  herte  foo  te  leyden 
Dat  alle  wrevel-fucht,  en  korfel  onverftant 
Sy  met  een  ftaege  forch  gehouden  inden  bant. 
Iaer  gien  de  lieven  heen  met  vaft-gcftelde  finnen 
(een  fpijt  of  hevich  bloet  op  hen  te  laeten  winnen  • 
En,  tot  een  vaft  gemerek  van  foo  te  willen  doen, 
Soo  wort  het  vrede  bont  verfegelt  met  een  foen. 
Ik  prijfe  dit  gebmyck  •  en  ftont  het  my  te  wenfehen , 
Ik  gunde  dit  beley  t  aen  alderhande  menfehen  j 

Qj]  3,  Want 


V%  O  V  WE. 

Wanc  foo  in  yeder  huys  dit  werde  nae  ghedaen , 
lek  mey  ne  voor  gewis  het  fouder  beter  gaen . 
Een  man  heeft  menichmael,  'ken  weet  niet  wat,  gebrek I 
Oock  die  hy  niet  en  kent  ;  een  wijf,  verkeerde  ftreken, 
Oock  diefe  niet  en  merekt  -y  en  het,  dit  onderfouck 
Leert  al  wat  qualick  ftaet,  en  haeltet  uytten  houck. 
Een  korts'  is  fomtijts  nut  ontrent  de  fwacke  lijven, 
Om  datfe  geen  vergif  lact  inde  leden  blijven  j 
Om  datfe  vuyle  flijm  en  alle  quade  fucht 
Kan  jagen  uytte  maech  en  drijven  op  te  vlucht . 
Tis  dienftich  menichmael  malkander  wat  te  feggen , 
Op  dat  geen  oude  wrodk  bleef  inden  boefem  leggen; 
Op  dat  de  bitfche  gal  mocht  ruymen  door  den  mont; 
Men  wort  oock  aende  fiel  met  fieck  te  fij  n  gefont . 
n  Wanneer  het  jonge  paer  woont  eenich  by  malkander, 
»  En  niet  en  leefc  in  vyer  gelijck  een  Salamander, 
»  Noyt  voor  de  btiercn  twift,  of  voor  de  boden  kijft 
»  Soo  wort  haer  beyder  macht  in  alle  ding  geftijft . 
v  Maer  foo  het  echte  volck  doet  openbare  klachten,  * 
»  Geen  vrient  of  nagebuer,  geen  meyt  en  fal  haer  achten 
m  Geen  ding  dat  haer  gefach  foo  voor  de  lieden  breeck 
»  Als  dat  het  lieve  paer  te  famen  leppich  fpreeckt. 
*>  Het  wijf  moet  over  al  met  haer  exempel  leeren , 
p?  Hoe  dat  een  ftege  meyt  moet  haeren  meefter  eeren ; 
»  Weet:  dat  het  dienftbaer  volck  geen  ecre  bieden  kan, 
»  Ten  fy  dat  eerft  de  vrou  wil  eeren  haeren  man. 
Doch  wat  u  overkomt,  of  hoeter  is  gefchapen, 
lek  rade  nimmermeer  van  uwen  man  te  flapen  > 
Het  valle  foo  het  mach,  gaet  evenwel  te  bed 
Daer  wort  verftompte  min  van  nieuwen  aen  gew£t ; 


v%p  v  Wei  ei 

Cier  wort  de  fpijt  gedoot,  en  alle  nijt  verdreven , 

[ter  wortmen  weder  eens  oock  daermen  heeft  gekeven, 

Daer  wijekt  de  koude  fiichc  en  alle  drouve  pijn  , 

Daer  rijft  een  nieuwe  vreuchc  gelijck  een  fonne-fchijn, 
Vier  boven  alle  ding  foo  dienen  echte  wijven 
jfn  hoochften  aengemaent,  in't  bedde  niet  te  kijven ; 
;  Want  alfler  onluft  rijft  van  daer  men  vrede  wacht, 

Soo  is  de  foete  trou  in  drouven  ftant  gebracht, 
y  endinnen,  als  ghy  komt  ontrent  de  fachte  pluymen , 
L't  twift,  en  overmoet,  laet  harde  finnen  ruymen  \ 

Het  bed  is  overal  een  haven  vande  ruft, 

Hier  dient  al  watter  brant  te  worden  uytgebluft : 
Sik  in  het  fachte  dons  tot  twiften  af  te  wenden  f 
Dt  is  de  weerde  Trou  in  haeren  tempel  fchenden : 

Ghy,  breeckt,  ten  minften  hier,  de  gronden  vande  fpijt  j. 

De  waen  en  haer  gevolch  is  Venus  toegewijt. 
(v!er  yemant  fal  miffchien  op  onfe  rymen  kijven, 
Oidatfe  veel  te  lang  in  defen  handel  blijven  • 

Vlaer,  lieve,  met  verlof:  de  foete  vrede-plicht 

[s  vry  een  grooter  werek  als  voor  een  kleyn  gedicht, 
Mn  geeft  een  langen  tij t  om  wel  te  leeren  fpellen^ 
Oi  letters  nae  de  kunft,  en  foo  het  dient,  te  ftellen ; 

Vlen  buycht  en  tong ,  en  mont,  en  finnen  altemael , 

3p  datmen  leeren  mocht  een  overwaelfche  tael. 
Mn  leert,  met  alle  vlijt,  een  douck  in  ftucken  breken,        rdu^uid  wie*. 
E  hoe  het  dient  gevult  door  veelderhande  fteken ;  némmm  *»r* 

«  ö  ,  ••111  ferverttrnus ,  vt 

vlen  leert  een  vreemden  naet  met  tijt  en  harden  dwang, [umv>»m  bonum 
-n  hierop  luit  de  jeucht  geheele  jaeren  lang :  ë/tam^u  **, 

Mer  tis  een  meerder  kunft  een  deel  verdraeyde  finnen 

Ti  brengen  over  een,  en  weder  in  te  winnen , 

QSi  4-  Tis 


n 


V%OV  WE. 

Tis  vry  een  grooter  werck  de  tochten  vanden  haet  d 
Te  brengen  tot  gedult,  en  op  de  rechte  maet, 
Tis  jae  van  meerder  vrucht  beleeft  te  konnen  fpreken, 
En  door  een  Toeten  aert  den  wrevel  af  te  breken ; 
Wel,  leert  dan  met  gedult,  befette  vrouwen,  leert 
Hoe  datmen  huys-krakeel  tot  foeten  vrede  keert. 
Dat  fal  u  nutter  fijn  en  beter  konnen  ftercken, 
Als  yet  dat  komen  mach  van  al  het  fpelle-wercken, 
Het  fal  u  meerder  gunft  verwecken  by  den  man, 
Als  yet  dat  u  de  priem  of  naelde  geven  kan, 
En  des  al  niettemin  foo  dienen  alle  mannen 
Tot  foo  een  noodich  werck  haer  finnen  in  te  fpannen ; 
Al  (preeck  ick  totte  vrou ;  veel  dingen  fijn  gemeen,  j  j 
Soo  dat  ick  oock  den  man  en  hier  en  elders  meen . 
Nu  hoort  dan  noch  eé  woort .  het  fchijnt  de  lieden  vractó 
Hoe  dat  een  echte  wijf  haer  dan  behoort  te  dragen 
Wanneer  een  korfel  hooft  foo  buy  ten  reden  gaet, 
Dat  hy  een  teere  vrou  met  harde  vuyften  flaet. 
Het  ftuck  dient  onderfocht .  Doch,  eer  hier  in  te  treden! '  I 
Soo  wil  ick  onfen  man  een  weynich  o ver-reden , 
Op  dat  fijn  edel  hert,  geroert  door  ons  gedicht, 
Mocht  prenten  inde  fiel  de  rechte  manne-plicht . 
Men  vint  een  vreemde  ftraf,  gebruyckt  in  oude  dagen , 
Als  eenich  wrang  gemoet  een  flave  wilde  plagen, 

Men  bont  die  fchuldich  was,  mê  flouch  hem  op  het  vl> 
Thofcancls  on       luyft  nae  de  rechte  maet  van  eenich  fhare-fpel . 
t^^fon de  to-  Gcfrjcki  wanneermen  danft,  de  leden  nederfincken, 
tes,  ou  des  autrcs  Of  ryfen  inde  lucht,  al  nae  de  fnaren  klincken, 

mflruments  de        r      n  !••  i         -    r        •       i  r 

Mufique,  piu-  luyitop  gelijcke  wijs  looging  het  metteiweep, 
dc "LhCoicrc aiaé    ^c  even  mette  klanck  hem  lnde  leden  neep ,  a 

Vraek 


V%OVVVE.  64 

vraecht  yemant,  waerom  dat  ?  men  wilde  mette  flagen 
liet  flechts  alleen  het  lijf  maer  oock  de  fiele  plagen ; 
Want,  dat  eens  herte-luft  en  vreuchde  plach  te  fijn, 
Dat  werd  daer  herten-leet,  en  uyt-gefochte  pijn. 
>it  paft  op  u  bedrijf  Trou-fchender,  menfche-plager, 
el-pij nder,  huys-verdriet,  muyl-ftooter,  vrouwe-flager, 
Vreucht-breker,  minne-beul,  int  korte,  rechte  jan, 
Niet  weerdich  om  den  naem  te  dragen  van  de  man ,  a 
hy  quetft  u  wederhelft  met  uwe  rappe  leden , 
>ie  maer  tot  vrou-behulp  de  man  en  moet  befteden  j 
Ghy  quelt  u  bed-genoot  met  uwe  rechter  hant, 
Die  vande  weerde  trou  haer  was  het  eerfte  pant . 
et  lid  dat  eygen  is  om  haer  alleen  te  ftreelen , 
)m  u  beleefde  gunft  haer  uyt  te  mogen  deelen , 
Dat  Jaet  fijn  eerfte  wit  en  oeffent  wreede  ftraf , 
Dat  fnijt  het  foete  bont  van  alle  vrientfchap  af 
hy  had  aen  uwen  God  voor  alle  man  gefworen, 
)at  fy  was  11  vermaeck,  uw  fiel,  en  uytverkoren, 

V  trooft,  u  weerde  bruyt,  de  luft  van  uwe  jeucht, 

V  lieve  tortelduyf ,  en  uwe  ganfche  vreucht ; 
Vaer  fijn  op  defe  tijt,  waer  fijn  u  fchoone  woorden  ? 
Vaer  al  het  lang  gevry,  en  al  de  vafte  koorden 

i  Te  voren  hier  gebruyckt  ?  waer  uwe  foete  mont , 

Die  u  aen  hare  gunft  met  duy  fent  éeden  bont  ? 
ïewis,  een  fwacke  vrou  is  vry  genouch  geflagen , 
)ie  hare  jeucht  verfiijt  met  uwe  vrucht  te  dragen ; 
Die  met  een  fwaere  pijn  haer  kinders  baren  moet , 
En  noch  het  teer  gewas  met  eyge  borften  voet. 
lier  dient  geen  ander  (licht,  als  enckel  medelijden^ 
<n  met  een  foet  gedult  haer  krancken  aert  te  mijden  5  b 

Rr  Of 


a  Hujufmods  vb 
(Ji  quidemvirap- 
püandus  esl  potim 
quamfera)  ér  pa- 
tricid*  &  matrici- 
Jimilem  dixcris. 
Chryfofi.  Hom.  26. 
in  i.Epifi.  ad  Co- 
rinth. 

Ca  co,  vir  alioqum 
fixui  famineo  pa- 
rum  amicuA ,  non 
èffi  verbermdfu 
■vxores  propter  do- 
mejlica  ma-la  con- 
tendit ;  &  hoe  què 
faciunt,  non  minus 
peccare  dixit,  atquê 
(os  qui  Deorum  fi- 
tnulachra  polluunt* 
Tlutarcb.  in  vit* 
Caton. 


b  Quis  ectrum  non 
mifereatur  propte* 
cbfequia  qua  mari* 
tk  pr&ftant,  propter 
partus  periculum , 
ér  ipfam  Libcrorum 
frocreationem , 
propter  qua  multA 
jure  nojiro  inventa 
funt  privilcgia.  L» 
affiduïsC.  qui  Tot» 
in  Yign, 


V%OVWE. 

Of  foofe  wat  beftaet  dat  immers  niet  en  fluyt, 
SLhidtm  mOmm    En  doet  haer  geen  ge  wek,  maer  lachtfe  liever  uyt.  a 
Cl  ri£mg£k.  Het  purper,  datter  wall  op  hare  teere  wangen, 
BZ7&  Eri  td  Is  met  geen  harde  neep,  met  (lagen  niet  te  prangen ; 
f<v».  Is  voor  geen  felle  vuyft  of  ander  leet  gemaeckt , 

Maer  door  een  fachten  mont  te  werden  aengeraeckt . 
De  vrouw  is  uyt  het  lijf  van  haeren  man  gekomen, 
De  vrouw  is  uytte  borfi:  van  haeren  man  genomen  j 
Het  is  dan  onverftant  en  niet  als  vinnich  bloet 
Dat  tot  den  boefem  dient  te  treden  metten  voet. 
Het  wort  tot  heden  toe,  bynaeft  in  alle  landen , 
Gerekent  by  het  volck  een  vande  meefte  fchanden, 
Als  yemant  fijn  verftant  foo  verre  dwalen  laet, 
b  summa  fojttrfo     Dat  hy  een  teere  vrou  met  flagen  onder  gaet.  b 
£S  tigt  Een  die  fich  vande  gal  foo  verre  laet  verwinnen, 
tibi  conjunaam  Betoont  voor  alle  man  een  onmacht  inde  finnen : 
pum  ignommia      Ach  Cato  was  te  wrang ,  die  iett  een  raets-heer  ar 
ft£Ze'^hmfad      Om  dat  hy  buytens  tijcs  fijn  wijf  een  foentjen  gaf ;  c 
corinth.u.      pjy  m0cht  op  beter  gront  de  vrouwe-fmyters  plagen, 
cTMmM  Ontnemen  haren  ftaet,  en  uyt  den  lande  jagen , 
ctaom  cenfore^  se-     „  Want  die  in  foete  min  fich  wat  te  buyten  gaet, 

natu  motwi  dicitur,  t  t  ITT*  fP 

quod  vxoriofcuium    » Is  vry  een  beter  man,  als  die  lij  n  vrouwe  llaet. 
tuujfet  fr*jentefi-  £en  jje  vergeet,  fal,  voor  fijn  ganfche  dagen, 

De  gront  van  alle  gunft  uyt  haren  boefem  jagen , 
Al  vleyt  hy  naderhant,  al  ftreelt  hy  wonder  feer, 
Hy  krijcht  geen  rechte  fucht,  geen  ware  liefde  meer, 
lek  weet  dat  dees  en  geen  dit  anders  willen  drijven , 
lae  met  een  floute  pen  voor  al  de  weerelt  fchrijven , 
Dat  menich  felfaem  wij  f  noy  t  man  ten  vollen  acht , 
Voor  datfe  totte  tucht  met  flageais  gebracht. 


F%0  V  WE.  <$* 

J^en  vint  in  onfen  tijt  van  feker  man  gefchreven , 
[  e  totte  foete  min  met  flagen  wert  gedreven ; 
Men  hoort  van  feker  wijf,  die  nimmer  liefde  drouch 
Dan  als  een  dulle  kop  haer  opte  leden  flouch.  a 
haer  die  verkeerde  luft,  gebout  op  vreemde  gronden, 
Ei  is  in  onfe  kuft  te  geener  tijt  ghevonden^ 
Al  wat  tot  liefde  dient  wort  in  het  Zeeufche  lant 
,  Door  gunft  en  foet  onthael,  niet  mette  vuyft  geplant 
J»en  fegge  watmen  wil,  in  my  fal  nimmer  komen , 
[at  vrouwen  onverftant  met  flagen  wort  genomen  j 
lek  vind  in  tegendeeldat  wie  een  vrouwe  frnijt 
Verweckt  in  haren  geeft  een  onverfoende  fpijt.  b 
4.  wat  een  billick  man  van  vrouwen  wil  bejagen, 
lat  moet  door  j  onfte  fij  n?  en  niet  door  harde  flagen ; 
Het  is  in  dat  gefin  ten  beften  niet  gheftelt, 
Daer  fucht  tot  echte  min  moet  rijfen  uyt  ge  welt . 
Iet  is  nyt  vrijen  wil,  dat  jonge  lieden  trouwen , 
Iet  is  uyt  vrijen  wil,  dat  fy  de  weerek  bouwen  -y 
Al  wat  uyt  vrijen  wil  niet  onder  hen  gefchiet, 
Maeckt  huyfen  vol  geraes,  en  herten  vol  verdriet. 
]en  heer  mach  fijnen  knecht  oock  metter  hant  kaftyden, 
hn  leerling  moet  de  plack  van  fijnen  meefter  lyden, 
De  vader  mach  het  kint  met  roeden  ondergaen , 
Maer  noch  vermach  de  man  fijn  vrouwe  niet  te  flaen. 
let -edel  trou-verbont,  een  fteunfel  vande  landen , 
<aet  boven  alle  bloet,  en  boven  alle  banden , 
Al  watter  maefchap  is,  of  ander  vrientfehap  hiet, 
En  heeft  noch  evenwel  by  echte  liefde  niet  . 
Ik  wil  in  dit  geval  een  korten  regel  geven, 
]  sn  regel  voor  het  bed  en  voor  het  echte  leven , 

Rr  z  61 


a  Mofchét  muiier c-i 
nifi 'a  vim  ó*  fxpi 
&  vehementer  pug- 
nis  aut  fuflibus  de~ 
dolenlur,odio$efeab 
iüu  haberi  fufpica- 
tur.  Guaguinm  in 
fua  Mof  co  u .  Zuing* 
theat.  viu  hum. 
vol  /.  lib.s.  cap. 
verberare.  vide  Ca-» 
tnerarium  in  Medu 
tation.  Hifi. 

b  Verberibus  vxo~ 
riabenevolemia  ia 
mortale  odium  vet' 
tituv-i  tamque  fa- 
«uum  f&penumero  , 
fldverftu  maritum 
irxor  concipït  ani- 
mum,  vt  muha  in- 
de delióïa  &  int  er- 
neciones  fequantur. 
Sicuti  Galeotto 
principi  Foroliuien- 
fievenijfe  legimus, 
tujus  vxor  Iohan- 
na,  Bentivoh  filia, 
cumamarito  [per- 
nife  videret ,  mor- 
hum  Jïmulavit,  & 
cUmmaritus,  cam 
*vifemligratia,foluê 
ipfiut  cameram  in- 
grederetur,  ab  infi- 
diatoribifi  ipfum 
trucidari  cumvit. 
Jofeph.PaJl  Raven- 
na* in  regul.  con- 
nubial.  fol.i S2. 
Adbibitii  verberi*- 
bm  morbus  non  toU 
litur,  fed  exafpera- 
tur.  Melchiot  lu*> 
niutquoift.Voht. 
part.  -2. 


F%  O  V  WE.  O 

Ghy  die  met  herten -luft  wilt  lange  fijn  getrout, 
Siet  datje  defe  les  geduerich  onderhout . 
Vermanen  dienter  veel,  berifpen  wonder  felden', 
Ten  fy  door  hoogen  noot,  foo  wacht  u  van  te  fehelden  j  j  \ 
a  tmmfi  qnidam    Doch  watter  ruyflen  mach,  of  hoe  de  faecken  gaen , 

\us  vxorem  verbe-  .     J  .  DJ 

randi  waritopun*  •  En  palt,  o  talico^acrj  u  vrouwe  niet  te  ilaen.  a 
:r/ïr;;,ï  Dc  feylen  van  het  wijf  fijn  dienftich  afgefneden ,  1 
enim  dart  exem-  of  moeten  by  den  man  in  ftilte  fijn  geleden ; 

flum  Scriptur&>ubt  J  _  1-1 

id  ab  aiiquofantto    Het  is  van  ouden  tijt  een  regel  inde  trou , 

ft  pZ"taXfi    »  Of  leert,  i ndienj e  kont,  of  lij t  een  fwacke  vrou. 

Mffidies  ubmnnt  Qaer  fijn  in  dit  geval  maer  tweederhande  wegen  * 

vxores;  ponder  an-  J  O  O  7 

da  ad  hoe  exempu  Waer  door  een  bilhck  man  lijn  ampt  behoort  te  plegen,  m 
pwf  &hut '    Te  weten  door  de  tucht,  of  door  een  ftil  gemoet, 
tt^^IiÏÏ     En  wat  ghy  neemt  ter  hant,  het  is  u  beyde  goet  ; 
&  sar*r  iacobi&  [£an  yemant  door  de  tucht  fijn  vrouwe  beter  maken  y  m 
Jor^e&c.  mevuo  Het  fal  hem  dienftich  fijn  in  veelderhande  faken ; 
KnZLfl^rt     Of  woont  hy  by  het  wijf  door  middel  van  verdrachj 
thet*  probatm.       $oo  wort  hy  voor  hem  felfs  vry  beter  als  hy  plach .  "M 

*vid.  D.  Wiïham.  iri      ii       1  i        •  • 

couge  Theoi.  AngL  Een  yeder  iy  bedacht,  dat  even  quade  wijven 
ï%s  iSSffi  De  mannen  evenwel  ten  goede  konnen  drijven ; 
tam  magnum  pee-     „  j:  s  xcchtc  manne-faus,  die  inde  tonge  bij  t : 

catum  vt  ad  verbe-  .  *  *         .  .        .       i     i  •  1  •  • 

randum  vxorem  te    »  En  niemant  worter  klouck,  als  die  te  voren  lij \u 
^Mc^imhf'  De  kouck,  die  boven  al  in  Hollant  wort  geprefen  > 
Bene  vano    ^n  mac^  nock  evenwel  niet  fonder  peper  wefen  j 

Vxom  vitium  aut 

tollendumaut  tolerandum.  Quitollit  vïtium ,  vxorem  commodiorem  praftat,  qmfert,  fefe  meliorem. 

Lc  mai  j  eft  fal,  qui  prend  des  queielles  publiques  avec  fa  femme,  car  fi  elle  eft.bonne,  il  la  doit  faui- 
fer ;  afin  qu'elle  luitmellieure  •  fi  elle  eft  mauvaife,  il  ladoic  foufrir,  afin  qu'elle  ne  devienne  pite.  MC. 
Aurelius  cap.  io. 

Socrates  interrogatm  cur  vxorem  moribm  adeoincompofitii  domum  duxifet  t  refpondit Jïc  habendam  confm^- 
nem  cnm  morofis  vxoribus,  quemadmodum  quife  ad  fiudium  equeftre  exercentes,  parant  equos  mgenijfcrocton^ 
Ji  eos  fubegerint,  extern  utantur  eommodioribm. 


V%0  V  WE.  66 

ij  iflfe  wonder  foet,  des  echter  niettemin 
joo  fteeckter  hier  en  daer  een  klautje  gembers  in, 
[  ie  het  recht  geheym  van  onfe  monden  kennen, 
iojjWillen  kinders  felfs  niet  al  te  foet  gewennen ; 
en,  #el,  neemt  dan  tot  behulp,  en  ly  tet  inden  douck, 
)at  yeder  dienftich  acht  oock  inde  foete  kouck . 
e  lmaet  en  onluft  hoort  by  wylen  gantfche  dagen  , 
dan  fijn  herte  geeft  om  fpijt  te  leeren  dragen  5 
3ie  wort  ten  leften  fterck  en  krij  cht  een  vafter  huy t , 
>oo  dat  hy  twift  verwint,  of  uyt  den  boefem  fluyt . 
n  vinter  in  het  lant,  die  even  haer  bedancken 
van  een  kribbich  wijf,  en  hare  ftuere  rancken ; 
Om  dat,  met  haer  behulp,  het  eertij  ts  vinnich  bloet 
{sfedich,  is  gefet,  is  uytter-maten  foet. 
jyy  leert  oock  even  hier,  leert  uwe  finnen  buygen  , 
li  uyt  een  grillich  wij  f  gefette  tochten  fuygen ; 
i  Daer  L  een  hooge  fchool  oock  midden  inde  trou, 
Men  leert  beleefde  fucht  oock  van  een  ftuere  vrou . 
ht  fchaep,  dat  Pontus  voet,  gaet  dolen  aender  heyden, 
li  pluckc  aen  alle  kant.  maer  alfem  uytte  weyden  j 
En,  mits  het  alle  tijt  alleen  van  bitter  leeft , 
Gebeurtet  dat  het  beeft  geen  galle  meer  en  heeft. 
Ik  wenfte  (mochtet  fijn)  dat  alle  jonge  paren 
lyft  van  gelijcken  aert  met  defe  fchapen  waren ; 
Ghy  man,  die  overal  de  leyder  wefen  moet , 
Wort  klouck  door  ongeval,  en  uyt  het  bitter  foet . 
laer  foo  noch  evenwel  aen  yemant  onder  allen 
<en  man  van  defen  aert  in  handen  is  gevallen, 
Vriendinnen,  weeft  beforcht  voor  al  te  nemen  acht 
Wat  eerftmael  dit  verloop  heeft  in  het  huy  s  gebracht . 

Rr  3  Siet 


Is  cul  ajfidua  cum 
incommodis  fuis  esï 
rixa,callum  per  in- 
juriajducit,  nee  uU 
li  malo  pojlea  cedit. 
Senec.  traft.  etir 
bon.  vir.  mala. 
Vxor ft  molesla  tibi 
fit,  habes  vnde  pa- 
tiëntie laudem  qn&~ 
ras>  vnde  difcas  re- 
quiem opt  are,  vnde 
peregrinari  ames, 
njbi  vocem  exerecas 
&c.  Tetrarch  de 
'Kemed.vtnuf.  fort* 

Camerarim  Med. 
Noriberg.  dekisïtA 
liiftt. 

Jtlle  c  ar  ent  Vonti 

pecudes  abftn- 

thiapafϣ3 
Terre  mala  ajfue- 

tu*  non  mail 

ferrefoleu 


V%0  V  VVE. 

Siet !  wijfie  lieden  felfs  verklaren  wel  te  weten 
Dat  lelden  goede  vrou  wort  vanden  man  gefmeten , 
Dat  felden  eenich  man  fijn  leet  met  handen  wreeckt 
Ten  fy  de  vrouwe  wrockt  of  mette  tonge  fteeckt . 
Ghy,fifc  dan  u  ghemoet,  en  weecht  u  voonch  fpreken, 
En  lbo  door  u  bedrijf  de  man  is  afgeweken 
Van  dat  de  reden  eyft ;  ó  betert  u  gebreck, 
En  maeckt  op  fijn  gebiet  te  buygen  uwen  neck. 
Maer  eerft  gaet  totten  Heer,  en  neycht  uw  teere  leden, 
Doch  klimt  met  uwen  geeft  en  offert  u  gebeden , 
Bid  met  een  innich  hert,  dat  vrede  met  verdrach 
Voortaen  in  uwen  geeft  haer  wooning  houden  ma 
Koomt  dan  tot  uwen  vrient,  te  rechter  uyr  getreden , 
En  leght  hem  opte  borft  de  gronden  vande  reden  -y 
En,  foo  ghy  fijnen  geeft  in  goede  pofen  vint, 
Soo  hangt  hem  aen  het  oir  tot  ghy  het  herte  wint . 
Voor  al  weeft  noyt  geneycht  u  handen  uyt  te  fteken, 
Om  even  met  gewelt  u  leet  te  komen  wreken ; 
En  fchoon  u  Ael  of  Heyl  met  onbedachten  fin 
Dit  blafen  in  het  oir,  en  krachtich  beelden  in , 
Schoon,  ick  en  weet  niet  wie,  u  fchijnt  te  willen  leerea 
De  (lagen  vande  man  met  ilagen  af  te  keeren , 
O,  fooje  my  gelooft,  bedwingt  u  rechter-hant, 
,       sy  is  van  echte  min  een  heylich  onder-pant . 
menuhm  v.rum  ijny,  vechten  jonge  vrou !  tis  buyten  alle  reden, 

En  tegen  u  beroup,  en  alle  goede  leden , 
SSST  #        1'eve  weeft  geruft,  en  laet  het  woelen  daer, 
dixttfub  ponste     De  vuyiten  vanden  man  die  wegen  u  te  fwaer. 
*mSm$£  Siet>  a*s  een  teere  vinck  met  vogel-lijm  gevangen 
rtJmChnIi-  BliJfc  in  het  taye  fliJ'm  met  hare  veeren  hangen, 


V%0  V  WE.  67 

dienP  liaer  leden  rept,  en  gins  en  weder  treckt, 
jo  wortfe  vande  gom  noch  des  te  meer  bevleckt, 
^  oftet,  jonge  vrou,  het  onverduldich  woelen 

oet  u  maer  te  meer  het  ongeluck  gevoelen, 
\  1  die  een  donderflach  of  blixem  myden  wil 
ie  fyge  laech  genouch,  en  { wyge  vorder  ftil . 
roept  hier  tegen  aen,  dat  fchoppen,  nepen,  Hagen, 
als  met  ongedult  van  u  en  fijn  te  dragen  j 
laer  denckt,  al  wort  de  vrou  vertreden  vanden  man5 
>at  haer,  oock  even  dat,  ten  goede  dienen  kan . 
;t,  hoe  menich  menfch  wort  in  het  lijf  gefneden, 
^ rt  met  een  vinnich  nat  gewreven  inde  leden, 
Vort  aen  het  vlees  gebrant,  en  op  het  been  gefchrapt, 
,n  door  een  vuylen  dranck  geduerich  uyt-getapt. 
ü  noch  tot  behulp  .  de  God  die  onfe  wonden 
>,raiyle  puyften  kent,  tot  in  de  diepe  gronden, 
}aet  dickmael  hart  te  werck  ontrent  een  leelick  feer, 
jhy,,  lijd,  o  lieve,  lijd  de  plaefter  vanden  Heer  . 
)  fchoon  u  duyfter  ooch  riiet  recht  en  weet  te  mercken  j 
fiit  God  door  u  verdriet  befloten  heeft  te  wercken ; 
<Ioch  toont  geen  onverduit  door  uwe  drouve  ftem , 
vlaer,  foo  ghy  rufte  fouckt,  verwacht  en  klaechtet  hem . 
Ipijt  van  alle  fpijt,  leert  even  harde  flagen , 
Lrt  fchande,  leert  ge  welt  oock  fonder  morren  dragen ; 
En  pleecht  geen  ander  wraeck  als  door  een  drouve  traen> 
lae  gaet  dan  uwen  vrient  oock  des  te  foeter  aen  • 
[>et  als  het  hof-Camil  dat,  mette  voet  getreden , 
Rïckt  beter  als  het  plach .  ghy,  fuyckert  uwe  reden 
Oock  in  het  bitter  felfs,  en  weeft  geduerich  foet, 
Dat  fal  den  fmyter  fijn  een  vyer  in  fijn  gemoet, 

Rr  4  En 


Tahiui  vnum  pu- 

gnan<ii<&  vincendi 
genus  ejfe  putxbat 
nonpugnare\  id.rfr 
nos  hic. 


F%OVVFE. 

En  laet  geen  wreede  fucht  in  uwen  boefem  fwellen, 
En  laet  u  reyne  fiel  niet  vanden  wrevel  quellen  \ 
Ten  is  geen  fedich  hert,  geen  ware  Chriften  borft, 
Die  innich  ley  t  en  wrockt,  en  nae  de  wraecke  dorft 
Toont  geen  verfworen  aert,  geen  ingekanckert  wefen 
Geen  vuylen  etterpuyft,  uyt  feilen  haet  gerefen, 
Geeft  (egen  uy  tten  mont  wanneer  hy  leelick  fmaet 
En  fpreeckt  oock  enckel  heyl  wanneer  hy  vinnich  { 
cave  God  dat  de  lek  weet  dat  ons  gebot  gaet  hooger  als  de  reden, 
ZuGhr^rd  ^aet  vorc^er  a^s  ^e  kracht  van  uwe  teere  ieden, 
dcrs,  infmaetheydt     Nlaer  weet  des  niettemin,  foo  ghy  een  Chriften  fijt, 
^it.conrt^.     Dat  jae  een  Chriften  hert  is  boven  alle  fpijt. 
mochten  faghen  :  Weet  dat  de  groote  God  is  machtich  u  te  fty  ven , 

Als  wy  fchandeltc-  .  O '  111 

hen  acnghejproken  Is  machtich  alle  quaet  van  uwen  hals  te  dry  ven , 

voorden,  foo  feoenen  r^.  \    V  C    A  1  11  1 

wy\  ah  wy  ve^      "  O  :  die  met  reyne  lucht  op  hem  alleen  betrout 

l°Sa^%\  ds     "  WorC  ^oor  het  *eet  gefterekt,  en  in  verdriet  gebout 
wygetajiert worden,  Al  is  u  man  g;eneycht  tot  veelderley  gebreken, 

foobiddenm.        XT        ..         P       J  .  i  °ni 

Vermijt  u  niettemin  van  tegen  hem  te  lteken ; 

Tm*  broeden  met     "^en  ^aet  u  geenfips  vry>  door  onbedachte  watoj 
ten  anderen  in  ghe-    Te  woeden  inden  geeft  om  tegen  hem  te  gaen . 

fchtl gevallen fijnde,  f-y.  i     27  i  Di  -ri 

(gheiyck  Homerm  De  vrouwe  moet  den  man,  en  hy  het  wijr  beminnen, 
xlfSSttL  Niet  om  'ken  weet  niet  wat  in  leden  ofte  finnen, 
vande  fehe)  my     Maer  o  m  des  Heeren  wik  en  om  de  foete  wet 

moet  dit  en  dat  o-        "t  y  r  1  1  r  C 

verkome»  fiickmv     Wad*  op  het  echte  paer  te  iamen  is  gelet. 
7^tmoTmf'  Want  anders  fo  de  menfeh,  wanneer  hy  koomt  te  troirojq 
imeX)  dn7et  Z«ï'       ^  n  §>^YCQ^tc  gLlnft  °P  fnffche  leden  bouwen , 
gaen,  foo  itkumet     Of  op  een  wacker  ooch,  of  op  een  hooch  verftant , 
^dmeTbZgbe^     S°°  worc  die  vafte  knoop  niet  als  een  loffen  bant : 

"Ende  fiet  daerop  fijn 

ftaens-voets  dc  broeders  verfoent .  foo  veel  vermach  een  goet  wortteohen  een  mm  chemoet.  Siet  hier  vanh* 
taich.autraa.de  la  Cokre. 

Eylfi 


|         v%ovvve.  m 

^E/laes !  in  dat  geval  foo  konnen  oude  dagen  | 
truck,  korts,  en  ander  leet,  u  fteunfel  neder-jagen  j 
'k  £n  fiet !  daer  is  de  fiel  tot  inde  doot  bedroufc , 
3|'  Iuyft  als  het  nietich  vlees  den  meeften  trooft  behouft. 
k|aer  foo  men  poocht  het  ooch  van  menfchen  af  te  drayen  3 
f  i  met  den  hemel  felfs  fijn  herte  tracht  te  payen , 
\  Dan  ftaet  de  liefde  vaft .  »  het  is  de  befte  leer 
L>  Oock  in  het  hoochfte  leet,  te  ruften  inden  Heer. 
3ch  foo  des  niettemin  hier  yemant  mochte  vragen, 
)e  lang  een  echte  vroa  dit  pack  behoort  te  dragen , 
Eer  fy  het  bitter  leet  moet  brengen  aenden  dach, 
Of  by  een  trouwen  vrient  haer  lyden  klagen  mach ; 
(titfangt  een  kort  bericht .  Ick  raede  niet  te  klappen 
in  yemant  wie  het  fy,  al  nae  verlcheyde  trappen ;  1 

Eerft  dien  ter  totten  man,  en  voor  den  Heer  gefchrey  tf 
i  Eerft  dienter  al  ghedaen  dat  voren  is  ghefey  t : 
S  o  dit  u  niet  en  helpt,  maer  valt  gelijck  verloren, 
h  dat  fijn  felle  fucht  is  harder  als  te  voren  , 
Soo  berft  ten  leften  uyt  door  uwe  drouve  ftem, 
En  roept  oock  ander  volck  tot  rechters  over  hem . 
Jet  alfmen  eenich  feer  met  fap  van  eyge  kruyden 
liet  overwinnen  kan ;  foo  haeltmen  vreemde  luyden  l 
Men  fiet  dat  Hechte  falf  op  verfche  wonden  paft, 
Maer  kancker  in  het  vlees  wort  harder  aengetaft . 
I  dien  u  oyt  ontmoet  foo  boofen  aert  van  faecken 
Jie  binnen  u  bedrijf  niet  recht  en  fijn  te  maecken, 
Of  dat  fich  eenich  man  foo  buyten  reden  draecht 
Dat,  naer  een  lang  gedult,  u  lyden  dient  geklaecht. 
<  hy  maeckt  noch  evenwel  in  u  verdriet  te  myden 
e  roupen  tot  behulp  een  vrient  van  uwer  fyden, 

S  f  -  Gaet 


lf%OVVVE. 

Gaet  tot  lijn  cygen  volck,  en  aen  fijn  naefte  bloet, 
Gaet  tot  fijn  vader  felfs,  en  opent  u  gemoet. 
V  man  in  dit  geval  en  heeft  hem  niet  te  belgen, 
Maer  fal  met  beter  hert  uw  klachten  neder-i  weigen, 
Dan  of  ghy  fijn  gebreck  en  uwes  herten  gront 
Een  vrient  van  uwe  ftam  gingt  leggen  inden  mont. 
Maer  foo  het  korfel  hooft  u  niet  en  laet  te  plagen , 
Soo  ftreckt  u  vorder  uy  t,  en  gaet  tot  uwe  magen  y 
Laet  die  met  u  gedacht  te  lamen  henen  gaen 
Om  hem,  met  grooter  ernft,  de  tucht  te  raden  aen . 
En  foo  oock  defe  plicht  behoorlick  aengedreven 
Hem  echter  niet  en  brengt  tot  eenich  beter  leven ; 
Soo  taft  hem  naerder  aen,  en  ftelt  voor  aen  te  werck 
De  hoeders  van  het  volck,  de  herders  vande  kerck 
vide  Tfyiupp.  yte-  Laet  die  hem  fij  n  gebreck  met  diere  woorden  feggen, 
^mkjt^m  ^n  even  Godes  vlouck  hem  opten  boefem  leggen,, 
propterfivittam.      Laet  dreygen  eeuwich  leet,  en  dringen  opte  wet, 
En  neemt  tot  u  behulp  meer  als  een  huys -gebet  • 
Waer  henen  mijn  vernuft  ?  fal  ick  de  vrouwen  ieerea 
Van  haer  gefelfchap  gaen^  en  tot  de  rechters  keeren  ? 
God-geve  dat  de  fmaet  van  foo  een  vreemde  flach 
Geen  wijf,  geen  echte  man  ten  deele  vallen  mach  . 
Men  vinter  evenwel  die,  mits  haer  twiftich  leven, 
Geheele  fleden  deur  een  quaet  exempel  geven ; 
Des  koomt  haer  quaet  beley  t  ten  leften  aende  wet, 
Die  fcheyt  het  grillich  paer  van  tafel  ende  bed: 
Een  yedet  neemt  het  fijn',  en  gaet  byfbnder  woonen, 
De  dochters  by  de  vrou,  de  vader  mette  foonen  ; 
Siet  daer  het  weerde  bont  van  alle  glans  berooft . 
n  Een  vrouwe  fonder  man,  een  lichaem  fonder  hoof 


F%0  V  WE.  é9 

\t  moet  het  echte  paer,  gelijck  een  kancker,  fchroomcn, 
noyt  de  boofe  fucht  foo  verre  lacten  koomen ; 
Men  fegge  watmen  wil,  ten  is  geen  Chriften  aert 
I  Te  fcheyden  vant  gefin  wanneermen  is  gepaert.  a 
i  )aer  is  een  groot  behulp  tot  alle  groote  quaden , 
pock  dan  wanneer  de  menfch  met  druck  is  overladen ; 
,  ,>  Want  als  de  ganfche  fiel  met  lyden  is  gevult, 
|>>  Dan  ift  den  beften  trooft  te  lyden  met  gedult.  b 
Ly,  wilt  in  dit  geval  niet  om  de  menfchen  dolen, 
her  fegt  in  u  gemoet  5  God  heeftet  foo  bevolen : 
Want  als  een  Chriften-hert  lijt  innich  huys-verdriet , 
Hy  fiet  een  flaende  macht  die  niemant  anders  fiet :  c 
ilr  fiet  den  goeden  God  in  fijne  boofe  dagen  ? 
li  lijtfe  met  gedult,  en  leertfe  willich  dragen; 
Iae  fuycht  oock  foeten  trooft  uyt  alle  tegenfpoet, 
En  weet  dat  hem  het  quaet  ten  goede  dienen  moet  *  d 
£iy.>  die  u  wettich  deel  hebteenmael  uy  tgekoren , 
Ei  trouwe  met  behulp  voor  eeuwich  aengefworen, 
Waerom  befwijckt  uw  jonft  in  dit  verdrietich  leet 
En  tegen  alle  recht,  en  tegen  uwen  eet  ? 
Is  eenmael  tijts  genouch  van  dilch  en  bed  te  fcheyden, 
Ss  u  de  bleecke  doot  fal  inde  plaetfe  leyden 
Daer  niemant  fpijs  en  nut ;  als  u  de  ftrenge  wet 
Sal  leggen  in  het  graf,  het  enge  made-bed. 
•Wie  kan  tot  fijnen  God  op  vaften  gront  genaken, 
>Oie  met  fijn  echte  deel  geen  vrede  weet  te  maken  l 
»  Wie  kan  des  Heeren  broot  fich  brengen  aenden  mont, 
»  Die  aen  fijn  eygen  vlees  fijn  tafel  niet  en  jont  ? 
t;wis  het  innich  hert  fal  11  geduerich  wrongen , 
{In  fy  ghy  wederom  uw  handen  poocht  te  vougen  j 

Sf  z  Of 


«Viret.au  y.com- 
mandem.  tic.  Si 
les  perfonnes 
peuvent.  &c. 


bln  tnttgnu  mnlk 
magnum  remcdium 
efïPati.  Sancc. 


v  t.  Saaa.  xï. 


d  Rom.8. 28. 

NeccjfittttU  non  s- 
lïud  ejfttgium  ejK 
quam  VcUe  qucd 
ipfa  cogit.  Idem* 


V%ÖVVFE. 

Of  foo  ghy  niet  en  paft  op  defen  weerden  bant  , 
Soo  is  u  befte  deel  met  yfers  afgebrant . 
Ten  fy  dan  u  gemoet  verneme  vafte  gronden  , 
En  dat  men  inder  daet  heeft  dickmael  onder-vonden 
Dat  u  de  vvreethey  t  ftelt  in  vreefe  vande  doot, 
Soo  fcheyt  u  nimmermeer  van  uwen  bed-genoot . 
Geen  wonde-meefter  brant,  geen  fnyter  inde  leden, 
Geen  fetter  beenen  af  als  op  gewifle  reden, 

En  noyt,  voor  dat  hy  merckt  dat  kruy  t,noch  wortel  b;i 
Maer  dat  het  ftege  feer  de  kunft  te  boven  gaet. 
Ick  wenfte  dat  de  Wet  noyt  paer  en  wilde  fcheyden, 
Sïf^t/iJ  N°y c  haer  geduchte  macht  en  ftelde  tuflehen  beyden, 
quoad  tborum  &      £)an  als  het  huys-gewoel  en  onverfoenden  haet 

menfam,etiam  mu-       v  T    .         ,        •     t  i        i  i  n 

tm  confinfu  non     Nu  kanckert  in  het  merch  en  buy ten  hope  itaet.  a 
fZs         fi  Ick  wenfte  dat  het  volck  haer  noyt  en  liet  geluften 
fint  Of  tafel  op  haer  felfs  of  leger  uy t  te  ruften 

mutuoferre.  Viret,     Voor  dat  aen  alle  kant  wat  tot  de  ruft  behouft 
tl'Bmiï*'    Ten  vollen  is  betracht  en  menichmael  beprouft.  b 
f^r/viüTvten  Leeft,  echte  lieden,  leeft  als  twee  gepaerde  fchapen, 
tnulieri  trepidantt  Tot  dat  het  aertfche  deel  fal  inder  aerden  flapen ; 

non  potflt  (ufüciens  i  j 

(ecJitLprJari,      De  man  is  mette  vrou  als  water  ende  wijn, 
«cdiffiditfe  pop  co-    £)at  recht  vermengelt  is  kan  noyt  gefcheyden  fijn. 

habitare  manto  fi-  O  J    O  J  ' 

nepericulo  vit*,  fe- 

parandum  eft  matrimonium  quoad  thorum  ac  menfam ,  ne  deterim  contingat.  Tr*f  Everhar d.  conf  224.  ) 
necilludcum  Scriptura  pugnare,  fed  ér  apud  Chriftianos  fervari  debere»  tradit  Melanth.  inloc  de  Con'ytg. 
JDivort.  propter  fiivitiam  veneficia  &  infidias  ftruBas  vit*  ére 

b  Si  deplorat*  adeo  fitvitU  fit  vir  ut  a  pafloribtn  admonitus  non  definat  furere,  ér  domeftic*  T.cckfï<t  invocatie 
iurbet,  ér  vxorem  tr aflet  ita  crudeliter,  ut  vita  in  periculo  fit,  certe  magislratut  impcrio  coercendut  eft,  qui  nonfi 
vitam  perfon*  innocentis  tueri  debet,  fed  etiam  ejut  confcientU  confulere,  nefiaUa  dolore  ér  indignatione  tanderij 
hijcictt  invocationem,  aut  aliquid  mjuftè  faciat.  Philip.  Melanth.  in  loc.  deconjug.  Art.  de  divotijs  propter  fxvitk 
Shneyder.  tit  de  nupt.  part.  4  verf.  qua  fint  cauf.  divortij.  num.14.  Mij  tarnen  hic  tolerantiam  tantum  &  co. 
'ventiam  effe  debere,  non  fepar ationem  afferunt.  vide  Foelie.  Bidenbrach.  in  traclat.  de  cauf  Matrinu 

4  Le  maiiage  eft  (comnje  difoit  Themiftius  Piatonicien)  unc  meflarige,  qui  doit  eftre  de  tout  en  til 
comme  du  vin  &  du  I'eau  qui  affeinblcz  une  fois  ne  fc  pcu vent  jamais  plus  leparer, 

D 


V%0  V  WE.  70 

idi  in  het  tegendeel  fijn  wederom  te  ftraffen , 
tij  uyt  een  malle  fucht  haer  vrouwe  liffelaffen, 
)ie  Tonder  onderfcheyt,  en  buyten  alle  maet, 
>etoonen  voor  het  volck  een  ieliaem  ongelaet. 
|d'r  fijn  verwijfde  mans  die  niet  en  willen  fmaecken, 
^lieffte  moetet  eerft  met  haren  monde  raecken  \ 
:;)ie  nimmer  uyt  en  gaen,  en  niet  en  willen  doen 
kis  naer  een  tuflfe-lonck  en  met  een  minnen-foen.  <t 
Ir  fijnder  in  het  lant  die  opte  ftrate  mallen, 
n  ick  en  weet  niet  wat,  voor  al  de  weerelt  rallen, 
|j)ie dragen  aen  het  lijf,  als  vooreen  heylich  pant, 
Ijlen  lint,  een  hayre-fnoer,  een  vrouwe  koufle-bant. 
Vat  is  doch  vande  menfch  ?  die  quade  flagen  myden, 
[ie  fietmen  menichmael  in  tegen-feylen  glyden : 
)e  maet  is  wonder  goet,  en  hier,  en  overal, 
ihy  mint,  o  foete  jeucht,  maer  echter  niet  te  mal. 
)it  dringt  van  uwe  beeck,  en  pluckt  van  uwe  rofen, 
fi|;r  wilt  in  reyne  tucht  uw  hinde  lieve-kofen ; 
in  al  te  rechter  tijt ;  want  vreucht  en  huys-verdriet 
Ln  dienen  niet  gepleecht,  dan  als  het  niemant  fiet. 
A ;r,  o  vervlouckte  daet !  o  fchuym  van  alle  plagen ! 
vli  hoort  van  ouden  tijt,  en  oock  in  onfe  dagen , 
Us  datter  vrouwen  fijn,  van  foo  een  ftouten  aert, 
)ie  mannen  onderftaen  te  grijpen  inden  baert, 
D  haeren  over-heer  met  vuyften  komen  tergen , 
ütals  een  vollen  krijch  met  hooge  woorden  vergen, 
|3ie  mette  nagels  felfs,  jae  met  een  feilen  tant 
J erfcheuren  echte  trou,  en  haeren  foeten  bant .  b 
tóbidde,  mijn  vernuft ,  laet  defe  monfters  blijven, 
Mn  hant  die  fchrickter  af,  en  weygert  yet  te  fchrijven, 

Sf  3  Mijn 


a  Seneca  <&ex  ipfo 
HicronymtM  vin 
cujufdam  magni 
msntionem  facit , 
qui  nifi  alternis 
tatfum  labijs  cibum 
non  fumcbat,  qui 
VXom  fafciA  pee- 
tu4  colligabal,  &  n& 
puntto  quidemhor*. 
abed  abeffe  poterat, 
crïgo  quidem  amo- 
r  'a  honefta,fed  mag- 
nitudo  deformis\ 


nihil  interes! 


quam 


ex.  honetta  eau  fa 
qup$  infaniat, 

Vxor  etiam  oblecia- 
menti  nomen  eft. 
Deurer.  41. 
Prov. ; . 


b  Hoftienf  in  fum  - 
rnatït.  de  Iun  j.tr. 
f.  quomodo  cenfe- 
turverf  fed  cum 
rnetu* ;  tradit ,  & 
queritur  muit  at  $f- 
fefoeminas  qu<n  vi- 
ros  vcrb.rant.  ê 
monfiral 


V%OVWE. 

Mijn  penne  fluyt  haer  op,  haer  edel  nat  vervrieft, 
Het  fchijnt  dat  al  de  kunft  haer  inde  fchrick  verheft . 
Een  woort  dan,  fonder  meer  .  heeft  yemant  defe  vlagen 
Die  moet  geen  vrouwen  naera  in  onfe  lande  dragen-, 
Want  die  foo  byfter  verr'  is  buyten  haeren  plicht, 
En  is  geen  echte  vrou,  maer  eer  een  helle-wicht, 
Een  (lifter  van  de  peft,  die,  uytte  nacht  geboren, 
Set  door  een  holle  ftem,  en  met  een  feilen  horen, 
De  fteden  in  gefchil,  het  lant  in  enckel  bloet , 
Gehaet  van  Pluto  felfs,  en  al  het  hels  gebroet. 
O  !  dat  geen  helle  maen,  geen  fonne  meer  en  fchijne, 
O  !  dat  het  edel  licht,  en  alle  glans  verdwijne, 
O  \  datter  niet  een  fter,  niet  een  vergulde  ftrael 
Enblincke  voor  het  fpoock,  of  uytden  hemel  dael, 
O  !  dat  het  luftich  vyer,  (het  fy  men  tracht  te  koken, 
Daer  dit  gedrochte  woont,  of  datmen  poocht  te  ftoken 
Ten  dienfte  van  het  huys)  niet  fy  als  enckel  damp , 
Niet  als  een  vuyle  mift,  en  ongefonde  ramp. 

0  1  dat  het  klare  nat  van  alle  (bete  ftroomen, 

0 1  dat  het  aerdich  groen  van  alle  fchoone  boomen 
Verdrooge  voor  het  fpoock ;  o !  datter  niet  een  blo 
En  ryfe  daer  het  gaet ,  of  uytter  aerden  kom. 

O  !  dat  de  ftuere  vorft  het  ganfqhe  wout  verfenge, 
Soo  dat  het  treurich  velt  geen  roosjen  voort  en  brenge 
Ten  lufte  van  het  ooch ;  ten  eynde  niemant  weet 
Van  yet  dat  luftich  is,  al  waer  het  over  treet . 
Waerom  foo  veel  gefey t  ?  laet  alderhande  dingen 
Het  wijf  te  fpijte  fijn,  ep  in  het  aenficht  fpringhen , 
Op  datfe  weten  mach  dat  lucht,  vyer,  water,  lant, 
lae  dat  den  hemel  felfs  is  tegen  haer  gekant . 

D 


F  %0  V  WE.  71 

">ch,  boven  alle  twift,  en  alle  quade  ftreken, 
.  i<o  wort  de  man  voor  al  met  y  ver  aengefteken 
J  | Wanneer  een  dertel  wijf,  vol  ongefonde  kift. 

Verkeerde  minne  pleecht  en  vreemde  lippen  kuft . 
I !  laet  een  echte  vrou  tot  alle  tijt  gedencken 
'itt  eere  voor  te  ftaen,  haer  eere  niet  te  krencken  j 

b  Het  befte  dat  de  bruy  t  ten  echte  brengen  kan 
|:»  Is  y  ver  inde  tucht,  en  liefde  totten  man  . 

lil  die  fïch  hier  vergeet,  die  ftort  in  alle  fchanden  ,  Syrach.  u.  1 3. 

frquetft  haer  eygen  ïelfsy  en  alle  diere  panden ,  tem  23 ' 20 ' 

Sy  quetft  haer  eygen  vleys,  haer  eer,  en  eerbaer  root , 

Sy  quetft,  tot  aen  het  hert,  haer  eygen  bed-genoot . 
J^doet  de  reyne  tucht  uyt  haeren  huyfe  vluchten , 
üvbaert  een  vreemt  gebroet  van  onbekende  vruchten, 

Sy  maeckt  dat  wettich  erf  wort  qualick  uy  tgedeylt^ 

En  dat  een  vader  felfs  in  fijn  gedachte  feylt  j 
5] breeckt  de  weerde  trou  en  alle  vafte  banden , 
S'treet  als  mette  voet  het  recht  van  alle  landen , 

Sy  fchent  het  reyne  bed  en  haeren  dieren  eet, 

Sy  brant  haer  inde  fiel  een  eeuwich  herten -leet ; 
S;:doet  het  ganfche  lant  van  haeren  handel  fpreken, 
S;Iaet  haer  vuyle  dracht  op  alle  ftraten  leken, 

Sy  maeckt  een  eerlick  man  tot  fchimp  en  enckel  fpoc , 

En,  dat  het  fwaerfte  weecht,  fy  ftinckt  voor  haren  God  * 
Vat  dienter  noch  gefeyt  ?  het  fchuym  van  alle  fonden^ 
Vn  alle  flim  bejach,  van  alle  boofe  vonden , 

Het  flijm  van  alle  vuy  1,  de  grouwel  vander  hel , 

En  al  wat  leelick  hiet,  is  in  het  overfpel . 
Ah !  die  haer  eens  beklat  met  defe  vuyle  fmetten  , 
E.  kan  haer  leven  noyt  haer  eere  weder  ietten  y 

S  f  4  Soo 


V%OVWE. 

Soo  haeft  ais  haere  jeucht  maer  eens  en  is  gemeyn ; 

Geen  zee,  met  al  haer  nat,  en  maeckfe  weder  reyn • 
Al  wou  foodanich  wijf  met  uytgeftreckte  leden 
Haer  eeuwich  inden  dienft  van  haeren  man  hefteden, 

En  treuren  alle  tijt  met  innich  fiel-berou, 

Noch  miftfe  niettemin  de  gronden  vande  trou . 
Al  wou  foodanich  wijf  oock  hondert  dooden  fterven  J I 
Iae  lijf  en  yeder  lid  in  ftucken  laeten  kerven , 

Ten  goede  vande  man,  de  dracht  van  haeren  fchoot; 

Die  kleeft,  die  kleeft  haer  aen,  tot  inde  bleecke  doot. 
Al  wie  haer  jonfte  drouch,  of  oyt  te  voren  kenden, 
Die  fullen  met  een  walch  haer  oogen  omme-wenden, 

En  wijeken  van  haer  af,  als  van  de  boofe  peft ; 

Dus  maeckt,  dat  reyne  fucht  in  uwen  boefem  veft. 
Bewaert  met  alle  forch  de  bloem  van  uwe  jaren , 
Geen  ding  dat  lichter  pleckt  als  uwe  teere  waren ; 

V  jeucht  moet  niet  alleen  niet  geyl,  of  dertel  fijn, 

Maer  fchroomé  voor  dé  naem,  en  fchrické  vande  fch 
God  heeft  in  grooten  ernft  getoont  in  oude  tijden  j 
Dat  hy  in  echte  trou  gheen  Ichande  wilde  lijden , 
„  Want  foo  een  dertel  wijf  bedrooch  haer  bed-gcnooi 

<*  DCUtCF.  22.  22.  _  /  D 

levit.  20. 10"        Men  dreef  haer  inder  yl  met  fteenen  nae  de  doot.  * 
En  om  tot  aller  tijt  te  worden  ondervonden, 
Of  door  verkeerde  Iuft  een  vrouwe  was  gefchonden,  j 
Soo  werter  op  een  nieu  geftelt  een  y  ver- wet , 
Soo  werter  op  een  nieu  een  offer  ingefet ; 

*Num   it    ^Cn  °^"er5      §evaers> voor  a^e  fno°de  wijven, 
Menfjlr  \em  oiy  Een  offer,  fonder  noot,  voor  alle  reyne  lijven, 
tlgffi?    ^en  offer  voor  de  tucht,  en  voor  het  echte  bed, 
mm*  het  ü  em      Een  offer  fonder  reuck,  een  offer  fonder  vet ,  b 

fver-tffor.  *  * 


V%0  V  WE.  7t 

n;  l  n  offer  vanden  Heer .  als  eenich  quaet  vermoeden  Hetwoegh-ojferbê- 

n'  Jgonfte  naere  forch  in  yemant  aen  te  voeden ,  findeTJ^êrf» 

De  man,  uy t  dit  geval,  bequam  dan  volle  macht ,  ^ntll^ioZk  % 

\  Dat  flux  daerop  het  wij  f  voor  G  ode  werd  gebracht  §  *****  g<[chudm\ 

r                                                 °  met  luffilicx  vet* 
%rt  en  diende  .  Calvin,  ad  7.  pncept.  daer  hyden  textnum.  s.  uytleght. 


Der  quam  de  priefter  aen,  en  ging  voor  eerft  ontbinden 
/  wat  een  jonge  vrou  plach  om  het  hooft  te  winden, 
De  fpangen  van  het  hayr,  met  al  het  omme- werck, 
En  ftelde  dan  het  wijf  te  midden  inde  kerck. 
lier  ftontfe  treurich  heen,  de  tranen  op  te  wangen, 
Ei  liet  voor  al  het  volck  de  vlechten  neder  hangen, 

T  t  Dat 


V%OVVVÈ. 

Dat  was  gcnouch  gefeyt ;  Siet  wijf!  hier  ftaeje  naect 
Voor  Hem,  die  voor  dé  man  de  vrouwe  heeft  gemae* 
Hier  was  dan  feker  bad  vermengt  met  ofFer-aflchen, 
2  lemgi  meynêH  dat  Gehey  licht  voor  het  volck,  om  fich  daer  in  te  walfchen, 

Hier  trat  de  priefter  toe,  en  fchepte  bitter  nat 
Un  h™t"v*^  jfM2r     N  iet  in  een  gulde  fchael,  maer  in  een  aerden  vat : 
fters  water  in  be-  Noch  liet  hy  vande  vloer  het  ftof  te  (amen  brengen, 

37Ö'fiS  En  ginS  het  onder  een  cn  mec  het  water  mengen, 
fio  wort  uytghdeyt.     £)aer  {chreef  hy  dan  ee  vlouck,  die  luy dde  wonder  ft 

Andere*  dat  het  fy  /  •       1    1  r 

gwesi  van  hetwa-     En  gooter  water  op,  en  wies  de  letters  ar  r 
«hZ'ZnLZl  En  als  hy  dit  beflach  te  famen  had  gebrouwen , 
Koe  daer  van  ghe-  £cn  felfaem  mensel-moes  voor  alle  kiefe  vrouwen. 

waechtwortNiim.  O  #  > 

19 1  vide  cal.  ad    So  fprack  hy  tot  het  wijt  j  Nu  koomt  hier  voor  de 
wp-  tot  een  eeu  wjck  |ec^  0f  tot  uw  grooter  eer . 

Indien  u  reyne  jeucht  haer  noy t  en  liet  befmetten , 
Soo  fal  het  bitter  nat  u  geenfins  konnen  letten ; 

Ghy  fult,  oock  nae  den  dronck,  bevrijt  van  alle  pijn,, 
b  rf'u-  ,kt  *K    Bequamer  totte  vrucht,  en  liever  vrouwe  fijn.  b 

enfchuldichwasy  fo  1  _    7  i    i      i  i 

mbieeffemetaiumlAztt  foo  ghy  buyten  ar  uw  vrouwelicke  deelen 
foTv\uZl™r\  Hebt  door  onguere  luft  aen  vreemde  laeten  ftreelen ,; 
^IfaiJjL     Of  dat  uw  geylefchoot  oneerlick  open  ftaet, 
eabitur  femine.  jï~     Voor  fnoode  linckerny,  en  o  verfpelich  faet,. 

tut  in  oppoftto  die-  «  i  i  r  1  i 

tum  fait ,  femen  Soo  weet  dat  u  geneym  lal  gven  nu  vervuylen 

En  vloeyen  ^eti>* van  auyfent  etter-  Wlen  r 

befcit,  caiv.  d.  loc.     Sal  fmooren  inde  ftanck,  en  fmelten  inde  drachtrr 
Tot  dat  u  nietich  vlees  ter  aerden  wort  ghebracht . 

Hier  op  foo  moeft  het  wijf  dan  feggen  voor  de  lieden,. 

Al  wat  de  priefter  feyt,  dat  late  God  gefchieden 
En  daerop  tratfe  toe,  en  even,  tot  befluyt, 
Soo  greepfè  naer  het  vat,  en  dronck  het  water  uyt. 


V%$VVVE.  ?i 

lln  leet  als  gcenen  tijt,  indien  haer  geyle  leden 
|j  yemant  van  het  volck  oyt  waeren  afgereden , 
i  Haer  buyck  fwol  byfter  op,  haer  dgie  werd  verrot, 
iiljÉn  fy  van  ftonden  aen  een  openbare  fpot . 
toer  was  haer  lichaem  reyn,  en  noy  t  haer  leven-dagen 
p  bouve  toegewijt,  een  lincker  opgedragen, 
\  Soo  kreech  haer  gave  fchoot  geen  hinder  vanden  vlouck, 
t  Maer  was  door  al  het  lant  een  eere  vanden  douck. 
liet,  het  eygen  nat  op  eene  wijs  gefchoncken, 
I)  eene  wijs  gemengc,  en  in  het  lijf  gedroncken, 
I  Bracht  opten  ftaenden  voet  ontrent  een  vrouwe  fchoot 
:  Of  kracht  van  nieuwe  vrucht,  of  nepen  vande  doot . 
|i|>d  toonde  metter  daet  dat  alderhande  faecken , 
C  e  man,  en  echte  vrou w>  en  hare  kamer  raecken , 
\  Sijn  aenden  hemel  felfs  ten  hoochften  lief-getal, 
f  En  dienen  by  het  volck  gefuy  vert  boven  al. 
ilidiefte,  woecker,  moort,  en  diergelijcke  fonden 
Ei  werd  geen  ftrenge  vlouck,  geen  bitter  nat  gevonden  j 
i  ï  Dit  feltaem  onderfouck  en  was  maer  ingefet 
Tot  rufte  vanden  man,  en  voor  het  echte  bed. 
C)d  liet  de  weerelt  fien  dat  alle  boofc  ftuypen, 
teuyt  een  dertel  ooch  tot  in  het  herte  fluypen , 
Verwecken  aende  vrou  een  kancker  in  het  bloet, 
jEn  maecken  haeren  Ichoot  tot  vuylen  etter- vloet» 
Is  waer,  het  y  ver-nat  en  wort  in  onlè  dagen 
Gen  vrouwen  ingeperft,  hoewel  de  mannen  klagen  j> 
Maer  weet  des  niettemin  dat  God  oock  heden  leeft. 
En  nu,  en  alle  tijt,  gelijcke  krachten  heeft, 
f- 1  fiet  tot  inde  borft,  tot  midden  inde  nieren , 
F>  fiet  tot  in  het  hert,  en  waer  de  finnen  fwieren , 

Tt  z  flf 


F  %0  V  WE. 

Hy  fiet  van  alle  kant  wat  inde  duyfter  nache 
Wort  over  al  gedaen,  wort  over  al  gedacht . 
Hy  is  tot  heden  toe  van  onbevleckter  oogen, 
Hy  wil  geen  vuyl  bejach  in  eenich  huys  gedoogen, 
En  fchoon  hy  fomtijts  duit  de  voncken  vanden  bram 
Hy  ftraft  te  fijner  tijt,  en  dat  met  fwaerder  hant. 
Vermijt  dan  defe  peft,  vermijt  haer  eerfte  gronden , 
Vermijt  het  dertel  ooch,  en  alle  vuyle  monden ; 

»Sy  heeft  haer  goeden  naem  in  eenich  deel  verkleent 
»Die  maer  het  vragen  duit,  en  die  het  oire  leent. 
Een  vogel  vander  zee  vermaert  aen  alle  fyden, 
Baicyones  aves  m>  Halcyon  by  het  volck  genaemt  in  oude  tyden, 

dos  ex  tifcictilorum  i  *      i      i     i    G    r*  11 

ejficuüs  &  jpinuiu    Dient  hier  bedacht  te  hj  n,  ten  goede  vande  trou , 

stfsSi  °p  datfe  wefen  mocht  een  fPie?el  voor  de  vrou; 

mu  ac  contexunu  j-jet  dier  weet  fijnen  neft  foo  konftich  op  te  maecken, 

*vt  jolt  marito  pa*    ,  «    i       r      1        •  1 

teat  ingrejfa,  c*te-  Dat  niemant,  wie  het  ly,  daer  in  en  weet  te  raecken , 
SêSSS^     De  meeuwe,  mette  wulp,  en  al  het  zee-gefpuys ,  j 
ipfummarei»flu*t.    ymt  ftaech,  hoe  naeuw  het  loert,  een  toegefloten  h\% 

Anmui  Kob.remm  J  i    ?  1* 

iHdicatJtb.i.c.i^  Het  meyr  met  haeren  itroom,  en  watter  placht  te  vlieter 
t^7v7a^udQefr  En  weet  haer  filtich  nat  niet  inden  neft  te  fchieten ; 
ner.  frapudovid.    Men  vinter  niet  een  gat,  jae  niet  een  enge  fcheur, 

Metam.ii.mfim  i     •    &         n     i  öi 

Geen  yler  kandenn,  geen  ltael  en  gaeter  deur. 
Het  manne-dier  alleen  dat  vint  den  ingang  open, 
Dat  fitter  op  en  fpeelt,  dat  koomter  in  gekropen, 
Dat  vint  daer  fijn  gemack,  en  alle  foete  vreucht, 
En  draecht  fijn  gaeytjen  op  fijn  onbevleckte  jeucht : 
Een  woort,  endatgenouch .  Ick  wenfche dat  de  vrouv'fl 
luyft  op  gelijcken  voet  haer  kamers  wilden  bouwen, 
En  dat  haer  ftil  geheym,  haer  teere  binne-veft, 
En  floot  en  open  ging  gelijck  Alcyons  neft . 


V%0  V  74 

*r,  die  het  eerbaer  root  wil  inde  vrouwe  ftij  ven, 
mach  geen  vuyl  bejach  of  quade  luften  drijven, 
>Geen  Ipijt  die  aende  vrou  meer  in  het  herte  knaecht, 
> Als  dat  een  dertel  man  fijn  vreuchde  buyten  draecht.  & 
je  dickmael  is  het  wijf  van  hare  trou  gevallen , 
dat  een  weelich  man  oneerlick  dorfte  mallen ! 
-loe  dickmael  is  het  wijf  in  quade  lufl:  verhit , 
Dm  dat  een  weelich  man  een  vreemden  acker  fpit  \ 
onrecht  volle  macht  te  geven  aende  mannen , 
*r  vrouwen  af  te  gaen  en  uyttet  huys  te  bannen, 
Oock  fchoon  die  weelich  fijn  en  uytter-maten  ftout, 
Ten  fy  de  klager  felfs  fijn  plichten  onderhout . 
\heeft  de  man  gefach  op  huys  en  huys-kateylen  , 
Skh  heeft  hy  geene  macht  fij  n  leden  uy  t  te  deylen ; 
;,  Noch  heeft  hy  geene  macht  ontrent  fijn  eygen  lijf, 
Maer  is  in  dat  geval  gebonden  aen  het  wijf, 
I;  onrecht  aenden  man  fijn  weelde  vry  te  laten, 
E  hart  te  willen  fijn  ontrent  de  broofe  vaten 
Waer  vintmen  eenich  recht  van  ongelijcken  aert, 
Daer  twee  met  eenen  bant  te  famen  fij  n  gepaert  ?  b 
Ctroude,  tot  befluy  t,  laet  buy  te-luften  varen , 
Ei  treft  het  rechte  wit  van  uwe  groene  jaren ; 
Maeckt  niet  alleen  het  bed,  maer  alle  vreucht  gemeen 
|  En  mengt  u  foete  jeucht  ten  vollen  onder  een . 
Im  tis,  nae  mijn  begrijp,  nu  lang  genouch  gefproken 
he  dat  de  wrange  twift  dient  af  te  fijn  gebroken 
Ten  ingang  vande  trou .  nu  tottet  huys-beflach , 
Op  dat  oock  daer  het  wijf  haer  regels  vinden  mach  • 
<  m  dan  door  ons  gedicht  hier  dieper  in  te  treden , 
r  :n  dienfte  van  het  huys,  en  alle  goede  feden  j 

Tt  3  Soo 


a  Reftè  luflinia* 
nut*  oh  adulterium, 
inquit,  graves  ini~ 
micitU  oriuntur , 
cum  nihil  ca  firn 
magis  exajperet , 
quant  fi  in  con- 
temptum  fuum 
man  tui  cum  im- 
ptdicis  mulieribm 
converfari  depre- 
hendatur,  l.  confen^ 
ftt.  C.deKepud. 


b  Uac  contrei  inU 
quurn  Canonem 
Bafilio  at trib uturn 
Epifi.  ad  Amph.i, 
c.p.  Vide  Bezam 
traB.  de  Divort.&* 
B.epud.foL26^.  & 


F%0  V  WE. 

Soo  raed  ick dat  het  wijf  haer  immers  niet  en  floot, 
Wanneer  een  eerlick  man  by  wijlen  gaften  noot. 
Het  wijt-beroemde  beek  Diane  van  Ephefen 
Was  van  een  vreemden  aert,  en  van  een  Felfaem  wefèn 
Sy toonde  ftuer  gelaet,  en  fcheen  geweldich  gram, 
Wanneerder  eenich  menfch  in  haeren  tempel  quam 
Maer  allmen  naderhant  fich  weder  ging  bereyden 
Om  uyttet  hooch  verwelf  van  haer  palleys  te  fcheyden 
Soo  gaffe  blyder  fchijn  als  fy  te  v  opren  plach, 
Want  die  te  rugge  ging  die  kreech  een  loeten  lach. 
Al  was  Diana  maecht  (gelijck  de  lieden  praten) 
Sy  heeft  des  niettemin  veel  dochters  na-gelaten ; 
Wat  iüer  menich  wijf,  die  niet  en  is  gepaft 
J^ls  metten  rug  alleen  van  haeren  buyte-gaft? 
Wat  ifler  menich  wijf  tot  Hier  te  fien  genegen, 
Indienfe  by  geval  eens  vrienden  heeft  gekregen  ? 
Hoe  menich  ifler  bly  en  ftek  haer  vlytich  aen 
Wanneer  de  gaft  vertreckt,  en  als  de  vrienden  gaen  2 
%enen[ftjs-miidrt  Het  ftaet  geweldich  honts,en  is  mitfdien  te  myden, 

frm  loven  de  lieden,  — ,  . ö  r .  , .  ni  11 

tnde  fegghen  hy  fy  Geen  vrient  aen  lijnen  dis,  geen  galt  te  konnen  lyden ; 
TfutxZnll'-     Weeft  g^wy  jonge  vrou,  het  is  een  foete  deucht, 
4en  roem,m*er  van     Die  uwen  plicht  betaemt  en  uwen  vrient  vei  heucht. 

tenen  vreckenvilf  en  -~  «         1     1        .  «         1  ,       •      n  1 

fpreech  de  ^nfihe  Doet  wel,  naeu-hertich  volck,  niet  Hechts  aen  eyge  mag 
mtfeUyTernch  Maer  ^  aerl  vreemde  felfs  uw  j onfte  toe  te  dragen : 
«Ai,  syr.3 1. 28.      Leeft  hier  op  Godes  woort :  een  gaft  te  nemen  in 

sis  aen  Rahablol.       T     i-  ï  11  i  1 

2.  i.  Is  dickmael  aenden  weert  bedegen  tot  gewin  . 

Re^Tm  4*8*  *"    ^et  *S  eCn  W^  S  l>  tïl  Van  ZC fegen> 

Martha  Lucio.  Het  is  een  nutte  vont,  al  fchijntet  ongelegen, 
Wou*  Aa.18.3.     Sich  tot  een  tarel-vrient  te  kielen  eenich  man, 
Die  voor  u  goet  onthael  niet  weder  geven  kan  • 


v%o  v  we. 


7$ 


i 


ijl  die  fijn  tafel  deckt  aen  lieden  van  vermogen , 
pxt  over-hant  genoot,  en  weder  aengetogen , 
i  vlaer  die  behouftich  volek  uy  t  reyne  liefde  Ipijft , 
01  Die  gaet  den  rechten  wech  die  na  den  hemel  wijfbt 
,  li  leyt  hem  fchatten  op,  die  noy  t  en  konnen  rotten, 
:Jyt  aes  fijn  voor  de  worm,  noyt  voetfel  aende  motten 
n  of  hem  fchoon  de  gaft  niet  wederom  onthaeit, 
y  worter  vanden  Heer  met  woecker  af  betaelt . 
leeft,  hoe  defedeucht,  oock  by  de  wilde  luy  den , 
5  maer  en  fijn  ge  voet  met  wortels  ende  kruyden  r 
I  Wort  uyt  een  gulle  fucht  met  alle  vlijt  betracht, 
!ae  dac  haer  enge  kluys  op  vreemde  gaften  wacht, 
jifiet !  by  ons,  eylaes,  foo  facht  en  wel  gefeten , 
5*r  wort  die  weerde  plicht  meeft  overal  vergeten : 
Wie  ifler  in  het  lant  die  vreemde,  (onder  geit, 
Df  huyft  in  fijn  bevang ,  of  aénde  tafel  ftelt  ? 
vleft  al  ons  vrouwe-volck  is  al  te  Teer  genegen 
iiiifinnich  huys-gepronck  in  alle  ding  te  plegen, 
Sh  hier  van  is  de  reyl,  dat  fchier  een  yder  (chroomt 
Dat  haer  of  vrient  of  gaft  van  buy ten  overkoomt : 
r  net,  maer  fonder  nut,  fijn  huys  alfoo  te  vieren, 
I  beter  tot  gebruyck  de  kamers  op  te  eieren 
i  O  moeder  van  het  huys,  maeckt  datj  e  minder  dwey lt  , 

Vlaer  datje  meerder  geeft,  en  milder  omme-deylt  . 
&  er  boven  alle  ding  foo  dienen  aengenomen 
van  u  man  genoot  met  hem  ten  eten  komen ; 
Want  (boje  fijnen  gaft  niet  met  beleeftheyt  dient, 
ioo  quelje  fijnen  geeft,  foo  quetsje  fijnen  vrient. 
Ic  kenne  vreemde  wij  ft  die  fonder  ftuere  vlagen 
*  n  vrient  aen  haren  difch,  geen  gaft  en  konnen  dragen ; 

Tt  4  Het 


Loppl  Rnfu  gem 
mercatores  ad  fcfe 
■peregrl  venientes  U- 
benter  excipiuntt 
quos  in  tuguriolis 
fuücum  vxoribm 
relinquunty  &  ipjl 
-venatum  ahcunt. 
Cuagmnm  in  de- 
fenpt.  MofcovU* 


v%S> 


VWE. 


vxcr  Thtaei  (vtre     ^et     j  at  a^s  °^  ket  volck,  dat  aen  haer  tafel  eet, 
fert  phtarcb .  in     Met  tanden  evenftaech  haer  in  het  herte  beet . 
ttJj^Z^fïat-  lek  hoore  menichmael  van  defen  handel  fpreken, 

^quo[Lm°To^  ^n  k°e      ^er  ^e  mans  met  groote  koften  wreken ; 

Een  ftaeltjen  dient  de  kunft  te  brengen  aenden  dach  J 
illTmL^Trl'     Op  dattet  aende  j  eucht  een  fpiegel  wefen  mach, 
cw&tvertit.     Qp  fat  een  jonge  vrou  met  handen  mochte  taften 
Hoe  qualick  dattet  voucht  te  midden  inde  gaften 
Te  grollen  opten  man ;  op  datfe  naderhant 
Mocht  houden  inden  toom  haer  grillich  onverftant 
Een  man  van  blyden  aert  en  van  beleefde  feden 
Had  onlanx  fijnen  vrient  by  hem  te  gaft  gebeden ; 
Een  vrient  van  grooten  naem,  een  welbekenden  vrii 
Gewoon  tot  bly  gelaet,  en  wel  te  fijn  gedient . 
$o  haeft  de  gaft  verfchijnt,  de  weert  koomt  hem  gemoe  n, 
De  weert  koomt  fijne  vrient  met  heufche  woordé  groei nj 
Hy  ley  t  hem  inden  hof,  tot  datief  wort  gefey  t  j 
Mijn  Heer  alft  u  belief ;  de  tafel  is  bercy  t* 
De  weert,  niet  onbewuft  van  op  een  hoofs  te  leven,  "  jl 
Laet  eerft  aen  fijnen  gaft  het  rieckend  water  geven, 
Hy  biet  hem  inlgelijcx  het  fchoonfte  vanden  dwael;  ij 
(Befiet  den  eerften  trap  van  fijn  beleeft  onthael.) 
Noch  ftelt  hy  voorts  te  werck  beleefde  tafel- wetten, 
En  gaet  foo  lieven  vrient  ter  hoochfter  plaetfe  fetten ; 
Doen  fontmen  om  de  vrou,  maer  die  en  quammer  ni:, 
Hoewel  de  goede  man  haer  dickmael  roupen  liet. 
Hier  uy  t  befloot  de  gaft>  en  vry  niet  fondcr  reden , 
pat  hy  maer  ftucx-gewijs  ter  maeltijt  was  gebeden: 
Of  (choon  een  gaft  geniet  de  gunfte  vande  weert, 
Wat  batet  als  het  wijf  fit  treurich  aenden  heert  ? 

Hoevel 


n 


V%0  V  WE.  ;é 

>ewel  van  alle  kant  veel  maechden  ende  knechten 
fchijnen  aenden  difch  met  alderley  gerechten , 
Tis  voor  een  eerlick  man  maer  fpijt  en  enckel  kruys, 
Indien  h y  niet  en  liet  de  vrouwe  van  het  huy s. 

vande  kinders  fprack  den  fegen  voor  den  eten  y 
i  gaft  wort  op  een  nieu  eens  willekom  geheeten  j 
Daerop  ontlluyt  de  weert  fijn  vrient  de  ferviët 
Te  voren  noch  ghebruyckt,  en  daerom  niet  te  net» 
it  fpeet  den  goeden  man,  en  wilde  dat  het  meyflen 
u  byde  vrouwe  gaen  en  ander  ly  waet  eyffen , 
Maer  fchoon  hy  veel  geboot,  ey  laes  hy  tafte  mis ; 
in  Wat  baet  een  vlytich  man  alft  wijf  een  fuermuyl  is  * 
iben  riepmen  om  de  koft ;  die  quam  ten  lange  leften, 
iuer  tis  geweldich  blaeu  al  watter  is  ten  beften : 
fGeen  vet  ontrent  de  fop,  geen  boter  opte  vis. 
\n  Wat  baet  een  vlytich  man  alft  wijf  een  fuefmuyl  is  2 
li  weert,  die  alle  ding  wou  mette  mont  verfchoonen> 
Fep  dickmael  dit  en  gint,  om  fijn  gefach  te  toonen, 
Riep,  breng  hier  fpeck  en  moes,  breng  eyers  vers  en  nis5 
»  Wat  baet  een  vlytich  man  alft  wijf  een  fuermuyl  is  ? 
lier  quam  niet  voor  den  dach  -y  des  gingter  op  een  kyven  y 
h  gaft  riep  even-ftaech ;  lek  bidde  laetet  blijven  j 
lek  weet,  ghy  meyntet  wel ;  des  ben  ick  wel  gewis . 
»  Wat  baec  een  vlytich  man  alft  wijf  een  fuermuyl  is  ? 
^en  fchoncker  geenen  wijn,  des  riep  de  weert  te  fefder ; 
her  fchoon  hy  deftich  fprack,  de  wijn  bleef  inde  kelder ; 
Ten  leften  quammer  wat,  maer  ros,  en  niet  te  fris  • 
»  Wat  baet  een  vlytich  man  alft  wijf  een  fuermuyl  is  ? 
Mer  fit  de  man  en  kijekt  met  twee  befchaemde  kaken, 
iy  berft  van  enckel  fpijt,  onfeker  wat  te  maken, 

W  O  wijf 


VXpVVVE. 

O  wijf  van  vilfen  aert,  en  tay  gelijck  een  wis ! 

»  Wat  baet  een  vlytich  man  alft  wijf  een  fuermuyl  is 
Ten  leden  quam  de  vrou  \  daer  iflet  al  bedorven , 
De  gaft  die  fit  en  fweec,  de  weert  geheel  bedorven, 

Het  wijf  fach  byfter  grauw,  de  roe  lach  inde  pis. 

»  Wat  baet  een  vlytich  man  alft  wijf  een  fuermuyl  is 
De  man  die  brengt  et  haer,  fy  fet  de  glafen  neder 
En,  wat  hy  bidden  mach,  fy  brenget  niemant  weder  j 

Dit  maeckte  wederom  een  nieuwe  fteurenis :  N 

»  Wat  baet  een  vlytich  man  alft  wijf  een  fuermuyl  i 
Lief,  brenget  onfen  vrient ;  en  dringt  u  wel-gevallen ; 
Sy  fteech,  gelijck  een  muyl,  beweecht  haer  niet  met  aller 

Haer  vinger  fchijnt  bepeckt,  en  hout  gelijck  een  klis. 

»  Wat  baet  een  vlytich  man  alft  wijf  een  fuermuyl  is 
De  gaft  wenft  onderwijl  te  fijn  in  verre  landen, 
Al  wat  hy  nutten  fou  dat  hangt  hem  aende  tanden 

Dat  kleeft  hem  aen  de  mont  gelijck  een  frans  vernis f 

»  AVat  baet  een  vlytich  man  alft  wijf  een  fuermuyl  is 
O  maeltijt  fonder  vreucht !  wie  fou  niet  liever  vaften 
Als  met  een  karich  wijf  te  fitten  byde  gaften  ? 

Geen  fpijs  of  dranck  en  fmaeckt  aen  foo  een  vilfen  d 

»  Wat  baet  een  vlytich  man  alft  wijf  een  fuermuyl  is 
Fy  van  een  karich  wijf,  en  van  haer  bitter  muylen , 
lek  wou  mijn  leven  lang,  ick  wou  my  liever  fchuylen 

By  draken  in  het  bos,  by  padden  in  het  lis . 

»  Wat  baet  een  vlytich  man  alft  wijf  een  fiiermuyl  is  i 
In  defen  tuffen-val  was  onfe  gaft  gedreven, 
Ter  wijlen  man  en  wijf  vaft  over  tafel  keven ; 

Ten  leften,  als  de  vrient  geen  beter  trooft  en  kreegh,  j 

Soo  feyd'  hy,  goeden  dachten  maeckt  hem  uytte  weeju 


V%0  V  WE.  7? 

drouvich  aen  te  fien,  dat  onbefcheyde  wijven  ] 
)ck  in  het  openbaer  met  haer  gefelfchap  kijven : 
«Niet  dat  een  eerbaer  menfch  foo  inde  fiele  knaecht^ 
»  Als  dat  het  echte  paer  niet  over  een  en  draecht. 
ftont  van  alle  kant  u  tafel  overladen 
vii  :t  fpijfe  nae  de  kunft  gebacken  en  gebraden, 
Met  aerdich  fuycker-werck,  met  alderhande  wijn, 
Daer  man  en  vrouwe  kijft,  hoe  kander  vreuchde  fijn  l 
t  was  van  ftonden  aen  van  yder  een  geweten, 
i\\  >e  eerlick  haer  het  wijf  in  defer>  had  gecjueten  j 
i;  Des  wertfè  door  het  lant  en  over  al  vermaert 
i|j|En  van  een  nórtfe  kop,  en  van  een  vilfen  aert . 
list:  man  nae  defen  tij t,  om  dit  gebreck  te  ftraffen , 
iij&et  daermen  heeft  de  kunft  van  beter  op  te  fchaflfen , 
Gaet  daer  een  raffe  koek  en  vlugge  boden  fijn , 
En  daer  het  nimmermeer  en  hapert  aenden  wijn ; 
sCiet  daermen  niet  en  mort,  hoe  lang  de  gaften  blijven , 
Ipet  daermen  veerdich  tapt,  en  niet  en  laet  te  fchrij  ven , 
Gaet  daer  de  vrouwe  lacht,  wanneer  men  luftich  teert, 
En  prijft  een  ruymen  weert,  hoewel  hy  dapper  fcheert . 
jfctlchip  moet  op  het  lant,  of  aende  klippen  drijven, 
is  fchipper  en  piloot  haer  (lellen  om  te  kijven : 
Wanneer  het  echte  paer  is  tegen  een  gekant, 
Soo  ftoot  haer  ganfeh  beflach  als  op  een  harde  ftrant . 
}  aer  dit  is  op  een  Zeeuws,  en  daer  befcheyde  mannen 
lm  vrede  van  het  huys  niet  foucken  uy t  te  bannen  j 
Maer  elders,  als  het  wijf  in  defe  parten  flaec , 
Daer  kieft  een  korfel  hooft  by  wijlen  harder  raet. 
heft,  daer  ick  was  gefcheept  met  foete  reys-gefellen, 
Jioord  ick  by  feker  quant  een  vreemde  greep  vertellen, 

V  v  %  In 


Cum  vir  &  v&t 

domi  dtjfentiunt, 
nihilo  ntirim  neivi 
jaftatd  domta  ilU 
dijjxmitury  quam 
cum  gubernator  ad- 
verftM  pror*  direc- 
totem  dtjfentit. 
Chryfofi.Homïl  26. 
wprimam  Epji.  ad 
Gorinth.//. 


\ 


r%o  v  we. 

In  Schotkat,  foo  het  fcheen,  in  verfche  daet  gefchiet 
Aen  yemant  hem  bekent,  gelijck  hy  fich  geliet  • 
Een  Ridder  metter  woon  op  feker  flot  geleten  , 
Had  vrienden  aengefocht  om  daer  te  koomen  eten ; 
Hy  fey  t  het  fij  n  gemael,  op  dat  de  jonghe  vrou 
Wat  totte  maeltij  t  dient  ter  eeren  Ichicken  fou . 
Het  wijf  fprack  uytte  mont  ;  ten  quam  haer  niet  gelege 
En,  wat  de  loncker  maeckt,  fy  laet  haer  niet  bewegen ; 
Hy  fpreeckt,hy  fwijcht  een  wijl,hy  gaet  haer  weder 
Sy  hoortec  altemael,  maer  laetet  ongedaen. 
Hy  vleyt,  tis  fonder  vrucht ;  hy  vlouckt,  tis  al  verloren 
Hy  dreycht  in  grooten  ernft,  fy  laet  haer  niet  bekoren 
Dan  fpreeckt  hy  weder  facht,  dan  met  een  hart  getier 
Sy  ftaet  gelijck  een  rots,  en  achtet  niet  een  fier. 
Ten  leften  koomter  uyt  j  Waer  toe  vergeeffche  laden  ? 
Ick  weet,  die  gecken  noot  heeft  jae  gewifle  gaden : 
Ghy  fpilt  mijns  vaders  erf,  en  quift  mijn  ouders  goet 
En  wat  heb  icker  van,  als  dat  ick  flaven  moet  ? 
Oock  fijn  wy  defen  dach  juyft  befich  om  te  waflèn , 
Wie  kan  in  dit  gewoel  op  uwe  dempers  paffen  ? 
Voor  my,  ick  ben  gefint  geen  hant  daer  aen  te  daen : 
Hier  op  foo  ftrijcktfedeur,en  laet  den  loncker  ftaen. 
De  man  krijcht  hevich  bloet  5  doch,  fonder  haer  te  krenc 
Soo  treet  hy  nae  den  hof,  en  gaet  hem  wat  bedencken, 
Daer  blijft  hy  lange  tijt,  tot  dat  hy  is  gekoelt , 
En  geen  ontftelde  fucht  meer  inden  boefem  voelt. 
Hy  roupt  een  vande  knechts^  en  feyt  met  lachte  reden, 
T£a,  wacker  als  een  man,  fpoet  uwe  rappe  leden ; 
Haelt  uyt  het  naefte  dorp  een  goeden  Chirurgijn, 
En  feght  hem  dat  de  reys  wel  fal  vergolden  fijn. 


F%0  V  WE.  7% 

"  t  ongen  looptcr  heen,  en  brengt  in  korte  ftonden 
ei  man  by  fijnen  heer,  om  wien  hy  was  gefonden 
)e  Ridder  roept  hem  toe ,  hout  my  den  meefter  daer 
ck  fal  hem  mijn  bevel  haeft  maecken  openbaer . 

tr  gaet  hy  wederom  het  wijf  ter  preuve  ftellen ; 

(,ir  ly  doet  anders  niet,  als  hem  geduerich  quellen  5 
iy  dan,  met  koelen  moet,  tis,  feyt  hy,  nu  de  tijt 
)at  ick  u  loon  becael,  gelijck  ghy  weerdich  fijt . 
taft  haer  foetjens  aen,  maer  heeft  een  vuyft  verheven^ 
op  haer  flincken  arm  een  vollen  flach  gegeven 
$ at  hooger  als  het  lid .  de  pijp  die  gaf  een  krack , 
Vis  ofmen  met  gewelt  een  hout  in  ltucken  brack.  (geny 
kt  fchreeuwt  de  gramme  vrou ;  maer  fiet !  haer  lede  han- 

/jaes,  een  bleycke  verw  beflaet  haer  ganfche  wangen ; 

] .  3e  man  ftaet  ongemoeyt,  en  roupt  den  meefter  in, 
5iet  quant,  hier  ilt  te  doen,  koom  paft  op  u  gewin j 

4-vrouw  is  wel  gewent  yet  aen  hec  lijf  te  breken, 

)s  moet  ick  uwe  kunft  tot  haeren  dienft  befpreken ; 
xk  vinde  daerom  goet  dat  ick  u  dit  becael , 
En  efter  boven  dien,  noch  voor  een  ander  mael. 

H  greep  van  ftonden  aen  een  hant  vol  goude  ftucken 

E  (eyde,  meefter  Ian,  het  moet  u  wel  ghelucken, 
Hout  daer,  en  doet  u  werck .  de  gaft  die  nam  het  geit, 
En  heeft  met  alle  vlijt  de  breuck  in  een  geftelt . 

5 1  daer  een  vreemden  flach,  en  dat  van  weder-fijden , 

Bic  kander  fonder  fchrick  foo  felle  vlagen  lijden  ? 
O  al  te  fchotfchen  treek !  o  wreet,  en  hart  bedrijf  1 
O  al  te  rouwen  man !  en  al  te  ftegen  wijf ! 

Is  beyde  fonder  flot,  dat  defe  luyden  deden , 

Is  buyten  alle  recht,  en  teghen  alle  reden , 

Vv  1  Vermijt 


V%0  V  WE. 

Vermijt  u,  fedich  man,  van  foo  een  ftrenge  tucht  j 
Vermijt  ti,  jonge  vrou,  van  foo  een  ftege  lucht. 
fCrmTi  *tfbe  Dan  hier  dient  aengemerekt  of,  als  de  boden  waffen,, 
%eckm1rdL c jieit  Het  wijf  heeft  eenich  recht  om  niet  te  moeten  palfen 
$*wafttkf<£C     Op  yemant  die  de  man  ten  eten  heeft  gebracht , 
krijcht  de  man      £)an^  0f  oock  Jaer    man  behout  fijn  oude  macht : 

woort.  Maer  tfeU  Verklaert  u  mij  n  vernuft .  om  kort  hier  in  te  fpreken, 
b^7S&-  Geen  wijf  en  heeft  de  macht  om  oyt  te  mogen  fteken 
en Mmt nkt n*&*-     Qf  tegen  haeren  man,  of  tegen  fijnen  gaft ; 

Sy  moet  hun  vly tich  fijn,  oock  als  het  qualick  paft  • 
Maer,  defen  onverlet,  foo  leert  de  wijfè  reden  i 
Pat  hier  met  onderfchey t  is  dienftich  in  getreden ; 
Ten  ftaet  niet  alle  tijt  te  plegen  byden  man 
Al  wat  het  vinnich  recht  hem  immer  geven  kan, 
Daer  fijn  in  alle dhng ,  daer  fijn  befcheyde  palen , 
Daer  over  echte  fucht  geen  luft  en  heeft  te  dwalen  j 
Ghy,  weeft  in  u  gelin  niet  al  te  ftrengen  heer, 
Buycht  lieve,  buy cht  de  boogh,  maer  fpantfè  niet  te  f( 
Hoort,  foo  daer  eenich  vrient  van  buyten  is  gekomen , 
Die  juyft  om  defen  tijt  houft  waer  te  fijn  genomen , 
Dien,  meyn  ick,  dat  de  man  met  reden  nooden  mach 
Al  woelt  het  ganfeh  gefin  in  eenich  huys-bellach. 
Maer  foo  de  gaften  fij  n  van  uwe  nae-gebueren , 
En  woonenindeftadt,  of  onder  haeremueren, 
Soo  datje  t'aller  tijt  u  jonfte  toonen  kont,  ( 
Stelt  dan  het  nooden  uy t  tot  op  een  ander  ftont . 
De  wafch  heeft  opte  vrou  een  wonder  groot  vermogen 
Haer  breyn  is  dan  geroert,  haer  geeften  opgetogen ; 
»En  die  aen  eenich  werek  fijn  ganfche  finnen  bint , 
ulndien  hy  wort  geftoort,  foo  wort  hy  ongefint. 


F%0  V  WE.  79 

;>on  ly wact  is  een  fchat  van  yeder  een  geprefen , 
jrt  man  om  dit  juweel  een  weynich  ljjdiaem  wefen ; 
,  Vl  hebj'  ontrent  de  wafch  geen  dienft  van  u  gefin, 
ii  iet  koomt  u  naderhant,  het  koomt  u  weder  in. 
frr  fchoon  ick  heb  geklaecht  van  al  te  deune  vrouwen^ 
:.){ voor  de  vrienden  felfs  het  broot  gefloten  houwen  j 
,  t^och  fijnder  evenwel  die^  alfmen  gaften  noot, 
iHaer  geven  inde  pracht  met  al  te  ruymen  fchoot. 
Inneer  vrou  Weelde  koomt  de  rijeke  landen  ftreelen ,    imw  ep:  fep*. 
.fcx  worter  overdaet  verfprey t  in  alle  deelen ;  tiir' 
vlen  wort  terftont  gewaer  dat  haer  de  gulle  Pracht 
/oor  eerft  ter  neder  fet  ontrent  de  vrouwe-dracht: 
lycoomt  des  niettemin  tot  inde  kamers  lincken, 
iidoetet  altemael,  gelijck  een  fpiegel,  blincken ; 
vlen  wrijft  aen  alle  kant,  men  boent  'ken  weet  niet  hoe^ 
ïanck,  tafels,  al  het  hout,  tot  aen  de  trappen  toe . 
^ïch  iflet  niet  genouch fy  leert  de  menfehen  braflen  , 
fetmet  geftreckteforch  op  haere  buyeken  paffen , 
,  >y  leert  hoe  dat  de  kunft,  en  hoe  een  nieuwe  vont 

Sal  locken  totte  luft  een  fmakeloofen  mont. 
Ht  lant  wort  o verheert  van  alle  vreemde  wijfen  5 
D  menfehen  aengeleyt  tot  onbekende  fpijfen  j 
Dat  nieuw  is,  wort  gewilt ;  het  oude  wort  gelaeckt  j 
En  niet,  als  datmen  nief  en  kan  bekomen,  fmaeckt  • 
V  c  defen  tafel-pronck  en  o vertollich  mallen 
Isnenich  hooch  gemoet  met  (chande  neer  gevallen  j 
Is  menich  huys  berooft,  oock  van  het  befte  pant, 
En  door  een  ftillen  vlouck  gedreven  uy ttet  lant. 
B  iet  des  Heeren  woort,  vraeght  alle  wi  jfe  mannen , 
Vieght  die  op  hoogh  beleyt  haer  ganfche  finnen  fpannen  J 

Vv  4  Ghy 


V%0  V  WE. 

Ghy  fult  door  haer  bericht  in  volle  daet  verftaen, 
Dat  om  den  overdaet  de  rij  eken  onder  gaen. 
Leeft  al  den  ouden  tijt,  leeft  hedendaechfche  boucken  , 
Siet  wie  de  linckers  fijn  die  nieuwe  dingen  foucken  j 
Let  wieder  voetfel  geeft  tot  oproer  in  het  lant , 
Tot  twift,  en  muy  tery,  en  alle  mis-verftant  > 
G  hy  fult  in  korter  ftont  ten  vollen  ondervinden 
Dat  dempers,  quiftich  volck,  en  die  het  al  verflinden, 
Sijn  jae  het  vuyl  gefpuys  dat  op  een  ander  loert, 
Dat  vreemde  rancken  broet,  en  landen  ommeroert  j 
Hierom  plach  menich  vorft  op  dit  gebreck  te  letten, 
En  ftelde  voor  het  volck  gheftrenge  tafel-wetten  j 
Men  vint  in  menich  rijck  met  regels  afgepaelt, 
a  u  Keg™  Caftu*,     \-{oc  Jat  een  yder  gaft  behoort  te  fijn  onthaelt :  a 

Reapolitano  ,  Ve-  J         V  f   *  n  -4 

net0>  Genuenfi*  &  Hier  weertmen  vte~mt  gewas,  en  daer  uytheemlche  viii 
üT^hM%er  En  elders  moet  de  jeucht  gegoten  fuyeker  miflen ; 
fumptuaru .  de      Doch  watmen  ftelt  te  werek.  of  achter  rugge  laet. 

qutbus  vid.Rtchter.  t     n     1-  1     •     1        •  1  i  i  / 

*xhm.  Poiie.  1 03.     Het  befte  dis-ghebot,  dat  is  de  middel-maet.  b 

Befold.  Tolitic.  üb.  rj^>  1      •     1  l  C         1     1  J 

j.cap.t.         1  is  waer,  dat  in  het  reek  van  onie  nederlanden 
^^h^mrèm'  ^een  menfch  en  is  gepraemt  met  enge  tafel-banden , 
Ae  noïiraübiu  td     Doch  foomen  elders  teert,  gelijck  als  Zeelant  doet, 

dtcium  velijn  •  ~Ele-       j  \   r  11  1  •  1    r  1 

^ntesjumm  fid     lek  legge  dat  de  wet  hler  roede  lprekcn  moet . 
cumparcimomd;        ^ebt  machr  oock  als  de  Machten  fwijgen 

philofiphamur ,  fed         J  Ö  >  >b  '  1 

fne  moüitie.  hpu  Ghy  vaders  van  het  huys,  laet  pracht  en  hoochmoet  ii]2< 

'dl  Bernardm  E-         it     -  1-111  r-  ° 

pifl.  decwa  &re~     Het  is  een  eerlick  huys,  dat  op  hjn  eyge  wet 
niirmtL  Fac     Verkeerde  rancken  weert,  en  goede  regels  fet • 

gulam  ttiigare  cum  *       O  O 

burfa,  &  videcu-  Maeckt  op  u  eygen  harit,  en  binnen  uwe  deuren, 

fa  advocsitu*  exi-  t->  •  1    1         1  1  11  11 

jiat.faths.fednon  ten  matich  keucken-recht  en  alle  goede  keuren, 

femper,  pro  burfd 

{ententiamfcres  .  nam  guia  affeBionibus  probat  & fic  te tt'ibui  non  jurai is  ,  burfa  evidenter  prohaty  jam  arca  a, 
larie evacuato  ,  Tu-jc  maU)udici^  contr*  $u!am,  vaande  avaritia  ligat  hurfam. 

L 


F%0  V  WE.  Sq 

j  l^aet  mate,  laet  befchey t  op  uwe  tafel  ftaen  \ 

Wiet  dwafe  lieden  pracht  of  fotte  vrouwe  waen  ^ 
t  hoorde  left  een  vnent  van  defen  handel  (preken, 
;  :  maeckte  groot  beklach  van  duyfent  huys-gebreken  * 
•Jet  Icheen  dat  fijn  gemoet  met  alle  feylen  vocht , 
lm  fteir  ick  hier  te  bouck,  oft  yemant  fmaken  mocht. 
/  veelderley  beflach  dat  wijfe  lieden  ftraffen 
>o  ftell'  ick  (fprack  dc  man)  als  noodich  af  te  fchafFen 

>  Het  fuycker,  datmen  dient  nae  datmen  is  verfaet, 
i  Recht  lock-aes  totte  luft,  en  voor  den  over-daet. 

i  Vat  koomter  overal  gebortelt  uytter  weelden 

» (oft,huys-raet,huylen  felfs,mans,vrouwé;groote  beeldc 

>  Van  alderhande  wilt ;  en  wat  en  ifler  niet , 

■>  Van  datmen  opte  mart,  of  inde  winckels  fiet  ? 
>\y  wat  een  fellaem  tuych  1  geftooft,  gereckt,  geblafèn^ 
>L'dot,  begaet,  begomt  ;  ach  poppen  voor  de  dwafen ! 

L  Ach  pefte  voor  de  beurs,  en  koften  fonder  eer ! 

>  Ten  is  nau  aengedift,  en  fiet  I  ten  is  niet  meer . 

>  len  yeder  tafter  in ;  en,  die  hen  niet  en  fchamen, 

>  ^ergaren  over  hoop  geheele  fuycker-kramen, 

i  En  gaen  ten  leften  heen  met  buycken  vol  gebraft  ^ 

>  En  des  al  niettemin  met  fchotels  vol  getaft  j 

>  iet  daer  het  ganfche  nut  van  uwe  diere  beten , 
iile  tafel  is  geleecht,  en  niemant  heeft  gegeten ; 

>  Voorwaer  tis  Egels  werck  te  flocken  als  een  vraet  j 

>  En  koft  te  dragen  met,  oock  alfmen  henen  gaet . 

>  <edenckt  begeench  oogh,  dat  vrienden  ende  magen 

>  en  eten  fijn  genoot,  en  niet  om  wech  te  dragen : 
» Het  is  van  over  lang  een  onbeleefde  gaft , 

>  Die  met  een  vollen  buyck  noch  inde  fchotel  taft  • 

X  x  »  Het 


V  fTE. 

$$  Het  is  een  oude  wet,  gefproten  uytte  reden , 
»  Dat  yemant,  als  hy  reyft,  mach  inden  wijngaert  tr 
Lcv.  „  Mach  plucken  voor  den  mont  een  rijpe  druyven-t 

ff  Maer  niemant  ftaetet  vry  te  plucken  voor  de  fack . 
»  Dit  leert  van  eerden  af  de  teere  jonckheyt  fnoupen , 
^  En  om  'ken  weet  niet  wat  geheele  dagen  roupen ; 
»  Des  koomt  ons  menich  leet  van  wegen  dit  gebruy 
»  De  korden  aen  het  hert,  de  wormen  inden  buyck , 
»  lek  wenfte  dat  het  volck  dit  onheyl  wilde  fteuyten , 
»  En  dienen  boom-gewas,  en  aengenaeme  freuyten , 
»  Gefchencken  van  het  velt,  en  van  des  Heeren  gun 
»  Die  met  haer  aerdich  waes  gaen  boven  alle  kunft : 
» lek  wenfte  dat  het  volck  vercierde  ganfche  tafels 
»  Met  eygen  huys-geback,  van  ftruy  ven  ende  wafels , 

»  Met  room,  en  witte  faen,  met  toerten  uytten  hof 
•  P  Dat  ware  minder  koft,  en  even  meerder  lof. 
»  lek  weet  dat  menich  vraet  fal  tegen  onfe  reden 
»  Veel  brengen  aenden  dach,  en  vreemde  rancken  fmedi 
»  Maer  efter  is  de  pracht  van  defen  overdaet 
»  Aen  goede  fielen  leet,  aen  wijfe  lieden  fmaet . 
Cur  unm  quihbet   Hoe !  fal  een  griilich  hooft  tot  nadeel  vande  feden 
tSÏÏiSl »  Vermogen  nieu  bejach  te  brengen  inde  fteden  ï 
pravit  animi  cupi-    „  £n  faj  een  fedich  hert  niet  moeen  fonder  fchant 

ditatibut  corrup-  .  1-      n  i  1 

hm,  improbum  mo-     »  De  tucht  te  voeren  in  ten  dienlte  van  net  lant  ? 
Zra: £f »  laet  het  volck,  laet  alle  fpotters  gecken ,  £ 

non  audebn  pro-  „  £n  laec  u  £ans  bedrijf  tot  goede  feden  ftrecken ; 

bum?  VivesdeOf-  O  >  O  Tin 

fa.  Matr.  cap.  de      »  Stelt  u  na  reden  aen,  en  geenlins  na  de  lult : 
Dom0t  »  Wat  is  van  fchamper  jock  ?  doet  wel,  en  fijt  geruft 

Dus  verre  fprack  de  man .  Hier  maen5  ick  alle  vrouwer 
Hier  op,  met  rijpe  forch,  eens  raet  te  willen  houwen  > 


F%0  V  WE. 


81 


Let  wat  den  oirboir  eyft.,  en  fchrijft  uw  punten  uyt, 

In  maeckt  een  ftaets-gewijs  een  dienftich  huy s-befluyt  * 
( l'jjjer,  defen  onverlet,  leert  met  de  keucken  moeyen, 
[  ièrt  wat  de  houve  fent,  of  watter  vande  koeyen 
1  Of  vanden  boomgaert  komt,  beleyden  aenden  heert, 

Ten  dienfte  vanden  gaft,  ten  nutte  vanden  weert,  a 
•fert  alle  groen  gewas  op  uwe  tafel  brengen , 
f,  kunfte  nae  den  aert  dat  wel  te  konnen  mengen ; 
'iMaeckc  koucken  uytten  hof,  doch  niet  van  alle  kruyt, 
' j  Maer  kiefter  met  befcheyt  de  befte  foorten  uyt .  b 
lert  hoemen  fomer-freuy  t  kan  voor  de  winter  fparen, 
1  Lert  hoemen  aerd-gewas  in  pekel  fal  bewaren, 

Leert  hoemen  jonge  vlier  moet  fulten  inde  Mey, 

En  hoemen  winnen  moet  het  amper  que-geley  : 
Lert  hoementoerten  backt  van  druy  ven.  perlen,  krieken , b  Men  ****  m 

.  I  i    r     i  Vranckrück  ende  1 

In  hoppe,  van  Jatou,  pottage  voor  de  iiecken , 

Van  room  of  verfche  kees ;  leert  hoe  een  geeftich  koek 
1  Tot  goede  fmaecke  brengt  een  rauwen  artil bek. 

Lert  braden  na  den  eyfch,  leert  fieden  ende  ftoven  j 

Lert  fruyten  inde  pan,  en  backen  inden  oven  , 
Verlufticht  uwen  vrient  met  eygen  huys-geback, 
Dat  is  u  kleyne  koft,  en  even  groot  gemack  • 

liet  dat  met  eygen  hant  dit  juyfte  moet  gefchieden, 

iet  dient,  op  dat  de  vrou  te  beter  mach  gebieden ; 
Een  die  niet  recht  en  weet  den  gront  van  haer  bedrijf, 
Is  ftaech  een  flappe  gans,  en  noy t  een  handich  wijf  j 

let  ftaet  de  vrouwen  toe  te  trachten  om  te  weten, 

loe  koek,  en  keucken-meyt  haer  quyten  aen  het  eten ; 
n Of  fchoon  het  kleyn  beflach  veel  aê  het  meyflen  ftaet, 
»  Noch  moet  de  vrouwe  fien  al  watter  omme-gaet. 

Xx  z  Sy 


a  Biet  het  Keucken- 
bouck  onlangs  uyt- 
ge geven  by  Antho- 
nis  Magyrus  ;  een 
bequaem  werek 
voor  alle  huy  -  moe- 
ders, ende  alle  ande- 
re lonck-vr ouwen , 
die  haer  opten  keuc- 
ken- handel  willen 
leeren  verftaen.  Siet 
mede  de  Mcffe- 
fchans  van  D.  Ve~ 
trm  Honditts. 


Vranckrijck  ende 
taliën  treffclickeE- 
dellieden ,  die  felfs 
haer  werek  maecken 
van  faladen  ende 
andtre  kruyt-ghe- 
rechten  te  plucken, 
ende  na  den  aert  der 
huy  den  onder  een 
te  mengen  \  daerin 
men  hier  te  lande 
vrywat  Jloffich  is, 
rvacruyt  oock  [om- 
wijlen  onghemacken 
fijn  ghefien ,  mits 
datter  eenighe  hin- 
derlicke  kruyden 
voor  goede,  door  on- 
trvarentheyt  ghe- 
pluckt  ende  tnde 
groen  koucken  ghe- 
backen  fijn,  de  men- 
fchen  een  plaghein 
aten» 


r%p  v  we. 

Sy  dient  met  rijpe  forch,  haer  boden  aen  te  wijfen  b 
Jioe  datmen  nae  den  eyfch  een  vrient  behoort  te  fpijferj,  ft 
Tis  noodich  dat  de  vrou  haer  maechden  openbaert  jl;k 
En  watter  dient  genut,  en  watter  dient  gefpaert . 
Ghy  moeders  fijt  bedacht  u  dochters  op  te  trecken, 
Op  datfe,  daer  het  dient,  voor  vrouwen  mogen  ftreckit, 
Maeckt  dat  het  ganfeh  gefin,  tot  aen  de  jonexfte  meyypvC 
Mach  voelen  haer  verftant,  en  vinden  haer  beleyt. 
Is  u  een  fchoone  jeucht  te  famen  opgewaffen , 
Geeft  yeder  haren  tijt  om  op  het  huys  te  paffen , 
Geeft  yeder  haren  keer  om  aende  mart  te  gaen, 
En  leertfe  door  het  doen  de  keucken  gade  llaen  ♦ 
En  ghy,  o  teere  maecht,  leert,  even  voor  de  jaren, 
i  Lodov.  vherin  Leert  wat  het  huys  vereyft,  oock  eer  je  komt  te  paren  j 

Leert  alle  rijp  beleyt,oock  in  u  jongen  tijt , 
pkn  van  &™£     Leert  wijf  en  moeder  fijn,  terwijl  ghy  vryfter  fijt . 
hen  verBaen  en  Veracht  de  keucken  niet  \  veel  hoogh  ghebore  vrou  wei 
Die  hebben  defen  plicht  gewillich  onderhouwen,  <t 

S^wtecl°tk  dciZrif    ^oe  men^c^  edel  wij  f  heeft  voor  een  luftich  man 

maximi    Yet  dat  hem  wel  beviel  gebacken  inde  pan  I 
Zbfol^s  &°$recu-  Veracht  de  keucken  niet ;  oock  wij  t-beroemde  mannei 
lin-alulmmenn-      hebben  aenden  heert  de  finnen  ingefpannen , 
inter  antiquos  eh     Die  hebben  onderftaen  en  vifch,  en  alle  vleyfch, 
ulnlcliL  2    Te  fieden  na  de  maet,  te  braden  nae  den  eyfch ; 
pdm  *  inter  novo,  Qje  piej3|3en  aue  moes,  en  alle  boom-gewaffen , 

Fhtma  qut  de  ho-  t  i    i  rr 

msia  volste,  de  Geweten  aen  het  vokk  de  maege  toe  te  panen  y 
ZaTvZeZ^de     Niet  op  een  wilden  bof,  of  lbo  het  vallen  mocht  l 
7rTlniqu™i$i     Maer  naer  het  jaer-geti jd'  en  reden  vande  locht . 
coquendi  deccm  U-  Ten  is  geen  fl  echte  kunft,  met  onderfchey  t  te  weten 
&  diffuse  eg*.    En  watter  dient  gemij  t,  en  watter  dient  gegeten, 

Wl 


F%0  V  WE.  8 

'Want  die  hier  recht  bewuft  en  wel  ervaren  fijn  , 
^  pie  worden  metter  tijt  haer  eygen  medecijn. 
[[ht  heefter  menich  wijf,  door  onverftandich  koocken 
l|n  goede  beet  vermorft,  en  alle  luft  gebroken  ? 
Een  ander  wederom  die  koeftert  haren  weert 
cf Met,  ick  en  weet  niet  wat,  door  konfte  vanden  heert . 
le|*l  konnen  fonder  koft  een  fchotel  fpijfe  maecken , 
•  I  doen  een  moes-gerecht  aen  vyfe  monden  fmaecken  j 
Men  vinter  die  terftont,  oock  als  het  niet  en  paft, 
Onthalen  met  vermaeck  een  onverwachten  gaft. 
f  el  aen  dan  foete  jeucht,  leert  nutte  tafel- vonden 
t  voor  een  kloucke  maegh,  en  voor  de  fwacke  monden 
Dat  maeckt  een  jonge  vrou  de  vrienden  aengenaem , 
'i  Dat  maeckt  een  jonge  vrou  voor  al  het  huys  bequaem 
Her  wacht  des  niettemin  van  opte  klap  te  raecken, 
1  Éi  by  het  fchamper  volck  u  naem  bekent  te  maecken 
i  Doox  eenich  nieu  gerecht,  of  ongewoone  vont, 
1  Ten  lufte  van  het  oogh,  of  van  een  geile  mont . 
taamen  door  de  ftadt  hier  in  te  laten  fpellen 
SI  by  een  fedich  hert  u  lof  in  t wijffel  ftellen ; 
w  Al  wat  hier  nieus  ontftaet  (foo  menich  man  gelooft) 

Koomt  uyt  een  weelich  hert,  of  uy t  een  dertel  hooft» 
5]En  wil  niet  dat  het  volck  fal  opte  keucken  paffen 
lm  lufte  van  het  vleys,  of  om  te  leeren  braffen ; 
Ick  wil  maer  dat  het  wijf  de  gaven  vanden  Heet 
Sal  koken  opte  maet,  en  rechten  metter  eer, 

>  Te  nutten  goede  koft,  en  dat  in  rechter  maten, 

>  Te  fchaffen  na  den  eyfch,is  yeder  toegelaten ; 
Hebt  maer  geduerich  acht  te  loven  uwen  Godt, 
En  hangt  niet  al  te  feer  de  finnen  aende  pot , 

Xx  3     "  p 

■ 


V%0  V  WE. 

Die  Tonder  overdaet  fijn  tafel  weet  te  decken , 
Het  fal  hem  tot  vermaeck  en  frifle  leden  ftrecken ; 
llt/ZJT     Want  die  voor  fijnen  God  een  reyne  maeltij t  doet , 
varietate  cibonim,     Wort  aen  het  lij  f  gefterckt,  en  inde  fiel  gevoet.  <t 

hbidmofi  ex  tittlla-  r  •   \  11  i 

tiomrerum  vme-  Doch  ichoon  or  menichmael  de  vrouwen  haer  vergeten 
rmai^/&%ckn-  En  plegen  overdaet  ontrent  het  prachtich  eten  •, 
da.  AtuuvoiuptM     Noch  blijcktet  dat  de  mans  hier  even  fohuldich  fijn  % 

qua  ex  contimntta  /  tin  •    n        ■     1  • 

&exijs  re-     Indien  niet  aende  kolt,  ten  minlten  inden  wijn . 
^mTZ^To-  Hoe  fietmen  menichmael,  hoe  fietmen  lieve  gaften 
rXmibmpot!m'  Door  weldaet  hinder  doen,  door  vrientfchap  overladen, 
nee  ufo*  ttmftup-     Door  heüf  heyt  in  gevaer,  door  gunfte  fchier  gedoot , 
jmcütJem  &  u~     Door  bly ichap  in  verdriet,  door  nooden  inden  noot 
tricamvitam,     Men  laet  een  aroote  plas  in  diepe  koppen  fchincken , 

ntes\  qui  non  vel  O  1  lil  ' 

corpore  vei  animo  Men  moeter  op  een  prins,  of  op  een  koninckdrincken , 

aliqua  perfandatur        x  T  lil  T       t       1  C  n 

voiupiatcfiin  vic-     Voor  al  doch  op  het  heyl  van  onien  vryen  ltant , 

Z7etZtvZl  En  fiet  1  dit  is  hec  volck  geli)ck  cen  dwingelant.  b 
do  oritur ,  minne-  Daer  is  geen  feggen  aen^  ten  baet  geen  tegenfpreken , 

rit   Plat.inprtfa-  r  T      •       Ö     n    1  b°  1  •  11  * 

tion.iib.  de  konen.  Het  is  een  Itale  wet,  en  daerom  niet  te  breken , 
voiupm.  Qc  vvijn  moet  uyttet  glas ;  en  wortet  niet  gedaen, 

b  Dnmnant  hunc      Het  moet  dan  (foo  het  Ichijnt)  de  landen  qualick  qaen 

tnorem  Varens  ad  v  T      1    .  ^  «  1  ,         ,      ,  n 

Hof*  7.s.GH*iter.  Noch  niet  niet  ghenouch  ;  men  Jaet  de  deuren  lluyten  , 

ZH^fdeHiut&  Metl  hout  de  Saften  °P'  cn  niemant  kander  buy ten , 
jHr.ub.*.  cap        Al  is  de  maegh  gepaeyt.  men  hitfe  totten  dorft^ 

Matbenel.ltb.de  bi-  .  O    O  l      J  ?  * 

bendofupr*  fanita-     Men  brengter  rau wc  vis,  ot  heet-gekruyde  worlt, 
f^oris&ioL      ^n  ptaetfe  vande  mont  in  rechte  maet  te  laven , 
wkti  dijput.  poiit.  So0  U jt  Je  wj ;  n  aewelt,  de  vrienden  worden  flaven  \ 
cermama  (enqmt)     Ey  wat  een  leliaem  ding :  w;aer  toe  gedwongen  dran 
JSLSSS     Of  laet  de  vrienden  t'huys,  of  lactfc  buyten  dwanck , 
fatiemtem  (ritn  \y y  WOonenj  foo  het  ichijnt,  in  vry-gevochte  landen; 

certe  mfando)  qux        J .  .  .  r  i  1  1 

hb:rc  cogfitw.     En  leven  evenwel  in  enge  tarei-banden  • 


V%OVVVE.  %i 

Wiemaer  een  eerlick  man  eens  fpijftaen  fijnen  dis , 
Die  meynt  dat  hy  een  heer  van  fijne  vryheyt  is. 
faer  toe  een  vrient  gepraemt  met  defe  groote  backen, 
ie  niet  de  maegh  alleen,  maer  ai  de  leden  fwacken  ? 
Ghy  toufc  hem  aen  het  lijf,  maer  quetft  hem  aendé  geeft, 
Hy  quam  gelijck  een  menfch;  hy  gaet  gelijck  een  beeft, 
'aerom  het  edel  nat  foo  quiftich  uy  t  gegoten  ? 
raerom  u foete  vreucht  met  fotte  pijn  befloten  ? 
Wat  Gods-dienft  kan  het  fijn  tedrincken  fonderdorft  r     D  fl 
Ey  1  foo  ghy  fegen  eyft,foo  bid  voor  uwen  Voift .        Hom.de  Ebneta- 
rmijt  doch  uwen  vrient  van  reden  af  te  leyden ,       .  lZZn$L!ll 
rant  door  befcheyt  te  doen  foo  wortmen  onbefcheyden  :  fcrthtt>  ™™tamu 

r       ,  J   .  .     «  rl  r        J  nepotandt,  vafo- 

Geiontheyt  maeckt  gewis  de  menlchen  ongelont,  w^»,  acojijn- 
Wanneerfe  mette  wijn  koomt  vloeyen  inde  mont.  (a)  ^ml^r^Cmi 

niïlrorum  obfequijs) 

nde  pota'ione proeedente,  inquit,co  veniunt,  vt  de augenda  hacinfania  eertent,  &  deebrietate  per  ambitioncm  con- 
iantt  ct*)us  aucloremlcgis  dinbolum  habent :  viclorU  vero  premium,  peccatum ;  nam  is  qui  plus  haufrit  meri,  is 
iCêtcrü  Laudatur*  is  vicloriam  rcfrt ;  atque  ita  gloriam  in  ignominia  captant:  inter  fefe  namty  contendunt  ac,  ve- 
Itinjudicioaliquo  dzfenjitant ,  quifnam  fermo  eurumqu*  hic  fiunt  turpitudimm  unquam  fatisexplicet 

Ambrof.  de  Elia  &  Iejunio  cap.  13. 

TrimOy  inqptity  minortbus poculis-,  velutivelitaripugna,  praluditur;  vcrumluc  non  fobrietatis  esl Jpecies,fd dif- 
X  ilmabibendi,  ut  irritent  fitim  .  ergo,  ubi  recalere  Cocperint,  majoribus  poculu  fervor  inardefcit.    Deinde  procedente 
■ulongius,  contentiones  dtverfe,  &  rnagna  certamina  quis  bibendo  prxc-.  lUt  \nota gravis  fi  quisfefe  excuf-it  .  &  haict 
I  nee  ad  menfas  deveniatur  fecundas .  At  ubï  confummat&fucrintepuU,  putss  jam  ejfe  furgendum ,  tune  de  in- 
\ro  potum  injlaurant,  &  cumconfum?navcrint ,  tune  incboare  fe  dicunt\  tune  d  fruntur  phiaU ,  tune  maxi- 
i  craterts  quaji  inftrumenta  bellorum  <&c.  Idem  cap.  14.  Nee  vos  excufamini ,  qui  vocatts  &  amicos,  (>  emit- 
nut  inimicos .  quid  te  deleclant  damna  Jine  gratia  ?  rogas  ad  jucunditatem  ,  vocas  ad  mor  tem ,  invitas  adprfM-* 
iim>  ejferre  vis  ad  fepulchrum  .  cibcs  promittis ,  tormema  irrogas :  vim  pr&tendü ,  vmena  fuffundis. 

Auguftin  .  Sermo.  231, 

Majora  pocuU  providentnr  «  certa  bibendi  lege  contendttur,  qui  poterit  v'mcere,  laudem  meretur  ex  crimine.  & 
Ta  Et  illt  qui  tales  ejft  volunt  miferabtliter  fefe  excuftnt,  dicentt s  in  gratum  habeo  amicum  meum->  (i  quoties  illum 
convivium  vocavero,  potü  illt  quantum  voluerit  non  drdero .  At  non  fit  tibi  amicus,  qui  te  Deo  vultfacere  ini- 
■cum\  qui  &  tutu  &  fuut  efl  mimicus  .  Ji  certe  &  alium  inebriaverU\  habtbis  hominem  amicum  ,  habebis  Deum 
unicum  .  &  ideb  fapicnter  confidera  ,  f  )ufium[iU  ut  te  a  Beo  fepares,  dum  te  ebriojis  conjungu .  Ad  extrem.tm-> 
cum  noliadjurare,  nolicogere  ,  fedin  poteilate  tUius  dimitte,  ut,  quantum  fibi  placuerit->  bibat\  ut  fi  fe  imbria- 
voluerit  folus  pereat . 

Xx  4  En 


V%0  V  WE. 

En  beelt  geen  menfchen  in  dat  oy  t  des  Heeren  fegen 
Door  glafen  is  verweckt,  door  rafen  is  gekregen  j 
De  Tonden  fijn  van  outs  de  gronden  van  verdriet: 
Ghy,  drinckt  maer  tot  vermaeck,  en  dwingt  de  vrienc 
Laet  u  beleefde  gunft,  laet  uwe  maelti  j  t  ft  recken  (nj 
Om  tot  een  reyne  vreucht  de  vrienden  op  te  wecken} 
Doet  wel  aen  uwen  gaft,  het  is  een  oude  wet , 
Maer  wilder  yemant  gaen,  en  doet  hem  geen  belet. 
Ghy  moet  aen  uwen  difch  u  befte  vrienden  touven 
Door  reden,  door  gefpreck,  en  niet  door  groote  fchrouvc 
Het  is  de  befte  weert  die  vrienden  onderhout, 
Niet  met  een  diep  gelas,  maer  door  een  foete  kout  • 
God  heeft  en  foeten  dranck  en  fpijfe  laten  waflèn  ^ 
Om  in  gefette  maet  u  toe  te  mogen  paften ; 

Ghy  daerom,  watje  nut  of  totten  monde  keert, 
Siet  datje  metten  geeft  den  milden  Schepper  eert. 
Danckt  vry  den  grooten  God,  o  vrye  Nederlanden, 
Van  fijn  geftreckte  gunft,  en  uwe  rijcke  ftranden ; 
Wat  naer  of  verre  waft,  wat  uytter  aerden  groeyt , 
Dat  koomt  u  mette  zee  ter  haven  in  gevloeyt . 
God  is  gelijck  de  fon,  die  duyfent  gulde  ftralen 
Laet  vanden  hemel  af  op  uwe  fteden  dalen, 

Wat  oy t  aen  boomen  hing ,  of  opte  velden  ftont, 
Dat  wort  u  vanden  Heer  gefteken  inden  mont. 
Men  wint  hier  in  het  lant  geen  moft  of  rijpe  wijnen , 
Gelijck  men  elders  doet  daer  heeter  ftralen  fchijnen  j 
En  des  al  niettemin  foo  heeft  u  ganfche  kuft 
Van  moften  wils  genouch,  van  wijnen  volle  luft: 
Al  wat  de  Necker  geeft ,  al  wat  de  franfche  dalen, 
Al  wat  Madera  fent,  het  fpeelt  in  uwe  fchalen ; 


Ij  V%OVWE.  84 

Al  wacr  in  cenich  lant  een  rype  druy  ve  berft, 
Daer  wort,  tot  u  behouf,  een  fegen  uy t  geperft. 
ij:n  packt  in  u  bevang  geen  blaeu we  tonne-vygen, 
Mcoomen  evenwel  op  uwe  tafel  fygen ; 
God  heeft  den  Spangiaert  felfs  als  inde  borft  geprent 
Dat  hy  nae  dit  geweft  de  befte  fruy ten  fent . 
Vat  ly  ter  menich  volck  des  fomers  heete  vlagen , 
Cn  aen  dit  verre  lant  fijn  vruchten  op  te  dragen  ? 
■Bier  is  geen  fuycker-riet,  dat  inde  dalen  waft  > 
'If  lEn  noch  wort  hier  de  jeucht  niet  fuycker  overlaft . 
Ht  Indifch  rijck  gewas  de  peper,  foely^  noten , 
Vort  hier,  gelijck  het  graen,  op  folders  uy  t  gegoten ; 
Men  pluckt  hier  geen  kanneei,  geen  ander  edel  kruy  t , 
Wy  deeleut  evenwel  met  ganfche  fchepen  uy  t. 
Ë  China  maer  alleen  en  backt  de  porceleynen , 
E  boutfe  menich  jaer,  gelijck  de  lieden  meynen, 
Men  vint  hier  onderwijl  de  fijnfte  lijckewel 
Of  by  een  fchippers  wijf,  of  by  een  boots-gefel . 
Afijn  in  dele  kuft  geen  onder-aerdlche  flaven 
Ee  koper,  yfer,  ftael,  in  diepe  kuylen  graven ; 
Soo  woont  doch  hier  het  volck  dat  groote  ftucken  giet^ 
|En  met  een  hol  metael  door  harde  mueren  fchiet . 
/fijn  hier  in  het  lant  geen  fteyle  boom-gewaffen , 
E  e  tot  een  hooge  maft  op  groote  fchepen  palfen  j 
Noch  fijn  hier  evenwel  meer  feylen  opte  ree , 
Als  oyt  een  machtich  vorft  had  opte  ruyme  zee. 
1  s  maer  een  kluy te  lants  dat  hier  de  lieden  banen , 
ïxh  fijn  de  folders  vol,  en  buygen  vande  granen ; 
Men  vint  hier  in  het  lant  maer  weynich  eygen  wol , 
Van  lakens  evenwel  fijn  alle  w7inckels  vol . 

Yy  Geen 

ÏÏÏÏ  ' 


V%0  V  WE. 

Geen  dier  van  ons  gewas  en  draechter  fchoone  vellen  3 
Wie  kan  noch  evenwel  hier  al  de  bonten  tellen  ? 
Hier  is  geen  rijcke  worm,  die  ons  de  fyde  fpint , 
En  waer  ift  daermen  meer  fluweel  en  fyde  vint  ? 
Wie  kenter  eenich  gout  in  onfe  kuft  gewaflen  ? 
Noch  vint  men  even  hier  veel  duyfent  rijcke  kaflèn : 
Men  graeft  tot  heden  toe  geen  tin  in  dit  geweft , 
Noch  blincktet  evenwel  in  defe  landen  beft . 
Het  fchijnt  dat  hier  het  lant  fal  in  het  water  fincken , 
En  niemant  evenwel  en  wilder  water  drincken  j 
Het  water  is  te  fchrael,  te  kilüch  opte  borft  , 
Hier  wort  het  koren  dranck,  het  graen  is  voor  den  do 
Bedenckt  dit,  Zeeufche  jeucht,  en  weeghtet  int  byfonder 
Al  wat  u  lant  befit,  dat  is  een  eygen  wonder  5 
In  alle  rijck  gewas  fijn  uwe  velden  fchrael , 
Ghy  noch,  die  niet  en  hebt,  die  hebtet  altemael  • 
Al  wat  de  weerelt  vangt,  dat  valt  in  onfe  fuycken ; 
Geef  maer,  o  goede  God,  dat  wy  het  wel  ghebruycken  ; 
Geef  ons  een  danckbaer  hert,  een  ingebonden  geeft , 
Die  uwe  gunfte  lieft,  en  uwe  ftraffe  vreeft . 
Hy  kleeft  aen  enckel  ftof,  en  eet  ghelijck  de  beeften , 
Die  niet  in  als  en  eert  den  vader  vande  geeften , 

»  Het  is  een  fteen,  een  block,  een  ongevoelich  fwijn , 
35  Die  met  een  deufich  hooft  blijft  hangen  aenden  wijl 
Rijft  hooger,  Chriften  hert,  en  als  de  goede  gaven 
Verdry  ven  uwen  dorft,  of  uwen  hongher  laven ; 
Soo  dringt  de  finnen  op,  en  {èght  in  u  gemoet , 
Wie  ben  ick  nietich  menfch  die  God  foo  milde  voet  ? 
Een  woort  noch  totte  vrou .  En  laet  u  niet  beftuy ven 
Of  van  het  Rinfche  nat,  of  vande  Franfche  druy  ven , 


V%0  V  WE.  8? 

j    Of  ander  heet  gewas;  maer,  als  ghy  vrienden  touft , 
•  Weeft  fober  indé  dranck,  fchoon  dateer  yemant  fchrouft* 
'is  ganfeh  een  leelick  ding  dat  mans  te  gulfich  drincken , 
,n  uy t  een  volle  maegh  na  vuyle  dampen  ftincken  • 
Maer  tis  een  boofer  plaegh,  tis  fchande  voor  den  wijn, 
Tis  jae  de  vuylheyt  felfs,  dat  vrouwen  droncken  fijn. 
)e  wijn  die  baent  de  wech  tot  veelderley  gebreken, 
)e  wijn  die  maeckt  de  tong  genegen  oni  te  lp  reken, 
De  wijn  baert  herten-leet,  en  menich  ongeval  , 
De  wijn  te  ruym  genut  die  maeckt  de  wijfie  mal : 
)e  wijn  te  veel  befteet  ontrent  de  (wacke  vrouwen, 
lo  [an  verre  boven  al  den  meeften  hinder  brouwen : 
Wel  fijt  dan  niet  geneycht  tot  haren  foeten  geur, 
Eylaes  een  droncken  wijf  is  maer  een  open  deur  • 
Ihy  wacht,  oock  even  dan,  u  tot  een  weelich  praten, 
)f  tot  een  lofle  vreught  te  veylich  uy t  te  laten ; 
Die  fonder  mate  rak,  is  droncken  inden  fchijn , 
Schoon  datfe  niet  en  voelt  de  dampen  vanden  w7ijn4 
:k  keere  totten  man .  Laet  u  gefelfchap  weten 
Vïe  dat  de  lieden  fijn  die  met  u  koomen  eten , 
Soo  mach  en  fpijs,  en  dranck,  en  tafel  fijn  gepaft;, 
Na  mate  vande  (aeck,  en  weerde  vanden  gaft . 
is  met  een  jonge  vrou  by  wijlen  foo  ghelegen , 
)at  fy  geen  heere-ftraet  en  kent  voor  enge  ftegen ; 
Sy  ftruyckelt  al  te  licht,  en  taft  geduerich  mis , 
Om  datfe  dom,  en  groen ;  of  niet  geoeffent  is . 
len  vint  in  dit  geval  niet  fielden  vreemde  flagen , 
>ie  fomwijl  aende  man  tot  in  het  herte  knagen ; 
Men  vinter  wonder  veel,  een  dienter  by  gebrocht, 
Op  dat  ons  jonge  vrou  haer  beter  quyten  mocht. 

Yy  z  Een 


r%p  v  we. 

Een  geeftich  edelman  had,  om  befcheyde  reden , 
Vhilopoemenes,  tl-  Een  hoogh-gebooren  vorft  by  hem  te  gaft  gebeden ; 

tZVfiïS  Die  4uam  ontrent  de  noen  niet  Sroote  fleeP  verrelt 
Tiraqueu.  ad  leg.      Maer  hiet  vde  knechten  gaen,  met  datter  was  gebelt . 

eonnubid.2.  n.sS.  •     n     t       1  •  1       i  1 

stef.  cuazzo.  ci-  Hy  was  in  Hecht  ghewaet  en  van  mis-maeckte  leden  j 
vil.  convirf.  ub.3.  Docli  goec]ici1  jncjer  aert^  en  van  beleefde  feden : 

De  weert  en  wafler  niet,  maer  wel  fijn  jonge  vrou , 
Die  meynd'  hy  waer  een  knecht  van  een  die  komêf 
Sy  feyt  hem ;  Rap  gefel,  waer  toe  het  ledich  treden  ? 
Hier,  klooft  dit  bultich  hout,  en  oeffent  foo  de  leden : 
De  vorft  feyt  niet  een  woort,maer  grijpt  terftont  de  l 
En  geeft  hem  aen  het  werek,  en  kapt  een  lange  wijl. 
Hier  over  koomt  de  weert  met  haeften  ingetreden , 
En  fiet  dit  felfaem  ding ,  onfeker  vande  reden , 
Onfeker  watter  fchuylt  in  foo  een  vreemt  geval , 
Onfeker  wat  hy  doen,  of  wat  hy  laten  fal . 
Ten  leften  berft  hy  uy  t ;  o  weertfte  vanden  lande , 
Wie  doet  u  dit  verdriet,  en  my  de  groote  fchande  i 
Tot  antwoort  wert  gefey t ;  me- vrou  heeft  uwen  g< 
Aen  defen  block  gefet,  en  mette  byl  belaft . 
Ick  draghe  lieve  vrient,  en  vry  niet  fonder  reden  , 
lek  draegh,  (eylaes  l)  de  ftraf  van  mijn  wanfehape  leden 
Ick  drage  mijn  gebreck,maer  draghet  met  gedult ; 
?kEn  wijt5  het  geenen  menfeh,  het  is  mijn  eygen  fch 
Daer  waflet  al  bekaeyt .  de  vrou  is  niet  te  fp reken , 
Maer  ging  haer  inde  ftal  of  inden  hof  verfteken ; 
Haer  man  bracht  wat  hy  mocht  tot  onfchult  aendé  da 
Maer  des  al  niettemin  het  bleef  een  domme  flagh . 
Hoort  mannen,  deftich  volck,  of  trout  befette  vrouwen 
.  Of  leerde  nae  den  eyfch  de  vrienden  onderhouwen  j 


IT%0  V  WE.  86 

Want  een  die  niet  en  weet  wat  u  en  haer  betaemt , 
Maeckt  dickmael  uwen  vrient  en  haren  man  befchaemt  • 
■'[  i\  vvort  u  niet  gheleert  tot  aller  tijt  te  bralfen  , 
x'|»ch  eeuwigh,  jonghe  vrou,  op  uwen  mont  te  paffen  : 
\  i  Weeft  funich  na  den  ey  fch,  en  fchafc  wanneer  het  dient, 
tjEen  ichotel  voor  een  gaft,  een  bete  voor  een  vrient . 
11  £  fchoon  u  onverhoets  eens  gaffcen  over  cjuamen  ] 
is  de  keucken  flecht,  j  'en  hebtje  niet  te  fchamen ■  j 
Doet  brengen  datter  is,  al  waeret  fout  en  broot, 
Of  anders,  ronde  koft :  een  vrient  is  haeft  ghenoot ; 
h  vrient  is  haeft  ghefpijft,  een  vrient  is  haeft  te  vreden , 
ja  vrient,  een  eerlick  man,  die  vought  hem  na  de  reden  j 
Een  vrient  aenfietet  hert,  een  vrient,  een  ware  vrient^ 
[s  dickmael  mette  wil  en  fonder  koft  gedient . 
Vat  houf je,  jonge  vrou,  ü  teere  jeucht  te  quellen , 
Ahebje  niet  te  veel  uw  gaften  voor  te  ftellen  ; 
Siet  als  u  fpijs  ontbreeckt,  foo  neemt  tot  uwer  baet 
Schoon  ly  waet  voor  den  difch,  voor  u  een  bly  gelaet . 
.teemt  acht  in  dit  gheval  het  voor-hooft  niet  te  fronffen  3 
Vrmorft  u  fpijfe  niet  gelijck  de  vuyle  flonlfen ; 
Mijt  pracht  in  u  beleyt,  maer  alle  dinghen  net ; 
Datis  in  mijnen  fin  de  befte  tafel- wet . 
/ft  al  is  by  gebracht  om  uwen  gaft  te  fpijfen , 
Sio  weet  ick  boven  dat  noch  een  gerecht  te  wijten* 
Ghy  die  met  kleyne  koft  u  vrient  wilt  maecken  bly  f 
Gaet  fetter  op  het  left  u  eyghen  tonge  by  • 
/leen  een  vlytich  oogh  doet  koude  fpijfe  fmaecken , 
Iit  kan  oock  fonder  koft,  de  lieden  vrolick  maecken ; 
Waer  rechte  geeften  fijn,  daer  leefmen  vande  kunft; 
Waer  rechte  vrienden  fijn,  daer  leefmen  vande  gunft . 

Yy  3  Ghy 


V%0  V  WE. 

Ghy  kont  de  naefte  reys  uw  jonfte  beter  toonen, 
En  met  een  ruy  mer  hant  het  eerfte  mael  verfchooncn 
Ghy 3  maeckt  flechs  dat  de  koek  en  dat  de  tafel  fpree 
Dat  fomtijts  u  de  daet,  de  wille  noyt  ontbreeckt . 
Eer  dat  ick  vorder  gae,  foo  moet  ick  hier  belaften 
Drie  dingen  aende  weert,  drie  dingen  aende  gaften , 
Drie  dingen  aende  vrou,  drie  dinghen  aende  knechi 
En  fiet  hier  is  het  gros  van  al  het  tafel-recht . 
De  weert,  naer  onfen  raet,  die  moet  ten  eerften  fchou\ 
De  gaften  aenden  difch  met  kracht  te  willen  houwen ; 
De  gaften  tegen  meugh  te  porren  totten  dranck, 
De  gaften  in  het  huys  te  fluyten  teghen  danck  . 
De  gaft  moet  veerdich  fijn,  en  op  fijn  ure  letten , 
Moet  daer  de  weert  ghebiet  hem  neder  laten  fetten , 
Moet  in  fijn  eygen  huys  befluyten  fijnen  hont , 
De  weert  heeft  al  genouch  aen  eenen  gragen  mont , 
De  vrou  moet  opten  difch  en  opte  keucken  paffen , 
Moet  ly  waet  ende  tin  ter  eeren  laten  waffen , 
Moet  toonen  metter  daet,  en  even  mette  fchijn, 
Dat  haer  de  gaften  lief,  en  weerde  vrienden  fijn . 
De  knecht,  en  wieder  dient,moet  heus  en  vlytich  fchenM 
Moet  trachten  niemants  kleet  met  ftorten  oy t  te  krencta 
En  dan  noch  vont  het  volck  in  oude  tijden  goct, 
Dat  niemant  drincké  mach,  wanneer  hy  fchenckë  met 
Hier  ware  nu  de  tijt  een  regel  uyt  te  fchrij ven , 
Hoe  dat  een  jonge  vrou  haer  mart-gang  heeft  te  drijven 
En  watter  voor  het  huys  is  noodich  ingebrocht , 
En  watter  voor  het  huys  is  beter  onghekocht . 
Doch  in  dit  nieu  beflach  en  ftaet  ons  niet  te  treden, 
Dewijl  ick  feker  houw  dat  over  lang  gheleden , 

Itfi 


: 


F%0  V  WE. 

n  dochter  defe  les  ten  vollen  heeft  geleert  > 
ben  alffe  noch  ontrent  haer  moeder  heeft  verkeert. 
fayt  een  handich  wijf  wil  voor  een  man  bereyden  , 
aoetfe  vander  jeucht  in  huys  en  keucken  leyden, 
e  reek  van  defe  plicht  is  van  een  groot  beflach  , 
t  koomt  van  langer  hant,  en  niet  op  eenen  dach . 
foo  daer  yemant  is  tot  echten  ftaet  ghekomen, 
a  haer  ouders  huys  niet  waer  en  heeft  genomen 
rat  tot  het  koopen  dient ;  die  vange  nimmer  aen 
leen  en  fonder  hulp  de  kramen  in  te  gaen . 
'al  bequamer  fijn  haer  voor  een  tijt  te  paren 
fcen  die  fneger  is,  en  van  befette  jaren , 
lie  fal  haer  wijfen  aen  al  watter  omme-gaet  , 
Ijl  ft y ven  haer  bedrijf  door  haren  goeden  raet . 
ahier  toe  vorder  dient,  en  is  niet  inde  boucken  , 
I  opte  marten  felfs,  en  inde  daet  te  foucken, 
Hen  wort  ten  leften  klouck,  en  uytter-maten  vróet5 
lranneer  men  neerftich  let  hoe  dat  een  ander  doet . 
erwoort  noch  evenwel .  Veel  loopen  achter  ftraten 
okommerlick  ghewoel,  en  befich  uytter-maten  , 
]ti  koopen  niettemin,  in  vleys,  en  verffe-vis, 
l  et  flechfte  vande  banck,  het  blaeufte  datter  is  j 
1  jsn  de  minfte  koft,  gelijck  de  lieden  feggen , 
I  r  neen,  befette  vrou,  leert  beter  gronden  leggen  j 
^eert  eenmael  defe  les,  dat  noyt  de  befte  koop , 
eyt  in  het  minfte  geit,  of  inden  meeften  hoop , 
5 )  mant  van  het  volck  genegen  om  te  fparen , 
)i  koope  nimmermeer  als  vande  befte  waren  ; 
iet  befte,  wat  het  fy,  is  over  al  bequaem , 
ihv,  koopt  tot  aller  tijt  het  befte  vande  kraem : 


V%0  V  WE. 

Het  fal  aen  u  gefin  ten  nutte  konnen  ftrecken , 
Het  fal  uw  weerden  vrient  tot  uwe  jonfte  trecken ; 
Het  fal  u  dienftich  fijn,  foo  hy  een  goeden  beet 
Met  vreuchde,  fonder  twift,  aen  fijne  tafel  eet  . 
Ghy  fult,  met  dele  vont,  hem  inden  huyfe  binden , 
En  niet,  dan  als  het  dient,  by  vreemde  gaften  vinden ; 
Wie  door  een  milde  koek  op  hare  tafel  paft , 
Die  maeckt  een  eerlick  man  geduerich  haren  gaft . 
Ick  weet  dat  menich  wijf  met  al  te  deun  te  leven , 
Den  Heere  van  het  huys  heeft  uyttet  huys  gedreven ; 
»  Tis  feker  dat  de  man  fich  elders  henen  keert 
»  Wanneer  een  karich  wijf  haer  tafel  niet  en  eert. 
Wy  vinden  overal  een  hoop  van  deune  vrouwen, 
Maer  weynich  recht  bequaem  om  huys  te  konné  houwri; 
Bet  jpreeck-mort     Die  voordeel  mey nt  te  doen  met  al  te  fchralen  dis, 
_  fe,jt  '  En  kent  noch  heden  niet  wat  recht  een  huys-wiif  is  I 

De  man  clic  cct  *  -» 

fchier  al  den  Maer  die  de  kunde  weet  wanneermen  dient  te  fparen ,  \ 
Deïpiife  die  de  En  laet  te  rechter  tijc  haer  deune  finnen  varen, 
vrouwe  mach.    £n  a[j|  je  rec|en  eyfl;  cje  keucken  vieren  kan , 

Dat  is  een  weerde  vrou,  de  kroone  vanden  mail . 
Hier  dien5  ick  met  een  woort  de  vrouwen  aen  te  raken  ,t 
Die  al  te  grooten  werek  van  hare  kelen  maecken ; 
Ick  weet  dat  menichmael  geen  fpijs  en  wort  gekocht  j 
Als  die  een  lecker  wijf  tot  hare  kiften  focht . 
In  vleys,  in  vifch,  in  fruyt,  in  moes,  in  hof-faladen , 
In  datter  is  gerooft,  in  dacter  isghebraden , 

Of  aenden  heert  geftooft,  men  vinter  niet  een  beet , 
Als  dat  haer  kiefche  mont  met  volle  tanden  eet . 
Ghy,  hout  een  ander  ftreeck,  en  tracht  voor  al  te  weten, 
Wat  koft  van  uwen  man  met  fmake  wort  gegeten ; 


niet  al  foo . 


V%0  V  WE.  88 

En  dan,  foo  ghy  de  maegh  foo  verre  buygen  kont, 
Soo  leert  na  iijne  Irnaeck  gewennen  uwen  mont  # 
fjk  wilde  dat  het  wijf  haer  luften  konde  dwingen , 
la  heulde  metten  maa,  tot  inde  minde  dingen ; 
I Waer  wil  en  tegen  wil  te  lam  en  wort  gepaft  , 
;  »  Daer  rijft  een  ware  lucht,  en  fet  de  liefde  vaft . 
]>an  oftet  foo  gheviel,  geli  jck  het  kan  gelchieden , 
lat  u  de  maeghe  walcht,  en  niet  en  laet  gebieden ; 
(  Of  dat  u  tegen-aert  als  mette  fpijfe  vecht , 

Soo  geeft  noch  aenden  man  lij  n  volle  tafel-recht, 
J  En  wil  noch  evenwel  geen  echte  mannen  leeren 
]aer  luften  gade  flaen,  haer  luye  buycken  eeren ; 

Neen,  dat  is  niet  ghemeent ;  wy  leggen  geenen  gront 
m  Noch  voor  het  dertel  vleys,noch  voor  een  geylen  mont. 
ren  is  geen  manne-werck  op  haren  mont  te  paften^ 
Jaet  vraten  lecker  fijn,  die  leven  om  te  brallen  • 
1 1  En  weeft  niet  al  te  kies,  niet  al  te  keucken-fot, 

5)  Ten  vought  geen  reyne  fiel  te  woonen  inde  pot. 
let  keel-gat  is  een  wolf,  en  wat  de  menfchen  eten 
(lijt  inder  haeften  deur,  en  is  terftont  vergeten ; 
\  Dus,  foo  u  tanger  lijf  geen  innich  letfel  heeft , 

Soo  neemt  tot  voetfel  aen  al  wat  de  keucken  geeft  , 
ha  faecke,  tot  befluyt ,  is  dienftich  hier  geweten ; 
loet  voor-raet  na  den  eylch  van  dranck  en  noodich  eten  j 
Van  alderhande  brant,  en,  fooje  Iparich  fijt, 
Koopt  niet  als  om  gereet,  en  dat  te  rechter  tijt . 
hn  moeder  van  het  huys  moet  paften  opte  ftonden  $ 
1  oet  letten  opten  aert  van  alle  grage  monden ; 
Ghy  die  geen  flappe  gans  en  wilt  geheeten  fijn ; 
Schout  al  te  verflchen  broot,  en  al  te  nieuwen  wijn.  *   Franss.  VCrb, 

Zz  HierMclh^- 


r%o  v  we. 

Hier  achte  niemant  vreemt  dat  wy  te  voorfchijn  bringe 
Het  diepfte  vrou-geheym  tot  aen  de  keucken-dingen  j 
Tot  al  het  innich  huys .  Ionckvrouwen,  ick  beken, 
Dat  ick  in  dit  beflach  de  naeckte  fchrij  ver  ben . 
Al  watje  naeft  bevint  op  u  bedrijf  te  paffen  , 
Is  verr5  het  minfte  deel  op  mijne  gront  gewaflen ; 
Een  ander  geeft  de  ftof,  en  ick  het  rijm  alleen ; 
Ick  menge  llechs  de  kalck,  een  ander  geeft  de  fteen. 
Wie  regels  ltellen  wil  op  huys  en  keucken-faecken , 
En  tracht  in  dit  beroup  de  gronden  aen  te  raecken  j 
Moet  tot  de  vrouwen  gaen,  en  leenen  haren  raet, 
En  leeren,  even  daer,  al  watter  omme-gaet . 
jtrgmmu  ma  Lucani  geeftich  wijf  heeft,  op  verfcheydeftondeny 
}ZT&°%u7afa  *n  ^ac  manhaftich  bouck  veel  dingen  uyt  gevonden, 
mimt$m  ™  fin-      Tot  cierfel  van  het  werek,  heeft  dickmael  by  gebrach 

bendo ,  c  um  Tkar-       *r      1        1    r  i    •  •        r»  1  r     •  11  ït 

faiu  opm  condent,     Yet  daer  de  lchri j  ver  lelrs  met  op  en  had  gedacht. 
t^ZZw*  Mijn  weerde  bedgenoot,  mijn  fiel  en  tweede  leven , 
mditm.         Heeft  menich  fchoon  juweel  aen  onfe  Vrou  gegeven  \ 
Want  als  mijn  traege  pen  by  wijlen  ftilleftont, 
Soo  kreechfe  weder  ftof  uyt  haren  lieven  mont* 
Vint  fich  dan  eenich  menfeh  door  onfèn  bouck  te  lefen 
In  huys  of  huys-bedrijf  wat  naerder  onderwefen } 
Die  wenfche  vrede  toe,  en  biede  goeden  dach 
Aen  h^er  die  totte  gront  in  defe  plichten  fach . 
Voor  al  moet  enfè  Vrou  haer  plichten  overpeyfen 
Wanneer  haer  weerde  man  wil  uytten  lande  reyfen ; 
Wat  heefter  menich  wijf  haer  goeden  naem  bekladt 
Die  fonder  goet  beleyt,  en  fonder  hoeder  fat  ? 
lonckvrouwen  leent  het  oir ;  mijn  penne  fal  gewagen- 
Hoe  fich  in  dit  geval  een  vrouwe  dient  te  dragen  y> 


V%0  V  WE.  %9 

(jl \  Leert  hoe  een  echte  wijf  haer  liefde  toonen  kan r 

Al  ifle  met  de  Zee  gefcheyden  vanden  man. 
!,|n  dage  vande  rey  s^  loo  wilt  voor  eerft  beforgen 
\x  dat  hy  nutten  mach,  al  iflet  inde  morgen  > 

Brengt  tot  een  feker  pant  van  uw  beleefde  lucht, 
S  Yet  dienftich  voor  de  maegh  en  tegen  quade  lucht* 
|  verre  dat  hy  reyft,  gaet  mette  vrienden  buy ten  j 
li  ley t  hem,  naer  het  valt,  aen  wagens  ofte  fchuy ten  j 
f  Of  druckt  u  dat  te  feer  in  u  bedrouft  gepeys  j 

Soo  valt  hem  om  den  hals,  en  wenft  hem  goede  reys  j 
1renft  dat  de  lieve  God  in  ryden  ende  varen 
hm  wil  geleyde  doen,  en  over  al  bewaren , 
'  Wenft  dac  hy  me':  gemack,  en  fonder  tegenfpoet , 

Haeft  koomen  daer  hy  gaet,  haeft  weder  keeren  moet* 
J/anneer  u  tweede  fiel  is  uy  tte  ftadt  gereden , 
$>ö  wilt  een  meerder  forgh  in  u  beroup  befteden , 
,  Let  op  u  eygen  feifs,  daer  is  nu  volle  tijt ; 
,  Let  op  u  innkh  hert,  terwijl  ghy  ledich  fijt . 
<f  fchoon  uw  vrient  verlaet  de  kuften  vande  Zeeuwen, 
(hy  meucht  noch  evenwel  niet  ledich  fitten  geeuwen  $ 
i.  Niet  fitten  inde  deur  met  handen  opten  fchoot , 

Ghy,  treet  nu  in  het  ampt  van  uwen  bed-genoot . 
ïti  fpreeckt  niet  als  het  wijf,  by  Salomon  belchreven,       &gt  froveib.  | 
]  u  ift  de  rechte  ftont  fich  inde  vreucht  te  geven , 

Nu  ilfet  eenmael  tijt  te  koelen  oixfe  vlam ; 

De  man  is  uytte  weech,  het  heek  is  vanden  dam  9  j 
:  ken,  fedich  herte,  neen,  vermijt  u  foo  te  fpreken , 
llaer  wacht  u  des  te  meer  in  weelden  uyt  te  breken  j 

Het  is  een  heyloos  wijf  dat,  als  de  man  verreyft , 

Om  gaften,  om  vermaeck,  om  fpeel  te  rijden  peyft . 

Zz  z  Ghy 


VXOVWE. 

Ghy,  blijft  in  u  bevang ,  en  let  op  alle  foeckefi  , 
Siec  met  een  wacker  oogh  wat  uwe  boden  maecken , 
Weeft  vrouger  inde  weer  als  ghy  te  vooren  pleecht, 
öm  datter  grooter  laft  op  uwe  fchouders  weecht. 
Ghy,  in  het  onderwint  van  uwen  man  getreden, 
Gaet  knielt  met  u  gefin,  en  oeffent  huys-gebeden , 
Ghy  moet  in  dit  geval  ten  vollen  onderftaen 
Al  wat  u  weerde  man  voor  defen  heeft  gedaen . 
Soo  haeft  de  gulde  fon  u  brengt  den  rooden  morgen , 
Ghy,  eer  u  vly  tich  hert  te  geven  aende  forgen , 
Soo  ftelt  u  gans  gefin  ootmoedich  voor  den  Heer , 
En  doet  het  alle  daegh,  en  latet  nimmermeer . 
De  menfeh,  ellendich  dier,  is  van  fijn  eerfte  gronden 
Befoetelt  uy  tter  aert,  verby  ftert  inde  fonden, 
Dies  waer  hy  vinger  flaet,  of  voeten  neder  fet , 
Daer  wortet  altemael  van  fijnen  ramp  befmet ; 
Alleen  het  innich  hert  den  hemel  opgedragen 
Brengt  heyl  en  vaft  behulp  voor  alle  boofe  plagen ; 
Alleen  het  reyn  gebet  in  Chrifti  naem  gefeyt, 
Dat  fiiy  vert  u  bedrij  f>  en  hey licht  u  beley t . 
God,  fegen  van  het  volck,  en  wortel  aller  faeckeft , 
Sal  wat  de  menfche  doet  hem  weder  heylich  maecken 
Alleen  om  Chrifti  wil  j  dus  vangt  geen  dingen  ae^ 
Of  wilt  voor  alle  werek  tot  uwen  Schepper  gaen . 
Strax,  na  dit  goet  begin,  foo  wilt  uw  finnen  geven 
Tot  Godes  heylich  woort,  den  regel  van  het  leven , 
Suyght  daer  de  rey ne  melck  die  ons  de  fiele  voet , 
Daer  ift  dat  yder  menfeh  het  leven  foucken  moet . 
En  foo  ghy  na  den  eyfch  wilt  alle  faecken  ftieren , 
Erkauwt  dat  heylich  aes,  gelijck  de  reyne  dieren  T 

Demt 


V%OVFVE.  90 

)enckt  vry  dat  yder  punt,  dat  hier  ghefchreven  ftaet , 

)p  uwe  finnen  paft,  op  uwe  faecken  flaet . 
h  vanden  eerften  af,  en  Tonder  lofle  ftucken 
jtjiier,  dan  weder  daer,  by  horten  uyt  te  plucken ; 

,eeft  ftaech,  en  met  befcheyt,  leeft  wijf,  en  fedich  man, 

lier  is  dat  uwen  geeft  tot  G ode  leydcn  kan . 
tl;  tweemael  alledaegh,  leeft  twee  befchcyde  deelen , 
prenget  aende  fiel,  het  fal  uw  feylen  heelen ; 
I  ,n  fijn  de  ftucken  kleyn,  verdubbelt  u  getal , 

Jelijck  u,  na  den  eyfch,  de  reden  wijlen  fal . 
|;:r  als  des  Heeren  dach  koomt  over  u  ghefegen , 
e>  wilt  uw  reyne  plicht  in  dubbel  mate  plegen  j 

lebt  dan  op  u  bedrijf  een  naerder  oogh-gemerck, 

5od  eyft  op  fijnen  dach  byfonder  offer-weick.  a  [  AendenSau^ 
Jchiint  des  Heeren  bouck  u  wonder  groot  te  wefen ,  jaa>  ;M  sh f^ 

1  1%  1  1  111  1   r  jarigbe  lam?mrcn 

i\f  iultet,  even  dus,  ten  vollen  konnen  leien  jmhr  vUe  offi- 

)óck  eer  de  gulde  fon  den  wagen  omme-  went,  Ö^JJ  * 


is  ye- 


ln  tot  een  ander  jaer  met  nieuwe  peerden  rent .  b 


boven  het  dagheUcx 

)ch  maeckt  het  heylich  bouck  niet  uytter  hant  te  leggen ,  offer.  Num.28.19. 
3  laet  het  ganfch  gefin  op  hare  beurte  feggen 

Wat  yder  heeft  geleert,  en  uy  tte  SchnfiTgemerckt, 

Waer  door  hy  fii  nen  geeft  ten  goede  vint  gefterckt .  Scrhrife  »$ 

P         «         .  1  1  telejen  >  foo  maeckt 

ymt  loo  ghy  niet  en  pooght  een  yeder  wat  te  vragen  ^  uw  nkenm- 

G  wis  het  meefte  deel  fal  weynich  mede  dragen ;  fcw  C£T7hL 

Maer  als  een  yeder  fpreeckt,  en  reden  geven  moet ,  ff^l^t!d^n 

Dan  ïflet  dat  de  geeft  fij  n  plichten  beter  doet .  het  men  T^mm 

c  1  26 0.  is  te  [amen 

j  rr>  1  .   ind;  36 'y. 

d*i  des  jaers  op  elcken  dach  twee  capittelen,fjn  730.  capittelen:  opten  dach  des  Heeren  dubb d  getal,  fjnover  5*  der 
fdr  daghen,  102  cappittelen  int  jaer  .  Stelt  voor  klcyne  cappittslen(ghelijck  veelt  ij  ts  fijn  de  Pfalmen)  om  twee  ofte 
«■  voor  aen  te  lefen,  ofte  om  op  byfondere  gheleghentheden  meerder  ghetal  te  nemen  3  59.  maeckt  te  famen  119  /. 
titelen» 

Zz  j  Vergeet 


V%0  V  WE. 

Vergeet  oock  even  dan,  geen  alemoes  te  geven, 
En  laet  een  drouve  fiel  van  uwen  feghen  leven ; 
Ptov.31.ip.2tf,      Lijtyemant  hongersnoot,  of  eenich  ander  leet, 
Sent  koft,  wanneer  het  dient,of  geeft  een  noodich 
Ghy  nu,  met  dit  begin  gehey licht  aende  leden  , 
Gaet,  met  een  vlytich  hert,  tot  uwe  faecken  treden, 
Maer  fiet  dat  over  al  de  refte  vanden  dach 
Eenparich  henen  gaen,  en  eynde  nemen  mach  j 
Laet  aen  u  wefen  fien,  laet  in  u  woorden  mereken, 
Laet  fchij  nen  uy tte  daet  en  uwe  ganfche  wereken , 
Laet  blijeken  over  al,  dat  ghy  in  uwen  geeft 
V w  even  menfche  liefc,  en  uwen  Schepper  vreeft. 
Bewijft  met  11  gewaet,  met  uwe  rey ne  feden , 
Be  wij  ft  met  u  gebaer,  met  uwe  goede  reden , 
Be wijftet  over  al,  dat  ghy  een  ChriPcen  bloet 
In  uwe  leden  draeght,  in  uwen  boefem  voet . 
*>Een  recht  herboren  fiel  die  moet  haer  ganfche  leven 
»Bepalen  mette  tucht,  en  aende  reden  geven, 

Haer  lagh,  haer  oogh-gewenck,  haer  alderminfte  da 
Moet  nae  den  regel  fijn,  en  paffen  opte  maet . 
Siet  hoe  de  groote  God  oock  alle  flechte  faecken 
V erweerdicht  menichmaei  ten  nauften  aen  te  raecken  j 
Siet,  inden  tempel  felfs^  fiet  alle  kley n  geftel , 
Niet  fonder  fijn  beworp,  niet  buyten  fijn  bevel : 
Hy  laet  op  fijn  ghebot,  en  na  den  regel  ftieren 
Domp-horens,  richel-werck,  jae  fnuyters,  en  klauierefc 
Tot  aen  het  minfte  tuygh .  dat  is  tot  ons  ghefey  t , 
Dat  oock  het  minfte  werek  dient  inde  tucht  beleyt. 
Laet  vorder  opten  dach  u  finnen  niet  verftroyen, 
Niet  vliegen  inde  lucht,  niet  loopen  rinckel-royen , 


F%0  V  WE.  pi 

sliet  iwieren  over  al,  gelijck  een  lofle  ftroom , 
vdaer  pooght  de  geeften  felfs  te  houden  inden  toom . 
tel  menfch  die  ledich  is,  en  laet  de  finnen  fweven , 
!ijprt;  ick  en  weet  niet  hoe,  uyt  fijnen  wegh  gedreven ; 
in  alfier  los  ghepeys  in  onfe  finnen  (peelt , 
Wat  koomter  anders  van  als  dattet  fonde  teelt  ? 
iju  miflchien  uw  man  foodanich  van  manieren , 
|:hy  een  wind,  een  brack,  of  diergelijcke  dieren  , 
|  ien  vinck,  of  quackel  voet,  of  eenich  ander  beeft, 
Oaer  aen  hy  menichmael  verlufticht  fijnen  geeft, 
k)  dient  tot  u  beroup  met  alle  vlijt  te  forgen 
:.  Ie  lijn  geminde  queeck  kreech  voetfel  alle  morgen ; 
Ten  eynd'  hy  vinden  mach,  wanneer  hy  weder-keeiV 
Dat  hem  fijn  weerde  vrou  in  alle  dingen  eert . 
rit !  als  een  geeftich  quant  de  vryfter  wil  behagen 
i  fal  oock  haren  hont  in  fijnen  mantel  dragen, 
i  Ter  eeren  vande  maecht ;  hy  fal  oock  haren  hont 
En  ftreelen  metter  hant,  en  kullen  metten  mont: 
Êt  waere  liefcJe  draecht,  en  laet  hem  niet  genougen 
ft  een  tot  fijnen  vrient  een  gunftich  hert  te  vougen  , 
Maer  ftreckt  hem  wyder  uyt ;  foo  dat  hy  gunde  biet 
i]  Alwaer  hy  maer  de  gunft  van  fijn  geminde  fiet . 
Let  u  geen  vreemt  befouck  om  defen  tij  t  behagen , 
Siout  al  het  manne- volck,  behoudens  eyge  magen  j 
Hoe  lichte,  jonge  vrou,  ontftaeter  groot  verdriet 
Wanneermen  veel  geloops  aen  uwe  deuren  fiet  ? 
Ee  met  een  echte  man  gemeenfaem  kennis  houwen 
\rmogen,  des  verfocht,  ten  goede  fijner  vrouwen 
Te  leenen  haer  behulp,  maer  veel  by  haer  te  gaen, 
Pat  heeft  aen  menich  huys,  door  jonfte,  leet  gedaen. 


Zz  4 


Een 


a  Hier  van  xoort 

breeder  gehanddt  by 
Don  Antonio  da 
Guevara  in  fijne 
Jent-  brieven.  Epift. 
para  Molen  Pu- 
che  Valenuano. 
cs  letra  para  los 
rezien  cafados. 


V%OVVFE. 

Een  vrient  van  haren  vrient  tot  haren  vrient  te  kiefen 
Heeft  menich  eerbaer  wijf  haer  eere  doen  verlieten ; 

Dus3fchoon  ghy  met  uw  man  fijt  over  al  gemeen  ? 

Laet  des  al  niettemin  hem  fijnen  vrient  alleen. 
Een  die  van  buyten  koomt  te  willen  herrebergen 
a  Neminem  patia-  En  is  in  defen  ftant  een  vrouwe  niet  te  vergen ,  a 

tür  mulier  domum  r  •  •      _  J 

ingredi  fne  juf*     Een  neer,  men  weet  niet  wie,  een  vrient,  een  andei 
™IïïptwffeU*      D°tt  fomti  jts  fij  nen  weert  een  ftillen  overlaft, 
sum  nonnuiu  in  Wien  iflet  niet  bekent  ?  waer  ifïet  niet  gefchreven 
*riJZtJis°vki,  Wat  Paris  heeft  gedaen,  wat  Paris  heeft  bedreven  l 
mjy  turpeacp-     yyat  Paris  met  bedroch  ten  leften  onderftont 

gitiojum  eft  fcerm- 

nam  inconfuito  vi-     Doen  hy  een  jonge  vrou  alleen  gelaten  vont  ? 
7uemfimUf>  *1  Ey  fiet !  de  Grieckfche  vorft  is  in  het  dorre  Creten, 
ZZf°fiÊ&lT  En  laet  dien  vreemden  haen  met  fijn  gefelfchap  eten 
Lud.  vives.  ïib.  de     O  dwaef  heyt  vanden  man  1  hv  milt  fijn  weerde  liet 

ofpciomariticap.de       r . .         n   i-  r  1    i  i      *  i        r  r  i  \4 

v$mo.,  5ij  n  galt  die  wort  een  lchalck,  ee  bour,  een  meniche-iit 

Al  eer  hy  weder  koomt,  het  feyl  is  opgetogen , 
De  vloot  is  vande  ree,  en  over  Zee  gevlogen  • 
Helene  (wat  een  fpijt  1 )  Helene  was  gegaen , 
En  eerle  weder  keert  foo  is  haer  jeucht  gedaen  * 
Vermijt  dan,  jonge  vrou,  een  bed  te  laten  decken , 
Vermijt  in  dit  geval  u  tafel  uyt  te  trecken,  b 

En  gaet  oock  niet  te  gaft  als  by  het  naefte  bloet> 
Maer  leeft  om  defen  tijt  gelijck  een  moffel  doet . 
Te  rijden  inden  duyn,  te  rotlèn  aender  heyden , 
Of  door  een  jong  gefel  fich  uyt  te  laten  leyden  % 
Of,  foomen  elders  doet,  te  varen  mette  jacht 
In  eenich  binne-mcy  r,  of  in  een  verfche  grach^ 
Te  nemen  fijn  vermaeck  met  alle  blyde  geeften, 
•  Te  rennen  door  het  lant  tot  alle  boere-feeften  $ 


V%OVWE.  9* 

la  al  wanneer  de  man  is  uy  tter  ftack  gereyft , 
Ln  is  niet  dat  de  tucht  van  echte  vrouwen  cyft £ 
fonder  haren  man  met  vreemde  mannen  braflen  ? 
fchijnen  op  haer  eer  niet  meer  te  willen  paffen  y 
hy,  mijt  dit  loos  beleyt  -y  het  is  een  liftich  net  y 
)e  tafel  is  van  outs  een  voorfpel  van  het  bed.  a 
waer ,  het  Britten-lant  kan  defe  weelde  lijden, 
:r  mach  een  echte  vrou  met  loffe  toornen  rijden ; 
vlaer  watter  over  Zee  in  eenich  lant  gefchiet , 
n  Hollant  luytet  vreemt,  in  Zeelant  fluytet  niet. 
nu  de  moede  fon  met  afgemende  peerden 
1  leften  onderfchept  de  rontte  vander  eerden , 
loept  weder  11  gefin,  eer  datmen  gaet  te  bed , 
,n  lluyt  uw  dagh-bedrijf  met  Godes  foete  wet . 
t  noy  t  ontrent  den  heerr  met  uren  fitten  gapen  y 
yt  op  een  duffe  ftoof,  of  aenden  viere  flapen  ; 
Vlaer,  als  ghy  tot  befluy  t  uw  kinders  hebt  gekuft , 
$00  fluyt  u  kamer  toe,  en  ftelt  u  nae  de  ruft. 
/ nan  en  hoortet  niet,  dus  moet  ick  hier  gewagen 
f  1  yet  dat  Hechts  beftaet  in  rechte  finne- vlagen ; 
Neemt  my  ten  beften  af,  dat  ick  in  vryhey t  Ipreeck ; 
Een,  die  in  ftilte  ftraft,  die  hout  de  rechte  ftreeck. 
C  er  is  een  vreemde  luft  van  boenen,  dweylen,  fchueren, 
V11  al  te  net  te  fijn,  van  duyfent  vreemde  kueren ; 

V  trap  is  mijn  getuygh,  daer  niemant  op  en  gaet 
Ten  fy  dat  eerft  de  voet  haer  fchoenen  achter  laet : 

hangt  eé  ichooné  dwael,  maer  niet  om  aen  te  droogë , 
In  is  maer  enckel  fchijn  en  voor  de  luft  der  oogen ; 

V  meefte  keucken-tuygh  en  kent  geen  heete  vonck , 
En  fchier  al  watter  blinckt  en  is  maer  voor  de  pronck . 

*  a  a  Ick 


a  Conviviu ,  Vetu* 
rü  preludium.  Ac- 
curf.  ad  l.  quodait 
ff.  ad  Leg.  lui.  de 
Adulter. 

Ludi  ér  conviviu 
in  Anglia  focmina* 
rum  pudicitiam 
fufpettam  non  red' 
dunt.  Alberic.Gen  - 
til.  tratt.  de  nuft* 


Tegens  onmatige 
nau-keuricheyc 
der  vrouwen  o- 
ver  huys  en  den 
huys-raeL» 


r%p  v  we. 

Ick  heb  een  wijf  gekent  (o  dwaef  heyt  vande  menfche 
Van  ly  waet  foo  voorfien  als  yemant  mochte  wenfchei 
Men  vont  noch  evenwel  dat  fy  geduerich  at 
Of  op  een  blaeuwe  flet,  of  ick  en  weet  niet  wat  • 
Men  vinter  heden  noch  die  koffers,  pyfels,  kaffen 
Vol  aerdich  ferviët,  vol  ammelakens  taffen  y 
En  altijt  weder  aen,  en  evenwel  nochtans 
En  fietmen  over  difch  Pavy  noch  Rofekrans : 
Men  iffet  al  gewoon  in  herders  op  te  binden , 
En  voor  een  goeden  vrient  en  iffer  niet  te  vinden ; 
Waer  toe  lavenderbloem,en  al  het  fchoon  damaft  ? 
Het  flechtfte  vande  kift  is  voor  een  weerde  gaft . 
Men  vinter  even  hier  met  defe  plaegh  bevangen , 
Die  voor  haer  eygen  bloet  geen  ly  waet  willen  langen 
Soo  dat  de  felle  twift  hierom  foo  verre  gaet , 
Dat  jae  een  korfel  man  de  koffers  open  ilaet . 
Ick  hatedit  bedrijf,  een  wijfe  vande  vrecken , 
Die  menich  duyfent  pont  in  hare  koffers  trecken , 
En  hebben  evenwel,  al  fijn  de  (chatten  groot, 
Niet  voor  haer  even  menfch,niet  voor  haer  eygen  nioi 
Tracht,  lieve^  dit  gebreck  uy t  uwen  geeft  te  bannen  j 
Tis  rechte  plufery,  gehaet  van  alle  mannen , 
Het  is  uw  befte  pant,  end  aldernutfte  goet 
Dat  voordeel  of  gemack  aen  fijnen  meefter  doet. 
Ghy,  fiet  op  uwen  man  en  fijn  ghebot  te  paffen , 
Laet  dat  den  fleutel  fijn  van  uwe  rijeke  kaffen  j 

Wanneer  der  yemant  komt,  en  dat  hy  maer  en  fpre»ik 
Maeckt  dat  fijnwoort  alleen  upy fel  open  breeckt.  j 
Maer  veel,  die  onder  u  doen  alle  berders  glimpen, 
Verwecken  menichmael  de  lieden  om  te  fchimpen , 

D: 


Tegens  de  vrou- 
wen die  net  fijn 
óver  hare  huy- 
fen ,  en  flonflïch 
overhaereyghe© 
Uchaera. 


F%0  V  WE.  n 

m  dat  het  finnich  wijf  dat  banck  en  tafel  wrijft  , 
ntrent  haer  eygen  felfs  een  vuyle  flonflè  blijft, 
ons  op  dit  geval  een  woort  te  filmen  fpreken  y 
nt  hier,  befette  vrou,  dient  mede  van  geweken ; 
}hy,  die  nau-keurich  fijt  ontrent  een  lteenen  huys, 
fout  eerft  het  fchoon  gebou  van  uwe  leden  kuy s  • 
fiet  meeft  over  al  de  vrouwen  opter  ftraten 
lderhande  pracht  geweldich  uyt-gelaten , 
Acn  pleecht  hier  menichmael,  men  hout  gefetten  raet^ 
Dpt  fchicken  van  een  hayr,  en  t leggen  van  een  draet : 
zt  by  een  eygen  man,  of  binnen  lijnen  htiyfe , 
fit  vintmen  menichmael  een  backhuys  van  Medufe , 
len  leelick  momme-tuygh,  een  fpoock,  een  vuy  1  geftel  , 
en  'in  wiljet  al  in  een  ?  een  rechte  morflebel . 
Je  heeft  doch  niet  gemerekt,  hoe  dickmael  ganfche  dagen 
I  [vrouwen  fijn  geftelt  om  kinders  wech  te  jagen  l 
Jekrolèn,  ongeichickt,  wanbacken,  afgellooft , 
ic  fchabbe  voor  het  lijf,  een  nacht-douck  om  het  hooft? 
frommelt,  ongefien,  met  ongewafle  kaken , 

onkorte ;  foo  aeftelt,  men  fchijnter  af  te  braken  a     *  ***** 

iet  dunckt  my  wonder  vreemt,  hoe  menich  eer  lick  man  reynen  kieede, 

feytPaul.  i.Tim. 
2.9. 

Binc  lurifconfulti 
ajjerunt  flatutum 
prohibem  portare 
quafdam  ve/les  & 
ornamenta*  com- 
prehendere  folïim 
viros  non  mulieres\ 
cum  foeminis  talm 
ornamenta,  nonvi- 
rky  convent ant.  ut 
not.  Gloff.  &  l*h. 
Plat.  ad  1. 1.  &  2. 
C.  de  Defl.  holof. 
aurat.lib.u. 


[)it  lijden  met  gedult,  en  overfetten  kan. 
Dy  van  dat  gebruyek !  wilt  u  na  reden  eieren , 
D  menfeh  is  uytter  aert  een  vande  reyne  dieren : 
rleeft  oyt  een  fuyver  kleet  in  yemant  goeden  Ichijn , 
Ghy  fijt  het,  jonge  vrou,die  net  behoort  te  fijn.  a 
ier  feg  my  doch  een  reys,  is  al  u  geeftich  hullen 
^  er  flechts  om  aen  het  volck  het  oogh  te  mogen  vullen  ? 
Om  aen  een  jonge  wulp,  of  ander  dertel  quant 
Te  dienen  tot  een  fpoor  van  fijnen  geylen  brant  ? 

*aa  i  Neen, 


r%p  v  we. 

Neen,  eerbaer  herten,  neen :  wilt  uwe  teere  leden 
Alleen  maer  inde  vreucht  van  uwen  man  befteden : 
Hy  is  uw  luft,  uw  trooft,  uw  vrient,  en  opper-vooJÉ 
Dus  brengt  tot  fijn  vermaeck  al  wat  ghy  brengê  moil 
En  laet  u  reyne  dracht  geen  vreemde  luft  beforgen  , 
Maer  paft  op  uwen  man,  en  kuyft  u  alle  morgen ; 
Schickt  hooft,  en  leden  op,  al  iffet  noch  foo  vroughj 
a  oman*  vxoris     £)]e  eenen  man  behaeght,  behaeghter  al  genouch.  m 

txtra  domum  ad  r.  1     ,      p  ri      1  i •  i  r» 

tem-  Daer  lij  n  ontrent  de  dracht  twee  ichadelicke  rotlen, 


■virum  non 


Of  al  te  flordich  fijn,  of  al  te  prachtich  trotfen  5 
jicriar  en  fentenüA     j-j[er  dient  een  oogh  int  feyL  of  anders  fal  het  fchip 

JLuripidtt,  quapro-  .  P  j»        .  £  1>      J  11" 

numuvit  muih-      Geraecken  in  gevaer  van  d  een  or  d  ander  klip  . 
ZJTJiït  Dacr  fijnder  onder  u  die,  juyft  gelijck  de  flecken  i 
fZ'dT&Z^u  Genouchfaem  huys  en  al  met  haren  lijve  trecken ; 
cbritudinem  fi  co-     Men  vint  dat  haer  beflach  in  hals  en  hant-cieraet 
XmlbumZpL     Haer  ganfche  vaders  erf  in  prijs  te  boven  gaet . 
b*rum.  nihu  enim  q]^  die  nu  fijt  getrout,  moocht  reyne  kleeders  drage 

eam  cogerefortt  or-  -?    .3  1  111 

mum  pr*/e  fene  Op  datj  aen  uwen  man  te  beter  mocht  behagen ; 

tZ^Jif.  tit%     Ghy,  die  noch  vryfter  hiet,  moocht  eieren  uwe  jeuci 

limi  c&n?i  '       Op  datje  totten  man  te  beter  koomen  meucht . 

Laet  dat  u  baken  fijn .  geen  kleet  en  moeter  ftrecken 
Om  eenich  dertel  oogh  tot  kiften  op  te  wecken ; 
Blijft  dan  in  defe  maet,  en  fijt  ontrent  u  kleet 

b  Mundicies  fit      Niet  al  te  flonfich  vuyl,  niet  al  te  machtich  breet.  k  : 
Ecadic  haer  reyne  dracht  bcfluyt  in  defe  palen, 

fit  luxuri*.  Eraf  £n  kan  geen  achter-klap,  met  reden3  achter  halen ; 

Toteft  muiier  ma- 

irimonio  elocata  eo  quidem  confilio  modeïie  fefe  ornare.ut  viro phceat,  ejufif3  amorem  fibi  conciliet,  ne  ipfa  defiai 
in  adultcrium  labatur  :  cozlebs  autem,  ut  virum  fibi  ƒ 'acïliuxqudrat .  neutri  vero  iflud  conceditur,  fi  eo  anim  uc 
tur-,  ut  externos  ad  libidwem  incendat,  aut  juvenum  animos  in  inconcejfum  amorem  alliciat.  ita  hanc  maten.  I 
multaconcludit  Tiraqu  II.  ad  l.  connubial.  3.  num.40. 

Sunt  tarnen  qui  honejtius  judicant  vxorem  ( fi  marito  ita  placeat)  excultiorem  prodire,  quam  virginem  \  vxM 
Ik  virife  ornat  'y  virgo  Dommi.  Vives  de  Chrisi.  foem.  lih.i.  cap.  de  ornament, 

Vai 


Want  watmen  hier  en  daer  voor  wijfe  fchrij  vers  vint, 

Die  fijn  meeft  altemael  in  defen  eens  gefint.  a  a  Omnesfere  Theo- 

oc  aer  toe  de  groote  pracht  ?  wat  iffer  mé  te  winnen  ^LtfgS 

in  $  nijt  van  uws  gelijck  ?  betoomt  uw  trotfche  finnen :  tfbm  eun* -exThe- 

'        ,  JD     '  '  .  1         ologus  D.  Thomas  l. 

Men  acht  een  vrouwe  kleet  dan  belt  te  hj n  gemaeckt,  2.^.**'*.  ak.i, 

Alft  niet  en  wort  benij  t,  en  niet  en  wort  gelaeckt .  tfZmc^T2 

i  ï  loon  van  hooge  dracht  is  een  van  defe  dingen :  lexand-  Hdesin  2- 

datje  boven  itaet  u  lchijnt  te  willen  dringen ,  is*.mmh.3.B*^ 

Of  datje  fouckt  de  gunft  van  eenich  buyte-vrient,  %^sZ$7* 

Of  datje  metter  daet  en  vlees  en  weerelt  dient :  ™rh:r  °™f™> 

)  hmfconfukts  lo- 

<  elt  een  van  dele  dry,  alleen  de  bloote  namen  pi*t.i»i.  wu 

ie  lullen  uwen  man,  die  lullen  u  belchamen ;  m*/.  &  *wö  uk 

Ghy  daerom,  Chriften  hert,mijt  door  een  fedich  kleet  ,  u^ffffm^ 

En  ander  lieden  haet,  en  eygen  herte-leet .  ^ 
loewel  ghy  machtich  fijt,  waer  toe  het  moedich  prijcken  ^f^inl%e^ 

pet,  wat  u  gek  vermach,  ter  rechter  plaetfen  blij  eken  -y  ^  g  ^  veL 
;i  |  Maeckt  dat  een  fchamel  menfch,in  plaetfe  van  geklach, 

Een  fegeri  over  u  met  reden  fpreken  mach.  b  b    »  *m 

.  1  1      1     n  n  1111  deught  van  dat 

i  ]  et  gout  aldus  belteet  en  vreelt  geen  nolle  baren ,  mei&  wijfbefchre- 

( een  krijgh  en  haer  gevolgh,  geen  tanden  vande  jaren.,      vm  Prov.31. 
Geen  brant,  of  hoogen  vloet,  geen  ongewifle  kans ; 
Het  gout,  aldus  befteet,  dat  heeft  den  beften  glans . 
)t  rijekdom  aengeley  t  om  uwe  pracht  te  fty  ven 
if  Jan  u  van  uwen  God,  en  uyt  den  hemel  dry  ven  ;$ 
Maer  rijekdom  aengeleyt  ontrent  een  fchamel  menfeh^ \ 
Kan  u  voor  eeuwich  fijn  vermaeck  en  herten-wenfeh . 
eel  ifler  over  al,  door  overtollich  proncken, 
1  prangen  vande  fiel,  en  fwaren  angft  gefoncken 
Als  haer  de  doot  beftreet ;  maer  noy  t  en  heeft  de  pracht 
Aen  yemant,  doen  hy  fterf,den  minften  trooft  gebracht. 

'        *  aa  3  Wel 


V%0  V  WE. 

Wel  laet  dan  u  gepeys  niet  angftich  liggen  malen 
Hoe  datje  mettet  lijf  fult  voor  de  wëerelt  pralen, 
Maer  weeft  tot  aller  tijt  met  defen  angft  vervult, 
Hoe  datje  voor  den  Heer  de  (iele  eieren  fult. 

i  Peu2'9i  ware vrou-cieraet en *s geen ^ayr te vlechten , 

Geen  baggen  aen  te  doen,  geen  kanten  op  te  rechten ; 
»  Het  is  een  fedich  hert,  dat  uy  t  een  ftillen  geeft 
»  Sijn  oogen  neder  {laet,  en  fijnen  Schepper  vreeft. 
Verlaet  dan  alle  fucht  van  defe  malle  dingen  * 
En  ftelt  uxierfel  niet  in  uwe  groote  ringen  -y 

Want  fchoon  mefi  groote  fchat  in  rijeke  fteenen  cjuifi 
Noch  ifler  niemant  rnoy  die  goede  leden  mift.  a 

ornataefi  bene  qua  rt  x       •  •  r  i       i*      T         \  i  •     r  1 

momtJejï  mJè.  Het  Wi]r  moet  onder  dies  haer  kleet  en  cieriel  vougen , 
jukti  mofi.      £0Q  jat  een  \}{\\ic}K  man  mach  hebben  vergenougen ; 

Want  mits  haer  ganfche  dracht  maer  op  den  man  en  £ 
Soo  ftaetet  aende  man,  en  onder  fijn  ge  biet . 
Is  dan  uw  bed-genoot  tot  moy e  dracht  genegen , 
En  datje  tottemaet  hem  niet  en  kont  bewegen,  \ 
Soo  buygt  nae  fijnen  wil,  maer  tuyght  in  u  gemoet 
bAdmonet  typi-    Dat  ghy  het  om  den  man,  niet  om  de  weerelt  doet, 

anus  marter  nup-  %  #  *     r      •  11  •  t  l 

$ai ,  ut  vtdeam  w  Maer  ioo  in  tegendeel  u  vnent,  uy t  goede  reden, 
mmium  pi  per  js  met  een  kleet  voor  u  en  hem  te  vreden : 

flacendi  ftumum  .  * 

de  conjugum  fit*.     Soo  hebje,  jonge  vrou,  voor  al  doch  geene  kans 
dum  eos  in  excufa.     1  ot  eenich  li]  r-cieraet  van  onge woonen  glans : 
Sifcï  Een,  die  met  kleynen  koft  kan  haren  man  behagen , 
trimiyjtconfenfw-  £n  mach  geen  rijck  gewaet,  geen  groote  fteenen  dragen^ 
Wie  daerom  prachtlch  gaet,  oock  tegen  fijn  gebot, 
Is  boven  haren  man,  en  tegen  haren  God . 
Daer  fijnder  hedenfdaechs  in  defe  ftadt  te  vinden, 
Die  weten  aenden  man  het  ooghe  toe  te  binden , 

S( 


F%0  V  VlfE.  9 

5oo  dat  hy  niet  en  merckt,  al  wort  hy  fchoon  gepluckt, 
4oe  diep  de  vrouwe-pracht  hem  inde  beurfe  druckt . 
lift  dient  aengemerckt  en  aenden  dach  getogen, 
j  dat  een  eerlick  man  niet  meer  en  fy  bedrogen, 
3p  dat  een  loofe  vrou  nae  defen  nimmermeer 
i  In  prale  tegen  danck  van  haren  overheer . 


E  n  wijf,  een  moedich  wijf,  was  uytter  aert  genegen, 
Cu  door  een  rijcke  dracht  haer  vrienden  op  te  wegen , 
Maer,  fiende  dat  haer  man  hier  tegen  dapper  ftack , 
Soo  om  de  groote  koft,  als  ander  ongemack  > 
Bdenckt  een  flimmc  vont .  fy  gaet  in  alle  kramen, 
B^ngt  fyde,  brengt  fluweel  in  eenen  hoop  te  famen  • 

*  aa  4  En, 


V%0  V  WE.  1 

En,  naer  een  groot  beflach,  fy  koopt  een  prachtich  1 
Om  nae  den  nieuwen  tits  te  worden  uy  t-gereet . 
Het  pack  is  opgemaeckt,  en  heeft  fijn  volle  leden ; 
Maer  boven  haren  ftaet,  en  tegen  alle  reden , 

Soo  datter  maer  en  reft,  hoe  dat  haer  weerde  vrient 
En  om  den  tuyn  geley t,  en  ingenomen  dient ; 
Sy  roept  een  vande  wijfs,  die  door  de  fteden  loopen 
En  dragen  dit  en  gint  aen  yeder  een  te  koopen , 
Sy  geeft  haer  dit  gewaet,  en  fey  t  haer  boven  dien 
En  wat  te  feggen  ftaet,  en  watter  fal  gefchien . 
Het  wijf,  dus  onderrecht,  koomt  in  het  huys  geftreken 
Ter  ure  dat  de  man  daer  mede  was  te  fpreken ; 

Sy  doet  een  lang  verhael  hoe  feker  fchoone  dracht, 
Vyt  enckel  ongeval,  te  koope  wort  gebracht  j 
En,  om  den  goeden  man  te  beter  in  te  leyden, 
Seyt  voor  een  kleyne  prijs  daer  van  te  fullen  fcheyden , 
Heeft  even  metter  daet  het  kleet  op  geit  gefet , 
Tis  weynich,  fprack  het  wijf,  maer  noot  is  fonder  \ 
De  vinfter  vande  lift,  gewet  op  defe  ftreken, 
Na  datfe  langen  tijt  den  vlieger  heeft  bekeken, 

Genaeckt  tot  haren  man  en  grijpt  hem  metter  hant, 
En  feyt  hem  in  het  oir  •  o  wat  een  aerdich  pant ! 
En  wat  een  kleyne  prijs !  ghy  let  op  alle  baten , 
Dit  voordeel,  lieve  man,  en  dient  u  niet  gelaten ; 
Gewis  foo  my  het  kleet  ter  dege  paffen  mocht, 
Daer  is  geen  t wijffel  aen,  het  dient  te  fijn  gekocht  ,^ 
Naer  onderling  gefpreck,    gaet  den  vlieger  paffen  j 
Die  ftaet  haer  aen  het  lijf,  als  uyt  het  lijf  gewaffen, 
De  man  fpreeckt  totte  koop,  al  is  hy  wonder  vijs, 
So  om  de  goede  ftoff,  als  om  den  kleynen  prijs . 


V%pVVFE.  96 

d  kort',  het  liftich  wijf  gaet  metten  vlieger  proncken, 
vrient  die  fietet  aen,  en  houtfc  voor  gefchoncken 
teiiet  hoe  menich  man  door  löofe  vrouwen  dwaelt, 
icz  kleet  was  jae  gekocht,  en  dier  genouch  betaelt. 
lij c  een  korce  ftont,  de  man  die  koomt  te  fterven  5 
en  waffet  al  bekaey  t,  geen  kint  en  macher  erven  $ 
v4en  vint  aen  alle  kant  een  huys  vol  fware  fchult^ _ 
Len  kafle  fonder  gek,  een  hooft  vol  onverduit . 
:  is  een  ilim  gebreck  wanneer  de  vrouwen  liegen^ 
om  de  focte  pracht,  haer  eygen  man  bedriegen  5 
jhy,  pleeght  geen  quade  lilt,  maer  gaet  hier  ronder  i% 
Doet  niet  uy t  loos  beleyt,  of  op  een  eygen  fin : 
een  noodich  kleet  te  breken  olf  te  maken , 

ofFet  uwen  man  oock  foude  mogen  fmaken ;  v*orm  vefiibm& 

-•11        1  1  r       i>  •  1  oruamtntü  lenmfe 

ïïi  dunckcet  hem  te  bont,  100  dientet  niet  gewaecbt ;     vtro  acc^.  r*m. 
>  Geen  kleet  en  paft  de  vrouw,  als  dat  de  man  behaecht.  1  Q9mnh-^  »■  f** 
ii: !  als  een  dertel  wijf  wil  hooffche  tabbaerts  dragen , 
'Ètbuyten  haren  ftaet,  en  boven  hare  magen , 
Wil  ketens  om  den  hals,  en  ick  en  weet  niet  wat, 
3out,  peerels,  diamant,  int  kort',  een  ganfche  fchat, 
Der  is  geen  feggen  aen,  al  is  de  man  verbolgen, 
D  pracht  die  kanckert  in,  de  dochters  willen  volgen ; 
-Iet  is  een  Zeeulche  fpreuck ;  ghelijck  het  oude  long 
Joo  pijpt  van  eerften  af,  foo  queek  het  kleyne  jong. 
D  maeckt  een  eerlick  man  by  wijlen  drouve  nachten  f 
D:  baert  hem  laete  forgh,  en  1  ware  vroegh-gedachten , 
>oo  dat  hy  menichmael  in  onruft  leyt  en  maelt, 
3  ware  dit  geborcht !  o  ware  dat  betaelt ! 
H:  loon  van  fijnen  ftaet,  de  vruchten  fijner  renten, 
D  winft  van  dat  hy  koopt  om  weder  uy  t  te  venten 

*  b  b  Verfmelt 


a  Veel  oude  ivet- ge- 
vers hebben  defeon- 
ghemacken  inden  o- 
verdctct  vande  klee- 
deren  van  over  lang 
wel  ovetwoghen 
ende  veel  behulp- 
middelen daer  tegen 
gefockt  ;  dan  gheen 
beter  beoordeelt  dis 
de  wet  van  Sehucies 
van  de  tpelcke  een  fs- 
ker  fchrijvcr.  a}d'U 
ffreeckt :  Ses  or- 
donnaces  eftoy- 
ent  celles  que  U 
femme  de  cpndf- 
tió  librc  nt  puil- 
fe  mener  apres 
cfelle  plus  d'une 
chanibiïere,fi  116 
lors  qifelle  ftra 
yure :  ny  ne  puif- 
fe  forti*  hors  la 
vi]lc  de  nui£r>  ny 
pdyter  joaux 
d'or  a  1'eiuour  flx 
peïïoraie^iy  rob- 
be  cnrichie  de 
broderie  fi  el  Ie 
n\':fï  publiquè  & 
piièatinc.  Et  ainii 
par  ces  exceptiós 
feonteufes ,  il  di- 
vertiflbit  inge- 
nieufemet  fes  ci- 
toyens  des  fuger- 
fiuitez  &  delices 
pernicieufes. 
Mqntag.lib.i.  des 
tfifais  cap.43.  vi- 
de Befold.  lib.2. 
cap.2.  Folie. 

b  Judi  Trofert.  3. 
El g  12.  Vat  late 
hac  de  re  qneritur. 
Matrona  in  cc  dit 
cc n fa  indut a  ?iepo- 
tum.  &c. 


F%  0  V  PW  E.  <  i 

Verfmek  gelijck  een  mift ;  en  al  fijn  bitter  (weet 
En  druypt  maer  op  het  wijf,  en  wort  een  fyde-kleet 
W at  raet  in  dit  geval  ?  de  man  wort  aengedrongen 
Tot  boofe  linckerny  en  loofe  buy  te-fprongen ; 
Hy  fpant  het  ganfche  breyn  en  alle  krachten  in 
Tot  alle  dim  bejach,  en  alk  vuyl  gbewin . 
Men  fiet  oock  weefen  lelfs  in  dit  geval  bedriegen  , 
De  tróuwe  lijt  gewelt,  men  hoort  de  menfehen  liegen, 
Men  vint  dat  aen  het  volck,  dat  grooter  ftateil  heeft, 
Oock  dickmael  tegen  eet,  yet  aende  vingers  kleeft. 
Wien  iflet  niet  bekent  dat  onbedachte  wijven 
Oock  vrome  mannen  felfs  in  quade  wegen  drijven  ? 
Wien  iflet  niet  bekent  dat,  als  de  vrouwe  malt , 
De  nian,  oock  by  gevolch,  in  quade  nucken  valt  ? 
Wien  ifiet  niet  bekent  hoe  door  een  gulden  regen 
Veel  linckers  haer  bejach  en  fnoode  rancken  plegen  ï 
Wat  heefter  menich  wijf  haer  eere  leet  ghedaen 
Om  wel  gckJteet  te  fijn,  en  moy  te  mogen  gaen  ?  b 
Dewijl  dan  uytte  pracht  foo  veel  gebreken  rij  ie n , 
S'00  wil  ick  hier  de  jeucht  een  weynich  onderwijlen ; 
Hier  is  de  rechte  ftont  te  brengen  aendt  n  dach , 
Of  ymmer  jonge  vrou  gefchencken  nemen  mach. 
Daer  is  een  feker  gift,  die  niet  bedeckte  loncken 
Wort  in  het  huys  gebracht ,  en  aen  het  wijf  gefchonck 
Daer  is  een  ander  gaef,  die  brengtmen  aen  de  vrou , 
Op  dat  voor  al  de  man  den  handel  weten  fou : 
Van  beyde  dient  gewaecht .  Als  door  bedeckte  ftreken, 
Yet  aen  een  jonge  vrou  wort  inde  vuyft  gefteken , 
Daer  is  geen  twijffel  aen^  dat  heeft  een  angel  in, 
Het  is  de  wech  gebaent  tot  ongefchickte  min . 

I 


V%0  V  WE.  97 

)t  tegen  dient  behulp  :  Ghy,  die  cp  vafte  gronden 
de  blijven  onbefmet  van  dele  loofe  vonden, 
Wik  blijven  datje  fijt,  en  leven  metter  eer , 
Sent  alle  fchenckers  heen  tot  uwen  overheer . 
iien  noch  jonge  vrou^  noch  vryfter,  giften  namen 
die  voor  haren  man,  of  haren  vader  quamen , 
Veel  waren  heden  noch  bevrijt  van  alle  (rnaet , 
Die  nu  niet  anders  lijn  als  veechfel  op  de  ftraet . 
ter  totten  tweeden  aert .  daer  fijn  gel  lepe  gaven, 
e  oock  de  mannen  felfs  by  wijlen  ondergraven , 
Door  middel  van  het  wijf.  o  !  wacht  u,  lieve,  wacht 
Van  al  dat  onverhoets  wort  in  het  huys  gebracht . 
t,  die  een  fwaer  geding  heeft  voor  den  rechter  hangen, 
t  eft  dickmael  aen  het  wijf,  om  haren  man  te  vangen  j 
Hy  geeftet  aen  de  vrouw,  als  aen  een  gragen  vis., 
:  Die  met  een  gulden  houck  alleen  te  vangen  is. 
lel  hebben  vaft  geftek  dat  fwacke  vrouwe-finnen, 
ly  lichter  ais  de  mans,  met  gaven  fijn  te  winnen ; 
(lae  datter  felden  wijf  foo  groote  krachten  heeft 
Dat  fy  een  ftil  gefchenck  gewillich  weder  geeft, 
en  heefter  ons  genoemt  die  rijeke  gaven  kregen , 
1  des  ai  niettemin  den  looien  handel  fwegen  5 
Iae  (laken  uytte  weegh  al  datter  was  gebrocht, 
Vy t  vreefe  dat  de  man  y et  weder  fenden  mocht, 
.ïy,  beter  onderricht,  en  laet  u  niet  bekoren, 
aer  toomt  den  vrecken  aert  de  vrouwen  in  geboren ; 
En  flacht  in  dit  gevaer  u  moeder  Eva  niet, 
Die  Adam,  om  de  vrucht,  tot  quade  kiften  riet. 
tnv  eei  vveerde  man  een  rechter  inden  lande , 
F  races  -heer  in  het  hof ;  en  dat  een  volle  mande 

*  b  b  z  Van 


Multéi  mulieres  ita 
funt  ajfeftat,  vt , 
quod femel  apud  fa 
viderunt,  pati  non 
fcjfint  gratis  altb 
tvjünfire.  Idcirco 
Ijüi  fceir.inai  fa- 
tum in  ilïam  facra- 
tiprem  vitam  non 
infarebant ,  quod 
fjrgareni  idoneai  ef- 
fa  mum  communt- 
tati.  Ltd.  Viveslib, 
2.  de  Chrifl.  focm. 
cap.  quomod.  agm~ 
dnrn  domï* 


V  VFE. 


Van  eenich  dierbaer  tuygh  koomt  facken  ia  liet  huy 
i!Sf££%    Ey  hout  u  grectich  oogh  en  uwe  finnen  kuys : 
lebenchn  Efiu.  33-  £n  jaet  geen  porceleyn^  geen  over-zeefche  glafen 
sht  fcbcone  ex*m-  V  drucken  in  het  brey  n,  of  inde  finnen  blafen 
%Ze.  *?.  sfmTi.     Het  doodelick  vergif,  dat  u  en  uwen  man 
3,  Num.16.15.     jn  jrUqj^  m  quaden  naem,  in  fchande  brengen  kan : 
En  laet  geen  rijcken  fteen,  geen  kop,  of  gulde  tchalen^ 
Door  haren  flicker-glans  u  in  den  boefem  ftralen  • 
Al  watmen  qualick  wint,  en  is  maer  eenmael  foet, 
Maer  is  een  eeuwigh  leet,  een  beul  in  u  gemoet . 
De  fonde  kan  den  menfch  een  kleynen  tij  t  vermaken, 
Maer  fal  noch  evenwel  ten  leften  bitter  finaken : 
»  De  fonde  geeft  alleen  maer  fchuym  van  loife  vreuc 
»  Maer  geen  volkomen  hey  1,  als  inde  ware  deucht. 
Wel  leert  dan  uwen  man  in  goede  plichten  ftij  ven, 
En  wacht  hem,  lieve,  wacht  tot  vuyl  gewin  te  drijven , 
En  voet  noy  t  inde  borft  een  onverladen  geeft : 
9j  Die  geeft,  en  niet  en  neemt,  gelijckt  den  hemel  mei 
cafomm  vtken^  Laet  even  vaften  koft,  laet  eteli  jcke  waren , 

firn  memorU  prodi-  T  ..  •  i     t  rirr        1  ï       *  C 

tum  eti  m  mini-  Laet  wijn,  en  wilt-braet  ielrs,  laet  alle  giften  varen  > 
TapeftTut™     Dat  is  de  befte  voet  omniet  te  fijn  bevleckt , 
neqm ut  minijiri*    „  £)e  kley  nfte  gave  fchaet,  de  minfte  gifce  treckt . 
juid  mumri&loco  Men  fegge  watmen  wil,  de  daet  die  kan  betuygen 
ZrXlTvhac*-  Dat  oock  een  kley n  gefchenck  kan  groote  lieden  buygefl 

tohü :  id^ue probat  föct  geVen  heeft  vergift .  ghy  rechters  van  het  lant. 
■Befoid.hb.pol.2.  t>  b       b  ;  > 

tap  s-de  magisirat.     Hebt  oock  in  dit  geval  een  toegelloten  hant . 

TorrupHoZ  ZZ  Wat  van  het  tegendeel .  'k en  vinde  niet  gefchreven 
#Mm  honejio  p™-  [)at  vrouwen  lijn  gerecht  om  wech  te  mogen  geven , 

textx  mrebunt.  vi-  .      .  \    r  \r      1         i  n  l 

&  Dcuc.i6.iq.       Oock  niet  ten  goede  lelrs  •>  naer  beurs  lluyt  wonder  V 
Ten  fy  dat  haer  de  man  dit  anderfins  belaft. 


98 


t  is  van  ouden  tijt  tot  heden  toe  gefchreven , 
t  vrouwen  karich  fijn,  en  niet  en  willen  geven ; 
En  als  een  gierich  menfch  bekoomt  een  milden  fin, 
Dat  heeft  een  vreemt  gevolch,  een  loofen  handel  in. 
iltdaeronv,  jonge  vrou,  wilt  alle  tijt  gedencken 
keeren  u  gemoet  van  nemen  ende  fchencken  , 
°)  Door  beyde  wort  men  licht  in  cjuaden  naein  gebrocht, 
Wie  geeft,die  biet  haer  aen ;  wie  neemt,die  is  verkocht, 
rhoet  u  boven  dat,  van  geit  by  een  te  garen ,  Dc  vrouwe  cn 

!  wilt  aen  uwen  vrient  ten  vollen  openbaren ,  poÈEuIP^yl 
Van  waer  uw  fpaer-pot  koomt ;  t'is  uytter-maten  foet,tenwctc  hares 
Als  man  en  wijf  verftaet  wat  d  een  en  d'ander  doet . 
- 1  pot-gelt  inde  beurs,  de  koftelijcke  ringen  , 

I  f;  ketens  om  den  arm,  en  diergelijcke  dingen , 

En  ftaen  u  geenftns  wel,  dan  als  uw  man  verftaet 

II  Van  wie,  en  waer  het  koomt,  en  watter  omme-gaet,  4  a  ^am 
H  wijr,  dat  anders  doet,  lal  opte  tonge  rijden, 

Aldoor  het  ganfche  lant  dit  quaet  vermoeden  lijeden, 
f  Of  datfe  diefte  pleecht,  en  haren  man  belleek  -y 
Of  datfe  dertel  is,  en  met  haer  eere  fpeek. 
I  er  fy  de  man  vermaent  van  fich  te  willen  hoeden 
h  pracht  in  fijn  gefin,  door  eygen  moy,  te  voeden ; 
Al  w7atter  fpruy ten  kan  uyt  loo  een  dwaes  bedrijf 
fi  Is  altijt  nieuwe  koft,  en  ftaech  een  moedich  wijf. 
jfsvry  een  beter  voet  de  vrouwen  aen  te  wij fen 
lat  luft  tot  ware  lof  dient  hooger  op  'te  rijfen ; 
En  dattet  dwaef  heyt  is,  te  geven  fijn  gemoet 
Tot,  ick  en  weet  niet  wat,  tot  enckel  poppe-goet . 
aer  vrient,  om  u  gemael  hier  toe  te  mogen  leyden 
>o  wilt  voor  eerft  de  pracht  van  uwe  leden  fcheyden ; 

*bb3  De 


addecet 
Clam  vrro 

habet  -partum,  ei 
baud  commodi 

Quin  viro  aut 
fubtrahat,  aut 
ftupro  invenerit» 
Hlaut .  in  Caftn. 
vid.  I.  Qutntus 
Mutius  ff.  de  Do- 
nat.  inter  virum  & 
'vxorem.  Hot  oman. 
in  Obfervat.  riejurc 
Connub.  cap-  if, 


V%OVVVE. 

De  wet  heeft  volle  kracht,  en  treft  de  lieden  beft 
Als  eer  ft  de  ware  tucht  in  haren  gever  veft . 
Gclijck  een  machtich  vorft  fich  opent  inde  feden, 
Soo  gaetet  in  het  hof,  en  dickmael  inde  fteden  , 
Iae  door  het  ganfche  rijck .  een  deftich  overheer 
Ghebiet  oock  fonder  wet,  en  is  een  domme  leer  • 
Ghy  Princen  van  het  huys,  en  alle  ware  mannen , 
Wilt  alderley  getoy  van  uwe  leden  bannen ; 

Want  foo  ghy  ledich  kleet,  en  niet  te  prachtich  gaet, 
Ghy  fult  u  gans  ghefin  bewegen  totte  maet  . 
De  man  moet  deftich  fijn  in  alle  fijne  wegen  , 
Tot  pralen  niet  geneycht,  tot  proncken  niet  genegen ; 
Een  man  in  fijn  bedrijf,  een  man  in  fijn  gelaet , 
Geen  pluyfer  achter  huys,  geen  proncker  achter  ftraet 

lek  fie  uw  weerde  vrient  vertreckt  fijn  weder-komen , 
Dies  is  u  teere  fiel  van  droef  heyt  ingenomen : 
Het  ftreckt  u,  jonge  vrou,  tot  ongewoone  pijn 
Soo  lang  in  u  gefin  alleen  te  moeten  fijn . 
Wel  aen,  om  van  ghetreur  uw  finnen  af  te  wenden , 
lek  wil  u  tot  befouck  mijn  lief  Gefeifchap  feilden, 
Die  fal  u  dit  en  gint  noch  brenghen  aenden  dach 
Dat  u  en  al  het  huys  ten  nutte  dienen  mach  \ 
Die  fal  tot  u  behulp  te  voorfchijn  koenen  bringen 
Veel  kleyne  (foo  het  fchijnt)  maer  echter  nutte  dingen : 
Mijns  oordeels  dienter  niet  voor  kleyn  te  fijn  gefchat, 
Indien  een  groot  gefin  lijt  hinder  fonder  dat .  a 

aNo;j  funt  cor.temnenda  quafi ' parva  ,  fine  ^uihm  magn* 
coajiare  non  pjfmu.    Baron,  ad  Ldt* 

n 


r%pVWE.  99 
|;  fpreeck,  mijn  ander  ick  .  4  Ick  ben  u  toe  gefonden 
Iji  yemant,  die  begreep  hoe  uwe  faeektn  Ronden  -y 
nek  kan,  wanneer  het  dient,  met  drouve  fijn  bedroufc, 
IlEn  trooften  na  den  eyfch,  daer  yemant  troofl  behouft, 
1  deert  een  j  onge  vrou,  die  in  het  huys  gefioten 
leenich,  fonder  hulp,  met  droef heyt  over- goten  , 
iFerwijl  haer  tweede  fiel  de  weerelt  omme  feyk , 
Df  in  een  verre  kuft  fijn  rijeke  waren  veylt  \ 
als  een  deftich  man,  om  faecken  vanden  lande, 
ials  een  drouf  ghepeys  fijn  vrouwe  laet  te  pande: 
O  tis  een  fware  lalt  de  menfehen  op-geley  t , 
Wanneer  een  verre  reys  twee  lieve  fielen  icheyt . 
ïl  aen,  ick  ben  geneycht  om  door  bequame  reden  ^ 
oodich  in  het  huys,  en  dienftich  inde  feden , 
Te  ftremmen.(foo  ick  kan)  u  drouvich  ongeval ; 
3hy,  leent  een  gimftich  oir  aen  dat  ick  feggen  fal. 
Ic  heb  door  eygen  claet  veel  dingen  waer  genomen , 
1:1  fijnder  boven  dat  van  elders  by  gekomen , 
Rek  wil  het  akemael  u  ftorten  inden  fchoot , 
I  En  al  tot  enckel  dienft  van  uwen  bed-genoot  • 
Vd  hoort  mijn  eerfte  les .  Veel  wijle  lieden  meenen 
E:  noyt  befette  vrou  yet  dient  te  komen  leenen , 
-Iet  iy  dan  keucken-tuygh,  of  ander  kley  n  beflach  3 
Of  yet  dat  tottet  bed  of  tafel  dienen  mach . 
T  menichmael  gefien  dat  op  het  weder-geven 
E  bueren  onder  een,  en  lieve  vrienden  keven , 
Daer  hapert  veel-tijts  yet  -y  het  afgeleende  vat 
Dat  heefc  een  vuyl,  een  buyl,  of  ick  en  weet  niet  wat  ?. 
E  er  wert  een  foet  gebruyek  hier  voormaels  onderhouwen 
B  feker  geeftich  volck ;  daer  moeften  alle  vrouwen 

*bb4  De 


a  T)e  Schrijver 
•voert  hier  fi)neygtn 
Huys-vrci.we  tn, 
handelende  met  de 
\onge  vrouwen  van 
verfcheyden  huyf- 
felicke  jaechen  ,  die 
(foo  het  fchijnen 
mach)  vankleynder 
Weerden  fiya  ,  maev 
evenwel  indi  huys~ 
houdinge  van  gr 'oo- 
tengebruyeke. 


V^O  V  WE. 

De  moeder  hares  mans  gaen  eyflen  yèt  te  leen , 
piutarcha  ende      j_jjec  fy  een  poe  of  glas,  een  banck  of  ly  waet-fteen ; 

uyt  den  jelven  Hie-  J  I       ,       O      '  J 

ronymwadiovin.  Al  inde  bruyloft  lelrs :  de  moeder  daerentegen 

verhalen  d*t  in    ^      r      t      i-  C       1  1-1  1 

Ufti  (ce»ji«d<  m  Ontfeyde  dit  veriouck,  en  liet  naer  niet  bewegen , 

Sach  uy  tter-nuten  grau,  ten  minften  foo  het  fcheen. 
weehop datdmieu     £n  font  de  jonge  vrou  met  roode  wangen  heen : 

ghehoude  djer  tiyt  \        r         1  11    •  \- 

geieert  hebbed  de  Dat  was  genouch  geleta,  leert  alle  jonge  dieren 
df'bZltï  Moi  Ter  eeren  vanden  man  fijn  weerde  moeder  vieren , 
dnsy  nadcrhmt       Verdraechtfe  met  geduit,  bedrouftfe  nimmermeer, 

haerntet  en  [ouden  "  '  \    r  r  \  \        i-  1 

poten*  alhoewel  fy     Al  Ipreecktle  iomti]  cs  hart>  het  dient  tot  uwe  leer ; 
ïeTwJtLtiïuh,  Voor  al  onthout  de  les,  u  heden  aengewefen , 
cfteoockwttebar-  Qfy  g^t  toi  u  bericht  geen  beter  regel  lefen : 

dclick  xverden  by  -         /  D  p 

gmt ;  hetmickon-     Want  dat  een  moeder  lelrs  u  bede  wederhout , 

and-re  mede  is  J  1      nf  P 

[ondcriinghe       Dat  is.,  op  dat) e  noy t  van  yemant  lorltenlout • 

plicht  vande  jonghe 

•vrouwn*  teghen  het  vuyle  fyrecckwoort  by  eeniohe  onwetende  by  wijlen  onbefcheydentlick  ghebrujtftti 

Een  mans  moer,  een  dront  op  een  vloer. 
Ty  van  het  Jpreechwoort ,  en  van  die  het  ghebruyeken  !  die  den  t nek  Ikf  h:eft ,  hoe  kan  hy  de  flamms  haten 

Oock  vanden  eerften  aen  en  dienter  nïèt  vergeten, 
Met  fpoet  en  alle  vlijt,  te  paflen  op  het  eten ; 

Ghy,  maeckt  dat  alledaeghx>f  koek  of  keucken-me 
Ter  uren  als  het  dient  haer  fpijfe  toe  bereyt . 
Men  fiet  in  menich  huys  uyt  faecken  vander  fpijfea 
By  wijlen  hoogh  verw7ijt  en  harde  woorden  rijfen , 
Wat  maer  een  fchotel  moes  voor  defen  heefc  gedacn, 
Wij  ft  Efau  met  berou  de  ganfche  weerelt  aen . 
Geen  mont  en  kenter  jock,  geen  buyck  en  heeftcr  coren 
Hy  wil  geen  breet  verhael,  geen  lange  reden  hooren ; 
Die  grage  monden  fpijft  vejfacht  een  wrangen  fin , 
Maer  in  een  holle  maegh  daer  fit  de  wrevel  in» 

D 


V%OVVFE. 

per  fijn  verkeerde  wijfs,  die,  als  de  mannen  komen 
Vrmoeyt  inhaer  bedrijf,  van  honger  ingenomen , 
Die,  feg  ick,  even  dan  gaen  halen  uy tten  houck 
i  Een  eygen  krygel-naet;  een  rechte  futfel-bouck  j 
%  heeft  men  alle  tijt  veracht  als  quade  ftreken, 
ld  daerom,  jonge  vrou,  foo  dienter  afgeweken ;  . 
:  Meeft  als  de  fonne  daelt,  of  juyft  ontrent  de  noen* 
ISoo  wort  het  leuyfte  volck  genegen  yet  te  doen. 
y,  ftelt  u  na  den  man,  en  vought  u  nae  de  reden  j 
7  als  hy  mette  noen  koomt  haeftich  ingetreden , 
Soo  geeft  u  nae  den  difch ;  want  als  de  mage  baft 
Soo  dienter  opten  man,  niet  op  het  huys  gepaft. 

|>ort  noch  een  keucken-les  •  al  fchijntfe  ruym  te  wefen 
$o  dientfe  niettemin  uw  boden  aengewefen : 

Doet,  vanden  eerften  af,  doet  boter  opte  vis , 
I  Die  niet  tè  weynigh  fy,  maer  die  genoeghfaem  is  j 
ftant  foo  je  vande  koek  of  van  het  keucken-meyflen 
Joet  iauce  naderhant  of  nieuwe  boter  eyflen , 

Daer  is  geen  twijffel  aen,  ghy  fult  de  tweede  reys 
I  ÏOntfanghen  ruymer  maet  als  nae  den  rechten  eys  * 
Ie  fonder  goet  beley  t  haer  eerfte  feylen  myden , 
Ie  fietmen  menighmael  in  tegen-feylen  glyden : 

De  fchaerf  hey  t  wort  geftraft  en  met  verlies  geboet  5 

»  Doet  wel  van  eerften  af,  dat  is  de  befte  voet . 

\anneer  te  fijner  tijt  de  fruyten  op  het  lefte 
V  vorden  toegediend  ghy,  neemt  het  alderbefte , 
Het  fchoonfte  vanden  hoop,  en  geeftet  uwen  vrient, 
Dat  is  een  foete  ftreeck  die  totte  liefde  dient . 


V%OVWE.  1 


Hy  fal  van  (tonden  aen,  indien  hy  weet  te  leven  > 
Hy  fal  u  metter  daet  u  gifte  weder  geven ; 
Of  eet  hy  eenigh  deel,  hy  fal  tot  u  gewin, 
Hy  fal  dan  niette  vrucht  u  liefde  drincken  in . 

Om  mdat  ?  &f-  Van  tafel  naer  het  bed .  wy  vinden  yet  te  leeren 
fueiu.  Oock  in  het  Uape-gaen,  oock  in  het  omme-keeren, 

Geloofcet,  jonge  vrou,  daer  is  een  heufehe  wet 
Oock  inde  kamer  felfs,  en  op  het  ftille  bed . 
Wat  iffer  menich  wijf,  die,  om  het  lijf  te  decken , 
5al,  ick  en  weet  niet  wat,  tot  haren  rugge  trecken  ? 
En  foo  miflehien  de  man  maer  eens  de  leden  roert 
Sy  wort  van  Ronden  aen  met  gramfchap  omgevoer 
Dit  beyde  dient  ghemijt .  voor  eerft  uw  teere  leden 
Te  fcheyden  vanden  man,  is  tegen  alle  reden : 

Ghy,  maeckt  geen  middel-fchut,geen  eygen  tulfe-m 
Een  man  heeft  beter  recht,  als  eenich  na-gebuer . 
Hoort  vryfter,  hebje  voor  na  defen  eens  te  paren, 
Soo  denckt,  oock  inde  loop  van  uwe  vrye  jaren , 
Hoe  datje  metter  tijt  eens  anders  flapen  fuk, 
Na  dat  uw  ruyme  koets  fal  beter  fijn  gevult . 

Leert  vanden  eerften  af  rugg ,  hant,  en  voet  gewennen 
Haer  by-flaep  eere  doen,  haer  nacht-gefelfchap  kennen  5 

Op  dat  geen  kromme  bocht,  of  ander  vreemt  geftel 

Of  leet  of  hinder  doe  aen  uwen  bed-gefel. 
Ten  tweeden,  hoe  het  gae,  foo  mijt  uw  gramme  pofen, 
En  Ichoon  ghy  wort  geweckt,  ontluyekt  gelijck  de  rofe  ; 

Wort  u  de  flaep  geftoort,  ey  feg ,  wat  iflet  dan  ? 

w  Het  wijf,  oock  allfe  flaep t,  is  eyghen  aenden  man . 

Wanr:ej 


V%0  V  WE.  ïoi 

paneer  ghy  door  de  ftadc  te  famen  koomt  getreden  <> 
nlatter  over  ftraet  een  wagen  koomt  gereden , 
)f  datter  eenich  beeft  koomt  loopen  opte  baen3 
)f  datter  eenich  menfch  koomt  tegen  u  gegaen , 
laet  u  nimmermeer  van  u  gefelfchap  fcheyden , 
jijt  geen  hinder-pael,  geen  fchutfel  tufïchen  beyden  l 
t lek  ftaegh  naer  uwen  man,  en  toont  hem  metter  daet 
bat  ghy  hem  noemt  en  neemt  voor  uwen  toeverlaet : 
I  fal  hem  die  het  fiet  een  foet  bedencken  geven , 
I  fal  een  teycken  fijn  van  u  eendrachtich  leven, 
)at  fal  uw  foeten  aert,  en  t'huys,  en  over  al 
)oen  achten  by  het  volck,  en  maecken  lief-getal . 


rdientje  noch  vermaent  uw  maeghdcn  ende  knechten 
|[  reden  nu  en  dan  te  willen  onder-rechten, 
1  bat  yeder  fy  beforcht  te  brengen  alle  ding 

Ter  plaetfen  daer  het  ftont,  of  van  te  voren  hing^ 
K  chij  nt  de  leere  flecht,  noch  fal  de  daet  bewijfen 
D:  uyt  het  tegendeel  veel  onghemacken  rijfen ; 
Wie  eenichs  dinx  behouft  en  niet  terftont  en  vint, 
Die  wort,  ghelijckmen  fiet,  niet  felden  ongefint. 

L  ?rt  noch  het  dienftbaer  volck,  leert  uwe  kinders  forgen, 
Nyt  eenich  kleyn  behouf  te  lorffen  of  te  borgen  j 
Tis  nut  dat  ghy  het  huys  op  defen  regel  ftelt,  * 
Dat  niemant  voor  het  huys  en  koope  fonder  geit . 
Ageeft  de  foele  lucht  maer  ftof-gelijcken  regen , 
N>ch  falfe  metter  tijt  het  kruyt  ter  eerden  wegen ; 
Geringe  kleuter-fchult  die  ongevoelick  waft  3 
Wort  even  metter  tijt  een  over-groote  laft . 
1  *ccz  Wan- 


Wanneerje  meyt  of  knecht  wilt  voor  of  achter  fende 
Soo  maecktfe  doch  gewoon,  eer  fy  den  rugge  wenden 
Dat  by  hun  met  befchey  t  fy  neerftich  overdacht , 
Of  daer  geen  ding  en  is,  om  wech  te  fijn  gebracht  y 
Soo  doende,  leert  het  volck  op  alle  faecken  letten, 
En  door  u  klouck  beleyt  haer  domme  finnen  wetten, 
Soo  doende  leert  de jeucht  haer  oogen  omme-flaen 
De  tijt  dient  uyt-gekocht  j  waer  toe  het  ledich  gaen 

Laet  ons  in  dit  beflach  een  weynich  dieper  treden, 
En  wegen  inde  fchael  van  tucht  en  ware  reden  (d 
Hoe  knecht  3  hoekeucken-meyt,  hoe  koek  ghehar 
Want  even  dele  plicht  is  nut  aen  uwen  vrient . 
De  minfte  van  het  huys  dient  na  de  tucht  gebogen , 
Dient  metter  hant  geley  t,  en  totte  deucht  bewogen ; 
Weet  dat  de  groote  kloek  haer  ure  niet  en  flaet , 
Indien  het  minfte  radt  met  horten  ftille  ftaet . 

Voor  eerft,  indienje  wilt  een  rechten  peyl  bekomen 
Wat  bode  dient  gemijt,  of  aen  te  fijn  genomen , 
Siet  hier  een  kort  beworp,  dat  u  in  dit  ghevai 
Ten  dienfte  van  het  huys  den  wech  bereyden  lal. 
Schout  al  het  dienftbaer  volck,  dat  vande  nijt  ghedrevef 
Kan  fchampen  na  de  kunft,  en  dwerffe  nepen  gheven ;  j 
Schout  al  het  dienftbaer  volck  dat  hatich  fit  en  wrodjj 
Of  ftout  en  onbefchaemt  met  vrou  of  meefter  jockt  i 
Schout  al  het  dienftbaer  volck,  als  weerdich  af  te  keuren 
Dat  veel  een  uytgang  heeft  door  ongewoone  deuren  -y 
Schout  al  het  dienftbaer  volck  dat  van  ter  lijden  lonclj, 
Dat  fonder  eten  werckt,en  fpnder  flapen  ronckt. 

Scbu 


V%0  V  WE.  iét 

Wiout  al  het  dienftbaer  volck  genegen  om  te  knorren , 
;4t  niet  ter  hant  en  treckt  als  met  een  hortich  morren  5 

Schout  al  het  dienftbaer  volck  dat  moedich  henen  gaet, 
k  En  achtet  groote  vreucht  te  drillen  achter  ftraet. 
Jaout  al  het  dienftbaer  volck  dat  meynt  te  fijn  geboren 
j  |n  tot  het  innich  merch  fij  n  heere  na  te  fporen ; 
d I  Schout  al  het  dienftbaer  volck  dat  vrou  en  meefter  vleyt  J 
IjEn  echter  voor  het  volck  haer  feylen  open  leyt . 
Iiout  al  het  dienftbaer  volck  dat  fchier  op  alle  ftonden 

:eft  hier,  en  weder  daer,  heeft  elders  yet  gevonden  * 
:, Schout  al  het  dienftbaer  volck  dat  fijne  daden  prijft , 
tEn  niet  ter  herten  neemt  wat  yemant  onder  wij  ft . 
Siiout  al  het  dienftbaer  volck  dat  vreuchde  weet  te  plegen 
Yanneer  de  meefter  felfs  is  inde  ruft  gelegen ; 
f  Schout  al  het  dienftbaer  volck  dat  op  een  vreemden  voet^ 
:  En  ick  en  weet  niet  hoe,  de  floten  open  doet . 
Jkout  al  het  dienftbaer  volck  ghefiepen  om  te  lincken  > 
i  jyp-fielen  uytter  aert,  en  rechte  luyfter-vincken ; 

Schout  al  het  dienftbaer  volck  dat  by  het  fnoupen  leeft > 

En  dicke  buyeken  voet,  en  dunne  tongen  heeft, 
jen  leften  fchout  het  volck  dat  alle  fnoode  vlecken 
veet  ftaegh  en  overal  met  liegen  toe  te  decken  5 
|  Een  meyt  die  leugens  fmeet  en  mette  waerheyt  (peelt  ^ 

h  als  een  witte  raef,  indienfe  niet  en  fteek ; 
1  en  die  haer  heeft  gewent  de  vingers  krom  te  dragen  y 
1  ie  fal  oock,  des  verfocht,  haer  eer  voorfeker  w7agen ; 

Tis  foo  ;  die  dertel  is,  en  fteelt  niet  alle  tijt , 

Maer  een  die  fteelen  derf,  is  alle  fchaemte  quijt . 
p  denckt  niet  evenwel  dat  ghy  volmaeckte  boden 
!  üt  krijgen  in  het  huys,  of  onder  uw  geboden ; 

*cc  3  Oneen*, 


O  neen,  de  rouwe  jeucht  dient  aen  te  fijn  geleyt, 
E  n  met  geftaege  forch  den  huy  fe  toeberey  t . 
Wel  aen  dan,  jonge  vrou,  die  maechden  ende  knechten 
Wilt  leeren  nae  den  eyfch  haer  plichten  uyt  te  rechten , 
Ten  nutte  van  het  huys,  aenhoort  een  goeden  vont ; 
a  VrtcUrnutodi-     Gaet  leydfe  totten  Heer,  dat  is  een  vaften  gront.  a 

ligentiam  omnem  1  ,  r  !  1 

curamque  ugum   1  is  niet  genoucn  gedaen  u  van  net  quaet  te  lcneyden , 
ffijiri  Ghy  moec  oock  u  gefin  te  rechter  bane  leyden ; 
fibat  utcives  fonit    £en  moeder  van  het  huys  is  niet  voor  haer  alleen , 

ajfucfcerent  dekéïa-  .      1  rit 

rk  mal*  werf™.     Maer  deylt  uy t  reyne  lucht  haer  gaven  int  gemeen. 
Hefthcr  4. 1$,   Als  Hefter  Godes  volck  met  druck  fach  overlaften , 
Sy  riep  haer  maeghden  felfs  tot  bidden  ende  vaften, 
Tot  ootmoet  inden  geeft,  tot  alle  goede  leer, 
En  lietfe  nevens  haer  verfchijnen  voor  den  Heer. 
Vraecht  yemant  watter  fchort  dat  foo  veel  huys-gefinnen 
Sijn  dickmael  menich  jaer  van  buyten  ende  binnen 
Ontfteken  door  gekijf,  door  ander  huys-verdriet  ? 
De  reden  is  bekent :  Gods  vreefe  woonter  niet . 
Daer  is  geen  beter  toom  tot  alle  vuyle  fonden , 
Als  met  des  Heeren  vrees  te  worden  ingebonden ; 

Geen  Staet  en  kan  beftaen,  geen  V  orft  en  heeft  gebiet , 
Indien  het  woefte  Grauw  geen  heil'  of  hemel  fiet . 
De  Prins  en  fijn  ontfagh,  de  ftrafFe  vande  wetten 
En  konnen  over  al  het  quade  niet  beletten 

Wat  yemant  voor  bedroch  in  ftille  nachten  doet 
En  wort(foo  meynt  het  volck) van  niemant  oyt  geboc 
fen  TtrecZee'  Maer  Godes  ware  vrees  die  kan  het  herte  raecken, 
cods-dienfi diebe-  Die  kan  in  ware  daet  de  menfchen  fedich  maecken , 

ïvaert  ende  maeckt         i-v    1  1  n  1  11    1  1 

het  herte  vroom.  Die  keert  de  geeltcn  om,  en  toont  haer  volle  kracht 
Ecciei.  1. 8.         Oock  in  het  eenfaem  wout,  en  inde  midder-nacht  • 

Do 


V%OVVFE.  103 

och  geen  foo  nutten  ding  om  u  gebiet  te  ftij  ven,  mua  nu&> 

[s  Chnfti  foete  leer  u  boden  in  te  fchrij  ven  s  Z£*$T 

Die  is  de  rechte  fchool  daer  veder  wort  geleert  óbrijn*»-,  nuiu 

Hoe  datmen  lijnen  Vorix  en  lijnen  meel  ter  eert :  fubditomm  wmo* 

iaér  wort  het  facht  gemoet,  het  ftil  en  fedich  wefen  * ^7SS 

1  e  fielen  ingeprent^  en  boven  al  geprefen ,  ff  devincm*  & 

Ol        t       r  1  i         r  1       •     1       1  obedientes  readat.- 

|  Daer  wort  het  korfel  hooft  gehouden  inden  bant ,  ëmu§-  süu^ 
I  Daer  wort  het  buychfaem  hert  de  menfchen  ingeplant  :f^ToZ%J^l& 
laer  is  de  rechte  falf  voor  alle  drouve  flagen  >  s^  f^'f^ 

jfaer  hoortmen  over  al  van  duycken,  wij  eken,  dragen ,  & 

Van  liefde  fonder  gal,  en  lyden  fonder  fchult , 
Ij  Van  leven  fonder  nijt,  en  fonder  ongedult . 
|7at  fijnder,  lieve  God !  wat  fijnder  (bete  dingen , 
jfie  uyt  dat  eeuwich  Woort,  als  uyt  een  ader  fpringen  ? 

Wie  maer  dien  fachten  aert  eens  inde  leden  prent, 
Ijl  Die  heeftfe  metter  daet  tot  alle  goet  gewent . 
i  ntfluyt  my  defen  born ;  twift,  leugen,  tegen-fpreken , 
jijt,  achter-klap,  bedroch,  en  duyfent  quade  ftreken, 
;;  |i  Van  fhoode  linckerny,  en  ander  vuyl  gefpuys, 

Sal  ruymen  u  gefin,  en  wijeken  uyttet  huys .  a  ^wie  %  ëé  dm 

laer  is  geen  beter  voet,  om  goeden  dienft  te  trecken  5        J*" vree(^ !  % 

p  >  J P  *  [al  hem  onderwtjfen 

Lis  yeder  uyt  den  llaep  der  ronden  op  te  wecken ;  *»  kfa»  wech: 

Want  die  van  eenich  menfeh  in  Gode  wort  gedient , 
En  heeft  geen  knecht  allee,  maer  oock  eé  trouwe  vrient  • 

]  oort  noch  een  ander  heyl,  dat,  als  een  gulden  regen, 

Joomt  door  godfalich  volck  op  u  bedrijf  gefegen ; 
Siet !  Laban  wort  verrijekt  van  alderhande  goet, 
Om  dat  een  heylich  man  fijn  witte  kudde  hoet . 

Iet !  Iofeph,  inden  dienft  van  Potiphar  genomen,  Genef.  39. 2. 3* 

.>oet  Godes  milde  gunft  op  fijnen  meefter  komen  ^  22, 23'  f 

*  c  c  4  En 


V%0  V  WE. 

.  En  weder  uytgejaecht,  en  inde  ftock  gefet , 
Draecht  in  het  duyfter  hol  den  rij  eken  fegen  met . 
Leert,leert  u  dienftbaer  volck  op  G  od  den  heerfcher  achiiij 
En  loon  of  harden  vlouck  uy  t  lijnen  hemel  wachten 
Maeckt  dat  befette  tucht  in  uwe  boden  veft , 
a  optimum  Viem-  q0(\    voren  dient,  die  dient  de  rnenfehen  beft. 

que  fideliffimum  1      I  •       •  1 

tut*,  etum  Ethni-  Maer  om  met  goede  vrucht  hier  in  te  mogen  treden, 

^dtxUFUn.  P.-  p  n  om        ftccch  gcfin  tc  buygen  m  de  reden^ 

Soo  doet  u  boden  wel,  onthaekfe  waer  het  dient  / 
Niet  als  een  ftrenge  vrou,  maer  als  een  ware  vrient : 
Wik  hun  door  goede  koft  een  gunftich  hert  bewijfen  , 
b  vit* eem  vandc  £n  ]aetfe  vollen  tiic  om  haer  te  mogen  fpijfen ;  b 

deuchden  der  uyt-  r     1  r  '  r 

mmenderwoumn,     Indiender  yemant  reylt,  ontfet  u  niet  te  leer , 
efibr^envtov^    Weeft  deftich  alle  tijt,  maer  vinnich  nimmermeer. 
(fep  deuxt)  ha-  £)enckt  datfe  rnenfehen  lijn.  die  op  geli  jeke  gronden , 

ren  huyfe  voed*  .  >    '  T&        ,     ,°      ,  > 

inde  eten  haer*  Met  groote  princen  lelrs.,  te  iamen lijn  ghebonden  j 
maeghén.  Denckt  dat  oock  Godes  hant  hun  lijf  en  fïele  fchiep, 

c  seght  ^/Hiob     En  inde  weerek  bracht,  en  uyt  de  moeder  riep .  c 
Zm'dieLknfel  Incken  ghy  fomtijts  hoort  een  hortich  tegen-fp  reken, 
gbemaeckt  Me  mj  En  toont  u  niet  geneycht  om  dat  te  willen  wreken , 

in  moeders  Jjv$  ^  i        -  1  11 

vmkui  tn  wrockt  niet  op  het  woort,  maer  latet  henen  gaen 

En  denckt  wat  u  gemoet  by  wijlen  heeft  gedaen : 
Denckt  hoe  u  grillich  hert  met  tochten  aen  gedreven 
Oock  met  den  hemel  felfs  heeft  menichmael  gekeven  5 
^  Heeft  dickmael  overluyt  gemorret  fonder  Hot , 

kewiTuteyfi""    Heeft  dickmael  krijgh  gevoert  oock  metten  groote  G 
^J-'En^oHt-  ^en  ^e      eygen  vuyl  wil  nae  de  reden  wegen , 
wder  Augufimu*  £n  fal  niet  veerdich  fijn  om  harde  tucht  te  plegen ; 

gew  rvreetheyt  ende 

Dus,  ghy  die  alle  wraeck  wik  houden  inden  bant, 
%t!%^?n    Ontleet  in  rechten  ernft  uw  eygen  onverftant.  d 


Gewet 


V%0  V  WE.  io4 

avent  u  nimmermeer,  gewent  u  niet  te  fchelden , 
anc  oock  u  befte  vrient  die  heefter  in  te  gelden , 
Wanneer  ghy  boden  ftraft  met  fel  en  hart  gebaer  3 
V  man  die  draechtet  half,  en  lij  t et  neven  haer . 
5  feker,  foo  de  vrouw  heeft  mette  mey  t  gekeven , 
I  kan  oock  aende  man  geen  foete  woorden  geven  • 
Sy  is  foo  ganfch  onthutft,  en  uytter-maten  gram 
Dat  fy  het  al  begraeuwt,  en  fcheert  op  ecne  kam  ■ 
i,  dat  noch  boven  al  in  defen  is  te  klagen , 
\  minfte  van  het  huys  die  moet  het  meefte  dragen, 
Een  kint,  dat  even  dan  wort  aende  borft  gevoet , 
Datfuyght  (onnofelfchaep  ! )  het  ongeftuymichbloet. 
rmijt  dan,  jonge  vroa,  op  yemant  uyt  te  varen , 
Ei  laet  geen  lo(Te  tong  uw  feylen  openbaren, 
*>  Tis  beter  eenich  quaet  te  lijden  met  gedult , 
{  »  Als  van  een  anders  vuyl  te  maecken  eygen  fchult ; 
kt  fchreeuwen  door  het  huys,  met  tieren  ende  kijven      X™L'  ™jtZ  }t 
1  ftraffen  u  eefin3  uw  boden  aen  te  drijven ,  ™  iu*m  tuam 

Ln  is  de  rechte  voet,  en  is  de  middel  niet , 
Waer  door  een  jonge  vrou  moet  ftij  ven  haer  gebiet : 
I  n  woort  te  rechter  tijt  met  reden  uyt  te  fpreken,  ^ 
htfoecheytftrengefijn,  de  tochten  af  te  breken, 
En  flechs  door  reyne  fucht  te  worden  aengeraeckt; 
Dat  is  de  weerde  deucht  die  vrouwen  achtbaer  maeckt . 
I)ch  watter  omme  gaet,  en  laet  uw  broofe  finnen 
S  0  verre  nimmermeer  van  gramfchap  overwinnen , 
Van  oyt  door  onverdult  een  mey t  te  willen  flaen 
Neen ;  daer  is  beter  wech,  betaelt  en  laetfe  gaen  * 
let  voor  lijf-eygen  volck  de  ftramen  vande  flagen , 
tas  vry-gevochte  kuft  en  kanfe  niet  verdragen ; 

*dd  Laet 


Porcelcynen  en 
dierghelijckeri 
broofen  huys- 
raetvooubroofe 
en  haeft-geftoor- 
de  vrouwen  niet 
bequaem. 


Laet  aen  het  Britten-lant  de  harde  meyflèn- tucht, 
Ten  koomt  niet  over  een  met  onfe  Zeeufche  lucht. 
Hoort  noch  een  dienftich  woort  voor  alle  teere  vrouw 
Die  niet  en  fijn  geleert  haer  fucht  te  weder-houwen , 
Die  licht,  en  inder  haeft,  om  eenich  kleyn  geval , 
Gaen  ftellen  in  het  werek  de  vlagen  vande  gal . 
Men  fietet  menichmael  dat  yemant  fchijnt  te  rafen , 
Wanneer  een  plompe  meyt  ontrent  de  fijne  glafen 
Of  by  het  porceleyn  haer  dingen  quaiick  doet , 
Men  fiet  dat  yeder  een  de  ftrafte  lyden  moet . 
Ghy,  die  uw  fwackheyt  kent,  verfchoontuw  eyge  fey 
En  treckt  de  finnen  af  van  al  de  blauwe  teylen , 
Van  al  dat  China  fent .  het  broofe  porceleyn 
En  is  u  geenfins  nut,  al  iflfet  wonder  reyn . 
Of,  foo  u  weerde  man  vint  eenigh  foet  vermaken 
In  lack,  of  aerde-werek,  of  diergelijcke  faecken, 
Soo  gaet  van  eerften  af,  en  wapent  u  gemoet 
Met  vrede,  met  gedult,  en  met  een  fedich  bloet. 
Gewent  u  met  verdrach  en  fonder  gramme  vlagen 
Nu  eenich  ongeluck,  dan  ongelijck  te  dragen  ; 

Nu  dat  een  haeftich  knecht  uw  fij  nfte  fchotel  breeckt 
Nu  dat  een  plompe  meyt  uw  glafen  omme  fteeckt : 
Nu  dattet  eenich  kint  fal  overhant  verkerven , 
En  ftroyen  uwen  vloer  met  koftelicke  fcherven ; 
Nu  dat  de  fchuerfter  felfs  uw  dingen  omme  ftoot  ^ 
Of  fomtijts  eenich  vrint,  of  ander  dis-genoot  . 
Set  vaftin  u  gemoet  u  niet  te  willen  quellen, 
Wanneer  je  nu  en  dan  koomt  uwe  dingen  tellen; 
E&,  fchoon  ghy  menichmael  uw7  befte  panden  mifï 
Onthout  u  niettemin  van  alle  wrange  twift. 

H 


V%OVWE. 

zt  is  geduerich  ftof,  om  uy  t  de  daet  te  leeren 
:(  e  datmen  alle  fpijt  moet  krachtich  over-heeren, 
^  Hoe  datmen  alle  Hicht  van  korlel  onverftant 
Moet  houden  inden  toom,  en  leggen  aenden  bant, 
Inekt  hier,  tot  uwen  trooft,  dat  broofe  vaten  breken  y 
%  weecke  ftoffe  finelt,  dat  natte  dingen  leken  j 
Al  wat  van  defen  aert  of  is,  of  komen  fal , 
pat  heeft  alree  gevoelt,  of  wacht  gelijcken  val. 
I wat  de  weerelt  liet  moet  vallen,  breken,  fterven , 
lat  fïetmen  evenftaegh,  wat  moeter  niet  bederven  ï 
J  Al  watmen  hier  beht  is  ick  en  weet  niet  wat , 
I  Iafiet  de  meefter  felfs  is  maer  een  aerden  vat . 
laerorn  dan  door  de  fpijc  foo  vinnich  aengedreven? 
E  lieve !  breeckter  yet,  het  ftaeter  op  gefchre ven  5 
Hoe  diep  oock  eenich  ding  u  w7ortclt  inden  fin , 
De  door,  de  bleecke  doot,  die  fitter  midden  in . 
[)ch  foo  ghy  lijckewel  u  niet  en  weet  te  dwingen, 
So  keert  de  finnen  af  van  alle  broofe  dingen , 
t  En  des  al  niettemin,  verfouckt  aen  uwen  man 
Dat  hy  doch  nieten  koop  dat  haeftich  breken  kan  • 
Is  beter,  jonge  vrou,  tis  beter  rogge  foppen 
1:  natten  fonder  twift  uy  t  hier-gemaeckte  koppen, 
Als  treurich,  ongefint,  en  met  een  vinnich  breyn , 
Te  nutten  hooffche  koft  uyt  fijne  porceleyn: 
Vat  China  backen  kan,  Venétje  weet  te  blafen 
Ynkonftich  aerde-werck,  van  koftelicke  glafen, 
En  dient  aen  geenen  menfch  van  tochten  opgebult^ 
Dus  laet  dat  broofe  tuygh,  of  oeffent  u  ghedult  • 
I  diender  dit  en  gi  nt  is  in  het  huys  verloren, 
bewel  ghy  neerftich  fijt  u  dingen  na  te  fporcn , 


Verloren  go?t  met  geen  if  <J>  Q  rQ  J^jf  J7  ^ 

wichcleryc  na  te  fporen.  r 

En  gaet  niet  tot  het  völek  dat  niet  als  leuren  geeft , 
En  evenwel  den  naem  van  waer  te  leggen  heeft : 
a  crsbro  dhhare  £n  roeit  de  fifce  niet,  (a)  en  wilt  u  noy t  bekroonen 

VeteribusTkeocrito*  ,  r       1       1        1*    T  1 

tucima,  Poüud  &  In  water  or  gelas  den  dier  te  laten  toonen , 

jg,  Ü  iï:-L    Vermijt  het  ring-geklanck,  en  watter  meer  gefchiet 

aiierit;  quod  ma-     Waer  van  geen  wacker  oogh  of  gront  of  reden  fiet. 

lum  <&  hodie  apud     #1  1  i     1   r     1  1  1 

chnfimnosreman-  Tis  duy  veis  guychei-ipel  van  over  lang  gedreven , 

êfe^S  En  noch> ?k en  weec  niet  hoc> m  onfen  ti)t  galeven, 
*pud  Martin.  Bei    Q\w  houtet  voor  bedroch,  vermytet  als  verdacht, 

Rio  lib.  mag.  dij-  i        t        i      n  i  i  •     i  i  1 

quif.  +  c.  2. 4.6.      En  laet  het  duy  lier  werek  begraven  mder  nacht . 

ful  *'  De  duy  vel  is  gewoon  van  eerften  aen  te  liegen , 

b  Adfaresdetegen-     fpreeckt  hy  fomtij  ts  waer,  hy  wil  oock  dan  bedriege 

dos  tnmtts  modus  ri  t  1  11  r 

ftsperftiüofihomi-     Dus  lchout  dat  naer  geheym,  en  w7at  daer  henen  liet 
JccTon(iZ\fqll      Want  byde  leugen-vorft  en  is  de  waerhey t  niet . 
fvemnuioin  vi-  jjs  qiuet  in  fa  geval  een  ongeruft  vermoeden 

tro  vei  moto  vel  fé  J  O  •in 

movenu  vid.  uk  Te  rapen  uy tte  lucht,  en  inden  geeft  te  voeden ; 
^fi'pelt^üb^]     Noch  fl immer  inder  haeft  en  op  een  lófle  waen 
+*-t-*4**&+     Te  loeren  opte  mey  t,  of  in  haer  kifte  gaen ; 

Door  wantrouw  ommefien  en  angftich  na  te  fporen 
Heeft  menich  fwack  gemoet  fijn  eerfte  trou  verloren : 
Men  fiet  dat  menichmael  met  ontrou  wort  geloont 
Die  aen  het  dienftbaer  volck  miftrouwen  heeft  geto 
Hier  maen5  ick  yeder  man  en  alle  kloucke  vrouwen 
Geen  leuy  en  dertel  volck  in  huys  te  willen  houwen ; 
Siet  wat  het  weelich  hof  voor  fnoode  leckers  heeft. 
En  al  om  dat  de  jeucht  daer  onbekommert  leeft. 
Het  is  de  befte  voet  dat  alle  menfehen  wereken, 
Dat  fal  haer  aen  het  lijf  en  inde  finnen  ftereken 
» Wie  ledich  fit  en  gaept,  is  water  fonder  vloet , 
^De  menfeh  doet  enckel  quaet  wanneer  hy  niet  en  d 


V%OVVVE.  ioó 

/choon  ghy  vlycich  volck  in  dienft  hebt  aengenomen, 
ch  dientet  niet  alleen  op  boden  aen  te  kómen , 
;  vlen  vint  dat  alle  ding;  en  rau  en  flordich  gaet 

j  Wanneer  het  gans  bedrijf  op  vreemde  boden  ftaet.  <t  a  Het  Jpreeckivoort 
I  n  feggf  niet  dac  de  vrou  fal  mette  leden  wercken ,  ^ ' , 

falaet  haer  wacker  oogh  op  alle  dingen  mercken  \  g*™  "recht, 

Uj        i  .  1'   1       •  Daer  moet  de  mce~ 

watter  omme-gaet  en  deucht  gemeenhck  met  flerende  knecht: 

Indien  het  huys-wijf  felfs  geen  dingen  naer  en  fiet .  ^[°ehTegiTuwd 
1  ooghe  vande  Struys  (het  is  van  outs  crefchreven )         s°o  moet  de  vroum 

■i  i  1 1         1  1        1  1  fijn  de  maeoht . 

I  broet  alleen  het  ey,  en  doet  haer  jongen  leven ;  ^  tnquit  Cat9t 

i  -Iet  toefien  beiert  de  umcht .  het  ooghe  vande  Struys         ocfyitkfrhr  c# . 

is  vanden  ouden  rijt  een  lefle  voor  het  huys. 

lort  mannë,  vrouwen  hoort ;  of  wie  het  mochte  w7efen, 

pi  onfen  bouck  miffchien  hier  namaels  fullen  lefen , 

Wanneer  ghy  nu  en  dan  een  vreemde  wat  ghebiet , 
i  Hout  niet  voor  wel  ghedaen  voor  ghy  het  eerftmael  fiet* 
H:  ooghe  vanden  heer  verbetert  alle  faecken, 
Hc  ooghe  vande  vrou  kan  gaeuwe  boden  maecken ; 
i  Het  ooghe  vanden  heer  dat  maeckt  de  peerden  vet, 

Het  ooghe  vande  vrou  dat  maeckt  de  kamer  net. 
Iti  woort,  maer  in  het  oir .  Indienje  koomt  te  mercken 
Et  over  uwen  man  de  kriele  tochten  wercken , 

Soo  let  op  u  beleyt  wanneerje  boden  huert : 

Wat  fonder  raet  ghefchiet  wort  naderhant  befiiert. 
S  ackt  niet  te  fij  n  ghedient  van  al  te  fchoonen  mey flen , 
h  ter  denckt  wat  menichrpael  de  fnoode  luften  ey  (Ten ; 

Weet  dat  een  jonghe  vrou  geen  kleyne  kans  en  waeght  , 

Die  in  haer  kamer  brengt  een  moye  kamer-maeght  • 
Ciy  fijt  by  wijlen  fwack,  by  wijlen  uyt-ge  varen , 
E  wijlen  fonder  luft,  ontrent  het  kinder-baren  7 

*  dd  5  By 


V%p  V  WE. 

By  wijlen  ongefont,  by  wijlen  inde  kraem  > 
By  wijlen  ongefint,  by  wijlen  onbequaem ; 
V  man,  een  weelich  quant,  is  diekmael  uytter-maten 
Van  krevel  aengeperft,  in  tochten  uyt-gelaten 
De  mey  t  die  deckt  het  bed  of  viertet  mette  pan  > 
O  !  denckt  dat  uyt  het  vyer  een  vlamme  rijten  kan . 
Gewis  een  fwack  gemoet  dat  niet  en  weet  te  ftrijden , 
^  r  r    ^  Salhaeft  gebogen  lij  n  en  licht  ter  aerden  glijden; 
^reeck-woo^t       De  mcnfch  is  wonder  broos ,  de  jeught  geweldich  t 
dlckmSi  'mdf      De  nacht  is  al  te  vry^  en  fchoonhey  t  iockt  te  feer .  a 
weèteit  omme-  £y  \  leght  de  fteenen  wech  daer  over  menfchen  vallen ,  j 
S'alcum  ha  brut-  Ey  1  fluyt  de  dingen  uyt  daerop  de  finnen  mallen 
[Tatut va'     Het  is  van  outs  gemerckt,  een  ongefioten  kift 
V^ufLtllihui     Maeckt  datter  yemant  gek  en  moye  dingen  mift . 

u  "  er      Door  fchoonhey  t,  gulle  jeucht,  en  wel-geiege  ftonden 
b  pfafm  ioi.  4.  ^S  nienich  fwack  gemoet  in  vuyle  luft  gevonden  j 

,  M        Wel  aen  dan,  tot  befluyt,  hier  tuifchen  ons  gefeytw 

C  Mores  &  ftudia  11  r  \ 

dommarum  pie-      Huert  voor  een  dertel  man  geen  ichoone  kamer-meyt 

rumque  ex  anciila-  •pv      1  .  1     p  rr        r  .      1  1 

rum  &  tomitantü  Doch  vint  u  noyt  beiwaert  een  meylien  ar  te  dancken , 
moribm)uMcantuu  Qje  vaf}-  pewortelt  is  in  ongefchickte  rancken :  b 
tdium  confor-     Een  yder  wort  geacht,  in  daet  en  inde fchijn , 

tio  dekclatur.  Hie-       wt     1      /~  *      J'      2j  tl        C  r       1  C* 

vonym.  ad  Dewe-     Na  dat  lijn  dienitbaer  voJck,  ot  ipeel-genooten  lip. 
trt«d.  j)e  |30^cn  van      |mys  fijn  openbare  peylen 

<\Ghy  dienfl-knech-  Of  van  een  goeden  aert,  of  van  gewifle  feylen ; 

ten  fijt  qehoorfaem        1  t      *       •      P       1  •  1         v  C 

um  heerenmet  ni     Het  is  ni£t  ionder  gront  in  ouden  tijt  geieyt , 
ttfotLtTt"     Dc  Heer  is  aIs  de  knecht ;  de  vrouw  gelijck  de  meyt . 
menfihen  te  beh^  Leert  uyt  dit  voorich  werek,  leert  alle  trouwe  boden , 

qeïhmasr  als  dienji-  ^      '      /'       l«  1  i»  11 

knechten  chriiii ,  bn  vvatter  dient  gedaen,  en  watter  dient  gevloden 
tntrLTm    Dient  niemant  naer  het  oogh,  of  uyt  een  loofen  fchij 
EpiKi.  6.  Maer  lapt  u  ganfeh  bedrijf  uyt  trouwer  herten  fijn .  d 

W 


Vilt  door  een  reyne  fucht  op  alle  dingen  achten , 
I  niet  het  loon  alleen,  maer  Godes  leghen  wachten ; 

De  deucht  heeft  haren  glans  oock  in  het  minfte  lot, 

En  fchoon  ghy  menfché  dient,  ghy  dient  dë  grooté  God. 
Stltdit  voor  u  gemerck,  en  laet  te  fijner  eeren 
V/  finnen,  u  bedrijf,  uw  ganfche  dienften  keeren  • 
\  jWat  is  van  fware  lali,  of  harde  flaverny  ? 
.  Wie  God  van  herten  dient,  die  is  geduerich  vry . 

wandelt  inde  lucht,  en  boven  alle  landen  , 
ti  klimt  tot  fijnen  God,  oock  midden  inde  banden  j 

Die  kan  in  volle  luft  met  vrye  finnen  gaen 

En  verder  als  de  wint,  en  hooger  als  de  maen . 
fcier  een  die  veerdich  {laet  tot  alle  boofe  treken 
A  vlees  en  duy  vel  baft,  of  als  de  kiften  fpreken , 

Hy  fy  dan  wat  hy  mach,  een  prins,  of  machtich  graef  ? 

Hy  is  een  vuyle  flons,  hy  is  een  volle  flaef . 
E  Heer  is  niet  alleen  een  God  van  hooge  bergen , 
C  die  hem  niet  en  laet  als  groote  dingen  vergen, 

Hy  fent  een  wacker  oogh  geduerich  over  al,  a 

En  fiet  van  boven  af  tot  in  het  laege  dal , 
¥x  lant  is  Godes  huys,  en  dieder  in  verkeeren 
ïz  konnen  altemael  den  grooten  Schepper  eeren ;  b 

Een  yeder  in  het  fijn  bedient  des  Heeren  raet ; 

»  Wel  hem,  die  trouwe  pleecht  oock  inde  minfte  ftaet. 
/  wat  u  wort  belaft,  ghy  tracht  om  dat  te  willen  j 
Et  fal  in  u  ge  moet  veel  drouve  baren  ftillen : 

Té  krenckt  dé  menfche  niet  dé  menfch  té  dienft  te  ftaen ,  *^  ^ftmï 

Maer  wie  onwillich  dient,  die  ifler  qualick  aen .  invitm  *Uiéfra' 

~  1  ntmum  compona- 

1  iien  u  vrouw  of  heer  nae  weerde  niet  en  loonen7  w  quid^uu 

h  wilt  haer  evenwel  geen  bitter  wefen  toonen  y  rmmlfmi^L 

*  dd  4  Denckt 


a  Ten  is  dan  met 
Go  de  niet,  ghelijek 
de  Syriers  op  een  an- 
dere gheleghentbeyt 
eens  lafterlick  Jpra- 
hen.  i  Cion.20. 
28.  Goden  is  gheen 
bergh-god  alleen, 
maer  oock  een  God 
der  valleyen  en 
laechten,  ah  fiende 
mede  ende  lettende 
opte  mtnsie  dingen» 
Luc.  22. 10. 

b  Anima  quidem 
dqualiter [ui  natu- 
ra  tendunt  ad  bo- 
num>  fedmedijs  di- 
verfis^ut  detur  har- 
monia:  alia  impe- 
rando ,  alU  ob:dien- 
do.  Dona  Dei  funt 
varia ,  c£>  bunc  ad 
reclè  obediendum, 
etlium  ad  paren- 
dumreddunt  aptii. 
Tpiciet.  ad  Arrian. 
j».  cap.  uit. 
Da  opertm  ne  quid 
vnqud  invitm  fa- 
cïoóy  non  enim  etui 


V%OVWE.  I 

Denckt  dat  een  hooger  Macht,  die  inden  hemel  leeft]  j 
Een  yeder  na  den  eyïch  uyt  fijne  volheyt  geeft . 
En  laet  u  nimmermeer  tot  flimme  rancken  drijven, 
Op  hope  dat  het  quaet  verholen  mochte  blijven , 
Want,  fchoon  ghy  uyt  het  oogh  van  alle  menfchen 
God,  die  ü  rechten  fal,  die  fietet  alle  tijt . 
Ghy  fult  te  fijner  tijt  eens  reden  moeten  geven , 
Soo  wel  als  eenigh  prins,  oock  van  u  ganfche  leven ; 
God,  die  het  al  beftiert,  en  fiet  geen  menfchen  aen, 
Maer  prouft  het  innich  hert,  en  watter  is  gedaen, 

a  De  Schrijver  voert  hier  wederom  fich  felfs  in, 
(prekende  tot  de  \onghe  vrouwen . 

Vriendinne,  tis  genouch .  a  lek  fie  de  fonne  dalen , 
En  koome,  met  verlof,  mijn  lief  gefelfchap  halen , 
Doch,  eer  ick  henen  gae,  en,  voorden  goeden  nacht } 
Soo  hoort  noch  een  gebot,  hier  nut  te  fijn  bedacht  • 
Wanneer  uw  weerde  vrient  is  op  het  weder- komen, 
Soo  dient  voortaen  gelet  en  waer  te  fijn  genomen 
Dat,  als  hy  fijn  gemael  vereyfi:  niet  alle  vlijt, 
Ghy  dan  niet buytens  huys  mififchien  te  foucken  fijt. 
Als  yemant  koomt  gereyft,  die  uyt  een  foet  verlangen 
Sich  beek  in  fijn  gemoet  een  vriendclick  ontfangen, 
Indien  hy  by  geval  fijn  vrouwe  niet  en  vint , 
Soo  wort  hy  fomtijts  gram,  of  niet  te  wel  gefint . 
Ghy,maeckt  wanneer  het  dient,  op  uwe  vrient  te  wacht*  i, 
Dat  brengt  een  eerlick  man  een  vreught  in  fijn  gedachten 
Gaet  valt  hem  om  den  hals,  en  hiet  hem  wellekom ; 
Gaet  neemt  hem  inden  arm,  en  kult  hem  wederom : 
Gaet  voucht  u  nefFens  hem,  en  ftelt  u  om  te  vragen 
Hoe  dat  fich  alle  ding  heeft  opten  wech  gedragen  j 


V%OVVVE.  108 

oe  dat  hy  koomt  gereyft,  en  onder  wat  geley, 
Sn,  lieve,  waerom  niet  een  foentjen  tuffen  bey  ? 
der  wacht  hier  yet  te  doen,  of  yet  te  komen  fpreken  3 
li:  loof  hey  t,  uyt  bedroch,  of  uyt  geveynfde  treken , 
:;0f  uyt  gemaeckte  gunft,  of  uyt  een  loffen  mont, 
-lier  dient  geen  ander  fucht  als  uyt  een  waere  gront* 
3  anders  foo  de  lift  wort  eenmael  ondervonden, 
k)  is  het  ape-fpel  voor  alle  tijc  gefchonden ; 
I  Vant  fchoon  ghy  naderhant  hem  ware  vrientfchap  biet, 
fis  al  maer  water- verw,  u  man  en  achtet  niet . 
|!er  foo  de  teere  jeucht  van  facht-gewiechde  vrouwen         e  een  man^ 
|4>et  luften  tegenftaen  en  tochten  wederhouwen ,  &h  tclvl^iim ' 

Soo  moet  voor  al  de  man.,  wanneer  hy  buy ten  reyft ,  tór* 
Sich  quijten  inde  trou,  gelijck  de  reden  eyft. 
A  haer  de  fnelle  Kraen  wil  opte  reyfe  geven, 
Da  tot  een  ander  lant  of  over  Zee  te  fwe ven , 
5y  ftijft  haer  met  ghe  wicht,  op  datfe  door  de  locht 
Oe  driften  tegenftaen  en  feker  vliegen  mocht ; 
5'ballaft  haren  krop  met  fant  en  fware  dinghen , 
C'  dat  geen  lyde-wint  haer  wech  en  foude  dringhen  5 
Siet  wat  een  gaeuw  beleyt !  gewis  de  fnege  Kraen 
Es  weert  te  fijn  bemerckt,  en  na  te  fijn  ghedaen  . 
k  wenfte  dat  het  volck,  al  eer  van  huys  te  fcheyden , 
V  t  ballaft  vande  tucht  fich  wilde  voor-bereyden , 
Om  noyt  van  buyte-luft  te  worden  overheert, 
Of  vande  rechte  ftreeck  te  worden  afgekeert  • 
£/fles  dede  wel,  die  voer  geftadich  henen , 
I  trock  hem  geenfins  aen  de  loofe  zee-Sirenen ; 
Hy  ftack  een  klompe  was  fijn  gaften  in  het  oir , 
Dus,  watter  omme  ging ,  geen  liefde,  geen  gehoir . 

*  ee  Al 


V%0  V  WE. 

Al  die  fich  buy  tens  huys  en  uytten  lande  vinden  , 
Behooren  menichmael  het  oire  toe  te  binden, 

Om,  fchoon  een  gladde  tong  de  quade  kiften  vleyt 
Noy  t  vande  ware  deucht  te  worden  afgeley  t . 
Wat  fijn  in  dit  geval,  wat  fijnder  quade  ftreken  ? 
Wat  fijn  hier  by  het  volck,  wat  fijnder  al  gebreken  ? 
Hoe  menich  reyfter  uyt,  die,  als  hy  buy  ten  gaet, 
En  vrouw  en  echte  trou  te  famen  achter  laet  ? 
Wy  kennen  echte  mans,  die  in  het  buyte-leven 
Hen  weten  byde  jeucht  als  vrijers  uyt  te  geven, 
Alleen  op  defen  gront,  om  met  een  beter  fchijn 
Te  fpringen  uytten  bant,  en  geck  te  mogen  fijn, 
Dit  is  een  rechte  voet  om  kiften  op  te  wecken  y 
En  moet  aen  alle  kant  ten  quaden  eynde  ftrecken  ; 
Wat  kan  een  j  onge  maecht  niet  worden  ingebeeld 
Daer  yemant  dertel  is,  en  met  de  trouwe  fpeelt  ? 
En  wie  befefcer  niet  dat,  uyt  foodanich  mallen , 
Licht  yemant  lijt  gevaer  in  ware  kift  te  vallen  ? 
Die  fit  en  knicke-bolt,  en  maer  de  flapaert  maeckt5 
Is  dickmael  onverhoets  in  diepen  flaep  geraeckt. 
Ghy  vaders  van  het  huys,  wilt  defe  rancken  myden^ 
Tis  uy  t-flach  vande  jeucht  die  niet  en  is  te  lyden : 
En  voet  geen  malle  lucht  tot  inden  echten  bantr 
Tis  al  te  wenden  fchat,  en  al  te  dieren  pant . 
Noch  iflet  dimmer  volck,  dat  fchier  op  yeder  haven 
Vint,  ick  en  weet  niet  wat,  om  brant  te  mogen  laven^ 
De  menfchen  gaen  te  werck,  als  of  het  echte  bont 
Bleef  in  haer  eygen  huys,  en  daer  vérfegelt  ftont. 
Fy  van  het  vuyl  bejach  1  doet  anders,  ware  mannen  r 
En  leert  onguere  drifc  uyt  uwe  leden  bannen  7 


VXPVVFE.  109 

^eert  regels  tegens  kift  en  al  te  ruymen  jeucht, 

in  hoort  hoe  ghy  het  vleys  in  banden  houden  meucht . 
lifchoon  in  u  geheym  veel  heete  dampen  rijfen  ? 
|n  fal  u  lijckewel  tot  geenen  Camp  her  wijTen ; 
:  fot  geen  uytheemlche  gom  die  met  een  koude  Tucht 

)oet  onrecht  aende  trou,  en  hinder aende  vrucht, 
lèn  ghy  middel  foeckt  om  brant  te  mogen  fteipen, 
■  wil  u  Tonder  lect  op  beter  gronden  helpen, 
lek  wil  u  met  gemack  doen  houden  inden  toom 
l;nt  wiken  u  gepeys;  int  (lapen  uwen  droom .  g 
for  eerft,  om  heete  drift  in  u  te  doen  verdwijnen , 
liTpeentu  menichmael  van  alderhande  wijnen  ; 

iiet  datje  niet  en  nut,  oT  metten  monde  Tmaeckt 

■3at,  uyt  een  innich  vyer,  de  kiften  gaende  maeckt. 
^mindert  uwen  flaep,  en  breeckt  de  lange  nachten 
ffor  vlijt  tot  deftich  werok;door  reyne  vrouch-gedachtenj 

*Veeft  neerftich  inde  weer  en  behch  opten  dach, 

3p  dat  geen  booTe  geeft  u  ledich  vinden  mach : 
E:Too  u  niettemin  de  tochten  overlaPcen , 
fc>  Tnijt  u  voedel  af,  en  ftek  u  om  te  vaften, 
;  Maeckt  dat  uw  grage  jeucht  meer  helle  na  de  Tchouw, 

\ls  na  de  vuyle  luft,  oT naer  een  Ichoone  vrouw,  a  a  vkendum  cjiUc 
Meckt  dat  de  geeften  Telfs  niet  op  en  mogen  ftygen,  "Z'jbnpp  dLn 

[vier  eer  bekommert  fijn  om  broot  te  mogen  krijgen ;  ^^^w 

>  u  >tï      '  vote  yyunijs,  ut  de 

)e  bobbels  houden  op,  oock  als  de  ketel  fiedt,  tih  copm,  mn  & 

ien  men  aende  pot  geen  hitte  meer  en  biet , 
G  :t  des  al  niettemin  en  offert  u  gebeden, 
D :  Tal  een  reyne  Tucht  u  ftorten  inde  leden ; 
3e  krevel  is  van  outs  een  fteeg  en  vinnich  qusct , 
3at  niet  als  door  gebreck  en  bidden  af  en  laet . 

*ee  1  Maer 


Maer  wacht  u  lijckewel  met  vrouwen  oy t  te  mallen, 
Met  vrouwen  immermeer  in  jocken  uy  t  te  vallen ; 
Weet  dat  hy  fonder  fchuk  geen  vrouwe  raken  mach 
Die  nu  in  lange  tijt  fijn  vrouwe  niet  en  fach : 
Oock  daermen  vrouwen  groet,  vermijt  u  van  te  kuflèn  l 
Want  dat  ontfteeckt  uw  vyer,en  wie  doch  fal  het  bluffti 
Spaert  liever  alle  jock,  fpaert  alle  vreuchde,  fpaert, 
Tot  datje  wederom  met  u  gefelfchap  paert. 
Bedingt  aen  u  geficht  geen  maechden  aen  te  loncken, 
Oock  door  het  oogh  alleen  ontfteken  heete  voncken ; 
»  Het  oogh,  het  ydel  oogh,  dat  leyt  den  eerften  gro 
«  Waer  door  tot  in  het  merch  de  (iele  wort  gewont 
Weet  dat  het  ganfche  rot  van  alle  fnoode  fonden 
Door  ft  rijt  en  tegenweer  dient  in  te  fijn  gebonden, 
Maer  dat  de  gulle  jeucht,  en  hare  kriele  fucht 
a  Anmttvtt  M    Wort  beter  o  verheert  door  middel  vande  vlucht.  <t 
i]T/ZT?JZd  Sijn  vyant  aen  te  fien,  en  met  gewelt  te  tergen , 
de  uteru  vitijs Sx-  of  in  het  open  velt  hem  krijch  te  willen  vergen , 
VtdineJtugtU.  nam     Mach  elders  dienftich  fijn .  in  luft,  een  heete  peft, 
ïrrit     Daer  is  het  wijeken  heyl,  daer  is  het  vluchten  beft . 
frfntirefifiere  ii-  Ghy,  blijft  dan  buyten  fchoots,  en  mij  t  de  boofe  ftondd, 

hidinem  vero  fu-    ^     J  •  1  P       1        11  Pi 

pendo/upran.    En  watter  eenichlms  kan  locken  totte  ionden : 

Denckt,  hoe  dat  menich  menfeh  fijn  eer  te  buyten  g:t 
Om  datter  hier  en  daer  een  koffer  open  ftaet. 
Doch,  valtet  yemant  fwaer  foo  deun  te  moeten  leven  5 
Die  moet  hem  niet  te  veel  op  lange  reyfen  geven : 
Veel  uytten  huyfe  fijn,  veel  uyt  het  vader-lant  y 
Doet  hinder  aende  vrou  en  aenden  echten  bant. 
b  certutinhofihi-  Die  metten  lijve  rotft  door  alle  vreemde  palen, 
^»™^/^>  Leert  dickmael  metten  geeft,  ia mette  liefde  dwalen;  h 


V%OVWE.  nb 

Die  veel  te  peerde  rijt,  en  veel  te  fchepe  vaert , 
Wort  lichter  als  hy  plach,  en  krijcht  een  loffen  aert:  a 
ac  it  is  van  outs  gelooft .  het  trouwen  is  gevonden 
3  dat  het  echte  paer,  door  ware  fucht  gebonden , 
^  Malkander  overhant  geduerich  mochte  fijn 
In  voorfpoet  herten-luft,  en  fteunfel  inde  pijn . 
>e  lichte  valt  de  menfch,  die  met  onwifle  fchreden 
>omt  fonder  met-gefel  een  gladden  wech  getreden  ? 
Helt  oyt  fijn  lofle  gang  naer  eenich  ongeval, 
Wie  ïft,  die  inde  noot  hem  weder  rechten  fal  ? 
rat  gaet  de  menfchen  aen,  die  rafen  om  te  paren , 
i  fchier  noch  inde  feeft  haer  ftellen  om  te  varen 
Of  naer  het  koude  Vack  daer  witte  beeren  fijn , 
Of  daer  deftrandefplijt  van  heetefonne-fchijn? 
ht  ifler  menich  leet  in  alle  tijt  gherefen 
m  uytter  ftadt  te  gaen,  en  lang  van  huys  te  wcfen  ? 
Wat  ifler  menich  man  ten  hooghften  ongefint 
Die,  out  van  reyfen  koomt,  en  jonge  kinders  vint  ? 
!»aer  fijn  uyt  dit  geval  niet  felden  goede  vrouwen 
>oor  overfpel  befmet,  en  dat  ter  goeder  trouwen ; 
lek  weet  dat  menich  kint  voor  wettich  is  gekent, 
Al  waflet  by  een  boef  de  moeder  ingeprent .  b 
[oort  Zeeuws,  en  Hollants  volck,  die  uytte  Zee  geboren 
lebt  altijt  nieuwe  luft  om  landen  op  te  fporen, 
Of  laet  de  lange  reys,  of  ftaeckt  het  echte  bed , 
Of,  hebje  varens  luft,  foo  neemt  de  Vryfter  met,  r 

fulx  best  door  ex- 

npelen  kan  worden  aengewefeny  ende  dat  wydies  aengaende  eenige [onderlinge  gefchicdentffm  uytte [chriften  der  Rechts- 
•leerden  hebben  aengemerekt,  die  in  andere  bouchen  niet  gevonden  en  worden,  ende  evenwel  veel  goede  bedenckinghen  in 
*er  hebben,  foo  fijn  wy  van  meyninge  aen  het  eynde  defes  werex  eenige  der  felver  tot  onderricht inge  ende  vermakelijk- 
\pft  des  Lefers  neder  te  jlellen,  om  hier  geen  fcheuringe  te  maecken,  end  ons  voorgeslelde  wit  ie  verhinderen. 
An  atitem  &  quando  vxor  maritum  vagabundum  &j>er£etue  proficifci  volentem  fe^ui  teneatur  videapud  P.  J&j- 
'wm$art.2.<iue$7.itf, 

*  ee  ?  Geen 


a  Onder  de  wereken 
van  D.  lofeph  Hal 
is  feker  geleert  ende 
gcdfalich  Gefchrift, 
Quo  vaciis?  ghe- 
naemt,daer  hy  veel 
[waricheden  ende 
ongemacken,die  uyt 
het  reyftfi  ontfiaen, 
klaerlijck  aenwijft, 
een  bouck  wcerdich 
omghelefen  te  wor- 
den: in  hetwelck  ly 
onder  ander  feèl.u. 
als  bejluytcnde,  fielt 
d  fe  reden  :  Mo- 
tion is  eucr  ac- 
companied  vvith 
inquietncfle,  and 
both  argues  and 
caufes  ïmpeifec- 
tic>iy,whereas  the 
happy  eltate  of 
heavcn  is  defcri- 
bed  by  reft,  who- 
fe  glorious  fphe- 
res  in  the  meane 
time  doefo  per- 
pctualiy  raooue, 
that  theyncucr 
are  remooved  ■ 
from  their  piace. 

b  Dit  fal  den  gun- 
fiighenLefer  mif- 
fchien  vreemt  ende 
onghehoort Jcbïjnen* 
ende  het  felvc  fouda 
hier  wel  dienen 
naer  der  verklaert  te 
fyn>  dan  overmits 


VXPVWE. 

Geen  vrouw  en  dient  alleen .  fiet  Eva  vander  flangcn 
Met  liften  omgevoert,  en  inder  haeft  gevangen ; 

Sy  eenich  bracht,  eylaes !  de  weerelt  inde  pijn , 
^  Een  vrouw,  een  jonge  vrou,  en  mach  niet  eenich  fijr 
Ghy  die  een  jonge  vrou  laet  eenich  fitten  treuren, 
Denckt  hoe  de  weerelt  gaet,  en  watter  kan  gebeuren, 
Of  vaker  ongemack,  lbo  lytet  met  ghedult, 
Want  fy  is  wonder  broos,  en  ghy  niet  fonder  fchult, 
Maer  om  aen  uwen  man  fijn  huys  te  doen  behagen , 
Soo  wil  ick,  jonge  vrou,  een  nieuwen  raet  gewagen : 
Het  is  u  wonder  nut,  fbo  ghy  met  alle  vlijt 
Vw  eyghen  poften  trout,  en  niet  uyt-huyfich  fijt, 
Daer  is  geen  ruych  gewas  aen  uwe  teere  wangen, 
Pat  is  tot  u  gefeyt ;  Bepaelt  u  lofle  gangen, 

Bepaelt  u  binnens  huys,  bepaelt  u  jonge  vrouw, 
Daer  is  aen  uwen  mont  geen  deckfel  voor  de  kou w . 

foemineum  genus 

Hy,  die  den  eerften  gront  van  onfe  taele  ftelde 

En  heefc  u  ni«  genoemt  of  vrouwen  vanden  velde, 

SSÏ?S    °^ vrouwen  van^e  ^raec  J  Hqytmw»  is  uwen  nae 
maximum  viu      Een  woort,  oock  uytte  klan  ck,  tot  uwe  plicht  bequae 
tT^ere(U'  Als  Adam  inden  Hof  gaf  namen  aende dieren, 
b  M*m mm  ™-  Men  konde  door  het  woort  bekennen  haer  manieren ;  l 
tolfpïa^&biZi-     Ghy  denckt,  als  u  de  man  begroet,  en  huy  s-vrou  hiet j 

r  Dat,u  een  korte  les  £ot  m  bcroup  ghefchiet . 
Rtcht.  Axioma   Laet^ick  en  weet  niet  wie,  gaen  dolen  byde  bueren  j 

cTufcfereinhancG^Y>  blijft  in  u  bevang  5  daer  fijn  uvaftemueren, 

fajvMmm-     V  flot,  u  bollc-werck,  u  rots,  u  trouwe  veft  y 

uu  ita  muiieres  *u     ölij  rt  daer,  o  ledich  volck ;  daer  li j  n  de  vrouwen  beft. 

loquitur :  ' 

Domus  tibi  urbs  eft  &  ncmora  Sec. 

Chryfojiommmulierumejfepu/atdomiphilofo^  in,  Co.  inhlmn.llomil 


a  Gatenus  lib.ri.de 


II  l 


a  Si  quid  in  donfê 
accidet  matrifami- 
liiw  id  notum  cjfe 
debet ,  eam  enim 
omnihm  qua  intm 
funt  dominctri  o- 
fortet.  Arisi  OEco* 
nomic.2, 


V%0  V  WE. 

Jgaet  dat  over  al,  van  boven  tot  beneden , 
har  mooghje,  fonder  fchroom,  met  vrye  gangen  treden  <y 
Een  die  het  huys  beftiert  moet  weten  wat,  en  hoe , 
S  Moet  alle  dingen  fien^  tot  inde  kelder  toe . 
jen  achtet  voor  een  feyl  het  oogh  te  laten  dwalen 
[>or  eenich  vreemt  bedrijf,  maer  in  fijn  eyge  palen 
Daer  iflet  prijfens  weert,  indienmen  overfiaet 
ï  Al  wat  een  yeder  doet,  en  watter  omme-gaet .  a 
iet  dat  ick  eenichfins,  door  al  te  ftrenge  boucken, 
in  vrient  beletten  wil  een  vrient  te  gaen  befoucken ; 
\  Neen,  dat  is  niet  gemeent ;  de  vrientfchap  is  te  foet, 
In  weelde,  grooterluft;  en  trooft  in  tegenfpoet . 
fcft  vry  naer  uwen  aert,  kieft  lieve  noot- vriendinnen, 
^ier  fedich,  heus,  befet,  en  van  beproufde  finnen  j 
De  menfch  wort  eer  of  fmaet  by  menfchen  aengedaen  . 
I  Na  dat  de  menfchen  fijn  die  met  hem  omme-gaen  • 
Cetdefe  naden  eyfch  by  wijlen  eens  begroeten , 
tvier  overlooptfe  niet  met  al  te  lofie  voeten : 
Te  groote  vryhey t  walght .  befouck  is  wonder  goet 
Voor  die  het  met  befcheyt  en  niet  te  veel  en  doet.  b 
V  or  maecht  of  echte  vrou  veel  uyttet  huys  te  wefen 
ï'  is  van  ouden  tijt  van  niemant  oyt  gheprefen ; 
Siet  als  het  weelich  fchaep  gaet  dolen  uy tte  ftal , 
Strax  iffet  voor  de  wolf,  of  ander  ongeval . 
h  Abrahams  gemael  is  buytens  huys  gevonden , 
S  ftaet  in  grooten  angft  om  daer  te  fijn  gefchonden ; 
Tis  waer,  dat  God  het  quaet  ten  beften  heeft  gewent, 
Maer  let  eens  hoe  het  quam ;  haer  man  was  daer  ontrent. 
h  Dina  ging  befien  de  dochters  vandefi  lande,  Genef.34.  % 

5  x  wat  een  drouf  geval !  haer  eert  je  blijft  te  pande  ; 

*  *  ee  4  En, 


h  Stelt  uwen  voet 
felden  in  het  huys 
uvpes  naeflen  ,  hy 
mocht 2  uyyzr  ver- 
driet ich  ende  gram 
worden,  Plov.  i  5 . 
ï.7- 

Genef.  12. 14. 
Gencf.  20. 5. 


V%0  V  WE. 

En,  fchoon  om  defe  daet  een  groote  moort  gefchiet, 
Haer  broeders  krijgë  buy  t,  maer  fy  haer  maechdom 
Hoe  geeftich  heefter  een  het  vrou  we-beeltbefchre  ven, 
En,  door  een  wijfe  vont,  gefchildert  naer  het  leven  1 
Want,  om  haer  rechten  aert  te  maecken  openbaer, 
Soo  ftelde  'tklouck  pinceel  een  fchild-pad  onder  haer 
Een  fchild-pad,  altijt-t'huys,  die  in  haer  eygen  fchelpen 
Sich  kan  voor  alle  quaet  en  tegen  leet  behelpen ; 
Om  dat  een  jonge  vrou  is  vry  van  ongemack , 
Indienfe  maer  en  blijft  ontrent  haer  eygen  dack . 
Een  fchild-pad,  traegh-gevoet,  die  noyt  en  koomt  getre< 
Als  met  een  ftillen  gang ,  en  met  gefette  fchreden  5 
Om  dat  een  jonge  vrou  in  daet  en  inde  fchijn 
Moet  deftich  in  gebaer,  niet  fchotebollich  fijn . 
Een  fchild-pad,  ftilheyts-vrient,  wiens  tongeloofe  kaket 
a  Et  Ungua  &  den-  G  een  ftemme,geen  geraes,geen  klanck  en  konnen  makei  a 
1~  Si     Om  dat  een  j  onge  vrou  geen  wefen  beter  ftact , 
rm & aiijdocenf,&     j±\s  fafe  ffcille  fwi  jcht,  of  niet  te  veel  en  praet. 

exfenentin  demon-  r  T  U  "      1  1    n     V       •       1  1 

jkat.  hen  ichild-pad,  weyger-lult,  die  niet  als  aengedrevea 

b  Fcemma  tcjiudo  sich  aen  haer  wederpaer  gewoon  is  op  te  geven }  b 
non  nifi  *  mmiu  Om  dat  een  jonge  vrou  moet  blijven  onbefmet , 
invita  coït,  eu\tu      En  plegen  reyne  tucht  oock  in-het  echte  bed . 

rei  notandam  ratio-  rj       r  f-  *1  1         1   1  •     1  •  1*  l        i  i 

uem  vide  apudjE-  ken  ichild-pad,  kinder- vnent,  die  teghen  hooge  baren 
^^Zd%s'it  En  anc^er  ongeval  haer  eyers  kan  bewaren ;  c 

Om  dat  een  jonge  vrou,  ten  goede  vande  vrucht, 

fuateftudo  cusio- 

Moet  toonen,ailie  draeent,  een  rechte  moeder-lucht. 
tl^^^t Een  fchild-pad,  facht-gemont,  die  Tonder  harde  tanden 
tejtudinii.  apud  Geen  menfchen  hinder  doet,  geé  diere  brengt  ter  fchande: ; 
Om  dat  een  jonge  vrou  geduerich,  watfe  doet, 
Noch  vinnich  inde  mout,  noch  bitfich  welen  moet . 

%  Ei 


V%OVWE. 
in  fchild-pad,  huys-vriendin,die  noy  t  en  koomt  getredert 
tf  draecht  tot  alicr  ftont  haer  wooning  op  de  leden  j 
,  Om  dac  een  jonge  vrou,  oock  alffe  buy  ten  rey  ft , 

Moet  dencken  wat  het  huys  van  hare  plichten  eyft . 
^oe  teer  is  vrouwe  lof!  alleen  met  uyt  te  dwalen 
ko  kanfe  boos  gerucht  haer  opte  leden  halen ; 
i  Want  kr ij  chie  maer  eé  rey s  dé  naem  van  Selden-thuys, 

Het  recht  is  tegen  haer,  men  achrfe  niet  te  pluys .  * 

o  dient  dan  hier  beforcht  voor  alle  jonge  vrouwen , 

>t  ooge  van  het  volck  en  alle  nijt  te  fchouwen ; 

Al  wat  opfichtich  is,  en  wat  het  ooge  treckt, 

Is  om  te  fijn  begeert,  of  om  te  fijn  begeckt . 

en  fegge  watmen  wil,  een  vrouwe  wort  geprefen, 
liet  om  haer  grooten  naem,  maer  om  haer  iedich  welen: 
f  »Te  leven  ionder  roem,  en  in  het  duyfter  fijn, 
1 1>  Is  voor  een  eerlick  wijf  een  helle  fonne-fchijn  • 
Vel  tracht  dan,  lieve,  tracht  u  niet  alleen  te  myden 
|<n  fchade  by  het  volck  in  uwen  naem  te  lyden , 

Vw  deucht  dient  even  felfs  niet  al  te  feer  bekent , 

Want,  door  te  grooten  eer  is  menich  wijf  gefchent . 
liet  ridders,  heerlick  volck,  laet  princen,  vorften,  helden , 
ben  klincken  haren  lof,  en  door  de  weerek  melden  j 

Ghy,  fchuylt  in  u  bevang ,  daer  is  u  vafte  fchans  j 

Ghy,  blijft  aen  uwen  heert,  daer  is  u  befte  glans . 

Gorgiam>  qui  pu- 
it nonfolum  mulieris  formam,  fed&  egregium  nomen  atque  famam  debereapud  plurimos  ejfevulgatam.  Tira- 
m.  ad  leg.  io.  connub.  num.fï.  rem  in  medio  relinquit,  nee  eam  veile  decidere  declarat.  Nos  cum  Gregor.  Na- 
*  izeno  in  traêl  de  Document.  Virgin.  &  in  Monitorio,  &  cum  Vive.  lib.2.  de  Cbrifi.  foemin.  cap.de  ornament. 
»;U  in  fententiam  Thucydtdn  indmandtw  efi putamut*  nift  forti  illuiïriores  fint  f  osmin* ,  de  qmbm  mbti  hoe 
totatu  non  efi  ferm*. 


a  Meretrix  fr&fifr 
mitur  de  jure  qu* 
wultum  vagatur, 
cy  alienas  domos » 
nunc  hanc  nunc  iU 
lam-,  invifit.  Au- 
gel.  in  l.  fi  qua  iU 
luiïtls.  C.  id  Sena- 
tufconf.  Orfic.  vid> 
Provcrb.  5  6. 
Syrach>9.6.8* 


Thucydides  ne  lau- 
dari  quidem  f  er  ma- 
nt bm  vulgi  caslam 
rnatronam  permit- 
tit, tantum  abefi  vt 
vituperari  non  a- 
bominetur:  cuifen- 
tentia,  aliquo  modo, 
adverfatur  Plu- 
tarchtM  in  principi» 
libri  de  dam  mu~ 
lizribm\  dicensfibi 
probabiliws  dixtjfe 
videri  Lcontium 


*  ff  Die 


V%OVVVE. 

Dit  wort  noch  evenwel  in  geenen  deel  gefchreven , 
Om  gronden  aenden  man  tot  vrouwe-dwang  te  geven1 
Een  die  met  eyge  praem  fijn  echte  wijf  bewaert, 
En  hout  den  regel  niet  van  onfen  vryen  aert. 
Men  houft  (God  fy  gelooft,)  in  onfe  Neder-landen 
Geen  boeyen  voor  de  vrou,  geen  flaevelicke  banden , 
Geen  kluyfters  aen  het  been,  geen  ander  onbefcheyt  | 
Dat  elders  wort  gepleecht,  en  niet  en  dient  gefey  t . 
Ick  bid  de  Zeeufche  jeucht  en  alle  ware  mannen, 
Noyt  vrouwe  door  bedwang  in  huys  te  willen  bannen 
Sy  dient  niet,  als  een  boef,  gefloten  inde  ftock  j 
Sy  dient  niet  als  een  aep  gehouden  aenden  block. 
Denckt  vry  dat  menich  wijf  is  uy tten  bant  gefprongen 
Om  datfe  veel  te  feer  was  inden  bant  gedwongen : 
Van  hier  dan  alle  dwang ;  de  Zeeuw  is  al  te  vry , 
Geen  deucht  en  wort  geleert  door  harde  flaverny . 
Yver-fiicht,ende  Daer  woont  cc  leelick  fpoock  in  't  voor-hof  vander  heil 
harc  eygenfehap.  gloren  om  het  volck  tot  in  de  fiel  te  quellen  5 

Men  noemtet  Yver-fucht,  een  dochter  vander  Nacht 
Dat  fy,  uy  t  Vaen  begort,  ter  weerelt  heeft  gebracht . 
Geruchten  fonder  gront,  geduerich  Quaet- vermoeder^ 
En  Achter-klap,  gewoon  de  Leugen  aen  te  voeden, 
En  altijt  verflche  Schrick,  en  ftaege  Dweepery, 
En  Dorft  tot  heete  wraeck  fijn  haer  geduerich  by . 
Haer  oogen  fijn  gemaeckt  om  yder  na  te  loeren, 
Haer  leden  afgericht  om  huyfen  om  te  roeren, 

Haer  kop  geweldich  los,  en  fwack  gelijck  een  riet  9 
Om  datfe  talier  tijt  naer  yemant  omme  fiet . 
De  vrientfehap  haer  gedaen  oock  byde  befte  luyden , 
Die  kan  haer  grillich  hert  tot  flimme  lagen  duyden ; 


VXpVWE.  ti3 

Sy  fchrickt  voor  alle  man,  fy  vreeft  haer  eygen  bloet, 
•et  En  die  haer  liefde  draeght,  en  die  haer  gunfte  doet. 
iyt  toontfe  blyden  fchijn,  dan  als  haer  Uimme  gangen 
ji  uy  t  op  haer  bedroch,  en  loeren  om  te  vangen ; 

Haer  gunft  is  enckel  lift,  van  buyten  fchoon  gelaet, 

Van  binnen  enckel  moort,  en  niet  als  wreeden  haet. 
'  Jleefcheyt,  fchoone  verw,  gefontheyt  inde  leden , 
|el-fpreken,  klouck  beley  t,  bequaemheyt  inde  feden  ^ 
■En  watter  anderfins  ons  wel  ce  finne  ftaet  , 
j  Is  hier  maer  enckel  gal,  en  voetfel  van  het  quaet : 
|)omt  maer  een  kleyne  wint  haer  iahet  oire  blafen  ? 
5  fteygert  inde  lucht,  en  fchijnter  af  te  rafen  -y 
,„  Sy  hoort  dat  niemant  fpreeckt,  dat  niemant  is  bekent ^ 

Noch  blijftet  aen  het  fpoock  ten  diepften  ingeprent; 
Fier  flaep  is  fonder  ruft,  want  inde  ftille  nachten 
So  bobbelt  haer  de  kop  van  diepe  na-gedachten, 
1  Haer  ganfche  bloet  verfchiet  op  't  drillen  van  een  bladt^ 
lÈn  vliecht  door  al  het  huys  om  ick  en  weet  niet  wat; 
i£,  luypt  aen  alle  kant,  om  yeder  na  te  fporen, 
{1  fouckt  geduerich  yet,  dat  niet  en  is  verloren ; 

Maer  alüe  'tguntfe  fouckt  ten  leften  ondervint , 

Dan  ifle  boven  al  geweldich  ongefint. 
( wat  een  ongemack  fal  echte  lieden  quellen , 
lis  man  of  fwacke  vrou  na  defe  ftuypen  hellen  l 

Wat  heefcer  menich  heldt,  oock  buyten  alle  fchuk, 

Sijn  weerde  lief  gedoot,  alleen  uyt  ongedult. 
Set  Procris  inden  geeft  door  Yver-fucht  gedreven , 
^rlpiet  een  eeriick  man,en  laet  haer  jeuchdich  leven : 

Hy  fchiet  een  fnelle  pijl  juyft  daer  de  ruychte  drilt ,         a  m  ovii  m*» 

r?.r  I'  '1       r  I  *1  morph.lib  7. De  at* 

t n  trek  een  lieve  vrou,  in  plaetle  van  het  wilt.  a  u  ammfc.  m, 

*  ff  z  Lcu- 


V%OVVVE. 

Leuconoë,  bynaeft  in  eenen  graet  bevonden  , 
Wort  van  een  wreeden  brack  aen  alle  kant  gefchonden 
Haer  man  geheel  verwoet  om  foo  een  drouve  doot, 
*  Tanhenim  Ni-    Doorftecckc  fijn  eygen  herben  valt  haer  inden  fchoo 
^SSÜ&  luftina,  fedich  dier,  noy  t  vande  quade  tongen, 
c  Ztytm  Thcf  Noyt  vanden  achter-klap  in  haren  naem  befprongen, 
faiHm.cumvxorem     Wort  van  haer  eygen  man3  wort  om  den  hals  gebra 
iTvïn^2ft7^um    Om  dat  haer  wacker  oogh  hem  wat  te  geeftich  dacht 
ÏS^TS  Sict  Cotys,  ingeleyt  van  dele  felle  vlagen, 
fi  •  »w autem  Is  om  een  vyfevaes  in  rafery  gheflagen ; 
TumVumdTdU-     En,  na  fij n  droef  ghemoet  had  lange  tij t  getreurt, 
^J2$&    Soo  heeft  hy  fijn  gemael  de  leden  af-gefcheurt .  c 
fub quidam fruttce-  fylaer  eer  fel  ons  de  nacht  met  hare  fwarte  vlercken 

to  eventum  exjpec-        f     .        ¥  i   i    i     i  f  1  •      1  1 

tabat ,  ram*  vero  Bedecken  al  de  lucht,  en  onle  kim  bewercken  3 

Als  mijn  vermoeyde  pen  fal  brengen  aenden  dach 
remnt ,  ipfamque     iff at  dr0ef  hey  t  menich  menfch  uyt  defe  plage  fach . 

morJibuSyinjtarbd-  J  J  1  C? 

lu&  y  dtlaniarunt : 

Cyanippm  autem,  id  taminjfieratum  intuens ,  feipfum  quoqtte  iYacidavit.AHlpulaturSoHratm  lib.f.  de  ve 
Iluiarch.  Parall.  cap  42.  Stobau*  ccllecï.  cap.62. 

b  lufiina,  nobillijfïma  pucüa  Romana,  virgmes  fud  &tatk  elegantia  form&longe  fetperans,  cumjuvenie 
nuptui  a  parmtibus  ejfït  tradita,ob  folam  ipjïus  pulchritudinem  ac  leporem  in  fujpiciomm  marito  venit,  qui  est 
fan*  vxorü  cervicem  conjpicatut,  inclinantU  fe  ad  exuendum  calceum-,  furore  ex  Zelotypia  accenfas,  teneram  p 
wovamque  conjugemjugulavit .  Cn]ta  eüam  nmc  exfiat  hoe  Epitaphium  : 

Immitis  ferro  fecuit  mea  colla  maritus , 

Dum  propero  nivei  folvere  vincla  pedis, 
Durus,  &  ante  thorum,  quo  nuper  nuptacoivi  s 

Quo  cecidit  noftrae  virginitatis  honos ; 
Necculpameivifle  necem,  bona  numinateftor, 

Sed  jaceo  fan  forte  peiempta  mei . 
Difcite  ab  exemplo  Iuftine/ ,  difcite  Patres  , 

Ne  nubat  fatuo  filia  veftra  viro. 

G  Cotys,  RexTracu,  citmin  vxorem  Zelotypm  efet ,  anxijs  din  cogitationibui  ngitatut,  fuii  ipfim  mambffl>& 
dsndii  inapiens,  tam  diffècuit,  ut  ex  Theopotvpo  recenfet  Atbemus  lib.12.  cap./-?.  Tiraq.  Lid.  connub, 

Tlura  exempla  huc  adducipoffent,  inter  qu&  illud  eximium »  lohanna  Aragonia  (inquit  Thuantu  lib.iO.  hifi;) 
Caroli  ó*  Firdinands  muter^ex  Zelotypiaoltm  contraBo  animi  morh,quipoft  Philippi  mariti  mortem  in  apertar^ 
fantam evafttx&  ab  eo  temport  tune  inclnja,cum  fehbm coÜuclans,ad  extremam pervenit femcitttem* 

Gd 


cn  fucht,  geen  harde  drift  van  alle  felle  tochten 
baert  in  onfen  geeft  foo  vreemde  waen-gedrochten 
Soo  dullen  onverftant  als  defe  fpokery  , 

0  mannen  hout  de  borft  van  hare  ftuypen  vry  ; 
Ditlaft  u  deufich  hooft  van  alle  vyfe  droomen , 

1  doet  in  dit  geval  gelijck  het  oude  Roomen , 
«Daer  noyt  een  eerlick  man  hem  in  fijn  huys  begaf, 
|0f  fant  aen  fijn  gemael  een  bode  voren  af.  a 
Ie  was  genouch  gefeyt ;  'ken  heb  geen  achterdencken 
jjt  oyt  mijn  echte  deel  hare  eere  mochte  krencken, 

f Want  of  ick  buy  ten  gae,  of  dat  ick  weder  koom, 
,  Sy  is  (oock  fonder  wacht)  fy  is  geduerich  vroom. 
Cc  is  van  ouden  tijt,  en  heden  oock  geprefen, 
Vant  diemen  veel  betrout,  en  wil  niet  ontrou  wefen ; 
I  Maer  die  met  flim  geloer  op  fijn  gefelfchap  wacht, 
1  Die  leert  haer  lomtij  ts  doen  dat  noyt  en  is  gedacht .  b 
Kier  wilje  ganfch  het  quaet  uyt  u  gefelfchap  werpen, 

10  poocht  des  Heeren  vrees  in  u  gemael  te  fcherpen ; 
§  Want  foo  je  dat  verwerft,  daer  is  geen  t  wijffel  aen, 
JlVan  haer  fal  quade  luft,  van  u  de  vreefe  gaen . 
(\y  mede,  jonge  vrou,  pijnt  u  te  wederhouwen 
Yndefe  dweepery,  en  alle  mis-vertrouwen ; 

3>  Niet  dat  foo  vinnich  bijt,  en  foo  de  jeucht  verflint, 
»  Als  droef  heyt  inden  geeft  tot  y  ver-fucht  gefint . 

11  broet  geen  innich  leet,  geen  hooft  vol  muyfe-neften, 
h  laet  in  u  gemoet  geen  quade  tonge  veften 

Gelooft  geen  achterklap,  en  fooje  ruften  wilt, 
Siet  datje  dwafe  forch  door  reyne  liefde  ftilt  • 
ï  aer  pijnt  u  boven  al  geen  reden  oyt  te  geven 
Ot  dit  verdrietich  leet  en  ongeruftich  leven  j 

*  ff  j  Weet 


a  Vide  Vlutarch. 
Troblcm.  Rom  e.}, 


b  Valeat  OvtM'siU 
num  boe., 

Dejim,  credemihi, 
njitift  irritare  ve- 
tando ) 
Qbfequio  vinces  ap- 
tim  iïict  tuo. 

Heyfaeme  be- 
hulp-middelen 
tegen  yver-fnch^ 


V  WE. 

»  Weet  dat  een  eerbaer  wijf  moet  afgefondert  fijn 
»  Niet  van  het  quaet  alleen,  maer  even  vande  fchijn  • 
Indien  ghy  fijt  beducht  van  op  den  klap  te  raecken, 
Soo  treckt  de  finnen  af  van  thienderhande  faecken ; 
Van  al  te  loflen  praet,  van  dertel  hant-gefpel  y 
Van  hier  en  daer  te  gaen  met  eenich  jonclc-gefel, 
Van  door  een  felfaerp  kleet  geweldich  uy t  te  fteken , 
Van  Prins  of  ander  Vorft  met  u  te  laten  fpreken , 
Van  wijfs  by  eerlick  volck  voor  niet  te  pluys  bekent  % 
Van  alderley  gefchenck  dat  u  een  vreemde  fent , 
Van  met  een  dertel  ooch  de  lieden  aen  te  wincken, 
Van,  daer  ghy  fijt  genoot,  de  glafen  uyt  te  drincken , 
Van  fonder  uwen  man  veel  overal  te  gaen, 
Veel  inde  venfter  fijn,  of  inde  deure  ftaen. 
Daer  is  geen  nutter  ding  voor  alle  jonge  vrouwen, 
Als^  door  een  ftaech  bedrijf,  de  jeucht  te  wederhouwen 
En  in  het  tegendeel,  het  flimfte  datmen  vint 
Is,  dat  een  rappe  fiel  haer  niets  en  onderwint . 
Die  ledich  fit  en  ki  jekt,  fet  al  de  finnen  open  , 
Tot  ick  en  weet  niet  wat ;  des  koomter  in  geflopen 
Al  wat  een  fwacken  geeft  en  goede  feden  krenckt, 
Hoe  menich  denckter  quaet,  om  dat  hy  niet  en  denck 
Gewis  de  broofe  jeucht  wort  al  te  licht  bewogen  y 
En,  door  een  ydel  hert  uyt  haren  ftant  getogen : 
»  Het  befte  water  ftinckt  wanneer  het  ftille  ftaet ; 
»  En  als  het  yfer  ruft,  foo  roeftet  metter  daet. 
Al  mach  een  kloucke  vrou  geen  winft  of  eer  bejagen, 
a  1.  famfad  ff  de  ^jct  eenich  fWaer  geding  den  rechter  voor  te  dragen : 

regul.lur.it.  Bart.  "  5        5  m  bn 

&  d.d.l.  ah pr*-  Al  mach  een  kloucke  vrou  niet  toonen  haer  verltant 
p  f.  fin.  ff  <k     jn  Jienft  van  eenich  Prins,  of  van  het  Vader-lant :  <t 


V  %0  V  VV  E. 


a  Gay  fiets  4e  gi- 
ft rat  ib.  lib.J.cap  y. 
idintroduftum  ejfe 
putat  propter  honef. 
tatem  muiier  urn , 
nevirilibui  officift 
implicentuYy  <&  ho- 
minum  confortio 
intercffe  cogantur\ 
cum  magifiratm 
ft  publica  perfona* 
&  palam  fut  copia 
fzcered.hmt. 


f  mach  een  kloucke  vrou,  om  (onderlinge  reden ,  a 
».  vet  dienen  inde  kerck,niet  heerfchen  inde  fteden, 

Niet  fitten  inden  raet ;  noch  vint  een  vlytich  wijf 

In  menich  ander  ding  een  eerlick  tij  t- verdrijf : 
}och  wort  haer  evenwel  vry  ftof  genouch  gelaten 
(m  niet  een  ure  tijts  te  dwalen  achter  ftraten  j 

v  Al  wie  fich  befich  hout  ontrent  het  huys-gefin, 

v  Die  vinter  kleyn  beflach  en  groote  faecken  in . 

ly  kont,  befette  vrou,  hier  tijts  genouch  belleden, 

dien  ghy  maer  en  wilt  u  quijten  na  de  reden : 

Een  moeder  van  het  huys,  die  op  haer  faecken  paft, 

Vint  dickmael  groote  vreucht,  en  weder  grooten  lafl . 

ly,  met  u  weerde  man,  fijt  hier  als  hooge  machten, 
Ifsprincenvanhetlant;  b  laet  uwe  kinders  achten 

Voor  Ridders  vanden  Staet ;  en  docter  vorder  by 

De  boden  van  het  huys  \  fiet  daer  uw  borgery . 
fae  moochje,  jonghe  vrou,  uw  finnen  laten  fwieren  ? 
be  kon  je  ledich  fijn  ?  ghy  moet  een  Rijck  bellieren , 

Ghy  moet  een  vorftendom^  een  lant,  een  ganfehen  Staet  t^nm  tum^ 

Behoede^  van  ghevaer,  en  dat  met  eygen  raet.  ufent0-  ƒ  W/- 

( tiy  moet  u  menichmael  als  ware  rechters  toonen ,  *  z** 

li  ftraffen  na  den  eyfch,  dan  goede  dienften  loonen  j  7hfnZt/TsiT 

Hier  na  den  regel  gaen,  daer  uy  t  een  volle  macht  Rm- con^ ,a' 

Yet  rechten  datter  fchort,  al  naj  e  dienftich  acht . 
lier  moetje  ftil  gemor  en  muytery  beletten, 
1  aer  yemant  metter  daet  uy  t  alle  Staten  fetten : 

Int  korte  groot  beflach,  oock  in  het  kleyne  wijck, 

Soo  datmé  feggen  mach  j  Een  huys  een  koninckrijek.  c  c  La  famiHc  bicn 

conduite  elt  la 

me  image  Sc  modelle  de  la  rcpublique»  Sc  la  puhTancc  domeftique  raflfemblc  a  la  puilTance  iöuvcraj&e» 
I4in.  delaRepub.  Ub.i.  cap.2. 

*  ff  4  Hier 


b  Mctntm  Jive  p  et- 
ter familicu  in  fefe 
regk  ha  bet  imagi- 
nem.  Keckerman, 
dijpat.pratt.  28. 
pob  8. 

Et  vxores  domino 
domus  vocantur 
lureconfultiii  Baru 


V%OVVVE. 

Hier  dient  nu,  fnelle  pen,  hier  dient  een  buyte-reden ; 

Hier  dient  de  man  vermaent,  al  eer  wy  vorder  treden, 
Te  nemen  tot  behulp  fijn  wijf  en  haer  beleyt, 
Gelijckfe  tot  behulp  van  Adam  was  berey  t . 

Daer  fijn  verwaende  mans,  die  alle  vrouwen  laken , 

En  fluyten  haer  de  deur,  oock  in  geringe  faecken, 
Ia  houden  voor  geral  en  enckel  kinder-praet 
Oock  dat  een  deftich  wijf  op  vafte  gronden  raet: 

Daer  fijn  verwaende  mans  die  buyten  alle  reden 

En  met  een  nortfe  kop  in  alle  dingen  treden, 
Die  uyt  een  eygen  fin  en  aengenomen  waen , 
Al  wat  de  vrouwe  feyt  geen  acht  en  willen  flaen. 

Hier  fijn  (na  mijn  begrijp)  geen  kleyne  reden  tegen  ; 

lek  meyne  dat  de  vrou  ons  meer  behoort  te  wegen,  j 
lek  meyne  dat  de  vrou  ten  dienfte  vande  man 
a  Qtudam  muiie-     Oock  groote  dingen  felfs  ten  goede  leyden  kan .  a  \ 
ZtTf&Z°nfii!xi  Men  vint  in  menich  bouck  dat  eertij ts  vande  vrouwen  J 
ftunt.  ut  infmmt  Voor  al  by  wacker  volck,  niet  weynich  is  gehouwen. 

text.ml.cum  pr*-  ,    J    .      r       .  7  -  J  Ö 

tor  ff.  dejuMc.        En  dat  niet  londer  vrucht ;  men  vint  dat  vrouwen  ra! 
^ëfa  jult^     Heeft,  ick  en  weet  niet  wat,  dat  ons  te  boven  gaet. 
ludEuJphefeus  *~<     vinden  menichmael  geweldich  kloucke  ftreken , 
Die  met  een  fnelle  drift  haer  uytten  monde  breken  j 
Sy  vinden  inder  haeft  een  onverwachte  (lach , 
$  De  itaiiaenfche     Die  noyt  vernuftich  hooft  in  wijfe  boucken  fach.  b 

Poet  Ariofto 

heeft  onder  andere  de  vrouwen  defen  lof  met  defe  fijne  aêMigè  rymen  toe  ghefchreven.: 

Molti  eonfigli  dclle  donnt  fono 
Mcglio  imprsvifo  ch'a  penfarvi  ufciti, 
Che  queflo  é  Jpeciale  &  proprio  dono 
Tra  tanti  &  tanti  lor  del  ciel  largith 
Ma  pub  mal  quel  de  gli  homini  effer  bon* 
Che  matnro  difcorfo  non  l'aiti, 
O  ve  non  fbxbbia  a,  ruminctrui  fopra 
Spefo  deun  tempo ,  é  multo  ftudio  &  opra . 


V\OVVVE.  u6 

6  my  de  Griecken  aen,  liet  Duytfen  ende  Franfen, 
l  hebben  altemael,  oock  midden  inde  lanfen, 
Doek  in  het  krijchs-beleyt  de  vrouwen  raet  gevraecht, 
En  op  haer  geeftich  breyn  een  ftoutê    ch  gewaecht.  a 
rius  heeft  beftaen,  en  niet  te  fijner  fchande, 
mengen  vrouwen  raet  in  faecken  vanden  lande ; 
dis  Nero  nieu-gekroont  hem  noch  gefeggen  liet, 
Hy  dede  wonder  veel  dat  Agrippine  riet, 
idnianus  felfs  heeft  opentlick  geprefen 
Sn  raet  door  fijn  gemael  fijn  Raden  aengewefen ; 
Hy,  die  de  wetten  gaf,  en  heeft  hem  niet  gefchaemt 
Te  geven  aen  het  Rijck  een  wet  by  haer  geraemt.  b 
i  korte,  menich  huys  is  inder  daet  behouwen 
leen  door  klouck  beleyt  en  middel  vande  vrouwen ; 
Ia  het !  oock  menich  man  is  groot  in  fijn  bedrijf, 
i  Niet  uytfijney gen  hooft,  maer  om  een  deftich  wijf.  c 
n,i;n  vint  des  niettemin  by  wijlen  vreemde  rnenfehen 
it  geen  vernuftich  wijf  voor  hun  en  fouden  wenfehen,  ds«'*  ^reivtkor 
ie  Maer  kiefen  uytten  hoop,  met  voorbedachten  raet, 
Een  die  niet  anders  kan  als  ftrijeken  over  ftraet , 
En  kiecken-murruw  dier,  een  fiele  fonder  leven, 
£c  vande  reden  felfs  geen  reden  weet  te  geven ; 
Een  lichaem  fonder  oogh,  een  ooge  fonder  licht, 
I  En,  met  een  woort  gefeyt,  een  onbedreven  wicht . 
Vieght  yemant  waerom  dat  ?  verftaet  doch  eens  de  reden ,  iL?y  ^jouïa°n 
Is  om  met  volle  macht  in  als  te  mogen  treden :  ^u'clle  a!Pic  f flé 

Tis  om  m  alle  ding  geitaegh  en  al  den  dach  ment  &  fans  au- 

rp  j  •  •        r-  • i  ^   rP  •        r  •        r  i  cunc  inftm&ion 

1  e  drijven  lijnen  wil,  te  ltij ven  lijn  gelach.  des  ietties,refpo- 

dit  qiril  1'en  ay- 

jpnieux;  &qu'une  femme  eftoitaflbzfgavante  quant  elle  f^avoit  mettre  difference  entte  la  chemifc 
&  pourpoincl  defon  matj.  Voycz  Mich.  de  ia  Montagneliv.i.des  Eflayschap.24.du  Pcdantifme» 

*  g  g  Hoe  1 


a  Laeedemc-ni}  fu~ 
blica  confdia  ux~ 
oribm  communi- 
cabanty 

Atbenicnfes  ecu  pu- 
bliek deliberath" 
nibtu  adhibeb  mt, 

Gdü&GcYv.ai/ifa 
Paee  &  b-llo 
cum  fceminis  4- 
gebernt. 

Late  Garf  de  Ma* 

gift.  hè  2.  eap 

bL.  Benèa  Zenons 
fub fin.  C.  de  qua- 
drup.  pr£jrcript. 


C  Totnfeja  PlotU 
ineredibile  dittu 
quant um  auxerit 
gloriam  Tr  afmijn- 


d  Francoys  Duc 
de  Btetagne  Ris 
de  lean  5.  aimoit 
piutofc  femme 
ïimplctte  que  fa- 
ge  &  bien  avi féc. 
Car  lots  quand 
on  luy  paria  de 
fbn  mariage  avec 
Ifabeau  filled'Ef- 


r%0  V  WE. 

Maer,  vrienden,  met  verlof  j  dit  fijn  bekaeyde  flagen 
Hoe  i  kan  u  tanger  oir  geen  tegenfp reken  dragen  ? 
Hoe  1  lijt  u  gnllich  hooft,  uyt  pracht  en  overmoet , 
In  vrcucht  ger  i  mede-maet,  geen  trooft  in  tegenfp 
Hoe !  kan  een  flechte  duy  f,  verdwaelt  in  lofle  wanen, 
Vertrooften  na  den  ey fch,  en,  als  het  dient,  vermanen  ? 
Hoe !  kan  een  flechte  duy f,  dat  geen  onwijfe  kan , 
Met  eenich  foet  ghefpreck  verfraeyen  haren  man  ? 
Ghy  laet  een  geeftich  quant  u  reken-boucken  houwen 
Ghy  doet  een  ruftich  knecht  uw  koren-landen  bouwe 
Ghy  kieft  u  voor  een  mem  de  gaeffte  diemen  vint, 
Ghy  fouckt  in  grooten  ernft  een  meefter  voor  u  kint 
Ghy  huert  een  fnege  meyt  om  op  de  koft  te  paften, 
Ghy  krijcht  gehandfaem  volck  tot  fchueren  ende  waffe 
Ghy  fijt  befet  in  als,  en  door  u  gans  bedrijf, 
En  trouje,  lieve  vrient,  een  Iole  voor  een  wijf  ? 
Een  peert  dient  totten  krijch,  een  ofTe  weet  te  plougen 
Een  efel  kan  het  lijf  tot  fware  packen  vougen , 

Een  kat  doet  haren  dienft  in  t  vangen  vande  muys,  j 
Een  gans  waeckt  op  het  hof,  een  hont  ontrent  het  hil 
Een  fabel  kleet  het  volck  met  koftelicke  vellen , 
Een  leeuw,  het  moedich  dier,  kan  fich  te  weere  flellen-  i 
Maer  door  een  vyfen  aep  wort  niet  te  weech  gebrachi 
Als  dat  een  ydel  hooft  om  fijne  grillen  lacht . 
siiihmqu*  feeu*  Hoe !  dient  het  wijf  alleen  om  byden  man  te  flapen  ? 
£{1^1  Of  om  een  dwale  vreught  uyt  haer  te  mogen  rapen  ?  j 
afficü,  mnpamm     Voor  mv,  ick  fegge  neen .  het  is  een  flim  gebreck 

princtpatm  tui  bo~  J  C?M  O 

non  derogm.  chry-     De  vrouwe  van  het  huy s  te  houden  voor  de  geck. 
A^cTandi.M.  Wien  iflet  niet  bekent  dat  ja  befette  vrouwen 
provcrb.  19.     f-[et  \lUyS  van  haren  man  en  alle  vrienden  bouwen, 


V%OVWE.  117 

|En  dat  aen  d 'ander  fy  een  wijf  van  dwafen  aert 
Niet  als  verdrietich  leet  en  alle  fchande  baert  ? 
a'%t  krijchter  menich  man  een  paer  befchaemde  wangen 
'Pt!  lij  t  in  fijn  gemoet  veel  duyfent  herte-prangen , 
])  Om  dat  hy  fonder  gront  in  haeften  heeft  getrout 
n|  Een  rompe  (onder  keeft,  een  klompe  (onder  fout  ? 
» >ien  iflet  niet  bekent,  dat  in  het  kinder-telen 
'  |  vrouwen  in  Jt  gemeen  de  meefte  rolle  fpelen  ? 
En  dat  fchier  alle  tijt  daer  yemant  faet  verweckt 
De  vrucht  het  meefte-deel  van  fijne  moeder  treckt  l  i 
\  fiet !  de  wijfte  Grieck  heeft  kinders  fonder  namen  3  { 
ï  duyfent  fijns  gelijck  die  fich  daer  over  fchamen, 
Wat  reden  dienter  toe  ?  de  moeder  was  een  vrou 
|Of  van  een  felfaem  hayr,  of  niet  gelijckfe  fou, 
but  ftille  mijn  vernuft,  de  tijt  fal  u  ontbreken 
liienghy  fijt  geneycht  hier  breeder  af  tefpreken; 
1  Maeckt  liever  hier  het  flot,  en  feght,  Een  flappe  gans 

Een  ongemack  in  huys,  een  plaghe  voor  de  mans . 
tiy,  die  God  heeft  gejont  een  vande  kloucke  wijven 
Viens  raet  en  geeftich  breyn  u  machtich  is  te  ftijven, 
Geeft  danck  voor  dat  behulp,  en  neemt  tot  uwer  baet 
Dat  uyt  fijn  eyghen  aert  tot  uwen  dienfte  ftaet ; 
liet  in  het  huys  alleen  (gelijck  wy  voren  (praecken) 
(f  in  het  light  beflagh  van  kleyne  keucken-faecken , 
Maer  oock  in  ander  werek  dat  vry  wat  hooger  gaet , 
Al  raeckt  het  menichmael  den  pront  van  uwen  ftaet .  a 

qud  ad  virorum 
curam  pertinent 

iliendas  mulieres  &  in  conplijs  admittendas  ejfe,  &  rationibui,  ér  AUtoritatibu*  adjlruit  Tïraqutt/.ad  L.connub.u, 
innc.  ér      tot  urn. 

Sic  Auguïlu*  ettam  in  rebuAgravibut  LtvU  confilio  ufut  eft,  idque  ante  de  Numa  PompMo  memorU  proditftm  eft, 
<  id  de  uxore  ejufdem :  lila  Numae  con  junx  conftliumque  fuic . 

Plura  rcyuire  apud  Garfde  MagiÜrat.  I.j.c.     ubi  dijputat  an  mulieres  ad  magiHratum  adtnitü  debeant* 

*  g  g  2 


Wat  iffer  menich  man  met  tranen  overgoten 
Om  dat  hy  voor  de  vrou  fij  n  dingen  had  gefloten  ? 
O  m  dat  hy  fijn  gemael  het  wit  van  fijn  beleyt 
Of  niet  en  had  getoont,  of  niet  en  had  gefeyt  ? 
Hoe !  woont  hier  niet  een  man  die  qualick  is  gevaren 
Van  niet  aen  fijn  gemael  te  willen  openbaren  i 

Hy  kreech  verlies  ter  Zee,  hy  fweech  het  bitter  leet 
Des  ging  fijn  jonge  vrou  geduerich  even  breet ; 
Sy  floucher  luftich  in,  en  al  tot  nieuwe  laften , 
Sy  maeckte  wonder  veel,  fy  brack,  fy  noodde  gaden , 
Haer  kinders  gingen  moy,  haer  kamers  waren  net, 
Haer  tafel  byfter  vol^haer  keucken  al  te  vet : 
Int  korte,  gans  het  lant  dat  wifter  af  te  fpreken , 
En  fiet  1  in  defe  pracht  foo  koomt  de  man  te  breken ; 
Daer  fchreeuwde  doen  het  wijf ;  lek  hebbe  dus  ge 
Om  dat  ick  noyt  den  gront  van  onfe  faecken  wilt . 
Ghy,  leert  een  echte  wijf  op  alle  dingen  letten, 
Dat  fal  u  dienftich  fijn,  en  hare  finnen  wetten ; 

Leyt,  oeffent,  onder  wij  ft,  en  ftijft  haer  fwacke  jeuc 
Op  datje  naderhant  de  vruchten  trecken  meucht . 
Daer  kan  een  fnelle  doot  met  onverwachte  ftralen 
V  rucken  uytter  tij  t,  en  van  de  weerelt  halen , 
En  fiet !  daer  is  de  geeft  dan  byfter  ongeruft, 
Indien  u  bed-genoot  is  flecht  en  onbewuft . 
Wie  fal  hier  u  bedrijf,  wie  huys  en  hof  beftieren  ? 
Wat  order  falder  fijn  ontrent  u  jonghe  dieren  ? 

Wac  trooft  in  defen  noot  ?  wat  raet  in  dit  gewoel  ï 
Wie  fal  u  faecken  doen  ?  wie  redden  uwen  boel  ? 
Eylaes  1  de  fwacke  vrou  fal  vreemde  moeten  ftreelen, 
Om  guaft  en  onderftant  haer  met  te  willen  deelen, 


VXpVVVE.  u8 

Doch  fchoon  fy  krijcht  behulp  oock  va  haer  eygê  bloet  , 

Tis  al  maer  water-verw  wat  hier  een  ander  doet. 
[enckt  hoe  de  weerelt  gaet,  fiet  al  de  loofe  grepen, 
M  hoe  dat  yder  woelt  om  in  te  mogen  flepen ; 
ij  i  Wie  denckter  niet  om  winft,  en  om  fij  n  eygen  baet, 

Wanneer  hy  tot  behulp  van  yemant  veerdich  ftaet  ? 
foe  dickmael  wort  een  vrient  door  vriendé  onder-kropen? 
tae  dickmael  wort  een  Wees  van  voochden  uy  t-gefopen  ? 
I  Wat  iffer  menich  vraèt  die  lant  en  huyfen  eet  ? 
j  En  al  om  dat  de  vrouw  haer  gronden  niet  en  weet. 
i^rat  my  dan  hier  belangt,  ick  foude  beter  vinden 
Ie  vrouwe  nimmermeer  het  ooge  toe  te  binden : 
I  Doch  eer  je  noch  het  hert  in  haren  boefem  ftort, 

Soo  let  of  haer  te  mets  geen  lofTe  tong  en  fchort . 
|aer  fijn  wel  fnege  wij fs,  en  vol  bequame  grepen, 
Ji  geeftich  uytter  aert,  en  fijn  genouch  geflepen  , 
l  Daer  fijnder  wonder  klouck,  ja  loos  gelijck  een  vos , 

Maer  wat  de  tonghe  raeckt  by  wijlen  al  te  los .  a 
tel  iffer  wel  geneycht  het  gladde  lid  te  (hoeren  , 
h,  door  een  ftil  beleyt  haer  faecken  uyt  te  voeren, 

Maer  als  het  mont-raveel  is  eenmael  opte  vaert, 

Strax  wijckt  de  goede  wil  voor  haren  fwacken  aert . 
]  ier  door  is  menich  man  in  groot  verdriet  gekomen , 
I  jn  goet,  fijn  leven  felfs,  fijn  eere  wech  genomen  • 

Hier  door  is  menich  huys  gedreven  inde  gront : 
j  »  Wat  koomter  menich  quaet  uyt  eenen  lollen  mont !  b  b  lUw/gneêxem- 

hy,  leert  dan  uw  gemael,  en  haer  gewoonte  kennen,  *%mf 

et  offe  wil,  en  kan  tot  fwi jgen  haer  gewennen  •>  Fahit  ™ax!m* 

En  om  hier  vaft  te  gaen,  foo  leert  een  goeden  vont 

Waer  door  ghy  aende  vrou  moocht  peylen  haren  gront 


a  Ojudam  fantin* 
(ut  Antipb.  apud 
Stohdifim  ferm. 7 -3  ) 
JSefciunt  fecreta  re- 
tinere,  &  quieüa- 
liquid  committit , 
idem  facit  ac  fi  in 
foro  voce  praconis 
denuntiaret  omni- 
hut.  plura  in  cam 
rem  vid.apudGarf, 
1.2.  cnp.^.mm.iS, 


nimirum}  O*  Mar- 
ti*, 


gg  J 


Wan- 


V%OVWE. 

Wanneer  men  tonnen  proufc  of  door  de  lofle  duy gen 
Geen  edel  vocht  en  fijpt,geen  fijne  dampen  fuygen, 
Men  ftort  geen  dele- wijn,  geen  oly  in  het  vat , 
Maer  water  uytte  put,  of  eenich  flechter  nat . 
Ghy,  die  genegen  fijt  met  reden  uyt  te  vinden 
Hoe  vaft  uw  bed-genoot  haer  tonge  weet  te  binden, 
En  of  haer  menichmael  niet  uyt  den  mont  en  leeckt 
Wanneerfe,  daer  het  valt,  met  vreemde  lieden  fpree 
Wik  haer  van  eerften  af  geen  groote  dingen  feggen, 
Geen  faecken  van  gevolch  in  haren  boefem  leggen , 
Maer  liever  dit  en  gint,  dat  niemant  fchaden  mach 
Al  wortet  openbaer  oock  van  den  eerften  dach. 
Soo  dan  het  deftich  wijf  haer  fluyt  op  uw  bevelen, 
En  kan  het  kleyn  bellach  met  ftille  lippen  helen , 
Soo  mooghje  metter  tijc  een  weynich  verder  gaen, 
Tot  datfe  volle  proef  van  fwijgen  heeft  gedaen . 
Chryfoft.  ad       Doch  hier  moet  byden  man  in  groot  bedencken  komen 
TdLi&  TvTnon  Hoe  verre  vrouwen  raet  is  dienftich  aengenomen , 
remere  confdium       £n  0f  \^  yeerdich  breyn  op  vafte  gronden  ftaet , 

muhebre  fequendu  ^  r  \       rr  l 

fife,  mnim  En  or  haer  ralie  vont  lal  pallen  opte  daet. 

2hiZr"ttmbmm'  De  ganfche  weerelt  klaecht,  al  iflet  lang  geleden , 

De  ganfche  weerelt  fucht,  tot  aenden  dach  van  heden , 
Dat  Adam  metter  haeft  fich  over-reden  liet , 
m*ü  mariti  qui-    Als  E  va  fonder  gront  hem  totten  appel  riet : 

\a-  De  ganfche  weerelt  acht  dat  Sampfon  tegen  reden 
tefecmnn  id  quod  Heefc  lijn  verholen  aert  aen  Delila  beleden, 
Aedit  dicendt,  hxo-     Men  hout  dien  grooten  held  onwinbaer  inde  kracht, 
"Zdq^Tfi/ZL     Maer  in  fij  n  ganfeh  beley  t  niet  al  te  wel  bedacht . 

ritus  \  in  l.  aut  quï 

fditer  § .  fcd  &  fervm  ff.  quod  vi  aut  cUm .  Cm  merité  recUmat  Andreiu  Ifern.  in  caf>.  *•  coü.  7. 
fuperjlut.  De  nattfral.  fucceff.  Feud. 


tV%pVVVE.  np 

;hy,  leert  o  deftich  man,  met  reden  overleggen 
::rft  watter  dienftich  is  de  vrouwen  aen  te  leggen, 

En  dan  of  haer  beley  t  gaet  hoogeralsdefcïujn, 

Soo  dattet  inder  daet  mach  na  gekomen  fijn . 
fen  vrouw  is  dan  bequaem  om  raet  te  mogen  geven  y 
Tanneer  haer  wacker  ooch  nu  fiet  een  ander  leven  r 

Wanneer  haer  ftille  fiel  is  vande  waen  gekeert , 
\  En  van  de  weerelt  felfs  de  weerelt  heeft  geleert.  Dmptü  démum 

«     .  '11  •  i    1  •    1  obücibus  pfitjfionum 

as  als  de  rauwe  j eucht  haer  pnckel  is  benomen ,  muiiehn  *nj%*m 

i  dat  een  rij  pe  fucht  nu  boven  is  gekomen,  mk*'  Vtv' 

Soo  weecht  oock  vrouwen  raet,  dan  is  de  rechte  ftont 

Te  putten  vaft  beleyt  oock  uyt  een  teeren  mont  , 
I  fpreke  wederom,  ick  fpreke  totte  vrouwen , 
[  ert  oock  in  dit  geval  uw  plichten  onderhouwen, 

Het  fwijgen  is  van  outs  een  aengename  deucht, 
j  Geprefen  inde  vrou  en  inde  teere  jeucht : 
Itert,  wat  ick  bidden  mach,  leert  uwe  lippen  fwijgen , 
5 o  mooghje  wetenfehap  van  groote  dingen  krijgen  j 

Siet  dat j  e,  wat  de  man  u  tonghe  toe  betrout , 

In  uwen  boefem  fluyt,  en  daer  verfegelt  hout . 
\>or  al  draecht  goede  forch  dat  immers  fijn  gebreken 
het,  ick  en  weet  niet  waer,  uyt  uwen  boefem  leken  j 

Begraeft  in  u  gemoet  wat  aen  hem  fchorten  mach, 

Pnjft,  dat  te  prijfen  is ;  van  feylen  geen  gewach . 
loch  foo  ghy  niet  en  kont  u  loffe  tonge  dwingen , 
S'0  treckt  u  finnen  af  van  alle  groote  dingen ; 

Vernoucht  u  mettet  huys ;  ghy  vint  in  u  bedrijf 

'  Meer  als  ghy  dragen  kont,  oock  met  het  ganfche  lijf. 
h  laet  te  geener  tijt  u  geeft  daer  henen  ftrecken , 
Cm  faccken  van  gevolch  tot  u  te  willen  trecken ; 
J  ^gg  4  Doet 


V%PVVTE. 

Doet  hier  gelijck  een  vrient  van  feker  machtich  prins 
Die  niet  foo  lief  en  had  als  luttel  onderwins \ 
Itiyft  als  de  goede  vorft  fijn  gunfte  wilde  toonen , 
En  vraechde  na  den  wech  om  hem  te  mogen  loonen, 
Onthaelt  my(fprack  de  man)gelijck  een  weerden  vri 
Maer  fwijcht  my  niettemin  al  wat  gefwegen  dient . 
Nu  weder  totte  faeck .  daer  fijn  verfcheyde  dingen 
Om  luft,  om  gulle  jeucht,  om  tochten  in  te  dwingen  \ 
Om  al  de  geeften  felfs  te  houden  uytten  droom, 
Indien  men  fijn  bedrijf  wil  houden  inden  toom. 
Wat  klaechter  eenich  menfch  van  al  te  ruyme  dagen, 
En  tracht  het  ganfche  jaer  met  manden  uyt  te  dragen  ?  \ 
Wat  klaechter  eenich  menfch  van  al  te  langen  ti jt , 
Die  ftaech  doch  henen  loopt,  en  als  te  pofte  rijt  l 
lek  bidde,  teere  bloem,  en  wik  u  vluchtich  leven 
Niet  door  een  ydel  hert  tot  dwaef  hey t  overgeven ; 
Telt  liever  uwen  tijt  j  en  denckt  hoe  memch  man 
Om  al  fijns  vaders  erf  geen  ure  koopen  kan . 
Al  watmen  na  verlies  niet  weder  kan  bekomen , 
Dient  nau  te  fijn  geipaert,  en  neerftich  waer  genomen, 

CoioC*' 16         ^*et "  a^ wat  eeu w^c^  duert  wort  inde  tijt  gefocht, 
De  tijt,  de  nutte  tijt,  dient  uyt  te  fijn  gekocht . 
'kEn  mach  geen  echte  wijf,  geen  ware  maget  velen 
Ontrent  het  flim  bedroch  van  geyle  kamer-fpelen ; 
Ey !  wat  is  dat  een  fchool  van  alle  vuyl  bejach, 
vttum  Mm  Umu     Daer  noy t  een  teere  fiel  haer  fuy  ver  houden  mach . 
quodna  gent*  per-  Noch  moet  ons  jonge  vrouw  geen  dobbel- IpeJen  keren 
mijrum  fit  vide  a-  j?n  qUiften  haren  dach  met  tuyflchen  of  verkeeren : 

pud  Lurnb.  Danxu  1  /  ' 

m  tratïatu  de  iudo     Al  wat  den  teerling  raeckt  en  is  voor  hare  jeucht 
ups.  &  c  Geen  wettich  tijt-verdnjr,  geen  toegelate  vreucht : 

X 


V%0  V  WE.  120 

1  n  paft  geen  jonge  vrou,  en  min  bedaechde  wij  ven; 
rollen  mette  fteen,  te  klappen  mette  fchij ven  j 
Te  wagen  in  het  bert  een  ongewifle  kans, 
En  mee  een  ftout  gebaer  te  woeien  byde  mans. 
at  hoortmen  menichmael  onnutte  kackelacken 
(peelders  omme  gaen,  en  inde  grabbel  fmacken  ! 
Wat  hoortmen  menich  woort  dat  goede  feden  (chent , 
En,  ick  en  weet  niet  wat,  in  teere  finnen  prent  i 
i  gril  op  yder  worp  kan,  door  bedeckte  nepen  , 
juetfen  inden  geeft,  en  na  de  luften  flepen , 
hlet  fpotten  heek  vergift,  het  fpelen  heeft  gevaer, 
Ghy,  neemt  in  dille  forch  u  reyne  plichten  waer. 
denckt  dat  u  gemoet  na  dit  ellendich  leven 
>ck  van  een  ydel  woort  fal  reden  moeten  geven ; 
Gedenckt  noch  by  ghevolch  dat  ja  een  dwafe  daet 
Vry  wyder  vande  tucht  en  uy tten  regel  gaet . 
Lït  dan  u  door  het  fpel  geen  fedich  herte  ftelen, 
Ht  is  u  grooter  eer  te  (pinnen  als  te  {pelen ; 
De  teerling  quifte-goet  en  ftaet  u  geenfins  wel ,  , 
i  Ghy,  kieft,o  jonge  vrouw,de  fpille  voor  het  fpel . 
Dorfouckt  den  ouden  tijt  en  al  het  voorich  leven  -y 
C  ri jekfte  dochter  fpan,  de  moeder  konde  weven  ^ 
Princeffe  van  het  lant,  de  grootfte  dieder  was , 
Ging  om  met  reyne  wol,  of  met  het  witte  vlas.  & 
B  ïet  de  weerde  vrou  door  Salomon  befchreven , 
S  vvort  door  enckel  luft  tot  fpinnen  aengedreven; 
Sy  maeckt  dat  haer  gefin  de  fpille  drayen  kan 
Ten  goede  van  het  huys^  ten  dienfte  vanden  man.  b 

&>t*roferpitta»  Lucntia  &alU  principes  f&miru  ah  Hi flor  iris  &  Poe  lis  a  lawficio  ac  linificio  cckbrat*,  vide  Liy. 
V*Max.  Romer.  Virg.  Ovid  Claud.  Pontan.  &  alïos. 

Sy  gaet  met  wolk  ende  vlas  om-,  ende  arfoyt  geerne  met  hare  handen.    Pïovcrb.  31.13. 

*hh  De 


ln  figniseslin  hane 
rem  locut  apud 
Chryfoji.  Hom  is* 
Intheatra,  inquit, 
afcenderey  &  equo-- 
ru  certamina  Jpee- 
tare,  &  alem  trat- 
tare  non  videtur 
multis  peccatum 
maniftflum\  fed 
infinïta  vitA  mala 
fokt  inferre .  nam 
Jpeclacula  in  then- 
tris  videre  fornica- 
tionem ,  petulan- 
tiam,  &  omnem  in- 
continentiam  pepe- 
rit.  Curulis  certa- 
tninis  Jpeclatio  pug- 
r.aty  convitiat  fla- 
gclla;  ale<z  ftudtum 
blajphemias,  damnA 
tras»  convicia^  in~ 
finitacfo  kis  gravio- 
ra.  non  tantum  *- 
gitur  peccatafugia- 
mm,  fed  &  h*c  per 
qu&  inpeccata  pro- 
trahimur. 
Qttkm  turpe  eflfa- 
mmampro  calatho 
tlueolum  traclare? 
pro  fufo  taltim  ro~ 
tare?  pro  radio  tax- 
illumjacere  ?  pro  li" 
bro  precatorio  car- 
tas  luforias  evolve- 
re  ?  Vivesüb.i.  de 
Chrifi.  fcem.  cap. 
quomedovirgo  cor~ 
$m  tracialit. 

a  Tanaquil  vxor 
Tarquinij  Prifci, 
JPenelope,  Andro- 
machc ,  Calypfo 
nympha,  Arate  AU 


De  Vorft,  die  menichmael  heeft  leeuwen  overwonnen 
a  mttu  Akmsna  Heeft  voor  fijn  weerde  Lief  en  neven  haer  gefponneii  j 
De  fpille  ging  de  raaecht  foo  geeftich  vander  hant, 

xl'TJu^cLvam     E*ac  ooc^ ec^  ^m  ^tx  ln  vermaken  vant.  a 

modo  qud  gen-  £en  fchrij  ver  onfer  eeuw,  gewent  in  princen  hoven  ^ 
nu  dê&m  prope-  Heeft  even  nu  ter  tij t  bet  fpinnen  willen  loven ; 
mH${°'        De  fpille,  fey t  de  man,  verciert  het  vrou-geflacht 
i  Por  grandeque     Gelijck  een  fwacke  lans  de  koene  ridders  placht .  b 
fcaen  eftado ,  y  Maer  fiet  ons  Zeeufche  jeucht,  en  haer  verweende  finnei 
Sa  Tn&ngreTf  Schier  niemant  vanden  hoop  is  luftich  om  te  fpinnen : 
poreftimada  que     j^|en  feyc  hier  overluyt,  dat  haer  verheven  fiel 

feaen  nque/La  u-  J  i    i    r  -i     r  11      r  •  •  1 

nagiande  fenno-    Gaet  hooger  als  de  Ipil,  or  als  het  lpinne-wiel . 

ra,  tanbien  h ' 


iacmtaü-  Oock  ifler  menich  man  die  niet  en  wil  gedoogen 


nameca ,  como  Door  fpinnen  fijn  gemael  haer  uyt  te  laten  droogen ; 

parede  al  cavalle-  a  Y  7   ?  1  f      1  •  11 

jro  hm&y&i  c£  Want  als  hy  maer  en  hoort  het  kirren  van  het  wiel , 
tL^n.G£t     Hy  ftootet  over  hoop,  of  goy tet  inde  griel. 

Ghy  (foud'  het  pluyfich  vlas  aen  uwen  man  vervelen) 

Suereactexeremu-    -     /  v  ir    i         1         1  11    r  1 

uemm  podium  Ontllaet  u  valide  ipil,  en  laet  de  naelde  ipelen ; 
fe}rpt!roiff2     Tis  beter  dat  het  wijf  niet  eenendraet  en  fpint, 
negot.gefi.  Als  haren  beften  vrient  te  maecken  ongefint. 

Wel  leert  dan  mette  priem,  leert  nette  dingen  breyen, 
Maeckt  aerdich  boom-geway,  en  loof  van  fyde-meyen 
Maeckt  u  een  fchoonen  hof,  oock  fonder  uyt  te  gaen , 
Plant  bloemen  op  het  douck  die  al  den  winter  ftaen; 
Leert  uyt-gefneden  werck,  en  alle  fijne  fteken , 
Leert  douck  in  rechte  maet  en  na  de  kunfte  breken , 
Leert  fcheeren  opte  raem,  en  maecken  uy  tter  hant 
Al  wat  ons  heden  fent  het  geeftich  Britten-lant : 
Leert  mette  fijne  kool  of  met  de  penne  trecken , 
Leert  watgeteyckent  is  met  gimp  en  fyde  decken ; 


V%0  V  WE.  m 

s|jWat  dienter  noch  gefeyt  ?  leert  fooje  leeren  kont, 
r  Wat  Anna  Roemers  weet,  of  eerftmael  ondervond 
Ier  iflet  al  gefeyt .  De  Keyfer  was  te  prijfen 
)fe  liet  in  grooten  ernfl:  fijn  dochters  onderwijfeft 
In  naeld  en  fpelle-werck,  in  alderley  beflach 
:  Waer  door  een  jonge  vrou  haer  befich  houden  mach  j 
[wat  die  friiïche  jeucht,  van  boven  tot  beneden , 
lor  princelick  gewaet  drough  aende  ganfche  leden , 
iGeiteken,  of  genaeyt,  geweven,  of  gebreyt, 
1  Het  was  daer  altemael  met  eygen  hant  berey  t .  a 
jet  vorder  jonge  vrou .  Reet  alderhande  webben., 
ly  kont  uyt  defe  teelt  veel  nutte  dingen  hebben , 
JÈn  hemden  voor  het  lijf,  en  lakens  voor  het  bedt, 
i  En  konftich  tafel-goet,  en  aerdich  ferviét . 
I,er  wilje  rechte  vrucht  uyt  vlas  of  wolle  trecken , 
|)  wilter  menichmaei  een  naeckten  mede  decken ; 
|  Niet  dat  voor  u  gefin  foo  grooten  nut  bejaecht, 
Als  dat  een  Ichamel  menfch  door  uwe  gunfte  draecht : 
Hl  lijf  aldus  ver wermt  fal  heyl  en  fegen  fpreken , 
E  met  een  reyn  gebet  tot  inden  hemel  breken 
ij  iTen  goede  van  de  menlch  die  met  bewegen  geeft  > 
j  En  niet  voor  hem  alleen  hier  op  ter  aerden  leeft . 
D»ch  als  na  lange  tijt  u  garen  is  gefponnen, 
G weven,  uytgeleyt,  en  op  het  velt  gewonnen, 
Soo  rijfter  op  een  nieu  voor  yder  vlytich  wijf 
En  ftotf  van  meerder  eer,  en  foeter  tijt- verdrijf  3 
Vant  boven  uwen  naet,  en  diergelijcke  (aecken  > 
So  dienje  net  te  fijn  ontrent  het  linne-laken ; 
Sliet  van  het  vrouwen-kraem  en  ftaet  ons  beter  aen, 
Als  ly  waet  wit  gebleyckt,  en  geeftich  opgedaen  • 

*hhi  'kEn 


a  Ant.  Guevara  e% 
Stteton.  Tranqmllj 
epitt.  quelasmu- 
jcres  deven  apré- 
der  a  amaffar  y 


r%ovrrE. 

1c  En  weet  in  ons  geweft,  en  min  in  vreemde  landen, 
Ontrent  dit  aerdich  tuych  voor  al  geen  netter  handen 
Als  mijn  gewende  Deel  hierin  betoonen  kan, 
Ten  lufte  van  het  ooch,  ten  goede  vanden  man : 
Want  als  het  fomtijts  valt,  uyt  ionderlinge  reden , 
Dat  in  dit  finnich  werck  een  ander  is  getreden , 
En  datter  maer  een  dwael  op  tafel  is  geleyt, 
lek  vinde  metter  daet  een  feker  onderfchey  t . 
Noch  foudet  menichmael  een  fwaren  geeft  verlichten , 
Indien  ghy  middel  wift  een  veers  te  konnen  dichten , 
Een  veers  tot  nutte  vreucht,  of  tot  gemeene  leer , 
Of  om  met  u  gefin  te  fingen  voor  den  Heer. 
Ionckvrouwen,  fooje  kont,  laet  uwe  kloucke  finnen 
Befoucken,  als  het  paft,  de  negen  Sang-goddinnen, 
Klimt  opten  Maechden-bergh,oock  met  een  echte 
a  uk  meyne  hnck-    Gelijck  tot  haren  lof  de  Zeeufche  Peerel  doet  \  a 

<vrou  Iohanna  Coo-  *  i  i       /-    i  \  r 

nums,  ghewenjie  Al  heett  de  reyne  trou  naer  linnen  ingenomen , 
uleriZnZTdt Noch  ^etfe  niettemin,  noch  laetfe  niet  te  komen 
Meerfchen  Rent-^     £>aer  q\[0  fa  en  qUeek  j  en  toont  u  metter  daet 

jM^HeTren  sta-     Dat  even  Pindus  felfs  aen  vrouwen  open  ftaet . 
^^Jm  Doch  fooje  niet  en  hebt  het  edel  nat  ghedroncken 
zeenfchejeereinoe^  £)at  vanden  hemel  felfs  de  fiele  wort  gefchoncken, 
Soo  laet  het  ry men  daer,  en  leeft  een  foet  gedicht 
S'  SS    Dat  nutte  dingen  leert  en  uwe  feden  fticht ; 
deuchden  oochfrhij-  of  queelt  een  heylich  lied ;  maer  boven  alle  dingen 

netteken  uytmuyt.  1  J  m  O 

Hortos  fomims  co-  boo  leert  van  Davids  harp  den  grooten  Herder  hngen 
f^phT^ltettf6     Den  herder  van  het  vee,  en  niettemin  het  Lam 
*f*  l,  connub.  10.     £)at  ons  tot  eeuWich  heyl  hier  inde  weerelt  quam . 
Doch  wacht  tot  aller  tij t  de  fchriften  aen  te  raecken 
Die  met  een  dertel  j  ock  de  luften  gaende  maecken  \ 


j  V%0  V  WE.  m 

Of  als  ghy  vuyl  bejach  verneemt  in  eenich  bouck, 
Soo  laet  het  leien  ftaen,  en  keert  tot  uwen  douck . 
och  ifler  meerder  hulp  om  leuye  fucht  te  fchouwen, 
|t  is,  een  kleynen  hof  ontrent  het  huys  te  bouwen: 
De  luft  tot  bloem-gewas,  tot  moes  en  ander  kruy t 
flaecht  alle  vuyl  bejach  van  quade  kiften  uyt . 
Jat  ifïer  in  den  tuyn,  wat  iffer  al  te  leeren, 
laer  door  een  rey  ne  fiel  kan  haren  Schepper  eeren  ? 
Wat  wafter  over  al,  wat  groeyter  menich  kruy  t 
waer  door  een  nutte  vrucht  in  onfen  boefem  lpruyt  ? 
liender  yemant  meynt  dat  eten,  drincken,  flapen, 
id  anders  niet  t£doen  als  ledich  fitten  gapen, 
Het  rechte  leven  is  dat  tot  vernougen  ley 1 ; 
Die  heeft  niet  recht  gheleert  wat  leven  is  gefeyt'. 
fen  fegghe  watmen  wil ;  des  menfchen  befte  dagen 
Eftaen  in  befich  fijn,  in  foeten  laft  te  dragen , 
In  yet  te  mogen  doen  .  ontrent  een  goede  laeck 
Daer  vint  een  rappe  fiel  voor  al  de  befte  fmaeck. 
flrat  ift  doch  van  het  lijf  by  wylen  op  te  vollen , 
li  weder  overhang  wanneer  het  is  gefwollen , 
Te  ruymen  eenich  deel ;  indienmen  niet  en  doet 
Dat  ons  de  fiele  wij  ft  tot  eenich  beter  goet  ? 
]  oen  als  de  groote  God  aen  Adam  wilde  geven 
.1  watter  dienen  mocht  om  wel  te  mogen  leven , 
Al  watter  noodich  was  om  met  eenïoete  vreucht 
Te  leyden  tot  gebruyck  de  krachten  van  de  jeucht, 
lygaf  hem  tot  verrnaeck  een  hof  volfchoone  boomen, 
)och  niet  om  leuy  te  fijn,  en  daer  te  fitten  droomen , 
Niet  om  alleen  te  fien  het  edel  boom-gewas , 
Niet  om,  gelijck  een  block,  te  liggen  in  het  gras, 

.  *  h  h  j  Maer 


a  Vhyfices  Chrift'm- 
n*  magnifunt  fruc- 
tuiy  Dei  emm  opera 
tfinta,  tam  vavia-> 
tam  mira ,  animo 
contemplantes  &  0- 
tulti  intuentes,  ad 
fummaó  Bei  laudes 
co  nemend  as  &  gra- 
ttas  agenda*  ^elo  <& 
impeturapimur:  ld 
quod  etiam  Galeno 
quamqttam  profa- 
ne philofopbo  acci- 
dit .  vnde  Phyficen 
Theologo  Chnjliano 
maxime  utilem  Ó* 
nectjfariam  fcriblt 
Auguflinm.  vid. 
Lamb.  Danmm  de 
ThyfaA  Chriftian* 


VXpVWE.  \ 

Maer  om  het  fchoon  prieel  met  eyger  hant  te  bouwen> 
En  daer  in  alle  ding  den  Schepper  aen  te  fchouwen  \ 
»  Tis  feker,  ledich  fijn  en  is  geen  ware  ruft , 
»  Een  menfeh  die  niet  en  doet,  is  fonder  herte-luft, 
Wel  leert  dan,  jonge  vrou,  u  tot  den  hof  gewennen, 
Leert  alderhande  loof,  leert  alle  vruchten  kennen, 
Wint  nut  en  heylfoem  kruyt,  wint  alle  felfaem  groe 
En  geeft  u  kloucke  jeucht  geduerich  yet  te  doen . 
Saeyt  oock  met  eyger  hant,  en  leert  de  fchoone  bloemeafc( 
Verdeelen  opte  maer,  en  na  de  kunfte  noemen ;  L 
Het  dringt  tot  inde  Gel  wanneermen  recht  bemerekt  |L 
n  ^njdmiYumhum     Hoe  konftich  overal  de  groote  Schilder  w7erckt .  4     i , 
Tr^ZuZ  rf*t*  Doch  boven  alle  ding  behoort  de  man  te  letten 

Veum-        Dooreenichftaech  bedrijf  deGnnen  op  tew7etten ; 
~   r  Geen  fucht  tot  leuyen  aert,  maer  ftrenge  beGcheyt 

Is  vanden  eertien  at  de  mannen  opgeleyt. 
De  groote  Schepper  werekt,  en  dat  van  aller  eeuwen , 
Hoe  1  kan  des  Heeren  beek  dan  ledich  Gtten  geeuwen  ? 
Ick  bidde,  defcich  man,  Gjt  klouck  in  u  bedrijf; 
»  Een  man  die  niet  en  doet,  een  plage  voor  het  wijf. 
Wanneer  het  fomtijts  vak,  dat  u  geen  fware  dingen 
En  perflen  aende borft,  of  aenden  boefem  dringen, 
Soo  treet  dan  inden  hof.  en  oeftent  uwen  geeft, 
b  mbitarunt  Dij     Iaecht  leuy hey t  uytte  Gel,  maer  uwe  tochten  meeft . 
v4  fihas.  s*b-  jvjen  vjnt  'm  oucJen  ti  jt,  en  opten  dach  van  huyden, 

mon,  Cyms,  Semi-  '  1  1  J  * 

ramü / piocUtia-  Oock  princen  van  het  lant  penegen  rotte  kruyden , 

mtSy  &  dij  princi-       ^  1      *     r  •  r 

fes  virirei  herbarU     Oenegen  inden  hor  te  winnen  ioet  gewas , 
fcrtm"dfid7r!&     ^aer  eert^jts  al  ^et  volck  maer  harde  fruyten  las .  b 

virieximij  Lobehm  &  Clufrns  ad  annum  ]am  feptuagcfimum  eidem  ftadio  intentt  necdum  tarnen  fatiarip&ttier\ 
*yid  Syntagma  berbarum  dociijpmi  mercator  is  lacohi  Co! ij  viri  elegant ijjtmf ,  %ui  Lcndi.n  in  medijs  mercatttr*  o\ 
cHpatwnïbws  M'ifolitare,  &  adcocleslia  animm  erigsre  non  dsfwit* 

Leert 


Vide  &  Portam 
Neapoütanum  in 
villa  lib.4.  cap.J7* 

&fiq. 

Cicero  in  libro  de  fe- 
ncclute  nilfolertiui 
infitione  in  agricuU 
tura  invimre-  pa* 
tuit. 


a  Hinc  injitiones  ah 
elegant  loribm  arbj- 
rum  a  duit  er  ia  mm- 
cupata  vidsmtts. 


'  V%OVVVE.  rij 

ert,  mannen  by  gevolch,  leert  alle  vruchten  enten, 

ert  op  een  wilden  boom  een  beter  appel  prenten ; 

Gaet  wint  de  roode  pers,  depruym  gelijck  een  ey , 

Den  vroughen  abrikock,  de  kriecken  inde  mey : 

rbetert  alle  fruyt,  leert  harde  dooren-hagen 

*  dun-gewolde  queen,  of  groote  mifpels  dragen, 
*  Heeft  yemant  in  het  lant  een  vrucht  van  beter  aert, 

Maeckt  datje  fijn  gewas  met  uwe  boomen  paert.  n 

>  feker,  fooje  wilt  op  uwe  faecken  letten , 

iy  kont  op  eenen  boom  verfcheyde  boomen  fetten, 

Hier  appels  vinnich-groen  gelijck  het  weelich  gras, 

Daer  weder  fachter  aert  gelijck  het  geele  was  \ 

11  fruyten,  juyft  geftelt  gelijck  de  bolle  wangen 

e  midden  inde  vorft  met  koude  fijn  bevangen , 

Daer  vruchten  fchoon  geblooft,  gelijck  een  teere  maecht 
ïDie  van  een  geeftich  quant  ter  eereu  wort  gevraecht : 
E  elders  wederom,  al  najemoocht  begeeren, 
C  wrang  en  hard  ghew7as  van  wreede  winter-peeren, 

Of  aerdichfomer -fruyt  vol  geur  en  (beten  wijn, 
i  Soo  dat  een  boom  alleen  u  kan  een  boomgaert  fijn.  b 
Iilienje  defe  kunft  wilt  neerftich  onderhouwen, 
Ciy  fuk  oock  met  vermaeck  verkeerde  tochten  fchouwen ,  Z^ZZitraZl 

Ghy  fult  ontuchtich  fpel  en  alle  vuy le  luft 

r^rJ a  AH       r     •     1  11    n  lio  uvoifauityra, 

Ur  drijven  uytten  geelt,  or  vinden  uytgeblult .  punka  demi  mal* 

Ft  enten  is  van  outs  de  menfehen  aengeprefen ,  f£rret' 
Cn  van  het  liefde-mal  bevrijt  te  mogen  wefen ; 

De  Leeraer  vande  Min  verheftet  wonder  feer, 

Niet  inde  Minne-kunft,  maer  inde  Tegen-leer :  c 
w  raet  dat  yeder  een,  aen  wie  het  ydel  mallen 
V  n  liefdes  dwepery  is  in  het  hooft  gevallen , 

*  hh  4  Dit 


b  Vlinim  alibi  na* 
mor  at  tam  varijs 
diverfifqs  fruttibm 


C  Venerit  infittcfae 
ramum  ramm  a- 
doptet  &c, 

O  vid.Rem.  amor. 


r%p  v  we. 

Dit  aerdich  tijt-verdrijf  fal  nemen  byder  hant , 
Als  tot  een  feker  heyl  van  heeten  minne-brant . 
Doch  foo  daer  eenich  fruyt  geen  enten  kan  gedoogen  , 
Soo  ftelt  uw  faecken  aen  om  dat  te  mogen  foogen  j 
Laet  eerft  u  taxken  in,  en  fet  u  boomken  valt, 
t        xe*ï*~     Doch  fcheytet  nimmermeer  voor  dat  het  beyde  wad 

■Ut  d.ltb.^.cap.20.  J  r  .  p*  t  i 

&feq.  Maer  noyt  en  quammer  yet  loo  nut  in  onie  Landen, 

Soo  dienftich,  jonge  vrou,  voor  reyne  Iuffer-handen, 
Als  enten  metten  bot ;  daer  iflet  al  gemack , 
ifertTmtd!r     Daer  koomt  geen  rauwe  faegh,  geen  beytel  aenden  I 
d-firiptum  &  lau.  £)aer  houfmen  aen  het  was  geen  handen  vuyl  te  maecke 

datnmper  Iohan.  p  D.  / 

B*ptiii.  von.  Ne*.  Geen  llick  or  vette  kley  met  vingers  aen  te  raecken, 

po/it  in  villa  fut*  r-^        •  i         111      V    •     J    1     1       C  " 

h.2.c*p.  2o.hunc     Daer  is  geen  koude  lucht  die  inde  leden  inijt, 
q&tflr\J^hZ     ^aer        Sccn  voorde-wint  die  inde  wangen  bijt  j 
ventunh  nobü  ob-  Siet  als  de  gulde  Ton  koomt  metten  Hont  gereien, 

Jrudereconati  funty  r-*\       *n    1  1         «      li  C       1  r 

/ed  exxtïè  eundem  Dan  ïlt  de  rechte  tij  t  de  botten  ar  te  leien , 
«umtntiqMüecg-     je  vougcn  aen  het  hout,  dan  is  de  rechte  rijt 

•fiitum  ex  argumm-  O  J  ' 

au  Porudifamus.      Dat  haer  de  fchorfle  pelt,  en  vanden  houre  fplijt.  b 
ickfprekevan  Ma-  \Q]^  wect  een  weerc|e  Vrouw  hierbinnen  defe  mueren  * 

vrouwe  HomnWx  .  .    .  r  .  7 

dd  prato,  wen-  hen  licht,  een  gu  1de  krans  van  onle  na-gebueren, 

dichfte  qemale  van        r*v-  1       1  T 

deHeer  Pietercour-  Die  voert  een  eygen  naem  genomen  vanden  hor , 
vZmitZS/'M  ^n  ^aer*n  fcheptlè  vreucht,  niet  fonder  haren  lof: 
demaeiickUnge  tijt  Daer  heeftfe  menich  fruyt  uyt  alle  vreemde  landen, 

deeerehebbe  qehadt  '1  1  n  n  1 

umonm,  ende  het  Daer  menich  aerd-gewas  van  aile  verre  ttranden, 
^ifXap^n^     ^a€r  bloemen  fonder  naem,  daer  ongeperften  wijn , 
ende  haren  lieven      Gelijcker  dickmael  koomt  gedreven  vanden  Rijn ; 
tn!endlVndf^uf-  Daer  fpeelc  het  geeftich  nat  met  hondert  water-fpronge 
Daer  teek  &  g»Öe  vifch,  de  Herten  krijgen  jongen : 

grondelicken  in  te 

Jren  ;  Soo  en  hebbe  irk  niet  honnen  nalaten  der  waerheyt  geiUygmiJfc  te  geven,  ende  tet  oprpechinge  felfs  van  alle  vwt 
ftlickc  vroumn>haerder  het  defe  wyn:ch  veer ƒ 'kern  httr  te  gedemken. 


V%pVVVE.  iM 

Wat  dienter  veel  gefeyt  ?  daer  is  een  volle  fchat, 
Een  wout,  een  open  velt,  te  midden  inde  ftadt . 
iendmne  weeft  gegroet ;  ghy  leert  de  jonge  vrouwen 
it  vlytich  huys-bedrijf  de  linnen  befich  houwen, 
Ghy  leert  de  Zeeufche  kuft  hoe  datmen  overvloet, 
Hoe  datmen  eere  felfs,  en  weelde  dragen  moet . 
)ch  ifler  meerder  vrucht  in  uwen  hof  te  rapen , 
iienj>  ontrent  de  fchors  u  niet  en  w  ilt  vergapen  j 
Hier  is  geen  fruy t  alleen  dat  opte  tonghe  imaeckt,  °mni* rerum  om- 

3    .  '   «  \    r    \  l  mum  ji  obferventur 

Maer  yet  dat  vorder  gaet  en  aende  heie  raeckt :  mm»;  &  arg*. 

i  xn  ding  en  kan  de  menfchoyt  voor  de  finnen  komen, 
ler  niet  een  nutte  les  kan  worden  uy  t  genomen w*- 
Het  ipreeckt  tot  onfen  geeft,  het  klopt  aen  ons  gemoet, 
Al  wat  de  wijfe  God  hier  cpter  aerden  doet. 
c  groote  Schepper  werckt  met  on  vermoeyde  krachten ,   lohan.  5. 17- 
ff  geeft  den  heeten  dach,  en  w7eder  koele  nachten, 
!  Hy  draeyt  den  hemel  om,  en  wiekt  het  aertfche  dal^ 

Van  dat  de  werelt  ftont,  tot  datfe  vallen  Tal : 
J)0  lang  de  gulde  fon  fal  opter  aerden  ftralen ,  Gcnef  s#  tl 

h  weder  onder  gaen,  en  in  het  water  dalen ;  Luc  ^  ^ 

Soo  lang  als  ebb'  en  vloet  fal  op  en  neder  gaen, 
En  dat  het  woefte  Meyr  fal  waflen  na  de  maen^ 
!)0  lang  ais  eenich  menich  fal  inde  lente  faeyen , 
h  inden  heeten  ougft  de  rijpe  vruchten  maeyen  s 
Hetfpinfel  vanden  herfft  fal  vlieghen  overal , 
En  dat  de  ftrenge  vorft  het  water  binden  fal , 
Do  lang  de  groene  jeucht  fal  wenfehen  om  te  (pelen, 
!)o  lang  een  ryper  volck  fal  echte  vruchten  telen , 
Soo  lang  de  foete  vreucht  fal  vloeyen  uytten  wijn , 
Soo  lange  falder  ftof  tot  Godes  eere  fijn  j 

*  i  i  Soo 


Soo  lange  falder  gront  voor  alle  menfchen  wefen, 
Om  Tonder  eenich  bouck  van  God  te  mogen  lefen ; 
Schoon  yemant  ledich  fit  of  wandelt  in  het  groen , 
Noch  kan  hy  befich  fijn,  en  groote  faecken  doen. 
Doorfouckt  het  boom-gewas  en  alle  kleyne  bladers, 
Ghy  vint  een  wonder  net  van  hondert  duyfent  aders; 
Siet  my  de  planten  aen  met  opgetogen  fin , 
*  vhyfici  chriftiA-     Daer  woont  een  hooch  beleyt,daer  fit  een  wonder  i 
creatk  agunt ,     God  is  in  alle  ding ,  fijn  onbegrepe  wercken 
SttfiZ  Sijn  door  het  ooch  te  fien,  en  inden  geeft  te  mercken ; 
ut  verm  iSe  De*     £en  \y\cs  ecn  enckel  loof,  een  gras,  het  minfte  kruyt 

optimu*,maximus>  --n    1       1  1  Jol 

qui  earum  omnium    Dat  wijlt  den  hemel  aen,  en  roept  den  Schepper  uy  t 
^SSt  Ghy  die  tot  u  vermaeck  gaet  m  het  groene  treden , 
tur,  uudetur*  eek-  Qf  ^oot  een  foec  bed^if daer  oeffent  uwe  leden, 

bretur,  demfy  cola-  -  -i    r  •  1 

tw  ardcntim ,  &     Hert  vry  de  linnen  op,  men  vinter  over  al 
^ofJmCmnr     Dat  u  tot  aende  fiel  ten  goede  dienen  fal:  b 
fm  ita  de  ren*,»  ^1  wat  Wy  met  verdriet  voor  aerdlche  dinghen  leeren , 
ut  in  ippsnbmta-  Dat  moet  hier,  met  het  lijr,  ter  eerden  weder  keeren ; 
Vbm&fic7ra         Maer  watmen  God  ter  eer  hier  inde  fiele  prent,  (fche^ 
fu7amapfcZiT'     *-*at  wort:  noch  voor de doot ,  noch  door  de  doot  gl 
mi  inkomt,  ai  Dat  fal  tot  aller  tijt  ons  aende  fiele  kleven, 
XgZllZ^e  ad  Oock  naer  het  duyfter  graf,  oock  in  het  eeuwich  leven  -f  \ 
Dclm  opificém  hu     £    fchoon  dit  eroote  Rond  in  duyfent  ftucken  viel,  1 

tancj_uam  Jcalu  aj-  '  ö  /  ' 

fienddt.  D*n*usde     Noch  fal  de  weerde  deucht  niet  fcheyden  vande  fiel  •  I 
W y  hj  n  hier  niet  gelint  ten  breedten  uy t  te  meten 
De  deuchden  vanden  hof  j  die  wyfe  lieden  weten : 
Ons  wit  is  anders  niet^  als,  met  een  kort  beflach 
Te  toonen  wat  de  geeft  in  hoven  plucken  mach. 

b  Die  na  den  Hecre  vraghen  mercken  op  alle  ding.    Prov.  28.  5. 
c  DifcamM  m  term  quorum  fcientia  nobit  per  [ever  et  in  cxlU.  Hierom 

In 


V%OVVV E. 


12  f 


ISedencken  op  de 
hruyden  die  f  winter) 
bloeyen,    als  / jn 
Oxyacantba  Angli- 
ca,  Crocus,  Aconi- 
tum,  en  diergeüjcki 


Op  bet  planten  va» 
de  Camil  of  Cm- 
mwiiU 


: 


iidien  ghy  komt  gegaen  daer  uwe  bloemen  waflen, 
fat  ding  en  ifler  niet  de  fiele  toe  te  paffen  ? 
Of  fchoon  van  alle  kant  de  koude  winter  bijt, 
\  Noch  fietmen  inde  fneeu  den  heeten  Aconi  jt  j 
pch  fietmen  evenwel  de  moeder-naeckte  bloemen 
»!ier  geven  inde  lucht,  en  uytter  aerden  koemen ; 
»  Wat  beek  dit  anders  uy  t,  als  dat  de  ware  deucht 
rjj  v  Vint  blyfehap  inde  pijn,  en  uyt  het  lijden  vreucht  ? 
dien  ghy  op  het  velt  fiet  met  de  voeten  treden 
ia  groenen  Camomil,  en  acht  het  tegen  reden, 
Berifpt  den  planter  niet ;  maer  ftaet  een  weynich  ftil, 
En  let  in  u  ghemoet  waer  dattet  henen  wil  : 
ïy  fult  in  korten  tijt  ten  vollen  konnen  mereken 
it  leet  en  ongemack  die  Plante  konnen  ftereken, 
En  dat  van  ftonden  aen  het  onderdruckte  kruy  t 
Geeft  aengenamer  reuck,  en  vry  al  beter  fpruy  t. 
engt  dit  aen  u  gemoet  wanneer  het  bitter  lyden 
druckt  aen  alle  kant,  en  vordert  om  te  ftrijden ; 
Ghy  fult  ten  leften  fien,  oock  in  het  fwaer  verdriet^ 
Dat  God  u  liefde  toont  en  foete  gunfte  biet : 
}y  kent  tot  inde  gront  den  aert  van  alle  luyden , 
jblijck  een  hovenier  de  krachten  vande  kruyden ; 
Hy  weet  dat  als  het  vlees  met  fmerte  wort  belaft, 
De  geeft  dan  evenwel  in  meerder  grootte  waft . 
Idien  ghy  pluckt  de  vrucht  in  Perfen  eerft  gelefen, 
h  fiet  dan  hoe  het  fruyt  een  herte  fchijnt  te  wefen, 
En  'tbladt  gelijck  een  tong ;  fo  tracht,  vriendinne,  tracht  Jldte  va»  een  ton  ge* 
Dat  beyde  tong  en  hert  fy  over  een  gebracht . 
I  diender  yemantfaeyt,  het  faet  dat  fchijnt  verloren;  ophctSacycn 
ï  en  fietet  evenwel,  als  op  een  nieu  geboren, 

*  i  i  z  Men 


Op  de  Terfe-hcom 

hebbende  in  de 
-vrucht  de  gedaente 
vaneen  herte,  ende 
in  het  hladt  de  ghe~ 


VXOVVFE. 

Men  fietet  naderhant,  al  fchijnt  het  fchoon  vergaen, 
In  jeucht,  in  nieuwe  kracht^  in  volle  lovers  ftaen. 
Wie,  als  hy  dit  bemerckt,  en  falder  niet  gelooven 
Dat,  fchoon  de  bleecke  doot  den  menfche  koomt  beroo 
Van  dit  uytwendich  beek,  hy  des  al  niettemin 
Sal  ryfen  uyttet  ftof,  en  leven  met  gewin  ? 
Wy  fien  het  flechfte  faet  als  vande  doot  verwecken , 
Verryfen,  weder  fij  n,  en  na  den  hemel  ftrecken , 
Wy  fien  het  menichmael  \  wy  fien  hoe  alle  kruyt, 
Oock  naer  het  rotten,  leeft  \  en  uytter  aerden  (pruy t 
Hoe  kan  doch  Godes  beek  in  alle  deelen  fterven  , 
Verdwijnen,  gaen  te  niet,  en  inde  gront  bederven, 
Daer  nietich  aerd-gewas  koomt  uy t  het  dorre  ftof, 
En  wort  van  nieuwen  aen  een  cierfel  vanden  hof  ? 
Neen,  God  en  fal  den  menfch  niet  eeuwich  laten  flapen 
Het  is  voor  hem  gemaeckt  al  watter  is  gefchapen , 
Betrout  dan,  drouve  fiel,  betrout  op  uwen  God  j 
De  menfch  rijft  weder  op,  al  is  het  lijf  verrot. 
Op  het  inten.   Wanneermen  boomen  int,  en  dattnen  vande  fijden 
Plach  met  een  ftaele  bijl  de  tacken  af  te  fhijden, 
Op  dat  het  jeuchdich  lap  en  al  het  innich  vocht 
De  nieuwe  fchoot  alleen  tot  voetfel dienen  mocht, 
Peynft  dan  op  uwen  ftant,  peynft  aen  u  voorich  wefen 
Peynft  dat  het  los  gewaey,  uyt  uwe  jeucht  gerefen, 
het  mffen  vm    Oknt  af  te  fijn  gefnoeyt,  op  dat  u  befte  Jucht 

Mocht  w7ijcken  van  het  hout,  en  kleven  aende  vrucht 
alu  de  Frvyt  boo-  De  boom, wiens  bloedich  fruyt  oock  heden  kan  betoon 
h^hUs  ti^^  Hoe  dat  het  blinde  Kint  fijn  jongers  plach  te  loonen, 
vroon  fj  t&n  bot.     y^zw  los  en  haeftich  volck  als  wijfen  metter  hant, 

tin  anaals  dc  mn-  '  * 

t  r ;  k.r.Lk  voerby     Dat  los  en  haeltich  lijn  is  enckel  on verftant. 


V%OVWE. 

cn,iis  het  ganfche  vele  met  bloemen  overgoten, 
|  dat  fchier  al  het  wout  nu  botten  heeft  gefchoten, 
pit  hout  wort  even  wei  tot  groeyen  niet  geneychty 
loojjSoo  lang  als  ons  de  lucht  met  ftuere  vlagen  dreycht  -7 
Ier  als  de  noortfche  drift  ten  leften  is  geieten,  Novift„a  vrham_ 

I  koude  wech  geiaecht,  de  winter  afgeileten,  TUm  m<>- 

■Dan  maeckt  de  boom  gewaey  met  ioo  een  inellen  lpoet, 0b  u&A* 
Dat  fy  oock  met  geluyt  haer  botten  open  doet .  g^fc^t 
fcre  hier,  o  rouwe  leucht,  leert  alle  domme  finnen.  muverj* 
y|et  doen,  als  na  beraet,  niet  inder  haelt  beginnen  ut  una  mae 

Dit  hout  fchijnt  of  het  fpraeck  \  Bedaert,o  vrient,bedaert^l«  TtZJÏt™ 
Tot  datmen  heeft  gefien  hoe  dat  een  ander  vaert :  Flm- lib- iC-  c> n* 

ert  watter  is  te  doen  met  rijpheyt  overdencken , 
i  watter  in  het  werek  u  foude  mogen  krencken ; 
Maer,  als  dan  eens  het  ftuck  is  lang  genouch  bedacht, 
Soo  maeckt  dat  u  befluy t  fy  fpoedkh  uy t-gewracht , 
y  dunckt  het  is  genouch  .  wie  kan  het  al  beduyden 
at  leere  datter  fchuyk  in  boomen  ende  kruyden  ? 
\  lek  vinde  goede  ftof,  die  ons  de  fiele  bout , 

Oock  in  het  woefte  velt,  oock  in  het  dichte  wout : 
fct  weynich  hier  gefey t  dat  kan  den  wech  bereyden 
firn  yder  dien  het  luft  hier  dieper  in  te  leyden ; 
Wel  aen  dan,  geeftich  volck,  neemt  acht  op  uwen  tijt, 
En  hebt  een  befich  hert  wanneer  ghy  ledich  fijt. 
Her  raed5  ick  onfe  vrou  haer  doch  te  willen  pijnen 
r^maecken  voor  het  huys  gemeene  (a)  medecijnen,         a  xeque  veiï  m%* 
Te  queecken  inden  hof  Tijm,  Botris,  Alfem,  Ruyt,  %7cïttZ'm 
Endivy,  Cicorey,  en  ander  hevlfaem  kruye.  {é^mub^  m  r* 

J  J  7  j  J  jiatrs .  frequentibus 

t  poene  quotidiznis  morbis  fuadeo  ut  medeled  norit ,  ut  tujfi,  diflilUtionibuj,  &c.  ectmq<  p?ritiam  difcet  potim  ex  uftt 
tfrum  prudentium  mntronzrumy  ex  UbtÜj  aliquo  faiüiea  de  re  conferipte,  quamex  magnii  &  accnratU  medtC9~ 
*  n  volaininibm.  Vives.  de  Cbrift.foem.  lib, 2.  CAp.  quor/iod.  agendnm  fit  domi. 

*  i  i  3  Eer* 


V%OVWE. 

Een  menfch,  die  dertich  jaer  op  aerden  heeft  verfleten; 
Behoort  tot  fijn  behouf  ten  minden  dit  te  weten , 
Hoe  dat  hy  fijn  gebreck,  fijn  plichtich  ongeval 
Door  raet  en  eygen  hulp  te  rechte  brengen  (al. 
Al  die  in  goeden  ernft  op  hare  faecken  letten, 
Ontdecken  metter  tijt  bequame  keucken-wetten , 
Waer  door  een  yder  menfeh  fijn  eyge  leden  ftijft , 
En  menich  ongemack  uyt  fijnen  huyfe  drijft. 
Ey  lieve!  waeromniet?  een  yder  weet  te  loopen 
De  ganfche  weerelt  deur,  om  yet  te  mogen  koopen 
Dat  hem  en  fijn  gefin  ten  goede  dienen  kan, 
Befiet,  een  leuyaert  felfs  is  hier  een  dapper  man. 
Een  yder  is  begaen,  en  fpant  de  ganfche  finnen, 
Om  goet  tot  fijn  gebruyek,  om  gek  te  mogen  winnen 
»  Maer  wat  is  van  het  goet,  of  van  het  loofe  gek 
» Indien  een  drouve  korts  uw  fiecke  leden  quelt  ? 
Wat  voordeel  kan  het  fijn  te  foucken,  wroeten,  delven 
Soo  niemant  draey t  een  ooch  ontrent  fijn  eygen  felven 
»  De  fiel  dient  eerft  beforcht,  en  dan  het  fw?acke  lijf; 
»>  En  fonder  defe  twee  is  gdt  maer  ongerijf . 
Siet  al  de  dieren  aen  die  inde  boflehen  leven , 
Die  fwemmen  inder  zee,  die  inder  hoochte  {weven , 
Al  fchijnt  haer  wefen  dom  en  onvernuft  te  fijn, 
Ö&ÏT'    Een  y<kr  ^  nochtans  fijn  eyghen  medeci  jn . 
ftrafi  uü  dedudt  Sy  weten  heylfaem  kruyt  te  plucken  uytte  weven. 

Plinltb.g.cap.27.   J  1         i  r>  1 

Mir»  qu*m  muit*  bn  uvt  net  dorre  lant,  en  uyt  de  groene  meyen ; 
triS;?'-    Sy  wetenoveral  te  vinden  haer  gerij  f, 
dorm  virgütuiU.     En  alle  quade  fucht  te  jaghen  uyttet  lijf : 
de  HcrbarU  acMe-  Het  velt,  het  ganfche  bofch  is  haer  aptékers  winckel ; 
t7mlZU*r  £en  D^eck  gebruyekt  latou,  eca  Slange  groenen  vinckf 

I 


V\OV  WE.  ix7 

'  :.en  Draeck,  als  hem  de  krop  met  flijm  is  overlaft; 

ica  Slang ,  als  haer  de  mos  ontrent  de  leden  waft.  a  a  vu.  a  Ue  m. 

tnneer  de  wilde  Geyt  veel  wonden  heeft  ontfangen,  %J?ytL  Vtrg°  k'é 
\  dat  de  fchichten  felfs  haer  inde  leden  hangen, 
iy  pluckt  maer  groen  poley,  en  door  het  machtich  kruyt 

loo  vallen  metter  daet  de  lofle  pylen  uy t.  b  pfajibT?*pVjï 

Zee-peert,  als  het  queelt,  koomt  na  de  koele  beken  m«n.L  /.  &  v*r. 

1  t  i  n    1  hifi.Cic.2.  de  na- 

gaet  hem  aen  het  net  een  ader  open  lteken ;  v^ia*. 
3e  Schild-pad,  door  vergif  tot  aende  doot  gewont,       JEneid- non  i3afc~ 

1       >  «li       l  \  r  rts  mcogmta  caprts. 

let  maer  een  wey nich  keul,  en  w7orter  door  gefont.  c    c  p*/y.  vtn  d&  in- 

K  \  n  T  11*7  vent.nr.l  /.  c .2 1, 

a  Arent  kent  een  Iteen  die  opent  hem  de  nieren,  a        &De  Varip  Ahïtu 

Kray  e  fchuert  de  maech  met  wilde  lauwerieren,  Mjt%*fi m' 
I  De  Kraen,  als  haer  de  borft  met  gal  beladen  is, 

fSouckt  flux  en  vint  behulp  ontrent  het  jonge  lis .  e        e  Muhahujufmodi 

i        n  v  /~     t        1  11  ^de  apud  Portam 

fat  eylter  yemant  meer  ?  liet  honden  ende  vereken  >        Neapoi  &  magt 

lz  konnen  heylfaem  kruyt  tot  hare  fieckten  mereken,  »*»"^ 
Men  hoortet  alle  daech,  het  gras  voor  hun  bequaem 
Dat  heeft,  door  haer  gebruyck,en  hout  eéVafté  naem.  ƒ  f  hon*~ 

'tic  my  de  Padde  felfs,  die  vande  Spin  ghefteken  ^ZJJZl^um 

fromt  tot  het  open  blat  van  wegerbree  geweken,  KruP-hocck- 
Daer  vintfe  feker  hey  1.  g  Siet  ick  en  weet  niet  wat,  g  $«*  h««i$  Mof 
Het  kent  lij  n  ey gen  falf,  (ij n  ey gen  herte-blat  •  t'^^^H 

i>e  dom  is  menich  menfeh !  hy  wandelt  opte  velden, 

E  e  G od  in  yder  loof,  in  alle  boomen  melden, 
En  hy  en  kenter  geen  %  hy,  die  het  wonder  fiet, 
En  prijft  noch  evenwel  den  grooten  Schepper  niet* 

I  i  fal  noch  vorder  gaen,  en  metter  daet  bewijfen 

ht  oock  het  woefte  bofch  hier  over  is  te  prij fen  -y 
Dat  aende  planten  felfs  ten  vollen  is  bekent, 
Eu  wat  haer  dienftich  is,  en  wat  de  wortel  fchent . 

*  i  i  4  Al 


y%p  v  we. 

,  Al  die  van  over  lang  na  vreemde  kruyden  fp oorden 

Vide  igrcgiam  hu-  .         0  r  J    .  * 

j«i  c«r«rto  dg-  Vernamen  in  het  wout  een  loorte  van  kauwoorden., 
[u!tcLTL     E^n  wonderbaer  gewas,  dat  om  fij  n  vreemden  aert 
medtcnm  Nonber-      j<j  qq]^  heden  aenden  dach  in  hoven  is  bew7aert : 

gmfem  in  Symbohi  ?  .        .  •  1  i       •     i  11 

«xn  herbaria  peü~  Indien  men  aen  het  kruyt  te  midden  inden  velde 
Hier  oly  in  een  vat,,daer  regen- water  ftelde, 

Men  lach  in  korter  ftont  aen  yeder  groene  fchoot, 
Wat  vocht  de  Plante  focht,  en  wade  weder  vloot . 
Men  fach  aen  alle  kant  haer  rancken  neder  buy gen, 
Ontrent  het  hemels  nat,  om  daer  te  liggen  fuygen, 
Men  fach  in  tegendeel  dat  fy  niet  eenen  uck 
Ontrent  het  vet  en  bracht,  noch  aen  het  fmout  en  fta 
Doch  foo  het  gele  vocht  haer  naerder  quam  te  prangen, 
Soo  lietfemetter  daet  haer  drouve  krullen  hangen ; 
En  foo  daer  eenich  fmeer  quam  aen  het  veyle  kruyt , 
Soo  queeld'  het  metter  daer,en  ging  ten  leften  uy  t  ♦ 
O  noyt  begrepen  God,  na  weerde  noy  t  geprefen , 
Men  jfiet  aen  alle  kant,  men  taft  dijn  eeuwich  wefen, 
Het  Wik  door  al  het  velt,  tot  aen  het  domfte  beeft, 
Ia  leven-loos  gewas  is  wijs  door  uwen  geeft : 
Wy  fien  hoe  dij ne  gunftnufoo  veel  duyfent  jaren 
De  vogels  inde  lucht,  de  vilfen  kan  bewaren, 
Kan  weeren  uyttet  wout  verdriet  en  ongeval, 
En  (iet !  du  achtft  den  menlch  noch  verre  boven  al  5 
Wy  ftellen  aenden  Heer  en  ons,  en  alle  faecken, 
Hy  fal  het  voor  gewis  ten  alderbeften  maecken 
Met  fijn  verkoren  volck  •  Is  God  u  toeveilaet, 
En  vreeft  u  geen  bederf,  oock  als  het  qualick  gaet* 
Wel  kan  het  woefte  bofch  fijn  eygen  quael  genefen, " 
Hoe  kan  dan  eenich  menfch  hier  in  na-latich  wefen  i 


V%OVWE.  ui 

Waerom  fal  bier  het  wijf  haer  dienft  niet  brengen  in 
jjTen  goede  vanden  man,  en  van  het  huys-gefin  ? 
^bidde,  wijfe  Vrou,  en  acht  dit  geenfins  fchande, 
h.  wort  in  u  vereyft  by  luyden  van  verftande 
Als  cot  een  noodich  ampt,  om  dat  de  medecijn 
Om  yeder  kleyn  geval  niet  dient  gemoeyt  te  fijn.  a 
|er  kan  het  Rooms  gebmyck  de  vrou  wen  in  verftercken> 
lier  wert  de  deur  getmeert  met  reufel  van  een  vereken, 
I  Ter  komfte  vande  Bruyt ;  en,  na  dat  yeder  raemt, 
rSoo  is  het  echte  wijf  nadefen  plicht  genaemt .  b 
tc  was  gelijck  een  les  de  vrouwen  voor  gelefen , 
at  fy  een  heylfaem  ding  in  huys  behoort  te  wefen, 
Dat  fy  moet  voor  den  man,  voor  kint,  en  boden  fijn 
Een  trooft  in  alle  quael,  een  ftaeghe  medecijn. 
rel  leert  het  out  gebruyck  in  uwe  jonge  dagen, 
>ert  meer  in  uwen  hof  als  oogen-luft  bejagen ; 
En  wint  geen  moes  alleen  dat  totte  keucken  paft, 
Maer  plant  oock  ander  kruy  t,  dat  voor  de  fiecken  waft : 
kbt  eenich  kleyn  vertreck,  daer  voor  de  kinder-qualen  c 
!jn  wortels,  nutte  falf,  fijn  poeyers  uyt  te  halen ; 
En  al  wat  daer  behouft  dat  maeckt  door  eygen  vlijt, 
Het  fal  u  menichmael  bekorten  uwen  tijt . 
lebt  daer  wat  dienft  ich  is  om  'tlijf  temogen  ruymen, 
lebt  fuyeker  voor  den  hoeft,  en  voor  de  taeye  fiuymen , 
Hebt  fap  en  krachtich  vocht  tot  alderley  gebruyck, 
En  voor  een  wacke  maech,  en  voor  een  harden  buyek. 
I  yemant  wat  te  vaft  door  hitte  toe  gefloten, 
!)o  dat  de  gangen  ftaen,  en  niet  en  willen  vloten , 
Gaet  koockt  hem  voor  falaet  de  toppen  vande  vlier, 
Dat  maeckt  een  open  lijf,  en  bluft  het  innich  vier. 

*  kk  Wort 


a  Ickhcble  g'merckt 
dat  veel  vande 
tnffdichftc  fihry- 
vers  van  onfeende 
andere  landen  d.'fen 
plicht  vaih  alle  be- 
fette  vrotiwm,  ah 
een  noodich  huys  be- 


*  vordert,  ende  daer- 
om  fo  en  gelttvznie- 
mant  vreemt  te 
vinden  dat  wy  hier 
onfe  vrouwe  daer- 
mede  belaften.  Siet 
hier  van  loach.  Ca- 
merar.  Hislor.  ob- 
fer.  Cent.i.  cap.s*. 
Ludov.  Viv .  lib.  2 .  de 
C krill,  foem  cap» 
qttomod.  agend.  do- 
mi.  Erafm.  in  traêl. 
de  Chrtjlian.  ma- 
tri.  &  Scavolam 
Samarthariü  poé- 
tam  GaJlum.  lib  j. 
de  Pódotrophid. 
b  Vxor,quafi  vnxor 

ab  vngendo. 
Genees-  midde- 
len voor  huyfe- 
lijcke  (leekten  eu 
kinder-qualen. 
c  Exftat  ut 'dis  libel- 
lat  D.  Eucharij  Re- 
dionis  medici  de 
morbis  atque  cum 
infantium  quem  ad 
hancrem  icior  ftu- 
diofia  confulat.  nos 
hic  qutdd  u/u  com- 
perta,  exempli  gra- 
tid,  inufum  quoti- 
dianum  leclort  irn- 
pertimur. 

Te-hen  harden 


V%OVVVE. 

Wort  yemant  dunne  flijm  te  veerdich  afgedreven, 

Buyck-ioop.     Sqo  dient  hem  ander  kruyt  te  worden  ingegeven , 

Neemt  vocht  in  dit  geval  van  wegerbree  gemaeckt, 
Of  vleys  van  malffe  queen,daer  na  de  jonckheyt  hae< 
B.iylé  int  Hooft.  Indiender  eenich  kint  een  buyle  koomt  te  vallen , 

-  Neemt  oly  vande  roos,  hier  cüenftich  boven  allen ; 
Brant  Of  foo  miffchien  de  meyt  haer  aenden  vyere  brant, 

Hebt  kryt  van  ftonden  aen,  hebt  oly  byder  hant: 
Openfchcnen.   Koomt  yemant  aende  fcheen  een  open  gat  te  ftooten, 

Soo  laet  hem  flux  het  been  van  al  ie  dexfel  blooten, 
zTewtenieck-win     En  voucht  dan  opte  wond  een  dorren  Ey eken  blat 
op  betvytrUtapge-     ye  voren  lauw  gemaeckt  en  inde  wijn  gebadt .  a 

Wort  yemant  van  het  huys  door  kortfen  aengeftreden, 
Kortfen.        of  voelt  hy  grooten  brant  in  al  de  binne-leden, 
Sied  Queeken,  Porceleyn,  en  wilde  Cichorey, 
Een  dranck  geduerich  nut,  doch  beft  ontrent  de  Mey, 
Wormen.       Is  yemant  aen  het  hert  en  inde  maech  gequollen , 
Of  vande  binne-worm  verdrietich  opgefwollen , 
Leght  plaefters  opten  buyck  gemaeckt  van  offe-gal , 
Dat  heelt  in  korten  tijt  het  drouvich  ongeval . 
Stuypcn.        Verneemt  men  eenich  kint  geneycht  tot  quade  ftuypen. 
Die  uyt  een  vochtich  breyn  op  al  de  leden  druypen , 
Gebruyckt  de  groene  ruyt,  en  wortels  van  peöen, 
Dat  fal  in  corten  tijt  geen  kleyne  bate  doen. 
Waer  fal  dees  moede  pen  noch  vorder  henen  dwalen  ? 
Een  kint,  ellendich  dier,  heeft  duyfent  vreemde  qualen : 
Ey !  (iet  wat  is  de  menfeh :  niet  een  foo  kleynen  lic 
Daer  in  tot  onfen  druck  niet  eenich  hinder  fit . 
Gaet,  jonge  moeder,  gaet  by  wijfe  na-gebueren , 
En  vraecht  in  rechten  ernft:  naer  alle  nutte  kueren ; 

Vernem 


V%0  V  WE.  «9 

Verneemt  van  yeder  een  die  kinders  heeft  gevoet, 
Hoe  dat  een  jonge  vrou  haer  kinders  queecken  moet . 
och  wik  u  kleyn  vertreck  aileen  geen  winckel  maecken 
in  alle  bitter  kruyt,  daer  af  de  kinders  braken, 
Maer  hebt  oock  even  daer  yet  voor  een  teeren  mont, 
Daer  mede  ghy  een  kint  by  wijlen  paeyen  kont. 
aeckt  quee-vleys  root  en  wit,  maeckt  alle  confituren, 
B  fied  de  fuyeker  lang ,  foo  kanfe  beter  dueren  , 
Leght  ocker-noten  in,  en  prouftfe  niette  (pel , 
Want  in  hetioete  vocht  en  dient  geen  harde  fchel  • 
iaeckt  aengenaem  beflach  van  ingeleyde  kriecken , 
erechten  voor  den  luft  van  alle  teere  Iiecken, 
Leght  perfen  in  fyroop,  en  wint  morelie  wijn, 
Die  kan  u  koelen  dranck  in  heete  kortfen  fij  n  . 
ereyt,  wanneer  het  dient,  provincy-roos-conferven, 
n  amper  dmyve-moes;  dat  niet  en  kan  bederven , 
Maeckt  vlier-en-roos-en- loock-en -goude-bloem-azi jn, 
En  klaert  het  dapper  nat  in  heete  fonne-fchijn. 
reckt  water  uyt  de  roos,  en  alle  groene  kruyden, 
n  deyltet  altemael  oock  aendé  vreemde  luyden , 
Wat  u  de  rijekdom  geeft,  of  wat  de  kunfte  baert, 
En  is  niet  om  alleen  voor  u  te  fijn  gefpaert : 
eeft  yeder  die  het  eyft,  verdeelt  uw  milde  gaven , 
n  wilter  menichmael  een  fiecken  mede  laven  \ 
Te  geven  daer  het  cliënt  dat  is  het  rechte  wit, 
Van  al  dat  yemant  kan,  of  eenich  menfeh  befit . 
4aer  fchoon  ghy  dickmael  proufc  aen  veelderhande  luyden 
)e  deucht  van  uwe  falf,  de  machten  vande  kruyden , 
Noch  flaet  het  ooge  niet  op  uwen  mengel-pot, 
Maer  opten  hemel  felfs,  en  opten  grooten  Godt. 

* k k  z  De 


11 


F%0  V  WE. 

De  meefter  is  het  tuych,  de  middels  fijn  de  drancken; 
Maer  God,  en  fijne  gunft,  is  boven  al  te  dancken: 
Al  wie  in  dit  geval  op  konft  of  meefter  fiet, 
a  pit  was  defon-     £n  geeft,  oelijck  het  dient,  aen  God  fijn  eere  niet.  4 

de  vanden  Koninck      1         &  V>i-n  ri  ril 

Af*,  z.croji.ió.  Ghy  weet,  geen  Chrilten  menlch  en  lalder  oyt  vergete 
Te  roepen  tot  den  Heer,  te  bidden  voor  den  eten ; 
Soo  dient  dan  des  te  meer  aen  God  te  fijn  gepeyft 
Wanneer  u  kranck  geftel  gefonde  leden  eyft . 
Ghy,  die  gewiffen  trooft  wik  uy  t  de  drancken  fiiygen  7 
Wilt  boven  alle  ding  voor  uwen  Schepper  buygen , 
En  roepen  fijnen  naem ;  hy  is  die  in  het  kruyt 
Den  rijcken  fegen  ftort,  en  nutte  gaven  fluyt; 
Hy  is  die  aen  het  vee,  die  aende  jonge  hinden 
Leert  heylfaem  voeder  fien,leert  haren  balfem  vinden ; 
Hy,  die  van  boven  geefc  gefonthey t  aenden  vis, 
Of  door  het  gulle  net,  of  uyt  het  groene  lis : 
Hy  is  die  aenden  menfch  vernieut  het  innich  wefen , 
l^^Z  En  niemant,  fonder  hem,  en  kander  oyt  genefen  5 
ut*  qu*  charac-     fjy  ls  die  aen  ^  Wout  verleent  een  machtich  laet, 

teretfigura,  vel  /  r-     t    t     t  ,  , 

confieBatione ,  non     En  buyten  lijn  behulp  en  vinter  niemant  baet . 
™uunZtnd™Z  Doch  hoe  de  faecken  gaen,  en  laet  u  noyt  verlangen 
b*n  Gerard  Doéf  jsja  menfchen  die  het  volck  ontrent  de  leden  hangen 

Ienenf.  trattat.  de  .  ~  O 

con)ug.  cd.  item     Yet  ick  en  weet  niet  wat,  gekhreven,  or  geprent, 

Mart.  DelRio  ma-       r  i  i  i  j  1 

ficar.  Bnp  ub.r.      In  ongeboren  leer,  in  maechde-parkement, 
c*p.s.  &   qmii.  [n  ancJer  vreemt  befiach .  b  en  laet  u  niet  bewegen 
dsfirtïar.  c*p.6.   Te  foucken  u  wen  trooft,  te  ftellen  uwen  legen 
c  net  wxre  Godt      lo  eenich  guychel-fpel  bedacht  tot  uwen  fpot  : 
™utm  en  tot       „  Noy  t  koomter  eenich  nut  uyt  w?oorden  fonder  flot 

Beeltfbab  den  god  J  J 

vanzkron  gegaen,  Het  is  een  rechte  ween  tot  onbekende  goden, 
ïtftÉpfrui*        aeh  het  Chriften  volck  ten  hoochften  is  verboden; 


F\0  V  VFE.  uö 

Vermijt  dan  dit  bedroef  want  God  en  fegent  niet 
Wat  tegen  fijn  bevel,  en  fonder  gront  gefchiet . 
?L  fchoon  het  foo  geviel  dat  buyten  alle  reden 
i  Jiy  voeld'  uyt  dit  bejach  u  beter  aende  leden, 
cii  Soo  ftek  noch  echter  vaft  dat  uyt  de  fnoode  vont 
Defiele  wort  gecpetft,  al  is  het  lijf  gefont.  a 
i  ick  hier  verder  gaen,  en  by  gefchrifce  fetten 
oe  dat  ons  jonge  vrou  haer  wangen  fal  blancketten 
,  iMet  eenich  fellaem  kruyt  of  door  een  dierbaer  gom  ? 
O  neen,  vriendinne,  neen ;  ick  waer  my  liever  ftom : 
In  wil  niet  dat  het  wijf  fal  haren  man  bedriegen , 
3ch  door  een  loofen  fchi j  n  voor  al  de  weerelt  liegen  j  b 
Ghy,  weeft  maer  datje  fijt  -y  daer  is  geen  echte  man 
Die  fmeer,  die  kladdery,  die  flijm  behagen  kan . 
iy,wilt  u  jeuchdich  lijf  met  geen  blancketfel  ftrijcken, 
3ch  uyt  een  fotte  waen  na  vreemde  kruyden  rij  eken , 
I  Die  anders  poocht  te  fijn  als  God  haer  heeft  gemaeckt , 

Die  is  van  dwafe  pracht  of  vuyle  luft  geraeckt .  c 
|o  moet  dan  onfe  vrou  de  macht  der  kruyden  leeren, 
hot  eerft,  om  haren  God  hier  in  te  mogen  eeren , 
Dan  om  een  eygen  kint  of  eenich  ander  vrient, 
Te  geven  dat  de  maegh  of  borft  of  lever  dient : 
]  aer  boven  alle  ding  foo  moeten  echte  vrouwen 
:f  mdienfte  vande  mans  de  kunfte  veerdich  houwen, 
Ia  vry  al  verder  gaen .  de  trouw  en  haer  verbant 
En  eyft  geen  bloote  falf,  maer  oock  een  eygen  hant  • 


a  Kefte  de  bujufm»* 
iiDamui:  Etiamjt 
iftorum  auxiïium* 
tnquit,  aViquando 
re  Be  &  feit  citer 
fuccurrit,  tarnen  iU 
ludfugiendum  eH\ 
Dei  enim  pr&ceptum 
fotius  Jpeclandum 
eft,qui  nos  quacun- 
que  de  cau(d  ad  for- 
tiarics  ire  vetat. 
Deut.18.10.  Quid 
tnim  aïmd  agit  eet 
'via  Satan  quam  ui 
nos  a  vtri  Dei  me- 
tu  abducat ,  ad  fe 
autem  traducat  f 
nam  quidquid 
auxilij  ab  eo  acci- 
pimm  ut  corporibu-s 
noftrü  medeamuYy 
cedit  in  animarum 
nofirarum  pesiem 
acperniciem.  deinde 
eanon  ex  fuccejfu, 
fedex  Det  prcicept» 
funt  flatuenda  \ 
nam  Ó>  quifuratta 
eftyfipè  lautius  vi- 
uity  nee  tarnen  idi-$ 
probandum  esl  fur- 
turn.    TraBatu  d& 
Sortiarijs  cap.C, 

b  VulttMpiftut.am- 
mmjlcim. 

:  Irubefcat  muiier  Chrisliana,  fi  naturamcogit  in  decor em.  Bieron. 
Vmtct  amentia  efl  effinem  mutare  nature  piciuram  qmrere?  Auguïï. 
■ !«  piffuram  Dei,  mulier,f  vultum  matcriah  candore  oblevifïi.  Amhrof. 

>  I  &  Ethnici  in  fucatm  mulierculas  inveèii  funt,  &  inter  eos  non  t*y>tum  philofofhh  fed  &  poetst,  'Vid.  egregie  b*$ 
'ftantem  Camerarium  in  nu  dit  at  ion.  UïHoncu  cent  i.cap  10.  Vives.lib.j*de  Chitft-fam  capMornammU 

*  kk  3  Worc 


V%OVVVE. 

Wort  dan  u  weerde  vrient  befocht  met  fiecke  leden, 
Seght,  Hier  is  G  odes  hant;  en  vouchtunade  reden; 
Hier  is  nu  rechte  ftof,  waer  uyt  ghy  toonen  kont 
Dat  ja  u  rey  ne  fucht  gaet  dieper  als  de  mont : 
Noch  vintmen  evenwei  niet  felden  vreemde  wijven 
Die,  oock  in  dit  geval,  haer  ouden  handel  drijven , 
Die  foticken  hun  vermaeck,  en  gaen  oock  uyt  te  gafl: 
Al  is  haer  weerden  vrient  met  Imerten  overlaft: 
Men  fietfe  voor  de  deur,  en  fchier  op  alle  ftraten, 
Men  vintfe  by  het  volck  in  weelden  uytgelaten, 

Maer  hoe  doch  kan  het  lijf  tot  vreuchde  veerdich  fijn 
Wanneer  het  opper-deel  is  midden  inde  pijn  ? 
Mugii  is  pifcu  e/i  "Y%  Aer  is  een  feker  vifch,  die,  als  hy  wort  gevangen, 
nb:TcZtrlhGcf      Gevoelt  fijn  trouwe  gaey  aen  fijne  vinnen  hangen , 
ncr.  Hifi  animd.      Die  blij  fter  aen  geveft,  en  fuckek  hier  en  daer , 
Muge  óaüu  voca-     Na  dat  de  vuicher  trecKt  haer  lieve  wederpaer ; 
d^^fmfjöur  De  vificher  is  verbaeft,  en  feyt ;  wat  vreemder  faecken ! 
defafepmame.   £)e  w\[q\i  js  buyten  dwang ,  en  laet  hem  efter  raecken; 

Maet  viffer,  dit  en  koomt  niet  van  u  klouck  bedrijf, 
Maer  uyt  een  rechte  fucht  van  man  en  echte  wijf: 
Het  visje^  datje  fiet,  dat  cpijt  hem  na  vermoghen , 
Om  van  fijn  met-gefel  niet  af  te  fijn  getoghen ; 

Het  voucht  hem  byden  man,  en  w7ort  fijn  deel-geno 
In  droufhey t,  in  gevaer,  ja  midden  inde  doot . 
Die  fich  in  onfen  tijt  het  varen  onderwinden 
Vertellen  datfe  volck  in  verre  landen  vinden , 
Daer  yder  echte  wijf  foo  vaft  is  aende  man 
Dat  oock  de  bleeeke  doot  haer  geenfins  fcheyden  kan ; 
Want  alfler  yemant  ftcrft,  foo  komen  alle  vrouwen 
By  hem  die  nu  verfcheyt  te  vooren  onderhouwen, 


rxj)  v  e. 

En  twiften  onder  een,  wie  uyt  het  lief  getal 
Den  doodenin  het  graf  gefelfchap  houden  fal ; 


ui 


W 


k  liefde  maer  alleen  de  lieffte  kan  verwerven 
y  hem  te  mogen  fijn,  met  hem  te  mogen  fterven, 
Die  gaet  dan  foo  geciert,  fo  luftich  na  de  vlam> 
Als  offe  tocte  vreucht  van  hare  bruy lofc  quam .  a 


a  ld  etiam  foeminU 
olim  inThracia  mo» 
ris  Herod*  lib.  3. 
MeUlib.2. 

»  hi:r  van  een  felfame  bsfchrïj  vinge,  by  Midi.  de  Ia  tnontagn.  liv.2.  des  Eflais.  cap  29  id  fin. 

'tbyden  felvenby [onder e  exempelen  van  andere  vrouwen  die  uyi  enckde  liefde  voor  hebben  ghenomenom  benevens 

renmantefterven  liv.2.  cap.  de  trois  bonnes  femmes. 

é&lljcke  exempelen  by  SimoiiGouiai.t.tom.2.  desHiftoires  aimirablcs  &  msmorables  de  noftre  temt* 
iap.  de  i'amitie  con  j  ugale. 


*  kk  4 


V%OVWE. 

'k  En  wil  niet  dat  de  vrou,  gelijck  in  defe  landen, 
Sal  kleven  aenden  man  om  neven  hem  te  branden ; 
Neen,  dat  is  niet  gemeent,  ick  geve  maer  bevel 
Dat  yeder  fy  beweecht  met  haren  bed-gefel; 
Dat  yeder  echte  wijf  fal  hare  weelde  ftremmen 
Als  haren  bed  genoot  benaude  prangen  klemmen  j 
Waer  twee  gelieven  fijn  vereenicht  inde  trouw, 
"  Daeris  gemeene  vreucht,  daer  is  gemeenen  rouw . 
Ghy,  laet  den  loflen  hoop  van  onbedachte  wijven 
By  fieckte  vande  man  haer  oude  rancken  drijven, 
En  fchoon  al  Griet  en  Tnjn  maer  om  haer  jeuchde  p 
Ghy,  ftek  u  faecken  aen  na  trou  en  reden  eyft ; 
Ghy,fet  u  voor  het  bed  om  fijn  verdriet  te  breken, 
Of  door  een  foet  onthael,  of  met  bevallich  fpreken, 
Ghy,  reyckt  hem  water  toe,  wanneer  hy  waft  en  fp 
Ghy,  fchenckt  hem  eenich  fap  dat  hem  de  lever  koelt 
i  Ghy,  ftek  u  vlijtich  aen  om  dit  en  gint  te  langen, 
Ghy,droocht  den  heeten  damp  van  fijn  befweete  wan 
Ghy,  als  hy  ligt  en  woelt  foo  deckt  fijn  naeckte  lijf, 
'  En  weeft  hem  over  al  een  trouw  en  handich  wijf. 
Ghy,  toont,door  u  beleyt,  dat  alle  fchrij  vers  dwalen 
Die  ganfch  het  vrouw-behulp  befluyten  inde  palen 

LïSSSS     ^n  bedd' en  kinder-q^eck,  en  feggen  dat  de  man 
UrminHs^erb^iu     Geen  nut,  als  dat  alleen,  van  vrouwen  trecken  kan  j  $ 

torinm  non  recÜ 

Ghy,  wederlege  hec  volck  dac,  uve  verfufce  droomen. 
JSMtJÏ  De  vr°uwen  vergelijckc  met  fachte  vyge-boomen , 
gandarn&educa».     Die  loet  gefuyekert  fijn,  doch  niet  als  inde  vrucht, 
'iwptil  'utu'mre'    Want  al  haer  vorder  fap  is  maer  een  wrange  fiicht.  b 


{  V%OVVVE.  131 

'by,  toont  dat  vande  vrou  meer  baten  fijn  te  rapen, 
fjs  in  haer  teeren  arm  een  nacht  te  mogen  fiapen, 
Ghy,  toont  aen  uwen  man  dat  niet  alleen  het  kint 
Maer  dat  de  vader  felfs  aen  u  een  fteunfel  vint .  a 
lal  te  flappen  volck,  en  rechce  pimpel-meefen 
|.e  by  een  fiecken  man  de  fware  luchten  vreefen ! 
Al  waermen  quaden  reuck  en  ander  vuyl  ontliet, 
Daer  is  de  rechte  fucht  van  echte  liefde  niet. 
lm  yemant  fal  miffchien  hier  tegen  komen  leggen, 
|it  liecke  lieden  dien  ft  niet  op  en  is  te  leggen 
|  Als  aen  het  dienftbaer  volck,  en  vande  minfte  flach, 
\  En  niet  die  haer  behulp  met  geit  verfetten  mach. 
aer  hoe !  fal  dan  het  wijf  haer  inde  jeucht  vermeyen , 
:als  de  jonckheyt  lacht,  met  haren  man  laveyen  ? 
En,  foo  een  drouve  korts  hem  in  het  bedde  leyt, 
Dan  roepen  om  de  knecht,  of  loopen  om  de  meyt  ? 
*n,  dat  is  ongerijmt .  gewis  de  ware  vrouwen 
e  hebben  haer  beroup  hier  beter  onderhouwen ; 
Befiet  de  grootfte  felfs :  de  vorft  Themiftocles 
Ontfing  van  fijn  gemael  in  fieckte  fijn  getes.  a 
atonica  wel  eer  een  weerde  koninginne 
F:eft  haren  ouden  heer,  uyt  onbeveyfde  minne, 
I  In  kranckten  bygeftaen,  geheven,  neer-geleyt, 
En  veel  met  eygen  hant  hem  (pijfe  toebereyt,  b 
E  't  oud3  Romeynfche  volck  daer  wertet  dwers  genomen  ter{mf? ut  Ekéir" 

/  1111  cubtculan  mmi- 

1  dien  een  echte  wij  f  liet  vreemde  lieden  komen  ftr*  >  morbus  & 

Ontrent  een  fiecken  man:  die  laft,  die  (bete  laft  hT^»TJ/^ 
Was  maer  de  vrouw  alleen,geen  flave  toegepaft.  t       Vjj*  c^Jf*^ 

Qfex  ea  procreajfet,  eos  poft  viri  mortem  non  aliter  quam  fuos  habuitf  &  in  regno  fuccedere.permift.  Fulgof.  1.6.  c.  7. 
Mm,  Vivemloc.  fufr.  dïBo,  ubi  valdè  celebmt  Claramquandam  Valdauram,  qn*jttvénis&  formofiflima  mar  ito 
fl »  mirum  quanta  praftiterit  mnijierja, 

*  11  Wy 


zAntu,  inquit  Vi- 
ves,  nobilior  uxore 
Themifïoclü  Athe- 
narum,  imo  GracU 
frincipis ,  qu&  fola 
fere  marito  in  ad- 
verfa  valetudine 
minijlravit?  nobi- 
lior Regind  tlld  Bri- 
tannU,qm  vulnm 
exuxit  mariti?  cap. 
quomodo  fe  erga 
maritum  habebit. 
1.2.  de  Cbrift.fam, 

bHac  iüa  fuit  De- 
jotari  re  gis  Gala- 
tarutn  uxor ,  qua 
cum  advcrfd  vale- 
ïu  line  jlerilk  fafia 
'Jfet,  marito  ipfa 


V%OVWE.  | 

Wy  vinden  over  al  dat  aende  fiecke  lieden 
Niet,  als  met  onderfcheyt,  fijn  dienden  aen  te  bieden, 
Wien  ifiet  niet  bewuft,  hoe  veel  het  yeder  fchilc 
Een  vrient  by  hem  te  fien  of  dien  hy  niet  en  wilt  ? 
De  korts  is  wonder  vijs ;  het  fijn  bekende  faecken 
Dat  aen  een  fiecken  mont  geen  fpijfe  plach  te  fmaecken 
Als  die  fe  rechter  tijt  wert  vlytich  aengedient 
a  Apud  prïfc&s  Mos     of  by  een  lieve  vrou,  of  by  een  weerden  vrient.  a 
Klt^^JeUt  En  waerom  fal  de  man  hier  trooft  en  fteunfel  eyflen 
tXlut  Of  vaneen  vreemden  knecht,of  vaneen  floffichmey 
muitoantefin.vid.     jfj-  t>illicIc  dat  het  wijf  door  gek  haer  plichten  hout , 

Tiraq.  ad  leg.  con-  r    .  '  D     .      ,     1      . .  r 

mb.i.  num.z7.       Soo  heek  de  man  het  geit,  en  niet  het  wij  r,  getrout. 
Wat  dienter  veel  gefeyt,  of  veel  te  fijn  gelefen ï 
Ontfangt  een  korte  les ;  die  moet  u  regel  wefen , 
Weet  dat  een  echtewijf  geen  man  ontfeggen  moet 
Yet  dat  een  billick  menfch  fijn  eygen  lichaem  doet : 
Wat  yemant  ftelt  te  werck  ontrent  fij  n  eygen  leden, 
Dat  moet  een  echte  vrou  aen  haren  man  befteden, 
Ey,  lieve,  waerom  niet  ?  gewis  het  echte  wijf 
Dat  is  met  haren  man  gelijck  een  eenich  lijf. 
Ghy  mannen  niettemin, en  druckt  de  teere  dieren 
Niet  door  een  vinnich  recht,  maer  leert  de  fwacke  viere 
Hoewel  u  gicht,  of  korts,  of  ander  fieckte  quelt, 
Siet  datj'  haer  trouw  behulp  niet  al  te  laech  en  ftelt. 
Men  vint  geftrenge  mans  die  boven  alle  reden 
De  vrouwen  laftich  fijn,  die  nimmer  fijn  te  vreden 
Wat  oock  een  vlytich  wijf  met  alle  krachten  doet, 
Soo  verre  gaet  de  waen  van  haren  o vermoet « 
Ey  vrienden  !  niet  alfoo ;  teert  alle  finnen  vougen 
Nadat  de  reden  eyft,  en  laet  u  vergenougcn 

Ind 


v%pvrrE.  133 

Indiender  eenich  ding  kan  werden  uytgcrecht 

Of  door  een  fnege  mey  t,  of  door  een  trouwen  knecht, 

i  ftofFe  totte  vrou  is  vanden  man  gecomen, 

liet  uyt  het  leeghfte  deel,  niet  van  het  hooft  genomen , 

Een  teycken  dat  het  wijf  haer  noyt  verheffen  moet, 

Maer  efter  niet  en  dient  getreden  metten  voet ; 

i  ftoffe  vande  vrou  is  midden  uyt  de  leden. 

ïy,  heerfl:  dan  met  befchey  t,  en  niet  als  na  de  reden , 

Gebruyekt  geen  lieve  vrou  tot  alle  kleyn  bedrijf, 

Sy  is  uw  bed-genoot,  en  niet  u  vuyl-jongwijf.  <t 

^An  uxor  vilia  quxque  minifleria,  exempli  gr  at  ia,  pedes  lavare,  &  fimi- 
marito  prdflare  teneatur}  difcrepantes  interfcfe  autiores  inveniis  :  diftin- 
mt  quidam  int  er  fosminas  nobiles ,  ejr  viliores  ;  nobiltbus  fordida  ifia  a 
rit  Is  imperari  non  debere ,  cum  dedecori  ipfis  futura finty  ftatuentès  arg. 
nterdum  jf.  de  oper.  libert.  de  plebxü  dit  er  judicant ;  ita  Pamrmit.  fe- 
.  Dec.  ejr'  int  er  liieologos  Baptifla  citat.  a  Tiraquell.  in  L  i.  connubuL 
w.27.  hts non  adjlipulatur  Ba/d.  in  l.  uxorem  col.  %.C.de  Condicl.  infer. 
Barba.  in  addition.  idque  ea  rationa,  quod conditio  creditoris  prepter  debi- 
is  nobilitatern  deterïorfieri  non  debeat .  Egomitius  ( falvomeliorijudi- 
)  ob  reverentiam  matrimonij  cum  thori  conforte  agendum  cenfeo-,  uxorem 
\m  amor:s  ejr  focietatisPnon  Jèrvitij  nomen  e(fey  reciè  dlclum  puto  a  F  eek, 
.  4.  de  teflam.  conjug.  cap.2.  num.^.  Et  morcfis  ijl  Is  cum  chrjfojlomo 
%um  veïim,  non  ancillam  fortitm  es,  fed  uxorem  ;  gubermtorem  te  Dcmó 
e  voluit  inferioris  fexus,  non  tjrannum.  Hexem.  lib^ .  cap.y. 
Nee  in  contrarium  me  moveant  verba  Apojloli  Eph,^  .22.  Vxores  pro- 
ijs viris  fubijcitc  vos  ut  Domino,  qm  tametji  Hieronymus  in  cum 
cifiat  fenfum,  ac  ft  ^Apofhlws  uxorem  ita  fubijd  voluijpt  viro  >  quem-* 
Imodum  ancilla  fubdita  efl  domino  fuo  5  malim  tarnen  cum  Erafmo  ver-> 
\  ifta  referre  ad  Dominum  chriftum ,  ut  fit  fenfhs,  Vxorem  morigeram  ma- 
toy  non  tam  homini  fefe  fubmittere  quam  Domino,  cujm  vicem  gerit  maru 
%  ejr  cui  Domino  uxorem  vult  effe  fubditam  5  nam  aliter  Ji  Paukts föflfif- 
f,  pro  cu  l  dubio  dixijpt ;  uxor  es  fubijcite  vos  proprijs  viris,  ut  dominü:  nam 
<ante  dixcratfub)tQLi 'mviccm  eflote  in  timore  Chrifti,  ejr  paulo 
w,  fervi  obedite  dominis  carnalibus  cum  timore  ac  treniore  ficut 

Chritto, 


V%OVWE.  ■ 

Chrifto.  Smdeam  iuque  conjugi  ut  parcatur,  qucad \feri pote/?yprM 
tim  in  rebus  qu£  <zque  commode  per  famulumjive  ancillam  alhjuam  JËh 
lem  expedtripojjunt .  cohabiute  ipfis  [wquit  Apojlolm)  fecundum  fcientrÊ 
qmfi  irtfirmiori  vafculo  impartientes  honorem^  tmqmm  coharedibu*  grm 
<vitx?  ut  orationes  vcBra  non  impediantur. 


OVWELYCK. 

V  r  F  T>  E  DEEL 
MOEDER. 

VV  E  S  E  N  D  E    DERDE  DEEL 
VAN  HET 

CHRISTELICK 

H  V  Y  S  VV  Y  t 


( 


o5\4et  Trbilegie  voor  \$.  Jaren. 


4^ 


V  


ï  '  y 


Genefi.  28. 

Godt  fchiep  den  menfche  hem  toe  een  beek ,  tot  een 
beek  Gods  fchiep  hy  hem:  ende  hy fchiepfè eenen 
man  ende  een  wijf.  Ende  Godt  feghendefe  ende 
{prack  tot  hen ;  Sijt  vruchtbaer  ende  vermeerdert  u,  ende 
vervult  de  Aerde. 

/.  Qoy.  7.  j. 

TT\e  manfalden  wijvede  fchuldige  goetwillicheyt  beta- 
•^len:  infgelijcks  oock  het  wijf  den  manne.  Het  wijf 
en  is  haers  eyghen  lichaéms  niet  machtich,  maerdeman. 
Infghelijcks  oock  de  man  en  is  fijns  eyghen  lichaems  niet 
machtich,  maer  het  wij  f. 

Auguftinus  lib.  Debonoconjug.  cap.6. 

Quicquid  inter fe  conjugatt  immodeBum>  inverecundum,Jordidum- 
ve  gerunt,  uitium  eB  hominum>  non  culpa  nuptiarum.  Jam  in 
ipja  quoque  immoderatiore  exaSïione  debiti  carnalü,  quam  ijs  non  Jê~ 
cundum  imperium  pracipit ,  jèdfecundum  njeniampermttüt  *ApoBo~ 
lm ;  utetiam  prater  caufim  procreandi  (tbimijceantur:  f&f fi eos  pra-« 
<vj  mores  ad  takm  concubitum  impellunt>nupti<£  tarnen  ab  adukerio  Jeu 
fornicatione  defendunt.  ü^ecpue  enim  iüudpropter  nuptias  adm\ttitury 
fid propt  er  nuptias  ignojcitur . 

Debent  ergo  fibi  conjugati  non  folum  ipftm  fèxitf  Jui  commijcendi 
fidem  liberorum  procreandomm  causa^  qu£  prima  eB  humanigenerü  in 
ifia  mortalitate jocietasinjemm  etiam  infirmitatü  inVtcem  excïpiend<s3 
adiüicitos  concubitm  evitandos>  mutuam  quodammodo Jervitutem. 

Ibidem  cap.  \f. 

^  leut  fapiens  &juBusyquijam  concupïfcït  difiobj     efie  cum  Chri- 
fto>  &  hoe  magü  opttmo  deleffiatur>  tarnen  jam  non  hic-vivendj, 

fed 


fid  conjulendt  ojficio  Jumit  dimentum  >  ut  maneat  in  carne  >  quod 
necejfarim  eH  propt  er  alios :  Sic  mjcerj  fammü  jure  nuptiarum- 
ojficiofum  fuit  JanEïü^vins3  non  libtdwofom.  Quod enirn  eH  cib 
ad  filtiternbominü  j  hoceïl  concubitu*  <td  filutem  generü. 

T}Latoex  nuptijs  hmc  confoLüoncm  oriri  dkebat  3  quod  Natuü 
perpetuitas  inde  promoveatur>  (yquod  filios  relinquendo  fempe^ 
Deotrimtftros  pronobürelmqmmus  >  *vitamceu  lampademdijspojt 
alios  tradentes.  lib.  6.  de  Leg. 

Iuvenalis. 

ZJt  triHü  fine  Sole  dies  >  fine  fydere  nox  efl3 
Sik  fine  prole  domus  >  fic  efi  fine  eompare  lettus. 


i 


NOOT-WE  NDIGH 
Bericht  voor  den  Lefer, 

tAleer  te  koorneu  tot  het  derde  deel  defes  uyercx  gememt 

MOEDER 
At  ick  bidden  mach,  Gunflige 

Lefer,  ftaet  wat  ftille;  tis  noodich  datje 
uwe  vuyle  fchoenen  hier  wat  uyt  doet,  im- 
mers de  voeten  een  weynich  kuyft,  al  eer 
in  te  gaen  tot  onfe  befte  ende  binnenfte  ca- 
rrier: ghy  fijt  hier  in  het  rijck  der  vrouwen/ 
(ter  wel  fomwijlen  yct  iulcx  plach  te  gefchieden  .  Dit  je- 
j^enwoordich  werck  (door  Godsghenade)  met  (poëten 
wrfpoet  tot  hier  toe  gebracht  wefende,  ende  ick  mijn  ge- 
icchten  tot  vorderinge  van  het  felve  noch  even-ftaech  aen- 
gedreven  voelende,  hadde  aireets  de  penne  inde  hant,  om 
kortste  varen  tot  fulx  als  ick  oordeelde  nu  te  moeten  vol- 
jien,  t'welck  was  de  by-een-komfte  van  man  endevrou- 
I  e :  Maer  fiet !  even  in  defe  geftalte  werd  ick  gewaer,  'k  en 
weetniet  wat,  voor  een  huweringhe,  diemy  deyinghers 
heen  te  vercleunen,  ende  tot  het  aenftaende  werck  traegh 
ude  onbequaem  te  maecken  j  waer  van  alfoo  ick  doorfaec- 
|  onderfochte,  foo  docht  my  fiilx  ontftaen  te  wefen  uy t 
«febedenckinghe:  My  quam  inden  fin  dat  alle  fchriften 
i  et  van  alle  menfchen  meteen  ende  het  felve  oogh-merck 

3    S  en 


J\Qwty>y>endicb  bericht 

en  worden  gelefen,  ende  dien  volgende  dat  de  vtrhandeli 
ghe  van  dit  ghedeekeontwijfFelick  fal  hebben  uyttefta 
alderley,  niet  alleenlick  verfchiliende,  maet  oock  ftrydig 
oordeelen .  Eenighe  fullen  feggen  dat  wy  het  gebruy ck 
huwelicx  al  te  naeuw  inbinden,  ende  aende  gehouwde  1 
den  de  mate  veel  te  na  legghen,  felfs  buy  ten  ofte  befyd 
Godes  woort.  Andere,  die  gewoon  fijn  tot  ydelhey  t  m 
als  tot  ftichtinghe  te  lefen,  fullen  miffchien  het  fiange-vle 
alleen  uyt  defen  Driakei  trecken,  ende  liever  een  goede 
den  ten  quade  verdraeyen,als  een  twijffelachtich  woort 
goede  duyden  -}  het  welcke  de  verbloemde  maniere  v 
ipreken,  inde  poëfie  gebruyckelick,  by  foodanige  kittelac 
tige  geeften  boven  al  teer  onder-hevich  is.  Defe  ende  an 
re  mijne  invallen  hadden  my  in  groote  twijfFelmoediche 
geftelt,  of  ick  het  volgende  ftuck  niet  met  ftil-fwijghen 
diende  voorby  te  gaen ;  ten  heeft  oock  menichmael  (fi 
na  dat  'tgeheele  werek  voltrocken  was)  als  niet  verfchilt, 
ick  en  hadde  'tfelve  als-noch  t'huys  ghehouden  ende  in  e 
eeuwighe  gevangemlTe  op  gefloten .    Maer  als  ick  daer 
gen  began  te  overwegen,  dat  ick  uyt  een  goet  gernoet,  en 
met  anders  geen  voornemen  als  om  met  vermaecklickhe 
te  ftichten ,  hadde  aengevangen  onfe  landlieden  te  verto 
nen  de  ware  gheftalte  beyde  van  een  recht-fchapen  VV 
ende  éMoeder  5  So  en  conde  ick  mijn  fel  ven  niet  laten  voo 
ftaen,  oock  de  vrienden  (wekker  oordeel  en  raet  ick  hier  i 
gebruyekte)  niet  inbeelden,  dat  ick  den  verftandighen  Lef 
in  eenigher  maten  foude  voldoen ,  indien  ick  heteyghe 
hoofc-ftuck,  dat  beyde  wijf  ende  moeder  maeckr,  tuflcht' 
de  tanden  hiek  .  Sonder  dat  wy  g;efeyt  connen  worden  i| 
eenigen  deele  te  deun  te  wefen  ten  aenfiene  vande  by-wod 

ningl 


voor  den  Lefer . 

nghe  van  gehouwde  lieden ;  want  ter  plaetfen  daer  wy 
tn  iulx  ghe wagen ,  in  gevallen  die  in  Gods  wooit  niet  en 
orden  bevonden,  fal  de  billicke  Lefer  ghelieven  te  weten 
t  wy  niemant  mette  felve  in  fijn  ghemoet  envcrftaente 
nden,  maer  dat  ons  oogh-merck  alleen  is  geweeft  uy t  de 
sre  der  ghener  die  fic^  de  faecken  der  Nature  grondelick 
rftaen,  de  echte  lieden  jonftelick  aen  te  dienen  wat  in  defe 
ïelegenthevt  ofte  aende  vrucht ,  ofte  aen  de  ouders ;  ofte 
ndie  beyde  tefarnen,  ten  goede  foude  moghen  ftrecken ; 
es  met  dien  verftande,  dat  aen  yder  tot  fijn  eygen  oordeel 
ort  gelaten  wat  daer  in  te  gevoelen  ofte  te  doen  weten- 
dat  de  dranckender  Medecijnen  by  fommi ghe  worden 
ebruyckt,  by  andere  worden  uyt-gegoten  ;  elckdaerin 
ende  na  dat  hy  meynt  beft  te  weten,  ende  fich  getrooften- 
vande  uyt-komfte.  Wat  belangt  de  tweede  mis-duy- 
nghe  onf^s  voornemens,  mede  hier  boven  aengheroertj 
ter  over  worden  wy  genootfaeckt  de  redenen,die  ons  tot 
t  verhandelen  vande  voorfchreve  ghelegentheyt  hebben 
wogen,  in  oprechticheyt,tot  onderrechtinge  vandai  Le^ 
,  wat  naerder  te  openen . 

Ick  ben  ghewaer  gheworden  dat  by-haeft  alle  forten  van 
enichen,  die  haren  even  naeften  wel  willen ,  als  daer  fijn 
heologanten,  Staets-lieden,  Medecijnen,  natuer-onder- 
>uckers ,  mitfgaders  leeraers  der  goeder  feden,  ghenouch- 

m  uyt  eenen  monde  fijn  dagende  foo  wel  vande  onghe- 
gekheden,  die  in  het  werek  des  huwelicx  over  al  worden 
egaen,  als  vande  menichte  der  onheylen  die  uyt  de  felve, 
s  een  nootwendich  ghevolch,  door  al  de  weerelt  fijn  ont- 
aende .  Ick  en  wil  den  vlytighen  Lefer  met  wijt-loopige 
mme-redenea  hier  geenfins  ophouden,  maer  achte  niette-  x 

l    *  ij  min 


ü\(oot^endich  bericht 

min  dienftich  tot  deflelfs  benchdnghe  en  mijn  eygen  offl 
laftinghe  een i ge  der  voorfchreve  ghetuygeniffen  hier  co£ 
lick  aen  te  trecken. 

De  Gods-geleerde  feggen  opentlick,  dat  ghenouchfa 
alle  ghebreken  der  kinderen  worden  veroorfaeckt  door 
eygen  fchult  haerder  ouderen ,  ende  dat  eerft  door  de  oni 
aNonfuntfe*èir»:  regelcheyt  inde  huwelickfche  by-een-komfte,  ende  daer 
llltntumf&Mqtt  door  het  quaet  beleyt  foo  in  het  Dragen  als  in  het  Op-v( 
^JÏrcï^nvandeTelve., 

cipiendajn  G/ian-     \jc  Heden  van  State  roepen  over-luvt  dacuvt  de  fe 

dot  in  "Educando.  .  11111  1     n     1  '        1  1 

Efïocc»itaqH*d>m  gronden  gheheele  landen  ende  lieden  worden  vervult  n 
c^Zn1or^^^  fchuym  vanmenfchen,  in  plaetfe  van  deuckfa 

rurfas  corporum  in  bor^erVe.  h 

animum.  Sic  ex  J?     *       1     •  •         1  Til  T1        1-  T  f 

morbo [enioque  cor-  De  medecijnen  betuygen  crachtelick  niet  alleenlick  d 
m7diaXn7miot ter  rnenichte  van  (leekten,  qualen,  ende  alderhande  ramp^ 
JulllTtlb'Tclf  ^eyde  over  ou^ers  ende  kinderen  uy t  de  voorfchreve  m 
poris ;  quas  affeciio-  fiaghen  fijn  herkomende,  maer  felfs  datter  veelderley  groj§i 
"mmTnTr^Zt'  welen  van  mis-drachten,  Maen-kinders,  ende  ick  en  w« 
)*mf*cii4*cvdm-  nlct  wat  voor  wan-fchepfels  ende  monfters  hier  en  d< 

tibus,  quid  cenjen-  i 

dam  eji  in  liquida  worden  veroorfaeckt.  c 

iïïu  rudimentis  un- 
de  nat  ma,  fabricat 

hominem.  Lr  af  mus  in  tra  cl.  de  Chrift.  matr.infin.  Vidend.  Hieronym.  in  Comment.  ad  Lzechiel.  cap.iS.ér  u 
stuftores  quide  Cafib.  confcientui  fcripferunt. 

b  Vacatd  ac  tranqutlla  mente  uxore  efè  utendum,  nam  ctim  pravifunt  corporis  habitus,  vitiofa  femina  ex  ijs1 
dïre  folent:  idquaprntcr  alios  Ocellus  Lucanm  antiquiffimm  Vythagoric&philofophU  fectat-.r  fenptum  reliquit,  tfa 
tude  umvtrf  Natur  cap.**.  tjufque  monitivere  philofophici  defeclus  tantorum  malorttm  tn  repubiicd  canfaéi 
ftctrix  efl,  ut  id  ncqueam  fan  do  txprtmere  .  Befold.  llb.  1  Volit.  cap.  10.  Animum  quippe  ejus  qut  gneratur  ex  an 
generantu  muit um  accip ere  ad  posicrefque  der'uare  certum  eït.  lohan.  Fab.  inRubric.  Jnflttut.  ae  nupt.  Tiraqut 
*d  L.  ii.  Connubialem  num.  rjó.  videndus  &  Plato  lib  2.  de  legib.  in  fin. 

c  Non  'olum  altquotics  parentum  vttio  fit  ut  c&ci>claudï->mutili>  aut  alioqui  morbidi  foetus  edantur ,  verumti 
brutiflupidique  &  adinfgma  rmd'Zproclives ,  imb&  contingit  Dei  permtjju  oblibidme,n  ntmïam>  tndcctntemi 
grjfum,  pravam  imaginationcm,  p^avum  vïttum,  &  fimdia,  prodigiofos  partus  imb  monfi-a  <&  oflenta  generkri. 
han.  RemmeUn.  in  Catoptro  Microcofm.  Levin.  Lemm.  hb.i.  de  occult,  natm  miracul.  cap.  8  Gilen  in  lib.  cui  ti 
lus  emp  ïraturam  corporis  ammi  rnotus  Icqui :  Kippoer,  lib.  ds  Superfoetat.  loubert.  des  Erreurs populair.  Ui 
caj>.  7.  Roderic.  a  Cafiro  lib.?.  de  natura  muller,  cap.?.  m  fin. 

I 


vcor  dcü 


Lefcr 


ghene  die  de  wonderen  der  nature  vlytelick  na  fporen, 
de  wel  diepft  in  dufdanighe  faecken  behooren  te  fien, 
Hen  als  vaft  ende*ongetwijffelt,  dat  de  ongeregeltheyt  of- 
ongellalte  der  oudcrs,ten  tijde  van  hare  huwclickfche  by- 
rt-komfte,  ghewiflelick  wort  over  gheftorc  opte  kinderen 
yde  in  geelt  endelichaem.  a 

De  Tucht-meefters,  eyndelick,  ende  leeraers  der  feden 
?gen  voor  een  gront-ftuck  >  dat  de  kinders  voor  hare  ghe- 
>orte  door  ontucht  haerder  ouderen  befmet  wefende, 
ntfch  befwaerlick  naderhant  door  op-voedinge  te  rech- 
connen  worden  ghebracht  b  .  Ende  hierom  foo  ïfTet 
>ck  ghebeurtdat  Plutarchus,die  vande  op- voedinghe  der 
nderen  een  bouck  heeft  ghefchreven,  niet  vande  wieghe 
'een.maer  van  noch  verder-gehaelde  begintfelen>te  weten 
nde  verfamelinghe  der  ouders,  den  aenvang  van  fijn 
erck  heeft  genomen ,  als  oordeelende  dat  felfs  een  goede 
voedingein  vele  deelen  te  kort  moet  comen,  indiende 
ture  (dat  is  de  eyghenfchap  die  yemant  met  hem  ter  wee- 
lt  in-brengtc)  in  ofte  voordegheboorte  aireede  is  be- 
ërven, d 

By  allen  welcken  dan  noch  koomt  dat  Godes  woort  felfs 
et  en  heeft  nagelaten  even  dit  deel  der  feden  op  verfchey- 
plaetfen,  foo  inden  ouden  als  inden  nieuwen  Teftamen- 
,  de  menfchen  in  te  fcherpen ;  fomwijlen  de  echte  lieden 
)tdefchuldighe  goetw^llicheyt  aenmanende ,  fom wijlen 
an  onreynicheden  en  ontucht  in  den  felven  deele  ernfte- 
ken  afmanende,  ghcbruyckende  indefeendediergelijcke 
heleghentheden  een  opender  ende  natuerlicker  maniere 


a.  Si  nnturalium 
rerum  curiofis  cre- 
din.ut>  dum  foetus 
fingit ur  in  officina 
nature,  dum  auge- 
feit  ac  formatur, 
omncm  ma  temt 
corporis  ac  mcntU 
affectionem ,  velut 
una matiria^  trahit 
ad  fefe,  non  aliter 
quam  tencra  plan- 
tula,  terra*  in  qua. 
crefett,  ndturam  in 
fetransfert  Erafm. 
in  d.  traclat.  de 
Chrisi.  matr.  Tetr. 
Cr'mitui  de  heneft, 
difciplin.  lib.21. 
cap.p. 


b  Qaant  unc  fois 

malaflïsa  elté 
Le  fondement  de 

la  nativité, 
Force  eft  que 

ceux  qui  de 

tels  parécs  föi> 

tent 
D'aucruy  pêché 

la  poenitence 

portent. 
Eurip.  Hercul.  Fu- 
rent.  ex  verf.  A- 
miott.  Plutarcb. 
problem.  Symphon* 
I)Lcad.2.cnp.C. 


C  Naturam  enim  a  nafcendo  dltt&m  effe  tradit  Thom.i.  part,  qutft.if.  art./. 
d  Vtd.  ïlutarch.  de  Educat.  tiber.  inprinctp. 

3    *  iij  van 


JsQotwendich  bericht 

van  fpreken,  als  wel  indefeonfeoeffeningheisghedae 
ghelijck  uyc  menichfuldighe  Schriftuer-  plaetfen  lichte 
«Lovit.18.T9.    ken  is  af  te  nemen  a-y  ende  dat  oock  felfs  ten  aenfiene  1 
Lucbi !°  1  .l5°4.    ^ndere  fwaerder  fonden  ende  grouwelen  daer  van  wy  fc 
niet  vooren  hebben  te  handelen  by  by  welcke  ghelege 
Ezech.i6.i)-.2)-'  heyt  fien  wy  dat  byde  Theologanten  in  bedenckenisg 
comcn  of  foodanighe  fonden  openbaerlick  voor  den  vc 
Roai  1.  ze.      ^e  Qp  jen  predick-itoel  behooren  gheftrafc  te  worden, 
ofFet  beter  is  de  felve  ende  de  Schriftuer-plaetfen  vande  fe 
ghewagende  ongheroert  te  laten ,  om  de  eenvoudige  ghc 
aenftoot  te  geven,  waer  op  is  ghevolcht,  nademaelfoo 
nighe  Schriftuer-plaetfen  wiflelick  mede  Gods  woort  fi 
tot  vermaninge  ende  ftichtinghe  nagelaten,  dat  nergens 
de  H.  Schrift  onderfcheyt  en  wort  ghemaeckt  tuffc 
Schrifcuer-plaetfen  dieghelefen  ende  ghepredickt,  ofte 
geleien  ende  niet  gepredickt  en  moeten  w7orden ,  datter 
hetteghendeel  van  dien  bevolen  wort  het  volck  fijne  fi 
Ezech.3.iS.  i9.  den  te  vercondighen,  ofte  dat  anders  fiilx  geeyft  (al  wor 
vande  handen  der  gener  die  't felve  van  Gods  wegen  fch 
dich  fijn  te  doen,  ende  dat  van  foodanighe  fonden  claerl 
in  Godes  woort  wort  ghefproken,  dat  daerom  foodani 
Schrifcuer-plaetfen  met  ftilfwijghen  niet  en  moeten  w< 
c  Qutftum  en  an  den  over-ghegaen ,  maer  den  volcke  gheptedickt,  c  Hf 
^ZcLfeTlxpjZ  welck  wy  oordeelen  verftaen  te  moeten  werden,  waniuir 
p*Aicaurihm[ub  foodanighe  fonden  onder  den  volcke  omme-gaen ,  ende  1/ 

juentio  tranjtre  de  D  O  * 

vitijs  turpibm  é* 

magnU  dijferendo ;  It  refponfiim  fuit  quodomnino  fub  fikntio  pcrtranfire  non  expediret  etiam  propt er  quofcwf* 
innocentes*  mnltiplici  ratione  ;  Scriptura  dicit,  St  non  annuntiaverh  iniquo  iniquitatem  ey^^anguinem  ejut  <&;h 
nutuarequiram\  &  itcrum,  necejfa,  anrmntia  populo  meo  fcelera  eommy  ére.  ratione  etiam  concludcbatar,m 
Apoft.  Faulué  exprejjijfime  loquitur  ad  Rom.  /.  de  hujufinodi  vitijsy  &  ficut  cunBa  alia  cjus  fcripta  neccffario  /tvp 
cantur,  ita  ér 'iftatnateria\  cum non  data  fit  dislinclio,  quare  unamagv.  debeat  ejfe  pr&dicabilis  quam  dia.  '1* 
Traciat.  de  Turci.  Iratrum  Oyd.  ptdicat. 


voor  dat  Lefer. 

e  bekent  fij  n  .  waer  by  gevought  dat  byde  verftandighe 
iderlinghe  acht  wortghenomenoptemaniere  hoe  ende 
wat  vvijfe  van  dierghelijcke  ofce  andere  fonden  wei  t  ge- 
oken,  ofte  ghefchreven ;  want  indien  rulx  ghedaen  wort 
\  de  felve  te  beftratfen,  ofte  om  demenichendaer  van 
keerich  te  maecken ,  ende  geenfins  om  yemant  ergelick 
:r  toe  aen  te  ritfen,  foo  is  fuix  altijr,  als  nut  ende  dienftich 
Je  Out-vaders  gheoordeelt  gheweeft,  die  felfs  niet  alleen 
1  voortreffelicke  deuchden ,  maer  oock  vande  vuylfte 
iden  in  het  breede  hebben  ghefchreven  a  .  Behal  en  a  De  vitijs  differtiê 
ons  indefeeyghen  materie  gheentrcfFclickevoorgan-^^^^ 
rs  en  ontbreken,  dewijle  veel  vande  belle  fchrij  vers  van  ^mhommesau 

r  .  -  *  .  r       1  r  hcimm  fuaficm- 

te  gronden  ende  mmiere  van  iegghen  geenlms  en  ver-  bas,  exhormiom- 
ijlen,  behoudens  alleenlick  dat  eenighe  der  felver  vm^;^tZ 
mwen  ende  tot  vrouwen  fpreken,  in  talen  die  de  vrou-  »onrd*tate,prod*. 

-  .  n  1   ,  lor!  etiam  \otare\ 

n  veeltijtsnieten  veritaen.  b  <       qui  amamta  iu- 

pAl  het  welcke  alfoo  fijiide,  foo  en  hebben  wy  niet  dien-  ZZlZKlhüme- 
ft:h  connen  achten  het  voren-verhaelde  ghedeeke  defes  ^\v^lesf^tit 

O  impidicipceu;  c* 

v;rcx  gheheel  inde  penne  te  laten /maer  nebben  nut  ghe-  wtbf*  en 
ordeelt  'tfelve  aen  onfe  landlieden,  als  inde  fchemeringhe  ZtttZtcWtflL 
d*  eerbaerhey  t,  in  eeniger  mate  te  laten  fien .  Wat  de  faec-  ^/ltfra di&rii* 

t  J   ?  Ö  efide  vitijs,  ut  e* 

ik  aengaet ,  die  en  can  met  anders  gheoordeeic  worden  ais  kuftcmw  ™ 
jp/lick,  felfs  volgens  het  ghetuygemfTe  des  Apoftels ;  c  en-'^foZ^Z 
■de  woorden  belanghende.de  felve  en  hebben  wynkta^s^or!emur\ 
fhter  connen  uvt-vinden.  Wy  weten  evenwel  dat  wypw^Wf». 

J  da  (ft,  multi  enim 

fancti  vin  0>c  Doe- 

ft-.,  quemxdmcdumdevirtutibus  feripferttnt,  ita  e  re gione  de  vitijs  copiose  dijferuerunt.  Htnric.  Lorittu  Glarcan* 
tf  fat.  in  Sueton. 

li  Erafm.in  traciatu  de  Cbriftian  mntrim^tnfin.  Ludovic.  Vives  de  Chriftian.  foem.  cap.  quomcdofeprivatïm 
9  imarito  habere  debet ,&  alibtTiraqtiel.  in  legib.  Connub.  lo.xj. 
Hcbr.  13.4, 

3    *  iiij  niet 


Ü^mtytmdïch  bericht 

niet  alle  menfehen  en  lullen  cunnen  genouch  doen,  de  fae 
ke  heefe  dat  in. 

Theophraitus,  een  defcich  man,  wel  eervande  faecke 
deshuwelicx  treffelick  hebbende  gefchreven,  creeghdad 
lick  opten  hals  alderley  flach  van  lichte-koyen ,  die  h 
werek  befchimpten,  onder  dewelcke  eene,  Leontium  g< 
naemc  een  by-fit  van  eenen  Metrodorus ,  foo  vermeu 
ftout  isghevonden  datfe  felfsdepenneindehantdorftn 
a7/^r^,men)  om  teghen  denman  tefchrijven  a  .  Hieronymu 
qnum  de  conju-  een  bouck  hebbende  uyt-ghegeven  over  den  Maeghdeli- 
gio  gravtfsime  ken  ft-aet^  ende  daerin  benfpende  verfcheyde  vuylichedd 
mretric^  ende  onderrichtingeder  maeghdei 

fiefic  concitavit,  wert  van  vele,  die  fich  hier  door  op  haer  ièer  geraeckc  vo 
ejr  leontium  den ,  heftelick  teghen  ghefproken,  en  onder,  ick  en  w 
qmdtm  ^f^- niet  wat,  fchiin,  dapper  over  den  hekel  ghehaek£. 

dort  concubiM  r  i      •  i         r  i  !    •    i  i 

in  ipfum  fcrip-ons  Yct  iuix  nlet  meGe  en  bejeghenen  en  derven  vs 
fït.vivesmpr*-  naeu  hopen  .  nu,  foo  het  ons  ghebturt ,  wy  willent  dr 
fat.chriftjiïm.  ghen ,  wetende  dat  de  ghene  die  yemant  te  rechte  iouckt 

,    A  helpen  fich  niet  en  moet  ftooten  aen  het  onverftant  der  g 

b  Ante  annos       1  T.   i  ,         r   ,  T    ,  ,  T  ° 

circiter  trigw- ner  die  hY  geerne  gcbetcrt  faghe ;  op  dat  het  getal  der  go 

tddevirgini-  ds  eer  grooter  worde  door  fijne  verdraechïacmheyt,  ; 

me  edidi  li-  dat  hy  felfs ,  comende  te  vallen  in  gelijckheyt  van  ghebi 

brumwquone-  ken   fQU  je  vermeer(jeren  het  ghetal  der  gener  die  de  tuc 

ceife  mihi  tuit  do 

ire contra  vitia,  haten  c.  Niemant  en  mifduyde  ondertuflehen  ons  voc 

ejr propt er  infiruttionemvirginisyquammonebam,  diaboli  infidias patefiacere,  qui  ferm 
fendit plurimos,  dum  unufyuifyjn  fe  intelligens  quod  dicebatur,  non  quafi  monitor  m  lik 
ter  audivit,  fed  quafi  criminatorem fiui  operis  over  fiat m  efi.  Hieronym.  Ad  Bemetri. 

c  Paratus  debet  efifie  homo  pim  ejr  juftus  patiënt  er  eorum  malitiam  fiuïiinere  quos  fieri  bo. 
quxrit,  ut  numerwpotius  creficat  bonorum3  quam  ut  pari  malitia fie  quoque  addat  numero  n> 
lorum,  Augufl.  EpiH.j. 

nerr 


voor  den  Lefer . 

emen,  wy  enfchrijvennochtot  oneerlickheyt,  noch  tot 
eckernye^  maer  tot  ftichtinghe;  en  dat  heufelick,  irn- 
iers  foo  verre  onfe  fwacke  penne  in  de  nederlantfche 
ile  heeft  connen  toe-reycken  ;  En  wy  derven  daerom 
vel  fegghen ,  met  een  God-falich  man  van  onfe  eeuwe  ia  \ 
helijcke  ghelegentheyt  (prekende ,  Weeft  nietdertel,  en 
ic  en  fal  u  niet  ergheren  a :  Inghefchoncken  wijn  maeckt aMl'- Smit 

,    ,         .  a         i  ,  ^         !  i-i  parat.  Matrim.  in 

vel  dronckaerts  gaende,  maer  iobere  en  nuchtere  lieden  en  pin&p. 
ebhender  gheen  wefen  van ;  Vrye  woorden  van  natuer- 
jcke  faecken  moghen  milfchien  by  een  kittelachtich 
reyn  verdracyt  werden  naer  fijne  genegentheden,  maer 
:en  vroom  en  eerbaer  herte  en  heefcer  gheen  mis-komen 

./an.   b  bVt  vlna  appofit^ 

Tisvvel  foo  dat  onbefcheydelick  yet  te  fegghen  dvi*-£2M& 
he  can  veroorfaecken,  maer  'tis  niet  min  de  waerheytdat  *p*d*m 

.  •    n  1 1     r    •  •  1         \  r  \         i  li  i   nupt*  verba  libe- 

Dnwijs  Itille-iwijghen  de  menichen  laret  opten  dool- ween  nh  dia*  onmum 
laerfe  fijn  c  .  Tis  daerom  beter  (mijns  oordeels)  \oox{Z}ZpP^ 
enmael  wat  befchaemtelijx  te  fchriiven,  als  evcnftaeeh"*'^*'  "P*- 

ir,        11111  1  r  i  •    i  i  t*t0  non  adherent. 

zeel  lchandelickheden  te  laten  gelchieden .  d  upfim. 

Ick  mochte niettemin  wel  lijden  dat  deghene,  &z&ATo\lZZm 
è  gheheymeniffe  noch  niet  aen  en  gaet,  dit  deel  \jooxtrotr»hit:,itaindif' 
\ïs  noch  onshelelen  lieten,  immers  niette  naeu-keutigh ww*r*%»;*.Gr*- 
kn  wilden  fijn  in  'tgene  hem  niet  aen  en  gaet;  ghelijdd'p^T^^ 
wy  weten  niet  fonder  exempel  te  fijn,  dat  alleboucken^  p»»"}»  . 

\\J  r  '     >  quam  caufa  pert- 

met  tot  aller  tijt,  en  voor  alle  menichen  open  en  itaen Hwonym. 
om  vande  felve  ghelefen  te  worden .  Ende,  dien  onver- 
mindert,  foo  meyne  ick  dat  een  yeder  Chriften-menfche 
den  ingang  ende  uytgang  fijns  levens  behoort  te  verftaen, 
ende  met  eene  dickmaels,  tot  fijner  vernederinghe ,  teo-, 

1    *  *  ver- 


^\(bpmwndich  bericht 

verlegghen ;  Maer,  ick  bidde  u,  Chriftelicke  Lefer,  hoe  c 
doch  yemant,  died:fer  faecken  gaatfch  onbewuft  is,  ful 
doen  met  eenich  befcheyt  ?  hoe  can  hy  met  den  heyligh 
pfalm     I3<   David  fijn  herce  toe  God  op -heffen ,  en  fegghen,  Ic{  dan 
ke  u  daer  hjooy  dxt  ick^  ^vonderbaerlick^ghem^eckt  ben?  hi 
can  hy  metten  goeden  Hiob  eyghentltck  ghevoelen  en 
recht  fpreken  van  fijn  eyghen  begintfel,  ghelijck  v 
Hiob  io.  10.    fien  dat  de  heylighe  man  uyt  het  gheheym  der  natu 
fulx  betracht  ?  Spreeckt  de  Enghel  Gabriel  niet  foo  t 
de  Maghet  Maria,  ielfs  in  het  bootfehappen  vande  gh 
boorce  des  ghenes  die  de  weerek  foude  reynighen?  toot 
haer  die  weerdichfte  Maghet  by  haer  antwoorde  onw« 
tende  vande  faecken  der  natuere  ?  verfoucktfe  niet  rr.t 
een  heylighe  vrymoedicheyt  naerder  onderrichtinghe  vl 
dat  groot  ende  goddelick  gheheym  ?  en  dit  van  een  Enge? 
felfs  doen  ter  tijt  geen  vijfthien  jaren  out  wefende^  ghelij : 
a  KkephorHs  H#-  fbmmighe  getuyghen  ?  a  Ick  en  can  oock  geenfins  begr,- 
^'^et^iwPe^  waerom  het  ghewach  van  huwelickfche  faecken  en 1 
^ttchmfZ^L     voort-teelinghe  des  menfchelicken  gefiachtes  byde  me- 
rU  prodidit  Ma-  fchen  foo  aenftootelick  is  gheworden,  anders  alsomdr 
fulfe  tmtummL-  ontucht  ende  dertelheyts  wille,  die  daerin  veeltijts  wert  g- 
mmqumd^    bruyekt,  en  vermits  elck  een  van  ons  daer  van  fchier  andes 
niet  en  fpreecktalsinydelheyt,  ende  tot  geckernye,  en<> 
niet  in  fedichey  t  ende  met  rechte  eerbiedinghe,  ghelijck  t 
foo  een  wonderftucken  ende  goddelicken  geheym  behoe- 
de te  gefchieden ;  Ick  oordeele  daerom  dat  niet  het  Ipreku 
van  loodanighe  faecken ,  maer  alleen  het  mif bruyek  va 
fpreken  uyt  de  monden  der  Chriftenen  behoort  te  wordu 
gheweert,  Ende  op  dien  grondende  om  redenen  voorn 

ve- 


voor  den  Lef  er. 

rhaelt,  hebbe  ick  het  volgende  deel  mede  gheftelt  onder 
plichten  van  een  QhnHelir\  Huys~wïjf9  daer  in  ick  alle 
jt  hebbe  aenge went  om  overal  foodanigen  maniere  van 
rghen  te  ghebruycken,  die  inde  woorden  gheen  ergerniC 
|  ende  inder  daet  ftichtinghe  fouden  moghen  gheven, 
Ende  daer  op  befluyte  keende  {egge  metten  Wij- 

fe-man ;  Sjjt  ghy  rvvijs,  Joo  fijt  ghy  u  <wijs  i  Provab.?.  n> 

Sijt  ghy  een  befiotter^joo  jult  ghyt  al- 
leen draghen. 

rr  rri'f  tót 

m 
tf 


V 


X 


CHRISTELICK 

H  V  Y  S-VV  Y  F 

Vertoont  inde  ghcjïdte  nj<m 

^M'  O  E  T>  E  % 

Hier  vctgheleken  metten 
HERFST. 

DERDE  DEEL.' 


D 


e  vloijngaert  dient  gejlut.de  dmy  f  begint  te  foy  ellen, 
De  hoornen  Jlaen  bevrucht >  de  jonge  tacken  hellen ; 

A  a  a  Koorn 


I 


Kpom  plant  nu  groene  jeucbt,jnt  jonge  lieden,  jm 
'Daer  naecl^t  een  rijpen  tijt  Vvanneermen  vrucht 
vint. 

Siethicr  een  foeten  loon  van  um>e  rappe  jaren, 
Siet hier  een  Jyvanger  lijf  genegen  om  te  baren, 
Siet  hier  een  lieve  vrucht,  die  na  de  moeder  dorj 
J\(u  ]{oomt,  ovoejler,  koomt;  en  geeft  het  hint 
borfi. 


CHRISTELICK 

3VYS-WYE 

Vertoont  inde  gheftalte  van 

M  0  E  T>  E  % 

DERDE  DEEL* 

Is  lang  genouch  verkeert  ontrent  de 

iiccke  menfchen , 
Wy  komen  tot  de  (aeck  die  echte  lie- 
den wenfchen, 
Wy  komen  tot  den  bouw,  en  tot 

het  edel  faet, 
Waer  op  van  eerften  aen  de  gan- 
fche  weerelt  ftaet. 
ijcreyt  u,  (helle  pen :  De  loop  van  onfe  reden 
i  aet  even  mette  vrou  tot  inde  kamer  treden ; 
Stae  buyten,  Iong-gefcl,  indien  ghy  dertel  fijt; 
Stae  buyten,  teere  Maecht,  tot  op  een  ander  tijt : 
rengt  hier  geen  ydel  oir^  geen  ongewiede  finnen, 
leen  ranckê  vande  jeucht  •  hier  woont  eë  heylich  minnen, 
Een  onbevleckte  luft.  a    »  De  trouw  is  Tonder  fmet,    a,  Mr.  Smit  feyde 
>,  Oock  in  haer  eygen  werck,  oock  in  het  echte  bed.  b    f^ffi gh" 

Be  not  thoLi  vai- 

:,and  thefe  words  willnot  be  offenfive.  in  his  Preparative  to  Manage. 

b  Deern  eft  conjugale  cajiitas  proercandi  &  reddrndi  carnalü  dcbitifides  ;  hoe  eft  opus  nuptiarum  9  hoe  ah  omni 
imine  defendit  Apofiolm.  Augusl.  contr.  lovtnianum, 

Hinc  Paphmtim  congreffum  cum  legittima  uxore  cafiitatem  ejfe  ftjfermt.  Socrat.  Hifi.  Ecclef.  Ub.i.  cap.u. 

fauiuijeyt  met  alleenlijck  ha  houwdick  ü  kèylich,maer  oock  het  bedde  is  eerlick.  Heb.  i  3.4. 

Aaa  %  O  Vader 


4  MOEDER. 

O  Vader  van  het  licht,  ó  Schepper  vander  Sonnen , 
Beginfel  Tonder  eynd,  dat  noy t  en  heeft  begonnen, 
Die  met  een  heylich  Vyer  vernieut  het  dofte  breyn, 
En  maeckt  het  ydel  hert  van  alle  tochten  rey  n, 
Koom  leer  ons  inde  tucht  tot  echte  lieden i  preken, 
En  laet  geen  lofle  drift  uy  t  onfen  monde  breken  ; 
En  laet  geen  dertel  Wicht  hier  vinden  fijn  bej ach, 
Of  y  ec  dat  eenich  menfch  tot  hinder  ftrecken  mach  : 
Mijn  incl  fy  fonder  gal,  en  onfe  kamer-reden 
Refprengt  met  heylich  fout,  ten  goede  vande  feden , 
Op  dat  ick  leggen  mocht  de  gronden  vande  trouw, 
De  gronden  van  het  huys,  en  van  den  echten  bouw. 
Men  heeft  van  outs  gepoocht  de  vrouwen  aen  te  praten 
2    ;  ™-  Dat  flux  een  echtewijf  haer  fchaemte  dient  te  laten 
ro&tw  tixit.  &     500  h^ft  fy  maer  de  borft  des  avonts  open  doet : 

mitltu,  etiam  Chri-  \     r  111         1  •  1 

ferpmv  in     Maer  datle  met  het  kleet  die  weder  nemen  moet. 
lÜJf  Lüïrém  toto  Voor  reden  wert  gefey  t  en  metter  daet  geprefen , 
Thïdam^^  ^at  vrouwen  °ptcn  dach  wel  eerbaer  moeten  wefcn, 
Maer,  als  de  fwarte  nacht  bedeckt  de  ganfche  kuit, 
Dat  dan  het  echte  wijf  mach  fygen  inde  luft, 
Mach  uyt  een  volle  drift  met  haer  gefellchap  mallen, 
En  met  een  loffen  toom  in  minne-ituypen  vallen, 
Mach  fpringen  uy  tten  bant,  en  plegen  metter  daet 
Al  wat  een  lichte  koy  by  wijlen  onderftaet . 
Maer  hoe  ?  lal  onfe  vrou  Vlyffis  wijf  gelijcken  ? 
En  als  het  duyfter  wort  van  hare  plichten  wijeken  i 
Sal  oy  t  een  reyne  fiel  gaen  breken  inder  nacht 
Al  wTatter  opten  dach  ten  goede  was  gebracht  ? 
O  neen,  vriendinne,  neen  $  ten  is  u  niet  te  raden , 
Het  lal  u  inden  geeft  en  aende  feden  fchaden ; 


S 


MOE  DE  R. 

Sict,  als  een  jonge  vrou  haer  kleet  heeft  uyt  gedaen  i 
Soo  rnoetfe  mecter daet  defchaemte  trecken  aen.  a 
jr  moet,  oock  als  de  Son  gaet  in  het  water  fincken 3 
let  des  te  meerder  glans  in  reyne  (eden  blincken, 
,  Sy  moet,  al  is  het  licht  fchoon  uytte  weech  gebracht, 
Haer  ftralen  laten  fien  oock  inde  midder-nacht  •  b 
\r  moet  in  ware  tucht  met  haren  man  verkeeren, 
|oe  duyfter  dat  het  fy .    >>  De  nachus  oock  des  Heeren,  c 
n  De  nacht  is  enckel  dach  voor  G  odes  hel  geficht, 
»  Ghy,  viert  dan  alle  tijt  een  reyne  vrouwe-plicht. 
let  bed,  dat  kennis  heeft  van  uwe  foetfte  reden, 
jloet  boven  alle  ding  vernemen  uw  gebeden, 
Moet  hooren  menichmael  een  tuchtich  huys-vermaen, 
Dat  oock  op  defe  plaets  by  wylen  dient  gedaen.  d 
(od  wort  (en  wel  te  recht)  met  bidden  aengefproken 
!er  datter  eenich  broot  aen  tafel  wort  gebroken  • 
Het  bedde,  daer  voor  al  op  dient  te  fi j n  gelet, 
Eyft  nevens  uwen  difch  een  vyerich  huys-gebet . 
»aer  wort  de  gront  geley  t  van  landen  ende  fteden, 
»aer  is  het  grootfte  werek  dat  oy t  de  menfehen  deden, 
Daer  is  een  diep  geheym,  dat  niernant  af  en  meet, 
En  daer  de  meefter  felfs  geen  reden  af  en  weet .  e 


i 


a  La  fe mme,  !ors 
que  fon  corps  ne 
voit  pointjOcit 


plus  faire  pasoi- 
ftre  fa  puciiciré, 
fon  honefteté,  Sc 
fon  arnoiir  en- 
vers  fon  maii. 
Plutarch.au  Prce- 
cept.  de  maria'j;. 
noiti  41. 

b  Vt  omniet  veflra 
ho Kefte  fiant  in  red- 
diticne  con)ugalU 
dcbiti,J?c  infirmita- 
tem  carms  ufm  ex- 
cipiat  conjugatii,  ut 
non  ccro  Ubidini 
ferviat,  fed  animi 
virtuj,adjuta  diyi- 
nitus,  carnalis  con~ 
cnpfcentU  frena 
resirmgat.  negotiu 
namque  fubfcipien- 
da  profos  ita  debet 
pcragi,  ut  fubfer- 
'viente  verecundia , 
dum  Je  adopuA  foe~ 
cunditatii  animus 
fidelu  inclinat-,  mo- 
de sliam  fmul  na- 
turalis  boneftatis, 
Deo  adjuvante,  c  li- 
ft odi  at  Fulgent. 

Bare  lantecrne.fi yt 
Salomon,  en  bluft 

htï  fchijnt  de  menfeh  eê  god ,  hy  doet  een  fchepfel  leven,  Proverb.  30.18/ 
>at  is  van  hooger  hant  den  echten  ftaet  gegeven 5  *™wuitlct% 

ne.  Pf  alm  74. 1 6. 

Vidit  illud  vel  Hefiodu*,  &  etiam  noties-  Deorum  immortalium  eftè,  prtclarè  dixit. 

d  IdcmleBulus  confeius  fit  precum  viro  cum  uxore  communium,  qui  confcki4eftpermifs£  casl*%  voluptatk, 
afin.  de  Cbrifl.  mettr. 

i  Vt  ignoras  qua  fit  via  ojftum  in  utero  gravidajta  ignortu  opia  ipfïus  Dei  qua  viafacktt  hM  omnia.  Ecclef.  1 1 . 5 . 
ïhoc  mcrum  opus  manuum  Dei;  non  enim  nuptta  dant  ltberos,fcd,  qui  nuptijs  praeft,  Deus :  ut  ex  Theodoreto  Lu- 
er:  Vid.  hxc  de  re  ftuptntem  &  in  Deilaudes  erumpentem  ipfum  Galenum  ltb.J7.  de  ufu  Partium.  cumprimis  vn'è 
pendum  illud  conceptionu  ac  formationü  in  utero  miraculum  accurate  expendit  lebui  propbeta ;  feut  lac  mefitdifti% 
pittÓ*  feut  cafeum  coagulafti  me,pelle  &  carne  veslivïfti  me,cjfibu4  &  nervü  cooperuifti  me  <&c>c- *Q>*  o.//»ua 
Reftè  igitur  comeptiomm  non  effUtum  maritaU  congrcjfm  quis  dixerit,  fed  confiquens. 

Aaa  $  Tis 


6  MOEDER. 

Tis  doot  wat  kunfte  baert,  tis  maer  een  ydel  beek, 
Maer  tis  het  leven  felfs  wat  echte  minne  teelt. 
O  wat  een  wonder  ding !  de  Schepper  aller  faecken 
Heeft  oock  het  fchepfel  ielfs  een  fchepper  willen  maeck 
En  dat  van  eerftcn  aen  in  God  alleen  beftont, 
Is  byden  hemel  felfs  het  echte  paer  gejont, 
Is  dan  aen  defe  teelt  foo  wonder  veel  gelegen , 
Soo  roept  dan  om  behulp,  om  Godès  eygen  fegen ; 
En,  fooje  metten  geeft  na  lieve  kinders  lucht, 
Gaet  eert,  voor  alle  werck,  den  Gever  vande  vrucht. 
Hier  dient  geen  leelick  Beek  met  onbefchofce  leden ^ 
Daerop  de  j  onge  bruy t  en  vele  vrouwen  reden , 
Hier  dient  geen  vuyl  gefpuys,  in  ouden  tijt  bekent 
Voor  goden  vande  vruchtje  menfchen  ingeprent: 
Hier  dient  alleen  bedacht  een  reyn,  en  heylich  Weten, 
fidessubigw ,  vre-  yw  vviens  almachtich  Woort  de  weerelt  is  gerefen , 

ma,  lanus,Liber-&     J  111  1  n  i  n 

rationes  cujufaue  De  weerelt  beden  noch  op  vatte  gronden  itaet, 
SI  p5(L  Door  middel  van  het  bed  en  van  het  echte  faet. 
rio.  Qmn&  nova  p]j[er  dient  geen  vuyl  gepeys  de  finnen  aen  te  raecken, 

mupta,ne  fterile  ba-      .  C?  1111  1  t       -  i 

beretconjugiumjn  Hier  dient  geen  ydel  ooch  de  tochten  op  te  maecken,  b 
l?fM^!^eÈL  Hier  dient  een  ftiile  fiel,  een  rey  n  en  vroom  gcmoet, 
gumn.  di  civk.      £)at  na  (je  rechte  maet  fijn  echte  plichten  doet. 

Dei  hu.  6.  cap.9.  1       1  r*  1  -li-  n 

sed  quidhoc,  in-  Wel  aen,  ghy  dehich  man,  wilt  hier  ten  eerften  myden 
WfilprTa^^al  Met  ongetoomde  fucht  op  dete  baen  te  ryden, 
mafcuUuyfaper  cu-    Ghy,  die  fijt  in  het  huys  een  vorfL  een  opper-heer. 

)m  immanijjimum  J  7  >  j  Jm  *  ■  ff  1 

&  turpijfimü  faf-     Verbeet  u  reyne  pücht  in  defen  nimmermeer  j 

cinum  federe  nova  *^ 
nupta  jubtbatur, 

morehoneslijfimo  &  nügiojïjjimo  matronarum  ï  &  Arnob.lib.4.  Etiamne  Mutinus ,  cujut  immanibm pude'it 
matronen  inequil are  aujpicabiie  ducitis  &  optatis  ? 

b  Non  tantum  adulterium  cjfe  vitandum  Dctu  pruepit ,  fcdeüam  cogitatióncm  'nc  quU  ajpiciat  alienam,  &  am 
cmcupifcat  j  Laciant.  Ié.  0,  cap.jj.  circa  fin. 

Lei 


aecl 


MOEDER.  7 

eert  aende  domme  jeucht  een  heus  en  matich  paren, 
n  weeft,  oock  inde  loop  van  uwe  groene  jaren, 
In  woorden  niet  te  los,  in  daden  niet  te  veyl, 
By  dage  niet  te  mal,  by  nachte  niet  te  geyl .  a 
en  recht  vernieude  fiel  moet  beter  dingen  weten, 
oet  anders  flapen  gaen,  moet  anders  leeren  eten, 
Moet  anders  befich  fij  n  ontrent  het  echte  bedt , 
Als  een  die  maer  het  vlees  fïch  tot  een  ey nde  fet .  (len, 
oort,vriendé,  hoort  eëwoort-  wie  maer  en  ibuckttefpe- 
n  koomt  miflehien  een  kint  in  defen  brant  te  telen, 
Die  is,  na  Rechten  felfs^  de  rechte  vader  niet, 
Om  dat  hy  opte  luft,  niet  op  de  vruchten  fiet .  b 
te  Echt  en  haer  gevolch  is  aenden  menfeh  gegeven 
f  om  een  ander  menfeh  te  brengen  in  het  leven, 
Of  om  onkuyfche  drift  te  myden  door  de  trou, 
Of  om  de  foete  fchult  te  cpi  jten  aende  vrou ;  c 
iet  hier,  o  wettich  man,  hier  fijn  de  rechte  palen 
)aer  over  uwe  jeucht  geen  recht  en  heeft  te  dwalen; 
Doet  vlijt  om  byde  vrouw  te  woonen  fonder  Ichult, 
De  luft  wort  by  gevolch,  niet  als  een  wit,  gedult. 
Acn  vint,  oock  Heydens  felfs,  die  klaer  en  open  fchrij ven 
)at  ja  een  echte  paer  kan  overfpel  bedrijven ; 
Want,  als  de  kriele  luft  gaet  boven  haer  behouf, 
De  man  (hoewel  getrout)  die  wort  gelijck  een  bouf. 
rtfie  lieve  kinders  fouckt,  en  dientfe  niet  te  winnen 
Door  ongeregek  fpel,  door  geyl  en  dertel  minnen ; 
Men  prijft  in  menich  ding  de  gulde  middel-maet, 
Maer  verre  boven  al  ontrent  het  echte  faet. 
De  krachten  vande  jeucht,  het  befte  vande  finnen 
^erftompen  inde  menfeh  door  ongeregek  minnen, 

Aaa  4  Ia, 


a  II  faulr  toucher 
la  femme  fevere- 
ment  &  chafte- 
ment,  afin  que  en 
la  chatouiliant 
trop  pres,  cela  ne 
Ja  face  lortir  hors 
des  gonsde  larai- 
fon.  Montagn. 
JlLipfe  tattw  ccr- 
forum ,  qui  vit  art 
non  pottfï,a\b tejfs 
caflijfimtM  Erafm. 
b  Quomodo  conark 
auferre  de  nuptijs 
unde  punt  nuptUt 
quo  ablato,  mariti 
erunt  turptter  a- 
tnatores,  meretricet 
uxoreSy  thalamifvr- 
mees,  foceri  hnones* 
Angujl.hb.i  s.con~ 
tra  Fauflin. 
Si  plm  quam  de» 
num  mem  rejpi- 
cienda  datoriiy 
Non  debes  vitam 
Sextiliane  patri, 
Ouwen. 
In  voluptatem  fo- 
Ihn  vel  principali- 
ter  intendere  beftia- 
le  eft.Sum.Sylvefl. 
c  Licittt*  eft  matri- 
monij  atlm  adtria\ 
Frimo,  ad  prolem 
procreandam ;  cum 
ad  hoe  fit  inftitu* 
turn  conjugiuttoySe- 
cundo  addebitum 
conjugale  folven- 
dum  \  quia  opmefi 
luftitiA  fuum  alteri 
tribuere.  Tertio  ad 
vitandam  fornk&- 
tionenty  quiaetto- 
fus  charitatit  t otter 6 
periculum  peccandi 
in  altero,  quod  ($• 
infeipfo  lomm  ha- 
bere  ft  at  uit  ur. 


S  MOEDER. 

Ia,  wat  te  befich  is  ten  dienfte  van  het  vleys 
a  émsmcnm  *n    Is  kort  in  fijnen  tijt,  en  veerdich  opte  reys;  a 
defirufro  corpork  \J[z\x  fchriift  de  muflchen  toe  niet  lang  te  konnen  leven» 

O»  sbbrevmtïo  W-  .    c  O     \_  O  * 

u.  Ariftot.  viiNi-  Om  datle  fonder  maet  haer  om  te  paren  geven ; 

dc  fes  lettres,  lett.     De  muy  1  in  tegendeel  wort  uy  tter  maten  out, 

b  uh  Rwian  de      ®m  ^at     d&  kracht  in  hem  befloten  hout .  b 

tuu  'fanomm  t*p.  His  over  lang  gemerekt,  het  kan  de  boomen  fchaden 

mhtr^é  flf  Wanneerfe  dickmael  ftaen  met  vruchten  overladen  ; 

fir.  ubi mafcuiM a-        watter  in  het  velt  fii n  faet  te  milde  fchiet, 

num  tantum  **-     En  duert  als  geenen  tijt,  maer  gaet  in  haeft  te  niet:  r 

vum  putat  vivere.  .  m    i  i  11  1* 

idemaprit  ioubert  Maer  boven  alle  kruyt,  en  boven  alle  dieren, 

tl  f7ap.TP"1'  Het  fy  die  langs  het  wout,  of  om  den  hemel  fwieren, 

c L*a*c«  cauies,      Soo  liit  de  i  wacke  menfeh  voor  al  het  meefte  quaet* 

&alUplanU,  cit&  '        .       •        ,  .  .  A 

nut  nïmium  femi-     Wanneer  ny  dertel  is,  en  uy  tten  tegel  gaet .  a 
Z$£r%t  Wat  fijn  uyt  dit  bejach,  wat  fijnder  ongemacken, 
degenerat.  *mm*t.  £)lc  herte,  lever,  breyn,  die  al  de  leden  lwacken  ? 
iifftn  puit.  uk*.     G  icht,  korthey t  opte  borft,  hoeft,  teiring ,  flereci j  n j 
6thon!ulret.  vto.     En  ^an  j  maer  tis  te  vuyl,  om  hier  genaemt  te  fijn . 
kei.  ubs-  cap.i*.  £y  £et  eens  foete  jeucht.  hoe  gaen  de  menfehen  quelen 

Vbideoraculo,quod     /  •  r  i  V-  11        1  r     1  l 

Teieo  redditum  eïtt  Die  geyl  en  runen  lijn,  en  al  te  dertel  lpelen  I 
%pZLikmr€fert    Haer  oogh  is  fonder  glans,  haer  geeften  fonder  vier, 
d  Homo  mag»       |-jaer  beenen  fonder  kuyt,  haer  kuyten  fonder  fpier: 

quamcdtera  ant-  _  r  \ 

m*ii* m coimdif  Heek  yemant  oyt  een  ialm  met  netten  opgetogen 
orbiZ.  qZft.  m  Die  van  den  gladden  ael  was  binnen  uy  tghefogen  ? 
fe&*.  c*p.t.         Qic  kent  loodanich  volck,  om  dattet  hengüen  fijn 

Van  binnen  uytgemercht,  van  buyten  enckel  fchijn. 
Het  faet  is  dierbaer  nat ;  laet  vry  een  ader  fteken^ 
Oock  veel  gelaten  bloets  en  ial  u  geenfins  breken , 
Of  foo  veel  hinders  doen^  als  hier  een  drop  alleen; 
Want  vocht  dat  menfehen  teelt  is  hondert  tegen  een 


MOEDER.  9.10 
[et  fïjnfte  Ieven-fap,  het  befte  vande  leden, 
Vort  in  een  korte  ftont  door  luften  afghereden, 
Al  watter  over  blijft  en  is  maer  enckel  draf, 
En  (iet !  dan  koomt  de  doot,  en  fnijt  het  leven  af* 
» niet  de  wijfte  Vorft,  met  een-en-vijftich  jaren 
3  haeften  wech  gemekt  en  in  het  graf  gevaren, 
Alleen  maer  out  gefey  t,  foo  menich  man  gelooft, 
Om  dat  hy  door  de  luft  van  krachten  was  berooft  ?  a 
Vel  aen  dan,  weeiich  volck,  wilt  uwe  jeucht  befnijden 
,n  op  een  rechte  maet,  en  op  bequame  tijden; 
Want  als  het  echte  paer  geen  regel  houden  kan, 
Tis  Ichande  voor  de  vrou,  en  fchade  voor  den  man. 
)aer  fijn,  oock  inde  trou,  veel  ongelege  ftonden 
Vanneer  u  kinder-fucht  is  dienftich  ingebonden ;  b 
Het  is  een  oude  wet,  oock  voor  een  jonge  bruyt, 
ij  Viert  Mena,(c)  reyne  jeught,  en  ftek  u  faecken  uyt. 
)e  lantfman  mocht  te  mets  het  faeyen  beter  ftaecken, 
3m  dat  te  t  nutter  is  by  wijlen  eens  te  braecken ; 
»  Het  bed  en  alle  ding  dat  heeft  een  eygen  tijt, 
»  Wat  gifter  dienftich  was,  is  heden  nut  gemijt . 
^loch  dient  het  echte  paer  fich  even  dan  te  fcheyden 
W anneer  men  God  ter  eer  de  finnen  wil  bereyden, 
Tfy  datmen  door  het  lant  in  alle  fteden  bidt, 
Oftreurigh  voor  den  Heer  in  fijnen  huyfefit:  * 
>ïier  dat  het  bed-geheym,  dat  jonge  lieden  plegen, 
Den  hemel  tegen  is,  als  buyten  alle  legen, 
Maer  dat  de  wijfe  Geeft,  die  inder  hoochte  fweeft, 
Aen  al  wat  yeder  doet  fijn  eygen  ftonden  geeft; 
Of  fthoon  en  fpijs,  en  dranck  fijn  Godes  reyne  gaven, 
Noch  raetdes  Heeren  woort  ons  fomtijts  niet  te  laven; 

Bbb'Ccc  Daer 


a  Rex  Salomon, 
quamvü  unim  ta- 
tum  &  quinqua- 
ginta  annorum  ejjet 
cum  e  vita  decejfif, 
tamettfenex,  etiam 
aliquo  tempre  ante 
tnortem,  in  facrU 
litteris  dicitur. 
1 .  Regum  1 1 . 4. 
utpote  cui  feneëit*- 
tcm frequent  coïtus 
cum  uxonbuA  ac 
cocubinu  anti  tem* 
put  acceleraverat. 
not .  Tiraquell.  ai 
leg.  eonnub.11.nJ> 
b  Livit.18.19. 

C  De  Mendyjive  lu- 
mne  Fluonia,quam 
lovü  privignam 
veteres  dixire,  vid, 
Augujlin.  lib.  de 
Civit.  Dei  +.  e*  if. 
Alexand.  ab  Alex- 
and. Genial.  dier* 
lib.Jt.  cap.Jis» 


*  loei.  2- 16. 
Exod»  19. 15. 
Icf.  35. 3. 
Teeling.  Chrift. 
Leytfman  i  bouc 
cap.4.num.3. 


u.ix  MOEDER. 

Dacr  is  een  feker  tijt  wanneer  men  handel  doet, 
a  Magnum  e#  ex     paer  is  een  feker  tijt  wanneer  men  ruften  moet. 

congrejju  m  recentt  111  n 

concepüone  ahorttu  Tis  vorder,  echte  volck,  geraden  om  te  ruften 
IZ^TiLLTZ  Wanneer  het  fwangher  wijf  gevoelt  haer  eerfte  luften, 
t7n**iinsuïn\ .    Wanneer  een  jonge  vrou  haer  maegh  en  herte  klaeght 
m* siivefirï».  Hip-     £n  voelt  in  haer  geheym  een  teyeken  datfe  draeght  j 
perfcetat.  &  e  re-  Want  als  een  teere  vrucht  haer  eerft  begint  te  fetten, 
™J  ffl;*  Al  wat  de  vader  doet  dat  fai  de  moeder  letten; 
coiom.r.  &jeq.  Sed     \y  je  Veel  den  acker  plought  wanneer  hy  is  belaey  t, 
tempore,  quo  prtg-     Die  breeckt  fijn  eerfte  werek  en  maecktet  al  bekaeyt . 
Z£%L  Tis  dienftich  boven  al,  jae  noodich,  jonge  vrouwen, 
dum  fa  fauodze-  y  jonfte  tot  den  man  oock  dan  te  weder-houwen 

nobtamfaftitajje         >  r      \  r  '        1  Tl        Cr  fl 

memaru  proditum     Wanneer  lijn  brooie  jeught,  na  iieck  te  lijn  geweer^ 
fJZ^^T     Vernieude  krachten  voelt  en  wederom  geneeft; 
V^teZtmth  ^er  {^ct  tegen  tzcht  u  vrient  fijn  recht  te  geven, 
sdbibeatur,congref-  Want  wie  hem  dan  gelieft  die  taft  hem  aen  het  leven, 
{riS^Ï'i/      Hier  is  de  foetheyt  wreet,  hier  wrange  ftuerheyt  foet, 
Goufiwi)  cognofure     |lj jer  js      2even  qUaet,  hier  is  ontfeggen  goet : 

non  prohibet  Scrip-  O  1l         >  ,  rOD  Ö 

turwr go  Mud  tan- »  Noyt  dienter  eenigh  vier  van  vier  te  lijn  genomen 
T17JnondZu  »  Wanneer  de  gulde  vlam  eerft  uyt  begint  te  komen ; 
wtiuam  couge      „  Geen  boom  van  nieus  geplant  en  dient  te  fijn  gefno 

Theolog.Angltrac-  .  -    ■     ;         .        i    i-  i   iÖ  r   •  11         ,         '  Ö 

tatu  ofdomefl  Du-    u  1  ot  dat  het  jeughdich  hout  in  volle  tacken  groeyt . 
ipfó  n^mrijw!5  Let  hierop,  echte  man,  het  fijn  gemeene  faecken , 
p4criptumesi,ut  rylc  u  mec  u  pemael  die  z\  de  vrienden  raecken; 

pregnant  es  adpar-  >  Ö  >  > 

tumufque  noncoé-     tin  hoort  noch  evenwel  een  ituck dat  vorder  gaet, 

ant,  hoe  in  homini-        r\       A  •  1  11  C  \  1    C 1 

bus  fdait  arbitrh     Om  dattet  menichmael  de  ganlche  weerelt  Ichaet. 
reuaumi  dixitHie.  Genaeckt  geen  echte  vrou  wanneerje  fijt  befchoncken* 
Want  dan  en  dienje  niet,  als  om  te  liggen  roncken  j 
»  Tis  hinder  aen  het  Lant  als  yemant  qualick  mint, 
»  Eenongeregeltbed,  een  ongeregeltkint. 


\ 


1 


MOEDER.  13.14 

iv  doen  een  dubbel  quaet  die  vanden  wijn  verwonnen 
)y  t  met  een  droncken  hoort  dit  wichtich  ltuck  begonnen,  ^ 
ii  Wat  kan  het  anders  fijn  als  fchuym  van  lichten  aerc 
»  Dat  Bacchus  heeft  geteelt,  en  Venus  heeft  gebaert  ? 
tl  )iogenes  vernam  een  onbefuyfclen  jongen 
)ie  met  een  vreemt  gebaer  op  ftrate  quam  gefprongen, 
De  lecker  (fey  de  man)  die  foo  onaerdich  fpeelt , 
Moet  uy t  een  droncken  hooft  voorfeker  fij  n  geteelt.  a 
peen  ongeftuymich  hooft,  geen  omgeroerde  finnen, 
/iijn  dienftich  aen  het  volck  om  faet  te  mogen  winnen , 

t     datmen  mentenen  plant,  or  datmen  haver  laeyt,  h  damcontagi 


Educat.l'tb.inprin* 
cipio. 

Idem  fere  de  Zen»* 
ne  Cittico  retulit 
Laërtius,  qui  Ari~ 
ftone  difcipulo  mt*U 
ta  temer  e  procaci- 
terque  dicente,  pof- 
fibtle  non  efï ,  <«- 
quit,  ita  te  dictu- 
rum  nifi  ebritu  te 
genui ffet  pater. 


»  Het  is  de  befte  tijt  wanneer  het  niet  en  waeyt.  ^p^^mrfm 

corporum  in  ani- 
murn.  Sic  ex  morbê 
fenioque  corporii 
nafcitur  iracundia» 
ex  nimio  amore 
compertum  efl  fubo- 
,  rtri  tabem  corporU\ 
quas  affeftiones 
tnusuof  fi  videmus 
in  corporibiu  fanit 
ac  valentibue,  quid 
cenfendum  efl  in  /i- 
quidu  illii  rudi- 
tnentis  mde  natura 
fabricat  hominem? 
Jzrafmuids  Chrifi* 
matv.  in  fin. 


lier  dient  een  ftille  fiel,  die  niet  en  is  bewogen, 
)ie  uyt  een  voorigh  leet  geen  fpijt  en  heeft  gefogen; 
Hier  dient  een  ftille  fiel,  die  niet  en  is  befchroomt, 
Die  van  geen  drouvich  lijck,  of  fiecke  lieden  koomt  j 
lier  dient  een  ftille  fiel  bevrijt  van  alle  tochten, 
Die  wraeck  uyt  enckel  fpijt  op  haren  naeften  fochten ; 
Hier  dient,  o  foete  jeught,  hier  dient  een  ftille  fiel, 
Die  noy t  op  vreemt  gepeys  in  defen  handel  viel. 
Tis  menichmael  gefien  dat  lieden  van  verftande 
Oe  klouckfte  vande  ftadt,  de  grootfte  vanden  lande, 
Voor  ouders  fijn  gekent  van  kinders  fonder  naem, 
Recht  kluntens  voorde  plough,  en  anders  niet  bequaem: 
Voor  reden  wort  gefèyt,  dat,  als  de  wijfe  mannen 
Sijn  met  een  diepe  forgh  geduerich  ingefpannen, 
Het  befte  leven-fap  en  al  het  fijnfte  bloet 
Niet  is  gelijck  het  foo,  of  daer  het  wefen  moet ; 
Of  fy  dan  fchoon  het  werek  ter  rechter  ure  plegen 
De  finnen  reyfen  uyt,  of  blijven  onderwegen, 


xp\6  MOEDER. 

De  fiel  is  elders  vaft,  het  lijf  is  maer  een  romp , 
funfLlt  Juferu.     ®us  werter  y et  geteelt,  het  is  geweldigh  plomp :  4 
ditione  prljiwt,    Ghy  daerom,  hebje  luft  een  aerdigh  beek  te  malen, 
Zmll^etuT'  Soo  laet  in  dit  geval  geen  finnen  elders  dwalen, 

m8h  conjugAHfa*    „  oe  mens  die  menfché  teelt  behouft  eë  ganlchë  men 
quare  femsn  quum  De  kracht  van  al  het  lijf  moet  hier  te  famen  wercken, 
tïfpTm  De  geeft  moet  niettemin  de  buy  te-leden  ftercken, 
mmpe  tum  ferpri-     „  jsjov  t  fietmen  datter  menfch  of  eer  of  danck  behaek, 

nante)  non  multum  .  J  ...  .  i    r  11 

fr^ftantiftméifliHi     »  Die  metten  lijve  werckt  en  met  de  linnen  dwaelt. 

Daer  is  op  dit  geval  noch  vry  al  meer  te  lefen, 
Trobi.  i.  **  Qü4  Maer  een  gebot  alleen  kan  u  voor  duyfent  weien'; 

taufa,  multomm  u    r  ~.         a   .  •    i  •     i  i 

)udicio,fwtquam-     »  Maeckt  loo  te  lijn  geltelt,  wanneer  je  kinders  bout, 
'ïil?*n£Znïf»Z     »  Gelijckje  metter  daet  u  kinders  wenfchen  fout. 
mévir  eruditie™,  £\  wat  <jc  kamer  raeckt,  en  diergeli  jeke  faecken 

Jrtftazoram  &  >  &  { 

Artflarchumfiiios  1  e  plegen  voor  het  volck,  or  openbaer  te  maecken 
u^élrf^m-     I s  tegen  alle  tucht ;  het  foet fte  vande  trou 
dHmamentes.  ife.     Blijft  tuflehen  echte  man,  en  tuflehen  echte  vrou. 
Difctpiub.zi.c.^  Ghy  het  u  ftille  kouts  behangen  met  gordijnen, 

s  Geen  fon  of  helle  maen  en  dienter  in  te  fchijnen , 
%^ȟmj^     Want,  als  ghy  neder  fijght  op  uwe  ledekant, 
UcHm  Ghy  fijt  als  op  het  Vry  van  eenich  ander  lant; 

grans  pedb-  Dit  fchijnt  te  fijn  gefeyt,  Ghy,  met  u  lieve  beyden, 
N'oltSpoint       van  ^ec  an(kr  huys  in  plaetfen  onderfcheyden, 
tófans ,  ou     Sijt  in  u  ftil  geheym,  en  uy  t  het  licht  gebracht, 
point  es  -    G\\yy  bet  het  bedde- werek  begraven  inder  nacht; 
lek  heb  op  dit  geval  een  foete  fpreuck  gelefen, 
Die  voor  uyt-mondich  volck  een  regel  dient  te  wefen, 
Die  met  een  ftale  pen  is  weert  te  fijn  gefet 
En  binnen  u  gemoet,  en  voor  het  echte  bed : 

l 


MOEDER.  17/18 

fy  dat  eenich  faer  <z>vil  minnen  ofte  ktfVcn3 
jaecke  dient  gefmoort>  en  onder  hen  te  blijven  j 
Het  gae  gelijc\  het  mach ,  of  <-vooy>  of  tegen  <-VX>enfch> 
En Jeght  hety  echte  njokk^y  en  jeght  hetgeenen  menjch. 
en  ander,  wie  hec  fy,  en  macher  komen  gapen, 
ler  twee,  te  lamen  een,  op  haren  leger  ilapen, 
Geen  oir,  geen  dertel  oogh  en  kome  dringen  in, 
Wanneer  het  echte  paer  fich  oeffent  inde  min :  4 
watter  in  het  bed  wort  onder  een  gefproken 
ent  met  een  rey ne  fprey  wel  dichte  toegeloken , 
Twee  lieven,  Tonder  meer,  dat  is  een  vol  getal.. 
Al  waermen  echte  vreucht  of  liefde  plegen  fal . 
en  vint  in  defe  ftadt,  men  vint  onguere  monden 
e  over  dit  geval  fïj n  by fter  ongebonden , 
Die,  wat  de  kamer  raeckt  gaen  brengen  opte  ftraet, 
En  maecken  van  het  bed  een  open  tafel-praet : 
en  vint  hier  menichmael  oock  nieu-gehoude  paren 
|ie  voor  een  ganfeh  gefïn  haer  tochten  openbaren , 
Die  toonen  voor  het  volck  een  los  en  mal  gebaer, 
!  Als  of  de  weerde  trou  maer  jock  en  fpel  en  waer ; 
<ihy,  die  u  hier  vergeet,  gaet  totte  wilde  dieren, 
lil  wort  door  hare  tucht  befet  in  uw  manieren, 
Gaet  in  het  woefte  bofch,  en  leert  oock  even  daer, 
Leert  heus  en  eerbaer  fijn  ontrent  u  wederpaer; 
]  oy t  fieter  eenich  beeft,  noy t  fieter  menfeh  Camelen , 
"f  Vors,  of  Oliphant,  als  in  het  duyfter  telen  ^  h 
Daer  is  een  teyne  fucht,  en  dat  tot  uwer  fchand, 
Daer  is  een  eerbaer  root,  oock  in  het  beefte-lant: 
laer  onder  dit  beflach  en  is  het  niet  te  lyden 
>at  hier  oock  vrouwen  felfs  haer  niet  en  konnen  myden, 


a  Alim  prtttpum 
&  proprius  matri- 
monij  habet  con- 
junttam  maximam 
verecundiam,  unde 
requirit  fecretum, 
nee  quifquam  eji 
tam  impudens  quin 
teftes  omnes,  etiam 
liberos  fuos  qui  [unt 
ipfjtu  matrimonij 
frufius,  abe/fevelit 
quando  illi  actui 
dut  operam  ita  Au- 
gufi.  1. 14.  de  Ci- 
wit.  Dei  rap.  jS.  & 
Jo.  ér  ratio  esl 
quia  *Bm  ille  con- 
venit  homini  qua 
parte  Jimilis  eïl 
bruttii  membra  c- 
nim  non  obediunt 
rat  toni.  Tudendum 
enim,  quafi  pudore 
utendum,  Clemens 
Atexand.lib.2.  F4- 
dafpg  cap  10. 


Bbb  iij    Ccc  iij 


Dat 


b  Secejfum  ac  fob- 
tudines  pet  ere  Ele- 
phantes,  dum  coire 
libety  fcripjit  Ari- 
Jloteles,  de  Hiflor. 
stamal.  Ub.  s.  t.  2, 
TUnM  i.  cap.s. 
JElian.  lib.  Hifi. 
animal.S.cap  17. 
de  Camelis,  Flin, 
lib.10.cap.36.  JE- 
lian. lib.  6.  cap  Co. 
de  Kanis  idem  JE- 
lian. I.  Hitl.  anim* 
ij.  quos  vide. 


i^.io  MOEDER. 

Dat  vrouwen  klacht ich  fijn,  niet  in  het  ftille  bed, 
*  Erumpit  impu:     y\^T  VOor  een  vollen  raet,  of  voor  de  ganfche  wet. 
fade erubefcentinm  Men  heefter,  even  hier  en  overal,  gevonden 
l?r?nveZ?&*lu-  Die  met  een  ftout  gebaer  voor  al  de  weerelt  ftonden, 
nu^tarcan^&  de     £  b^hten  in  het  licht  en  aenden  klaren  dach 
conquetitur  ,  aiie-      Al  wat  het  bedde  weet,  en  daer  verfegelt  lach  : 

gans  hanc  fufficien-  . ,  j  i  i  i  r 

tem  &  evidenter»  De  trouw  en  haer  gehey m  met  al  het  echte  welen 

S^tv  Is  in  hec  Hof gefien  cn  ° ver  aI  gelefen> 

&  mutiUi  mam-      Qe  taelman  ftont  bedut,  de  rechter  ganfch  befchaemt 

tnonio,  qui  non  esl  *  i         1        •  i* 

frompmad  coi-       Om  datter  wert  gepley  t  dat  met  en  dient  genaemt. 
lZe'nf°h™N%t  Hier  moet  een  jonge  vrou  de  rechte  gronden  weten 
Qmai  ubj.  c.u.  Qm  naer  een  vaften  peyl  haer  laecken  af  te  meten; 

Wel  leert  dan>  wie  het  raeckt,  dat  u  geen  kleyne  ti jt 
(Schoon  datter  yet  ontbreeckt)  van  echte  banden  vrij 
Ghy  moocht  geen  bed-gebreck  in  rechten  openbaren 
Als  naer  een  koude  tocht  van  drie  geheele  jaren, 
bïufiini^primo    Dit  onheyl  heeft  den  aert  om  met  te  fijn  geklaecht 
maritobienniumjtt     ^ls  van  een  echte  wijf,  en  noch  een  volle  maecht  j 
rat.L.  pen.Cdere-  Want  heeft  de  foete  trou  maer  eens  haer  volle  leden  * 
tt  %tnftN°'  Soo  is  voor  alle  tij  t  het  klagen  afgefneden ; 
triennium  ftatu-      En  of  dan  eenich  man  fij  n  eerfte  kracht  verheft, 
praxin  admijfum.      Geen  wijf  en  heeft  de  jmacht  dat  fy  een  ander  kieft,  i 
fe^Z7^eodnttH.  Al  watter  naderhant  kan  yemant  overkomen 
foenitentiam  i»-  £jat  m0et,  hoe  dattet  gae,ten  goede  fijn  genomen, 

dixttviroac  muite-  r\  i      1  r-        i       n  i 

n  qui  ante  id  tem-     Ia  Ichoon  u  bed-genoot  vergat  lijn  echte  ichult, 
SSS^S    D*er  is  geen  beter  raet,  als  lyden  met  gedult . 
virgo  reperta  efi  fyjaer  fOQ  miflehien  de  man  met  onbequame  leden 

ttxorjotentfepara-  .  1 

r#,    dias  non.  \  s  vanden  eerlten  at  op  uwe  kouts  getreden, 
ïllïrlïa! dfdifZ-     En  dat  het  onheyl  duert  tot  aen  het  derde  jaer, 
^00  ey^  u  jewc^t  te  rec^t  een  ander  wederpaer; 


M  O  h  D  h  j\.  li.il 
t  dat  om  defe  feyl  de  trouwe  wort  ontbonden, 
er  dat  geen  ware  trou  daer  oy  t  en  is  gevonden, 
Want  als  een  vrouwe  trout  die  niet  en  wort  gemant, 
5oo  blijft  de  vrouwe  los,  de  trouwe  fonder  bant.  a 
Ier  des  al  niettemin  ick  rade,  jonge  vrouwen, 
flien  ghy  machtich  fijt  het  vlees  te  wederhouwen, 
ioo  deckt  het  onhey  1  toe ;  tis  beter  niet  geklaecht 
Vis  dat  het  ganfche  lant  van  uwe  fchaemte  waecht: 
looft  het,  Moeder  fijn,  al  wortet  feer  geprefen, 
I;  kan  haer  die  het  wenft  verdriet  en  hinder  wefen  j 
|  kn  kint  niet  wel  geteelt,  of  qualick  opgevoet, 
kengt  niet  als  enckel  leet  oock  aen  het  naefte  bloet. 
linneer  de  vrouwe  draeght,  foo  dient  de  man  te  letten 
f :  niemant  door  het  huys  miflchien  en  kome  fetten 
{ et  dat  wanfchapen  is,  een  wreet  of  felfaem  beek, 
Dat  ons  het  ooge  tercht,  en  foo  de  finnen  fteelt, 
Iwat  oubollich  ftaet,  of  vreefe  kan  verwecken, 
0met  een  fhelle  fchrick  ons  inde  leden  trecken , 
in  dient  geen  jonge  vrou,  voor  al  niet,  daerfe  flaept, 
in  van  de  reyne  trou  de  foete  vruchten  raept, 

V  lt  oock  om  defe  tijt  u  niet  te  feer  vergapen 

Ai  eenich  felfaem  dier,  als  fimmen,  katten,  apen; 

>  in  draeght  niet  inden  arm,  en  leght  niet  aenden  mont 
ien  vreemden  baviaen,  of  plat-geneufden  hont: 

T  byde  vrouwen  felfs  in  geenen  deel  te  mercken 

He  dat  een  vreemt  geval  kan  opte  vrouwen  wercken, 
-loe  onverwachte  fchrick  tot  aende  vrucht  belent, 
in  hoe  een  feiïaem  fpoock  fïch  inde  moeder  prent: 

V  mneer  een  vrouwe  draecht ,  het  fchi j  nt  dat  alle  krachten 
Sii  befich  aende  vrucht,  en  op  de  moeder  wachten; 

Bbb  iiij    Ccc  iiij  Dies 


a  Nonperviam  dU 
*vortij,  ut  luftïhia- 
nwi  voluit  L  pen. 
C.  derepud.  fedper 
victm  potiut  nulli~ 
tatis,  ut  lulian,  an 
teceJforConftantino- 
politanus,  qui  rea- 
tans  latinè  novell. 
confi.  36.  fine  re-* 
pudio  matrimo- 
mum  dijfolvatuff 
inquit.De  qua  ver- 
Jione  luoCarnotenf* 
lib.  deer  et.  part  ,8» 
tap.Sj* 


.*}.14  MOEDER. 

Dies  wacrder  ccnich  ding  fich  inde  finnen  veft, 
Dat  fackt  van  ftonden  aen  en  druckt  in  dat  geweft. 
De  Schrift  getuycht  het  felfs,dat  Iacob  voorde  dieren 
Van  Laban  heeft  geleyt  geftreepte  populieren, 

°m>  even  als  het  fchaep  fou  paren  metten  ram' 

quaütates  quomodo     £)e  plecken  van  het  hout  te  drucken  in  het  lam:  a 

de  corpore  ad  (biri-  _ ,       t  .l  r .  r 

tumy  tomodo  tra»-  Ghy  die  genegen  lijt  om  laet  te  mogen  winnen, 
wpm? £w^Hebc  geen  wanfchapen  dier,  geen  monfter  inde  finnen 
tn  virsarumquas     St^Ic  liever  voor  het  ooch,  wanneer  ghy  vruchten  tci 
ficiendo  tranfierunt     Eë  fchoon  eé  geeftich  kijit,  een  aerdich  menfchen-l 
ZatulV^uZ  Hier  door  ift  wel  gebeurt  dat  yemant  vande  Mbren 
derurfiueademaf  yont  [n  voorleden  tijt  een  witte  vrucht  geboren ; 

feSitone  tranfettndo  %         .  n  '  .  111 

appameru»ti»cor-     Hier  door  ut  wel  gebeurt  dat  van  een  leelick  paer 
*Aup£!7dv?rf.       Men  werr>  oock  tegen  hoop,  een  aerdich  kint  gewa< 

lulian.lib.s.cap.p. 

Talevero  aliquidetiaminfoetibHi  humanis  pojfc  contingere  Soranm  Medicin*  autor  nobilifflhun  fcribit,  <$•] 
plo  eonfirmat  hiftorU:  Nam  pionypum  Cyprium  Regem  narrat  ee  quodipfe  d<formis  cjfet,  nee  tales  habeye  fiïtoi^k 
üxortfiu  in  concubitu  formofam  proponere  folcre  pttfuram  ,  cu\mpulchritudinem  concupifcendo,  quodam  mmk 
per  et  &  inprolem*  quam  concipiebat,  ajficiendoque  tranfmitteret.  neque  enim  ~Deu*  ita  naturas  creat,  utlege^ 
rat  quaidedit  motibus  uniufcujufqHe  nat  urn.  Soran.  üb.J.  tetract.  cap  62.  Simon  Majolus  Epifcop.  Valtun 
Vieb.  Canicularib.  colloq  j.  Mulkr. 

J^eti  wijf  by  al  het  volck  vermaert  in  leelickheden, 
Wiens  man  haer  niet  en  weeck  in  onbefchofte  leden 
Kreech  evenwel  een  kint  het  fchoonfte  datmen  vant 
Een  peerel  vande  ftadt,  een  wonder  in  het  lant, 
Een  kint  gelijck  een  beek,  dat  alle  menfehen  prefen, 
En  namen  inden  arm,  of  met  den  vinger  wefèn, 
b  barrat  Diiiero-     £en  \^nt  na  voue  wenfch  een  gaeu,  een  aerdich  fret  j; ; 

cenefi  hnjiifmcdi     En  niet  te  byfter  fchrael,  en  niet  te  lydich  vet  j  b 

hijioriam,  &  vm- 

tatem  confilio  acprudentU  pr&ftantiff}miifiiuA  medici  Hippocratis  deteftam  ejfe  ajferit.  Aliud  exemplum  vhty* 
Flutarchum  de  Plac.  Fhthf.lib.s.  cap.  tt  ubi  muiier  qu* Mthiopkimaginem  ad  lefttim  habebat,JEthiopifimiUï* 
fantem  tdidit.  Vide  aliam  mirahilemér  terrïbilem  hijioriam  quam  ademdem finem  refert  Ludov.  Vives  in  /.jfil 
Augufl  de  Civjttat.T>ei.  rfids  denique  qutannotavit  ad  hanc  rem  loh.  Covapm  i»  fententiam [enatm  Tholofanitpt 
eau  fa  Martini  Guerr*  &  Bertrand&Rolfu  numjïveannot.j. 

m 


MOEDER 
n  yeder  (lont  verbaeft>  en  fach  de  friflche  leden 
fach  de  fchoone  verw,  onfeker  vande  reden, 


Dies  gincker  over  al  een  fpraecke  door  de  fbd 
Als  ot  hier  in  de  vrouw  haer  eer  vergeten  had ; 
,en  man^  die  vérder  fach.,  ging  al  het  huys  befchouweii^ 
iing  letten  op  het  ftuck  ter  eeren  vande  vrouwen  ? 
hy  vint  een  fchoon  vertreck,  daer  op  een  kleyn  buffet 
Een  aerdich  kinderbede  ftont  geeilich  afgefet , 
ly  vont  een  ledekant  behangen  met  gordijnen, 
i,en  leger  voor  de  weert,  geiijck  het  mochte  fchijnen? 
Hy  vraecht  wie  datter  ilaept^hem  wort  befcheyt  gedaen, 
En  ftrax  foo  o-iftde  man  hoe  d  u  de  faecken  ftaen ; 

Ddd  Hy 


26  MOEDE  K. 

Hy  fprficckt  tot  al  het  volck  ick  lal  het  oordeel  vellen, 
Laet  maer  het  jonxfte  kint  hier  inde  kamer  ftellen  $ 
De  mey  t  die  loopter  om,  foo  veerdich  alffe  kan, 
En  brengt  et  inde  fael,  en  geeftet  aenden  man  j 
Die  gaetet  metter  daet  ontrent  den  beelde  fetten, 
JDie  maent  een  yeder  aen  hier  op  te  willen  letten, 
En  fiet !  die  nu  het  beek  en  dan  het  kint  bekeeck , 
En  vont  noy t  eenich  ey  dat  foo  een  ey  geleeck : 
Daer  gaet  de  kloucke  geeft  met  vafte  reden  wijfen 
Wat  datter  uyt  het  ooch  kan  inde  finnen  rijfen, 
En  hoe  een  diep  gepeys,  door  onbekende  macht , 
Het  ingenomen  beek  kan  prenten  inde  dracht ; 
Strax  refer  groote  vreucht ;  de  boofe  tongen  fwegen, 
De  vrouw  heeft  metter  daet  haer  eere  weer  gekregen 
En  waer  doen  eenich  paer  te  Tarnen  wert  gefec, 
Daer  was  een  fchoon  gelicht  ontrent  het  echte  bed . 

bTradit  Suetonttti     .       i       i     •  •  —    i  i    t      i  i 

ryberium  cubuuU  Ghy  des  al  niettemin  vermij  t  de  geyle  beelden 
tffftXZ  1%  Gefchildert  voor  het  volck  ten  dienfte  vander  weelden  i 
wftmarum  pM*-^    Al  wat  het  ftout  pinceel  uyt  luchten  hoofde  treckt 
•deficiënt es  libidines     Heeft  menich  ooch  getercht,en  menich  hert  bevleckt  1 
Xïl  v£Si  Een  Loth,  of  Davids  val  ten  nauften  af  te  malen 

%silTl^ceUn   ^oet>     en^weet  niQt  lloe>  de  l°ffe  finnen  dwalen ; 
pBurcu  Mi  mïus    Een  ftier,  een  valfche  fwaen,die  jonge  maechden  fcher, 
l/t^T^rVagl    Heeft dickmael  aende  jeucht  de  luften  ingeprent,  b 

flratibm  nullam  ne- 

quepifltiramnequeftatuameffedebere  talium  rerum  irnitatricemy  &b?nè  Propert  Ub  2 .  tleg  f.  impudicitid  vit 
■originem  tribuit piclnris  obfeaenis  quibte*  JpeBatores  ad  libidimm  provocantur ;    hifit  verpbas ; 
Qux  manus  obiccenas  depinxit  prima  tabellas^ 

Et  pofuit  caftaturpia  vifa  doino, 
1.11a  puellarum  ingenuos  corrupit  ocellos, 
Nequitiseque  i'ux  noluit  elTe  rudes  . 
b  TLxemplum  e]asrei  eslin  Eunucho  Terentijy  ubi  Ch&rea  adolefcem  fujpetfans  tahulam,  in  qua  dephgebatHr  Ui 
&  Dames  concub  'itiM*  in  libidinem  exarpt,  %uem  locnm  ferio  ad  boe  expendit  Angufiin.  de  Qivitat.  Dd  Ub.  7.cap\ 
Ttratmett.  ad  leg.  ld,  conjug.  num-33- 

t 


M  O  E  7)  E  %  ^  t? 

n  lact  dan  oock  de  kunft  u  geenfins  hier  bewegen, 
Vant  even  inde  kunft  daer  is  het  quaet  gelegen ; 
Hoe  dat  in  dit  geval  de  fchilder  hooger  fweeft, 
Hoe  dat  hy  dieper  quetft,  en  harder  nepen  geeft} 
ïoe  dat  hy  naerder  weet  het  leven  uy  t  te  drucken, 
loe  dat  hy  verder  kan  de  ganfche  tochten  rucken 
Tot  ick  en  weet  niet  wat ,  gewis,  de  befte  geeft 
Doet  hier  het  flimfte  quaet,  en  hindert  aldermeeft. 
Vat  iey  t  de  kunfte  meer .  vermogen  echte  luyden 
)oor  moes  van  Bever-geyl  en  ander  minne-  kruyden^ 
Door  kitfich  netel-iaet  geroert  in  fpaenfche  pap> 
Door  artifbcke-nierch,  en  filtich  oefter- fap,  a 
)oor  heiflèns  vande  duyf,  en  lil  van  hane-kammen, 
)oor  eyers  vande  mus,  en  beyers  vande  rammen, 
En  watter  door  de  kunft  kan  werden  by-gebracht 
Te  fty  ven  tot  het  bed  haer  uy  tgeputte  kracht  ?  b 
3eef  antwoort  mijn  vernuft,  ten  eynde  jonge  paren, 
)ie  over  dit  beflach  in  eenich  t wi j  ffel  waren , 
Verftonden  met  befchey  t  en  watter  mach  beftaen, 
En  watter  qualick  voucht,  en  niet  en  dient  gedaen  * 
-Iet  wit  dat  yemant  heeft  kan  veelderhande  laecken 
eoorloft  aenden  menfeh  of  ganfeh  onheylich  rnaecken, 
Want  die  een  wettich  ding  ten  quaden  eynde  buychc 
Wort,  even  in  het  goer,  van  fonden  overtuycht  t 
üet  als  een  jong-gefel  in  echten  ftaet  getreden 
/int  koelheyt,  trage  lucht,  vint  onmacht  inde  leden. 
Of  dat  hy  anderfins  niet  recht  betalen  kan 
Wat  vrouw  en  trouwe  vercht  tot  lafte  vanden  man, 
3f,  dat  een  ware  fucht  om  vrucht  te  mogen  winnen 
-ïem  prickelt  inden  geeft^  en  niet  een  dertel  minnen, 

Ddd  %  Soo 


H  Si  1'eau  conrc- 
nue  dans  les  ef- 
cailles  deshmtrej 
face  1'homme 
plus  gaillard,/^ 
m  hac  in  re  fpfy 
po  fint  ottre* 
qua  qualitate,  di- 
fiutat  loubert.  des 
teems  popul.  en 
Ia  2.  partic  chap» 

21. 

b  Malta  ad  eat» 
nmVlin  mctximè 
vrro  kb.26.cfty.i»m 
&lib.2#.  capj. 
item  Michael  Sa- 
vonarola  tit.  dé 
fiermate  tracl.  C. 
cap.20.  Ma  nar d. 
Ub.ii.Epttt.  tne* 
dec.cap.2.  &  alg 
velati  Tiraq.  1.1$., 
ftwmb.  nét».*. 


%%  M  O  E  D  B  % 

Soo  wort  het  echte  paer  by  wylen  vry  ghefet 

[tZtZldït*     De  ^  even  ^elfs  te  fthicken  naer  het  becl  y 
exprofefitrafat  ]\j jet  Joor  een  geyl  bejach  van  onbekende  fpij fen, 

Rodericuta  Caftro  .        f    t     fl     1  i  j  1    1    1  r 

Lufitanu*,  mdtcm  Dat  niet  als  bobbels  maeckt,  en  doet  de  leden  rijten, 
SX&'Z     Niet  door  eé  grillich  kruy  t,dat  fchuym  en  winden  bro 
uertm  cap.s.         Maer  door  getonde  koft,  die  al  het  lichaem  voet  • 

han.  Kiolanu4  me-  r      •      1  *  111        i  rini 

tbod.  medendïfett.  Maer  ioo  in  dit  geval  de  keucken  ioude  itrecken. 

t$'*£  VemrÜ  °m  tot  een  meer(*er  brant  <k  ^èrn  °P te  wecken, 

Of  dat  een  dertel  menfch  heeft  voor  fijn  hoochfte  wit 
Niet  om  te  fijn  gevoet,  maer  om  te  fijn  verhit ; 
Soo  iflTet  ongerijmt  het  lijf  te  willen  ftercken 
Om  door  een  nieuwe  kracht  de  tochten  uyt  te  wercken  -f 
Geen  fonde  dient  verweckt,  maer  uyt  te  fijn  gebluft;, 
a  cnrms  commix-    Gèeti  trouw  en  is  gewi jt  ten  dienfte  vande  luit.  & 
tL£$£-       rijft  een  ander  vraech,  die  over  lang  geleden 
nonfattfaéHo  v*~  Heeft  al  de  weerelt  deur  geduerich  Om-gereden , 

f.orum.  ita  Greg,  .  .    .  r  t  1 

n-  Die  noch  in  onien  tijt  by  wylen  omme  gaec, 

Nu  by  het  jonge  volck,  dan  by  den  echten  ftaet  -f 
Te  weten,  of  het  dient  de  menfchen  aen  geraden 
Door  wortels,  fellaem  kruy  t,  door  onbekende  faden  y 
Of  ander  vreemt  geheym,  een  flauwen  minne-brant 
Te  brengen  tot  de  kracht  van  haren  eerden  ftant • 
Hier  op  een  kleyn  bericht  Na  vly  tich  onderfoucken 
En  vanden  ouden  tijt,  en  van  de  nieuwe  boucken, 
En  word  ick  niet  gewaer  dat  loof,of  felfaem  gras 
Ovt  oorlaeck  tot  begin  van  rechte  liefde  was : 
Veel,  die  in  waren  ernft  van  defen  handel  fchrij  ven  , 
amatortas  want*-  Verachten  dit  bejach  als  klap  van  oude  wijven,  b 

tiones  aniles  &  lu-  '  J  ,  % 

dicw  appellat,  vid.     En  leggen  dat  het  moes  dat  memch  vry  er  brcut 
Tbr  'i^MaZ""'     Geen  liefde  baren  kan,  geen  haet  en  wederhout. 


MOÉDE  K.  29 
n  ander  wil  het  kmyt  dat  minne  kan  verwecken 
graven  inder  nacht,  en  voor  de  menfchen  decken, 
Gelijckmen  voor  het  volck  van  geen  vergif  en  fchrijft 
Dat  kleyne  kinders  doot,  en  uytte  moeder  drijft :  a 
^rf  ie  heeft  fich  immermeer  voor  defen  onderwonden 
:  trecken  foete  min  uy  t  defe  loofe  vonden , 
Die  naer  een  korten  tij t  geen  klachten  heeft  gedaen 
Een  faecke  vol  gevaer  te  hebbenonderftaen  i 
vifch,  die  gifdch  aes  heeft  in  het  lijf  gefogen , 
fort  naer  men  wilt  gefoolt,  en  daer  men  wik  getogen , 
Maer  alfmen  defen  vang  aen  gaft  of  vrienden  biet, 
Soo  dientfe  voor  de  mont,  of  voor  de  mage  niet.  b 
ls  yemant  is  vergift  door  loofe  minne-drancken , 
y  fchijnt  gemaeckt  te  fijn  tot  enckel  Venus-jancken, 
Maer  veeltij ts  feyk  de  geeft,  foo  dat  hy  niet  en  kan 
Vervullen,  daer  het  dienc,de  plichten  vanden  man. 
\  die  met  open  keel  hen  geven  om  te  drincken 
Vat  fotue  liefde  mengt,  wat  Circe  plach  te  fchincken, 
Sijn  doff,  en  fonder  geeft,  gelijck  een  deufich  fwijn  y 
Soo  dat(è  totten  buyck  alleen  genegen  fijn.  c 
,en  van  het  geeftich  volck  die  met  geleerde  dichten 
ïing  eieren  fijnen  tijt,  en  in  het  duyfter  lichten, 
Verviel  in  d  wepery,  om  dat  fijn  jonge  vrou 
Hem  door  een  rninne-dranck  tot  minne  trecken  wou:  d 


a  Sapientijfme  Vil- 
nius amatoria 
inter  ea  medkami^ 
na  ccüocavit  qnn 
indicari  atque  de- 
mon/lrari  non  opor- 
tèt,  ut  abortionk  <& 
aliafimïha.  exem- 
phi  enitn  noxia  vs- 
nenorum  bujufmo- 
di  alibi  invenies. 
ttpud  NicetamSelcri 
Sethi  cujufdam,  qui 
taBü  mali  punici 
uiYgimm  hbidint 
(tc  amore  incendit,  - 
EitienePafquier 
aux  Recherches 
de  Francc,  Cayo- 
lum  magnum  adeb 
amatorijs  incanta- 
tionibm  abreptum 
fuijfe fcribit,  ut  e~ 
tiam  mortuum  ca- 
daver  muliercuU 
amare  &  fecum  ve- 
bere  non  deficrit. 
cui  tomen  reclamat 
mtttor  cjui  les  Re- 
cherches des  Re- 
cherches fcripfity 
idemqiie  Nicolates 
Pafquier  ,  putrem 
defendens,  <*jfcrer& 
conatur,  aliaque fi- 
milia  adfertMb.  19. 
de  les  lettres. 

La  pefchene^qu'on  fait  de  poiflTons  avec  des  appafts  empoifonnez5cft  hien  foudaitie  a  prendre  tk  promp- 
1  a  arrefter  le  poirïon,  maïs  elle  Ie  rend  mauvais  &  dangereux  a  manger:  auffi  les  femmes  qui  compofene 
ertains  bruvages  a'amour  ou  quelques  autres  charmes  &  fbfcelleriës  pour  donner  a  leur  marjs,  &  qui  les 
t tra j -snt  ainft  par  aÜechemcns  de  volupté,  il  eft  force  qu'elles  vivent  puis  apres  avec  eiix  iniènlez,  eftour- 
lis  &  tranfportez  hors  de  leur  bon  fens.  Piutarch.  au  Traité  des  Prasccpt.  de  Mariag.  nomb.5. 
Amntorium  malo  exemplo  datur,  ut  a  lulio  Pauio  fenptum  esï  lib.  5.  fentenHarum  &  a>  Qmntiliano  in  dcclama- 
hnibus .  turpe  enim  esi  inter  virum  &  nxorem  aliter  quam  amicitia,  obfequio  &  officia  yarckri  armcitinm.  Mrod. 
'er,  judicat.  lib.  8.  cAp.12. 

;;J  Lucretius  po'éta,  ér  ipfe  Calhula  imperator  amatoria  in  furorem  verft,  unde  lofephus  &  Trmquittus  ipfe  malorum 
mnium  cauiam,  qu&  a  Caltgula  gefia  funt,non  tam  et,  quam  uxori  ttibuunt,  quzamatoria  mantum  exajperavcrat: 
Qjfin  &  Luatllm ,  imperator  ilh  clarijftmusy  Vlinio  nar/ante.amatorio  perijt.  accufatur  etiam  Numantina  uxor  Flati» 
tij  Silvani  injeajfi  car minibus  Ö*  venejicijs  vecordiam  mwito.  JErod.  ccd.  rer.  jud.  uk  <? .  cap.  12. 

Ddd  2  Hier 


30  MOEDER. 

Hier  door  is  (foomen  hout)  Caligula  bedorven, 
Lucullus  uy  t  geteerd  Silvanus  mal  geftorven, 

Hier  door  heeft  menich  wijf,  al  fcheen  de  liefde  groo 
Door  onbedachte  fucht  een  lieven  man  gedoot : 
Dies  iffer  op  gevolcht,  dat  alle  goede  wetten 
Haer  tegen  dit  bedroch  nut  harde  ftraffen  fetten , 
Soo  dat  het  jongfte  recht,  met  al  den  ouden  tijt, 
a  t.  eorum  l.fiquid     Geen  liefde-rancken  duit,  geen  minne-drancken  lijt: 
tlipTe]^&  Soo  ftelt  dan  liever  vaft,  dat  onder  echte  luyden 
/<r.  d.d.        £en  foet  ea  }ieus  gelaet  is  boven  alle  kruyden  •, 

En  datter  niet  een  gras  in  bofch  of  heyde  wad, 
Dat  beter  opte  trou,  als  reyne  liefde  paft : 
Het  recht  laet  yeder  toe  door  foet  en  acrdich  jocken , 
Door  minne,  door  gedult,  malkander  aen  te  locken  } 
Maer  gunfl:  te  wecken  op  door  naere  fpokery 
En  ftaet  geen  echte  volck,  geen  jonge  luyden  vry.  b 
Wie  kan  eé  Pmenfché  hert  door  kruy  t  of  drancke  buy£ 
iebrk  amorem  im-  yyie  kander  foete  min  uy t  harde  wortels  fuygen  ? 

perare:  non  venems  n 

&  medicamentü.      Pluckt,  floot,  mengt  onder  een,  ai  watje  mengen  kon 

JErod.  eod.  rer.jttd.  i     n_     x  •  1         1     i      •  i       r  i 

ub.8.  eap.12.         De  bette  minne-dranck,dat  is  een  heulche  mont. 
fc;s;^^  (0  was  op  een  cijt  bevang 

ébMjfeby vïuui-ch.  Met  luft,  en  minne-brant,  met  duylent  herte-prangen. 

au  traité  des  Pre-      vt-  J  • 

Niet  om  een  groote  vrou  voor  princen  opgevoet, 
Het  is  een  flechte  maecht  die  hem  de  pij  ne  doet  j 
Hy  dicht  op  haren  naem,  hy  fent  haer  moye  dingen  , 
Hy  doet  meeft  alle  nacht  voor'hare  venfters  fingen, 
Hy  fit  op  haer  en  loert  bynaeft  den  ganfchen  dach* 
Int  korte,  mal  genouch  gelijck  een  vryer  plach. 
Het  hof  is  hem  een  walch,  en  al  de  groote  mouwen, 
Hy  wil  een  flechte  kap,  hy  wil  een  engen  bouwen  j 


h  Haat  (fi  .li eet 
quod  permittitur) 
blanditijs  atque  itU 


cept.  de  Maria^ 
nomb.21.  Tiraq. 
leg,  comub, 
ntim.f. 


MOELEK.  31 

Hy  prijfl:  niet3  als  hy  plach,  een  vaft,  een  hoofs  gelaet; 
Om  dat  het  fedich  ooch  de  maechden  beter  ftaet, 
heeft  de  koningin  geweldich  feer  gefpeten , 
meer,  om  dat  het  ftuck  was  over  al  geweten , 
•  Geê  flaep  en  koomt  haer  aeh,  geë  honger,  geé  vermaeck^ 
)  Soo  gans  is  haer  de  borft  gefwollen  vande  wraeck: 
L  nademael  de  Faem  liet  over  al  verluyden 
fit  hem  de  liefde  quam  uyt  vreemde  toover-kruyden, 
Soo  heeftfè  door  beleyt  haer  lagen  ioo  gefteit , 
1  Dat  fy  haer  vyandin  eens  kreech  in  haer  gewek, 
■  gramme  koningin  met  y ver  aengefteken 
liyttermaten  graech  om  haer  te  mogen  wreken, 
Sy  laet  haer  finnen  gaen  door  alderhande  pijn, 
Die  fel,  en  boven  al  doek  leelick  mochten  fijn 
S  is  te  mael  verwoet,  en  opte  maecht  gebeten, 
Iifchijnt,  oock  in  gepeys,  haer  op  te  fuilen  eten  ; 
[Sy  wrockt  in  haren  geeft,  fy  vraechtet  over  al 
Hoe  fy  de  jonge  maecht  ten  vollen  plagen  fal : 
h  wenftfe,  foo  het  fchij  nt,  haer  oogen  uyt  te  plucken, 
lieroiren,  haren  neus,  haer  wangen  af  te  rucken, 
v  Haer  lippen  met  gewelt  te  fcheuren  vanden  mont , 

En  al  wat  eenichfins  haer  wel  en  aerdich  ftont : 
lan  fchijntfe  gans  het  vei  haer  af  te  willen  ftroopen, 
Sh  met  gefmolten  loot  daer  op  te  laten  droopen, 
Sy  wenft  haer  wel  de  doot,  maer,  uyt  een  wreede  fpijt> 
Soo  wilfe  mette  doot  haer  houden  inden  tijt ; 
|f  wy len  gaetfe  iacht,  en,  fonder  haer  te  fchenden , 
ïleynt  dat  het  beter  is  haer  uyt  het  lant  te  fenden  j 
Of  wel  te  fluyten  op  in  eenich  diep  gebou, 
Daer  nimmer  gulde  fon,  of  mane  fchijnen  fou : 

Ddd  4  Na 


ji  MOED  ER. 

Na  menich  wreet  gepeys,  fy  laetfe  voor  haer  fetten, 
En  gaet  in  grooten  ernft  op  haer  gedaente  letten, 
Sy  fpreeckt  haer  bitter  aen>  en  vraecht  haer  alle  ding, 
Van  waer,  en  wiefe  was,  en  watter  omme-ging. 
De  maecht  bericht  me-vrou  met  foö  bequarne  reden, 
Met  foo  een  foet  gelaet,  vol  aer  gename  (eden , 
Met  foo  een  fedich  ooch,  dat  opten  ftaenden  voer, 
De  koningin  betoomt  haer  ongetoomden  moet. 
Ick  (ie  nu  watter  fy  van  defe  malle  rancken , 
Van  naere  fpokery,  van  vyfe  minne-drancken, 
Ick  vinde^  feyt  me-vrou,  ick  vinde  metter  daet 
Dat  al  de  liefde-gift  is  enckel  kinder-praet  -y 
Ten  is  geen  flim  bedroch,  geen  kunfte  van  befweren 
Dat  u,  beleefde  maecht,  van  Princen  doet  begeren, 
Hier  is  geen  toover-kracht,  geen  lift,  of  boofe  vont, 
Al  wat  den  koninck  treckt,  dat  is  u  foete  mont. 
Hier  wa(Tet  dat  de  loop  van  hare  gramfchap  ftilde, 
De  maecht  ging  uyttet  hof,  en  reyfde  daerfe  wilde, 
En  niemant  doet  haer  leet  ;  enfieti  nadefefaeck 
Soo  liet  de  koningin  den  koninck  fijn  vermaeck . 
Laet  drancken,  jonge  vrou,  laet  alle  rancken  varen 
En,  fooje  middel  fouckt  om  recht  te  mogen  paren 
In  vaft-gegronde  fucht,  gaet  beter  wegen  in  ; 
Koopt  gunft  met  uwe  gunft;  en  min  om  enckel  min, 
Soo  doende,  fulje  beft  u  wederpaer  belefen, 
» Oeftune  farce  De  rechte  minne-dranck  dat  is  een  eerbaer  wefèn, 

ïiiexpiignable  1111  r  i 

qu'unefemme  ie-     Een  onderdamch  hert,  een  toet,  en  reyn  gelaet ; 
fa"" en  eHe'mel-     Geen  kruyt  dat  inde  min  de  min  te  boven  gaet.  a 

me  tenues  chofes,  fonavoi^fo  noMcfTe,  fes  charmes,  voire  tout  le  tiflu  raefme  de  Vernis.,  s'eilucV 
douceur,  bonnegrace,cV  vercu,  d'acqucrir  1'amouï  de  fon  mar].  Plutarch.  au  trai&é  des  Pracept. 
Manag.  nomb.  zi. 

Hi 


MOEDER. 

lier  dient  noch,  echte  rnan ,  betracht  in  rechter  maten 
ia  redelick  ghebruyck  van  uwe  reyne  vaten  j 
Wat  dwaelter  menich  menfch,  oock  inden  echten  bant^ 
Vyt  waen,  en  lolle  praet,  uyt  enckel  onverftant ! 
W y  mogen  (fey  t  het  volck)  ons  oogen  elders  werpen , 
in  op  een  vreemden  fteen  de  ftompe  kiften  fcherpen, 
Niet  tot  begeerens  toe  (begeeren  dient  gefchout) 
Maer  dat  ons  eygen  velt  te  beter  fy  gebout : 
Wy  mogen  (feyt  het  volck)  ons  mefien  elders  wetten ^ 
>oo  wy  te  huys  alleen  de  tafel  laten  fetten : 
Maer  tis  een  flimme  vont,  die  aen  een  reyn  gemoet 
Gewifle  nepen  geeft,  en  innich  hinder  doet  : 
e  luft  te  laten  gaen  en  met  het  ooch  te  dolen 
Sijn  voncken  aenden  geeft,  fijn  even  heete  kolen ;  <t 
Hoe  ?  fietmen  niet  de  mug  haer  branden  inde  vlam 
Die  maer  om  enckel  fpel  ontrent  den  fackel  quam  ? 
Wie  van  een  hoogen  berch  fich  laet  ter  neder  vallen , 
Of  door  een  ydel  ooch  wil  in  het  wilde  mallen, 
En  meynt  op  fijn  gemack  te  konnen  ftille  ftaen, 
Die  ftruyckelt  voor  gewis  door  onbedachte  waen . 
De  fond'  is  even  foo  gelijck  de  gladde  flanghen, 
Al  waerfe  mette  kop  fal  weten  in  te  p ranghen, 

Daer  koomtfe  met  het  lijf.  vermijt  een  quaet  begin  ^ 
Het  quaet  wint  alle  tijt,  en  kanckert  dapper  in. 
Veel  woorden  dienen  niet .  de  geeften  om  te  roeren, 
En,  door  een  ydel  ooch,  de  tochten  aen  te  voeren 
En  is  de  rechte  ftreeck  van  echte  trouwe  niet, 
Daer  is  een  beter  wech  die  ons  de  tucht  gebiet: 
Siet !  als  uyt  eygen  fucht  de  geeften  neder  fygen, 
En,  fonder  vreemt  behulp,  een  hart  bewegen  krygen, 

E  e  e  Dan 


&Adulteram  mm* 
tem  fierifi  vel  inm* 
ginem  voluptatit 
fibi  ipfi  depingat ; 
herik  dixit  Latf ant- 
ifa. 6.  cap.23.  ciyc« 


a  tnodercttione 
in  ufu  conjugij  a 
ftjs  &  Deum  ti- 
rmnttbui  adhiben- 
datradi'poteft  h&c 
pneralis  regula* 
quod  habenda  fit 
ratio  boneftatis,  ca- 
Jfitatis  & famtatis. 
Vid.  lohan.  Get- 
htrd.  cap.  <P.  de  ef~ 

Kinder-!  licht, 
cnde  bedenckin- 
gen  daer  tegen. 


34  M  O  E  D  E  % 

Dan  mach  een  wectich  paer  gaen  foucken  onderftant, 
En  door  het  echte  bed  verkoeien  haren  brant : 
Het  ander  is  bedroch,  en  niet  als  flimme  weghen 
Die  leyden  tot  gevaer,  en  buyten  ailen  fegen; 

Ghy  daerom,  deftich  man,  bepaelt  uw  foeie  vreucht, 
En  noemt  u  bed-genoot  een  haven  dijner  jeucht. 
Noch  moet  ick,  tot  befluyt,  een  vaften  regel  wi  jfen, 
Hoe  lang  het  echte  werck  is  inden  man  te  prijlen ; 
Ghy,  neemt  dan  dit  bericht,  en  dat  van  goeder  hant, 
Het  kan  u  baken  fijn  oock  midden  inden  brant  : 
Soo  lang  ghy  door  het  bed  wort  hooger  aengedreven 
Om  God  voor  defe  gunft  een  meerder  lof  te  geven , 
Soo  is  u  leger  reyn.  a  wie  defen  regel  hout, 
Die  blijft  dan  even  maecht  oock  als  hy  is  getrcut. 
Wel  hem,  die  üjnen  God,  en  Godes  hooge  wereken  7 
Kan  door  het  echte  bed  te  beter  overmereken 

Wel  hem,  die  uyt  de  trouw  en  door  de  vrouw  befiuy t 
Des  Heeren  foete  gunft  ontrent  fijn  weerde  Bruyt. 
Maer  fchoon  ghy  tot  den  Heer  hebt  menichmael  gebeden 
En  tot  den  man  genaeckt  met  uwe  teere  leden , 
Noch  blijekt  aen  u  gelaet  dat  uwe  fiele  queelt, 
Om  datter  niet  een  kint  om  uwen  heert  en  fpeelt: 
Ghy  feght  het  aen  het  volck ;  ghy  klaecht  aen  alle  fijden, 
Vw  man,  uw  befte  vrient,  die  heefter  om  te  lijden  y 
Die  wort  dan  ongefint  uyt  enckel  onverduit, 
Om  dat  hy  draecht  alleen  miflehien  uw  beyder  fchult. 
Vriendinnen  niet  alfoo :  of  fchoon  u  groene  jaren 
Doen  fnellick  haren  gang,  oock  fonder  eens  te  baren^ 
Siet  dar  u  dit  gheval  niet  al  te  feer  en  quelt, 
En  tegen  uwen  man  in  ongenuchte  uekj 

Gh 


M  O  E  *D  ER* 

}hy  weet  dat  Iacob  felfs  fijn  Rachel  heeft  bekeven  Genef<  ]0ï  u 

)m  datTe,  wat  te  leer  door  kinder-fucht  gedreven, 
Quam  klagen  even-ftaech,  quam  eyflchen  aenden  man 
Dat  niemant,  buyten  God,  den  menTche  geven  kan . 
4aer  feght  eens,  jonge  vrou)  waerom  den  geeft  gequollen? 
)m  dat  u  lichaem  ruit,  en  niet  en  is  gcfwollen  ? 
Gaet  denckt  eens  wat  het  is,  en  leert  dat  moeder  fijn 
Is  dickmael  Tonder  vreucht,  en  felden  Tonder  pijn: 
)aer  iflkr  in  het  lant,  die  niet  ter  weerelt  hindert , 
Vis  da:  haer  vruchtbaer  lijf  heeft  al  te  veel  gekindert; 
Ach!  dickmael  dat  de  menfch  uyt  ganföher  herten  Touckt, 
Wort  dickmael  dat  de  métch  uyt  ganTcher  herté  vlouckt. 
ck  hebbe  menichmaelde  vrouwen  hooren  klagen, 
)ac  Ty  haer  mans  te  veel  ontrent  de  kinders  Tagen ; 
Indien  ghy  kinders  had,  ghy  quacmt  miiTchien  te  kort.,  nm  eji  whttm 
Nu  wort  fijn  volle  Tucht  op  u  alleen  geftort. 
jhy  roept  des  niettemin ;  ick  wil  de  weerelt  ftercken ; 
vlaer  hoort  •  de  weerelt  Telfs  en  lal  het  geenfins  mercken ; 
Een  diertje  Tes  of  acht  dat  van  u  koomen  mach, 
En  wort  niet  eens  gevoelt  in  Too  een  groot  bcflach : 
3f  yemant  tot  een  oegft  van  hondert  duyfent  ploughen 
Len  enckel  ftrootjen  bracht,  een  graentjen  wilde  voughen  3 
Of  yemant  tot  een  wout  vol  alderhande  groen 
Een  bies,  een  klaver-bladt,  een  grasjen  quame  doen, 
3f  yemant  tot  een  Meyr  van  hondert  duytfche  mylen 
len  enckel  traentjen  goot,  een  drupjen  wilde  quylen, 
Ey  doch  wat  Toudet  fijn  ?  in  waerheyt,  enckel  fpot: 
Ick  bidde  weeft  geruft,  en  fiet  op  uwen  God . 
ïetoomt  u  kinder-iucht,  en  ftelt  u  ganTchc  Taecken 
tan  hem  die  oock  het  quaet  ten  beften  weet  te  maecken ; 

Eee  %  Hf 


jó  MOEDE  R. 

Hy  kent  wat  u  ontbreect.  wat  is  de  menfch  befchroom| 
Tis  goet  wat  vanden  Heer  den  goeden  over-koomt. 
HoeecnfWange-  Doch  loo  het  eens  gebeurt  dat,  naer  een  diep  verlangen,  j 
re  vrouwe  hacr  Q^y  voelt  een  teere  vrucht  in  u  te  fijn  ontfangen, 
Soo  neemt  met  alle  vlijt  u  fwacke  leden  waër, 
a  Gravide  corpora     £n  doet  niet  alle  ding  gelijck  als  voor  en  naer :  a 

curare  debent ,  ea-  i  -    r  i  •  1  1  1 

mmquememetiam  Een  vrouw  die  iwanger  is  die  moet  naer  Jeeren  myden 
$P££L  Van  ongheregelc  fpel,  van  rotfen  ende  ryden, 
turjmatre,  men-     yan  a[  te  fwaren  pack,  van  al  te  raffen  pang , 

jut  alvo  continen-  1  .       1        /  .  int 

tm  dmentum  ca-     Van  al  te  goeden  reuck,  van  al  te  vuy  len  itanck  j> 
^^r^  Van  alle  mal  gcrac^vanaUedcitelfpringen, 
ea^Ariflotei.  foiit.  yan  &oox  een  vreemt  gebaer  de  leden  om  te  wringen, 

Be  regimiue  muite.     Van  o ver  al  het  ooch  te  willen  laten  gaen , 

Van  angft  en  alle  fchrick,  van  onbedachte  waen  : 
thanumPtdotroph.  £en  vr0u  die  fwanger  is,  moet  even  dan  diedencken 

lïb.i.  lohan.  Libct-  1111  i 

<vmm  de  Morb.    Door  praem  van  enghe  dracht  haer  niet  te  laten  krencken 
muher.  c*p.  zo.       Geen  ding  foo  onbequaem  ontrent  een  teere  vrucht 
Dan  als  een  jonge  vrou  in  nauwe  kleeren  fucht: 
Een  vrou  die  fwanger  is,  moet  haer  geduerich  wachten 
Van  naere  dwepery,  van  alle  drouve  nachten, 

Van  door  een  grammen  fin  te  worden  omgevoert, 
Ia  van  een  grooce  vreucht  te  werden  aengeroert  -y 
Want  als  het  fwanger  lijf  is  befich  mette  tochten,  * 
Hf  Soo  koomt  de  fwacke  geeft  in  veelderhande  bochten ; 
euitas  naturaiu  *     £n  wac  ontrent  de  vrucht  fi i  n  kracht  belleden  moet, 

fcetuavocatur,  mc  r  t   •     1         1  1  •       •  i   1  1 

nbi  oporm,  agit.      Vergeet  hen  inde  gal,  en  aen  het  vinnich  bloet : 
TartbMU.p^  Ghy>  maeckt  u  daerom  fterek  om  uyt  te  mogen  jagen 
Schrick,  wrevel,  gramme  fucht,  en  alle  quade  vlagen, 
Gew7ent  u  tot  ghedult,  en  wacht  u  vande  fpijt ; 
Schoon  datje  licht  te  peerd,  en  wonder  haeftich  fijt. 

Wa 


MOEDER.  37 

0 Vanneer  het  jeuchdich  hout  met  vruchten  is  beladen, 
l  fen  vly tich  hovenier  die  vint  terftont  geraden 
n)p  Met  alderley  behulp  den  boom  en  yeder  tack 
}!  Te  ftij  ven  tegen  wint,  en  ander  ongemack : 
irant  als  hy  dat  verfuymt,  foo  kan  het  licht  gebeuren 
lat  vanden  eerden  ftorm  de  tacken  Tullen  fcheuren  j 
fl  f  Siet  daer  een  jonge  (lam  en  al  het  teer  gewas 
[i  Geflingert  op  het  velt,  gedommelt  in  het  gras ! 
hn  vrou  die  fwanger  is,  moet  boven  al  betrachten 
leduerich  totten  Heer  te  fenden  haer  gedachten  , 
I  Geduerich  tot  den  Heer  te  geven  haer  gemoet, 
I  En  foucken  haren  trooft  in  Chrifti  weerde  bloet : 
IDaer  is  geen  beter  raet  in  alle  wijfe  boucken 
■  Als  rufte  vanden  geeft  in  God  alleen  te  foucken, 

»  Daer  is  geen  nutter  ding  dat  meerder  vrede  maeckt 
*  »  Als  dat  een  reyne  fiel  tot  haren  fchepper  naecktj 
t  )at  is  de  befte  vont  om  leet  te  konnen  dragen, 
)at  is  de  rechte  wech  tot  alle  goede  dagen; 
Gaet,  kuyft  dan  u  gemoet  van  al  het  aerdfche  draf> 
En  fnijt  tot  aende  gront  u  quade  rancken  af. 
Een  vrou  die  fwanger  is,  en  naerdert  om  te  baren, 
Een  fchipper  nu  ghereet  om  over  Zee  te  varen, 
»  Een  krijchfman  in  het  velt  nu  veerdich  om  te  flaen^ 
»  Die  houtmen  alle  drie  in  eenen  graet  te  ftaen : 

>  Hoe  lichte  wort  de  menfch  na  Phlegeton  gefonden 

>  Die  met  een  holle  planck  wort  inde  Zee  bevonden ! 
'»  Hoe  lichte  wort  de  menfch  geflagen  in  het  velt 

3>  Die  voor  foo  menich  loot  den  boefem  open  ftelt ! 

>  Hoe  lichte,  nietich  menfch,  kan  u  de  geeft  begeven 

>  Wanneer  een  ander  menfch  in  u  begint  te  leven  1 

Eee  3  Wel 


Vande  luften  der 
f  vanghere  vrou- 
wen. 

Ve  abfurdo  pre- 
gnantium  appetitu 
Pica  latim>  Kitta 
gr  £ce  appellat  a  Vid. 
I*cmniHm  lib.i.  de 
sccuh.  nat.  mir.  • 
tap.  ƒ.  Scxvol.  Sa- 
marth.  lib.i.  Ptdo- 
troph. 


38  M  O  E  D  E  % 

Wel  bid  dan,  jonge  vrou,  met  onvermoeyde  vlijt, 
V  leven  dagen  langh,  doch  meeft  om  defen  tijt. 
Daer  is  een  vreemde  plaech,  die  in  het  kinder-dragen 
De  vrouwen  menichmael  koomt  aen  het  herte  knagen^ 
Die  al  de  finnen  tercht  tot  ick  en  weet  niet  wat, 
Schoon  dattet  niet  en  is  te  krijghen  inde  ftadt : 
De  gronden  van  het  quaet  Jijn  koude  vochticheden, 
Die  om  den  derden  maent  ontfpringen  inde  leden ; 
Waer  van  de  fwacke  maech  is  boven  al  geplaecht 
Wanneer  het  fwanger  lijf  een  vrouwe-lchepfel  dra 
Siet  wat  een  wonder  ding!  de  ganfche  finnen  haecken 
Naer  ongefonde  fpijs  die  niet  en  plach  te  fmaecken, 
Na  fant  en  aflehen  felfs,  na  vleys  en  rauwe  vis, 
Naer  alle  vuyl  bejach  dat  geenfins  eetbaer  is : 
Een  ander  wederom  die  geeft  hacr  om  te  fuchten 
Naer  yet,dat  beter  fmaeckt,  naer  alle  nieuwe  vruchten, 
Na  kriecken  inde  mey,  na  wijn  en  vrougen  moft, 
Naer  druy  ven  voor  den  herfft,  en  ander  vreemde  koft 
Sy  raeft  als  vande  luft,  en  is  te  mael  verbolgen 
Indien  men  haren  wil  niet  in  en  fouckt  te  volgen , 
Sy  leyter  op  en  maek  als  mette  ganfche  kracht, 
Oock  midden  inden  droom,  en  inde  midder-nacht; 
Wat  raet  in  dit  gheval  ?  de  wijfe  medecynen 
Verfoucken  aende  vrou  haer  geeft  te  willen  pynen 
De  tochten  vande  maech  te  houden  inden  bant, 
Bylonder  als  de  luft  na  vuyle  dingen  brant. 
Doch  foo  des  niettemin  de  finnen  heftich  dringen , 
Celijckmen  hier  de  luft  niet  fchijnt  te  konnen  dwingen 
Soo  laet  de  kunfte  toe,  ten  goede  vande  dracht, 
Dat  wat  de  maech  begeert  haer  werde  toe-oebracht . 


MOEDER. 

e  luft  in  tijts  gheboet,  de  luft  doet  men  ich- werven 
j»n  inghewortelc  quaet,  een  oude  fieckte  llerven ; 
I  De  luft  heefc  menichmael  door  ongefonde  kort 
i  Gelontheyt  aengebracht,  en  vande  doot  verloft : 
\)or  reden  wort  ghefeyt,  dat  als  de  binne-krachten 
[koomen  op  het  left  daer  op  de  finnen  Wachten^ 
De  geeft  fich  dan  verblijt  en  krachtich  open  doet, 
Soo  dat  oock  taye  flijm  in  haefte  wij  eken  moet  • 
Vel  aen  dan,  gunitich  man,  weeft  heus  in  u  manieren, 
fert  hier  een  fwangher  lijf  en  fwacke  finnen  vieren  j 
Een  die  in  dit  gheval  een  quaden  ilach  begaet 
Doet  leet  aen  twee  ghelijck,  doet  ja  een  dubbelquaet 
k&eyfer  (b)  ging  te  ftreng  en  tegen  alle  reden, 
]ie,  van  een  jonghe  vrou  met  tranen  aengebeden, 
Haer  efter  gheen  gehoor  in  haer  verfouck  en  gaf, 
Maer  flouch  al  v\7atfe  bad  met  harde  woorden  af: 
Idc  !  was  een  keyferin  niet  weert  te  fijn  gevonden 
1  feker  kleyn  vertreck,  daer  niet  als  boucken  ftonden  ? 
Waer  toe  foo  vy (en  aert  ?  ey  lieve,  weygert  niet 
Ten  fy  dat  even  God  het  teghendeel  ghebiet* 
veeft  over  al  beleeft,  en  leert  u  harde  vlaghen 
eeren  vande  vrucht,  en  vande  moeder  draghen , 
Al  iffe  fomtijts  dwers,  en  ick  en  weet  niet  hoe, 
Schrijft  dat  haer  innich  leet,  en  niet  haer  wefen  toe, 
le  Hont  is  wat  te  honts,  vermits  fijn  harde  wetten  c 
jen  ingang  vanden  hof  een  fwanger  wijf  beletten, 

Geen  vrou-menfeh  mach  by  of  oritrent 
Kier  koomen  (onder  goet  confent,  Sec.  Boer  m  volcht  ?- 
Doch  gaet  fy  fwaer,  is  fy  met  kinde 
D  \t  (y  haer  in  mijn  Hof  niet  vinde, 
Mijn  Hof  die  wenit  dat  hare  luft 
5y  el4ers  als  hier  uytgcbïtift,  &c. 

Eee  4 


n 


7LT)epericulo  fi  quid 
denegetur  graxida 
■vid.loherï'  desEr- 
reurs  popul.  lib.f. 
cap.6. 

(b)  Mar  cm  Aure- 
Uws.  S'il  eft  bon 
(qtiand  a  Ia  fem- 
me arrivé  quel- 
que  choiê  extra- 
ordinaire)  de 
mettre  la  majn  a 
fon  derrière,  vid. 
Iouberr»  liv.-3.des 
Erreurs  popul. 
chap.  7. 

Svileft  bon  quad 
la  féme  eft  groffe 
pour  avoir  des 
enfans  de  bon  e- 
fprit,de  manges 
force  Codignac. 
vid.  Io^b.liv.3. 
chap.^ou  il  diel 
qu'il  vaut  mieux 
^nager  de  raifms. 

cSkt  de  Hof-wet' 
ten  van  fetym 
HondiiM,  die  ft' dm 
feggen: 


40  MOEDER. 

Hy  wil  niet  datter  knop  of  bloeme  fy  gepluckt. 
Al  is  een  jonge  vrou  met  luften  onderdruckt: 
Maer  ifler  oy  t  ghewas  in  eenich  hof  ghefproten, 
Dat  voor  een  fwanger  lijf  is  weert  te  lijn  gefloten  ? 
Kan  yemant,  die  een  vrou  voor  moeder  heeft  gegroe 
De  luften  vande  vrou  hier  laten  ongeboet  ï 
Voor  my,  ick  fegghe  neen ;  te  meer,  vermits  de  bloeme 
De  vrouwen  fij  n  gelooft  als  eygen  toe  te  koemen  j 
Ick  fegghe,  datter  niet  ioo  wel  en  is  befteet 
Als  dat  een  jonghe  vrou  in  hare  luften  eet. 
Ick  fegghe  dat  de  man  niet  weert  en  is  te  trouwen 
Die  midden  inde  dracht  yet  weygert  aende  vrouwen  j 
Ick  fegge  dat  de  man  is  vils  en  onbeieeft , 
Die  aende  teere  vrucht  haer  bede  niet  en  geeft: 
Maer,  Hondi,  lieve  vrient,  ick  wil  het  u  vergeven, 
Ten  was  u  niet  bekent  hoe  dattet  is  te  leven 

Met  een  die  haren  man  ghewenfte  kinders  baert, 
En  tot  de  fiele  toe  met  haer  ghefelfchap  paert. 
Doch,  om  een  graghe  keel  niet  inde  luft  te  ftercken , 
Soo  is  voor  onfè  vrou  hier  noodich  aen  te  niereken 
Dat  haer  de  volk  macht  van  fiioupen  wort  ghejont 
Ten  goede  vande  vrucht,  en  niet  voor  haren  mont; 
Daer  fijnder  vry  ghenouch  die,  fonder  kint  te  dragen, 
Haer  ftellen  voor  een  wit  de  luften  na  te  jagen ; 
Daer  fijnder  in  het  lant  gheduerich  even  fat 
Van  kouck  of  fuyekerwerek,  en  ick  en  weet  niet  wat1 
Daer  fijnder  al  te  veel  die  hare  ganfche  facken 
Vol  ooft  van  defe  kuft,  vol  fpaenfche  fruy ten  packen ; 
Die,  vander  jeuget  aen  tot  fnoupen  aengewent , 

Gaen  kauwen  door  het  huys  en  eten  fonder  end: 

Der 


M  O  E  D  E  %  41 
)aer  fijnder  inde  ftad  die,even  als  de  mannen, 
en  goede  van  het  huys  de  ganfche  finnen  fpannen, 
Sij  n  befich  aenden  heerc  met  enckel  fhoup-bejach, 
En  bieden  aenden  mont  al  wat  de  kele  mach ; 
anneer  dan  opte  noen  de  man  koomt  aengetreden, 
,n  noodich  voetfèl  eyft  tot  fijn  vermoeyde  leden, 
Soo  vint  hy  menichmael  ten  dienfte  vande  weert 
Noch  pot  ontrent  het  vyer,  noch  ketel  aenden  heert; 
)f?  iffer  yet  bereyt,  het  wijf,  dat  van  te  voren 
)en  luft  tot  goede  Ipijs  door  fnoupen  heeft  verloren, 
Sic,  ick  en  weet  niet  hoe,  en  fymelt  aende  monc, 
Als  of  haer  teere  maech  geen  ipijfe  lyden  kond, 
)k  is  een  vuyl  gebreck,  dat  niet  en  dient  geleden, 
laer  voor  een  echte  wijf  is  noodich  afgefneden  j 
Ten  koomt  haer  geenfins  toe,  ten  is  haer  eygen  niet, 
Al  watfè  buytens  tijts  aen  hare  luften  biet. 
ihy,  wacht  u,  jonge  vrou,  befyden  af  te  fnoupen, 
laer  wilt  u  bed-genoot  tot  uwe  tafel  roupen, 
Want  als  het  echte  paer  heeft  alle  ding  gemeen , 
Dan  mengt  haer  jonftich  hert  te  beter  onder  een : 
Als  man  en  echte  wijf  ghelijck  gepaerde  fchapen 
Te  famen  fonder  twift  op  eenen  leger  flapen , 
\>  Te  famen  na  de  kerck  of  elders  henen  gaen, 
»  Dat  wijft  een  vaften  bant  van  hare  vrientfchap  aen ^ 
üs  man  en  echte  wijf  aen  eenen  difch  gefeten, 
let  eene  koft  ghedient,  uy  t  eene  fchotel  eten, 
Dat  is  voor  al  het  huys  een  aengenaem  gheficht; 
Ghy,  'maeckt  dit  oock  een  deel  van  uwe  vrouwe-plicht% 
fis  hier  de  pijne  weert  wat  brceder  af  te  fp reien, 
in  even  aende  mans  te  wijfen  haer  gebreken, 

Fff  Om 


4i  MOEDER. 

Om  dat  oock  onder  hen  gewifle  fnoupers  fijn, 
Niet  van  het  groene  freuyt,  maer  vanden  rijpen  wijn 
Wat  ifler  menich  lurck  tot  braflen  foo  genegen 
Dat  hy  niet  anders  fouckt  als  luft  te  mogen  plegen  ? 
Dat  hy  niet  liever  eet  als  dat  een  vreemde  weert, 
Vry  totte  meefte  koft,  bereyt  aen  fijnen  heert ! 
Waer  eenich  nieu  gewas  koomt  uy  tter  aerden  ryfèn, 
Waer  datter  yemant  weet  afperges  aen  te  wyfen , 
Waer  yemant  vint  te  koop  een  vrougen  abricock, 
Of  datter  yemant  pluckt  den  eerften  artifock, 
Waer  yemant  jonck  patrijs  of  quackels  heeft  bekomen § 
Waer  yemant  nieuwen  moft  heeft  op  te  kay  vernomen, 
Waer  datmen  oefters  roept,  of  verflchen  fchelle-vis, 
Daer  voucht  het  lecker  volck  de  buycken  aenden  dis  j 
En  al  maer  buy tens  huys ;  daer  fijn  de  befte  broeken , 
Daer  is  de  rechte  plaets  om  uytte  borft  te  jocken; 

De  vrouw  heeft  onder  dies  alleen  den  vuylen  ftanck, 
Of  vande  volle  maech,  of  vanden  heeten  drancL 
Wat  ifler  menich  man  die  byde  drinck-gefellen 
Sich  weet  in  fijn  gelaet  fo  kluchtich  aen  te  ftellen , 
Dat  yeder  die  het  fiet  uy t  luyder  kelen  lacht, 
En  hangt  hem  aende  mont  tot  inde  midder-nacht? 
Maer  alfmen  wijf  en  kint  by  wylen  fal  vermaecken, 
Dan  fit  daer  onfe  nurek  met  opgefchorte  kaken, 
Dwers,  korfel,  ongefint,  berooft  van  alle  foet, 
Gelijck  een  leelick  fpoock  dat  fielen  pijnen  moet, 
Ghy  tracht,  o  gunftich  man,  dit  flim  gebreck  te  laten, 
En  doet  ghelij ck  de  byen,  die  niet  als  honich-raten 
En  brengen  inde  korf.  »  het  is  een  flimme  daet 
j>  Indien  een  echte  man  fijn  vreuchde  buy  ten  laet . 


MOEDER. 

i\s  nu  de  milde  God  u  kinders  heeft  gegeven, 
<n  dat  u  beyder  jeucht  in  haer  begint  te  leven ; 
Siet  daer  een  foete  vreucht,  een  wettich  tijt-verdrijf 
Ten  goede  vande  man,  en  van  het  echte  wijf. 
lier  is  de  juyfte  ftont  dat  alle  moeders  poogen 
Iet  nieu-geboren  kint  met  eygen  bloet  te  ibogen, 
»  Tis  onrecht  dat  het  wijf  ontrent  een  teere  vrucht 
»  Niet  gunftich  ftelt  te  werck  de  ware  moeder-fucht. 
februycktjO  jonge  vrou,  gebruyckt  u  w7eerde  gaven, 
}ebruyckt  het  edel  foch  om  uwe  vrucht  te  laven : 
»  Niet  dat  een  eerlick  man  ter  weerelt  liever  fiet, 
»  Als  dat  een  lieve  vrou  haer  kint  den  tepel  biet. 
)e  boefems  dieje  draecht,  foo  geeftich  opgefwollen, 
>oo  kunftich  uytgewrocht,  gelijck  y voire  bollen, 
En  dienen  niet  alleen  tot  cierfel  van  het  lijf, 
En  minder  totte  pronck  van  eenich  dertel  wijf: 
3ewis  die  weerde  fchat, die  liefFelicke  bergen, 
Die  knoppen  vande  roos  is  ander  dienft  te  vergen 
Als  ick  en  weet  niet  wat,  als  hand  en  ooge-luft, 
De  dorffc  van  uwe  vrucht  die  dienter  me  gebluft} 
Dat  is  haer  eygen  wit .  Eylaes !  de  kleyne  dieren 
,n  vinden  geen  vermaeck  noch  inde  fware  bieren 
Noch  inde  Rynfche  druy f,  noch  inde  malvefey, 
Alleen  u  reyne  melck  kan  (lillen  haer  gefchrey. 
Met  alle  dieren  aen,  die  inde  diepe  kuylen, 
Die  in  het  woefte  bofch,  of  inde  rotfen  fchuylen, 
Niet  een  van  al  den  hoop  foo  vinnich  of  verwoet^ 
Dat  niet  niet  eygen  borft  fijn  kleyne  jongen  voet. 
Hoort  noch,o  weelich  volck,  men  kan  u  vogels  wijfen 
Die  boven  menich  wijf  hier  over  lijn  te  prijfen, 

Fff  x 


43 


Acnmaninge  tot 

de  moeders  om 
haereyghen  kin- 
deren  te  fooien. 


Combien  d'heu- 
res  1'enfant  doit 
eftre  fans  tetter 
quand  la  femme" 
eüaccouchée,  & 
qu'eft  ce  qu'on 
luy  doit  donner 
premicrement 
vid.Ioubertliv.5. 
cap.2.v  Item  de  Ia 
nourituie  de  1'ac^ 
couchée,  lib*  & 
cap.  eod. 

De  muer  1'en- 
fant a  toute  heu- 
re  qu'il  elt  ord,  & 
s'il  doit  avoir  eer- 
taines  heures  a 
tetter.li.)*.chap.9. 

Ipfa [uggerït  nattt- 
ra  mambiM  'tpfis 
laftandos  ejfe  fuos 
fcetm:  ideireb  enim 
ownïanimant't  e- 
nixo  laclis  alimcn- 
tum  prtbuity  fa~ 
piens  verb  natur* 
providentie  mam- 
ma* foeminü  btntti 
effinxit.  Flutar.  dt 
Ir.ft.ükr. 


Let 


44  M  O  E  D  E  K. 

Let  op  den  vleder-muys ;  tis  waer,  een  felfaem  beeft, 
Maer  van  beleefden  aert,  en  van  een  fachten  geeft j 
Die  vogel  is  alleen  van  al  de  fnelle  dieren 
Die  met  een  lichte  vlucht  ontrent  den  hemel  fwieren, 
Die  vogel  is  alleen  die  foch  en  mammen  heeft , 
En  uy  t  een  volle  borft  fij  n  jong  te  luygen  geeft ; 
Die  vogel  (foo  het  fchijnt)  koomt  by  de  men!  chen  leven  , 
Om  rnenich  dertel  wijf  haer  les  te  mogen  geven; 
Ghy,  die  een  vleder-muys  hout  voor  een  leelick  dier, 
Verachtfe  waerje  wilt,  maer  prijft  haer  immers  hier, 
Waer  fal  ick  vorder  gaen  ?  de  planten  aender  heyden, 
Het  koren  op  het  velt,  de  kruyden  inde  weyden , 
De  boomen  in  het  bofch,  de  bloemen  inden  hof, 
Vol-queecken  haer  gewas  tot  haren  grooten  lof: 
Siet  hoe  de  boogert-man  verfoeyt  de  fnoode  tacken 
Die  haer  gewafien  freuy t  ter  aerden  laten  facken 
Eer  dattet  is  gefpeent :  geen  boom  en  ifler  goef 
Die  niet  fijn  teere  vrucht  tot  volle  rijpte  voet. 
Het  was  u  groote  vreucht  eens  binnen  u  te  dragen 
Yet  ick  en  weet  niet  wat,  dat  noyt  de  menfehen  fage% 
O  !  nu  het  u  befiet  en  op  fijn  moeder  lacht, 
,  .  ,     Soo  laet  u  moeder-fucht  vernieuwen  hare  kracht: 
giritu*  maternm  Wilt  uwes  eygen  vley s  en  uw7er  vrucht  erbermen , 
h*tqu?iZlmmm  Nadien  het  teer  gewas  tot  u  begint  te  kermen, 
Zn«ü*Uget'  C°'     Tot  u  fi  j  n  handen  reyekt,  en  klopt  aen  uwe  borft^ 
vnumquodque       Om  daer,  gelijck  het  dient,  te  laven  fijnen  dorft. 

mm  naturaliter  ex  •  •  f*l  *1    1  1  C 

éo  aiimemum  accu  Tis  vry  een  wijt  verlchu  als  eyge  moeders loogen , 
wmeYu° genera'  ^n  met  een  °Pen  borfa  een  gunfticb  berte  toogen, 

vt  unicuique  rei  in  fua  mairice  melim  efïy  &  ferfjffior  in  ea  exifiit  quam  'media,  (quod  in  plantin  alio  trmfluttk 
fxret)  ita  quoque  falubrius  &  meliut  e£i  nutrire  fcetué  illa  la&e  cum  qtto  kabet  naturalem  cognationtm*  quarn  fdw 
Hejeld  lib  /.  fel.  cap.io.  nnm.^o\ 


MOEDER.  45- 

Als  dat  een  vreemde  min  het  kint  te  voeden  heeft, 
En  dickmael  ongehnt  gedoorde  borden  geeft  ; 
jjjjjL  die  een  teere  vrucht  laet  ey ge  borden  fuygen, 
al  tot  de  foete  plicht  haer  leden  wilÜch  buygen, 
En,  fchoon  het  doet  haer  wee,  Pen  acht  de  pijne  niet, 
Maer  voelt  een  daege  vreucht  als  fy  haer  maeckfel  fiet  ; 
Js  maer  de  kleyne  mont  nu  wat  begint  te  quelen, 
^e  gapen  na  de  mem,  en  mette  bord  te  fpelen, 
Dat  maeckt  een  geedich  foch,  al  wallet  eerd  befwaert, 
Gelijck  de  gulde  ion  een  drouven  hemel  klaert . 
Jebruyckt  dan,  jonge  vrou,  gebaiyckt  die  reyne  fleffen , 
)m  aen  u  teere  vrucht  fijn  dord  te  mogen  leffen ; 
*>  Een  die  haer  kinders  baert,  is  moeder  voor  een  deel; 
»>  Maer  die  haer  kinders  foocht,  is  moeder  in  't  geheel . 
',en  vande  Roomfche  jeucht  heeft  defe  leer  geweten, 
leeft  dit  geheele  duck  met  reden  afgemeten , 
Hy  met  een  rijcken  buyt  was  op  een  feker  tijt 
Gekomen  inde  dadt,  gekomen  uytten  drijt, 
)e  moeder  vanden  Helt  ging  haren  foon  gemoeten, 
i,n  die  fijn  voeder  was  quam  oock  den  Ridder  groeten; 
Hy  boot  fijn  moeder  aen  een  riem,  een  kleyn  juweel, 
Maer  aen  het  voeder-wijf  al  vry  een  grooter  deel; 
)e  moeder  ongefint,  en  met  befchaemde  wangen  , 
tegon  in  grooten  ernd  haer  reden  aen  te  vangen; 
Hoe  Gracche,  weetje  niet  dat  ick  u  moeder  ben, 
En  geen  in  dit  geval  beneven  my  en  ken  l 
ck  was  die  u  ontfing ,  ick  bracht  u  in  het  leven, 
•Vaerom  mijn  eere  dan  een  ander  wech  gegeven  ? 
Ghy  dwaelt  door  onverdant,  of  doet  het  recht  ge  welt; 
Om  dat  een  vreemde  min  is  boven  my  gedelt. 

Fff  1  Al 


hfult  nobilU  j**^ 
nis  ex  Gmcchorum 
familia  patre  to- 
men incerto:  utitur 
hoe  exemplo  Sief  t 
Gux^zo  de  la  Có- 
vcri.civil.  liv.  3. 
Ioubcrt  des  Er- 
rcurs  Popul.Liv.5. 
chan.  r. 


46  MOEDER. 

Al  fachtjens,  moeder,  facht,  ging  hier  de  Ridder  feggen,  Ij 
Wat  voor  u  fchijnt  tc  doen  is  licht  te  weder  leggen, 
Tis  vvaer  ick  ben  de  vrucht  in  uwe  jeucht  geteelt, 
Maer  dickmael  wort  een  kint,  oock  als  de  moeder  (peejl 
G  hy  droucht  my,  tis  bekent,  na  dat  ick  was  ontfangen,  | 
En  leet  om  mij  nent  wil  niet  weynich  herte-prangen ;  \ 
i  Ghy  hebt  my  binnen  u  een  ruymen  tijt  gevoet, 

Maer  tis  geen  w7are  gunft  al  wat  gelchieden  moet : 
V  daet  en  haer  gevolch,  die  niet  en  is  te  prijfen, 
Kan  door  een  vafte  peyl  u  fwacke  liefde  wijfen ; 

Ghy waert als  geenen  tijt  gcfcheyden vande  vrucht,  I 
En  fiet !  terftont  verdween  u  ganfche  moeder-lucht,  i 
Soo  haeft  ghy  beter  mocht,  al  waflet  tegen  reden , 
Soo  lietje  defe  vrou  in  uwe  plaetfe  treden ; 
Die  heeft  my  jaren  lang  met  hare  borft  gelaefc 
Terwijl  ghy  aende  jeucht  den  loffen  breydel  gaeft ; 
Die  heeft  fich  niet  ontfien  haer  plichten  uy t  te  voeren, 
Schoon  oock  aen  alle  kant  haer  rauwe  tepels  fwoeren, 
Die  heeft  niet  eens  gefchroomt?oock  met  eê  harde  bo» 
Te  laven  mijnen  brant,  te  leflen  mijnen  dorftj 
Die  heeft  tot  aller  tijt,  oock  inde  koude  nachten , 
Mijn  iwackheyt  by  ge  weeft,  mijn  fchreyen  willen  achté, , 
Mijn  leden,  (choon  befinet,  met  handen  aengetaft, 
En  ftaech  op  mijnen  dienft  in  alle  vlijt  gepaft . 
Ey,  laet  u  mijn  beley t  niet  buyten  reden  dencken, 
Of  fchoon  ick  boven  u  haer  eere  met  geichencken, 
Ick  ben  van  u  (tis  waer)  maer  oock  van  haer  gevoeü, 
Van  haer  met  reyne  melck,  van  u  met  epckel  bloet  j 
Tis  licht  in  dit  geval  u  plichten  af  te  fcheyclen , 
Daer  is  een  wijt  verfchil  te  vinden  tuflchen  beyden, 


MOEDER.  47 

^  Sy  droech  my  opten  hals,  en  ghy  in  uwen  fchoot, 
Sy  mee  een  vryen  wil,  maer  ghy  uyt  enckel  noot. 
]>aer  ging  de  moeder  heen  met  tranen  op  te  wangen, 
:ljlet  droef  heyt  inden  geeft  en  felle  fpijt  bevangen , 
!|  Vermits  fy  in  't  geding  haer  wille  niet  en  had, 

Daer  juyft  haer  eygen  foon  alleen  als  rechter  fat. 
leert  dit,  befcheyde  vrou,  met  reden  overleggen, 
In  weecht  in  uwen  geeft  wat  voefter  is  te  1  eggen, 
Weet  dat  u  goede  naem  van  haren  glans  verlieft 
Indien  u  weerde  vrient  een  tweede  moeder  kieft. 
Wanneer  een  defcich  man  laet  vreemde  minnen  luieren , 
totfehijnt  te  iijngefeyt,  het  wijf  heeft  malle  kueren, 
Of  al  te  vyfen  kop,  of  al  te  ftegen  neck, 
Wat  heeft  een  teere  vrucht  te  fuygen  haer  gebreck  ? 
letfal  in  tegendeel  u  goeden  aert  betuygen, 
idien  men  kinders  fiet  aen  uwe  tepels  fuygen, 
»  Tis  eere  voor  de  vrou,  wanneer  de  man  gedoocht 
»  Dat  fy  een  aerdtch  kint  uyt  haren  boefem  foocht. 
'iaeckt  hier  geen  onderfcheyt,  laet  alle  friflche  vrouwen, 
Ioedanich  datfe  fijn, haer  eyge  vruchten  houw7en,  <t 
En  foo  daer  eenich  menfeh  van  adel  maeckt  gewach, 
Maeckt  dat  het  voetfel  felfs  oock  edel  wefen  mach  j 
daer  defen  onverlet,  ick  vinde  menich- werven 
)at  oock  een  eygen  kint  mach  uwen  boefem  derven, 
Want,  fijtje  geyl  of  boos  of  met  de  kop  gequelt,, 
Soo  kieft  een  ander  min  die  beter  is  geftelt.  b 
fis  dienftich  aengemerekt,  als  jonge  vrouwen  foogen , 
)at  fy  niet  aen  het  volck  haer  naeckte  borften  toogen, 

J  O     ?  b  Quant  a  moy 

(did  M.  loub.) 

-fuislogéla,  quefi  ma  femme  eftoitentachée  ci'aucun  vice  que  je  f^eufTeJe  ne  permettrois  aucunemcut 
u'cilealaitaft  nos  enfans,öc  ainfi  le  doit  faire  chacun.  Üv.5,  chap.i. 

Fff  4  Voor 


a  Matres  fris  'tpf& 
uberibus  infantes  ct- 
lere  fóbent  nuüo  no- 
hilitatti Jive  humt- 
Utatis  habito  rejpec- 
tu.Kecker.  dijput. 
patt.28.  Prob.  i&\ 
Tholof.ij.-  c.  uit. 
Card.  de  variet* 
1.8. Richter,  axiom. 
ceconomic.  ^7.  Bt- 
fold.  ad  Li.  ff.  de 
Juft.  &  jur.  quaft* 


4&  M  O  E  D  E  % 

Voor  al  niet,  als  de  jeuchc  te  voren  haer  bekent 
Sit  by,  fit  over  haer,  of  immers  daer  ontrent, 

Sy  doen  een  eerbaer  werck  die  hier  den  boefem  decken, 

Of  uyt  de  kamer  gaen  of  elders  haer  vertrecken, 
Weet  dat  een  dertel  wicht,  tot  vuyle  lult  gefint, 
Geen  aengenamer  ding  als  naeckte  leden  vint . 

Ift  niet  een  felfaem  ftuck  dat,  oock  in  onfe  dagen, 
a  AtuMt  Beza  in  [)e  groote  van  het  lant  den  boefem  open  dragen,  * 

prafatïone  Poëtica        .P  11  j  ï  • 

in  David.  tfd  **-     Hn  toonen  alle  man  dat  voor  een  '  veerden  vnent 
tlT'cciare  fmum     Verfegelt,  toegedaen,  en  opgefloten  dient  ?  b 
fimuUt,  mam-  Hoe  plach  een  ydel  ooch  hier  op  te  koomen  loeren , 

ma (que  cueree! ,  -  t*  n  ;1    1  1    1  n 

ztfaperobjeciat  te-  En  door  een  Itil  ghepey  s  de  luiten  om  te  roeren 

g  wia^a  Tot  aen  het  diepfte  merch  2  hoe  menich  dertel  quant 
i*m  chuBm  ofien-     Ontfangt  uyt  dit  geficht  een  ongetoomden  brant? 

ditoprs,  coüoaui  Z>      J  O  O 

fuperbi         1  en  is  met  geenen  mont  ten  vollen  uyt  te  drucken, 
1  Waer  toe  ^t  los  gheficht  de  fiele  weet  te  rucken ; 

b  n^iv£m'n  '*     Hoe  verre  dat  het  vyer  door  al  de  leden  fchiet 
ad  Demetriadcm       Wanneer  de  loflè  jeucht  een  naeckten  boefem  fïet ; 

Dat  Paris  van  de  luft  foo  diep  is  ingenomen 
TÏ^rrX^T  *s     Helene  felfs  ten  deele  by  gekomen, 
'ntfeitfefe  ejfe  fui-     Si  j n  licht-ontfteken  hert  ontfing  een  fhelle  vlam 
t^btlZt»     Om  datfe  wat  te  bloot  uyt  hare  kamer  quam :  ? 
pamnonnu  £  j\ls  Strato  bv  geval  een  naeckte maecht  beloerde. 

n;idxt>me  pallia  rt~  .     .       /  O  * 

voiuto  cervicesap.  Hy  viel  in  heeten  brant,  die  hem  de  linnen  roerde .5 
^pw#^     Ey  liet !  de  jonge  wulp  en  lijn  geminde  itert, 
m^e  nmn.zs.        £er  fa  hv.eenich  lief  van  hare  mnü  verweif :  d 

c  Ipfe  Parit  mM  V  a  f 

firtur  perïtjje  Lzcc- 

m,  cum  Menela&a [urgcret  e  tha-lame.  V-ïofet  l. 

d  Aritioclea  puelU  formofiffimx  mm  lovt  facrificinm  .f&Bura.  muU  a  Stralone  vifaejfet,  amore»  fóxgno  utr'wf 
malo,  juvenem  inemdit .  nam  cum  eadapj  ilU  a  Callifthenc  ametrttur-,  nuptiarum  die  amantium  manibas  ejl  difcet 
ta\  BtratQ &ntémin  omnium  conjbiciu»  fupra  ipfamvirgincm  ferro  fefe.  \ugulavii.  Pipifftrsh*  in  atnatw.  narrM 


Nudato 
men 


MOEDER,  49 
)at  Caracalla  viel  (gewis  te  fijner  fchande) 

,n  door  een  hittich  bloet  in  vuyle  luften  brande,       (wijf a  Mhm  sPlrt!*~. 

Nam  hier  fijn  oorfpronck  uy  t>  eenichoon,  maer  liftich  m ,  remia,  quu 

Verlockte fijn  geficht  ontrent  haer  naeckte lijf.  a 
V"at  noemick  vyeerelts  volck?  ach!  David is  gevallen 
Jiet  totte  luft  alleen,  maer  tot  een  dadich  mallen  % 

En  fiet  1  dat  inde  man  de  boofe  luften  blies, 

Dat  was  een  fchoone  vrou  die  hare  leden  wies.  b 
:k  achec  dat  de  geeft  van  fchilders  en  poëten 
>it  oock  in  ouden  tij  t  ten  vollen  heeft  geweten , 

Want  om  te  beelden  uy t  de  rancken  vande  min., 

Soo  voerd'  het  geeftich  volck  een  naeckten  jongen  in.  c  si 

D  1  •  1         A  Itbajtcet;  antene- 

,cta:ön  wort  een  Hert,  en  vraechje  na  de  reden  i 
lach  de  jacht-goddin  en  hare  bloote  leden  , 
Een  helt,  een  dapper  man,  een  prins  van  hoogen  geeft 
Siet  maer  een  naeckte  vrou,  en  is  terftont  een  beeft  j 
•en  beeft  vol  geyie  Tucht,  gelijck  het  wort  befchreven, 
,en  beeft  door  hittich  bloet  tot  luften  aengedreven, 
Een  beeft  dat  grillich  is,  en  tracht  te  fijn  gepaert 
En  buyten  fijn  geflacht,  en  tegen  fijnen  aert.  d 
Vilt  u  dan,  jonge  vrou,  voor  dele  klippen  hoeden, 
,n  laet  u  fchoone  borft  geen  vuyle  tochten  voeden3 


(umlulia,  Ahtonï- 
ni  Caracalkimpe^ 
vatoris  Romanino~ 
verca,  muiter  for- 
ma  eleganti  Ö»  e~ 
gregid,  fe  maxima 
parte  corporü  co- 
ram  Antonino  ipfi, 
qua  ft  per  mgligen- 
tiam,  nudajjety  ea~ 
quenuda  conJpetfA 
dixijfet  AntoninuA 
Itbidme  ttfluans, 
ViJItm  fi  lieer  et  t  re- 


fcis  imperatorem  ef- 

ly  lach  de  jacht-goddin  en  hare  bloote  leden ,  _ 

to  Antoninus  ad  c- 
beundum  fcelus  au- 
daciorfaclm  ,  no- 
'vercam  uxorem 
duxit .  t  ujus  rei 
nonnibil  ettam  m&- 
minit  Bald.  noïiet 
ïn  cap.  ï.  colum. 
,ult.  de  ConHitut. 
&  late  Tiraquell. 
leg<£-  connub.num. 
J2.  &feq. 
b  2. Reg.  n.  De 
qua  re  loquens  Au- 
gufttnm  in  libro  de 

wfiate  mulierum ;  David,  inquii,  iüe  fanclijfimu*  mille  pajfionibmprejfws,  vidit  mulierem  nttdam Jlatimho- 
uctdium  fimul  fecit  &  adulterium. 

Memorat  P'tn.  Itb.jé.cap  s.  fwtulachrum  Cupidinis  nudi  in  Varia  Colo?uaEropontidis  opzt4  eximium  Vraxitelü* 
l&  eundem  nudumdepingit  Pbilrftratuó  inimaginib.  qutn&  ip/ius  mater  Ventu>  fcortorumprafes,a  Jlatuarijs  & 
nlptonbus  nudadepirtgitur,  ut  pajfim  mzmerant  Lucianzts  &  Tbeodorttu*  Cyrenenfis.  Et  Arnobtm  adverfus  gentes 
(putat.  Ito  6.  ad  libidmew»  inquit,  concitat  Venws  nuda,  Et  pajfim  poet*  ;  nuda  Venus  madtdat  exprimit  imbre  co- 
fUyOvid.  nudfi  recedeVenus,  Mart.  ére  rationes  pulcbrastradit  Fulgent.  lib.2.  Mytbolog.vel  quod  ajfeclatores 
os  nudu  dimittat,  ve!  quodltbidinis  crirmn  nunquam  ita  fit  ceiatum,  quin  tandem prodat  ur,  vel  ^uodnudps  maxi- 
conveniatyvel  quiafouodjam  diximuf)nuditas  ad  libidinem  provocet. 

Cervum  m hieroglyphicü  hommem  libidimfum  fignificare ob  infignem  cmimmtk isliw  laftiviftm*  &  Vcnerii  etiam 
'ton*)  utfcrunt,  appetsntiam.  vtd.  lob.  Fkr.  Ub.  7.  hkrog'y.  cap.10. 


Maeckc 


M  0  E  <T>  E  %. 

Maeckt  datje  voor  het  volck  u  teere  leden  deckt  , 
Op  datje  geenen  menfch  in  beefte-luften  treckt. 
Doch,  foo  daer  yemant  is  die,  naer  een  angftich  poogen, 
De  vrucht  van  hare  jeucht  geen  macht  en  heeft  te  foogen 
Alft  immers  wefen  moet,  foo  let,  vriendinne  let 
Wie  datj '  in  uwe  plaets  als  tweede  moeder  fet . 
Laet  yemant  eenich  lam  een  geyten-elder  fuygen, 
Het  krijcht  een  gey ten  aert ;  de  wolle  fait  getuy gen : 
Want  fchoon  fijn  eërfte  bont  was  uytter-maten  facht, 
zstefano  Guazx,     f-jet  krijcht  door  geyte-melck  een  harde  geyte-  vacht. 

delactvd.  converf.  i     n  Tl       V •       -     t     tC  i  &/ 

ub.s.ioubertMb.s.  Men  lecit  van  ieker  kint  in  bollenen  opgetogen, 
vrror.  Fof.  cap.i.       ^      vuy le  feuch  fij  n  voetfel  had  gefogen , 

En  als  het  grooter  werd  en  hooger  was  bejaert, 
b  vives  hk  de      Soo  haddet  inder  daet  een  rechte  feugen-aert,  b 
^tdJ^Z'^T  Ten  was  niet  uytten  dreck,  uy t  modder  niet  te  keercn  y 
Het  rolde  in  het  flick,  oock  mette  befte  kleeren , 
Het  vont  fijn  beften  dranck  ontrent  een  vuyle  plas, 
En  niet  en  achtet  fchoon,  als  datter  leelick  was. 
Het  is  een  Frans  gebruyck  een  geytjen  uyt  te  kiefen, 
Wanneer  de  voefter-wijfs  haer  eerfte  foch  verliefen, 
En  dan  foo  koomt  het  kint,  foo  dickmael  als  het  dorft, 
En  voucht  fijn  teeren  mont  ontrent  de  geyte-borft ; 
Het  wicht  aldus  gevoet  heeft  wonder  vreemde  grillen , 
Heeft,  ick  en  weet  niet  wat,  dat  niet  en  is  te  ftillen , 
Het  trippelt  alle  tijt,  en  ftaech  een  nieuwen  fpronck, 
En  heeft  fich  over  al  gelijck  een  geyte-jonck. 
Treet  vorder,  mijn  vernuft,  om  yeder  een  te  toogen 
Hoe  veel  het  ganfche  lant  leyt  aen  het  kinder-foogen ; 
Koomt  hier,  o  jonge  vrou,  en  hoort  een  vreemt  geval 
Dat  u  het  krachtich  foch  voor  oogen  ftellen  fat 

Vet 


MOE  D  E  K. 
j:el  adels  uyttet  hof,  veel  ridderlicke  mannen, 
k:el  herders  uyt  het  wout  te  (amen  acngefpanaen 


Gaen  jagen  opten  wolf,  die  met  een  feilen  tant 
Verfcheurde  wat  hy  vont  in  al  het  platte  lant ; 
k  tocht  gaet  dapper  aen  :  een  deel  verwoede  dieren y 
ledreven  uyt  het  bofch,door  roepen  ende  tieren 
Vervallen  op  een  houck,  daer  menich  Warre-net 
Staet  liftich  uy  tgebreyt,  en  na  de  kunft  gefet: 


iftil)  defcrire  une  hiftoire  qui  futrecitée  (moy»prefent)  par  monfieur  de  Humier 
,•63.  devant  mofifieur  Frere  du  Roy  Charles,  qiu  depuis  a  efté  nomme  Henry  troifie 
:.  c'cft  qu'es  forefts  d' Ardeune,  eVc.  * 


Wonderwere  ghe* 
febiedenijfe  voor 
waeraebtieb  ver' 
haelt  by  Simon 
Goulart ,  in  bet 
tweede  deel  van  fijn 
Wonderbare  ende  ge- 
denckwi  t  rdigbe  Hi- 
Jlorien  cap.  Enfant 
êflevé  parmi  les 
Loups.   Ie  vay 
au  jour  S.  André 
me  Roy  de  Fran- 


Ggg  1 


Hier 


fi  MOEDER. 

Hier  ftaen  de  jagers  vaft  om  dit  gebroet  te  quellen , 
Hier  ftetmen  menich  beeft  ter  eerden  neder  vellen, 
Een  wreede  wollefin,  wel  vande  grootfte  flach, 
Vocht  daer  een  langen  tij t  tot  datfe  neder  lach ; 
Hy  die  het  monfter  treft  vint  fich  in  haeft  befprongen 
Niet  van  een  ander  beeft,  maer  van  een  naeckten  jongen, 
Out,  foo  het  fchijnen  mocht,  ontrent  de  feven  jaer 
Die  huylde  door  het  bofch  en  maeckte  vreemt  gebaer; 
Hy  was  van  bruyne  verw,  en  toond'  een  felfaem  wefen, 
Sijn  hayr  door  al  het  lijf  als  borftels  op-gerefen, 

Sijn  nagels  wonder  lanck,  fijn  ftemme  byfter  wreet, 
Men  hoord'  een  luyde  galm ,  maer  echter  geen  befche 
De  jagers,  die  het  kint  in  dit  gewoel  vernamen, 
Sijn  dapper  inde  weer  en  voughen  hen  te  famen , 
Daer  ftaet  de  jongen  vaft,  daer  wort  hy  opgevat, 
En  vande  rouwe  jeucht  gedragen  inde  ftadt  • 
Maer  fiet !  het  menfehen-kint  en  wil  geé  menfehë  kenne 
Noch  by  de  menfehen  fijn,noch  aen  de  menfehen  wenne 
Ten  fpreeckt  geé  menfehë  tael,  maer  eenich  dom  gerae 
Ten  wil  geen  menfehen  fpijs,  maer  niet  als  bloedich  2 
Het  fchopt  de  pap-pot  om,  het  bijt  die  hem  genaecken, 
En  wat  de  keucken  fchaft  en  kan  hem  niet  vermaecken, 
Sijn  wefen  is  verwoet,  en  byfter  onbevreeft, 
Het  beek  gelijck  een  menfeh,  de  refte  maer  een  beeft; 
Met  vaften  niettemin,  tot  op  gefette  tijden, 
En  weder  als  het  dient  hem  eten  voor  te  fhijden, 
Soo  wert  het  felfaem  kint  ten  leften  noch  getemt, 
Sijn  wilde  fucht  verjaecht,fijn  harden  aert  gedemt* 
Hier  dient  voor  al  bemerekt  en  waer  te  fijn  genomen, 
Hoe  dat  een  menfche -vrucht  is  in  het  bofch  gekomen. 


MOEDER.  ?3 
En  door  wat  ongeval  een  redelicke  fiel 
Tot  bloet,  en  rauwe  fpijs,  tot  beefte-luften  viel. 
J:ns  als  de  koude  lucht  haer  rijm  begon  te  worpen , 
J)0  waflcr  fchamel  volck  uyt  veelderhande  dorpen 
:  j  Getoghen  in  het  bofch,  gevallen  in  het  wout , 

En  kapte,  daer  het  viel,  lij  n  noodich  winter-hout. 
Ie  wachters,die  de  forch  van  alle  groene  dreven, 
|m  boomen,  van  het  wik,  van  haegen  is  gegeven, 
i  Sijn  dapper  inde  weer,  om  even  dit  gewek 
5  Te  weeren  van  het  bofch,  te  drijven  uyttet  velt; 

1)0  haeft  fy  mette  ftem  maer  aen  het  wout  genaecken , 
>o  kraemt  een  yder  op,  en  poocht  hem  wech  te  maecken , 
Een  deel  laet  in  het  bofch  al  watter  is  gekapt, 
Een  deel  haer  bylen  felfs,  om  niet  te  fijn  betrapt. 
]zn  vrouw,  die  met  haer  kint  was  tot  den  houw  gekomen, 
oor  onver  wachten  fchrick  ten  hoochften  ingenomen, 
Geefc  fich  met  al  het  volck  foo  jachtich  op  te  vlucht, 
Dat  fy  door  groote  haeft  daer  laet  een  teere  vrucht : 
gaet  in  defen  angft  een  ruyme  wijle  dwalen, 
t  naer  een  lange  wijl  de  fon  begon  te  dalen, 
Doen  keertfe  wederom;  maer  fy  (eylaes ! )  en  vint 
Noch  haer  vergeten  tuych,  noch  haer  verlaten  kint; 
*rax  hier  op  naer  het  dorp,  om  vrienden  ende  magen , 
<  m  yeder  diefe  kent  na  dit  verlies  te  vragen ; 
Sy  roeptet  door  het  bofch,  fy  klaechtet  alle  man , 
Sy  fpreeckt  de  wachters  felfs,maer  niemant  weter  van : 
lier  over  is  de  vrouw  in  groot  verdriet  geflaghen, 
laer  man  is  ongefint,  de  Rechter  laetfe  daghen, 
En  doet  een  hoogen  eyfch,  en  maeckt  het  wijf  verdacht 
Haer  kint  met  eygen  wil  te  hebben  omgebracht ; 

°gg  3  sy> 


5-4  M  O  E  D  E  %. 

Sy,  van  een  kleyn  beley  t,  en  kleynder  van  vermogen, 
Is  met  haer  drouven  man  in  ftilte  wech-getogen, 
En  federt  haer  vertreck  en  heeftmen  noy  t  verftaen 
Waer  dit  verdrietich  paer  te  famen  is  gegaen : 
Dan  wat  het  kint  belangt,  men  hout,  op  vafte  gronden, 
Dat,  als  het  vanden  wolf  was  in  het  bofch  gevonden, 
Het  na  deflelves  aert  en  aengeboren  kracht, 
Is  in  het  duyfter  hol  fijn  jongen  toegebracht. 
(Veel  fchrij  ven  dat  het  beeft  fijn  vreeflelicke  tanden 
Kan  vougen  na  den  roof,  gelijck  als  menfchen  handen 3 
En  dat  het  fchapen  felfs  kan  dragen  inden  mont, 
aDeLupoa&nosfe-    £n  eVenwel  het  vee  kan  laten  ongewont: )  a 

rente  via* Mianum  .  r      1       ri  r 

hipt.  de  Anima!*-  Sijn  jongen,  ioo  het  lchijnt,  te  voren  lat  gegeten, 
hmkb.12.  cap.ji.  £n  hebben  op  het  kint  niet  happich  aengebetcn, 

Maer,  door  het  voorich  aes  ontfteken  vanden  doift , 
Sijn  met  een  grooter  luft  gevallen  aende  borft  j 
Hier  meyntmen  dat  het  kint,  als  onder  hen  gelegen, 
De  fpenen  vande  wolf  heeft  inde  mont  gekregen , 
En  dat  hier  uyt  het  beeft,  verweckt  tot  beter  fucht, 
Het  kint  heeft  aengc veert  gelijck  een  eygen  vrucht . 
Tis  menichmael  gefien,  gelijck  men  kan  betuygen, 
Wanneer  daer  eenich  beeft  koomt  vreemde  boi  ften  fiiyg 
Dat  ftrax  het  voefter-dier  het  fuy geling  bemint 
Niet  als  een  vreemt  gebroet,  maer  als  een  eygen  kint ; 
Siet  wat  de  borft  vermach !  miffchien  om  defe  reden 
Soo  heeft  de  felle  wolf  het  menfchen-kint  geleden, 
Doch  hoé  het  wefen  mach,  of  watter  is  gefchiet, 
Men  t wijffeit  aende  faeck,  en  hare  waerheyt  niet ; 
Tis  ja  het  eyghen  kint,  dat,  in  het  bofch  gebleven, 
Had  by  de  feven  jaer  int  wilde  moeten  leven, 


MOEDER.  f$ 

Dit  blijckt  eerft  uytten  tijt>  die  op  den  jongen  paft, 
Maer  dit  bewijs  aiieen  en  ware  niet  te  vaft ; 
vlen  weet  op  beter  gront  de  faecke  na  te  fporen, 
i  pm  datmen  aen  het  kint,  juy  ft  als  het  was  geboren, 
ilf  Een  fèlfaem  over-fchot  van  kleyne  leden  vant, 
r   Ses  teenen  aende  voet,  fes  vingers  aender  hant  ; 
)ies  als  de  ganfche  buert  quam  met  een  groot  verlangen 
Het  vreemde  maeckfel  fien  wanneer  het  was  gevangen  , 
Soo  werter  vaft  geftelt,  dat  hy  de  jongen  was 
Wel  eer  door  ongeval  verloren  in  het  gras . 
Het  kint,  door  goet  beleyt  van  wreetheyt  afgeweken, 
;  tegan  den  achtften  maent  na  menfehen  aert  te  fp  reken, 

Ontdeckt  voor  al  het  volck  hoe  dat  hy  was  gevoet 
I  Met  vleys  van  eenich  beeft,  of  met  geronnen  bloet  j 
f  leyt  mede  dat  de  wolf  en  alle  wilde  dieren 
iem  plegen  over  al  te  ftreelen  en  te  vieren, 
En  datter  nimmermeer  een  fchaep  en  was  gevat, 
Of  dat  hy  mettet  beeft  oock  vande  bouten  at. 
Ten  leften,  als  het  kint  vergat  fijn  vinnich  woeden , 
00  wopndet  in  het  dorp,  en  leerde  fchapen  hoeden, 
Tis  neerftich  om  de  koft,  en  veerdich  over  al, 
En  vlytich  inde  weer,  en  yeder  lief-getal. 
4aer  hoort  een  felfaem  ding  •>  noyt  fchapen  hem  bevolea 
,n  worden  aengeranft  of  van  het  Wilt  geftolen, 
Geen  beir,  geen  loofe  vos,  geen  dier  van  al  het  wout, 
En  beet  aen  eenich  vee  den  jongen  toe-betrout; 
il  wat  hy  metter  hant  maer  eens  en  quam  te  raken, 
)at  fachmen  nimmermeer  by  eenich  dier  genaken ; 
Men  hout,  dat  om  de  kracht  van  fijnen  wilden  aertr 
De  kudde  was  bevrijt  en  voor  het  Wilt  bewaert: 

Ggg  4  Dit 


5-6  MOEDER. 

Dit  bracht  hem  groote  winft ;  want  als  de  lieden  fagen 
Dat  oock  fijn  fpeeckfel  felfs  was  machtich  wech  te  jagen 
De  klauwen  vanden  wolf,  foo  bracht  hem  y eder  gek, 
En  kocht  van  fijnder  hant  de  vrydom  van  hec  velt  j 
Dit  bleef  den  jongen  by  geheele  feve  jaren, 
En  doen  is  defe  kracht  allenxen  wech  gevaren , 

Soo  dat  voortaen  de  wolf  fijn  ouden  vrient  vergat  y 
a  Neef** fmgui*-     En  fonder  onderfchey t  van  alle  fchapen  at .  a 
re  hoe  tji  exempiu.  Leerc  hier  0  jonge  vrou,  wat  onbekende  vlecken 

hommes  entm  a  >    )       o  > 

brutü  nutritos  ejfe  \j  kinders  uytte  melck  van  vreemde  borden  trecken ; 

rarum  in  Hisïorijs  i  •  1  •  •  1    1     1       l  1 

non  efi.  Femnt  e-     Leert  hier,  o  jonge  vrou,  gelijck  de  daet  betuyehr, 
Z^iZfZ     Dat  ycmant  beeftich  worc  wanneer  hy  beeften  fuycht 
entitntum  fuif:  f^oe  menich  eerbaer  wijf  heeft  dochters  opgetogen, 

Telephum  Aganes    _  .    .  .  -     i  •  i  i       I  I 

&  uercuits  fihmn  Die  buyten  alle  tucht,  en  in  het  wilde  vlogen  1 
tpTVrtt^uf^     Men  wift  niet  hoe  het  quam,  maer  die  hetonderfocht 
hum  Akxxndmm     yont  dat  haer  voefter-wijf  niet  veel  en  had  gedocht* 

fenbunt  ab  urfa  e-  111.  >  1      ,  ° 

4ui,*tumefe:  Mgi-  Hoe  menich  aerdich  kint,  geiont  en  wel  geboren, 

fium  vero  Thiefi*  r  T     r    1  r>  1         •     r  •  1  l 

&  Teiopufiimm*  Heert  door  een  Inoode  min  lijn  eygen  aert  verloren  1 

caprd,  ficut  Ailia- 

nm  memorU  prodidit :  fed  propim  ad  rem  de  qua  agimm  accedit  id  quod  Ich.  Camerarini  in  Medit.  Hiflcr.  part 
tap.7S.  fcriptum  reliquit  ,  ex  aiditionibus  Lamberti  Schaf nabitrgenfis  ds  rebm  g:ftis  Germanorum  id  fe  hab 
*t[fcrens:  Anno*  inquity  M.  D.  XLI  V  quidam  pucr  in  partibtu  Hajfm  efi  diprehenfus.hic,  ficut  pofteacognit 
eft  ér  *pfi  retulit,  quum  trium  cjfjt  annorum,d  lupii  cH  raptus  &  mirabilitir^ducatai  .  nam  quamcun^ue pr*J 
lupipro  ciborapueranty  fmpcr  meliorem  partem  fumentes  ipfi ad  vorandum     «uebant,  tempore  vero  hiemisfove. 
fodientts  folia  atborum  ér  alias  hvrbaó  imponentes,  puerum  fuptrponebant,  ér  fefe  circitmponentcs  fic  euma  frig 
defendebant;  ipfum  vero  manibus  ér  fedibus  repere  cogebanUO*  fecum  currire  tam  diu  quoad  ex  ufu  eorum  veloctt 
temimitabatur  ér  faltns  maximos  faciebat  \  hic  tandem  ab  hominibus  deprehenfus,  lignis  circumligatus,  ereclm 
udhumanam  fimüttudinem  cogebatur.  Idem  x&opuerfpitu  dicebat femnltoxarius  cum  lupls.fim feejf.tyquam  c 
hominibus  dehgere  converfari*  Puerifte  in  curiam  Henriet  principis  Hzffiz  pro  JpeÏÏaculo  efi  allatus .  Hoe  etiam  eod 
tnno  contigit  in  Wederaviam  w#&Echtzel,l£i  enim  puer  xij.  anncrum  Mm  lupii  eratin  filvd  qua  vulgo  dicit 
die  Hardt, ér  in  venatione  d  nobilibus  hyberno  tempore  captus.fujt.  ..hacienus  Camerarius.  Sirndem  fre  hiflori 
refert  M.  Drejfirtts  in  hbro  quem  de  nova  0»  antiqua  lltfciplina  conferipfit.  Recïè  hanc  mattriam  exclamationeh 
conc'udit  Camerarins  ;  quü,  wquit,  hanc  dtjparem  nat  ara,  Cênvetfationem  non  admirabitur  ?  apparet  fanèverè 
turn  cjfe  confuctudimm  ejfc  aluram  naturam,  imo  mttrdum  mturd  tjfe  potiorem,  aliamfcrè  jïmiiem  fcjioriam  rc 
Goulartiw  ér  quidem  uoïiri  tempgrü,  ndnurab.  hifi.  lik*t» 


MOEDER.  # 

11 ' !  Het  is  een  goede  leer,  het  is  een  oude  vont, 
P    De  vifch  aert  na  de  Zee,  de  plante  na  de  gront. 
'\  Vie  goede  kinders  heeft,  en  niet  en  wil  verlieten , 
)ie  leere  met  befcheyt  een  goede  voefter  kielen,  a 
En  dat  op  defe  peyl ;  let  op  een  handich  wijf, 
Van  leden  wel  gemaeckt,en  van  een  vleeffkh  lijf, 
ihn  aengename  verw,  en  luy  ver  aende  tanden, 
|}eboren  inden  ring  van  onfe  Nederlanden, 
Niet  root  ontrent  de  neus,  niet  elders  ongefont, 
En  die  geen  vuylen  ftanck  en  aeflemt  uy  tten  mont* 
Niet  al  te  byfter  fchrael,  niet  al  te  (eer  gefwollen , 
Met  braflen  niet  gewoon  haer  leden  op  te  vollen  ^ 
Niet  in  haer  eerfte  jeucht,  niet  al  te  feer  bejaert, 
En  die  voor  dele  mael  een  foontjen  heeft  gebaert,  b 
TOie  niet  en  is  gewoon,  door  fpijt,  en  hevich  ky ven, 
|Df  door  een  mallen  angd  haer  vruchten  af  te  drijven  % 
Niet  treurich  uytter  aert,  of  die  geduerich  klaeght, 
Of  die  een  verflen  rouw  in  haren  boefem  draeght, 
jsïiet  tot  onguerc  luft,  tot  fnoupen  niet  genegen , 
Die  voor  een  dertel  wicht  niet  bloot  en  heeft  gelegen , 
Die  in  onkuyfche  jock  haer  vreuchde  niet  en  raept, 
Die  niet  te  veel  en  drinckt,(r)  en  niet. te  vaft  en  flaept.  d 


Hoedanige  voe- 
fter te  verkiefeii 
als  de  moeder 
nietiboghen  en 
kan. 

a  Vide  notandst  di 
nutrice  eligenda  a- 
fud  Roderic.  de  Cx*> 
pro  de  morb.  Ma-. 


&  A  f^avoir  s'ily 
a  queition  d'une 
fiüe  \  car  le  laiflr 
de  celle  qui  a 
faift  un  fils  cft 
meilieura  nourir 
une  fille,&,a.u  có- 
traire   voyez  les 
raifons  au  liv.  f. 
cap.6.  des  Erreurs 
Popul.de  M.Iou- 
bert.  vid.  eundem 
ad  cpt&sliowm  qui 
doit  plus  long 
temps  tetter  une 
filie  ou  un  fils  ,8c 
combien  chacun. 
chap.ii.  Uv.5. 
C  I).  Hieronymu$ 
LéitA  fUmm  tnjli* 

uens,  nutricem  vetat  ttmuïentam  dut  Ufcfottm  fumi.  Viv.  Ub.i.  de  Chritf.  faem.  cap.  de  edueat.  virg. 
I II  y  aune  rema^quable  hiftoire  a  ce  propos  au  Recueil  des  hiftoires  memorables  de  M.  Goulart  vol. 3. 
eramentoy  (dictil)  qu'autrefois  j'ay  ouy  raconter  au  Seigneur  lofeph  de  ia  Scale,  do&eentre  les  doe- 
es  de  noftre  temps,  &  que  depuis  j'ay  leu  dedans  le  beau  difcours  de  ia  vie  de  luie  Caelar  de  la  Scale ,  fon 
i?ere:  Entre  cinq  filsque  Dieu  luy  donna  fut  un  nommé  Odet,  duquel  Ioieph  Ion  fiere  difoit,  &  a  efcrit 
:e  que  je  reprefente:  Ce  petit  enfant  avoit  ü  belle  fac_on,  que  le  pere  dc  la  tnere  &tous  ceux  qui  le  regar- 
lojent,  luy  porterentune  (Inguliere  bicir  euillance.  Le  pere  1'aymoit  metveilleufement,  ckneantmoins 
Bttant  de fois  qu'il  j  e&oit  les yeux  deflus,  ü fi  onc.oit  le  fourcil,  paroiiToit  trifte, &  de  vilage  abatu,jufques 
i  foiifpirerftellement  que  la  merc,  dame  fort  fage,  cognut  bien  que  le  pere  fe  dcfiqit  de  la  vie  de  leur  petit 
Ddet.  Sur  ce  ayant  requis  fon  mai  j  de  luy  declarer  la  caule  de  tant  de  foufpirs:  garde  vous  bien  (dit  il)  de 
llonner  a  noftre  fiis  une  nourke  fub j  ede  au  vin ;  j e  prevois  qu'il  fera  cftoufFé.  toüs  les  j  ours  il  repetoit  eelt 
MvertiÖèment  a.  fa  femme,  tant  qu'eüe  aulli  s'en  donna  la  peur  a  bon  efcient.  En  cefte  fólicitude  elle  fe 
cue  une  nuid^Öc  tiouvclanourice  ioïrxwute  abouehée  fur  le  vifagede Tenfancon,  dc  force  cue  g'cn  eftoic 


$-8  MOEDER. 

fai&,  fi !a  mere  eut  tattt  foit  peu  difTeré  de  fe  leuer ;  &  eut  eu  béauceup  de  psine  a  remettre  (lis  le  pet 
lcqu^eichappiunfecond&tuoifii'meperildemorr,  par  IHntemperaftce  dȟne  nourice  jrvrogneffej  c 
fuc  cau'b  qu'on  delai&a  ce  potit  eaeore  bien  j  iun:,  &  me  coin-nis  a  une  fille  de  chambre  pour  le  gaider 
gouverner.  La  pauvre  mere  eilimo:.t,pou.  feftr?  defaicl;e  d'une  mal-lage  nourice,  ion  enfancon  bien 
feuré;  mais  le  pere  l'a  ivertiflbit  de  ne  fe  fier  pas  tant  a  iafille  de  chambre,  &  continuoit  en  fon  tri 
prefage.  la  gouvernante  aimoit  ardainmenc  fon  nouciffon,  &  en  avoit  un  foing  merveilleux.  Maisi 
nuidVelle  fut  trouvée  dormante  avec  le  petit,  aagé  de  deux  ans,  eftoulFé  entre  fes  bras.  le  nVn  puis  ela 
d'avantage. 

si  piitu  me  m*  Haer  tepels  root,  en  eaef ;  haer  borften  blau-geadert . 

éiensfu/penditur  &  *  n    n    3"  •  J 

MediUbaur,  re^o-  En  van  een  valte  ttort,  en  ront  in  een  vergadert* 
ïiTfittt    Haer  foch  van  foete  geur,  niet  fchrael,  en  niet  te  vet, 
jidet,  optimum  efi    Maer  dat  fich  om  een  hayr,  of  op  een  nagel  fet. 

êenfet  Aetttts.  vtd.     .  -  .  «j . .   .  11 

Rodaic.  de  c*jiro  Siet  daer  een  rechte  min,  gehjeker  naer  het  leven 

m"~     lieden  vande  kunft  is  g^ftich  af  gefchreven: 

Doch  foo  ghy  defen  (lach  niet  byder  hant  en  vont, 
Ten  minften  brengt  het  ftuck  foo  na  ghy  immer  kont. 
Acnmerckinghe  De  fnelle  jaren  eaen :  u  teerefpruytenriifen, 

roeiende  de  op-  1    r  1     •       11  f  •  f  "C 

voedinghc  der  Dus  poochtle  vander  jeucht  haer  plichten  aen  te  wijlen 
kinderen.  Tis  goet  dat  yemant  komt  uyt  eenich  goet  geflacht 

»  Maer  tis  al  nutter  ding  wel  op  te  fijn  gebracht : 
Hoort,  moeder,  hoort  u  les ;  tis  niet  genouch  te  baren, 
Het  kint  is  u  beflach  tot  aende  feven  jaren; 

Het  kriecken  vanden  dach,  fijn  jeucht,  en  eerfte  gront 
Beftaet  in  u  beleyt,  en  hangt  aen  uwen  moat : 
Ghy  moet  het  rouwe  lant  als  totte  vrucht  bereyden, 
Befpitten,  open  doen,  met  greppen  onderfcheyden, 
Het  onkruyt  roeyen  uyt,  oock  vanden  eerften  dach^ 
Op  dat  u  weerde  man  daer  namaels  faeyen  mach. 
Wac  ifler  menich  wi  j  f  dat  niet  en  plach  te  paflen 
Op  dit  gewichtich  ftuck,  maer  laet  de  kinders  waflert 
Woeft,  dertel,  quaftich,  rau,  vol  bochten,  onbefnoeyt 
Gelijck  het  wilde  rij s  in  dichte  boflen  groey t ! 


MOEDER  f$ 

jJTat  ifler  menich  wijf  dat  liever  heeft  te  praten, 
)ie  liever  heeft  te  gaen  lavey en  achter  ftraten  , 
Als  met  een  ftüien  geeft  haer  kint  te  wijfen  aert 
Wat  nu,  wat  naderhant  is  nut  te  fijn  gedaen  1 
W at  ifler  menich  man  die  mette  ganfche  finnen , 
)ie  metten  lijve  woelt,  om  goet  te  mogen  winnen, 
En  laet  fijn  weerde  kint,  lijn  alderbeite  fchat, 
Onvruchtbaer  henen  gaen  als  ick  en  weet  niet  wat ! 
)aer  fijnder  in  het  lant  die  honden  leeren  fpringen, 
)ie  quackels  leeren  flaen,  die  vincken  leeren  fingen, 
En  laten  onder  dies  haer  bloet,  haer  eygen  vrucht, 
En  fonder  goede  leer,  en  buyten  alle  tucht: 
ft  niet  een  feliaem  ding  in  kleyne  beufel-faecken 
Te  wroeten  alle  daech  om  groot  beflach  te  maecken, 
En  in  dat  edel  werck,daer  op  de  w7eerelt  ruft, 
Te  wefen  buyten  forch,  te  leven  fonder  luft  ? 
/ oorwaer  die  fijn  gefin  laet  in  het  wilde  groeyen , 
n  niet  als  met  gewin  en  is  gewoon  te  moeyen, 
Die  is  gelijck  een  menfch  die  na  de  fchoenen  fiet ^ 
En  acht  de  voeten  felfs  fijn  eyge  leden  niet : 
Ghy,  let  op  defe  plicht  j  tis  eene  vande  faecken 
Die  u  en  u  geflacht,  en  al  de  weerelt  raecken ; 
O  vrienden,  weecht  het  ftuck ;  ghy  queeckt  in  dit  geval 
De  hope  vande  tijt  die  namaels  komen  &L 
Leert,  jonge  moeder,  leert,  oock  vande  minfte  dieren, 
Het  kinder  onverftant  na  goede  feden  ftieren  ; 

Niet  datter  eenich  man  in  vrouwen  hooger  prijft, 
Als  dat  haer  rijpe  forgh  de  kindcrs  onderwijft. 
Doet  als  de  Nachtegael,  die  leert  haer  teere  jongen 
Hoe  datter  dient  geneurt,  of  uy tter  borft  gefongen, 

Hhh  i  Hoe 


6o  M  O  E  D  E  % 

Hoe  na  de  kunft  gequeelt,  en  grof,  cn  Weder  fijn^ 
En  hoe  de  laege  Item  moet  op  getogen  fijn : 
Maerfouckt  den  hemel  eer  ft,  en  leert  de  jonge  finnen 
God  vreefen^  eere  doen,  en  boven  al  beminnen  j 
Leert  hoe  dat  alle  ding  is  onder  fijn  gebiet,  > 
En  dat  fijn  wacker  ooch  oock  in  hu  du  vlier  fict: 
Leert  dat  fijn  vader-forch  een  middel  heef c  gevonden^ 
Om  ons  door  fijnen  Geeft  te  trecken  uytte  ronden  j 
Leert  dat  fijn  eeuwich  Woort,  het  onbevleckte  Lam, 
Ten  goede  vande  menfch  hier  inde  weerelt  quatïi^ 
Hier  inde  weerelt  fterf,  en  weder  op  gerefen 
Sal  by  den  grooten  God,  fal  inden  hemel  wefen, 
Tot  hy  eens  op  het  left,  en  hier,  en  over  al, 
Op  al  dat  immer  was  een  vonnis  uy  tten  fal ;  I 
Noch  dient  hier  by  gevoecht,  hoe  inde  lefte  tijden 
De  goede  fijn  verheucht,  de  quade  (uilen  lijden  5 
De  goede  fijn  getrooft,  als  Gode  lief-getal, 
De  quade  fijn  geplaecht  met  eeuwich  ongeval . 
9m  Mfrimk  vu u  Leert  vorder  uwe  jeucht  de  rechte  waerheyt  fpreken  l 

m  pttem  non  tok-  r  t        n        r  i  i 

randa,  memkcium,  £n  door  een  loeten  aert  haer  itege  linnen  breken  j 
fiLF^M^ii     Het  lieghen  is  voor  eerft  een  byfter  vuyl  gebreck^ 
Het  ander  dat  ick  haet  dat  is  een  harde  neck. 
Maer  weeft  doch  hier  beforcht,  dat  uwe  goede  feder$ 
Haer  fchicken  na  de  maet  van  uwe  goede  reden  -r 

Ghy,  die  een  ander  leert,  gaet  eerft  in  deuchden  voor,. 
Dat  is  hun,  die  het  fien,  voor  al  het  befte  fpoor  -r 
Leyt  foo  de  jonckheyt  aen,  oock  van  haer  eerfte  dagen > 
Op  datfe  vierich  fijn  het  befte  na  te  jagen ; 

Prijft  veel  de  ware  deucht,  en  fpreeckter  dickmael  van 
JEn  let  op  yeder  kint  hoe  veel  het  dragen  kan  j 

L 


MOEDER.  &i 
aet  vorder  uwe  jeucht  bequame  kunften  leeren, 
)at  fal  haer  groenen  cijt  en  grijfe  jaren  eeren, 
0ac  is  de  befte  fchat  die  t'hiiys  en  over  al 
Haer  teer-  gek,  hacr  vermaeck,  haer  ftetinfèl  wefen  fal^ 
ilat  is  de  befte  fchat  die  mede  wort  gedragen, 
y  t  brant  en  krijchs-gevaer,  uyt  alle  quade  flagen^ 
Die  met  fijn  meefter  fwemt  tot  aende  naefte  ree, 
Oock  daer  het  ganfche  kraem  moet  blijven  inde  Zee? 
>at  is  de  befte  fchat  die  niet  en  wort  geftolen, 
J  moet  een  vluchtich  man  in  vreemde  landen  dolen, 
Geen  rijck  foo  onbewuft,  geen  weerelt  foo  verwoer, 
Die  niet  een  geeftich  breyn  en  goede  kunften  voet  > 
)ie  wefen  aen  het  kint  als  vader  heeft  gegeven., 
khoorter  by  te  doen  den  middel  om  te  leven, 
Hy  pleecht  geen  ware  fucht,  geen  rechte  vader-gunl^ 
Die  kinders  heeft  geteelt,  en  laetfe  fonder  kiinft,  a 
lr\  om  met  goet  beleyt  hier  dieper  in  te  treden , 
oo  prouft  u  jonck  gewas,  en  fijn  genegentheden  y 
Hebt  acht  met  alle  vlijt,  en  dat  van  eerften  acn, 
Waerop  de  fiele  fpeelt,  en  hoe  de  finnen  gaen  j 
Het  is  om  niet  gepoocht  door  ongetydich  ky  ven 
Een  kint  van  goeden  aert  geduerich  aen  te  dry  ven  j 
»  Al  waer  het  innich  hert  is  tegen  aen  gekant, 
»  Dat  wort  te  geener  tijt  de  menfchen  ingeplant» 
Wie  is  fijn  leven  oyt  tot  hoogen  lof  gekomen, 
Die  tegen  fijn  vernuft  heeft  faecken  aen  genomen  l 
»  Wie  heefter  oyt  beroup  ter  eeren  uyt-geftaen, 
»  Die  tegen  fijnen  aert  heeft  dingen  ondergaen  ? 

leur  route,  pour 

neantfe  travailleon  fouvent,&  employé  on  beaucoup  d'aage  a  dreiTer  des  enfans  mx.  ehofes  aufquelles 
als  nc  peuveut  prcudre  piéd.  Monta^n.  iiv.  i .  des  Effais  chap.25 . 

Hhh  1  Hier 


a  Confentamum  eg 
tationi  &  nature 
ut  cpii  vitam  tri' 
huerit-,  vivendi  etia 
facultatem  prdftet. 
Mafil.Hexoi.  hm*8* 


II  efl  difficiie  de 
forcer  les  propé- 
Cons  naturelles; 
d'ou  il  ad v ie  11 1 
que  par  faute  d'a- 
voir  bien  choifi 


6z  M  Ó  E  D  E  R; 

Hier  dient  u  rijpe  forgh  wat  verder  in  te  dalen, 
Des  heb  ick  dele  prent  hier  onder  laten  malen ; 
lek  wou  dat  door  het  ooch  u  mochte  fijn  bekent 
Hoe  vaft  dat  eygeti  aert  is  inde  borft  geprent, 


Aenfïet  dit  finne-beelt,  het  fal  u  mógen  Ieeren 
Dat  aangeboren  fucht  is  cjualick  af  te  keeren, 


Acnfi< 


M  O  E  <T>  E  %  63 
Aenfiet  dit  Enden-ey  by  hinnen  uy  t  gebroet, 
Het  wijft  als  metter  hant  wat  Vrou  Natuere  doet : 
j  hintie  wehft  het  jong  tot  haer  te  mogen  trecken, 
wil  het  mette  borft,  of  mette  vleugels  decken, 
Sy  klaechc  als  haren  noot,  maer  efter  geen  gehoir  j 
Het  dier  heefc  geenen  lufl:  als  in  het  groene  woir : 
fchoon  het  aend:  kant  by  wijlen  is  gedreven, 
ch  heeftet  geenen  fin  om  daer  te  blijven  leven, 
Want  als  Het  wederom  of  flick  of  water  fiet, 
Soo  vintet  fijn  vermaeck,  de  moeder  haer  verdriet  ^ 

ie,  fonder  opten  aert  van  alle  ding  te  mereken, 
Veel  in  fijn  herlfens  fmeet,  en  meyntet  uyt  te  wereken, 
»  Die  miftfijn  ganfche  wit,  of,  wint  hy  fomtijts  wat«> 
»  Het  gaet  al  wederom  den  ouden  karre-pad . 
et  is  een  foete  vont,  en  weerdich  om  te  prijfen, 
e  jeucht  door  enckei  fpel  te  konnen  onderwijfen , 
Want  alfïcr  eenich  menfeh  op  d^fè  plichten  paft, 
Soo  wortde  jonckheytklouck,  en  nimmer  overlaft: 
kweet  een  achtbaer  man  (a)  die,  fonder  eenith  kij  ven, 
Heen  uyt  foete  jock  fijn  kinders  leerde  fchrij  ven, 
Hv  gaf  hem  opte  vloer,  daer  fat  hy  in  het  fant 
En  wees  een  A  een  B  te  (lellen  metter  hant ;  * 
fcheen  het  ganfeh  beflach  tot  fpel  alleen  te  ftrecken, 
00  leerde  doch  de  jeucht  bequame  letters  trecken ; 
Siet !  eer  de  fchrij  ver  wift  wat  fchrij  ven  was  gefey t , 
Soo  waffwr  inde  kunft  een  vafte  gront  geleyt : 
it  pleechde  defe  vrient  in  veeldei  hande  dingen, 
Ln  tot  uy  theemfche  tael,  en  om  te  leeren  fingen  h 
Siet  wat  een  wijs  beleyt  1  de  jeucht  by  hem  geteek 
Heefc  alle  tijt  geleert,  en  niettemin  gefpeeit . 

Hhh  4  Ma 


a  Y>c(e  li  ghtïPfêp 
de  Heer  Cbriflmen 
Huygensy  nu  orJavx 
ovcrlcd(n,in  fi]n-  te- 
ven Secretaris  des 
Raets  van  State  ; 
in  Vfi:ns  nakomelin- 
gen onfe  eeuwe  de 
vurbten  van  def- 
flfs  lof  lick  klydt 
met  groot  vrnoH- 
gm  k  genietende. 


b  Tic  voor^rwpfvek 
Heer  H  xygens  let  rde 
fijnfoonén  d:  noten 
vande  Muf  ji  k  aèü- 
de  knot>f<  f;  'i 
haer  ry:ny$,  eridi 
dat  al  Jbelentkl 


64  MOEDER 
Het  is  de  pi  jne  weert  hier  naerder  op  te  fouckert  * 
Hoe  datmen  talen  leert,  oock  buyten  alle  boucken^ 
Oock  in  het  vaderlant,  en  fonder  ongemack, 
Oock  buyten  alle  forch,  en  fonder  harde  plack : 
Hoe  moet,  eylaes  1  de  jeucht  van  onie  tijden  dolen 
Of  in  een  ander  lant,  of  in  de  vreemde  fcholen, 
Eer  datfe  talen  leert,  en  flechts  alleen  bevroet 
Dat  maer  de  voorfte  deur  der  kunften  open  doet : 
Befiet  eens  Griecken-lant,  befiet  het  oude  Roomen , 
Daer  vloeyden  konften  uyt  als  met  geheele  ftroomen ; 
Vraecht  yemant  waerom  dat  ?  haer  kinders  akemael 
Die  fogen  uytte  borft  de  rijcke  moeder-tael : 
Men  leerder  inde  wiech  en  midden  inde  kieren, 
Dat  hier  een  geeftich  kint  met  pijne  moet  bellieren ; 
Men  leerder  in  het  fpel,  en  met  den  eerften  tijt, 
Daer  in  dat  ©n£e  jeucht  haer  befte  jaren  flijt. 
Maer  yemant  falcniifchien  hier  over  komen  vragen, 
Of  niet  een  geeftich  kint,  oock  nu  in  onfe  dagen. 
Door  eenich  klouck  beley  t  kan  worden  by-geftaen^ 
En  leeren  vreemde  tael  oock  fonder  fchole  gaen : 
Voormy,  ick  ftelle  vaft  dat  alle  jonge  finnen 
Si j n  heden  oock  becpaem  om  tijt  te  mogen  winnen , 
Ghy,  feg  ons,  mijn  vernuft,  wat  dienftich  is  gedaenj 
Ghy  vaders,  koomter  by,  en  hoort  de  reden  aen: 
Caet  kieft  een  eerlick  man  in  talen  wel  bedreven, 
En  laet  hem  vander  jeucht  met  uwe  kinders  leven, 
# Mich.de ia mo~     Met  laft  om  niet  een  woort  te  fpreken  als  Latijn,  i 
fo^p^fjJS    So°  ^  ^e  Room&ke  fpraeck  haer  eerfte  tale;fij  a : 

lc  a  ce  propos  vi- 

vcmcnt  &c  de  fon  propre  Êfift.  C'cft  tin  bel  agencement  $di&  LI)  que  le  Grec  &: 'Latin,  mak  011 1'ache 
nop  chcr ;  jje  diray  icy  unc  facon  d'ea  ayok  me iil*  m: marché, que  de  couftuipc,  qui  a  efté-eflayé  en  mo 


MOEDER.  6f 

fine,  sten  fervïra  qui  voudra.  Mon  pere  ayaht  faict  routes  les  recherches  qirïiomme  peut  faire,  parmy 
geus  fcauants  &  d'entendement,  d'une  forme  d'inftitution  exquite,fut  advifé  de  ceffc  ïnconvenient  qui 
Dit  en  ufage:  &  luy  difoiton  quecefre  lógeur  que  nous  mettions  a  aprédre  les  langues,  quiaux  anciens 
miftoit  tien,  eft  la  feule  cauie  pourquoy  nous  ne  pouvons  arriver  a  la  grandeur  d'ame,  &  de  cognoif* 
;e  des  anciens  Grecs&  Romams:  Tanc  y  a  que  Itexpedient  que  mon  pere  trouva,  ce  fut  qu'en  nouricc, 
ivant  ie  premier  defnouëmeut  de  ma  langue,  il  me  donna  en  charge  a  un  Aleman,  du  tout  ignorant  de 
ftrelangue  &  tresbien  vcrië  en  la  Latiue;  ceiluy-cy,qii'il  avoitfaicl  venir  expres,  m'avoit  continuele- 
nt  entre  les  bras,  ainfi  fans  art,fans  livre,fans  grammaire,  011  precepte-^fans  fouet,  fans  larmes^avois  ap-* 
>  du  Latin  tout  ainfi  pur  que  moirmaiftre  d'ejcole  ie  f^avok.  Vid.plura  apud  emdem  MoiUêm 

e  jeucht  aldus  ge  voet,  fal  midden  inde  notea, 
n  alffe  befich  is  met  houpen  ende  koten, 
Met  bollen  op  het  velt,  met  toppen  opte  fael, 
Vcrrijcken  hare  tong  met  alder bande  taeL 
et  kint  aldus  geley  t  fal  ganfche  dagen  fpelen , 
n  defen  onverlet  geleerde  woorden  quelen, 
En  als  het  grooter  wort  en  rijper  in  verPcant, 
Soo  leert  het  tijts  genouch  dc  tale  van  het  lant • 
Vy  fien  meelt  over  ai  de  kinders  vande  walen 
en  vollen  onder-recht  in  tweederhande  talen, 
Sy  fpreecken  duyts  en  wals,  en  bey  gelijeke  wel, 
Haer  moeder  leert  het  een,  het  tweede  't  kmder-lpeh 
\s  vreemt  dat  overal  by  lieden  van  vermogen 
)e  jeucht  na  delen  voet  niet  op  en  wort  getogen, 
W aerom  u  teer  gewas  gequollen  meteen  bouck  ? 
Het  wort  dus  Tonder  fchool,  en  ongevoelick  klouck, 
et  is  een  quade  greep  de  jeuGht  te  willen  dwingen,  wer  vm  mtM 

.  ,  i     i  l        1     1        1  T  •  breede  gchandelt  by 

n  als  met  enckel  kracht  nee  leeren  op  te  dringen  •>  3*#jfft»  g*«*o  m 

»  Het  kint  dat  harde  tucht  en  drou  ve  flagen  vreeft  ^ïnt^bw^%t^ 
»  Krijcht  dofheyt  aen  het  breyn,  en  domheyt  inde  geef!:, km  ommez™i- 
\ot  menich  edel  kint  tot  kunft  alleen  geboren  sut  eharron  da 

-leeft  door  een  ftrenge  fchool  de  boucken  afgefworen !      diapl^  h '3' 
Heeft  door  een  wrangen  nurek,  of  om  een  harde  plack 
De  leer-fucht  afgeleyt,  gelijck  een  laftich  pack, 

lii  Voor 


66  MOEDER. 

»  Voor  flavcn  ftuer  gebaer,  en  llagen  voor  de  beeften  j 
w  De  reden  is  ghenouch  voor  wd-geboren  geeften ; 
w  Daer  is  geen  ander  vrucht  te  treeken  uy  tten  dwang, 
»  Als  dat  een  vrye  fiel  neemt  elders  haren  gang : 
*>  Tis  beft  de  friflche  jeucht  door  eer-lucht  op  te  wecken, 
»  En,  door  gevreefde  fmaet,  van  leuyheyc  af  te  trecken ; 
»  Men  ftelle  watmen  wil  de  jonge  linnen  voor, 
»  Dit  is  de  befte  toom,  en  dat  de  Befte  fpoor. 
Ghy  moet  des  niettemin  wanneerfe  qualick  willen, 
Beletten  haer  bejach,  en  alle  booiè  grillen ; 

»  Wie  ftreelt,  en  flickefloyt,  of  boven  reden  mint, 
v  En  krijcht  maer  enckel  leet,  oock  van  een  aerdich  k' 
%li  dum  filijs  mok-  Dat  Eli  fonder  tucht  liet  fijne  fonen  blijven , 
t^TZjt,  En  &Afc  met  gedult  haer  fnoode  rancken  drijven, 
&  mos  &  fiipfum    Gaf  oorfaeck  dat  de  man  was  haeftich  uy  tter  tij  t  ~ 
homii^  j.  cor.    En  wort  noch  evenwel  lijn  beyde  lonen  quijt  i 
4'g'  Die  met  een  fachten  mont  haer  kinders  liffelaifen, 

En,  fchoon  het  qualick  gaet,  geen  quaet  en  willen  ftra 
Sijn  aen  een  jonghe  ftam  gelijck  het  veyle  klim, 
Sijn  aen  haer  eygen  vrucht  gelijck  een  dwafe  firn  • 
De  klim  om  vangt  den  boom,  omvlechtfe  menichwer 
Maer  doet  in  korten  tijt  fijn  befte  tacken  fterven ; 
$c*vohsammU».    De  Sim  omhelft  haer  jong ,  maer  haer  onwijle  min 
lïeft  vrV'quJ      Die  perft  het  teere  dier  de  ganfche  leden  in : 
^desEr^urf  ®c  moe^er  dient  ^aer  jeucht  niet  alle  tijt  te  vleyen, 
Popui .  racome  Het  is  de  kinders  goet  indienfè  rnatich  Ichrey  en , 

les  incómoditez        ,Tr  i   \       (\   ^        v  1  i 

caufées de  ce  que    Want  (na  de  kunlte  leert)als  yemant  tranen  krijt, 
metóen7[efotce    ^oo  worC  ^et  vochtich  breyn  fijn  quade  dampen  quij 

de  crier,  mais  Ci  le 

pleurer  eft  mediocre  &  non  excedif,  ildic  que  la  poi&rine  &  lespoulmons  s'en  eflargiüent,  d'avant 
lachakur  naturelle  s'enrend  plus  fortey&  qae  lcsfupernuitezfe  confument.. 


M  O  E  D  E  R.  .  6? 
e  maege  wort  verwermt,  en  al  de  taye  fluymen 
Jie  worden  even  dan  gedwongen  om  te  ruyrnen, 
| i De  milce  doet  haer  op  al  iffe  fchoon  verftopt, 

Ghy,  maeckt  dan  dat  het  kint  geen  tranen  op  cn  kropt. 
$aer  draecht  oock  goede  forch,  door  ongeftuymich  ky  ven 
|?  fnede  vande  tong  niet  vinnich  aen  te  dry  ven, 

Hier  dient  te  fijn  gewacht  voor  al  te  diepen  ftraem> 
I  Hier  dient  te  fijn  gewacht  voor  al  te  langen  praem: 
|)or  al  en  dient  de  tucht  niet  aen  te  fijn  gevangen, 
fpijt  en  heete  gal  aen  uwen  boefem  prangen; 
Want  daer  een  korfel  hooft  is  befich  mette  tucht* 
*  Daer  wort  een  heylich  werck  geoeffent  fonder  vrucht  * 
|  s  Plato  fijnen  knecht,  door  wel- verdiende  Hagen, 
I:ns  wilde  totte  deucht  en  vanden  wrevel  jagen, 
1  En  dat  hy  wert  ghewaer,  eer  hy  den  lincker  flouch, 

Dat  hein  een  vinnich  bloet  door  al  de  leden  jouch, 
ïèufippe  (fprack  dc  man)  ontneemt  my  defe  roeden, 
1  doet  dat  hier  behoort ;  want  ick  begin  te  woeden  j 
Geen  menfeh  en  ifler  nut  te  ftraffen  eenich  quaet, 
Indien  fij  n  eygen  fiel  haer  ampt  te  buy  ten  gaet .  r 
£en  die  de  roede  voert  met  gramfchap  aengefteken. 
i,n  pleechu  gec  rechte  tucht,maer  fchijnt  hem  eer  te  wrekej 
»  Ghy,  die  een  dertel  kint  wilt  ftraffen  met  gewin, 
»  En  gaet  niet  tot  het  werck  als  met  een  koelen  fin « 
'7aer  toe  in  dit  geval  foo  byfter  ongebonden  ? 
sn  die  fijn  kinders  ftraft,  kaftijt  fijn  eygen  Tonden; 
Waer  toe  in  dit  geval  te  fwellen  vanden  fpij t  ? 
j  Bedenckt  in  u  gemoet  dat  ghy  de  moeder  fijt ; 
hdenckt,  aleer  je  ilaet,  dat  alle  boofe  ftreken, 
He  vander  jeuget  aen  in  uwe  kinders  deken* 

Iii  i  Out- 


68  MOEDER. 

Ontfpringen  uytten  gront  van  uwen  eygen  aeit 
Die  niet  als  enckel  vlees  en  quade  rancken  baercr 
Weecht  dit  in  uwen  geeft,  het  lal  u  gramme  finnen 
Betoomen,  neder  flaen,  en  krachtich  overwinnen  > 
»  Als  yemant  in  het  quaet  fijn  eygen  feylen  fier, 
ö  De  ftraffe  die  hy  pleecht  en  is  foo  vinnich  niet, 
-        Maer  hier  dient  veder  menfch  den  iuyften  tift  te  weteö 

Iijt  waneer  jon-  /•  r*- 

ge  kinderen  met  Wanneer  dit  heylich  werck  is  nut  te  ii in  gequeten ; 

vrucht  ghekaftijt       ,T  ,      y.  j  i    •  i 

mogen  Verden.      Hoort  reden,  jonge  vrou,  ten  goede  vande  jeucht, 

En  leert  den  eerften  ftont  wanneer  je  ftraffen  mcucht : 
a  hfuit  D.nmpp.  ^en  man  (*) van  wijs  beleyt,  en  grondich  hier  bedreven. 
Lmjbsrgim ,  Theo-  □  je  hecfc  op  dit  geval  my  defen  peyl  gegeven : 
jiftronomu4,&  r*.    Hebt,  leyd  hy,  Itaech  het  ooeft  ontrent  u  weerde  lont 

SS*  Als  ghY  het  door  het  huY s  met  fPelen  bcfich  vint ; 

En  foo  het  dan  miffchien  fijn  poppe  dreycht  te  billen, 
En  fouckt,  gelijck  het  fchijnt,  met  flagen  haer  te  ftillen^ 

Sie  daer  een  vaft  gemerck  dat  uwe  teere  vrucht 

Nu  inden  geeft  begrijpt  de  krachten  vande  tucht ; 
Begint  na  deien  u  met  haer  bedrijf  te  moeyen  5 
En  laetfe  naderhant  niet  in  het  wilde  groeyen, 

Maer  ley  tfe  tot  de  deucht :  een  jong ,  en  geeftich  dief; 

Neemt  alle  dingen  aen  gelijck  een  wit  papier  i 
^aet8e{elfch:lP  Draecht  hierom  goede  forch,  en  wilt  geduerich  letten 

voor  al  hier  te  ^  i  1  r 

fchouwen.       Dat  noy  t  u  teere  lpruy  t  en  trecke  vreemde  lmetten 
Van  eenich  dertel  wicht ;  het  is  geweldich  quaet 
»  Wanneer  een  fedich  kint  met  guyten  omme  gaet. 
»  Ontucht  fet  dapper  voort :  een  fchaep  vol  bobfe  fweer 
r>  Sal,  eer  het  yemant  merckt,  een  ganfche  kudde  deeren : 
»  Een  ooch,  dat  vierich  is,  fchiet  ick  en  weet  niet  wat 
*»  Waer  door  van  (tonden  aen  een  ander  won  gevat 


t 


J  M  O  E  D  E  %  69 

5,  Als  maer  een  aopel  rot,  gewis  de  aanfche  mande  MaUgnw  *>mn^ 

n  Wort  dracht  en  vuyle  itanck,  en  niet  als  enckei  khande,    &  fmtim  mbtgu 
n  Een  druyf,  een  kley ne  druyf,  in  eenkh  deel  befmet  Zt^/zf^ 
i>  Deck  aen  een  ganfche  tros  haer  quacle  rampen  met ; 
Een  die  met  krepel  volck  wil  gaen  en  wecter-fceeren , 
»  Daer  is  geen  t wijffel  aen,  hy  fai  het  hmeken  keren  $ 
»  Gebuerfchap  met  het  quaet  baert  menich  ongeval  , 
»  Maer  aen  het  jonge  bloet  noch  verre  boven  al . 
»  Wat  dienter  noch  geleyt  ?  de  fieckte  kan  beklijven 
|  Door  een  die  kortiich  is  aen  thien  gefonde  lij  ven 
»  Thien  van  gefonden  aert  en  hadden  noy  t  de  kracht 
»  Dat  een  die  kortfich  is  te  rechte  was  gebracht . 
Hoort  noch  een  huys-gebot,  hier  mede  nut  geweten  r 
En  maeckt  noy t  eenich  kint  nau-keurich  in  het  eten,, 
Niet  lecker  inde  fpij's,  niet  dertel  inden  dranck  -y 
Het  blijft  hun  anders  by  haer  leven-dagen  langh : 
Siet !  alimen  wort  genoot  in  rouwer  lieden  huy  fen, 
Daer  fai  u  teere  jeucht  ellendich  fitten  pluyfen ; 

»  Een  mont  van  kiefchen  aert  dat  is  een  laftich  pack  y 
»  En  voor  haer  eygen  felfs  een  drouvich  ongemack  • 
Noch  moet  ick  voor  een  les  de  moeders  hier  belaften 
Geen  kinders  immermeer  te  fetten  byde  gaften, 
Want  onder  dit  gewoel  gebeurt  niet  felden  wat., 
Dat  by  de  teere  jeucht  niet  op  en  dient  gevat : 
Het  kint  in  defen  ftant  gaet  buy  ten  alle  palen, 
Het  laet  een  greetich  ooch  op  alle  fchotels  dwalen, 
Het  eyft,  een  yeder  geeft,  en  dit,  en  weder  dat, 
En  hier  af  wort  de  maech  tot  aende  kele  fat  -y 
Dit  hindert,  jonge  vrou,  dit  hindert  aende  leden , 
Dit  hindert  aenden  geeft,  dit  hindert  aende  feden ;.. 

lü  3  Ey- 


7o  MOEDER. 
Ey !  ftreelt  niet  al  te  feer,  al  is  de  liefde  groot, 
»  Doet  kinders  uytte  weech  wanneermen  gaften  noot, 
Tcghendcghenc  Daer  is  een  vreemt  bedrijf  in  menich  huys  te  vinden, 

die  de   kinderen  « . .  t  i  •     i       ♦         i  •  i 

vervaert  maken,  Bequaem,  gelijck  men  acht,  om  kinders  in  te  binden , 
^nfefgS  of  °m  kinders,  foo  het  fchijnt,  te  houden  inden  bant, 
om  andere  rede-     £n  tis  (na  mijn  begrijp)  een  enckel  onverftant. 

Soo  haeft  men  in  het  huys  een  kint  begeert  te  (tillen, 
Soo  brengtmen  aenden  dach  een  deel  verfierde  grillen, 
Een  fpoock,  een  bulle-man,  een  ly  ve-loofen  geeft, 
Of  eenich  vreemt  gefpuys,  of  eenich  felfaem  beeft  j 
Dit  wort  foo  vaft  gedvuekt  in  alle  teere  finnen, 
Dat  niemant  machtich  is  die  weder  in  te  winnen  j 
Ia  datter  koude  fchrick  door  al  de  leden  fchiet 
Al  roerter  maer  een  blat,  al  ruyfter  maer  een  riet  j 
Al  wie  van  delen  angft  is  eenmael  ingenomen, 
Sa!  ick  en  weet  niet  wat,  fal  alle  dingen  fchroomen , 
En  Hen  dat  niet  en  is,  en,  uyt  een  dwafè  waen, 
Niet  onder  in  het  huys,  niet  boven  willen  gaen ; 
De  jeucht  in  tegendeel  vrypoftich  opgetogen, 
En  die  uyt  dit  bedroch  geen  vaer  en  heeft  gelogen, 
Gaet  midden  inder  nacht,  gaet  vlytich  over  al , 
En  vreeft  geen  ydel  fpoock,  of  ander  ongeval : 
Ick  bidde,  jonge  vrou,  hier  op  te  willen  achten ; 
De  fchrick  van  defen  aert  verbaftaert  alle  krachten, 
Verwijft  een  edel  hert,  foo  dattet  niet  en  rijft 
Daer  deucht  en  vrye  lucht  of  daer  de  reden  wijft ; 
En  laet  geen  meyiTen  toe  met  enckel  vyfevafen 
Een  ongefouten  angft  de  kinders  in  te  blafen, 

n  Noyt  worter  eenich  menfeh  van  defe  waen  geraeckt, 
»  Dan  alffer  fotte  klap  de  finnen  gaende  maeckt : 

Ver- 


M  O  E  T>  E  %  7  x 

Iferhoet  met  alle  vlijt  dat  aende  teere  fpruy  ten 
3een  breyn  en  fy  vervoert,  geen  oiren  mogen  tuyten 
Door  yet  dat  Fauftus  doet,  of  Wagenaer  vcrhaeic, 
NietUatter  aende  jeucht«meer  inde  finnen  maelc : 
hy,  wilt  geen  tij t- verdrijf  aen  uwe  jonckheyt  foucken 
[n  eenich  fpoock-gefchrifc5  of  diergelijcke  boucken, 
Maer  doet  een  foet  verhael  dat,  fchoon  in  jock  gefeyt, 
De  finnen  evenwel  tot  goede  faecken  leyt . 
Leert,  vaders,  totbefiuyt,  leert,  voochden,  uwe  weefen 
Den  God  van  hemelrijck,en  niet  den  duyvel,vreefen: 
»  Die  met  een  reyn  gemoet  is  aenden  hemel  vaft, 
»  En  fchnckt  te  gener  tijt,  fchoon  heil'  en  duy vel  baft. 
Daer  is  een  ander  quaet,  waer  uy  t  de  jonge  fielen 
Wel  eer,  en  heden  noch,  in  fware  klachten  vielen ; 
En  dit  wort  veel  gefpeurt  als  teen  of  t'ander  kinc 
V/ ort  naeft  de  borft  geleyt,  en  boven  al  bemint ; 
Ghy,  die  geen  luft  en  hebt  in  twift  en  huys-krakeelen^ 
Poocht  uwe  moeder-fticht  eenparich  uy t  te  deelen  ; 
■%  En  maeckt  geen  lieffte  kint,  maer  hout  de  foete  jcuchs 

Gelijck  in  alle  ding  foo  na  ghy  immer  meucht ; 
Ghy  fiet  met  wat  een  haet  is  lofeph  overvallen 
Alleen  op  defen  gront,  vermits  hy  boven  allen 
Wert  in  fijns  vaders  huys,  wert  over  al  geviert^ 
En  met  een  bonten  rock  wat  moyer  opgeciert. 
Een  Arent  wort  genoemt  een  vogel  fonder  reden- 
Hy  broet  het  eene  jong  als  met  de  ganfche  leden ,  fifiSjÊft 
Het  ander  drijft  hy  wech,  en  jaechtet  uytten  nefê,  cimrefe^puikmm 
Ghy,  draecht  gelijcke  jonfl: ;  dat  voecht  een  moeder  beft.  percpijfum  «hipt , 
De  S walu w'  aiffe  broet,  die  kan  u  beter  leeren  f^%. 
Wat  hier  de  reden  eyft  ;  fy  gaet  by  rechte  keeren,  Hcx«m-  hom-s- 

lii  4  By 


7l  MOEDE  % 

Ry  rechte  beurten  om,  als  fy  haer  jongen  voet, 
En  geefc  hun  even  veel,  en  yeder  even  goet  j 
ick  heb  op  haer  beleyt  by  wylen  acht  genomen, 
Wanneerfe  met  het  aes  plach  inden  neft  te  komen, 
lek  (ach  hoe  dat  het  dier,als  in  een  ronden  ring , 
Voor  yeder  even  fchoon,  eenparich  omme  ging : 
Ghy,  hout  gelijcken  voet  int  kleeden  ende  fpijfen, 
Of,  alfler  yemant  trout,  in  renten  aen  te  wijlen : 
»  Het  huys  wort  opte  maet,  en  na  den  eyfch  gebout 
»  Wanneer  men  over  al  gelijcke  gronden  hout . 
Maer  fchoon  u  geeftich  kint  is  konftich  onderwefen, 
Soo  dattet  voor  den  rijt  kan  alle  boucken  leien, 
Soo  dattet  gronden  heeft  tot  alle  goede  leer, 
Ghy,  des  al  niettemin  verheft  u  nimmermeer ; 
Daer  fijnder  onder  u  die  hare  kinders  prijfen, 
En  poogen  al  het  volck  haer  deuchden  aen  te  wijfen ; 
Ghy^wijfe  moeder,fwijcht  $  offpreeckter  weynich  va 
Maer  hout  die  foete  vreucht  voor  li  en  11  wen  man : 
Al  wat  in  dit  geval  cle  jonge  vrouwen  roemen , 
Dat  wort  tot  haren  fmaec  niet  felden  opgenoemen ; 
*>  Een  die  fijn  eygen  prijft,  en  maecktet  al  te  bont, 
*>  Sprecckt  uy  t  een  ydel  hert,  of  uy  t  een  loflen  mout* 


HOVWELYCK. 


S  E  S  T  E  DEEL 
W  E  D  V  W  R 

VV  E  S  END  E  VIERDE  DEEL 
VAN  HET 

CHRISTELICK 


H  V  Y  S-VV  Y  F 


V 


/.  Tim.f.  *verfs.  6.  7.  9  10. 
•  Tpv  Ie  eene  rechte  weduwe  is,  ende  eenfeem ,  die  hoopt 
S    Jop  Godc ,  ende  blijft  in  fmeeckingen  ende  ghebeden 
nacht  ende  dach :  Maer  die  in  welluft  leeft ,  die  is  le- 
vende doot  •  Gebiet  dit,  op  dat  fy  onftraffeiijck  fijn .  Men 
fal  de  weduwe  verkiefen  die  niet  min  en  fy  dan  feftich  jae- 
ren,  die  eens  mans  wijf  gheweeft  fy :  hebbende  getuygenis 
van  goede  wereken,  of  fy  kinderen  opgevoedt  heeft,  of  fy 
herbergichgeweeftis,  of  fy  der  heylighen  voeten  ghewaf- 
(chen  heeft,  of  fy  den  bedruckten  te  hulpe  gecomen  is,  of  fy 
alle  goede  wereken  achcervolcht  heeft.  - 

Qupd  fic  D.  Ambrofius  eloquitur. 

"Vp» fola  caBitas  corporü  ruidtM  fortitudo  eB^pdmagna  {£/  ubev- 
rirm  difciplina  ^uirtmü :  Frimo  Pietatü  ojficiumyjècundo  Hojfti- 
tdiutü  ftudium  iS>  Humilitatü  obpejuiurn  $  tertio  MipricordU  mini* 
Jïermm  Liberalitatijque  jubfidmm ;  ad  Jümmam  omnis  boni  operü 
executie. 

Tit.2.  ruerfj. 

TT\e  oude  vrouwen,  dat  fy  haerfelven  draghen  gelijckt  den 
"^heyligen  betaemt,dat  fy  geene  lafterffen  en  fijn,  niet  tot 
veel  wijns  begeven,  maer  leererffen  der  eerlijckheyt. 

Luc.  u.  a/erf  36. 

TCnde  daer  was  oock  Anna  de  prophetifle ,  een  dochter 
Phanuels,  uy t  den  gheflachte  Affer :  Defe  was  feer  out, 
endehaddegheleeft  met  haren  mannefeven  jaer  van  haren 
maechdomaen.  Ende  fy  was  eene  weduwe,  ontrent  van 
vierentachtich  jaeren,  dewelcke  niet  en  quam  uy  t  den  tem- 
pel, God  dienende  met  vaften  ende  bidde  nacht  ende  dach. 

Ambro- 


Ambrofïus  in  Tra&atu  de  viduis. 
neet  Anna  quales  ejfe  deceat  ojiduas:  £ht<2  immaturo  maritï  obitu* 
\\. dejlituta^  matura  tarnen  a  Deo  remunerationem  laudü invênit> 
non  minus  religionü  ojficio  quam  fiudio  cafiimü  intenta.  Tr&dicatur 
Anna  uidm ,  unïns  <-vir\  uxor ,  ktaité  quoque  probata  jam  procejf A 
nj'unda  religioni,  g/  ejfoeta  jam  corpore ,  cui  dherforium  in  templo3 
colloquium  in  prece,  uitainjejunio  y  qua  dierum  noSiïumque  tempo- 
nbm  indefejja  deVottonü  obfiquio  >  cum  corporü  agnojceret finettu- 
temy  Tiet  at  ü  tarnen  nejeiret &tatem .  «Sic  inflituitur  a  juventute  <uU 
dm,  fic  pradicatuY  in  fènetïute  <~veterana>  qua  ^viduïtatem  non  occa- 
fione  temporis,  non  ïmbeallltate  corporü ^jedmjirtutü  magnantmitatc 
Jervaverit. 

Hicron y mus  ad  Furiam . 

Tmitare Janctam  matrem  tuam  >  cujus  ego  quoties  recordor>  njenit  in 
mentemardorin  QjriHum>  pallor  ex  jejmijs,  eleemofynainpaupe* 
resy  obpqmum  in Jervos  Dej,humilitas  nuejiium      cordis,  atquein 
cunfóü Jermo  moderatus. 

Kecordemur  nj'idua  Sareptaruz,  qua  té Jua  & filiorum faluti,  He- 
Ik  pratulit  famem :  ut  in  ipja  noeïe  moritura  cum filio^Juperfiitem  ho- 
fyitem  relinqueret:  malens  <-vitam  perdere  quam  eleemofynam :  &m 
pugtllo jkrris  Jemïnariumfibï  meffisT)ominica  pr#paravit. 

Tertullianus  ad  uxorem. 

Toquacesy  otiofe,  rvinofe,  curiofe  contubernales  njel  maxime  propo- 
fit o  njidmtatis  officium .  Ter  loquacitatem  irrepunt  werba  pudori 
inimica:  per  otium Je  rveritaie  deducunt: per  njmolentiam  qmduis  ma+ 
li  infinuant:  per  curiofitatü  amulattonem  libidines  convehum. 


VOO  R-R  EDEN 

Op  het  vierde  ende  lefte  deel. 

Jende  jonghe  lieden. 

Mant  die  aireede  uy  t  het  voor- 

gaende  werck  kenniffe  heeft  wat  ons  in 
het  volgende  Deel  ftaet  te  verhandelen,  te 
weten  de  Plichten  vande  Bedaeghde  Huys- 
moeder,  ende  heeft  middeler-tijt  gelefen  het 
op-fchnft  vande  jegenwoordighe  Voor- 
sden, houdende  aende  Jonghe  lieden  \  fal  miffchien  daer 
yc  oorfaecke  nemen  om  te  vermoeden ,  of  dat  ick  defen 
rief  qualick  heb  beftelt,  ofte  dat  ick  het  op-fchrift  qualick 
ebbe  ingeftelt .  O  mme  welcke  verkeerde  inbeeldinghe  te 
erhoeden ,  ende  eenen  yeghelicken  defenthaiven  uy t  den 
room  te  helpen ;  Soo  fal  de  gunftige  Lefer  hier  over  in  het 
oede  gelieven  te  verftaen,  dat  wy,  hier  voor  hebbende  van 
>ude  lieden  te  gewagen,  even  om  die  felve  reden  goet  heb- 
ben ghevonden  met  defe  Voor-reden  de  Ionckheyt  aen  te 
preken .  De  dagelickfche  ervarentheyt  (God  betert)  leert 
>ns  datter  vele  onder  den  volckeoiren  hebben  juyft  gelijck 
ekere  dogghen,  die  mits  het  neder-hanghen  derfelver  van 
mderen  open,  van  boven  ghefloten  fijn,  ende  mitfdien 
neerder  bequaemheyt  hebben  om  t'ontfanghen  het  getuy  t 
lat  van  beneden,  als  dat  van  boven  koomt;  Vele,  fcg  ick, 
ghelijck  de  menfchen  vander  aerden  aerds  fijn,)  hooren 

4    *  mercke- 


Jende  jonghe  lieden . 

nierckelick  liever  beyde  fpreken  en  fchrij ven  van  een  Jong 
<-vrouK>ve>  als  van  een  bedaeghde  Huys-moeder,  en  noch  liev 
van  een  blyde  ^Bvuyt^  als  van  een  bedruckte  VVedtfvve  > 
dit  felve,  gunftige  Lefer,  heeft  my  doen  vermoeden  dat  h 
laetfte  deel  defes  wercx  (fchoon  het  vanden  ouderdom 
handelende)  wel  langft  van  allen  nieu  foude  moghen  bli 
ven,  ten  ware  faecke  dat  hier  in  het  beginfel  de  lonckhe^ 
ten  vollen  werde  onder-recht  ende  krachtelick  over-tuygh 
dat  even  dit  lefte  deel  hen  ten  hoochften  is  raeckende ,  ei 
de  dat  mirfdien  het  felve,  niet  min  als  de  andere  ftucken,  t 
henlieden  ghelefen  behoort  te  worden .  Omme  waer  tc 
wat  te  feggen,  foo  koomt  my,  even  hier,  inden  fin  dat,  tc 
tijde  als  ick  bruydegom  was,  een  onder  de  vrienden  van< 
bruy  t  haer  ende  my  te  famen  quam  geluck  bieden,  met  to 
Wenfchinge  dat  <vvj  te  famen  out  ende  leelic^  mocbten  uvorde 
'tWas  (mijns  oordeels)  welghefeyt,  ende  of  al  fchoon 
woorden  wat  felfaemfchijnen  te  klincken  in  jonger  liedc 
oiren,  foo  fijnfee  ven  wel  van  goede  ende  nutte  bedenckii 
ghe .  want  nademael  te  famen  out  ende  keitel^  te  <r;vordi 
voor  gheluck  aen  verloofde  ofte  nieu-gehoude  jonge  liedc 
gunftelick  wort  toe-ghe wenft,  foo  is  taftelick  daer  uy t  af 
nemen,  niet  alleenlick  dat  oockdejongfte  endefchoonf 
(indienfe  by  het  leven  blijven)  eenmael  fullen  out  en  leelk 
worden ,  maer  fonderlinghe  datter  lichtelick  een  tijt  va 
fcheyden  komen  kan  oock  eerde  jonghe  herten  te  fame 
recht  fijn  vereenicht .  Defe  bedenckinge  ware  gheheel  ni 
dat  met  alle  hare  leden  de  jonghe  lieden  ten  diepften  wa 
in-gefcherpt ,  en  daer  toe  wouden  wygeerne  door  God 
tk  optime  e/e  genade  wat  inbrengen. 

Smm?  F!a'     De  Heydenen  en  hebban  noy t  min  na  heydenfche  wij 

gefpr< 


Jenck^jonghe  lieden . 

lefproken,  als  doenfe  de  bectè\nckinge  des  Doots  glienaemt 
lebben  een  ftuck  vande  hoochfte  wijfheyt;  ghelijckoock 
-iloyfes  felfs  duydelick  heeft  gheoordeek  de  feive  een  mid- 
del te  welen  recht  bequaem  om  de  menichen  verftandich  te 
iiaecken;  leert  ons  (feythy)  bedencken  dat  nj~vy  flerven  moeten  p^lm  90.1*. 
h  dat  <-vvy  ajerftandigh  ^-Worden,  niemant  ter  weerelt  en 
[an  yemant  beter  leeren  leven  als  die  hem  wel  leert  derven; 
[ie  redenen  fijn  klaer,indien  de  faecke  maer  behoorlick  wort 
hgefien  -y  want  foo  wanneer  de  menfche  door  de  voor- 
schreven op~merckinghe  eens  volle  ende  grondige  kennifle 
'ekoomtvan  den  fterffelicken  aert  ende  verganckelick  we- 
hx  deies  lichaems ,  ende  daer  uyt  dan ,  als  met  handen, 
roomt  te  taften  dat  het  ghene  hy  hier  foo  weerde  ende  lief 
'  eeft  in  korten  ftont  in  enckel  ftof  fal  komen  te  verande- 
rende de  fiele  mitfdien  nootelick  een  andere  woonplaet- 
b  fal  moeten  verkiefen;  ghewilfelick ,  foo  hy  een  druppel 
>hriftelick  bloet  in  fich  heeft ,  het  moet  hem  een  groot 
liddel  wefen  waer  door  hy  krachtelick  (door  Gods  ghena- 
(e)  aen-gedrongen  fal  worden  om  fijn  behoudeniffe  elders, 
p  buy ten  hem-felven  tegaen  foucken,  ende  alfoo  op  te  l  Corinth-I>'*23' 
;f;ijghen  tot  den  Eerfielmgh  uytten  doode?i>  dewelcke  is  onfePfa%3-2<ï' 
falichmaker,  die  machtich  is  onfe  vernederde  lichamen  een 
'ader  gheftalteniffe  te  geven,  ende  het  felve  fijnen  verheer- 
fckten  lichame  gelijck  te  maecken ;  ende  wort  alfoo  eynde- 
ck  gewaer  datter  niet  en  is  dat  d'onfterffelickheyt  naerder 
oomt  als  fijn  eygen  fterfFelickhey t  wel,  ende  volgens  den 
egel  van  Godes  woort ,  dickmael  te  overleggen:  waer  uyt 
an  veelderhande  goede  werckingen  komen  te  ontftaen,tot 
ernietinghe  vanden  ouden  menfche .  wie  fal  fich  inde 
>racht  van  kleedinghe  lichtelick  verloopen,  die  t'elcken,  als 

4    *  ij  hy 


I 

Aende  jonghe  lieden . 

hy  fijn  klect  aen  doet,  ende  van  fijnen  leger  op  ftaet  aen  (i<l 
e&l  is+u.  feiven,  als  een  morgen-lefle,  in  het  oire  lal  luy  fteren,  mottm 
fullen  u  bedde  fip  ende  njyormcn  u  dexfel?  wie  fal  fich  a<| 
menfchen  vergapen,  of  op  eyghen  khoonheyt  trotfen,  cl 
t'elcken  als  hy  gewaer  wort  dat  fijn  ghedachten  derwaeii 
t. ?ctr.  i.  24.  hellen,  tot  fij  n  gemoet  fal  fpreken,  eAlle  njlees  is  gras  ende  dm 
heerltckloeyt  des  menfchen  als  een  bloeme  des  grasset  gras  is  uerdom 
reten  de  bloeme  is  afgevallen?  is  dit  niet  een  alghemeen  gra 
fchrift  van  alle  Schoone  ? 

Ghj  die  hier  w^andelt  door  de  kerck^y 
En  treet  uan  d' een  op  d *  ander  Jerc^ 
Koomt  hier  y  en  flaet  een  HJVeyriicb  (ïily 
En  hoort  eens  nJVat  ick  feggcn  ru^A. . 
Hier  onder  lejt  een  fchoone  maeght  > 
'  Maer  jooje  die  eens  heden  Jaeght  y 
•Hu  *  <ds  de  bleecke  doot 

Heeft  afgeteert  haer  jeuchdigh  root  $ 
*Hj*)  fgrickj>  dis  het  duyBer  graf 
Haer  luysïcr  heeft  ghegeten  aj\ 
ZHu>  fig-k^y  nu  men  Jlechs  alleen 
£Alaer  fiet  een  dor  y  eennietigh  been. 
eAch  tuffchen  haer  en  Slons  haer  meyt 
En  rvondje  nu  gheen  onder fcheyt . 

Wie  en  fal  niet  alle  nijt  en  afgunfticheyt  dadelick  nederlq 
gen,  infonderheyt  die  hy  op-neemt  uyt  den  voorfpoet  va 
de  weerelts  kinderen ,  als  hy  ftaegh  inden  mont  draeght 
Pfaimjg.*.  fpreucke  Davids,  Sy  uergaen  ghelijck^een  flecke  njerfmachtex 
Hiob  i7. 14.  ofte  als  hy  fal  fegghen  met  den  goeden  Hiob ,  Als  een  droo 
<vergaet  foo  en  falhy  niet  gbevonden  <-vvordeny  ende  ghelijcl^  ï 

gefch 


Aende  jonghe  lieden . 

'Mhefichte  inder  nacht  ^verdwijnt  ?  Wie  falder  met  wraeck- 
jiericheyt  tegens  fijnen  even  naeftenfwangergaen,diein 
echten  ernft  tot  fijn  eyghen  hertefegghen  kan,  uvat  uvilt Hiob  13. 25. 
ihy  tegens  een  njïiegende  blat  fioo  emHachtich  fijn  >  ende  cenen  dor- 
*  w  halm  ^verbolgen?  wie  lal  om  fijn  adellek  gheflachte,  ofte 
Dm  ander  voordeel  van  gheboorte  fijn  even  naeften  fmade-  hntZ[amul^ares 
ick  verachten,  die  de  ^uerrottmghe  fijn  njader  en  de  njvomen  ^ormur.senec, 
fijn  moeder  ende  jüfier  noemen  kan  ?  wiefalfichonmatelick 
verheffen  in  voorfpoet  van  tijdelicke  faecken,  die  in  fijn  ge- 
moet  en  op  fijn  tonghe  draeght  het  ghene  dat  alle  foodani- 
5e  winderige  geeften  kan  worden  toegepaft ,  Wanneer  fijn  Hk>b  20. 
hoochte  aireede  tot  aenden  hemel  reyckte>  ende  fijn  hooft  tot  aende 
rvVolc^en  raeckte  i  fin  Jal  hy  ten  leflen  om-komen  als  een  dreck, 
dat  de  gene  <uan  die  hy  is  aengefien^  fdlen  fieggen  njyaer  is  hy  ? 
wie  fal  op  rijekdom,  of  tijdelicke  have  fich  verlaten,  die  ge- 
duerich  in  fijn  oire  hoort  klincken  de  ftemme  tot  hem  feg- 
1  gende,  Defi  nacht  faluyve  fieleyanugeeyfi  ^worden^  ennjyïens  Luc.12.20, 
(d  het  fijn  dat ghy  bereyt  hebt  ?  wie  eyntelick  falder  trots  kon- 
ijnen welen  op  fijn  geleertheyt,  wijf  heyt  ofte  ervarentheyt, 
diens  ghemoet  hem  opentlick  betuyghc  dat  hy  in  alle  fijne 
i  wetenfehap  niet  eens  en  weet  Hoe  ueel  fijne  dagen  njyefen^^^-11' 
vfallen  ?  wat  fal  ick  meer  feggen,  gunftige  Lefer  ?  de  bedenc- 
[  kinghc  des  doots  is  juyftghelijckeen  beulinck-priemdaer 
jimedede  winderighe  dermen  maer  eens  gheprickelt  fijnde, 
[fdadelick  ftincken,die  anderfins  lichtelick  berften  (ouden  van 
R  °pgeblafenthey t.  ris  ,  feg-ick,  een  algemeyne  toom  om  al- 
'  \  derley  ghebreken  in  dwang  te  houden ,  ende  daerom  feyde 
;  Syrach  wel  te  rechte,  ghedenckt  aen  u  eynde  ende  ghy  en  Jült  nm-  syrach  7-4ft 
mermeer  qmet  doen.  Dan  veel  menfehen  oordeelen  dat  dit 
altemael  opte  oude  lieden  beter  paft,  en  datmen  de  bloeyen- 

4    *  iij  de 


Jende  jonghe  lieden . 

de  jeucht  hier  mede  niet  onruftich  ofce  onluftich  en  be 
hoort  te  maecken :  Maer  daer  teghen  is  in  bedencken  te  ne 

icrera.  klaeghl.3.  men  Dat  het  een  kpftelicl^  dmg  is  eenen  manne  dat  hy  hetjoch^  in  fir 
pïk!m9o.  14.    ner  jeught  draghe.  Vult  ons  vrough  met  uwe  genade  (feyd 
Moyfes)  foo  willen  wy  roemen  ende  vrolick  lijn  onfe  lee 
dagen.  Tis  meer  als  kennelick  datter  ope  daeckgn  hoynjv 
fWelck^  <verdorret  eer  het  rijp  njvort. 

Hoe  die  keutel  pluckt  een  Hovenier 
1       Een  bloemy  een  loof>  een  jeuchdich  kruyt  ^ 
éMet  dat  het  bot,  en  eer  het  fchier 

Een  ^vveynich  uytter  aerden  fpruyt  ? 
Hoe  njeel  a)an  dat  in  hoven  groeyt 

Of  buyten  aender  heyden  njvafl 
VVort  even  dan  ^wanneer  het  bloeyt 

Ofmont  of  neufe  toegepasl? 

Iflet  niet  alfoo  dat  de  doot  totonjè  njenfterendictynaelsin  njal 
ende  inde  paleyfen  koomt  de  hinderen  te  ^verworgen  ope  nuvijeke 
ende  de  jongelingen  opterfiraten?  Ende  datter  vele  ï\)ndieafg 
fcheurt  nvvorden  als  een  ontydighe  druyve  uanden  ajvijnjioc^  < 
ghelijc^  een  oly-boom fijn  bloeme  afwerpt  ? 

7 ^Bloemt je  dat  ïck^giÜer  fagh3 
£Met  een  aengenaemen  lagh, 
Geejïigh  hoornen  aenden  dach  3 

oAls  een  perel  njanden  hof$ 
Leyt  eylacen  l  leyt  te  hans 
Sonder  leven  >  Jonder  glans  y 
Onbecpuaem  tot  tuyl  of  krans  3 
Leyt  ghevaüen  in  het  fiof. 

H 


lef!  37.  27. 
Ierem.9.  20, 

Hiob  15.32. 


Jende  jonghe  lieden . 

pïet  is  gewiflelick  een  gans  dwaes  voornemen  foo  vergete- 
ick  of  vermetelick  te  weien  over  het  bedencken  des  doots,  ^JiZuotntio 
Jat  yemant  fijn  boetveerdicheyt  uyt  foude  wiÜin^lM^^^^^ 
:ot  het  vijfcichfte  ofte  tfeftichfte  jaer fijns  ouderdoms,  ende ^3^^^^ 
nitfdien  fijn  leven  eerft  als  beginnen  opte  hoochte,daer  het  elk  vitam  incho- 
l/eel  duyfenden  niet  toe  en  hebben  konnen  brengen .  Leert  ]ZdVLl7usZ. 
mis  de  dagelickfche  er varentheyt  niet  dat  oock  de  matichfte  de  Brcvit- viu' 
)ntrent  haren  lijftocht  wel  dickmael  fïeck  worden  ?  dat  de  nvadtt  temperatif- 
terckfte  wel  de  teeringh  krijghen?  dat  de  onfchuldic^ 
)ock  wel  lijden  moeten  ?  en  die  fekerft  meynen  te  fitten 

>  .  1   'J    rr  v  1  fecurtffimcs  tumaU 

,vei  verttoort  en  vermoort  worden  ?  ghewillelick ,  een  m§.  smm. 
chipper  die  tfeyie  gaende  niet  eens  en  denckt  datter  on  we - 
Ier  rijten  kan,  laet  dickmael  het  ancker  aen  lant,  en  den  ka- 
)el  op  folder,  en  alfter  dan  op  aen  koomt  datmen  ftrijcken 
rioet,  foo  en  iffer  niet  voor  oogen  als  fcherpe  harde  fteen- 
otfen  en  klippen,  en  dien  volghende  een  ghewiffe  fchip- 
)reucke.  Tis  daerom  de  Ionckheyt  en  alle  foorten  van  men- 
chen  aen  te  raden  dacfe  rijden  (foomen  feyt)  met  omme- 
len, blyde  fijn  met  beven>  ende  metlofephvan  Arimath^a^^2*1^ 
ïen  graf  maecken  in  haren  luft-hof .  Tis  enckele  uytfin-  Luc  23. 50. 

.  1  ^  .  jl  n         •  •  -111  2>££  &  relege  om- 

ncheyt  eenigen,  oock  oen  minlten  tijt,  te  willen  leven  an-  n£m  fCYiPl  nui 
3ers  dan  gelijckmen  getrooft  is  te  fterven.  horM[us  ™' 

D     '  Ö  quam  hominem  m 

Dan  genomen  al  fchoon  dat  yemant  defenootwendige^y?^  vhen,  in 
oefteningemeteen  vleeichelicKegeruiticheyt  geheel  konde;,-.  Augumn. 
over  fetten  tot  aen  fijnen  grijfen  ouderdom  toe  (het  twelck 
doch  gans  forghelick  ende  vol  gevaers  is)  Soo  dient  niette- 
min bedacht  hoe  veel  wechs  dat  yemant  can  aflegghen ,  die 
noyt  ftil  en  ftaet ;  Onfetijt,  en  inde  tijt  onfejeucht,  is  [nel- 
der  als  een  looier,  jagelijcl^  een  ar  ent  die  ter  fpijjê  uliegbt  $  gelijck  Hiob  9. 25. 
een  fchaduwe  die  vluchten  niet  en  blijft ;  gelijck  een  damp,  Loïl*^** 

4    *  üij  die 


/ 


Jende jonghe  lieden. 
Hiob  14.7.      die weynich  tijts  ghefien  wort,  en  daer  na  vergaet,  gheliji 
Hiob  14.  i.     het  water  uyt-loopt  vande  Zee,  en  ghelijck  als  regen  indi 
2  Samud.  14.4.  aer(kn  drinckt ;  wy  worden  wech-gevoert  gelijck  de  wit 
pfaimo  ).      de fpinne- webben  voortdrijft;  gelijck  een ïtorm  daerht 
pfaim  78. 59.    nen  vaert ;  gelijck  een  wint  die  niet  weder  en  kooint;  on 
Sap 'jAZt       dagen  vliegen  als  een  ghefchotenpijl;  En  nadehaeft-ve 
dwijnende  jeuchtfoo  ghevoeltmen  fkh  terftont  ongevo 
licker  wijfe  bekropen  vanden  traegen  ouderdom,  ende  fie 
dan  iflcc  al  vergaen  dat  vermaeckelick  fcheen,  en  daer  e 
blijft  niet  anders  over  als  een  verdrietich  na-ghepeys  ene 
een  pijnelijck  vroegen  over  de  voorighe  befmettinghe,  d 
wijle  het  onmoghelick  is  datter  yet  ïbetsoverich  fy  inde 
ouderdom,  alfler  niet  goets  voor  en  is  ghegaen  inder  jeucb 
het  langfte  leven  is  gans  cort,  het  foetfte  heefc  fijn  bitte 
het  blijdfte  en  is  noyt  fonder  droef  heyt .  en  daerom  is  h 
ten  hoochften  gheraden  de  ware  fterf-kunft  met  ernft  te  b 
trachten,  ende  de  bedenckinge  des  dootsfich  teenemael  g 
meenfaem  te  maecken,  ten  aenfien  beyde  van  Ionck  ene 
Out:  de  Ionge  lieden  dienen  hier  toe  vlytelick  aengemaen 
ghelijck  wy  by  defen  geerne  deden .  De  Oude  vinden  dw 
fent  leflen  in  haer  eyghen  felfs ,  inharefwackhedeh,  ine 
kerck-hof-bloemen  (ick  fegge  de  grijfe  hayren)  die  haer  c 
het  hooft  ende  inden  baeit  waflen,  elck  vande  welcke  hu 
voor  een  predicatie  can^erftreckenomhaerhuystebere) 
den  voor  hare  erfgenamen,  hare  lichamen  voor  den  buy( 
der  aerden,  ende  hare  fielen  voor  hei;  oordeel  Gods, 


Indienje  ruvort  njdn  hayre  grijs , 
Vdn  leden  JvvacJ^,  njan  finnen  njijs  > 


Aende  jonghe  lieden. 

En  nuraeghje  my  <vyat  dit  beduyt  ? 
Icl^  Jègge  j  <-uvort  ten  le Hen  <~wïjs  > 
Want  fietl  Je  Doot  kout  als  een  ijs 

Die  Jent  haer  boden  moren  uyt. 

Eenighe  menfchen  hoorende  een  Raven  op  ofte  ontrent 

het  huys  kraffen,  of  fiende  een  hont  in  eenich  deel  van  het 

felve  een  kuyl  graven,  nemen  daer  uyt  een  inbeeldinghe  als 

offer  corts  yemant  fterven  foude ;  wy  meynen  dac  foodani- 

ghe  op-merckinghen  te  laten  fijn  aen  by-gheloovige  men- 

Ichen  ,  en  niettemin  datmen  niet  by  horten ,  ende  felfame 

invallen,  maer  in  een  ftil  ende  befet  gemoet  onfe  fterffëlick- 

heyt  gheftadelick  behoort  voor  ooghen  te  hebben ,  oock 

fchoon  men  geenderhande  voor-fpoken  ghewaer  en  wort. 

Tis  mis-verftant  foo  daer  yemant  meynt  datmen  tt&hcptwmfik  im%& 

alleen  de  breette  van  eenige  duymen  vande  doot  verfchey-  ^^tZm^fi 

den  is,  daer  is  waerlick  inalleplaetfen^  waer  het  oock  fijn     *  ******** 

mach,  maer  een  cleyne  tuüchen-wydde  van  ons  tot  de/^^/^i»- 

doot .  Veel  gaeter  flapen  in  de  welcke  flaep  en  doot  te  fa-  ïl^ZJ^Ts 

men  eens  worden .  Tis  daerom  dienftich,  foo  menichmael  nf.  flt>jr&te  ** 

*  ulttmo  e ft.  Seneca. 

alfmen  nch  tot  flapen  nederleyt,  te  dencken  ;  Hoe  licht  can 
het  gebeuren  dat  ïck  noyt  weder  en  loude  opltaen  ?  Alimen  vem^J9  &  „bdor- 
opftaet,  hoe  licht  can  het  wefeshdat  ick  niet  weder  en  foude  f?™*\ &  mm 
flapen  gaen  ?  Alfmen  uyt-gaetrhoe  ras  waret  gecomen  dat  <ft-  **** 
ick  niet  wederom  en  foude  te  huys  keeren?  Allmen  t'huys 
koomt,  hoe  veerdich  can  het  vallen  dat  ick  noyt  meer  en  du  expemao,  ?L 
foude  uyt-gaen?  in?tkorte,de  doot  focconsopaUcpkct-^^!^ 
fen  te  wachten,  de  wij  le  fy  op  alle  plaetfen  ons  can  befprin-  Totes  nm  ^lth 

l  y-,       .t  J     \  -     i    «n         i         i  reverti;  dicrever- 

ghen :  En  tis  daerom  een  yder  goet  Chrilten  gheraden  een  tmtijmnmam- 
ftervende  leven  teieyden,  en  met  den  Apofteltefegghen,  ^T^T 

4    **  H 


Aende  jonghe  lieden . 

i.conm.ij ^2 Jc{prve  alle  daegh  5  voorfeker  houdende  dat  hoe  yemant 
meerfichfelven  lterft,  hoe  hy  meer  G ode  begint  te  leven, 
tot  vorderinghe  van  'twelcke  onder  andere  dienftich  wort 
geoordeek  veel  fich  te  laten  vinden  ter  plaetfen  daer  yemant 
lieck  ofte  in  doots  noot  is  liggende,  fonderlinghe  indien  de 
fiecke  ghetuygheniffe  heeft  van  god-falicheyt  des  levens; 
want  behalven  veelderley  voordeden,  die  daer  te  rapen 
fijn  y  foo  van  crachtige  vermaninge,  als  van  grondighe  ver- 
trooftinge  \  foo  wort  de  fterf-kunfte  daer  in  haer  eygen  we- 
fen  crachtelick  geoeffent,  ende  door  een  levendkh  exempel 
de  fiele  werckelick  in-gefcherpt. 

Dan  yemant  fal  minchien  hier  tegen  in  brengen,  dat  het 
al  te  verdrietich  is  (fonderlinge  voor  de  IoncKheyt)  met  foo 
een  levendige  doot-vreefe  geftadelickfwanger  te  gaen : 


Qui  mortem  ms~ 


tAltijts  ruoor  de  doot  te  beven 


tuit,  quod  vivit  7y  rz;0oryyaer  een  dïOeVlch  U W#  i 

perdit  id  ipjXiTK  v   .  .  . 

j\ojt  en  heeft  hy  blyden  gheest 


D/V  het  graf gheduerkh  njreeÜ . 

Maer  daer  tegens  is  te  letten ,  dat  wy  niet  min  voor  en  heb- 
ben als  de  jonge  fielen  met  een  geduerigen  praem  van  doot- 
fchrick  in  onrufte  te  houden ;  ons  oogh-merck  is  gheheel 
anders;  wy  weten  in  het  Apghendeel  dat  de  fterf-cunfte, 
crachtelick  en  Chriftelickgf^oeffentfijnde,  niet  alleenlick 
die  angftighe  vreefe  des  doots  machtich  is  wech  te  drijven; 
maer  felfs  een  trooftelicke  vermaeckelickheyteyndelick  in 
onfe  herten  te  connen  uyt-wercken  .  Wil  je  hier  toe  een 
feker  behulp-middel,gunftige  Lefer^en  dat  met  corte  woor- 
den, Doet  hier,  gelijck*  de  kinderen  met  de  Byen  handelen 
al(Te  met  de  felveipelen  willen,  fy  treckenfe  eerft  den  angel 

uyt, 


Jende  jonghe  lieden . 

uyt,  en  daer  naer  en  hebbenfer  niet  als  vermaeck  van  ,  hoe 

feer  fy  mettefelve  oockfuckelen  en  Tollen.  De  prkkel  des  i.corint.  15.56. 

doots  is  de  Jonde  s  ontbloot  haer  maer  alleen  van  dat  wapen  j 

het  gevaer,  en  met  eenen  de  fchrick,  fal  ophouden  • 

Ghy>  die  u  Jtele  uvtlt  berejden  Mc  tkm  mortis 

Om  rvvel-gemóet  -van  bier  te  fcheyden ,  -  ***** 

{ooms  hoort  doch  hoemen  troofl  ^verwerft ,  ™ise*ec*fo* 

Dooi  uwe  jonden  eerje  Jterjt . 

Gewiffelick  indien  ghy  door  G odes  ghenade  dit  eens  te  bo- 
ven kont  geraecken,  as  feker  dat  het  dorre  geraemte  van  het  ff^f* 
dootelick  wefen  (waer  voor  oock  de  alderftoutfte  dickmaels nm  egofum 

r  t    .  *  ..      .  .      li-I      r  t  •       11        1   vtay  fatt*  non 

ichncken)  u  metter  tijt  niet  onvriendehcker  lal  invallen  als  ego^mwimm^ 
een  vers-opengaende  roofe  inden  morgen-dauw .  hier  toe  £i£  ™lT/qZ 
te  mogen  geraecken,  ende  dat  op  ware ,  en  geen  bedrieche- eM  nifi  adme> non 

1.  1       0       °j  .  rr  1-  I     J         •    n  1  eft  qua  eas  nifi  fer 

licke,  gronden  en  is  gewnielick  de  minlte  vrucht  niet  van  me.  Augumn. 
een  Chriftelick  leven.  De  wech  hier  toe  leydende  enis^^1^ 
nerghens  te  vinden,  als  by  den  genen  die  daer  ghefeyt  heeft,  pt'flM»*m:fi«i* 
lebben  de  nJVecb^  de  njvaerhcyt  ende  het  leven  $  t  welck  met  daedat  qmajpduA 
anders  te  fegghen  en  is  als,  wilje  niet  dwalen  ?  Ick  ben  de  ZS^mflul 
wech.  wilje  niet  bedrogen  worden  ?  Ick  ben  de  waerheyt.^;  mw  adm 

...       .        '  1111  1  11-  verjm  peccatum 

wilje  niet  iterven  ?  Ick  ben  het  leven  .  ghy  en  hebt  niet  te  mumüo  ejiscriptu- 
gaen  als  tot  my ;  nerghens,  als  door  my .  En  waer  is  doch  Z^fr%Zt\ 
dat  ons  defe  wech  gheopenbaerrwort  anders ,  als  daer  hy  Mundum  b*ra- 

C\  1  1  1'   1    /  n       7  I    1    1      r  •  /   nt    *wu  Scrtptnrarum 

ielve  roept,  koomt  al  tot  nrf  die  belast  enae  beladen Jijt^  en  tcl^ Jal  u  ignoraüo»  magn* 
uerquicken  ?  dat  is,  in  fijn  heylich  woort ,  in  fich  hebbende ^nJu^Ma 
de  cracht  der  falicheyt  allen  die  het  gelooven.  Ten  kan  niet,     \ hoc  h«refes 

J  ö  '  peper it ,  ea  iitam 

ten  can  niet  ghefchieden  (feytter  een  Out- vader)  Dat  ye-  cmruptaminvexu, 
mant  fonder  vrucht  henen  gae  die  fijn  werek  maecl  van  dcfr^ZfiZfZL 
heylighe  Schrifcuere  met  aendacht  en  geduericheyt  te  lefen.  c^f0] hom  h  '/tf 

4    *  *  ij  Gods 


Jende  jonghe  lieden. 

Gods  woort  te  weten  is  een  crachtich  bol-werck  tegen  de 
invallen  der  fonde ;  van  hec  felve  onbewufl:  te  welen  is  een 
qjuvhU  femper  fteylen  afganck  ten  verderve .  wieftaeghby  God  foucktte 
eum  Deoefr  d*i>£  wefen^  d^t  hy  veel  bidde,  en  dickmael  Iele :  int  bidden  fpre- 
legere,  nam  turn  o-  ken  Wy  tOt  God ,  int  lefen  fpreeckt  God  tot  ons .  ghevyent 
hquTmlr,  ZZ  vt «  dan  met  God  (ghelij ck  lob  fey t)  en  hebt  njrede,  daer  fel  u  <vee 
ro  legimm  Dem  ^oets  ^t  l^men .  ontfangt  de  leere  uyt  fijnen  monde  >  enleght  fijn 
Hiob  redenen  op  in  u  herte .  Maer  om  neerftelick  acht  te  nemen  en 

te  beproeven  wat  by  ons  inden  wech  der  Godfalicheyt  da- 
gelicx  wert  ghevordert,  foo  is  by  alle  Godfalighe  akijt  goet 
1  gheoordeelt  dagelicx  een  neerftich  onderfouck  te  doen  van 
ons  geheel  bedrijf  van  dien  dage,  om  te  letten  ofmen  van- 
de  menfehen  comende  niet  minder  menlche  en  is  ghewor- 
den,  ten  eynde  omalfoo  in  fijn  camer  wederom  te  vinden 
het  gene  miflehien  daer  buyten  is  verloren. 

Als  ghy  des  cCVonts  fijt  ghelegen 

Jn  uwen  leghery  Joo  men  plach  y 
Al  eer  de  njaeck^  kpomt  neer-ghejegen^ 
Soo  gaet  al-voren  over-wegben 

''Dijn  handel  rum  den  ganfihen  dacht 

Eer  datje  njanden  fiaep  bedropen 
Light  fonder  reden,  fonder  kracht ^ 

Soo  doet  u  ganfihen  boe  firn  open> 

En  laet  u  fipreken  >  duchten ,  hopen  , 
Eens  opte  nyvecch-fihael  fijn  ghebracht. 

Hier  ü  my  eenich  uvoort  ontvloghen. 

Eer  ick^  het  filve  recht  bedacht  ^ 
Daer  ben  tck^  njan  mijn  oogh  bedroghen> 

m 


Jende  jonghe  lieden . 

En  ginder  nJvas  ic^  njyech-getogen 
Door  enckel  loch^aes  njande  pracht. 

Hier  heb  ick^  dinghen  na-gelaten, 
'Dat  my  nu  boy  en  maten  rouwt  s 

En  dier  joo  liet  ick  my  bepraten 

Om  Ut  te  lieven ,  gmt  te  haten 

Dat  <~ury  al  beter  dient  ghef  houwt . 

Hier  quam  my  jvvarte  nijt  beflohgn , 

Daer  grillen  die  ic^  niet  en  ken$ 
Hier  heeft  my  joet  ghedult  ontbroken, 
Daer  heb  ick^  al  te  fits  ghefyroken ; 
fFyl  dat  ick^noch  joo  uveerelts  ben: 

fFy  l  dat  ick^  my  Joo  laet  beroeren 

Om,  #4  en  njyeet  njyat,  njyfe-Vaes ; 
t'tyl  dat  ïck^my  joo  laet  <~u  ervoer  en, 
Daer  ic^  mijn  geefi  behoor  te  jhoeren ; 
%Mijn  jiele ,  rvveejl  niet  meer  joo  dwaes 

My  njomht  een  jlaegh ,  en  deftich  ftrijden, 
Dewijl  tek^ben  een  Chriften-menjch $ 

My  paft  njerdraghen,  dulden,  lijden, 

Mj  paft  alle  Jond'  af  te  jhijden, 

O  God,  dat  ü  mijns  herten  njyenjch: 

t^(u  njader,  njyilt  my  doch  ^vergeven 

Al  mvat  ick^  heden  heb  mifdaen, 
En  dan  joo  jont  my  daer  beneyen, 
Dat  ir\door  al  mijn  njorder  leven, 
Jn  dijnen  njyech  mach  jeker  gaen. 

4    *  *  üj 


Jende  jonghe  lieden . 

Des  morgéns  als  de  fachte  ulercken 

Van  uwe  nacht-rusl  fijn  ontdaen, 
£Met  dat  u  geeft  begint  te  <~Uverckeny 
Soo  geeft  u  ftrax  om  aen  te  meuken 
oAl  uvat  u  God  heeft  goets  ghedaen : 

Al  eer  tot  u  beroup  te  treden  3 

Eer  ghy  u  elders  In  ^vermengt , 
Soo  fireckt  tot  God  u  ganfche  leden  3 
En  maeckt  dat  ghy  u  njrouch-ghebeden 

Hem  tot  een  Jóeten  offer  brengt : 

Gaet  neemt  dan  ajoor  in  u  ghedachten  * 

Ooc^  njoor  den  eerften  fonne-fhifi  ^ 
Op  al  u  doen  te  njipillen  achten^ 
En  oocJ^  uoor  fihijn  <-van  quaet  te  <-vvachten> 
Soo  nuVil  u  God  ghenadich  fijn . 

Het  welcke  indien  wy  alfo  met  een  goet  gemoet,  inde  vr< 
fe  des  Heeren,  ernftelick  betrachten ,  foo  connen  wy  vcm 
feker  houden  dat  God  onfen  gebreckelicken  dienft,  fooc: 
anders  oprecht  is,  in  genade  lal  aenfien;  ghelijck  ons  me 
niet  en  can  miflfen,  of  wy  en  Rillen,  foo  doende,  uyt  e< 
fedighe  en  wel  gheregelde  jeucht  (foo  onsGodhetlev( 
fpaert)tot  een  ftillen  ende  gewilligen  ouderdom  foetelick( 
over  gaen,  ende,onfes  aflcheydens  tot  aller  ftont  ende  pla< 
fen  getrooit  lijnde,  den  tijt  onfer  verloflinge  met  gedulc  ii 
wachten;  vaftelicken  vertrouwende  dat  ons  geene  mani 
re  van  fterven  quaet  ofte  hinderlick  en  can  wefen,  dewij 

xtuüa  mors  m*u,  datter  een  goet  leven  is  voor  ghegaen ;  dien  volgenden! 

pZ7fahllafm"  anders  voortaen  hopende  of  verwachtende  als  des  levi 


Jende  jonghe  lieden . 

jjlcvefende,  in  goeden  vrede  verfamek  te  worden  tot  de 

dieren,  ghelijck^de  garven  ingevoert  ^vy  orden  te  rechter  tqt p Hiob  15. 28. 

al  te  famen  ende  elck  in't  by  fonder  dagelicx  met  oprech- 
dghemoede  voor  onfen  God  mogen  dencken  ende  fpre- 

i> 

Het  gae  ny  nu  ghelijc^het  njvil. 
Of  hart ,  of Jacht,  of  ^vvoesï,  of Jlilj 
Het  gae  ny  foo  ghelijcl^  het  mach  3 
Ghelijc^  het  hier  op  aerden  plach  , 
Het  gae  my  thtys  en  over  al 
Ghelijck^het  God  heiteven  fal $ 
Jn  hem  alleen  ben  ic^  gherufly 
*Daer  is  mijn  hoop  en  herten-luf^ 
*T)es  rvvat  de  ganfche  njveerelt  heeft 3 
Wat  <~ureitght  dat  goet  >  of  eere  geeft ^ 
Wat  oyt  het  njyacker  ooghe  fiet , 
En  treckt  nuoortaen  mijn  Jiele  met  5 
fcl^  njvenfche  tot  een  <~uol  gheluc^ 
jfcl^  rvvenfhe  maer  een  eenich  Jïuc^ 
Jc^  njvenfche  met  een  reyn  ghemoet, 
Ghejïtyvert  in  des  Heeren  bloet  0 
Jck^  njvenjche  met  een  ftillen  geef  3 
^Die  fieckte ;  doot ,  noch  helle  ureefl  ^ 
Te  fheyden  uyt  dit  jammer-dal ; 
En  fetl  daer  fijn  mijn  ^vvenfchen  al* 

ff  ff  y 

m 

f 


I 


CH  RISTE  LICK 

H  V  Y  S-VV  Y  F 

Vertoont  inde  ghcfidte^  eerlï  hjm  bedaechde  HVTS-MOE- 
D  E  R,  ende  daer  na  nran  VV E^DV  VI' E 
Hier  yeigheleken  metten 

j  WINTER. 

VIERDE,  ende  lefte  DEEL» 


Menfiet,gelijc]{hetfchijntygeen  léïen  in  bet^rnyi 
Daer  koomt nochtans  een  dach,  wanneer  het  v»em 
fpmjt.  | 
Siethier  den  ouden  tijt,  de  J^oude  Winter -dagen, 
Verfcheyden  vande jeucht,  en  vande  fomer -vlagen  : 
Hier  is  gheen  ander  raet}  als  dat  de  bmne-i^rach 
Een  beter  lente-tijt}  een  nieimen  fomer  wacht 


CHRISTEL  ICK 

VYS-WYF. 

Vertoont  in  de  geftalte  eerfl;  vaa 

bedaechde  HV T S ~  M  0 ED ER 
ende  daer  na  van 
VV  E  T>  V  VV  E> 

VIERDE,  ende  lefte  DEEL* 


E  gulde  Sonne  daelt  j  ick  fie  de  groe- 
ne jaren  ^ 

Ick  fie  dc  friffe  jeucht  allengf  kens  he- 
nen varen, 
Ick  fie 'ken  weet  niet  wat,  ick  fie 

in  u  gelaet 
Dat,  niet  gheiijck  het  fou,  en  als  te 
vooren,  ftaet. 
liVat  is  van  onfè  jeucht,  en  van  het  ganfche  leven ! 
-Iet  is,  gelijck  een  ftroom,  in  haeften  wech  gedreven, 
Het  is  gelijck  een  boom,  die  neder  is  gevelt, 
Het  is  gelijck  een  droom,  die  krancke  finnen  quelt; 
/an  alle  weerelcs  vreucht,  van  alle  blyde  nachten 
In  blijft  niet  aen  den  menfch,  als  drouve  na-gedachten  y 
Het  eenich,  dat  de  fiel  in  dit  geval  verblijt, 
Dat  is  een  foet  gepeys  van  wel-befteden  tijt  * 

Aaaa  %  God 


.N<*  mlcke  plaetfe 
de  hoorn  valt  daey 
falhy  ligghen.  Eo 
dei.  11.3. 


4  <%EDAEGRVB 
Al  wat  het  wacker  ooch  bereyckt  aen  alle  fyden , 
Dat  wij  ft  de  menfchen  aen  wat  eenmaei  ftaet  te  lyden  r 
God  laet  ons  alle  daech,  als  in  het  kleyne,  fien 
Wat  eens  te  fijner  tijt  de  weerelt  fal  gefchien . 
De  bloemen  inden  hof  en  alle  groene  kruyden 
Sijn  boucken  voor  het  volck,  fijn  leffen  aen  de  luyden, 
Soo  haeft  de  winter  naeckt,  de  velden  worden  bloot. 
Men  (iet  in  alle  ding  gelijck  een  volle  doot : 
Wat  inden  groenen  Mey  de  boffen  plach  te  eieren, 
Dat  fïetmen  inden  Herfft  met  alle  winden  fwieren, 
Het  loof  rijft  van  het  hout,  de  groente  vanden  dijck, 
Een  roofe,  wort  een  rif ;  een  boom,  een  ftaendc  lijck: 
Het  licht,  des  weerelts  oogh,  dat  wy  de  fonne  noemen, 
De  vader  van  het  kruyt,  de  voeder  vande  bloemen , 
Soo  haeft  den  avont  naeckt,  berey  t  fich  totten  val, 
En  wij  ft  ons  alle  daech  wat  eens  gebeuren  fal. 
Befiet  ons  eygen  felfs ;  na  tweemael  negen  uren 
En  kan  dit  kranck  geftel  niet  fonder  flapen  dueren, 
De  menfeh  die  waer  eê  block,  een  fteen,  eê  houten  bee 
Ten  waer  een  kleyne  lucht  die  inde  neufe  fpeelt ; 
QuotUsdormu,  &  Het  lijf,  de  fware  klomp,  is  in  het  bed  gelegen, 

<yigiliu,  toties  mo-  '        *  ï     V  1         C  1  1 

reru ,  &  refurg*;  Geen  ooch,  geen  ander  lid,  en  hetmen  dan  bewegen ; 
t2l"ü!"f"~     Het  looPen  heefc  gedaen,  het  woelen  is  geftilt, 

Siet !  wat  de  bleecke  doot  van  uwen  flaep  verfchilt. 
Al  dit  toont  aen  het  volck  dat  alle  dingen  hellen, 
En  vanden  eerften  af  fich  om  te  vallen  ftellen, 
Dat  alle  weerelts  glans  is  uytter-maten  kort, 
Ia  dat  de  weerelt  felfs  ten  leften  neder-ftort: 
»  Daer  woont  een  ftil  bederf  in  alle  friffe  leden, 
» In  alle  fchoon  gebouw,  in  alle  vafte  fteden, 


< 


H  V  r  S-M  O  E  D  E  % 

n  In  alle  rijcken  felfs :  de  doot  befluytet  al 

*>  Dat  was,  dat  heden  is,  dat  eenmael  komen  fal  : 

»  Het  moet  ten  ondergang ,  het  moet  ten  eynde  komen, 

,>  Al  wat  te  fijner  tijt  beginfel  heeft  genomen, 
»  Een  maecht,  een  jonge  vrou,  en  alle  fchoon  gewas, 
»  Gaet  even  fijnen  gang ,  gelijck  het  nietich  gras : 

Wat  kan  de  fnelle  tijt  niet  eenmael  over-heeren  ? 

En  door  een  ftil  geknaech  ten  leften  omme-keeren? 
Hy  gaet  een  ftaegen  tret,  en,  fonder  groot  geluyt, 
Eet  door  het  vinriich  ftael,en  houwt  de  rotfen  uytj 
[ Hy  druckt  een  harders  Stel,  hy  ruckt  palleyfen  onder, 
^  Hy  toont  in  fijn  beleyt  meer  krachten  als  een  donder, 
Meer  als  het  felfaem  vyer  dat  uyt  den  hemel  berft , 
Wanneer  een  ftrijdich  vocht  is  tegen  een  geperfl : 

Want  als  de  blixem  raeft  met  fijn  getackte  ftralen, 
t  Hy  treft  een  harde  rots,  en  niet  de  fachte  dalen 
Ai  wat  maer  eenichfins  betoont  een  foeten  aert, 
Dat  is  voor  defen  brant  en  hare  kracht  bewaert  • 

Maer  fiet  1  de  rouwe  tijt  vertreet  oock  teere  rofen, 
i  Die  inde  fteden  fijn,  die  opte  velden  blofen ; 

Ach!  frifle maechden felfs :  eylaes !  hetmonftereet 
Het  fchoonfte  datmen  vint,  het  befte  datmen  weet  • 


Aaaa  3  Helene 


6  HEDAEGHDE 
Helene  voor  een  tij t  de  peerel  vande  Griecken,  ' 
In  wit  geiijck  de  fnee  j  in  blos  geiijck  de  kriecken , 




llïr 

| \  ,  xY--- 

■Pil 

AA 
\\ 

|Bp|.B  & 

■IS 

w#  /z/-     Ging  eenmael,  nu  bedaecht,  ontrent  een  fpiegel  ftaen, 
le  mereltfche      £n  fprac|c  |iaer  eyg-en  ielfs  met drouve  klachten  aen : 

wienichen  over  % 

den  ouderdom,  EYlaes  \  wie  ben  kk  nu  ?  en  wie,.cylaes !  te  voren  ? 
wder  den  per-  Al  wat  ick  ecnmael  was,  dat  is  in  my  verloren, 
feonvmde  ver-     Ick  foucke  wat  ick  mach,  ick  foucke  met  verdriet, 

M^thP^u     ^aer  ^at  Sevvee^  en  vm^ ick  efteyiiet : 

'faKorinc^vS  ^  ^e  m*)n  eygen  beek  kier  inde  kamer  hangen^ 

Trcyens  fone ,  Met  fchoon  gekrinckelt  hayr,  en  met  gebloofde  wangen, 

ovtfehaeckt,  als 

gbeach  fi  de,  ck  fchoonjle  van  die  gheheele  eeuwen 

Een 


H  V  T  S-M  O  E  *D  E  R.  ) 
Een  beek  dat  mijne  jeucht  ten  nauften  eens  geleeck, 
Eer  Paris  over  Zee  naer  onfe  kuften  weeck : 
4aer  als  ick  rnijn  gelaet  nu  eenmael  gae  bekijcken, 
Ln  wil  het  mettet  beek  in  allen  vergelijcken,  k 
Soo  word  ick  ongefint,en  dat  van  enckel  fpijt, 
Het  fchijnt  dat  my  een  (weert  tot  inde  fiele  fnijt : 
ft  niet  een  felfaem  ding  ?  daer  is  een  ruymer  leven 
Ven  menich  dom  gewas,  aen  menich  beeft  gegeven ; 
Befiet  den  harden  Pijn,  den  Ceder  ende  Maft, 
Befiet  den  Qinlfter-boom  {h)  die  fonder  eynde  waft , 
kfiet  den  wilden  Olm  ten  hoochften  opgedreven, 
kfiet  den  fteylen  Efch  tot  aenden  hemel  i  we  ven , 
Befiet  hoe  Dennen-hout  tot  inde  lucht  belent , 
En  dat  geen  Eyck  en  fterft  die  haren  planter  kent : 
Freet  vorder  in  het  wout,  en  let  op  alle  dieren 
\  Die  fris  en  onvermoeyt  ontrent  de  boffen  fwieren  5 
De  Krayen  inde  lucht,  de  Harten  op  het  velt, 
Die  hebben  menichmael  tot  hondert  jaer  getek :  c 
Ipen  Raven,  leelick  dier,  en  hare  fwarte  veren 
|èn  konnen  boven  dat  geen  duyfent  jaren  deren  $ 

De  Phoenix,  foo  het  fchijnt  heeft  noch  een  vafter  ftant, 
Ia  leeft  tot  dat  hy  felfs  fijn  eygen  leden  brant. 
IpVat  gaet  de  goden  aen  ?  waerom  de  befte  gaven 
ÏGefchoncken  aen  het  hout;of  aenden  (warten  raven  ? 
Waerom  een  harden  Pijn  bewaert  tot  onfen  fpijt  ? 
Waerom  het  vluchtich  Hart  niet  vluchtich  uy tter  ti jt  ? 


a  Het  recht  gh. 
bruyck  van  de  af- 
beeldïnge  der  fchoo- 
ner  lonckvrouwen 
kan  we  fin  om  in  den 
onder  dom  bare  voo- 
rire  gedaente  wet  de 
jegenwoordighe  door 
behulp  vanden  [pe- 
gel te  mogen  verge- 
lijcken, om  daer  uyt 
hare  dazen  te  leer  en 
tellen  ende  wijs  ie 
worden. 

So'rates  vermaende 
de jeucht  haer  dick- 
mael  in  den  [peghel 
te  befien,niet  om  een 
hayrtjen  uyt  de 
Wijn-brav.wen  ofte 
den  baert  te  pluy- 
fen,  maer  op  dat  je- 
de?  een  fijn  eyghen 
ghedaente  mochte 
kennen,  ten  eynde 
dat  yemanty  fchoon 
fjnde  van  bnyten, 
oo ck  de  tnrpendighe 
fchconheyt ,  name- 
lick  de  deucht, moch- 
te betrachten ;  mif- 
maeckt fjnde,  fijne 
aengehoorne  o?2ghe- 
flalte  met  hmerlijc- 
ki  volmaec  kt  heden 
mochte  vergelden* 

b  Siet  van  den 
Qualfter-boom,  int 
Latijn  Ormos  ghe- 
nacmt,  vanden 

Olm,  Vlmus,  vttnden  ~Efch,  Traxinut  gefeyt,  vanden  Vennen-boom,  Picea genaemt,  ende  vande  laugduericheyt,  mitf- 
mders  hoogenwafdom  der felver,  Plin.  lib.  16.  cap.  10.  ende  Dodoruum  in  fijn  Kruyt-bouck  lib.  39. 

c  Op  het  lang  leven  van  fommighe  ghedierten,  fiet  het  Epigramma,  c^uod  Vtigilio  adfcrib'uur,dc  Mtatibta ani- 
'  valium . 

Aaaa  4  Waer- 


8  E  D  A  E  G  H  D  R 

Waerom  een  fchoone  vrou,  waeroni  de  kloucke  mannen 
Soo  haeftich  in  het  graf,  en  uy  teer  tijt  gebannen  ? 

Waerom  doch  is  de  menfeh  fbo  veerdich  uy  t-gebloeyt, 
Daer  ick  en  weet  niet  wat  foo  lange  jaren  groeyt  ï 
Waerom  een  frilfe  maecht,  het  cierfel  aller  faecken 
Van  datter  eertij  ts  was,  of  datter  is  te  maecken, 

Waerom  haer  blyde  verw,  haer  ooch  en  roode  monÉ 
Geen  langer  dach  verleent,  geen  meerder  rijt  ge  jont  ? 
Ick  ben  noch  heden  niet  tot  tachtich  jaer  gecomen, 
En  my  is  alle  glans  aireede  wech  genomen; 

Siet !  wat  een  kleyne  tijt  mijn  krachten  heeft  ge  velt, 
Mijn  geeften  uyt-geteert,  mijn  luyfter  af-gepeit : 
Ben  ick,  ellendich  wijf]  foo  menichmael  gepiefen  ? 
En  voor  de  fchoonfte  vrou  met  vingers  aengewefèn  i 
Ben  ick  het,  die  het  volck  als  voor  een  wonder  lach 
Soo  haeft  ick  buy  ten  quam,  of  in  de  venfter  .lach  ? 
Ach  1  is  om  defe  romp  foo  menich  (weert  geflepen  ? 
Soo  menich  fchicht  gewet  ?  foo  menich  hondert  fchepen 
Gedreven  over  Zee  ï  foo  menich  dapper  held 
Gevallen  inden  krijch,  geflagen  in  het  veld  ? 
Is  om  dit  fnoode  lijf  foo  lange  tijt  van  jaren 
Gefmoort  in  enckel  bloet  ?  foo  menich  duyfent  fcharen 
Verflonden  door  het  ftael  ?  is  om  dit  fnoode  lijf 
De  weerelt  tegen  een  gevallen  in  gekijf? 
Ben  ick,  vergeten  menfeh,  tot  twee  verfcheyde  reyfen, 
Ben  ick  ontlchaeckt  geweeft  ?  wie  foudet  kannen  peyfen 
Ben  icker  oorfaeck  van,  dat  Xanthus  is  bevleckt  l 
Dat  Xanthus  over  al  met  docden  is  bedeckt  ï 
Is  Troy?  om  mijnent  wil,  met  al  haer  gulde  falen, 
Is  Troy'  om  mijnent  wil,  met  al  de  naefte  palen, 


H  V  T  S-M  O  E  1D  E  %  y 
Is  Troy'  om  mijnent  wil  gewonnen  door  het  Peert  ? 
Is  Troy'  om  mijnent  wil  gevallen  door  het  fweert  ? 
:h !  w7aer  is  dan  de  glans  die  hondert  duyfent  menfchen^ 
jie  al  wat  oogen  had  mijn  liefde  dede  wenfchen  ? 
Ach !  waer  is  nu  ter  tijt,  ach  waer  is  nu  de  glans , 
Een  vreucht  en  herteluft  van  alle  frifle  mans  i 
t:h !  waer  is  nu  de  mont  die  Paris  heeft  bewoghen  ? 
ji  vande  Nymphen  felfs  met  krachten  afgetogen  ? 
Ach  !  waer  is  nu  ter  tijt,  ach  l  waer  is  nu  de  mont 
Die  Princen  heeft  bekoort,  en  goden  heeft  gewont  > 
faer  is  mijn  helder  wit  ?  waer  is  mijn  aerdich  blofen  f 
Verfijn,  tedefer  uyr,  waer  fijn  die fchoonerofen 
Te  vooren  om  en  om  mijn  roode  mont  gefaeyt  ? 
Ay  my  !  de  fnelle  tij  t  die  heeftet  al  gemaeyt. 
[lijn  boefem,  die  wel  eer  plach  geeft ich  op  te  fwellen, 
langt  nu  daer  heen  gefackt,  gelijck  als  dorre  vellen, 
Mijn  mont  en  heeft  voortaen  niet  eenen  gaven  tant, 
i  Maer  ftaet  gelijck  een  dorp  voor  defen  afgebrant  j 
llijn  wangen  fijn  geploucht  met  hondert  duyfent  vcuren, 
lijn  voorhooft  ongefien  door  rimpels  ende  fcheuren, 
Mijn  hant,mijn  wackel  hooft.mijn  ganfche  lichae  beeftj 
lek  hebbe  (wat  een  druck ! )  mijn  krachten  overleeft, 
lijn  hayr,  dat  my  het  lijf  plach  over  al  te  decken, 
>at  laet  my  nu  alleen  een  hooft  vol  kale  plecken ; 
Wat  dienter  noch  geklaecht  ?  mijn  leden  fijn,  (eylaes  ly 
Als  tacken  fonder  loof,  en  freuy  ten  fonder  waes. 
xh !  daer  een  yeder  menfeh  voor  defen  vont  behagen  9 
)at  geeft  my  nu  alleen  maer  reden  om  te  klagen, 

Ach !  waerom  noch  gefien  in  dit  verdrietich  glas  ? 
I  'k  En  wil  niet,  foo  ick  ben  ;  'k  en  kan  niet,  foo  ick  was, 

Bbbb  Dus 


io  HEDAEGHDE 
Dus  mocht  het  grillich  wijf,  en  diergelijcke  vrouwen, 
Haer  ongeruften  geeft  met  klagen  onderhouwen, 
Als  fy  den  kalen  herfffc  van  haren  ouden  dach 
Met  enckel  herten-leet  in  haren  fpiegel  fach : 
Maer  ghy,  o  Chriften  fiel,  die  in  uytwendichedeft 
Van  uwe  broofe  jeucht,  van  uwe  fwacke  leden 

Geen  trooft  of  hoop  en  ftelt,  maer  fouckt  een  beter 
Dat  u  tot  meerder  vreucht  den  hemel  open  doet, 
Ghy,  in  het  tegendeel,  of  fchoon  de  grijfe  jaren 
Metfwackheyt  in  het  vlees  haer  komen  openbaren, 
En  noemt  dat  geen  verdriet:  waer  toe  hier  droef  getr 
V  trooft  is  byder  hant,  u  rufte  voor  de  deur. 
Men  hout,  wanneer  de  fwaen  haer  krachten  nu  begeven 
En  datfe  (eker  ftelt  niet  meer  te  konnen  leven, 
Dat  fy  dan  neder-fijcht  ontrent  het  dichte  riet, 
En  fingt  daer,  eerle  fterft,  een  geeftich  vreuchde-liet  I 
Die  om  een  kley nen  loon  moet  ganfche  dagen  hygen, 
Siet  met  een  vroylick  hert  de  fonne  neder-iygen  -y 
Een  ackerman  verheuchr,  als  hy  het  rijpe  graen 
Heeft  uyt  het  open  velt  en  inde  fchuer  gedaen ; 
Een  vrouw  die  fwanger  gaet,  en  kan  haer  niet  bedarefi 
Tot  dat  de  thiende  maent  haer  vordert  om  te  baren ; 
Wie  grooten  handel  drij  ft  aen  dees  of  genen  houck , 
Die  wenft  voor  alle  ding  te  fluyten  fijnen  bouck: 
Wanneer  de  fchipper  naeckt  fij  n  vaderlantfche  kuften, 
Hy  fpoet  hem  des  te  meer,  om  eens  te  mogen  ruften  j 
De  voerman  is  geneycht  fijn  peerden  uyt  te  flaen , 
De  moede  looper  hijcht  na  'teynde  vande  baen : 
Wat  wil  ons  ydel  hert  geduerich  blijven  varen , 
En  Twieren  inden  draey  van  defe  woefte  baren  ? 


H  V  T  S-M  O  E  *T>  E  R.  H 

|  Wat  batet  dat  de  menfch  tot  oude  dagen  koomt, 
»  Wanneer  fijn  bange  fiel  voor  öude  dagen  fchroomt^ 
t  is  een  drouve  faeck,  dat  afgeleefde  menlchen 
n  jonckheyt,  nieuwen  tijt,  en  verflche  leden  wenfchen  j 
»  Wie  met  benauthey  t  fucht  om  fijn  voorleden  jeucht,, 
»  Die  mift  noch  inden  geeft  de  gronden  vande  deucht. 
bidde,  wat  ick  mach  ;  gewent  u  niet  te  klagen 
)ch  vanden  korten  tijt,  noch  vande  fnelle  dagen, 
Noch  van  dat  u  het  hayr  is  wit  gelijck  het  vlas, 
Maer  fucht  dat  u  het  lij  f  eens  j  onck  en  dertel  was* 
wort  u  lichaem  fwack,  krom,  mager,  ingetogen^ 
uvallich,  ongefien,  ter^erden  neer-gebogen, 
;Al  fijn  u  voeten  traech,  u  kele  fonder  fmaeck, 

V  beenen  fonder  merch,  u  tonge  fonder  fpraeck, 
wangen  fonder  blos,  u  lubben  Tonder  tanden, 
/oor-hooft  diep-geploucht,  als  nieu-gebraecktelanden^ 

V  kloucke  maege,  fwack ;  u  blyde  finnen,  vijs ; 

V  roode  lippen,  blaeu ;  u  blonde  vlechten,  grijs  5 
daer  het  innich  deel  bevonden  is  te  wafien, 

lier  is  men  niet  gewoon  op  dit  verlies  te  paffen ; 
IlGhy,  acht  het  lichaem  niet,  als  maer  de  fiele  groeyt ; 
iGhy,  acht  geen  koude  fucht,  als  maer  de  liefde  gloey  t. 
ipe  geeft,  door  Godes  hant  de  menfchen  ingefchreven 
y\N ort  uyt  de  fwackheyt  felfs  ten  hemel  opgedreven  *, 
I»  O  gunfte  vanden  Heer !  o  krachtich  w7onder-w7erck  l 
[  »  Wanneer  het  lichaem  fwackt,  dan  wort  de  fiele  fterck* 
Hs  waer,  dat  beeften  felfs  de  menfchen  over-leven, 
1 1  met  een  langer  jeucht  in  alle  velden  fweven; 
Tis  waer,  dat  in  het  wout  veel  oude  boomen  ftaen, 
Maer  als  haer  valgenaeckt,  dan  iffet  al  gedaen ; 

Bbbb  i  Dm 


**  HEDAEGHDE 
Dan  is  haer  wefen  uyt,  en;  die  foo  luftich  fchenen, 
Verdwijnen  uyc  hec  ooch,  gaen  in  het  duyfter  henen, 
En  liggen  alle  tijt  begraven  inder  nacht, 
Soo  dat  haer  lange  jeucht  niet  eens  en  wort  gedacht, 
Maer  fchoon  dat  aende  menfch  is  korte  tij t  gegeven, 
Hy  iai  geduerich  fijn,  en  Tonder  eynde  leven, 

Want  als  het  aerdfche  deel  genaeckt  fijn  eerde  ftof, 
Soo  bloey  t  de  reyne  fiel  in  Godes  eeuwich  Hof; 
Dan  ift  dat  eerft  de  vreucht,  die  noyt  en  is  begrepen, 
Na  dmek,  en  tegenfpoet,  na  duyfent  harde  nepen, 
Haer  glansden  hoochfte  wefch;  haer  volle  maet  bekoor 
Wat  dient,  o  Chriften  hert,  wat  dienter  dan  gefchroon 
Gaet  treckt  dan  u  gemoet  van  aertfche  beufel-faecken, 
Die  noyt  geruften  geeft  en  fullen  konnen  maecken  j 
Het  is  maer  enckel  fchijn  al  wat  het  vlees  befit,  I 
Ghy  kent  een  beter  vreucht,  en  hebt  een  ander  wit*  ! 
Die  in  het  ftil  geheym,  de  moeder  vande  vrouwen , 
Vermochte  met  het  ooch  ten  vollen  aen  te  fchouwen 
De  vrucht  daerin  gevormt,  en  dat  hy^even  daer, 
En  handen  aen  het  kint,  en  voeten  wert  gewaer, 
Hy  foude  metter  daet  uyt  dit  geficht  befluy  ten , 
En  op  een  vaften  gront  het  vonnis  mogen  uytten, 
Dat  foo  een  edel  ding  is  voor  een  ruymer  locht, 
En  geenfins  uyt-geruft  om  daer  te  fijn  gebocht  j 
Hy  taft,  als  metter  hant,  dat  eenmael  defe  leden 
En  verder  fullen  gaen,  en  wyder  fullen  treden, 
Hy  beek  hem  feker  in  dat  foo  een  konftich  werek 
Heeft  vry  een  ander  wit,  een  hooger  ooch-gemerek: 
Wie  in  fijn  herte  treet,  en  weecht  fijn  binne-krachten , 
Sijndefcich  voor-gepeys,  fijn  hooge  na-gedachten  j 

h 


H  V  T  S-M  O  E  D  E  R.  ij 

En  vint  daer,  hoe  de  geeft  by  wylen  fprongen  doet 
Tot  inden  hemel  felfs,  tot  aen  het  hoochfte  goet, 
En  fïet  daer,  hoe  de  fiel  oneyndich,  fondcr  palen  , 
Kan  fwieren  inde  lucht,  en  om  de  weerelt  dwalen, 
Kan  fwemmen  over  Zee,  en  uy  tter-maten  ras 
Keert  weder  daerfe  woont,  en  neder  daerfe  was, 
Die  kan  van  ftonden  aen  uyt  defe  fnelle  veren 
Befiuyten  met  belcheyt,  en  inder  daet  beweren 
Dat  foo  een  geeftich  ding  ,  en  foo  een  fnel  bedrijf 
Niet  eeuwich  weien  lal  voor  dit  ellendich  lijf, 
Niet  voor  een  leemen  huys,  of  diergelijcke  faecken, 
Die  yeder  is  gewoon  met  handen  aen  te  raecken, 
Niet  voor  de  weerelt  felfs  die  hare  palen  kent, 
Maer  voor  een  grooter  lael  een  ruymte  fonder  end ; 
Hy  weet,  dat  lij  n  vernuft,  eens  hooger  op  gerefen, 
Sal  door  gefwinde  drift  hem  dienftich  konnen  wefen, 
Sal  eens  te  fijner  tijt  gaen  ftygen  uytte  waen, 
En  met  een  vollen  loop  gaen  fitten  opte  Maen ; 
Sal  boven  inde  lucht,  en  boven  alle  woleken, 
En  boven  alle  vlees,  en  boven  alle  volcken, 

Ontfangen  tot  een  loon  het  voor-recht  vande  Stad,  a 
Die  in  der  menfehen  breyn  noy t  recht  en  is  gevat  j 
Dat  is  een  diepe  trooft,  die  fielen  kan  vermaecken, 
Als  yemant  wort  gewacr  fijn  ingevallen  kaken, 

Sijn  ongevallich lijf ;  » ey  I  waerom doch  gefucht  ? 
»  Befwijckt  het  aerdfche  deel,  wy  ftygen  inde  lucht: 
55  Wilt  ons  de  fnelle  tijt  in  eenich  deel  begeven , 
»  Het  is  een  kleyn  verlies ;  daer  is  een  beter  leven , 

»  Daer  is  een  eeuwich  heyl .  ó  Eeuwich  1  hooge  faeck 
»  Hoe  wijt  is  u  begrijp  1  hoe  wonder  u  vermaeck ! 

Bbbb  3  Oeeu^ 


a  Te  weten  het  hur- 
gher- recht  van  het 
hemelfche  lerufa- 
Icm»  mens  vrydom 
ons  verkreghen  is 
niet  voor  een  groote 
fomme  gelts(ghelijck 
de  Hooft  man  feyde 
van  fijn  burgher- 
recht  van  Romen 
Aft.  22.  28.)  maer 
met  den  dierbaren 
bloede  Chrifli. 
.  i.Pct.  1. 18. 


14  *$EC7)AEGHDE 
O  eeuwich  i  diepe  kolck,  die  niet  en  is  te  gronden 
Noch  by  een  kloucke  pen,  noch  by  geleerde  monden, 
Noch  by  een  geeftich  breyn,  o  eeuwich  1  groot  beflach, 
Dat  noy t  een  wacker  ooch  ten  vollen  over-fach  -y 
Schoon  ganfch  de  weerelt-kloot  beftont  in  water-baren, 
En  datter  eenich  menfch,  naer  honderc  duyfent  jaren, 
Tot  foo  een  ruyme  Zee  eens  toegetreden  quam, 
En  uyt  het  woefte  diep  maer  eenen  druppel  nam ; 
Het  fou  noch  evenwel,  na  menich  duyfent  eeuwen, 
Het  fwemmen  metter  tijt  benemen  aende  meeuwen  • 
Het  fou  noch  evenwel  de  gronden  vanden  kolck 
Ontblooten  voor  het  ooch,  en  toonen  aen  het  volck  j 
Maer  Eeuwich  is  een  Vack,  een  afgront  Tonder  palen, 
Oneyndich  van  begrijp,  daerin  de  finnen  dwalen, 
Daer  in  verloren  valt,  en  niet  te  weerelt  gek 
Schoon  yemant  hondert  j  aer,  of  hondert  duyfent  telt» 
O  leert,  mijn  fiele,  leert  geduerich  overleggen 
Wat  eeuwich  wel  te  fi j  n,  wat  eeuwich  is  te  feggen, 
Wat  eeuwich  al  bevangt,  wat  eeuwich  al  bedeckt, 
^  6  ^at  eeu W^C^>  eeuwich  is,  waer  eeuwich  henen  ftreckt; 

l'ooru'l  vreuchde  Bedenckt  eens  wattet  fy  by  God  te  mogen  w7efen , 
fe&^/jS  Van  alle  blyfehap  vol,  van  aUc  pijn  gencfen,  4  I 
uwrnchter-bfint     Met  alle  goet  begaeft,  van  alle  quaet  bevrijt, 

Ont  (lagen  van  geklapt  en  boven  alle  nijtj 
$ïfi?j£%d Geen  fieckte>  g^en  gevaer,  geen  vrcefe,  geen  gebreken, 
iucit  Auguji.  de  Qeen  leugen,  geen  bedroch,  geen  flimme  tonge-fteken , 
cNiinotumin ter-     Geen doot^geen  ongemack,geen  honger, geen  gequel,  b 
7n\ltürT°mZ    Maer  flaech,  in  alle  ding ,  en  fonder  eynde  wel: 
ver*junt  inmundo  Volmaeckthey  t  inde  fieL  gefontheyt  aende  leden, 

tnvtfibt*,  tn  mun-  J  r        '      1  4     11  11 

do  vifibih  umbv*  bn  ichoonheyt  voor  het  oociv,  en  volhevt  inde  reden,  c 

mum.  Hert».  4  Jitl 


H  V  T  S-M  O  E  <T>  E  R.  \f 
En  liefde  Tonder  haet,  en  onvermoeyde  jencht , 
En  God  te  mogen  fien,  de  volhey t  aller  vreucht :  a 
Al  wat  de  rijcke  Zee,  al  wat  de  foete  ftroomen, 
fi\  wat  het  luftich  velt,  al  wat  de  groene  boomen , 
Al  wat  de  ganfche  lucht  eens  gaf  aen  onfen  noot, 
Al  wat  den  hemel  felfs  oy t  goot  in  onfen  fchoot,  - 
pat  fal  de  milde  God  in  onfen  geeft  vervullen, 
Als  wy  in  hem  alleen  daer  boven  leven  fullen,  b 
Hy  geeft  van  onfen  geeft,  hy  onfe  ware  kroon, 
Hy  fiel  van  onfe  fiel,  (c)hy  onfe  groote  loon ;  d 
Bedenckt  een  fchoone  ftad,  ( e )  die  niet  als  helle  ftralen 
Laet  uyt  het  rijck  gebouw  van  hare  poorten  dalen, 
Een  ftad,  een  heer  lick  werck,  gelijcker  noyt  en  was, 
Een  ftad  van  enckel  gout,  gelijck  een  fuyver  glas,  ƒ 
Een  ftad,  een  fchoon  juweel,  daer  klare  beken  vloeyen 
Tot  heyl  van  al  het  volck ;  daer  nutte  vruchten  groeyen 
Ten  goede  vande  fiel,  (g)  een  ftad  een  reyne  ftad, 
Die  in  een  s'menfchen  hart  noyt  recht  en  is  gevat . 
Daer  is  een  helle  fon,  die  noyt  en  laet  te  ichijnen,  h 
Daer  is  een  wonder  licht,  dat  niet  en  fal  verdwijnen ,  i 
Daer  is  des  Heeren  Bruyt,  daer  is  de  ware  min, 
Geen  quaet  en  raecktcr  aen,  geen  vuyl  en  koomtcr  in.  4 
O  nieuw  lerufalem !  ( / )  hoe  klaer  fij n  uwe  ftraten  i 
Hoe  reyn  u  borgery  i  hoe  fuyver  alle  vaten  ! 

Hoe  fijn  u  gronden  felfs  met  alle  glans  bekroont, 
Daer  God  in  volle  daet  fij n  eygen  wefen  toont  i  m 
Daer  God  in  onfen  geeft  fal  eeuwich  blijven  leven  1 
Daer  God  met  onfen  geeft  fal  inder  hoochten  fweven  1 
Daer  God  ons  fpiegel  is,  ons  klare  fonne-fchijn  1 
Daer  God  in  ware  daet  fal  al  in  allen  fijn  1 

Bbbb  4  Och 


a  Vifio  Dei  bcatijt- 
cm,  fola  efl  [urn- 
mum  Bonum.  Au* 
gufi.  de  Triniteap. 


b  Non  fctcfi  [tim- 
mus rerum  conditor 
in  fe  non  habere  qua 
i  .bm  aje  conditis 
de dit ,  quemadma- 
dum  fol  ajlris.  Hu- 
go  Ub.^.  De  anima 
cup.  is. 

c  Anima  anim& 
Deus, Bern. 
d  Génef.  15.  1. 
e  Apoc.  21.1 1.21. 
ƒ  Apoc.  21.  verf. 
18.  21. 

g  Apoc.  22.2. 

h  Apoc.  21.  23. 

i  Lumeneft  umbra 
Dei ;  Deus  lumen 
luminis.  Plato. 
k  Apoc.  2 1 .  verf. 
\p.  verf  27. 
i  Heerlicke  dimben 
fpreecktmenvan  Hy 
ó  sladt  Godes.  Plal. 
87.3. 

Apoc.i  1. 19.23. 
1X1  Wy  fuüen  hem 
fen  gdij.khy  is. 
i.ioh.3.2. 

1.  Corint.15.28. 

2.  Corinc  3.  18. 
i.Connt.  13.  12. 


i6  *BEDAEGHDE 
Och  of  iek  ftygen  mocht  uy  t  defe  laege  poelen ! 
Soo  dat  ick  inde  geeft  geduerich  mochte  voelen 

Den  voor-fmaeck  van  het  heyl  dat  boven  is  bereyt ! 
Een  voor-fmaeck  die  de  fiel  in  ware  vreuchden  ley  t ! 
Auguftm.  mcdi-  Och  of  ick  alle  tijt,  met  yver  aengefteken, 
t^t.cap.34.      Mocht  eeuwich,  lieve  God  1  van  uwe  daden  {preken, 
Mocht  fpreken  alle  tijt,  niet  als  een  nietich  menfch, 
Niet  foo  ick  fpreken  kan,  maer  als  ick  heden  wenfch  \ 
Och  of  ick  fpreken  mocht  met  hondert  duyfent  tongen, 
Die  met  geen  aerdfchen  draf  en  waren  ingedrongen, 
Och  of  ick  fpreken  mocht  gelijck  het  u  betaemt, 
&  Die  Held,  die  Vrede-  vorft  en  Wonder  fijt  genaemt  l 

Och  of  ick  fpreken  mocht  gelijck  de  reyne  fcharen 
Die  met  een  helle  ftem,  en  met  de  gulde  fnaren 
Verheffen  uwen  roem,  en  melden  uwen  lof, 
En  roepen  heylich  God,  en  laten  nimmer  of  ! 
Waer  ben  ick  mijn  gemoet  ?  mijn  hert  begint  te  vonckea 
Door  ongewoonen  brant,  mijn  finnen  worden  droncken, 
Mijn  geeft  is  opte  loop,  mijn  loffe  reden  holt, 
Mijn  breyn  dat  borcelt  uyt,  mijn  fiele  fuyfebolt, 
Wiefalmy,  lieve  God^  van  defe  banden  flaecken, 
Op  dat  ick  even  nu  mijn  Schepper  mocht  genaecken? 
Wie  fal  mijn  vluchtich  hert  verheffen  inde  lochr, 
Op  dat  ick  heden  noch  den  hemel  raecken  mocht  ? 
Ick  fcheyde  van  het  vleys  en  defe  fwacke  leden ; 
Ick  klimme  tot  het  huys  van  aller  eeuwicheden, 
Ick  reycke  naer  het  licht  en  na  den  hellen  dach, 
Daer  noyt  de  bleecke  dooc  haer  py  ie  fchieten  mach : 
Ick  vliege  buyten  my,  ick  vliege  vander  eerden, 
Ick  ftyge  na  de  iocht  met  ongetoomde  peerden , 

Ick 


H  V  T  S-M  O  E  D  E  17 

lek  fie  beneden  my  wat  al  de  weerelt  doet, 
lek  (ie  hoe  dat  het  volck  hier  inder  aerde  wroet, 
ck  fie  de  nieuwe  Stad  en  hare  poorten  blincken, 
[ck  hoore  door  de  lucht  de  reyne  ftemmen  klincken, 
lek  fie  een  klare  beeck,  een  kryftallynen  ftroom, 
lek  fie  het  eeuwich  loodden  waren  Leven-boom, 
[ck  hoor5  een  groote  fchaer  des  Heeren  daden  fingen, 
Waer  henen  mij  n  vernuft  1  o  wonder  foete  dingen  1 
lek  fie  het  reyne  Lam,  en  fijn  Geminde  ftaen , 
O  mocht  ick,  lieve  God,  o  mocht  ick  vorder  gaen ! 
Mijn  ficl  is  Noachs  duyf,  die  niet  en  weet  te  ruften, 
Die  noy  t  en  heeft  de  macht  te  fetten  hare  luften 
Tot  datfe  wederkeert  van  daerfe  voortijts  quam, 
Van  daerfe  was  gereyft  en  haer  beginfel  nam . 
Van  hier  dan  weerelts  vreucht,  die  niet  als  boofe  {metten 
En  brengt  ontrent  de  fiel,  die  alle  vreucht  beletten , 
Of  ifleryemantbly,  en  dat  in  reyne  tucht, 
Noch  tij t  het  los  vermaeck  in  haeften  opte  vlucht; 
Wat  hoor  ick  menichmael  de  blyde  gallen  klagen  ! 
Hoe  veerdich  is  de  tijt !  hoe  vliegen  onfe  dagen  ! 

Het  fchijnt  dat  eenich  fpoock  ons  uytte  weerelt  drijft, 
»  Fis  al  maer  water-verw  wat  niet  geduerich  blijft. 
Schoon  yemant  met  een  vrient  fij  n  herte  wil  vermeyden , 
Daer  koomt  in  korter  ftont,  daer  koomt  eë  bitter  fcheyden^ 
En  hoemen  blyder  was,  en  foeter  heeft  gemak, 
Hoe  dat  het  droef  vertreck  de  vrienden  1  waerder  valt ; 
AfTuerus  heeft  het  volck  veel  gunfte  toe  gedragen, 
Hy  gaf  een  groote  feeft  van  hondert  tachtich  dagen, 
Die  maelcijt  evenwel,  die  blyfehap  is  gegaen, 
»  Al  wat  de  weerelt  prijft,  en  is  maer  enckel  waen  : 

Cc  cc  Maet 


18  HEDAEGHD'E 
Maer  in  des  Heeren  huys,  daer  foo  veel  duyfent  fcharen 
Te  famen  fullen  fij  n,  te  famen  fullen  paren ,  v 

Daer  is  het  bitter  woort,  het  fcheyden  niet  bekent, 
Daer  blijft  een  eeuwich  heyl,  een  vreuchde  fonder  end ; 
Schoon  yemant  vrolick  is  door  fpel  of  luftich  fingen , 
Door  wijn  en  rijcke  fpijs  en  duyfènt  fchoone  dingen, 
Indien  hy  lijckewelfijn  innich  herte  vraecht, 
Noch  iffer  eenich  leet  dat  hem  de  fiele  knaecht: 
Maer  dien  in  Chrifti  bloet  den  hemel  is  verworven, 
Die  voelt  een  reyne/vreucht,  die  niet  en  is  bedorven, 
Die  niet  en  is  gemengt  met  ick  en  weet  niet  wat, 
Maer  is  in  hooge  kift  ten  vollen  opgevat : 
Laet  yemant  fijn  geficht  by  wylen  henen  dwalen 
Ontrent  een  fchoon  gebouw,  daer  hondert  gulde  falen 
Sijn  prachtich  uytgeruft  met  alle  rijcke  fteen ,  * 
Met  alle  fchoon  ge vaet,  dat  niet  en  is  gemeen ; 
Het  fal  hem  (foo  het  fchijnt)  tot  aende  fiele  raecken , 
Maer  dit  noch  evenwel  fijn  kleyne  beufel-feecken , 
Sijn  by  des  Heeren  huys  gelijck  een  fwaluw-neft, 
Dat,  ick  en  weet  niet  hoe,  is  aende  muer  ge  veft : 
Als  yemant  baggen  fiet,geciert  aen  alle  kanten 
Met  oefters  reyn  gewas,  met  fijne  diamanten, 
Met  alle  flicker-fpel,  het  dunckt  hem  wonder  fijn, 
Maer  dit  noch  altemael  en  is  maer  enckel  fchijn ; 
Het  wort  doch  menichmael  aen  defe  toe- gelaten 
Die  Gode  vyant  fijn,  en  goede  feden  haten, 

Ghy,  alft  u  wedervaert,  foo  denckt  uyt  dit  geval, 
Wat  God  fijn  eygen  volck  hier  namaels  geven  fal : 
Als  yemant  tuynen  fiet  vol  alderhande  bloemen, 
Vol  alle  fchoon  gewas,  daer  op  de  menfchen  roemen, 


H  V  T  S-M  O  E  T>  E  % 
Vol  aerdich  haege-werck,  en,  in  het  koelfte  deel, 
Een  kunftich  boom-verwelf,  of  ander  hof-prieel, 
Sijn  herce  wort  verheucht,  en  fchijnt  als  op  te  fpringen, 
En  defe  lijckewel  en  fijn  maer  Hechte  dingen, 
Die  aen  gevangens  felfs,  oock  midden  inde  imaet, 
Als  tot  een  kleyn  vermaeck  de  milde  Schepper  laet; 
Wat  fal  de  goede  God  fijn  diere  kinders  geven, 
Die  na  dit  jammerdal  voor  eeuwich  fullen  leven  ? 

Wat  fal  fijn  hoochfte  gunffc  hun  ftorten  inden  fchootr 
Die,  eer  de  weerelt  ftont,  tot  vreuchde  fijn  genoot  i 
Wanneer  de  fchoone  Son  met  hare  gulde  ftralen 
Koomt,  als  een  bruydegom,  uy t  hare  kamer  dalenj 
Of  dat  de  klare  Maen,  en  al  het  fterre-licht 
Vertoonen  aen  het  volck  een  aengenaem  geficht, 
Ons  fiele  wort  te  recht  met  vreuchden  overgoten, 
En  liet !  tis  maer  de  kas,  waer  binnen  is  gefloten 
Dat  over-fchoon  juweel,  dat  God  verfegelt  hout, 
Tot  eens  oe  reyne  Bruyt  met  haren  Schepper  trout. 
Wel  aen  dan,  Chriften  hert,  en  laet  u  niet  vertfagen 
Noch  door  u  kranck  geftel,  noch  van  u  lefte  dagen ; 
V  dient  noch  wacker  ooch  noch  oire  toegeftopt, 
Schoon  dat  de  bleecke  doot  voor  uwe  deuren  klopt  j 
I  Het  fchricken  is  vergeefs,  het  fuchten  is  verloren, 
Ghy  fyter  toe  gemaeckt,  ghy  fyter  toe  geboren, 
Het  moet  al  in  het  graf,  al  in  het  duy  fter  gaen 
Wat  hier  beneden  wort  befchenen  vande  Maen . 
De  doot  die  u  befloockt  en  kan  u  geenfins  krencken, 
Maer  is  gelijck  een  dwaes  die  viffen  wil  verdrencken^ 
Sy,  die  u  wonder  dreycht  met  leet  en  ongeval^ 
Ift  die  aen  uwe  fiel  haer  leven  brengen  fal. 

Cc  cc  &  *>De 


a  7kȣ  de  mum  fa,- 
n-z  rncntis  oculwi  a- 
cute  rernere,  inci- 
■pit,  ubicorporis  o- 
culm  iacipitbebe- 
fcere:  Sencca, 


20  rBEDAEGHDE 
»  De  doot  is  maer  een  llaep,  fy  ley  t  het  lichaem  neder, 
Maer  geeft  het  niettemin  aen  fijnen  Schepper  weder , 
»  De  doot  is  maer  een  Veer,  dat  van  een  harde  ftrant 
»  Ons  met  den  vinger  wijd  het  ware  vaderlant  j 
De  doot  is  aende  menfch  gelijck  Elias  wagen, 
»  Sy  kan,  als  door  het  vyer,  ons  inden  hemel  dragen, 
»  De  doot  is  maer  een  Wee,  die  ras  en  metter  vaert 
»  Den  hemel  open  doet,  en  ons  het  leven  baert. 
O  weerden  Ouderdom  1  ofchole  vande  feden  1 
O  fleutel  vande  ruft !  o  woonplaets  vande  reden  I 
O  winckel  van  beraet  1  o  haven  vande  deucht  1 
O  tucht-huys  vande  luft ,  en  breydel  vande  jeucht  i 
lek  prijP  u,  grijfe  Vorft,  fchoon  u  de  menfehen  laken, 
Ghy  doet  ons  metten  geeft  als  aenden  hemel  raken , 
Ghy  doet  ons  dertel  vlees,  ons  tochten  inden  ban, 
Daer  ons  de  geile  jeucht  niet  voor  bevryden  kan , 
Ghy  leert  ons  uytte  daet  hoe  alle  menfehen  dolen, 
Dat  niet  en  wort  geleert  oock  inde  befte  fcholen, 
Ghy  maeckt  ons  van  het  vlees  en  van  het  leven  fat, 
En  baent  ons  totte  deucht  gelijck  een  rechte  pat ; 
Ghy  meuckt  ons  door  den  tijt,  en  rijpt  ons  groene  baften, 
Ghy  koek  het  vierich  breyn  van  alle  rouwe  gaften , 
Ghy  maeckt  dat  onfe  geeft  een  nieuwe  weerelt  fiet 
Vyt  dat  van  langer  hant  voor  defen  is  gefchiet ;  a 
Ghy  fijt  als  voor  een  god  by  wijlen  aengebeden , 
Maer  dat  is  vleyers  werek,  en  tegen  alle  reden, 

Hoort  uyt  een  waren  mont  een  woort  tot  uwer  eer, 
Ghy  kont  ons  metter  hant  geleyden  totten  Heer. 
Ontfangt  dan,  reyne  fiel,  ontfangt  ü  lefte  dagen 
Als  Godes  foece  gunft,  en  niet  als  drouve  plagen, 


H  V  T  S-M  O  E  7)  E  R.  11 

Ghy  kont  oock  even  dan  believen  uwen  vrient, 
Indien  ghy  vanden  tijt  u  na  behooren  dient. 
Die  uyt  een  domme  luft  in  echte  plach  te  treden 
i/ergaept  hem  meeftendeel  ontrent  de  fchoone  leden, 
Ontrent  een  fieren  gang ,  ontrent  een  rooden  mout, 
En  daer  is  menichmael  het  ganfche  trou-verbont  j 
e  liefde  vande  jeucht  beftaet  in  malle  rancken, 
[n  ongefoute  jock,  in  enckel  Venus-jancken, 
In  ick  en  weet  niet  wat ;  u  liefde  ftaet  gefet, 
Indienfe  na  den  ey  fch  op  alle  faecken  let : 
e  tochten  van  het  vlees,  de  luften  om  te  baren, 
Verdwijnen  metter  tijt,  en  breken  mette  jaren  j 
Ghy,  a!s  de  d  wafe  min  u  wefen  niet  en  paft, 
Soo  maeckt  dat  u  gemoet  in  ware  liefde  waft, 
Ghy  moet  na  delen  tijt,  als  vande  jeucht  genefen, 
In  plaetfe  vande  vrouw,  een  lieve  fufter  (a)  wefen ; 
Schoon  of  het  lichaem  ruft,  als  maer  de  fiele  paert, 
Soo  weet  dat  echte  trou  haer  volle  krachten  baert : 
Ghy  ftaet  als  op  den  trap  om  haeft  te  fijn  verheven 
Daer  vrouwen  fonder  man,  daer  mannen  fullen  leven 
En  fonder  echte  wijf,  en  fonder  echte  fchuk, 
Dus  weeft  van  heden  af  gelijckje  worden  fult. 
De  Phoenix  nu  bedaecht  vliecht  naer  het  heete  Suyden, 
En  raept  aen  alle  kant  den  beek  vol  foete  kruyden , 
Vol  balfem,  en  kanneel,  en  bout  een  rij  eken  neft, 
En,  als  de  doot  genaeckt/oo  rieckt  hy  alder-beft : 
Al  is  de  fchoone  roos  door  hitte  vander  fonnen 
Verflendert,  afgeteert,  door  rimpels  ingewonnen , 
Berooft  van  alle  glans,  en  van  haer  jeuchdich  nat, 
Noch  blijft  haer  foete  geur  oock  in  het  dorre  blat ; 

Cccc  3  Vw 


a  Valeat  etiam  hic» 
illud\  Qua  ut  i non 
potifl  pro  uxore,  ha- 
beat  tanquam  foro- 
rem.  C.requifivifli. 
33-  q-  r- 

Olim  inter  confula- 
res  perfonas  Roma 
obfervatum  fuiffe 
mcmoriA  proditum 
eft,  ut  maritu$& 
uxor  fcorfim  babi- 
tantes  bonorem  ta- 
rnen 'mviccm  ma- 
trimontj  haberent. 
L.  cum  hic  flatus, 
ff.  de  Donat.  inter 
Vtr.  &  uxor.  Ben} 
Auguftinm ;  in  lo- 
no,  inquit,  licetan- 
nofo  conjugio,  ctfi 
emarcumt  ardor  4- 
tatis  inter  mafcu- 
lum  O*  foeminam, 
'viget  tarnen  ardor 
carïtatis  inter  ma- 
ritum  Ó*  uxorem. 
De  box*  Conjug , 
tom.0. 


iz  ÜEDAEGHDE 

V  heylich  trou- verbont,  bevefticht  mette  jaren  , 
Beproeft  door  foet  en  fuer  u  dickmael  weder-varen,, 
Verfegelc  boven  dien  door  menich  aerdich  kint, 
Dat  is  een  vafte  knoop  die  rey  ne  fielen  bint ; 
Het  paren  vande  jeucht,  en,  dat  wy  trouwen  noemen, 
En  kan  niet  over  al  van  ware  trouwe  roemen, 

Ach  i  daer  is  maer  de  fchors,  en  hier  de  rechte  keeft, 
Hier  trouwen  bnder  een  de  fiele  metten  geeft : 
Als  man  en  echte  wijf  op  haren  leger  {preken, 
Hoe  door  een  fachten  aert  de  tochten  af  te  breken, 
Hoe  fonder  heerfchappy  te  heerfchen  over  al, 
En  hoemen  voor  een  vlouck  een  fegen  geven  fel  j 
Als  man  en  echte  wijf  te  famen  over- wegen 
Hoe  dat  een  Chriften  hert  de  liefde  dient  te  plegen, 
En  hoemen  gaften  noot  in  daet,  en  fonder  fchijn , 
En  hoemen  gaften  noot  om  niet  genoot  te  fijn  j 
Als  man  en  echte  wijf  te  famen  overpeyfen 
Wat  teer-gelt  datmen  houft  om  uytter  tijt  te  reyfen, 
En  hoe  een  bange  fiel  kan  leflen  haren  dorft 
In  Chrifti  diepe  ftraem  en  fijn  bebloede  borft  j 
Als  man  en  echtewijf  te  famen  over-mercken 
Hoe  datmen  rijcke  wort  in  alle  goede  wercken, 
En  wat  een  foeten  geur  dat  uytten  hemel  daelt 
Wanneer  een  heyKch  Vyer  in  haren  boefem  ftraelt  j 
Als  man  en  echte  wijf  vermengen  haer  gebeden, 
Vermengen  haer  gepeys,  en  ruften  mette  leden, 
Dat  is  een  foet  geheym,  dat  vry  al  dieper  gaet 
Als  ick  en  weet  niet  wat,  en  fotte  minne-praet : 
siet  defe  en  Mn^re  Vriendinnen  andermael,  of  fchoon  de  wachters  beven, 

'verbloemde  mxnte  -  \  r  \         r  \ 

ren  vxn  jpreken.   De  Maen  en  gulde  Son  haer  ichiinfel  niet  exi  geven , 

Eccief,  ii.  i.  3.  Q 


HVTS-MOEDER 


De  mulders  ledich  ftacn ;  blijft  efter  ongemoeyt , 
Als  maer  de  nieuwe  menfch  van  binné  jeuchdich  groeyt. 


Al  vint  de  gladde  flang  haer  eerfte  jeucht  verfleten } 
En  gans  hec  buy te-vel  aen  alle  kant  gereten, 
Noch  is  haer  dat  verlies  geen  fchade,  noch  verdriet > 
Om  datfe  binnen  haer  een  nieuwe  jonckhey  t  fïet  j 

Cccc  4 


Wanneer  kh  ver- 
oude,  vporA  uk  ver* 
nieut. 
a.Cor.4; 


24  HEDAEGHDE 
Sy  weet  haer  buychfaem  lijf  door  engten  in  te  dringen, 
En  door  een  kleyne  fcheur  haer  weder  uy  t  te  wringen, 
Sy  wraeckt  met  alle  macht,  en  worftelt  lange  tijt, 
Tot  dat  haer  opper-huyt  van  al  de  leden  glijt ; 
Sy  weet  haer  eerfte  kleet,  haer  oude  rimpel-vellen, 
Haer  vacht,  die  niet  en  deucht^  ten  nauften  af  te  pellen, 
En  (iet !  na  dit  bedrijf  foo  koomtfe  voor  den  dach 
Vry  fchoonder  alfle  was,  en  gladder  alflè  plach, 
Ey  1  wat  ick  bidden  mach,  gaet  even  defe  gangen , 
En  doet  in  dit  geval  gelijck  de  wyfe  flangen ; 
»  Daer  is  geen  beter  raet  wanneerje  buyten  flijt, 
»  Als  wel  te  nemen  acht  hoe  datje  binnen  fijt  . 
Indien  u  lichaem  fwackt,  laet  dat  u  baken  wefen, 
Wilt  uyt  een  hollen  tant  of  uyt  een  rimpel  lefen 
Hoe  dat  u  kranck  geftel,  u  iwacke  faecken  ftaen, 
En  leert  op  defen  peyl  tot  uwen  Schepper  gaen : 
Wat  fchaedet,  dat  de  menfch  uyt  dit  verdrietich  leven 
Wort  met  een  fneilen  ftroom  in  haeften  wcch- gedreven 
Wat  lchaedet  dat  de  menfch  door  al  de  leden  voelt 
Dat  hem  een  ftii  bederf  in  al  de  leden  woelt  ? 
Morbui  en  utiiu  Wanneer  het  kranck  geftel  is  dickmael  acngeftreden 
%tZtS.  Met  kortheyt  opte  borft,  met  fwackhey t  aende  leden , 
f7rZ"Ci%^ifna     ^00  %reec^t  ^es  ^eeren  mont,  als  door  het  ongeval, 
ad  mag.  'k  En  wil  niet  dat  het  vlees  u  langer  fmaecken  fal. 

%ftlTnTgravi  Wie  blijfter  in  een  fchans  met  onder-grave  wallen ? 
tmrbo  tenuretur  ^  \yje  vlucht  niet  uyt  het  huys  wanneer  de  mueren  vallen 

T>20\  doluit  quoa  u>-  J  ? 

nomnoiiber  eft,      Wie  fouckt  geen  ander  kleer,indien  het  hem  gebeurt 
frfffa  fefat^vit.     Dat  fij  n  verfleten  rock  en  hier  en  ginder  fcheurt  • 
¥*tr.A.  p.  c.i.8.  Qf  fchoon  een  weelich  menfch  tot  leven  is  genegen, 
Het  wort  hem  met  ter  tijt  door  fiecke  dagen  tegen ; 


NVT  S-M  O  E  D  E  ^  if 

»  V eel  qualen  aen  het  lijf,  en  dickmael  fwaer  gepeys, 
»  Verwecken  aende  fiel  een  weer-fien  in  het  vleys: 
lefïet,  en  letter  op,  hoe  yeder  fijne  tanden 
Ten  nauften  gade  flaet,  en  noemtfe  weerde  panden , 
En,  foo  een  ander  menfeh  hem  daer  eens  hinder  doet, 
Hoe  dat  hy  ftrax  ontfteeckt,  en  krijcht  een  hevich  bloet- 
/laer  foo  nochtans  de  worm  daerin  begint  te  knagen , 
ly  fal  haeft  fijnen  noot  aen  alle  menfehen  klagen, 
En,  als  het  langer  duert,  hy  koopter  yemant  toe 
Die  flux  het  quellich  been  hem  uy tten  monde  doe : 
ioo  plach  de  wijfe  God  by  wylen  trage  menfehen, 
)ie  niet  als  langer  tijt  hier  opter  aerden  wenfehen, 
Te  trecken  uy  ttet  vleys,  en  die  den  doot  ontfach 
Haeckt,  onder  dit  behulp,  na  fijnen  leften  dach. 
)an  tis  hier  niet  genoech  op  u  vertreck  te  peyfen, 
t  iV eet  datje  teer-gelt  houft,  aleer  te  mogen  reylen, 

»  Die  met  een  lege  beurs  in  vreemde  landen  gaet,  1 
I    »  Klaecht  dickmael  fijnen  noot  wanneer  het  is  te  laet* 
vlaeckt  dit  geen  kleyn  beflach  in  uwe  diepfte  forgen , 
/ernieut  u  Chriften  hert,  vernieutet  alle  morgen, 
Gaet  fift  u  eygen  felfs,  en  dat  met  alle  vlijt, 
Tot  datje  metten  geeft  in  goeden  vrede  fijt,  • 
met  oude  flan  ge-vel  teftroopen  vande  leden, 
in  nieu  te  mogen  fijn  van  boven  tot  beneden, 
Is  vry  een  wichtich  ftuck ;  de  ganfche  binne-kracht 
Is  noodich  tot  het  werek,  en  dienter  by-gebracht : 
Doch;  fchoon  ghy  fmerten  lij t,  gee  moet  en  dient  verloren, 
VVaer  worter  eenich  kint,  als  met  verdriet,  geboren  ? 
En  fiet !  de  nieuwe  menfeh  verweckt  een  diep  geklach, 
Vermits  hy  langer  tij  t  in  drouve  banden  lath. 

D  d  d  d  Indien 


t6  rB  ET>  A  B  G  U  D  E 

Indien  u  koude  maech  geen  voetfel  kan  bemercken, 
SS  meTtf ghe-  Wilt  ^m     innic^  deel met  tetcr  fpijfe  ftercken  j 
breeckendes  ou-     Indien  het  vochtich  breyn  verduyftert  u  geficht, 
dcrdoms.  Soo  ftijcht  de  finnen  op  tot  in  het  eeu wich  licht ; 

Sluyt  u  de  moeder  toe,  ghy  fiet  den  hemel  open, 
Dat  is  u  rechte  wit,  daer  wortje  toe  geropen-, 

Soo  u  de  jeucht  befwijckt,  en  niet  en  kindert  meer, 
Ghy  wort  een  eygen  kint,  een  dochter  vanden  Heer  j 
Doet  u  het  killich  bloet,  of  koude  winter  kermen, 
Laet  u  het  vierich  hert,  laet  u  de  liefde  wermen, 
De  liefde,  niet  van  eer,  of  van  het  aerdfche  goet, 
Maer,  die  een  naeckten  kleet,  en  holle  buy eken  voet: 
Wort  u  het  wanckel  hooft  mifmaeckt  door  kale  plecken, 
Ghy,  wik  maer  des  te  meer  u  naeckte  fiele  decken  j 
Wort  u  het  lijf  ontfet  door  gicht,  of  flerecijn, 
Seght,  mij  n  verlofling  naeckt,  dan  fal  het  beter  fijn : 
Heeft  niemant  fchier  vermaeck  in  uwe  dorre  leden, 
Maeckt  datje  trooften  kont  door  uwe  foete  reden  j 
Is  uwe  glans  voortaen  de  weerelt  onbekent, 
Siet  datje  dijnen  lof  tot  inden  hemel  fent ; 
Kan  u  het  foet  geluyt  van  fpel  of  konftich  fingen 
Niet  in  het  deufich  breyn,  of  door  het  oire  dringen, 
Bevlyticht  alle  daech  dat  ghy  de  foete  vreucht 
Van  Godes  eeuwich  heyl  oock  hier  gevoelen  meucht : 
Leyt  u  onruftich  breyn  en  maelt  geheele  nachten, 
Soo  dat  geen  foete  ruft  en  daelt  in  u  gedachten  , 
Hebt  oock  in  dit  geval  een  kleynen  tijt  gedult, 
Het  uyr  is  voor  de  deur  wanneerje  ruften  fult : 
Wort  u  het  lijf  gekromt,  en  naer  het  graf  gebogen, 
De  fiel,  u  befte  deel,  dient  op  te  fijn  getogen  j 

\  H 


H  V  T  S-M  O  E  D  E  Rl  27 
Het  vlees  is  voor  de  worm,  de  geeft,  u  befte  pant, 
Gaet  na  den  hemel  toe,  daer  is  het  vaderlant : 
hoewel  het  wanckel  hoofc,  en  krom-gebochte  leden 
/  trecken  naer  het  graf,  en  wijfen  na  beneden, 
V  hayr,  te  voren  fwart,  of  blont,  of  gout  gelijck, 
Wij  ft,  door  fijn  witte  verw,  11  naer  het  hemel-rijck . 
>  Wat  ftaet  den  ouden  menfch  doch  vorder  na  te  jagen, 
Als  God  een  reyne  fiel  te  mogen  o ver-dragen  ? 
»  Schier  niet  een  eenich  vrient  en  is  met  hem  gepaft, 
»  Hy  valt  een  ander  fwaer,  en  is  fijn  eygen  laft, 
Daer  is  geen  kleyne  tijt  voor  defen  wech-  gevaren, 
in  een  fware  dracht,  dan  in  het  kinder-baren, 
Oock  htbje  menichmael  een  ganfche  nacht  gefucht, 
Of  om  een  quade  borft,  of  by  een  fiecke  vrucht ; 
3at  pack  is  nu  geloft;  ghy  moocht  de  ganfche  leden 
m defen  inden  dienft  van  uwen  Godbefteden, 
,  Ghy  moocht  nu  trecken  in,  als  met  een  vollen  mont, 
Den  trooft  die  ons  het  Woort  hier  opter  aerden  jont ; 
jhy  moocht  nu,fbnder  fchroom,  ee  fiecke  mëfch  befouckë,  Wat  behulp  een 

„    y  ~ .         li-lil       r  1  ■  1       1  bedaechde  nuys- 

ien  lchamei  kinder-bed  verlien  van  linne-doucken,         moeder  haren 

Van  dranck,  van  nutte  fpijs,  en  van  een  winter-kleet,    raan  doen  ^an' 

Int  korte,  milde  fijn  in  alderhande  leet : 
?ihy  kont  oock  even  dan  u  weder-paer  gerieven, 
!n  fwackheyt  dienftich  fijn,  in  fieckten  hem  believen  j 

En  als  een  heeter  brant  ontftelt  fijn  innich  bloet, 

Hem  wijfen  opten  Heer,  en  trooften  fijn  gemoet : 
3hy,  doen  hy  indcr  jeucht  by  w7ylen  plach  te  peyfen 
Om  naer  een  ander  lant  een  verren  wech  te  reyfen, 

Ghy  bracht  tot  fijn  behouf  en  koft,  en  goeden  dranck, 

En  wat  hem  dienen  mocht  de  ganfche  rey fe  lanck ; 

Dddd  1  Draecht 


*8  <BEDAEGH.de 
Draecht  hier  geen  minder  forgh,  en  als  de  felle  vlagen 
Het  diepfte  leven- vocht  nu  fchi j  nen  uy t  te  jagen , 

Soo  dat  fijn  reyfe  naeckt ;  ghy,  brengt  dan  aldermeeft 
En fpijfe  voorde fiel,  en  voetiel aenden  geeft  • 
Ontbiet  een  weerdich  man,  die  mette  befte  gaven 
Sijn  aenge  vochten  hert  mach  uytten  Woorde  laven, 
Die  met  een  ftaech  gebet  hem  ftelle  voor  den  Heer, 
Tot  datter  wort  geley  t,  Daer  is  geen  adem  meer . 
In  ficckten  ende  Maer  boven  dat  de  menfch  fijn  leden  voelt  bederven, 
afftcrvé  van  nae-  $00  fiet  hy  menichmael  fij  n  naefte  magen  fterven , 
weerde  kinderen,     Hy  fiet  hoe  Godes  hant  hem  inden  boefem  taft, 
hoe  fich  ce  diage.     j_jy  £ec      £jn  vtï^T{ct  geduerich  hooger  waft, 

Hy  fiet  een  fchoone  jcucht,  in  plaetfe  van  te  fpelen , 
Gaen  treuren  door  het  huys,  of  aenden  viere  quelen, 
Hy  fiet  een  weerden  vrient  bevochten  vande  doot, 
Hy  fiet  een  aerdich  kint  hem  trecken  uytten  fchoot : 
Wat  fal  in  dit  gevaer,  en  diergelijcke  faecken, 
Een  lieve  moeder  doen,  een  weerde  vader  maecken  ? 
Sal  yder  als  een  rots,  en  fonder  drouven  traen, 
Sal  yeder  met  ge  welt  fijn  liefde  wederftaen  ? 
Neen,  drouve  moeder,  weent ;  daer  is  een  wettich  treure 
En  meeft,  wanneer  de  doot  ontgrendelt  uwe  deuren  j 
God  wil  niet  dat  de  fiel  in  druck  en  fware  pijn, 
Sal  hart,  gelijck  een  fteen,  of  ongevoelick  fijn : 
Hier  dient  alleen  beforght  dat  vele  drouve  tranen 

V  wangen  niet  te  diep,  gelijck  een  acker,  banen, 
i.TheC  4. 13.       »  Wie  tot  een  ftagen  rou  de  finnen  overgeeft, 

»  Gelijckt  een  weerelts  kint  dat  fonder  hope  leeft- 
Ghy\  laet  u  niet  te  feer  van  treuren  over-heeren, 

V  kint  is  inde  ruft,  ten  kan  niet  weder- keeren  j 

»1 


H  V  T  S~M  O  E  <D  E  ^  29 
»  Tis  nutter  dat  het  ooch  om  eygen  Tonden  fchrey  t, 
»  Als  om  een  dooden  vrient  die  inder  aerden  leyt. 
hy,  weeft  doch  niet  te  droèf,  en  niet  te  Teer  verbolgen, 
Maer  ftek  li  liever  aen  om  wel  te  mogen  volgen ; 
Waerom  te  feer  beklaecht  een  voorich  ongeval  ? 
Hebt  liever  voor  het  ooch  een  vreucht  die  komen  fal : 
Ghy,  die  een  lieven  vrient  fiet  inder  aerden  fygen , 
Wilt  met  u  drouven  geeft  tot  inden  hemel  ftygen  -y 
Souckt  trooft  aen  uwen  God  in  alle  tegenfpoet 
En  ond^r  dit  beflach,  foo  fpreeckt  in  u  gemoet : 
lek  was  aen  dele  kant  gewortelt  inder  eerden, 
En  hielt  een  nietich  menfeh  in  al  te  grooten  weerden  j 
Maer  God  die  mij  n  gemoet  en  ftille  feylen  kent, 
Heeft  van  dat  ydel  was  mijn  finnen  afgewent ; 
Heeft  mijn  aelwaerdich  hert  tot  in  het  ftof  gebogen , 
En  even  door  het  graf  ten  hemel  opgetogen ; 
Hy  die  my  defe  vrucht  uyt  enckel  liefde  gaf, 
Koomt  uyt  gelijcke  gunft,  en  fnijtfe  weder  af. 
Mij  n  herte  was  gekleeft  aen  al  tt  broofe  dingen , 
Die  als  een  laftich  pack  my  aenden  boefem  hingen , 
Des  ben  ick  los  gemaeckt,  ten  eynde  mijn  gemoet 
Eens  hooger  rijfen  mocht  tot  aen  het  ware  goet . 
»  Noyt  ifler  nutter  tijt  om  feylen  af  te  fnijden , 
y>  Dan  als  het  ydel  hert  moet  drouve  flagen  lijden ; 
»  Want  als  de  fiele  treurt  of  worftelt  mette  noot, 
iï  Dan  is  het  vleys  gedempt,dan  is  de  fonde  doot. 
Laet  ons  hier,  mijn  vernuft,  een  weynich  overwegen 
Wat  feylen  datter  fijn  die  oude  lieden  plegen ; 
Laet  ons  hun  raden  af  al  watter  qualick  ftaet ; 
»  Noyt  weter  kint  te  vrouch,  noyt  leerter  man  te  laet: 

Dddd  3  Men 


Trooft-reden  die 
een  Chnften  ge- 
moet fich  (èfven 
by  af-fterven  van 
kmt  ofte  vnent 
behoort  in  te 
fcheipen. 


1° 


rBEDAEGHDE 


Tcgcns  twee  ge- 
breken des  011- 
derdoms-,  name- 
lïcfcte  Loffen  ton-» 


te  vaftc  beurs. 


Te  een  los-mon- 
dicheyt. 


a.  AnictiUrum  deli- 
ramenta  (inquit  E- 
rafmw)  dici  fokt 
de  nu  gis  inanibus* 
cujufinodi  folent  ef- 
futire  vetuU,  ca;/% 
yxm  fcxm  vit io  vi- 
tium  ttatis  acce- 
dcns ,  nugacitatü 
morbum  cotidupU- 
ent. 

Extat  froverbium 
apud  Vlatonem  in 
Tbesteto,  &  Cicero 
in  oratio  ne  pro  do- 
mo fua  dixit,  Ani- 
Urn  fuperftitionem. 
Quin  &  apud  no- 
firates  m  adagium 
abijty  Eéout  wijfs 
praetje.  Vides  ita- 
queapud  Gr*a>s,n- 
ftnd  Latinos,&  a- 
fud  Belgas  Mm  de 
dadum. 


Tegé  gkrieheyt. 


Men  fiet  het  menichmael  dat  tweederley  gebreken 
Gemeenlick  in  het  breyn  van  oude  vrouwen  fteken, 
Het  eerfte  bortelt  uyt  door  al  te  loflen  praet ; 
Het  tweede  datter  fchort,  is  fparen  boven  maet : 
Van  beyde  dient  gemijt :  de  klap  van  oude  wijven 
( Gelijck  van  over  lang  de  befte  lieden  fchrijven) 
Is  by  het  ganfche  volck  meeft  over  al  gefchat 
Voor  droomen,  voor  geral,  en  ick  en  weet  niet  wat  j  a 

0  fchande,  vrou-geflacht,  voor  uwe  grijfe  jaren  l 
Hoe  ?  kon  je  gek  en  goet,  en  niet  u  tonge  fparen? 

Of  fal  de  lange  tij   die  rijpe  finnen  baert, 
Verftompen  al  het  fcherp  van  uwen  fnegen  aert  ? 
Sal  u  het  kranck  geftel  in  alle  leden  quelen  ? 
En  fal  de  tong  alleen  haer  rolle  blijven  fpelen  ? 

Dat  voucht,mijns  oordeels, niet;  dus  waer  ghy  neder  fit, 
Leght  daer  een  harde  praem  ontrent  dat  gladde  lid : 
Een,  die  haer  myden  wil  voor  alle  fnoode  vlecken, 
Moet  niet  alleen  haer  lijf,  maer  opek  haer  reden  decken ; 
Moet  prouven  inden  geeft  al  wat  de  tonge  fpreeckt 
Eer  datter  eenich  woort  haer  uytten  monde  breeckt, 
Ghy,  leert  dan  lanxom  rneeru  lollen  montbefnoeyen, 
Om  eens  dit  leelick  woort  ten  vollen  uyt  te  roeyen 
Siet  datje  nimmermeer  u  tonge  befich  hout 
Met  woorden  fonder  fiot,  of  reden  fonder  fout : 
Draecht  vorder  goede  forgh  de  fpaer-fucht  uyt  te  bannen, 
Een  plage  voor  het  huys,  een  grouwel  voor  de  mannen ; 
Waerom  doch  wort  de  menfeh  ontrent  den  ouden  dach 
Vry  fchaeder  als  het  dient,  en  vrecker  als  hy  plach  ? 

1  ft  niet  een  felfaem  werek  ?  daer  alle  fonden  wijeken, 
De  luft  haer  brant  pntgaet,  de  krachten  u  befwijeken, 

Daer 


■  11  V  T  S-M  OEVER.  31 

!    Daer  oock  het  oordeel  felfs  is  fwacker  inden  geeft. 

Dat  haer  de  giere  fircht  dan  wackert  aldermeeft  ? 
Wat  mach  11  quellich  hert  fo  grooten  voor-raet  wenfchen  ? 
iGhy  reyft  in  korten  rijt  den  wech  van  alle  menfchen, 
Ghy  ftaet  in  uwen  loop  om  haeft  te  fijn  geftilt, 
Wat  ift  dat  u  gemoet  noch  teer-gelt  hebben  wilt  ? 
I  Wat  ifler  (feght  een  reys)  wat  ifler  aen  gelegen , 
Of  uyt  een  volle  Zee^  of  uyt  een  kleynen  regen 
Te  leflen  uwen  dorft  ?  te  nemen  u  gerij f  i 
Een  weynich  is  genouch  ten  dienfïe  van  het  lijf : 
;  Die  inde  kortfe  woelt  en  fal  niet  beter  wefen 
:  /Vl  drinckt  hy  wonder  veel ;  maer  die  hem  wil  genefen 
Behoort  het  innich  quaet  te  nemen  byder  hant, 
En  weeren  uyt  de  borft  den  aengefteken  brant ; 
'I  Het  geit  fal  aen  het  volck  geen  ander  herte  geven, 
[Sliet  Jeyden  totte  deucht,  of  eenich  beter  leven, 
»  Ghy,  die  na  vrede  tracht,  en  wenft  te  fijn  geruft, 
»  En  fouckt  geen  meerder  goet,maer  bid  om  minder  luft. 
f>  Een  weynich  aerd'  alleen  kan  ons  den  koft  vcrftrecken, 
»  Een  weynich  aerd'  alleen  kan  ons  de  leden  decken ; 
»  Een  weynich  is  genouch,  en  dient  aen  onfen  noot 
»  En  midden  inder  jeucht,  en  midden  inde  doot. 
Hoe  moochje  foo  benaur,  en  foo  bekrompen  leven  ? 
Ghy  fulcet  al  miftchien  haeft  over  moeten  geven 
Aen  ick  en  weet  nie:  wie,  een  al  te  byfter  mal , 
En  dien  het  goet  alleen  ten  quaden  dienen  fal : 
Men  fietet  menichmael  dat,  na  een  gierich  fparen, 
Het  goet,  gelijck  een  mift;  plach  haeftich  wech  te  varen  j 
»  Het  is  een  oude  plaegh,  dat  al  te  grooten  vreck 
»  Gemeenlick  wort  gevolcht  van  al  te  grooten  geck :  pro^g^01^ 

Dddd  4  »Het 


7ÏEDAEGHDE 

»  Het  foude  menich  kint  oock  dickmael  mogen  baten 
» Indien  hem  niet  te  veel  en  ware  nagelaten. 

»  lek  kenner  heden  noch,  die  quamen  in  verdriet 
»  Om  dat  haer  ouders  forgh  hun  fchatten  achter  liet  « 
Gelooftet,  ydel  menfeh,  gcet,  heyl,  en  ware  fegen 
Is  niet  in  u  bejach,  maer  in  den  Heer  gelegen ; 
Hy  ftort  op  al  het  lant  een  uy  tgefchudde  maet, 
Wanneer  lijn  milde  gunft  maer  eenmael  open  gaet : 
€enef.  21. 15.    Siet  Agars  eenich  kint  j  het  ware  jae  geftorven, 

Indien  het  vanden  Heer  geen  trooft  en  had  verworven ; 
De  moeder  gaf  het  op,  en  dede  vorder  niet 
Als  datfe  door  het  wout  ging  klagen  haer  verdriet . 
»  Al  wat  een  vader  doet,  w?at  ouders  oyt  vermogen 
»  Is  buyten  God,  eylaes  1  irt  haeften  wech  gevlogen , 
*>  Lant,  renten,  alle  goet  dat  kinders  is  gemaeckt, 
»  Wort  ltrax  een  lege  fles  als  God  den  Tegen  ftaeckt. 
Ghy,  die  met  vafter  erf  u  kinders  wik  belaten, 
Gaet  leertfe  vander  jeucht  het  boofe  wefen  haten ; 
Gewentfe  tot  de  tucht,  dat  is  gefegent  broot, 
pfai.  37. 25.         „  Noyt  worter  reyne  fiel  verlaten  inder  noot* 
lob  39. 7.       Siet !  als  de  domme  Struys  fijn  eyers  heeft  verloren, 
Noch  worter  evenwel  een  vogel  uyt  geboren ; 
En  als  de  wilde  Raef  haer  jongen  niet  en  voet, 
Dan  iflet  dattet  G  od  ons  aller  Vader  doet . 
G  hy,nut  dan  met  gemack  des  Heeren  milden  fegen, 
Niet  uyt  een  karich  hert,  maer  naer  het  is  gelegen, 
Biet  gunft  en  doet  getes,  voor  al  aen  uwen  man, 
Het  valle  foo  het  mach,  de  nootdruft  moeter  van . 
Maer  draecht  oock  goede  forgh  te  deelen  aenden  ermen, 
Niet  flechs  die  alle  daech  voor  uwe  deuren  kermen, 


Tcgens  eenen  an- 
deren aert  van 
giericheyt,  te  we- 
ten moeyelick- 
hsyt  aen  een  fiec- 
ken  man  om  een 
voordeelich  te- 
ftament. 


H  V  T  S-M  OEVER.  33 
En  roepen  om  behulp  •,  maer  acnde  lieden  meeft 
Die  eerlick  fchamel  fijn,  en  met  een  ftillen  geeft, 
„b  geven  fonder  hoop'  om  wederom  te  krijgen, 
Jin,  eer  hetyemant  eyft,  fijn  gunft  te  laten  fijgen 
)  I  ,>  In  ftilte,  fonder  roem,  en  met  een  bly  gelaet, 
|  „  Dat  is  een  foete  reuck,  die  na  den  hemel  gaet. 
|e  gelt-fucht  boven  al  en  dient  u  niet  te  plaghen, 
pfanneer  u  weerde  man  met  fieckten  is  geflaghen, 

Wanneer  hy  leyt  en  hijcht,  en  met  verlangen  wacht 
;  Dat  hem  de  left'e  wee  fal  werden  aengebracht : 
t  hy  moocht  in  dit  geval  hem  geenfins  liggen  quellen , 
L  eenich  teftament  dan  in  te  willen  ftellen  5 
Gewis  foodanich  werck  vereyft  een  eygen  ftont, 
Vereyft  een  vryen  geeft,  en  geen  benauden  mont : 
Wé  noch  een  fiimmer  greep  by  hem  te  fitten  kraecken, 
%m  ick  en  weet  niet  wat  tot  uwen  nut  te  maecken  ; 
»>  Gefchencken,  diemen  noemt  ter  faecken  vander  doot^ 
».  En  dienen  niet  gevercht  als  buyten  alle  noot . 
Jhy,die  met  alle  vlijt  hem  dan  behoort  te  ftillen, 
Ln  moet  in  tegendeel  hem  geenfins  komen  villen, 
En  moocht  in  dit  geval  niet  quellen  uwen  vrient, 
Terwijl  hem  foet  gepeys,  en  niet  als  rufte,  dient : 
tVanneer  u  bed-genoot  heeft  fijn  gefonde  leden,  , 
ioo  taft  hem  inde  borft  met  liefde,  reyne  feden, 
Met  al  wat  herten  treckt,  en  niet  voor  eenen  gang, 
Maer  vanden  eerften  aen  u  ganfche  dagen  lang : 
Het  wijf  mach  haren  man,  de  man  fijn  vrouwe  ftreelen  huUdtm*xtrUp- 
Om,  alffer  yemant  fterft,  het  goet  te  mogen  deelen ; 

vocare  maritali  fer- 
mone  non  cfl  crimi- 

nofum.  L.  uit.  Cfl  quu  xliq.  tefl.  frohib.  &  virum  ofenfam  mulUm  maritdt  fermone  flacantw,  in  crimm 
non  wcidere,  decidit  Pap  'mifinm  in  L.  uit.  ff.  eod.  tit. 

E  e  e  e  Dat 


34  rBEDAEGHDE 
Dat  ftaen  de  rechten  toe^  op  dat  de  foete  trou 
Te  beter  overhant  in  liefde  waflen  fou . 
BUnMtUmftantif-  Maer  door  een  hart  geprach  geduerich  aen  te  dringen 

ftr»£,&  wverecun-       .  o  1  O  1     1  7  • 

dapeuntü  inhiaüo  Oock  op  een  krancken  leirs,  dat  noem  ïck  enckel  dwinge 
hrtZ  H  tZ     »  Waer  oyt  een  hatich  wijf  een  fwacke  fiele  quek, 
dtEieti.i.T.  &  ib.     n  f^i  fchijnt  het  datfe  bidt,  voorwaer  het  is  ge  wek.' 

Clojf.  C.  ft  retfor  '  7  £> 

frovin.  Doch  waerom  dit  gebreck  de  vrouwen  toegeichreven  ? 

Ten  dient  hun  niet  alleen  te  worden  aen  gewreven  ^ 
Gewis  niet  alle  mans  en  fij  n  hier  buyten  fchult, 
Daer  worter  menich  rijck  door  vrouwen  ongedult : 
Daer  fijnder  in  het  lant  die  haer  gefelfchap  plagen 
Met  woorden,  met  gekijf,  met  ongefonde  flagen, 
Geen  rufte,  geen  verdrach,  tot  eens  de  penne  fchrijfc 
Dat  lan,  mijn  lieve  man,  alleen  de  meefter  blijft : 
Maer  tegen  dit  bedroch  fijn  weder  loofe  ftreken ; 
De  vrouwen  dus  geperft  die  weten  haer  te  wreken, 
Sy  fluypen  uytten  huyP  als  tijt  en  plaetfe  dient, 
En  maecken  al  het  goet  aen  eenich  ander  vrient; 
Tis  eenmacl  hier  gebeurt,  en  elders  menich-werven, 
Dat  foo  een  lincker  fcheen  van  fpijt  te  fullen  fterven, 
Want,  daer  hy  maer  alleeh  als  hoir  en  was  bekent, 
Daer  bracht  een  liever  vrient  een  jonger  teftament ; 
Daer  ftont  doen  onfe  nurck  met  twee  beichaemde  wang 
En  liet,  gelijck  een  brack,  fijn  oiren  neder-hangen ; 
Des  heeft  hy  (maer  te  laet)  uyt  dit  geval  bedacht 
Dat  ^onfte  dient  gelockt,  en  niet  te  fijn  verkracht. 
Ghy,  fchout  dan  dit  bejach  en  alle  flimme  grepen 
Die  niet  als  enckel  twifl  met  haer  en  komen  flepen  •> 
»  De  vont  die  ware  gunft  in  echte  lieden  fielt 
9)  Is  trouwe,  geen  bedroch  j  is  liefde,  geen  gewelt. 

M 


I  H  V  T  S-M  O  E  D  E%. 

iaer  ghy,  die  fijt  geneycht  u  kinders  voor  te  fchrij ven 
^raer  dat  u  lant,  u  geit,  u  renten  lullen  blijven, 
|  Gaet  hier  met  rijpe  lbrgh,  en  doet  u  faecken  af 
4  Eer  u  de  doot  beftoockt  en  toont  een  open  graf ; 
,Oie  eerftj  wanneer  het  fchip  is  veerdich  af  te  fteken , 
fcaet  hier  en  weder  daer  om  vrienden  aen  te  fp reken, 

I»  Of  oock  in  dat  gewoel  met  packen  befich  fit, 
»  Mift  lichthof  fijn  ghemack  of  wel  fijn  ganfche  wit: 
t  Lerft  op  fijn  leften  wil  en  om  de  doot  te  peyfen, 
^Wanneer  het  bleecke  fpoock  ü  vordert  om  te  reyfen, 
f ! »  Dat  is  een  dwaes  beleyt ;  ghy,  ftek  u  dingen  vaft 
I  Eer  u  een  heete  korts  met  fmerten  overlaftj 
fct  is  de  befte  voet  u  faecken  uyt  te  wercken, 
Vanneerje  fijt  bequaem  op  alle  ding  te  mercken ; 
ij  Of  anders,  feylter  yet  ontrent  u  leften  wil, 

Ghy  brengt  aen  alle  kant  de  vrienden  in  gefchil. 
laer  fijn  in  dit  beflach  by  wylen  vyfe  ftreken, 
Vaer  door  de  lieden  felfs  haer  eygen  maeckfel  breken  j 

Sy  ftellen  wonder  veel,  en  dickmael  vreemde  tael , 
I  En  fiet !  een  enckel  woort  verbrot  het  altemael : 
laer  fijnder  in  het  lant  die  niet  als  banden  fchrij  ven, 
is  of  haer  lefte  wil  hier  eeuwich  moede  blijven, 
I  Sy  maecken  huys  en  hof,  en  dickmael  al  het  goet 
i  Van  t'een  op  t'ander  kint  tot  aen  het  lefte  bloet  j 
1  poogen  met  beleyt  haer  dingen  vaft  te  maecken, 
h  dat  is  veel  de  wech  waer  doorfe  los  geraecken, 
Want  die  hun  voor  de  doot  niet  eens  quam  inden  fin, 
Die  vaker  menichmael  met  al  de  leden  in : 
laer  fijnder  boven  al  die  even  jonge  vrouwen 
1  oor  krachten  vande  pen  in  vafte  banden  houwen, 

Eeee  %  Soo 


Wanneer  tefta- 
ment  te  maken. 


Tegens  deghene 
die  langhe  tefta- 
menten,  ende  uyt 
lichte  oorfaecké, 
hare  goederen 
vaft  maecken. 


36  <3  E  D  A  E'G  H  D  E 

Soo  dat  een  jeuchdich  wijf  moet  leven  fonder  man, 
Of  fchoon  hy,  die  het  wilt,  des  niet  genieten  kan . 
Ghy,  weecht  dit  gans  beflach  in  fijn  geheele  leden, 
En  tijdt  hier  noyc  te  werck  als  met  bedachte  reden, 
SpreeCt  niet  als  door  eë  wolck,maer  klaer  en  uytte  mon 
En  fchrijfc  uws  moeders  tael,  foo  gaen  u  faecken  ront ; 
En  wilt  u  niet  te  ras  of  haeftich  onderwinden 
V  na  te  laten  goet  met  fchrijven  in  te  binden, 

Waer  toe  foo  langen  forgh  ?  ey  lieve,  laet  het  goet 
Beftieren  by  den  raet  van  die  het  hebben  moet . 
Teghen  de  mans  Wat  hier  de  vrouwen  raeckt ;  en  laet  u  niet  geluften, 
die  by  uyterfte  Terwijl  u  doode  romp  fal  inder aerden  ruften, 

wille  aen  hare  )  r  n  11      •    i  i 

weduwe  het  her-     Haer  door  een  hart  gebot  te  lteilen  inden  dwang, 

trouwen  belette.      ^  1  rj  L  fL    J  1 

Te  leven  tonder  man  haer  ganiche  dagen  lang: 
Tis  buyten  alle  recht  de  vrouwen  aen  te  drijven 
Om  in  een  ruyme  kouts  alleen  te  moeten  blijven  j 
Het  is  een  oude  wet,  Dat  Acheron  verf] int 
Al  wat  een  echte  wijf  aen  haer  gefelfchap  bint : 
De  man  is  door,4e  trouw  geen  hooger  macht  ghegeven 
Als  met  een  echte  wijf  fijn  dagen  af  te  leven, 

Daer  hout  fijn  voor-recht  op :  het  graf,  het  open  graf 
Dat  bijt,  foo  haeft  het  gaept,  de  vafte  banden  af : 
De  doot  ontbint  den  knoop,  die  niet  en  was  te  breken,, 
De  doot  verfet  de  pael,  die  noyt  en  is  geweken, 
De  doot  (chey t  alle  ding ,  de  doot,  de  bleecke  doot 
Stelt  alle  vrouwen  los  van  haren  bed-genoot : 
Waer  toe  een  jeuchdich  lijf  door  al  ce  ftrenge  wetten > 
Om  ick  en  weet  niet  wat,  in  defen  praem  te  fetten? 
Of  wil  je  dat  de  vrou  fal  blij  ven  fonder  man 
Oock  fchoonfe  niet  en  wil,  of  datfe  niet  en  kan  ? 

i 


H  V  T  S-M  O  E  <2>  E  %.  37 

Ey  wech  met  defen  dwang  •  die  uy  tte  weerelc  fcheyden 

Die  moeten  haren  geeft  tot  hooger  dingen  leyden ; 
Ghy,  die  in  vreuchde  gaet,  en  laet  geen  jonge  vrou 
Geduerich  inden  druck,  geduerich  inden  rou : 

Miflchien,  indienje  mocht  eens  uytten  grave  ryfen, 

Ghy  fout  het  echte  bed  haer  foucken  aen  te  prijTen; 
Denckt  watmen  heden  ftet,  en  watmen  eertij ts  fach-, 
»  Men  wil  maer  des  te  meer,  wanneermen  niet  en  mach. 

Plach  niet  een  billick  menfch  een  yeder  toe  te  laten 

Dat  hem  geen  hinder  doet,  en  elders  mochte  baten  ? 
V  dient  geen  vrouwe  meer,  noyt  fiele  wort  de  bruyt, 
Want  daer  geen  doot  en  is,  daer  heeft  het  trouwen  uy  t. 

Hoort  vriendé,  hoort  eé  woort,  wanneerje  koomt  te  ftervé 

G  hy  fult  u  vrouwen  fien,  (a)  maer  echte  plichten  derven :    a  #&*n£nje 

1    r   1         •  1  1-       •     •J1'-r  en  Tullen  Scheen 

Tis  waer,  de  hele  mint,  oock  na  dit  nietich  lijr , 

Maer  kieft  dan  evenwel  geen  man  of  echte  wijf. 
Daer  is  een  ander  quaet  bynaeft  in  alle  fteden, 
Dat  met  fijn  eygen  deel  nau  menfch  en  is  te  vreden  j 

Waer  oy t  het  echte  paer  een  leften  wille  fluyt, 

Daer  is  meeft  al  het  volck  op  eygen  voordeel  uyt : 
Of  wel  een  vruchtbaer  wijf,  door  Godes  milden  fegen, 
Veel  fonen  heeft  gebaert,  veel  dochters  heeft  gekregen , 

En  dat  hier  op  de  doot  het  echte  bedde  fcheyt, 

Noch  wort  het  minfte  deel  den  Weefen  toegeleyt ; 
Die  langft  in  leven  blijft  treckt  huys  en  hals-juweelen, 
En  koomt  des  niettemin  de  meefte  baten  deelen ; 

Men  fet  de  kinders  uyt  met  ick  en  weet  niet  wat, 

Al  hjnfe  menichmael  de  befte  vande  ftadt : 
Dit  (ie  ick  in  het  lant,  en  tis  my  byfter  tegen, 
Des  bidd'  ick,  echte  volck,  dit  niet  te  willen  plegen ; 

Eeee  3  Ontlaft 


vrouwen  trouwen 
noch  oock  tin  burve- 
lijcke  genomen  voor- 
den,  maer  Jijn  als 
de  Enghden  Gods. 
Math.  23.  30. 

Teghen  het  ghe- 
bmyekvan  veie, 
die  het  al ,  ofte 
vry  meer  als  het 
behoort  ,  maken 
aenden  langft- le- 
vende, endeaen- 
de  kinderen  niet 
of  weymch. 


3«  75EDAEGHDE 
Ontlaft  u,  reyne  fiel,  van  uwen  vrecken  aert, 
Het  koomt  de  kinders  toe  al  watter  is  gefpaert : 
Ghy  fijt  een  eenich  hooft,  en  kont  genouchfaem  leven, 
V  Weefen  jonck,  en  veel :  ey  !  waerom  niet  gegeven 
Dat  hun  des  lants  gebruyck,  jae  recht  en  reden,  jont  J 
Waer  toe  u  gunft  gefchort  tot  aenden  leften  ftont  i 
Soo  ghy  het  al  bellaet,  en  wiltet  foo  bewaren, 
Hoe  kan  dan  eenich  kint  na  rechte  weerde  paren  ? 
Soo  ghy  het  al  begrayt  u  leven- dagen  lanck, 
Soo  heeft  de  doot  alleen,  ghy  vader,  geenen  danck. 
Niet  dat  ick  raden  wil  u  kleeders  af  te  leggen 

pa^iTfpoXr  Eer  datmen  flaPen  gact  (geIi)ck  de  Frain(èn  feggen';  1 a 
devant  que  j\uiie     Neen,  dat  is  niet  ghemeynt,  het  is  verdrietich  goet 

Iranfch  Jpreeck-       Wanneer  een  moeder  felfs  van  kinders  halen  moet ; 
mon'        Ick  weet,  hoe  fuer  het  valt,  dat  ouders  moeten  vley  en, 
Dat  ouders  om  behulp  aen  hare  kinders  fchreyen 
Het  is  een  oude  fpreuck $  haeckt  yemant  naer  het  erf, 
b  Blijft  de  overjie     Tis  reden  dat  hy  wacht  tot  eerft  de  meefter  fterf .  b 
%ZLauerZT'  ^*in  raet^s  maer  ^leen  te  fchiften  tuffen  beyden, 
niet  nemen.  Syr.  En  van  het  kinder-goet  behoorlick  af  te  fcheyden ; 
33' %0'  Ghy,  weeft  dan  niet  te  fchaers  maer  quijt  u  vader-plicht, 

»  Het  is  de  befte  keers  die  vorent  henen  licht . 
Maer  t3  wij  1  wy  met  gemack  van  defen  handel  fp  reken , 
Soo  fchijnt aen  uwen  man  het  leven  af  ce  breken; 
Ick  hoore  na  my  dunckt,  ick  hoore  fijn  geklach, 
Hy  fpreeckt,  gelijck  het  fchijnt,  nu  flauwer  als  hy  plach. 

een" uyf  aen^  ^  ^        ^>  met  UY tgeftrec'<:te  l^den , 

Lerfe.  ac"  e      Quam  recht  gelijck  een  keers  en  defcich  aen  getreden, 
Ben  nu  te  defer  uyr,  vermits  den  ouden  dach, 
Niet  die  ick  eertij  ts  was,  of  van  te  voren  plach ; 

Mijn 


H  V  T  S-M  O  E  T>  E  %  29 

j  •    r      1     1      n  Altpat  vet  enklaer 

Mijn  vet  is  uytgeteert,  mijn  vycr  is  Tonder  luyfter,  *.  «M>aM& 

Mij n  licht  heeft  geenen  glans,  mijn  oogen  worden  duyfter,  ^  ^/b'f*' 


Mijn  fchenckels  byfter  fwack,mi  jn  beené  wonder  kranck, 
Mijn  adem,  voortij ts  foet,  is  niet  als  enckel  ftanck  j 
Mijn  leden  al  gelijck  (o  krachten  vande  jaren  1 ) 
Sijn  niet  alleen  verfilmt,  maer  kleynder  alfle  waren, 

Eeee  4  Mijn 


40  ^BEDAEGHDE 

Mijn  hooft  dat  fchudde-bolt,  mijn  lenden  hangen  lijp, 
En,  met  een  woort  gefeyt,  De  keers  brant  inde  pijp, 
kk  hebbe  veel  befocht,  en,  tot  verfcheyde  ftonden, 
Veel  moeyten  uy  tgeftaen,  veel  dingen  ondervonden, 
lek  hebbe  menichmael  en  lief  en  leet  gehadt, 
Nu  iflfet  uytgekoot ;  ick  ben  de  weerelt  fat-, 
Smihui  won  in  ja-  Tis  tijt,  o  weerde  fiel,  op  u  vertreck  te  peyfen , 
fi^SrfiS  Maeckt  pack  en  fack  gereet,  om  haeft  te  mogen  rey fen, 
nardus.  j  onck  is  kan  miflehien  de  bare  noch  ontgaen , 

Maer  ick,  en  mijns  gelijck,  gewis  die  moeter  aen. 
Veel  leven  in  gevaer,  die,  met  een  fchijn  van  reden, 
Noch  hoopen  op  verdrach  en  ftellen  hen  te  vreden ; 
Al  ifler  yemant  fieck,  of  totte  doot  gewont, 
Hy  denót,  de  kranefte  menfeh  wort  menichmael  gefont: 
Al  het  een  ftrijtbaer  helde  fijn  befte  rot  geflagen, 
Hy  roept  noch  evenwel ;  de  kans  is  noch  te  wagen ; 
Al  fwemt  een  fchippers  gaft  te  midden  inde  Zee, 
Hy  peyft,  hoe  menich  wrack  koomt  dry  ven  aende  ree  I 
Al  leyt  een  fchuldich  menfeh  in  eenich  kot  gevangen, 
Daer  padden  onder  een  haer  mengen  mette  (langen , 
En  dat  hem  even  daer  de  doot  wort  aengefey  t , 
Noch  ifler  eenich  ding  dat  hem  de  finnen  vky  t : 
li  &ut  faiuer  les  Maer  als  de  ftaege  Tijt  het  leven  heeft  bekropen , 
a  trciue an^avcc  Dan  heefiet  geen  befchey  t  noch  yette  willen  hopen ; 
un bknven^ iuf-,    Ho  ^m      kranck  geftel de fieckten  wederftaen ? 

ques  a  cinquante  i    r    n  i 

ayec  un  hen  tron-     Hoe  kan  een  trage  voet  de  fnelle  doot  ontgaen  ? 
quante  w  avec  Voor  my,  ick  hebs  genouch  \  ick  fouck  een  ander  leven , 
wihn  voyage.     jcj,  wjj  mec  grooten  danck  en  willich  over  geven 

Mijn  hooft,  mijn  fwacke  maech,  en  dit  ellendich  been, 
En,  lieve,  waerom  niet  ?  ick  haddet  maer  te  leen : 


H  V  T  S-M  O  ET)  E  R.  41 
ck  hebbe  langen  tijt,  ick  hebbe  menich- werven , 
ck  hebbe  vander  jeucht  geduerich  leeren  fterven, 
De  bare,  met  het  graf,  en  watter  is  ontreqt 
Is  my  van  langer  hant  ten  vollen  aengewent, 
3ic,  als  een  machtich  hey r  koomt  dapper  aengevallen, 
in  poocht  de  vendels  felfs  te  planten  opte  wallen, 
Die  (feg  ick)  eerftmael  dan  een  noodkh  wapen  fmeet, 
Toont  dat  fijn  flap  beleyt  niet  vanden  krijch  en  weet. 
k  (ach  een  ftaege  doot  ontrent  de  menfchen  dwalen, 
k  fach  aen  alle  kant  haer  pijlen  nederdalen, 
Hier  wert  een  jong-gelèl,  en  daer  een  man  geraeckt, 
En  elders  had  een  maecht  het  bitter  nat  gefrnaeckt ; 
Mu  wert  voorby  mijn  huys  een  eenich  kint  gedragen , 
Dan  wafifer  door  het  fweert  een  ganfche  ftad  geflagen ; 
Ift  vreemt,  dat  eens  de  fchicht  my  inde  leden  kleeft 
Die  voor  en  om  mijn  lijf  foo  dickmael  heeft  gefweeft? 
Dit  feyd'  ick  menichmael,  dit  was  mijn  ftaege  reden, 
Wanneer  ick  met  een  vrient  ten  grave  was  gebeden ; 
Ick  haddet  inden  fin,  ick  droegh  het  inden  mont, 
Waer  dat  ick  voor  een  deur  of  ftroo  of  bare  vont ; 
rIck  dacht,  wanneer  ick  (ach  den  koelen  avent  komen, 
Dit  ftuck  is  wederom  mijn  leven  afgenomen, 

Ick  dacht,  wanneer  de  fon  haer  nieuwe  fackel  bracht, 
Ons  tijt  en  fluymert  niet,oock  inde  midder-nacht  j 
Ick  dacht  wanneer  ick  fach  de  dorre  bladers  ryfen, 
Dit  kan  oock  mijnen  valais  metten  vinger  wyfen;  a  awyfinaüeafe. 

•   i   r  1         r  -li  vallen  ah  bladeren» 

Ick  dacht  wanneer  ick  lchreer  op  eenich  parkement,       jèf.  04  6. 

Hier  heeft  de  doot  aireets  haer  fegel  op  geprent : 
Int  korte,  wat  ick  fach,  of  waer  ick  mochte  reyfen, 
Ick  vont  geduerich  ftof  om  opte  doot  te  peyfen  j 

Ff  ff  Het 


jp  ^EDAEGHDB 

Het  bont  in  mijn  gewaet,  de  fchoen  aen  mijnen  voet, 
Die  druckten  alle  daech  de  doot  in  mijn  gemoet ; 
Schoon  my  dan  over-quaem,  en  dat  te  defer  uyren, . 
De  flach  die  alle  vlees  ten  leften  moet  befueren, 

Ten  waer  oock  heden  felfs  my  geenfins  onverwacht, 
lek  hebber  menichmael  te  voren  op  goedacht . 
Die  luft  tot  flapen  heeft,  laet  fijn  gordynen  fchuyven, 
Streckt  al  de  leden  uy t,  en  geeft  hem  om  te  fnuy  ven, 
Schort  fijn  gedachten  op,  hout  al  de  finnen  ftil, 
En  fchiét  hem  teenemael  gelijck  hy  ruften  wil; 
De  flaepaert  dient  gemaeckt  al  eermen  dient  te  fiapen, 
Oock  in  den  langen  flaep,  die  meefters  ende  knapen 
Gelijck  te  bedde  ftout ;  »  al  watmen  voor-berey  t 
»  Dat  heeft  een  goet  begin  om  wel  te  fijn  beley  t . 
»  Hier  wort  geen  feyl  gedult ;  de  doot  is  vande  faecken 
»  Die  naer  een  quaden  flach  niet  recht  en  fijn  te  maecken  j 
»  Want  die  in  dit  geval  maer  eens  en  fpringt  te  kort, 
»  Wort  in  een  groulaem  diep  voor  eeuwich  afgeftort . 
Dit  lach  my  vander  jeucht  geduerich  inde  finnen, 
Om  yet,  door  lang  gepeys,  op  mij  n  gemoet  te  winnen, 
En  fiet !  al  was  ïck  eens  niet  weynich  hier  bevreeft, 
lek  kreech  uy t  dit  behulp  een  onvertfaechden  geeft  •, 
Nu  hoor  ick;  buyten  angft,dat  maden,  Hangen,  pieren, 
My  fullen  door  het  hooft  en  in  den  boelem  fwieren, 
De  flecke  mette  worm,  en  al  het  graf-gevaer 
a  vevmottïnghe      Is  oft  mijn  eygen bloet,  mijn  eygen  fufter  waer ;  a 
HeïlJïfT^  ïck  kan  dat  holle  vack,  daer  eerftmael  oogen  (tonden , 
Z7fe$lmuïob  D°01>kijcken  fonder  fchrick  tot  aende diepfte  gronden, 
17.14.  Het  rif,  en  fijn  gevolch,  met  al  het  dorre  been, 

Is  my,  en  inden  geeft,  en  aen  het  oogh  gemeen  • 

En 


H  V  T  S-M  O  ET>  E%.  43 
En  waerom  doch  gcfchrickt  ?  de  tij  t  fal  eenmael  komen, 
Dat  oock  die  eygen  vleys  lal  worden  opgenomen, 

Sal  paren  mecce  fiel,  en,  fchoon  hec  is  verrot, 

Sal  klaer  en  open  fien  den  onbegrepen  God. 
Ach  1  foo  de  fwacke  menfeh  op  menfehen  moefte  bouwen^ 
Hoe  fou  het  bang  gemoet  den  wanhoop  weder-houwenï 

Hoe  fou  het  angftich  hert  de  prangen  wederftaen 

Die  inden  leften  noot  tot  aende  fiele  gaen  ? 
Maer  God  is  oiifeü  trooft>  die  heeft  ons  uytgekoren, 
En  vrede  toe  gefeyt,  en  eeuwich  heyl  gefworen 

Om  Chrifti  bioet  alleen ;  daer  ftaet  de  fiele  vaft, 

Of  fchoon  de  wreede  doot  met  open  kele  baft : 
Dat  eerft  vergiftich  was,  dat  kan  het  cpaet  vernielen, 
Dat  is  het  leven  felfs  aen  alle  reyne  fielen  \ 

Waerom,  o  treurich  hert,  voor  doot  of  hel  gebeeft? 

Ick  weet,  en  ben  gewis  dat  mijn  verloffer  leeft ; 
lek  weet  hy  heeft  de  macht  om  my  te  konnen  ftereken, 
Om  my  het  eeuwich  heyl  met  krachten  uyt  te  wereken, 

Ick  weet  wien  ick  geloof ;  mijn  fiele  weeft  geruft; . 

De  vlouck  is  door  het  Lam  voor  eeuwich  uvt-gebluft. 
Maer  lieve  bed-genoot,  waer  toe  foo  dichte  tranen,  Acnfpraecke  tot 

Die  u  van  alle  kant  de  drouve  wangen  banen  ?  oOTbf  aende  fci- 

Waer  toe  u  diep  gefucht,  dat  my  int  herte  fnijt ;  ve. 

Wy  fijn  gepaert  gew7eeft,  nu  is  het  fcheydens  tijü - 
Wen  hebben,  weerde  lief,  w'en  hebben  niet  te  klagen 
Noch  van  te  korten  tijt,  noch  van  te  weynich  dagen, 

Noch  van  te  raffen  lijck,  noch  van  te  fnellen  rey  s, 

Wy  gaen  te  rechter  uyr  den  wech  van  alle  vleys: 
God  heeft  ons  menich'jaer  in  vrede  laten  leven, 
God  heeft  ons  menich  kint  tot  onfen  trooft  gegeven, 

Ff  ff  %  God 


44  'BEDAEGHDE 

God  heeft  ons  veel  ge  jont,  oock  boven  onfen  wenfch, 
Meer  allTer  is  gefchiet  aen  menich  ander  menfchj 
Wy  hebben  onfe  jeucht  te  famen  afgefleten, 
Te  famen  langen  tijt  in  ruft  ons  broot  gegeten ; 
Nu  gaen  wy  naer  het  graf  met  leden  fonder  kracht, 
a  Ghy  fait  Mn      Gelijck  een  rypen  oegft  in  fchuere  wort  gebracht,  a 
ZhetT&efykTu  Ey  1  laet  ons  danckbaer  lijn  voor  Godes  milden  fegen, 
de  garve» invoert  £  nemen  aHe  ding  gheliick  het  is  gelegen : 

worden  te  Jïjner  tijt.  Z)  ZD        >  O      Ö  ' 

Hiob  5.26.         G  od  kent  wat  ons  ontbreeckt,  hy  voelt ,  als  metter  hant^ 
Wanneer  het  menfchen-kint  moet  elders  fijn  geplant : 
Ghy  weet,  dat  eerft  het  graen  moet  inder  aerden  fterven, 
Eer  dattet  wederom  kan  nieuwe  jeucht  verwerven, 
Ghy  weet,  dat  alle  vlees  wort  eerftmael  nietich  ftof, 
Eer  dattet  waffen  mach  in  Godes  eeuwich  hof ; 
Schoon  of  het  lijf  vergaet,  wat  ifler  aen  verloren? 
Het  wort  te  fijner  tijt  van  nieuwen  aen  geboren , 
Die  hier  den  Heere  fterft,  en  als  te  niere  gaet, 
Verandert  maer  alleen,  en  krijcht  een  beter  ftaet : 
Ghy  fult  my  weder  fien,  en  vry  in  beter  wefen, 
Ghy  fult  dan  mijn  gemoet  en  binne-krachten  lefen, 
Ghy  fult,  oock  mettet  ooch  door-gronden  mijnen  fin, 
b  Auguflimu  w-     £n  £en  in  £c[m  geeft  een  onbevleckte  min:  b 

troofiendefehrewe-  _  O 

duwen  over  het  0-  Gaet  itelt  u  dan  geruit,  ey  waerom  ioo  verbolgen  ? 
m*ltn/yt7nder  Ghy  ftaet  op  goede  maet  om  haeft  te  mogen  volgen, 

andere,  datfina?         Qfy  Jcont  niet  lanrye  f5jn  in  dnick  en  OllgeVaL 

maels  mdeopftan-  J  D      >  p  > 

dingedir  Godfiiige    Nadien  u  leven  lelrs  niet  Jange  dueren  lal  ; 

haren  man  niet  al-  ö 
leenliek  met  te  00  gen 

du  licbaemsfal  fien,  ende  kennen-,  maer  [elf $  datfe  fijn  ghe  dacht  en  fal  weten,  fulex  invoerende  uytte  woorden  Vauli. 
i.Connth.  13.  12.  Dan  (lillen  wy  bekennen  gbelijck  wy  bekent  fijn.  Sco  heeft  dan  man  en  vrouwe  vanntt 
Aen  wel  toe  te  fien  wat  fy  lieden  hier  denchen  ofte  heymelich  doen,  dcwijle  alle  het  felve  niet  alleene  Gode ,  maer  huren 
eygen  bed-gmoot  hier  namaels  open  ende  bekent  fdwefen.  Siet  The  Pradice  of  Piery  van  B  jyly.  cap.  of  the  Pre- 
ro^ac.  with  the  Eiech  &c. 

Dit 


H  V  T  S-M  O  E  3)  E  %  45- 
Dit  bid  ick  tot  een  pant  der  vrientfchap  onfer  beyden, 
]E/i  wilt  u  na  de  doot  van  my  niet  laten  fcheyden, 

Maer3  alsje  voelen  fult  dat  uwe  tijt  ghenaeckt  5 

En  dat  de  lieve  God  u  drouve  banden  flaeckt, 
Soo  doet  benevens  my  u  koude  leden  ftrecken, 

En  laet  gelijcke  ftof  ons  inden  grave  decken,  a  cffimi  dZ 

Ten  eynde  Godes  heyr,  oock  aenden  jongften  dach,  niet  tinm-kmthh 
Ons  even  in  het  graf  te  famen  vinden  mach :  ^aZIf^Jmn 

nochtans  ghemerckt 

dat  de  heylige  Voor-  ouders,  oock  in  haer  uyterfle  beforcht  fijn  geweefl  om  by  haer gheminde  huyfvrouwen,  ende  andere 
vrienden  (die  fy  in  haer  leven  lief  hadden  gbehadt)  begraven  te  worden,  om  daer  door  te  betoonen,  dat  die  goede  bant 
der  eenichtyt  oock  felfs  door  de  doot  niet  geheel  en  was  vernieticht,  ende  dat  fylieden  eene  gemeene  erjfenifie  alfnoch  befit- 
ten  .  lacob  begeert  op  fijn  uytterHe  uyt  Egypten  gevoert,ende  inde  dubbele  Jpeloncke  op  den  acker  Ephrons  by  Lea  fijn  wijf 
begraven  te  fijn.  Genei  4.9.  29.  Daer  oock  Abraham  met  Sara  begraven  waren.  Genef.2  5  •  3 .  Item  Ifiaatken  Hc- 
becca.  Genei.  3  5.  29.    Dit  fchijnt  daer  naby  andere  volchn  nagevolcht  te  fijn. 

Veterum  confuetudo  f uit  qua  diligent  er  cav  eb  ant  ut  conjuges  amicos  &  amafios  (inquit  Meur f.  de  Tuner ib  Ro- 
tnanü)  quosfide  &  amoreinter  fe  mutuo  infigni  fuiffe  conftabat,  poïi  mortem  uno  eodemque  fepulcro  conderenêy 
Apuhjui  lib.X.accuratijfime  corpus  ablutum  unita  fepulturd  ibidem  marito  perpetuam  conjugem  dedêre. 

Val.  Max.  lib.4.  cap.6.  de  M.Vlautio,  qui  uxore  Oreïttüa  funerata  in  gladium  incubuit,  quem  amici,  ficus 
trat,  togatum  ac  calceatum  corpori  conjugiijunxerunt;  ac  deinde  fubjefiis  factbu*  utrumc[iie  ana  cremarunt. 

Ovid.  lib.tf.  de  Vyramo  ac  Thifbe. 

His  tarnen  amborum  verbis  eftote  rogati, 
O  mukum  miferi,  meus  illiufque  parentes, 
Vt  quos  certus  amor,  quos  hora  novillima  junxit, 
Componi  tumulo  non  invideatis  eodem, 

2?/  ntox 

Quodque  rogls  fupcreft  una  requiefcit  in  urna. 

Jafon  apud  Valer.  Flaccumlib.  $. 

Quod  tameft  externis  unum  folamen  in  ons 
Reitar,  air,  caras  humus  hare  non  dividet  umbras, 
OiTaque  nee  tumulo,  nee  fepare  conteget  urna, 
Sed  umul,  ut  jun&is  veniitis  in  a^quora  fatis. 

Alia  exempl  vid.  apud  Meur  f.  de  funeribui  Roman,  lib.3.  cap.rf. 

Quin &  Tobias  etiam  filio  mandat  ut  matre  mortua  eam  paterno  fepulchro  inferat.  Tob.  cap.^.s.  vid.  Calvin, 
in  uenef.  cap.  47.  30. 

Aüudit  qaod  de  jure  Canonico  muiier  (cum  aliter  non  difpofiuit)  infertur  in  fepulchrum  mariti.  c.  unaqU4que  J  ƒ, 

qu*ft.  2. 

F  fff  3  Ten 


Vermaninse  tot- 


46  rBEDAEGHDE 
Ten  leften,  tot  befluyt  (eer  my  de  finnen  dolen). 
De  vruchten  onfer  jeucht  die  laet  ick  u bevolen, 

Doet,  wat  een  moeder  voucht,  en,  voor  de  befte  leer, 
Soo  prent  hem  inde  borft  de  vreefe  vanden  Heer. 
VnendiiiiïC,  ttS  genouch  j  hoe  kan  ick  langer  fpreken  ? 
Mijn  tonge die  verftijft,  mijii  woorden  blijven  fteken, 
De  koude  doot  genaeckt'-,  vriendinne,  weeft  gegroet 
Tot  eens  des  Heeren  ftem.de  graven  open  doet: 
Nu  koomt  eens  weerde  lief,  koom  naerder  aengetreden , 
En  neemt  het  lefte  pand  van  mijn  genegentheden, 

Neemt  van  mijn  kouden  mont  eé  kus  voor  immermeer, 
En  vaert  vöor  eeuwich  wel,  en  trooft  u  inden  Heer, 
En  ghy,  mijn  lieve  jeucht,  van  Gode  my  ghegeven, 
tekindcic^eiYf-  fóekt  op  u  moeder  acht,  en  wik  in  vrede  leven, 
ve.  Weeft  eenich  onder  een,  en  yeder  lief-getal, 

Dat  is,  dat  u  het  huys  met  fegen  vollen  lal : 
Laet  11  geen  ydel  hert,  of  fotte  waen  befmetten, 
En,  watje  neemt  ter  hant,  wilt  op  het  eynde  letten , 
Weeft  fedich  in  gebaer,  en  heus  in  u  gefpreck, 
Weeft  buychiaem  van  gemoet,  en  haet  een  ftegen  neck; 
Weeft  trouw  in  u  beroup,  en  fchout  de  kromme  gangen, 
Weeft  flecht  gelijck  een  duyf  •  en  wijs  gelijck  de  llangen 
Weeft  nuchter,  haeft  vernoucht,  gclatich  na  den  tijt, 
Weeft  vyant  vande  wraeck,  en  meefter  vande  nijt; 
Weeft  traech  tot  hevich  bloet,  maer  laet  u  ras  erbermen, 
Weeft  fchaers  in  uwen  luft,  doch  milde  voorden  ei  men, 
Eert  God  in  reynen  geeft,en  dat  voor  alle  werck, 
Weeft  vrienden  vanden  Staet,  en  leden  vande  Kerck. 
Nu  wilt,  om  mijnent  wil,  noch  ditmael  neder  knielen, 
En  roepen  totten  Heer  als  met  gheheelder  fielen  j 

Op 


I 


H  V  T  S-M  O  E  D  E  %  47 
Op  dat  ick  int  geloof  mach  onbewogen  ftaen, 
En  met  een  ftillen  geeft  tot  mij  nen  Schepper  gaen: 
Sietnudijnfchepfelaen,  o  Schepper  aller  faecken, 
En  laet  doch  mijn  gemoet  dijn  heyl  en  liefde  fmaecken  j 
Ick  hebbe  mijnen  loop,  en  dij  nen  raet  vervult, 
O  laet  my,  lieve  God,  verhuyfen  met  gedult : 
Onweerdichben  ick,  Heer,  onweerdich  aller  wegen, 
Onweerdich  fondich  menfeh  van  dij  nen  hoochften  fègen, 
Onweerdich  vander  jeucht,  en  oock  te  defer  tijt, 
Het  is  dijn  gunft  alleen,  dat  ghy  ons  vader  fijt  -y 
I  Het  is  dij  n  gunft  alleen,  dat  Chriftus  is  ghekomen , 
I  Dat  Chriftus  onfen  laft  heeft  willich  aengenornen, 

Dat  Chriftus  voor  den  menfeh  hier  inde  weerelt  fterf, 
Dat  Chriftus  voor  dé  menfeh  het  eeuwich  heyl  ver  werf 5 
I  Mij  n  fteunfel  is  het  Woort  uy  t  dij  nen  mont  gefproken , 
I  Dat  noy t  en  heeft  gefey lt,  noy t  trouw  en  heeft  gebroken , 
1     Mijn  fteunfel  is  het  Woort, oock  inden  hoochften  noot, 

Mijn  fteunfel  is  voor  al  de  Dooder  vande  doot, 
I  Hoort  voor  de  leftemael,  o  Vader,  mijn  gebeden, 
i  En  wilt  met  dij  nen  knecht  niet  in  het  oordeel  treden, 

'k  En  weet  geen  ander  hulp  voor  mijn  bedrad  gemoet, 
Als  dij  nen  Soon  alleen,  en  fij  n  vergoten  bloet ; 
Laet  my,  wanneer  de  fiel  fal  uyt  den  ly ve  fcheyden , 
Laet  my  tot  dij  nen  Throon,  laet  my  behouden  leyden, 
Daer  niemant  s'duy  veis  lift,  of  ander  hinder  vreeft, 
Ff   V  Iefu  ware  God  beveel  ick  mijnen  geeft . 
I  Daer  is  de  man  gereyft,  daer  is  het  leven  henen 
Daer  is  het  lijf  een  romp,  daer  is  de  geeft  verdwenen, 
Daer  is  de  fiel  verhuyft,  daer  ilfet  al  gegaen ; 
I    Hy  gaf  een  kleynen  fnick,  en  fiet !  het  is  gedaen . 

Ff  ff  4  Gelijck 


48        ^EDAEGHDE  HVTS-MOEDER. 

Adohfcentes  mihi  Geliick  een  rype  peer  door  eenich  kleyn  beweghen 

morific  videntur  '         ,        J  l     l  j       i  r  T 

**  Hu*m*kitu&-  Roomt  druypen  vanden  tack,  en  uyt  den  boom  geleghen, 

pSS}£t  of  M  geliick  hec  vYer  in  d'affchen  fich  befluyc> 

tem,ficutfr*jpo»-     £n  neemt  allenxen  af,  en  gaet  ten  kften  uyt . 

te  nullavi  adhibita  n        -  ri      l-  1        ■•     <  n 

Soo  ltaet  het  metten  menich,  die  vanden  tijt  gelleten 
'S;:::tr.  Ten  leften  neder-fackt,  en  is  terftont  verbeten \ 
boni™,  fi  crud*      £en  fvvijm,  een  damp.een  hicLeé  wint.eë  kleyne  ftoot 

fint,  vi  aveüuntur\  •  i  i  r  1  11 

fi  m*tura  &  cofla,     Yet,  ick  en  weet  niet  wat,  dat  geert  hem  aende  doot : 
Si/^w"  Daer  ley t  het  moedich  dier,  met  tranen  ingekomen, 
v*  aufirt,  fentbw       tranen  wederom  in  haeften  wech-genomen, 

matuntoA.  Cic.lib,  -11-1  1  r  ^       1  1  r 

de  semüute.         Ach  i  wat  is  alle  vlees,  en  al  lijn  ydel  taet, 
TeZTowmltZ-    Indien  het  voor  de  doot  niet  uyt  het  vlees  en  gaet  ? 

ren,  leeft  eenen  kor- 
ten tijt  ende  k  volonrufie}  gaet  op  gelijck  een  bloemet  en  vlucht  ah  een  fchadttwe  ende  en  blijft  niet.  Hiob  1 4. 1 » 


94 

CHRISTELICK 

HVYS-WYF 

Vertoont  inde  gheflalte  van 
W  E  T>  V  W  È. 

Tweede  ftuck  van  het  lefte  Deel. 

Lieve  bed-ghenoot  is  uytter  tijt  ghefchey- 
den, 

Dus  wik  in  u  ghemoet  den  rouwe  toebe- 
reyden ; 

Geeft  tranen,  echte  wijf,  gelijck  het  he-* 
den  dient, 

Geeft  tranen  aen  het  lijck  van  uwen  weerden  vrient: 
I  Moeft  immer  droevich  nat  van  uwe  wangen  vlieten, 

Tis  tijt  in  dit  gheval  u  tranen  uyt  te  gieten ; 
|     Ais  yemant  eenich  ding  tot  fijnen  trooft  verkieft, 

Tis  reden  dat  hy  treurt  wanneer  hy  dat  verheft  5 
!  Tis  recht  dat  u  het  oogh  tot  tranen  fy  bewogen , 
Nadien  u  weder- helft  is  heden  wech  getogen  •> 

Wie  aen  een  dooden  man  geen  heete  tranen  geeft ,        Tim*  mortuum^fi 
En  heeft  hem  noyt  bemint,  ooclrdoen  hy  heeft  gekeft .  ^dtUxt^ 
Ghy,  laet  noch  evenwel  geen  druck  u  finnen  krencken, 
Maer  wilt,  oock  in  het  leet,  aen  goede  feden  dencken  j 
Daer  is  een  feker  m act,  oock  voor  een  echte  vrou, 
En  midden  inde  vreucht,  en  midden  inden  rou. 

Gggg  Men 


fo  VV  E  D  V  VV  E. 

Men  vintcr  in  het  lant,  die  met  een  grillich  krijten , 
Die  met  een  harde  vuyft  fïch  op  de  borften  fmijten, 
En  woelen  door  het  huys,ais  of  het  vreemt  gebaer 
Een  feker  onderpant  van  rechte  liefde  waer : 
Ghy,  ftelt  u  fedich  aen,  en  laet,  oock  in  het  treuren, 
V  voor  een  wij  fe  vrou  by  wij  fe  luy den  keuren , 
ia&mtiüs  moe-      Het  is  van  outs  gemerckt,  dat  felfaem  ongelaet 
*ent  .     ,       Is  veel  maer  enckel  fchijn,  en  felden  ware  daet. 

Quac  minus  do-  '  J 

tot.         »  Een  wijr  kan  valter  peyl  van  echte  liefde  geven 
» Indienfe  metten  man  in  vrede  poocht  te  leven , 
??  Als  datfe  byfter  huylt,  en  fonder  mate  fchrey  t, 
»  Wanneer  de  bleecke  doot  hem  inden  grave  ky  t . 
Souckt  trooft  in  dit  geval,  veel  eer  in  u  gedachten 
Als  in  een  vreemt  behulp,  of  ander  lieden  klachten  j 
»  Al  wat  u  ftillen  kan  in  druck  en  tegenfpoet, 
n  En  koomt  niet  van  het  volc,  maer  woont  in  u  gemoet 
Bedencktdat  noytdedootof  door  een  bitter  fchrey  en, 
Of  door  een  foet  gefpreck,  of  door  een  liftich  vleyen, 
Of  door  een  lang  getreur,  heeft  yemantvry  geftelt 
Die  eens  was  uytter  tijt  en  onder  haer  gewelt: 
Bedenckt  dat  yeder  menfeh  heeft  fijn  gefette  ftonden, 
En  dat  hier  alle  vlees  is  aende  tijt  gebonden, 

Een  tijt  by  God  beftemt,  die  niemant  eenen  dach 
Of  langer  recken  kan,  of  korter  fetten  mach . 
Bedenckt  dat  droef  heyt  felfs  en  alle  ftrenge  dagen, 
Sijn  dienftich  aenden  geeft,  omfonden  uyt  te  jagen, 
»  Druck  voor  een  weeck  alleen  die  leert  de  fiele  meer, 
»  Als  feve  maenden  vreucht,  en  feve  jaren  eer : 
Bedenckt  dat  yeder  menfeh  hier  inden  Heer  geftorven 
Is  trooft,  en  vafte  ruft,  is  eeuwich  heyl  verworven, 

Bedenck 


VV  E  T>  V  VV  E.  p 

Bedenckt  dat  even  God  ons  uytte  weerelt  treckt, 
Wanneer  het  aende  fiel  ten  meeften  nutte  ftrecktj 
Bedenckt  dat  uwe  vrient  u  weder  fal  gemoeten , 
V  fai  te  rechter  tij  t  in  beter  wefen  groeten ; 
Bedenckt  dit  altemael,en  lytet  met  gedult, 
De  wij  1  ghy  defen  wech  haeft  mede  treden  lult  * 
Gebruyckt  my  defe  ftof,  en  diergelijcke  reden , 
;  En  ftelt  u  treurich  hert  in  uwen  God  te  vreden, 
Draecht  in  een  ftillen  geeft  u  droevich  ongeval, 
Tot  u  een  beter  uyr  ten  vollen  trooften  fal. 
I »  Al  is  een  bange  fiel  met  fmerten  overladen, 
»  Noch  ifler  groot  behulp  tot  alle  groote  quaden , 
»  Al  wat  een  klouck  gemoet  door  reden  niet  en  flijt^ 
»  Dat  wort  noch  evenwel  begraven  inden  tijt. 
Maer  onder  dit  beflach  foo  laet  u  niet  geluften 
li  Den  rouw  en  fijn  gevolch  opfichtich  uyt  te  ruften, 
God  roept  u  tot  verdriet  en  tot  een  laeghen  ftant, 
Waerom  doch  mette  pracht  hier  tegen  aen  ghekant  ? 
f  Wilt  liever  Ichamel  volck  met  bay  en  laken  decken, 
[  Als  met  een  groot  beflach  u  mueren  over-trecken , 

Maeckt  voor  behoufrich  volck  eë  huy  s  van  flechté  fteenj 
Ee^,  als  een  rijck  ghebouw  voor  ongevoelick  been: 
Laet  Heydens  met  het  graf  en  mette  dooden  proncken,     superjthmi  mtu 

.   r .    J  11       O  lil  tum  fmt  ab  anttm 

Die  lijn  van  enckel  waen  en  van  de  weerelt  droncken ,  ex  pomp*  ex*- 

Die  meynen  dat  de  fiel  vry  beter  daghen  heeft,  %~4»"Z 
Wanneermen  aen  het  lij  f  getierde  graven  geeft.  iukm  ïfèrU  ad' 

.  i      i    i  i     r  i  qutrt,  &  cx  corpore 

Ghy,  beter  onderrecht,  hebt  op  ghelette  gronden  man  h*bit0 

Hebt,  uyt  des  Heeren  woort,  ten  vollen  ondervonden,      ™™*1L  Virgii. 

Dat,  waer  het  lichaem  reyft,  of  waer  het  henen  drijft,  fJv]^neid'&lH 

De  fiele  niettemin  in  hare  rufte  blijft . 

Gggg  x  1  Begraeft 


$z  VV  E  7)  V  VV  E. 

Begraeft  dan  uwen  vrient,  en  dat  na  rechter  weerden, 
En  geeft  het  nietich  ftof  den  boefem  vander  eerden ; 
Daer  leytet  in  en  ruft  tot  aen  den  jongden  dach, 
En  tot  het  mette  fiel  eens  weder  paren  mach . 
Maer  hoort  eê  vreemder  ftreeck.  më  vinter  menich-werven 
Die  fien  haer  weder-helft,  haer  lief  ghefelfchap  fterven, 
Die  fien  haer  krancken  man  en  fijn  benautheyt  aen, 
En  blijven  evenwel  met  drooge  wangen  ftaen : 
Niet  dat  foodanich  volck,  of  vanden  Gneckfchen  Wijfen 
De  doot  en  haer  gevolch  oyt  heeft  geleert  te  prijfen, 
Of  dat  foodanich  wijf,  geroert  door  hooger  kracht , 
Het  leven  elders  fouckt,en  beter  dingen  wacht ; 
Neen  daer  is  ander  fucht  uyt  haer  bedrijf  te  lefen, 
Sy  telt  het  voor  ghemack  ontlaft  te  mogen  wefen ; 
Sy  toont  dat  haer  de  geeft  ten  vollen  is  verblijt, 
Om  datfe  van  het  jock  ten  leften  is  bevrijt : 
Sy  vint  het  wonder  foet  naer  eygen  fin  te  leven, 
En  met  een  ruyme  vlucht  gheduerich  uyt  te  fwevert, 
Te  drillen  over  al,  en  door  een  loflen  praet 
Te  flepen  over  hoop  al  watter  omme-gaet : 
Het  is  haer  eerfte  vreucht  de  leden  op  te  proncken , 
En  met  een  weelich  oogh  op  alle  man  te  loncken, 

Sy  vint  haer  met  vermaeck  oock  daer  de  jonckheyt  mak, 
En  geeft  haer  by  het  volck,  al  daer  het  maer  en  valt. 
luy  ft  foo  het  water  rolt,  wanneer  de  fwacke  dij  eken 
Staen  open  voor  de  Zee,  en  voor  de  ftroomen  wijeken, 
Soo  is  het  ydel  menfeh  gans  los,  en  fonder  wet, 
Om  datter  niemant  is  die  haer  een  regel  fet ; 
Ionckvrouwen,  eerbaer  volck,  let  beter  opte  reden, 
Let  beter  opten  gront  van  uwe  reyne  feden, 

Let 


VV  E  D  V  VV  E. 
Let  beter  op  de  tucht  van  al  het  huyfgefm, 
De  wet  van  u  beroup  heeft  ander  wefen  in. 


lil 


m 


 > 

Vriendinnen  inde  praem  van  uwen  druck  gefeten^ 

Is  yemant  onder  u  gheneghen  om  ce  weten 

Hoe  dacmen  na  de  kunft  een  vrouwe  coonen  kan, 
Wanneer  de  bieecke  dooc  haer  ionderc  vanden  man, 

Gggg  i  Stek 


5-4  VV  E  D  V  VV  E. 

Stelt  u  een  bloemjen  voor,  dat  vande  fteel  gefneden 
Heefc  door  het  vinnich  mes  fijn  eerfte  doot  geleden, 
Dat  even  metter  daet,  na  dat  het  is  gevelc, 
Wort  in  een  enge  fles>  wort  in  het  nat  geftelt ; 
in  flcm  foiatium.  £)aer  ftaet  het  teer  gewas,  daer  ftaet  het  in  gefloten, 
Daer  ftaet  het  in  en  queelt  met  tranen  overgoten , 
Daer  ftaet  het  treurich  heen,  daer  ftaet  het  in  gebocht , 
Sijn  trooft,  ja  leven  felfs,  dat  is  een  droevich  vocht. 
Ten  koomt  niet  inden  hof>  daer  alle  frifle  kruyden 
Ontfangen  met  vermaeck  een  regen  uytten  Suyden, 
Ten  koomt  niet  inde  lucht,  of  in  het  open  velt, 
Daer  groen  met  groentje  fpeelt,  en  roos  na  roosjen  helt, 
Het  toont  in  fijn  gelaet  gelijck  een  diep  verlanghen, 
En  laet  fijn  aerdich  loof  ter  aerden  neder-hanghen, 
Ten  doet  fich  nimmer  op,  gelijck  het  eertijts  plach, 
Soo  dat  geen  foeten  dauw  fijn  bladers  vullen  mach  j 
Waer  toe  een  lang  verhael  ?  men  kan  ten  vollen  lefen  - 
En  uyt  fijn  bleecke  ver w, en  uyt  fijn  treurich  wefen, 
Hoe  dattet  ftaet  en  quijnt,  om  dattet  niet  en  heeft 
Waer  op  het  heeft  gefteunt,  waer  in  het  heefc  geleeft . 
Siet  daer,  o  fedich  volck,  fiet  daer  een  eygen  wapen, 
Voor  die  onthylickt  fijn,  en  fonder  hoeder  flapen , 
Voor  die  van  haren  man  fijn  haeftich  afgeruckt, 
Gelijckmen  vande  fteel  een  aerdich  bloem  je  pluckt, 
Ghy  fweefc  niet  achter  ftraet,  noch  inde  ruyme  dalen, 
Ghy  fijt  niet  meer  geneycht  om  in  het  groen  te  dwalen 
Ghy  kieft  een  kleyn  vertreck  daer  u  bedruckt  gemoet 
Met  treuren  fich  vermaeckt,  door  fchreyen  wort  gevoet. 
V  paft  in  dit  beroup  geen  fpel  of  dertel  mallen , 
Indien  je  niet  en  wik  in  open  fchande  vallen  ^ 

Vpaft 


VV  E  D  V  VV  E. 
V  paft  geen  woeft  geloop,  geen  jock,  of  fotte  vreucht, 
Of  by  het  dertel  volck,  of  met  de  lofle  jeucht, 
Ghy  moocht  noyt  fonder  fchrick ,  noyt  fonder  angftich 
In  feefté,  opte  mart,  of  by  de  menfchê  komen,  (fchromen 
Denckt  ftaech  in  u  gemoet  Daer  fchuylt  een  liftich  net 
Alwaer  een  jonge  weuw  haer  teere  voeten  fet . 
Een  hert,  dat  fich  verquickt  in  Godes  bouck  te  lefen, 
Een  oogh,  dat  fich  vermaeckt  met  tranen  nat  te  wefen  > 
Een  ïiel  van  ftillen  aert,  die  fich  der  werelt  ichaemt , 
Dat  is  de  befte  ftant  die  uws  gelijck  betaemt . 
Een  die  haer  wederpaer  heeft  inder  jeucht  verloren 
Schijnt  totte  fchimp  gemaeckt,  en  totte  (pot  geboren , 
Waer  fy  een  mis-flach  doet,  of  uy  tten  regel  gaet, 
Dat  wort  van  ftonden  aen  geroepen  achter  ftraec : 
Sy  is  een  open  velt  van  alle  quade  tongen, 
Sy  is  een  eygen  wit  van  alle  kromme  fprongen ; 
Hoe  luttel  datter  feylt,  hoe  wey  nich  datter  fchort, 
Sy  worter  af  beklat,  en  koomter  aen  te  kort . 
Heeft  oyt  een  echte  wijf  een  leelick  ftuck  bedreven, 
Het  wort  oock  voor  een  deel  den  manne  toegefchreven  5 
Of  foo  daer  eenich  goet  by  vrouwen  is  gedaen, 
De  lof  fal  menichmael  oock  opte  mannen  gaen; 
Maer  als  een  wedu-vrou?  door  onvoorhchtich  mallen, 
Is  in  een  boos  gerucht  of  vuyle  daet  gevallen; 
Of  dat  haer  wijs  beleyt  ten  goeden  name  ftaet, 
Voor  haer  is  al  de  prijs,  voor  haer  de  ganfche  fmaet : 
Beftaet  oyt  jonge  vrou  een  dertel  kleet  te  dragen, 
Men  feyt  noch  evenwel,  Het  moet  haer  man  behagen ; 


Maer  fietmen  uws  gelijck  in  ongewoone  pracht  y 
Haer  wort  de  ganfche  fchult  als  eygen  toegebracht, 

Gggg  4 


Lachrimnfy  luiïum, 
folitudinem,  j  ju- 
nta, ornammta  ejji 
Jhntfti  ac  Chnftia- 
n&  vid.UA  Auguïli* 
ïiua,  Hieronymws, 
&alif  Patres  ïdm- 
tidem  inculcanU 


De 


£Ó  VV  E  T>  V  VV  E. 

De  man  befchut  het  wijf,  de  voochden  hare  Weefen, 
Alleen  dit  eenfaem  dier  heeft  overal  te  vreefen ; 
Het  is  als  buy  ten  (cherm,  en  fonder  toeverlaet, 
Gelijck  een  treurich  fchaep  dat  eenich  dolen  gaet. 
Al  was  u  vrient  gewoon  fijn  dingen  uyt  te  rechten 
Met  dienft  van  mannc-  volck,en  ileep  van  groote  knechten, 
Ghy,  lchaft  dien  ornmeflach  in  aller  haeften  af, 
Met  dat  u  weerde  man  is  in  het  duyfter  graf ; 
Of  loo  u  prachtich  huys  of  hooge  ftaten  eyffen 
Door  knechts  te  fijn  gedient,  en  niet  door  eenich  meyffen, 
Soo  kicffc  een  eerbaer  man,  nu  hoogh  aen  fijnen  dach, 
Die  al  het  huys-bedrijf  in  order  houden  mach ; 
Laet  hem  het  buyte-werck,  laet  hem  de  fware  laften, 
Laet  hem  voor  al  de  forgh  van  uwe  rouwe  gaften  ; 
Ghy,  maeckt  u  niet  gemeen,  en  laet  oock  boven  dien 
Laet  niemant  oyt  alleen  in  u  gefelfchap  fien  -y 
Een  knecht  van  gladder  huyt  als  fijne  met-gefellen 
Sal  by  een  fchamper  menfch  unaem  in  twijffel  (lellen ; 
By  fonder  als  het  volck  in  eenich  deel  verfpiet 
Dat  ghy  hem  moyer  kleet,  of  meerder  gunfte  biet. 
Hoe  teer  is  vrouwen  eer  I  een  woort  in  haeft  gefproken, 
Een  lach  befijden  af  ontydich  uy t-gebroken , 

Een  wenckje  mettet  oogh,  een  knickje  mettet  hooft 
Heeft  menich  eerbaer  wijf  van  alle  glans  berooft ; 
Ö  wacht  u,  lieve,  wacht  voor  defe  gladde  klippen, 
Van  waer  een  fwacke  voet  haeft  foude  konnen  glippen  , 
Gelooft  het,  jonge  wetiw,  de  fchijn,  de  bloote  fchijn 
Die  kan  u  inden  naem  een  eeuwich  hinder  fijn : 
Ghy,  om  te  fijn  bevrijt  van  alle  vuvle  fmetten, 
Moet  op  net  minfte  ding ,  op  alle  faecken  letten, 

Soo 


VV  E  D  V  VV  E. 
Soo  haeft  u  eenich  quaet  in  eenich  deel  bevecht, 
Gaet  kanter  tegen  aen,  en  fteltet  weder  recht . 
Koomt  oyt  in  u  gemoet  verkeerde  luft  te  rijfen, 
Soo  fpeent  u  vanden  dranck,  en  fouckt  u  niet  te  fpijfèn, 
»  De  krevel  wort  geftilt  wanneer  de  maege  baft, 
n  De  (iele  wort  ghefpijft  wanneer  het  lichaem  vaft; 
Indien  u  weelde  quelt,  gaet  veerdich  na  den  ermen, 
Gaet  daer  benautheyt  is,  en  daer  de  fiecken  kermen, 
Gaet  daermen  niet  en  hoort  als  druck  en  tegenlpoet, 
Of  daer  een  bange  (iel  de  laetfte  reyfe  doet . 
»  Veel  fuchten  onder  een  die  aen  het  herte  klemmen 
I  »  Sijn  beter  aenden  menfch  als  wel-gepaerde  ftemmen , 
»  Als  fpel,  en  bly  gefang :  al  waermen  droef heyt  fiet 
ij  Daer  woont  de  geile  min,  de  gulle  weelde  niet. 
j  Laet,  ick  en  weet  niet  wie,  in  hare  luften  fwemmen , 
Ghy  moet  u  weelich  hert,  u  domme  finnen  temmen  y 
V  tochten  wederftaen  \  al  leefje  fonder  man, 
Oock  daer  is  eenich  ding  dat  voordeel  geven  kan: 
Wie  tot  het  echte  bed  is  eenmael  in  getreden , 
Die  is  gelijck  verdeylt,  en  overmits  gefneden , 
God  heefter  even  felfs  maer  fijn  gedeelte  van3 
De  refte  wort  ge  wijt  ten  dien  ft  e  vanden  man ; 
Maer  die  het  droevich  lijck  van  haren  vrient  beklage% 
Die  mogen  fich  geheel  den  hemel  overdragen ; 
Die  vinden  geen  belet  te  wooncn  inde  Kerck, 
God  is  in  dat  geval  haer  eenich  oogh-gemerck. 
Maer  laet  ons  vorder  gaen,  en  komen  tot  de  vrouwen 
Die  met  te  grooten  fpoet  haer  fnellen  om  te  trouwen : 
Men  hout  dat  menich  wijf,  oock  dickmael  aende  baer, 
Nu  fineet  in  haer  ghemoet  een  ander  wederpaer ; 

Hhhh  Men 


^8  VV  E  D  V  VV  E. 

Men  fietet  menichmael  in  onten  tij  t  gebeuren, 
Het  eynde  vanden  man  dat  is  onmatich  treuren , 
Het  eyndc  vanden  druck  en  vanden  korten  rouw, 
Is  ftrax  een  ander  man,  en  flux  een  nieuwe  trouw: 
Gewrs  een  vreemt  bedrijf,  dat  niet  en  is  te  plegen 
Voor  die  in  ware  tucht  haer  plichten  o  ver-wegen; 
Geen  wijf  en  is  geftelt  gelijck  de  reden  eyft, 
Die  met  een  luchten  fin  aen  nieuwe  liefde  peyft. 
Wie  maer  een  vly  tich  oogh  wil  op  de  dieren  keeren, 
Die  kan  van  beeften  felfs  veel  nutte  dingen  leeren ; 
God  heeft  dit  wonder  Al  foo  konftich  toebereyt, 
Dat  ons  al  watter  is  tot  goede  fcden  ley t : 
De  Spinne  leert  de  mans  en  alle  jonge  vrouwen , 
Ten  goede  van  het  huys  haer  plichten  onderhouwen  a 
ZiS::    De  By  geeft  niet  alleen  den  loeten  honich-raet, 
meritttconjugtj  p/i-     Maer  wiifi:  aen  princen  felfs  de  gronden  vanden  Staet :  b 

mirt  prodtdit,dequo  _     _       i         ir    ii       n  i  •     i  1 

fupr* part.  2.      De  Swalu w  heert  de  kunlt  van  kmders  op  te  voeden,  c 
lanTmïZfZ  De  fnege  Crocodil  ontdeckt  de  water- vloeden ,  d 
regimim  deduci      qc  yos      weet  je  areep_  en  toont  den  rechten  voet 

poft  quidam  non  in  9  O  1/ 

fimi  nominis  viri      Hoe  dat  een  lwanger  wijr  haer  leden  vieren  moet .  e 
7#'tiT$f^^  De  miere  kan  een  fpoor  aen  leuye  menfchen  geven 
giyph.  c*t.  Mouche  jQ%  VOor-raet  inder  tijt,  en  tot  een  funich  leven, 
C  veHirundinefu-     De  kleyne  tortelduyf  die  (lek  de  jonge  vrou, 
TvtrZZ  (mquk     En  regels  voor  het  bed ,  en  wetten  inden  rou. 
Mnjquanta  anfe-  Qa€t  jet  eens  op  ^a       ojiy  fultet  vinden  treuren, 

rcs  caque  extra  eum  1  '  O    /  9 

Ucumfemper  incu-  Indien  fijn  wederpaer  hem  niet  en  mach  gebeuren , 
#U*Zrl 1  af^uèm    Ten  heeft  geen  fpelens  luft,  maer  fucht  dë  ganfchen  dach 
jummo  auau  eo     o m  dat  het  fi  j  ne  gay  niet  meer  genieten  mach, 

anno  egrejjxnu  efi  >       O  /  Ö 

Nütct.lib  8uap.2s. 

c  Vttlpcs  p'artHriens  ita  fecedit,  ui  raroaut  nunquam gravidxcapiaiur.  Ariïl.  Hifl.tmmal.  tttp.  3+. 

Ten 


VV  E  D  V  VV  E.  5-9 

Ten  fit  in  dit  geval  niet  aende  klare  ftroomen, 
Niet  in  hetjeuchdich  gras,  of  opte  groene  boomen; 
Het  fnijt  ten  vollen  af  de  tochten  vande  jeucht, 
En  leyc  na  delen  tijt  een  leven  fonder  vreucht.  a 
Ghy  leert  hier  eerbaer  wijf,  oock  vande  wilde  dieren 
Na  tij t  en  reden  eyft  11  jeucht  en  liefde  ftieren ; 

»  1  is  meer  als  beeftich  volck  dat  volle  reden  heeft, 
»  En  des  al  niettemin  na  reden  niet  en  leeft .  b 
\  En  wil  noch  evenwel  geen  menfehen  wederhouwen, 
Van  weder,  als  het  dient,  of  andermael  te  trouwen, 
Al  wac  hier  tegen  wrockt  is  oude  ketters  werek, 
Dat  noyc  en  heeft  behaecht  aen  Godes  ware  Kerck .  c 
Hoort,  jonghe  vrouwen  hoort,  indien  n  gulle  jaren 
V  dringhen  aende  borft,  u  dwinghen  om  te  paren, 
Gaet  weder^  fouckt  behulp  ontrent  den  echten  bant, 
Tis  beter  datj^trout  als  inde  luften  brant : 
Maer  wilt  geen  tweeden  man  u  leden  overgeven 
Als  door  een  hoogen  noot  van  binnen  aengedreven  j 
Het  is  van  outs  gelooft,  dat  veeltijts  nieuwe  trou 
Gedijt  tot  nieuwen  twift  of,  tot  een  nieuwen  rou.  d 
Daer  fijn  des  niettemin  daer  fijn  gtfette  ftonden 
Waer  aen  het  echte  bed  in  defen  is  ghebonden ; 

»  Of  fchoon  al  eenich  ding  na  reden  mach  beftaen , 
»  Het  dient  noch  evenwel  te  fijner  tijt  gedaen. 
Men  vinter  over  al  die,  mits  een  haeftich  trouwen , 
Yet,  ick  en  weet  niet  wat,  een  feliaem  mengfel  brouwen ; 


a  Turtur  eompare 
amiffo  nee  liquidam 
bibit,  nee  in  fron- 
denti  ramo  fedet, 
?iec  alijs  fui  generk 
coüudentibus  acla- 
fcivitntibm  fe  ad- 
mi  f  eet.  Vtves  ex 
Arifiot. 

Deetfdem  TliniuS* 
Fudicitia  Ulis  pi- 
ma  >  inquit,  &  a- 
dulteria  ignota, 
conjugij  fidem  non 
i'ioiant ,  eommu- 
nemque  fervant  do- 
mum',  imperiofos 
mares,  fubinde  etm 
iniquosferunt, 

b  An  non  tibi  vide- 
ttir  tpfis  beiïijs  be- 
ftialior  homo,  ratio- 
ne  vtgens ,  non 
ratione  vivens  .? 
Bernard.  in  Cantic» 
ferm.  SS* 


tores  qui  bigamos  a  Chriftiana  communione  repcllebant,  ab  Ecclejid  damnati  funt , 
ludicat.  lib.i.  cap  8.  Bezx  fraff.  dealtere  Jpeciel'oly^ami*. 


c  Malim  cum  Apo- 
jlolo  juvenibtu  fua- 
dcre  nuptiat-,  quamy 
cum  Hieronymo,  ad 
cceltbatum  fuperfli- 
tiofu  nefeto  cujus 
fanftimonU  prttex- 
tu  allicere.  Beza 
Tra  cl  deRcpud.  & 
divort. 
MonogamU  ajfer- 
late  Anmm  Robbert,  rermn 


dNuptU  fecundz  raro  funt  fecmd*>  ut  multü  cx'wplis  docet  BefoldJib.i*  Tolit.  cap.io . 


Hhhh  z 


Soo 


6o  VV  ED  V  VV  E. 

l!ïiZfJteifft"tfm     S°°  datmen  menichmaei,  niet  fonder  fchande,  vint 
mpta  nono  pafte*     £en  vaderloofe  dracht,  een  t wij  ffelachtich  kint  j  a 
TofLfup^tJtri  Ghy,  die  u  faecken  recht  ten  goede  vande  feden, 

i»r£j£/Jl/-^  Biet  eere  ^oor  ^en  c*ic  aen  U  wen  over-kden  j 
cept*tur,mterq»os     Koomt  niet  als  met  befcheyt  ontrent  het  tweede  bed, 

funt  quiy  propter  .  ,  J.  ,  . 

fmnguim  &  femi-     Een  jaer  is  vooraten  rouw,  dat  is  een  oude  wet.  b 

SSJS  Ghy  moochtAadefen  tijt  (of  immers  na  de-keuren, 

«»*,  4  Htrfify»*  Die  yeder  lahtlchap  heeft  als  eygen  om  te  treuren ) 

fum  Matrim.  Co-     Gaen  ftreckên  u  ghebet,  op  dat  de  wijfe  God 

b  TfempZ'  luztm      Mach  ftieren  u  gemoet  in  dit  onfeker  lot . 

hodte  mtiiuribm   [)och  fchoon  ghy  wort  verfocht,  gevley t,  en  aengebeden  % 

prtfenptumeflan-  1      &      J  1'         L        il  J 

uim^im  Om  voor  de  tweedemael  in  echten  ltaet  te  treden, 
£3&!gS£  En  ftek  u  geenfms  aen  gelijck  een  vry  fter  doet, 
nam  m*m  rtmn     £)je  me(-  cen  y^}  breyn  haer  eerfte  liefde  broet : 

muiier  ettamjt  m-  J  J  : 

tra  annum  peperit  En  hout  geen  mal  ghevry,  en  pleecht  geen  minne-itreken, 
^lumu^&Z-  En  laet  niet  door  de  ftadt  van  uwen  handel  fpreken  j 
fred  ad  l.  detreto     weeft  fa\  ln  Q  bedrijf,  en  deckt  u  ganfeh  beleyt 

C.  ex  qmb.  caufis  •     i    i        i  1      Ö  1  r 

infam.  vid  l .fi     Tot  dat  het  inde  kerek  voor  y der  wort  gheieyt . 
I7pt%e%rcent.  Ghy  moet  in  dit  beflach  ten  nauften  overleggen, 
n<10-  En  watter  is  te  doen,  en  watter  is  te  feggen , 

Hoedatdevrya-  .     >  DO  » 

gie  vande  wedu-     Maeckt  dat  u  niet  een  menich  in  woorden  achterhaelt, 
^Cwotden.bdeyt     Tis  beter  dat  de  voet,  als  dat  de  tonge  dwaelt. 

En  laet  geen  nieuwen  vrient  aen  uwen  fin  behagen, 
Of  pleecht  al  vooren  raet,  oock  mette  naefte  magen 
c  Muiier-,  fiqu*  l    Van  uwen  eerften  man ;  c  dat  is  een  foete  vont 
mijfomzrito  in  u.     [)ie  nieuwe  banden  maeckt.  en  ftiift  het  oude  bond : 

queum  injirmitatvs  ,   1  P       •  T    i  1 

ƒ«<£ timet maderefi  Doet  met  in  dit  geval  door  eygen-linnich- heden, 
m^noVtantüm  ut  Hout  vrientfehap  daerje  placht,  dat  eyflehen  goede  feden: 

tlecl.onem  martti 

parentihtn  dij Tet -at ,  ne  appetentuexiftimetur  auftor*  fi  ipfade  nuptt/s  elettionem  fibi  vindicet.  expetita  enim 
git  debet  videri  a  viro,  quxm  ipf*  mrum  expetijfe.  Ambrof.  libro  de  Abraham  Patriarcba. 

Al 


VV  E  T>  V  VV  E.  61 
Al  benje  vanden  man  en  fijnen  wil  gevrijt, 
Weet  datje  niettemin  noch  aende  vrienden  fijt. 
Men  hoort  den  ouden  tijt  van  jonge  weeuwen  klagen, 
Om  datfe  veel  beftaen,  en  efter  weynich  vragen, 
Of,  fchoon  fy  plegen  raet,  ten  is  maer  enckei  fchijn^ 
Sy  willen  even  wel  niet  afgeraden  fi|&.  i*j 
Hoe  dwalen  overal,  hoe  dolen  jonge  vrouwen', 
Die  voor  een  twecdemael  haer  fnellen  om  te  trouwen, 
Tis  wonder  watmen  hoort,  en  watmen  dickmael  fiet, 
Wanneer  de  krevel-fucht  haer  inde  leden  fchiet; 
Dees  trout  een  vreemden  haen  om  dat  hy  weet  te  fingen, 
En  geen'  een  lichte- voet  om  dat  hy  weet  te  fpringen, 
De  derd'  een  jongen  wulp  van  onbefuyfden  aert, 
Of  om  een  krouüe  kop,  of  om  een  krullen  baert .  a 
Ghy,  laet  met  alle  forch  op  uwe  faecken  letten, 
Eer  fich  in  eenich  deel  u  finnen  neder  fetten ; 

»  Noyt  worter  goet  beleyt  in  eenich  ding  gepleecht, 
»  Als  daermen  eerft  het  ftuck  met  gave  finnen  weecht . 
Indienje  vryers  hebt  die  aen  het  herte  raecken, 
En  datje  wort  verfocht  u  keus  te  willen  maecken, 
Soo  wacht  u  door  het  vleys  te  worden  afgeley t, 
Maer  wiekt  in  u  ghemoet  wat  u  de  reden  feyt. 
En  kieft  geen  jongen  laf  in  weelden  uyt-gelaten, 
Die  voor  een  lanterfant,  gaet  proncken  achter  ftraten, 
En  kieft  geen  vreemdeling ,  die  moytjens  opgefet 
Loert  om  een  vetten  ael  te  locken  in  het  net : 
En  foo  de  frifle  jeucht  van  uwe  groene  jaren 
Is  totte  vrucht  bequaem,  en  luftich  om  te  baren, 

Soo  kieft  noch  grijfen  baert  noch  tandelooten  mont5 
Al  wort  fij  n  goet  begroot  op  menich  duyfent  pont . 

Hhhh  3  En 


a  Van  dit  alles  fou~ 
denlevendighe  endi 
bekende  exempelen 
ghegheven  kannen 
worden,  foo  het  tij$ 
en  plaetfe  toeliet. 


6z  VV  E  <Z>  V  VV  E. 

En  kieft  u  boven  al,  indien  je  fijt  te  raden, 
En  kieft  u  geenen  man  met  kinders  overladen ; 
En,  fooje  niet  en  wilt  verfmachten  in  verdriet, 
En  kieft  in  dit  geval  en  kieft  u  jonger  niet . 
Wat  van  het  eerfte  rot .  een  deel  van  defe  gaften 
En  heeft  geen  ander  wit  als  in  het  goet  te  taften, 
Geen  ander  oogh-gemerek,  als  wel  en  luftich  fijn, 
En  flechs  tot  uwen  koft  ce  fitten  inden  wijn : 
En  als  foodanich  volck  ontrent  de  vreemde  menfehen 
Heeft  in  het  fpel  gebracht  al  wat  de  kiften  wenfehen, 
Soo  koomt  het  treurich  t  huy s,  en  fit  gelijck  een  block, 
Een  ander  heeft  de  vreucht,  en  ghy  alleen  de  wrock : 
Wat  moochje,  jonge  vrou,  wat  moochje  doch  verlangen  ? 
De  vreucht  van  dieje  wacht  blijft  aende  klopper  hangen, 
Wat  geeft  of  leven  had  is  buy  ten  al  gecpift , 
Voor  u  en  refter  niet  als  flechs  alleen  de  gift . 
Nu  tot  het  tweede  deel .  een  ouden  man  te  trouwen 
Is  enckel  herten-leet  voor  alle  jonge  vrouwen, 
Gelooft  het  5  watje  doet,  of  hoe  de  faecken  gaen 
Ghy  fijt,  in  dit  geval,  ghy  fijter  qualick  aen : 
Indien  je  lieve-kooft,  een  yeder  fal  geloven 
Dat  u  beveynlde  gunft  fijn  kafle  wil  beroven ; 
Indienje  deftich  fijt,  foo  roept  de  ganfche  ftad 
Oeftchofe  eftra-     Dat  ja  u  gulle  jeucht  een  jonger  liever  had : 
iómL^détói11"  Indienje  liefde  pleecht ;  ghy  iultet  al  verkerven ; 
a|undTe  fl&  df  Want  j°nge  heden  vreucht  doet  oude  lieden  ftervenj 
ceft  hcure  je       Of  fooje  machtich  fijt  te  leven  fonder  man, 
q^Squ'ei?e  voiis  i&  die  aen  het  volck  de  monden  floppen  kan  ? 

difaymera,  ou  \^lt  maeckt  dan  overal  een  angftich  mis-vertrouwen , 

vous  inhimcra,ou  f  t?  * 

vous  achevera.   Een  pijn-oanck  voor  den  man,  een  helle  voor  de  vrouwen ; 

Güevar.l.i.epifl.  Ach  1 


VV  E  D  V  VV  E.  63 
Ach  !  tis  een  vinnich  menfch  ,  en  hart  gelijck  een  fteen 
Die  doot  en  levend  vlees  wil  binden  over  een. 
Koomc  tot  het  derde  ftuck .  veel  kinders  fonder  baren 
Sijn  niet  als  enckel  leet  ontrent  de  frifle  jaren, 
£n  Stief-moer  is  een  woort  dat  ai  te  vinnich  luy  t , 
Ondienftich  boven  al  ontrent  een  jonge  bruyt:  a 
Men  noemt  ons  feker  lant  daer,  op  befette  reden, 
Noyt  inden  breeden  raet  een  man  en  wert  geleden 
Die  lieve  kinders  had,  foo  veel  hem  dienen  mocht, 
En  efter  in  het  huys  een  tweede  moeder  broche:  b 
Een  jongen,  die  een  hont  eens  dapper  wilde  treffen, 
Vermits  hy  voor  het  huys  niet  af  en  liet  te  keffen, 

Rochc  juyft  fijns  vaders  wijf ;  en,  met  dat  hy  het  wift, 
Soo  riep  hy  tot  het  volck ;  Tenisnietalgemift.  c 
Siet !  wat  een  bitter  leet,  en  wat  een  hacich  wefen, 
Is  inden  harden  naem  van  dit  beroup  te  lefen : 

Ghy,  die  een  fteunfel  fouckt  voor  uwen  fwacken  aert, 
Trout,  daer  je  moeder  wort,  en  eygen  kinders  baert. 
Ten  leften,  jonge  vrou,  wat  fijnder  fware  klachten  ? 
"Wat  fijnder  over  al,  wat  fij nder  drouve  nachten 
Te  vinden  by  het  volck,  alleen  op  defen  gront, 
Om  dat  haer  koutfe  fcheef,  en  niet  gelijck  en  (tont? 
Die  groen  en  luflich  is,  als  uwe  dagen  korten, 
Die  meynt,  het  ftaet  hem  vry  in  luften  uyt  te  ftorten, 
En  dat  fijn  frifle  jeucht,  oock  op  ten  vollen  dach 
Een  fchoonder  nevens  u,  of  jonger  hebben  mach: 
Vriendinnen,  om  verdriet  en  alle  twift  te  fchouwen, 
O  tracht  met  uws  ghelijck,  en  anders  niet,  te  trouwen  -y 
Of  fooje  niet  en  kont  bereyeken  defe  wet 
Ten  minften  hout  flen  voet  die  elders  is  ghefet ; 

Hhhh  4  Indien  je 


a  Dc  odio  novercan 
&  novercarumepi- 
thetü  vtd.  Tiraq. 
l.p.  num.ipO ' .  li- 
cetea  non  perpetuo 
*vira  fint ;  ut  pateï 
ex  L.  fi  muiter  ff.  de 
Caftren.  pccul.  <& 
L.filio  §,fi]a  ff.de 
adirn.  leg.  ubi  no- 
verca  leg&vit  pri- 
vigno  fuo  auripon- 
do  quinque  &  in  L. 
etfi  C.  ad  Senatm- 
confultum  Trehll. 
muiter  qu&dam 
prtvignum  h&re- 
dem  tnfiitmt. 
b  De  Sybaritis  id 
memcrU  prodidit 
Anndtu  Robert.  re- 
turn Iudicat.  lib.i, 
cap.  8. 

c  Vid  Stef.  GuasL. 
Converf.  civil.  I. 


64  VV  E  D  V  VV  E. 

Indien  je  veertich  telt,  foo  dien  je  niet  te  paren 
Met  een  die  niet  en  koomt  tot  vijfendertich  jaren ; 
En  foo  daer  eenich  man  de  tfeftich  overleeft, 
Hem  dient  geen  jonge  vrou  die  min  als  dertich  heeft. 
ïffigtZ*^  Siet  daer  een  rechte  pey  1,  die,  fo  het  mochte  wefen , 
pr4M  T,*a  dejp<>»-  yfc\  diencle  Voor  een  wet  te  worden  afgelefen : 

fitl.  caf>.$.  num.  12.  & 

Ghy,  louckt  gelijck  te  lijn  met  iwven  bed-gelel, 
»  Twee  olfen  niet  gelijck  en  plougen  nimmer  wel  • 
En  laet  hier  u  gemoet  niet  wilt  en  dertel  fwieren, 
Maer  ftelt  u  voor  een  w7it  befethey t  van  manieren ; 
En  trout  niet  voor  het  oogh,  maer  kieft  een  fedich  m< 
Die  met  een  foet  beleyt  u  linnen  buygen  kan : 
ïis  vry  een  groot  behulp  een  man  te  mogen  krygen 
Die,  laegh  in  fijnen  geeft;,  om  hooge  weet  te  ftygen , 
Die  met  een  ftille  fiel,  en  met  een  reyn  gemoet, 
Als  uyt  den  hemel  fiet  wat  ftof  en  aerde  doet ; 
Die  kan  u  in  geluck  van  alle  waen  bevryden, 
Die  fal  u  gulle  pracht  in  weelde  leeren  myden , 
Die  fal  u  fteunfel  fijn,  wanneer  het  qualick  gaet, 
En  houden  overal  de  rechte  middel-maet. 
Indienje  fijt  geneycht  u  tochten  af  te  breken , 
Die  noch  van  ouden  tijt  in  uwen  boefem  fteken, 
Hy  fal  u  wijfen  aen  hoe  datter  dient  ghewracht, 
En  hoe  het  ydel  breyn  moet  onder  fijn  gebracht: 
Indienje  raet  begeert  ,>  oock  in  bekaeyde  faecken , 
Om  weder  recht  te  gaen,  en  uyt  den  neer  te  raeckenj 
Hy  fal  u  leyder  fijn,  en  brengen  aenden  dach 
Al  wat  u  inden  geeft  ten  goede  dienen  mach: 
Int  korte,  watter  is  of  dienftich  aende  leden, 
Of  nut  v  oor  u  bedrijf,  of  noodich  inde  feden. 


VV  E  D  V  VV  E.  6f 
Of  heyHaem  voor  de  fiel,  oock  inden  laetften  noot 
Hy  fal  u  fteunfel  fijn  tot  inde  bleecke  doot. 
!  En  paft  u  nimmermeer  de  bruyt  te  laten  maecken  , 
Of  (fooje  kinders  hebt)  vereffent  allefaecken; 
Geeft  hun  dat  reden  is,  aleer  een  tweede  man 
V  gunfte  tegenftaen  of  wederhouden  kan ; 
Wat  uyt  het  tegendeel  voor  ongemacken  ryfen 
I  Is  even  uy tte  daet  aen  yder  aen  te  wy fen  j 

lek  weet  een  jonghe  weeuw  van  alle  man  beklaecht, 
Die  in  haer  leden  felfs  hier  van  noch  tey ekens  draecht  j 
Sy>  uyt  een  luchten  hn  met  trou-fucht  aengedreven, 
Had  aen  een  jong-gefel  haer  rechterhant  gegeven 
Als  pant  van  haer  gemoet,  en  doen  het  was  te  laet 
Ontdecktfe  watter  fchuyk,  en  vordert  goeden  raet ; 
!  Waer  toe  hier  groot  mifbaer?  of  fchoon  de  vriendé  kijven, 
De  knoop  is  vaft  geleyt,  en  moet  geduerich  blijven 
Een  neef  des  niettemin  beweecht  de  jonge  vrou, 
Dat  fy  haer  eenich  kint  wat  naerder  goeden  fou- 
De  voorflach  wort  ghevolcht  en  inder  haeft  befchreven, 
Verleden  na  den  eyfch,  en  aenden  voocht  gegeven 
Ten  ftilften  datmen  kan  .  daer  trout  de  blyde  bruyt, 
Maer  liet  1  eer  langen  tijt  de  faecken  komen  uyt: 
Strax  worter  heet  gefchil  hier  over  aengefteken j, 
De  man  wil  door  het  recht  den  ganfehen  handel  breken, 
Hy  noemtet  flim  beleyt,  als  fonder  hem  ghedaen, 
Hy  noemtet  quaet  bedroch  dat  niet  en  kan  beftaen ; 
De  voocht  drijft  even  feer,  dat  ja  verloofde  vrouwen 
Sijn  machtich  hares  goets  tot  aen  het  wettich  trouwen ; 
Daer,  na  den  Rechter  toe .  het  huys  ley  t  over  hoop , 
Het  wijf  fit  inden  druck,  de  man  is  opte  loop: 

Iiii  Het  ' 


66  VV  E  D  V  VV  E. 

Het  ftuck  wort  onder  dies  door  al  het  lant  geweten, 

En  noch  en  is  de  wrock  op  heden  niet  gefleten, 

Maer  waft  geduerich  aen ;  en  waerom  meer  gefey t  ? 
a  An  jponf*  infdo     Een  gans  verloren  huy s  alleen  uy  t  quaet  beley t .  <i 
1ciTft°Jlt  Vriendinnen,  fedich  volck,  wilt  defe klippen  myden, 

bon* fita pofte  >  >  TT  ƒ  > 

n*re  non  omnino  £n  u  ter  rechter  ltont  van  alle  Jaiten  vryden ; 

Doet  oude  fchulden  af,  maeckt  alle  Hommer  quijt, 
tiHrimt&mapè     y  £      ^    t  u g:  gelijck  een  nieuwen  tijt: 

moment i  rationes  *  '     u     '  > 

fropotefiare  fionf*  np  [s  dickmaels  aengemerckt  dat,  naer  het  tweede  paren  , 
fes  tarnen  Ever  ar  d.  En  twift  en  huys-gefchil  haer  felder  openbaren 

tiSSSSr    En  vry  al . wranger  fiin  als  in  hec  eerfte  bcd 

dit.  vid.  cg»// Daer  eenich  jeuchdich  paer  te  famen  is  gefet  j 
tem  Peck.  de  tesla-  De  reden  is  bekent,  twee  herten  Tonder  bochten 
5^«£57,  Van  eerften  aen  gevoucht  en  inder  jeucht  gevlochten 
Sijn  onder  een  gepaert  en  over  een  gheleyt 
Gelijckmen  mande-werek  van  fwacke  teenen  breyt  j 
Maer  alfler  eenich  volck  te  famen  is  gekomen^ 
Dat  in  een  voorich  bed  fijn  ployen  heeft  genomen , 
Wat  is  daer  ongemacx,  eer  dat  het  eerfte  krom 
Kan  buygen  na  den  eyfch,  en  keeren  anders  om? 
Ghy,die  genegen  fijt  om  noch  eenmael  te  trouwen, 
Leert,  na  de  tijt  vereyft,  in  nieuwe  bochten  vouwen  \ 
Hier  dient  al  meerder  kunft,  en  vry  al  grooter  kracht 
Als  die  u  fwacke  jeucht  heeft  aenden  man  gebracht: 
Wilt  voor  een  nutte  les  in  dit  beginfel  leeren, 
Hoe  vanden  eerften  man  u  finnen  af  te  keeren, 
Hoe  in  het  teghendeel  de  tweede  dient  gekent, 
En  hoe  u  gans  bedrijf  naer  hem  te  fijn  ghewent: 
Veel  op  een  voorich  man  in  defen  ftaet  te  roemen, 
Hem  dan  oock  eere  doen,  en  over  al  te  noemen, 


Is 


i 


VV  E  D  V  VV  E.  67 
Is  geenfins  na  den  tij t ;  tis  beter  datje  viert 
De  Son,  de  nieuwe  fon,  die  nu  den  hemel  ciert, 

Wat  dient  een  eerfte  man  varf  u  te  fijn  geprefen  ? 

Ten  kan  hem,  daer  hy  is,  doch  geenfins  dienftich  wefen ; 
En  hy>  die  maer  alleen  nu  dient  te  fijn  bemint, 
Wort  over  dit  verhael  ten  hoochften  ongefint ; 

Hy  beek  hem  feker  in,  dat  u  ontydich  prijfen 

Hem  poocht  als  metter  hant  fijn  feylen  aen  te  wijfen, 
En,  fchoon  ghy  niet  te  fcherp  of  niet  te  fchamper  fijt, 
Hy  duytet  evenwel  alleen  tot  enckel  fpijt. 

Veel  dinghen  fijn  gewoon  ons  foeter  in  te  komen 

Om  datfe  van  het  oogh  aireede  fijn  genomen, 
Maer  tis  bckaeyde  kift  die  niemant  bluffen  kan , 
G  hy,  voucht  11  na  den  tijt  en  eert  nu  defen  man: 

Eert  hem  die  met  u  leeft,  en  laet  den  dooden  ruften ; 

Dat  niet  in  wefen  is,  en  moet  u  niet  geluften: 
Na  dat  u  rechterbant  haer  tweede  trouwe  gaf, 
Soo  dient  het  eerfte  bont  gelaten  in  het  graf. 

Doet  hier  gelijck  de  Bye ;  die  mijt  de  dorre  rofen, 

En  fet  haer  opte  bloem  die  eer  ft  begint  te  blofen ; 
Vriendinne,  tot  befluyt,  ghy  die  den  tweeden  trout, 
Siet  datjet  inder  daet  oock  metten  tweeden  hout . 

Ten  is  niet  lofs  genouch  al  wort  een  wijf  geprefen 

Van  tucht,  en  eerbaer  root,  of  van  een  deftich  wefen, 
Sy  moet  gevoechfaem  fijn,  en  heulen  met  den  man 
Al  eerf '  haer  echten  plicht  ten  vollen  treffen  kan . 
I  'k  En  wil  noch  evenwel  geen  vrouwen  gaende  maken , 

Om  by  haer  tweeden  vrient  den  eerften  oy  t  te  laken , 
Neen,  beter  niet  gefeyt :  ghy,fpreeckjegoetof  quaet, 
Tis  tegen  u  beroup,  en  buy ten  onfen  raet  j 

Iiii  z  »Een 


ég  VV  E  7>  V  VV  E. 

99  Een  weduw  heefc  gelijck  van  haren  man  te  (preken, 

9}  En  tot  deflelven  lor  by  wijlen  uy t  te  breken, 

»Maeralfle  weder  trout,  en  nieughefelfchapkrijcht,     j  8 
»  Dan  ifle  wel  bedacht,  indienfe  itille  fwijcht.  \ 
Een  woort  hier  totten  man .  ghy  die,  gefint  te  trouwen, 
V erkieft  tot  u  behulp  een  vande  drou ve  vrouwen , 

Een  die  met  innich  leet  haer  dooden  vrient  beklaecht,     1  ( 
Verwacht  hier  ander  werck  als  by  een  jonge  maecht . 
Siet  S  die  een  nieuwen  fchoen  alleen  voor  weynich  dagen 
Heeft  ftaegh,  om  fij  n  gemack,  aen  eenen  voet  gedragen, 
Soo  hy  die  naderhant  eens  anders  fchicken  wilt, 
Let,  hoe  hec  maeckfel  ftaet,  en  wattet  hem  verfchilt: 
En  weeft  toch  niet  te  gram,  en  niet  te  ras  verbolgen 
Al  weet  de  nieuwe  vrou  u  finnen  niet  te  volgen, 
Sy  is  gelijck  een  fchoen  die  na  den  tweeden  voet 
Haer  ployen,  haer  begrijp,  haer  bochten  fchicken  moet  j 
Sy  moet  haer  niet  alleen  tot  uwe  feden  keeren, 
Sy  moet  oock  boven  dat  eerft  trachten  af  te  leeren 
Al  wat  uy  t  eyger  aert  in  hare  finnen  bleef, 
a  viduam  enimpic-     £n  wat  haer  eerfte  man  in  hare  finnen  fchreef.  é 

rumque  &  /na  &  ^  Hl  1  •  J 

olie»*  vhi*  *d  fe-  Dat  met  een  vatten  bant  twee  jonge  lieden  paren 
uyt  een  eygen  aert  van  hare  groene  jaren ; 
De  daet  die  wij  ftet  aen,  tis  ver  het  foetfte  foec 
Dat  yemant  inder  jeucht  aen  jonge  vrouwen  doet . 
De  jonckheyt  heeft  de  macht  om  veelderhande  faecken 
Bevallich  aen  het  oogh,  en  luftich  uyt  te  maecken, 

Oock  wel  door  enckelfchijn ,  de  jeucht,  de  foete  jeucht, 
Die  vint  in  alle  ding ,  of  maeckt  haer  eygen  vreucht . 
Men  fiet  het  eerfte  groen,  men  fiet  de  lente-peeren, 
Men  fie:  den  nieuwen  moft  van  alle  man  begeeren, 

Men 


VV  E  D  V  VV  E.  .69 

Men  fiet  meeft  alle  ding  voor  goet  te  fijn  beroemt,  • 

Slechs  om  den  rijn  alleen,  en  dattet  vrouger  koemt  j 
Bedenckt dit,  gunftich  man,  en  leertet  overwegen, 
Waer  toe  in  defen  ftant  de  vrouwen  fijn  genegen ; 

»  Wie  tot  een  nieu  beroup  de  finnen  henen  went, 

»  Dien  iflet  wonder  nut  dat  hy  de  gronden  kent . 
Ghy  vrouwen  wederom,  gaet  betert  11  gebreken 
Die  vanden  ouden  tijt  in  uwen  boefem  fteken  ; 

Snijt  waen  en  eygen  fin,  fnijt  al  het  wefen  af, 

Dat  eertij  ts  uwen  man  tot  onluft  reden  gaf: 
lek  hoop  u  rouwe  jeucht,  die  in  u  voorich  Teven 
Was  in  het  vrouwen  ampt  niet  weynich  onbedreven^ 
,    Heeft  nu  ter  tijt  geleert,  en  wat  de  liefde  fcheyt, 

En  wat  de  gramfchap  ftiit,  en  als  te  flapen  ley  t : 
Stelt  dat  hier  nu  te  werek,  en  leert  de  ftege  finnen 
Ten  leften  (mach  het  fijn)  met  krachten  overwinnen. 

Vooral  doet  malle  pracht,  doet  hoochmoet  uytten  geeft,  Moedicheyt  der 

Die  ftoort  het  ruftich  huys,  en  breeckt  den  vrede  meeft  j  oorfake  van  on- 
Tis  over  lang  gemerekt,  dat  dryderhande  faecken  £^  hu^ 

De  vrouwen  boven  al  vol  dwafe  bobbels  maecken ;  Behuip-midde- 

rT  rf  r       1  i  len  teeens  de  iel- 

Haer  trotl  heyt  wort  gegront  or  op  het  meerder  goet,  ve. 

Of  op  haer  fchoone  verw,  of  op  een  hooger  bloet: 
Van  yder  wat  gefey  t .  tis  vaft  dat  alle  vrouwen 
Sijn  eygen  aende  mans  foo  veerdich  al(Te  trouwen , 

God  heeftet  foo  ge  wilt :  oock  weet  u  rijp  gemoet 

Dat  ja  u  frilTê  jeucht  is  beter  als  het  goet : 
Wat  gront  dan  ifler  doch  om  hier  te  fijn  verbolgen  ? 
Een  die  het  meerder  heeft  moet  oock  het  minder  volgen  j 

Ghy  fiet  u  byden  man  en  onder  hem  geftelt, 

Wat  reden  kander  fijn  te  morren  om  het  gek? 

Iiii  1  Te 


70  VV  E  T>  V  VV  E. 

Te  roepen  dat  het  fijn  u  fchij  ven  dieder  klappen 

Is  met  een  ftouten  voet  op  uwen  hoeder  trappen, 
Is  tegen  echte  trou  en  tegen  uwen  eet, 
Vermijt  dan,  jonge  vrou,  vermijt  dit  fchamper  leet. 

Wat  hier  de  fchoonhey t  raeckt ,  laet  maer  de  reden  wereké, 

Ghy  fult  u  mifverftant  in  korte  ftonden  mereken ; 
Al  dat  in  u  gemoet  verweckt  het  bol  gefwel, 
Is  maer  een  dunne  fchors,  een  nietichbuyten-vel, 

Al  wat  daer  onder  fchuy  lt  ( waer  toe  u  moedich  roemen? ) 

Is  ick  en  weet  niet  wat,  dat  niet  en  is  te  noemen, 
Dat  niet  als  met  verlof  en  dient  te  fijn  gcfeyt, 
Ach  1  tis  een  enckel  vlies  dat  fchoon  en  leelick  fchey t . 
sunt  uua  arundi-  Geen  lis  en  kander  eer  van  heete  lucht  verfchijnen, 
nw*  five  tubero-  ^       teere  ^\OQm  fa}  jnder  kaeft  verdwijnen. 

fa,  Botamcti  Heme-  1111 

waai*  dida,  qm      Een  Diiyl,  een  kleyne  bluts,  een  korts,  een  kinder-bed, 
^nu^fimmi^     Het  minfte  feertje  fchaet,  het  kleynfte  puysje  let. 

m eodem  die  Gaet  nu,  gaet  ydel  volck,  met  hoochmoet  opgeblafen 
dictum  hoe  afcribit  En  fteeckt  de  borften  üy t  om  dele  vyfevafen , 

Camerariu*  medi-  r>  i        i       i  c  1   •     r  1  li 

cm  Noriberg.  Em-      »  lis  ieker  dat  de  menlch  in  ichande  komen  moet 
hlvtiJdimmmeA    9f  Oif  om  een  nietich  ding  een  moedich  herte  voet. 
#     .    De  glans  van  edel  bloet,  waer  op  de  menfehen  (wellen, 

Omnium  Caauco-         öi     r»  •  i   i    1    •     i         t\  11 

mm  vemm  fymbo-  Om  datie  menich  helt  in  hare  Boomen  tellen, 
lHm'  Is  maer  geleende  deucht,  die  niemant  beter  maeckt, 

Indien  hy  naderhant  de  vroome  daden  ftaeckt  ; 
Of  ifler  eenich  ding  in  dit  beflach  te  prijfen, 
Dat  moet  een  echte  wijf  van  haren  hoeder  rijfen, 
Naem,  adel,  hooge  ftaet,  en  alderhande  glans, 
Koomt  alle  vrouwen  aen  by  middel  vande  mans;  ' 
Befiet  daer,  fedich  hert,  de  gronden  wech  genoemen 
Waer  op  meeft  over  al  de  jonge  vrouwen  roemen ; 

Ghy, 


VV  E  D  V  VV  E.  71 

,Ghy,  poocht  met  uwen  vrient  te  leven  fonder  pracht, 

»  Door  ootmoet  wort  het  huy s  de  vrede  toegebracht  • 
Tot  hier  toe  van  het  volck,  dat  mits  bequame  jaren 
Kan  woonen  by  den  man,  en  lieve  kinders  baren, 

Maer  als  de  gryfe  tijt  u  metten  rimpel  ploucht, 

Soo  weet,  dat  nieuwe  trou  u  niet  te  wel  en  voucht. 
Indien  hier  reden  geit,  indienje  fijt  te  raden, 
Wilt  dan  geen  ander  jock  op  uwen  halfe  laden, 

Ten  is  uws  wefens  niet  om  meer  te  fijn  gevrij t, 

Al  quamer  oock  een  man  gelijck  met  uwen  tijt . 
Wanneer  een  jeuchdich  paer,  in  echte  trou  gefeten, 
Heeft  in  gemeene  luft  fijn  eerfte  kracht  verfleten, 

Soo  kan  een  billick  menfch  vertrooften  fijn  gemoet, 

Oock  fchoon  het  laetfte  deel  verlieft  fijn  eerfte  foet, 
Als  yemant  heeft  gepluckt,  en  metter  daet  genoten 
De  bloem  van  uwe  jeucht  met  lullen  overgoten, 

Tis  reden  dat  hy  draecht,  en  fonder  morren  lijd' 

Wat  dor  en  delluw  wort  ontrent  den  winter-tijt: 
Maer  die  geen  ander  foet,  als  kuch,  te  famen  brengen, 
En  in  het  echte  bed  maer  fiecke  leden  mengen, 

En  konnen  nimmermeer  te  rechte  fijn  gepaert, 

Sy  vryen  buytens  tijts,  en  trouwen  tegen  aert:  a  *  xupu  taks  * 

W ie  dorre  tacken  int,en  dat  op  oude  boomen,  achartai,  mem^ 

Diens  hoop  is  enckel  fpot,  en  niet  als  vyfe  droomen ,  *™P?J%Z 

Daer  is  geen  leven-fap,  geen  jeucht,  geen  edel  vocht,  imp*tstfa*>pr<>di- 

_  ö  .  irri  1"  1       giofafaeda,  omnium 

Daer  van  men  immer  vrucht  or  lucht  verwachte  mocht  j  uaskm  txpo/tu9 
Sy  konnen  nimmermeer,  fy  konnen  niet  verheelen,  ^ZZ 
Sy  blij  ven  ongevoecht  tot  aende  minfte  deelen,  catorum  cmh  cJm 

:  * '  '      .  ö  111  •  ft***  de  Sponfah 

Sy  leven  ongepaert  en  hebben  niet  gemeen, 
Als  dat  haer  afch  miiTchien  fal  mengen  onder  een  . 

Iiii  4  Twee 


7z  VV  E  *T>  V  VV  E. 

Twee  herten  fonder  trooft  die  moeten  eeuwich  kermen, 
Twee  ly  ven  even  koel  en  konnen  niet  ver wermen, 
Twee  fwacke  fonder  hulp  en  worden  noy t  gefticht, 
Twee  keerfen  fonder  vlam  en  geven  nimmer  licht: 
Ghy  waert  voor  defen  nut,  om  na  den  man  te  buygen, 
Als  u  het  eerfte  root  quam  vande  jeucht  getuygen, 
En  hy  was  even  doen  gelijck  een  jeuchdich  rijs, 
Maerfiet !  nufijtjeftram,  enbeyde  wonder  vijs. 
avemorden  vmii  Het  lijm  Cd)  van  uwe  jeucht,  dat  herten  plagh  te  binden, 
ma  moet  fijn  vrou-  En  is  na  delen  tijt  niet  meer  in  u  te  vinden  -y 
TydeT^^onu     V  boom,  wel  eer  gebloeyt,is  maer  een  kale  ftock, 
aenghdijmc      £n  fat  eens  vruchten  drouch,  is  maer  een  dorren  block. 
Het  wit  van  uwen  hals,  het  root  van  uwe  wangen, 
Het  klaer  van  u  geficht,  het  fier  van  uwe  gangen , 
En  watter  eenichfins  de  finnen  locken  mocht, 
Is  al  gelijck  een  mift  verdwenen  inde  locht : 
De  fin  nen,  die  het  lijf  in  fijn  geftalte  volgen, 
Sijn  quellich,  fonder  vreucht,  en  inder  haeft  verbolgen, 
Int  korte,  watter  reft  en  is  maer  enckel  gift, 
Soo  dat  het  echte  bed  fijn  ganfche  fteunfel  mift. 
Waerom  dan  noch  getrout  ?  ghy  fiet  u  lefte  palen: 
Waer  toe  een  mooi  gerecht,  daer  niet  en  is  te  malen  ? 
Ey  lieve  weeft  geruft,  en  blijft  gelijckje  fij t, 
Want  als  u  beke  droocht,  foo  dienter  niet  gevrijt. 
Ghy  roept  hier  tegen  aen ;  Wat  fal  ick  dan  beginnen  ? 
Wie  fal  mijn  faecken  doen  ?  wie  mijne  fchulden  innen  ? 
Wie  falder  voor  de  wet,  of  voor  den  rechter  ftaen  ? 
Wie  falder  op  het  lant  mijn  dingen  gade  flaen  ? 
Waer  is  een  wijf  bequaem  om  kinders  op  te  trecken  ? 
Om  fonen,  door  ontfach,  tot  deuchden  op  te  wecken  ? 

Waer 


E  <Z>  V  VV  E.  73 

Waer  is  een  wijf  bequaem  om  al  het  onverftant 
Dat  knecht  of  meyffen  pleecht  te  houden  inden  bant  ï 
Eylaes !  geen  vrouwen  hooft  en  ifler  toe  geboren, 
Ach !  waer  een  man  ontbreeckt  daer  gaetet  al  verloren, 
Men  fegge  watmen  wil,  al  fijn  wy  vrouwen  out 
Tis  noch  de  befte  voet  oock  dan  te  fijn  getrout. 
Maer  waerom  doch  gebruyckt  foo  veel  verbloemde  reden  ? 
Men  kent  u  loos  beleyt,  van  over  lang  geleden , 
Het  is  een  oude  fpreuck.  »>  fy  broet  een  gey len  aert 
»  Die,  als  de  moeder  fluyt.  noch  wenft  te  fijn  gepaert. 
Ick  weet  dat  u  bedrijf  dient  waer  te  fijn  genomen , 
Maer  kontje  niet  een  vrient  in  dit  gheval  bekomen  ? 
Of  ifler  in  het  lant  niet  een  ghedienftich  man 
Die  om  een  eerlick  loon  u  faecken  redden  kan  ? 
Ey !  fouckt  geen  futfèl-bouck ;  daer  fijn  bequame  lieden 
Die  u  ten  dienfte  ftaen,  en  dieje  moocht  gebieden  j 
Indien  u  dat  alleen  ten  wederhuwen  drijft, 
Soo  raed'  ick  datje  noch  in  uwe  vry heyt  blijft. 
Wat  nu  de  kinders  raeckt :  waer  ftaet  het  doch  gefchreven 
Dat  hun  u  tweede  man  fal  eenich  voordeel  geven  ? 
Ick  fie,  wanneer  het  volck  betreet  het  tweede  bed 
Dat  yeder  maer  alleen  op  eygen  bate  let: 
»  Om  kinders  dient  het  wijf  een  echten  man  te  trouwen, 
»  Om  kinders  wederom  haer  luft  te  wederhouwen, 

»  Om  kinders,  jonghe  vrouw,  fbo  quaemje  totten  man, 
»  En  om  der  kinders  wil  foo  blijfter  weder  van . 
Men  hoort  den  ouden  tijt  met  oude  vrouwen  gecken, 
Die  op  het  echte  bed  haer  koude  leden  ftrecken, 
Een  bruyt  die  rimpels  heeft  is  weert  te  fijn  befpot 
Men  houtfe  byfter  geil,  of  uytter-maten  fot. 

Kkkk  Ghy, 


74  VV  E  D  V  VV  M 

Ghy,  fijt  voortaen  bequaem  om  beter  dienft  te  plegen, 

Om  yder  by  te  fijn,  na  dactet  is  gelegen ; 

Siet  wat  een  fchamel  menfch  in  druck  en  fieckte  maeckt, 
En  latet  aende  jeucht  al  wat  de  kamer  raeckt ; 
Stil,  eenfaem,  treur ich  fijn,  en,  met  een foet  verlangen, 
Veel  tranen  evenftaech  te  rollen  opte  wangen 
Te  ftorten  voor  den  Heer,  dat  is  een  reyn  gelaet 
Dat  u  ten  beften  vought3  en  paft  op  uwen  ftaet: 
Veel  trooften  inder  noot,  veel  bidden,  milde  deelen, 
Dat  fijn  voor  uwen  hals  de  befte  bruyts-juweeleni 
Niet  dat  de  leden  ciert,  maer  dat  de  fiele  bout, 
Is  dienftich  aen  het  volck  dat  niet  en  is  getrout. 
Doch  foo  ghy  niettemin,  oock  inde  boofe  dagen, 
Die  ongewiffe  kans  noch  eens  begeert  te  wagen, 

Soo  koomt  dan  tót  het  werck  ge  wapent  met  verdrach, 
Niet  met  een  luchten  fin,  gelijck  de  jonckheyt  plach  j 
En  wacht  geen  malle  vreucht  ontrent  u  dorre  leden, 
Maer  tracht  flechs  in  het  bed  te  mengen  u  gebeden ; 
En  wacht  geen  dertel  fpel  of  rancken  vande  jeucht, 
Die  ghy  in  die  geval  niet  meer  gedencken  meucht : 
Als  hoeft,  of  felle  gicht  u  lief  gefelfchap  quellen, 
Of  dat  hem  vande  fucht  de  ganfche  leden  fwellen, 
Of  eenich  filtich  nat  hem  pijnicht  aen  het  been, 
Gaet  ftort  dan  over  hant  u  tranen  onder  een ; 
Hebt  deel  in  fijn  verdriet  door  gunftich  medelijden 
En  doet  hem  fijn  getes,  oock  fonder  u  te  mijden, 
En  onder  dit  gewoel,  foo  fpreeckt  in  u  gepeys 
Ey  wat  is  van  de  menfch  en  van  het  nietich  vlevs  I 
Maer  foo  in  tegendeel  de  faecken  foo  gebeuren, 
Dat  u  ellendich  lijf,  dat  uwe  geeft  en  treuren, 


VV  E  D  V  VV  E.  7$ 

Dat  u  een  heete  korts  geduerich  even  ftraf 
Wil  ieyden  metter  hant,  en  leggen  in  het  graf, 
En  wik  in  dat  geval  u  finnen  niet  bemoeyen 
Met  dingen  fonder  flot  die  uytten  hoochmoet  vloeyen, 
Te  weten,  wie  den  rouw  fal  hebben  voor  en  naer, 
En  watmen  voor  een  kleet  fal  leggen  opte  baer, 
En  ofmsn  door  het  huys  de  glafen  lal  bedecken, 
En  met  een  bayen  kleet  de  kamers  ovettrecken , 
En  watmen  voor  een  Vont  fal  maecken  inde  kerck, 
En  watmen  voor  een  fchrift  fal  malen  opte  ferck , 
Laet  varen  dit  beflach ;  het  lijf  behoort  der  eerden, 
Treet  in  tot  u  gemoet,  dat  is  van  meerder  weerden  j 
Denckt  wat  u  nu  betaemt  en  wat  de  reden  eyft, 
Denckt  waer  het  lichaem  ruft,  en  waer  de  fiele  reyft  j 
Denckt  vry  dat  u  gemoet  nu  reden  heeft  te  geven 
En  van  u  loflfe  jeucht,  en  van  u  ganfche  leven, 
En  van  u  woorden  felfs ;  denckt  vry  dat  u  gemoet 
Behouft  voor  alle  ding  des  Heeren  weerde  bioet, 
Denckt  met  een  treurich  hert  op  u  voorleden  fonden, 
Maer  trooft  u  niettemin  in  Chrifti  diepe  wonden, 
Denckt  hoe  een  bange  fiel  moet  laven  haren  dorft, 
En  vinden  eeuwich  heyl  in  fijn  bebloede  borft . 
Wanneer  de  bleecke  doot  bereyt  haer  lefte  vlagen, 
Ontbiet  daer  u  gefin,  u  vrienden  ende  magen , 
V  kinders  van  gelijck,  voor  al  doch  uwen  man 
En  neemter  int  gemeen  den  laetften  oorlof  van ; 
Geeft  yder  fijn  bericht,  na  dattet  is  gelegen, 
Betuycht  des  Heeren  ftraf  en  weder  fijnen  fegen, 
Betuycht  dat  alle  vlees  is  niet  als  enckel  gras, 
Een  bloem  van  eenen  dach,  een  byfter  teer  gewas ; 

Kkkk  %  Be- 


70  VV  E  D  V  VV  E. 

Betuycht  hoe  buyten  God  geen  ruft  en  is  te  vinden, 
En  dat  al  s'werelts  glans  is  lichter  als  de  winden, 
En  broofer  als  een  glas  -}  betuycht  met  alle  kracht 
Dat  niet  als  Godes  werck  is  weert  te  fijn  betracht. 
Het  is  een  noodich  werck  ontrent  de  laetfte  tranen 
Een  kint,  of  wie  het  fy  tot  deuchden  op  te  manen, 
Tis  feker  dattet  treft  jae  door  het  herte  breeckt 
Wanneer  ^en  bleecke  mont  haer  lefte  reden  fpreeckt. 
Indien  voor  defen  oyt,  nu  fijnder  volle  reden, 
Geduerich  totten  Heer  te  fenden  u  gebeden 
Te  ftijgen  inde  lucht,  en  tot  foo  grooten  werck 
Te  roepen  t'uwer  hulp  een  hoeder  vande  kerck  j 
Te  roepen  uwen  vrient,  die  aen  u  vorich  leven 
Tot  vreucht,  tot  onderftant,  tot  hoeder  is  gegeven. 
Gebruyckt  dit  altemael,  en  watje  vorder  kont, 
Maer  ftelt  u  trooft  alleen  in  God  en  fijn  verbont: 
En  wilt  in  dit  geval  niet  angftich  liggen  vreefen 
Noch  voor  een  ouden  man,  noch  voor  u  jonge  weefèn, 
Beveelt  hem  alle  ding  die  alle  dingen  geeft, 
Of  fchoon  de  moeder  fterft,  der  weeïen  vgder  leeft: 
Maeckt  alle  banden  los  die  u  de  fiele  prangen, 
En  laet  geen  aerdfchen  draf  aen  uwe  finnen  hangen, 
Laet  van  het  goet  de  forgh  hem  die  het  goet  beërft, 
En  fnijt  p  leven  af  oock  eer  het  lichaem  fterft . 


zAnte  obimm  monens  non  montwus 
obit. 


1 

D.  D. 

<*Andr£te  Uraquelli  vin  claris/imi 
XVI.  Leges  Connubiales 

irBV  S 

Vniverfum  jus  maritale  breviter  com- 

plexus  eft,  &  latiüs  commentarijs  undequaq; 
doóiiflimis  explicavir. 

I.  Lex  Qannubialis . 

"\7Iri  vxoribus  imperanto . 
7  Vxores  viris  obediunto . 

2. 

Formofiflimas  undequaque  uxores  ne  ducunto. 
Sed  &  deformiflimarum  nuptias  contemnunto  « 
Mediocriter  fpeciofas  intrepidè  deligunto. 

3- 

Foemina;  maritis  aut  pnefentibus  aut  fiituris,  non  GSteris, 

modeftè  fefe  ornanto . 
Formofafque,  utcunque  poterunt,  citra  fucum  efficiunto. 
Viri  negligentiuS)  &  quantum  fatis  erit  admunditiem  & 

dignitatem  ex  more  regionis  tuendam  cultui  corporis 

ftudento. 

Atqui  viri  veftimentis^  ornaraentifque  muliebribus,&  con- 

f    a  tra 


tra  foeminae  virilibus ,  nifi  fi  qua  neceflitas  aliave  jufta 
cauiaingruerit,  abftinento. 

4- 

Suam  quifque  deformitatem  futuro  marito,  aut  uxori  de- 
tegito. 

Ne  tarnen  propterea,  pradertim  fcemina,  nudator. 

t- 

Vxores  «equales  aut  inferiores  genere  &  opibus  ducunto. 
Superiorum  connubia  omninö  fugiunto,  nee  tarnen  prop- 
terea  uxorum  nobilium  matrimonia  devitanto . 

6. 

Virgines  eafque  puellas  uxores  ducunto. 
Viduarum  verö  atque  feniorum  nuptias  fugiunto . 
Seniores  tarnen  viri  uxores  juniores  ne  defpondento. 
Sed  aequalitatem  ea  in  re,  ut  in  caeteris  fectantor. 
Verüm  eam  non  annis,  fed  gignendi  fine  metiuntor. 
Denique  mares  xxxvj.  Puellas  xviij.  annorum  aut  circiter 
nuptijs  addicuntor. 

7- 

Futurae  uxoris  parentes,  patriam,  mores  infpiciunto . 

Viri  uxores  fibi  a^quari  jam  a  principio  ne  finunto. 

Sed  dióto  audientes  efle  imprimis  docento . 

Nee  tamë  fe  tyrannos,  nee  dominos^fed  maritos  praeftanto. 

Nee, 


I 

Nee,  fi  fuxfaluti  confulere  &  Iioneftatem  undequaque  üo» 
tari  velint,  eas  verberanto  aliafue  male  traótanto . 

9\ 

Suisviri  exemplisatqueblanditijsaira  fèveritate  conjunc^ 

tis  uxores  corrigunto . 
Sed  Sc  minas,  fi  res  exegerit,  admifcento. 
Verum  non  palam,  aut  pr^fentib9  extraneis  eas  objurganto, 

10. 

Viri  forenfia  &  extranea  curanto. 

Vxores  domeftica  adminiftranto ,  domique  fe  ob  id  conti- 
nento. 

Hortos  Sc  lanificium  non  impigrè  excolunto. 
Nee  peregrè  paflim,  ac  temerè  proficifcuntor . 

11. 

Ishis  etiam  cpx  ad  virorum  curam  pertinent,  abuxoribus 
ipfis  confilium  fumunto. 

Ea  folüm,  quse  dete&a  nullum  funt  dilpendium  allatura, 
uxoribus  communicanto. 

Earumque  confilium,  fi.  conducere  videbitur /equuntor:  ce- 
tera nunquam  detegunto . 

Quicunque  ab  uxoribus  amari  cupiunt,  eas  quoque  ipfas  vi- 
ciflim  amanto  • 

f    a  ij  Omni- 


4 

-  Omninóque  externarum  congreflii  abftinento. 

Carminibus,  poculis,  alijfque  id  genus  philtris  magicis, 
quibus  creditur  amor  conciliari,  vir  &  uxor  penitus  ab- 
ftinento. 

Sed  mutuo  inter  fe  affeólu  alijfque  honeftis  rationibus  amo- 
rem  provocanto,  confervanto,  augento, 

Concubitum  neque  nimis  pertimefcento,  neque  itemni- 

mis  concupifcento. 
Frequcntem  atque  immodicum  prorfus  fugiunto . 

.  -  ">fc2 

Conjuges  zelotypiam  tanquam  peftem  omnium  teterrï- 

mam,  perniciofiffimam^xitiofiffimam  fugiunto. 
Nee  viri  uxores  cuftodia  aflervanto. 
Eafdem  autem  ab  impudicmim  mulierum ,  atque  etiam  li* 

bidinoforum  virorum  congreflu  prohibento. 
A  lafcivis  fermonibus,  obfeoenis  pióturis,ludis  publicis,pr^- 

jtèrtim  impudicis ,  obfeoenis  item  le&ionibus,  noólurnis 

conventibus  arcento. 
Sobrias  eas  efle  docento . 
Otium  ab  iilis  propellentov 
Peregrinationes  tollunto. 
Loca  iufpe&a  mutanto. 
Solas  cum  viris  non  permittu  ntov 
Caftos  fe  exhibento. 


ï 

Hxc  omnia  fit  pneftiteris,  &  tarnen  uxor  iinpudica  fiierit^pa- 

tienter  ferre  memento. 
Vxores  viros  ab  externarum  mulierum  amore  &  concubi- 

tu  modeftia,  obfequio,  pudicitia,  &  diflimulationc 

revocanto . 


Excerpta  quidam 
E  x 

Epiftola  Bernardi  Silveftri 

D  E 

Cura  acregimine  rei  familiaris,  quam  cüm  nonnulli  Bek- 

h  ardi  Clar£vallen  sis  Abbatis  eflfe  vo- 
lunt5operibus  ejufdem  infèrta  reperitur  ante 

vitam  S.  Malachiae  Epifcopi. 

GT^ttlojb  &  fdid  mlliü  H.  Kaymundo  Qtftri  eAmbrofij^  T>er* 
nar  dm  >  in  fenium  dedu$m3  Jalutern .    D  peer  i  pet  ü  a  me  de 
erna,  ac  modo  rei  familiam  utüius  gubermnda>  O*  qmliter 
patresfamdias  debeant  pp  habere .  tAd  quod  tèific  re^ondemmy 
quod  licet  omnium  remm  mundanamm  fiatm  i£  exitus  'meerit  fint  O* 
fob  cafu  laborent,  non  urnen  hoe  timore  ^vivendi  ejï  reguh  omittenday 
Audi  ergo  O*  attende : 

Jgmd  fi  in  domo  tudfomptus  & reditm font <zqudes>  cajks  ino- 
pimtm  poterit  disïruerefiatum  ejm .  fiatmhominünegUgentü^  do~ 
mmefiminofo. 

^uideflnegligeniixgubernantü domum?  ignü  njaïidmin  domo 
accenpM .  Dipute  diligenter  eorum  diligenttam  6* propofitum  qui  tu<t 
(tdmïnisïunt .  Ubentinondumlapjofacultatibus^  minus  <-vereeundi<z 
efï  abfiinere  qmm  cadere .  fiepms  reVidere  qua  tua  font>  ftj  quomoda 
finty  magna  proyidentk  eH  . 

S   *  üj  C°ltf* 


*  .  .     :  1 

Qogita  de  cibo  acpotu  ariimalmm  tuorü^nam  efitriunt  té  nonpetuni. 
SSQfptue  Jümptucfie  damnum  fiine  honore  confcmnt .  Sumptm  pro 
rmliiid  bonorabilü  eB  yfiumptm  pro  juvando  prodigo  perditm  y  Jump- 
lus  pro  juvando  amko  rationabilu  eB .  Famüiam  grojfi o  cibo, non  de- 
licato,  nutrias .  J${ui  gulofits  efifieffius  eB ,  nj'tx  aliter  quam  morte 
mores  mutabit .  gula  <-uilis    [neghgeniü  hominü putredo  eB .  Fru- 
galitas  ficllkiti  &  diligent ü  hommis  fiolatium  ejl .  dxebm  fefiü  abun- 
dant er,  non  tarnen  delicate  pafie  fiamiliam.  Fac  gulam  litioare  cum 
bursd  &  <vide  cujus  advocatus  exïfias ,  fi  autem  inter  gulam  té 
burfimjudex  exiftas,fièpius,at  non  fiempcr,pro  bmfiè fintenüam  fier  es: 
nam  gula  ajfieüïionibus  probate  té  fic  tefiïbus  nonjuratis ,  T&trfit  evi- 
denter probat,  jam  ar  cd  ac  cellaiio  evacuatis,njelbrevi  evacuandü  \ 
tune  male  judkas  contra  gulam,  quando  avaritia  lïgat  bmfiam  $  nm~ 
quam  refte  inter  gulam  C?k  bmfiam  avaritia  judicabit .  Jgjud  eB  ava+ 
rus  ?  firn  homkida.  Jgmd cfil  avaritia  ?  pauperpat  ü  timer Jèmper  in  pan- 
pertate  <~vivens. 

De  ficermnü  übi  fufyeüiis  tgnoranttam  ,  non  fiientim  quocras . 
poBqudm  jciverü  crimen  uxorü  tm,  d  nuüo  medico  curaberü.  Dolo* 
rem  de  malA  uxore  tune  mkigabü ,  quando  audies  de  uxoribus  alienü. 
cor  altum  &  nobile  non  rnqmnt  de  operibus  mulierum .  malam  uxo- 
rem  potius  rijü ,  quam  baculo  cafiigabis  .  Foemïm fienex  &  meretrix 
omnes  divitias  annullabit .  fioemna  fienex  té  mzretnx, fit  lex  permis 
terety  nj'iva fipelienda  efifi °,t. 

Vefilü  fiurnptuofia  prebatio  efi pauci  fienfius .  Vejïü  ritmis  Apparens 
cïto  njkinis  t&dinm  parit .  Stude  placere  bonitate,  non  njefite .  Mu- 
tieris  petitio  habentis  uefiies,  f^/  uejies  qtkmntis  non  indicatfir* 
mitatem. 

T ene  qued  major  fitamkus  ,  quifiua  tribuit  $  quamquifiefi  offert, 
de  njerbü  ejl  magna  copia  amicorum .  amkum  non  reputes,  qui  te  pr<z- 
fientem  laudat .  Si  confilis  amico,  non  quxras  pLcere  ci,fid  rationi. 

Dkas 


7 

Uicos  in  confulendo  3  fic  mihi  uïdetur,  non  prmse  >  fic  agen- 
dum  cfis  quoniam  facilius  de  malo  exttu  confilij  redargutïo  fquitur, 
quam  de  bono  laus. 

Vamulumaltum  ftj  elaticordis re felle  ut  futurum  mmicum .  Fa- 
mulo  té  njic'wo  teprxfentem  laudantibus  refifle,  aliter  putant  te  dcce- 
pijfe  .  famulum  te  defacili  njerecundantem  dilige  ut  f hum . 

Si  hjü  tfdificare  domum  mducat  te  necefjitas^  non  rvofaptas .  cup- 
ditos  aedificandi  oedificando  non  tollitur .  ntmia  &  inordinata  adifican^ 
di  cupiditas  parit  cuo  &  exffeUiat  nuenundationem .  turfü  completa 
iS^arca  nuacuata  faciunt  njaldè,fedtardèD  hominem  prudent  em. 

Sialiquando  njcndere  uoluem^  ?ion  njendas  pot  ent  tori  3  fed  po- 
tïus  minori pretio  des  minori .  Melius  esï  gravem  pati  famem>  quam 
patrimonij  njenditionem .  fed  melius  ejipartem  uendere,  quam  Je  je 
ujurü  fubijcere. 

jjhiid  eH  ujura  ?  njenenum  patrimonij .  mhil  erna*  in  consortium 
potentiorü .  parvum  conjbrtem  patienter  Jufineas,  ne  übi  fortïorem 
fóciet . 

^mfivi/ïi  de  uju  nimi .  qui  in  Sverfiute  ffj  abundantid njvrii 
fobrius  efl y  We eïï  terrenm^em .  ebrius  nihil  reSie  facit  nificum 
in  lutum  cadit.  Sentis  nJmum  ?  fuge  confortium .  Sentis  <~u\num  ? 
quare  fomnum,  &  non  colloquium,  qm  Je  ebrium  njerbis  excufat, 
ebrietatem  fuam  aperte  accufat.  male  convenit  juveni  nj  'ma  cognofere. 

Fuge  medicum Jcientid  plenum,  exercitio  non  pobatum .  fuge 
medicum  ebrium .  cave  medicum  njolentem  in  te  experiri  qmliter  a* 
Hos  de  fimili  morbo  curabit. 

Qttulos  njaldè paraos  dimitte  dommis  g/ reginis .  canes  cujïodes 
utilesfunt .  canes  ad  njenandumplus  conjiant,  quam  conferunt. 

Exfreffatpiger  fibi  fubveniri  a  Deo3  qui  mmundo  ifio  njigilare 
pmcipit  5  tu  ergo  n^igila,  O*  levitatem  expendendi  cumgravitate  lu- 
crandicompenja. 

j    a  iüj  nAppro-* 


8 

zAppropmquat ftneftus  ?  confulo  qmd^Deo  yotïiis>  quam  ftlio  tm 
te  commïttas .  dijftonis  legata  ?  confido  quod  primo  JèrTitoribm0 
quam  Jacerdotibus  folui  mandes. 

cD'digentibus  perfonam  tuam  non  commïttas. animam  tuam  j  com* 
mitteanïmam  tuam  diligent ibus faam. 

Dijftone  de  rebus  antemorbum .  fepè  qms  efjicitur  tnfirmitaüs 
fervus,  &  Jervus  tejlari  non  potcsï :  liber  ergo  teftcris>  antequam 
Jervus  ejficians. 

Mor  lm  patre  filij  qmrunt  divifionem:  Ji  nobiles  funt3  melior  ejl 
fapè  eorum per  mundum  diJJ?erJio ,  quam  hareditatis  divijto .  Si  labo* 
ratoresjünt  3  jkciant  quod  <~volunt .  Jt  mercatores  Jünt  3  tutior  efi  eo* 
mm  divijto  >  quam  commumo  ]  ne  unius  infortumum  alijs  imputetur. 

Mater  njerofortè  remantari  qturk?  Jidteagit^  fedutjmpecca-* 
tadeploret^utjam  ipja  Jènex  accipiat  juyenem^  nam  nonïpfam  >  fed 
Jüa  qmjivit:  qmbus  habkis  3  bibet  cum  eo  doloris  calicem  >  quem 
optavit. 

Hors  des  Epiftres  dorées  de  Don  Antoine 

de  Guevare. 

Lettre  a  Mofen  Puche  GentiUwmme  Valantien,  en  Uquelle  ejl  amplement 
traité  cemme  fe  doit  port  er  le  mary  envers  U  femme,  &  &  femme  avec  le 
mary:  c'eji  lettre  duifmte  a  nouveaux maric^ 

IEune  Seigneur  &  nouveau  marié  Chevalier  d'eftre  marié  Mo- 
fen Puche  avec  dame  Marine  Gralle5  &  dame  Marine  Gralle 
avec  Molen  Puche ,  dés  cefte  heure  ieur  envoye  la  congratulation 
du  mariage3&  de  ce  pasprieray  Dieu  leur  donner  grace5  &  al'un 
&  a  Pautre  de  viure  longues  années  enfemble.  D'eftre  marié  Mo- 
fen Puche  avec  femme  de  qujnze  ans  5  &  Dame  Marine  avec  marj 
de  17.fi  ie  ne  fuis  de^eu3a(Tez  leur  refte  de  temps  pour  jouïr  1'un  de 
1'autre  3  &  de  mefmes  pour  pleurer  le  mariage  .  Solon  Salamin 
commanda  par  fes  loix  aux  Atheniens,  que  nul  y  ofaft  marier 
qu'il  n'euft  attaint  1'aage  de  vingt  ans,&  le  bon  Lycurgus  ordonna 
aux  LacedemonienSjde  ne  prendre  femme  qu'ils  n'eullènt  accom- 

plis 


I 


9 

plis  les  vingt  &  cinq  ans,  &  fi  le  philofophe  Prothens  prohiba  aux 
Egyptiens  ne  contnbuer  mariage  qu'ils  n'euffcnt  paffe  les  trente: 
tellemenr,  que  fi  quelquïin  s'avan^aft  a  prendre  femme  deuant  ce 
temps  ainfi  limité,  eftoit  decreté  &  commandé  par  Loy  de  chaftier 
publiquement  le  pere,  &  d'eftimer  les  enfans  non  legitimes.  Que 
fi  Mofen  Padie,  &  dame  Marine  Gralie  fuffet  efté  d'Egypte,  com- 
nie  ils  font  de  V alancc,  n'euffent  dcmcurez  fans  punition,  &  fi  les 
enfans  fuffent  au  femblable  efté  defheritez. 

Or  pour  1'entiere  amitié  que  j'ay  cu  avcc  voftre  pere,  &  par  les 
honneftetez  qu'ay  receu  de  voftre  mere,du  temps  que  j'eftois  in- 
quifitcur  a  Valance,  fuis  marry  de  vous  veoir  en  aage  fi  tendre  ma-r 
\   rié,  &  dune  fi  grande  charge  chargé. 

Par  ce  que  tel  &  fi'pefant  fardcau  ,  que  le  mariage,  ny  vous  a- 
vcz  a  cefte  heure  licence  de  lailfer ,  ny  moins  aage  pour  le  fuppor- 
ter.  Si  voftre  pere  vous  a  marié  fans  auis,  ie  dy  qu'il  a  ufé  envers 
vous  de  grade  cruauté,  &  fi  vous  vous  eftes  marié  pour  voftre  plai- 
fir,  &  fans  licence, ie  dy  aufli  qu'auez  fait  legierement:  car  de  met- 
tre  en  mariage,  &  a  entretenir  maifon,un  ieune  homme  de  17.  ans 
avccune  jeune  dame  de  14.  ou  de  15.  cela  mefemble  une  cho- 
fe  faide  pluftoft  tcmerairement  ,  que  avecbonconfeil.  Maisfa- 
chons  quelles  conditions  ou  qualitez  doit  avoir  le  mary,  &  par 
mefmes  la  femme,voulant  eftre  bien  mariez ,  &  fi  cas  eft  qu'elles  fc 
trouvent  en  Mofen  Puchc  &  en  Dame  Marine  Gralle ,  désccftc 
!    heure  je  c onferme  &  ratifie  leur  mariage  ,  &  me  condamne  moy- 
mefme  d'avoir  impertinemment  parlé.En  premier  lieu  faut  que  la 
femme  mariée  porte  entiere  amytié  a  fon  mary,  1'eftimant  par  def- 
;  *fustous:  qu'clle  foit  patiënte  pour  f^avoir  diffimuler  &  endurer 
deluy  :  &  qu'elle  foit  prudente  pour  gouverner  fa  maifon:  me- 
nagiere  pour  garder  le  bien:  foigneufe  a  la  nourriture  de  fes  en- 
fans: affable  avec  fes  voifins:  accomplie  en  faits  d'honneur ,  arnie 
d'honnefte  compagnie,  &  trefgrande  ennemye  delegeretez  dc 
jeuneffes.  Celles  du  marj  font  telles,  qu'il  foit  corred  en  ces  pro- 
pos, de  douce  converfation,fidele  en  ce  qu'on  luy  confic,  prudent 
en  confeil,  foigneux  depourvoir  au  neceffaire  de  fa  maifon ,  dili- 
gent a  procurer  le  bien  gracieux  a  fa  familie ,  zelateur  du  gouver- 
nement de  fes  enfans ,  honnorable  &  veritable  envers  tous.  Orje 
'ilemanderois  volonticrs  auxdix  &  fept  ans  de  Mofen  Puche,  & 

5    b  aux 


IO 

aux  quinze  de  Dame  Marine,  s'ils  font  fournis  &  ornez  de  toutes 
ces  qualitez,  ou  slis  y  penferent  jamais  •  De  perfbnnages  d'aage  fi 
tendre  &  mariez  de  fi  peu  d'expcrienccj'on  aura  foupf on,que  tel- 
les ou  fèmblables  qualitez  ne  fbyent  par  eux  entendues,  combien 
que  Ton  les  leur  remonftre,  ny  moinsparleront  d'icelles,  leurs  e- 
ftantplus  que  necefïaires. 

Dont  jqpredy,  &aux  dixfept  ansde  monfieur,  &  aux  quinze 
de  madame,  que  s'ils  ne  s'eftudient  a  ffavoir  ces  qualitez,  &  apres 
les  avoir  fceuës  les  mettre  en  ceuvre,  qu'avec  le  temps  ou  ils  tom- 
beront  avec  la  charge  par  terre,  ou  poffible  chacun  d'eux  cherchera 
nouvellesamours.  Or  les  inconveniens  qui  s'cnfuy  vent,  de  ma- 
ner dixfept  ans  avec  quinze,  mieux  le  ff  auroyent  ils  reciter  com- 
mc  tefinoings  de  vëue,  que  je  ne  le  ff  aurois  efcrire  pour  ouyr  dire: 
Et  entrc  autresleur  fiirvient$  que  lesfemmes  fe  cafTent  &  rom- 
pent a  faire  des  enfans,  leur  vigueur  naturelle  s'affoiblit  pluftoft  el- 
les  eftant  incontinent  chargées  d'enfans,  defpendent  leur  maria- 
ge  fans  ff  avoir  comment,  font  bien  fouvent  jaloux  rundeTautre, 
ne  fcavent  que  c'eft  que  d'honneur ,  &  fi  n'ont  trop  grand  pen- 
fèment,  que  leur  maifbn  foit  pourveuë:  fi  que  mettant  fin  aux  pre- 
miers amours,  recouurent  des  nouveaux  foucis :  en  förte  &  ma- 
niere  que  pour  avoit  efté  mariez  fi  jeunes,  viennent  par  apres  a 
vivre  avec  mefcontentement  eftans  devenus  vieux,  &  pource  con- 
feilloit  le  divin  Platon  a  ceux  de  fa  Republique,  que  de  tel  aage 
mariaffent  leurs  enfans  qu'ils  euffent  entendement  pour  cognoi- 
ftre  ce  qu'ils  prenojent,  &  difcretion  pour  gouverner  la  charge, 
dont  ils  fè  chargeojent. 

Laquelle  fèntence  certes  eft  digne  d'eftre  notée  &  retenue.  Par- 
ee que  choifir  femme  ou  eflire  marj  a  un  chacun  eft  facile:  mais 
fubflanter  &entretenirmaifon,  c'eft  chofe  difficile.  Quant  a  moy 
je  ne  fus  onc  marié,  ny  moins  ay  eu  tentation  de  1'eftre:  mais  pour 
cela  qu'ay  veu  en  mesalliez,  &ay  leu  éslivres,  j'ay  trouvé  par 
mon  compte,  que  ceux  qui  rencontrent  a  eftre  bien  mariez,  ont 
un  fècond  Paradis  en  ce  monde:  &  ceux  qui  ont  mal  choifi,  ont 
faiót  de  leur  maifbn  un  enfer.  Et  qui  eft  celuy  qui  a  rencontré  a- 
vcc  femme  fi  accomplic,  qu'elle  n'euft  faute  de  quelque  chofè?  Ou 
fetrouvera  cellc  qui  a  enen  förte  un  marj  fans  quelque  rebours? 
Du comiuenccment quon veut parler des fianjailles 5  & qu'on fc 

com- 


1 1 

commcce  a  accointer,  n'a  gueres  de  mariages  cpi  defplaifèntrmais 
un  pcu  de  temps  apres  5  il  n'y  a  cholè,  qui  Ibit  a  gré,  &  le  plus  (eur 
du  tont  eft,  qu'eftant  achevé  1'argent,  de  cepas  hurtentalaportc 
les  cnnuys.  Ha  ha  traiftre  marj :  car  fi  tu  rencontres  femme  gene- 
reufe ,  tu  dois  fouffrir  la  pompe  ou  folie,  fi  as  efleu  femme  fage  & 
arreftée3l'on  la  te  aura  donnée  toute  nuë.  Si  prens  femme  fort  ri- 
che,  tu  auras  honte  poffible  de  nommer  les  parens:  fi  elle  eft  belle, 
tu  auras  prou  peine  a  la  garden  Si  Ia  prens  layde,  dans  peu  de  téps 
te  tiendras  loing ,  ou  te  elgareras.  Que  fi  tu  t'eftimes  de  ce  que  ta 
femme  eft  fige  &  dilcretc ,  par  meimes  te  plaindras  de  ce  qu'elle 
faift  trop  de  la  mignarde,  &  qu'elle  n'eft  guere  mefnagere:  fi  tu  dis 
qu'elle  eft  adroite&mefnagiere,  diras  paradventure  d'autrepart 
qu'elle  eft  un  petit  Aftarot  domeftique  :  fi  qu'il  n'y  a  chambriere, 
qui  la  puilfe  endurer,  ny  avec  elle  temporifer.  Si  tu  te  glorifies,di-~ 
fint  que  ta  femme  eft  honnefte,  plufieurs  fois  luy  porteras  haine^ 
par  ce  qu'elle  eft  de  toy  fi  jaloufe. 

Que  veux  tu  que  jetedied'avantageö  pauvre  mary?  non  que 
fi  tu  Juy  defens  compaignie,ou  1'yfTue  de  la  maifó,  jamais  elle  n' au- 
ra fin  a  fes  plainótes,  fi  elle  trotte  a  fon  plaifir,  elle  donnera  a  tous 
occafion  d'en  parler,  fi  tu  t'en  courrou^esfouvent,  elle  deviendra 
chagrinerfi  tune  luy  disrien5aurale  caquet  plus  haut  que  toy,fi  el- 
le fciót  les  delpens,  elle  aura  la  part.  Si  tu  les  veux  faire,  garde  la 
bourlè,  oule  grenier.  Que  fi  tu  demeures  toufiours  en  lamai- 
fon ,  elle  te  eftimera  foup^onneux ,  &  fi  te  retires  tard ,  elle  dira 
que  tu  viens  de  t'efgarer  :  fi  tu  1'entreticns  brave,  elle  dira  qu'elle 
veut  eftrc  veuë,  &  fi  elle  n'eft  bien  en  ordre,  tu  auras  mauvais  dik 
ner  &  pire  fouper.  Si  luy  monftres  trop  grande  amour,  elle  t'efti- 
mera  peu,  &  fi  a  ce  faire  tu  es  nonchalant,elle  aura  foupcon  qu'aiL 
leursas  ton  amounfi  tu  luy  nies  ce  dont  elle  te  interroguera,  nc 
celfera  jamais  de  te  importuner :  &  fi  luy  decelles  le  fecret ,  ne  le 
i^aura  garder.  Voyla  donc  1'occafion,  &  de  mefmes  la  raifon,  que 
sil  y  a  en  un  peuple  dix  qui  foyent  bien  mariez,  il  en  y  a  cent  qui 
vivent  en  fafcherie,&  non  lans  eftre  repentis:  lefquels  feroyent  ié- 
paration  &  de  lift  &  defemme,fiainfifacilemét  ils  euflentle  con- 
gé de  TEglilè,  qui  feroit  conclud  avec  leur  confeience.  Vous  affeu- 
rant  que  files  maiïages  des  Chrefticns  fuffent  femblables  a  ceux 
des  Gentils,  pour  pouvoir  fake  divorce  a  leur  plaifir3  &  changer  a 

5    b  ij  leur 


11 

leur  volontêjje  vous  jure  qifily  auroit  plus  grande  preffe  en  Qua* 
refme  a  fe  feparerjqu'il  n'y  a  en  tout  1'autre  teps  de  i'an  a  fe  maner. 

Ghion  ne  fe  dolt  marter  qua  Jon  pareiL 

Les  reigles  &  confeils,que  je  veux  donner  icy  a  ceux  qui  Cc  vcu- 
lent  marier,  &  pour  ceux  qui  font  defia  mariez  ,  fi  ne  leur  fervent 
pour  viure  contens,  lêrviront  du  moins  pour  eviter  ennuys.  Et  le 
premier  &  plus  feur  confeil,  eft,  que  la  femme  premie  tel  marj,  & 
le  marj  choififfe  telle  femme ,  qu'eux  deux  fojentefgaux  enfang 
ou  lignée  &  eftat,  faiiant  alliancele  gentil-homme  avec  le  gen- 
til-homme, marchand  avec  marchand,  1'efcuyer  avec  1'efcuyer  &  le 
laboureur  avec  le  laboureur.  Car  fi  en  cecy  il  y  a  difparité  ,  celuy 
qui  (era  le  moindre ,  viura  mal  content,  &  cduy  qui  fèra  de  plus 
haute  lignée  \  aura  fouvent  regret.  Le  marchand  donc  qui  marie 
fa  fille  avec  un  Chevalier,  &  le  riche  payfan  ,  quifaiót  alliance  a- 
vecun  Gentil-homme  ,  je  dy  &  affermc  que  ceux  la  ont  mis  en 
leur  maifon  un  crieur  de  leurs  ftutes  ,  des  artres  pour  leur  bien,  «8c 
un  tourment  pour  leur  renommee,  &  par  adventure  un  abbrevia- 
teur  de  leur  vie.  Qu'en  mauvaife  heure  a  marié  fa  fille  celuy  qui  un 
tel  gendrc,  ou  telle  fïllaftre  a  re<;eu  en  fa  maifon:  Iequel,ou  laquel- 
le  aura  honte  de  tenir  fön  beau-pere  eü  tel  eftime  de  vray  pere,  & 
qui  dedaignera  d'appeller  fa  belle  mere  Madame,ou  ma  Mere. 

'^eux  donc  qui  ont  faid  telles  alliances,  ne  fjaurojent  dire  pour 
vray  qu'ils  ont  retiré  en  leurs  maifons  7  gendre,  mais  pluftoft  en- 
fer:  non  fïllaftre,  ains  ferpent ,  non  qui  luy  foce  fèrvice ,  mais  qui 
1'oifenfe  &  fafche  :  non  pas  quil'honore,  ains  pluftoft  qui  le  difra- 
mc.  Si  que  celuy  qui  ne  marie  £i  fille  avec  fon  pareil ,  luy  feroit 
moindre  mal  la  veoir  enfcvelir ,  que  de  la  veoir  mariée :  car  il  la 
pourroit  plorer  fèulement  le  jour  de  fa  fepulture  ,  &  fi  elle  eft  mal 
mariée,  ü  laploreraa  toufiours.  Et pourcele  riche  marchand, le 
paüvre  efcuyer,  le  fage  laboureur,  &le  bonartifan  n'ont  befoing 
de  telles  filles  qui  s'addonnent  a  firder ,  ains  de  telles  qui  faijhent 
bien  filler :  car  autrement  le  jour  qu'elles  contreferont  la  Dame,ce 
jour  mefmes  leur  bien  commen^era  a  defcroiftre,  &  la  maifon  a 
ie  ruin  er. 

Or  je  tourne  a  redire&  affermer  que  tel  pere  fè  donne  garde 
de  mettre  fillaftre  en  fa  maifon  3  qui  ne  vueüle  rien  faire  que  fe 

prou- 


i 


H 

pourmener,  &  faire  du  courtifan  paria  ville,  difantqu'ileft  ex- 
traift  de  noble  lignée,  &  que  pour  cela  ne  faut  que  fcavoir  piquer 
un  cheval  ,  &  eftre  expert  en  matiere  de  tablier  &  cartes .  Paree 
qu'en  tel  cas  faudra  que  le  pauvre  beau-pere  jeufhe  ce  que  le  gen- 
dre  fol  defpendra.  Soit  donc  la  conclufion  de  ce  confèil  que  un 
chacun  marie  fes  enfans  avec  fes  pareils  ou  femblables.  Autrement 
je  luy  predy  &  certifie  dés  a  prefent  ,  que  devant  que  Tan  foit  re- 
volu  ,  il  pleurera  déffus  la  tefte  de  celuy  qui  a  cherché  tel  mariagc 
de  folie.  Pareillement  eft  louable  confeil  qu'un  chacun  prenne 
femme  felon  fa  complexion  &  condition.  Paree  que  les  mariages 
qui  fe  font  par  neceffitê  &  contrainde,  &  non  paramitié  &  bonne 
volonté,  donnent  occafton  &  au  mar)  &  a  la  femme  de  dire  qu'on 
nelesa  point  mariez,  mais  pluftoft  miscn  perpetuelle  captivité. 

Donc  a  ce  que  les  mariages  foyent  perpetuels,  devant  toute 
oeuvre  doibvent  eftre  bien  liez  &  conglutinez  enfemble  les  coeurs 
du  marj,&  de  la  femme.Et  pour  ce  je  trouve  bon  que  le  pere  don. 
ne  licence  a  fon  fïls  de  prendre  femme  a  fa  volonté  ,  fans  le  con- 
traindre  a  prendre  autre  qu  il  n'ayme  point :  attendu  mefmement 
que  tout  mariage  contrainél  ou  forcé,  engendre  malveuülance  en- 
tre  les  mariez  :  &  fafcheriers  &  proces  entre  les  peres  ,  &  parens 
d'iccux  :  &  fi  ne  veux  je  pas  aufli  entendre  ,  ny  mon  intention  eft 
telle,  quon  fe  marie  fëcrettement,  fans  licence,  ou  a  cachette,  fe 
haftant  par  trop ,  comme  font  pluficurs  jeunes  fols.  Car  mariage 
faiól  par  folie  amourfe  termine  le  plus  fouvent  en  douleur,  ce  que 
voyons  par  experience  de  maintes  jeunes  perfonnes,  lefquels  au- 
ornement  ne  (gavent  ce  qulls  ayment ,  ne  moins  ce  qu'ils  pren- 
nent,  s'enamourant  dune  jeune  fïlle,  &  tout  a  la chaude  1'efpou- 
fënt,  tellement  qu'ayant  donné  fin  a  leurchaleur  ,  de  cepas  il  la 
commencera  a  hayr.Donc  pour  eviter  ceft  inconvenient)&  maints 
autrcs5doit  eftre  en  tres-grande  recommandation  1'amour  recipro- 
que entre  les  nouveaux  mariez,  ou  autrement  a  toutes  heures  au- 
ront  nouvelles  diffentions  entre  eux,  &  fi  donneront  proupeine, 
&  aux  voifiris,  &  amys  de  les  mettre  d'appoinókment ,  les  advcr- 
tiffant  encores  qu'a  ce  que  1'amour  foit  ferme,  entier  &  de  du  ree,  il 
doit  prendre  fon  fiege  au  coeur  peu  a  peu.    Car  autrement  par  le 
chemin  qu'on  a  veu  venir  1'amour  courant,  le  verront  retourner  en 
fuyaat.  Pluficurs  ay-je  veu  de  mafouvejiances'cnti'aymer  a  grand 

5    b  iij  preÜè, 


H 

prcflc,  Icfquels  ay  veu  par  apres  fe  hayr  a  grand  loifir.  Et  pource. 
Tun  des  plas  grads  ennuys  que  je  trouve  en  cefte  vie  humaine,  eft, 
que  s'il  ya  cent  qui  foyent  contens  en  1'amitié,  fe  trouveront  d  au- 
tre  part  cent  mille,qui  ne  mettent  jamais  fin  a  leur  inimitié  &  mal- 
veuillancc. 

Or  fcmblable  confeil  que  j'ay  donné  au  pere  de  ne  faire  mariagc 
fans  le  vouloir  de  ion  fils,  celuy  mefme  donne-je  a  cefte  heureau 
fils  de  ne  fe  marier  fans  le  fceu  &  volonté  du  pere  :  car  autrement 
pourroit  eftre,  queluy  apporteroit  plus  dedommage  lamaledic- 
tion  de  fbn  pere,  que  ne  luy  pourroit  portcr  deprofit  le  mariage, 
ou  douaire  de  la  femme  • 

les  jeunes  gens  avec  la  jeuneffe  qu'ils  ont  ,  ne  regardentautrc 
chofe,  que  voulant  prendrc  femme,  fi  non  que  pour  prendre  leur 
plaifir,  &  que  la  femme  qu'ils  prennent,  foit  belle,  ou  a  leur  grace* 
Mais  au  pere&  alamere,comme  cela  leur  importele  bien  &  i'hö^ 
neur,  cherchent  &  fi  voudrojent  avoir  4111e  femme  pour  leur  fils 
qui  fuftbienfage,  riche,  &  de  bonne  part,  &  le  dernier  point&; 
dequoy  moins  ils  fè  foucient  eft,  fi  elle  a  grande  beauté  ou  non, 
Donc  les  mariagesclandeftins,  ou  faits  a  la  legiere  fans  y  penfèr, 
■donnent  occafion  au  peuple  de  murmurer,  aux  enfans  repentance, 
&auxperesdc  grandes  fafcheries.  Et  pource  difoit  Plutarque 
en  fa  politique,  que  le  fils  qui  fe  marioit  fans  licence  de  fon  pere  e- 
ftoit  entre  les  Grecsfouetê,  &  entre  les  Lacedemoniens  delherité. 
Laërcedit,  que  ceux  qui  fe  mariojent  fans  le  vouloir  &  confènte- 
ment  de  leurs  peres,  non  fculement  leur  eftoit  tolue  1'hoirie  qu'ils 
euffentpeu  avoir,  ains  publiquement  eftoyent  maudits.  Or  que 
Ton  n'eftime  fi  peu  labenedidion,ou  malediftiondupere:  car  en- 
,tre  les  anceftres  eftoit  plus  eftimée  telle  benediótion,  que  tout  au- 
tre  bien  que  le  pere  euft  peu  donner  au  fils. 

Queh  femme  doït  e Br e  honteufe>  &  nori  Ln?mrde. 

II  eft  par  mennes  louable  confeil.,  &  cófcil  tres-neceifaire  a  I'hom- 
me,qui  fe  veut  marier, &  entretenir  maifón,de  prendre  femme  qui 
foit  honteufe:  car  n'ayant  point  ctautre  vertu,  de  cefte-cy  doit  elle 
eftre  du  moins  contrainte,  ornée  &  prouvée:  pour  ce  que  maintes 
i&maintesf  autesexcuiónsnous  en  une  femme  honteule,  mais  en 
<eelle  qui  ejft  caufé  &  effrontée^foit  bonnc,  fi  la  löupconnous  avoir 


plufieurs  imperfc<3:ions,&  que  un  chafcun  die  ce  qifil  voudra :  car 
quant  a  moy  je  tiens  pour  certain  qu'en  unc  femme  hontcufe  il  y  a 
peu  a  rependre,&  en  celle  qui  eft  affrontée  il  n'y  a  riea  a  louër. 

La  fortereffe  &  defence  que  nature  a  donné  a  une  femme  pour 
defendre  fa  reputation,  fa  chafteté,  &  fon  honneur^'a  efté  la  hon- 
te, de  laquelle  le  jour  qu'elle  n'en  tiédra  compte,  je  la  donne  a  tout 
jamais  pour  perdue .  Et  par  ce  quand  1'on  voudra  prendre  femme, 
onfe  doit  en  premier  lieu  enquerir,  non  point  tant  fi  elle  eft  riche, 
ainspluftoftfi  elle  eft  honteufe  :  veuquele  bienfèpeut  tous  les 
jours  recouvrer ,  &  la  honte  ne  fe  recouvrera  jamais  en  la  femme 
dés  quelle  1'aura  perdue.  De  maniere que  le  meilleur  douaire,  le 
meilleur  heritage,  &  le  meilleur  joyau  qu'unc  femme  peut  avoir> 
eft  d'eftre  honteufe. 

Or  c'eft  le  bon  de  ce  que  aucunes  femmes  fe  prifent  d'eftre  lan- 
guardes,  &  mocqueufes,  lequel  office  je  ne  voudroye  point  leur 
veoir  apprendre,  ny  moins  exercer  :  par  ceque  propos  deshon- 
neftes,  moquerics,  &  gaudifferies  non  feulement  la  femme  d'hon- 
neur  doit  avoir  honte  de  les  proferer,  &  encores  plus  de  les  efcou- 
ter.  Parquoy  la  femme  grave,&  d'authorité  ne  fe  doibt  prifer  dun 
telmeuble,  ainspluftoft  elle  fe  doit  eftimer  de  fon  honnefteté,  & 
de  fa  prudence:  car  fi  elle  s'addonne  une  fois  a  gaudir,ceux  la  met 
mes,  qui  ont  rit  du  petit  mot,  fe  moqueront  en  apres  de  Tautheur 
d'iceluy:  veu  mefmement  quel'honneur  des  femmes  eft  fi  delicat, 
que  plufieurs  chofes  que  les  hommes  avec  liberté  peuvent  dire,  & 
faire,  aelles  ne  leur  eft  permis  tant  feulement  de  le  penfer,  &  en- 
cores moins  d'en  parler. 

Et  partant  les  dames  qui  veuillent  entretenir  leur  gravité,  doy- 
vent  non  feulement  tairc  les  chofes  illicites,  mais  aufli  bien  les 
neceffaires,n'y  eftant  fort  requifès:  confiderant  en  mefmes  que  la 
femme  ne  faudra  jamais  fi  elle  fe  veut  taire ,  &  fi  pour  moins  va- 
loir  pour  s'avancer  a  parler.  O  pauvre  marj,  a  qui  le  fort  a  don- 
né femme  libre  de  parolles ,  ou  quaqueteufe !  car  fi  une  fois 
tcile  femme  commence  a  fe  plaindre,  jamais  ne  admettra  propos 
quonluy  die,  nyraifon  qu'onluy  donnera,  Eta  cefte  caufe  ad- 
vient  en  plufieurs  maifons  que  les  fafcheries.  &  ennuys,  que  les 
femmes  ont  avec  leurs  marys ,  ne  font  par  adventure  tant  par 
lafautedc  leurs  perfonnes,  comme  pour  la  liberté  de  leurs  lan- 

5    h  üij  guc§3 


%6 

gucs,  &  par  ainfi  fi  la  feaiffie  vouloit  fe  taire,  quand  ic  marj  ccm- 
mcnce  a  fe  courroucer,  jamais  le  marj  n'auroit  mauvais  difher: 
ny  elle  poflible  pire  ióuper:  ce  qui  fe  pratique  fouvcnt:  car  1'heurc 
que  le  marj  commenccra  agronder,  elle  commencera  a  crier,  fu£* 
fiiant  moyen  pour  venir  au  poil,  &  pour  appeller  les  vpyfins. 

-J^hte  U  ferme  fok  flfts  Joliuire  que  trop  cotnpdgriable . 

11  eft  aufll  lalutaire  confeiL,  que  la  femme  fe  prife  d'eftre  honne-^ 
fte,  &  s'eftime  de  fa  folitude  :  car  de  vouloir  les  femmes  eftre  de- 
dans  fes  maifons  abfolues,  viennent  apres  a  eftre  par  les  places 
diftblues.  Et  par  ainfi  la  femme  d'honneur  &  de  bien  doit  avoir 
efgard  a  ce  qu'elle  dit,&  fe  donner  garde  a  ce  quelle  fait.  Pource 
que  autrement  ne  voulant  faire  cas  des  parolles,  elle  viendra  faci-  , 
lement  a  cheoir  aux  faits:  attendu  .,  que  pour  fimple  que  foit  un 
homme,  il  cognoiftra  eftre  plus  (übjed  a  calumnier  i'honneur  des 
femmes,  que  celuy  des  hommes  :  car  pour  obfcurfir  1'un,  befoing 
eft  de  grande  raifon,  &  pour  affoupir  f  autre5fuffit  la  feuie  occafion. 
Celle  donc  qui  eft  fage,  &  s'eftime  honnefte  ,  qu'elle  tiennc  pour 
certain,  que  d'autantqif  elle  lera  en  plus  grande  reputation  ,  elle 
doit  avoir  de  foy  moindre  confiance :  je  dy  moindre  confiance,  a 
fti  qu'elle  n'ofe  ouyr  parolles  legieres,  ny  vueüle  admettre  pro- 
meffes faintes.  Et partant qu'une  femme  s'eftime  tanr  quelle  vou- 
dra,&  le  prife  tant  que  luy  plaira,  que  celle  qui  preftc  1'oreille ,  & 
prend  plaifir  eftre  feftiée  ,  tard  ou  de  bonnc  heure  elle  trefbuche- 
ra.  Et  fi  vous  me  dites  qu  elle  ne  fait  cela  que  pour  paffer  le  temps, 
ou  bien  pour  fe  joucr:  a  cecy  vous  relponds-je,  que  de  fèmblables 
yeux  demeurent  ellcs  bien  trompées.  Or  j'advife  &  confeille  a  tou- 
tes  dames  d'honneur  de  quelque  eftat  ou  condition  qu'elles  foyët, 
qu'elles  n'ofènt  fous  tiltre  de  coufin  ,  ou  nepueu,  ou  autre  alliance 
le  fier  trop:  car  fi  elle  craint  en  fe  confiant  de  1'  eft  rangier  de  cc  que 
pourroit  eftre  fait,  elle  doit  de  mefines  du  parent  avoir  paour  dc 
ce  que  1'onpourroit  bien  dire. 

Qu'elle  ne  fè  fie  au/Ti  foubs  couleur  que  le  parentage  ou  allian*. 
ce  eft  trop  grande  entrc  eux5  &  que  par  ce  moyen  lera  oftée  tou- 
te  inique  penfée  dc  luy  ou  d'elle  :  Paree  que  fi  la  malice  humainc 
s'advance  a  juger  des  penlèmens,ne  lera  pas  facile  a  croire  que  vueil 
le  celer  ce  que  verra  a  Toeil.  Les  dames  qui  luont,  ou  orront  ce- 

fte 


17 

fte  mienne  ercriture ,  je  vcux  qu'elles  notent  ce  mof!  Ceft  quc 
l'homme,pour  eftre  homme  de  bien,luy  fuffit  d'eftre  bon,combien 
qu'il  nc  le  monftre  a  1'apparence. 

Dont  a  la  femme  pour  eftre  femme  de  bien  ,  ne  fuffit  qu'elle 
Ie  foit,  mais  faut  qu'elle  monftre  par  efcrit. "  Et  fi  faut  auffi  qu'ellc 
penfè  une,  deux ,  &troisfois,  &  qu'elle  imprime  enfoncerveau 
que  ainfi  comme  la  provifïon  de  la  maifon  depend  du  marj  ,  auflï 
rhonneur  de tous  deux  depend  de  la  femme.  Siquc  tun'auras 
d'advantage  d'honneur  devant  ta  maifon,  que  ta  femme  en  pourra 
avoir  de  fi  part.  Ie  n'entcnds  pas  toutes-fois  appelier  femme 
d'honneur  celle,  qui  eft  extraite  de  noble  ligncc,  de  belle  prefèn- 
ce,  ou  grande  menagiere:  ains  celle  qui  eft  en  fa  vie  vertueufè,  cn 
fon  mantien  honefte  ,  &  en  fes  propos  correde.  Et  a  ce  propos 
recitc  Plutarque,  qu'eftant  un  jour  interroguée  la  femme  de  Thu- 
cydides  le  Grec  comme  elle  pouvoit  endurer  la  puanteur  de  la 
bouche  de  fon  marj,  elle  refpondit:  ainfi  comme  oncques  homme 
ne  s'approcha  fi  pres  de  moy  que  je  puiffe  fentir  fon  aleine,  j'avoye 
opinion  que  tous  les  autres  Pavoyent  femblable.  O  exemplc  dig- 
ne  de  ff  avoir,&  cn  mefmes  louable  a  imiter?parlequel  nous  enfeig- 
ne  celle  trefnoble  matrone  le  devoir  auquel  font  tenues  lesfem- 
mes  qui  veulent  eftre  reputées  vertueufes. 

Oue  la  femme  marde  ne  Jok  föperhe,  ny  querelieup . 

Ceft  de  mefmes  confeil  treffain  a  la  femme  mariée  de  n'eftre 
point  fiere  n'y  orgueilleufè,  ains  douce  &  humaine. 

Pour  ce  que  ces  deux  chofes  aoeantiffent  &  endommagent  fort 
une  femme:  a  fgavoir  le  trop  parler ,  &nevouloir  rien  endurer* 
Dont  au  contraire  fi  elle  f^ait  fe  taire,fcra  de  tous  eftimée,  &  fi  el- 
le fouffre,fera  du  marj  ayméc  :  O  combien  grande  mal-adv enture 
prendavec  fby  1'hornmequi  efpoufe  femme  fiere!  Paree  qu'ilne 
fort  tant  de  feu  du  mont  Etna,  qu'elle  jettera  de  vcnin  par  la  bou- 
che. Parquoy  fans  comparaifon  eft  plus  a  craindre  le  courroux  dc 
la  femme,  que  Tire  del'homme:  veu quel'homme coleréfeule- 
ment  fe  courroufera,  &  la  femme  irritée  en  fe  courroucant  vous 
defcrie,  &  deshonnore.  Et  a  cefte  caufe  1'hommc  prudent  &  fem- 
me d'honneur  ne  doivent  aucuncment  fe  prendre  avec  une  fem- 
me 3  quand  elle  eft  en  6  furie*   Pour  ce  que  dés  Theure  qu'elle 

5    c  aura 


aura  alumê  fa  colere ,  dira  non  feulement  ce  qu'aura  veu ,  mais  dé 
mefmes  tout  cc  qu'aura  ouy,  &  encores  ce  que  elle  aura  fongé.  Et 
fifera  lepaffetemps  que  lors  qu'elle  eft  ainfi  irritée,  ny  elle  fe 
oyt,  ny  entend  les  autres,  ny  adinet  excufe,  ny  diffimulc  de  per- 
fonne:  ny  veut  prendre  confeil,  ny  par  mefmes  fe  joindre  a  raifon: 
&  le  pis  eft ,  que  maintes-fois  elle  laiflera  ceux  avec  qui  elle  avoit  \ 
queftion,  &  fe  plaindra  de  celuy  qui  vouloit  eftre  mediateur:  telle- 
ment  que  la  voulant  mettre  d'appointement,  feulement  elle  ne  luy 
ff  aura  gré ,  ains  formera  contre  luy  plufieurs  plainftes :  di&nt, 
que  s'il  fut  eftè  tel:  quelle  penfoit  il  la  devoit  ayder  a  crier5&  pren- 
dre la  querellepour  la  venger.  Donc  la  femme,  qui  de  fa  natu- 
re eft  fuperbe,  ne  penfe  jamais  fè  courroucer  fans  occafion.  Par- 
quoy  mieux  vaut  la  lailfer  que  la  relifter.  Or  jetrouve  aratifier 
mon  dire  que  la  maifon,  oü  la  femme  eft  querelleufe,  aura  mal- 
adventure ,  elle  eftant  a  toutes  heures  prefte  a  fe  courroucer ,  & 
jamais  a  fe  cognoiftre.    Qui  me  donne  aufïï  occafion  de  dire5  que 
telle  femme  eft  dangereufe:  veuque  par  cc  moyen  elle  fafchc 
fouvent  fon  marj,  fcandalife  fes  parens ,  fe  fait  mal  vouloir  de  fes 
beaux  freres ,  &  fcandalife  fes  voyfins,  &  fi  eftpofiible  caufè, 
que  le  marj  luy  melüre  le  corps  avec  les  pieds ,  &  luy  pigne  les- 
cheveuxavec  lesdoigts.  A  femme  furieufè  &  chagrineufe  d'une 
part  ce  (era  un  plaifir  de  la  veoir,  &  d'autre  fafcherie,  la  ouyr:  car  fi 
elle  rencontre  une  proceflion  de  gens,  elle  leur  dira  une  lêtanie 
d'injures:  fi  que  au  marj  dira  qu'il  eft  nonchalant,  aux  ferviteurs 
qu'ils  font  pareffeux,  aux  chambrieres  qu'elles  font  falies,  aux 
enfans  quils  font  chats,  aux  filles,  qu'cllcs  font  affe&écs,  aux a- 
mys  qulls  font  ingrats ,  aux  voifins  qu'ils  fontmalicieux,  &  aux 
voyfines^envieufes,  &  fi  pour  refrein  de  la  Baladc  dira  qu'il  n'y  a 
homme  qui  a  un  autre  die  verité,  ny  qui  a  fa  femme  garde  loyautc^ 
&  jeveuxmentir,  fijen7ayveu  feparer  deux  honorables  mariez, 
non  pour  autre  occafion,  que  par  ce  que  le  marj  fe  contriftoit  ala 
table,  &  foufpiroit  au  lid,  &  par  celle  caulè  elle  difoit  qu'il  machi- 
noit  quelque  trahifbn  ala  table  a Rencontre  d'elle,  &  que  pour  Ta- 
mour  de  quelque  belle  Dame  fóulpiroit  au  liót :  Dont  f^eue  la  ve- 
rité de  ce  faiót,  c'eftoit  paree  qu'il  eftoit  caution  pour  un  fien  amy 
dïme  grande  fomme,  &  il  en  avoit  ouy  mauvaifès  noavelles  :  fiif- 
fifant  mojen  pour  eftre  bien  fafché.  Toutes-fois  je  fis  tant  par 

mes 


  *9 

nies  pasqnejelesaccointay,  frfayant  lc  marj  premier  promis  & 
jurc  de  diffimuler  fes  fatigues,ne  fe  contriftant  plus  a  tablc,  ny  fou- 
fpiranf  au  lid.  Or  donc  la  femme  qui  voudra  endurer  &  eftre  pa- 
cifique,  elle  fera  aymée  de  fon  marj,  bien  fèrvie  des  fèrviteurs,  hon- 
norée  des  voyfins  &  reveree  de  fes  beaux  freres ,  oü  autrement  fc 
pourra  tcniraffcurée,que  tout  le  monde  fuirafa  maifon  ,  &  bla- 
fonnera  de  fa  langue.  Pource  qu'avec  la  femme  malicieufe,le  ma- 
rj prendra  bien  peu  de  gouft,  bien  qu'elle  foit  en  fang  genereufe* 
belle  de  face,  riche  de  biens,  &  adroide  en  fa  maifon,  ains  il  mau- 
dirapluftoftle  jour  quiHefpoufaj  &  fi  blafphemera  le  premier 
qui  de  ce  faiót  luy  paria. 

$ue  les  marys  ne  Jojent  pas  trop  rigoureux  ?  mep 
mement  nouvemx  maiie^. 

11  eft  par  mefmes  decent  confcil  au  nouveau  marié  de  ri eftre  riv« 
de,  ny  mal  gracieux  envers  fa  femme,  partant  que  jamais  ils  n'au- 
rontpaixenfemble,  fi  la  femme  n'apprend  a  fe  taire,  &le  marj  ne 
veutaucunement  diffimuler:  car  autrement  femblera  pluftoft  mai- 
fon de  fols,  que  de  gens  bien  arreftez,  celle  la  oü  le  marj  a  faute  de 
prudence,  &  oü  la  femme  tfa  point  de  patience,  &  fi  avec  le 
temps  faudra  que  chacun  face  fbn  menage  a  part  ou  bien  aura  tou$ 
les  jours  nouveaux  debats.Et  paree  cftant  les  femmes  de  leur  natu- 
re fragiles,  &  de  complexion  foible,  doivent  a  ces  fins  les  marj$ 
tolerer  leurs  fautes  &  diffimuler  leurs  negligences  :  tellement  que 
s'ils  leur  parient  une  fois  avec  rigueur,  ils  leur  doivent  parler  cent 
avec  douceur. 

Que  fi  on  plaint  1'homme  qui  a  femme  forte  ou  mauvaife,  a  plul 
forte  raifön  doit  on  avoir  compaffion  plus  grande  de  la  femme  qui 
a  un  marj  rigoureux.-mcfme  qu'il y  en  a  aucunes  qui  ont  des  marjs 
fi  cholerez  &  fi  inconfiderez,  qu'aux  pauvres  femmes  ne  leur  fu& 
fit  diligence  pour  les  fervir,  ny  patience  pour  les  fouffrir.  II  eft  cer- 
tain  que  par  ibis  pour  amour  des  enfans,  ores  pour  les  fèrviteurs, 
ou  poffible  pour  faute  dargent,  ne  fe  peut  faire  que  le  marj  &la 
femme  n'ajent  par  fois  quelque  propos  ou  fafcherie  enfemble:  mais 
en  cela ,  auffi  bien  qu'en  toute  la  rcfte5faut  que  le  marj  fe  monftre 
prudet,  vojat  fa  feme  en  fa  colere,luy  faifat  chager  de  propos  &  re- 

5 "  c  ij  mettant 


10 

mcttant  tout  ccla  qu'elle  di<3  a  rire,  luy  difantauffi  qu'elle  cn  a 
trop  dc  raiibn,  ou  autrement  ne  luy  rien  refpondrc.  Car  fi  toutes- 
fois  &  quantes  que  la  femme  fe  courrouce  au  marj,  ouellefor- 
mequelque  plain&e  a  1'encontre  de  luy,  il  veut  atout  relpondre, 
&  en  cela  fatisfaire,ne  luy  fuffira  la  force  de  Samfon,  ny  la  fageffe 
de  Salomon.  Prens  donc  garde,  marj,  a  ce  que  je  veux  dire:  c'eft 
que  ou  ta  femme  eft  fage,  ou  elle  eft  folie;  fi  eft  folie,  tes  efForts  fe- 
rontpourneant,  maisfi  elle  eft  fage,  te  fuffife  feulement  luy  dirc 
une  parolle  mal-gracieufc,(ans  paflfer  plus  avant:.Car  tu  dois  enten- 
dre,  mon  amy ,  que  fi  la  femme  ne  fe  corrige  par  ce  quon  luy  dit, 
clle  ne  s'amendera  jamais  par  courroux,  ou  chaftiment  qu'on  luy 
face.  Donc  quand  la  femme  eft  fort  en  ft  colcre,  1'on  doit  pour 
lors  difïïmuler,  comme  di&eft,  oupafTercelacommeceluy  qui 
n'en  faift  comptc,  &  le  courroux  appaifé ,  1'on  pourra  lors  luy  re- 
monftrer,  &  la  reprendre  s'il  eft  befoing.  Car  fi  elle  perd  une  fois 
la  honte  ou  la  crainóle  a Tendroiói  de  fon  marj,  a  toutes  heures  el- 
le foudroyera  la  maifon  dccris,  &  a  cefte  caufe  celuy  qui  s'efti- 
merafage,  &  qui  voudra  eftrc  appellé  bon  marj,  doit  plusufera- 
vee  fa  femme  dc  prudence,  que  de  rigueur  ou  force,  cognoiflant 
mefmement  que  la  femme  eft  de  telle  nature,  qu'aubout  de  trente 
ans  qu'elle  aura  efté  avec  fon  marj,  il  trouvera  tous  les  jours  en  el- 
le de  nouvelles  fantafies ,  &  differentes  fa^ ons  de  faire.    Et  par 
ainfi  en  tout  temps  le  mar)  doit  obuier  aux  fafeheries  &  ennuis  en- 
tre  luy  &  la  femme,  &  principalement  eftant  nouveau  marié.  Par 
ceque  fi  du  commencement  la  femme  le  commence  a  haïr ,  tard 
ooi  jamais  elle  1'aymera.  Doncques,pour  couper  chemin  a  toutès 
cesfatigues,  le  lage  marj  flattera,  &  rendra  amcureufe  de  foy  la 
femme,  pource  que  fi  du  commencement  ils  fe  portent  reciproque 
amitie,  &  s'accordent  &  obtemperent  1'un  aTautre,  bien  que  par 
apresils  vierinent  a  fe  courroucer,  ce  fera  pour  nouvelle  occafion, 
&non  pas  pour  vieille  haine»  Autrement  eftant  1'amour  &  Tini- 
mitié  tant  mortels  ennemis,  le  premier  d'eux  qui  prendra  le  coeur 
alogis,  ildemeurera  lahoftetoute  favie:  fi  que  les  premiers  a- 
mours  fe  pourront  de  la  perfbnne  efloigner,  mais  non  pas  du  coeur 
oublier.    Et  pour  ce  fi  du  commencement  la  nouvelle  mariée 
prend  le  frein  aux  dents  a  haïr  fon  marj,  je  luy  promets  mauvaife 
viCj  &  a  luy  prou  peine:  car  fi  1'un  a  le  pouvoir  de  fe  faire  craindre, 

fi  ne 


11 


fi  ne  l'aura  il  pas  auflfï  de  fe  faire  aymer.  II  y  a  beaucoup  de  maris 
qui fè  vantent,  en  difant  qu'ils  font  crains  &  fervis  en  leurs mai- 
fc>ns5  aufquels  je  portc  plus  depitie,  que  d'cnvie,  paree  que  ïèrvice 
faid  par  crainte ,  ou  par  feinte ,  n'eft  jamais  tel  que  celuy  qui  eft 
faid  de  volontê.  Au  moyen  dequoy  doit  beaucoup  travailler  lc 
marjd'eftreenlabonnegracedefa  femme,  &  beaucoup  plus  la 
femme  de  fe  faire  aymer  de  fon  marj .  Donc  pour  journée  fi  loiv 
gue  &  charge  fi  penible  comme  celle  du  mariage,  ne  fe  doit  pas 
feulcment  contenter  le  marj  d'avoir  eu  feulement  le  pucelage  de  fa 
femme,  mais  par  mefmes  doit  tafcher  a  luy  defrober  fa  volonté: 
paree  qu'il  ne  fiiffit  pas  qu'ils  fojent  mariez,  mais  faut  adjoufter  en- 
cor  ce  mot  de  bien  mariez ,  &  bien  contens.  Or  le  marj  qui  n'eft: 
aymé  de  fa  femme  il  aura  fon  bien  en  danger,  fa  maifon  en  foup- 
^on  3  fon  honneur  en  peril ,  &  Cx  vie  en  doubtance  :  eftant  ayfé  a 
croire  que  celle  la ,  nedeftrera  longue  vie  afonmarj,  elle  1'ayant 
avec  luy  mauvaife » 

Que  les  Marys  ne  doivent  fas  eBre  trof  jaloux. 

II  eft  pareillemcnt  confèil  raifonnable  que  les  maris  fè  donnent 
garde  d'eftre  avec  leurs  voifins  malicieux,  &  de  leurs  femmes  trop 
jaloux.  Deux  manieres  d'hommes  voit  on  le  plus  föuvent  eftre 
jaloux,  f^avoir  eft  ceux  qui  font  de  mauvaife  complexion,  &  ceux 
qui  en  leurs  jeuneffes  fontefté  bons  compaignons  :  lefquels  ima- 
ginent  &  impriment  en  leur  fantafie  que  leurs  femmes  leur  feront 
autant,  eftant  avec  eux  qu'ils  ont  fai&avcc  les  femmes  des  autres; 
ce  qui  eft  grand  refuerie  a  eux  de  penfer,  &  trefgrande  folie  le  vou- 
loir  dire.  Car  ja^oit  qu'il  y  ait  aucune  femme  diffoluë,  fi  y  a  il 
aulïï  d'autre  part  beaucoup  qui  font  honeftes  &  vertueufes .  Or 
dire  que  toutes  les  femmes  font  bonnes,  c'eft  propos  d'affeótion, 
dire  auffi  que  toutes  fojent  mauvaifes,  ce  feroit  faute  dc  raifon. 

Faut  donc  ainfi  parler,  qu'entre  les  hommes  il  y  a  beaucoup  a 
reprendre,  &  aux  femmes  fë  treuve  toufiours  quelque  chofea  lo- 
uer.  Ie  ne  trouve  pas  mauvais  confeil  pour  la  femme  qui  eftmau- 
vaifë,  ou  legere  de  tefte,  de  la  reduire  a  raifon ,  &  luy  ofter  toute 
occafion :  toutes-fois  avec  ce  je  n'entens  pas  que  fous  couleur  de  la 
garder,  luy  donnent  mojen  ou  occafion  de  fè  defefperer  :  Nous 
ne  fcaurions  nier  qu'il  n*y  ait  des  femmes  de  fi  mauvaife  nature,  & 

5    c  iij  de 


de  tant  deshonnefte  incllnation,  lefquelles  ne  fe  veulent  amcnder 
par  raifón  qu'on  leur  propofè ,  ny  pour  bien  qu'on  leur  face  ,  & 
moins  par  punition  qu'on  leur  donne,  ains  pluftoft  fembleveoir 
quelles  fojent  nées  en  ce  monde  pour  deshonnorer  leurs  marys, 
&  pour  faire  honte  a  fes  parens.  Et  par  le  contraire  trouvera  Ton 
plufieurs  autres  femmes  lefquelles  de  leur  propre  nature  font  de  fi 
bonne,  chafte  &  pentile  inclination ,  qu'on  jugeroit  pour  vray 
quelles  ont  efté  neespar  exemplaire  &  miroir  de  toutete  Repu- 
blique,  &  pour  1'honneur  de  toute  fa  lignée. 

Or  donc  fi  le  marj  a  quelquefoup^on  de  fa  femme,  il  doit  mon-1 
ftrer  cautement  qu'il  fe  fie  plus  de  fa  preud'hoinie  ,  que  de  la  gar- 
de qu'il  pourroit  faire:  luy  oftant  toutesfois  les  occafions3&  foup- 
^onneufes  compaignies  \  &  ne  luy  monftrant  deparolles ,  ny  de 
faiól  qull  eft  fi  jaloux :  Car  les  femmes  font  de  telle  nature3qu'il  n'y 
a  chofes  qu'elles  ayment  &  defirent  plus  avoir  que  ce  qu'on 
leur  deffend:  joint  aufïi  que  fi  une  femme  fe  fent  une  fois  defhon- 
norée,elle  cherchera  tous  les  mojens  qui  luy  fèront  poflibles^pour 
faire  vray  ce  dont  le  marj  en  eft  par  trop  foupf  onneux ,  &  ce  non 
point  tant  pour  la  volonté,  ou  defir  qu'elle  aura  de  mal  faire,  ains 
pour  fe  voir  defondidmarj  vengée.  Doncques  ny  la  force  de 
Samfon,  ny  le  f^avoir  d'Homere,  ny  la  prudence  d' Augufte,  ny 
les  cautelles  de  Pyrrhus3ny  la  patience  de  Iob,ny  la  fagacité  d'An- 
jiibal5ny  les  veilles  d'Hermogenes,  nefuffirojent  point  a  affujeftir 
une  femme  a  voftre  vouloir  ,  fi  une  fois  elie  a  entrepris  le  contrai- 
re. Cariln'yaen  ce  monde  fi  grande  force,  qui  face  une  femme 
.eftre  bonne  par  force.  Et  a  cefte  caufe  les  negligences,  &  fautes, 
qifun  marj  cognoiftra  en  fa  femme,  ne  fera  lage  de  les  publier,  & 
incontinent  les  chafder ,  mais  pluftoft  doit  corriger  les  unes,  re- 
monftrer  les  autres,  &  difïïmuler  la  plus  grand  part:  car  pour  lage 
&  patiënte  que  foit  une  femme,  deux  chofes  feules  elle  ne  f^auroit 
endurer ,  a  f^avoir  qu'on  1'ayt  en  eftime  de  femme  moins  que  cha- 
fte, &  d'eftre  appellée  layde.  Par  ce  fi  qu'elle  eft  diftblue^elle  veut 
eftre  eftimée  vertueufe,  &  eftant  layde,  veut  eftre  au  rang  des  bel- 
les. 

Soit  doncques  la  conclufion,  que  quand  le  marj  verra,  &  cog- 
noiftra  ces  qualitez  en  fa  femme,  f^avoireft:  qu'elle  craint  def- 
•hojineur,&fuyt  occafions,  &föup£onneufes  compaignies,  &par 

mefmes 


imcfaes  qu'elle  met  apointfbnbien.  Suis  de  c'eft  aduis ,  &  con- 
feil,  que  le  marj  ne  ïa  traicte  co  mme  homme  jaloux,  &  fi  ne  luy 
parle  commc  malicieux.  Par  ce  qu'elle  aura  grande  obligation  d'e- 
ftre  bonne  &  vertueufe,  vojant  que  fon  marj  fait  de  grande  confi- 
gnce  d'elle.  * 

Que  fi  entre  le  mar]  &  U  femme  ont  des  ennuys  ou  fache- 
nesy  ny  dotvent  ceh  trop  manifeSïer^  ny  moïns  en 
partkiper  a  leurs  njoïfns. 

ïleflpar  mefmestres-convenable  confeil,  qu'en  telle  forte& 
inaniere3&avectelledifcretionfègouvernentlemarj5  &la  fem- 
me en  leurs  courroux  ,  oudebats,  que  lesvoyfinsnen  fbjenta- 
breuvcz  de  leurs  affaires,  puis  que  c'eft  chofè  certaine,  que  fi  quel- 
qu'un  d'eulx  leur  porte  inimitie,  il  prendra  plaifir  de  f^avoir  qu'ils 
font  en  fafchcrie ,  &  s'ils  les  ayment,  ne  f^auront  aufïi  tenir  d'en 
parler,  cecy  dis-je  paree  qu'il  y  a  des  hommes  tant  inconfiderez,  & 
des  femmes  fi  mal  patientes,  qu'ils  ne  fcaurojent  remonftrer, 
qu'en  fe  courroucant ,  ny  elles  ne  fcaurojent  refpondre ,  qu'en 
cryant,  enforte  &  manie-re  que  leurs  voyfins  ont  affez  affaire 
de  les  appointerles  jours  ouvriers,  &  a  ouyr  leurs  plaintes  les 
feftes,  Le  marj  fe  plaindra,  en  difant,  que  fa  femme  eft  fi  tres- 
ancre  &  mauvaife,  qu'il  n'y  a  diable  qui  la  p  ui  (Te  dompter, 
nyavecellc  demeurer,  &  fi  dira  aufïi  qu'elle  eftfi  jaloufe,  föup- 
conneufe,  &fiimpatiente  qu'elle  ne  fcauroit  difïimuler  un  feul 
jnot :  &  fi  adjouftera  d'avantage :  difant  qu'elle  eft  pareifeufe, 
trop  mignarde,  dormarde,.&  fi  ne  obmettra,  poffible  a  dire 
qu'elle  eft  falie ,  nonchalante  &  mauvaife  mefnagiere,  &  qu'el- 
le ne  fcait  qu'aller  &  retourner  a  vifiter  fes  commeres,  fes  parens 
&  amyes,  tellement  que  depuis  qu'elle  met  le  pied  hors  la  mai- 
fonlematin,  elle  ne  revient  jufquesa  ce  qu'il  eft  heuredefoup- 
per.  Semblablement  la  femme  fera  plufieurs  doleances  de  fon  ma- 
rj, en  difant  que  c'eft  un  homme  trifte,  melancolique  &  trop  foli- 
taire,  fi  que  pour  eftre  fi  foupconneux,  feulement  il  ne  la  laif- 
fe  aller  veoir  fes  parens,&  que  fi  elleveut  aller  a  1'Eglifè,  n'aura 
pas  encores  ouy  demy  meffe,  ne  dit  un  pater,  qu'il  la  mandera 
c[uerir3  tellement  qu'elle  nofe  veftir  bonne  robe,  ny  chaperon,  & 

5    c  iiij  moins 


«4 

moins  s'ofe  monftrcr  encores  a  porte  ou  a  Tcncftre  eftant  plus  en- 
clofè  ou  ferrée,  que  fi  elle  fut  religieufê  d'obfcrvance,  &  fi  elle  fc 
plaindra  dc  mefme  de  fonmarj,  voulant  dire  qu'il  eft  hommede 
trefgrande  colere,  qu'on  neluy  ofedireun  mot,  ne  fe  courrouce 
fort:  fi  qu'il  y  a  par  ibis  fi  allumé  la  colere,  qu'il  ny  aura  en  fa  mai- 
fon  chambriere  ny  ferviteur,  ny  quelque  fois  la  maiftrcffe3aufquels 
il  ne  mette  lamain  defïiis. 

Pareillement  elle  dira  qu'il  ne  prend  en  gré  fervice,  qu'on  luy 
face,  &  neveut  croire  chofè  qu'elle  luy  die  :  en  fbrte  que  la  pau- 
vre  femme  neluyfèrt  j'a  d'autre  office,  que  de  gardcr  Ia  maifon, 
apprefterfon  difner,  &  foupper,  &luy  nourrirfesenfans:  &en 
feplaignant  dira  par  mefme  forte  de  fon  dift  marj ,  que  c'eft  un 
jouëur,&  un  defbaucheur,  tellement  qu'il  ne  laifle  mariée  ny  vc- 
fue ,  qu'il  ne  tafche  aluy  prefenter  fon  fervice,  &  fi  avec  tout  cela 
elle  que  ne  fiiffit  pas  de  defpendre  la  rente  ou  revenu,  mais  que 
pareillement  il  engage les  bagues  delle,  pour  en  furvenir  a  fes  plai- 
firs,  paffetemps:  telles  &  femblablesplaintes,  &  doleances  font 
le  marj  de  la  femme ,  &  la  femme  du  marj ,  defquelles  en  vouloir 
participer  a  ceux  quine  les  doivent  fc;av,oir,  n'y  leur  peuvent  re- 
niedier^me  fembie  veoir,  que  au  marj  eft  faute  de  naturel,  &  a  la 
femme  envie  devouloir  parler.  Partant  que  telles,  ou  femblables 
chofesfè  dovent  feulement  deceler  a  celuy,  lequel  cognoiffons 
eftre  noftre  vray  amy,  &  1'avons  congneu  pour  tel,  &  non  a 
autre. 

Car  fi  je^manifefte  atous  ce  que  faycachédans  mon  coeur, 
qu  eft  ce  que  je  garderay  a  dire  a  mon  grand  amy  ?  Et  pour  ce  les 
fachcries, paffions,  & fatigues, qui  nous furviennent,  lïeft pas  rai- 
fon  de  les  manifefter,  &  declarer,  fors  a  celuy,  qui  eft  noftre  entier 
amy,  lequel  nous  aydera  a  y  remedier,  nous  donnera  confeiJ,  &  fi 
nous  les  aydera  a  plorer  :  joint  que  les  larmes  de  l'amyamollif- 
fent  beaucoup  Ie  coeuraffligé.  Et  puis  quececy  eft  vray,  pour- 
quoy  eft-ce  que  la  femme  fe  plaint  du  marj ,  &  le  marj  de  fa  fem- 
me a  celüy  que,  poffible,au  lieu  de  les  appointer ,  fe  mettra  a  rhjé, 
ou  a  fe  moquer  ?  Dpnc  s'il  y  a  au  marj  quelque  faute,  &  en  la  fem- 
me quelque  imperfeótion^  je  ne  trouve  pas  grande  fageffe,  de  ma- 
nifefter cela  a  céux,  qui  n'en  font  pas  advems:  car  moindrc  mal 
eft,  que  vo/  voifins  en  ayent  le  foup^on,  que  non  pas  quils  le  fca- 
chent  par  vous  meimes  • 

Que 


JZhic  les  maris  dyent  fotng  de  poufiïeoir  a  ce  qui  eB 
necej^atre  en  lems  maijons . 

Ilcft  pareillementconfalfortutile,  quc  les  marjs  fojentfbig- 
neux  &  vigilans  de  füre  provifion  dc  cc  qu'il  eft  befoing  &  ne- 
ceffaire  en  leur  maifon.  Bien  eft  vray  qu'es  chofès  de  volonté,l'on 
fc  pourroit  oublier,  mais  en  celles  qui  font  de  ncceflïté,  ne  fè  fbu- 
fre  pas  eftre  nonchalant,  ou  peu  foucieux.  Paree  que  1'office  du 
marj  eft  de  gaigncr  &  amaffer  le  bien,  &  celuy  de  la  femme  de  gar- 
derla  maifon. 

L'Office  du  marj  eft  dechercher  argent  ,  &  celuy  de  la  femme 
de  le  garder.  L'Office  du  marj  eft  d' eftre  zelateur  de  1'honneur,  & 
celuy  de  ia  femme  de  fè  prifèr  d'eftre  honnefte.  L'Office  du  marj 
eft  d'eftre  überal,&  celuy  de  la  femme  eft  d'eftrc  chiche:  L'Office 
du  marj  eft  de  bien  parler,  &  celuy  de  la  femme  d'apprendre  a  fe 
taire:  L'Office  du  marj  eft  de  s'abiller  comme  il  pourra,&  celuy  de 
la  femme  comme  elle  doit:  L'Office  du  marj  eft  d'eftre  Seigneur  dc 
tout,  &  celuy  de  la  femme  de  rendre  compte  de  tqut:  L' Office  du 
marj  eft  de  defpecher  &  donner  ordre  a  ce  qui  eft  de  la  porte  en 
dehors  ,  &  celuy  de  la  femme  de  fe  foigner  a  ce  qui  eft  au  dedans 
de  la  maifon.  Finalement  je  dy  que  1'office  du  marj  eft  faire  va- 
loir  fon  bien,&  celuy  de  la  femme  gouverner  la  familie  :  I'ay  vou- 
lii  diretoutesces  conditions,  afin  de  donner a  eritendre  qua  la 
maifon,  oüun  chacunfüt  fon  office,  nous  1'appellons  religion^  & 
celle  oü  chacun  fait  a  fa  guife,  fe  nommcra  Enfer. 

Que  la  femme  demande  a  fon  marj  chofès  fuperflues,&  de  grand 
couftange,  ny  elle  les  luy  doit  demander,  ny  luy  les  luy  doit  don- 
ner: mais  fï  elle  luy  demande  chofès  honneftes  &  neceffaires  pour 
elle,  ou  pour  fa  maifon,  il  ne  les  luy  doit  aucunement  refufèr :  au- 
trement  le  marj  doit  tcnir  pour  certain  que  les  gages  de  fon  hon- 
neur,  poffible  elle  fera  provifion  de  ce  qui  luy  eft  neceffairepour 
elle,  &  pour  fa  maifon.  Et  pource  le  marj ,  qui  ne  donne  a  fa  fem- 
me pour  avoir  Ia  Robbe,  la  Cotte,  Souliers,  les  Chauffes,  &  Cha- 
peron, &  moins  pour  habiller  fes  enfant,  ny  payer fes  chambneres, 
&  que  de  tout  cecy  itla  veoit  meillcurée,  &  pourveuë,  ii  doit  lors 
penfer  qu'elle  aura  pluftcli  gaigné  ccla  a  trotter,  qu'a  filler.  O  có- 
bien  y  a-ü  cle  femmesjqui  s8eigarent,&  desbauchent,  non  pas  par  le 

5    d  dcfir 

/  -  ' 


26 

defïr  qu'elles  ont  de  ce  faire  ]  ains  par  ce  que  Ieurs  marjs  ne  leur 
donnent  cc  qui  leur  eft  neceffoire,  &  a  cefte  caufe  a  change  de  cha- 
ftetê,  elles  fupplient  a  leur  extreme  necefïïté . 

Et  par  ce  doit  croirele  marj ,  que  pour  entretenir  maifon  ,  & 
train,  n'cft  pas  fuffilant  a  la  femme  de  fïller5tiftre,&  ouvrcr,  &  veiU 
Ier,  mais  il  faut  aufïï  par  le  femblable  que  le  marj  travaille.  Autre- 
ment  qu'il  s'affeure  que  la  provifion  de  fa  maifon  fe  fera  aux  de- 
lpens de  fon  honneur,  &  coufts  de  la  perfonne  de  fa  femme.  Tou- 
tes-fois  pour  pauvreté,  necefïité  niautrement,  la  femme  nc  doit 
jamais  faire  chofe,qui  porte  deshonneur  afon  marj,ny  a  elle.  Donc 
adiouftant  encore  ce  mot  a  ce  qui  a  efté  predit,tournay  a  dire,  que 
la  nonchalance  du  marj  donne  fbuvent  occafion  d'eftre  la  femme 
avec  luy  abfoluë,  &  je  ne  f^ay  avec  quel  vifage  ,  ny  moins  de  quel 
coeurofele  marj  courroucer,  nybattre  fa  femme,  nemettant  ja- 
mais la  main  a  la  bourfe  pour  alimenter  fa  maifon.  Le  marj  donc 
qui  conformement  a  fon  eftat  alimente  fa  familie,  &  entretient  fa 
maifon,  a  jufte  &  raifbnnable  caufe  fè  pourra  courou^er  des  non- 
chalances  &  negligences  de  fa  femme,  autrementayant  faute  en 
cecy,  faudra  qu'il  face  Torcille  fourde  de  ce  qu'il  orra,  &  qu'il  dit 
fimule  de  ce  qu'il  penfera  &  qu'il  endure  ce  qu'il  verra. 

J^ne  ïhomm  marw  ne  doit  mener  en  ft  maifon  hommes 
njkieux  ou  md  renom^^ 

II  eft  aufïi  raifonnable  confeil  al'homme  marié  de  s'accompag- 
nerdevertueufesperfonnes,  &  fuirles  hommes  vicieux.  Pource 
qu'il  y  a  plufieurs  qui  font  mal  mariez,  non  pas  pource  qu'ils  au- 
ront  congneu  quelquevice,  ou  faute  en  leur  femmes,  ains  paree 
que  malicieufes  compaignies  Tont  mal  confeiüé.  Et  par  ainfi  fi  le 
marj  eft  badaut,  je  n'en  dy  rien:  mais  s'il  eft  homme  d'efprir^il  doit 
avoir  honte  qu'un  autre  luy  of  è  dire  mal  de  fa  femme,  veu  que  ce- 
luy  qui  luy  tient  tels  propos,  ne  la  voit  pofïible  une  fois  la  fepmai- 
ne,  &  luy  la  converfe  a  toytes  heures.  Et  paree  s'il  y  a  en  la  femme 
quelque  faute,  le  marj  la^doit  premier  cognoiftre,  &  l*ayant  apper- 
ceuë,  la  doit  cörriger  &  y  remedier.  Que  s'il  ne  le  veut  faire,  Ton 
le  doit  laifferla,puis  qu'il  levcut  ainfi,  &a  cefte  caufe  je  dy  qu'une 
4es  grands  offenccs  que  Ton  faiv5t  a  Dku,  eft  de  mettre  en  diffen- 

tion 


17 

tton  1c  marj  &  la  femme.  Car  fi  1'on  volt  quelque  faute  au  marj^ou 
en  la  femme,  nous  avons  licence  de  les  ardvifer,  mais  non  pas  de  les 
mettre  en  facherie. 

Dontacefteraifon  font  repris  main&esfois  les  marjs  qui  don- 
nent  credit  aux  parolles  des  ferviteurs,  voifins,  ou  autres,  lefquels 
föus  couleur  d'amitié3leur  feront  quelque  mauvais  rapport  de  leurs 
femmes,  ce  qu'ils  nedoivent  aucunement  croire.  Carpoffible 
font  ils  plus  celapar  quelque  haine  3  que  pour  lezele  qu'ils  ont 
a  fon  honneur.  Au  mojen  dequoy  1'on  doit  fuir  telles  accoinftan- 
ccs,  &  mefinement  s'efloigncr  d'un  tas  d'hommes  cauts,  &  rufez, 
lefquels  pour  parvenira  leurs  defleins,  prendront  amitié  au  marj, 
afin  d'avoir  entree  plus  feure  avec  fa  femme.  11  eft  toutesfois  per- 
mis a  la  femme  d'aymer  fbn  voifia,  &  1'amy  &  parent  de  fon  marj, 
mais  non  pas  d'avoir  avec  eux  trop  grande  familiarité,  &  privauté: 
car  le  proverbe  en  eft  vulgaire  que  frej$&  &  la  femme  fe  peuvent 
monHrer ,  &  non  pas  pre/Ier.  Donc  fi  au  marj  iürvient  quelque 
fafcherie,  ou  deshonneur,  pour  avoir  amené  quelcun  en  fa  mai- 
fon5  lequel  a  prins  trop  grande  familiarité  a  fa  femme,  il  doit  dou- 
loir  pluftoft  defoy  mefme  qui  1'amena  ,  &  non  pas  de  fa  femme 
qui  broncha. 

Que  les  femrncs  martees  doivent  mettre  la  mam  par  tout 

en  leur  mefmge. 

Semblablement  eft  tref  neceffaire  que  la  femme  marice  appren- 
ne  &  fi;ache  faire  main&es  chofès  neceffaires  a  un  mefhage  :  car 
cela  leur  eft  a  elles  foulagcment ,  &  grand  contentement  a  leurs 
marjs.  Et  a  cefte  caufe  Suctone  Tranquile  dió^que  1'Empereur  Au- 
gufte  commanda  de  füre  apprendrc  a  fes  filles  tous  les  offices,  avec 
lefquels  une  femme  fe  peut  entretenir,  &  dequoy  elle  fè  peut  hon- 
neftement  eftimer.  Si  que  tout  ce quellcs portojent  deffus  elles, 
elles  mefmes  Pavojent  fillé,  tiffu,  &  coufu. 

Donc  pour  riche  &  eftirnée  que  foit  une  femme,  auffibien  luy 
fiet  il  une  quenouille  ala  ceinéture,  qu'augentil-homine  1'efpée, 
&  au  Prcftre  1'cftole.  Tarqum  Colatin  marj  de  la  belle  &  chafte 
Lucrece,  eftantaucampdesllomainsdevantla  ville  Ardée,  fou- 
poit  un  jour  avec  les  Princes  &  Seigneurs ,  le  propos  fut  mis  fus  a 

5    d  ij  1'hon- 


28 

1'honneur  des  dames.,  chaf  un  Iouë  fa  femme  par  fus  les  autres,  le 
debat,  efchauffe,  &  le  propos  bien  en  train  5  Colatin  va  dire:  quel 
befoing  eft-H  de  tant  de  parolles  ?  en  peu  de  temps  on  peut  f^avoir 
de  combien  ma  Lucrece  furpaffe  les  autres . 

Ils  piquent  jufques  a  Rome,  trouvent  les  belles  filles  du  Roy  & 
autres  Dames  Romaines  en  jeux,  bancquets,  danfes,  pompes5  & 
toutes  diffolutions.  Puis  vont  en  Colace,  ou  trouvent  Lucrece  de 
nuift  bien  tard  occupée  en  ouvrage  de  laine,  au  milieu  de  fes  fer- 
vantes  :  chacune  aufli  occupée  a  fa  tafchc.  Doncques  fi  Ion  me 
veut  dire  qu'és  nobles  eft  a  mefprifer  s'empefcher  de  chofes  fi  baf- 
fes :  A  cecy  je  refponds  que  la  femme  de  bien  ne  fè  doit  pas  moins 
eftimerde  travailler  dedans  fa  maifon  :  ainselledoitavoirhonte 
de  rien  faire.  Paree  que  1'honneur  d'une  femme  ou  d'une  dame 
neconfifte  pas  a  eftre  afïïfè  fins  rien  faire,  mais  pluftoft  a  eftre  oc- 
cupée. Et  pource,  fi  maindes  dames  vouluffent  faire  le  femblable 
que  la  chafte  Lücrece,  ellesferojent  exemptes  des  mauvais  repro- 
ches,  &  fi  ne  verrions  fi  grand  nombre  trotter  par  les  mes  ,  cher- 
chant  a  fe  perdre  :  car  il  n'y  a  fi  mortel  ennemy  de  chafteté,  que 
ceft  oyfiveté. 

Or3pour  Dieu5diftes  moy3  une  femme  qui  eft  jeune^faine^libre, 
belle^deliberée,  &  qui  demeure  lans  rien  faire  en  (a  maifon,  qu'eft 
ce  qu'elle  peut  penfer,  eftant  affifè  fur  un  carreau,  a  grand  loifir?  ce 
qu'elle  peult  faire,cfb>  fe  mettre  a  excogiter  quelle  forme  &  manie- 
re  tiendra  pour  fè  mettre  en  liberté ,  &  pour  fè  perdre  ,  tellement 
qu'elle  donne  a  entendre  au  monde  qu'elle  eftbonnc,  &  d'autre 
part  quelle  accompliffe  fes  defirs.  O  quelplaifir,  &  contentement 
eft  au  marj  veoir  fa  femme  leuer  de  bon  matin,  &  a  demy  habillée, 
qu'elle  met  en  befbigne  fbn  train,  faifant  leuer  fes  enfans ,  les  en- 
vojant  a  l'efcolle,  envoyant  fes  variets  aux  champs,  &  elle  avec  fes, 
chambrieres  s'cmployer  au  refte  du  metiiage.  Que  je  ne  penfe  pas 
que  le  marj  foit  fi  defpourveu  d'entendement ,  qu'il  n'ayme  plus 
veoir  fa  femme  empefchée  lefamedy  a  plier  &  mettre  a  point  les 
linges  de  fa  maifon,  que  de  la  veoir  le  dimanchc  fe  diligenter  a  fe 
parer,  &  a  fè  firder  pour  eftre  veuë,  vous  alfeurant  que  je  n'eftime 
pas  trop  les  femmes  qui  en  leurs  maifons  ne  f^avent  faire  autrc 
chofe  que  de  fè  leuer  a  onze  heures ,  difner  a  douze,  &  devifer  la 
icfte  du  jour:  fi  qu'il  femble  a  veoir  que  telles  ae  fojent  nées  en  ce 

monde 


19 

rnonde  que  pour  boire3  manger,  dormir  &  parlcr.  Doncpoure- 
ftrc  unc  femme  bonne  3  importe  beaucoup  d'eftre  toufiours  occu- 
pée.  Car  la  femme  oyfive  eft  le  plus  fouvent  penfive.  Et  par  tant 
je  confeille  aux  dames,  &  femmes  d'honneur,  de  mettre  leurs  fil- 
les  a  quelque  honnefte  exercice:  ou  autrement  je  lesadvifè  que  de 
grandes  oyfivetez5  &  de  legers  penfemens  fourdront  de  mauvaifes 
befognes.  Priant  Dieu,  &c.  De  Granadc,  ce4.  de  May,,  1524. 

A  Lfoo  in  het  tweede  deel  van  het  voorgaende  werck 
rol.  5-6.  en  volgens,  mi  tfgaders  fol.  110.  en  daer  na,wort 
gehandelt  vande  fware  ongemacken  ,  diemen  dickmaei  fiet 
ontftaen  wanneer  vrouwen  door  oneenicheyt  ende  onver- 
dult  haer  van  hare  mans  ontrecken ;  ende  wederom  als  de 
mans  te  lang-duerigen  reyfe  aenvanghen,  ende  de  vrouwen 
alleen  laten  :  Soo  hebben  wy  goet  ghevonden  eenige  ghe- 
denck-weerdighe  exempelen,  die  niet  overal  te  vinden  en 
fijn,  voor  het  befluyt  van  dit  werck,  uyt  geloof-weerdighe 
fchrij  vers  hier  cortelickby  te  vougenj  over-weechtdefel- 
ve,  gunftige  Lefer,  en  vaert  wel. 

GREGORÏVS  RICHTER  VS 

GORLICIVS  Axiom.  oecon.  Z17. 
num.  5.  in  exemplis. 

mJT%  zAfilea  cum  crebrü  jurgijs  contentionibus  nutritus  mm  uxc- 
re  digladtaretm^uxor  wjwiamm  impatiens  a  rviro  aufugit  té 
Ltens  apudamicoSyeorum  opera  rvimmfibi  reconciliari  petijt. 
fort}  ijjdem  diebus  muiter  qmdam  in  Rheno  fuffocate  Ibidem  in 
ripam  ejïcitur  $  eodem  amïau  uefiita  quo  fugttiva  illa  muiter  j 
cümque  facies  jaxü  illift  &  contuja  minus  agnojci  pojf  >t ;  proti- 
nrn  conjetïwis  fttü  improba  plebs  hanc  ejfe  fugitivam  illam  mu- 

5-    d  iij  ■  lierern 


3° 

Iteretn  O*  a  marito  po  occijam  incerto  rtmore  clamkat.  Magiflrt- 
tus  non  ptü  proVtdus  fugitiva  mant urn  parrktdij  re  urn  agit>  qtd 
torment ü  excmciatujj  faitws  qmd  non  patrarat  patrajfe  p  fajfiu 
cHy  &  ut  parrkida  cmdeli  ppplkio  affeBm  efi .  Tertio  deinde  die 
uxor  pugiüva  redit  pp  uïro  reconciltatum  >  qaern  ut  parrkidam 
falfo  jndiao  inpntem  condemnatum  ejf  ?  cognoyit  >  ploralunda  cum 
magno  clamore  ac  eyAatu  in  curiim  irmmpit  >  <uni  pi  innocen- 
tiam  tefiatur  >  judices  injufiittx  wpmultt  $  pd  lüi  pero  rigor em  & 
judkij  practpitatïonem  da,mnmtes>  quem ptü  pntentijs  perdideunt 
njotü  imnvom  reyccare  hand  poter  ant . 


Me.  IAQVES  DE  M  ONT  HO- 

LON  aux  Arrefts  de  la  Courc. 
oArreH,  124* 

'y'Ne  femme,  fon  marj  ayant  efté  trois  ou  quatrc  ans  ablent,  ha- 
bite  avec  un  autre  homme,  duquel  elle  a  des  enfans  (bubs  pro- 
m^fle  de  mariage  de  futuro  ,  vivants  enfemble  fept  ou  huit  ans,  le 
marj  revient  depuis  ,  il  eft  feulement  huid  jours  avec  fa  femme,  & 
meurt  •  la  femme  vit  encorequelque  temps  avecfon  didfecond 
marj,  ont  des  enfans  tant  devant,  que  depuis  Ie  retour  du  marj .  la 
femme  meurt .  un  fien  neveu  pretend  tous  fes  biens,  n'ayant  (di-> 
foit  il)  le  (ècond  pretendu  mariage  efté  autre  chofe  qu'un  concubi- 
nage,  la  femme  n'ayant  attendu  que  trois  ans  1'abfènce  de  fon  ma- 
rj, au  lieu  qu'elle  devoit  attendre  jufquesatant  qu'elle  avoitaf- 
feurance  de  la  mort,  &  certnm  nuncium  c.  in  prafexttide  Sponpilib* 
#uth.  hodïe  C.  de  Rcpud. 

Au  contraire  difojent  les  enfans,  que  la  mereavoit  attendu  au- 
tant  de  temps  qu  elle  eftoit  en  bonne  foy ,  y  ayant  eu  grande  va- 
riation  furie  temps  que  la  femme  doit  attendre  fon  marj,  qu'e- 
ftant  en  un  village  elle  ne  pouvoit  Ijavoir  ce  qui  en  eftoit  refblu 
parles  Conftitutions  Civiles  &  Canoniques  .  qu'elle  avoit  vefcu 

trente 


V 

trcntc  ans  avecle  dernier,  qu'ils  ne  pouvojent  apres  fi  long  temps 
eftre  deckirécs  illegitimes.  quc  par  deux  arrefts  celebres,  1'un  don- 
néau  Parlement  de  Tholoufe,  1'autre  donné  en  ce  Parlement  a 
la  Tournelle,  encore  que  ronavoitcondemnélefecond  marj  aux 
galeres  comme  adultere,  neantmoins  on  avoit  lesenfans  decla- 
rés  lcgitimes .  Par  fentence  des  Prefideaux  de  Rion  le  neveu  a- 
voit  eite  debouté  de  fa  demande.  appell.  la  fentence  a  efté  niife  au 
neant,  en  emendant ;  les  biens  ont  efté  adjugez  au  neveu5  avec  re- 
ftitution  des  fruits,  &  le  manage  declaré  illegittime3&  contre  boa- 
nes moeurs. 


JE  A  N  PAPON,  au  Recueil  cics 

Arrefts  notables  des  couits  Souveraines 
de  FRANCE. 

nAa  livre  22,  tit.  addtefes  i$  fomica- 
t'tons.  9.  lArreft.  2  0  . 

AV  rapport  de  Monfieur  Corras,  Confciller  du  Roy  au  Par- 
lement de  Tholofe,  fut  donné  Arreft  audit  Parlement  le 
12.  de  September  1560.  fur  un  procés  &  cas  advenu  :  du- 
qucl  le  difcours  eft  long,  &  le  faid  cftrangc.  Au  Diocefede 
Rieux  5  &  lieu  d'Artigat  en  Gafcongne-,  Martin  Guerre.,  jeune 
horame.  &  Bemande  de  Rols.,  enlemble  mariez ,  s'entretiennent 
neuf  ou  dix  ans  5  &  jufqu'a  ce  que  ledit  Martin,  pour  quelque 
bied  prins  és  greniers,  &  contre  ie  gré  de  fbn  pere3  laiffe  le  lieu3 
fa  femme-,  &  un  fils  nommé  Sanxy,  pour  eviter  le  courroux  de  fon 
pere5  qui  faid  fèmblant  de  s'en  reffentir.  U  demcure  huid:  ans  ab- 
lentau  fervice  du  Roy  3  pour  les  dernieres  guerres ,  accompagné 
(comme  eft  vray-femblable)  d'un  foldat  nommé  Arnoud  du 
Tilh,  dit  Paillette,  du  lieu  de  Sagias.  A  la  fin  de  huid:  ans.,  fè  pre- 
fente  ledit  Arnoud  a  ladidre  Bemande,  &  és  focurSj  bcaux  freres, 
oncles ,  &  parens  de  Martin  Guerre  a  Artigat,  fe  dit  &  nomrae 
Martin  Guerre.  Eft  auifi  vrayfemblable  que  ledit  Arnoud ,  com- 
pagnon foldat  dudit  Martin,  ie  vojant  d'un  coup  deboulct  privé 

5    d  iiij  d'unc 


3* 

d'une  jambe,  lc  creut  Sc  laiffo  ponr  mort,  &  vint  ceenper  fon  lietu 
les  grandesapparences  dereiTemblance,  avcc  infinis  propos  par- 
ticuliers  dont  il  aflTeuroit  fon  mtention,  propolant  enfeignes  & 
memoires  de  routes  chofes  vcnans  a  ceftc  fin,  le  font  recognoiftre 
&  recevoirpour  tel,  &notamment  paria  femme:  delaquelle  ila- 
bufe  en  eet  erreur  &  faufle  converfation  trois  ans,  dont  font  pro- 
duits deux  enfans,  defquels  1'un  meurt,  &  I'autre  demeure,  qui  e(t 
unc  fille.  Aduint  que  Pierre  Guerrc,  oncle  de  Martin ,  &  eet  Ar- 
noud  faux  marj  fe  brouillent  de  quelques  procés  ,  pour  raifon  des 
biens  de  Martin:  fur  lefquels  peu  a  peu  s'efchauffent  fi  avant,  qu'ils 
font  faiefts  capitaux  ennemis  .  Pierre  Guerre  par  ia  diligence  def- 
couvre  Timpofture,  fait  prendre  le  faiói:  afa  nicpee  ladióle  Bertran- 
de,  qui  Cc  recognoift,  Sc  fe  rend  plaintive.  L'on  informe.  Arnoud 
eft  (èrrc,  fon  procés  luy  eft  faiéh  mais  c'eft  d'une  fa^on  que  les  Iu- 
ges  qui  1'avojent  en  main,  fans  ce  que  Ie  retour  de  Martin  Guerre 
leua  les  difficultez  qui  les  retenojent,  en  ferojent  encores  la.  i/ac- 
cufé  ouy,  tant  par  le  Iuge  de  Rieux,  que  par  MefTieurs  dc  fa  Cour 
de  Tholofc,  du  nom,  aage,  eftat,  pays,  pere,  merc,  freres,  focurs, 
&  autres  parens  de  Martin  Guerre,  de  lanourriture  enjeunelfe, 
de  i'an,  mois,jour,  folennité,  aflemblce  des  nopces  de  ladifte  Ber- 
trande,  des  pere,  mere,  &  parens  d'icellc,  de  la  fa^on  dont  le  ma- 
riage  fut  traiólé,  des  perfonnes  qui  y  eftojent ,  des  veftemens  nup- 
tiaux,  duPreftre  qui  les  efpoufa,  des  aólesparticuliers  intervenus 
tant  avant  qu'apres  ledit  mariage,  des  perfonnes  qui  fur  la  minuict 
les  allerent  trouver  au  liét ,  du  jeune  enfant  Sanxy  Guerre,  dupur 
qu'il  nafquit,  de  la  caufe  de  fon  ablènee,  du  chcniin  oü  il  pafla,  des 
perfonnes  qu'il  trouva ,  des  propos  tenus  a  aucuns  des  lieux  ou  il 
eft  durant  ladifte  ablènee,  tant  en  Efpagne  qu'en  France,  avec  lef- 
quels il  a  frequenté:    Refpond  en  tour  &  par  tout  pertinemment, 
pour  conclurre,  &  faire  croire  qu'il  eft  Martin  Guerre,  non  autre. 
Separément  eft  enquifè  ladióte  Bertrande  fur  le  tout  i  qui  refpond 
de  mefines  fans  difference.  Adjoufte  feulement  que  pour  les  neuf 
premiers  ans  de  leur  mariage ,  ils  furent  empefchez  de  le  confom- 
mer  charnellement,  &  qu'elle  creut  qu'üs  fuffent  enforcelez,  qu'a 
la  fin  des  neuf  ans  ils  furent  confcülez  fon  marj  &  elle  ,  de  faire 
chofe  confiftant  en  plufieurs  ceremonies,  qu'elle  paiticularife 
qu'ils  fireivt,  &  dont  ils  furent  deflbrcelez  :  qu  incontinent  apres 

elle 


33 

elle  concern:  Ie  fufhommê  Sanxy  Cuerre.  Sutquoy  ledit  accu- 
fè  reprins,  &  ouy,  pour  autant  qu'il  n'en  avoit  parlé,  refponcf 
lür  toutes  les  particularitez  d'une  con/ormitè  fi  grande,  qu'il 
eftoit  impofïible  aux  Iuges  d'avoir  opinion  que  1'accufé  ne  fuft 
Martin  Guerre.  Ladióte  Bertrande  encores  enquifèfurfon  er- 
reur,  declare  que  du  commencement  que  1'accufé  fe  prefenta  a 
clle5elle  ne  fut  vaincuë  ny  deceuë,de  la  grande  affeftion  qu'  el- 
Ie  pouvoit  avoir  d'ouyr  nouvelles  de  fon  marj,  &  de  recouvrer 
fa  prefencc,  mais  qu  il  luy  donna  particuliere  declaration  d'in- 
finis  petits  propos,  &  faits  fècrets  qui  font  ordinaires  entre  ma- 
rj &  femme,  qu'elle  recogneut  eftre  vrais  par  la  fbuvenancc 
certaine  qu'ellc  en  avoit  oyant  lcdit  accufé  qui  en  parloit  au 
vray,  &  jufques  a  certainement  configner  les  jours,  heures, 
licux,  &  toutes  fortes  de  vrayes  enlèignes  dont  elle  eftoit  con- 
vaincuë,  &  non  gaignee  dc&fragilité  &legereté:  car  encores 
quel'onypeuft  trouver  apparence  de  quelque  diverfité  des 
perfonnes,  que  la  longue  abfènce  pouvoit  avoir  produit,  com- 
melors  que  Jon  marj  la  laifla,  il  n'avoit  point  de  barbe,&  eftoit 
fort  jeune,  &  a  prefent  qui!  pouvoit  eftre  aagétrentc-cinq  ans 
ou  environ,  &  par  ainfi  barbu.  Neantmoins  tels  propos  & 
a&es  qui  jamais  n'avojent  efté  ouys,  fceus,  ny  veus  par  autres 
que  fon  marj  &  elle,  dont  la  memoire  luy  eftoit  prefentee  par 
lcdit  acculè,  rafleurojent  probablement,  &  de  toutes  parts,  & 
ne  luy  permettojent  den  douter.  L'accufè par  le  menu iur  tous 
lefdits  poin&s  cautement  recherché  par  les  Iuges  expres,  &  en 
deliberation  dele  faire  varier  s'ileuft  efté  poffible,  afin  d'avoir 
la  verité,  y  latisfaiö,  que  chacun  croit  qu'il  eft  Martin  Guerre, 
&  que  Paccufation  eft  calomnicufe.  Ladi&e  Bertrande  eft  fe- 
queftree3  les  tefmoins  recollez  &  confrontez  a  1'accufé.  Fina- 
lement  font  ouys  ex  ofjicio  cent  &  cinquante  tefmoins  nommez 
par  ledit  accufé  fur  fes  juftifications  &  reproches.  Contre  1'ao- 
cufé  yaquarantecinq  tefmoins  qui  fouftiennent  qu'il  eft  Ar- 
naud  du  Tilh,  &  non  Martin  Guerre.  L'un  d'eux  nommé 
Carbon  Barran,  oncle  maternel  dudit  Arnaud  le  recognoift, 
&  le  voyant  alfis  fur  la  cellctte  de  la  vie ,  &  enferré ,  fe  print  a 
pleurer.  Autres  dcclarent  par  le  menu  les  differences  de  1'un 

5    e  &  de 


34 

&  de  1'autre,  pour  le  corfage,  membres /a^on  de  faire,  ffav  oir, 
&  langage.  Autres  a  qui  i'accufê  s'eft  defcouvert  le  chargent 
de  faux.  Deux  parient  dun  foldat  de  Roche  fort5qui  puis  na- 
gueres  paflant  par Artigat  s'ef  bahilïant  de  veoir  1'accufé  au  lieu 
de  Martin  Guerre,  dit  tout  haut  que  c'eftoit  un  trompeur,  & 
que  MartinGuerre  eftoit  en  Flandres3avec  une  jambe  de  bois, 
pour  un  coup  de  boulet  receu  a  la  journee  de  S.  Laurens,  de- 
van  tS.  Quentin.  Au  contraire,  de  cent  cinquante  tefmoins 
ouys  pour  ledit  Martin  Guerre,  en  y  avoit  trente  ou  quarante 
afleurans3que  1'accufé  eftoit  Martin  Guerre^dont  fix  eftojét  af- 
fïdez,  a  ff  avoir  quatre  foeurs3  &  deux  beaux  freres  dudit  Mar- 
tin3qui  le  fouftenojent  ainfi  par  grandcs  &  concluantes  raifons. 
Autres  plufieurs  parens  &  voifins  ayant  eftéaux  nopccs,  &  veu 
nourrir  Martin  Guerre  en  fon  enface3&apres3&  juiques  afon 
departement,alleguojent  tous  apparences  &  figncs  infaillibles, 
s'accordans  aux  relponfes  dudit  accufé.Prefque  tous  dient  que 
quand  1'accufé  fut  revenu  dernierement,il  falvoit  &  nommoit 
ceux  d' Artigat  par  noms  &  furnoms,&  a  ceux  qui  doutojét  de 
le  recognoiftre3  remettoit  en  memoire  certaines  choles  paiTees 
concernans  exprcfsément  ceux  a  qui  il  parloit^comme  de.dire: 
ne  te  louvient  il  pas  quand  nous  eftions  en  un  tel  lieu,  un  tel 
jour,  &  que  nous  tinfmes  tels  propos3oü  nous  filmcs  telle  cho. 
le,  dont  il  advint  ainfi.  Et  eft  icy  notable  que  de  mille  petits 
propos  &  aftes  fecrets,&  privez  intervenus  entre  Martin  Guer- 
re &  la  femme  de  nouveau  mariez3  il  ne  varia  jamais  d'un  lèul 
poinft,  ny  fc  dilcorda  d'avec  ladi&e  Bertrande ,  &  julqu'a  de- 
mander  les  habits  que  Martin  Guerre  avoit  laiffé,  &  le  lieu  oü 
ils  eftojentlors  de  fon  departement,  &  la  fa^on  d'iceux  au 
vray,  tellement  que  fondé  fur  le  tout  eft  trouvé  lans  difficulté 
Martin  Guerre,  Outre  plus(&  ce<;y  eft  fort  co nliderable) eftoit 
ladi&e  Bertrande  a  la  requefte  de  1'accufé  fommee  de  jurer,  li 
elle  ne  l^avoit  pas  bien  qu'il  eftoit  Martin  Guerre,  &  que  con- 
tre  fa  cófcience3&  gaignee  par  Pierre  Guerre  elle  s'eftoit  plain- 
te,  &  avoit  pafte  procuration  par  importunité  &  impreflion 
dudit  Pierre,  declarant  ledit  accule  en  failant  cefte  requefte, 
qu'il  vouloit  mourir  de  mille  morts  li  elle  le  juroit  autrement: 


tt 

&  fe  condamnoit  par  1c  ferment  de  fi  portie  3  laquelle  ne  vou- 
Iut,  ny  ola  jamais  jurer,  pour  les  grandes  ocerfions  qu'elle  a- 
voit  eu,  commc  cy-dcfTus  eft  dit,  3e  le  recognoiftre,  &  croire 
Martin  Guerre.  Autres  tefmoins  depofojent  de  la  conjuration 
&  entrep-  iie  de  Pierre  Guerre  pour  faire  mourir  ledit  accufe, 
&  jufques  aavoir  folicitéplufieurs  perfonnes  ,  &  mefïnes  la- 
dióte  Bertrande,  de  luy  aider,depuis  leur  haine.  Et  qu'au  para- 
vant  ledit  Pierre  avoit  toufiours  dit  que  l'accufé  eftoit  Martin 
Guerre  fon  nepvcu,  &  pour  tel  receu  &  recogneu.  Apres  tout, 
intervient  jugement  de  dernier  liipplice  donné  par  le  Iuge  de 
Rieux,  dont  i'accufe  eft  appellant  ,  &  conduit  au  Parlement  a 
Tholole,  oü  pour  efclaircir  le  faid:  trouvé  douteux  &  plein  dc 
difficultez,  par  Ordonnance  de  la  Cour  furent  ouys  I'accufe,  la 
femme,  Pierre  Guerre,  les  foeurs,  &  beaux  freres  de  Martin 
Guerre,  &  plufieurs  telmoins,  tant  contre  l'accufé,  que  pour 
la  juftification,  dont  lesluges  ne  furent  aucunement  relevez, 
maispluftoftcmpelchez,pourle  conflid  des  preuves,  indices, 
&  prefomptions:  tellement  que,  comme  ledit  fieur  rapporteur 
a  efcrit,  plufieurs  defditsluges  inclinojent  lors  a  1'innocence 
de  l'accufé,  voyans  la  conftance,  &  que  jamais  il  n'avoit  failly 
de  refpondre  certainement,  &  promptement  fatisfaire  atout, 
&  que  tous  ceux  qui  mieux  pouvojent  cognoiftre  Martin 
Guerre,  comme  fes  (beurs,  fes  beaux- freres,  &  voilïns,  alfeu- 
rojent  que  c'eftoit  1'accufé:  &  auffi  que  la  femme  n'en  vouloit 
jurer,  &  eftoit  gaignee  &  induiftepar  Pierre  Guerre:  joint  la 
faveur  de  I'enfant  nay  de  1'habitation  acculèe.  Tous  lc&eurs 
de  cefte  hiftoirenoteront  (crois-jc)  qu'il  eft  impoffible  tout 
cequcdelfus  eftrcadvenu  fans  mariage,  &  le  trouveront  ad- 
mi  ra  bic,  mais  auffi  fe  refoudront  a  la  providence  de  Dieu,  qui 
fit  venirlcs  chofès  a  la  cognoiflance  deverité,  &  mitles  lu- 
geshors  dutrouble  ou  ilseftojent,  ayans  la  poudre  auxycux 
par  les  preftiges  de  l'accufé.  II  permitque  lors  Martin  Guer- 
re vint  diïipagne  avec  la  jambe  de  bois,  qui  prefente  reque- 
ftealaCour,  tendant  a  fin  d'eftre  ouy,  qui  eft  interinee/ & 
auquel  eft  ordonné  de  tenir  1'Arreft  clos  en  la  maifon  du  Con- 
ciërge du  Palais,  II  eft  ouy,  &  apres  confronté  a  Paccufé,  $ 

5    e  ij  Pierre 


3* 

Pierre  Guerre  fononcle,  Bertrande  de  Rols  fa  femme,  a  fes 
quatre  foeurs,  deux  beaux  freres,  &  a  ceux  qui  avojent  dit  1'ac- 
cufe  eftre  Martin  Guerre.  L'accufe  voyant  Martin  Guerre,  nc 
seftonne  point:  mais  au  contraire  fe  fortifie  d'une  obltination 
fi  grande,  qu'il  veut  configner  la  perte  de  fa  vie,  sil  ne  faift 
preuve  que  cc  nouveau  venu  eft  un  beliftre,  aifronteur,  fuppo- 
le  &  acheté  {bus  main  par  Picrrc  Guerre.  Eft  notable  icy.,com- 
me  il  advient  fouvent,  que  verité  nc  peut  decliner  troubles,  & 
empefchemens,  que  les  deux  particulierement,  &  fèparément 
1'un  de  1'autre  enquis  fur  les  affaires  domeftiques,&  chofes  paC 
fees  en  la  maifon  de  Martin  Guerre  ,  &  entre  luy  &  fa  femme 
auparavant  fon  abfence,  tant  contenus  au  procés,  que  de  nou- 
veau appris  &  fceus.  Se  trouve  que  le  vray  Martin  Guerre  ne 
refpond  pas  fi  conftamment,  &  fi  bien  au  vray  que  faifoit  ce 
faulfaire.  Et  lors  combien  que  les  Iuges  y  vojent  defia  claire- 
ment,  fi  eft-ce  qu'ils  prindrent  tous  aneuree  opinion  de  la  ma- 
gie de  l'accufé.  Les  quatre  foeurs  1'une  apres  1'autre  feparément 
confrontees  recognoiffcnt  toutes  lans  varier  le  nouveau  venu 
pour  Martin  Guerre  leur  frere,  &  1'impofture  dont  elles  avo- 
jent efté  abufees  imprudemment,  &  lans  y  avoir  eu  fauife  in- 
tention  de  leur  part.  Les  beaux  freres  tout  ainfi.  Pareillement 
tous  les  autres  tefmoins  qui  avojent  depofe  que  l'accufé  eftoit 
Martin  Guerre.  La  femme  derniere  confrontee  audit  nouveau 
venu:  iceluyveu,  cognoiflant  que  c'eft  fon  vray  marj,  toute 
tremblante^  &  fondant  en  larmes,  lè  profterne  devant  luy,  & 
le  veut  embralfer,  luy  demandant  pardon,  fous  fes  apparentes 
excufes  de  1'impofture  dont  elle  avoit  efté  abufèe  avec  les  qua- 
tre belles  foeurs,  parens3  &alliez.  Lequel  nouveau  venu  a  la 
confrontation  de  fes  foeurs,  lerecognoilfins  ayant  ploré,  tint 
autre  contenance  devant  fa  femme,  &  fans  plorer  la  blafma  fort 
de  legereté  &  incontinence,  luy  propofant  que  tout  le  refte  nc 
pouvoit  mieux  cognoiftre  un  marj  que  la  femme,  &  1'accufant 
du  defaftre  ainfi  advenu  en  leur  maifon  &  entr'eux.  La  deffus 
Arreft  de  la  Cour,  dont  la  teneur  s'enfuit. 

Veu  le  procés  faiót  par  le  Iuge  de  Rieux  a  Arnaud  du  Tilh3 
ditPanfette>  foy  difant  Martin  Guerre^  prifonnier  en  la  Con- 

ciergeriQ* 


V 

tiergcrie,  &  appellant  dudit  Iuge?dit  a  efté,  que  la  Cour  a  mis 
&metl'appellation  dudit  du  Tilh,  &  ce  donr  eft  appellé  au 
neant.  Pour  punition,  &  reparationdeTimpofture,  fauffeté, 
fuppofition  de  noms,&  perfonne,  adultere,rapt,  (acrilege,  pla- 
ge,  larrecin,  &  autres  cas  par  ledit  du  Tilh  commis,  ref  ultans 
dudit  procés,la  Cour  Ta  condamné  &  condamne  a  faire  amen- 
de  honorable  au  devant  1'Eglife  du  lieu  d'Artigat,  &  illec  a  ge- 
noux  en  chemife,  tcfte  &  pieds  nuds,  ayant  la  hart  au  col,  & 
tenant  en  fes  mains  une  torche  de  cire  ardante,  demander  par- 
don a  Dieu,au  Roy,  a  Iuftice,efdits  Martin  Guerre  &  de  Rols 
mariez.  Et  ce  fait,  fera  ledit  du  Tilh  delivré  és  mains  de  1'exe- 
cuteur  de  haute  Iuftice  ,  qui  luy  fera  faire  les  tours  par  les  ruës 
&  carrefours  accouftumez  dudit  lieu  d'Artigat :  &  la  hart  au 
col  1'amenera  au  devant  de  la  miifon  dudit  Martin  Guerre, 
pour  illec  en  unepotence,  qui  a  ces  fins  y  fera  dreflee  ,  eftre 
pendu  &  eftranglé,&  apres  fon  corps  bruflé.  Et  pour  certaines 
caufes  &  confiderations  a  ce  mouvans  ladivfïe  Cour,  elle  a  ad- 
jugé  &  adjuge  les  bicns  dudit  du  Tilh  ala  fille  procrée  de  luy 
&  de  ladite  de  Rols  ,  fous  pretexte  du  mariage  par  luy  fauffe- 
ment  pretendu  fuppofant  le  nom  êc  perfonne  dudit  Martin 
Guerre,  &  paree  mojen  decevani  la  ditede  Rols,  detraits  les 
frais  de  Iuftice.  Et  en  outre ,  a  mis  &  met  hors  de  procés  & 
inftance  lefdits  Martin  Guerre,  &  Bemande  de  Rols:  enfem- 
ble ledit  Pierre  Guerre,  oncle  dudit  Martin :&arenuoyé  &  re- 
nuoyeiceluy  du  Tilh  auditluge  de  Rieux  ,  pour  faire  mettre 
ce  prelent  Arreft  a  execution  fèlon  la  forme  &  teneur .  Pro- 
noncé  judiciellement  le  12.  jour  de  Septembre,  hm  1560. 

Cet  Arreft  eft  memorable  pour  le  fuiet  d'iceluy,  &  duquel 
le  lefteur  peut  comprendre  de  loy  la  gravité  pour  la  multipli- 
cation  des  crimes  dont  il  eft  compefe,  qui  font  fcpt  fpecifiez  & 
nommez  par  T Arreft:  comme  fauffetéde  nom,  fuppofition  de 
perfonne,  adultere,  rapt,  focrilege,  plage,  laf recin,  tous  qua- 
lifiez,&  de  grande  importancc,  veu  la  fin  qui  s'en  eft  enfüyvie. 
L'on  y  pourroitadjoufter  un  huiftiefme,  de  magie,  qui  peut 
eftre  cópris  paria  claufe  generale  de  1' Arreft,  &  autres  cas,  &c. 
Toutesfois  ne  s'en  trouve  rien  que  par  prefomption.  Chacun 

5    e  iij  defdits 


1* 

defdits  fept  crimes  eft  capital,a  ff avoir  premier,  Ia  faufleté  de  la 
mutation  du  nom,  qui  eft  cotté  par  XzAoy^falfinomï/ju.ff.adleg. 
CorneLde falf&c  notammcnt  quand  telle  chofe  eft  faifte  par  dol, 
&  au  dommage  d'autruy.  Autrement,  0 perinnocextem^x  levu 
tate^fne  dolo  id fiat, fine periculo  ejl>  l.  una.  C.  de  rxut.  nomi  7.  La  pei- 
ne  ordinaire  du  crime  de  faux  eft  la  mort  naturelle  par  la  loy 
ancienne,  qui  eftoit  de  les  precipiter  du  haut  d'un  roe  en  bas, 
&  la  mort  civile  par  la  loy  nouvelle,  /.  i .  § ,f.  de falf.  Le  fecond 
eft  la  fuppofition  de  perfonne,  qui  eft  efpece  de  faux,  &  digne 
de  griefue  animadverfion,  L  qui  fe  pro  milite  gefsit.iilo,  tit.  Lc 
tiers  eft  1'adultere,  duquel  la  peine  eft  differente  fclon  les  lieux 
&  temps.  Du  premier  aage  les  adulreres  ont  efté  lapidez.  A- 
pres,  du  temps  d'Ozee,  au  chap.7.  ont  efté  adjugez  au  feu.  Om- 
nes  adulterantes,  incjuit,  tanquam  clibanusfuccenfus.  Ce  qui  eft  con- 
firmé  par  1' Apocalyple,  chap.2 1 .  Erit  pars  eorum  in ftagno  \  fuL 
phure^  &  ig&ê  ardentï.  La  loy  civile  eft  venuë  depuis,dont  le  pre- 
mier  autheur  a  efté  Iules  Cefar,apres  luy  Oftavius  fon  nepveu, 
qui  y  a  adjoufté:  mais  ^a  efté  que  1'addition  a  efté  par  luy  attri- 
buee  a  fon  oncle,  &  rien  a  luy.  Ledit  oncle  premier  autheur  ne 
fe  contenta  pas  de  faire  la  loy,  mais  1'executa  fevcrement  con^ 
tre  un  fien  domeftique,  qu'il  fïtpendre  &  eftrangler,  poura- 
voir  commis  adultere  avec  la  femme  d'un  Chevalier  de  Rome, 
encores  qu'il  n'y  euft  plainte  ny  denonciation.  Par  ainfi  eet 
Arreft,  tant  pour  la  forte  de  mort,  que  pour  le  feu,  eft  confor- 
me és  loix  du  Roy,  divines  &  humaines.  Eft  notable  la  deffus 
la  loy  quavis  i.Cod.de  adult.^t  quart  eft  le  rapt,.&  d'iccluy  la  loy 
eft  expreffe,  qui  c&tu.  ifa,  qui  mulierem  vacant  em  rapuit>  vel  nup- 
tam,  ultimo  fupplicio punitur.ff.  adlegem  lui.  de  vipub.  &  in  L  rapto- 
res.  Cod.  de  epifcop.  &  c^r»  Le  cinquiefme  eft  le  fecrilcge,  dont  la 
loy  quamvisz.  alafinparle,  ibi?  facrilegos  autem  nupturum gladio 
punirioportet.  Le  fixiefme  eft,  plagij ' crimen,  qui  fe  commet  par 
retention  induë  d'un  perfónnage  eftant  en  la  puiffance  d'au- 
truy pour  en  abufer,  &  eft  lc  crime  public,  ex  Lfavia.  LpUgij. 
C.  ad  leg,  Tlau.  de plagiar.  &  eft  la  peine  de  dernier  lüpplice,  Lfin* 
ibi3fervu*,vel libertate  donatus  beflijsfubijciaturyingenuu4vero  gladiö 
emfumatur.il/om.  Le  feptiefme  eft  le  larrecin>  duquel  eft  parlé 


39 

in  Lfolkitaiores  dienarum  nuptkrum.ff.  de  extraordi.  crimimb. 

ElLE  A  ADIVGE  ET  ADIVGE  LES  BIENS   DVDIT  DV  THIL  A  LA 

fille  procreee  de  lvy.]  Cet  arreft  en  ceque  concerne  1'ad- 
*judication  des  biens  de  Arnaud  du  Thil,  fake  a  fa  fille  eft  fon- 
défurlabonnefoydelamere,  ainfi  que  remarque  M.  May- 
nard  livre  4.  de  fes  Queft.  chap.5.  &  eft  ledit  Arreft  conforme 
aun  autre  de  Paris,  donné  le  8.  jour  de  Mars  1547.  alleguépar 
Choppin  au  3 .  livre  de privi/eg.  rufHcor.-part^ .  cap.S.arttc.y.  par 
lequel  fut  adjugee  la  fucceffion  du  pere  aux  enfans :  mais  d'u- 
ne  fèconde  femme  du  vivant  de  Ia  première  :  pource  que  le 
pcre  eftoit  venu  d'autre  pays,  fe  marier  avec  la  feconde  fem- 
me, laquelle  ne  ffavoit  rien  du  premier  mariage.  [  Vo- 
yez  auflï  mes  Queftions  Notables,  queft.  17.  oü 
il  y  a  plufieurs  Arrefts  au  profit  des  enfans 
que  1'on  eftime  baftards. 


TAFEL 

Op  het  Chriftelijck  Huys-Wij£  meeft  alle  de  byfon 

derfte  dingen  daer  in  verhandelt, op  hacr  letter  aenwijfende. 
Het  eerfte  ghetal  beteyckent  het  Deel.  het  tweede 
het  blat .  de  letteren  a>  ende  b9  d  eerfte 
ofte  tweede  pag , 


ABigail,  een  fneegh  wijf3  wortge- 
prefen,  en  redenen  waerom, 
fol.  2.i8.a. 
A toon  wort  verheeft,  door  het  ghe- 
fichte  van  een  naeckte  vrouwe,  en 
wat  leer-ftuck  daer  uyt  te  trecken 
fy,  3.49. 
Adder-flang  fcheyt  van  haer  venijn  ter 
eeren  van  het  huwelick,       1 .23  .b. 
Adam  en  is  (fëifs  in  het  Paradijs)  niet 
ledich  ge  weeft,  2.i22.a. 
Adel  of  groote  Staet  en  behoort  de 
vrouwen  niet  af  te  trecken  van  hacr 
kint  te  foogen,  3 .47. 

Aenmaninge  tot  alle  voochden  om  int 
hefteden  van  hare  weefen  gheen  ey- 
gen  baet-fouckinge  te  plegen,  1 .7.3 
Aenfpraecke  tot  alle  weefen  om  danck- 
baer  te  welen  aen  Voochden  die  fich 
wel  gequeten  hebben  in  het  beleyt 
haerder  voochdye,  r.^.b 
Aelmoefien  geven,  2.p4«a 
Aenfprake  tot  dé  bruydegom  over  def- 
lelïs  plichten  tegens  de bruyt,  1 .2p.a 
Aenfpraeckc  des  bruydegoms  tot  de 
bruyt  in haer eerfte  by-een-komftc, 

i.33.b 

Af-beelt  ofte  fchilderye  van  yemant 
hoe  tot  de  leere  der  feden  ènde  tot 


yders  ftichtingc  gebruyekt  kan  wer- 
den, 4.6 

Agaeth,  en  wat  leer-ftuck  daer  uyt  tc 
trecken,  i.ip.b 

LsfgoodWffe  n?akcth  a  goed  huf-band,  En- 
gels fpreeckwoort ,  2 .3  <5.b. 

Alle  vuyl  ghefpuys  is  genegen  om  fich 
te  wreken,  2.%6.h 

Allefonden  fijn  teghen  te  ftaen,  maer 
onkuyfche  luft  is  te  vlieden,  2. lop.b 

Alle  gedierten  foogen  haer  eygen jon- 
gens, \  3.43 

Alle  aert-gewaffèn  voeden  haer  vrucht 
diefè  draeghen  tot  haer  volle  rijpte 

toe,  3-44 
Alle  dingen  wijfèn  de  menfehen  haren 

eyghen  ondergang  aeri,  4. 4 

Als  het  wijf  walt  foo  krijght  de  man 

niet  een  goet  woort,  2.78.b 
Amethyft  wat  beteyckent  als  de  felvc 

gevonden  wort  onder  de  bruytsju- 

weelen,  i.ip.b 
Ammelaken  en  fèrvette  en  ander  lij n- 

waet  wel  te  connen  handelen,  is  een 

goede  öeffeninghe  van  de  vrouwen, 

2.i2i.a 

Annem  en  main7  homeur  en  njain .  flans 
Ipreeckwoort,  1 . 21  .a 

Antwoorde  vande  bruyt  op  de  aen- 

f  *  fpraecke 


VAVEL. 


fpraccke  des  bruydegoms  op  hare 
eerfte  by-een-komfte,  i  .34.3 

Andromache  geprefen  om  haer  na  den 
aert  van  haren  man  Hefror  ghevou- 
chelick  geftelt  te  hebben,      %k b.a 

Anna  Maria  fchuermans  fpnderlingh 
begaefde  jonckvrouwe  in  talen  en 
verfcheyde  konften  geoeffent^.^.a 

Anna  Roemers  en  haren  lof  2.48.  item 

2.i2i.a 

Apen,  meir-katten,  honden  en  dierge- 
lijcke  gedierten  en  dienen  niet  veel 
gehandelt  ofte  aengeficn  by  jonghe 
vrouwen,  3.24 
Apen  lieven  haer  jongen  fottelick,  3.66 
Arenden  fijn  wonder  hart  over  een 
van  hare  jongens,  en  leer-ftuck  daer 
uyt  getogen,  3.71 

Bedenckinghe  die  een  toc-comende 
bruy  t  behoort  te  hebben,  3  .b 

Bef/a  moglie  maifenza  doglie,  q,a, 
Bruy ts  lij waet  ende  deffelfs  beduydin- 
ghe,  22. a 

Bruyt  hoe  haer  te  dragen,  22.a.b 
Bruyloft  een  martvande  onghehoude, 

22.a 

Bruyts  ghedachten  hoedanich  wefèn 

moeten  22.b 
Bruyts  gunfte  over  den  bruydegom 

hoeverre  gaen  mach,  2j.b 
Bruydegom  wat  macht  over  de  bruy t 

heeft,  26.a 
Bruyt  ghetrout  ende  niet  beflapen  of 

voor  vrouwe  gerekent  wort,    28  .a 


Bruyt  wat  aenden  bruydegom  ver- 
mach  te  weygeren  ende  hoe  langhe 

28.b 

Bruyloft-feeft  hoedanich  de  befte  29.% 
Beduydinghe  opte  kroonen  vande 
bruyt,  3o.b 
Bruyts  hof  wat  beduy t,en  waer  van  ge- 
fproten,  32.3 
Bruyt  als  met  gewelt  en  tegen  danck  in 
haer  kamerghebracht  waer  van  fijn 
ooripronck  heeft,*  33-a 
By-een- komftc  van  bruyt  ende  bruy- 
degom, 33-b 
Bedenckinghe  tot  trooft  vande  vrou- 
wen indienfe  van  haren  man  ghefia- 
gen  worden,  2.67.b 
Bedaechde  huys-moeder  wat  behulp 
haren  man  kan  doen,  4.27 
Bedenckinge  hoedanich  een  out  men- 


fche  behoort  te  weiên. 


4.40 


BcgravenifTe  vande  .vrouwe  moet  fijn 
in  het  graf  van  haren  man  ten  fy  de 
felve  anders  by  uyterfte  wille  heeft 
gelaft,  4.45 

Bruyt  heeft  naer  den  tweeden  nacht 
dicker  hals,  en  waerom  2.1  .a 

Begintfelen  fijn  moeyelick,       2 .1 2  .b 

Behulp-middelen  om  niet  gram  te 
worden,  2.2ó.b 

Behulp-middelen  om  aiïmengram  is 
gheworden  de  gramfchap  te  konnen 
betoomen,  -  2.29M 

Behulp-middelen  om  een  fedich  en 
ftil  gemoet  te  becomen,  2.34^ 

Boomen  en  dierghelijcke  gewaflen  er- 
kennen het  mannelick  voor-recht, 

2.51. a 
whm 


TAFEL. 


Bonne  vievere  cr  mcre  oublie  Frans  ipreec- 
woort, .  2.5p.b 
Borgen  endc  teborgetekoopen  inde 
huys-houdinge  mifprijfelick^  2. 10 1  .a 
Boden  ende bericht  optefelve  2.102 
Buyten  reyfèn,  2.iop.a.b 
Buytens  huys  te  fijn  enveeltereyfen 
forgelick  voor  maechden  en  vrou- 
wen, 2.m.a 
Behulp-middelen  teghens  yver-fucht, 

2.ii4.a 

Boucken  die  dei  tel  fijn  voor  vrouwen 
te  mijden,  2.i22.a 

Beeften  die  aende  menfehen  ahenees- 
kruyden  gheopenbaert  hebben,  2. 

126. b 

Buylen  die  de  kinderen  vallen  te  ghe- 
nefen,  2.1 28. b 

Buyckioopteftremnien,        2.1 28.  b 

Brant  te  genefen  ibid. 

Blancketfel  verboden,  2.1 30.  a 

Belarminus  meynt  dat  mans  van  mans 
beftghedient  konnen  worden  in  al- 
les, het  kinder-teelen  alleen  uytge- 
fondert,  2.13  i.b 

By-wooninghe  van  man  en  vrouwe  of 
fondichis,  3  .i<5 

Bequaemfte  tijt  tot  kinder-teelinghe 


22 


welcke  fy 

Boefems  en  borften  en  fijn  de  vrouwen 
van  Gode  niet  ghegheven  alleen  tot 
cierfel  van  het  lijf,  maer  om  haer 
vrucht' te  foogen,  3 .43 

£efchrijvinghe  van  een  goet  voefter- 
wijf,  3.57 

Borften  van  een  goet  voefter- wijf  hoe- 
danich,  3.58 


5edencklnghe  die  te  hebben  is  by  ye- 
mant  die  fijn  kinders  ftraft        3 .68 

Zoomen  van  lang  leven  verre  boven  de 
menfehen,  3.7. 

boucken  ende  de  groote  genegentheyt 
tot  de  felve* dient  bepaelt  met  tijt  en 
plaetfe  ten  goede  van  een  vriende- 
licke  huys- vrouwe,  2.6o.a 

Het  bedde  is  de  ghenees-plaetfe  vande 
oneenicheyt,  cü  daerom  en  dienen 
daer  noyt  woorden  ghemaeckt  tuf- 
ichen  man  ende  vrouwe  als  in  vrien- 
ichap,  2.63.^ 


0 


Cierfel  vande  bruyt  ende  andere  vrou- 
wen hoedanich  het  befte,      \  21  .a 

Croonen  voorde  bruyt  waer  toe,  jo.b 

Clothildis  beweeght  Clovijs  haeren 
man  om  Chriften  te  worden,  2.ip.b 

Coriolanus  door  fijn  moeder  ende 
huys-vrouwe  verfoent  laet  af  van 
Romen  te  belegeren,  2.45^1 

Cupido  en  fijn  kintfheyt  befchreven 

2.55.a 

Cato  fèt  een  Raets-heer  van  fijnen  ftaet 
om  dat  hy  fijn  wijf  kufte  daer  fijn 
dochter  by  was,  2.6q.b 

Camil  dé  vrouwen  die  van  haer  mans 
geflagen  worden  om  na  te  volghen 
voorgeftelt,  2.67^ 

Camil  gheduyt  tot  leere  der  feden, 

2.125.3 

Caracalla  waer  door  is  bewoghen  ge- 
weeft  fijn  ftief-moede&ten  wijvete 
nemen,  3 .49 

5    £  ij  Cupi- 


TAFEL. 


Cupido  waerombyde  poëten  en  fchil- 
ders  naeckt  afge Deelt,  3  49. 

T)'Y{ezr  Chrifliaen  Huygens  Secretaris  in 
fijn  leveil  vanden  Rade  van  State,ge- 
prefen  over  d'opvoedinge  fijner  kin- 
deren, .  3.(53. 

Cieraet  vande  vrouwen,         2.92. b. 

Cieraet  der  vrouwen  twelck  alleen  ge- 
bruyckt  wert  buytens  huys  en  is  niet 
voor  haren  man,  2.93^. 

Diamant  door  bocken-bloet  lacht  ge- 
maeckt,  *7-a. 

Diamant  hoe  tot  een  leer-ftucR  voor  de 
bruyt  dienen  kan,  17.K 

Dieren  erkennen  het  voor- recht  van- 
denman, 2.49.b. 

Diamanten  ghelooft  te  teelen  ende 
voort  te  fetten,  2.51. b. 

Dochters  dienen  vander  jeught  aenge- 
leyt  tot  de  huys-houdinge,   2.81  .b. 

Dronckenfchap,en  tot  drkické  yemant 
te  dwingen  tcgen-gefproken,2.82.b. 

Dienft-boden  en  onderrichtinge  voor 
defelve,  24074- 

Dina  Iacobs  dochter  gefchofïïert,  ende 
by  wat  gelegentheyt,        2.1 1 1  .a. 

Dcuchden  vande  vrouwen  of  dienftich 
is  gheweten  te  worden  onder  het 
volck,  2.ii2fca. 

Dichten  of  het  de  vrouwen  betaemt, 

2.I2I.b. 

De  dieren  hebben  aendemenfehen  veel 
medecijnen  geleert,  i.nó.b. 


ghens,  _  3.43; 

David  en  heeft  het  ghefichte  van  een 
naeckte  vrouwe  niet  konnen  weder- 


ftaen, 


3.49, 


Dronckenvoeftersgeenkinders  te  be- 
trouwen, 3.57. 

Droeve  voefters  geen  kinders  te  laten 
fogen,  3.57. 

Damoife/fe  efpoufwt  unroturier perdfano- 
kleffe,  2.K 

Droefheyt  over  fijn  ouderdom  eea 
quaet  teyeken,  4.1  r. 

Dadel-boom  kent  man  en  wijfin  fijn 
gedachte,  en  meer  van  delfelfs  won- 
derbaren aert,  2.5o.b. 

De  doot  is  den  waren  Chriflenen  een 
ingang  tot  het  leven,  4.157. 

De  doot  is  gelijck  Elias  wagen,  4.20. 

Doot  van  vrienden  ende  lieve  kinderen 
hoe  te  dragen,  4.28, 

Dwang  ghebruyekt  over  de  gaften  om 
die  te  doen  drincken>en  tegen  danck 
op  te  houden,  nu  cn  by  Homerum 
al  in  fijnen  tijt  teghen-ghelproken, 

2.82.K 

Dieren  door  dewelcke  de  menfehen 
geleert  worden,  4.5  8. 


Elephant  bidt  de  rijfende  fonne  aen,3  .a 
Efmeraude  ende  wat  leerftuck  daer  uyt 
tetrecken.  19.3. 
Engelen  Gods  ontrent  de  gene  die  be- 
hoorlickin  echten  ftaet  verfamelen, 

30. a. 


De  dieren  foghen  haer  cyghen  jon- 1  Eygenfchap  vanden  echten  ftaet,  p-a. 

i  pnte 


TAFEL. 


Ente  die  nieu  ge/leken  is  met  nieu-gc- 
houde  vergeleken,  2.6.2. 

Elephant  en  kan  gheen  witten  douck 
verdragen,  2.1 2.a. 

Evenaer  des  huwtlicx,  2-i  5  -b. 

Eyeren  met  beyeren  vergheleken  met 
het  huwelick,  2.1 y.b. 

Exempelen  van  treffelijckc  vrouwen 
die  hare  mannen  met  wijfheyt  heb- 
ben weten  teleyden,  2.ip.b. 

Exempel  van  twéé  gehoude  lieden  die 
noyt  in  het  openbacr  eenich  hart 
woort  tegens  malcanderen  gebruye- 
ten,  2.62.a. 

Ioffrou  Elifabetb  van  Valkenburch  des  Au- 
theurs  huyfvrouwe  geprefen52.88.b. 

item  2.122.I). 

Engelandt  geeft  groote  vryheyt  aende 
vrouwen,  2.92.3, 

Eten  ter  behóorlicker  ure  gereet  te  doé 
maeckenis  huyfelick,         2.1 00.  a. 

Enten  metten  bot,  ofce  metten  tack  is 
foete  vermakelickheyt,  2.i23.b. 

Een  Romeyns  jongheling  uyt  het  ghe- 
flachte  der  Grachen  doet  fijn  voe- 
fter  meer  eere  aen  als  fijn  moeder,  en 
reden  waerom,  34?. 

Exempels  van  menfehen  die  van  beeften 
opge voet  en  gefb  oght  fij  n,      3 . 5  5. 

Eli  wort  van  God  gheftraft  om  dat  hy 
fijn  fonen  niet  en  tuchtichde,   3 .66. 

Eeuwicheyt  te  bedencken  is  wonder- 
lick5  en  buyten  begrijp  der  men- 
fehen. 4.14. 

Eeuwige  vreucht  te  bedencken  gaet  al- 
le vreucht  te  boven,  4, 1 5 . 

Edelh#yt  van  de  vrouwe  en  moet  haer 


niet  mocdighcr  maken  tegens  haren 
man/choon  die  niet  edel  en  is3  4.70 


Femme  ejlant  accouhêe  combien  d  hem  es  l'en* 
fant  doit  eBre  fans  tetter,  3  43  • 

Femme  trotticre  rarement  bonne  mefnagere, 

2. 11 1.5- 

Femme  accouhêe  comment  doit  eBre  nourrie^ 
remifiivè,  3 . 43 . 

Femme  entachèe  de  quelque  vice  mtabk  m 
doit  allaióïer  fon  enfant^  3 .47 . 

Femme  ence'wte,  Ji  luy  arrhe  quelque  ckofe 
extraordinaire,  doit  mettre  ft  main  a  fon 
derrière,  3-39» 

Femme  grvffè  fi  doit  manger  force  codignac 

*  pour  avoir  enfans  de  bon  ejprit,      3 . 3  9 . 


G. 


Gebedt  een  noodich  bcginfel  vant  hu- 
welick, 2.a. 
God  de  borne  des  huwelicx,  2.a. 
Gebreken  en  breken  gheen  huwelick, 

3.a. 

Gelijckenilfe  vandéElephant  toegepaft 
eene  die  op  haer  trouwen  ftaet,  3  .b. 

Groot  onderfouck  opte  ghene  die  ye- 
mant  ten  huwelick  verlbucken,  4-a. 

Gemeenfchap  van  goederen  tuflehen 
jonghe  lieden  de  befte  huwelicklche 
voorwaerde,  8.a. 

Gedenck-weerdige  ende  droevige  ge- 
fchiedeniffe  veraorfaeckt  door  hey- 
melick  beloven,  io.a. 

5    f  üj  Ga- 


TAF 

Galant  frans  edelman  ende  deffelfs 
vryage  met  Rofette,  i  o  .b.c 

Groote  koften  vande  juweelen  mif- 
prcfen,  2i.a. 

Gefchicdeniffe  van  een  jonge  vrou  by 
een  voorighen  vryer  ghepoocht  om 
na  gefchildert  te  worden  ,  24-b 

Ghefchiedeniffe  vjmde  bruyt  inde  ar- 
men van  haren  bruydegom  ver- 
droncken,  2<5.a. 

Gebedt  vande  bruyt  eerfe  flapen  gaet, 

33-a- 

Genegentheyt  vande  man  dient  byde 
vrouwe  na-gefpoort,  2.p.b 

Gramme  lieden  te  verfchoonen  en  de 
redene  waerom,  2.37.b 

Ghefchiedeniffe  vande  Troyaenfche 
vrouwen  die  hare  vergramde  mans 
verfoenden,  2.3  8.a 

Gelijckeniffe  van  man  en  vrouwe  met 
twee  inenfchen-oogen,         2 .1 1  .a 

Gelijckeniffe  van  een  fpieghel  mette 
vrouwen,  2.n.a 

Geefticheyt  van  een  fnege  vrouwe  om 
een  gram  man  te  ftillen,        2.1 2,b 

Gelijckeuiffe  van  een  door-ghefneden 
flanghe  by  menfchen  ten  huwelicke 
genegen,  2.i4,a 

Geheym  en  diepe  verbinteniffe  in  het 
huwelick,  2.i4.b 

Gelijckeniffe  van  een  even-gheladen 
fchip  ofte  fchuyte  met  getroude  lie- 
den, 2.1 5. a 

GefchiedenifTe  vertoonende  de  trou- 
we die  de  man  de  vrouwe  fchuldich 
is,  2.22. a 

Grachus  fterf  voor  fijn  vrouwe  by  ey- 


E  L. 

gen  verkiefinge,  2.23.3 
Graf-fchriftvande  huys-vrouwe  Syl- 
vij  Materni  die  32.  jaer  by  hem  fon- 
dereenigé  twift  en  ftuerheyt  hadde 
gheleeft,  2.25.2 
Gramfchap  hoe  te  fchouwen,  2.26.3. 
Goede  vrouwe  vergeleken  by  veclder- 
hande  vande  befte  dinghen, 
Een  coop-vaerdy- fchip  vol  cofte- 

licke  waren. 
Een  kroone. 

Een  tuyn  om  den  hof,  een  vyghe- 
boom. 

by{  Een  gulde  kandelaer,en klare  lam- 
pe. 

Een  wijngaert  en  hare  rancken. 
.Een  ftille  zee,  ghefuyvert  gouty 
rijck  ghefteente,  fbnne,  Davids 
L    harpe&c.  2.30.3. 
Ghefchiedeniffe  van  een  vrouwe  tot 
Torde,  2.41.3 
Gefteenten  kennë  man  en  wijf,  2.5i.b 
Gebreecken  vande  vrouwen  felfs  fijn 
dienftich  voor  de  mans  alffe  recht 
ghevat  werden,  2 . 5  2  .b 

Ghefchiedeniffe  van  een  vrouwe  die 
van  haer  man  tot  haer  moeder  ghe- 
vluchrwas,  2.57.3 
Gaften  nooden  is  veel  vrouwen  tegen 
deborft,  2.74^ 
Ghefchiedeniffe  van  een  Schots  edel- 
man met  fijn  gemale,  2 .7 
Gaften  die  onverfiens  over  comen  hoe 
te  bejegenen,  2.8<5.a 
Gefbntheden  van  Princen  te  drincken, 
en  moet  geen  dwang  fijn  tot  dronc- 
kenfehap,  2.83.K 

Gaft- 


TAF 

Gaft-wetten,  2.8<5.b.  | 

Ghefchiedenifle  van  -een  liflrich  wijf 
ftreckende  om  moy  gekieet  te  gaen, 

2,5?5.a 

Ghefchenckcn  of  by  echte  vrouwen 
ontfangen  mogen  worden,  2.p6.b. 

Godes  vreefc  de  befte  regel  onder  de 
boden,  2.io4.b. 

Godes  lof  te  trecken  uyt  alle  fchep- 
fels,  2.224.a.b. 

Godinfonderheyt  voor  oogen  te  ne- 
men alfmen  medecijne  ghebruycken 
wilt,  en  niet  op  de  middelen  fich  te 
verlaten,  2.i2p.a 

God  in  dat  gheval  vooral  te  bidden, 

2.I2p.b 

Gheen  onbehoorlicke  ofte  in  Gods 
woort  verboden  middelen  te  ghe- 
bruycken om  ghelont  te  worden, 

2.130. a 

Groote,  oft  gheleerde  lieden  die  veel 
met  de  finnen  wercken,krijgen  dick- 
maels  botte  kinderen,  en  redenen 
waerom,  3«J4' 

GhefchiedenifTe  van  een  mifmaeckte 
vrouwe  die  een  wonder  Ichoon  kint 
baerde,  en  de  redenen  waer  door, 

3.25. 

GhefchiedenifTe  van  een  kint  by  een 
wolfinne  gefooght,  3.51. 

GefchiedenifTe  van  feker  kint  verlegen 
by  de  gene  aen  die  het  bevolen  was, 

3-57- 

Gelijckenifle  van  een  kint  in  s'moeders 
lichaem,  4.12. 

De  gebreken  der  menfehen  fijn  dien- 
fiich  om  malcanders  laft  te  leeren 


E  L. 

draghen,ende  de  menfehen  alfo  on- 
>  derlinge  te  oelfenen,  2.54.3. 
Gedierten  die  kleynengheringhefijn 
als  muggen,  maden,  motten,  mol- 
len, mieren,  muyfen,  waer  toe  ghe- 
^fchapen,  2.54.K 
Goede  maniere  van  doen  ghebruyekt 
tuffchen  twee  gebouwde  lieden  om 
noyt  voor  ende  int  by-wefen  van 
haer  ghefin  woorden  te  hebben, 

2.62.3. 

Gebreken  des  ouderdoms  hoe  tot  on- 
fen  voordeel  te  gébruyeken,  4.2^. 

Giericheyt  en  lofïicheyt  in  woorden 
twee  ghebreken  vanden  ouderdom 
inde  vrouwen,  en  hoe  die  te  over- 
winnen, 4«3°» 

Giericheyt  vande  oude  lieden  teghen- 
ghefproken,  4.3  x. 

Goederen  by  teftamente  vaft  te  maec- 
ken  of  geraden  is,  4.3 5. 

Gaften  die  ghenoot  fijn  tot  een  vrien- 
delickemaeltijttegensdanck  op  te 
houden  is  onvriendelick,  2.82.b. 

Gebedt  vanden  ftervenden  menfche, 

4.47. 

Gelijckeniffe  genomen  van  rijp  freuyt 
ende  ghepaft  op  het  af-fterven  van 
oude  lieden,  4.48. 

Gelijckeniffe  genomen  van  een  afghe- 
fnedenbloeme ghepaft  opeen  we- 
duwe, 4«54» 

Getuygeniffen  vande  Out-vaders  te- 
ghens  den  overdaet  van  het  drinc- 
ken,  2.83.3. 

Gefchiedeniffe  van  een  onvoorfichti- 
ghe  weduwe  die  haer  voor-kinde- 
5   f  iiij  ren 


TAFEL 


ten  befchonck  naer  belofte  met  ha- 
ren tweeden  man,  4.6J. 

H. 

Houwen  in  onlè  talegefeyt  huwelijc- 
ken  vermits  man  en  vrouwe  eens 
ghetrout  malcanderen  gheduerich 
houwen  moeten^  2.b. 

Huwelick  en  wort  door  gheenderley 
fiecktenofte  over-komende  gebre- 
ken vernieticht,  2.6. 

Huwelick  en  wort  niet  gemaeckt  voor 
een  fekeren  tijt,  gelijck  andere  con- 
traften^  maer  voor  het  gheheele  le- 
ven., 2.6. 

4]tf uwelijck  alfoo  ghenaemt  van  ms  ge- 
lijck, 4.a- 

Hoedanige  vryfter  te  verkiefen,  4.3. 

Huwelicx  goet  wanneer  te  betalen.,  6.a. 

«Huwelickfche  yoorwaerden5  j.b. 

Hcymelick  beloven  veeltijts  met  onge- 
luck  geeyndicht,  p.b. 

Huwelick  wanneer  volcomen,  28.a. 

Herte  dat  fijn  horens  heeft  laten  vallen 
verbercht  fich  als  befchaemt,  2.3 .b. 

Huwelick  is  een  recht  werek  der  lief- 
de, 2.15  a. 

Hoe  de  vrouwe  haren  man  vermanen 
moet  ende  wanneer,  2.18.3. 

Haeftighe  mans  die  gheen  reden  hoo- 
ren  en  willen  hoe  te  bejeghenen, 

2.2o.a. 

Huys-houdinghe  felden  fonder  twüt, 

2.24.^ 

Hoe  eclclder  hert,  hoe  buyehfamer 
hals,  2,4p#a. 


Hoe  een  vrouwe  haer  dragen  moet  in- 
dienfe  van  haer  man  geflagenwort, 

2.^4.a. 

Halcyenes,  vogels5  en  haer  neften32-7  j.a. 
Huys-oefFeninghe  byde  vrouwe  te  ple- 
ghen  in  hej;  af-wefèn  vanden  man, 

2.po.a. 

Hoe  verre  het  vrouwen-cieraet  gaen 
mach,  2.p3«b. 
Huys-vrouw  waerom  foo  ghenaemt, 

2.iio.b. 

Hoe  de  vrouwen  alle  klapmart  fchou- 
wen  konnen,  2.1  i4-b. 

Het  huys-ghefin  is  als  een  kleynko- 
ninckrijck,  2.115.3. 

Hovenieren  een  lofFelicke  oeffeninghe 
voorde  vrouwen/  2.i22.a. 

Me-vrou  we  Hortenfta.  del  Prato  weerdich. 
fte  gemacl  vairde  Heer  Pieter  Courten 
Ridder  Sec.  geprefen  van  hare  loffe- 
lijcke  ocffeninghe  ende  beficheyt, 

2.I23.b. 

Huyfelicke  medecijnen  teghens  ver- 
fcheyde  ongemacken,  2.128. 

Huwelick  heeft  drie  byfondere  eyn- 
den,  3.7. 

Hengtten  wat  byde  viffchers  ghenaemt 
wert,  3.5?. 

Honden  inden  arm  te  draghentekuf- 
fen  en  troutelen  &c.  is  iorghelijck 
voor kint-dragende  vrouwen,  3,24. 

Hondius  in  fijn  hof- wetten  te  ftrenghe 
tegens  fwangere  vrouwen,  .3.35?. 

Helene  nu  bedaeght  en  haer  klachte, 

4.5. 

Hemel  cnhemelfchelaecken,  4.14. 
Hoe  voordeel  te  trecken  uytte  gebre- 
ken 


TAFEL 


ken  des  ouderdom.,  4. 26.  1 

Hoe  fich  te  dragen  in  fieckten  ende  af- 
fkrven  van  vrienden  en  lieve  kinde- 
ren, 4.28. 

Hoe  een  out  menfche  fijnen  ftact  be- 
hoort te  overdencken3  4.40 . 

Hoe  fich  met  de  doot  gcmeenfaem  te 
maecken,  4.42. 

Huwelick  of  ftrijtfich  fy  met  een  geruft 
ende  God-faligh  leven,  ftet Voor-rede 

'  ĥ 

Tl  rïeït  bien  né,  qui  rïejl  bien  mariê^     2 .  b. 

Infolens  malum  beata  uxory  4.  a • 

luweelen  ende  beduydinghe  der  fel- 
ver,  iy.a. 

Iuweel-koffer  vande  bruyt  ende  wat 
leer-ftucken  daer  uyt  voor  haer  te 
trecken,  i7.b. 

loden  hadden  hare  bruyt  in  eygen  be- 
waringe,  28. b. 

lagers  die  meer  een  hont  als  haer  vrou- 
wen beminnen,  berifpt,       2 .60  .a. 

Ialofie  en  hare  befchrijvinge,  2.1 1 3. a. 

Iuftina  en  haer  deerlijck  eynde,  2. 

113. b. 

Ionck-vrouw  Iohanm  Coomm  Zeeu- 
fche  perel  ghenoemt,  en  waerom, 

2.I22.b. 

Inten  loiïelijcke  ende  foete  oeffenin- 
ghe,  2.123.3. 

Ionghe  vrouwen  vouchtet  wel  dat  iy 
hareboefèms  dccken,  alsly  tenby- 
wefen  van  eenich  manne-volck  haer 
kint  te  fuy gen  geven,  3.18. 

Ichneumon  (een  dier  alfoo  genaemt) 


moet  een  wijfje  ofte  een  manneke 
fijn,  nadat  het  fich  int  vechten  wel 
of  quaÜjck  ghedraghen  heeft,  2. 

4P.b. 

Ionghe  maeghden  te  trouwen  beft  om 
beter  te  paren,  1.4.3. 

Ieught  ende  hare  rancken  vluchtich  én- 
de  verganckelick,  4.21. 

In fletu folatium  Symbofam  vidua.      4. 54. 

Ionghe  weduwen  veel  op-lprake  on- 
derworpen, 4.55-. 

Ionghe  weduwen  moeten  haer  van 
alderhande  manne-volck  ontflaen 
dat  in  haren  dienft  was,  immers 
daer  mede.  niet  ghemeenfaem  te 
fijn,  4.5^ 

Iongher  man  te  trouwen  voor  een  we- 
duwe, ganfeh  fbrgelick,  4.62. 

laren  befchreven  die  bequaem  fijn  in 
man  en  vrouwe  om  t'fèmen  te  ver- 
fellen,  4.64. 

K. 

Korael,  fijn  beduydinghe  ;  en  wat 
leer-ftucken  daer  uyt  te  trecken, 

i8.a. 

Kroonen  voor  de  bruyt,  waer  toe  die- 
nen, 3o.b. 

Kinder-queeck  eyghen  aende  vrouwen 
ende  hoe  lange,  2.1  .b. 

Keucken  en  haer  gevolgh  de  vrouwen 
bevolen,  2.8i.a, 

Keucken  wetenfehap  by  groote  lieden 
eertijts  betracht.  2.8  i.b. 

Kuyf hey t  een  eygen  deucht  der  vrou- 
wen, 2.573.  a, 

5    §  Kruy- 


TAV 


E  L. 


Kruy den  die  weten  wat  haer  fchadelick 
of  dienftich  is,  2.127.!). 

Kawoerde  van  vreemden  aert,  2.127.3. 

Kinder-telea  met  den  ghebede  te  be- 
ginnen, 3-5- 

Kinder-telen  en  wort  niet  ghevordert 
door  onmatigheverfamelinge  met- 
te  vrouwe,  maer  door  het  tegendeel 
en  reden  waerom,  3.8. 

Kinderen  in  dronckenfchap  ofte  ande- 
re ongeftalte  geteelt  fijn  gemeenlick 
deelachtich  vande  felve  ghebreken, 

3-i3. 

Kinders  foo  veel  als  doenlickis,  eenpa- 
rich  op  te  voeden,  3.71. 

Kleederen  vande  vrouwen  en  cieraet 
buytens  huys  alleen  ghebruyckt,  en 
worden  niet  gedragen  tot  vrcuchde 
vande  mans,  2.93^. 

Kamer-faecken  en  wat  daeraen  kleeft, 
heymelick  ende  met  befcheydent- 
hey r  te  handelen,  3.17. 

Kinder-fucht  hoe  te  matigen,  3.34. 

Een  kint  by  een  feughe  opgevoet ,  van 
vreemden  aert,  3 .50. 

Een  kint  by  een  wolfinne  ghefooght5 

3.51. 

Kinders  door  fiioode  voefters  dickmael 
bedorven,  3.57. 

Kinders  hoe  op  te  voeden,  3.59. 

Kunften  te  leeren  aende  kinders  is  het 
fekerfte  inkomen  dat  haer  de  ouders 
na  laten  konnen,  3 .61 . 

Kinderen  aert  in  te  fïen  al  eer  die  yet  te 
leeren,  3.61. 

Kinders  fonder  hardicheyt  ende  dwang 
op  te  brengen,  3.65. 


Kinders  niet  te  ftraffen  als  met  een  koe- 
len fin  enbuyten  toorfte,  3-67. 

Kief  hey  t  int  eten  de  kinders  niet  aen  te 
gewennen,  3^9* 

Kinders  alfmen  gaften  noot  mede  aen 
de  tafel  te  fètten  fchadelick,     3 .69. 

Kinderen  vervaert  te  maken  met  fpo- 
kery  en  dierghelijcken  mis-prefen, 

3-70. 

Kinders  veel  te  prijfen  voor  vreemde 
lieden  ftaet  dwafelick,  3 .72. 

Kruyden,  boomen,  gommen,  ende 
dierghelijcken  fijn  al  meeft  manne- 
kens en  wijfjens,  2.52.K 

Kruyden  dat  mannekens  kruyden  zijn, 
bequaemlt  inde  medecijnen,  2. 5 1  .b. 

Keerfe  die  inde  pijpe  brant  vergeleken 
meteen  out  menfche,  4.38. 

Kinders  vermaent  op  het  verfcheyden 
van  vader  ofte  moeder,  4.45. 

Kinderen  die  na  rechten  voor  vader- 
loos gehouden  worden,  4.60, 

Kinderen  dienen  de  ouders  te  bewegen 
om  niet  te  hertrouwen,         4.7  3 . 

L. 

Lefle  voor  de  nieu-gehoude,  2 1  .a. 
Liefde  is  de  gront  vande  eenicheyt, 

2,2l.b. 

Liefde  vande  man  hoedanich  moet  we- 
fen  over  fijn  gefelfchap,  2.2o.b. 
Lywaet  en  het  ghebruyck  daer  van, 

-2.p2.b. 

Ledicheyt  en  is  gheen  vermaeck  voor 
een  rechtfehapen menfche,  2.1 22. b. 
Leer-ftucken  uytjen  Ijof  ontleent,  2. 

124.3. 
I^eer- 


TAV 

Leer-ftuck  van  het  fiieyen  ghenomen, 

2.125^ 

Leer-ftuck  van  het  Inten,  2.i2£.b. 
Leer-ftuck  vanden  moerbcfy~boom,2. 

125. b. 

Lifticheytvanfommighe  vrouwen  om 
inoy  ghekleet  te  gacn,  met  toeftaen 
felfs  van fparige  mans,  2.p5.a. 

Leenen  byde  ghebueren  ofte  vrienden 
vaneenigen  huys-ract  of  diergelijc- 
ke  te  myden  by  dc  jonghe  vrouwen, 

2.9p.a. 

Lorffen  en  borghen  (oock  van  kleyne 

dingen)  mis-prijfelick,  2.ioi.a. 
Luflen  vande  fwanghere  vrouwen  en 

hoefichdaerin  te  hebben,  3.38. 
Lam  by  een  geyte  ghefooght  krijght 

harder  wolle,  349- 
Leugen  en  hartneckicheyt  de  kinders 

voor  al  af  te  gewennen,  3.60. 
Latijnfchc  tale  hoe  by  kinders  gheleert 

kan  worden  fonder  fchole  gaen, 

3.64. 

m. 

Mar)  nohle  amoblit  la femme  roturttre,  2  ,b. 
Met  een  vryer  machmen  loven ,  met 
een  vryfter  moetmen  geven  hoe  te 


verflaen. 


6.a, 


Man  moet  eer  opftaen  als  de  vrouwe, 

2.i.a. 

Mans  die  alles  begrayen  willen,  be- 
tifpt,  2.2.a. 

Man  en  mach  gheen  vrouwe  kleeren 
dragen  noch  &c.  2.2.b. 

Mufijcke  vergheleken  met  het  huwe- 
lick,  2,i5.b. 


E  IX 

Maeltijt  hoe  te  fchicken^  2. 1 5  .b. 
Mans  vergaren5vrou  wen  fparen,2,i6.b. 
Man  moet  fijn  leven  ftellen  voor  fijn 

vrouwe,  2.23^. 
Man  en  moet  fich  niet  licht  bcmocyen 

met  de  pruyltjens  vande  vrouwen, 

2.40.3. 

Mans  voor-recht  bewefen  meeft  uyt 
alle  fchepfèlen,  2.47.3.!). 

Man  dient  de  vrouwe  fbetelick  met 
woorden  en  weder- woorden  te  on- 
derhouden, 2.61  ,a» 

Mans  die  haer  vrouwen  flaen,   2 .64.3. 

Mart-ganck,  2 . 87  .a. 

Mans  en  voucht  het  niet  op  haeren 
montte paffen,    2.88.a.  item  3.41. 

Mans  behooren  matich  in  haer  kleede- 
ren te  fijn^  om  de  vrouwen  totghe- 
lijcke  deucht  te  leyden,  2.^8.a* 

Meyfens  en  knechts  hoe  te  verkiefen 
en  wel  befiieren,  2.io2.a. 

Man  die  buyten  rcyft  hoe  fich  draghen 
moet,  2.io8.a. 

Man  dient  de  vrouwe  in  huyfelicke  fa- 
ken tot  fijnen  raet  te  nemen,  2.1 1 5  .b. 

Mans  die  geen  verftandich  wijf  enbe- 
geeren,  tegen- gefproken,  2.n6.a. 

Moerbefy-boom  de  wijfie  van  alle 
boomen,  2.125.K 

Medecijn-kruyden  dienen  byde  vrou- 
wen ghekent  ten  behouve  vant  ghe- 
fin,  2.126.3. 

LMugil  een  feker  vifch,  gevangen  fijnde 
laet  het  wijfje  fich  mede  vanghen, 

2.1 31. a. 

Mans,  of  oock  van  mans  beter  in  alles 
konncn  ghedient  worden,  als  van 
5    g  ij  vrou- 


TAFEL 


vrouwen.  2.131.K 

Mans  moeten  de  vrouwen  in  fieckten 
vcrfchoonen,  2.133.3. 

Man  moet  met  fijn  vrouwe  eerbaerlijck 
ende  fonder  wulpfheyt  verfame- 
len,  3-7- 

Man  dient  matich  te  fijn  inde  fchuldi- 
ge  goetwillicheyt  aende  vrouwe  te 
betalen,  3.8. 

Menawatfy,  3.10. 

Man  moet  üch  onthouden  als  de  vrou- 
we in  haer  kranckhey t  is,  3.10. 

Man  moet  gheen  dertelheyt  bedrijven, 
iónderlinghe  wanneer  de  vrouwe  in 
t wijffel  van  dragen  is ,  3 . 1 1 . 

Man  dient  een  vrouwe  die  fooght  foo 
veel  doenlijck  is  te  verfchoonen, 

3. 11. 

Man  die  eerft  van  fieckte  ofte  wonde 
genefen  is,moet  fich  onthouden  van 
de  vrouwe  foo  lief  hy  fijn  leven 
heeft,  3-11- 

Man  die  befchoncken  is  behoort  fich 
vande  vrouwe  t'outhoudé,  fo  om  de 
vrucht,  als  om  fichfelven,  3.12. 

Man  die  gram>drouvich,ofte  anderfins 
beroert  is,  en  dient  in  dien  ftant  geé 
kinderen  te  teelen ,  3.13. 

Man  andere  dingen  inden  fin  hebben- 
de als  hy  het  werck  des  huwelicx 
doet ,  krijght  veeltijts  plompe  ofte 
onbequame  kinderen,  3.14. 

Moeder  te  fijn  en  is  niet  alle  tijt  fodani- 
gen  vreucht  als  gcmeent  wort,  3.21. 

Maeghtvan  twinrich,  man  van  dertich 
jaer,  fijn  recht  bequaemft  omkinde- 
xen  te  teelen  ende  hoe  lange,  3.22, 


Minne- drancken  van  wat  kracht,  en  of 
hetgeoorloft  is  die  teghebruycken, 

3.29. 

Minne- drancken  hebben  veel  mannen 
ten  hoochfté  fchadelic  geweeft,  3.30. 

Minne-dranck  welcke  de  befte,  3.32. 

Meflen  elders  wetten  om  t'huys  te 
gaeneten,  3-33- 

Man  wanneer  het  gebruyek  fijner  vrou- 
wen recht  geoorlofc  is,  3-34- 

Man  hoe  lange  het  werck  des  huwelicx 
meteen  goet  ghemoet  doen  mach, 

3.34- 

Manmoet  de  luften  vande  fwanghere 
vrouwen  gunftich  fijn,  3.39- 

Marcus  Aurelius  te  ftrenghe  over  fijn 
fwangere  geniale,  3 -39* 

Mans  die  haer  vreughde  aen  den  dor- 
pel af-ftooten  mis-prefen,       3 .42. 

Moeders  behooren  alle  vlijt  aen  te 
wenden  om  haer  kinderen  felfs  te 
foogen,  3.43. 

De  moeder  wort  kleynicheyt  aenghe- 
daen  als  de  vader  buyten  de  fèlve 
een  voefter  begheert  voor  fijn  kint, 
en  de  redenen  waerom,         3 .47. 

Moeder  hoe  langhe  de  kinders  onder 
haer  beleyt  hebben  moet,  3.58. 

Mans  wille  moet  de  fleutel  fijn  van  der 
vrouwen  lywaet-kaffen,       2.92. b. 

Man  en  vrouwe  malcanderen  haer  goe- 
deren maeckendc,  door  moeyêlicke 
aenradinge,  afgeraden,  4.34. 

Man  of  by  teftamente  aen  fijn  weduwe 
het  her-trouwen  behoort  te  belet- 
ten, 4.35. 

Man  en  vrouwe  te  veel  makende  aende 

langft- 


TAFEL, 


langft-Ievende, 


4-37- 


Mans  verloopen  fich  in  ovcrdaet  van 
den  dranck  ghelijdk  de  vrouwen  in- 
den overvloet  vande  ipijfe  int  be- 
leyden  van  maeltijden,  2.82.a. 
Man  en  vrouwe  van  outs  ghewoon  in 
een  graf  begraven  te  worden  ,  en 
waerom?  4*45- 
Man  by  een  weduwe  te  verkiefen  hoe- 
danich  fyn  moet,  4.61 . 

Man  met  kinders  overladen  niet  licht 
aen  te  flaen  by  een  jonghe  weduwe 
diefelfs  noch  kinderen  krijgen  kan, 

4.62. 

Man  die  kinders  genouch  heeft  of  be- 
hoort te  her-trouwen,  4.63 . 

Moedicheyt  der  vrouwen  veroorfaeckt 
moeyelickhcyt  inde  huys-houdin- 
ghe,  4  4.69. 

Mans  en  vrouwen  van  oude  jaren  en 
dienen  niet  licht  te  her-trouwen, 

472. 

N. 

Nieu-ghehoude  dient  eenighen  tijt  na 
haren  troudach  haer  in  huys  te  hou- 
den., 2.3-b. 

Nieu-ghehoude  moet  den  naem  ende 
den  aert  van  haren  man  aennemen, 

2.4. a. 

Nieu-ghehoude  gaet  over  inde  macht 
van  haren  man,  2  4.a. 

Nieu-ghehoude  vergheleken  met  een 
boom  die  verjnt  is,  ^  2.4.b. 

Nieu-gehoude  lieden  moeten  voor  al 
forghe  draghen  in  geen  oneenicheyt 
te  vallen,  *  2.5.a. 

Nieu-gefette  Ente  ende  nieu-getroude 


lieden  te  {amen  vergeleken,  2  .y.b. 
Nieu-gehout  man  en  deffelfs  plichten, 

2.7.3. 

Nieu-gehoude  moet  haer  eygenfinnic- 
heyt  in  haer  ouders  huys  late,  2.9.K 
Nahualgröote  Walvifch  vergheleken 
by  den  man  ?  de  Zee-muys  by  de 
vrouwe,  a.ip.b. 
Nau-keuricheyt  vande  vrouwen  op  ha- 
ren huyfraet,  hoe  verre  te  prijfèn, 

2.7p.a. 

Netticheyt  een  eygen  deucht  der  vrou- 
wen, 2.23-a» 

Naeckte  borften,  3 .48. 

Naeckte  leden  der  vrouwen  fien  wat 
onheyl  maken  kan,  3 .49. 

Nacht egael  leert  fijne  jongen  fïnghen, 

3-5P- 

Nau-keuricheyt  in  het  eten  de  kinders 
niet  aen  te  gewennen,  3 .69. 

Nieuwicheden  te  vinden  in  pracht  of- 
te nieuwen  tits  van  kleederen,  ofte 
van  eenich  nieu  fnoup-gerechte  op 
tafel,  niet  prijfelick  iude  vrouwen, 

2.82.3. 

Nederlant  wonderlick  van  Gode  ghe- 
fegent,  2.83.^ 

0. 

Om  hoedanich  man  te  bidden,  3  .b. 
Ouders  quade  handelinge  in  ende  on- 
trent het  huwelick  van  hare  kinde- 
ren, 5.2. 
Ouders  die  veel  loven  ende  weynich 
ten  huwelick  met  haere  kinderen 
gheven,  veroorfaecken  ongherufte 
huys-houdingc,  5.2. 

5    g  üj  Of 


TAFEL. 


Of  het  geraden  is  huwelickfche  voor- 
waerden  te  maecken  ende  wanneer, 

.  8.a. 

Oiren  van*  jonghe  maeghden  te  laten 
doorboren  om  juweelen  daeraen  te 
hangen  tegen-gefproken,        21. a. 

Out  ghebruyck  van  debruyt  te  kroo- 
nen,  30.3. 

Om  Gods  wille  alleen  fijn  partuyr  te 
beminnen,  2.13.3. 

Openbaerlick  met  fijn  vrouwe  noch  te 
kijven  noch  te  fchetfen,        2.20. b. 

Onderfouck  van  fijns  felfs  alle  avents.te 
doen,  aleer  teflapep,  2.32.b. 

Overfpel  ende  deftelfe  grouwelen,  2. 

7i.a,b. 

Overfpel  foo  wel  de  mans  als  de  vrou- 
wen verboden,  2.74.3. 
Overdaet  in  maeltijden  tegen-gelpro- 
ken,  2.79. b. 
Onmatighe  nau-keuricheyt  over  huys 
ende  hnyf-raet  mifprefen,  2.92.3. 
Oeffeningen  waer  mede  eerlicke  vrou- 
wen haren  tij  t  mede  hebben  over  te 


brengen. 


2. 121. 3. 


Onmatige  by-wooninge  van  man  en 
vrouwe  fchadelick  voor  beyde  ende 
oock  voor  de  vrucht,  3 .8 .9. 

Onmacht  vande  man  in  het  werek  des 
huwelicx  of,  en  wanneer  byde  vrou- 
wen ontdeckt  mach  worden,  3.19. 

Oefters  en  het  fap  der  felver  of  geoor- 
loft  is  te  ghebruyeken  om  de  luften 
te  verwecken,  3.27. 

Op-voedinge  van  kinderen  faecke  van 
gtooten  gewichte,  3.59. 

Ouderdom  en  bedrouft  Jen  waren 


Chriften  niet,  maer  werekt  het  te- 
gendeel, 4.10. 

Ouderdom  en  ongeftaltedes  lichaems 
wert  kleyn  gheacht  als  het  inwen- 
dich  deel  vernieut  wr>rt,         4.1 1 . 

Opftijgirigetot  God  door  het  bedenc- 
ken  van  hemelfche  dingen,  4.16. 

Ouderdom  en  deffclfs  lof,  4.20. 

Oude  echte  heden  vrientfehap  gaet 
dieper  als  die  yande  jeucht,  alffe 
Chriftelick  aengcleyt  wort,  4.22. 

Oude  wijfs  praetjen  •  een  fpreeck- 
woort  by  verfcheyde  volcken,  4.30. 

Outfte  kint  te  blijven,  4.38^ 

Out  menfche  moet  fterven,  jong  men- 
fche  mach  fterven,  4.40. 

Out  menfche  hoe  fijn  gheftalteniffe  be- 
hoort te  overdencken,  44r« 

Oorlof  vande  ftervende  man  aen  fijn 
huys- vrouwe,  4.43 . 

Onmaticheyt  int  drincken  op  maeltij- 
den tegen-gefproken,  2.82.b. 

Op  ge/ömheden  van  princen  te  drinc- 
ken cm  de  gaften  tot  den  dranck 
daer  door  te  dwinghen  mis-prelèn, 

2.82.b. 

Perel  en  haer  eyghenfehap,  mitfgaders 
wat  leer-ftuck  voor  een  bruyt  daer 
uy t  te  trecken  fy,  18  .a. 

Poppe  van  een  jonge  maget  den  Tem- 
pel van  Venus  toegewijt,  en  wacr- 
om,  23.3/ 

Priefters  dochters  uyt-ghehout  fijnde 
en  aten  niet  meer  van  het  offer-vleys, 

ende  reden  waerom,  2.4.3. 

Peft 


TAFEL, 


Petten  diergelijcke  befmettelicke  fiec- 
ten  en  moeten  man  ende  vrouwe 
niet  fcheyden,  2.24.3. 

Paris  eengaftwefende  in  hethuysvan 
Menelaus  ontfchaeckt  Helene  def- 
felfs  gemale,  2.pi.b. 

Pracht  en  brocht  noyt  yemant  trooft 
aen,  maer  wel  het  tegendeel, 

Pracht  vande  vrouwen  beweecht  dick- 
maels  de  mans  tot  onbehoorlick  ge- 
win, 2.p5-b. 

Porceleynen,  Veneetfche  glafen 3  ende 
andere  broofen  huyftact  hoe  te  heb- 
ben, 2.io4.b. 

Prouve  te  nemen  vande  vrouwe  aleer 
haer  eenich  geheym  te  openbaren  en 
demaniere  omfulxte  doé,  2.1 1 8. b. 

Perfe-boom ,  fijn  bladt  en  vrucht  ghc 
duydt  tot  leere  der  feden,  2.125 

Philippus  van  Macedonien  wonder- 
lick  verlieft  op  een  gheringhe  maget 

3.30 

Peyl  gefèt  voor  den  man  hoe  lange  hy 
met  een  goet  gemoet  het  gefellchap 
fijner  vrouwen  ghebruycken  mach, 

3-34- 

Paris  waer  door  eerft  op  Helene  is  ver- 
heft geworden,  9  3.48. 

Plato  en  wilde  fijnen  knecht  niet  ftraf- 
fen  terwijlen  hy  gram  was,  3.67. 

D.  Vh'üippws  LAnfbergius  Theologm>  Pbilofo- 
phw>  C^ïhonomw,  pat  er -families  ubique 
magnus,  3-68. 

Phoenix  en  deflfelfs  lang  leven,  4.7. 

Phoenix  vergeleken  met  een  rechte  be- 
daeghde  huy s-moeder,  4. 2 1 . 

Princen  ghefontljeden  te  drincken  om 


yemant  onder  dat  deckfel  tot  den 
dranck  te  porren  is  mis-prijfelick, 

2,82.b. 

Philop^menes,  een  vande  grieckfche 
vorften,ter  plaetfen  daer  hy  ghenoot 
was  voor  een  knecht  aengefien,wort 
gevercht  om  hout  te  klijven,  2.85.^ 

Om  a  compagnon  il a  maiïfre,  2 . 1 7  .b. 
Quaet  wijf  by  een  yder  over  ghehaelt, 

2.27.b. 

Quaet  wijf  by  veelderhande  dinghên 
vergeleken, 

by  de  vierde-daechfche  kortte, 
by  rotferi  die  voor  of  ontrent  ha- 
ven sftaen. 

by  een  quaet  Gewiflen. 
by  roock  ende  een  lekende  dack. 
by  etter  binnen  int  gebeente, 
by  de  doot. 

by  de  helle,  &c.         2.28„ende  29. 
Quaet  wijf  dient  beter  uyt-gelachen  als 
gcflagen,  2 ,6q.b. 

Que-vleys  te  maecken ,  kriecken  in  te 
leggen,  &c.  loffelijcke  oeffeninghe 
voor  de  vrouwen,  2. 1 29. a. 

Quaet  ghefelfchap  voor  de  jeught  voor 
al  tefchouwen,  2.68. 
Qualen  en  fieckten  fijn  de  menfchen 
dienftich  om  aende  felve  de  fterf- 
kunftte  leeren,  4.25, 

% 

Rofette  Franfche  jonckvrouwen  hare 
vryage,  io.a.b. 
Rubijn  en  wat  lecr-ftuck  daer  uyt  te 
5    g  iiij  tree- 


TAF 


E  L. 


trecken,  i8.b. 
Ringhen  fonder  fteen  eertijts  aende 

bruyt  gegeven,ende  waerom,  19. b. 
Ringen  voor  de  bruyt  ende  haer  recht 

gebruyck,  2o.a. 
Ringen  vanyfer  hiervoormaels  aende 

bruyt  gegcven,mette  redenen  waer- 


om. 


20. a. 


Rechterhant  vande  vrouwe  behoort 
den  man  toe  in  het  uytgaen,  2.2.K 

Romeyns  ghebruyck  van  eenjonghe 
vrouwe  tot  haer  man  komende  drie- 
mael  om  te  drayen,  en  waerom, 

2.5p.a. 

Recht  gaft-nooden  hoe,  2.75.a. 
Reyfe,  als  de  man  uytter  ftadt  reyft  hoe 
haer  de  vrouwe  dan  draghen  fal, 

2.8p.a. 

Rechters  en  behooren  geenderley  ghe- 
fchencken  te  nemen,  oock  niet  dat 
ectbaer  en  drinckbaer  is  tot  de  min- 
fte  dingen  toe,  2.?j.b. 

Reyfen  en  d'onghemacken  van  dien 
mitfgaders  een  berichtinge  voor  de 
gene  die  veel  reyfen,  2.iio.a. 

Romeynfche  vrouwen  kenden  gemee- 
ne  medicijnen,  2.i28.a. 

Reden  waerom  het  beter  is  dat  een 
moeder  haer  kint  fooght  als  een 
vreemde,  3.44. 

Raven  en  dcflelfs  lang  leven,  4.7. 

Rofe  oock  verdorret,  laet  niet  wel  te 
riecken,  4.21. 

Rave  verlaet  haer  jonghen  en  evenwel 
werdenle  gevoet,  4.3  2. 

Rouwe  vande  weduwe  hoedanich  fijn 


moet. 


4.50 


Rouw-jaer  wat  het  fy,  cn  waerom  hu 
gevoert,  4.£0. 

S. 

Saphyr  en  wat  leer-ftuck  daer  uyt  tc 
trecken,  ip.a. 

Schilderyen  van  jonghe  vryfters  ofte 
van  vrouwen  in  vreemde  handen, 

24.a. 

Schaeckfpel  mifbruyckt  by  de  vrou- 
wen om  daer  mede  hare  achtfaem- 
heyt  te  bewijfèn,vermits  dat  de  Ko- 
ninginne  in  dat  fpel  aende  hoogher- 
hant  vanden Koninck  itaet,  2.3.3. 

Sonneblom  mette  vrouwen  verghele- 
ken,  2.12.3. 

Sylvius  Paternus  heeft  een  vreedfime 
huyfvrouwe  gehadt  die  32.  jaer fon- 
der twift  met  hem  gheleeft  heeft, 

2.25.3, 

Sinne-beelt  genomen  van  een  keye  die 
op  een  kuffèn  aen  ftucken  gheflagen 
wort  ende  op  gheen  harde  fteen  en 
kan  gebroken  worden,  2.34.^ 

Schoone  vrouwen  doen  groot  beletfel 
aen  hare  mans  in  vele  dingé,  2.6o.b. 

Schrijf-contoir  vande  man  moet  hem 
vry  vande  vrouwe  fijn, en  wanneer, 

2.6o.b# 

Scheydinghe  van  tafel  ende  bedde  tuC- 
fchen  man  en  vrouwe,  oft  toe  dient 
ghelaten,  ende  wanneer,     2. 68. b. 

Salomon  Koninck  van  Ifrael  doorby- 
wooninghe  van  veel  vrouwen  haeft 
ver-out,  3.10. 

Schoone  en  lieve  kinders  te  krijghen 
oft  door  kunft  kan  te  wege  gebracht 

worden, 


TAFEL, 


worden, en  hoeverre,  3.21. 
ScWIt-pacfde  cnde  haer  acrt  op  ver- 

fcheyde  wijfendcn  vrouwen  tocgc- 

paft,  2.1 11. b. 

Scherp  onderfouck  te  doen  opte  gene 

die  yemant  ten  huwelick  verföuc- 


ken. 


j.a. 


Spreeck-woort,  met  een  vryermach- 
men  loven  &c.hoe  te  verftaen  is,6.a. 

Sleutel  na  den  eerften  nacht  acnde  jon- 
ghe  vrouwe  ghegeven  5  cnde  waer- 
om,  2.i.b. 

Suycker-werck  in  maeltijden  of  niet 
dienftich  af  tefchajffen,  2.8o.a. 

Schaerf heyt  over  het  lywaet  van  fom- 
mighe vrouwen  mis-prefèn,  2.92. b. 

Schenckagien  of  by  vrouwen  ontfan- 
ghen,  of  ghedaen  moghen  werden, 

2.p7.a. 

Spaer-pot  van  vrouwen  buyten  wete 
vanden  man  is  verdacht,       2.98. a. 

Sinnebeelt  ontleent  van  den  voghel- 
ftruys,  2.io6.a. 

Schoone  meyflens  niet  dienftich  in  alle 
huyfen,  2.io6.a. 

Sinnebeelt  ontleent  vande  fchilt-pad- 
de,  2.in.b. 

Socrates  heeft  onverftandige  cnde  on- 
aerdighe  kinders  ghehadt,  waer  uy t 
fulx  voort  quam,  2.1  ij.a. 

Spinnen  oock  hier  voortijts  het  werek 
der  Princeffen,  2.1 20. a. 

Saecken  roerende  de  by-wooninge  van 
man  en  vrouwe,  en  dienen  niet  tot 
tafel-reden  gebruyekt  ofte  fpottelick 
inde  gefclfchappen  verhaelt,  3.18. 

Schilderyen  die  feldiaem,  leeück  ofte 


verfchrickelick  fijn  niet  te  hebben 
daer  kint-draghende  vrouwen  fijn, 

3-23- 

Schoone  beelden  ende  fchilderyen  te 
ftellen  ofte  hangen  voor  de  oo^hen 
van  fwangere  vrouwen,         3 .26. 

Schandelicke  ofte  oneerlicke  fchilde- 
ryen niet  te  gedoogen,  3.26. 

Spijfe  of  bereyt  mach  werden  om  de 
luften  te  verwecken,  3 .27. 

Sonde  vergeleken  by  de  fiange,  3.33. 

Swangere  vrouwe  hoe  haer  draghen 
moet,  3.35. 

Snoup-luft  is  by  de  vrouwen  te  my- 
den,  3*4°* 

Snoup-luft  en  op  denmontte  paffen 
ftaetfonderlinge  leelick,  ten  aenficn 
vandenman,  3«42» 

Suygelinghen  beminnen  gemeenlick 
haer  voefters  endevoefters  haerfuy- 
.  gelingen,  3.54. 

Sinnebeelt  van  een  hinne  dieEnden- 
eyers  heeft  uyt-gebroet,        3 . 63 . 

Schreyen  of  goet  ly  voor  de  kinderen, 
ende  hoe  verre,  3 .67. 

Swaluwen  voeden  haer  jongens  op  ge- 
il jeke  mate,  ghelijck  veel  andere  vo- 
gels,   •  3.71. 

Slaep  eé  voor-beelt  des  doots,  4.4. 

Spiegel  en  deffelfs  gebruyek,  4.5. 

Slempers  berifpt,  2.6o,a. 

Schaemte  der  vrouwen  befte  juweel, 
I.i8.b,ende2.6i.b. 

Slaven  ghegeeffelt  opte  mate  van  fna- 
ren-fpel  en  waerom,  2.63  .b. 

Sonne-blom  mette  vrouwe  verghele- 
ken,  2.i2.a* 
5    h  Suiter 


\ 


T  A  F  E  L. 


Sufter  inplaetfe  van  vrouwe  te  wor- 
den in  den  ouderdom,  4.21. 
Slanghe  die  haer  huyt  verandert  ver- 
gheleken  met  een  weder-gheboren 
menfche,  4.23. 
Sieckten  en  fwackheden  dienftich  aen- 
den  menfeh  om  verfcheyde  rede- 
nen, 4.24. 
Sorge  vande  ouders.,  en  iffet  eygentlick 
niet  dat  de  kinders  verforght,  4.32. 
Struys  verlieft  fijn  eyers  en  evenwel 
k  om  ender  jongen  uyt,  4.32. 
Sich  fèlven  niet  te  ontkleeden  eermen 
flapen  gaet5  fpreeckwoort,  4.38. 
Sinnebeelt  ontleent  van  een  keerlè  die 
inde  pijpe  brant,  ende  gepaft  op  een 
out  man,  4.40. 
Sinnebeelden  op  goede  ende  quade 
vrouwen  paffende,  2.27.28.29.30. 
Schoonheytenmoet  niemant  verhoo- 
veerdighen  als  wefende  gans  haeft 


verganckelick, 


4.70, 


Trou-rinck.,  gebruyek  en  ftoffe  vanden 
felven  nu  en  hier  voormaels,  p.a. 

Trou-rinck  eertij  ts  ront  en  fonder  fteen 
ende  waerom,  2o.a. 

Trou-rinck  van  yfer,  20. a. 

Trouwe  fonder  troo-ring  ende  juwee- 
len  kan  wel  beftaen,  20. b. 

Trouwen  wat  eygentlick  in  heeft,  3 1  .a. 

Tegens  de  mans  die  alle  ding  begrayé 
willen,  2.2.1. 

Twee  te  &men  een  pack  dragende  ver- 
geleken met  manen  wijf,  2.iy.a. 

Tijt  van  vermanen,  2.i7.b. 

Twee  mole-fteenen  vergheleken  met 


man  en  vrouwe,  2.i7.b. 
Theodelinde  geprefen,  2.ip.b. 
Tonge  vande  vrouwen,  2.24.3. 
Tegen-fpreken  voor  de  vrouwen  gan- 

fchelick  te  mijden,  2.36.2. 
Tegens  wijve-fmijters,  2.64.b. 
Tafel-wetten  van  verfcheyde  rijeken, 

2.7p.b. 

Tegens  de  vrouwen  die  te  fchaers  fijn 
over  haer  lywaet,  2.p2.b. 

Teghens  de  vrouwen  die  net  fijn  over 
haer  huys  en  flonfigh  over  haer  (el- 
ven, 2.93.3. 

Tegens  de  vrouwen  die  haermaerop 
en  fchicken  alfle  buyten  den  huyfe 
gaen,  2.93^. 

Te  huys  fijn  alle  vrouwen  dienftigh, 

2.I12.b. 

Teirlingen  of  den  vrouwe  wel  vought 
te  handelen,  2.120.3, 

Teelen  van  kinderen  een  groot  werek 
ende  een  diep  geheym ,  3.5. 

Trooft  voor  de  gene  die  geen  kinderen 
enkrijgen,  3.35. 

Tepels  van  het  voefter-wij£  3.58. 

Talen  leeren  fonder  fchole  ófte  buy- 
tens  lants  te  gaen,  3-^4. 

Tijt  wanneermen  beginnen  moet  de 
kinderen  te  tuchtigen,  3 £9. 

Tijt  verteert  alle  ding  5  4.  ^ , 

Tijt  meer  vernielende  als  donder  ofte 
blixem,  4.5. 

Trooft- redenen  tegens  de  doot  van  lie- 
ve vrienden  ende  kinderen,  4.29. 

Tegens  twee  hooft-ghebreken  des  ou- 
der doms,  4.30. 

Teftamenc  beft  |e  maken  alfmen  noch 


TAFEL. 


ghefontis,  4*3  3  • 

Tcftament  of  met  foeticheyt  tot  voor- 
dcel bekomen  mach  worden3  4.34. 

Tcgens  lange  teftamenten,  4.36. 

Tcgens  de  mans  die  haer  weduwen  by 
teftamente  het  trouwen  willen  ver- 
bieden, 4-3^- 

Tcghens  de  gene  die  hare  gaften  door 
verfcheyde  middelen  boven  meuge 
doen  drincken,ende  tegen  danck  op 
houden  langher  als  het  de  felve  ghe- 
Jieft,  a.82.b. 

Twee  gelieven  dervende  fijn  van  oudé 
tijden  gewoon  gheweeft  in  een  graf 
begraven  te  worden,  4*45; 

Trouwen  is  een  recht  werek  der  lief- 
den, 2.13.3. 

Twee  vrouwen  wekker  eene  32.  de 
tweede  39.jaer  met  haren  man  heeft 
geleeftfonder  eens  te  kijven,  2. 2 5. a. 

Tortd-duyf  een  voor-fchrift  der  we- 
duwen, 4.58. 

Tortel- duyf  befchreven  en  haren  ghe- 
ftadighen  rouwe  naer  het  verliefen 
van  haregaey,  4.5$. 

r. 

Vrouwen  worden  beyde  der  eeren  en- 
de  fchahde  harer  mannen  deelach- 
tich,  2.b. 

Vrouwen  en  mogen  hare  mannen  niet 
verlaten,  noch  om  fieckten,noch  om 
gebreké,noch  om  quade  ftuckc,  3  .a. 

Voor-bereydinge  ten  aenftaenden  hu- 
welicke,  3-b. 

Vryers  compas,  4»a. 

Virginem  teneram  ducere  an fatitts Jit?  4.a. 

Vcrfouck  ten  huwelick  byde  wijfte  en 
aenfienlickfte  der  vriendë  te  doë?4.b. 


Voochden  beletten  dickmael  het  hu- 
welick van  haerweefènom  eyghen 
bate,  5.3. 

Voochden  moeten  geen  beding  maec- 
ken  tot  haeren  voordeel  alffe  haere 
weefen  befteden,  6.h. 

Veeldcrhande  en  verfcheyde  gewoon- 
ten over  de  trou-beloften,  *  p.a. 

Venus  Verti-cordia  en  haren  tempel 
waertoe  byde  Romeynen  ghedient 
heeft,  en  nu  een  bruy t  defer  eeuwe 
dienen  kan,  23  .3. 

Voorigc  vryers  by  een  bruyt  niet  meer 
ter  (praecke  te  ftaen,  23  .b. 

Verdeylinge  vande  huys-plichten  tuf- 
fchen  man  ende  wijf,  2.i.b. 

Vrouwe  of  by  den  man  Ioffvrou  dient 
gehceten,  2.3.3. 

Vrienden  vanden  man  meer  te  eeren 
byde  vrouwe  als  hare  eygen,  2.3  .b. 

Vrouwe  en  dient  niet  te  gaen  optc 
hoogerhant  van  haren  man,  2.2.b. 

Vrouwen,  die  moy  op  ftrate  en  flon- 
fich  in  huys  fijn,berifpt,  2.93^. 

Vrouwe  in  huys,  man  op  ftraet  de  &ec- 
kendoen,  2.i6.a9 

Vrouwen  hebben  in  haer  felven  de  be- 
fte falve  die  twift  genefé  kan,2.3p.b. 

Vrouwen  en  moeten  niet  licht  by  ha- 
ren man  over  andere  mans  klagen, 

2.3p.b. 

Viriplaca,  wat  goddinne  iy  byde  Ro- 
meynen geweeft,  2.44.3. 

V rede  te  konnen  maecken  is  een  heer- 
lick  werek,  2.44^. 

Vrouwen  rechte  vredc-maeckfters  efi  in 
groote  laken  tot  dien  eynde  dicmael 
met  goede  uytkofte  gebruyft,2.45.b 
5    h  ij  Vrou- 


TAFEL. 


Vrouwe  is  den  man  boven  liefde  oock 

eere  ende  vreefe  fchuldich,  2.^6.b. 
Vrouwen  moeten  niet  buytens  huys 

Ioopen  klagen,  2.56.3. 
Vrouwe  die  van  haren  man  gheflagen 

wert,  hoe haer  te  dragen ,  2.66.a. 
Verwijfde  mans,  2  70.a. 

Vrouwe  moet  niet  te  feer  na  haren 

mont  koken,  2.88. a. 

Voor-raet  voor  het  huys,  2.88.b. 
Vrouwen  moeten  de  wet  van  haere 

kleedinge  van  hare  mans  ontfangen, 

2.96.3. 

Verfcheyde  huyfelijcke  leer-ftucken, 

2.ioo.a.b. 

Venetiaenfche  glafen,  porceleynen,  en 
diergelijcke  broofen  huys-raet  hoe 
te  hebben,  2.1 04. b. 

Verloren  goet  met  geen  wichelerye  na 
tefporen,  2.io5.b. 

"Vrouwen  by  veel  volcken  in  haren  raet 
gebruyckt  oock  in  groote  lants-faec- 
ken,  2.116.3. 

Vrouwe  hoe  haer  dragen  moet  als  haer 
man  buyten  gereyft  is,  2.8p.a.b. 

Vrouwen  huyfelijcke  faecken  te  ver- 
fwijghen  is  menichmael  forghelijck, 

2.ii7.b. 

Vrouwen  hoe  ende  wanneer  faecken 
van  ge wichte  te  openbaren,  2 . 1 1 8  .a. 

Vrouwen  die  haer  iwackheyt  kennen 
en  moeten  haer  mans  heymelijcke 
faecken  niet  foucken   te  weten, 

2.iip.b. 

Vrouwen  of  het  verkeeren  en  ticketac- 
ken  wel  voucht.  2.i2o.a. 
Vrouwen  dienen  gemeene  medecijnen 


te  weten  ten  dienfte  van  het  huys, 

2.i26.a. 

Vrouwe  moet  aen  wijfe  huys-moeders 
in  veel  gevallen  haer  bevragen,  {on- 
derlinge in  fieckten  vankinders,  2. 

229.3. 

Vrouwe  dient  confituren  queevleys  en 
diergelijcke  fbeticheden  te  maken, 

2.129.3. 

Vrouwen  moeten  geerne  leeren  mcdc- 
deelen  vant  gene  fy  voor  lieffelick- 
heden  gemaeckt hebben,  2.129.3. 

Vrouwen  moeten  hare  mans  by  fijn  in 
fieckten,  op  wat  maniere  en  hoe  ver- 
re, 2.130.3. 

Vrouwen  die  met  haer  mans  fijn  ghe- 
t  rooft  te  ft  erven,  2. 1 3 1 .3. 

Vrouwe  of  door  meyffés  ofte  knechts 
haer  mans  in  fieckten  moghen  doea 
bedienen,  2.132,3. 

Vrouwen  of  met  haer  kleeders  'hare 
fchaemte  moeten  afleggen,       3 .4* 

Vrouwe  moet  eerbaerlick  endefonder 
vuyle  dertelheyt  byden  man  aenge- 
roert  worden,  3.7. 

Vrouwe  in  hare  kranckheyt  moet  haer 
onthouden  vande  man,  3,i°- 

Vrouwe  die  in  twijffel  van  draghen  is 
dient  haer  ftille  te  houden,      3.1 1* 

Vrouwe  die  fooght  moet  hare  luften 
niet  gaende  maecken,  3 . 1 1 . 

Vrouwe  moet  haeren  man  fijn  recht 
weygeren,  als  hy  eerft  van  een  won, 
de  ofte  fieckte  begint  te  genefen,  en 
waerom,  3.12. 

Vrouwe  dient  haer  vanden  mant'ont- 

t^houdenals  hy  droncken,gram,treu- 

rich 


TAFEL. 


rich  ofte  anderfins  beroert  is,  3.13. 

Vrouwe  dient  haer  te  onthouden  van 
den  man  ten  tijde  van  openbare  ofte 
bylbndere  vaften-bid-dagen,  3.15. 

Vrouwen  of  en  wanneer  klagen  mogen 
vande  onmacht  van  hare  mans  ,3.19. 

Vrouwen  die  kint  dragen  fijn  licht  van 
inbeeldinghe  tot  nadeel  van  hare 
vrucht, en  redenen  waerom,  3.23. 

Vrouwen  die  kint  draghen  dienen  fich 
te  wachten  van  alle  vreemt  ende  fèl- 
laem  ghedierte  veel  te  fien,      3 .24. 

Vrouwen  inbceldinge  hoe  krachtelick 
en  fhellick  op  de  vrucht  wercken 
kan,  3-24- 

Vrouwe  of  door  hitfighe  fpijfe  haren 
man  mach  gaende  maecken,    3 .27. 

Vrouwen  oflè  minne- drancken  int 
werck  mogen  ftellen  aen  hare  man- 
nen. 3.29. 

y rouwe  moet  niet  al  te  kinderfuchtich 
fijn ;  item  redenen  tegen  den  kinder- 
fucht,  3.34. 

Vrouwe  die  fwangher  gaet  hoe  haer 
dragen  moet,  3.36. 

Vrouwen  moeten  niet  fnoupachtich 

fijn*  34°- 
Vrouwen  moeten  haer  eyghen  kinders 

foghen,  3.43 
Vleder-muys  gheeft  haer  jonghens  de 

borft,  3.44 
Voefter  meer  eere  aenghedaen  als  de 

moeder,  en  redenen  waerom,  3.45. 
Vrouwe  lijdt  kleynichey t  als  haer  man 

een  voefter  begheert  voor  fijn  kint, 

en  reden  waerom,  3  47- 

Vrouwe  haer  kinderen  te  fogen  geven 


ten  by- welen  van  mannevolck  dient 
hare  borften  te  decken,  3 .48 . 

Vrouwen  die  uytghewoonte  deboe- 
fems  bloot  dragen  tegen-gefproken, 

348. 

Venus  waerom  naeckt  by  de  poëten 
befchreven,  3-3P- 

Voefters  beminnen  ghemeenlick  haer 
fuygelingen,  3.54. 

Voefter  hoe  behoort  gheftelt  te  wefen, 

3-57- 

Voefter  voor  een  dochter  dient  anders 
te  fijn  als  voor  een  fone,  3.57. 
Voefter  die  haer  fuygheling  verlicht, 

3-57- 

Voghel  Phoenix  ende  delfelfs  lang  le- 
ven, 4.7. 

Vrouwe  offè  den  man  onderworpen 
foude  hebben  gheweeft  in  ghevalle 
Adam  ende  Eva  niet  en  waren  ghe- 
vallen,  2.52.3. 

Vruchten  fpruytende  uyt  een  vreed- 
faem  leven  tuffchen  man  ende  vrou- 
we, 2.(52. b. 

Vrouwe  moetom  geenderley  krackeel 
van  haren  man  flapen,  2.62.K 

Vrouwe  eens  van  haren  man  gefiagen 
kan  hem  qualick  recht  lief  hebben, 

2.<54.b. 

Vrouwe  met  haeren  man  vechtende, 
vecht  met  Godt,  2.6<5.b. 

Vrouwe  wort  inder  daet  als  een  fufter 
van  haren  man  door  den  ouderdom, 

4.21. 

Vrouwen  die  hare  mans  moeyelick  val. 
len  om  een  teftament  te  mae.ken  tot 
haren  voordeel,  mis-prelen,  4.33. 

5    h  nj  VvUte 


T  AF  E  L, 


Vaftc  goederen  by  teftament  te  maec- 
ken,  4.35. 

Vrouwe  ofte  man  te  veel  by  teftamen- 
te  maeckende  aenden  langft-leven- 
den,  .  '  4.37, 

Vrouwe  moet  haer  wachten  als  een 
vinfter  van  eenighen  nieuwen  fnuff 
inde  kleederen  ofte  van  eenige  nieu- 
we fhouperye  oft  pracht  opte  tafel 

*  aenghefien  ende  door  de  ftadt  ver- 
maert  te  worden,  2,82.a. 

Vermaninghe  van  een  ftervende  vader 
aen  fijn  kinderen,  445'. 

Vier  dat  fich  onder  d'aflchen  begraeft 
vergheleken  met  een  out  ftervende 
menfche,  4.48. 

Vrouwe  vande  welcke  d'eene  32.  d'an- 
dere  39.  jaer  met  haren  man  heeft  ge- 
keft fonder  eenighen  tweedracht, 

2.2y.a. 

Vryage  van  weduwe  hoedanich  wef  n 
moet,  z.00, 
W. 

Wat  vryfter  te  verkiefen,  4#a. 
Wat  een  vryfter  te  bidden  heeft,  3 ,  b. 
Wat  vingher  den  trou-ring  draghen 

moet,  9,z. 
Warevrouwé-cieraethoed*nich,2i.b. 
Waerom  bruylofts-feeften  ingheftelt 

fijn,  ;  3o.a. 

Wacht  van  het  eerHe  kijven ,  lefle  voor  de 

nieu-gehoude,  2.5.K 
Waer  op  liefde  te  gronden  om  vaft  te 

gaai,  2.1 3.  a. 

Wille  om  te  wreken  en  is  ghecn  teyc- 

ken  van  een  hoo^h  ghemoet ,  maer 

van  het  tegendeel,  2.3<5.b. 


Wie  eerft  moet  vrede  foucken  man  ofte 
vrouwe,  2.40.3. 

Wapenen  ftaen  qualijck  in  vrouwen 
handen,  2.43. b. 

Wech-Ioopen  vande  man  by  vrouwen 
ten  hoochften  te  mijden,  2.54^. 

Wat  voordeel  men  trecken  kan  uyt 
die  ons  vyant  of  af-gunftich  fijn, 
,  2.5p.a. 

Wat  middelen  de  man  ghebruyeken 
moet  om  fijn  vrouwe  t'huys  te  hou- 
den ende  tot  haer  ouders  niet  te 
doen  loopen,  2.59^. 

Wat  voordeel  te  trecken  uyt  een  qua- 
de  vrouwe,  2t66^ 

Wat  redenen  byden  man  te  ghebruye- 
ken om  fijn  vrouwe  ten  beften  teon, 
derhouden,  2.<5i.a. 

Wijfs  die  haer  mans  flaen,  2.70.3* 

Wroegh-offer  wat  en  waer  uyt  be- 
ftont,  2.72.3. 

Wonderen  van  de  vereenichde  landen, 
en  danckbaerheyt  daer  voor  aen 
Grode-  2.8  3. b. 

Wijfe  heden  krijgen  dickmaels  de  wij- 
fte  kiqderê  niet,ende  redenen  waer- 
om, j 

Werck  des  huwelicx  of  in  fich  felven 

w°!n/1Ch^  ■  3^3.  ende i5. 

Wolünne  fooght  een  kint,  wonderba- 
re gefchiedenitfe,  3.5I# 

Wolf  kaneenfehaepongequetftwech 
draSen3  3.54. 

Wel-befteden  tijt  is  het  foetfte  dat  de 
menfeh  vertrooft  als  hy  out  wort^ 

Wenfch  om  fijn  voorighe  jeught,  en  is 
nietprijfdick,  4.n# 

Weerclts 


TAFEL. 


Weerelts  vreuchde  is  gans  vluchtich  en 
haeft  verganckelick,  2.17. 

Weereltfche  faken  hoe  fchoon  of  ver- 
'maeckelick,  min  als  niet  vergel eke'n 
met  de  hemelfche,  4.1 8. 

Weduwe  waer  mede  te  vertrooften  o- 
verhet  over-lyden  van  haren  man, 

4.44. 

Weduwe  of  ende  wat  rouw  te  maec- 
ken  naer  het  overlyden  van  haerpar- 
tuyr,  4-49- 

Weduwe  hoe  en  waermede  haer  te 
trooften,  4-5>°' 

Weduwen  die  fonder  rouwe  haren 


man  besraven. 


4,52. 


Weduwe  waer  mede  bequamelick  ver- 
geleken wort,  4*53- 
VVeduwe  hoe  haer  te  draghen  heeft, 

4.54. 

Weduwen  fijn  al  de  weerelt  int  ooghe 
fonderlinghe  die  noch  jonck  fijn, 

4-55- 

Weduwe  moet  haer  van  geenmanne- 
volck  laten  dienen  fo  fy  folx  voorby 
mach,  4*55* 

Weduwe  hoe  hare  luften  temmen  (al, 

4-57- 

Weduwe  heeft  beter  gelegentheyt  om 
God  te  dienen  als  een  ghehoude 
vrouwe,  4-eod. 

Weduwen,  die  haeftigh  her-trouwen, 
mis-prefen,  4-5  8. 

Weduwen  en  fijn  niet  verbonden  om 
ongehout  te  blijven,  4,59- 

Wanneer  een  weduwe  her-trouwen 
mach,  4- 

Weduwe  en  moet  haer  niet  vryen  laten 


opte  wijfê  gelijc  eé  jonge  vryfter,4.i5o 
VVeduwen  vragen  veel  raet  als  de  laec- 
ke  niet  meer  in  haer  gheheel  en  is, 

4.^1 4 

Weduwen  hebben  vreemde  bewegin- 
gen in  hu welicken  aen  te  flaen,4.6i . 

Weduwe  behoort  haer  dinghen  effen 
teftellen  met  hare  kinderen  al  eerfe 
ten  tweeden  hu welicke  gaet,  4. 65 . 

VVeduwe  de  bruyt  fijnde  met  een 
tweeden  ofte  anderen  man,  of  macht 
heeft  haer  voor-kinderé  eenigh  voor- 
deel te  doen  fonder  danck  ofte  wete 
van  haren  bruydegom,   '  4.66. 

VVeduwe  moet  weynich  ghewaghen 
van  haren  voorigen  man  fo  haeft  fy 
hertrout  is,  4^7  • 

VVedu wenaer  hoe  fich  te  dragen  heeft 
wanneer  hy  hertrout  is,  4.68. 

VVeduwe  moet  niet  moedich  fijn  al 
heefriè  meer  ten  huwelick  in  ghe- 
bracht  als  de  man,  4. 69 . 

Weduwe  van  hoogen  ouderdo  en  dient 
niet  te  hertrouwen, en  waerom,  4.71. 

Wat  oeffeninge  een  weduwe  eyghen 
toe-koomt,  4.74. 

VVeduwe  in  de  fwackheden  des  ou- 
derdoms  hares  mans  hoe  haer  te  dra- 
ge^  4-74- 

VVeduwe  hoe  haer  te  draghen  in  haer 
eygenfieckte,  4.75# 

VVeduwe  hoe  haer  te  draghen  in  haer 
afleheyt,  4.7^ 
X. 

Xanthus  een  reviere  ontrent  Troyen 
vol  doode  lichamen  om  het  ont- 
fchaecken  van  Helene,  4.8. 

j    h  iiij  Yver- 


TAF 

r. 

Yver-fucht  ende  de  ongemacken  daer 
uyt  ontftaende,  2.1 1 3. a. 

Yver-fucht  hoe  te  verdrijven,  2.1  i4.a. 

Zee-compas  met  wat  fcyl-fteen  te 


E  L. 

ftrijcken  om  wel  daer  bytefeylen, 

Zee-peert  heeft  de  menfchen  een  adere 
leeren  openen,  2.127.3. 

De  Zee  heeft  koeyen.,  fchapeo,  peer- 
den, ende  andere  dieren  dieopter 
aerdenfijn,  en  veel  die  opter  aerden 
nieten  fijn,  2.5o.a. 


INNIGE  SVCHT 

TOT 

GODden  SONE. 

WaerachtkhCjod ,  end  Vüaremenfcb, 
J-ckbidde,]ontmydefen  Tftenfch, 
Laet  my  gejlaegh  indachücb  fijn 
Degrootjle  vreught,  de  meefle  pijn, 
■te  Voeten,  heil'  en  bemel-rijcl^j 
MetuW  en  mijne  doót  gbelijckj 
Vlfaerachtigh  Cjod, icl^nietigh men/eb 
En  bidde  maer  om  defen  Wenfch. 

Eeuvvicheyc ! 


r 


\0# 


THE  GFTTY  CENTER 


1