2
Ex Libris
JOHN LANDWEHR
Voorschoten
/
♦
Digitized by the Internet Archive
in 2014
https://archive.t)rg/details/houwelyckdatisdeOOcats
HOVWELYCK.
«Z> A T ƒ S
De ganfchegelegenthey t des Echten ftaets.
t> o o %
LCATS.
TOT MIDDELBVRGH,
Iade Druckeryc van jfan Gieter/S <vande Venne, in fijn leven Kunft -en
Pouckdrucker, op den houek vande nieuwe Beurfe inde nieu-
we Druckery. Anno i,52j.
*Mct Privilegie <voor vp Jaren.
Extrafif uyt de Privilegie.
DE Staten Generael der vereenichde Nederlanden hebben geconfènteert
ende gheoftroyeert , confenteren ende oéiroyeren mits-defen Adriaen
vande venne Schilderende Teyckenaer woonende in s'Graven-Haghe,
dat hy met de fijne voor den tijt van vijfthien laren naeft-comende alleene inde
vereenichde Provinciën (al mogen doen drucken ende uytgeven fèecker groot
ende nieuw Poëtifch werek , ghenaemt ROVWELTCK, van d'Heer TA COS
CATS, beftaende in (ès verfchevden boucken , te weten , MAEGHT, VR T-
S TE R y BR VTTy VROVWE, MO EDER ,W EDVWE , mitfgaders de Man.
nelijcke tegen-Plichten. Verbiedende allen ende een yegelijcken ingefèten van de-
fe Landen, het voorfz. bouck binnen den voorfè. tijt van 1 5 .laren dire&elick of-
te indire&elick, int geheel ofte ten deele, int groot ofte int kleyne in cenigerley
tale te doen nadrucken, vercoopen ende uytgeven, ofte elders nagedruckt inde
Vereenichde Provintien te brengen, vercoopen, ofte uyt te geven, fonder con-
fent vanden voornoemden Adriaen vande Venne, by verbeurte vande felve nage-
drucktc exemplaren, ende daerenboven vande fomme van fes hondert gulden,
(bo menichmael als bevonden (al werden de(ên contrarie gedaen te fijn, (b wel
by den vercooper , als by den drucker te verbeuren, t'appliceren een derden-
deel daer van tot behouff vanden Officier die de kalangie doen lal , het tweede
derdendeel tot behouf vanden Armen, ende het refterende derdendeel tot be-
houf vanden voodz. Adriaen vande Venne met de fijne.
Ghedaen ter vergaderinge vande Hooch-gemelte Heeren Staten
Generael in s'Graven-Hage opten 22.Martij, 1625,
Was ondertecckent, Anthonü de Roderv~.
noch laegerjiont ,
Ter Ordonnantie vande lèlve.
ĥ mm GocL
Men wint dep boucken te koop inden Winckel njan n/vpjlent fan PkterjS
'■vande Venne tot Mtdielhurgh. ënde oock^by vidmen njande Venne Schd-
der enfeyekenaer > n/voonende in s'Graven-Hage.
DORDRECHTVM BATAVORVM.
ADRIAEN VANDE VENNE
SCHILDER en TEYCKENAER
AENDEN
IQtnJï-lkyenden Lefer.
Adien ick, gunflige Lelèr, den Titel
hier voren geftelt,mitfgaders oock de andere Prin-
ten door het werck verdeelt , uyt den mont des
Auteurs, felfs hebbe geteyckent, ende mitfdien ten
vollen ben onderrecht wat hy daer mede voor
heeft ; Soo verhope ick dat my niet qualick en (al
worden afgenomen , dat ick tot naerder ende klaerder verftant vanden
voorfchreven Titel een kleyne Voor-reden hier ghebruycke. Voor
eerft dan fal de verftandighe Lefer acht ghelieven te nemen dactet onfen
Schrijver heeft goet ghedachthet jegenwoordigh werck af tedeelenin
fes byfondere hooft-ltucken, by name Maeght, Vryfier^ ende fbo voorts
als in het op-fchrift te fien is ; waerop als in het voorby gaen eerft is aen
te mercken dat de voorfchreven woorden, Maeght ende VryBer> niet en
dienen opghenomen als of die maereeneendedefelvefaeckeen waren
beduydende, juyft alfoo gelijckmen gemeenlick feyt een fieck wijf, en-
I (*) de
de een krancke vrouwe ; Maer in tegendeel van dien dat de felve woor-
den in Iiarc beteyckeninghe merckelick onderfcheyt fijn hebbende, als
paffende yeder vande felve op een byfondere gelegen theyt des menfche-
licken levens ; tot wekken eynde dient gelet dat het woort Maeght hier
te nemen is voor een vrouwelick fchepfel, nu beginnende ghewaer te
worden de eerfte beweginghe van het gene God almachtigh het men-
fchelick geflachte vanden aenbeginne heeft ingefchreven door de kracht-
werckende woorden, h&asl endenjermemchfuldicht> evenwel noch fonder
eenige toe-eygeninghe van ghenegentheyt aen eenich mans-perfoon j
oock fonder dat haer ililx by eenich mans-perfoon gheverght worde .
De naem Vryfter <gpsx wat verder, ende daermede worchier gemeynt
cene foodanige,die, na de voorfchreven eerfte beroeringhe, hare ghene-
gentheden begint uyt te ftrecken tot haren even menfche ; immers die
tot fulx van yemant wort aengefocht : het welck alfoo vaft geftelt fijn-
de^foo kan yemant Maeght wefen fonder Vryfter te fijn ; ghelijckerwijs
oock wel Vryfters gevonden konnen worden fonder Maeght te wefen ;
Ende in hec gemeen foo is een Maeght te nemen als een aengeleyde ofte
gedoot-verwde Vryfter, een Vryfter als een gedoot- verwde Bruyt ; een
Bruyt als een gedoot-verwde vrouwe, ende foo vervolgens tot den uy t-
eynde toe; in-ficht nemende op de nabuerigheyt van het gene dat naeft
voor handen is . Ondertuffchen tot een noodighe waerichouwinghe
fal de gunftigeLefer gelieven te letten (alfoo s'menfchen leven in onfe
gemeene maniere vanfpreken menichmael meteen berch wort verge-
leken, waer van de fpreeck-woorden by ons ghebruyckelick den berchap
ende afgaen, genouchfame getuygeniffe fijn ghevende) Dat de Titel hier
voren gheftelt is afgebeelt in ghedaente van een Heuvel, rijfendeaende
cene ende dalende aende andere fijde, met by voughfel van fes paer men-
fchen., die den berch, elck te fijner plaetlen, over wederfijden bewande-
len ; alles op dat yeder daer uyt mochte bemereken den ganlchen om-
me-gang des menfehdicken levens hier vertoont te worden in fes dec-
ien, maeckende als fes dagen, ende mitfdien uyt-brengende den vollen
loop van een gheheele weke , daer fèlfs de Ruft-dach, ofte den dach des
Heeren niet aen en ontbreeckt, afgebeelt inden voorfchreven tijtel door
het laetfte woonhuys alles vleefch, twelck is het graf . Devordereby-
voughfelen ende finne-beelden op elcke gelegentheyt paffende fal een
yeder, die het oogh-merck van den Auteur eens heeft begrepen, lichte-
lick verftaen,en daerom en wil ick dieshal ven hier niet gewagen. Het
werck en was van eerften aen opce voorfchreve fes deelen niet aenghe-
leyt> maer alleen op de vier laer-getijden, foo als hier na in het vervokh
lichtelick is te (ien Dan alfoo middelertij t onder des Auteurs poëtifche
oeffeningen mede wert ghevondenhet tweede deel van dit werck, dat
nu den naem van Vryfter is dragende, fijnde te voren om een andere ge-
legentheyt by hem gemaeckt, foo heeftet hem goet gedacht den Maegh-
deplicht voor defen uy tgegeven, te herftellen ende als in een andere vor-
me te hergieten, om alfoo dit werck fijn vollen fwier te mogen geven j
Vindende oock ten felven cynde goet in hetbeginffel hier by te vougen
de af beeldinghe van het kinderfpel , wefende als de morghen-ftont ofc
voorfpel vanden eerften dach in defe weke, om alfoo het leven des men-
fchen in fijn volle rondde te vertoonen •
Vande nuttichey t des wercks en hebbe ick niet voor ghenomen yet
fonderlings te feggen , maer hetfelve gheheel te ftellen aen het oordeel
vanden verftandighen Lefer, den felven alleenlick biddende de twee Ta-
fels hier achter aen by-ghevoecht eens in haefte te willen overloopen,
ende als int voorby gaen eenige ftucken daerop na te fien ; het welck ge-
fchiedende, foo vertrouwe ick vaftelick dat haer de faecke foo fal open
doen dat hy menichte van dinghen fal vinden die op fijn ghelegentheyt
engenegentheyt niet qualick en fullen paffen ; in wat deel fijns levens
hy oock foude moghen wefen , Door dien het werck daer toe is aenge-
leyt opdatyeder menfche in t'een of t'ander deel fijn mont-fmaecke
mochte vinden. Ick bekenne in dufdanighe faecke weynich tc konnen
I (*) ij oordee-
oordeelen, evenwel, uyt het ghene dat icker van weet, foo derf ick feg-
gen , dat hier een eenvoudige Maeght, een weelige Vvytter> een vriende-
heke Hmyty.ecn lievende Vrouwe > een fuygende éMoeder^txx treurende,
een herhou wende, een bedaeghde, ja een dervende Weduwe- 1& ont-
moeten dat haer, na eyfch van (aecken, nut ende dienftich lal wefen, en-
de des fy haer fal bedancken gelefen te hebben,gelijck mede van de man-
nelicke tegen-plichten in debyfonderfteghevallenophareplaetfenbc-
fcheydentiick aengetogen het felve gefeyt kan worden.
Maer onder allen foo fpreeckt de reden felfs het voorfchreven werek
fonderlinghe bequaem te wefen om by een TSvtsydegom benevens de ju-
weelenaen fijne lieve T5ruyt vereert te worden ^ want, boven de ver-
maeckelickheyt van de poëlïe ende prenten hier in gebruyekt, foo ben
ickverfekert dat alle de kleynodien tefamen aende nieu-gehouwde niet
en fullen geven foodanich voordeel als het minfte deel defes boucks aen
haer en het geheel huys-gefin fal konnen inbrengen , ingevalle fy maer
fomwijlen een vlytich ooge daer over wil laten gaen.
Meer, Lefer, en hebje van my hier niet te verwachten. Ons, dat is
mijn broeder faliger ende my, is alleen toe-gheftaen hetbeleyt vandefe
lichte peirden : Daer het aenden man gaet , fal de Schrij ver felfs tot u
fp reken, waer toe ick my geerne gedrage, ende oorlof nemende, bidde u
oockvanmijnekunfte heuflfelick te willen oordeelen. Vaert weL
In s'Graven-Hage, den 1 6. Mey 1 6ip
En dan noch fiaet een <xjyeynigh fiil,
En fiet eens ^z/vdttet [eggen <&PtL
Ghy lacht 3 m dat ickaen u merck^
€n denckt, Ten is maer kinder-wercl^:
VV 'el lacht , het is u a/vel ge jont,
En lacht oockuyt een njollen monts
Want al het nsvoelen nsandejeught
Vat is alleen maer loffen/reugbt,
€n is alleen maer dom bejagh
Datjeder uvelbelacben mach.
<ZMaer fvvijlje met de Anders lacht,
Soo ri/voud ic /{datje njorder dacht,
nAls dat] oockjn dit eygen heelt
zAlmede hy de kinders ff eelt .
'kën <~vyeet niet datteryemant leeft
Die niet fijn kintfibe poppen heeft ,
Die niet hy navijlen eens en malt.
Die niet hy n/vijlen eens en <u<dt,
Die met hy <-vvijlen heeft geboot,
Ofyet begon dat niet en floot .
Dit fpel, alfchijntet fonder fin,
Dat heeft een ty&yne njyeerelt in$
De nJVeerelt en haer gdns gefiel
En is maer enckel^nder-fpely
Dus,fooje na den eyfch hevroet
zAl rvvat de malle jonckjpeyt doet,
Ghy feilt (-vernemen opte firaet
Hoe dat deganfche njyeerelt gaet ,
Ghy filter binden, meyn ickyVel,
V eygen malen liyider-ffel,
Of, foojet heden niet en wmt9
Soo fijt je <vry al nsvat te blint,
Soo is het oogh u fonder licht,
Dus fouckt een briluoor ugeficht,
Een bril, die Ey gen-kennis biet,
VVaerdoor men in fijn herte fiet,
En fooje dien eens recht gebmyc kt,
En noyt het ooge toe en liyckt,
Soo njveet ickjLttjc <~vinden feilt
Of eygen mal, of eygen fibult,
Offoo ickjioch bedrogen ben,
Soo denckt<dat ïch^geenmenfcb en ken.
Maer treet eens toe, en wijf, en man,
En neemt hier eens een prouf jen <van.
'^TOor eerfi is daer een dertel k}nt,
Dat om fijn oogenis geblint ,
Dies gaetet, met een open bant,
Geduerigh taften na de i/vant*
En noch in defen blinden loop
Soogrijpet yemant uytten hoop,
Het grijpt er eene by de mouy
Die befl haer laten grijpen n/vou^
En fchoon, eer dat bet yemant uing,
Hem om de kop een dexfel hing,
Soo njyort nu t'oogb hem los gedaen,
Dies fiet het fijn gevangen aen,
Het fiet ten njollen nrvat en boe,
Het fiet by njVtjlen a/Vonder toe ,
<SMaer ach \ bet fiet den klaren dacb
fyfl als het niet meer grijpen machs
Het
Het Jpeeltje, wrienden, datgebiet
Een blinde greep, en w order niet.
£My dunckt dit is een eygen-beelt
Van datmen in bet a/yen Jpeelts
T^e wryer, arrem Venus-kmt,
Die isgemeenlwk fleke-blint,
Des dwaelt hy weeltij ts over ftraet,
Onftker wvaer hy henen gaet,
Hy drilt, hy loop, hy rent, hy Jvveeft
Tot hyder een gevangen heeft ^
Maer vvien doch krijght de grijper wast,
Of wvien doch wangt hy by den taB,
€n /onder licht, en fonder bril,
zAls die haer laeten grijpen wvil?
Hy fach te woren met een fleech^,
Noch hoe hy font, noch vvaer hy weec^,
^Maer na dat hy de wrysïer wing,
ü^ufiethywhckin alle ding,
Hy fiet en haer, en haer gebrec^
Haerydel hooft en fiegen neck^
Hy fi^t haerfeylen aÜegaer,
Hy fiet by wvijlen al te kUer,
Maer of hy weel of luttel fiet ,
Noch eens te grijpen mach hy niet,
€n fihoon hy wint onaerdigh wleys^
De greep is moer woor eene reys.
Maerwvaerom doch een grammen fin ?
*Dit fpeultjen heeft die wvetten in,
^Dit Jpeultjen heeft eengroote fleepy
Men hout daer eeuwvich Watmen greep .
Gewü, indien het mocht ge fihien^
Het wvare beter eer ft te fien,
Sn blint te wvefen naderhant,
Op datmen geen gebreken want.
Wel blinde binders , hoort een wvoortj
Sn waert niet ras en haefitgh woort,
Maer, by gebreck^van eygen licht >
Gebruyclq eens anders helgefichty
Op datje noyt een greep en doet
Daeromghy narnaels treuren moet.
Q let hoe de menfeh fijn eygen aeri
Oockjnde fyntsheyt openbaertl
Het meysje fpeelt met poppe-goety
Het knechtje toont een hooger moet$
Het meysje doet de wviege gaen,
Het knechtje laet den trommel fiaen $
Het meysje fftcelt met kleyn beflach
Dat tot de kgucken dienen mach$
Het knechtje met een jvvacke Uns
!7\Qt wvijfi wande rouwe mans $
Het wveet doch dat het Hoüants bloet
Het lant met wvapens houden moet •
Siet, binders, po het oude Jong
S 00 pijpt daer na het k[eyne jong,
Siet ! njvat wermach een oudejïam,
Twil muyfen a/vat wan katten quam.
J^y It kint heeft langen tijt gewacht j
En weel en dkhjnaels aver dacht y
VV anneer de Slagh-tijt karnen wvou,
En datmen ojf m bollen fouy
I (*) ty Mn
€ doch fijn oogh engansgepeys
En fach niet of het off wleys s
Niet op het fineir> niet op het roet5
Ten dacht niet om te fijngevoet^
Maer al dat groot en langgeraes
En rWas alleen maer om de blaes>
cDie]aeght het nu <vdfcbrale <-uVmt;
En daer iB dat het ^vreughde ^ulnt }
Maerprickt eens met een kleyne fpel,
Ter/lont foo fimck} het bolgfirvel.
Watiffer menichydel'menfh
Die fireckt fijn luH engxnfchen ^vvenjcb
Datyemantj daer hy t'oogh op beeft >
Van nu fijn tijt had uyt -gekeft l
ü^kt om te dcelen in betgcet.
Want hy en is niet njan bet bl^et*
Maer op dat hy bekomen mocht
€en fchrale njvint, een kleyne locbt^
Tet ickjen ^weet, een njveynigh eer^
€en ri/vafim uytt er -maten teer$
€ylaesl de menfib en alle pracht
€n ü maerys <uan eendernacbt.
? toldraeyt lufïigh op de <uloer
Gegeeffelt met een ^vinnigh Jhoer,
€n hoe datyemant harder fiaet>
Hoe dat hy beter omme-gaet$
Maer laet de fvveep een nweywgh ofy
Sop ^valt hy neder in het fiof
£n doet njoortaen niet eenen keer,
Maer is een bUck*vmt immermeer.
Men jjasï noyt beter op het JIucf^$
oAls in uerdriet en ongeluc^
Want leefteryemantfonder pijn>
Die roeH terftont njan ledich fijn;
Siet l uvaer een ^vvecligh menjche ruft
Daer fi]ght het herte na de luü .
y Et op het kint dat bobbels blaesi3
£n fiet hoe feer het is njexbaeSi
Om dat het opgedreven quijl
zAlleen maer duert een korte njyijl3
En atalt dan neder op het njelt
Wanneer het op fijn hoochsïe fvvelt:
€y fioort u niet3ghy menjchen-kint 7
Dit joelen nj^vy fijn enckel ^wint^
Vyie heefter oyt foo njafim fiaet
Die niet geitje kjen roocksvergaet?
En noch dat hooch en moedigh Jvvelt
Dat njvort gemeenlic keet 'ïl gevelt.
kint dat op een fiockjen rijt,
En met een fiockjen fiockjen finijt%
Meynt dattet drijft een moedigh peirty
Welduyfint franfche kreonen njveirtè
iMaeryemant die het <welbefiet
Die wint een hout, en anders niet.
Hoe menich rijter op een ftockl
Hoe menich fitter op een block^
Hoe menich nsvoonter in een poel l
En meynt het is een kpnincx fioeL
Veel rijden >fihoon Jygaen te uoet^
Haer peirt dat is een hooge moet.
De
1T\ 8 koorde-fyringer leert den ^vont
*^ Om recht te raat ten tyr en ftont,
Om <wel te paffen op den tijt
tAl eer hy "Weder benen glijt^
Want kondje ^ringen op de maet^
En niet te urougb, en niet te laet3
En niet te traegb> en niet te jhel9
Ghyfijt dan meefter njanhet fi>el.
Hefiet boe dat de lecker baerty
En overal de Iqrders njaert^
^Maerfiet oockjooe bet fyeeltjen endt^
En hoe de kgns baer omme-Went$
Hy die een ruv ijl gedogen beeft y
^Die toont eens ruyeder dat hy leeft ,
En die te njore-n booge fi?rong
En al het klcyn gejèlfchap dwong ,
Die diyclg dan "Weder mettet hooft y
Als njan fijn eer Be macht berooft .
Wanneer een Rijc^ ofgroote fiadt
Haer tijt atan rwclflant heeft gehadt^
Soo rij fier licht een uyt bet graf
En fiet baer al bet voordeel af
Aldus gaet alle ding int rondty
Het rijst, dat lach % hetnjak, datftont,
Efiet boe daer een jongen Jpeelt l
IBefiet hoe hsiich dat hy njeeltl
Sijn tuygh en beeft nau eene Jhaer^
En efter maeckt hy bly gebter.
Siet, fynders> nj^atwernougèn doety
Het maeckt oockjaiwve boonenfoet.
Het maeckt dat oockjen houden heirt
Is lief en i@t ter- maten <-irveirt.
Smaeclg u een dtyf gelijckjatrijs 9
De geer B Joo ^vvelals eenigbrijsy
Het ënde-vleys gelijckj^apoen,
Wat hei je met <~veelgoets te doen?
Het is alleen een luckjcb man
Die fijngemoet ruernougen kan.
JLT£* kete-fpelfiyt mede njvat5
foor die bet na bebooren njat:
De kloten isgeen ffyelopflraet
Soo lang den os daer henen gaet 3
Moer raeckt het beefl eensuytten ftal^
En doet het dan een drounoen njal,
Soo njVort terftont fijninnicb hem
*D en jonger s op de ftraet gemeen y
'Die maeckgn dan een groot geraes
€n met de koot, en met deblaes .
Een karich menfeb bevvaertbet goet^
Soo dat het niemant nuoordeel doet 3
Hyfluytet op in fijnen geboot
Totrn de prangen rvande doot ;
éftlaer alfbo baefi hy maer en fierft*
Terftont, hy die het goetjen erfty
Die brengt dan luftichxtenden dach
Dat eerftgeen Jon cfmaen en Jacb$
En nsvat de <vreckjn d 'aerde grouf
Ddt is dan njoor een malle fihrouf.
I (**) Dé
TN E tenders die op fielten gaen
*^ Sip rechte beelden uande arpaen:
VVy Joucken meett al booger fihijn
*Als ^iny in rechte nsvaerheyt fijn.
T €t op den <vlieger<-van papier
Gerefin iêt den hemel fchier ^
^Die^foo de Jongen loÜ de koordt,
Caet efter nochgeduerigh njoort,
Sn ftveefi ten lefien n/vonder hooghj
En Jvveefi ten lefien uyttct oogh >
Jllaer breeckter dan een dunne Jhoer,
Waer door hy inder hoochte nyoery
Siet l dat n/vel eer Joo nwvonder ftheen,
Vat fijght in haeH dan n/veder heen$
Daer leyt dan al die lojf ? ureught
Ten Jpotte njxn de fihamper jeught y
Hetfiheen njveleer eenjelfaem diér>
Sn nu en iH maer ^üuyl papier.
Een die met eerzucht is befinety
tAluvort hy bij fier hooch gefit y
Hy u^il noch efter u er der gaen >
En noyt is hem genmgh gedaen,
Hy njoedt begeerten fonder endt.
Tot hy 'l^en nuveet niet nj*vaer belent^
En brjecfyer dan maer eens een draet y
Het fletinfiluan fijnganfihe fiaety
Dat is degmfte uande prins >
€y!ue l bet hooft <vol fchrale afvints
Wel eer geducht gelijckjen godt >
6n is terfiont moer enc^eljpot.
AL is het musje wande* bant
Ü^och k$ertet na des jongens hanty
En dit al om een nvveynigh aesh
Maern/visy dervogel is tedwaesj
Het a/Pare beter in het welt
Sich klouckjn neerBigb aenge fielt y
Sn daer te fiucken eenichgraen3
Om foo den noot te uvederfiaen,
aAlsfiaegh te ureefen njoor de lijn>
En eetfpricbfiaef te moeten fijn.
Wat dient dit naerder uyt-gelcytl
Shty duncfy daer is genouch gefiyt.
J-£^V Iqnt dat rnettet houpjen fiteeit
Vertoont gelijc^een eygen heelt
Van yemant die fijn leven Uvg
Alleen maergaet fijn ouden gang*
Hy fiet de fon> hyfiet de maen,
Hy fiet den Hernel omme-gaen,
Hy drayt oockynet den Tijt int rondt i
Maer fiaet dan wyedér daer hy fionty
VV ant in fijnganfihen ommeloop
Soo doet hy als de meefien hoop y
Hy treet njyelin een ander jaer>
Maer anders uVortmen nietgevvaèr^
Sn fihoon hy fyijvbt gerimpelt <uely
Hy (peelt rwch al het oude ffiel.
TA E jongen die uyt f pelen gaet
ên heeft een musjenaen een draei^
P T Vanneer het dier te <~uerre fchkt
Soo roept hy njeerdichy Hooger niet,
En of de mufihhaer fielt ter nfveer
Hy rucktfi met bet t out jen neer.
VVaer been, o menfih,jo bijHer hoocb?
Waer heen doch jvviert u dertel oogh ?
tAl fiaet u open zee en njelt,
êenyeder is fijn pael ge fielt,
£nals u lijnt jen is ten endt,
Dan iffet alom niet gerent.
€y ringt noyt ^verder,filigh man, v
%Als daer ufiockje rèycken fan.
TTéV kjnt dxt daer een mooltjen beeft,
Siet hoe het over Jlraete jvveeft,
Tot dattet eens een koelen njvmt,
Tot dattet eens een luchjen rvint,
Tot dattet eens ter degen njVaeyt ,
Soo dat het mooltjen omme-draeyt.
Veel hebben molen binnen haer,
Die yeder niet en uvort gevvaer ,
Moer die tot malen is gemaeck^
Die fouckt tot hy aent malen raeckt .
J^Oom hier eens grient u,en Jïae Wat by
En fpreeckeen njvoort en fegget rny,
"Wat dunckt u is die jongen uvijs ?
Hy laet hem drijven met een rijs,
Hy laet hem fleuren byde mouy
€n fietl indien hy moer en uvou,
Hy njvare njan foo goeden fiant
%Als die hem leyden aenden bant .
Daer leef ter njeel in fiavernyr
Die, foo fy <uvi\deny n/varen njry.
Q let daer ftaen jonger s op hoer kpfa
En Jleken bey de njoeten op $
Ghy>fooje uraeght njvat dat beduyt,
Soo trechter dep leering uyt$
Wy fijn het die, njangeeH berooft,
In daer de <wroeten mettet hooft,
€n geven aen het hoochflegoet
Schier niet als t'bol njan onfen moet .
Dantü genough . ghy, ^uoorbefiuyt,
Kiefi hier u kinder-fpeeltjen uyt,
Sn als ghy dat ten lefien mint,
Soo maecktdatgly het overwint.
Of immers, kgnt in ugemoet
Dat ghy noch fyntfibe grillen broets
Soo Jal niet al njerloren gaen ,
De tijt dié ghy hier hebt gefiaen. ( fiecht
Maert' dunckt miffchien u njvat te
Door fielte njvorden onderrecht,
Dan neemt geen dingen foo njer keert y
Daer is oockmal dat njvijfheyt leert $
ëenfnege fiel die overvveeght
aAl<-vvat degmfche nrvcerelt pleegbt ^
En fchoon het dickmael niet enfluyt,
Sy tree kt er noch haer moor deel uyt ,
En brengt oockjtyt een dom beflacb
Veel nutte dingen aenden doch . a
Maer mvat is man een menfehen kint?
Of mande mvijfle diemen mint ?
De SNijfheytdiemanbovmdaelt,
£n op deganfche nJVeerelt firaelt,
I (**) q De
De Reden <VAn den grooten Godt
€n acht de kinders met tcfot,
éMaer heeft het kindervel opereert
En daer de <vvijfe doorgeletrt. b
En dan oocl^nrvdt de jonctyeyt Jpeeït
Heeft dtckmael ^wonder afgebeelt . c
V eracbtrlanniets e uveerde^vrlentz
T>4t uenmy ten goede dient \
a JPittacus van Mytilenen een van de Wijfen van -Grieckenlant-door yemant
gevraeght lijnde met hoedanigen pamiyr hy ghevouchelicxt trouwen mochte,
antwoorde datfelfs de kinders op ftrate hemïülx leeren konden3ende font hem
na de mart daer de jongers fpeelden, byde welcke de vrient hem vervougende,
wortdadelkk voor t'hooft geftooten, met een bygevoughde antwoorde ; Speek
Twtuvpsgelifcke; waer uyt hy dadelick befloot wat de wijfe man hem hadde wil-
len leeren, te weten geen ongelijck huwelick aen t£ gaen. Diog.Laertiw.
b En doenfe weebgingen begonft Icfus tefeggen ; Met wien falick dit ge-
flachtegelijcken^hetis ghelijck de kinderen die opte marten fitten 3 en tot hare
gefellen roepen, feggende ; wy hebben u lieden mette fluyte eefpeelt, en ghy
en hebt niet gedanft ; wy hebben u lieden klaeghlieden ghefengen, en ghy en
hebt nietgeweent ; want lohannes is gekomen. &c. Math.n.&id. Luc.7.32.
c Dat de kinderfpelen fomwijlen voorteyekenen fijn gheweeft van groots
iaecken kan betuycht woeden by Romulus en Cyrus beyde int kinderipel tot
koningen gemaeckt, endeverfchey de andere op gelijcke maniere bejegen^ vaii~
de welcke handelt Ant. ïfara. variar. leët* lih.z. capg.
WECH-WYSER
H O V WE LICK
W T D E N
D O O L - H O F
DER
KAL VER-LIEFDE #
EERSTE DEEL
M A £ G H T.
H Et los en dom gewoel, Jat jon^e lieden pleghen,
Is juyft gelijck een hof met duylent ommc-weghen ;
1 (***) Een
Een hof, een luftigh hof, en konftigh afgemaelt,
Een hof, een liftigh hof, en daer een yeder dwaelt j
Een hof, een fchoon prieel, daer alle tuynen bloeyen,.
Maer des al niettemin oock (uere fruy ten groeyen
Een hof daer over al veel fchoone rofen ftaen^
Maer diefe plucken wilt, die vinter prickels aen ;
Een hof, een rond begrijp, maer daer oock flimme treken
Geduerigh omme-gaen, en nimmermeer ontbreken^
Een hof, een warre-net, en daermen evenwel
Het dolen niet en acht als voor een aerdigh fpel j
Een hof, een felfaem perck, daer yeder met verlangen
Sijn luften onderhout met duyfent ommegangen
Een hof, een rechte fuyck, een winckel van bedrogh^
Daer yeder over klaeght, en yeder blijfter noch;
Een hof, een diep geheym> dat niet en is te feggen,
En dat ick niet en weet met woorden uy t te leggen ,
Een hof dat niemant kent, dat niemant oyt en leert^
Als die eerft heeft gedoolt, en dan eens wederkeert;
Een hof vol bitter foet, vol aengename lagen,
Een hof vol bange vreught, en duyfent vreemde (lagen^
Een hof, een noodigh mal, een hof, een wonder hof,
Een hof, maer tis genough ; mij n hooft dat draeyter of>
Hier koomt een vryer aen, onfeker wat te maecken ,
Hy weet niet in het perck, niet weder uyt te raecken,
Hy wil te rugge gaen, hy koomter dieper in ,
Hy kijckt aen alle kant ; geen eynde, geen begin ♦
Daer roept een jonge maeght,met droefheyt overwonnen^
Wat heeft mijn weeligh hert een malle daet begonnen L
Ick fouck, ick fucht, ick forgh, ick fie geduerigh om,
Maer al om niet, eylaes 1 de wech is al te krom •
Hier trotft een moedigh Quant, en meynter in te komend
Maer ftrax is wederom fijn hope wech genomen ,
Al doet hy wat hy kan, al loopt hy wonder ras,
Hy vint hem wederom daer hy te voren was .
Daer ftaet een vlugge meyt, en meynt fy raeckter binnen,
Maer fiet ! fy moet terftont van nieuwen aen beginnen,
Sy wift (gelijck het fcheen) waerop de fpille draeyt,
En fiet van ftonden aen foo waflet al bekaeyt:
Hier treet een jonge wulp, en doet fijn eerfte gangen,
Hy fouckt maer enckelfpel, en fiet 1 hy wort gevangen,
Hy quam daer hy het vont, oock eer dan hy het wift,
En feyde binnens monts ; Ach had ick eens gemift 1
Daer koomt een flechteduyf, en raeckt tot aen het eynde,
Maer vinter evenwel geen vreught gelijckfe meynde,
Dies ftaetfe daer en fiet, eylaes ! 'ken weetniet hoe,
En weder uyt te gaen, daer is geen middel toe .
Dan ginder koomter een die weet de rechte paden ^
Maer vint noch evenwel het vinden ongeraden ,
Hy doolt uyt enckel luft, en kieft de rechte baen
luyft als hy door het groen niet meer en weet te gaen.
Een ander ftaet en fiet, en wil een weynich ruften,
Maer fiende groen gewas, foo krijght hy groene luften,
Het fruy t is byfter wrang , hy flaeter niettemin
Sijn bolle lippen op, fijn volle tanden in,
Hy fnoeyt al wat hy vint, en door het gulfich eten
Soo is hem metter tijt fijn eerfte wech vergeten;
De floir die met hem doet is even foo geftelt,
Sy voelt dat haer het lijf gelijck een blafe fwelt,
Sy is geweldich quaps en moet geduerich braken,
Sy weet de rauwe fucht niet weder quijt te raken ,
I (***) ij Sy
Sy krucht den ganfchen dach, onfeker watfe voelt *
Vermits 'ken weet niet wat haer inde leden woelt r
De fnouper niet te min die krijght, te fijner fchanden,
Een ongefonde maegh, en even ftompe tanden,
Dat is van over lang de ftraffe vande luft,
Die met onrijp gewas ontijdigh wort gebluft;,
Of fchoon dan onfe wraet is naderhant gefeten
Daer vrienden ondereen de rijpe vruchten eten,
Het dient hem niettemin alleen tot enckel fpijt^
Vermits fijn kranck gebit geen vafte fpijs en lijt.
Ghy fiet dan al het Perck, en hoe het is gelegen ,
Ghy fieter fchoon bedroch, en hondert ilimme wegen,
Ghy fiet hoe dat de jeught hier fonder eynde dwaek,
En wat een tuymel-geeft haer inde leden maelt,
Ghy fiet hoe malle Waen, hoe Schijn, en lofle Droomen
Hier fwieren op het velt, en fpelen inde boomen,
Ghy fiet hoe dat de menfch de flimme gangen mint,
En wonder groot vermaeck, oock in het dolen, vintj
Ghy fiet hoe dat het volck wort om en om getogen,
Ghy fiet hoe dat het oogh wort menichmael bedrogen*
Ghy fiet hoe wonder licht fich yeder een vergeet,
En hoe een fnouper vaert die wrange fruy ten eet ;
Noch wil ick evenwel geen jonge maeght beletten
Haer voet te rechter uyr in defen hof te letten,
Genaeckt dan, foete jeught ; maer, eer je verder gaet,
Laet Tucht u ley tfinan fij n, en Reden uwen draet.
MAEGH-
Ls eenigh Vorfiee n>% ttpen geeft
Am die hem oW gequete heeft
Of in den faijghj of Inden Tfyetj
Tot ^voordeel njm dengmfchen Stoet 9
I (***) iij Het
Het onpare dienftigh dat het beek
En mvatter om den Hellem ff eelt
Soo mochte mvorden afgemaelt3
Vat daer uyt neder quaemgedaelt
Vat daer uyt mochte fijn merfiaen
Wat dan noch vorder dient gedaen
^By hem, die mits het edelmelt
Wort in een hoogergraet ge fielt 3
Op dat hy fiaegh in dat geficht
<£M ocht le fin fijnen ridder -plicht .
Koomt hier, mriendinnen altemael
Vie fiondery fier ponder fiael,
En finder fvveert, en finder lam
Vermint de klouckfie mande mans
Vie finder oorlogh, finder firijt,
*TrinceJsen mande mVeereh fijtj
Koomt hier, m fiet dit éMaeghde-bouck^,
O Ridders manden mvitten douc^9
Hier ififiet datje minden meught
Een mvapen moor u teerejeught,
Een mvapen, daer gefichreven fiact
Hoe dattet met de maeghdengaet$
€en mvapen, daer het edel melt
V gan fiche plichten open fielt $
Ey tyckt, o jonge dieren, ^jc^t,
Het is een heelt dat ugelijckt,
Het is een bloemt je,fooje fiet,
Vat noch geen open knoken biet0
Een bloemtje man fijn eerfiejeught,
€en bloemtje man fijn eerfik mreught,
Een bloemtje dat niet uyt en puylt,
£Maer in fijneygen bloemtje fichuylt.
Wanneer een fihilder eerB begint
T)e fihetfi man een aerdigh kint,
En dat moor eerB de kynfte fipeelt
Ontrent de gronden man het beelt,
Men fiet alleen 3 ken mveet riiei<mVat>
Dat fihier het ooge niet en mat-,
Men fiet een mont, een fietgelaet,
Dat noch gelijckin twijffelfiaet,
Men fiet doch efiter over al
Wat dat het eenmael ' mvorden fiaL
Dusgaetet met ons teer gewas y
Men fiet et in een duy fier glas,
Men fiet een teer, een aerdich beelt 3
Dat noch fijn befte gaven heelt >
Men fiet een toegefioten blat,
Men fiet een toegefioten fihat,
Men fiet mvat hope dattet biet,
Men fiet et, en men fiet et niet$
£Men fietet maerin fiilgepeys^
£n tis genouch moor defie reys.
O teere Plante, jonge firwj>ty
Wat fiaeje quade mlagen uyt ?
Wat ijfier om ujeuchdigh groen ^
Wat ijfier al om u te doen ?
Wat ijfier menich ongeval
Dat u moorfieker treffen Jal3
Ten jy dat ghy met alle mlijt
Geduerigh mVaer genomen fijt?
Wat
i
VVtt heeft, eylaes l u teer begin
VVat heeft et angsï en moeyten in?
Men njreeH njan boven njoor de ftorm.
Men vree ft wan onder Voor den Worm,
Men njreeft den n/orft en fijngevvelt,
Men njreeft den hagel op het njelt,
Men njreeft de dampen nj ander nacht,
éhlen njreeft de miïl en hare dracht.
Men njreeft het fhendigh hoffenijn3
Men njreeft een heeten fbnne-fihijn,
Men njreeft het fteken njande per,
Men njreeft het bijten njande mier,
Men njreeft de rups en haren bec^,
Men nrreeft het quijlen njande fleck^y
Men njreeft des efter niettemin
Het njveven njan een njuyle Jpin,
Men njreeft njoor al een dertel Iqnt?
Dat is het flimfte datmen njint?
Want, mits het njvicht geduertgh malt,
€n dicfynae! ofte bedden njalt,
Soo breecfyt licht een aerdigh k^uyt
Dat wyt fijn leven njVederfyruyt,
Of anders t fchudt u teere fteel,
En tfoolt u kriopjen al te njeel,
Het is gans uytgelaten mal,
Het loopt en flwkert over al,
Het ftaet enpluyft 'ken Weet niet Wier,
£n ftelt u dickmaefan gevaer ,
lAlnjvaerhet koomt, of henen gaet,
Het doet de teere bloemt jens quaet.
En fchoon al is het Tïyetje Jbet9
Soo dat het leet noch hinder doet
Noch aende bloem, noch aen het fyuytj,
M aer Juyghter niet als honïgh uyt,
Soo moet het doch njoor defen ftont
Onthouden oockeen reynen mont
Sn blijven njan het teer gewas
Tot dattet beter k^omt te pas
Tot dat de bloem eens open gaet,
En in haer njolle loovers ftaet s
Nu moetet maer njan njerre fien
Wat datter eenmaelfalgejchieny
En letten flechs in dit geval
Wat uyt het knopjen karnen fal.
Geen Byety en heefter oytgeraêckg
Geen Byetf en heefter oytgefmaeck^
6 en bloemt jen dat gefloten ftaet,
Of dat fijn oor en hangen laet$
Het eer ft e laetet ongemoeyt
Tot dat het eens ten njollen bloeyt$
Het tweede roer et nimmer aen y
Om dat het bloeyen heeft gedaen,
Om dat het njvas noch honigh geeft,
En nu als fonder leven leeft *
Maer hier is noch een ander quaet*,
W aer op njoor al te letten ftaet,
Ten gaet met defe bloemt jens niet
Gelijcket elders njvelgefchiet,
Want alnjvat hier of ginder breec^t,
Of njvatnrn uyt den regel fteeckt,
I %' Voer
heelt men firax deganfihe rurack*
Oockjictynael finder ongemack^
*Al krijght u douck^ eenyfir-finet,
Chy fijter uveynich in ontfèt,
Een uïnnigb Juery een Cy teroen
Dat <~vveet de plee {en uyt te doen.
Indien het jorntijts fbo gebeurt
Dat oockhetfijnfle laken fiheurt,
Een die hier toe fijn kunfte biety
*Die flopt het dat ment niet en fiet.
Indiender aen een fihoon buffet
Een quaftj of reet, cj filinter lety
SWen krijght of lijm of ander gomy
*Dat heelt de brake <-i/pederom.
Indien of ~vet> ofifihrale^v'vijn
Set plee ken m een fihoon fatijn y
Eenpoijery of een macht tch kruyt
T>at haelt de gronden <~uveder uyt ;
Of fihoon daer blijft een kleyne njleck^
ÏN^och ijfer raet njoor datgebrecky
Men Jpantet njeirdich opeen raemy
En firax fio a/Vort et aengenaem
Om datmen met een gulden draet
De rvuyle plaetfen overgaet .
Ons* meyt heeft éven dit -verfiantj
Want is haer taerte n/vatgebrantj
tAl nsvat of hiery of ginder fihort.
Vat ^uvort met fiuycker overfiort,
Soo dat de gene die het eet
Niet wanden loofèn handel qjyeet.
Int kortfy en hier en overal
Is raet <~uoor meritch ongeval,
Moer rvvatter hier en daer gefihtet ,
Noch raeckt het onfe bloemt jens niet,
Daer tsy eylaes l geen kunfïigh lijm,
Daer is geen barfïy of tcyeflijm,
Daer is geen kruyt ofnjinnigh fap,
Daer is geen over fiche pap,
Daer is geen finouty cf macht igh gom,
V oor uy o tejere macghde-blom .
Het minfie njuyly de kleynfie finet
Die blijf ter eeuwigh ingefit,
Die fitgeduerigh udengront y
Soo datjet noyt njerwitnen kont,
En of je rveeghty en rfje njvatt,
Noch houtet efier even njasl,
En of je fihuert en dapper urijft,
Het is een <vuyldat eeuwigh blijft}
iAliJf w maer een enge fiheury
iAlkruypter maer eeifiertje deur,
-Al kleefter maer een^uuyltjen aen,
Degarfihe luyfier is gedaen^
Oe tijt, eylae* l de fnege tijt,
Die alle dingen open fpltjt,
Die toont ten leïien in het blat
£ en njvijde nety een open gat,
Wat eersl dc fmechfie niet cn <vant
Dat fiet de plompïle^aderhant:
zAcl jf -wat het eerfie knop jen fihent
Dat bitster eept^igh ingeprent.
J S
Siet lals deplaegh het koren flaety
Terwijl het op den melde ftaet.
En dat moor eerH een muyle finet
S 'ich m het jeughdich bloeyfel Jet*
Het blijft gewis d<tn eeurvvicb Joo
Tot even oen het dorre ftroo}
Gaet leght dan mry het rijpgewai
Te midden in een kgren-tas,
Gaet ftoutet in een drooge fihuyry
Gaet fluytet in een mafte muyr>
Gaet dorÜ en n/vannet Joo je kont
Ü^och blijfter al een quadegront;
Jae mvaftet in het klaerfte nat^
€ylaes l daer Jchort noch efter mvat^
Het isj o mrienden> tü gedaen$
Want noyt enmintmen Juyvergraen.
Bedencfy dit ftaeghj o groene jeugbt>
Hedenckt dit, mvatje deneken meught>
Be groeft et in u (lilgemoet
Begraeftet m u diep ft e Moet 3
En latet eetfvvich moor u ftaen>
Het gaet moor al de maeghden aen.
d'Eenvoudicheyt die ftaetu mvd
Dan Lecr-fucht is haer metgefel*
Dus fijt eefflpoudigh in het quaet
En alnjrvat maeghden tegen gaet}
*Maer leert dien even ottverlet
De gronden mande maeghde-vvet9
Ue regels mande mtyare nrny
De plichten man het htys-gefiny
Sn mvatter mor der dienen kan
Ten goede man een eerlickjnan.
cAch ! of dfchoon een jonge bmyt
Draeght Iqanfte man het maeghde-kgttyt &
Sn datmen mry alfuyck$r g<yt>
Sn bloemt jens moor de deure ftroyty
Is oyt haer besïe fchat geroofty
Soo maecktet flechs een Jvvaerder hooft ±
En mvatmen haer moor ecre doety
Dat is een beul in haer gemoet.
Ghy> mvensje niet te fijn beft?ots
Hout ftaegh u tuyntjen op het fiot,
Hout hec\ en hagen erven dicht 3
Op dat ter niet een dertel mvicht
En koome, fonder u merlof
En koome fiuypen inden hof
En roove daer u befïe Iquyt
En loope dan man achter uyt .
tAchy mt?ie haer teere jeught befinet
Die falgeen troupv^ geen echte bedty
Dïe falgeen mvijsj geen deftigh man,
Hoe meelhy mveet en mvat hy kan^
Oyt brengen tot haer eerBen glans y
Oyt brengen tot de meghde-fyans ♦
oAchl mvie als mry lier is onteert
Die mvort te loet als bmyt gf leert.
ï (****)
T
TAFEL
Van het byfondcrjle dat verhandelt Yoort inde twee deelen van
den Wegh-wijfer ten Houwelijcke, tervveten^ Maeght en Vryfter :
Het eerfteghetd bet eyc kent de Maeght, betrvveedede Vryfter .
AL te nette vryfters worden veel-
tij ts flonfige vrouwen, 1.14.
Al te grooten gemeenfehap onder jon-
ge lieden fchadelick, 143.
Ariadne heeft aen Thefeus haer liefde
felfs ontdeckt, ende of fulx de vry-
fters geoorloft fy, 2 9.
Achterwaerts gaen in de lijnbanen ge-
toghen tot de vryagie van jonghe
dochters, en waerom, 2.1 6.
Alle fchepfels hoe kleyn konnen den
menlcne yet leeren, ende hem ten
goede ftrecken, 2.ip.
Alle menfehen willen wel verhooghen
in kleedinghe, veriaegen weynighe,
2.23.
Ammon een af-beelt van alle vryers
die van liefde kranck fijn, ende een
eeuwige waerfchouwinge voor alle
maeghden, 2.46.
Ammon fchent Thamar uyt liefde (foo
het fchijnt) ende drijttfè daer nae
wech, 2.48.
Ammon wort geftraft met de doot om
fijn onkuysheyt, 24^
Befchrijvinge van de maeghden die de
eerfte invallen van dejeught in fich
£ewaer worden, 1,3.
Bloemen vandé ouden tijt de beftc,2.2;
Brieven te (chrijven aen vryers of vry-
fters geoorloft, 2.5.
Befchaemt fijn, of en hoe verre in
maeghden prijfelick, 2.24.25.
Bedriegeryen fchuylende in de trou-
beloften van cenige linckers, 2.50.
Beloften by gefehrifte of dienftich is te
nemen, 2.52.
Clave-cingel-fpel raeckt veel aen d'ecn
fijde als de jonghe vrouwen begin-
nen te kinderen, 2.2*
Dadelboom en deffelfs wonderlieken
aert befchreven ende de menfehen
toegepaft, 1.4.
Dina wort -door nieutgiericheyt van
haer eere ontfet, 1.28.
Dido heeft door haer wefen ende
woorden haer liefde gheopenbaert
aen AEneas, en of fulx maeghden
wel vought, 2.9.
Dingen ghebruyekt in laccken daerfc
uytter natuere gheen kracht toe en
hebben, fijn verdacht te houden
vanlpokerye, 2.14.
Droomen en uytlcgginge van dien in
faecken van vryage. 2.2,9.
Daer oneerlijek ghefproken wert is
tlwijgen
TAFEL,
ffwijgé beft voor de maeghden, en-
de hoe verre, 2.3°-
Duyfterniffe , of tot vryen bequaem
fy, 2.56.
E.
End- vogels fonder wartel fijn gans ftil
en fonder vreughde, 1 .6.
Europa, jonghe maeght, vaert qualick
vermits fy Ipeel-ficck is, 1 . 24.
Eenigheyt inde religie feer dienftigh
tor vreedfamehuwelicken, 2.32.
Eedcn en bedriechelicke beloften van
vry
ers,
2.52,
Exempel van Ammon bedenckelijck
voor alle vryfters, 2.46.48.
Exempels van bedriechelijcke vryers,
2.52.
F.
Fruyt van een krayc ontydigh afghe-
pluckt, by een dertele vryfter ver-
geleken, 2.32.
Fruyt dat rijp is vcrghelcken met een
vlugge maeght, 8 2 .53 .
Genegcntheyt om te paren de men-
fchenuytter aert van Godeinghe-
fchreven, 1 .4
Gelegcntheyt dient waer ghenomen,
Gout,cn defielfs kracht, j.16
God gheeft yedcr fijn partuer als met
eygcnhant, 2.1 1
Goede en geoorlofde tooverkunft om
_ liefde te verwecken welcke fy,2.i 5
Gelijckenifle ghenomen van een kuit
dat inde boucken alleen de prenten
fouckt fonder vorder den finteon-
derfoucken, 2.20.
Getuygenifie van vèrfcheydc oude en-
de nieuwe , jae felfs van hooffche
fchrijvers voor de teere (chaemtc
van maeghden en vrouwen, 2.24.
God by maeghden aen te roupen in
wat gevallen, 2.17.
Ghelijckeniife van het trillen van de
luyt-fharen met de droomen, 2.29.
Gelijckenifle van een Bye gheeyghent
opte vryfters, 2.31,
Ghelijckeniife van de Molocks inde
fruyt-boomen, 2.31.
Gelegentheyt dient waer ghenomen,
ende hoe verre, 2.35,
Ghelijckeniffe van een valck met de
vryers, 2.45.
Gelijckenifle van een vos met een fiec-
kenvrycr, 2.49.
Ghelijckenifle van eene die een fuere
druyve eet met eene die ontijdighc
luftpleeght, 2.49.
Ghefchiedenifle voor vryfters feer be-
den ckelick. 2.54.
Ghelijckeniife van dc vryfters mettc
Byen, 2.55.
Ghelijckenifle van een lantfinan met
een moeder die een houbare doch-
ter onderricht, 2.62.
Gelijckenifle van meloenen met rijpe
dochters, 2.63.
Ghelijckeniife van het rijp fruyt met
een rijpe maeght, 2.64.
Gelijckenifle va het jonck pertrijs met
vryfters die te vrouch trouwen,2.64.
I <****) ij Gelijc-
TAFEL.
Ghehjckenifle van groen koren inde
fchucre gcdaen, met eene al te jonck
gctroude vryfter, 2.65 .
Gelijckeniflevan ocker-noten die ghe-
confijt worden met een houbaere
vryfter, 2.65.
m
Huwelicks geluck en ongeluck, 1.5.
Huwelick brengt een vroyelicker le-
ven in,als het eenföem wefen, 1 .6.
Haeftich fijn is over al ichadelick, fon-
derlinge in het huwelicken, %.i 9.
Huwelicken of yemant toeftaet te
maecken, ende op wat gront, 2.6.
Huwelick in Gods hant, 2.17.
Hant te laten befien, ende yet daer uyt
telaeten voorfegghen of ende hoe
verre geoorloft, 2.28.
Huwelick is een koop en een knoop
die niet ontdaen en wert, ende daer-
om wel rijpelick op alles te letten
eer dietoegae, 242.
f
longe vrouwen ia huys-houdin ge ge-
treden hebben elders haer vermaeck
in als de vryfters, 2.4.
longman die een vryfter dreyght met
. uyt den lande te reyfen^ hoe te be-
jegenen* 2.44.
lonck of rijp trouwen welck beft^.^.
iC.
Kenniflc voor minne, 1.7.
Koppcl-drayen van wie ghcfeyt mach
werden, 2.6.
Kruyden offe yet vermogen in minne-
drancken, ï0i/£
Kleedinghe die hoofs Is of voorfteet-
fche dochters betamelick is, 2.21»
Kleedinghe is licht te verhoogen, maer
qualick te verlaeghen inde vrou- I
wen^ 2.22f
Kleedinge die te prachtich is belet dick-
mael een goet huwelick, 2.23.
Lange vryagien of dienftigïi, r. 20.
Liefde te openbaren is forgelick voor
de vryfters, 2.10,
lijn-bane en dè maniere vanfpinnen
aldaer ghebruyekt, by ghelijckeniffe
ghetogea op de vryagievan jonghe
dochters, 2.16*
Maecht ae welcke haer moedersheuyev
ke paft, iaachtinge te nemen bydc
ouders,, 1.7..
Moy gekleet te gaenof voor een vry-
fter in vryen voordeel geeft, 1.13^
Minne- pruyltjens en verachteren de
liefdeniet, 1.17*
Maeghden en dienen niet veelte rey-
fen of (pelen te rijden en overal ter
feeftete gaen, 1.25..
Maeghden moeten ftil ende ingetogen
fijn, 2.8.
Minne-brieven of de vryfters gheoor-
loft is te fchrijven,, a. 5^
Minne- toverye is geekernyey 2 .1 2 *
Maeghden worden beft ten huwelicke
gevordert fonder haer toe doé52.27*
Malle en onghelöute klap by vryfters
i aea*
TAF
iengehoort óf beantwoort ofte wel
in Iftilheyt voorby ghegaen dient, |
2,29.
Maeght ofaen eenen van meerder ftaet
haer verloven mach fonder wete van
ouders, 2-43*
Maeghde-wet is cenpeyl die nieten
wijckt, 2.45.
Moeders ampt ontrent een houbaere
dochter, x.6i*
Nette vryfters en fijn niet altijt de net-
fte vrouwen, 1.14.
Kachtegael en fingt niet meer alfle
broet, cn waerom, 2. 3 >
Nieuf-gierigheyt om te weten wat
man ofte wijf men krijgen fal, fcha-
delick,, 2.28.
0.
Of het dienftigh is dat vryfters veel
befoucks hebben van jongelieden,
1.22.
Om het goet, fchoonhey t, en dierghe-
lijcke (aecken te trouwen is onghe-
raden, 1.34.
Oude man by een jonghe vryfter of
getrout dient, en wanneer, 1.35.
©nders haer kinderen radende totee-
nigh onbequaem ofte onaengenaem
partuyr, hoe te bejegenen, 1.36.
jOf de teere fchaemte , ofte hooffche
vrymoedicheyt de maeghdenende
vryfters beter ftaet, 2.23.24.
Oneerlick geklap hoe te bejegené, 2.20
Oneenigheyt in religie maeckt groote
oneenigheyt int huwelick^ 2.32
EL.
Of veynfèn in faecken van vryagie ge-
oorloft is, 2 -3 9*
Of een vryfter in eenich huwelickmach
bewilligen met befpreck,^ haer va-
der fulxgoet vfat, 2.39.
Ouders gelagh in fèecken van hu we-
lick, 2.40.
Ouders en moeten hare kinderen niet
tegen haren ingeboren aert uyt hy-
liken, 2.41.
Onkuyfche liefde en heeft ghten va-
fticheyt, 2.47.
Poëten leeren veel goede dinghen on-
der bedeckte redenen, 1.28*
Pleytcn, en door dien middel yemant
tot trouwen te dwingen, gans for-
gelick, 2.52,
Patrijs en deffelfs aert, 2.64.
Quaet geruchte eens begonnen, is voor
een vryfter fchier noyt te verfèt-
ten, 1.31.
%:
Rebecca wonderlickaen Ifaack tot een
vrouwe geworden, 2.27.
Rebecca of te veerdigh bereyt is ghe-
weeft om met Ilaae te verfèllé, 2.3 jf
Raet van vrienden behoort voren tc
gaen in iaecken van huwelick eer dat
de jonge lieden fich onderlinge ver-
binden, 2.40.
Ringen en diergelijcke trou-panden of
by vryfters lijnaen te nemen, 2.53,
Rijpte heeft groote kracht in maegh-
den, en veel andere dingen, en daer-
I C****3 uj om
TAF
om dienter op gelet te fijn, 2.63.
Rechte tijt om te trouwen, 2.66.
Spel van vryfters met vryers gans for-
gclick, 1.24.
Schaemte of de maeghden betamelic-
ker, of wel hoofiche vrymoedic-
heyt, 2.23.24.
Schaemte te matighen, ende hoever-
re, 2.25.
Siecktc van liefde gans bcdrieghelick,
2.46.
Siecke jongmans de vryfters niet te be-
foucken, - 2.48.
Smit bedroghen door een Latijns
woort, 2.55?.
r.
Trou-fucht een aendringhende ghe-
breek, 1.8.
Toover-kunft of yet vermach in faec-
ken van liefde, 2.13.
Toovery om rechte liefde te verwec-
ken, 2.14.
Trou-beloften, ende bedriegelicke li-
ften daer in gebruyekt, 2.50.
Trou-panden, ringhen en diergelijcke
of dienftich aen te nemen, 2.53,
Tijt van trouwe welcke de befte,2.67.
Vaders hebben te letten op rijpe doch-
ters, 1 .7.
Vryers willen niet gevrijt fijn, 1 .8.
Vryfter vergheieken met een Zeeba-
ken, 1.10.
Vryfter en vordert niet met de vryers
E L-
tot haer te locken, 1 .12.
Vryen met een vryfter of dienftigh is
voordefèlvc, 1.13.
Vryfters en dienen niet te koftelick op-
ghetogen, maer foo datter een man
altijtnoch aen verbeteren kan, 1.14.
Vryfter offc aen een vryer (chencken
mach, of vanden felven ghefchenc-
ken ontfangen, tAfé
Vryers fijn ghclijck de turekfehe-boo-
nen, willen altijt hoogher klimmen,
1.17.
Vryfter of veel befoucks en groote ge-
meynfaemheyt van vryers dienftigh
is, 1.2 1.
Vryfters en dienen niet veel met vryers
te tacketeylen, 1 .24.
Veel fpelen-rijden forgelick voor vry-
fters, 1.25.
Vryfter ofle haer genegentheyt aen ha-
ren minnaer toonen mach, 2.5.
Vryfter ofle minne-brieven fchrijven
mach, 2.5.b.
Vryfter of door een naeyfter of ftijf-
fter hare liefde mach te kennen ghe-
ven, 2.6.
Vryer wetende dat hy aenghenaem is
of des te beter tot vryen bewoghen
wort, 2.7«b.
Vryfter moet gans ftil ende ingetogen
fijn, 2.7.
Vryfter vergheleken met den weder-
klanck, 2.8.
Vryers vergeleken by Swaluwen, 2.8.
Vryfter ofle felfs haer liefde ontdecken
mach, 2.9.
1 Vryers cn dienen niet aengehaelt ofte
1 facht
TAFEL.
ïacht gehouden te wefen^ 2,12.
Vryfter is de fchaemte betamelick,
2.23.
Vryfter moet God ende haer ouders
met haer huwelick laten ghewer-
den, 2.28.
Vryfter moet vuyle klap met fwijghen
wreken, 2.30.
Vryfters en fijn niet bequaem om op
eygen raet een huwelick te befluy-
ten, ; 2.37.
Vryfter bewilligende in eenich huwe-
lick op befpreck, foo haer ouders dat
goet vinden, doet qualick, 2.40.
Vryfters tegens danckuyt tehuwelic-
ken en dient niet, 2.41 .
Vryfter en dient haren fin niet tc geven
aen eenigh jong-ghefel ten fy verie-
kertvan den wille haerder ouderen,
2.42.
yryer met een Valck vergeleken, en
waerom, 2.45.
Vryers klachten niet te achten, 2 .46.
yryfter haer eere vergetende, maeckt
liefde tot haet, 2.48.
yryfter bedroghen door bedriechlicke
eeden, 2,51,
Vryen int duyfter ende des avonts laet
ofdienftigh, 2.54.
yicoatïw voor een van gebruyekt in het
onderteyekenen van een trouwbelof-
te, 2.57.
Vryfter proces voerende om een vryer,
2.60.
Vryfter dc krachten van haer jeught
ghevoelende wat behoort te doen,
2.61.
Vaders ampt ontrent ee houbare doch-
ter, 2.53.
Vrough of laete trouwen welck beft is,
2.64.
Weygher-kunft is dc maeghden nut>
Wijfen man te trouwen, 1.32.
Weelde vande dertele jonckheyt vcr-
gaethaeft, 1.33.
Waerop een rechte trouwe te gron-
den fy, 1.34.
Weduwen mogen int vryen vrijer gaen
als de vryfters> 2.9.
Wonderlicke werekinge Gods ontrent
het houwelick, 2.27.
Wille van ouders moer voor gaen in
faecken van huwelick, 2.36.
Z.
Zipora de dochter des Priefters in Mi-
dian wort wonderlijcker wijfe het
wijf vanMoyfès, 2.27.
X (****) iM|
Druck-
Drucfc-fauten in het cerfte Deel. Bruyt«
INt vrouwen voordicht pag. 2. verf. 28. voor en datmen op het ooghc trout, leeft, en
datmen of het oire trout. fpl 1 9. b. voor dinghen Tonder fteen, leeft, ringhen fonder
{teen. fol. 1 1 .verf. 10 . voor die Tonder ey nde komt, leeft, koopt.
Vrouwe, tweede Deel
F0I.2. verf.7. voor kinne-vaer, leeft, hinm-vaer. fol.9. b. verf 12, voor maeckt in de£»
fèlven hert, leeft, maeckt door een gunftigh bert. fol.9. vei £ 2 1 . voor een out ghebreck*
leeft, een ent ghebruyck, fol. 3 2. verf. 2. voor tot lafte van de fpi j s, leeft, fpijt. fol. 1 8.
verf. 1 7. voor mette faecken doet, leeft, mtte faecken. fol. 1 9. verf. 2. voor na de reden,
leeft, op de reden. fol. 24. verf. 1 1 , voor wort ick en weet &c. leeft, van ick &c. fol. 27.
verf. 10. voorhaeftigh ding t hatigh. (fol. 2 7. verf. 14. is alle menfehen vlouck, leeft, al-
ler, fol. 3 i.verfoi 1. en doefe doof den wint, leeft, *n dat ft Sec. fol. 3 2. verf 26. wie op
den vvant wacht die kan hem tegenftaen, leeft, die op den vyant wacht wie &c. fol.42.
b.verf. de doot-kift is bereyt, leeft, ghereet £01.44. b. verf. 10. tot overmaet gefet, leeft,
.ever man. ibl.55.bverf.26. en die het al beloert, leeft, beroert, fol.63.verf. 16. de waen
en haer gevolgh, leeft, de Swaen. fol.68. b. verf.9. laet die met u geflachr, leeft, fijnghe-
flacht. rol.68.b.verf>25. des koomthaer quaet beleyt, leeft, fiuer belcp. fol.69.ver(.4.
te fcheyden vant gefin, leeft, van gefin. eod. verf. 1 9. in dit verdrietich leet, leeft, waer-
om verdrietigh leef. fol.70. b. veri.14. en blincke voor het fpoock, leeft, voor het wijf.
fol.73*b. verf. 19. het Mte» kekydeZee.
Moeder, derde DeeL
Fol. x 8. verf. 1 . voor minnen ende kij ven, leeft, ofte kijven, fol. 3*. verf. 24. foo koomty
teeü, fep kromt*
Weduwe, vierde D eel.
fol. 5% perf.fê. en houwt de rotfen uyt, leeft, holt de rotten uyt. fol. 1 4. verf 1 5 . voor
en niet te weerelt geit, leeft, en niet ter &c. foLitf. inden eeriten reghel^gheen voetfei
fy& bemereken, kefcybwex$e&
WEG H-W YSER
TEN
HOVWELYCK
vtt h er
D O O L-H O F
KALVERLIEFDE-
EERSTE "DEEL,
MAEGHT.
T'famen-Jpraecl^e tujfchen Anna ende Phyllis.
INLEYDINGE.
Erwi j 1 dat l?hyllis eens gevoelt
Yet, dat haer inde leden woelt,
, Yet felfaems, ick en weet niet wat,
Dat fy te voren niet en hadt ;
En dat mitfdien haer gulle jeught
Stelt in het minnen groote vreugh^
Doch3 om-gevoert door loffe waen^
Mift (foohetfchijnt) de rechte baen,
Soo fpreeckter *Anm tuflchen in,
Ten goede vande reyne min,
A
En
En toont, waer datmen henen valt,
Wanneer men fonder regel malt .
Hier teghens dringt dan 'Vhyüü aen,
En wil al vry wat ruymer gaen ;
Maer *Anna> rijper van verltant,
Die houtfe weder inden bant:
En fïet! door woort en weder- woort
Soo koomt dan eens de waerhey t voort,
Ghy, die met vrucht dit lefen wilt,
Let wat de Vaen van Reden fchiltj
Weeght alle ding met rijpen fin,
En beek u niet ter haeften in ;
Al fpreeckt oock Thyllü met befcheyt,
Het is u beft dat tAnm fey t.
lOÜü
MAE
Phyllis.
I Opdien ick^ oyt een droef gek[agh
In uwen boefem ftorten magh, -
Soo n/vaer het nu de rechte tijt
V^adiengty fi'den eenigh fïjt$
Mijns oordeels, itt de bejle runent
Die ons in drouve tijden dient.
Daer is,eylaes ! een njreemt gewoel
Dat ickpntrent mijn herte njoel,
Ickbeng?ftelt, 'ken njveet niet hoe,
Icknjvorde jonder reden moeh
My fvveeft een njvafem om het hooft
Die my uan alle ureught berooft,
Jck^gae, ickkoom, ickjijj \ ic{dael,
Ickjoop, ick^jlae, ickruÜ, ickdwael,
Mijn finnen njïiegen hier en daer,
Als ofickjicht rvan hoofde njvaer s
Snffchoon ickganfhe nachten uvaeck*
Noch krijgh ic\efter geenen nvaeckj
Ickj-i/Vend*) lekkeer door d het bedt$
Ey,feght doch eens uvat dat wy let .
Anna.
KijckJ dit isymmers <~uvonder joet,
Datghy my deje ^vrage doet,
My, die een teere maget ben,
En niet als kguckof douckjen ken,
€y Ifooje arvilt gene fen fijn,
Gaet fouckf een ander medecijn $
Caet jouckt een klouc^ en dapper man
Die u eel en groot e dingen kan^
GHt
Die inde konften is geleerd
En ueeltot Leyden heeft ^ver keert ^
Of elders daermen men f hen jhijt^
En al de leden open jflijt,
En daermen klaer en open feyt
Waermïlt* en bert* en maege leyt9
Die fal miffchien, Wt lang beraet,
Dan figgen rwatter omme-gaet,
Sn njvijfen njoerts njvat ugeneeB-,
Phyllis,
Wel heb je langjoo domgeyveefl?
Ghy Jftreerkt gelijckjeen f echte duyf,
Die naeu en kent haer douckgn-htyj \
Sn efter ^vveet ickuyt de daet,
Ghy jvveeft al boven tfvven naet^
Sn hebt al njry meer inde mouivv
aAlsyemant <-uvel ^vermoeden jouw.
Dus brengt doch njeerdich aenden dach
Dat ons ten aoede dienen mach .
Anna.
Wat evvilje dat icl^jeggen jal?
IckJ?en een duyve jonder gal:
Dan joojet immers foo njerfiaet,
Dat ick yet <-vveet tot uwer baet3
Soo druckt dan eens <uvat naerder uyt
Van njVaer u de je quelling fjruyt,
Sn nfvilje dat ickraden jal,
Soo opent eerfl het ongeval:
Ghy njveet, men feyt den Medecijn
Dengront, en oorjj?ronckyande pijn,
ad ij 1
M A E G H T.
En hoemen eer si het quaet <-vernam>
En oft met koud' of hitte quam>
En of de finert geduerigh blijft >
Van offè door de leden drijft y
En of men droogh is ofte tong >
En ofmen bang is aende long.
En ofmen fchraelis opte borft>
En feer gequollen manden dorfiy
En ofmen njeel of njveynich eet ^
Int korte i njvat de fiecke<~weet :
Want anders yfoo men yet rverfvvijght,
Tü felden datmen bate krijght.
Phyllis.
Voor my* ickj~vvilhier opengaeny
Gelijckjy nurienden dient gedaen$
lek fel u feggen hoe het quam
Dat ickjvoor eerlï het quaet ^vernam-,
Want fiet l ick^ a^yilmijn ganfehen noot
Gaen forten uyt in uwen fchoct .
Jck fech eens op ons fchadly-deck^
Twee duyfens feelen beckaen beck^
Sy nulogen tfamen uyt het kpty
Sy njïelen ffemen op een floty
Sy togen tfemen op de njluchty
Syfwierden tfemen in de lucht y
Sy keerden njveder na de Jlaghy
ïn al 'terwijl dat icket feghy
Hier door foo quam my in het bloet
Hier door ontflont in mijngemoet
Gen nieUy een njreemty een felfeem ding y
Dat my door al de leden ging :
Siet {dacht ick ) hoe des Heer en macht
Vaertyeder dier in fijngeflachty
ëenyeder njoelt fijn eygen rviery
Eenyeder trom op fijn manter %
» Wat iff ?r dat geen lief en heeft?
> > éM en njint dat lieft> en niet en leeft.
De Dadel-boom is fonder rvreughty
Sy fiaet en treurt haerganfche jeu$hty
Het jchijnt dat fy geduerigh fucht>
Want fy en draeghtgeen fee te njrucht
Tot fy ten le Hen by haer njint
Een mannen-boom die fy bemint $
ên dan feo grijpt fe nuveder moety
En draeght haer ^vrucht in overvloet.
Dringt liefde door het quafiigh houty.
Is fflijm rvan riffen niet te kouty
Sijn njyilde <-voge\s met te fnely
Sijn njvreede dieren niet te fel
Om aen te doen een fechter aerty
Hoe dient een menfeh dan ongepaert?
Voelt leeuw en beir de feete pijny
'Wat feit <-uan teere maeghden fijnl
Dit dacht ickjdoen njvelfeven maely
Sn maeckte fiaegb een nieu njerhaely
De dojfer met den dadel-boom
Die bleef my by tot inden droom y
fa midden op den fihoonen dach
En uyas het niet gelijckjhet placb*
M A E G H T.
"ütyfegt, hoe noemp ditgequel?
Anna.
lekken die fieBe nwonder ruvels
Het is een eer He minne-beelt
Dat om u rvveeligh herte /peelt}
H?t is een dom> eengrillich md9
Het is een der tel ongeval >
Het is een rvoor-fipclrvandejeught,
êen blijde pijn, een drouve ureught;
Het is een bobbel in het bloet>
Dat nu fijn eer He fprongen doet$
Maer njvaerom niet in kort befiheyt
Denganfihen handel uyt-gefiyt?
Tü kolver-liefde ^fiete maeght^
Die u de lojf ? finnen jaegbt;
ên fiooje die niet njvel en leydt ,
Gelijckals eer en fihaemte fiytj
Gewü> daer is geen twijjfelaen,
Ghy fidt ^verkeerde njrvegengaen^
Ghy fidt njer dolen hier en daery
Ghy fidt u brengen ingevaer^
Ghy fidt u tuinden buyten ff>oor>
Dm fielt u Tucht en Reden rvoor.
Maer fiet^ghy fpreeSï 'ken weet niet hoe ^
Het fichpjntghy fijt u maeghdom moe^
Want> na dat ickbevinden k$ny
Soo helje <ury njvat na den man.
Well meynje, kmt> dat al de luH
JuyH onder manne flippen ruH ï
Sn dat rvoor al het echte bedt
Met fachte roosjens is befet ?
Neen <x>ry$ tengaeter niet fioo breet,
Maer hoort doch eens het recht befcheety
Soo lang men eenigh ding nuerwacht i
Dan is het datment njvonder acht;
Maer alfinent heeft , dan iff niety
SWen fiochte njreught, men vint verdriet:
Sn dit is fioo het out gebruyek;
Het Trouwen is een rechte FuycJ^*
En dat alleen op defin fin^
zAl rvvatter uyt is, <~uvilder in$
ën njvatter in is> njyilder uyt$
ëen kleuter rvvenH te fijn de bruyt^
Senjubben njxn fijn eerfïe njlucht
Leyt eeuwich om een njvijfen Jucbtj
En dickmaelifmen naugetrout
Wanneer men {hooft wel dapper fyout.
Phyllis.
Ghy fijt te fireng rvoor d'eerHereys^
En ftrafit te fel mijn foetgepeyss
Dan efter tis maer loff ? praety
Het trouwen is den beHen raetj
Wie bleeffer oyt fijn leven maeght
Die fich des niet en heeft beklaeght?
^Alleen te leven is roerdrie ty
En dient ons fvvacke menfihen niet:
De maeghdom is een laHigb pack>
Die niet en boert als ongemack^
6 M A E
Ickjvvas left op een hoef genoot
Daer ënden jvvommen inde floot y
De <~uogels lagen aende nfvaly
Men hoorder <T>reughty ofblygefhaly
Sy dreven ftil, en treurigh heen>
Doch mits een ^uvar tel daer <~verfcheen>
Soo refer Jirax door al den poel
Een hees gequeec^ een hly gewoel:
Dit beurt de dieren niet alleen y
Het is de menfchen oocf^ gemeen 5
Soo haefi als njader is <~van huys
Tot onftnt is maer ene kei krtys.
Want moeder is niet njvelgeftnty
De keucken-meyt die flt en fyint,
tallen hoorter noyt een bladen lachy
Men f haf ter niet geitje kmenpLch,
Men njinter meeH een konden heerty
Sn al doort mijfen nuanden njveeri^
Dm gaetet nj^H^ dat aenden brouck^
Hangt al de ^ureugjode <vanden douck.
Anna.
Nu fie ickj$aer> en uytterdaet.
Dat u de maeghdom tegen ftaet$
Welaen> nadien ghy immers njvilt
V geven in het groote gildt y
Soo neemt geen faecke byder hant
Door haefl of gritligh onver ft anty
Maer toomt u (innen y uveeligh diery
Qelijckjen kuyyerdoet fijn njiery
GHT,
Die fluytet in een nuasien banty
Sn maeckt alfoo een rechten branty
Soo dat de njlamme met en fvviert
sAls juyft daer haer de meefter ftiert.
Ghyy doet toch niet op eygen raet3
Want dat is hier en elders quaety
Maer feght uoor eer ft u moeder aen
Waer heen u domme finnen gaen3
Die f al het dan ter rechter ftont
V <x>ader leggen inden monty
Sn foo u groene lente-tijt
Dan hooger na de fomerglijty
Sn dat ujeught nu dragen kan
De laften <van een echte many
Soo falhymet eengoet beleyt
Gaen letten njvat de reden Jeyt.
Phyllis.
De raet dieghy de maeghden biety
Sn paB rvoor al de maeghden niety
Haer voorhooft is te byBer teery
En dit u njoorftel tegen eer j
Vlfy fijn door fhaemte n/pegh-geVoert
Waeryemant maer van trouwen roert $
Wie iH <~uan ons die Jeggen kan^
Tja moeder haeÜy ick^vvil een man?
Wat ^uryHers inden boefem leyt
Dat dient gedacht y en rivet ge feyt$
Want maeghde-last dat is een Jaeck^
Die dient geweten fonder fpraeck-
of
MAE
tyffiboon de kloeke niet en flaet,
zAls maer de njvijfir omme-gaet^
Soo ("Weet eenyeder /onder jlagh
De Jlonden nuan denganfihen dach.
Sietl als een maeght Joo hooge ruvaB
Dat haer des moeders heuyeke paB,
Of telt nu jaren drymael fes3
Neemt dat> o <~uader> ntoor een les
Vat aen u dochter uvat ontbreeckt.
Schoon datje niet een n/voort en jftreeckt :
Hout njasï datjae haer fleren tret 3
Hout dat haer douxje <~uvel gefit
Sijn Wijjers njan de binne-fmert
Die haer leyt in het <vveligh hert>
Denckt <-vry dat aen een rijpe maeght
Tet fihort hoewelfi niet en klaeght .
Wanneer ghy defe peylen fiet^
O^vaders^ en ^veracht je niet.
Meter let njvelneerjïigh op het fluck^
Of u genaeckt groot ongelucf^
Siet l als de jonge rvvijngaert-loot
Drijft inde lucht een gulle fihooty
En datje njvortels heeft jfiogoet
Schier als haer eygen moeder doet>
€en Hovenier fitl metter daet>
Indien hy flechs het jimknjerflatty
De plante jcheyden njande fiamy
Soo ras hy dep jeught njernam.
Jcka>Vens een uader dit <~uerflant
Wanneer fijn dochter dient njerplant>
G H T.
Jckjvvenfihe dat een moeder let?
Wanneer een dochter dient uerfit}
<[Maer als noch d3een noch d! ander fiet
Hoe gul haer jonge njvijngaert jchiety
Soo tjfet {mijns bedunckens) tijt
'Dat fy haer eygen tacken rurijt,
Op dat haer jong en nvveeltgb hout
éAlach by een ander fijngebout^
6n jy njvat njerder> aljf oplach y
Haer groene loten fchieten mach 5
Een die mydit leB heeft geraen3
Die fiyd' het mochte nuvelbefiaen,
Anna.
T<~vvasyet dat ghy te nuoren dreeft^
Macr dit bejach en hangt of kleeft $
Hoe l dunckt u tf eggen al te kpen^
Sn njviljet jbnderjeggen doen ?
ü^een kj,nt>dit Jïuckjs ouders uverci
Hier dient een hoogh, een diep gemercl
Hier daent een njvijs> een lang beraet,
Dat onje jeught te boven gaet$
ënghy noch echter niettemin
Wdt flux en met een luchten fin
Gaen ^vallen in het minne- jpely
€n mallen met een jong-gefil}
O neen> dit kan ickniet njerfiaen^
Der njrienden oogh moet njorengaeny
^BeVraeght u <vvel> ooch^ eer je nDrijty
Want dan isi even njr agens tijts
<A üij M
8 MAE
Maer naderhant tè nemen raet
Dat kgomtgemeenlickjdte Let.
My is njoor defen eens uerhaelt,
En ïleyt my noch int hooft en maelt,
Hoe datmen wvalle-vijfen njangt,
En fihichten in haer leden prangt }
Het ftuckjdat aJVort te njyeegh gebracht
Om dat het beefi met eens en acht.
Niet eens en ducht, niet eens en fchroomt
Wie dat ontrent of aen hem koomt,
En als t harpoen is nj.iÜgefct,
Dan fihijntet dat het eerfi maer let
Voor njvie, en a/Vaer het ^vlieden fel,
En fiet l dan njluchtet over al.
Dan inde firoomy dan na de reey
Dan in het diepfie ^vande %ee $
Maer n/vaer het fvvemt of henen njïtet,
Het is, eylaes l het is om niet,
Want ruvaer het Jich ter neder fet.
Het njoert fijn eygen quelling met,
Siet dus <ijergaet die groot e <~ui$,
Om dat hy eerfi niet JchouW en is.
aAch trou-fuchtis een flimgcbrec^
Ten lijtgeen uytfiel^ geen njertrec^
Het koom Joo't^vil, hetgae footmach,
Van raet of reden geen gevvach,
Het kint, met defe korts bevaen,
VV'ilmetten ruytcr dolen gaen,
Nochtans te licht eensjaegefeyt,
Wort dickrnael feven jaer befchreyt$
G H T.
Ghy, ^uveefi niet haefiich inde min,
Maer hout u domme finnen in,
» W ant is de <~uryfter licht gereet
» Het doet oockjtenden <-uryer leet$
» Wie ras bekgomtyet dat hy focht,
» Die rvreefi terfiont te fijn bekocht,
» En is de rvryfler njVat te nslug ,
» De njryer gaet nsvel licht te rug.
Een kockdie ffiit teaseerdicb draeyt,
Die maeckt fijn dmgen licht bekgeyt,
Want dickmael, Voor een fpoedigh endt,
Soo ruvort de fi?ijs in d' as gewent 5
» <3iet finnen, ktnders fuvatje doet
» De groot fie haefl, de minfie fpoet.
Eennjogel-firick^, een jong-gefel
Gelijcken tetter -mat en rvvel,
Want foo een <uelt-hoen offaifmt
Koomt neder mallen in den bant,
zAls offet njvoude fijngevaen,
Soo blijft het garen open fiaen,
Maer tijdt de nyogel op de loop,
Dan ^uVorter eerfi een <~vafie kgoop.
» lAl^uVatmen aen een <-uryer biet^
» Dat njvilde fiimme linckerniet,
» *Dm njvilje minne, n/vilje gunlï,
» Soo leert <~v oor eerfi de uveyger-kynfi .
» Noyt heeft aennjvey-man <-uvdtgeluft
» Wanneer het op fijn leger rufi,
» Eennulucht, een fücht, een fnelle loop 3
» Die maeckt en hier en daer den koop.
*~Do0t
MAE
*> Door moeyte Jmaeckt het minnend y
» £n "tmen dat ftaet de meysjens <wely
» Doet njmde minne pijlen fijn,
» De minne fel geen minne fijn.
Phyllis.
Vit houd icfavonder njreemt gefeyt y
En tü my manden atveghgeleyt,
Hoe / rvpilje dat ick^ figge neeny
Wanneer kkjae <~uan herten meen?
Of fel ick^ uvijfeB zander hant
Daerom mijnjeughdigh herte brant?
ü^een, datsgevvis een quade flaghy
Diz noyt ons dienfiigh njvefen machy
»> Wie hongert ygaept en eet tersïont y
» *Als hemde pap is ajoor den mont.
» Wie inde mm njvenH goeden Jftoet
» Die doe gelijckhet meeuVVtjen doet
» Dat, als het n;ifchje boven \jvvet ft y
» En fich maer eens om hooch en geeft y
» Valt firax met alle krachten neery
» En licht het beesjen uyt het Meer.
» 'tGeluch o kinders, is teglaty
» Het dient in heeften op-gevat y
» Het dient gegrepen t' fijnder tijty
» Eer dattet njveder henen glijt.
h Wie aengeboden dienH njerfinaet,
» Wilt dickmaelals het is te laetj
» En die een goede kans uerfiety
» Sn recht het ftuck^fijn leven niet.
GHT. 5
m Diesy als de njinckjs in het net,
» Soo dient geen tijt te fijn ^verlet.
Jckjnoet hier brengen aenden dach
€en droef gefitrec^ een diep gefyach^
Van feker ons bekende maeghty
Die fiende datfe <-z/vert bedaeghty
Haer by een Koos jen uergeleeck,
En J^rac^y gelijc^als ic\m* Jjtreeck.
oAls eerH het jeughdich purper-root
Quampuylen uyt mijn teer en fchooty
Doen uvas ick^ury een trotfe blom^
lekhadde ptrickgls om end omy
Jck^fiontgefet en bijfier <-va&y
Jck^fiont gelijckjen ffitfe maÜy
Wie mygenaecktey fyeegb een fi^eec^y
Wie mygenaeckte kreegh een fieec^
£Maer als mijn feetejeught ^verdween.
Doen ick ^iel/onder raken heeny
Doen ick^vielneder in het feof
En njvas maer firoyfel rvoor den hofy
Doen nep ick^ftaegh tot alle many
Sietl a/vat een roosje ^Worden kgnl
D ie met geen hant<Wou fijngepluckts
lïen nu met ^voeten onderdruckt;
Ach l die ruoor defen niet en <-vvou9
Wat iffet dat ickjiiet en feu ?
» Ach daer de rimpel plought het njely
» Indien het qmemy men namet <-wel.
io MAE
Anna.
Ghy Hwijclg dnjry <-uvat uytte boen,
Dus laet ons hier asvat naerdergaen.
Houtyemant njvat njan mijnen tact,
Soo fielt ickyeder dep maet,
» *Al is de njryfier by fier groen,
» Haer pasi het lijden, niet het doen,
» Dus brengt ons hier geen meetWVtje by,
» Het grijpen fiaetgeen maget rvry.
yy Haer dient geddt, al ijf it pijn,
>* Tot datfe mach gegrepen fijn.
Het rvincke-net koomt haer rivet toe,
Ons dient alleen een fiille Vloe,
Die roert haer niet, mm blijft gefit,
<tAliffe fihoon een njogel-net,
Tot dat een fnepp , of ander dier,
Daerin koomt uallen met getier,
Daerin met alle krachten ff ringt x
En fnetf als tot hein;angen dwingt.
» aAliJf et fihoon u njolle njvil,
» Ghy fiaet dien onVermindert fiil,
» Tot hy, die u njan herten mint,
rr Als met gevvelt u herte uint,
3? En dat de ttjt, en ^vrienden raet
ZJ dringen tot den echten fiaet,
» Ons net moet ^vangen fonder fihijn,
» De njogelmoet de njangerfip.
Doch rvrpilje dat ickjlit gevaly
Met naeckter reden toonen faly
Soofiet hierop de TSakens aen,
Die ^veel-tijts aenden oever fiaen,
G H T.
Haer nSier dat in het duy&er brant,
Geeft njveleenglinTter aende firant
ên roept te midden uytte Zee,
De fihepen tot een goede ree y
Als doende blijcken njoor gewis,
Dat daer ontrent een haven is,
Maer efier blijft et fihippers ajverck
Te komen naerhet uier-gemeuk^
Hy maecke fiyl^wanneer hy <~vvily
Het ba^en fiaet geduerigh fiil,
Het baken njvijc kt niet njande kant
Jliacr toont alleen een fiïllcn brant.
Ghy mooght bevvijfen met den fi
Dat ghy fijt^uefel, noch begijn,
ZJ geeHich kleet, u fd et ge laet,.
Dat kan betogen mei ter daet,
lAIs datje niet ondienHich uint
Te rechter uyr te fijn gemint,
ZJ ruvefin geeft hier toe de loos,
Maer laet het roeyen aen Maetroosy
En noyt om echte minne peyB,,.
Ten fy men u ter eer en eyB^
Dus merre dient een jonge maeght^
ên hooger niet te fijngewaeght ...
Phyllis.
Men fiet nochtans in onfen tijt
Hoe menigh datter asvortgevrijt?
Ja raeckt oockdickmaels aen een man
Om datfe <~vryers loc ken kan$
Seght, lieve, njvaer gebeurtet niet
Mat, als een <-vryer hope fiet±
M A E G H T,
11
Hy dan nwetfouclfy een echte niïóïi
Oockdaer hy eer ft niet <-uryen wou ?
Anna,
^Dat magh by njvijlen eens gefchien 3
Sdaer <~ueelen njvoytet niet gepen.
Sn t'vvare ury een toffe trou
"Dat yemant juyft gaen<-vrijen fous
Om dat mijfchien een floute-bil
Hm fyillen met hem mengen hjViU
sAlsyetnant in een boomgaert gaet , J En dat miff Men een aftilden bnem
*Daer aenden njyëch een haege ft<tet> I Hem onder by de flippen naem>
*2 ij Hem
iz MAE
Hem boven tienden mantelgreep,
Of elders inde leden neep.
En noode foo, als met bedwang ,
Hem tot boer njruchten fier en uvnng,
Sal dat bewegen fijngemoet,
Of n/veder-houden fijnen woet
Om dan niet dieper in te gaen ,
Daer njry albeter freuyten fiaen?
Neen, neen$ hy acht haer treeën niet,
Hoe fchoon dat fy haer ^vruchten biet,
JMen maeckt fich los njan haer befiagh
Soo haefi hy k$n,foo ras hy magh,
Hy ruckt haerfioute krauwels of,
Om ^voorts te t reden inden hof ;
€n fihoon hy daer met ongemacf^
Moet reyeken naer een hoogen tack^,
Vat is hem des te meerder njreuoht,
En tis te beter <voor dejeught 5
Want dxtmen licht bekpomen k$n
En fmaeckt niet aen een rusïich man^
éMaer nsvat aen fieyle boomen hangt
Dat iff \t daermen na <v er langt,
» Het freuyt dat is dan n/ponder foet,
» Wanneer de pieker klimmen moet.
PhylHs.
VVel,fio een n)ryÜer met en mach
Haer liefde brengen aenden dach,
Soo laet het dan haer atader toe,
Dat hy het ^voor fijn dochter doe.
G H T.
Waerom doch niet in onje tijt
Oockjnet een jonge maeght gevrijt ?
Mijns oordeels, <-vought dat alfoo nj^el
sAls met een moedigb jong-gefel-
Veel hebben dit njveleer betracht,
€n oockjnet njoordeeluyt-gewvracht
Want dickmaelgaept de njryer niet,
Voor datmen hem den lepel biet .
Maer dit behoort, op uaB befiheyt^
üehendtch aen te fijn geleyt,
€n door een derden ingebracht,
En dat als in een fiille nacht,
Op datter niet een menfeh aserfiae,
Hoe dat het met den handel gae:
Soo doet de loop njogelaer,
Die fit niet in het openbaer,
éAlaer ü met mychte dicht befet,
6n fielt een roer-vim kjn het net,
6n hout daer op fijn oogh-gemenk^
Tot aen het eynde <~van het nsverek^,
rDoch,fo de asangh niet ruvel en njyit^
Hy duyekt int loof en hout hem fiïl,
ïn niet een njogel kander fien
Wat defen handel mach bedien. j
Anna.
Te uryen met een jonge maeght
Is} mijns bedunckens, nveelgewaeghtj
Want dit alfio te leggen aen,
Dat niet een menfeh het fou <-verflacn,
Voor-
MAE
Vooryvaer daer Is geen middel toe,
£Men riecktet, ic^en ruveet niet boe$
J)e n/veerelt is te n/vonder boos,
De menfcben al te bysler loos ^
Wy leven in een fine gen tip ,
Die fihier een hayr in fiucken fylijt,
zAlfigje niet een enekelnjVoort ,
Noch rvvort u meyning nagefyoort,
Eenieder let op dit geval,
En fiet l men n/vetet over al,
ënfeo het fiuckjan qualickjuckt,
Daer fit de uryHer dan bedruckt,
Sy atvort <van alle man begeef y
Dat hder tot ene kei jchande fireckg.
Ghy, eermen dit met u beHaet,
Soo pleeght moor al ge fitten raet,
Let, eermen eenigb ding begint,
Hoe dat de njryer is ge fint 5
En, is daer geen of kleyne luU,
Soo houtje besï het hooft geruB.
De uos ü bier (mijns oordeels)
rVVijs,
Hy fait noyt arvagen op het ijs,
Of leyt njoor eerJl daerop fijn oir,
Hy prouftet door een fiieegh gehoir$
Enüde febors miff :bien te kranck^
Soo neemt hy elders fijnen ganckj
Dit is u nut te fijngedaen,
Of anders filter qualick^gaen.
G H T. 13
Phyllis.
Om my te maecken aengenaem,
Daer ben ickjuyonder toe bequaem,
gen rvrimt die heeftet my ontdeckt,
Wat beft de jong e njryer s tree tg $
Dus, mocht icJ^gaen na mijnen fin,
lektooger hondert totte min .
Anna.
Wel,fight uvat feut je doch befiaen?
Phyllis.
fck^ feu uvelmoyen keurlickgaen,
Enfirijcken pracht ich over firaet^
Geduerich tn een nieugewaet;
Men feyt te rechte nu en dan,
Een jchoone kleeding maeckg den man.
Anna.
Sooghy, door middelende pracht,
Of met den glans njan rijeke dracht,
De ruryers meynt te locken aen,
Soo doolje <x>ande rechte baen:
De Salamander die ^verdwijnt ,
Wanneer de fenrn kracht ich fihijnt,
Weet njry dat al te moyen maeght,
*De njryers dickmael henen jaeght ,
Vermits degunH <~van rechte mans
Vergaet door al te grooten glans.
Dhs, njryHers, gaet niet altefray,
De liefd' is kjranck^, de tijt ü tay.
Verk^eH u liever eetitgh kleet
Met wveynich kofien uyt-gereet,
rB tij Da
i4 MAE
Dat geeïïtgh aende leden fiaet;
Dat ts rvoor u den beBen raet:
» Het feyl te trecken inden top
yy Dat rijfl njeeluyt een lofjen kop,
n En tü geen kunfle moy tegaeny
» Gelïjckjds heden njvortgedaens
» <SWaer pracht te houden inden bant
» Dat is een teycken njan <~uerfiant .
En boven dat,foo nj'md icknoch
Datyeder njveet njan dit bedroch,
Men hout dat onfi flicker-lifi
zAlleen maer na de njryers njifi,
En dat men, na den echten flapt*
Sijn oiren nvveder hangen Let;
Dit hoord' ick laetft een fiker man,
Die al de mime -ranc ken kan,
Hy <-vVas tegafi hier inde fiadt
€.n jprack) terwijl ickby hem fit,
Veel faecken dienfiigh <voor de jeught,
Veel lejfen noodightotte deughts
€en fireeckjen hoord \ic konder al,
"Dat hier tepajfe komen fel.
De Terfe-boom, njvanneerfie bloeyt,
Jfi Jchoonfie dat in hoven groeyt ,
Soo lang haer bloem is nieu en ruers;
Maergaet en fiet doch eens de pers
nAls naderhant haer bloeyfil fpeent$
Sy flaet terftont geheel uerqueent ,
€n fieter uyt, 'ken njveet met hoe,
^Pien boom pap3 ickde meysjens toe,
G H T.
Die fiaegh, alleen tot enckel fchïjny
Soo titfigh op-geflreken fijn;
» Want njry fiers fiaegh al even net,
» Soo haefi getrout,fio haefi een flet$
» £n,fiomen dickyvils onder -vint,
» Die die krnaelfiie geit, fielden jpint.
Indien het ging na mijnen fin,
Ickbeeldet alle njaders in,
ëen dochter njan haer eerfiejeught,
(nAlifs' hun fchoon degrootfie njreugh
Soo op te treckgn, dat een man
Haer <-ury noch hooger fitten ketn,
ën noch mach geven dit en dat,
V Gunt fy te njooren met en hadt,
Want anders , als een jonge maeght
Heeft alle ding <-vvat haer behaeght,
Soo mint de man doch geenen danc^
Al geeft hy al fijn leven lanck-
Phyllis.
Dit houd9 ickfvvelte fijngefiyt,
En dient alfoo te fijn beleyt,
éMaerdaer is noch een naerder baen
Om mette njryers njvel te fiaen$
Te geven aen een jongeling,
Te finden eenigh proper dingy
Een kraegh genaeyt met eyger hanty
ëen neufdouckjnet een moye kant,
Of yet gefihildett mette naeldt,
Metgimp en loovers afgemaelt^
MAE
Ofyèt gefieken opten raem,
éMet fijnen en met uwm naem,
Of <Weleen bloem y een njerffche roos,
Dieyemant <voor de beste koos,
Een tuyljen nj&n het eelïle kruytj
Daeryeder tackje <-vvat beduyt,
Of immers eenlgh boom-gewas,
Vatyemant njoor het fchoonÜe las,
Vat is een oude mtnne-kgnsi
€n lejdt de gronden njandegunii.
Anna.
Chj hebt u les met njvelgeleert ',
En <~uat het fiuck^geheel ^ver keert,
Want als een teere maget fihenckt ,
Tü <uaH dat fy haereere genekt .
De kern ken deert ons even dit
Wanneer men by den njiere fits
Smelt uet met fiilheyt inde pan
Ghy Jfiilter niet een druppel a/an,
éMaer fpringteryet tot in het njier,
Soo rvjfier firax een groot get ier,
En door het finout dat buyten njvalt,
Denjlam tot inde panne nualt:
» ëen maeght die aende njryers geeft,
» Die laet al nemen \<-vvatfe heeft,
» Ghy, fihenckt dan niet $ tü ongeValy
» Want geef je njvat fy nement al.
Phyllis.
€n rvoughtet dan geen maeghden <vvel
Te fihenckenaen een jong-gefil^
G H T.
Soo laet dan aen den jongman toe
Dat hy de <-uryïiers gunfie does
ën geeft de maeghden uolle macht
Te nemen dat haer <-uVort gebracht s
»zAl rvVie uerfinaet datyemant geeft y
» Die toont haer fluer en onbeleeft.
Anna.
Het nemen ^voor een jonge maeght
ën dient haer leven niet gewaegbt *
Het is my dickmadgroote Jpijt,
Wanneer ick^fie in ouden tijt,
Iae noch tot heden opten dach,
Wat dat het geven alnjermach s
» ëen maeght, al iffe ^Wonder nety
» Wort door het nemen licht befinet$
ëen nwijfal ijf ? kuys genoemt,
Indien fi tot ontfangen koemt^
» Daer is geen ftyl> oftvvijffel aeny
» Haer eer, en luyfter heeft gedaen.
m Het gom dat breeckteen ftaledeur*
» Hetgout dat fielt de njvacht te leur,
» Hetgout dat heeft een vreemde kracht y
yy Het koomt daerniemant oyt en dacht $
» ën fchoon men honden grendels fluyt^
» Het raeckter in, het raeckter uyt$
Leght inde rJzhfick^vry loot en tin?
Geenflecht metaelen koomt er in,
Gaet brengter koper yfer flael,
Het blijfter buyten altemael $
Hij Maer
>>
i6 MAE
Maer komt er eenïchgout ontrent y
Dat njvorter krachtigh ingeprent
» Waer macht en reden niet en geit y
$> Dat n/vort noch door bet gout gevelt.
Ghy, Let daerom noyt fcboonen ring
V geven door een jongeling,
En laet ugout of diamant
By niemant fieken inde bant ;
Geen Oetter nfvort baer <~v%sjen quijty
Soo lang als Jy bet nemen mijty
Soo lang als Jy gefloten flaety
Engecn gephenckgn in en laety
Maer po uvanneer de loop kreeft
Haer oyt een aerdich kgytjen geeft y
€ngoyt dat tujfchen in de fchelpy
Strax is de oesïer buiten belp;
Want mits Jy baer niet Jluyten mach,
Gelijckfè^oan te ruoorenplaghy
Door dien de key baer dat belet y
Soo ruvortfl deerlick^ dfgept :
v ' \Enpydet niet den ganphen doch y
» Wat dat bet geven alajermach;
» Wanneer de njryfter maer ontfangt
» Tü ^Wonder uvat de njryfier njangt$
» Die geeft, die krijgbt fljn njollen njvil,
yy Die neemt is ongevoelic/^flil y
yy Sy lijdt yen fwijght>Jy Weert baer niet,
» Schoon Jy een rooier <~voor baer fiety
yy Dies rvvort baer eer y h^er befte fcbaty
yy éfrlet rauwe tengels aen-gevat;
GHT,
» Wie geeft die heeft bet gMsgepgh,
» Wat joufe doen? de klem is <wecb .
Gbyy mijt dan dep lagheny mi]t$
dAl^vvortje phoon opeergevrijt.
En nspat de njyyer immers doet
En njnpeeft hem efter niet te pet;
Bewijft h?m ftaegh maer phaerfe gunfty
Want daerin leyt de mirme-kunft}
Let hoe het kglckdan eerft ontfteeckty
W anneerder eemch nat op leeckt^
Let hoe de fonne Jchoonder ftraelty
iAQf datje neder ojVos gedaelt y
Na datpymits een drotfve lucht y
Was njmder aerden nyvecb gevlucht.
tAl rij fier pmtijts eenich nfvoort
Dat u mijfchien den <-urede Jloorty
En njyeeft daergeenfns in bejvpaerty
Het is een tvvift <van fachten aerty
Want phoon de liefpns nj-porden
gram,
Die n/pint verweckt flecbs meerder
njlamy
Een die tot Jpringen is ge fint y
ëer dat hy fijnen fyrong begint y
Wijckfi Jo het Jchijnt)eerjl Vande gracht 9
SMaer fpringt dan met een grooter macht $
Gaet <~uvent het oogh op Venus kinty
Wanneer bet fijnen booge <~winty
Sietl hoe de pep laegergaety
Hoe hy depijle felder Jlaet^
Ghy
3*
MAE
Ghy fiet hoe dat de ruvijngaert groeyt
V Vanneer hy dapper is gefnoeyt,
Ghy jiet dat a/pater indefinü
Het uier tot enckelnjoetfel is,
Hetgaet dm even mette min,
Krakeelt jens brengen urientfchap ins
» De pruyltjens uande lojfejeugbt
» En dienen maer tot foeter <-vreugbt.
Phyllis.
Dit is <~voor deen njreemde flach,
En die ickge enfin s prijfin mach.
Want Joudickjdefi^vvegengaen,
éMijn rijcken Jou niet lange flaen-,
Hoe Ifiete mnri tyt ^wrange twist ?
VoorWaer <~vriendinne tisgemisl.
*Des liefdes rijc^ is bonich-Joet,
Het uvort door njrientfchap aengevoet,
En Venus kint is al te teer,
Het fchriclq <~uoor foo een harde leers
Het is aen al de leden naeckt,
En dient maer Jacht jens aengeraeck$$
Het is gekpefiert in een lant
Daer met als roosjens fijn geplant;
oAl ifl met ^vlammen toegeruH,
Noch rvvort fijn vyer njVcluyt-gebluB,
» zAl njvie een keers te uinnichjnuyt,
» Die doet het licht ten lefien uyt.
Anna.
Jaegaet en fit een ^uryer Jacht,
S oo krijght hypas de njolle macht j
G H T. 17
Ommetnjerlof te njVefengeck^,
En u te treden opten mek.
Een njryer flacht de klimmer boony
Want of om defe Tlante fchoon
Het langHe rijs <~uan al het <~uelt
Wort inder aerden njaÜgefielt,
Indienfi fhout maer raecken mach ^
Qock Jlechs met eenen ommeflach,
Tü algcnoughs het dertelkrtyt
Dat klimter aen tot boven uyt$
En dan noch, op fijn eygenpluchty
Soo maecket krullen inde lucht.
Jndienmen liet een minnaergaen,
Wat Jou de lincker niet befiaen?
^Alkreegh hy fihoon fijnganfehen luB,
Hy is noch ejter niet gerust,
Hy falgaen melden door het lant
V malle gunst, fijn eygen fihandt;
Het is een fpreuckg <~uandejeught
Tefiggen, tügeen Jbete <~vreught
Datyemant koomt tot fijn bejach,
fndien hyt niet uert ellen mach:
Ghy, <-vvacbt dan, lieVe uryjler /Wacht
Van ute toonen al te Jacht.
Phyllis.
Dit mach een reys of twee mijfchien
Of hier of elders fijngefien,
Maer dat de <-vrient, die my bemint
Sn niemant beter heeft ge fint,
Q lAlfdo
i8 MAE
xAlfoo mijn eer verraden fouy
Dat loofkkjiieth hy is te trou:
Hy my aderlaten? njyat een firuyf l
Anna.
Maer fyje niet een Jlechte duyf?
Ormoofel kint> en let je niet
'Wanneer de njyint ruyft in het riet^
Hoe dattet bujght en neder fijght,
jfae fchier tot opter aerden nijght^
En hoe het ^weder ^innigh fiaet
Soo haefi de buy maer af en laet ?
3, "Die <vrïjt is dvvee gelijc^een pier^
éMaer nj'veder fel geitje keen fier ^
Indien hy mits een foeter lucht
„ Niet meer de fiuere nrrinden ducht ,
„ Wanneer de Bnyt is inde fchuyt^
„ "Dan fijn de fihoone ^Woorden uyt^
w En mettet boeten -vande luft
„ Is al de ^vrientfihap uyt-geblufi.
Hier tegen is doch goeden raety
Voor die haer dingen gade (laets
T>e uryheyt dient te fijn gemijt ^
En dat oockjvanden eerfien tijt>
De losheyt3 en ongmre praetj
En ander dertel onvelaet*
O
Dient ingetoomt ruan flonden aeny
Eer dattet <~uorder pooght tegaen.
Sooghy de Sleck^ het njiyl ghefj)iyS;
Wtlt laten kruypen door het huys>
GHT,
Tü fiker dat haer njuyle fiijm
Haer boos vergif haer taye lijm^
S al blijven hangen over al>
Al/uvaerfe maer genaken falh
Geen hout, offleen> geen aerdich k[eety
Hoewel met kotten uyt-gereet>
Geen huys-raet blijft er onbevleckt,
oAlvvaer het beefi fich henen fireckt,
^Maer dit kan lichte fijngefihout.
Indien men flechs met ene kei fint
Den njloer ontrent het dier befiroyt3
Of op fijn njuyle leden goyt.
Want firax het treckt fijn horens ins
€n finelt dan efter niettemin y
Ten kan geen firoo-hreet njorder gaen^
Want al fijn klacht die is gedaen.
» Ge foute reden > <vVelgefiyt>
»En op een lincker aengeleyt^
» Tïetoomen Ucht een uuylen mont
» Die noyt te njoren ftdenfiont.
Phyllis.
éAIy dunckt} ickjvveet noch beter raet^
Om ury te ^uvefin njande fmaet > '
Dat is> de koop haefï toe te flaen^
W ant dan is alle klap gedaen $
» Hoort njryBerSifooje fijt beducht
» Voor oneer, fihimpj en quaet gerucht ^
» Voor haet en nijt en klapper ry>
» Neemt haefi een man ffoo fijtje<~ury .
An
MAE
Anna.
Hoe? rvv'dje dan uyt luchte njvaen
€n als ter loops ten echte geien ?
ü^een kjpt, dat is een qmdegront,
| Die haeHich fuypt rverbrant fi\n monts
Maer njvie hem mijt moor ongeval \
Dk kgnt eerdat hy minnen Jals
Ghy, die hier fikerpooght tegaen,
Let hoemen mangt de domme kraen ,
£en huysje hjm he lijmt papier
TSedrieght het onverfiandigh dier
Van bmnen is een mveymgh aes,
ënfietl de njogel is joo dwaes
Soo bot ; joo dom, Joo byfiergec^
Dat hy terfiont denganfehen beck^
Daer binnen fieeckt, en happich eet
Eer hy de rechte gronden mveet,
Maer als hy dan het hooft nuerdrayt
Soo ftaet de njogeldaer bekgyt,
Hy tiert} hy raesl, hy fchut den kop >
€n draeyt po rondt gelijc keen top,
Maer of hy mvoeh of byÜer firingt,
£n 't lijf in hondert bochten njvringt,
Tis al om niet, tü al te laet,
Hy njVeet fijn leven geenen raet,
De kap hem om het hooft gepaji,
Die kleeftyeylaes,te bij fier <-uatt$
Dejeught, en njvie het fpeeltjen fiet,
Die is nuerheught 'm fijn njerdriet,
G H T. tj>
Die fchimpt,en Jpot,en lacher om,
£n hiet den plompen <-uVillek$m$
Daer n/vort de mo gel opgevat
€n dient ten lufle mande Jïadt.
Schoonyemant fihier man liefde raefi,
Noch dient de liefde niet merhaefi,
Ghy, tafi dan noyt te meerdigh aen,
Dat nimmer af en is tegaen,
6n fuypt niet eer moor datje prouft ,
Of anders mvordje licht bedrouft$
Bedenckt eens mvat een la?igen tijt
Datjfacob Kachel heeft gevrijt,
Hy diende, met een mollen danck,,
Geheelefive jaren lanck, -
Hy leyde Jlaegh het jonge mee
Of in den dauw, of door de JheCj
Hy dede mVat een dienaer plach,
€n mvat een trouwen herder mach .
Siet Davidaen, diengrootenheldt,
Hoe hy terprouve mvortgefielt,^
Want of hy fihoon den Keujè fiouch,
Sn fijnen kop daer henen drouch,
En jchonckjoem tot een liefde-pant
zAen Mie hol en het maderlant,
Noch kreegh hy niet die mveerde maeght,
Daerom hy "tleVen had gevvaeght ,
Maer mvert noch menichmael beprouft,
En dickmael totter doot bedrouft,
En echtereet, de mryer Jvveegh
Tot dat hy eens de mryfïer kreegh.
C n %!-
-zo MAE
Phyllis.
Hoe 1 rvvïlje dan dat onfe tijt,
Die fiaegh en ueerdich henen glijt,
Hoe, i-witje dat ons ganfihe jeughty
Die mier en is een korte njreuoht,
Sal fmelten in een langgevry ,
Dat is, in ene kei fiaverny ?
Anna.
V^een, dat en is de meening niet,
Schoon dattet hier en daer gefihiet,
Icknjvil flechs dat een jonge maeght P
oAls fiy ter eer en "Wort gevraeght ,
U^iet flrax ', en met een luchten fin,
Sal fiorten in een loff ? min$
'Een Jlaegh uerfbuck^, in njvare njtyt,
€n dat niet ajoor een kleynen tijt,
Afziet fidle finnen uyt te fiaen,
Dat raedic kalle njyBers oen.
Dat hreeckt in ons het eerfie mal,
En tis de njaders liefgetal ,
Dat rijpt een groenen jong-gefil,
En tfiaet de teere maeghden aJVel.
W ie bouwt een huys op eenen doch?
Wie njelt een hoorn met eenzn flachï
Wie iH die oyt met eene fchoot
Een fihans, of ander fiot genoot,
Wie iÜ die oyt een fnff ? maeght
éMet eens te ^vragen mede draeght?
»> Wieyet <-vvil prourven n^vat het Jy,
n Die roeper Tijt en Reden hy.
G H T.
Phyllis.
éMoet dan het ^vrijen fijn beleyt
Gelijck^ als uwe reden feyt,
Soo dient de ^vry fiers toe-gefïaen
éM et njryers om te mogen gaen,
Want die rueel mette lieden fpreeckt
Die fiet wat inde lieden fleeckt*
§n foo ^verneemt een fnege maeght
Watyeder inden hoefem draeght.
Anna.
Of fchoon dit ueel by ons gefihiet ^
Veel nfvijfi lieden pr ij fint met ,
F er mits in die gemeenfaemheyt
Gemeenlic^yet njerholen leyt
Dat aende maeghden hinder doet.
En dickmaels quade rancken broet.
Phyllis.
fn tegendeel, naer kkhet meyn,
Soo maecktet ons een geefiich breyn$
Het is <~uermaecken foete ^ureught,
Het is een fihole uoorde jeugbt;
Want koomter oyt een geefiich many
Men hoort y men fiet, men ïeerter ruan>
Sijn reden is gelijckjen les,
Hy flijpt onsy als de fieen het mes $
Of ifferyemant rouw en dom,
Oockdat is nut j men lacht er om 3
En hy nvyort even dan gewet,
6n in een beter fiant gefit s
Men
MAE
Men fietet dickrnaels inder daet
*Dat, <wie met njyy fiers omme-gaet,
'Wort inder haeB een abel man ,
Schoon hy te <~voren niet en k$n.
Dit heb ickmet njan ^vreemde lieny
lckbebbet inder daet ge firn.
Mi]n fuÜer, nu éenjaer getrout,
Die hadde dickrnaels onderhout
Vanyemant die njan bieten quam,
En lusl in hooffche njry fiers nam.
Dies rvvertp gauw en njvonder Jneegh:
Om datje ^veelgefèlfchaps kreegh$
Jcl^ fach eens datje by haer hadt
Ses 'Juffers uyt een njreemde ftadt,
Gebeckte fpr eeuwen altemael,
€n njrygeen banier s inde tael,
Hy deje quam een jong-gefil,
€en leerling in het minne- fpely
Ben jubben,fbo het fihijnen mocht.
Een <-üogelnjan fijn eerfie <~ulocht ,
Een laf een mop, een rechte loeny
Hy nrviïl fijn dingen niet te doen.
Hoe lough icJ^al dien ganfihen doch,
Terwijl ic\defin handel fach \
Hy a/Vas eenfpot <van allegaer,
6n hy en njvertet naugevvaery
Eenyeder njielhem op het lijf,
En Jocht in hem haer tijt-Verdrijfi
ëenyedergaf hem fireeckop (Ireeck^
€n fiet de klunten fit en keeck*
G H % 21
Onaerdich heel, en atVonder rouy
Onfiker <-vvat hy maken feu;
éMT docht dat ickjen £ fel fach
Die onder fiven apen lach,
En die <-uan al dat flimgebroet
V eel fichamper grillen lijden moet $
Hier k[imter eene boy en op,
ën grijpt hem byden dommen kpp;
De tweede njalt hem in het hayr,
ën fielt een njvonder njreemt gebaer$
De derde fiet 3 ken <T>veet niet hoe ,
En fihiet hem hondert guyghjens toe;
De reïle foolt hem m/vaerfi kan,
En maeckter duyfint fpeeltjens njan-,
Het beesï uer fielt, in dit geval,
En njrveet niet uvat het maecken fil,
Het fit alleen maer fiecht en fiet,
En <z>vatter wangt ten weert hem niet |
Siet dus is onfi quant ge fielt,
Hy rvVort aen alle kantgequelt,
Hy fit en fweet, hy fit en beeft,
Hy n/veet niet hoe dat hy het heeft $
Hy fihijnt een overwonnen man
Die fich niet langer nfveeren kan .
Dit ffeultje duerde langen tijt,
Ia sy nachts en ^wa* hy niet bevrijt,
Want, mits hy inde buerte fliep,
Soo rvvaffet datmen tftmcn liep$
£Men raemde firax een nie% befluyt^
Men fint om %out, en krevel- k^uyt,
iz MAEGHt
Vat njt>ert hem door een Jhege weyt I Daer lach hy doen de fiete kpecht,
'Des avonts in het bedgeleyt s J En haddet uytter-maten Jlechts
s
m
iii
Hy Woelt Jty draeytjoy keert ^hy Went,
Hy leyt en krevelt Jonder endt,
Hy tuymelt midden 'inden droom,
Gelijken bmyn-vifch of ten Jlroo?n>
Ten le ft en, kprfelop-geftaen,
S oo ging het fpeultje n/veder aeny
Hy nfvort daer op een nieu begeckt,
Tot hy ten le Hen henen treedt .
lek fich den <z>ryer naderhanty
éMaer 'tvvas gemis een ander quant,
Hy hadde doen fijn banden njaft,
2n leet njoortaen geen overlaft,
üiiet
MAE
Niet een njan al en nfvas foo koen
Die hem dortt fpijt of hinder doen,-
*jBefiet, njriendinne, njvatmen leert
V dameer men byde jeught ^verkeert.
Anna.
Wel! prijsje dat foo njvonder fier ?
Voor my> ken prijfit nimmermeer .
Het uvaer mijfchien een goede Jaeck>
Indien men hier njan njryers Jpraeck^
Die laet ick foucken haer bejach,
€n rWdt haer finnen njvetten mach-,
Maeïj foomen na de reden fiet,
Dit fyelen dient de njry fiers niet.
lckjprijf\ ick^ prijfi e-en ftille maeght^
Die alle klappers henen jaeght,
Want die njeeljongmans onderhout,
Die njvort gemeenlic kal te ftout,
TLn leert oockJ,ickrnaels> boven dat,
Dat beter njvare noyt gevat.
Ey let eens njvatter ommegaet,
Voorvvaer ten is maer loffepraet,
Die niet ter <-uyeerelt in en brengt,
oAls datje goede feden krenckt.
€n fchoon of u eenVoudich hert
Hier door aluvatgefiepen njvert$
» Tü nutter ront te fijngenaemt,
» sAls oyt te njvorden onbefihaemt,-
»€n't Hoofs is beter noyt geleer t,
» zAls dat de tucht mvort om-gekeert.
G H T. 2
Laet mans doortrapt en liftigh fijn,
Voer u en dient geen loof fihijn,
Voor u en dient geen njry gefprec^
Voor u en dient geen fionten beck^,
Laet kgenheyt aen de rouwe jeught ,
Oockjiat en isgeen maeghde-deught,
De ftdheyt met het eerbaer root ,
Dat is het flot <van uwen fchoot ,
Dat is een rots, een njasle fihms,
Dat is de rechte maeghde-kgans $
Ghy moet niet komen inden raet,
!?(och daert een heir het ander flaet,
<iAl njvat daer dienfiich njvefen kan,
Dat fijn al plichten <~vanden man.
Jckj~vveet dat noyt een njvaere maeght
Sich des haer leven heeft bekl<xeght,
Dat fy oocktcegelaten ureught
En alle fbeeltjens ^vande jeught
Heeft door de reden ingefwicht
Ter eer en uande maeghde-plicht.
»jfn haefi njan tafel op te flaen
» ënoockjnet honger njvech tegaen
» Dat isy o maeght, de befte <-voet
» Waer na men njveelde rechten moet :
» Jckjnocht, en icken dedet niet,
» ëngafin ureughde noyt ^verdriet.
Onthout dit alu leven lancJ^,
Ghy fult my <r>veten grooten danckj
ën fchoon ghy t heden niet en grijpt,
Het falu dienen als je rijpt.
Q ïiij £
MAE
En of het Jomtijts Joogejchiet
Datgly aenyemant fpuecke biet,
Het tackcteylen evenwel,
Of ander dertel hant-gefycl,
€n dient u geen fins sjonge maeght,
Want tis te njeelnjan ugewaeght.
>j tAlfï meysje giet met eemch nat,
» Dat isgefiyt, koomt joolt my arvat}
>> eAlïl meysje goyt met eenich groen ,
» Dat is om a/veder -ff el te doen$
» Maer fteecktfe njvat tnyemants bedt^
» Soo koomtfe naerder den het mt $
» Want is de kunfï oyt kunfie weert,
>> Dat Jpel heeft njry een langen fleert,
V kamer is dan op-gedaen,
€n noodt de njryers in tegaen,
V kpets, eylaes, u ftilnjertrecf^
Js open njoor een lojfengecks
€n uvat hier tegen docbgeftyt?
Ghy hebt de gronden eerftgeleyt,
Ghy hebt et op den halsgehaelt,
6n uvort met eygen munt betaelt9
Een die aldus met njryers jock^
tü ftker datfe njryers loc kt,
Gelooft et njry, uyt enckeljfel
Ontflaet niet feldcn fvvaergequeL
Ick fach eens lett een Joet geval
Dat u mijf :hienyet leeren fel;
Een meysje man haerjeughtgequelt,
Ging/pelen door een lu£ïigb<~veltj
GHT,
Het pluche bloemt jens hier tndatr,
En njyert daer'm een TZyegeWaer,
De njry Her hadde Jpelens luÜ,
Dies had het beesje nimmer ruH,
Sygreept, en neept,waert liep of weeck,
Tot datf' int lefle kreegh eenfteech
Doen riep Je luyde J Vel gedrocht:
Ickjdie alleen maer Jpel en Jocht,
Hen door u f rieken po ge fielt
Dat my het lijf tot bobbels Jvvelt,
Het ff el is Joet en heelt njerdr'tet,
Ten dient nochtans de maeohden niet*
Europa, joncken njveligh dier,
Vergreep haeraen een loofen ftier,
Voor eerjl Joogaetje by hem ftaens
En raeckt fijn njette quabben aen,
Sy neemt fijn horens inder hant7
Die fy geheel doorlucht ich njant,
Sy fireelt hem om en op het lijf,
En Jouckf aljbo haer tijt-verdrijfs
De linckert laet het meysjen doeny
Jaegaet hem flrecken in het groen,
Daer light hymack en njy onder tam,
Niet anders als eenjarigh lam,
Des njvort de maeght gans onbevreeft ,
En koomt te fiouter aen het beeft,
Sygaeter dickmael om end om,
Sy pluckt hem menigh fchoone blom$
Sy draeght haer al te bij Her mal,
Sy hangt hem kranjf m oyer al,
5j
MAE
Sy a/vrijft, en ifyaut hem open kop,
Ten lejlen fitfer boy en op,
Daergaet de luyper na de firant,
£n foo allenxfen njande kant
lot iide diepe njande Zee,
£n Jvremt tot oen een ureemde reey
En fietl daer njyortet tyt-geyyracht
VVaer toe het fan/ije a/va* bedacht .
Nu hoort doch eens <zfpat dit beduyt,
£n trechter keeH en leven uyt,
O mteght, het is tot ugefiyt,
Dat > njyaermen eens de gronden leyt
Tot losgeracs en dertel mal,
éMen <~vyeet niet njyaer het enden Jals
Noyt r-vryÜer nrport terfiont gefihent,
Of njan hoer kuysheyt afgeyyent,
Maer /lap op flappen nuoet aen njoet,
Soo koomtfi daerfe met en moet$
Men raeckt njoor eerjl in malle praet,
6n njoorts in dertel ongelaet,
Daer uyt ontfiaet dan fitte min,
En diegaet diep en dieper in,
Dies njyaÜ de <~uryheyt des te meer,
€ngroeyt ten leSlen al te fier,
€n eens dan in een minne-droom
Sijn al de lusien uytten toom.
En tujfchen njroet en tujf :henged{y
Soo kpomt de ut dm aen het ffceck:
Daer fit, eylaes l de <~uuyle bruyt
£n fihreyt dan beyd" haer oogen uyt:
GHt
Maer tis,o njry fiers, al te laet
Te klagen na de malle daet .
VVel,fiechte duyyen finder gal,
6n <TjyeeH u leven niet te mal,
Vermtjt in als den eerfïen trap,
Onguere jocJ^, en Jotte klap,
En losgeyyoel, en domgeraes.
De menfche njyort allenxjèn dyyaes
>y ên die <~voor eerfi haer niet en mijt,
» Tis <vy onder njyaerfi niet englijt<
Phyllis.
Dit houd1 icknjoor een goede leer,
<£Maer bint geen njryfter al te fiers
lckbidd\ en achtet geenfins quaet
T)at fy <-uyat dtckvnael Jpelengaet;
Want die alleene fit en kijcfy,
En noyt eens uyt den huyfi rvyljckt,
6n njyeet met njyatter ommegaet,
0\(och hoe het inde ^uyeerelt ftaet,
Maer een die rey ft of fpelenrijt,
Die rvyort geoejfent metter tijt .
Anna.
t'Geduerigh drillen achter firaet
En njought doch geenfins onfin fiaet;
En njeelte rotfiri hier en daer,
Dat heeft almede fijngeyaer,
En oyeralter feefle gaen
Dat brengt oockjnenigh hinder aen,
lae deur en uenBer, boy en dat,
Die fihaden njry al mede <vyat$
D O mat
16 MAE
» O maeght, onthout u wanden dacb,
» Soo weel bet immer wVefen mach ,
» Vffant al te groot en Jonne-fihijn
» En kan u geenfins dtenfiigh fijn,
» V fx/pit is mt te fijn bevvaert,
» V eere dient te fijngejpaert,
yy?n koomje dicktnaelinde locht,
» lekfduchte dat t et fibaden mocbt:
yy Of is u fiboonbeyt niet foo teer,
» Soo wreesl u fchaehte des te meer .
Tü wvaer, de ktmfie wande min
*Die heelt een maeght dit anders in,
jfa wvilt dat Jygeduerigh fal
Haer n/vaeren weylen over al,
{Maer d^afi Jcgge n/vat by mach,
Jckjtchtet woor een quade Jlach.
Ghy, wvdje fijn wan goeden lef,
^Blijft fbuysd dat is bet maegbden-hof
Wacht daer, tot datje wvortgeficht,
» De weylfte wvaer wVort nunïl wer-
kocht,
y> Het is een fireetkvvoort oVer al,
yy De befte koeyen fijn op ftaly
yy En wvaer bet fihaepje dolen gaet,
yy Uaer ijf ?,t dattet wvolle Let.
Phyllis.
t51 / oer wvi: beeft docb fio harden wvet
Den macgbden tot een dwang gefit?
jekhouie beter datmtnfiet
Wat hief M weder daergefibht ,
GHT.
aAls datmen eenigb fit en fift,
Sn laet werr oeften fijn wernuft$
Hoe l Jal dan noch een wlugge maeght
éMet t'buys te blijven fijngeplaeght ?
Tü langgenough m Jchool geweeft,
En daer een harde flackgevreeft$
Laet doch dejeugbt wvat luftigh fijn,
Want haergenaeckt haefi meuWe pijn,
De lafï want huys, de wvildes mans,
En allejaer een fyffl by-kans.
Men bint een flaefmen toomt een beeft,
Maer niet der wr ouwen eelen geeft,
En ofmen fchoon al wr ouwen bint,
Soo ijf et doch maer ene kei wvinti
yy Wijn finder lucht die leyt en Woelt,
» Soo dat by weelde kglderjpoelt}
yy €eh maeght gehouden aen een block^
yy Is dickmaelwoor de Jchommel-kgc^
»> Of vooree went 'ken weet niet wien>
Gelijckjds dickmaelis gefien.
Het wrouvven-wteys is felfaem kruyt,
yy Gaet bintet in, foo berftet uyU
Jckwinde dattet wryfters gaet
GelijckjCafiaignen diemen braet,
Want als men die wvat opens geeft,
T>an ijf et datmer deegh wan heeft •
Men brengt de vrucht dan wmden beert
Tot op dj tafel wande wveert,
éMaer laetfe toe en otJgefheen,
Sy fpr'mgt mdwyfint ftuckgn heen^
En
)>
5)
MAE
En afmen dan al deer lick fiet,
De rechte leesi en nuintmer nkh
Wanneer een uryfler heeft de macht
Te komen daer dejonckjpeyt lacht,
Soo loSlfe, dooreen of en ajreugbt,
*De dampen njan de gulle jeught,
En rvvacht dan ( foo het haer betaemt)
Tot datfl rvrotwve njyort genaemt:
Maer foo njvanneer een lusügh hert
Geduerigh op-gefloten njyert,
En dattet met een dr ouwen fin
Dat innigh heet moet kroppen in,
Dan njvort de maegbt njvel foogeperH,
Dat fy njan Jpijt in flucken bersl.
Dies houftjeffchoonfy njvort de bruyt,
Geen kroon, of fans, of maeghde-krttyt.
Anna.
Den Vrouvve-dvvang die acht ickjjuaet,
€n njyeet dat fluyten niet en baet,
Want heeft het <tiï>ijf een reyngemoet ,
liet fluyten is ten overvlcet^
€n ifl m'iffchien een lichte febuyt,
Soo ifl ruerloren nJVatje fluyt.
Dan '~vvy fljn in een lant [Goddanck)
Daer niemant kent dien harden dwanc^
<?Maer weel te los en aïtensiy,
Dat leyt eengrent tot flaverny:
Soo dienter dan een<-vafte njvet 3
Soo dient ons dan een yeylgeflt,
GHT, 11
En daer en is geen beter raet,
<^4ls bieren elders rechte maet.
Phyllis.
Maer ickben tetter aertgeflnt
Om flaegh te Jvveven metten <z>vint$
ên niet dat ick^oyt liever njvil
tAls flaegh te uvefen opten dril*
Ickjeyfde,foo ickmaer en mocht,
Van dep, tot een ander locht;
Tü nut njoor ons {na mijn uerflant)
Te reyfen door hetganfche lant$
Terwijlen dat de njrije flaet
Ons tot ons eygen njville laet;
€n dat en huys> en man, en kint
Ons aende flhouwe niet en bint $
éMen hoort dan nsvonder overal,
Men hoorter menigh njreemt geVal,
Men hoort alnjvat een reyflnd' wan
Tot onfen nutte flggen kan$
Men heeft geduerigh nieurpve njreucht,
Men rvint geduerigh nieuwe jeught,
Men leert de njvijjè njan het lant,
Men fleter menigh aerdigh quant,
En n/patter koomt njan hier ef daer.
Dat njvet de finnen al!egaer$
Of dunckt u dit miff :hien te njeel,
Soo lijt ten minflen datmen (peet ,
Of met een njvagen op de flrant,
O fin het njette \ren-lwt,
D ij Of
2g MAE
Of anders in een boete feefi,
Ten ooede njan een blijden geeft ,
Op (fat dejeucht doch eenen dach,
'ij rvv ijlen ajreugbde plegen mach .
Anna.
Het Jpele-rijden heeft gevaer,
Gelijckmen dickmael wvort gevvaer,
Byfonder dfmen door het lant
Gaet rotfen op fijn eygen hant,
En fonderyemant <van ontftch
Door alle roeiden fvveven machs
Dit heeft my myt a/vel aengeftaen,
tAl nvvortet al te njeelgedaen^
Sict Dtdo fpeelt, en rijt ter jacht ,
Sn t' heeft haer om hacr eer gebracht.
Phyllis.
ëy k^nt l dat is Toëte-praet,
Daer op niet eens te letten ftaet,
DiegeeBen fchrijven over al
Dat myt en afpas, of njyefen fal.
Anna.
Tü foo : maer echter niettemin
Daer ftelgn nutte dingen in,
Ten is nuoorvvaer geen lojfe nJVaen,
Indien men rvvil met oordeel gaen,
Die njvijs is neemt den handel niet
Celïjckjnen die nuoor oogen fiet,
<D*Aaer of die fihoon rvvat felfaem luyt,
Hy tree kt er tucht en leerng uyt .
G H T.
fuyfï foo de rvvijngaert plach te doen*
^Die mst haer loof en atveeligb groen
Sichopdefoetfiedmyvenftreckt,
ën duyfent fihoone vruchten deckt ,
Maer n/veertmen maer het gulle bUty
Soonjintm:n ftrax eenganfche fchat .
Soogaetet met die geeften toe,
Sy fpreken, ickjn rvveet niet hoe,
V^a, fchijn en iffet maer gemak
Al rvvat haer uyt de penne ^valt,
Maer alfinen flechs het loof ontwint,
Dan iff rt datmen druppen njint.
Doch foo u dit niet aen en ftaet,
Soo ("Weet icknoch al goeden raet,
Jcknjvilgaen brengen aenden dach
Dat u nuvat dieper roeren mach .
Siet l alfoo lang de klare maen
Sal aen den blauwen hemel ftaen 5
Soo lang men in het aerdfihe dal
Van njlugge maeghden njVeten Jal$
En dat men oyt njan fpelengaen
Salbyde jonckjoeyt doen uemaen,
Soo langfal Dina fijn bekent,
Sy is door fi?elen-gaen gefchent
êylaes ! daer bleef haer ganfche roem,
Daer bleef haer teere maeghde-bloem ,
Daer bleef haer krans ,haer weerde kroon,
(Achl dat heeft fpelen ^vooreen loon.
Tü nf\>aer, dat flux het leelid^fiuck^
Den rüïyer dijt tot ongeluc^
En
MAE
En dat ter bloet ^wort omgeflorty
Maer, laes !jy kgomter by te kort>
VVant alle mannen komen om3
€n onder al haer Bmydegom^
Vaer fatje doen in fiagen rouy
Veelf immer als een <-uveduw-VroHy
Na boer en ^vvort niet meergevraeght^
G H T. ^9
Van haer enWort met meer gewaeght,
Sy asVort gelijckjtls dootgetelt3
Sy njvort als in het gr af ge fielt,
Sy kjrijght haer leven geenen man>
En al de Schrift diefwijghter <-vm%
ü^u rvloight bier eens in ugemoet
VV at quaet een nieufgier ooge doet^
En <-vï>ai een ftuchjen maeght beftaet
Die los en Trpeeligb fpelengaet.
Sy cjuam te Sichem inde fladt
En firax Jbo ruvertjedaer gevat; •
Het Jchijnt of dat haer bfygelaet>
Of dat mijfchkn haer rureemtgevvaety ' «
Of mders dat haer roode mont
Aen Sichem n/velte finne font #
T> 'tij Dan
MAE
Dan noch foo leert oockjrven dit,
V Vanneer men inde lujl njerhit ,
€n geeft de tochten huren eyfih
Na njVvjfe njan het dertel uleys,
Dat God dan Jvvare plagen [ent,
Waerdoorde fchmder njyort gefchent s
€en teyckcn dat hy hyfter haet
ên met gewiffe roeden Jlaet
*Al njvic dat oyt het echte bedt
Ofnjoor of naderhant befmet.
Het [pelen heeft in alsgevaer,
Gelijckmen dickrnael'nj'vort gewaer,
Dm fchoon daeryemant tot u koemt^
Die fich u trouwfie dienaer noemt,
€n dat hy efter niet en dient
Te fijn u deel en echte njrient,
Ghy> hout den njryer geenfins aen,
Maer laet hem elders henen gaeny
£n de nekt niet in u losgemoet ,
Jc{ fal njyat joegen metten bloet,
Sijn njier^ en njlam, en minne-pijn
Vat fal my njoor een fyeeltjen fip>
ü^een, njryHer, neen-, en dencktet niet
Oftfil u brengen in verdriet ->
VVant als een maeght het om leent,
Schoon fy de Jaecke niet en meent ,
Sy njvort noch efter menichmad
Gewonnen door een foete tael,
En ueel, die fneger fijn alsghy,
Die raecken dkkmaelae*iden bry.
G H T.
Wanneer een loop Jguackelaer
Spreyt hier een net en nuveder daer^
En dan fijn lifligh fleuytjen roert
En op fijn nvanggeduerigh loert y
€n dat de Jzhuckelt-vveder Jlaet 9
En maecktgelijckjen tegen-praet3
Het dier, eylaes l raeckt in het nety
Oockjer het op den handel let.
Wanneer men door een oorlogbs-trecl^
€en fchans kan brengen ingefpreck^,
Of dat een maeght aent hooren raeckt y
Gewü de pays is haefigemaeckt.
Phyllis.
Dit Ityt, mijns oordeels, al te firaf
<SMen fiytgeen oude njryers af
Voordatmm nieu gefelfchap fiet
Dat ons fijn trouwe dien ft en biet:
Dat is een greep njan onfen tijt
V ooralnjvie heden n/vort gevrijt >3
V deunheyt heeft oockjiiet om tlijf,
Hoe ! machmen niet uoor tijt-y er drijf
Een foeten prater drie of nier
tAenhouden, nae des hofs manier ?
En of een njryer fimtijts malt,
Gelijckhet in het Joelen njalt,
Enpfbyjocktyenofhygcck$,
Daer njvmtgeen urysier afbevleckt;
En of hy fchoon <~uyat nurijer fpeelt
Sri Jbmtijts oockjen kysjen Jïeelt,
Foor
M A E G H T.
Voor my, \en hebbet n<yt bevroet.
Dat ons dit eenigh hinder doet$
VVant met datyeder isgegaeny
Men njeechtet af, en tisgedaen-,
'k$n njind' hier fchade noch bedroch3
eAlwat hy nam dat heeftmen noch.
Siet hoe het met het lïyet jen gaet
TerVVijlbet raept fijn horkh-ract,
Het raeckt, het jrnaeckt,ja kuB het krtjjt,
Het füyghter njvas en honigh uyt3
En fiet des efter niettemin
Ten druckter pleckjioch rimpeling
Maeckt rvry een tuylofroofe-krans.
De bloem dte hout haer eer Hen glans.
Anna.
En acht niet alle dinghengoet,
Schoon die het hof by ^vijlen doet-,
Voor al en hout geen njryers aen,
Om rijt -Verdrijf] ofloff ? ^vvaen j
Want Joo te vrijen heeft gevaer,
Cdijckmen dickrnaelnjVort gevvaer .
En mrvatghy dan noch njorder Jeght ,
Dat luyt {mijns oordeels) al te Jlecht,-
Hoe l meynje dat het malgeraes
Van Jan, ofFloor, of Pier, ofKlaeS;
tAenjo~gj maeghden niet en fcbaet ?
Gelooft et <uaB, ick figgejae^:
Is eenigh ding ter njveerelt teer
Het is de lofuan maegbden-eer:
3»
VVy fijn Joo meeps,Jo byfter<z>Vack,
Gelijckeen <~uerfibe dmyven-tac^
Gaet taB eens oen den Jchocnfien tros>
Gaet raeckt dien aengenamen blos,
"Dat edel njvaes, dat aerdigh blauy
Die peer els <uan den koelen dau>
Ghyfidt haer nemen metter daet
nAl nsvat haer <~uvel en geeBigh fiaety
uéch l uvaermen flechs een 'vinger fet,
Daer blijft terftont een <-vuyle finet .
En fchoon men njVaBfe naderhant ,
Ncch miBJè fiaegh haer eerfien fiant$
Tis even met de maeghden dusy
Haer let een hant, een fachte kits,
Haer let eylaes l 'ken njveet niet njvat^
Dat haer flechs aende leden njat:
n Het macghde-waes is <~uVonderfijny
» Ten njvtldoch niet gehande It fijn.
»Ghy, <~uveeB dan niet alleen befihaemt
» Te plegen dat geen maeght betaemt,
» Moer fiet oock, rvryBer, datje loet
» Den blcoien fchijn <~van alle quaet}
» Want, ingeval u goeden naem
» Eens maereen klamp-mart over quaemy
» <sAl heeft die f hoon geen njafiengront^
» Maer kgomt flechs uyt een loffen mont^
» Ghy fult ?icch efter nimmermeer
»> *Bekpmen ttê hytt loreneer .
yySietl alsdeNooteenfhelrverlieBy
» Hoewel men fihoon een ander lqeBy
\ *D üij »Hoe~
3*
M A E G H T.
)3
» Hoewel men doet al arpat men mach,
m 7V/z noyt ruveder,feo het plach^
»Hoe<-wel ment maeckt , daer hapert
<v*vat,
» Hoewel ment flopt , daer blijft een
» €en njryBer dient te fijn beducht
» Te komen in een quaet gerucht,
Want treft haer eens de fchamper nijt,
Schoon datje fich dan ^vorder mijt,
n Tü al om niet,fy heeft een njVondt
» Daer njan fy noyt en a/vort ge fint .
Phyllis.
IcI^yveet dat dit de maeghden baet,
Dies fdickjloen naer uwen raet.
éMaer nademaelghy noodich njtnt
Dat, als een jonge dochter mint,
Sy dient met onder fcheyt tegaen,
€n fomtijts yemant af te flaen,
Soo feght ons doch hoedanigh <umnt
Dat best njoor onsgekofen dient .
Anna.
Voor al foo let doch opte deught,
Let op den handel fijner jeught,
£n hoe hy fich gedragen heeft
Wanneer hy buyten heeft gelee ft,
Jn Duyt [landt, of in Vranckerijck*
Of dders in een ander nrvijch^
het op een a/pijs, een nuchter man,
Die u tot fieunfil dienen kan
En inden geefl en oen het lijf
Sn nj oor het njykhtigh huys-bedrijf$
Want midts ghy noch fijt Wonder
groen,
Soo is aen u gans njeel te doen ;
Dm neemt geen flechuhooft byder hanty
Of ghy blijft beyd"in omerflant-,
VVant njan een keerjè Jonder njlam
Noyt ander keerfe licht en nam.
\ Phyllis.
Hierin en hebjegeene kans ,
'k€n hou njan njyijj ' of njijfi mans*
Want <~uvie dter is geleer t of kjpuc^
Die helt geduerigh na den bcuck^,
En heeft dan ^eeltijts in het hooft
Dat hem uan alle ureught berooft^
Hy is een feyUfleen inder aert,
Die fiechs met fvvare dingen poert >
V ermits hy noytyet op en licht
zAls floffe <-uan een groot gewicht,
Hy njvdgeen Jfiel offietejoc^
éMaer isjoo fwaergelijckfen bloc^y
Hy is met geen n^ermaec^gepafl,
£Maer draeght gemeenlick^grooten lafi$
Sn daer om fiaet my beter aen
Een man <~uan leden a/vel gedaen ,
Sn daer toe njrolick^van gemoefr,
Die niet en heeft alsgeefiigh bloet,
Die niet enfiuck^ als ene kei fpel,
Dien nuyil ick^voor een bed-gefil
3?
Een
MAE
i> Een man tot foete wreught bereyt
» Beloont der maeghden eerbaerheyt .
Anna.
Sal dm u trouwe fijngefticht
Alken moer op een Venus-vvicht
Dat niet en n/peet te brengen by
cAls ft?el en lijfelajfery ?
Tis mis getufte meyntghy bet foo$
De luïi is wier wan encfyl ftroo
Dat eerfl wvelgroote wlammen geeft >
€n met fijn wonc^en hooge fvveeft y
Moer wvat woor eer ft foo vierigh VVas>
^Dat is terftont maer enckgl as .
Dejeucbt, als jy hoer relle fpeelt ,
Jsjuyïlgelijckjils Memnons beek>
Dat maecfy men ifmt niet wy at gelaet
Soo lang de Son daer over ftaety
Maer als haer ftraeldaer niet en is^
Soo ftaetet ftomgelijckeen wis.
Soo lang men fingt en luftigh queelt>
€n malt z enjockt> en pijpte en a/eelt y
Soo lang men friffche wvangen %u&*
Soo lange duert degeyle luB s
*Maer op het eynde wande feeft
Soo is de a/peelde Jbnder geeft:
Want kgomter naer het eer Be fpel
Of korts s ofpijn> ofhart-gequel3
Dan uveet diegroote wryer met
tAls dat hy jlecht en deerlick ftet.
G H T. 3j
Ghy> fyeB daer om een ander many
Die wvijs en wrolic/^wVeftn kan$
Die is te rechter uren fiet>
Die ü te rechter uren wroet y
Die wyeeten wvat het trouwen eyB^
Sn wvat een jonge wrouyvepeyB>
Die toont ftch noyt onaerdich maly
éMaer wveet hoe dat hy fchertftn fel.
Want fchoon hyyemant onderhout "p
Noch is ftjnjockjiiet Jonder jout.
Men wint een wifth die Cephalhiet3
Die niet foo lief ds wier en ftet^
Dit wveet de wijf er en ftp maet5
ën daerom als hy wijfengaet^
Soo neemt hy Jlechs een laege fthuyt,
En fteecfy een fach^lworen uyty
ën ftrax wVanneer het wveeligh dier
Verneemt de ftralen wan het wïer>
Soo kgomtet weerdigh frvemmen aen
fuyB daer het ftet de fackel ft aen
Het licht dat op het wvater ftraelt^
Dat leyt hem in het hooft en maelt,
ën ftet i in defen minne-droom
Soo jpringt het weerdigh uytten ftroom
ën geeft ftch in den hollen baot^
Een rechte wvoonplaets wande doot.
» tAls een die trout haer dan wergaept,
» ën flechs alleen maer wreughde raept
» In minne-woorden byfter loos>
» Of in de fchoonheyt wvonder broos ^
E »0/
54
Ofimde jeugbt en harén glans, .
Voorwaer die vvaegbt ee momme-k^ns^
n Ickheb njan langer bant ge leert
» Dat, <wie ficb oyt ten ccbte keert,
» Sn met en broet in baren fin
» zAls keteling ^van fitte min,
» Dat ( fig-ick) voor gzwensie Vreught
« Sy<-ueel-tijts leyt een drouve jeugbt,
» VVant als bet aerdich lij fi eer lang
» Helt tot een finellen ondergang ,
»VVat blijfiter andeu dan berou ?
» Een blijde bruyt een drouve njrou.
Gby daerom, Phylli, njvatje doet,
En trout geen fiecht-hoofit om betgoet,
En trout oockpp bet ooge niet,
VVant ï dient u beyde Mi nverdriet.
Int -echte bont koomt t aller uyr
Nu eens het fiet, en dan het fier,
Jnt eene dient u troosten raet,7
Jrit ander rechte middeUmaet,
€n njvie een man trout om het oelt.
Die fil in beyde fijn ruet fielt ■$
éMaer JoojeJyefl een rijp ^verfiant,,
Entreetdan inden echten bant,
Dat fil u dienen overal,
Soo nuvel in rureugbt, als ongeval j
tAls inde Ttyosbet aerdïgb root
Jsdoor den fiiellen tijtgedoot,
€n dat hoer blat, nu bleyckjn droogh^
GeenluÜ hengeven oen het ooghy
maeght;
Haer fiete reuc^ firtmendigh goëts
Is dan noch dat haer achten doet\
Phyllis,
Een n/vijs, eenklouc^ eengée&ich nu
Die i-weet ickjlat ons dienen kan ,
Maer <~uvie tot troun/ven is ge fint y
Die moet a/Vel nemen dat fi kkét$
En tü daerom {mijns oordeels) goeP
Dat een die haer ten echte fioet?
Hierin niet al te nawen kjfs,
ên fio een goede kans merites $
Men dient te nemen datter koomt %
€n niet te fieer te fijn befihroomt $
VVant niet te doen m dit geval
Tot datter jemant karnen fil!
Die ons door fijn njolmaeck^c deught
Sal laven met em rechte ^vreught,
Dat is uoorvvaer een löjfie njvaen ^
ën daer en is geenuvachten aen$
Tis befi te figgen: Koop is koop,
En een te grijpen uyt den hoop,
VVantyemant^van te naurpven kgur
Die fielt haer eygen hofi te leur*
Anna;
Ickj~Weet, geen menfich is finder feyl,
Maer è fit er toont u niet tenjeyl,
Laet oen u njader dit beleyt,
Gelïjckalsrvoren isg€fiyty
MAE
Dan niettemin, op datje meught .
Het recht genieten njande jeughty
En neemt doch noyt een ouden many
^Die u een uader uvefen kan$
3) Want noyt en ^uyajfer grijfin baert
» Met jonghe maeghden n/vel gepaert .
i) Sényeder trouwe fijns gelijc\y
v Het jonchjnet jonck* enrijckjnet rijc{.
kAIs t'kfim een ouden boom bewaflj
Het maeckt fich om de (lamme njatt>
Jae grijpt denhlockals inden arm>
<Maer dat en past hem niet, och~arm !
VV ant als het kjlm opt fihoonfie Jpruyt,
Dan goet den ouden droogaert uyt.
Voorts raed' kkdatje noyt en trom
{Ten fy ghy fihamel fijt of out)
ten die fijn ^vvijf heeft oVer-leefi3
En Zanders fbnder moeder heeft $
» VVk moeder is, m efter maeght,
» Heeft die krnael reden datfe l^aeght^
» Heeft dicfynaet flof tot onVerdult^
» En moet ueel lijden fonder fchult$
€n fchoon de man, op <v%B befluyt,
Haer yet nyvil mafyn <uoren uyty
&tls tot een troolï ruan haer njerdrkt^
€ylaes de oriënt njermach het niet$
VV ant ofby fchoon u ruvel bemint y
Ghy meught flechs deelen als een Iqnt .
Sooyemant in een boomgaert tjuam^
€n name daer een jonge flam,
G H T.
Enjnter op een dicken tacf^
Gebogen door een lafitgh pac^
Van groene ^vruchten die hy draeght^
GeWÜ die heeft te ueelgewaegbt:
Want eerst foo lijt het ooft njerdriety
Want t* heeft fi\ney gen moeder niet,
Oockjjueelt de tackjneeB alle tijt,
En tboomjegaet fijn kroont jen quijt:
Siet dus foo k[ijght eenyeder tfijn
$n niemant iff ir fonder pijn.
Phyllïs.
Het gene ghy daer hebtgefèyty
Dat heeft uoorfèker goet befcheyt^
Ickmeyne dat het jeughdich bloei
Met jonck^gefelfchap paren moetj
En ajvil dat fich een outgefil
Sal lijden metgerïmpelt njel^
€n fiet dat heb ickjuaB gefet y
En tü ruoor my een fiale <rrvet+
Mijn rvader efter niettemin
'Diegaet hier tegen mijnen finy
En dreyght my dkkyvils met een mm
Dien ic^doch geenfins <velen kany
My dunch$ hy isduvatte rvijsy
My dunc^t hy is my rveel te grijs,
My dunc^t dat hem een rijper nsrou
oAl rvry rvwt beter paffen fou$
En dit is almaer om het goet 3
Ey fiet eens n/vat de penning doetl
E ij
I K
36 MAE
Of by bet mêynt en weet ickniet,
Maer immers iffetmy ^verdriet,
Dat by mijnjeught po asveynigb acht;
Vfat net nu om de nj ader -macht
Hierin te mogen tegenjïaen ?
Anna,
En fielt u ftuer noch hortigb aen,
VVant dat en is geen maeghden eer,
Oock, Joo <-vermach de heusbeyt meer
In defe faeckjn over al>
Dan njvrange jpijt en (luer gerals
Ghy, maec^t daerom dat ugemoet
Gedult en fiille finnen <-voet :
Eerbiedigh fijn, dat is u nut3
Dat is bet maeghdelic^ gefchuty
Dat is een Iqruyt <vangroote macht y
Die maeckt oockjiarde quafien jacht.
Gaet neemt de ^vruchten ^uanden Tijn
Die fihier gelijc kals keyenfijn,
Gaet flaetfi dicfynaelop het lijf
lae flaetfe <vry geWeldicb fiijf
Tü al om niet± bet ureemt gemat
Dat blijft gelift l(t te <-uoren <was$
£\laer neemt et met een fachter hanty
En fettet daer een <~uiertje branty
€n Uetet maer een njveynigh fiaeny
Het fid uan felle fs opengaeny
Het fid u geven > finder floot y
eAl rt/vat het decfy in fijnen fchoot^
G H T.
» Siet ! daergeVVelt niet op en hecht
» Dat brengt beleeftheyt ons te recht*
Phyilis-
Maer als mijn njader immers n/pou*
Moefi icl{dan treden inde trou
Met yemant dien by Iqefen mach?
Dat njvaere doch een droef gelach.
Anna.
Tis fiker dat een njader k$n
ëen dochter brengen aenden mauy
En dat alleen op fijn beraet .
Phyllis.
Maer dat is uytter -maten quaety
Het raecfy de dochter immers meefiy
Sy <-vveet de drift ^van haren geefiy
Sy njveet het fpits n;an baren fin^
En daerop draeyt deganfche min$
Sy moet doch al baer leven lang
Sich buygen onder s'mans bedwang*
Sn met hem dragen quaet engoety
En met hem (mtl^nfiter en foet±
Dies houd3 ickjdat het beter uvaer
Dat fy baer kgos een weder-paery
<*Alsyem<mt dtcfynaelalte atijs y
Anna.
Maer nJVy en fijn het ftuckjnièt Wv\s*
MAE
En daerom ift een beter moet
Vat dit een Jheger ooge doet.
Phyllis.
Jckheb nochtans n/vel eer rverftaen
Vat dit eens anders flach tegaen>
Ve fchoon Heleneffoomen leeft y
Vie ijfer beter aengevveefty
Vie mocht e nemen metter hant
gen <vryer die jy dienftigh vanty
gen njryer uyt onrechte m'wy
Gen rviyer uyt een^vryen ftny
Gen rvryer die haer jonge fiel
Van al de Princen beSi beviel $
En dit is elders meergefchtet .
Anna.
Ten n/vas daerom te beter niet:
VVant fchoon jy had haer njyye keury
Noch ging je met een ander deur.
Voch hier <zran alsje rijper fijty
U^uiffet eenmaeljcheydens tijty
Tü <~vaft icksvvarde t'buys gewacht y
En daerom figg ick goeden nacht .
Phyllis.
€y noch een n/voort eer datje gaety
Tot onfchdt njan mijn lojfen proef}
Ghy rz/peety ickhebbe <~ueelgefeyty
6n dicfynael al te breetgevveyty
GHT, 37
Vermits ick jomtijts faecken dreef
aAl ury ruyat <yerre buyten jchreef
ënfiet Ighy denckt dat ickjoet meeny
éMaer^rweerde maeght, ick jegge neens
fckflechte duyfl ickjonge fprtytl
Ick^haeftigh om te fijn de bruyt l
6y lieve fdencket nimmermeer y
De jchaemt' ümyte ^Wonder teer:
Ickj-zn?eet dat trou-fkht niet en paft
Vooryemant die noch hooger njvaft$
Ick^fjpnck^alleen by ^vviflenftout^
Op datje klaerder Jpreken jouty
En dat ickjteter mocht <~verjiaen
Wat njoor my dienftigh isgedaen;
Want anders > ben ickjuvel bericht
Waer ons de fchaemte toe ^verplicht;
lebben ter eer en opgeVoety
fck^vveet hoe dat ick fyrekgn moety
Ickjuveet oockjvvaer ick Jvvijgen 09
Dus acht mijn reden niet te mal$
£Maer denckt dat harde tegen-fyraeck^
Ontjluyt de gronden <vande faeck*
OockJ^n ickj-vvaebten metgedult
Tot eens de Tijt mijnjaeren rvulty
En totter eens een <~uvyer koemt
T^ie my te recht Sijn Herte noemt y
En niet alleen my domme maeght
Maer oockjnijn ouders nrvelbebaeght .
€n n/vat belangt mijn zoorder lot y
Dat fieW teksten den groot en Godty
E 'tij V k®
33 .MAE
Dien falkkbidden alle cLegh,
Dien fd kk^ Jmeecken even-ftaegb3
V^iet Jlechsy juyfl om een echten njrient^
Maer om dat my ten goede dient >
Het fycLt kkhet aerdjche dal
€ens mede wat <vemeeren fal.
GHT,
Of dat \ckjnet een tênigh lijc^
Sal reyfen naer bet eetwvigh rijc^:
€n hierop ben ick^vvel gerufte
Ten Jpijte n;an degeyle Ittfl.
Skt, lqnt0 nu lijd' ickjLtjegaet,
En dancfcü uoor u goeden raet .
WECH-WYSER
HOVWELYCK
VTT DEN
D O O LH O F
DER
KALVER LIEFDE.
TWEEDE DEEL,
VRYSTE R.
D O 0 R
l c a t s:
H AG A C O M I T I S,
DRVCKER AENDE 2(EDER~
LA NT SC HE
VRYSTERS.
IOncl(vrow?vm> die nochvryfers fijt,
'Begmjfels njan den niëvWVm tijt*
En gronden njan het aerdfche dal^
En nuan de jeught die komen Jaly
Siet bier moor u een nieu gedicht,
^Benevens uwen Maeghde -plicht j
'Siet hier moor u een ander bouck^
Ten dienBe man den teer en douc^
Siet hier een nieu te-Jamen-Jftraec^
Die u k$n leyden tot mermaeo^
Die u kan dienen minder jeught,
En brengen tot een nutte mreught.
fSMaer laetet ugeendrouve pifo,
€n Uetet u niet tegen fijn,
Oock Jpreec^t wy doch met qualickjoe
Dat ickjt nieuwe kgften doey
Dat ickhier noch een Vryfter-dicht
Gae mougen by den éMaeghde-plicht*
Daer is moor ugeen ^agens noot3
De koÜ is kleyn, het moordeel groot $
*Almvat hieryemant moorbetaelt,
Dat mvort met mvoucker ingebaelt$
Want jchoonje maer moor eene rèys
Hier door en kjteeght een goet gepeys s
Maer eens een nutte lefl ontfingt,
^Aiaer eens een quaden flach ontgwgt3
éMaer eens mervont een luchten fin>
Ghy had u koflen dubbel in .
Dochgaet hetyemant in het bert
Dat haer de jpaer-pot minder mvert^
Of ijfer een die funigh leeft
Om datf ' een deune moeder heeft ^
Of mits t'haer niet te mym en flxeth
Ó^och nrveet ickjfter goeden raet ,
Hoort, Joo je let op u gewin >
Koopt flechs te mets een kantje miny
Ontrecktyet tienden overvloet,
Of *vm het felftem poppe-goet
Dat u aen hals ofoiren hangt,
Of elders inde leden prangt,
En fiet l daer is een nutte njont,
Daer ttytgb)/ boucken knopen kont.
Geen kant, al iffe uvel gebreyt ,
Geen boort, al iffe fray gcleyt ,
Geen douck, al ffe moygejet,
Geen kraeghy al iffe nsvonder net,
Geen nietwve-tits, of hooffche dracht,
lAliffe kunfïigh uyt geWracht $
Geen fhijn njan eemgh Juffer- kleet
üAl flaetet uytter- maten breet.
Geen diamant uan hellen glan?
En is de rechte maeghde-lqrans *
Ickjrtveet dat u albeter cierty
sAlsyet dat om de leden fvviert.
Een heujcbe mont, een Jiüle ^voet,
Een fedigh oogh, een reyngemoet
£en eerbaer lijf, een blygelaet
Dat foet, maer efter deftigh fiaet ^
En rvvatter op de <~urysïers meer
Kan rvloeyen uyt de feden-leer,
Dat is de kroone <~uan de jeught,
Daer tytghy fegen uvachten meught,
Dat bïrnckt al beter als het gout.
En <uvat de pracht in <-vveerden hout.
Hier toe ^vVert u de gront geleyt ,
Hy t'geen hier achter nsvortgefèyt $
Niet door een praem <~uan harde tucht,
Waer onder dat dejonckjpeyt fucbt$
Maer door een joete maeghde-praet
Die over Jacht e fchijvengaet,
En niet en grijpt in haer beflach
tAls dat een njyyfier dragen mach.
Gly, kgopt dany om de goede leery
2 en douckjen min, een bouckjen meer »
Vwe E. E. gans dienftwillige
jA^i ^lETERSSE
V A N D E
VEN N E.
VRY-
VRYSTER-WAPEN.
DE tijr, cerbaerc leught, daerin wy heden leven
Is door een lofle waen tot inde lucht gedreven,
F ij De
De kray, al ifle kleyn, die wil een arent fijn ,
Indien niet inde daet, ten minften inden fchijn.
De flechfte van het volck die weet een eygen wapen
Niet uyt de lucht alleen, maer uyt het flyck, te rapen $
Daer wort fchier alle daegh een nieuwe vont bedacht
Tot anders geen gebrüyck als voor de malle pracht.
Men liet een ridder-fchilt en hier en elders maken
Van alle flim gebroet, van flangen ende draken,
Men vint in menigh Velt een leeuw, een feilen ftier^
Een arent, of een valck, een havick, of een gier:
De wapens fijn gevult met alle vreemde beeften ;
En vraeghje waerom dat? foodanigh fijn de geeften
Van die alleen de naem en niet de daet ver -eelt,
Sy toonen haren aert in fchilden af-gebeelt.
Maer wie een wapen voert, 'ken hebbe niet vernomen
Dat oyt u vrye ftaet een wapen heeft bekomen ;
Schoon yeder u verheft, en beek u machtich af,
Noch quammer noy t een menfch die u een wapen gaf j
Het is dan noch te doen . dorft ick't my onderwinden
lek wift u (foo my dunckt) een wapen uyt te vinden;
Een wapen, recht bequaem voor uwe teere jeucht,
Geen fpore tot de pracht, maer tot de ware deucht,
Maer eyft tot uwen fchilt geen ongetemde dieren
Die in het woefte bofch of om de rotfen fwieren,
En eyft geen wreeden wolf,geen beyr of vinnich fwijnyi
Geen monfter uyt het wout en moet u wapen fijn;
Dus, fchoon ick waer gefint om uyt de groene dalen
De vryfters tot gebrüyck een wapen af te malen,
Soo wift ick beter ftoff en koos in dit geval
Een fchaepjen fonder erch, een duyfjen fonder gak
Dan
Dan. ick wil defe mael de velden laten blijven,
En op een ander gront een wapen voor u drijven,
Ghy dan, ontfangt den fchik die hier voor oogen ftaet^
Het is een leerfaem beek dat aen de vryfters gaet :
Het is een Druy ven-tros, met koelen dauw behangen,
Wiens aengename verw' een yeder doet verlangen,
Een tros, niet aende ftam gegeeffek vande wint,
Niet leelick afgefoolt van eenich weelde-kint;
Een tros noyt aende muyr door wrijven af gefleten,
Noyt aen haer befte druyf van mieren uytgegeten;
Een tros daer noyt een rat haer tant heeft ingeprent,
Die noyt een vuyle feugh met kruypen heeft gefchent j
Een tros daer noyt de Son heeft vinnich op gefteken,
Maer die, met loof bedoekt, haer ftralen is ontweken ;
Een tros daer noyt of fpreeuw, of hart-gebeckte mus
Heeft eertijts ingedruckt een al te diepen kus j
Een tros die in het fpel of in het dertel mallen
Noyt yemant is ontglipt en in het ftof gevallen ;
Een tros niet vande ftruyck in haeften afgeruckt,
Maer vanden hovenier te rechter tijt gepluckt;
Een tros, wiens eyge jeucht haer noyt te feer en perfte^
En noyt te veel en fwol, en noyt in ftucken berfte,
Een tros die noyt een holm oneerlick heeft bedot,
Van buyten niet geblutft, van binnen niet verrot ;
Een tros daer noyt een rups heeft boven op gekropen,
Daer noyt een vuyle worm is tuffen in geflopen,
Daer noyt een fnoode vliegh haer voetfel uyt en track,,
Daer noyt een gele bye haer tengel in en ftack ;
Daer noyt een fnoode fpin heeft netten om getogen ,
Daer noyt onguere fleck heeft fwadder op gefpogen,
F iij Daer
Daer noyt een duyfent-voet, of kever op en fat,
Daer noyt een grage muys de befte druy ven at;
Daer noyc een dercel menfch met vingers op en druckte,
Daer noyt vermeten hant een druyfje van en pluckte,
Een tros een gaven tros, noch fris en onbevleckt,
En met haer eerfte waes aen alle kant bedeckt.
Het kransje, datje fiet ontrent het wapen fweven,
Is ving-koord, wel te recht de maeghden toe gefchreven j
Een kruy t dat buygen kan, ais van gedweegen aert,
lek wenfte, foete jeucht, dat ghy foodanich waert;
Een kruyt dat nimmermeer plach inde lucht te fwieren,
Vriendinnen, watje doet, weeft fedich in manieren-,
Een kruyt dat laege waft, en noyt en ftij'ght om hooch,
Dat is to; u gefey t hebt ftaegh een eerbaer oogh ;
Eë kruyt, wiens jeuchdich groë noyt vorft en dede wijeken;
En het geen machtich Vorft u teerenmaeghdomftrijeken;
Een kruyt,een fchaers gewas,dat nimmer faet en heeft ;
Tis dienftich dac een maeght noyt vryer yet en geeft.
Een kruyt dat niet en groeyt als met gelijcke paeren,
Leert voor een eenigh vrient u groene jeught bewaeren ;
Een kruyt dat uytce fon en inde koelte waft,
G hy weet, dat open lucht u niet te wel en paft.
Een kruyt feer nae gelijck doch minder ais laurieren,
Weeft vrouwen in verftant, en maeghden in manieren ;
Eé kruyt dat bloemë draeght,maer nimmer faet en fchiet,
Toont yeder bly gelaet, o Maeght, en hooger niet.
Een kruyt dat luftigh bloeyt , maer niet en plach te rijeken,
Ghy, laet geen vreemden reuck aen uwe leden blijcken ;
Een kruyt, een jeuchdich kruyt, dat fijn geheelen roem
Stelt in fijn aerdich blat en in fijn teere bloem :
Wel
Wel aen, o broofe waer, o wonder fwacke dieren,
Laet u gemoet alcij t de reyne feden vieren,
V w' eer is al u goet u bloem, u befte fcbat ;
Ach I tis met u gedaen, wort die maer eens beklat.
Maer wat fal't eynde fijn ? mocht hier een vryer feggen,
Moet ftaegh de rijpe druyf noch ftil en eenich leggen ?
Ach 1 fo haer niet een menfch een heufchen mont en biet,
Haer glans, haer fchoone verw', haer waes dat gaet te niet.
Neen, vriendé, hoort een woort ; De vrucht die is te raken,
En met een vollen mont op haren tijt te fmaken ;
Doch eer je metter hant het aerdich trosjen vat,
Soo ftaet een weynich by, en leert den rechten padt
Daer is een heufche greep, daer fijn bequame wegen ,
Om na den rechten aert u reyne luft te plegen,
Ghy fiet hier aende druyf een aerdich fteeltjen ftaen ,
Brengt daer u rechterhant, dat is de rechte baen.
Enfouckttegeenertijt, en fouckt geen vreemde grepen
Om eenich fchoon gewas tot u te mogen flepen,
Maer gaet daer ick u wijs, fo wort het edel pant
Gegrepen fonder vleck , genoten fonder fchandt ;
Maer ick en wil voortaen u niet in twijfFel houwen,
De Druyf-tack is eë maeght ; de Steel, het eerlick trouwen j
De hant die na den tros met reyne vingers taft,
Is luft tot echte min, die maeckt de banden vaft .
Ghy daerom, weeligh Quant, genaeckt de teere panden
Niet met een ftouten greep of al te grage tanden,
Maer taft met heusheyt toe, en hout doch goede maet,
Want oock het foecfte fruyt, te veel gegeten, fchaet .
En ghy, o vlugge maeght, als uwe druy ven rijpen,
; Soolaetfe nimmermeer, als by haer fteeltjen, grijpen $
F iiij Doch
Doch als een eerbaer hant u foete vruchten pluckt,
Seghtdan; Godhebbedanck; het is my wel gekickt.
In tijts, met vrienden raet, in echten ftaet te treden,
Dat is de befte voet u maeghdom te befteden ;
Want, die haer onbevleckt in reyne liefde draeght,
Is vrouw, ja moeder felfs, en efcer ware maeght .
TSAMEN^
T'S AMEN-SPR AECKE
TV S SC ■ff EN
SIBILLE, nieuw -gehoude Ionck -vrouw,
EN BE
ROSETTE, Ionghe Vryfter .
ROSETTE
Spreeckt .
IOnck^vrou Sibille, njveefi ghegroet
Ick^ heb u lang in mijn ghemoet
Gewenst in defen ftaet te fien,
En oock^ met een gheluck te bien ;
Maer^fiet l ickben> \en <vv eet niet
hoe>
Daer in belet tot heden toe :
Z\t4 njvenfch ick^ u dan goeden dacb,
En ^vvat ickjvordcr <vvenfihcn mach,
*Des Heeren fègen boven al>
Den befien njvenfh in dit geval ;
Ick^ rvvenfch datghy te famen mewht
Jn eendracht 5 liefde yfoete <~ureucht2
Voltreckgn uwen ganfchen tyh
Soo lang als ghy te jamen fijt:
Noch njvenfih ic^ njvat ick^vVenfichen
kan,
Datghy met uwen lieven man
Te famen > op ghe lijeken ajoet y
En out 2 en keïick^vvorden moet.
Sibille.
Of fihoon u rvvenfch njvat felfaem lujts
Sy kan ten goede fijngeduyt
VVanneermen treft den rechten fin.
Maer, lieve, koomt een n^veynich in
En fit u doch hier nevens my3
Op dat u fiant uvat <r?aBer fyy
En dat ickjt bedancken mach.
Rofette.
fck^ fitte meeft den ganfchen dach >
En hebbe liever njvat te flaen.
Sibille*
Het is dan beter njvat tegaen.
Hoort y ^weerde maecht, met u <verlof ,
Hier achter is een luftich hof ,
Jndien het u bevallen mocht 9
Wygjnghen treden inde locht :
Daer ^vaff m bloemen menichfout^
De Qrocitsgeelgelijck eengouty
En Lever-blat, en Aconijt,
$(u beydejuyÜ in haren ti]t>
tA A Occl^
Oock ijfer blaeuvven Hiacynt
Een mroughelmg 3 een lente-kj,nt >
En dan noch menicb ander kruyt
*Dat eerftnutel uytter aerden ftruyt ,
v Het eer fie fipruytje mander jeucht
» Dat geeft moor al de meeÜe mreucht>
» En 9ï bloemt je dunckt een yder fioet>
» Dat eerst fijn knopjen open doet.
VVelaen, om u myat mreuchts te doen,
Laet onsgaen treden in het groen >
Ten fy datghy het anders mint.
Rofette.
'kjln ben moor nu met hoefis ge fint •
Jek fie > dat al myat tuynen heeft
Veel gelts om nieuwe bloemen ge e fit s
Het out gewas man bloem en kruyt
Dat heeft fchier al te fiamen uyt>
^DuS; of xckfhuys of elders beny
Ic 4 minde dat ick^ niet cn ken .
Tis hier een Tulpa diemen acht^
Gans fionder reuck^ en fionder kracht $
En daer een mreemde kgyfirs-kroon y
tAl mede niet als enckel toony
EnD dat my noch het mee fie fiijt>
Men eert mergifi den Aconijt.
Een ander priffè nieugevyasy
Datyemant hier of ginder lasy
» De bloemen manden ouden dach
9* Sijn bloemen mande befiefiach .
V R Y S T E R.
Voor my> ick^ minde meer gerief
fin Oogen-trooB> in Mate-liefiy
In Goutf-bloem3 Munts en Beurfi-krtytj
Recht dtngen moor een jonghe bruyt*
Sibille.
Ick^ hoor et mvel> o myeelde-fynt ^
Ghy fijt totjocken nu ge fint .
Rofette.
Tis fiooje fight $ danmettemm
Ooc\ jock^ heeft Jdmtijts mvaerheyt in.
Maer^fioo ick^ tot u fipreken mach
Gelijckjnen inde mryheyt plach,
Soo myeet dat ick^ bevangen ben
Met fieckte die ickjiiet en ken$
Jck^ bengeduench my onder Jvvaer 3
(Als ofi lek quaps of kartfich mvaer.
Dus fiouck^ ick^ troofi tot mijn merdriety
Eengeefiich dicht -j ofi minne4iety -
Ofiyti dat wyt een droef gemoet
Bejyyaerde finnen myijeken doet 5
Het aerdich Klave-cyngel fpel
TSevielueertijts myondermyel ^
Ghypaerdet mettet helgeklanck^
Een klare Jlem> en blijden janck^y
En bracht fioo dickmaelaende jeucht >
Door ugefilfibap, fioete mreucht j
fckjbid u noch om defiègunft ^
Schenckt ons een deunt jen na de kynfi.
Sibil-
V R Y S T E R.
Sibille. '
Het fi?elen finghen [te k. bekent)
VVas my moor de fin aengevvent ,
lek. Jfieeld', ick queeld', ick. nmrd'j ick,
fang
By navijlen ganfche dagen lang '>
Maerfietl uvy fiachten altemael
Jn dit geval den nacht egael,
Vie, als de koele Mey begint,
Js tot den fangfio gans gefint
Dat hy de boffen over al
Voet klincken door een blyghefihal$
Maer> als daer na de lente-tij t
sAllenxen na den fmerglijt,
En dat mitfdien hetgeefitch dier
Jn fich gevoelt een ander mier,
Een peter luÜ, een rijper aert,
VVaer door het met fijn gay t jen paert,
VVaer door het, eer de lente fiheyt,
Een nefijen mee kt, een eytjen leyt^
Van is de luft man fingen uyt,
Men hoort moortaen als geen geluyi^
Die reyne fiem, en foetgeklagh,
£n fchettert nietghelijckfeplagh,
Rofette.
Welaen, mriendinn, ickben ghepaeyt,
Ic^fie mvaerop de ffille dueyt$
Ooch^ mveet ic\> dat het Joet gejang
Niet dient mer kregen door bedwang.
Sibille.
Maer iff é nu geen ander faëcf^
Die u kan dienen tot mermaeckj
Rofette.
fae. geeft ons jlechts een foetenpraetó
Hoe dat het inde mveerelt gaet^
Men fit denganfihen mvinter fhuys,
Daer is men flil,gelijckeen mvys,
Men fj?reeckt, men hoort, men mveeter
met
aAls dat mer inde keucken fiet :
3\>laerghy, onlangs na mvenfih getrout3
Hebt fïaegh eengmjïich onderhout.
Van hier, en daer, man nu, en dan,
En aldoor uwen lieven man$
Want als hy kgomt of mande flraet^
Of man het hof, of uyt den Raet,
fcl^mveet, hy brengt u altist y et
Van datter in het lant gefchiet,
En mvie daer mvort de bruyt gemaeckt,
En mvie dat open oven raeckt,
En mvie fijn mryfter is ontvrij %
En njvie dan berït man ene kei fj?ijt $
Of eenich ander joet geval,
Dejonghe lieden liefghetaL
Sibille.
Ghy fijt mer doolt, o mveerde kjnt,
Men is niet altijt eens ge fint,
Tengaet ons nietgelijc\ het placb,
Tü nu mvat hoogher opten dach $
zAd ij Ce-
V R Y S T E R.
Gelooft het njry> dat defe fiaet
Alnjvat nserandert indepraet :
» De faeckgn njan het huys-gefin
?> Die brengen nieuwe reden in.
Rofette.
Wel hoel aireets feo fvvaren hooft
Dat u njan alle njreucht berooft ?
Voorvvaer dat ü te njeerdtch outs
Ghy fijt een maent ojf twee getrcut,
De geelman fit noch njoor de deur^
En hoe aireede njan getreur ?
Van lafi? njan forght njan huys-beflagh ?
*t Schijnt dat me r met meer lachen mach$
€y lieve,fit u Jacht jens neer ,
Het eer/kjaertf en keert niet njveer.
Sibille.
tiAlnjvat ghy fielt als jvvare last
T)aer mede ben icknjvel gepaÜ $
£n tis my nu al meerder njreucht y
A 's oyt het mallen njande jeucht>
Ojf al wat eens mijn finnen njing y
» T)e tijt njerandert alle dwg.
Rofette.
leknjvenfie dan mveleens te fien,
Ojf dit in my oock^ Jalgefhien.
Maer fight toch eens njvat njoor een
bouck^
*D at ginder leyt in genen houck?
Icl^jachtjghy hebt et njvech gedaen
Met dat ick hier cjtum ingegaen-}
Soo ick^ daeryet uyt leeren machy
Soo brengt et njveder aenden dach $
» Tis Jeker dat men noyt en dient
» Sijn broot te (luyten njoor een oriënt.
Sibille.
Dit bouck behelH een kort gedicht y
En heeft den naem njan Maeghde-plicbt;
Het njvare my een liever ding
Indien de fihrijver nuorderging,
ën dat hy naerder raecken njvou
De plichten njan eenjonghe njreu.
Rofette.
Soo haeH als ickjlat boucknjernamx
En dat het eerfi ter njveerelt quamy
Soo njviH ic^firacx het ganfeh befluyt,
Jckjas het inder haefien uyt .
£My docht ten had geen cjuaden <ualy
Maer evenwel niet over al :
fc^ minder dat my beter maeckt^
leknjinder dat my met en Jmaeckt;
De njrtent die ons dat bouxkengaf
Die fihijnt my fomtiks njvat tefitaf.
Hy brengt twee maeghden indepraet*
Maer beyde niet njan eenen raet \
De dép ü jonc^ en die bedaeght^
Maer d' eer ff is die my beft behaeght;
Doch fight j met n/vien dat ghy het
hout.
Sibille.
Ic klacht e Thyllis njvat te fioutj
Mijns
V R Y
Mijns oordeels IB eengrillich dier>
Onftuymich om haer eer ft e <vier\
Dies geeff ick^ ioutsle meerder prijs.
Rofette.
aer die ümyal njvat te ?vijs >
Sy njveyt geduerigh al te breet>
Oockdickmael fonder njaft befckeet^
gn Vhyllü feyt niet felden njyat>
Dat byde jonckjpeyt dient gevat.
Sibille.
Voor my> dat fan ickjiiet <v erft aen ^
Dms njvijft u reden naerder aen.
Rofette.
Dat falickjloen, en oockjerftont,
Ickjtuget noch als inden mont
zAlnjyat ickjoier en ginder las y
Dat my ten hoochften tegen njvas ;
Voor eer ft heeft Anna mis getaft
Daer Jy een teere maeght belaft
Uaerjemht te fnoeren met gewelf
Schoon haer de diepfte minne quelt >
€n noyt te toonen hare pijn >
Oockjlaerfe kan gene fen fijn .
Sibille.
VVeldmckt u dat foo njreemt gefiyt ?
Rofette.
In trotwven \aey tü mallicheyt .
lek njveet dat ^vryers onfingront
Tejeggen aen met eygen mont
STER. f
De maeghden niet te <-z>velen ftaety
éMaer ü hier toe geen beter raet ?
Neemt eensjek^kreegh eenjong-man lief
Salie k^ niet fietjens met een brief
Hem mogen klagen mijnen noot ?
» 'tPapier en kent geen eerbaer rooty
» De pen eninSl ' doen menigb-vverf
» Dat mont en tonghe niet en derf
Sibille.
» Te fthrijven aen een jong ghejèl
o En ^voughde noyt een njryfter <-uVel$
>> V goede naem> o fedich dier5
>> En moet met hangen aen papier ,
» Offyemant fthoon een njvoort ontvalt j
o V Vanneer dejeught te famen malt>
» Dat njlteght daer henen metten wint,
» Soo dat t et niemant njyeder njint $
» éMaer niet dat Jbo gheduerich blijft
mAls dat een ftoute penne fihrijft 5
Sn koomter dan een quade flach>
'iAls dickmaeltujfchen liefjens plachy
S '00 njyortu brieft tot ftmet enjock^
Gehangen aende groot e kloc^
Qock^ tf er geen ontkennen aen3 .
£Men fiet de ronde letters ftaen :
En fthoon het u ten hoochften fi?ijty
Ghy moet dan lijden het ^verwijt 5
DuSy heb je Jchaemt' en eere lief
En fihrijft noyt dwafin minne-brief
sAA iij Ro-
Rofettc.
Steeckt in het Jchrijven ditgevaer,
Soo meyn ickjattet beter njvaer
eAenyermnt, dlemen heeft ge fint,
Tontdecken rvyaer hy ü bemint
Of door een meyt, een kloucke aseegh,
Of door een minne geeftich-fneegh,
Of door een (lijf sier njyel gemonty
Of door een naeyBers loofen uont
Ofyemant uan een klouckbeleyt,
Die nj*veet njvat <-vryen ügefiyt.
» Een y der heeft doch goeden fin
» De hant te leemn aende min:
Geeft meier een fiel, e?n onder- keurs,
Een doucken-huyfi een nieuwe beurs,
Gen onder-riem, een fujfe-ring,
Of ander kleyn, maer proper, ding ;
Of uveeft in geit een njyeynich mud,
Ghy krijcht ten dienfte njvienje njvilt.
» liet Jchijnt dat y der isgepaB
» Om twee aen een te maecken njasi ,
» Het trouwen is een eer lick ding,
» En rvvie dat oyt te trouwen ging >
» €n fvvie dat oyt tot tr ouwen fprack^
9> "Die doet de menfehen groot gemack-
Sibille.
€y fovijght toch s njyant, foo nuyaer ick^
leef,
Ditgaet te leelickjbuyten fihreefs
VRYSTtR.
: Hoe i die u flechfte dingen doet
Sal dis u naem, u hoochflegoet,
Gaen dragen hier en daer te koop
tAenyemant uan dien loofim hoop ?
Voor my, ick^ jegget open uyt,
lekmeyne dattet niet en fiuyt $
Jckbidde, nwesght u njveirden ftaet
" Jngroote dingen groot beraet.
Ickjuveet, dat een die uvaïl offiïjft
Wel fomtijts de fin handel drijft $
En dat een mimi , of een die naeyt,
Niet fielden njreemde lorren draeyts
» Maer fitt l het reyne asvort gefichent
» Als yetgemeens daer koomt ontrent.
Rofette.
Hoe! fiegeenreys enmachmendan
Geen njryBer brengen aenden man ?
Ofgevenbaetof onder Bant
zAenyemant die in liefde hrant ?
Sibille.
jfn trouwen jae, het mach beft oen,
AlB na den regel <~vvort gedazn*
Rofette.
Wel opent dan het recht befcheyt,
€er ons de reden nj order leyt.
Sibille.
> > Sen die een teere maeght bepraet
Omgek, om loon, om eygen baety
Of, ijfet niet om njuylgeWin,
» Ten minften uyt een luchten fin,
c
V R Y
Gevvishy doet een quadenflach.
En dicmen geenfins dulden mach j
» Gewis, het ^uveerde trou-Verbont
yy £Moet flemen op een beter gront.
yy ^Aiaer foomen m hetganfihe nj^erck^
r> Heeft Godes eer tot fijngemerc^
» Of "Wel fijns me flens onder ft ant^
yy En fluyt alfio den echten bant*
yy Vat ügeoorlojt over al> ~ ,
>yfae Goden menfchen liefgetal $
yy Maer die maer eygen koren maeyt,
p Doet niet als dat hy koppels draeyt.
Rofette.
*7)at is flo qualickjiiet oefiyt 3
Maer tü ons uan het ftuckgeleyt.
Om dan niet <~verderaf tegaen,
Soo dimt hier noch een uraeoh oedaen.
En mach oockniet eens anders mont
Gaen openbaren onfln gront £
Soo hoop ick^ immers dat icl^ mach
Ojf met een knick^3 ojf met een lach3
Ojfmet een n/venck^ o ff met een fucht>
Ojf met een kodd\ ojf met een klucht ^
Ojf met een lonckjen geeflich-joet^
Ojf met een floot jen aenden njoet^
Ojfmet een neepjen aender hant
Te kennen oerven mv,nen brant.
legging noch heden door de flad
T)aer feker kint een mus jen had^
STER. 7
Het dier je fcheen hem asvonder foet^
6n haddet geeren op-gevoet £
éMaerfiet i de njogelnjvas tegech^
Het aes dat lach hem njoor den bec^
ên evenwel en at hy niet
Voor datmen aen fijn beckjen ft iet j
Ojf op het hooft een klopjengaf
Sibille.
Laet doch njan deje grillen af
&(kt een njan allen mach beflaen^
CN^iet een njan allen dient gedaen $
En fooje recht had overleyt^
Wat hier te njoren tsghejèyt^
Ghy njyaert ontrent den maeghe-plicht
zAl njry njyat beter onderricht.
Hoe dan l en heb je niet gelet
Hoe ingetoogen^ hoe bejet 3
Hoe ft dj en hew> in daet en fihijn3
Een teere maeght behoort te fijn ?
Ghy maeght fijt krancker ah een glas ,
Weeft daerom blooder als een das $
Ghy fijt albroofir als een lüy
Weeft daerom ft om ge lij cl^ een njü j
Ghy fijt al<~uveeker als de jhee^
WeeH daerom njluchtich als een Ree •
Een maeght ü als een njyeder-klmck^
Die noyt laet hooren haren fanck^
'Dat alffe dapper n>vertgeverghtj
ên om te fyreken alsgeterght3
oAA tiij ên
II
8 V R Y S
En anders waec{tje geengejchal,
Doetfoo, o maeght3 in dit geval.
Rofette.
Kijch dks een deun : <vvel feght met
een
Ben maeght fiy hart gelijck^ een fieen,
En dvvers,gelijc^ een Jleghe muyl,
ën domgelijckjen mij/én uyl,
£n drooch gelijck èen dorre fiockj
£n loomgeHjckjeenfivvaren block^
Jnt korte bitter als een gal.
Gewis ten fimeckt my met met al.
Hoe fial eenjonc^ eengeeHich dier
Sijn hart en norts gelijck^ een fiier ?
C^een, heuf heyt finder fittere pracht
Die maeckt een urysler hooch geacht \
iOMaer foo het ging naer ugebiet,
Men troude n/velfiijn Uven niet.
Sibille.
Nu fie ick^ als in uolle daet
Dengront <~van u ^verholen quaet s
Tis met alsjeucht> engriüigh bloet
Vat u aent herte leyt en nji>roet.
» Ickachtet njoor een <~vvijje maeght
» Die mïnne-fluypen mem jaeght,
» En die haer finnen overheen
» Tot tijt en reden anders leert.
Rofette.
V Vel neemt >daer fi eenjonghe maeght
^Vie, ryan haer eygher jeught geplaeght.
TER.
Gevoelt by mvijlen diepgequel
Om eenich geeslich jong-gejely
ên dat de jong-man, onbewitjï
Van haer merdnet en diepe lufi9
Haer noyt <~van fioete minne fi?rac^3
Iae niet ter nsveerelt aen en trackj
Sal echter noch het arrem dier
üaen quelen met haer imich mier ?
Ick^ fegge neen, njvant^fifireeckifie niet,
Wie kan njerfitchten haer njerdriet ?
Wie kander oyt gevefien fijn
"Die fiaegh bedecht fipdrouVe pijn.
Sibille.
ü^och Jegg ickdes al niettemin,
Ghy treet mer keerde njvegen in.
Rofette.
Sn ghy fyreeckt hier te njvonder Jlout,
Ick^ dencl^y om datje fijt getrost j
Maer,fioo icku te rechte ken,
Indienje mvaert gbelijckjekben,
Gewis ghy jongt een ander liet.
Sibille.
Ge looft et nury, 'ken de de met .
Ick^ njveet dat mryers fijngemoet
Ge lij c ^ de fihouwe fpvaltwv doet:
V leyt de fin njogel^jooje nsvïlt,
VV eeH hem, beleeft, jae byïïer mild,
Gaet loc kt hem met een fie ten mont ,
Gaet fiemt ten beften datje kont $
• JWaecki
V R Y
JMaeckt hem een nefiy tot fijngemac^
Hangt potten om u gantfche dac^
Ten eynd' hy uyt de koude locht
*7>yu fijn asvoonplaets nemen mocht 3
JLc\h -voor u moeyt* en krijchje niet
j Als dat hy des te ruerder njïiet $
^De Jvvaluw njvilhaer eygen neB,
J)at acht de njogel alderbeÜ >
Dat kleyngebou ^van enckel fiof
VerfySifi^voor een konincx hof:
» Tü niet te Jeggen hoe het Jmaeckt
7) Datyemant tot fijn eygen maeckt.
*> *De rvryer fiaetgeen njryÜer aen,
» nAls daer hy moeyf om heeft gedaen $
i) Dm, njry sier fielt u hooft gerufte
» T)e liefde <-vvilhaer njrye luft>
77 êenyder kief daer fijns geitje ^
77 De fin die ü een hemel-rijck.
Rofette.
Ü^ochtans, njVanneer men overfiaet
Wat hier en daer gefchreven fiaet,
Men kander duyjènt arpijfin aen
zAen uvie dit anders ü gegaen.
Heeft Dido niet door foetgelaet^
Door alderley gefdchten praetj
Den Helt ^vanTroy en metter tijt
Haer eygen bedde toegewijt,
Jae tot een <-volle trouw ^verweckt ?
Heeft sAriadne niet ontdeckt
STER. 9
cAen Thefem al den heet en brant
Die fii in harenhoe firn <~jant ?
Heeft fich Medoea nietgemelt,
En haer gemoet foo bloot ge fielt ^
'Datfafm als met oogenfach
oAl <-vvat haer inden boe firn lach ï
En efter ijfet openbaer i
Dat yeder kreegh fijn echte paer.
Sibille.
Waer toe njan Dido <r>eel gewaeght ?
Dat was een WedtWV; niet ee maeght^
ën dat gefilfihapjjoomen fiet,
En hout njan maephde-wetten niet.
Oockjluth en Thamar heeft gevrijt;
Maer dat is njanden ouden tijt $
De rvveerelt heeft eens foo gegaen;
Ten ging nochtans geen maeghden aen.
Rofette.
éMaer iandre twee^gelijckjnen leefi^
Sifi immers beyde maeghtgeweefl.
Sibille.
Tü rvvatrj ^vriendin, dat heb je nyyel^
Maer fiet het eynde njan het jftel $
Soo haeli^eylaes l de nieuwe lufi
Van defijonckers <vvas geblufi^
En heeftmen niet <~van fionden aen
Degantfche njveerelt deur uerfiaen
*2B Dat
io V R Y
Datyeder van fijn lief jen Wceckj
€n fiet ! daer filmen doen en keec^
Befihimt, befiruytt, bedot, beg^c kt ,
Soo ver de vvydde Weerelt fireckt.
» Ey lieve l vyatm, n lichte wint
» En vvort rnaer voor een tijtgemint.
» Tü vasï dat niemant booch en acht,
» Dut hem te licht is toegebracht .
O
Rofette.
' J{6n kan dit efter niet verfiaen,
Des moet ick^ u vvat naerdergaen .
He fiet de Schrift, dat heylich boucl^y
^Datfiijft al beter mijn verfouc^
*Als (a) Moyfes, van een moort berucht,
Was uyt ëgypten Wegh-gey lucht,
En dit hy door een heujche daet
De fiyen maeghden quam te baet.
De '-vader is op haer gefloort ,
ên firaftfe met een deftich woort,
Om datfe^ door een bloode vVaen,
Den vryer niet en trocken aen -y
Siet daer een reysx die wijf man
Die cSMoyfis ondermijfen kan,
Die vy/jtt fijn dochters tot een vont,
Dieghy u vryfter met en jont.
Sibille.
Vr 'endinne, vyeyt hier niet te breety
éMaerfiet de plaetfe met befiheet s
(a) Exod.z.itf.
STER.
Ick^ figge, datfe niet en hout
"Daer toe ghy die vy el tree ken vyottt\
Tü vyaer, de vryer bleef te gafi,
JVlaer dat vyaé uyt des vaders lasl>
En flach alleen op dejèngront,
V ermits de Priefier onder-Vont
Degunfi die Moyfis had getoont,
Die docht hem vyeert te fijngeloont \
En dat het niet en vyas als daty
Kan uyt den text vyel fijngeyat,
Want Moyfes vyas een vreemdeling
Tyie als een balling henen ging ,
En niemant Wifiin Midian
Off hy Was vryer ofte man. b
öhy vyort dan met een fiergefiijft
Met al dat Moyfes hier bejehrijft s
£Maer, om in tucht te fijn ge fiere kt y
Soo dient uyt defi plaets gemeukt
'Dat van de fiyen dochters geen
Haer met denjong-man maeckt gemeen
êer haer de hj ader dat gebiet ;
ên eer, o Maeghden, dientet niet.
» Het is vooryyaer een vatte leer
>y Ons deel dat kpomt ons yanden Heer: c
b De Priefter fprack tot fijn dochte-
ren, waer ishy ? waerom liet ghy den
man van u gaen dat ghy hem niet en
noodichdet met ons te eten ? ende
Moyfes be willichde by den man te blij-
ven3 Ende hygaf Moyji fijn dochter Zipora*
Exod.2.20. c Prov. i?. 14.
Tü
VRYS
» Tis God die als met eyger hant
» gen echten <vrient3 een heyligh jjant,
» Geeft den de njrou> alH hem gevalt >
» En niet ^wanneer dejonc^heyt rnalt^
» GhyJWacht dat jonge Vy fier JPVacht
» Tot dat u deel h ruvort gebracht.
Rofette.
Ten is my geenfins onbekent
Dat God ons alle dinghen fent>
€n dat ons heylen alle goet
iAls tyt den Hemel dalen moet
JMaer efier dient te fijn bedacht
Dat oockjty ons y et dient betracht y
» Tü njvelghefeyty na mijn njerflant>
n Ityept God om hulpjnaer roert de hant.
H Sibille.
Tis nfpaery hier dient n/vat toeghedaen^
Maer fgaet ojf rvooght off ouders aen>
TER. u
Voor u ift beter \ teere maefht*
Datghy u Jïucken niet en nslpaeght.
Referte.
Mach dan een maeght, tuier u rvcrfiant>
'J^iet anders als tot hoer der fchand
Een <vryer locken tot de mm ?
Sibille.
Dat beeldy ickny ten diepflen in $
En> houtghy a/vat <~van mijn gebot*
Soogaet eens in het hoender-kot ^
Want daer is erven nsvat te Jienx
10 at u ten goede kangedien .
Geeft yeder hoen een ^vollen bac^
Op dat het ete rnetgemac^
En let eens hoe hetfal njergaen^ »
U^iet een en falder blijven Jïaen,
*BB ij
Dé
— 1
ii VRYSTER. ,
De rvolheyt is hun geenfms foetb I Senyeder loop befyden afi
Daerisgeen lufi in overvloet. \ Omgraen tefoeckeninbetktf.
isu jooje njuegbt uyatdtt beduyt>
£n mrvat kkjnaecke <-voov befluyt^
Het ü> o rvryfiersj teer ge f acht ^
Het is een les <voor u bedacht 3
Dus, als je met te njyyers paet^
Set himoheduerkh dep maei^
En ^voetje niet op heurgemack^
Engeeftfe noyt den --vollen back^
Maer3 njvilje fiijven uwen lofe
Soo laetfe fcbraven'm het fiof
! Om daer te Cowken naer hei oraen :
» Een uryer is een vreemden haen$
V R Y
» zAl n/vatmen dit gefelfchap biet
» Ten achtet ojf ten etet niet.
Rofette.
Jjimette njrjers fioghe fielt
Gelijc{als uvve reden melty
Soo dienter naerder opgelet^
En njry een ander fireêck^ gefit.
Ic{ (ie dat al & feggen Jïreckt '
Op dat e.2n njryüer fy bedeckt y
Ë# d huer doen jy njvonder fiil
Voor yemantdte haer minnen njvd s
ü wy fiker mont ghefeyt ,
VVaer door het minnen njvort beleyt
Soo diep begraven inder nacht y
Dat niet een menjch daerop en achty
jfae hy> daer al het fiuckjp jlaet>
€n njveet niet njvatter omme-gaet .
Sibille.
VVely d,at ü njry al njeelgefiyt>
Maerfight hoe njVoriet aengeleyt?
Rofette.
Jndienje maer beloven njvont
Datghy het niemant figgen Jout,
Ic^goot het firax in uwen fchoot^
Sibille.
Seg opy njan my en is geen noot.
Rofette.
Een hooffiheel njan een dorre puyt*
Defchobben njan een draf^n-huyt^
STER. ,j
Het ooghe njan een Jvvarte kgty
*Met Qaeuwen njan een njaele rat ^
De maeghe njan een njogel-flruysy
De milte njan een n>leder-muysy
Het fchrapjel njan u lincker njoet>
Gedopt in enckeljlangen-bloet,
En dan een maeghde-perkement
Met naere teyekens ajgeprentj
Dit al te famm njvelbereet,
€n njasl gebonden in het kjeet,
Ojf anders Jacht jens njvech-gefit
Ontrent > ojf in het flille bed>
Vanyemant diemen heeft ge fint 0
Tis fi^er dat men bate nj'int :
Want fiet \ het neemt degeeflen in^
Sn dwingt de njryers totte min.
Sibille.
Wat rampy njvat koomt u in het hooft?
Ojf fijt je njan u fin berooft ?
Verdwaelde maeght, ellcndich fyntj
Dit al en is maer enckel njvint >
^Maer droomen njan een kprtfich menjch $
Tis daer om, tis mijns herten njvenfch
Datghy ter/lont , en metter daet3
pk njreemde ranc^en achter laet^
Hoe l meynje dat een njuyle kat3
Eenpuytjen huyt^en njveet niet Wat3
Heeft macht 00c \ over onfin fin ?
Jcl^ bidde^beeltet u niet in.
rBB iij Ko*
14 v R Y
Rofette.
VVel hoe l Is dit Joogrooten quaet ?
Sibille,
Beminde maeght, ick^ Jègge jaet:
Wie oyt njertrouden op den Heer
éMiJprijpn dit gevvcldich fier,
En ftellen alle njoor gewis
^Dat dit njan God geweken is .
Jae rneynen dat het hels ghebroet
Strax nuvacrmen dep grillen doety
Sijn Jlim bedroch dacr onder mengt.
En njeel ten qmden eynde brengt .
Voor myy icf^ houde gans <~uer dacht
ftAlnjyatmen door verholen kracht
Ons njvtlgaen dringen inden geeft j
Ghy daerom Jijt er uoor bevrceft y
Ten fijn maer dingen fonder fiot y
En efter ftrijdich tegen God.
Rofette.
Hoe l kan het Jap wan Jèlfiem kruyt
Dat inde naere bojf m fyruyt
Hierin geen beter Jaecken deen?
Sibille.
Vriendinney ^wandelt in hetgroeny
iMaer acht het kruyt en al het Jap
H ter niet als enckcl Iqnder-klap.
>* Godü een Heer "uan ons gemoety
» Hy die hetfiuyty en open doety
STER,
»Hyis die nj^are liefde plant :
» Als njader njanden echten bant. a
a De hisita Thomas Eraftus ProfclTor Heydel-
berg. lib. i. Difput. Medecin. contra Paracelfum.
om nes orthodox i & veteres ita judicant: Clemens,
luftinus, Origenes, Eufebius, Chryfoftomus, Hie-
ronymus, Auguftinus,&i faniores Scbolaftici. V-I
nuiïi afenbam ex Tatiquo AtTyrio. Nullus afTcc-
rus, ïnquir, per occukam alterius rei diffentionem
tollitur,neca?grotus curaturamuletis ; Daemonura
ifta* aggretfiones funr, oc. qui aegrotat vel amat, vel
odit, iftos auxiliatores adfeifcit. Manifefia eft
'uperfticioubi rebus quibufdam vires afcribuntur,
quas per naturam fium habere nequeunt; ut quan-
do Lorallis vel hypericoni afcribkur poteilas da>
mones, tonitrua & fimiliafugandi . di&um queque
fuitcorporeum in menttm nihil pofTc, hoccertum
eit pharmaca non mutare animo ,ni(i priusmutent
cempeiaturam corporis, quodiongodemumtem-
pore fit; taceoimpofïïbile effc ita mucare tempera-
turam, ut amor potius fequatur quam alia paflio.
vid. Plutarch. in vita Penei. Mich. Montagn. üb.
des Eflais i.cap.ió.
Rofette.
En ijfer dan geen kymftmetal
Die dienftich ü in ditgevaly
Op dat een ^uryfler fy bemint ?
Sibille.
Ick^fieghy Jijt hier toe ge fint y
VVelaen icknjyeet een toovery
Die fiact de jonghe maeghden <~vryy
Ickj~vveet een greep y een uaÜe fanftj
Die h kan ftellen tndegunft
Van deefi9 en diey wan al de ftad.
Rofette.
Ey licvefujfvrou leert my iat\
H
V R Y
Ick^ fal u ^weten gr ooien datief
Van beden af mijn leven lanck^y
Want daer en ü ter uveerelt niet
Wat eer kan heelen mijn verdriet :
2n ickjvveet genen beter raet^
Wie rny fio njyelte ftnne fiaet 5
Dus* njvat ïckjmmer bidden mach>
Soo brengt de kunfte uoor den dach.
Sibille.
Ick, fait u [eggen met een ^Voort^
En leertet atry een ander njoort $
A nj~vat kan leyden totte deught,
*Dat is ten beften nu oor dejeuebt •
Rofette.
Waer toe njertouft ? <-vVelaen begmt>
Hetjchijnt dat my de lusï njerftmt .
Sibille,
Een fedicb bert, een foete monty
6en bemgeUet) een reynegront, \
€en Jachten aert> een eerbaer ooghy
Gemat icht tujf :ben laegh en hooghy
Een tongb? uol beleeft gelvtyty
Die alle ding ten beften duyt$
Dat is de rechte tooVer-kunïl,
De befte gront <~van alle gunB^
Die fal u maecken liefgttal
En bier> en £huys> en &ver aL
STER. i|
Rofette.
Ift anders niet ? ick^ fat en dacht
Op diep geheym> en naere kracht }
Op groot beleyti en hoocb gebiet,
Maer tis> eylaes l een gladde niet.
Sibille.
Wel> njryfter^ <~uVaerom fegje dat?
Het is uoorvvaer de rechte pad
Waer door een eerbaer hertegaet*
Sn binnen gunH} en buyten haet
£n> uveerde maeght, geloof je myy
En leert noyt ander tooveiy.
Rofette.
Noch is wy niet genoucb gedaeny
Dus Let ons hier uvat anders gaen :
Ickbidde> ffreecktdoch eenmaeirond>
Spreeckt^jegg ick^> Iujfer,uyttenmond3
VVat raet om baeft teftjngetrout?
Sibille.
Dat ghy u ftil^ en Jedich hout.
Rofette.
Maer dat is gans een quade rvoety
Wie ^vordert oyt die niet en doet ï
Sibille.
Geloof tet njy^ ick^ ftgget noch.
Ten ft jn geen treken <-van bedrochs
rBB Hij He t
i6 V R Y
H<tf is een heus, een eerbaer ding y
Te uvijcken njoor een jongeling;
Ghy, het daerom u kracht befiaeny
Jn njVijcken en te rugge geien .
Rofette.
Wel, dat is noch alnureemder flachy
Dïe immers niet beftaen en mach-,
Gewis ghy leydt ons njan het feuc^
En hout ons eeuwich inden dmcl^y
Het Jchijnt dat ghy, te mijner fe?ijty
Deganjche maeghdom tegen jijt.
Sibille. ]
Kéjaet u raden ^veerde maeght $
39 Niet dat den onluft njerderjaeghty
» Niet dat den njiyer beter <~uangty
« aAls dat hy fiaegh in twijffel hangt y
» *Dat is uoor alle minnaers Joety
5> Dfo is njoor alle maeghdengoety
» Want ondertujf hen leert de tijt
» Hoe fech eenjonghe uryer quijt .
Rofette.
GeVPis 'ken kgn het niet ruerflaeny
Ojff <wqftet my ^vvat naerder aen .
Sibille.
Wel hoort , tcl^^yeet eenjoet geyal
Dat u dit klaerder toonenJaL
STER.
Tgedenckt my, dat ick lejlmael fach
T)at hier te paffe comen mach $
Een jonge meyt, een <~uiffers kinty
Die njeeltijts nette-garen fe?inty
Ging treden in een langhe baeny
En fee 1 1 icJ^ginger neven feaen :
De njryfter maeckt een <-uafien draety
Soo lang als jy te rugge gaet j
Maergeeftje toe, oocl^ maer een trety
Daerftaetfè dan ter Bont uerfet^
Wantmet lylaet haer eer feen loop y
Soo l^mckt haer garen over hoop,
En feracxy naer ickjoet (ïucl^ bemerck^y .
Soo ijf n al njerloren ^vverc^
Leert hier, o maeght, uyt ditgcfechty
Leert hier een rechte njryfters-pïicht^
Eenyeder kprtö die heeft een mom*
Waerop haer njyefen isgegronty
En feet dit is de rechte njoety
Hoe dat een rvryfeer uryen moety
Een njryer lijekt een (jocodv\ly
Een beesï dat <-vVoont ontrent den D^tjl}
Want die het monfter <-wil ontgaen
Dien looptet ueerdich achter aen-y
Maer grijptet yemant na de <~vacht
Dien njltet het dier met alle macht.
Rofette.
%En <vyeet nietyvvatje niet en njinty
Daer medeghy de maeghden b'mty
Het
VRY
Het fchijnt, <vermits ghy fijt gctrout,
Dat ghy ons als in banden hout,
En tu ons njrye maeghden fijn
Jn de fin dwang te moeten fijn,
My dunckt, mocht tckhier in begaen,
Ons fiecken Jonden beter fiaen.
Sibille.
VVaerom, njriendin, hierin ont fielt
£n uwe teere jeught ghequelt ?
VVaerom onnoodichfiel-verdrtet?
V doen, o fat, en doet er niet ,
VVeeïl hier met fiout ofi onbefihaemt,
zMaer heus,geljjckJoet u betaemt,
En al njvat nj order dient gedaen,
Laet dat op uwen Vader fiaen,
Gaet klaeghtet God in ughebet
*Al rzrvat u hier en elders let,
Hy fidgewü, ^wanneer het dient
V paren met een echte nittknir,
Mijfichien oockdoor een njreemden Voet
Die noyt en quarn in ughemoet :
Siet l al njvie njlytich overmerckp
Hoe God in alle dmghen n/verckt,
STER. 17
Die tuint een diep, een hoogh beleyt^
Dat ons de reden niet en fieyt,
Die njint een onbegrepen raet
Die ons ^vernuft te boven gaet $
Het licht, alijfiet onverwacht,
Dat treckt hy dickmaeluytte nacht $
Veel menfihen ^uolnjan fiout e njvaen
Die laet iy finder eeregaen 5
Rnyemant die ^verfihoven fit,
En om geen flaet off eer en bid.
Die treckt hy dickmaeluyttenpoel
En fit hem op een hoogen fioeL
My dunckt dat God op defingront
Oockjhandelt met het echte bont,
Sen ulugge meyt, een fiout e-bil,
Die als met klachten trouwen njvil^
Sit dickjnael fieve jaren lang ,
En fivreyt haer nette finder <-vangi
Daer onderwijl een lieve maeght,
Die noyt haer goeden noem en uvaeghtl
Maer hout haer finnen inden bant,
VVort aengefiocht uan alle kant $
En> liet ickt om der eeren niet,
Ick^fieyde uvaer het ügefichiet.
Cc M
i8
V R Y S T E R.
fc^flont te Leyden eens en keec{3
En leerde doen een Jbete Jlreeck^
Datr quam een <vrystev roeyen aen>
Gelijc\daer njeeltifis nwort gedaen^
X>e ^vrouwen, als het is bekent >
Sijn njeeltot roeyen daergevvent $
Het meysje flux en onvermoeyt
Quam na de kaye toe geroeyt,
Icky die hier op nam goet gemerch^
Stont vajl en dacht P wat vreeder vverc
De njryster ^uvilaen defen kanty
Maer flaet het oogh opt ander lant j
En niettemin jy njordert meer
Als offe ging den rechten keer.
» Siet nurienden^ hoe de njveereltgaet^
» De fchifi is anders als de daet :
» Schoon
V R Y
» Schoon off een mcght den rugge biet
» Ten hindert aen het roeyen met.
Rofette.
Vat oockeen mryfter roeyen kan,
Soomeerdich als een rujïich marïy
Gebeurt oock^ mvelm onfe fïady
Moer noyt en hebti kkt j 00 gevat,
eAlsghy het nu moor oogen fèty
Sn maeckt het tot een maeghde-wet.
Icl^fie geen ding en is foo hfeyny
Off 'tgaet u tot het innich bryns
Geen dit of dat, geen boere-fchuyt y
Off ghy en tree kt er moordeeluyt.
Sibille.
Tis mvaerygelijckds ghy bemerckfy
Dat my degeefi dm fomtijts mverckty
Oockjneyn ickjtat rut defen moet
Genyeder menfche leven moet.
J)e mveerelt is een groot tooneel
Daer alle ding y enyeder deely
Ons dienen moet tot goede leer y
Ten prijfeman den Opper-heer.
Siet al dat oen de rotfengroeyty
Siet alm*vat opte melden bloeyt*
Siet al mvat in het mvater isy
Tot aen het alderminsïe lüy
Siet alle ding met rijpen fny
Daer fchuylt moor ons een fegen in^
€n hierom mvenfch ickjtlle daegh
*Ddt ickter mvecrelt met en faeghy
STER. ip
U^och boom, noch bloem 3 noch eenigh
dingy
Off dat het my ter herten ging.
Jckmvenfche datter niet een bies
Ontrent defchrale duyncn mviesy
En datter niet een kleyne miery
En datter niet een naeckte pier
Op al de nutte landen kroop y
€n moetjel uytter aerden fdopy
Off dat ickdiey na rechten eysy
Ontleden mocht in mijnghepeysy
6n minden daer het mol befcheyty
Dat ons tot God den Schepper leyt.
» De mijf :hen fvvemme inde ftroom*
» *De moghels ff ringen opten boomy
» De beefien liggen op het kruyty
» éMaer nkmant tr eckter leering uyty
» Sy muilen maer alleen den buyck^
» En morder ijfer geen gsbruyck^
» "De menfche moet d hoogher gaen y
» Wanneer hy fiet de boomen ftaen%
» Wanneer hy op de kruyden treety
» Off mruchten manden acfyr eety
» Wanneer hy alderhande mee
» Siet tree ken tyt de mvoeHe zeey
" Off gaetet hem niet inden geesïy
» Sóo leeft hy fch'ier getycl{een beeB,
Rofette.
Hadyedcr een dit oogb-gemerck>
Hy mvare nimmer fonder mverek,
zo VRY
Hy leerde fiaegh al nj^aer hyging }
€n prefie God m alle ding. '
éMaer ach! waer doeteryemant dit;
Schoon dat hy dickrnael ledich fit,
Schoon dat hy groote dingen fiet y
Vat God hmgunfi en liefde biet.
EylaeSj hy doet ghetyck^ een kmt
^at prenten in eenbouckjen ^vint,
Ten let niet uvaer de reden gaety
ü^och nwatter bygefihrevenjïaet,
Ten treckt niet anders uyt het heelt
Als dat het met de kunHe fieelt .
Wy fien geduerigh Godes ruverc^
^Doch met geen ander oogh-gemerc/^
Als toty 'ken Weet niet ^uyat^ermaec^
En daerin leyt onsgmfihe finaec/^s
Wie denckter oyt om goede leer
Sn klimt dan sjorder tot den Heer.
êylaes! men f peelt met orrverflant
Slechts aen de fichors en om de kant.
En niemant fint een hooger geejï
Tot binnen inde middeLkeeH.
Sibil. T>£ menfih en is hier niet geslelt
Ojf om te rennen op het njelt>
Of om te nj'voelen inde fiadt,
Op dat hy <vzcl^ of lecker at ;
V^een, dat cn u het eynde ritft >
Waerop dat edel jchepfil fiet ;
God Jch meiden menfih het aerdfihe dal
Ennjyatter ü of koomenfal,
STER.
éfrïaer hy> des He/nels opper- heer y
T^ie fihiep den menfih tot fijner eer ♦
Rofette.
Voor my ick^vVilrvan nu njoortae^
Beginnen beter acht te flaen,
En met een naerder onder fiouck^
Gaen letten op het ojVeerelt-bouc^
Sibille,
God doe degunH aen uwejettght,
Op datjetfio betrachten meught l
Rofette.
Maer^njy eerde jonck^orou^fig een reys,
Van <uVaer koomt u dit hooghgepeys ?
Want doenje noch een njryfier uvaert
oAl fiheenje geefiich uytter aerty
Soo firaeckje doch^gelijckals icJ^y
Ojf uan een kant, een moye firick^j
ïen nieuwe dracht > een hooffihe keurs,
Een njvayer^ of een Franfihe beurs,
Ojf (-vaneen keten^ of een ring,
Die geefikh om de leden h'mgy
Ojf dier geitje ke poppe-goet,
Geitje \ de meeïïe jonckheyt doet-,
Maer nu foo heeft ügans beleyt
Sich njrjnjyat anders toe bereyt,
En tü niet fibo het eertijts plagh,
êy^fight eens hoe het komen mach?
Sibille.
Het deel, dat God mijn jonckheyt gaf,
Leydt {ny als mander aerden af,
En
V R Y
nuvljsl tny tot een ander rvfk.
Rofette.
VVel {iet dan $ heb icl^ongelijck^
Vat ickjen ^Veerden njrient begeir
J)ie my> oockjn dit njVoeftc rneir y
Mocht njvijfen hoe kk^feylen moet?
Sibille.
VV'te Jeyter datje qualkk^doet?
Itl^prijftjae^ het echte bont3
iMaer met als op (Lm rechten fiont .
Rofette.
VVy fjn een nrveynich uytte fchreef
J)ué haelt u reden daerjè bleef.
My dtrnckt naghy de faecke drijft 5
Sn uwe njiyfter hier befhrijft^
Vat niet foo njyelin haergelaetö
tAls fchroom> en drouve fchaemte ftaet>
Sn e fier fie ick^alle daegh3
Hetgaetcr dnders inden Haegh$
xMeeB al uy at daer ü opgevoet,
Dat prijfï em onvertfiiecht gemoet;
Set hoofjche Juffers op de ftraet,
Ojf midden in een njollen raety
Ia daer een kgmnck^ op haer fiet3
Sy blcycken, of jy blofin niet$
Sn njyaer doch ^uyorter hoofs geleert
%Als daer men in het Hof qj er keert ?
Sibille.
Hoe l meyntje dat njoor al het Hof
In jeden heeft den mee Hen loj\
STER. 21
Sn dattet na moet ftjngedaen
zAl njvat in Hoven uyort befiaenï
Rofette.
Wat my belangt > ic\feggejjae,
Eenyeder doet de Princennae,
Sn al njvat yemant geeftichs njyett^
Dat ü in Hoven eersï gefmeet.
Sibille.
\Sn fj>reke niet inditgheyal,
V Vat kleet een <~ury fïer dragen faly
Daer <van heeft u de maeghde-plicht
In korte ruy oorden onderricht.
Rofette.
Icl^ bidde des al niettemin^
Seght ons hier op eens uwen fin.
Sibille.
Een kleet dat net is fonder pracht y
Dat houd' kknjoor de befte dracht $
Een hooft uol ftrick^n^fonder douck^y
Sen mouw > foo dick^gelijckeen brouck^
Sn al dat ander njreemt bejagh^
Van bysïer groot en ommeflaghy
En alle daegh een nieufWerrnjontj
Sn alle dingen ^Wonder bont3
En paft geen dochter njander fadt^
zAl heeft ft ury eengroote Jchat3
Sn rvoughtgeen maeght njan uwen aert.
Rofette.
Jckrneyn&e dat] al hooffer njyaert.
QC tij Voor
iz VRYS
Voor my, al a/vat het Hof begint,
Daer ben ick ^Vonder toe ge fint.
En njvis bet fiaet my njVel joo groen,
£M ocht ickjnaer flechs mijn njville doen,
Het bof en drough noyt njreemt gewaet ,
Ojf teken haddet metter daet.
Sibille.
€n, mochtet gaten na mijnen njVmfch,
Gby nsvaert terflont een ander menjch.
Rofette.
Hoe • iffet niet eenfehoone faeck^,
En njoor een njry fier groot njermaeck^,
En fiaet et niet ghenjveldich breet
In fieden hoofs te fijngekleet ?
Seght ^vvatje <x>vilt, flecht om de dracht
menich menfebe hooch geacht,
Men njvort daer ^vande f echte tien
oAls njoor een donder aengefien .
Sibille,
€en uvender, jae, Maer, lieve fynt,
€ngaet hier in niet al te blint .
» oAlnvvatter njreemt en felfaem fiaet
» Dat is gemeenlickuytte maet:
€n uyt te munten boy en al,
» Dat ü een <-vvech tot ongeval;
» Het drijft de menjchen tot de jjijt,
» En maeckt een jongbe maeght benijt,
» njvant al dat bont en prachtich gaet,
» T)at raec kt ghemeenitc kenden haet $
TER.
» Dtts njvie door middel nuande pracht
» Tot icken njveet njvat eere tracht
» Die gaet de rechte njvegen nkt^
» VVaerorn menyemant eere biet:
Geenbaggh' ojf kleet, maerenckeldeuck
Dat is het óerfil<-uande jeucht ,
Dat is alleen de rechte n^oet,
VVaer door men acbtbaer worden moet
Jnt korte, njryjler <zrpieje fijt,
En le ght geen gronden >~uanden nijt^
Maer, ruvoont in u een edel bloet,
Ojf in u fieleen reyngbemoet,
Siet datje defen regel hout,
» Hoe fhoonder fieen, hoe minder gout.
Dan jeght my doch eens, lieve nuteght
Wat beeft een njryHer oyt bejaeght?
Wat/ifldatdéf of genenjing
Om datfe na den adel ging ?
Hier kgomt een n)ryer met eenpluym^
Die fit het feyl te byfier ruym$
En daer mijfchien een ^vreemden haeny
Die met den deghen ruVeet tegaen :
Van elders rijfi een edelman,
Vaor die het maer ghelooven kan,
Die roemt njan datmen tjoyt en las ,
En dat fijn leven niet en <-vvas $
Siet daer me-Jujfvrou dangetrout,
Gedroopt alleen met eygen finout,
En efter uytt er-mat en breet,
En njvonder moedich uyt-gereety
Wiet
V R Y S T E R.
*3
Hut Hoofs alleen, en njoor het oogh,
Uaer oockjn prijs gevveldigh hooghs
Het huys ten breetfien toegerufl,
Met dingben njan een ^vreemde kuH^
Oe kinders prachtich op-gevoet,
3elijckde meuwen adel doet ,
Vry hooger als een edelman,
En dat al op haer nieuwen <-van ,
Ey feght <-Wat fait ten lefien fijn ?
De daet gegeven njoor den fihijn
Als 'nvaders erf en s' moeders goet
jejmolten in den hoogen moet.
VVat my belangt, ickjprijfi meefi
Te fihoeyen op fijn eyghen leeft -y
Joc^bebic^déf' en die gerent
rot hooffche dracht alree gewent,
u ie , naer een maent te fijn getr out,
Oatganfche <uvefin heeft her out,
7Jyt reden, dat een fedtgh man
Dat njreemt gefiel niet lijden kan :
net daer ! hoefeer dat yedergeckt*
Daer Wort het hooft dan vveergedeckt,
31 en doet in alle dinghen min,
Het feyldat moet een reef jen in.
Oenckt hoe dat onfi Juffer paB,
Die liever altijt hoogher njvaÜ,
Vat prachtich hooft, dat hooffche tyeet,
Dat baert haer dan het meefle leet,
En noch iH beter foogedaen,
Als op fijn hoofs te blijven gaen^
ên by een man wan middel-ma$t
Te drijven al tegrooten fiaet.
Ghy,foete maeghtyfihout ditgevaer?
f n laet dat hooffche njvefen daer $
» Het dalen ü tegrooten ffijt^
» En rij fin kanmen alle tijt.
Rofette.
jfckjben <-uer fielt in ditgheval,
vk§n rc/Peet niet <-uvat ick^ figgen fal^
Het Jïuekdient naer der onder focht^
En <vry njvat beter over docht ;
Doch tü genouch njan defenpraet,
Keert a/veder tot het hoofs gelaet.
Sibille.
Oockdit en heeft my noyt behaeght.
Rofette.
VV el hoe moet dan een jonge maeght
Sijn blcyck 3 enpeers,enruved.er root^
En dat oock^ buyten alle noot ?
Foor my, "ken kan het niet njerflaen^
V tfaer toe het dienfiich ts gedaen,
Hefchaemt te fijn ü Quefels njverc^
En niet nuan die met vaflgemerck^
Haer ^vordert om te fijngetrout.
En (laegh haer uryers onderhout.
"Doch njvaerom moet tcl^fijn befchaemt
fndien ickdoe dat my betaemt ?
Laetyemant, die oneerltck^ leeft ^
Offyetvves opte leden heeft,
QC Hij Ver-
24
V R Y S T E R.
Verfchieten om 'ken n/veet niet njvat,
6 n drillen als een dorre blat.
Meter ic^y of yemant mijns geitje b
lngoet en ooc^ in deughden rijck^
6n njvien men niet ^verwijten kdny
Mach die niet gaen nuoor alle man?
Mach die niet met een urygemoet
€n met een onver tjaeghden ^xroet,
<SMach die niet treden over flraetl
En toonen yeder blygelaet ?
Mach die niet komen over ah.
Soo fcght eens njvieder komen fd?
Ick^ fegge dat een reynegeesl
Is koen, ü rva£l> ü onbevreesd
De deught ü bout> een dief is bloo.
Sibille.
VVel,foete maeght, hoe fyreeckje foo?
Een maeght ü fchouw, een hoer ü Jïout$
€n dat is duyjent jaren out .
Soo ghy alleen njan mannen fyraeckt
Ghy hadmiffchien het njvit gewekt*
^/laer efter uVeet, dat oocl^ een man
Te ft:ijfnjan aenfizht njvefen kan :
€en ftrackj een hart, een jlout gelaet
ZJenrveckt niet felden grooten haet ,
Doch, njVat belangt een fioute maeght 2
^Die heeft noyt njvijfn man behaeght .
Door-Jïet de boucken al te mael,
In Grieckfhe/E^omfh^Franfche taelj
En rvvatter geeflich tsghemaeckt,
Dat al de beflegeeften fmaeckt,
Men uint een maeght daer afgemaelt,
iN^t foo gbclyc{als ghy njerhaelt ,
9ijet fout, of die njoor alle man,
3tt etftifte kaken fyreken kan,
3\laer fiil, en rum een Jachten gee fï3
Die lichte blooft, en lichte <~ureeft,
Diefed'ich f?reec{t, of flille fvviïjght ,
En licht een aerdich bloos jen krijght ;
Dat is njan oms het maeghde-beelt,
Dat yeder eenfyn hertefeelts
» De fchaemt ontrent de teere jeught,
» Dat ü een ieyeken njande deught,
»> Een teyeken ruan een fichtcn aert,
» Dat honden goede dingen boert $
» Dufjuvuer Lkjyt rvan maeghden las,
»> Daer njont kkjlat ooch^ fchaemte was.
Cum tencr ille in virginibuspudor
ad mores aulicos hodie facere non pu-
tctur; imö a multis improbetur; accipe,
benevole leftor, quidam turn vete-
rum turn recentium ea de re teftimonia.
Hieron. ad (elantJib.20. Eptt.20.
Ornet pudicitiam verecundia3quodquc
pnecipuum iemper fiüt, cundas in te
virtutes pudor füperet.
Stobicus Serm.27.
Demades ajebat pudorem in mulicre
pulchritudinis arcem eflfe.
v V R Y S
Vemosihen, deT^epub.
Rubor virtutis color eft.
tAnnaus Robert. Her. ludicat.
Verecundia pudicitix comcs eft, cafti-
tatis cuftos, infigne mulierum decus ac
brnamentum . ornat cnim pudorseta-
tem,taciturnitas commendat pudorem.
Ludov. Vives de QmBian. Ftmin.
lib.i. cap. quomodo foris aget
muiier.
Illafemina mihifacundiffima, cui3 ciim
verba erunt ad viros facienda , rubor
toto ore fuflfunditur, turbabitur ani-
mus., & verba non fuppetent.
TeHimonia Toetarum Virg. ij.
| AEneid.
Indum fanguineo veluti violavcric oftro
\\ Si quis ebui , vel mixta rubent ubi lilia multl
I Albarosa,tales virgo dabatorccolores,
Flagrantes peifufa genas, cui plurimus ignem
\ \ Subj ecit rubor, 6c labefacla per offa cucurrit.
Statim 2. Theb.
Ibant infignes vultuque habituque verendo
Caiiviida purpnreum fufefupei: ora ruborem,
i Dejeclsque genas.
Ovid.j. éMetamorph.
K'fcit quid fit amor ; fed & eriibuifle decebat.
K ie c olor api ica pendcntibus aibore ramis,
Aut ebori tinclo eft.
Jdcm EpiB: her. m
i Embui, gremióque pudor dejecit oceilos.
TER. if
Sed & audi novos3 nee rerum aulica-
rum imperitos.
Don Antoine de Guevare Episï. a Mo*
[en Puche.
Ietiens nour certain qu'en une femme hontcufe il
y a peu a reprendre , & en celle qui eft aflfrontée ü
n'y a rien a Jouer. De maniere que le fcneilleur do-
uaire,le mcilleur heritage,& le meilleur joyau qu*u-
ne femme peut avoit eft d'cftre honteufe.
Mkh.de la Montag. des Ejfais lib.3*
, cap.s.
Noz Peresdreflbjent la contenance de leur fïlles a
ia honte & a la crainte (les courages & les defus
toufiours pareih) nous a TarTeurance; nousn'y en-
tendons rien: c'eft a faire aux Sarmates quin'ont
loy de coucher avec homme,que de leur mams elles
n'ayent tué un autre a la guerre.
Rofette.
O^ochtans njvïe Jich fbo lichte fchaemt^
En quijt hoer noyt Joo dat betaemty
yVant, aljj e byde menfehen kpomt^
Soo ftaetp m alle d'mg bejehroomt y
Haer njvoorden hebben geenen <-valj
Sy nj*veet nau hoe Jy preken jal9
Het eerfie, midden, en befluyt
Dat koomter al beneden uyt^
Sy Jiaet en trilt oockby een urknt.
Sibille.
Maer gaet niet nj oor der als het dient >
'kjELn nj'Vilniet foo njertpieghdengeejï^
Die oockjtjn eyghen fchaduvv urecBy
Jcknsvdeen ftd, een heusgelaetj
En dat in rechte middel-maet s
En
z6 VRY
En evenwel foogaetet ^vaÜ
Dat njvijfe lieden fijn gekaft
Veelliever met een teere maeght,
Die haer oockj~uvat te fedich draeght,
*Als met een nveegb, die inde praet
Door nvryheyt haer te buytengaet,
Drm fchoon jy uVort by njvylen flom,
(ën fiet l men njveet met eens Waeromi)
Dat eerbaer Jvvijgen menichmael
Is beter als de besïe taely
€n t'maeckt haer over al bemint.
Rofette.
lckj?en hier anders Inge fint.
Dm feght ons hier de reden ajan ?
Sibille.
jfckjvvil, indien ickmaer en kan,
Siet als u t" eerbaer root ontfieeckf,
Terwijl dat yemant met u Jpreeckt,
Het is een eer die hem gefihiet,
Datghy hem roode njvangen biet,
ZJ jeuchdich bloet, te njoren fïily
Dat huppelt op om fijnent njvil,
lae t* koomt hem njlytich inigemoet,
Gelijckmen lieve njmnden doet,
Dm njvort hem inden fin gebracht
Dat ghy hem eere njveerdich acht.
Dan koomter noch een reden by,
Die nsvil ickdat u kondich Jy,
» 2 en maeght die teere njvangen heeft
» Indienfi tot haer dagen leeft,
STER.
Die krijght njvel licht een njafier huyt
Oockjeerfi der tich jaren fiuyt,
£Maer Wort een njryfier onbefihaemt,
Ojf fouter als het haer betaemt>
Die is, njoor dan en alle tijty
Haer fiil en fedich njvefin quijt,
Want als het reyn, het edel root
Is inde maeghden eens ghedoot,
De fihaemt, eylaes l een teere blomy
ën keert dan nimmer nxvederom :
Wien eens dat aerdigh Waes ontglijt*
Die mifi het dan njoor alle tijt.
Soo my dmyemmt njragen fou,
Hoe ickjeen maget liever njvou ?
Te njyy, of al te fier befchaemt:
fcA fejd3 hem dat het eer beiaemt
Te njvefin fedich boven maet,
zAls njvat te fout in haer geïaet.
Rofette.
Ickjvinde des al niettemin
De fihaemt e brengt njeel fchaden in^
éMaer is een njryfier geefiigh-kgeny
Die njveet haer njvaren njoort te doen>
Die koomt den njryer tegen gaen,
En toont haer midden opte baen,
fae koomt foo dichte byden man
Dat hy het niet ont fitten kan.
Doch njryïiers die te bloode fijn^
Die blijven inde maeghde-yijn,
Want
V R Y
yVdnt offer fchoon een njryer koomt*
Sy ^vinden haer in aL hfchroomt,
En daerom fipfe bysïer Jchouw*
» ëen bloode maeght, een late njïoiïvy.
Sibille,
Maer is een njryfier al te fiout,
Die njyort dan lichte noyt getr out*
Rofette.
ü^och dienter efter <~u*vat gedaen,
VVat quamder oyt njan fiille fiaen ?
Sibille.
VVeeH klouck^, en befigh overal,
Maer beter ftil in dit geval.
Rofette.
Hoe ! njVaer&mgeefje defen raet ?
Sibille.
i Om dat het njyoelen met en baet$
| Want fihoonje fiaegh u fiele quelt,
£nalu kracht te njveere fielt ,
lae Jchier geheele nachten lucht*
Tis al om niet en fonder njmcht -y
» De fleutelman den echten bant
» En is doch in geen mènfchen hant,
3efiet hoe menich eerbaer maeght*
Die noyt haer teere fihaemte rvyaeght^
Hefiet hoe menich fedich hert,
v Dat njan fijn deel njerfiheyden njyert
Off met de baren zander zeey
Offdoor een onbekend: ree*
STER. 27
Off door een meir njan ene/fel fint,
Offdoor een ongebaende ftrant,
Off door een bojch, of eenfaem njyout,
Dat noyt njan menfehen is gebout,
n noch foo krijchtf' haer njyederpaer*
Oockeer hetyemant njvort gewaer$
» God leydt de fijne met ter hant,
» En brengt fè tot den echten bant*
n Dus, njyie op hem alleen betrout
» En eygen tochten nsvederheut,
»> Die fyijght gewis, te rechter tijt*
» Dat hem tot enckelheyl gedijt.
Siety Zipora des Vrie fiers kjnt*
Siet hoe fy haer gefelfchap njint $
Sy njvoont daer heen in Midian,
En fqijght een njvijs en heyligh man*
Een man, oockjn des konincx hof
Vangroot beleyt, en hoogen lof,
Een man, occkbyde meefie groot,
"Die kgomt haer njallen inden fchoot.
l^ebecca njveet njan geen gevry *
Sn min njan fiimme Imckerny,
Sy njveyt de fchaepjens in het groen \*
En laet dtengrooten Herder doen*
En fiet ïfyrvvortet naugewaery
En krijght een hoeder over haer.
Was Hefl;her met een fiechte maeght*
En uyt haer eyghen lant gejaeght?
ên fiet des efter niettemin,
Godmaec^tfi tot een koningin-,
*DD ij Sj
28
VRYSTER,
Sjpooghde niet door eygen daet,
Maer God die n/pas haer toeverlaet.
»fa kgrte, m ick het merck^,
» Het trouwen is geen menfihe-vverc^
» Om doen en is maer lojf ? njvaen,
» Dus lat et op den Heere fiaen.
WeeH datje fijt, en fteunt op Godt ,
En njvacht njan daer eengunjlich lot.
Rofettc.
Ickneem u goede reden aen,
Ick^fie het dunt alfiogedaen$
Maer laet my daerentuff hen toe,
Vat ickjhier op een njraghe doe.
De njry fiers die op trouwen fiaen,
Die fijngemeenlick^ fier begaen,
Om eens te njvetcn njafibefiheyt
Wat man haer God heeft toegeleyt:
Ichjnede^fio de jonckjoeyt plagh,
Nieufgierich over dit beflagh,
jS en gans tot defie kunBgefint,
Maer figt ofghy het dienfiich njint?
Hier after njvoont een filfaem n/vijf,
Sn doet de jonckheyt groot gerij f,
Sy heeft een njy onder gau njerfiant
Omy:der uyt fijn eygen hant
Te figgtn, met eengrooten fihijn,
Wie dat haer befie njryers fijn$
Sy njveet de droomen njander nacht,
En njvatmen inde flilte dacht,
Te paff m op een njvare daet,
En njvatter uyt te njy achten fiaet}
Noch toont fi door een fiiegel-glas
Wie dat neveleer de Iteffie njvas\
En, fi hoon hy is niet in het lant,
ü^och toont fi daer fijn eygen fiant $
Sy toont hoe dat hy buyten leeft,
Rn njvïe hy daer njer koren heeft,
Jnt korte, njvatter fihorten mach,
Dat brengt de fi?oockfler aenden dach j
Sy njveet gelucken ongeval
Sn njvat ons njyedervaren fal,
Het fihijnt jy heeftet algefien
Wat man en njy sier kan gefihien,
Wat houtje doch njan defi kunfi ?
Sibille.
Soo lief ghy hebt des Heerengunfi^
Onthout u njan dat naer-bejagh,
Dat niet als hinder geven magh^
Het is den duyVel raet geVraeght ,
Sn Go des feghen njVech gejaeght $
Want hoe fou doch eengrdlich njvijf
'Door, teken n>veet niet n>vat, bedrijf,
"Door-gronden onfin ganfehen loop?
Jckjbidde laet dien fnooden hoop,
» Geluck te figgen uyt een hant
» Js ongelucken mis-verflant.
aAldie fich beft hierop nj er fiaen
Sn fictmen hier niet njerdergaen,
tA
V R Y S
oAls dat een hant hun nu en dan
Tet njctn ons tochten figgen kan.
En noch fo ist een momme-kans ,
Die niemant dient als <-vyfi mans.
€n om een droom bedroeft te fijn^
Dat acht ickjiiet als malle p]n>
Siet l dat een menfihe door den dach
Geduerich inde finnen lach,
Ojf dat hy njoor denfiaep bedacht 3
*Dat quelt hem dkkmael inder nachts
Vat hangt en njvoelt hem door den fin>
En beelt hem ^vreemde dingen in .
oAlsyemant op de lujte fpeelt
Soo langhe tottet hem uerveelt j
En fcheyter dan ten leften uyt3
De fnaren geven nochgeluyt^
En maecken dan een njvijle langh
€en kleyngeruys; een rvveder-klangh 3
ën fihoon het kgomt ons <-i'ande lüyt,
*Men hoort a>veldattet niet en fluyt.
Wanneer de menjche leyt en flaept^
En njveder nieuwe grachten raept,
Vegeefidie fpeelt ^ men Weet niet wat>
Niet n/veerdich op te fijngeVat^
Dm laet de uijfi droomen daer3
Niet een man diyfent ijfer n/vaer^
En al dat duysler onder fouck^
€n fiaet met inden maeghden -bouck^
TSeVeelt aen God dit gans befiagh ^
En latetgaengdijckj)et magh.
TER. 29
Rofètte.
Moet dan geen njrycrmet beleyt
By maeghden njyorden aengevleyt ?
Ten minBen alff wyemant koemty
Die ons fijn eygen herte noemt ^
Die ons fijn troofl en leven hiet,
Jae fiaegh fijn echte trouwe biet 3
En, fihoon men hem niet aen en haelt ?
Ge fiaegh uoorby ons deure dwaelty
Laet ( fig-icl() dan ten minfien toe,
Dat hem een magetgunfle doe3
En niet door eemch firengghelaet
Hem dringc tot een ^wrangen haet .
Sibille.
Jckben hier in met ughefint,
Want noyt en heb ickjvvifi bemint >
Oockjvveet ic{dat een flueren aert
NoytgunB of foete liefde baert^
Dies prijf' ie {dat eenjonghe maeght
Haer niet als heus en ftil en draeght 5
Doch een geval dat neem ickuyt.
Dat üy uvanneer een lichte guyt
Koomt rallen eenich uiyl bejaghy
<SMeer als de fchaemte lyden magh^
Dan meyn ickdat fy toonen moet
Dat hy de maeghden fchande doet.
Rofette.
Die regel heeft my noyt behaeght.
Want ho„ \fal oyt een teere maeght
DD tij pen
V R Y S
Ben jongman maren inden baert,
Soo haefi hy door een luchten aert
Tet brengt te bert dat dertelluyt,
Ojf ymmers met te njyelen fluyt ?
Jck^ myne dattet beter Jiaet,
Dat fy haer ooghen neder flaet,
€n eer haer leet met Jvvijgben <-u*vrecckt
oAls datje fel of nuïnnkh fpreeckt:
IcJ^ fegge dat het eerbaer root
Js haer geweer in dejen noot;
VVantJnar te *wefèn inden bech, >
*~Dat is al ^vry een groot gebreck.
Sibille.
VoorWaer "ken njvilmct gans end al
ZJ tegen fijn in ditgheval>
^Maer^ na dat my de reden feyty
Soo Pienter eenich onder fcheyt :
Sietl als een maeght> een jonge ffruyt^
Tet hoort dat niet te <x>Velen fluyt,
Tü besï het njyoort te laten gaen
*Als niet geVat^ en otfverftaen$
£n <-uveder> alff ? langer leeft y
ën nu nsvat rijper finnen heeft ,
En datter yemant grillen feyt
Met fheghe njyoorden omgeleyt?
Soo datmen daer in anders niet
nAls door een diche nevel Jïet,
Dan acht ickjioch den beften raet
Dat onfè njyyfler fiille flaet ^
TER.
£n hoor het fonder tegenffraech
Gelijckjen onbekende faecl^:
éMaer als niiff :hien een ftöuter gaft
Haer fchaernte naerder ondertaf l?
O ff dat een ongefute quant
Springt al te ojyeeüch uyt den bant^
6n maecktet} door een loff m monty
Tiy njvare maeghden al te bont,
Soo dienter njry eenftreng gemoet
Dat hem na rechte n^fveer de groet.
VVeety als uyemant onderhout
"Die niet als njiyle grillen fpout.
Dat hy koomt floppen opte haegh3
En doet ghelijcJ^ een fiiüe njraegh,
Hoe ghy de faecke fout njerftaen,
Indien hy ^verder njvildegaen ;
» ëendiem/erdraeght onnutte praet ,
» Die leydt als gronden tot de daet.
ü^tetdat ick^wd) in ditgeVal^
Dat oyt een njryÜer Jcheldenjal,
O ff datje met eenjelgebaer
Salyemant nj allen in het haer,
y(een> dat maeckt al te cpuaden naem^
End is tot minnen onbequaem$
» ${iet dat de liefde foo ^verdrijft
»tAlr dat een jonge njryHer
» Tü besï dat Jy het ryyoeden mijt
» £n deftich fpreke fonder fpijt,
" Offtoone^ met een fireng gelaety
» Dat haer dat joegen tegen flaet?
V R Y S
£n> Joo dat even niet en baet,
Soo a/vil ickjlat Jé <-u order gaet y
En datfe ^voorts den fj) otter jchout,
£n haer uyt fijn gejèljchap hout.
Rofette.
VVel hoe> ^vriendmne^foo gefloort 3
£n d rnaer om een klucht ich rz/poort?
GeWis ghy jeylt alajvat te fcherpy
En rnaeckt een nnyfterd tefèrp>
Want joo ickjlejen regel hiel^
En yeder een Joo bitjigh nvkly
Gewis ick^ ging in korten tijt
Voord mijn foetÜe airyers quijty
£n, tot een meerder ongevaly
Icl^ hiete Suyr-Muyl over al.
Sibille.
Neen, dat is enckelonverftant.
Men fyreeckt geen jonge njryfier fchant,
Dat uyt haer gejèlf hap njvent
Ben die men njoor een jpotter kent.
Ickjvvenfche dat een njysier Jy
luyB joOjyghelijckjeen honigh-byy
Die,fchoon men tot de plaets genaeckfy
Daerfy <~van bloemen honigh maeckt>
V^ochtans aen niemant hinder doet3
Die hem en nuchter haer begroet $
{Maer rvïntfe daer een droncken-flety
Soo is haer fraelop hem gewet >
Syprïckt,fy fteeckt,jy njalt hem aeny
Tot hy ten lejlen ruymt de baen.
TER. p
Jck^fegge dan met beter jchijn^
Het fal u meerder njoordeel fijn
Dat ghy het jlim gejèljchap haet,
aAls dat jet noch te jj?raecke fiaet .
» Ben die het quade uan hem ^uvijjt^
» Die toont dat hy het goede prijf.^
aAlis het bye t je njyonier Jdety
Het njveet njvanneer het Jlralcn moet.
VV anneer een boere jongeling
Set in een boom een felfaem dingy
Een Moloch of een bulle-man>
Ojf nsvat hy leelicx nj'mden kan^
Scdyemant dat alfoo njerfaen
Als of het fyoockfel njviert gedaen
Op dat het ooft, uyt ene kei fyijt;
Daer moeHe blijven alle tijty
Ten minflen tot het neder-fijght,
En foo niet eenenplucker krijght^
Ojf dat het, tot eens yeder s fj?oti
Salnjanden regen Jijn uerroft
Neen, dat en is de meymng niet,
Maer uvat in dit geval gejehiet 3
Is flechs op dat de jonge ^vrucht
Niet fj genomen > mnter njlucht^
Ojf <~uan een kraey diet alnjerfint^
Ojf njan een exter^ of haer kmt>
Ojf njan een ander uogeUgrijpy
Op dat het fruyt ^ ten njollen rijpy
En jonder bluts, en jonder ^vleck^3
Sn niet ghefchonden njanden beck^
DD üij Mocht
3x V R Y
Mocht over tafel fijn ge dient,
Ter ceren <-van een beter urient.
Ickjprijfe dan een fine ge maeght,
J)ie de je gieren njan haerjaeght,
€n alle grage njogels mijt
Die haer begraeyen <~ooor den tijt;
» Het maeghde-peertje dient geplmht ,
» CiïQet inder haefien afgsruckt.
Let, als een krayepeeren fïeelty
Hoe licht dat haer het fruyt ^verveelt,
Sy geeft et hier en daer een pick^,
€n fiet ! dan njaltet in het flick^,
€n koomter dan een naeckte pier,
O ff eenich ander fdfaem dier ,
Sen foogh, een padd', een njuyle fieck->
Die meynt het is moor haren beck^
€n fit dan in haer Jap en teert,
Soo dattet alle men f hen deert $
O uryRers, mijt die Jhoode <~ureught,
Dit ü een fpieghel uoor de jeught .
VV at dient dit naerder uyt-gelcyt ?
My dund^t daer is gencugjo gejeyt 9
Rofette.
lekjie nu daer of daer ontrent,
VVaer heen fich uwe reden uvent,
Het ftuck^ is njveert te fijn gevat,
jfcknjyeet exempels inde (iadt .
*Dan, tfchïjnt datghyjot onfen fiijt,
Het njryen nJVonder nau bejnijt,
STER.
Hierop dan, eer njvy nvordergaen,
Voor al een korte ruraegbgedaen-y
Seght, dienter oyt een mangetrout
Pie fijngeloove niet en bout
Opt eygen nutrit enoogh-gemercl^,
Getyckmen leert in onfi kerclQ
fcl^fie, men<~uvoont hier onder een.
Men heefter njrees en hoop gemeen,
Men geeft geVVÜ'ich alle dach
tAluvat ter oorlog]] dienen mach,
lekachte, dat het echte bedt
Hkr immers niet en dient belet.
Sibille.
Ghy fiet hoe ons de daet bewvijfi
Wat twifï en onlufi dotter rijfi,
Sn nvvatmen al uoor quelling njint
Oock^ tuffchen lieden eens ge fint $
Sylaes, het leven njanden menfeh
hngaet niet alnaer herten-Wenfih:
Wat folder dan aldrouve pijn,
Wat jol der leet en moeytefi^,
*Als ycd r door een eygen b un
Salrvvillen na den hemel caen l
^Jcl^bidde, njiert maer eenen Godtj
» Ghy dieunjoedt uyt eenen pot.
Rofette.
Legt ons de mate nietfbo nae,
Op dat het ons nuvat ruymer gae\
Daer heeft doch menie h <~uvijf gheleeft,
Dat haren mm gewonnen heeft s
7)
V R Y S T E R.
i) De nachtegael {gelijcknmfeyf)
» Die op het eygen bedde leyt3
» Die heeft gemecnïickjroote kracht,
7> Sy (peelt oockjnde mïdder-nacht. -
Sibille.
M<ter> kint, indien het anders wiel,
Siet wvat een helle woor de ftel:
Rofette.
,) Een geefiich a/vijf kan wrvonder wyel
» Helefen haren bed-gefel;
» Haer mont die heeft een foete kracht >
» Die oyt weel Wonder heeft geyyracht.
Sibille.
éMaer ist niet feker dat de man
Het fiuckal harder driften kanï
Hy wyeet, hy leeft > hy hoort en ftet ^
\Waer door hy beter pijlen fthiet.
Rofette.
Wat ijfer doch wan kloucke wans?
Dc wvaerheyt heeft de be He glans #
Sibille.
Dat is de wyaerheyt inder daety
éMaer fiet eens hoe de n/veerelt gaet >
» Het reyne wyort aleer befmet
» Als oyt het wuyl jal wy orden net.
» Enyemant fris en wyel ge font y
» fndien hy kuft een ftechgn mont,
» Die wyort eer wanhetquaet geraeckt
» Dan hy den ftecken beter maeckt.
33
Rofette.
Ghy hebt gemis te ftvaren hooft $
Het beste dient weeleer ghelooft.
Sibille.
Wel feght eens, offer yemant quaem
Die over u de wryheyt naem,
En ftyde, Koos je jj befte kjnt3
lekheb u boy en al beftnt,
lek heb u lief en lijde fmert
Tot in het fut jen wan mijn hert,
Ickbidde wyort mijn echte wrou
En gunt my doch u reyne trou,
fck^ falu t rooft in alle pijn,
Ick^ falu lief en leven fijn,
Tü wyaer, 'ken hebbegelt of goet
Maer 'khebbe wry een hooghgemoet j
Ick^falgaen waren oyer Zee,
Enpoogen naer eengulde ree,
Ick^ fd geien foucken oyer al,
Wie njveet wyaer ick^ het winden Jal?
Ickjbid u,ftg my doch een reys ,
S out ghy hemgeyen fijnen eys?
Rofette.
Ic 4 jal u feggen dat ick^ meen,
fck Jfrnkg wnt* en meyne neen :
Tgeluckjs los, englibber-glat,
Dat niet foo licht en wyort geyat,
lekvrij ft datmen taït en ftet,
Van hoop en roockt de kguckgn niet $
E6 ' nVVm
34
V R Y S
» VVaer koopter yemant njleys of <vis
y> Om geit dat noch onfiker is ?
Sibille.
Mijns oordeels > heb je ojvelgejeyt
JMaer f dient ruvat naerder uyt-geleyt;
Jck^figge datje minder meught
V trooÜen op een lojf ? deught
Die niet en is, die niemant heeft,
*Maer die noch in hetydelfvveeft 3
%Als op het geit of ander goet
Dat yemant noch nuer krijgen moet.
Rofette.
Gewis dat fchijnt al rvpat te fijn.
Sibille.
Het is de uyaerheyt, niet de fihijn .
Rofette.
VVelaen, ^vriendinn, ickpemet aen.
En nsvilna de fin regel gaen$
Maer alsmy dan een uryer mint
In Gods-dienB eens met my ge fint,
Die hem oock^wvel en eerlickdraeght,
€n my daerop ter eeren ^uraeght,
En dient hem dan niet aengefeyt
*Al ^vvat my inden hoe firn leyt ?
Dats immers reden, foo kkjneen .
Sibille.
Voor my> ick^ fegge uveder neen,
En meyn , al helt een rijpe maeght
Tot yemant dU haer liefde draeght>
T E R.
Dat fy danevenWelnjoortaen
Met loode fihoenen dient tegaen,
Dat jy moet deckgn haren gronty
Dat Jy moet fnoeren haren mont^
Dat jy haer finnen niet te bloot
Moet forten in een njreemden fcboot$
» Daer is een foet, een eerbaer neeny
» Dat alle maeghden is gemeen.
Rofette.
Dat neen en kan ickjüet njerfiaen,
My dunckt <vyy moeten ronder gaen:
Het is een greep die niet en fluyt.
Sibille.
Welhoek met eenen fireeck^ de bruyt*
■ Rofette.
Wanneer een faecke kpomt te pas ^
Dan ijf n immers niet te ras.
Sibille.
O^oyt dienter uvare maeght geVrijt
Gelijckjen dief een beurfifnijt.
Rofette.
» Een die ten ^vollen is bereyt,
» Doet qiialick^ alffe langer beyt .
Sibille. v I
» Tü besï te ^/vachten tijt en fiont,
» Die haefiigh fitypt njcrbrant den mont.
Rofette.
» cAls dure daer is en de many
nSooiJfer toch geen uy acht en an.
Sibil^
VRYS
Sibille.
5) Veel faecken doetmen al te njroegh,
}) Isl n/vel,foo ijfet tijts genoegb.
Rofetce.
» Des menfchen m-gcboren aert,
» Maentytder om te [ijngepaert.
Sibille.
» Die met den eer Hen inval mint,
»jfs meter een enckelnjenus-tyit.
Roiette.
» Wie niet in tijts fijn net en treckf,
» Die heeft ^verdient te fijn begeckt,
» Tgehck^ dut is te byfter ront,
» Het fyeelt ons dickmaelaen den mont,
» En Joomen dan niet toe en bijt
» Tü fiker dattet henen dijt,
f> En die njoortaen met meer en magh,
» Hout niet als drouvigh na-geklagh,
» Want als de kans daer henen fchiet,
» Daer fiaetmen dm bedruckt en fiet.
Daer is njoorvvaer geen meerder Jpijt
En die fioo in het herte Jnijt,
» oAls datmen heeft nyoorbygejaeght,
» Dat nu een ander njrvel behaeght,
» Daer nu een ander mede paert,
» Daer nu een ander njvel af njaert$
Ickfgnne meer als eene maeght
Die hoer ten hoochsten noch behaeght,
D "at fy niet happigh op en greep,
ën al de uingers toe en neep,
T E R. 39
Dat fy niet rulytigh ajvaer en nam,
Dat noyt fijn leven n^veder quam$
Wat dienter dit en datgefeyt ?
Siet hier int korte mijn befcheyt:
Een die het njaHen nu ^verveelt
En fit niet met een mes en Jpeelt,
En fchrijft niet op fijn tafel-bort,
Met bier ofuvijn daer opgeflort,
Snfymelt niet aen dit of dat,
Maer fiet dat hy de bouten mat.
Ick^ prijf' hier in den ouden tijt,
Doen heeftmen uyt de borftgevrijt ,
Doen fprackmen uyt een rechten gront,
Waerop deganfche jaecke fiont j
ykEn rvvilniet halen uytten houckj
ëengeyl of dertelmmne-bouck^,
Jck, falu brengen aenden dach,
Datmemant njveder-fi?? 'eken mach.
Let eens <~vvat hier T^ebecca doet &
Die maeckte njry albeter jpoet,
Die hadde noyt geveynfden mont,
Maer gmg in alle dingen ront.
Die bracht geen ^vreemde rancken Voort,
Noch eenigh dubbel-finnioh uvoort,
Die maeckte noyt geen krommen fprong 3
Die Jeyde niet, Jckjben te jong,
éMaer fchier fo haefijy^uvasgevraeght^
Hoe dat het reyfen haer behaeght,
Soo fyrackfi met een open fiem$
Hygae alH dient , en ickjnet hem. I
E6 ij Siet
3
V R Y
Siet daer dat is de rechte padt7
Hoe dat een <vryer dient gevat:
Daer maecktmen firax een kort befiuyt,
En fiet l de ^vryfier is de bruyt,
Men fireech^ moer eens den njader aen<
En alle Jaecken fijn ghedaen.
tAch \njvat een tijt beleven n;Vy
Vol lift en fnoode linckerny,
Het moet ten hooghfien fijn beklaegbt
Dat menichmael een teere maeght
Soo door de lift is omge keert,
€n foo njeel fireken heeft geleertj
*Dat fy een eerïick^jonck^gefiel
Gebmyckt als njoor een ktnderfyel $
Sy doet hem drillen <voor de deur,
Sy fielt hemduyfent-mael te leur,
Sy hout hem dickrnael open gang ,
&{iet fielden ganfihe jaren lang,
€nals hy meynt te fijngeloont
Van alle gmfi aen haer getoont,
Dan heeft hy dickmael jlechs ge.dieni
Tot lock^aes njan een liever grient .
Sibille.
ü^iet al te heet : agans befiheyt
Dat kan haefi njvorden ^vveder-kyt,
tAl uvat ons Moyfis daer njertelt
Js op het kortfie njoor geftelt y
Het (luckimeerBich over docht 5
$n alk dringen onder fich:.}
STER.
*Al fiaeter maer een k[eyn a/erbaeL
Rofettc.
Ü^een dat onthgnri ickjeenemael,
ën daer toe hebb3 ick^dubbel recht,
Want met dat zAbrarns trotwve knecht
Sijn goede boodfchap hadgedaen,
Geen menfih en a^vil het njvederflaen,
Ter Bont, terBont, den tweeden dach,
Soo uvas njan reyfen fijn geWach ,
En fiet l de maeght, by hem <-verficht,
Die gaf haer ^vvillich opten tocht,
Sy rvvas maeght, njryBer, en gevrijt y
6n njvech gevoert op eenen tijt.
Sibille.
Nadien u dit dan met en finaeckf,
Soo hoort een njvoort dat naeder raeck^.
T exempel door u by-gebracht,
Heeft mi^ns bedunckens kleyne macht y
Tü njvaer, Rebecca JJ>rackjerfionty
€n dat ooc \met een njollen mont^
Maer dit en is niet eer ghefibiet ^
Gelijckmen uyt de reden fiet,
tAls m dat Abrahams ge fint
NugunBe byde njrienden <umt,
Iae fibo de Jaecken had bekyt
Dat hem de maeght nuvas toeghefiytj
Die nu, als op een njafibefluyt,
Hadteyckens njan een uolk bruyt j
OocksuvijB de Schrift ten uollen aen
Dat haer de nvraeghe ^uVortgedaen,
Niet
VRYS
Niet by den knecht man Abraham,
Ojf een die mm den mryer quant,
Maer tis alleen haer eyghen bloet
Vat haer de groot e mraeghe doet,
€n daer mvaftjae de rechte (lont.
Te fyreken uyt een mollen mont.
Gaet nu en Let de dochters mry
tiet maeght en jongman, mvie het Jy,
Haer in het mry en fee Hen oen
tAls Labans JuÜer heeft gedaen$
Voorvvaer 'ken hebbeniet met al
Vat ickjn haer berijden fel.
Rofette.
Vit fihijnt {tü mvaer) mvelyet te fijn,
Maer noch en mm£ kk^ ge enen fihijn,
Geen fiojfe, noch befetten gront ,
Waer medeghy beweer en kont
Dat u moorgaende mryfiers-leer
Kan fiaende blijven met ter ter:
*kjEn minde niet in mijngemoet,
Offin mijn diepfie maeghde-bloet,
*T)atyemant anders ffireken mach
Als dat beminden boe firn lach.
Sibille.
VFÜtghy hierop Joo deftich fiaen,
Soo moet ickjotermvat dieper gaen.
Wel neemt dat u een jongeman Jeyt
Vriendime,fiet ickben bereyt
Te fijn u lief, u mveerde man,
Soo lang ïck adem blajèn kan.
TER.
Soo lang u mvackerooghepfockf,
Soo lang u Joete flemme klinckt,
Soo lang als u een ader Jlaet,
BeValt het u, en feght maer,fae't.
Neemt mede datje langen tijt
Tot de fin mrient genegen fijt,
En met Joo goedertieren aert
Wel fijtgeneyght te fijngepaert$
Maer oVerflaende niettemin
Hoe jvvaer het malt een mry en fin
Televen tot een engen bant,
En denckt oockjlat u teer merfiant
De keufi man een echte man
Niet joo het dient beleyden kan,
Dat mede langhe dient getouft
cA le er men rechte mriendenprouft,
En datje tot Joo grooten pack^
In alle deelen fijt te Jvvack^,
6n hebt oockfioven algeleert,
Dat hier u mader dient ge-eert,
End dat de mrienden dient ge fiyt
Waer toe de fiecke mvort beleyt^
Soo kontje} met een mafiberaet,
Hier uyt mvel maecken defen fiaet,
Dat Joo een fiuck^ is al te groen
Om met een jae-VVoort aj 'te doen:
ën tü daerom u mvare plicht,
GelijcJ^ de reden u bericht,
Het aengeboden trou-Verbant
aAlfnoch te mnpijfen ma?ider hant-,
ES iij
3«
vryster;
€» als de fkecke fioo ghefichiet3
Soo njind ickjnder njvaerheyt niet
Waerorn een njry fier met beficheyt
Kan fijn beticht met dubbelbeet.
Icfaveetj het is een out ^verfihil
Of oyt een menfih om beters njvd
De ^vvaerheyt mach te buytengaen$
Dan njvorter noch een <-vraegh gedaen>
Ofyemant nu en dan een reys
^A/lach op eenfiil, en loos gepeys,
Dat niet een menfih en njveet als hy
Een du)fier antwoord brengen by$ ■
Doch, na dat hier mijn oordeel draeght,
Ickjneyne dat een Qorifien maeght
behoort te fijn oprecht en rontê
En niet te joelen metten mont,
» Sy is doortrocken, en beveynfi,
w Die anders jpreeckt en anders peynfi.
Rofette.
Dat heb je uvonder <-wel gefiyt
$n tü degront by my geleyt 5
Ghy Jpreeckt hierjuyfi fioo ick het meen?
Daer leyt dan u njermomde neen.
Hoe l Ms eenjong-man ons bevalt,
Waer toe fioo langen tijtgemalt?
Men kan <-poor ons njvel fieggenfifae^
ïndathy tot de vrienden gae,
En <~uint hy daer een gladde baen>
Soo fijn de fiaecken afigedaen$
Dat is de rontheyt dien ickdrijf
€n njoor een maeghden-regel fihrijf
Sibille. •
ü^een, dat en prijs ickjiiet met aly
Want of een maeght in dit geval
Het ueynfien nimmer njvel en fiaety
Soo dient toch echter haer beraet
Qn njvat haer inden boefim leyty
Niet njoor den minnaer uyt- gefiyt $
Daer isgeen njvet dv dat gebiet,
Da:r is geen lant daer dat gefihiet^
Men mach een deel <~uan fijn befluyt
£Met klare <-vv oorden drucken tyt,
éMen mach een d.eelnjan fijnen gront
Hedecken met een heufichen mont. •
Rofette.
3\Aaer fig dan hoe dat filfiaem neen
Koomt met u reden over een,
£n hoe dat toch een QoriHen aert
Sijn rechte plichten hier beWaert;
Want {na my dunckt) hier rvvortgefieyt
Dat in het herte niet en leyt$
En dat is tegen ughebot,
En even fionde tegen Godt.
Sibille.
Het neen njvaer njan hier <-vvort gefiyt
Dient noch al naerder uyt- geleyt:
Tü njaïl, njvanneer een rechte maeght
Op eer en trouwe njvort gevraeght
Dat
V R Y S
rpat p cUn met en gaet te njyerck^
nAls op dit bondigh oogh-gemerc^
Te njveten^ datje fe ker fielt,
Boe per dat haer de njryer qnelt,
V^oytyet te njyillen, of te doen,
Soo lang het fluckfs rau en groen,
Vat is, tot eens het gans bejlach,
£n njvatter toe behooren mach,
*Aen haren njader is bekent ,
Sn dickmaels om end omgewent}
Soo dat hy haer ten letten pyt
Kint, dits het deelu toe-geleyt$
Eer dit ten njollen isghefchiet,
Soo wil, of kan een njryller niet,
En fchoon fy pyt te njooren> Neen,
ÏKoomt mette njvaerheyt onoer een$
\En haer gemoet is niet beveyfï,
iHaer njvoort dat is,gelijckfe peyP$
VVant, phoon fy ï lief niet noodden pet,
Vat niet en njought, dat njVdp niet.
Doch hier njan op een ander tijt.
Rofetre.
Heen, ickjen pheld? ugeenpns quijt,
éMaer njvenph te nsveten uwen gront
VVaeropghy n/veder-fpreken kont
Vat uwe njryfer pggejae,
Mits het haer njader po njerfiae.
Sibille.
Mijns oordeels, if een foute daet
Indien een dochter onder faet
T E R. 39
Te pggen tot eenjong-gepl,
Beminde njrient, ic\njyilu afpel.
Mijn hert dat is tot ugepnt,
Indient mijn njader dienf igh njint:
Voorwaer njriendinn een teeremaeaht
6n dient po njerre met geWaeght ,
6n dient niet op haer eygen pn
Soo diep te treden inde min,
Vat fy aenyemant open doet
Het middel-punt njan haer gemoet;
6en njooght, een njader dient gekent,
Vat dimt de jonckjoeyt ingeprent.
VVanneermen recht en njyelbepet
Wat hierin njoortijts ügefchiet,
Men njint dat (fans het trou-verbont
Alleen maer aen den njader font,
Geen njryer quamer by een maeght
Van alf de njader njvas gevraeght$
Geen maeght betrat het echte bedt
*Alsby den njader uyt~gefet$
Ve dochter font genouchfaem flil,
Bn fging al na des njaders nJVil:
En, of al phoon een jonge maeght
Op dep pee ken njyert gevraeght,
Men nj'mt noch efter datp ppyeegh,
Of met gebogen hoofde neegh, •
Het eerbaer root, dat haer ontfack^,
Vat njyas de mont die njoor haer fprackj
Vit is alfoo njan outs geWeeB,
Gelijckrnen inden Uibel leesïs
E6 Hij Ge-*
4o V R Y
Gelijcfynen over al bevint
oAl n/vaermen eertijts heeft gewint.
Rofette.
Maer fchoon de <~uader int begin
Hiet recht en ^weet fijn dochters min>
Ten is geen fvvacker trou-verbant
oAl kpomtfijn njville naderhant$
En geeft hy dm hetgroote n/voort>
Soo gaen met een de Jaccken ^uoort^
Of foo hyt nïet en kan uerfiaen^
Soo blijft den handel ongedaen:
En na my dunckt^ op dejèn moet
Soo krijght de <-yader dat hy rmet.
Sibille,
eAl dunckt u dit foo njVelgefiyt^
t Daeris te groeten onder fheyt:
Neemt > dat een jonge dochter ging
Haer geven aen een jongeling 3
En dat alleen op dejèn gront,
jfndient haernjadcr foo <-uerfiont$
Noch tjfet al een lojfe daet
Die njrygeen dochter toe enfiaety
Want foo de njaderyet entdeck^
Dat tot des rvryers nadeel flreckty
€n dat fijn eyfch hem njVort ontfeyt^
Kijckl njVat een fi?el is dxer bereyt.
Wat dunckt u^falde loop c^ant
Niet roepen door hetganfehc lant
Al nsvat de njryBer heeft gedaen >
€n <-vVatteroyt is om-gegaen2
STER.
En maecken alle menfehen rvvijf
Dat flechs de njader is te njijs,
En dat hem met als dat belet
Te klimmen op het echte bedt ?
En fingt hy noch geen ander Uet3
Soo is hy noch de quaetBe niet.
Oock rvvijB de reden krachtigh aen
Dat, als een dochter gMt beflaen
^Alleen op haren dornmen fin
DengeeB te firecken tot de min3
Dat ja de mjader njeel njerlieB
Soo haefi fy maer een uryer k}eB;
Jn njougen dat fijn hooge macht
jfs in een engen houck^ gebracht $
Hy kan niet doen dat hem betaemty
éMaerna fijn dochter heeft geraemt;
En fiet nochtans, in oxiden tijt
Doen rvvert de dochter nietgevrijt,
Het flitck^ rvvas in des njader s hant,
Die mieckt' of brac^ den echten bant*
En dat ü nverr den beBen njoet^
W ant dat de loff ijcnckbeyt doet
En is gemeenlic \anders met
*Als dat op malle dingen fiet>
€en mont]\ een ooghj\ een ayfe-vaeS}
Het jvvetfin njan een jongen dwaes3
ëen trotfche gang > een njreemde fprong
Eengnlligh deuntje dat hy jong >
Een knevelnjan een fpitfen baert
Met rvier in haren fiant bevyam>
vryster;
41
€n doch den dach eens op-ge fety
Dat ü hier ueelhet liBich net
Dat eer ft het losgeftchte njangty
€n dat tot in het herte prangt :
Rojette laetu madcrdoeny
VVantghy eylaes Jijt d te groen.
Rofette.
Moer hoe faldm een teere maeght
Die lu(l> en ruft, en leven asvaegbtj
Haer moeten njougen tot een man>
'Die jy mijfchkn niet ryelen kan y
ën dat uyt dwang en hooghgebïet ?
Dat ü uoorWaer een groot <~uerdrkt.
D, er njvoont een tocht in ons gemoet
Die dkkmael^ureemde jaeckgn doety
Men haet een menfthy men weet niet hoe:
Een ander draeghtmen gunfte toey
ïn alomiekjen uveet met <~uvaty
Dat noyt te recht en is gevat $
En alamen dan een kmt befteet y
En de ft gronden met en njveety
Soo kgomt het licht te ftjngepaert
En tegen rvvily en buyten aert.
Wie maer een reyfte neemt ter hanty
Een nuveynich uyt hst rvaderk:nty
Die taelt njoor al metgoet beroet
O^aer een be quanten mede-maet,
Die met ftjn doeny en gans beftachy
S ich naer ftjn macker njougen mach $
Wat moeter dan niet ftjngedaen
By die een reysgiet nemen aen>
U^iet njan een kjeynen ommegang^
Maer ivoor ftjn leven dagen lang ?
Hoe dient gelet in dit geval
sAcn <vvie men fich ^verbinden ftd\
Hoe dienter naer een maet gevraeght
Met njvie mengoet en leven njVae$bty
€n diemen altijt dragen moet
Geitje {een fteckhaer huysjen doet?
Sibille,
Voormyy ickhoude rvoorgewk
Als dat het gans ondtenftigh is y
€en maeght te binden aen een man
Die haer uerftant met lyden kan^
Jckjade dat de njader-macht
fndefendeele jy <~verfachty
En datmen noyt met onverftant
Haer dr'tnge tot den echten bant
Metyemantdie haer tegen fiaety
<ZMaer houde <~uoor den beHen raet
Dat> als een dochter rvvederflreefty
Men haer dan uvat bedenckens geeft $
<!Miffchien jy uvileen korte tijty
Haer ftellen buyten alle ftrijty
Of kan de jucht niet anders gaen,
Soo blijft het beter ongedaeny*
Want de ft knoop dmrt al te lang
Om njaft te maecken door bedwang.
FF aAen
4x V R Y
iAen ct ander fijde lijd* ickjnety
Hoewel het al te weelgefchiety
Datjong-gefelof ieere maeght
Eerhy of fy'thaerwaderwraeght
Tot dees of gene wvortgefinty
Of inde trouwe fich werbint.
Wie lant-goet koopt 3 oüc maer eevoety
^Befiet eens wvat hy niet en doet
oAl eer hy tot den handel gaet>-
Hypleeght woor eerst gif ett en raet3
Hy het op alle bouck$nfien,
6n wraeght gemeenlïc koude lien3
O ft niet woor renten is wet 'panty
Oft niet en draeght een fiillen banty
O ft met en is Joodanigh goet
*Ddt alttjtgaen en kieren moety
Oft niet en heeft een wuylen fianck^
^Dooryemants goot of wvater-ganck^y
€n ojfer oyty by wvinter-dach y
De buert' een woet-padt hebben mach
Int korte y met en is foo kleyn
Of 'tleyt en wvoelt hem in het bnyn^
En als hy dit ten wollen wveety
Dan ijf it dat hy worder treety
Hy roept getuy gen byden koopy
€n dat niet wanden flechten hoopy
Maer lieden midden uyt den raet,
Die dragen kennis wande daety
2Aen neemt geduerighparkementy
Daer woorden fegels op geprent y
STER.
Dan wvort het (lucknoch eensgemelt*
6n wieder by ge fchnft ge fielt y
Oijet in het duyfier wan een houck^
Maer in een openbaren bouck^y
Daeryeder klaer en open fiet3
Hoe al den handel isgefchiet:
Indien men dm weel Jaecken doet
Ontrent een huysy of mdergoety
Datyedery na den pallem-flagb y
Strax wvederom werkgopen maghy
Wat dienter niet te fijn bedacht ?
Wat dienter niet by een gebracht
Wanneer menyet woor handen heeft
Dat ons tot inde beenen kleeft 3
En datmen tot fijn lefien dach
D^tet wande leden fchudden mach ?
Gewü hier dient gans diep gemerck^
Of anders ijfet kinder-Werck.
Rofètte.
eAl dat is nugenoegh werfiaen,
€ny myy is des genough gedaen$
^Maer nu foo wVdd7 ic\wyel een reys
V ffreken wan een diepgepeys
Dat my door al de finnen wyoelt y
En hooren wvatghy des gevoelt: *
Een aerdigh meysjey die ick^ kgn y
{Maer pey£l doch niet dat ickjjet ben)
Bemint een fikgrjonck^gefely
Die neemt haerguntt oockjyfier wveL
H
VRYS
Hy is ingoet, in eer> en fiaet> f
Al rvry njvat boy en hare maety
Ve rvryfïer a/yifï ( geitje kje fiy)
Dat aen baer ouders alle hey
Het wol befluyt <-van defe trouw
Ten hoocbfien n/vel bevallen fou :
Dit aldus fijnde (ffrackde maeght)
Soo n^vert bier over nugevraegbt,
Of eens dees jongman fïont b er eet
Te fvveeren met een dieren eet*
Dat by my nu en alle tijt
{God geve uvie het oockbenijt)
Sou kennen njoor fijn <uvederpaery
Al leefiï by tbienmael duyfent jaer>
Behoudens dat kh^vvederom
3lijnjeughty en teere maeghde-blom*
T ot laefenü njan fijn ^verdriet s
fLem inde fiilte pluchen liet.
Hier over (]eg-ic{ ) Wort gevraeght
Dfdefe kanfe dient geWaegbt^
Dan of ic^ beter dit geval
Voorby mijn deure njvijfen fals
lek* wry ontfet njan defen (lach}
Stont njoor een uvïjle flecht, en fach,
Doch> na dat ick^my bad bedacht ,
Soo heb icJ^dit te bert gebracht.
Voorvvaerj na dat de maegbde-plicht
Ons jonge dieren onderricht,
Soo moet een urysler nimmermeer
Soo <verre rwijcken buyten eer
TER. 45
Hoe feboon dat oockjen njyyer Jpreec^t^
Alfchijntet dat fijn berte breeckt^
Tü njvints en njvafem altemael,
» Een <z>ryer flacht den nachtegael3
» Die in het ruvilde dapper flttyty
» Sn maeckt een over-grootgeluyt,
» Maer alfinen eens <uvat naerder let
ȑnop fijn roleysj en op fijn ^vet9
» ën datmen ondertafien fd
» Van n/vaer ons koomt dit groot gefchaly
» Soo ^vimmen flechts een mager dier*
» Dat niet en heeft als fijn getier 7
» En njvatmen op of onder fiety
» Daer is een Jlemy en anders niet.
» *Al oïVat de njryers brengen by
» Dat is maer lïffelaffery y
» Maer loofè reden ffonder gront ^
aAlleen gevvaffen inden mont^
Haer groot beflach, hacrgans bedrijf \
En fijn maer njvoorden fonder lijfiy
» Ten fijn maer ratten die het fpeck^
» Weldreygen met eengragen beck^
» Maer om te {omen in de nval
» Daer toe en is geen lusï met al.
Dit rvvas 'tbefcheet dat ickhaergaf,
Maer fy en liet daerom niet af>
En fi>rac/{s Ick^vveei rwaeropghy fiet*
T)at efter ^vveder-hout my niet 5
Want dat bet Maeghde-bouc gevvaeght
Dat nimmermeer een teere maeght
VF ij Met
44 VRY
Met yemant baer 'vergeten met,
tAl fi?rac{by ^voorden honichfoet^
J)at houd ickals een njafte njyet
Wel diep in mijn gemoet gefit ;
Moer als een aerdigh jongeling ?
Biet oen de maegbt een fcboonen ring
€n foven dat met eede fvveert,
Dat by die ajoor fijn deel begeert,
En geeft dter op fijn recht er-h nt
oAls tot een eeuwieb onder-pant,
Dat fy dit al noch evenwel
Moet acbten njoor een kmder-fjpel,
En ontij fint efter njanderVant
Dat is {mijns oordeels) orpperflant,
€n kken ^vindet {hoe ich^ feuctQ
Niet eens in al bet maeghde-bouc^*
Dit matfi noch al breeder uyt,
En maeckf int eynde dit bejltyty
Dat ja een maegbt uyt dit bejacb
Hoer nut en ^voordeel fouckgn mach$
Te meer indien bet fikergaet
nAls dat de ^vr'ient, omgoet of flaet,
Of noch miffcbien op beter gront,
Haer ouders njvel te finne fimt-, *
En als het Jïuckalfio gffihiet,
Soo feylter, mijns bedunckens, niet :
Wat klachten beeft mijn njader dan?
Hy beeft fijn n/vill , en \ckjen man.
Nu ruvenfih ichjles al niettemin-
Hierop te uvmn uwen fin*
STER.
Sibille.
Had defi rvryfier n^velgefcht^
En hare fit ec ken afpel bedecht.
Het bouckje njande maeghde-plicht)
Dat haddï alleen baer. onderricht $
V Vant daer is klaergenough ge fijt
Hoe defi Jaecke dient beleyt,
» Maer ^uvat doch baeter heers of bril
» VV anneer een tyl niet fien en njVtl?
Doch nuje bidt om mijnen raet
Soo duncket my een fitte daet,
Dat oyt een maegbt haer eer uerkpft
Om ickjn njveet njvat trou-beloft.
Rofette.
Wel offer eens een hupsgefil
Mifinoedicb om het lang gequel
£My quame figgen alle daegh,
£My quame figgen eyenjlaeghy
éMy quame figgen overluyt ,
Ten uvaer ickjquame tot befluyt,
Dat hy, tot trooB njan fijnen brant3
Sou reyfin naer een nuerre lanty
Sou dolen hier, en ^Weder daer,
Wel<~uijfi of fis, of fiyen jaeYy
Segbt, of ic^om dit hoogh beklagh^
Den trager oy t beliegen magb .
Sibille.
sAl fyaegbt de njryer bysler Jeer,
En njvaeght u tr out jen nimmermeer
VRYS
T)lc greep en is geen rechte rvoet
yVaer door men herten njvinnen moet,
n De liefde njvort door liefde groot,
» Gn niet met dwang of harden noot
» En min door eenigh dreygement.
Rofette.
J)e reys dient efter afgewent,
T)m fight hoe kkfi fleuyten faL
Sibille.
Moer, Roos je, fijt je noch foo mal ?
lAI maeckt de fihipper groot gekraey,
Hy blijft noch dictynael aende kaey.
Jckhebber njeelnjan deje Hen,
fckhebber menichmael gefien ,
Die ajvaren op de reys gebleet,
En fchenen tot den ^vVechgereet,
Ja Jlonden al geleer B, ge fitoort,
Maergeen njan allen ginger njoort ;
Ickj^nn m ftadt een jonge maeght
Die <~van dien mallen fehricl^gejaeght
Gingfiheyden <-van haernjveerde trots
Om dat de njryer reyfen nfvou.
Chy, beelt foo diep geen boorden in>
Ten fijn moer r ancien <vande min,
Sy k^men uyt een locfingront,
En "vvaff m niet als inden mont.
Rofette.
*Al fchijnt een <vryer <~wonder fchalch^
By is nochtans gelijc^een njalckp
T E % %
Die, als hy na deproye rvlteght
Bn dat hem daer fijn hoop bedrieght,
Soo dat, hy,fchoon hy bijBer hijghty
Niet een patrijs gevangen fyijght,
Die,fig ick^, is danongefint ,
Hy flaet de vleugels inden njvint,
Hy geeft hem ajeerdigh opte ^vlucht ,
En fouckt njoor hem een beter lucht,
Het fihijnt, hy fchaemt hem njoor het dal
Daeryeder nsveet fijn ongeval.
Sibille.
"Beminde maeght, njerflaetet <wels
'kjën njvilniet dat eenjong-gefel
Sal draven ganfche jaren lang ,
En jagen eeuvvigh, fonder <vang y
En dit alleen tot ene kei fi?ot;
Neen, dat is tegen mijn gebot:
Icknjvilmaer datmen eerliclforijtj
ên alle kromme gangen mijt,
lckj~vvil dat noyt een jonge maeght ^
Hoe feer dat oockjen uryer klaeght*
Sal uvijekgn njande rechte baen*
Om fiimme <~vvegen in tegaen.
Rofette.
fs dataljoo een fiale ^vVet,
Die alle uryBers is gefit?
Die nvasï moet blijven alle tijt,
Soo dat fi geen aserfit en lijt,
God geve njvatter omme-gae ?
Sibil. 6n tvvijjfdt niet, ick^ figge jae :
FF iij Het
46 VRYS
Het is een peyldie niet en wvijckt.
Het is eenfèyldat niet en Jlrijc^t,
Het ü een rots die noyt en beeft,
VVat flach haer wvint, of bare geeft y
En dits nu menighmaelgejeyt.
Rofetce.
Gly fijt te fireng in u beleyt:
Wel oft een eerïick^ jongeling
Soo hysier aen het herte ging
Dat fy nu fieckwan liefde wvaery
ën laege fcbier in doots gevaer,
Soo dat het wier gevveldich firaf
Hem wvees gelijckjen open graf ,
Seght eensj wvat raet in dit werdriet )
Sibille,
Ké lieve kytt, en achtet niets
Dat groot beklagh, die Jvvare pijn
En is niet meer als enckglfihijn}
VVaer iffer een in onfe tijt,
VVaer ijferyemant dootgevrijt?
Men roept kk^ reys, iekjpueel, ick^ fierf,
Ten fy ickjenmael troofi wervverf $
En fiet l ten ü maer albedroch,
Sy blijven, en fy leven noch.
Dan fihoon al queeldeyemant fier,
Ghy noch en gaet niet buyten eery
Maeckt datje dep trippen mijt,
*Dder tucht en jchaemte fibip-breuckjijtj
Dj kortfi wande geyle min
En he ft maer fiimme parten in^
T E R.
Het ü een flrick^, een fuycl^ , ten nïalr
Die licht een wryÜer wangen Jaly
Indienje niet en wVort geleyt
Na tucht, en wvare Jchaemte feyty
rDus,fioje raet of reden acht,
Hout de Je ranc ken gans w er dacht.
Siet sAmmon leyt wan minne kganck^
Hy nut geen Jpijs of foeten dranc^j
Hy is foo mager uyt-geteert
Dat fy aen alle menfehen deert,
De koninckjs met hem begaen P
Die^oomt en J]?reeckt den linckert aen3
T) ie geeft gehoor aen fijngeklaghy
Om dat hy foo werdrietigh Jach,
ën mits hy leet Joo groot en nooty
Dat hy fcheen dichte byde dooty
Maer of hy fchoon d dapper hijgbty
Soo ras hy Thamar maer en kgijght y
Geen hooft y of hert, en doet hem fier*
Daer fijn geen fvvacke leden meery
Hy is ter Bont foo Qoucken man
T)at hy een maeght w er kracht en k$n $
Is dat niet dapper fiecJ^gevveefï,
Daer wuyle lufl het quaet geneeH?
Rofitte, wvat ickfoidden machy
Vermijt u wan ditflim bejach;
Of fchoon een wryer byfïw klaeght y
Ghy, hout u als een nrvijfè maeght
En wvort doch noyt een malle bruyt^
tAl Jpoogh hy long en lever uyt $
Om-
V R Y
Ontfegt hem tot de rechte fiont>
Dat is het <~volle trou-verbont >
» Wie oyt began ontijdigh Jpel
Dat^uva^eenfotinjfrael. a
a a.Samuel 13.13.
Rofètte.
Vriendirme tujfchen onsgefiyt,
Is dit niet <wat te lang geheyt ?
VVant als de knoop is toe-gegaen2
Dan ijfergeen ontfeggen aen$
Het n/vijfis dan haer eygen niet,
Maerasought haer na de man geb lete
En nsvatmen doet uyt enckeldvvanck>
Dat heeft gemeenlick^genen dancks
: JMaergeeftmeneermen geven moet^
Dat maeckt de girnHe dubbel Joet .
Sibille.
Fy Jvvijght dochy Ttyosje, üs gedvvaelt,
VVat leyt u in het hooft en maelt?
Wie iH dieyemant liever <irvas
Om datje geylen brant genas?
Wapt of al f hoon een jongeling
*Met liefde-korts bevangen ging ^
S T E R. 47
fae lage boy en maten ktanch^
ü^och heeft de njrytter genen dane^
Indienfe met een eerlickjijf
Hem geeft oneerlickjijt-ver drijf
Wat njan verraders nspert gefiyt
Wort oockjot <vry fiers uyt-gebreyt^
» éAlenuvilde daet> en niet den man
» Die flimme rancken frnedsn kan .
Rofette.
3{€n kan ditefter niet rverftaen*
Of njvvjft my naerder reden aen:
Wie kander foo ondanckbaer fijn
Die njreughde loont met drouve fijn?
Sibille.
Ghy eyH my nsvonder njaflbefcheet^
6n evenwel het is gereet :
Gods eygen <~vvoort dat <~uvijfl de baen*
Hoe njreemt dat hier de feeckengaen*
Siet aAmmon {die > geitje kjoet fcheen*
Van enckel liefde Jchier nverdvveeri)
Kreegh door bedrogh en flim beleyt
(Gelijckhierrvooren isgefiyt)
Het eynde ^van fijn dvvafè luH^
En fiet J daer nuvas het nj'tergebhB:
FF Hij tAchï
48
VRYSTER.
aAch ! Tbamar mocht njvel benen gacn , f Een hoofjche knecht, een flwmgtyt
Veganjche liefde njvasgedaen s I Die jough de maeght ter kgmr uyt$
Daergaetfe <-van haer eer berooft,
€n ftroypnvast ajf :heh op haer hooft y
€n, uyt een drouvigh berten-leet,
Soo fcheurtfe noch het bonte bleet,
Het '^leet du flechs een jonge maeght,
Dat maer een s'bpnincx dochter draeght,
En dat geen njryHer hebben mach7
Die oyt by man te bedde lach :
Maer of dfhoon de dochter treurt,
En haren bcHen tabbaert fcheurt,
Of datje flecht en deerlicht f et 9
Die flimme quant en njyilfe met:
Soo haefï fy maer en uvas onteert9
Is al fijn n/vejèn om-ge keer t$
S ijnganjche luÜ is uvegh gerucht
Soo ras het bloemt je uvas gevlucht.
Rofette.
éMaer cUt <z?Vas oockjen lojfe fihrouf,
ëcn lichte guyt, een loofn bouf
Die
V R Y
Die foo eens Konincx dochter fchond
In ftrax met fchanden henen font:
ly fyeegh oockjoon na fijnbejagh,
Daeryder njyelop letten magh,
7Vant hy rvverdjuyfialfoogeplaeght,
Gelijckjy dede mettemaeght,
De jonger s <~van het dertel hof
yie jmeerden hem nj'vel dapper of
ïoo dat hyflux ter pLetfen bleef]
Om hy fijn droncken nureughde dreef:
soo moetje njaren alle tijt,
)oo moetje njaren njvieje fijt,
Die oyt een jonge <-uryfter fchent
En dan haer moeder njvëder fint .
Sibille.
7 Vel foete maeght let op het fiuck^
p mijt fiodamgh ongeluc^
in ojfet fihoon eens Joo gefihiet,
])at u een loofigaH ontbiet,
Als dathyfieckje bedde leyt,
In nu als njande ^weerelt fcheyt,
ïn dat ^vermits degroote rvlam
yieuytufchoonheytnjoetfilnamy
In dat de quant daerop miffchien
7J eens <~verfiuckt te mogen fien,
ter dat hem door, het Jvvaer geval,
lijn drome fielont flippen fal-,
ckbidde, koomter niet ontrent ,
Schoon hy u duyfint boden jent^
STER. 4?
Tis mal gebaer, of flimme UB
Wder door men noem, of eere miB.
Soo is de Vos oock^vvel geflelt , '
Hygaet hem leggen op het <uelt,
Hyfireckt hem uyt rnet al het lijf
Het fihijnt fijn oogen <zn?orden fiijf*
Het quijl dat fivert optengronty
^De tong die hangt hem uyiten mont3
Int korte, <~wie daer koómt gegaen,
Die fiyt, och Reyntje tisgedaen:
tOMaer föo daer eens een njogelkoomt
Die nu het beeH niet meer en fchroomt >
En dat het flim gedrocht e fiet
Dat fich de proye fchoone biet^
Soo fpringt het loofinjosjen ojp^
En grijpt den <-uogelbyde kpp3
Dat is defieckte die hem let>
De fieckte dient hem <-voor een net.
Maer om te keeren tot dengronty
Daerop ons eerfie reden ftont,
» Noyt koomter tyt een quaet begin ,
» V\(oyt koomter uyt de geile min>
» Noyt koomter uyt te Jnellen fi?oet3
» Dat rvoordeel aen de njryHers doet.
sAlsyemant, <~uoor den rechten tijt y
De ^vruchten njanden ^vvijngaertjnijt^
En flaeter dan met luchten fin
Van fionden aen de tanden in,
€n dat daerop de druyve berfi,
En op de fiompe tanden knerfl,
GG Soo
;o VRYS
S oo woelt hy flrax een wvrange finaec^
En fiet, daer eijndicht fijn wermaeckj
HygreinB, en, met een fnargeluyt,
Soo fyout hyt al ten monde uyt$
Hy toont hem norts en bij Her gram,
Om dat hy fteyl en hooge klam ,
Engroote moeyten onder flont
*Alleen maer om een Jueren mont.
Gelooft het, teere maeght, gelooft,
tAls eenighgier u maeghdom rooft,
€n dat hy, woor den rechten flont,
Daeraen wer koelt fijn heet en mont,
Dat (fig-ickj even metter daet
Het uuylbejagh hem tegen ftaet$
Want eerft. fo wroucht hem fijngemoet,
En feyt hem dat hy qualickjdoet,
£n jaeght hem als een Jhelle florm ,
€n knaeght hem als een felle wvorm-,
Dan kgomt hem worder inden fin,
Hoe licht ghy wielt in geile min, -
Hoe ras ghy wan het bloemt jen fihiet
Vat noyt fijn eerBe wvefen fiet:
€n noch foo wvorter> boven dat.
Een waB befluyt hier uyt gevat,
Te wveten,dat een floute maeght.
Die eens haer beBe panden wvaeghty
Geduerighy rut den eer Ben wal,
Ooc \elders dertel wvefen fel.
Siet daer u wveerde maeghde-blom,
Siet daer uganfehe wviüe-kom,
TER.
Siet daer ugunB met haren danck ,
Die fcheyt als met een wtylen flanel^
Siet daer het lang-gevvenBe foet,
Dat is ter Bont maer ene kei roet :
Dat is een plaegh, een harde wvety
Die God op wuyle luBen fet$
<zAlwvas de wryBer liefgetal,
Sy wvort eylaes tot enckelgaL
O 3l>ïaeghden,wvat ickbiddm maghy
En doet my noyt foo cpuaden flagh ,
En ojferyemant heftigh wrijt,
Verbeyt noch al den rijpen tijt.
En wvat hier tfehoon beloven raecktr
Datyemant femtijts gaende maeckt,
Sn bouwt noyt op foo wveeckengront^
zAlmaecktetyemant wvonder bont,
De wverelt is te bijBer loos?
2n my, eylacen i al te broos,
Om dep kgns, door ons beflaen,
£Met eenich nj oor deel aen tegaen.
Hoe lichte wvort een jonge meyt
Ellendich wan het fiuck^geleyt
Door flim bejagh, en enckelliB>
Daer op de flimfle niet engiBl
Het fehijnt fy heeft haer banden waB,
En efter iff n mügetaB^
De linckert fcheert alleen degeck^
Sifi eedt is maer een minne-treek:
Hier Jvveerter een in Uitgeval
Dat hy fijn lief bemmnen faly
7-
I
V R Y
ïo lang hy d'aerde man heneen
Met fijne moeten pi betreen $
\n als hy dan fijn heete luft %
K* fi]n grollen heeft gebluft ,
)n dat hy uyt fijn muijle fchoen
len hant mol ftofs heeft laten doen,
O at hy met moor-bedachten fin
rer fmuyckjlaer hadgefieken in,
Dan lacht hy dapper inde mui] ft,
Zn meynt hy heeft et mvelgekuijfi;.
laer fit de mryfier dan bedot ,
'ot eijgen leet, en mreemden fpot.
€en ander mint een flimrner treck^,
In roert aldus fijn loofen beck^
\ ck, falu houden trou-verbonty
yoo lang tot myde ganfihe mont
Het <terd' en fiof fal fijn bedeckt j
mfiet i noch iffet maergegeckt,
rVantaljdrasdeflechtemaeght
laer eer ontijdich heeft gevvaeght,
o fieeckt hyt hooft maer in het ftof
■n roept terftont, Ickjoender of
Noch fiytmen hier te fijngefchiet
^at een fijn lief aldus merriet,
) iyfeyd haermreemdelijmery,
In ruoughder dit ten lefien hy 5
\)e fchepper die hier boven is
y mijn getuige, dat gewis
ihy fult mijn echte mrotWVe fijn,
lemefi my flechs de minne-pijn:
STER. fX
Demaeght, eylaesl onnoofildtery
Die blust hier op het dertel mier>
Maer na de luft, en haer bcjach,
Van trouwen mordergeengetrpach:
De Quant en kpomt metmveder uyt^
Daer fatfe doen de fiete bruyt$
En fchoon fi dickmael hem ontbiet3
'De Imckertgaet, of kgomter niet^
Eens quam hy haer te moetegaen>
Doch al de liefde mvasgedaen ,
Hy keerd' het hooft aen d ander jfy,
Maer fiet de mryfter gingher by3
Sy greep hem by fijn opper-bleet^
6n maent hem dier op fijnen eedt
Dat hy doch fijn beloofde trou
Ten lesten eens moltreckgn mVou$
De ga ft die fiont een mvijle ftom^
Maer evemvel hy toucher om $
Ten lefien feyt hy ; fle<:hte duijf
Ickjnet u trouwen* mvat, een ftr^ijfl
ëij rust u hooft, onnofellqnty
Beloven is maer enck^lmvint,
De fchepper daer ickjt by Jvvoer
En is niet anders, lieve moer3
Als defi lepel, die je fiet,
Die pap aen kleijne kinders biet:
Ghy daerom mrveyt ons niet te breety
Daer is geen klem in de fin eedt .
S'tet daer fiont onfe bruyt en kgtokj
Eylaes l haerganfche kracht befpveec^
GG ij Mder
t^Maer offe drouve njyas of niet3
Sy moeH ^verteeren haer ^verdriet ^
Vermits fy genen troofl en kjreegh^
En <vvas noch blijde datje Jvveegb.
Rofette.
Waer ick^princeff ? <-van het lant
Jck fiu dien Jlimmen lanterfant
Wel anders dwingen tot de trou>
Hy mochte feggen dat hy nrvou.
éMaer ijferniet een Jlrenge n/vet
^By prins of keyfr in-gefet
Voor foo een onbefchaemden mont
Die met een ^oor-bedachten rvont
Gen maeghdom njande rvry fiers fleelt,
€n met de njveerde trotwve Jfteelt?
Sibille.
Mijn Jvvageris een advocaet^
€en man die njry het fimk^verfiaety
Die heeft my dicfynael aengejèyt
Dat, als een njryfler is mijleyt
Door grepen die een fpotter drijft ^
Dat eVenVVelde trouwe blijft:
gen njyoort gejproken opten njoet
Gelijckrnen dat gemeenlic \doet >
€n njyort na rechten niet njerfiaen
Dan foo de reden isgegxen.
Rofette.
0 J dat behaeght my njy onder nfve^
Belogen is geen kinder-fyel:
V R Y S T E R.
Het Rechte dat recht het flimgejchil
Wanneer een boef niet afpelen njvil.
Sibille.
Neen holU, jonge dochter, neen$
Engaet niet <-verderals ickjneen:
Neemt dit niet njoor een oogh-gemerc^
Op datje daerop gingt te ^vyerckj
Oockdit en diergelijcke recht
Datheeftet ury alnsvatte Jlecfrt
Omyemant njan haer eer ge Jet
Te brengen tot het echte bedt;
Want f hoon men foo een lincker daeght
€n bijÉer njoor den Rechter klaeght.
Wat koomter njan als ene kei jpijty
Sn datmen op de tongen rijt ?
Bedenckt eens njyat die loofe quant
Niet op Jal halen ïtfvver fhant$
Hy faldaer feggen ^voorgeyyü
Dat ghy gelijckjen taje kJü
Hempleeght te kleven aen het lijf
Hy faldaer roepen Jlout en flijf
Datghy hem oVer langen tijt
Hebt nae-geloopen engevrijt3
Datghy hem dickmael hebtgeterght
En icl^en njyeet niet ajyat geyerght y
Jae, datje noyt een kleyn njermaen
Van trou-beloften hebt gedaen
<lAIs doen ghy nu te bedde laegbt
En fijnen brant ontfieken fieght\
Ncd
V R Y
V^ocbjal by, als met open keel,
Omfiandicheden hjv onder njeel
En dvyfent rancken op een ry
Tot fihijn njan ^vvaerbeyt brengen by,
^Dus Jukje rvvorden ingevoert
Voor eene diegeduerigb loert
Om jonge nvtyers rijckjn njet
Te Rijgen in u njincke- ?iet$
D oer Jukje fiaen, onnoojèl lam,
Hu gans bedroeft, dan bevicb-gram,
Nu bleeckjylaes, en fonder moet,
J)an njveder root gelijck^een bloet$
Int korte, £ uwer grooter Jcbant,
Een Qucbje door bet gantjche lant .
Rofette.
Voor eene die haer fiuck^ uerfiaet
fs bier toe <-vry al beter raet ,
Voor my fiont ickjn dit geval y
\En njvaer mijn leven niet foo mal
Van yemantgunfletoe te fiaen,
Of eer si Joo moeHer <~voorengaen
Een ring , en dat een diamant,
Een briefje njan fijn eygen bant
'Waenn by mygelooven Jou,
€n njasle mmn , en ecbte trou->
En dit alnjoorens Joo gedaen,
*Dan iff irgeen ontkennen aen.
Sibille.
Ocb kint alnjVaerje nocbjbo Jheegji,
V Jaecken gingen noyt ter dcegh 5
STER. 9l
Gby oyt, njan Joogefiepen quant,
Gby, brieven krijgen njan njerbant !
Gbyy gronden leggen tuwer eer l
Ey UeV, en denckfet nimmermeer.
Gby fijt te fvvack^, en by te fiere \y
Dit fiuck^ en is geen maeghde-vverek^,
Hoe fier gby op u Jaecken let,
jfndien by maer een punt njerfet ,
Of flechts een letter omme-draeyt,
V gans beleyt dat is bekaeyt^
Hyjalu met een booffihen treck^
Hyjalu met een loofen beck^,
Hyjalu door een njreemde tael
Ontglippen , als een gladden ael$
*My njalt Her in een njreemt geval
Dat u al njvijfir maecken Jol,
Indienje maer bet fiucken njat^
Rofette.
VVelaen njriendinne figbt my dat.
Sibille.
Een jonck^fiudent, een njveeligb gafl ,
Metjock en fielnjoor algepaü,
Voljeuchdigb bloet, en ene kei brant,
Koomt njveder in het njaderlant,
Daergaet by fiaen als advocaet,
ën Jkt eens njvatter omme-gaet,
Hy kreegh njoor eerfï daer niet te doen,
En *tfiont bem uytt er-maten groen,
» Voorvvaerbet is een kunfi'tgh man,
» Die jeught en njveelde dragen kan.
GG iij Hy
^4 V R Y
Hy ruvort daer inde bucrt gewaer^
êen bolle meijt> eengeefiicb haer*
€en dochter uan een fvvarte fim\ty
Maer fiuvas uij ter-maten
Hij koomter by des avonts laet>
V Vanneer jè ^uoor de de ure fiaet ^
Hyjockt en fyceltal<~uvat te ^rij^
Hy bleejfer gmfihe nachten bij>
Hy maeckter naerder kennis wet,
So dat hy raeckt ontrent haer bedt ^
Daer onfi duyf de flecbte griet y
T)e gronden kyt njan haer njerdriet.
Sy pleeght niet lange dit bejach^
Sy <-uoelt <-uyat a?iders aljfeplach3
De finit njerneemt een filfeem <uet3
Dat fich ontrent haer midden fit.
Hij roept fijn dochter matter fij>
Hij roef ter oock^de moeder bij3
Hijgaetfi fiil en jacht jens aen.
En asraeght hoe alle Jaecken fiaen^
Daer is de meyt in groot gevaer3
Sij a/vent et hierffij keert et daer,
^Doch rriitsp in allen bleef te kort,
So fiytj 3 int leste ^vvatter fihort$
De finit >.eylaes> de goede man7
Gelijckjen ijder dencken kany
Is uy ter-maten fier ont fielt *
En tot de fieletoegequelt$
Maer evenwel nadien hijfiet
Dat yt geen met ^vreughde^vvas gefihiet
ster:
£Met druckjnetaf kan fijngedaen3
So fpreeclq hij dus fijn dochter aen:
V fiout bedrijf en geilen brant
Heeft ons gebracht in defi fchanty
!?(u dienter neer Bieb opgepeyB
Wat dit begmfilnjorder eyft;
Bij u fy dan te <z/Peegb gebracht
Dat uwe poloockdefin nacht
Jn uwe kamer komen mach,
Gdijckhij rvan te <~uoren plach;
En Let mij naerder overflaen
Wat ons dan nj order dient gedaen.
Sict l uveerde maeght dit koomter njan
V V anneer een uryBer nu en dan
Of d te groot en urijheyt heeft >
OJ altegrooten <-vrijheyt geeft $
leknjvenfie datmen in bet lant
So grooten urijheyt niet en njant9
Ick^fie men Lei dejonckjieyt toe
Te mallen s ickjn <-uveet niet hoe^
Oockdickrnaei inde Jlille nachts
En dat alleen, en finder rvvaebt.
Ach l hier uyt rijft ons groot njerdriet^
"Dat niemanty als te laet, en fot.
Het is uoorwaer een teere maeght
{JMijns oordeels) al te <veel gewaegbt$
Het is haer al te fiergeterght
En boven hare kracht gevergbt $
hety ouders y let op dit bejagh>
En bint bet njrijen aen den dach$
of
V R Y
'Of anders kjrijght u kint een man
£er dattet yemant njyetcn kan.
Rofette.
VVelnj^at is dit <-voor onbefiheyt
Datghij ons hier ajoor oogen leyt?
Hetjchijnt datghy den ^vrijen tijt
Van onfe foetejeught benijt^
VVy fijn een ury-gevochten lant,
VVaerom dan hier een engen bant?
Waer om doch fo een harde njvet
De teere maegbden/z/oorgefit?
fnt njrijen dientmen njry te fijn,
En daer en dient geen Jbnne-fihijn,
Ven avont is,rvan langer hant
Sn inde fiadt en op het lant,
Ge ey gent tot de fiet e min,
€n niemant monter hinder in .
» Siet, <zn?ie een dochter onderhout,
» En rvvenfi met haer te fijn getrout ,
» Die kent geen heet of dertel bloet,
» Maer heeft een reyn en heusgemoet,
» Gen herte dat niet quaets en peyjï,
» En niet als goede dingen eyfi,
» Dat heyligh bont is al te reyn,
?> Ten lijdt geen njuijl of dertel breyn.
Doch fchoon daer quamer een ter baen
Die flimme asvegen dorfiegaens
Sygeen <~van ons en isfoo mal,
Of<vyeet hoe fy hoer dragen fal$
STER. ff
Men ^ent die linckers metter daet,
Men fiet haeji njvatter omme-gaet,
Men hoort terfiont haer lojf ? tael,
éMen kent haer rancken altemael,
Men fiet, oock^ even fondcr bnly
Waer dat het fi?eeltjen henen ^vyil^
Geyvü, indiender yemant dorfl
My eens maer roeren aende borfi,
Of dat een linck$ryet beftont
O at ickjuvat ongeregelt njont,
Voowvaer ie k^joud hem laten fien
Waer toe het ffelhem Jougedien.
Ben maeght moet doen geitje \ een bye,
Oie rulieght,Joo als kkdicktnael fie,
Op boom, op blom, op alle kruyt,
En al metfing , en fiet geluyt,
éMaer foo miffchim een dertel kint
Haer hier of daergefeten njinty
En dat het njvicht het bees jen grijpt.
En met een fiouten vinger nijpt,
Of anders bij de /vleugels <~vat,
ên njyilgaen rooven haren fchat.
Dat is den fieten honich-raety
Die in het dier uerfigelt fiaet $
Dan ijf urygecn kinder-Jfrel,
Want, fiet l het dier is njy onder fel,
Het fleecfay en firaelt, gelijck^vervvoet,
Tot dat de roover ruitje ken moet ,
Dit is nvan outs de rechte baen
Die alle <-vVare maeghden gaen.
GG üij Wy
^6 VRYS
VVy fijn beleeft^ en wonder goet,
aAen die ons niet als eere doet;
cfrlaer aljf & yemant ^vorder gaet,
Dan mort oock^ heufheyt vinnigh quaet,
VVy toonen dm njoor alle man
Dat oockhet byetje cpuetfcn kan.
Sibille.
Gewis tis almaer kinder-praet ,
Ghy njveet niet <~uvattcr omme-gaet,
Daer raeckter menigh in het net,
Schier eer fy op haer dingen iet;
» zAls njveelde met een lojf i njreught
» €n doncker nacht, en gulle Jeught,
» £n heete min, en malle praet,
» €n ander dertelongelaet ,
» Op eenen tijt te famen koomt,
9i DenSï, mat en dienter niet gefihroomt.
Ick^figge noch; en blijver by,
Dat ja het dertelnacht-gevry
lïaert al te licht een ongeval,
Daer nvan ickjoeden Jvvijgen [al.
*Alnsvorter inde fiille rnaen,
^By <~vvijlen dit en dat ghedaen,
Ghy rvveet men koopt geen rijcke dracht,
Men koopt geen peerels inder nacht,
Men koopt geen fijn Jcbarlaken kleet,
Of yet met kofien uyt-gereety
Men koopt geen hellen diamant,
Dat alfinen fiet het minjïe fint.
TER.
Eenmaeghtnjooral,dat fihoon geficht,
Is rvvare ajoor een open licht $
» De nacht en ïs maer enckeln/vaen,
» De fonne <~uvijfi de feylen aen,
» In duyfier pleegbtmen ruuyl bejagh,
^Maer tucht <z>ermaeckt haer op den doch. \
Rofette.
VVy hebbens algenough n;an dit,
Dm keert eens uveder na de fmit*
Sibille.
Het fiuckjan njVort alfoo beleyt,
Geitje kjde njader hadgefiyt,
De njyycr ging (ijn ouden padt, .
Maer njvort daer op de daet gevat $
De finït die is ontrent het bedt
Soo haefi de minck is in het net,
Hy (lelt hem bijïler ongefint,
Vermits hy daer eenjong-man <~uint$
Hy <~vlcuck£,hy tiert, hy roept, hy Vraeght,
VV at ramp dat hem de finnen jaeght
Dat hy fijn l(mt,fijn liefjlepant,
Tirengt in fijn ejgen htys te fchant;
Hijfeijt, het is met hemgedaen,
Of hy fel beter n/vegengaén.
De quant, njerbaefi in dit geval,
ën t-uveet niet <uvat hy fyreken Jalj
Hij fiyty ey lieve 1 niet te fel,
Jckben een eerlick^jonckcgefih
lek fel de jaecke dienen aen,
Terplaetfi daer het dient gedaen$
En
VRYS
En foo k$n oockhet gantfche ftuch^
V dochter ftrec^en totgeluckj.
V^eenffrackje finity o flimmegafi,
Jckheb u, en ickfooud' u njaft^
VVant,fboje waert uyt mijn bedwang^
Ghytroud' haemoytu leven lang;
lc\ben een finity en fiet l icknrveet
Het ij fer dient in tijts gefineet.
Daer mede fihreeuwt hy bij fier fiijf
Koomt uterdkh hier3 kgomt boven Wijf
l^ept, allje macht i de knechten hier^
ïn figty dat ijdtr uyt het mier
€en gloeyend ij fer brenge met^
Want nu dient op hetflur\gelet$
T)e fmit en heeft naeipuyt-gsjeyt
T>e knechts fijn altemaelbereyt >
€n fiaen daer, als dat h.ippigh molc^
Dat inden onder-aertfihen kolcl^
^ekrofèn^fwarty en muylbegaet^
Den blixem metten hamer flaet.
D oer grijpt de fmit met groot getier
Een ijpr root gelijckjenmier ^
€n biet den quant dat heete fiael
6n feyty leknjraege noch een mael^
Jck^vraege,fig-tc\, met ge duit y
Ofghy mijn dochter trouwen fult .
De pol noch des te meer njerbaefi^
fZlleynt dat de man van gramfhap raefi^
En bidt daerom fijns lijfsgenae.
En feyt met mollen monde, jae,
TER. p
Dats nietgenouchy riep onfèfmit
Ghy moe H hier fitten fvvart in njvit,
Hy toont een fihrift met ruoor-beraet
G e fielt by fiker advocaet y
Flux fet u naem hier onder aen^
Of neen, het folder qudicl^ gaen .
De <~vrijer fieni het moefle fijn
Schrijft fijnen naem, doch int Latijn 3
En njoughter noch twee a/voorden toe
Die luyden, icken mveet niet hoey
£My dunckt het vi coaclus njvasy
De fmit alshy dit brief jen las,
Vracght Wat dit vreede woort bedtyt^
Het ts mijn Van die felfaem luyt
Studenten ( fiyt die loofin haen)
Die nemen ^vreemde namen aen .
De man,gepaeyt met dit njerfet^
Gaet inder haeBen <~uan het bedt>
En feyt, gelief jens flaept gerufi.
En pleeght njoortaen u joete lufi3
\€n falu nu geen hinder doen3
zAlduerde fff el tot aende noen.
De fmit en ü naeu mvech-gegaen^
De njrijer praet man op te fiaen 3
Hy denc^tfijn harhg braeter nietx.
Na hy het daer gebakent fiet$
Hy feyt, ickjooude njoor gewis
Dat u het ruft, n noodich is;
Of anders benick^gans beducht ,
Het mocht u letten aende njrucht.
HH Daê
^8 VRYS
Daer mede ging de lincker been,
Niet fonder angH, gelijckjoet fiheen.
Het lijdt een dach uvd [es of icbt
Dat onfe jmit fijn fpvager <-vvachty
^Maer die beeft njm dat njreemt gebaer
Jn fijngernoet jbogrooten njaer,
Dat by niet eens meer om en fiet,
Het fihijnt > by meynt de njrijHer niet .
Noch is de man al <-vvelgemoet,
Hy denckt mijn Jaeckjs immer goet^
Ickjoeb een fchrift ^van fijner bant,
€n daer is recht bier in het lanty
Ten lesten pleeght hy n/veder raet,
En Jpreeckt fijn eerfienadvocaet,
Die, met dat by het fchrift bekeeck^
Riep firax, Siet daer een flimme ftreeckj
Dat ^vreemde njvoort hier ingedraeyt,
Dat maeckt het gantfche fiuckbek^eyt .
ü^een,fprackde jmit, ten lijdt geen laB,
ïckhebbet alnjvel onder taB^
Dit felfaem <~vt>oort is maer een Van-,
Dat is de ^vvaerheyt,firackde man,
De Van geBelt in dit befihtyt
Die heeft u ruan bet fine kgeleyt:
€n fiet l daer ging hy leggen uyt
VVat vi coa&us h'terbeduyt^
Te n/veten, dat met ene kei kracht
De quant tot fihrijVen is gebracht ^
Daer fiont de Jmit doen flecbt en Jach,
En maeckte njaft een groot beQagb,
TER.
Sijn ^vrouwe fihijnt te fijn wefPVoet^
€n fchelt hem <voor een recbtenhloet,
Om dat by fich betalen liet
zAlleenlickmet een gladde niet.
De jonge dochter boven al
beweent haer drouvigh ongeval,
Sy fihijnt njan finnegans berooft,
Sy mekt de ^vlechten <van haer hooft,
Sy <-vvringt haer om, gelijckjen ael,
Sy nat haer ^Wangen hondert mael,
Sy leeft geduerigh in njerdriet,
éMaer altemaelen baetet niet$
Want offi fitcht of dapper krijt,
Sy is haer beBegoetje quijts
Sy moet et dragen in bet graf,
De neep die haer de n/veelde gaf \
Siet rvryBers; » eens aserloren eer
» En ^ïntmen noyt fijn leven meer.
zAcb l njvaer de <~uryBer henen gaet
Daer njintfe niet als ene kei finaet$
Sy is ten hoochfien fierbefihroomt,
Soo haefi fy maer op firate kgomt $
Wantyeder beeft het oogh op baer,
En al de kinders roepen daer,
Hier is de meyt, die foete moer,
*Aen uvie de ^vrijer trouwe fvvoer,
Siet hier een deun, een njreemt geVal^
6en bruyt die nimmer trotfPVënfiL
Enkoomtfidanuytdit gedruys
Ommfitefiuckgninhethuys,
Dtet
VRYS
Daer ruintje noch dat harder drijft y
De wader wloucltt, de moeder h^ft^
Ve wrienden altemaelgejloorty
En fyreken niet eengunftkh wVoort^
Sy woelt de fijne Vande dracht >
Sy Jchroomt de fijne dvfe wvacht^
Ve fijne wan een drouvigh t^nt^
Daer Jy geen wader toe en wint:
3Uerdat haer fijnight aldermeeft}
Dat is de beulin haren geeft y
Dat is haer eygen fwaergemoet ^
Dat als een wvorrem Icyt en wVroety
Dat Iqueght haer Jiele nacht en dacb>
$00 datje nimmer ruften mach$
Siet wryfters^ wvat een drouve Jlant
fiaer in de drouve wryfier want.
» De teere maeghdom, Joo het blijckt>
> Die heeft yet dat den molgelijcfy,
h Soo lang de mol of aerden leeft 3
* Het Jchijnt dat hygeen oogen heeft >
> éMaer Jijngejkhte wvort ontbloot
> Wanneer hy wvorftclt mette doot>
> Het Jchijnt daer wijc^t dan eenich ding
Dat hem woor de Je leden hing $
» Geen maeght en Jiet haer eygen quaet,
» Geen maeght en kent haer eyge Jlaet>
Sy weet met wat een Jchoon juweel^
i Sy wveet niet wvat een noodich deel,
> Sy wveet niet wat een weerden Jchat
\ Sy in haer teerfïe leden hadt$
yy
TER.
De maeghdom Jchijnt als Jïeke-blint
Soo lang men die in wvejen w'mty
éMaer als dat bloemt jen is gegaen>
Dan koomter eer ft woor oogen Jlaen
yy Hoe leelkkjat het isgemaecfe,
yy Hoe bitter dat de Jonde Jmaeck£3
yy En wvat een fant dat Jy njerloos
yy Die woor de deught de wreughde %oos;
yy Een Vreught^een moeder vanden druck^
yy €n wan geduerigb ongeluc^
yy €eh wreughtj eylaes, die licht ontglijt
yy En fiaegh int herte leyt en bijt,
yy Een vreugbt>eylaesy ee drouve vreugbts
yy Een kliffe woor de reynejeught.
U^a Lnggefruyl, en groot bejlagh^
Soo koomt de faecke tot werdragh^
£M en gaf een fenning aende bruyt y
En fiet J daer is het fj?eeltjen uyt.
Hier blijckt dan grondigh; lieve fyntj
Wat rancken dat de wveerelt wint
Om ons met lift te nemen af
Dat onjejeught haer luy ster gaf
yy Ach \ Jchoon datyemant wVonder feyt
yy Wanneer hy inde flemen leyt,
yy Defluymen Jvvieren metten wvint^
yy €n wvatter inde fluymen wint$
yy DuSy wryfersy wviljegeen werdrietj
yy ënwrijt doch yinde fluymmrkt.
BH ij
Ro-
6o V R Y S
Rofette.
Muer deje fmt> onnofel k&echt,
VVas {mijns bedunckens) al te Jlecbt,
Dat hy een fehriftging nemen aen
Tty hem gieten noch merftaen$
Voor my 3 ken "Ware niet fogec^
Dat ickjaor foo een hooffchen treek
Gebracht Jou mvordeninden druckj
Sibille.
fa ghy Jout letten op het fluck.>
Ey mvie doch iji die niet en malt
V Vanneer hy inde liefde malt?
lek. Jeg u ditjgelooftet mry>
Vat meerder man, als ick^ of ghy,
Hier in niet felden heeft gemijt.
En mvas gevangen eer hyt mvifi.
» VVaeryemant Jvvelt man fitte Waen
» Die mifi ter font de rechte baen,
» Want die op eijgen mvijfheyt fiaet,
» £n pleegbt gemecnlick, geenen raet
» oAls met fijn eijgen ijdel breyn,
» €n dat ü dickmaelalte klcyn
3> Om recht te mVeten mvatter fhuylt,
» "Des mvort hy licht gebotte -muylt .
Rofette.
En Jftreeckt doch niet moor de fin bloet,
Hy mvifi met hoe hij pleyten moet$
Gewü had my de bmyt befiacn^
Die vi coaótus moefter aen,
TER.
Hy Jou, almvaer hy -noch Jó mals ,
éMy Joo niet fchudden manden hals$
Ickhebbe mrimden in het Hof.
Sibille.
^Beminde maeghty met u merlof, .
Schoon ghy aldoor een kjouck^ mont
Het ftuck^ alfoo bdeyden kont
Dat ghy bequaemt u mollen mvenfch,
Soo mvaerje doch een arrem menfeh .
Rofette.
V Vel hoe? ick greep hem bij de mouw,
En dwong hem tot een mafle trouw y
Niet metgewelt, maer door het recht .
Sibille.
Dat heeftet mede mVat te Jlecht,
» cAlmvaer men met denpleyt-Jackyrij
» Daer troutmen met als ene kei Jj?ijt:
» €n daermen trom uyt ene kei dvvang%
Ü Daer pleytmen al fijn leven lang.
Dan of miff :hien u domme jeught
Noch hopen dorlï gevvenfie mreught,
Om datje door een Joet gedult
Hem, foo je meynt, mvel Uyden fult >
Soo iffet noch een meerder carnet
Dat u moor al te duchten fiaeth
De nekt mry dat God dat muylbejach
Jn geenen deele lijden mach,
Hy Jïraft man outs met Jvvaerder hant
*Almvat onteert den echten bant$
1 Du
I
V R Y
f \j)us dis g!y moeit in ugemoet
De bobbels man ugrilligh bloet ,
Soo denckt dat God, die reijne geeft,
Voor die faecken dient gevreeffj
Hy isïdie eer si het echte bedt
Tot onfen troofi heeft ingefit,
Hy is de mader mande trou ,
Hy isl die eerfi de jonge mrou,
Vim mveerden fihat, dat edelpant,
Gaf ienden man met eyger hant ,
Gelijckjckmveet in mijngemcet
Dat hy noch even heden doet.
lAlmVte in luften is merhit,
En fieltfe moor fijn eenigh mvit, -
pi geeft hem daerom tot de mrou,
€n njefler onfijn echte trou,
Geitje kjoet menichmaelgefihiet,
Wat kan hem naecken als merdriet?
Wat figen mvacht hy man den Heer
Die niet en trout tot fijnder eeri
» Wat dvvafi liefde mought by een,
n Dat fcheyt de klippel hit gemeen.
Dies flelkkmoor den befien mont,
En even <~voor een maften grcnt,
Datyeder ?ieme fijn begin ,
Niet uyt de tochten mande mm,
\ V^tet om hetgoet, of ijdel eer,
•Maer inden figen manden Heer-,
Diesyals een teere maeght gevoelt,
Dat haer ontrent de leden mvoelt
STER. 61
Een rooc^ een moncl^, eengrillich mier,
Soo raed' iconen het jonge dier,
Dat haergeVVoonlic\mrough-gebedt
Hier naer een mveynigh fy gefit $
En datfe met het daechfche broot
OockJ?idde moor den maeghde-noot,
Oockbidde moor eengunfiigh man
Die hare jeught geneer en kany
Op dat alfoo de reijne lufi
"'Door rechte njvegen fy geblufi.
Oockmini ie kj^tter- maten goet
Dat hier eens moeders rijpgemoet
Haer dochter leyde metter hant
Tot midden inden echten bant,
Haer dochter mvijfi nu en dan
Het mvefin man een echte man$
Sn mvat al goets een fiete mont
Kan brengen tct het echte bont$
En hoe een kint dient opgevoet,
En hoe de keucken fihafien moet,
En hoe een knecht, of fiegemeyt,
SMet reden dient te fipgeleyt$
fint k^rte, mvat een handigh mvijf
Moet brengen tottet huys-bedrijfi
Rofette,
Ghy hebt meel noten op u fang,
En maecktet ons al mvat te lang $
jfckjneyne dat een teere maeght
Niet op een nieu en dient geplaeght,
HH tij Met
6t
vryster;
Met d/u, en foo, met dit, engtni
Gelijckjen onbedreven kint>
Sy isuyt fcbole fhuysgekeert^
€n daergenougb in alsgekert >
nAl uvat haer noch te njveten flaet.
Dat kgnfi keren nytte daet.
Sibille.
ü^een^ » die haer faecken <wel bevroet
» Die leert te njooren eerjedoet .
» En ftboon al ijferytmant grijs ^
» tAl iff iryemant dapper n/vi]s ^
» ü^och heeft hy efter leerens noot,
n ën leert aockmidden inde doot. ^
» Het trouyven is een <-uaHe koop ,
» Het trouwen is een njaÜe k?Mop9
» Het trouwen en het huys-gefin
Die hebben rued bedenckens in.
Rofette.
Ghy n/picfyhet trouwen bijjier Jvvaer>
Het fchifntals oft een ambacht njx>aer>
la datmen regels leeren moet;
Gelijckjnen inde kttnften doet 3
?en kleuter efter niettemin
Dejongsle <~uan het huys-gefin >
Die eerfi maer inde a/ver elt kijc^
En Jchier als na de lueren rïjckt*
Die meynt ^uveldatf haer plichten k*n0
ên njvatmen houft ontrent een man>
ïn daerop trommen alle daegb,
V Vat ^vonder iH foo kkfbet arpaegh?
Sibille,
'/{En n/vd metjeggen njvatmen doet^
zMaer uvatmen na de reden moct^
Ickn/veet; daer fijnder algenough
Die trouwen uytter-maten <-vrough*
rSMaer hoe het mette lieden fiaety
En ntsvatter dictynael omnw-gaet^
Ddthoortmen Jïaegh met groot ^verdriet
Rofette.
6ens anders doen en roert my niet •
IcJ^ftgge dat een jonge maeght
Die Jlechs haer moeder asvelbehaeght.
En foo de fleur njvat houden kan,
Jsi dienfich ruoor een eer lierman.
Sibille.
Of fchoon een moeder in het rou
Sich met haer dochter lijden n/vou y
Dat is alleen foo lange goet
Tot datje buyten nj'voonen moet3
Want k^omtet op een trouwen aen^
Soo moet de faecke njorder gaen.
Het koren^ dat een lantfman eetj
Hy njeeltijts Jlechs dae/ henen meet,
En, fchoon daer loopt ruvat onkruytsin.
Tü goet genough njoort huys-gefin $
éfrlaer als hy na den Joldergaet
Enhaelt njan daer het njruchtbaer Jaet^
De hope njm het nieuwe jzer>
Dat fift, dat Jèelt hy allcgaer9
Hy
VRY
Ay fcheyt het onkruyt <vm hetgraen
In heter met een njuyljen oen.
Een moeder die een dochter heeft
Yie haer nu tot een man begeeft,
In nu haefi vruchten dragen fal
"en dienfie njan hetaerdfche dal,
)if moet dan <-ury n/pat a/order gaen
Als jy te njoren heeft gedaen$
Vantfchoon jy uan een teere maeght
il dit of dat in huys uerdraeght,
Ut raeckt haer man, en haer alleen
n niet de uverelt int gemeen $
Iet ismaer eygen bups-verdriet,
'en roert de ^vreemde lieden niet^
iaer foo een maeght nuolquade Jkht
i kwaff m buyten alle tucht,
Uer met den man in echte paert
n faders haers gelijc ie baert,
>atgaet deganfche nsverelt aen,
He hier in uVort te kortgedxen^
)at raeckt rvoor al het uxderlant,
Mer in het quaet n/Vort Voort-geplant;
)ves ijfet dat icknoodich acht
, )at by een moeder jy betracht,
?r oyt een dochter <vvort bef eet,
kt jy haer njolle plichten n/veet.
Rofette.
■hy jpreecfy hier uytter-maten n/vel,
n fielt een noodtgh buys-bevel,
STER. 6l
» De moeder is de naeSle ntrient,
» Haer kjnt te leeren hoe het dient»
Maerna dat ichjoet fluc^bemercl^,
Soo njint hier oockjle njader n/perc^,
Het ampt dat hem is opgeley t ,
Dient hier almede rvvatgefeyt;
My dunc^t dat hy moet omme- (ten,
En dencken n/vatter ^angefihien,
Hy dient te letten alle doch,
Wat aen fijn dochter fchorten macb$
Sn hoe haer nJVefin is ge fielt,
ën <-vvat haer inde finnen quelt$
Want aljmen hier de fieckte kent,
Dan is het quaet haefi afgewent.
Ey neemt op alle dingen achty
De rijpe tijt heeft <%>Vonder kracht,
Wie fiet het niet? een rijpe peer
Die rvalt oock^fonder fihudden neery
Die njalt oock^vanden minfien floot %
Die walt oocl{dicfynael inde floot,
fa midden inden modder ~ kjffl ,
Qn maeclg haer aerdigh blos jen rvuyl *
Welhoort dan /vader goede grient,
Dat hier njoor al gemeten dient,
Hebt ghy meloenen inden hof
Deylturienden mede, jcheyt er of,
Gn hebje fhuys een rijpe maeght,
Siet datf haer niet te lang en rvvaegbtj
Soo ras u a/rucht, of dochter rijpt,
Soo grijpt y egoede njader, grijpt ^
HH iiij Eu
64
VRYSTER.
En brengt fe ajeerdich aenden man3
Die haer ten nutte brengen k$n:
VVant^fioje ri/vat te lange touft3
Ghy fiaet om haeft te fijn bedrouftj
V njmht om ras te fijn <~uerroty
Zf dochter om te fijn bedot .
€n alj, mits ghy te lange jpaert
Twee njruchten njan te ^vvackeruaert.
Wat dunckt u doch njan dit befiuyt ?
Sibille.
Jck.fie> gtyprijft een jonge bruyt.
Dan, koomtet op eenpraetjen aeny
Soo hebje njry met algedaen$
Ick^vVeet hierop al mede <-vVaty %
Hier dienfiigh om te fijn gevat.
Het ooft dat njrougb is njanden tac^
jfs axy niet fonder ongemack^
VVaer dattet eens njvort omgehmfiy
Daeriffetcrver algeblutfi^
Hetismanflondenaengeraecfys
€n fchijnt als opten koop gemaeckty
Maer fietj hettijdigh rvvmter-freuyt
Al krijgbt dat njry een harden fteuyt.
Of dattet fiijfnjvort aengetaB>
Noch blijft et echter -Wonder ruafï
6n is geduerigh niet te miny
Gans dienfiigh hjooy het huys-gefin*
Rofecte.
*kSn J^reeckjiiet van hetfnuyt alleen %
tZMijn leer is overal gemeen.
y
x-.
Heeft yemdnt duifoen op het k$t5
Of jpreuvven ineen njogel-pot,
Hy dient gewis met alle nulijt
Te paffen op den ^vluggen tijts
VVant^foo hyt uvat te lange maecfa
Tot eens de rappe jeught genaec kt >
Hy jalnjoorfeker op het le ft
Niet uwden als een legen nefi^
En fiet> dan iH te laetgefitcht y ►
De njogels fvvkren inde lucht.
Sibille.
En denckt niet dat myfiojf ontlreeckt,
Oock^ fchoonje nu njm ^vogels fpreeckf*
Men feyt ens dat het jong patrijs
Loopt al te rveerdich in het rijsy
Loopt al te ras in bojch en bey-
Want fiet l het kleef t noch aen het ey$
En daerom <uvaer hetpooght tegaen*
Daer fleept den dop hem achter oen.
Rofette.
Vyiendinne <~uVaerom dit gefyt ?
Het dient atvat naerder uyt-geleyt .
Sibille.
€en die met trou-fucht is gequelt3
En metter haeft ten manne jnelt^
Die draeght tot in het echte bedt
Niet fildea kjntfche grillen mct$
Ue pmyltjens met de poppe-*vaen
"Die (Iepen die krnael achter aen..
' ' Ro
VRY
Rofette.
JHaer beyt een njader njyat te laet>
\Soo toornt er noch een meerder quaet.
Siet als degerH, of ander graen,
V^iet njanden acker <~uVortg?daen ^
tiiet a/vort gefiheyden nuandengront
Te goeder uyr, te rechter fiont,
Strax njdt het rijpe koren uyt,
Vermits het ayr niet meer en fiuyt-y
Daer leght het dan> en ^vport aldus
Tot Jpijjè <-uan een grage mus.
Sibille.
éMaer die het koren al te groen
Heeft inde fihuere laten doen,
Die rvïnt oock^vry fijn hertcn-leet$
De fihooven ^Worden dickmael heet,
*Dtes moetet rvVeder uyt den tas
oAl^vVat te <x>rough gefiapelt nj'vas.
Ben njrijÜer <uan tc groenen aert
Die bleve beter ongepaert,
Tot dat haer nsvefin rijper <~uvaer,
En nutter tot een n/veder-paer-,
VVmt die int echte bedde treet,
Eer Jy de rechte gronden njveet,
Die fielt <~wel licht den echten bant
Jn rooc^ in r~uier, in enckelbrant,
Om datfi by een eerïickjnan
Jn fiilte nietgedueren kan:
Sy <vx>il,fyfal,fy moeter uyt,
Hoe <va£t dat oockjle deure Jluyt,
S T E R. 6$
Sy is het echte leven moe,
Dies njvilfi naer haer moeder toe$
En fiet dan halter meerbejlagh
Om haer te brengen tot nuerdragh,
oAls of men man en echte njrou
Van nieus te famen paren Jou .
Sen dochter <uan een rijper Jucht
Die fchickt haer beter na de tucht,
Die njveet haergrilligh onver fiant
Te toornen met een eygen bant*,
Sy k<tn neermanen als het dient,
Sy kan njertroofim haren ^urient ,
Sn kpomter fiuer of koomter Joet,
Sy njveet hoe Jy haer quijten moet $
Maer duyven uan haer eerfie njlucht,
Die rwillen niet als open lucht.
Rofette.
Veelrovijfi fihrijvers niettemin
Die fijn met ons <van eenen fin,
ën drijven dat een jonge maeght
Haer in het trouwen beter draepht ,
Vyt reden datfi buygen kan.
En fihickf haer foeter na den man.
ën fiet, dat dunckt my njvelgefeyt,
Hoe breet datghy hier tegen uveyt;
lekjhouvvet met hetjeugkdich kruyt,
Ickjoowwet met een jonge bruyt,
lekhoorde lesl eengeefiïch mm,
Die fyrack^ hier njy onder grondich -vans
Jl Hy
66 VRYS
Hy fiyde^ dat hy niet en uyou \
Ver piefen tot een echte nurou
Gen rijpe maeght > die al te lang
Geweefi had in haers moeders dwang >
Vyt ureefi dat haer teergemoety
Geweken njan het eer (le foei.
Wel licht miffchien eenfiegen bocht
Ontrent haer moeder krijgen mocht.
Wie Ockgr-not en groen confijty
Die let ten naufien op den tijts
Hy kiefl njoor al geen harde Jchel,
éMaer prouftfi met een dunne fi>el>
Engaetjedoor het jetsghdicb lijf
Dan is de fchorjfe niet te fiijf^
Maer>foo de punt niet deur en k$ny
Hy Let de njrucht en fcheydter <*van :
Want dit den njollen tijt njerbeyt
Wcrt noyt in Juyckerarvegh-geleyt.
» W'deenigh man ee buychfiem wijf,
» Die tak naer eenjeughdich lijf
>y Die fyefe tot fijn nuVeerde bruyt
» Een jonge maeght > een teere ff>rtyty
» *Aen uviegeen eelt, of harde quafi
» Ontrent den Jachten boe firn njvafl$
» En die <~uoor al geen ftegen neck
» En fyeegb door ander luygebreck.
Dit heeft de njrient my dmgefeyt^
Ja noch al breeder uyt-geleyt$
€n> na dat ickfoet fiuckbegrijpy
Ceen maeght en d'wntei al te rijp3
TER.
En dep mis-fiach arvort gefchout
W anneer een <~uryfier ^veerdigb trout.
Sibille,
Tü fikgr datmen fthrijvers <-vmt
Die meer totjoncfyeyt fijngefint;
Dochyeder figge njvat hy njyilt.
De reden leert bet wvattet fihilt,
Een maeght te nemen b yder bxnty
Gevvajjen boVen onVerfiants
Of njveldat kieckcn-murruvv ndeysj
Dat niet en broet als malgepeys.
Eet <-urough-gevvas, en prijfiet otfj
Ten dient mter njoor de fhouperyy
» De Meyfihe kerfin int gemeen
» En fijn maer welen ene kei been ,
» Het freuyt geplucktin grooten jftoet
» En dede noyt fijn mee fier gcet^
Het dknt [gelijcker isgefiyt)
Jn fuycfyr nrvech te fijngeleyt,
Of anders heeftetgeen ^uermaec^
Maer flechs alleen een <-uvrange finaec
Dies prijf' icknoch de rijpe njrucht
T)aer onder dat de moeder jucht.
Rofette.
ü^a dat ickuyt u reden mercky
Soo maeckjefiaegh uganfche nfverek*
Om onfe jeught en nsveeligh groen
Een open oorlogh aen te doen$
éMaer tisgenough njoor defe reys>
Koomt nu en opent ugepeys^
V R Y
En aswjft ons oen den rechten <-uoet
Watyeder hier gevoelen moet .
Sibille.
Nadien ghy dan, beleefde maeght >
&Ay na de rechte gronden <traeght,
Soo hoort uvat tc^3 na mijn njerftant>
Hierdoor de beBepeylen njant$
Niet dat ic( fteïï een <~uaBe ^uvety
Maer Let eenyeder onverlet
Te mogen doen in dit geval
Na dat hyt dienftich achten fel.
» Indien ghy feuckt een aerdigh paery
> Soo geeft de maeght drie feven jaer>
\ > De jongman feven hoven dien 3
> Sn groetje dan uoor echte lieny
) €en nuveynich meer of ^weynigh mm
j Dat maeckt een eerlickhuys-gepn.
Rofette.
V Vel dat en is feo felfeem niet>
Na ghy u eer fi ge fir eng geliet 5
Moer hoort doch ooc^een kleyn gedicht >
ïn fielt et hy de uryflers-ylicht >
VVant die tny eerlï het rijmt jen las
Die feyde dattet geeftigh an?as.
Een jonge maeght ?van fevejaer
Heeft dan hoer tanden allegaers
iAls fy noch feven jaerbeftuyt
Dan fchiet dejeught haer botten uyt .
STER. 67
Soot noch eens feven jaren lijt
Het roos jen nuvort dan pittekens tijt.
Doet hier noch feve jaren toe
Het ft eelt jen is fijn bloemt jen moe.
Noch eens dan feven jaer uerboogbt
Haeft^ndersjjaefty het groentje drooght*
Ontrent het feBe feven -jaer
Wat dan> als njoor een njVeVVenaefl
En koomt het dan oockyiiet te pas
Soo laetfe blijven diefe hjvos.
Maer pet l ons praet die heeft gedaeny
Want ginder koomt u mangegaen 5
fck danckj4 njoor ugoet bericht ^
Tü tijt dat ick mijn anckgr licht .
» De doffe mane die verdwijnt
» Wanneer degulde fenne fchifit.
Sibille.
fckhadoockeven uyt~gefeyt
AluVat my inden boefem leyt;
eAl fcheen icl^femtijts nsvat te ftraf
En neemtet my niet qualic/taf
Ickjjad een gunïtigh oogh-gemerek^:
» Ooc k ftrenge tucht is <z/ricnde-Werc%.
Hoe commune malum , femel
infanivimus omnes.
HOVWELYCK.
Z> E%T> E H E E L
BRVYT-
VV E S E N D E EE%STE DEEL
tSMet Trivilegie voor*f .farm.
TroVerb. s. werfi^. 20.
VWe fonteyne fy ghefègent, ende verheught u der
vrouwen uwer jeught . Sy is lieflij ck als een hinde,
ende gunft-rijck als een rhee. Laet u hare liefde alle
tijt verfadigen, ende verquickt u daerin aller wegen.
Quod Toèta fic exprimiï:
UaCy tUd primevo qu<e delibavit amore
*I>eiïtora > maturos fatiet dileSïior annos
blanda, uxor s ceu cara manu qm fü'évit heritj
Qrva, caput placidumque effen . qualifve tenetto
^Blanditu curam agnofeït , dormnoque rependit
Qtpreolus . Sic Vna omnes effngat amores,
Zïna omnes Charites ffiret fuaviffima coniux.
Turgentifque micat ffecies qu& rara papiüa
Luminaque g/ fènjus pradulcü iwbriet3 atque
Te tibi furripiens facties fic condiat annos.
Auguftinus.
\fk benediSiio nupüarum 5 ut conjugaticrefcerent, té multiplicaren-
tur > {&/ implerent terram 5 quarrtvü in deünqmnübm manftrity
Urnen antequam delinquerent data eB$ ut cognofceretur procreatio*
mm filionm adgloriam connubij, non ad pcenampertinerepeccatj.
Hieronymus in lib. 1 .Tim.4.
C\mnis qm nuptias damnat, nonamator, fed inimicm eB cafti^
tatü : dum ft/ continentibm laudem toïïit s & incontinentie
hus > fublato nuptiarum remedio > fornicationü facit inire difcrimen,
Am-
Ambrof. lib. de Virginit.
Z^1 urn muiier ^viro conjungitur^ conjugtumeH ; noncumpuellanjU
^~*ri commixtione cognofittur . nam defioraüo rvirgirittatü non facit
mttrimoniumjfcd portie* conjugalü.
Erafmus.
^Ton tantum ut natura exfohant debitum \ungiturnj\rt£ uxor*
fèd ad aliud quiddam feblimius. nam e>* bruto, animalia congre~
gantur ad invicem^gignmt, amant & educant fottm: *Ad hoe jun~
gitur Qoriftiams Chrifiiano, ut tutior fit pudicitia, ut ex focietate ma*
jor fitprofefóusrv\rtutum> ut liberos educentnontamnatum quam
'Deo; ut unam domumChrifio lucrifkciant.
Idem De conferib. epifi
uod fi ad cceleftem illam njttam rejpicias^ mors hoec hominum nm
ta efi^baud njita dicenda • fin intra humanam conditionem anu
mtmeontineas y Nihil e/l conjugali ryitdneque tutius, nequetran*
quillit4s> neque jucundius, neque amabil'ms^ neque ficlicius.
Hierocl. apud Stobxum. Serm.6^.
^^Tniverfim genus nofirum ad Jocietatem natum efi . prima autem
- y pracipua Jocietas eB qua per nupttas initur 5 nam civitates Ju
nefkmtys eJSe non po ff m3 & fkmilia irmupti manca efl> wteoraau-*
tem O4 perfeffa illius qui uxorem duxit.
Q
MIDDELBVRGVM .W AL ACHROR VM
VOO XyX^E T> E c5y\
Ts ( mijns oordcelsj) niet
min wijfeljick, als warachtelijck ghe-
fèyt , dat de ftaet des huwelicx is een
Imifle vanmenfchen, een gront-fteen
van fteden , ende een queeckerye van
hooge regieringhe ; dien volghende
dat aen het goet ofte quaet beleydt
/anden felven hangt nietalleenlijck de rufte endeonrufte
/an yeder huys-ghelin int byfonder, maer felfs de wel en
jualick ftant foo van G odes kercke, als vande faecken des
ants int ghemeen ; (a) gelijck met veelderhande ghetuyge-
ïiflen niet fwaer en foude wefen te bewijfen. Twelck al-
b fijnde, foo iifet dan wiflelick de pijne weert met alle mo-
jelicke vlijt ende aendacht te letten , eerftelijck hoe een hu-
,velickwelennabehooren mach worden aenghevangen ;
;nde ten anderen , hoehetfelve lofFelick kan worden uyt-
?he voert-, want die faecken beyde na den eyfch ernftelick
Detracht wefende, foo fal ontwijfFelick daer uyt komen
a Conjupum efi éU
vitatis initium,
hominttm cfficina,
fem'mttrium Reipu*
blkjt, Ptato lib. 4.
de legib. Tbohf. lib,
ip. de Repub. Bo-
dm, lib. /. de Re*
pub. cap.f. Qutn~
etiam rcipublicA fa-
UcitiU, non minui
quam viu private
exconnubto potijfi-
mumdependtt. Ar-
tiif. de lur. connub,
cup.i.fcft./.
t ont-
VOO R-R E D É N .
t'ontflacn een wel gheftelde huys-houdinghe, die te rechi
gefeyt wort te fijn het befte ftuck huys-raets vande ghehee
AlinVapïusbe^ 4 D°^y geli)ck Weer^
u pepen noftre ge dingen ghemeenlick haer moeyten ende ommefiach fij
fa^nnWT&bicn hebbende al eermen tot genot der fel ver weet te geraecker
^ei^Cltovuan ^0O en *s ooc^ ^et beléyt defer faecken foo licht ende gerin
geniep gheiijck wy bemercken dat vele onder onsiichk
ten voorftaen $ maer in tegendeel van dien, ghevoelen w
in defen met de gene die het daer voor houden dat eenen gc
heelen Staet en een byfonder huyigefin wel te beftieren 11^
de gronden der faecken niet geheel veel vanden anderen e|
b cor. Tadt. in verfchillen, (b) dewijle men uy tter daet felfs kan af nemeij
dat het beleyt van een wel geregelde huys-houdinghe by
naeft niet anders en is als een ey gen ghedaente enlevendictl
af-beelt van het beftier beyde der kerckelijcke en borgerlijcjij
$La familie bicn ke faecken. c
^S}S!tf£ °m welcke redenen wille de Apoftel Paulus oock ghe
modèiiede^a^e- oordeelt heeft geen BifTchop bequaem te we(en ten beleyd
puiflance'dome- vande dingen der kercken, als die getuygenifle heeft fijn ey
ia pul^^riu- gcn huy s-gefin wel tc hebben konnen voorftaen: (d) ghe
dc'kre'uW hb?' mede ten aenfiene van het beftier der burgerlicke faec
cap.z. 1 ' ken groote ftaets-lieden felfs rondelijck verklaren dat eei|,
d LTunoth.3.4. ^eftich hUys-vader met fijn ampt wel te doen; geen minde
eere kan inlegghen, als een man van Staete door het beleyj
e m. catomn m\- den vande gewichtige faken vanden Lande, e Sijnde dar
non lande dignum 1 1 • 1 •• r 11 i f 1 1 1
wm cenfibat qui de plichten van man en wijr ende net vorder beleydt dei
tTZfti^ huys-houdinge van foodanigen ghewichte, ende middeler-
^If^JT^^^ ^ ve^c ^^ebbers beyde van G odes Kercke ende des
fin. de Nupt. lib. 7. Vaderlants gelet wefende op verfcheyde gebreckelickheder
in defen deele onder ons in fwange gaende , Soo heeft om
gedacht
V O O T^T^E DEN.
belacht datter wel yet, ten goede van onfe lantflieden fou-
e konnen werden by gebracht, waer door man en wijf vry
vatgevouchelijcker byden anderen fouden konnen woo-
en, ende by gevolghe de geheele huys-houdinghe in beter
vefen foude konnen worden ghebracht . Gelijck dan ee~
Lighe fïeckten , den eenen tijt meer als den anderen opko-
mende, de Medecijnen oorfake geven om in meerder ernft
Ie behulp-middelen daer toe dienende na te fporen, Soo ift
lat wy verfcheyden huyfelicke ongemacken in onfe eeuwe
iier en daer gewaer geworden fijnde, hebben het ooghe la-
«n gaen niet alleenlick over het gene de oude eeuwen, ende
erre gelege landen, mitfgaders de jegenwoordige tijt ende
labuerighe rijeken hier over voor defen tot behulp hadden
engemerekr, en by gefchnfte ons mede gedeek ; maer heb-
>en daerenboven fonderlinghe acht ghenomen op het gene
!at verfcheyde befette huys-houdende lieden midden onder
:>ns woonende hierop hadden gemerekt : Mitfgaders noch
:laer by ghevoucht fulcx als wy nvt eygen ervarentheytby
'elegentheyt van verfcheyde onfe bedieninghen derhalven
ïadden waer genomen ,en uyt al het felve te famen gebracht
ilitjeghenwoordich werek • het welck wy den naem heb-
ben gheseven van Chrifiehck Huys-vviïfs als fp rekende over _
tl eerlt ende inlonderheyt tot de vrouwen, Volgende aaer^ mumnhmr*
n het exempel van de Apoftekn Petrus en Paulus, (a) die ^/>^4tr
Deydegcliicke ordre indufdanigegelegentheyt hebben ge- ™™wfy &c>
J b > ö O & / & En volcht verl.7.
ïouden , als over al eerlt ende inlonderheyt haer aenlpraec- Defeiijcxghyman-
J nen, woont by haer
met wijflsyt ére.
jiphef.5.22. Ghy vrouwen,fjt uwe mannen onderdanich als den Heere,want &c en volcht verf.25 . Ghy mmntn
ubt uwe vrouwen lief &C- ende wedefom Color.3.18. Ghy vrouwen, Jijt uwe mannen onderdanich, ghelijtk het
Kt aemt inden Heere, ende volcht verf. 18. Ghy mannen, hebt uwe vrouwen lief, endeen fijt niet bitter tegbent
•laer &e.
* ij ke
VOO K-%E T> E N.
a MMrimmtum *- ke ftreckcnde tot de gene die oock van andere volcken (a) c
*u*R9m?™*T'tCK hebben ontfangen, dat het huwelick gheheelick va
haren naem, ende niet vande namen der mannen is ghetu
men geweeft \ waer van wy de redenen aenden gunftige
Lefer intvervolch deswercx (met Godes hulpe) naerd<
lullen doen verftaen. En Tonder dat, wat kander doch nui
ter wefen voor het ghemeene befte, als tot ghevouchfaen
hey t ende andere goede deuchden aen te leyden de gene, di
in aller manieren fijn als onverfcheyde met-ghefellen onft
Qjiidemmperm- geheelen levens? ib) het welcke na te laten niet anders en
^feiZfmZZ gedaen, als ganfche fteden en landen van haren welftant t
mosfingi advirttt- berooven. c Ten wekken aenfien wy oock het gheheei!
IrnrTvhTratione werck voor het meerendeel hebben ghefchickt ende aeng<
JrllUTvlv{T' naer gelegenthey t ende de fmaecke der vrouwen: war
zArmnUseMci- eerft; hebben wy het felve onfe Nederlantfche tale doe
fpreecken, als fchrijvende infonderheyt tendienfte onf<
Sr^ï? 1**^™ , gelijck wy bemercken dat by vele van onfe n|
fïk**.* parie "** ^ueren mec^e hedenfdaechs niet buyté rede wert gepleecht
op dat wy niet en werden befchuldicht, terwijlé wy alle d
dUyiè&k The- werelt foucken wel te doen, ondanckbaer te fijn tegens ok
Pole (difent Tes eygen Vaderlant ; ten tweeden hebben wy goet gevonde
f^Si^P^ door rijm, toon, en mate defe onfe invallen op het papic
fophie c'eft i'ori- te brenghen , verhopende dat oock lulex wat aenghenaeir.
I)^ux;^ttheide heyts byde voorfchreve Lefers foude moghen verwecken
Erfalf can enc^e naer ^ec exemPel van ve^e wijle , niet alleenlickei
dda vamié, afaonderdenGriecken en andere vreemde volcken, (d) mae
c Ma hierop i.rc- felfs onder die gene die met de kennilTe vanden waren Go*
T^dzer fijn de fyn verHcht geweeft ; (e) gelijck wy weten dat veel bouc
H^F'Ï fl hm\k ^en m<^c ^eylige Schrifcuere by ghedichte fijn geftelt,na dei
uit Liomom?t>e aert van die tale ende eeuwe. f
JÏÏt^A^ Ten berden om den vermoeyden Lefer fom wij len op t
weckci
F O O R-%E p -M ®C
A/ecken ende wat te verluftigen (gelijck wy bemercken dat
]e verftanden der menfchen wel fo willen geleyt wefen) fo
lebben wy fomwijlen hier, eenige ghedenckweerdige ge-
chiedenifien, daer, eenige aengename gelijckeniffen tuffché
;>eyden inghevoert, dewelcke alhoewel dickmaels maer en
ijn ontleent van geringe faken., evenwel (oock na het oor-
ieel van wijle fchrij vers) niet verworpelickenfïjn te ach-
m * Wy hebben oock over eenige der fel ver de Schilder- *JX^t
kunde tot behulp genome, fo vermits de felve alti jt maech- ^rofmmex cm-
. r ï 1 i* 1 1 n 1 i - t niumrerum natu-
chap heek gereken t met de dicht-kunlte ; als om by wijlen m *uquid mem-
jlieper inbeeldinge op fonderlinge gelegenthedë indé Lefer^l^'T,/^
|:e verweckë , waerin wy onder andere daer op hebben ac^t{7^^c^^^,,"
•yenomen, dac wy niet opce Plate en hebben doen brengen, m& trahit
Ji i i_ i i jj ad declarandum of-
us tgene wy te voren by niemant uytgebeelt en hadden ge- jcium cor;mii „m
Sé ; om onfe teere Lefers oock door de nieuwicheyt felfs te i* majH™? E-
J rajm. at Chrtft.
-nogen behagen. Ten leften hebbe wy overal gepoocht te ma*.
, i { ~ rr i 1- 1 Omniet rerum om-
'Tebruycke een erfenbare,eevoudige,ronde en gans gemeene niumfiobferventm
naniere van feggen.de felve meeft overal gheliick makende iudi**> & an»-
DÖ > t Ö / mentum morum en
(net onfe dagelickfche maniere vanfpreken, daerin alle duy- &.
terhey t (fo veel ons doenlick is ge weeft) fchouwende ; be- c" ** m- '*euh
houden s daer wy^om der eerbaerheyt wille, willens en we-
:ens fomtijts de fchaduwe hebbë gefocht. Doch fchoon wy
onfe aenmaninge veel op de vrouwen aenleggen,fo lal evê-
vvel de verftandige Lefer lichtelick konnen oordeelen wek-
ke ghemeene plichten fijn die fich de mans mede behooren
aen te trecken, op dat wy van alle faecken, door onnoodich
verhael, niet tweemael en behoufden te gewagen.
' Int korte, wy hebben,naer ons gering vermogen,alIe mo-
•?elijcke vlijt aengewent, orarae het werek den gunftigen
Lefers, ende onder de felve den vrouwen fmakelick voor te
* iij ftellen5
rum
vindicat
in De\
animi
Tota vita
F O O T^T^E D E 5\\
a ^'Tdïumiïlf fte^en > a^s wenfchende van ganfcher herten de leere lieffe-
feiuk. prov.i 5.2. Hek te maecken , ghelijck Salomon de tonge der wijfe fulex
toefchrijft. 4 Wy hebben wat veel tij ts befteet ontrent del
^TmJtn regelscoc der huys-ruften ende het betoomen der tonghen
Depbr*t.c*Um. dienende, wetende dat ruym de helft vande menfchelijcke
dtuau Tonden door de tonge alleen begaen worden, (b) mitfgaders
%«* refert* eji. j j \7venfch Nahemi tot hare fwagerinne (de Heere geve u
dJtf /wy raiïfe rutmet eenjegheltck tn haers mans huys) aen huys-.
houdende lieden een fonderlingh heyl enfegenisvan God
Almachtichjdaer aen den ghcbeelen ftant vande huys-houn
dinge ten alderhoochften is gelegen. Wy hebben infghe-
lijckby die ende andere ghelegentheden aende echte lieden
de God-faiicheyt ghepoocht in te fcherpen; want of wel
fchoon fulx niet en fchijnt te wefen het eygen oogh-merek
onfes wercx, nadien nochtans de eerfte ghehouwde lieden,
te weten Adam ende Eva, niet langer te famen eens en wa-j
ten als terwijlen fy lieden eens waren met haren God, ende
in het tegendeel vanden felven door de fonde verfchillende,
dadelick oock in onderlrnghe onluft fijn vervallen, dewijle
felfs Adam voor God beftont te befchuldigen die gene^indc
welcke hy fich te vooren ten hoochften hadde verblijt j Dal
mede geen vafte vrientfehap ofte liefde en kan beklijven als
c Benevoientiafir- tuflehen die een recht ghemoet hebben voor God, (c) Soc
int er malos autem hebben wy de Godfalicheyt (niet fonder redenen) mede ge-
nontktitHrm. telt onder de plichten vande echtelieden, waer toe indien
de felve in eenigher maten veerdiger konnen werden ghe-
maeckt, ende dat onfen geringen arbeyt de felve yet daerin
kan helpen, door den ghenadigen leghen des Heeren onfes
Gods, fo fullen wy het gewenfte eynde onfes voornemem
hebben becomen. Wy hebben by wijlen eenige kleyne
ende
VOO R-%E D E É%
ende gheringe faecken onder de liuyfelicke plichten hier en
jaer aengeroert, die miflchien yemant fal achten niet de pij-
ne weert geweeft te fijn om des te gewagen ; dan in gevalle
ie foodanige gelieven aen te mercken dat oock groote Vor-
ken ende wet-gevers, felfs in defe eygen gelegentheyt, fulx
gewoon fijn ghe weeft te doen, lbo lullen wy des (foo wy
hopen) verfchoont konnen worden : Onder de wetten
van Solon fijnder even van foodanighen ftoffe, ende onder
andere eene diefcherpelickghebiecdateenBruyt, die den
tóften nacht haren Brnydegom genaeckt, wat van een que-
tppel hebbe te eten , om gheen vyfe mont-reucke op haer
•:erfte by-een-komfte hem toe te brengen ; de faecke foude
bemant te gheringe mogen dencken om by een wet-gever
nacht genomen te worden, ten ware men dagelicx by er-
l'arenheyt ondervonde hoe kleyne betifel-faecken menich-
mel de ghemeene rufte en vnentfchap der menfchen fijn
>mftootende. a er a: -
a Solon ftatutt ut
lek weet, Lefer, dat andere defen acker ghebout hebben, mdum 9***»
j \ i> * rPr . i 7 trim a noHe,wm
naer anders : in eenen overvloedige oeglt iommige koren- thaiamum iHn-
yren ontuippen de hant, fommighe den fickel, fommighe ^^tlfiZ
Ontvallen den maeyer aleer die inden fchoof geraken, fom- deretorU hdltH*%>
| • i j J * i* * a f ' r* i i ii cura indigna
•nigne den menner aleer d;e inde ichuyre komen^ ende daer zw-
ijnde en werden noch alle niet even ghclijckuyt-gcdorf-ï^l^^
ihen, vele blijven in het kaf : int korte, veder heeft fijn ev- mermt mortalmm
;en oogh-gemerek . Wy weten ondertuilchen wel dat de i»tra£i.chnjiM*~
;oede trouwe ende eenvoudige fedicheyt vereyflen datmen f9mm
>ekennedoorwien menfichgheholpen vint, ende wy en
lebben oock daerom niet verfweghen de namen der gener
;liemetdegulde kleynodien van hare treffelicke fpreucken
Ik werek cierlicker hebben gemaeckt, ende hebben daerom
* iüj veel
VOO R-R E D E
veel de felve ia haer eyge woorden opte kant aenghetogen,
andere dickmael met name gefpelt , op dat de vlytige Lefei
oock inde gront-tale der felver aenmerckingéfoude mogen
nafien.
Tenleften, weerde Ionckvrouwen , wy hebben ghe-
poocht een rechtfchapen huys-wijf, met alle hare verwen,
enfooj gelijck wy die onfe landlieden ende eenyederwei
fouden wenfchen, levendich voor oogen te (lellen j indien
de geftalte der felver u wel bevalt, foo doet met haer gelijck
ucomng.4 $3- Elifeus dede met den fone der weduwe , doen hy den feL
couperin pnfa. ven vander doot ten leven brachte ; hy ftreckte hem fel ven
cfotfZ'Jï°mm' uyc over het kint, leydde fijne mont op des kints mont, oo-
gen op des kints oogen, handen op des kints handen, ende
vougende daer by het gebet , gevoelde hy het gene dat doot
was, waerlicken leven :
Paft u dit voorfchrift op ghelijeke wijfè toe, Lefer, ende
ghy fult bevinden dat daer na eerft door Godes ghenade een
recht leven in u ende u geheel huyfgefin fal ontftaen.
Vaert wel.
kkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkkk
KORTE AFBEELDINGE
eenes rechten
H V YSV ADER S-
n Eght, mijn Vernuf, wat voor een mart
3 Een huysnaer eyfch bellieren kan j
>eght wie u duncktte fijn bequaem
Dm metter daet, enmetdennaem,
fe fij n een Hoeder van het Wijf,
Sn Prince van het huys-bediïjf :
Jpreeckt kort, en fonder groot beflach,
Dp dattet yeder vatten mach,
>eght, mijn Vernuf, wat voor een man
>oo weerden ampt bereycken kan.
Een man die pleecht des Heeren werck,
En maeckt in huys een kleyne kerck.
^en man, tot leuyheyt niet ghefint,
4aer die voor al den dach begint.
ien man, die vordert fijn gefin,
4aer noyt door eenich vuyl ghewin.
icn man, meer inder daet als fchijn,
)ie vroomheyt Helt voor rijck te fijn,' .
icn man die vanden ouden dach
►Vel fpreecken, en wel hooren mach .
** Een
Een man, die traegh en feker gaet,
En die of wijckt, of ftille-ftaet.
Een man die let en wat, en hoe,
En (iet in weelde fnegher toe.
Een man, die buyten fijn verftant
Geen faecken licht en neemt ter hant.
Een man, die raet en reden vraecht,
En eerftmael wiekt, eer dat hy waecht .
Een man, die fich niet verder ftreckt
Ais daer het laken hem bedeckt .
Een man die tTeyl noyt foo en fielt
Dat maft en meerfche wort gevelt.
Een man, die hierop neerftich let
Dat groote viflehen fcheuren tnet.
Een man, die op eens anders daet
Geen wichtich ftuck beruften laet.
Een man, die fijn beroup vereert,
En meer met daet, als woorden, leert.
Een man van tucht ; en niettemin
Geen leeuw f beir in fijn gefin.
Een man, geftreng in hooch bedrijf,
Maer vroylick by lijn echte wijf.
Een man, een vroet, een buychlaem man,
Die lichten, en die {waren kan.
Een man die niet en lanterfant,
Maer oeffent leden of verftant .
Een man die fijn beroup verftaet,
En aen het wijf haer palen laet.
Een man, gefach en eere weert,
Die niet en pot-lijft aenden heert.
:en man die fich noey t vreucht en biet
)aer aen fijn vrouwe leet gefchiet .
Len man, die door een malle dracht
jeen wijf en vordert inde pracht .
Len man in daet end woorden kuys>
<Jiet fier op ftraet, of mal in huy s.
itn man op fchoonheyt niet verblint,
vlaer die in God fijn deel bemint.
Ben man, die echte vreucht en pijn
Jluyt tuflchen bed en bed-gordijn.
ica man die noy t fi j n fchande mek
3m dat de wij n fij n hooft ontftelt .
Icn man die midden inde vreucht
^och hout de ftreke vande deucht.
Ben man die noyt of vrient of gaft
vlet gulfich drincken overlaft .
Ben man dien beft van allen fmaeckt
3e koft te huys gereet gemaeckt.
Ben man, die noyt te feer en ftont
Of op fijn buyck, of op fijn mont.
Een man die oock fijn eyghen broot
Eet, niet tot luft, maer voorden noot.
Een man, die in fijn eygen dack
Sefluyt fijn luft en fijn gemack .
Een man die ftaegh hout dit gemerck,
Voor nacht in huys, voor dach te werck
Een man die, fchoon hy verre reyft,
Noch op fijn echte gaytjen peyft.
Een man, die, als hy elders flaept,
Geen vreemde luften op en raept.
** ij
Een man die, fchoon hy buyten gaet,
Sijn vreuchde nimmer buyten laet.
Een man die voor fijn echte wijf
Te pande fet fijn eygen lijf.
Een man die wel na vrede tracht,
Maer echter hout fijn echte macht.
Een man, een foet,een defcich man,
Die lieven, en die heerfchen kan.
Nu koomt hier, echte man, en kijckt
Hoe na dat u dit beek gelijckt y
Koomt brengt u leden over een,
Set voet by voet, en been aen been,
Voucht oogh tot oogh, en mont op mont,
Tot datje recht bevinden kont
Dat u gedachten meer en meer
Haer vougen na de reyne leer,
Haer fcheyden van den geilen brant,
Van dronckenfchap, van onverftant,
Van twift, bedrogh, en fwarte nijt,
En quifting van den nutten tijt,
Van alle vorder flim bejagh,
Dat eerft in uwen boefem lagh j
En foo u geeft, als omgekeert,
Dan eens lijn tochten overheert,
En krijcht in als een foeten aert,
Die ons den nieuwen menfche baert,
Int korte, fooje wort geftelt
Gelijck de Man by ons gemelt,
My dunckt ick ben des wel gewis
Dat wijf en kint, en wie daer is
Ok u in huys ten dienfte ftaet,
Of anders met u omme-gaet,
Dat (feg ick) die haer leven lanck
Vly fullen weten grooten danck,
En feggen, dat een foet gedicht
[s dienftich aende rnanne-plicht .
Doch wat ick fchrij ve^ wat ick doe,
My koomt geen danck of eere toe,
Maer foo miffchien een Chriften fiel
Dit Huys-vvijf oyt in handen viel,
Die fich daer yet te goede las,
Of eenich feer daer uyt genas,
Die flae doch noyt het oogh op my ;
Of yemant anders, wie het fy,
Tis God die fin en herte leyt,
En tot een beter toe-bereyt;
Tis Godes woort daer ick den gront
Van alle goede plichten vont.
Geen menfch en fie op menfchen meer,
Wat goet is, daelt ons vanden Heer#
Voor my, o vrienden, ick beken
Dat ick geheel onweerdich ben
Een wet te ftellen voor de jeucht,
Of haer te maenen tot de deucht j
Een Bruytof ander echtewijf
Te ftichcen in het huys-bedrijf ,
Een man te geven fijn befcheyt,
Die beter is als die het fey t .
Ick weet hoe dat ick ben geftelt,
En hoe my noch de fonde quelt ;
* * i
Ick weet hoe veel dat my ontbreeckt,
£n wat my noch int herte fteeckt j
Ick hebbet heden noch ghevoelt
Wat ftrijt my inden boefem woelt;
Mijn lijf en fiel, mijn ganfche kracht
Behoorter by te fijn gebracht.
Jk En houfde dan geen acht te (laen
Wat hiér óf elders wort gedaen ;
En min, te brengen aenden dach
Wat man en vrouwe feylen mach :
Ach ! in dit hert noch byfter groen
Is vry genough voor my te doen.
En efter defen onverlet
Soo fchreef ick als een volle wet
Voor al dat oyt de rechter-hant
Ging reyeken aen den echten bant.
Doch, Lefer, eerje vorder treet,
Soo wil iek datje feker weet >
Dat, als ick met een harde pen
Gans befich aen de fonden ben,
Dat ick dan eerft mijn eygen felf
Tot aen het innich herte delf;
En, als ick met geftrenge tael
De flimme rancken overhael,
a cum vitijs con- £)at [fa m{in eygen vuyl verfoey' 4
*vitium facio , in- m' J & J J
frimü mek fado. Oock eer ick met een ander moey.
^tZaitlngi Maer dit noch even niettemin -
ti reptabundus fe- £n wa$ noyC gront van mjjn begin :
quor. Senec: deVtta J O ' O 7
hata-yc*}.!?. Gewis 'ken weet niet hoe het quam,
Dat ick het ftuck in handen nam:
Ick bender ras eri onverwacht,
lek bender felfaem aengebracht.
En, doen ick eens begonnen had,
Gevoeld' ick ftaegh 'ken weet niet wat
Dat my den geeft geduerich jough ,
En als met ftaege fporen flough.
Schoon dat ick byde vrienden at,
Of midden in een bruyloft fat,
Oock daer wert my de geeft beroert,
En, ick en weet niet waer, gevoert .
Al was ick dickmael niet gefint
i Noch tot de pen, noch tot den int,
Maer dat ick ftont om uy t te gaen,
Of ander faecken aen te llaen,
Noch wafler ftaegh een felfaem ding
Dat my als aende leden hing ,
Dat my het lichaem mette hel
Van alle faecken wederhiel.
Iaedickmaels, als ick lagh en fliep,
i Het fcheen dat yemant tot my riep,
Stoet op > n/paer toe po Ung ghewfï ?
tiet dichten heeft d meerder iuH .
Ey fiet ! dan was de flaep gedaen ,
De vaeck was uyt het oogh gegaen ;
En, na mijn eerfte vrouch -gedacht
Den Heer te hebben toegebracht,
Vernam ick ftrax dat my de fiel
Met krachten aen het dichten viel ;
Ick nam den vier-flach byder hant,
Ick voelde vier in mijn verftant,
l| * * ii
Ick voeld' een brant, een heeten gloet,
lek voeld' een vlam in mijn gemoet,
Ick voeld' een kool als inden mont,
Die niet te wederhouden ftont :
Ick was gelijck een fwangher wijf,
Ick droech yet wonders in het lijf,
En 'tlach my tuflehen vleys en huyt
Dat WOU; dat fou, dat moefter uy t,
Ick voelde wiü' en dwang te gaer ,
Ick werd' en noot en luft gewaer,
Ick was te wonder vreemt geftek,
Ick voeld' een vry, een foet gewelt,
Een kracht, die my geduerich dreef,
Tot dat ick eens het lefte fchreef j
Int korte, tis van hooger hant,
En niet door mijn gering verftant,
Dat ick dit aende weerelt fchanck ,
En foo verdien5 ick geenen danck;
Maer hy die my den geeft ontftack,
En als een moet int herte fprack,
Dat is de Vader van het licht,
De vinder van de manne-plicht ,
De Geeft, die inder hoochten fweeft,
En geeft aen alle geeften geeft,
De God die oock den fwacken fterekt,
fLn geeft hem dat hy krachtich werekt j
Hy waft die my de finnen toogh
Wanneer ick vander aerden vloogh j
Door hem is al het ftuck beleyt,
Hem fy dan lof in eeuwichey t*
En ghy, o weerde Vaderlant,
iet hier een vaft, een gunftich pant,
,en teycken dat ick heden fett5,
"en dienfte van het echte bed ,
oor man en wijf, voor al de jeucht,
)ock dieje namaels krijgen meucht*
ckben, ick ben u toegewij t,
T wil ick dienen alle tijt
Aa lijf, en geeft, en mont, en pen,
;oo lang ick opter aerden ben j
in heb ick yet ter weerelt meer,
fis u te goede, God ter eer.
VROVWEN- VOORDICHT,
zALLE VV A %E
HVYS MOEDERS
T 0 E-G EET G ENT.
VRaecht yemant wat ick voor een vrou
Tot mijn gefelfchap wenfchen fou ?
Gefèllen, foo hier wenfchen geit,
Ick wenfler eene dus geftelt :
Niet al te foet, niet al te (lier,
Niet al te facht, niet al te ftuer,
Niet al te fchouw, niet al te bout,
Niet al te laf, niet al te fout.
Niet al te wijs, niet al te geck,
Niet al te rijf, niet al te vreek,
Niet al te loen, niet al te gaeu,
Niet al te klouck, niet al te flaeu,
Niet al te ras, niet al te traegh,
Niet al te pruts, niet al te laegh,
Niet al te fcheef, niet al te fraey,
Niet al te mals, niet al te taey,
Niet al te heus, niet al te plomp,
Niet al te teer, niet al te lomp,
Niet al te kort, niet al te lanck,
Niet al te dick, niet al te ranck,
Niet al te vaft, niet al te broos,
Niet al te flecht, niet al te loos,
*** ii Niet
Siet hier, Nedei-
landet^totlofvari
uwe mocder-taie,
een gans gedich-
te alleen beftaen-
de uyt enckel ge-
luydë, ofte woor-
den van eener Al-
be: waer uyt
blij eken kan hoe
kort en. bundich
ghy daer in fpre-
ken kont. Ick
wenfte dat ye-
mant van hare
verachters dit
eens poochde na
tefpelen, felfs in
de tale die hem
beft te hatmoch-
te wefen, en daer
niet door weten-
de teraecken (ge-
lij ck ick oordeele
fulx in andere ta-
len onmoghelick
te fijn) dathy ten
minften van dan
voortaé, in meer-
der achtin ge van-
de felve wilde
fpreken, en ghe-
voelen.
Niet al te kael, niet al te bont,
Niet al te flim, niet al te ront,
Niet al te fchaers, niet al te milt,
Niet al te tam, niet al te wilt,
Niet al te fchrael, niet al te vet,
Niet al te vuyl, niet al te net,
Niet al te droef, niet al te bly ,
Niet al te bloo, niet al te vry,
Niet al te glat, niet al te ftram,
Niet al te rap, niet al te tam ,
Niet al te loom, niet al te fel ,
Niet al te traegh, niet al te fnel,
Niet al te mal, niet al te vroet,
Niet al te quaet, niet al te goet,
Niet al te nap, niet al te ferp ,
Niet al te bot, niet al te fcherp :
lek wenfeh een wij f van middelmaet,
Van hoogen, noch van laegen ftaet,
Een wijf, niet fier op haer geflacht,
Doch vande goede voort gebracht
Een wijf niet hooch, of machtich rijck,
Maer my in goet en bloet gelijck-,
Een wijf niet trots of byfter hoogh,
Maer kleyn, doch in haer eygen oogh.
Een wijf tot alle deucht gewent,
Maer dat haer gaven niet en kent j
Een wijf dat hare reden fout,
En datmen op het ooghe trout.
Een wijf dat vanden eerden ftont,
Den aert van haren man doorgront :
Een wijf, dat voor een tweede wet
Haer wille na fijn wefen fet.
Een wijf dat noyt den cngen douck
Wil breeder {ètten als de broucfc .
Een wijf dat noyt en grolt, of baft,
Al noot haer man een vrient te gaft.
Een wijf, een kroone van den man,
Dac fpillen, en dat {paren kan .
Een wijf, dat, tot het huys gewent,
De gronden vande keucken kent.
Een wijf, dat fnoupens rancken mijt,
Maer eet en drinckt ter rechter tijt.
Een wijf dat noyt en lor ft, of borght,
Maer, als het dient, het huys beforght.
Een wijf dat fuy ver garen fpint,
En by haer deel vernoughen vint .
Een wijf dat vander eerfter jeught,
Mach fijn mijn eer ft' en lefte vreught.
Een wijf befet op haer cieraet,
Geen flons in huys, géén popp' op ftraet.
Een wijf dat hare befte dracht
De deught^ en niet haer baggen, acht.
Een wijf dat t'huys haer oogen heeft,
En vraeght niet hoe een ander leeft.
Een wijf dat haergebueren eert,
Maer weynich buy tens huys verkeert»
Een wijf dat niemants leet en feyt,
Maer lichte blooft, en lichte fchrey t .
Een wijf dat harde finnen buyght,
En uy t het bitter honich fuyght.
* * * üj
Een wijf, een ftil, een ruftich wijf,
Een vyandinne van gekijf:
Een wijf dat noyt den vrede breeckt,
En hooger niet, als deftich, fpreeckt.
Een wijf dat liever fchade lijt,
Als datfe fchelt, en tegen krijt .
Een wijf dat fonder knorren eet,
En oock van pruylen niet en weet.
Een wijf dat fich een regel fet,
Van noyt te kij ven op het bed.
Een wijf dat nimmer bang en fiet,
Als haer de man daer gunfte biet.
Int kort5, een wijf van goet beleyt
Dat geeft en weygert met befcheyt .
Indiender eenich menfche leeft
Die foo een wijf bekoomen heeft,
Of voor fijn deel noch hebben kan,
Voorwaer het is een luckich man 5
Hy brenge dan, of fende my
Haer beek, in druck,of fchildery,
lek fal haer, voor dit eygen werek,
De vrouwen tot een oogh-gemerek,
lek fal haer met een roofe-krans
Ten toone fetten voor de mans,
lek fal haer aen het vaderlant
Beletten tot een eeuwich pant;
En, foo mijn pen dan yet vermach,
Soo wil ick brengen aenden dach
Yet dat na rechte gunfte fmaeckt,
Yet dat de kunft' int herte raeckt, V
Yet dat en geeft, en leven heeft,
Ia fchier tot aenden hemel fweeft,
En ftorten foo voor alle man
Al wat ick doen en dencken kan .
Maer fwijght nu, lofle penne, fwijght;
Tot dat j ' eens breeder ftotfe krijght
Want voor een wijf van defen aert
Dient vry u befte treek gefpaert .
Maer hoort, Ionckvrouwen, hoort een woort,
Op datter niemant fy geftoort ;
Dit voor-beek moet u niet verflaen,
Die naeft ghelijckt, heeft beft gedaen .
Chriftelick Huys-Wijf
Vertoont inde gefialte va»
BRVYT ) fLENTE;
VROVWE I r#%l*U*ck» jsOMER.
MOEDER \7^k»de"iJrs, \ HERFST.
WEDVWEj [WINTER.
Met'by-vouginghe vande Mannelicke tegen-plichten op
alle de voorgemelde ghelegentheden »
<b <i^ v r r,
JE E R S T E DEEL»
H
Ter is de koele A4ey> eenbrujhfi vande dieren,
T>aer al wat pluymen draecht begint te tiereliert
<&f -Dm*
T>aer al het groene "Wout met open bloemen Jlaet,
En Jlort in ons ghemoet een hope van' het Jaet.
Hoe kgnd' ic\beter prent hier onder laeten driften
ZSQtdien ickyvas gefint hiervande'Bruytte Jchriftem
<lA l Wat de Lente yyerckt ontrent het groene kruyt
'Dat doet het eerjlejaer ontrent een jongheHrujt
EERSTE DEEL
CHRIS TEL ICK
HVYSWYF
Vertoont inde gheftalte van
s %^ v r T>
Metby-vouginge vande
MANNELICKE TE GEN-P LICHTEN*
Adien ick, tecre Maecht, uw plichten heb
befchreven ;
Soo vind3 ick, by ghevolch, mijn finnen
aengedreven,
Om door een nieu gedicht te brenghen
aenden dach,
Hoe dat een echte vrou haer ampt bereycken mach.
Oneyndelick Begin, wiens onbegrepe wefea
Is in het groote bouck van alle ding te lefen^
Die eenmael, door het Woort, en uy t een enckel niet
Hebft in het licht gebracht al wat het ooge fiet j
Die eerft het foet Behulp hebft aen den man gegeven,
Om, tot gemeenen trooft, by een te mogen leven,
En, tot een meerder gunft, tot beyden hebft gefeyt :
Wort door een vruchtbaer faet op aerden uy t-gebreyde 5
Tot dy is ons gebedt ; Laet heden rijcke ftralen ,
Laet even di jnen geeft in defen boefem dalen :
| Op dat ick, met befchey t, en door een foet ghedicht,
En my? en al het volck mach leeren haeren plicht.
A z Ionck-
7? *7? U ¥ *T
Voorrenende tot wat eynde **\^, X *
Ionckvrouwen, cerfte groht van alle lieve panden,
Die in een fuy ver hert gevoelt een fackel branden ,
Een fackel van de jeucht ; gevoelt een foetewet y
Die Godt heeft over ons, heeft over ugefet.
Ionckvrouwen, rijper aert, die in het echte leven
Aireede zijt geveft, als aenden man ghegeven,
Aireede moeders hiet, en, met een foete tucht,
Aireede befich zijt ontrent een jonghe vrucht.
Ionckvrouwen, eenfaem volck, aen wie ontijdich fterven
Doet miflen u behulp, doet uwen hoeder derven :
OfF die het kranck geftel met drouve poien drey cht ,
Off die het eynde felfs nu totter aerden neycht ;
Het is om uwent wil, dat ick vernieude fnaren
Ginck hechten aen de Luyt, en mette ftemme paren,^
Het is om uwent wil, dat ick genegen ben
Noch eenmael Zeeufch ghedicht te ftorten uytte pen*
ïck hebbe 'taengemerckt dat uwe groene jaren
Ontrent het vrouwen ampt zijn byfter onervaeren,
En datter menich wij ff niet recht befeffen kan
De regels van de trou, het voor-recht vanden man:
ïck hebbet aengemerckt dat in het kinder-telea
uatftmmkm Veel menfchen al te los rnerhaere luften fpelen y
tluos vitA fontes _ 1 • i i !• 1 t •
compuaitur, Gcni- En datmen menichmael ontrent een aerdich krnt
?Zmitïi%m Noch vo&kl nae den zykK noch goede regels vint ;
Erafm. troti. de hebbet aengemerckt dat veel bedaechde lieden
Haer eygen wederpaer geen ment en konnen bieden,
En dat een jonge Weuw, door al te korten rouw,
Veel quade flaeghen doet ontrent een nieuwe trouw. I
Ick hebbe jae gemerekt, dat even kloecke mannen
f)e ftiengen vajide trouw off wat te vinnich fpannen,
Ó
itwcixkgcmaecktry. % V Y T. }
Off blijven even felfs in haeren plicht te kort,
Soo dat de meefte fey 1 oock daer niet Telden fchort.
)it heeft in my de luft van dichten aengefteken,
)m tot het gantfche land noch eens te moghen {preken,
Miflchien off ick het volck mocht trecke door de fmaeck
Off van het Zeeufcherijm, off van de ronde fpraeck \
vdiflehien oft onfe pen yet neder konde fetten,
)at aen de rouwe jeucht eens naeder dede letten
En watter aen de trou de befte dagben heeft,
En hoemen onder een in rechte vrede leeft»
-ïet is w7el eer gefien dat, even door ghedichten ,
)e menfehen boven al haer lieten onderrichten :
En dat een woede fchaer, noch in het wout verfpreyt^
Door lang is ingetoomt, en totte deucht gheley t,
nIu, Vrienden,laet de tucht in uwen boefem veften,
n duyt de Hechte kunft, en onfen dienft ten beften r
Al fchijn ick fomtijts hart, leeft echter door en door,
Off fchoon het biet jeftraelt, het geefter honich voor.
SOOhaeft uw naeftebloetghedenckt aen u belleden,
Soo gaet, voor alle werck3 tot Gode met gebeden, a
* God is de rechte born, de gront van echte min ,
In hem alleen zy hier en elders u begin .
)aer is, 6 teere Maecht^ecn groote faeck op handen,
vien fmeet voor uwen hals een jock van ftale banden 5
Indien het wel geluckt, het is een groot gemack,
Indien het qualick valt, het is een eeuwich pack.
jhy moocht een rijck befterff van uwen vader erven,
jhy kondt een fchoon juweel van eenich menfeh ver-^W% .dot .h+
ret. muliemrwh
werven,
A 3 »Ghy
«rSiet Gen.24.T2.
Ap>ud eos,qtfiChri~
ftiana militU no-
men dzderunt^ mo~
rk femper fint in
exordiendis matris
wonifs, nedum alu
rebtts gravibtts,
fummi Rectorü az.
Dornini nummim-
florare l. 2.C.de of-
fic. prefect, prdtor*
Africa. Now.ïï. io$
dep
ret.
prdjtand*
Kif 2? %JV Y T.
» Ghy fult, by vrienden hulp, becomen ftaet en eer;
a Hup indé &tt » Maer wel ghepaert te zijn , is niet als vanden Heer.
erftmenvande Ou- j_joe jfafc van ccti[c\\ goet, hoe wel men is geboren,
dc rs, maer een ver- t & ' i • rr 1 1 i
fitndighe vrouwe Wanneermen qualijck trout, dan iflet al verloren ; b
compt vanden Hee- x r i 1 1 I • 1 1 'l
re. Van daer wort ons de vreucht verandert in geklach ;
ProvcrB. iy. 14. Geluck en ongeluck hangt aen den bruylofts-dach.
b Het Transfereer Al wat de keucken evft, al wat de menfchen houven,
mort fiyf> ~ 11' 1
11 n'eit bien né Stact aen den kooper vry voor al te mogen prouven ;
£•5; ft biea En> ^et niec en va^c gclijck het eerftmael fcheen,
De coop is ongedaen, men Tentet weder heen.
'tls ganfch een ander dinck wanneermen compt te trouw
Wat yemant daer beprouft, dat moet hy eeuwich houwe
ctket ettert ton* Want bouwen is de naem. Wijs, fot, gefont en kranc
troBea qumdoque jyjen j(fer aen peboeyt zi \ n leven daepen lanck. c
fojfint contram ad O J > O
cenum temp™ Het wijff wort door den man ter eeren op gedreven, d
veXr.obiig.^1 O ff, in het tegendeel, tot fchande wech ghegeven ,
trimomum "tarnen Het wi ; $ £ c compt, na den eerften nacht
ad certum tempus * ' ~ ' I f
non contrahitur. Off tot een hooge ftam, ofF toteenlaegh geflacht. e
gloff. incomne .11 * , 0 1 • • 1 u n
27.qu«ft.2. Al kreech u wederpaer de witte lazerye ƒ
tKtri Al kr^ u wederpaer de fwarte rafernye, g j
ritorum.l. fcemin4ff.de Senator. Et cum focU fint divini érhumani )uri4vindignumlex&fliwattmaritoin a\ttj[i\
digmtatis gradu conslituto^vxorU dignitatem pariter non concrefcere. I. fi liberorum. C. de nupt.
e Si le mary eft noble,il annoblit fa femme roturierc. Lfoemimff. de Senat.l. cum te.l. uit. de nupt. EL
la Damoifelle efpoufTe vn roturier, elleperd fa NoblefTe. Bald. in l. r. C. de dignit.
Ideoque Virginïam Auli filiam patriciam, plebeio nuptamy matrom VudiciÜA facris arcuerunt, tanquam defii}
tffe patricia, qua plebeio nuptaeffet. Liv.lib.io0 Et filia naturalis 1 nupta legittimo, ejficitur legittima. Angeh)
$ quod vero in Auth. quib. mod. nat. ejfic.fui.
f Nulla infirmitaf> etiam graviffima* matrimomum confummatum diJfoluitt ne quidemlepra c. 1. & 1. de Cony
Xepros. quod& rioftri tenent. Schneyd. ad Tit. Inft. de Nupt. num. 36. alleg. exjur. Civil. L. Si cumdotem §.ma
tus ff. fol.matr. Qujdenim tamhumanum eft, quam fortuitU cafibus muüeris maritum velvxoremviri pa)
cipem ejfef Imo quidam volunt hoe cafu ne quidem quoad thorum & mutuam fervitutem fieri divortium, feci
dum Panorm. per ci.de conjug. Lepros. ita Schneyd. d. Loc. cum muiier fut poteslatem non habeat,fed vir, & conti
Alij tarnen complexum connubialem partem fanam prdftare non cogt. Non Heet* inquiuntfmalum faare, vt e-
niant bona: malum fierety fi occafio daretur morbum islum propaganda hoe vno colore quod conjux nonfit deferends
fatis jtaque effe fi fervitium *$ro pr&ftetur in alijs, vel per fe vel per alium. vid.addit ad Schneyd. d. loco.
g Licetfurormatrimonium impediat, ne contmhatur, coMrac~lntn tarnen non diJfoluitt Lfum* ff de J]>onfaUb. J
ftmihb.
(en gebreken enbre- CD CT> 7J <V Cf ,
Al kreech u wederpaer het aldervuy lfte zeer,
Hy blijft u man, u voocht, u hooft en o verheer.
jl waer u bed-genoot met roovers aengefpannen,
j[ wordt hy uy ttet Jandt om eenich quaet gebannen ,
Al is hy firn, of fchelm, fchorluyn^ oft opperdief
Al haetje zijn gebreck, hy blijft u weerde lieff. a
] it onver-broocken jock is vande groote faecken ,
fie, naer een quaden flach,niet recht en zijn te maecken b
Siet wat een vaften bant 1 te fcheyden man en wij ff,
Wort al te dier betaelt, het koft een s'menfchen lij ff.
I dan aen dit begin foo wonder veel ghelegen,
|o iffer grooten noot van Godes eygen zegen ;
Wel aen dan, weerde Maecht, in dit onfeecker lot,
En gaet tot geenen man, off gaet tot uwen God.
I ynft vry dat echte trou, en haere vafte banden ,
Sn fteunfels voor het huys, zijn ftijlen vande landen,
En ftutten voor den Staet, en ftoffe voor de kerek ,
En datter vafte gront dient tot een laftich werek.
Iieeertijts was gelïnt een rij eken oogft te winnen,
ï ep Ceres tot behulp. Een, die begon te minnen,
Gingh Venus offer doen. Voer yemant over zee ,
Neptune, riep het volck, verleent een goede ree .
I eminfte vanden hoop, oock inde flechfte dingen 3
^ rift yder houten beek zijn offer toe te brrngen ;
Ghy bid in dit gheval den Schepper van de vrou,
, Den Vader van den man, en Vinder van de trou.
tt tembro,fuccurrit chirurgus ; matrimonij peeUcis infceüciter Migato nullus ïnvenitur medicus
Uhilmagüferw agendum^uam c[Uod pofte* mutari nonfoteft. Heynf. fyift. ad Vrimerium.
a Mülier, pro furto
velalio dtUüo ma-
riti, maritum d:~
ferere non debet L
res vxoris. extra de
divort. Idcmdijpa-
niturjure Civüi*
l. res vxom §.fm
fiutcm C. de donut,
inter virum & ux-
erern. Huc Jpcttat
Math.18.ve1f.25.
Vbï fervw vendi-
tur&etiam ipfius
vxor.& Gen. c. 4.
'vxor Caini etiam
pofthomicidium if-
fum fecuta legitur*
Ó» coacJam ferre
salamitatern marU
ti. Schneyd. ad. In-
ftit. tit. de Nupt.
num.js. Hodie
neque exilij pozna*
mque relegatio ad
triremes conjugtum
dijfcluït. Bez. de
JDivort. & Repud*
fol'339» olimquo~
que neque depor-
iatio^neque aqm Ó*
ignk interdiïiio
Twitrimomum diri-
rnebat, vt aperte
fancivit luftinian.
b Ttutto atitluMh
ERASM.
A 4 Bid
Voorbcttydinghetcnaen- <T> <J> 7) Y tf*
fhettdenWelickc. & V 7 * *
cuud. Bid om een bed-genoot, die op gefette reden ^
"'^f f« ToJ^ge Niet als een jonge wulp, in echte compt getreden j
dificrctignes , g-j Q een bed-genoot, die met u leven mach
»*» hixuriantc £en leven ionder twift, tot uwen letten dach:
sJdTuTVge tori Bid, d^t haer niet alleen uw handen mogen vougen,
'v^iiïtT^' Maer dat een hey lich vyer verbinde met ghenoegen
Twee herten eens gefint: bid dat u fwacke jeucht
Mach ruften op den balck van zijn befette deucht ♦
Bid, dat een ftille geeft van boven aff ghefegen
Mach leyden u gemoet, mach uwen man bewegen
Tot onderling gedult, en nae gemee^en wenlch,
Doch meeft tot Godes eer, het eynde vanden menfchr
Leert yanden Elephant de gronden vande zeden^
Die, als de fonne rijft, gaet in het water treden,
En, van een reyner Sttt als menich ander dier >
Spoelt al de leden aff, en bidt op zijn manier.
Ghy, om u teere ftem tot uwen Godt te brengen,
Wilt niet, als reyn gepeyns, op uwé finnen fprenghenj
Drijft alle flim bejach van fhoode tochten uyt,
En wordt een waerde maecht, eer datje wort de bruyt
Bedenckt, ais vrienden raet u vordert om te paren ,
Dat u een gulde fon, een leytfman uwer jaren,
Dat u een helle glans compt daelen uyt de lucht^
Dus Piiyvert u gemoet van alle quade fucht.
Wat trouter menich paer (ghewis tot haerder fchanden^
En raeckt het rey ne bont met ongewaffen handen ?
Want, Fchoon het m^ttet lij ff ghenaeckt het echte bec,
Ten heeft noyt recht geleert de rechte kamer- wet,
G hy handelt niet alfoo ; Maer wiekt in u gedachten
£n watter dient gedaen, en watter ftaet te wachten,
L^compas. ^ S 2; T.
j En wat een laftich werck u teere jeucht begint,
En tot hoe weerden ampt u defe ftaet verbint ;
Jenckt watter noodich is, om foo het dient te paeren^
Jn hoe een echte vrou haer eere moet bewaeren,
In cortfé, wieje zijt, en wieje neemt ter handt,
Al eer u vrijen hals ghenaeckt den engen bandt.
i hy mannen niettemin, naer dien wy uwe faecken
[ier mede zijn gefïnt een weynich aen te raecken,
Ontfanckt een korte les, u tot een ooch-gemerck,
Ontfanckt een klevn bericht ontrent dit groote werck.
J KJ
idien ghy zijt beluft om wel te moghen trouwen,
oo leert in dit geval vijff dingen onderhouwen ;
Draecht eerftmael goede forgh te nemen uws ghelijck,
Niet uy tter maeten groot, niet ai te machtich rijck. a
en tweeden neychtet hert, door krachten van de reden,
,n naer een goede naem, en naeghefonde leden, b
Ten derden fbuckter een, die op ghelijcken gront
Omhelft, benevens u, het Chriftelick verbont. e
fen vierden, (boje wilt in rechte vrede paeren >
r ^erkieft de foete jeucht, en niet de late jaren, tl
Ten leften trouter geen, noch fchoonder in ghelaet ê
Noch hooger van begrijp, (ƒ) als in demiddel-maet.
b Amorem inciptcndum auribus, Olympia juïïicabat, non oculis. tdque Plutarchut fuadct*
c Quomodo poteB con]agium dici vbi noneB fidei concordia? Amb.lib.p. Epift.i .
d Placet Artftoteli, Hejiodo, Xenophonti, c^alijsmagnisvirisyfatiusejfjvirginem teneram dfeecre, qti* t parentunt
dibui nihil adferat pr&terpudicitiam, acverecundtam> & mores ad omnia dociles. non cnim> in tantdingeniorum
' >arietate> qu&vis inftitutio cuivis accommoda ; prefumptü eïl enim (vt eleganter fcribit vlpian. in l. pr&cipiuntff. dt
dilit. edicl.) ea mancipia qud rudia fnnt>fimpliciora c(fe> & ad Gmnia minifteria aptiora & magis docilia ; trita vera
ie veter at adiffcile ejfercformare, & ad fuos mor ei formare. quoloco Salie et. & Cepoll. retie notant vidueu fcire futk
alicna vitia, ideoque &c.
e Superbi vxltu* formofarum ; vnde foerates,apudLaert. in vita Arifi. formam oligochrónion tyrantuda, exi~
ui temporis tyrannidem appellat. Ergo ftataforma(vt Ennw loquitur) Jive vxoria (vt Phavorinm Philofophm apud
lellium Ub.2.cap.s.) h&c opüma, & proptera eligenda. Geen y ! geen Fy. Hetltaliaens Ipreeckwoort leyt4
lelia moglie, ma fen^a doglie.
ïVids Heynf. episl. ad Primer, vbi-, qmtenm ingeniofa vxor effedcbeatJiffmt.
m Huwcli jck
fchijntden naem U
hebben van uxp-g^
lijek.
Quidquid e& di/fi-
tnüe aut nimium,i?l
Kepublicd feditio-
nem,infamilid mo~
lejliam creare folet.
heynf. qui fuavita*
tem qunrit conjugü*
&e fuperiorem een fa
étmbiat. Ambrof,
hb.r. de Abrah*
Patri lnfolcnsma-
lumefl, bcaia vxor,
Settec.
B
Het
Vcrfoucktcnhuwelick. ^ T
g imperator™ con- f-jet vrijen heeft ghedaen. de wijfte £ vande magen
%TlTfliZ?nZe Die comen aenden voocht ofF aenden vader vraghen
nobiüores ex re f*. Q^p j een vlurge maecht wil gheven aenden man,
?*«™» En ofF hy voor een vrient een dochter nuffen kan.
tate conventiones 1 en wil, o grage maets, niet alle tijt ghelucken
7a™dÏ2ZTc.ï Het bloemtje van het huys foo licht te moghen plucken
spifcop audknt. u f-[et: ftuck wordt uy t-geftelt, en dapper overleyt ,
fifuriofiC.de L j i 7 5 ; rr i 1%
m tipt. Eer dat het groote woort wort eenmael uy t-gheieyt.
Men gaet voor alle werck ten nauflen ondervragen
Hoe fïch de jonghe quant heeft over al ghedragen,
Wie dat zijn mackers zijn ; en waer hy heeft verkeert,
En hoe hy heeft gheleeft, en wat hy heeft geleert,
En ofF hy oock het huys fal weten op te bouwen,
En ofF hy wijfF en kint fal konnen onderhouwen,
En watter inden dranck uyt zijnen monde leeckt,
En ofFer oock een man in zijnen boefem fteeckt.
Hoort, jonghe lieden, hoort ; indienje zijt geneghen
Te paeren nae den eyfch, leert uwe faecken wegen ;
Leert u van eerften aen ghewennen totte deucht,
Leert wijs en nuchter zijn, oock inde lolTe jeucht.
Al wat de jonckheyt feylt, tot aen de minfte dingen,
Sal vrijers hinder doen, en voor de fchenen fpringhen,
Het fchaet hem alle tijt die eenmael heeft: ghefchrouft,
Een vrijer wort in als, seliick het goudt beprouft ;
Net Tngelfch ■ ... * , r 7 & ' «, » 1 >
jpreeckwQortügoet. Een vrijer moet de iweep van alle tonghen dragen,
in wcddmg and £n wort ajs ö&tfci gheftelt door innich ondervragen,
tfmuing a man & i i n_ &
moft take coim- Li] t wat de ipotter ralt, en wat de nyder balt,
4 rrorld *l the Een vrijer wort in als ten nauften ondertaft, a
Een vrijer wort gefift. wat ifïer noch te fegghen?
Een vrijer moet het ÜjfF als op ten roofter leggen,
O
mderfouck van-
e verfouckcr.
Om daer, geli jck een worft, te werden omgewent,
Tot datmen aenden reuck zijn roet en reufel kent j
In al met dubbel recht, een dochter uyt te geven,
) rn met een vreemden man haer dagen af te leven ,
Is vry een fwaer befluyt, is jae een deftich werck;
Geen vader koome 'r aen, als naer een rijp ghemerck. b
4aer onder dit beflach zijn dnyfent loofe rancken,
Om, met een flimme treek, een vrijer af te dancken,
De jonckman is gefchickt, en van een goet beleyt,
De vryfter heeft bykans het blyde jae ghelèy t,
Oe buerte fpreeckter van ; en defen on vermindert,
Vlen weet niet waer het fchort, de faecke wort verhindert;
Vraechtyemant, Waeromdat? de voocht fit in het riet,
De voocht befit het goet, en daerom wil hy niet.
-Iy weet een vreemde lack, hy weet een maer te vinden,
•iy weet het jonghe dier yet opte mou te binden,
Hy ftelt als op een ry al wij er qualijck trout,
En ftoot geduerich om al wat de minnaer bout.
Oaer flipt de kabel los, daer gaet de vrijer henen,
Oie kropt de Imaethey t in, en deckt de blauwe fchenen ;
Dus wort de goede maecht haer befte vrijers quijt,
Onvruchtbaer in het bed, maer fwanger vande fpijt .
Fy van het llim bedroch, en vande loofe grepen,
En van het vuyl bejach, en vande blinde nepen !
Fy van het fnoode volck, dat om zijn eygen baet
Een vlugge maecht belet, en van het trouwen raet.
Ghy, laet, ó waere voocht, laet defe rancken varen j
Laet jae de rijpe jeucht ter rechter ure paren ,
En fet geen hinderpael ontrent den echten bant,
Dat is de jonckheyt nut, en dienftich voor het landt,
B % Noch
b Cum Chriftim*
lex nullam faciaï
Jpem dirimendi
trïmonij , quod fe-
mel coijt , Lente in
eo fcfiinandum. E*
raf. traft.ds Chnfl.
QHsrehm 'mjlituii^
O» detefiatur hos
& alias tutorum ac
curxtorumfraudH-
lentas artes 'Dam-'
houd* tracïatUy
quem inferibit le
jrefüge desOrphe-
lins tit.des perils des
Tutems & Curat.
mitnJ.&Se<^Hentv
I
Vpochden Imckcrnyc inde H$ <T> <Y <T*
huwelicken der wecfen. V->
tudershve» Noch vind ick even hier, ick vinde jae gebreken
niet. mmi - Die inden boefem felfs van eyghen vaders fteken ;
tlfïfe Veel roemtcr byfter hooch, en ick en weet met hoe,
«<M; met h. Maer even nae de feeft foo blijft de beurfe toe. a
Herige loven nieten Off fchoon het eenmael fchijnt de faecke wil ghelucken,
vZl7»:e eerfle Soo fchift het groote woort, enbreecktinkleyneftucken.
\°^tVmdIufiê ^en Bee^c een ^uys> een fchuyr> en en weet niet wa
op eenander fUetfi Ten hoochften ingheftelt, ten dierften aenghefchat.
aMdtiduxpiJ- Voor beyde dient ghemijt. De rechte bruyloft-wetten
ne dotib. yxom, yermanen a[ het yolck hierop te willen letten,
quidam di&as non m i i 1 r •
sccepêrc. sen. ub.i. Dus wie een dochter heek, en niet te grooten goet,
b M*rü*t> dote Die thoone metten mont niet al te grooten moet. b
pomi?x&non fo- £en fa g-heweldich pocht, en niet en meynt te geven.
luta, vxorem diere O I ' n
non tehetur: fecw, Maeckt vande foete trou een gantich onruftich leven j
vn velum d d.& Want als de vader looit, en laetet onbetaelt,
c'ad veiiCn™''' wortct aen het kint, »ja naefte bloet, verhaelt. c
c vernkme pee- \\$ even biifter vils, en dienftich aff te keuren,
cani parentes am- ^ p i
Umfu in trac- Dat yemant, iwagers paey t met opgeraepte leuren ;
Geeft; geeft> in ware ^ niet in een loofen droom,
cenmr: nuptijs au- Geen vogel in de lucht, geen ex ter op een boom -y
™m lumMp** Geeft dat een lichaem heeft, geeft vande ronde fchy ven^
't&^&SSk Waer van men k°ter coopt, en die de heugel fty ven,
Geeft landt dat vruchtbaer is, off renten wel gegront,
Doch al tot rechten prijs, en opten rechten ftont.
V fwagher is geftoort, miflehien niet fonder reden,
En, fchoon u dochter vleyt, noch is hy niet te vreden,
Een ftroo, een enckel fant dat is hem inde weech.
En fchoon het yemant weert, noch iffet niet ter deech,
Gaet luyftert voor de deur, off buyten aende glafen,
Ghy lult het jonghe volck gcweldich hooren rafen,
i ^
-ïoe en wanneer hnw> <J> cT> <7J <y Cf £
iex goet te betalen. -D X\, KJ 1 X , u
En vraechje dan, waerom het lief ghefelfchap kijft l
Soo weet dat uwe beurs te lang ghefloten blijft.
Comt, wijle vader, koomt en fet li om te tellen,
3hy fult het nieu ghefin wel haeft te vreden ftellen ;
| De gave vande bruyt, het foete nacht-gewin
j Iaechtftuere vlagen uyt, en brengt gheruftheyt in.
3hy vaders niet te min, die fonen hebt te trouwen ,
in fchuyft niet alle laft ten halfe vande vrouwen >
Wy manen even u, en mey nen dat de man
Niet meer, als eenich wij ff, met woorden trouwen kan.
Het is een vuyle fpreuck ; Met dochters moetmen geven,
ivlet foonen ftaetet vry, al ifler veel geichreven ;
Neen,rouwe Zeeuwen, neen: verftaet dé rechten gront,
Daer is geen quade trou ontrent het goede bont.
;3aer is geen onderfcheyt van mannen ofte vrouwen,
|3eloften maecken fchult, en dienen onderhouwen ,
Dus ofFjeman, of maecht, of arïdermaeckfelzijt,
Geeft datter is belooft, en op de rechte ti jt.
Wanneer men oorlof neempt aen al de buy te-gaften,
Dan ift de juyfte ftont om inde beurs te taften ;
Want als de Ipeclman fwijcht, en datter niemant fingt,
Dan luytet byfter wel indien de penninck klinckt.
-Iet geit is jae verdient foo haeft de vrienden reyfen ,
Dus wilt om defe tijt op uwen fwagher peyfen,
Roept eerft het nieuwe paer, en dan het naefte bloet,
En geeft de jonghe lien het toeghefeyde goet.
^ermaentfe totte tucht, en leertfe goede wegen,
iny voor het lefte woort, foo wenft haer uwen zegen ;
Hy is in volle maet, hy is te mael bel : eft,
Die fonder morren looft,, en fonder marren geeft.
B 3 Een
Bene Neoftadis£sex
[ent ent ia fuprem-A
in H olim dia Curid
annotftuit id qaod
vulgo dici fokt
Met een man
machmen loven,
Met een maecht
moetmen geven.
non ftc inteüigide-
beri quafi fatls ft
cum viris feu Jpon-
fi$ pro?nitti , imb
<&què maritos ad
pY&ftationcm eoru>
qiu promijfa ftrnt
in fuhfidium matri-
monij, vti mufieres,
afringi, fed id it(t
jacJatum ejfe ob ii-
berrimetm fnarito-
rum adminiHratio-
nem, c^ua, fi fidem
vïolare velint,Jpon-
fores fucs vel folcï
accepti-latione a-
pro mijfis Uberart
pojfunt. vide rer.
jud. obferUJi. in
net.
Of ycmant fonen uythouwen- <~D <J> <7) V CT~
cie met loven mach volftaen. ^ v *
Een woort noch totten voocht. als uwe weefen trouwen
Soo wilt u vrecke fucht met crachte wederhouwen,
En maeckt geen vuyl beding, en pluckt den vrijer niet,
Gelijck men vry ghenouch in onfe tijden (iet.
Wat heb ick menichmael en op verfcheyde ftonden
Al grepen op gedaen, al rancken ondervonden,
Al laegen aengemerckt ontrent de reyne trou,
Iuyft daer een giere voocht een maecht bededen fou.
Men vinter over al die niet en noyt en vreefen
Te taften in het goet van moederloofe weefen,
En als haer onderwint dan op het eynde draeyt ;
Soo ftaen de faecken flecht, en over al bekaeyt.
Ick hebber een gekent van defe loofe guyten,
Die, als het trou-befpreck ftont even om te fluvten,
Ging zijnen vrijer aen, en feyde ; macker, fiet \
Off teyckent dit befcheet, of neen, men doeter niet.
(Hy bracht een ftaet, een flot, een quijt-fchelddaer benevé
Wel bondich ingeftelt, en nae de kunft gefchreven-,)
De jongman, off hy fchoon de boofe laegen fach,
Schreef wat hem wert gevercht,en juyft gelijck het lach
Noch hielt de lincker aen, en fprack 5 hier is te wegen
Wat vlijt en groote forch dat alle voochden plegen,
Ghy, die nu mijnen dienft tot uwen nutte keert,
Weeft danckbaer nae den eyfch, en foo de reden leert, j
De vrijer, die den vraet doen geenfins wilde tergen,
Belooffde wonder veel, belooffde goude bergen ,
Belooffde fonder flot, en, tot een naerder pant ,
Gaf opten ftaenden voet een fchrift van eyger-hant.
Wat gaeter vorder om? juyft nae de bruylof-daghen
Soo ging de nieuwe man zijn dinghen ondervraghen,
Siji
34de teken van 2? 9? U T 7
juacie voochden.
Sijn ftucken overfien: hy vint het gantfche klocn,
En leert, door wijlen raet, al watter is te doen.
ïLerft gaet hy totten voocht, en wij ft hem vreemde ft reken,
Die in het duyfter hol van defen handel fteken,
Hy bidt dat hy de faeck, tot myding van ghefchil,
In ftilte, Tonder twift, te rechte brenghen wil ;
-ly feyt hem boven dat zijn gunft te willen toonen,
In met een rijck gefchenck zijn dienft te fullen loonen,
Indien hy reden pleecht. de voocht, een rechte gier,
Hoort al de dachten aen, maer achtiè niet een fier
let ftuck eompt voor het recht, de faecke wort befchreven,
)e voocht moet op een nieu en blijck en reden gheven
Van zijn geheel beleyt $ het fchrift en baet hem niet,
Om dat de gantfche wet de flimme weghen (iet.
:Is niet alleen ghewelt daer yemant wort ghedwongen
vlet meden op de keel, maer alle vreemde fprongen,
Dieluftof minne drijft, zijn even fooghefchat
Als off een moorder felf ons opten boefem fat.
U waer de liefde grijpt, daer zijn ghewilfe prangen
)ie als een taye klis aen j onghe finnen hanghen ,
Dus, als de vreefe treft hem die een lief verkiert,
Soo lijt hy meerder laft als die het lij ff verlieft.
/Vat fal een jong-gefel in dit gheval verdrieten,
ndien hy wort gheley t door hoope van genieten?
Wat lijt een vrijer niet alft hem de vrijfter geit?
Een wenck is hier een wet, een woort is jae ge welt.
:k bid u, lieve vrient, die vaderloofe dieren
4oet leyden totte tucht, en nae de reden ftieren,
Hebt acht op u beroep, die nu de vader zijt,
Hebt acht op uwe j eucht, en dat in ware vlijt ,
B 4 OnN
<XnodamorfuA(lett
libido exprimit^fru-
endi defiderium
extorquet, id omne
per vim exigt vide-
tut. Anm. Robert.
rer.jud. lib. i. cap. 2.
Magni ajfeëluijur/*
tiüan.
i
Aenfpraecke tot alle toefïencTeK 95 7? Y *T
van onmondighe jonghe lieden. XV
Ontpluymt my nimmermeer u teere pimpel-meefen^
Exod. 2i. 22* Want Godt is boven al een wreker vande weefen ;
Siet datje met befchey t u weerde plichten doet ,
Niet om het vuyl ghewin, maer in een reyn ghemoet.
figE^ Ghy weder, foete jeucht, tot rijpte nu ghekomen,
modo vide pam- als een vader ièlfs^ hebt over al vernomen
des Orphelins In die het niet en was, zijt heufch, ghelijck het dient,
c*£.vk. ntm<s. £n t^Qont \yCm voHe fuch^ ghelijck een ware vrient.
En als het foo ghebeurt dat uwe rijpe zeden
Miflchien op haeren tijt ghelijcken dienft betreden,
Soo quijt u voor den Heer \ ghy weet hoe grooten ba<
Dat van een trouwen voocht op teere weeien gaet.
Nae vlijtich onderfouck, het maefchap coomt te iaemen
Om op het trou-befpreck een voet te mogen raemen,
Hiejr fteltmen in beraet, wat reden of gheval
Het in te brenghen goet te faernen menghen fal,
Een gunter aen de bruy t niet boven haer juweelen,
Een ander wil de winft eenpaerich laeten deelen^
En elders wil het volck dat onfe nieuwe man
Sal flaeven voor de koft, ghelijck een rechte Ian ;
Noch een van vilfer aert, al geeft hy rijeke panden,
Hout even dat hy geeft gheduyrich inde banden,
Laet aen het nieu gehn niet als het naeckte blat,
En bindt de vrije trou aen ick en weet niet wat.
*tls fellaem dat de fucht van hebben, krijgen, houwen,
TauU )un- Soo grooten rolle fpeelt, daer echte luyden trouwen ,
hmi^u^vml' Men dingt van alle kracht, men diflelt pp het goet,
t%mTeZZl Gelijckmen op de merd, of in de kramen doet.
tuur vir. & vxor. Voor my, wanneer ick weegh de gronden defer faeckefi,
Soo ben ick meer gheneycht om geen befpreck te maeck<i
-Iuwclijckfevoor- Cfè CH q \ y CT p
voerden. *f J X X 9 °
Offfchoon ick cenich ding tot meerder vrede fchrijfl^
Noch wil ick dat het goet in rechte vryheyt blij ff;
Dat is het eerfte recht, vermaert aen alle zijden,
Gheprefen van het volck, ghebruyckt in oude tijden,
VVanneer de ronde jeucht trat in de weerde trou,
Niet om het loofe gek, maer om een lieve vrou:
Ooen riep het bruyloffs- volck, als tot een hoogen Tegen:
!>Iu heeft de jonge bruyt, met haeren vrient ghecregen
Gemeenfchap inde forch, gemeenfehap inde lult,
Gemeenfchap inde woel, gemeenfchap inde ruft,»
Gemeenfchap in verlies, gemeenfchap in het winnen,
Gemeenfchap in het lij ff, gemeenfchap in de finnen,
Gemeenfchap in vermaeck, ghemeenfehap in den druck,
fc Gemeenfchap int gevaer, gemeenfchap int geluck.
Gemeenfchap over al. (a) dat zijn de rechte gronden a mn, inquh c*.
Waer op in ouden tijt de wijfe vaders ftonden.
En dus ift datmen noch in veel geweften doet, cons dif^^
- 111 1 ƒ Jpiciebatur, nihil
Alwaer het echte bont gaet opten ouden voet. b quod aut mwm
Waerom is onfe kuft van dit ghebruyck geweken ? piutpa fa$jr*
Hoe compt de ronde Zeeuw aen defe loofe (ireken ? dlC€ret> f'i m,com-
I mtme conjpirabatw
ab vtmquc.
Lex antiqua Romuli fuit\ muiier viro legittime conjuncla fortunarum ac facrorumfocia Uit cfio ; vtque domtii
tlle dominm, ita luic domina. Meminit Bionyf. HalicarnaV, ltb.2. Kom. Antiq.
ApudGermanos veter es ( ' inquitTacttm) ip(is incipientis matrimenij aujpicijs muller moneh at m venire fe lafo~
rum periculorumque fociam, ideminpace, ideminprdio pajfuram., aufur*mque\ & h'mc Batavis inhunc diem
fro Uge fervatur bonorum communio.
Ifchomachus apud Xemphont. advxorem \ Domus h&c nobis communis efi ; nam & ego cunclaquamea fantin
medium exkibeo, & tu qtucunque attulisli omnia in commune depofuisli, neque ejm habenda ratio jam ejl, vtrum
ttoftrum pluracontulerit &c. lib, s. dc adminift. domeft.
Ciccr. 2, Ojjicior. prima* inqutt, focittas tnipfo cïi conjugio • froxima mliberis» deinde vna domtu, commimia
ümnia.
Quin & Martialis alludit,
Te Patrios mifiere juvat cum conjugc cenfui <
- Gaudentem Jocio partici piqué viro.
b AfadGermanos, Gallos, Hifyanos, Ang'os, idmork èjfe teftatur Arnif*. deytre Connpbior. eap.7.num.n,
C Waer-
Huwelcken van oude ri j- <g <]? y °j[ <Tf Hoe : verre voorvtae*
den fondervoorwaerdc. ^ X\J * den dienftich zijn.
Mr. smith , de Waerom niet oock het goet gedommelt onder een
t&^X Dacr huys, en bed, en lijff, jae finnen, zijn gemeen?
nets j diat is, aii >tjs keft gantfche kraem in eenen hoop te brengen,
thmgs are conv O tiir i • ö
mon bctweé thé, Dat lal hier, by gevolch, de linnen beter mengen j
vatebefoTe! pn" Ghy dan, die vrede fouckt, en ftelt geen eyghen goet
Byfonder inde beurs, byfonder int ghertioet.
Hoe menich fwaer geichil wort in het huys ghedreven
c Tanta en homi- £n Voor het hoff ghepley t, om datter is gheichreven? c
7xZToZt™ttuii Ghewis hy die het wijf heeft by den man ghefet,
genen i>iu* tmh*. Yxkk&& ^ reyne trou nkt metten in& befmet. d
rum oriatur,quam J
ex matrimomo. z- Hoort voocht, en vader, hoort, veel dit en gunt te fchrijve
chrikMat?' En fal geen loflen aert uy t domme finnen drijven ,
d Muita muiti in yen [y Jan afoy het goet u fwagher toe verkout.
paBts dotalibm fti- • /T* Pil CL J 1 31 1
fuUntur, qm mm Soo likt leker belt dat ghy u dochter hout .
!ZÏi^üri Voor my, ick fpreecke ront, leen fal geen dochter geven
fugwnu nuiiumef- ^en een fa z[<n beroup niet recht en can beleven,
fettum (ortiuntur\ i • ril- 11
vyuta 'fiautjpon- Maer als een jong gelei hier over my voldoet,
fZcZPZTfep- Soo is de dochter zijn, en oock het vrye goet.
%*j fit\ 2^-0 Ick weet dat deef ' en geen acht dienftich y et te fchrij ven,
vxoris , exWmant Wanneermen luyden treft die grooten handel drijven,
%TLn7cneri, * Op dat een jonge vrou, oock als bet qualick gaet,
%L ^cum Mach blij ven, diefe was, en in haer eerften ftaet.
modus adptïM ie- Doch hier valt wederom geen kleyn bedencken tegen,
q ato, vt in Ma civi- * . . . . ■>
tateiegatanu* per- Dat nu gheen tijt en is met reden op te wegen ,
petuh commoretur, pjet raeckt een ander Werck. Wel aen dan, foete luyt,
ab tpfi legato rcH- t i
datur i. ttóo§.2. Keert weder daerje waert, en ipoet u nae de bruyt,
ff. Ai cond. & de- ~* 11 • T r 1 •
monji. & hancfen- 1 en is van heden niet, maer over duylent jaeren,
tZ!%%lfoLï)de Wanneer in rechte min twee jonge lieden paeren,
sponf. & maircv Dat yder landt-begrijp ghebruyekt een eygen vont,
part.z.num.S. ^ t • Ö'.'/f D * /Ö >
Gcbruyckt een eygen merek, ontrent het trou-verbont
Hiel
2? CRV YT.
ou-nnck.
Jier gingmen zijnen dorll uyt eencn beker laven,
Is maecht en jongefel de rechter-handen gaven,
Daer wert een helle vonck gheflagen uy tte key
Wanneer een foeter vyer quam figen tuffen bey.
]i Griecken gafmen broot,eer datmen ginck beloven,
< ebroocken door het fweert en overmits gecloven,
Dat greep het jonge paer, een yeder at een ftuck,
En ftracx quam al het volck, en boot de bruyt geluck.
[och in een ander oort, wert even bloet ghetogen,
n onder een gemengd en over hant ghelbgen ;
En die in onfe kuft voor defen is ghetrout,
j At eerftmael met de bruyt broot, peper, ende fout.
l et ! waer een eerlij ck man zij n dochter wil befteden,
)aer zijn aen alle cantbyfonder bruylcf-feden ,
Waer uyt ten vollen blijckt, dat oock het roufte landt
Vint eenich diep gheheim ontrent den echten bandt.
y ons, wanneer de trou op heden is befchreven,
oo worter aen de bruyt een fijn juweel ghegeven,
\ Een eygen trou-gefchenck van gout off dy amant,
Geenlijff-cieraet alleen, maer oock een ziele-pant.
Joch fietmen even dan, met fonderling vernougen,
)e bruyt en haeren vrient de rechterhanden vougen,
En dus, fiet ! wort de gront van echte trou geley t,
En, met gelijcke luft, het groote woort ghefeyt.
4aer waerom defen ring niet daer het dient ghelteken,
^n van een goet ghebruyck moet-willens af gheweken?
Het was, gelijck het blijckt, de vingher naefl; de pinck
Aen wien het trou-juweel in ouden tijden hinck ;
)ie heeft een hooger macht, op wei-gegronde reden,
)ie heeft een beter recht, voor al de cley ne leden,
Ci Tc
Multti vhique cere-
monie in Jponfali-
buA: Mrinum ma-
nui ]ungcbant Per-
fa, ex eodem poculo
bibebant Galat* ,
panem gladio divi-
fum edcbantGrdci,
ignem filici excutie-
bant LapponeSy pa-
ncm & aquam ap-
ponebant Komanu
JEt alia hujufmodi
dim & hodie in v-
fu, qu<£ fingula ha-
bent fuum mjfie-
rium. Alexand. ab
Alexand.genialium
dierum, lib. 2. cap s.
O lam lib fep-
tentr.region. cap. 7.
Scaligerlib.j. Toe-
tic es. cap. io. Vo-
lyd. virg. de Inv en-
tor ib. rer. Uk i.
cap. ^, Antoniu*
Guberttu Coslantis
in commentario de
Sponfalib. tit. de
rit. Nupt. Lodouic.
Ceel. Antiq. Ie tl.
Deannulo pronufo
vidz Alexand. ab
Alexand. geniah
Dierü. lib.2. <^/>.^»
Wat vinger van outs gccygcnt <T> <~D 7) Y Cf
tocdentrou-ring,enwaerom. ^ * V_ ^ M x*
Te dragen dit kleynoot, een pant van ons ghemoet,
Dat nu door enckel pracht de voorde vinger doet:
xerviu * mptiaü hout dat even hier een ader is ghelegen,
J™Geiu^iïh?o, Dis met een fijne ftrael compt in de borlt ghefegen ^
VI smrn^t. ^n alfler eenich ding aen deren vingher roert,
rffc'j' Dat wort van ftonden aen het herte toegevoert.
Dies als een jong gefel, met foete min bevanghen ,
Kompt zijn gewenfte trou aen defen vingher hangen,
Dat klopt als aen de borft, dat roert de geeften om,
Dat roept de gantfche fiel tot haeren bruydegom.
En, fchoon oock rijper fucht gaet tot haer oude daghen,
De rinck des niettemin op haere plaets ghedragen
Sent boden alle tijt, fent poften aen de ziel,
Op datle nimmermeer in quade pofen viel.
Noch overtreft de pracht uy t fotte vvaen ghedreven,
Die heeft de trou verplaetft, en aen het oogh ghegeven,
Want, fiet ! in onfe tijt de Wijfer draecht het gout, •
'Abud nos occulte Dies is (ghelijck het fchijnt) het li j ff alleen getrout.
Zip^t Waeromisditghebruyck, een fporetotdefeden,
turn profctf*, jux- Waerom is dit ghebruyck gebannen uytte fteden?
ta formcathnem *Tr 1 r • • • rT 1
\uMwi fericiitan- W el, iooje niet te nieuw, oft met te los en zijt,
'$1*'"^'. d* Soo draecht het trou-gemerck ghelijck in ouden tijt.
Magno*c perpetuo $[tt fax « een jonge maecht behoorlijck op ghedragen
benfum eft,mroef- Aen haer beicheyden deel, met wille van de magen,
fgtiZaZSn En ouders rijp beleyt. fiet daer! een rechten voet,
mter ptvcncm & j_]oe fa een j ong.e kmy t een vrou we worden moet. -
l. vmes De tnoode linckerny van heymelick beloven
% ^jfyfit Ê&i Rij ft uy t een gey le borft, als uy t een heeten oven,
ZltZoZnXo- 'c Is menichmael gemerckt , ten deucht gemey nlijck 1
men gemeeniijck Wat uy t de domme j eucht, en fonder raet ghefchie t.
tot fvvaié eynde. ' 9 O J
Lmelick beioven. 25 ^(JV ¥ W9
iyy zijn hier niet gefint int breede van te {preken,
M tot een lang verhael hier over uyt te breken^
Een faecke niettemin is weert te zij n bedacht,
En dient hier voor de jeucht tot leere by ghebracht,
10
Ita moedich edelman, die op de Franfche kuften
lad langen tijt ghedreycht een vlote toe te ruften, .
Was nu te mael gereet tot zeylen over zee,
Nae eenich rieckend' landt, ofF tot een oulde ree,
ijn vader was gheruft een ruyme tijt gheledcn,
n moeder naeder-hant den eyghen pad getreden,
1
Sict defe gefchiefa*
mjfe voor war ach-
tte h verhack by
Sïmon Gottlart.
Aux Hi Moirés
admirablcs &me-
morables de no-
ftretemps vol 4.
cap.5. des affec-*
tions defreiglées
gricfuement pu-
EennKS-
Hcymclick beloven. ^ ^T.
Een fufter, fonder meer. juyft in haer friflche jeucht,
Was hem de meefte forch, was hem de meefte vreucht.
Hy fcheen voor zijn vertreck haer op te willen dragen
OfF aen een trouwen vrient, of yemant vande magen,
Op dat het teere pant daer mochte zij n bewaert ,
Terwijl hy mette vloot de weirelt omme vaert.
Sy in het tegendeel fey t niet te konnen leven,
Indien hy fich alleen gaet opte reyfe geven -
Wil daerom nevens hem gaen dolen over al,
Waer hem de goede God ter zee geleyden fah
De broeder evenwel en wil het niet ghehengen ,
Maer fouckt het vreemt befluy t haer uy ttet hooft te breng
Hy dreycht haer mette zee, en alderley ghevaer
Dat uy t de lange reys mocht koomen over haer.
En des al niettemin hy kanfe niet belefen,
Dus, als het immers fchijnt alfoo te moeten wefen,
Soo voucht hy tot de vloot al wat haer op den tocht
OfF dienftich tot vermaeck, of noodich wefen moch
Soo haeft de goede wint haer vaft begint te (lellen,
En waey t te zeewaerts in, de ronde zeylen fwellen :
Een onvertlaechde jeucht, en menich edelman
Geeft uyt een moedich hert fich willens inden ban»
Daer drijft de ftoute vloot, van boven dicke woleken
Van onder harde vloet, en grondeloofe kokken
En des al niet te min een {hel, een felfaem, vier
Rijft midden uytte ftroom en treft het jonge dier.
Een vande frifte jeucht maeckt door bedeckte loncken,
Door brieven, ftil ghefpreck, en duyfent minne-voncken
Dat hy de befte plaets in haere gunfte wint,
Dat hy de meefte gunft in haeren boefem vint.
Noc
4och iflet niet ghenouch, hy weetfe daer en boven ,
)oor fonderling beleyt, hem trou te doen beloven,
En onder delen fchijn (gelijck het veeltijts gaet)
Soo glijt de lofle jeucht in noch een ander quaet.
e maen heeft haeren loop nu drymael om ghereden,
fet daer een vreemt ghefwel aen haere teere leden ;
Sy die voor defen was fris, luftich, gau, en knaps,
Is fleew, en byfter meeps, en uyttermaten quaps ;
y geeuwt, en fpickt, en fpout, oock aenden dis gefeten,
)aer ifle dickmael flau, en dickmael fonder eten 5
De Ridder die het oogh heeft eeuwich over haer,
Wort, ick en weet niet wat, wort alle ding ghewaer.
ly gaet haer fachtjens aen, en fielt hem om te vragen,
)fc haer het enge fchip, oft haer de ftuere vlaghen,
OfF haer de vijfe reuck, of harde fpijfe quelt,
OfF waerom datfe braeckt, of aen de leden fwelt.
.ofette wert beftaen ; nu fietmen haer befterven^
ïu blofen als een krieck ; hy vraegtet anderwerven ;
Sy, die het ongeval niet langer helen kan, Co^um vomt>
Seyt datfe fwanger gaet, maer by een echten man, hocpr*texitwmwe
ly, om het rechte kloen van defen draet te krijgen,
n geeft haer anders niet, als kouck en foete vijgen,
Hout alle dachten in, en ftelt hem wonder koel,
Op datfe fonder fchroom fou melden haeren boel.
.ofette, midts de faeck wort iachtjens opgenomen, ;
erhoopt in corten tijt tot haeren wenfch te comen ;
Dus fpreeckfe luftich uyt, en met een vollen mont,
Wie in haer jeuchdich hert foo diep gewortelt (tont.
.aer broeder treurt, en fwijcht. De fchepen ondertuffchen
aen foucken verfchen dranck,om haren dorft te blulfchen;
C 4 En,
<B<RJüYT.
En, nae een claere lucht, ontdecken feecker lant
Met aerdich boom-gewas verciert aen alle kant.
Een yeder is verblijt, en, moede vande baren,
Gaet (tellen zijnen loop om nae de kult te varen -y
. Matroos is in de weer, en fouckt den eerften dach
Wat datter voor een volck het landt bewoonen mach:
Men vint geen menfchen werck, maer niet als wilde diere
Die ftout en fonder angft ontrent den ouver fwieren,
En woelen over hoop. men tijter op de jacht,
Dies worter menich wilt de fchippers toegebracht.
Te midden in het wout zijn klare water-heken,
Die vali het hooge landt tot in de dalen leken,
Daer gaen de gaften heen, en vollen menich vat
Met freuyt, en aert-gewas, en met het verfche nat.
Rofette boven algants moede vande ftroomen,
Gaet nemen haer vermaeck ontrent de groene boomen,
Verkieft een gave fchors, en f chrijft met eyger hant,
In fyijt uan die het ffijt ^ Rojette mint Galant.
Galaat in teghendeel brengt fich en haer te famen ,
En maeckt een mengel-moes van twee verfcheyde namei
En fnijtet over al ; foo dat het groene wout
Veel ftreken van de jeucht, veel minne-teeckens hout.
st Is al genouch gemak, men gaeter fich bereyden
Om uy t de verfche lucht, en van het landt te fcheyden ;
Maer als het jonge paer fou varen nae het boort,
Soo treet de Ridder toe, en fpreeckt een heftich woort:
En pijnt u, jonge-laf, niet inden boot te comen,
lek hebbe defe macht u heden afgenomen ,
Mijn Schip is ü ontfeyt ; en ghy mif briiyckte maecht
Die uwen hoochften fchat ontijdich hebt gewaecht,
<B%vrr.
(aet vry met uwen pol, gaet inde groene dalen,
laetvryuflim bedrijf op alle boomen malen,
V vonnis is gevelt: ghy fult van nu voortaen
j Hier foucken u vermaeck, hier eeuvvich dooien gaen ;
(jhy fijt uyt do&me Kift, en tegen alle reden,
t hy fijt op eygen raet in dit bejach ghetreden,
Voltreckt het nu alleen, en oeffent u ghedult,
En fiet hoe ghy voortaen u iaecken redden fult. (ten
lier moet u woonplaets zijn, hier meuchdy gantfche nach-
erilijten in de vreucht van dvvafe minne-klachten ;
Gaet boet u kriele kift in dit oneerlijck fpel,
En maecktet fooje meucht, en vaert, vcor eeuwich wcL
ioo haeft zijn reden end, hy doet hun wapens langen,
ly geeft hun jagers tuych, om alle wilt te vangen,
Mufketten, vogelroers, kruyt, lonten, hagel, loot,
En ander kleyn beflach, tot voor-raet vanden noot,
trax roeyt daerop het volck tot aen de groote fchepen,
In geeft den boot een touw om nae te mogen flepen ;
Strax vallen op een ry de fey ien vande ree,
Strax is de ganfche vloot te midden inde zee,
)aér ftaet het jonge paer verhart ghelijck de keyen,
J ol druck, en evenw7el niet machtich om te khreyen,
Niet machtich om een w7oort te brengen uytten mont,
En echter door het leet tot inde fiel ghewont.
Ten is maer kleyn verdriet, dat met gheduerich klagen
> Weet yemant, die het hoort, fijn fnierte voor te dragen j
m Gemeene drouf heyt kermt, maer al te diepen feer
» En vint geen open monr, geen fucht of tranen meen
Sfae dat de koude fchrick een weynich is geweecken,
Beginnen aen de vrou de tranen nvt te breecken ,
D Sy
WRJJYT.
Sy geeft haer aen de zee, fy macckt een hooch geklach,
Sy roupt haer broeder aen al watfe roupen mach.
Och broeder, om de borft by my en u gheibgen
Och wort doch nu eenmael in mijn verdriet bewogen ,
Off, foo het u belieft dat ick verloren blij ff,
So neycht toch eens het oogh ontrent een fwanger lij
Heb ick den doot verdient door onvoorfichtich mallen,
Ey laet het kley ne fchaep niet inde ftraffe vallen,
Doot geen onnoofel kint, geen ongeboren dracht,
Die niemant eenich leet oy t toe en heeft gedacht.
Sieti als een fwanger wijf heeft eenich cjuaet bedreven,
Dat haer naer rechten maeckt onweerdich om te leven j
Sy wort noch evenwel niet tot de doot geley t,
Tot fich het teer gewas van haere leden lchey t.
'k En eyfch geen langen tijt van fes off feven jaren,
Maer flechs een korte wijl om in verdriet te baren,
Had ick het foete dier maer eenmael op den fchoot,
Ick gaeve metter daet my willich aende doot.
Ick gaeve, naer het viel, mijn leven uyt te bluffen,
Indien ick maer een reys mijn vrucht en mochte kuffen,
En, foomen dan het kint niet vaderloos en liet,
Het ginck my foo het mocht, 'k en voelde geen verdrk,
Doch foo ick geenen trooft hier over kan verwerven,
Laet menfchen evenwel van menfchen handen fterven,
Waerom valt harder ftraff op ons onnoofel bloet,
Als oock het fpitfe recht aen rouwe bouven doet?
Waerom word' ick gefet als fpijfe voor de beeren ?
Waerom fal eenich beeft mijn weerden man verteeren?
Waerom ons alle bey? en even datter reft
Gaen liepen tot behoef van zijnen wreeden neft?
Waeroi
<B%vrr. .3
Vaerom fal doch een fwijn met vreefelicke tanden
\y vaeren in het lij ff, tot aen de teere banden,
Daer op mijn lieve vrucht (ellendich fchepfel) ruft,
En koelen, even daer, zijn onverfaede luft?
| poet recht nae fchips gebruyck, ten fal my niet verdrieten;
,aet vry een vinnich loot in defen boefem fchieten,
Hangt die mijn hert befit te midden aen de ree,
En fmackt het teere fchaep by ftucken inde zee;
)e doot is geen verdriet, ick kanfe j ae verachten,
/laer feecker vande doot den (lach alleen te wachten,
Ahl dat ift dat de fiel in helfche pijnen ftort,
1 Nu doot my, wie het kift, en maeckt de pij ne kort.
pfaer hoe, kleynmoedich hert, waertoe u Iwaer bedrouven?
dijn broeder is gegaen, maer flechts om my te prouven,
En niet tot ons bederff ; mijn broeder is gegaen ,
Niet als in ware daet maer uy t een loofe waen :
) 4i j n broeder heeft van outs en van zij n eerfte daeghen
Ay veel te goeden hert en jonfte toegedraeghen,
Hy is van lachten aert, en van een edel blo et
Dat aen een fwacke vrou geen fmaet of hinder doet j
ly fal noch eens het roer naer onfe ftrande wenden ,
)ff yeraant met de boot hier aen den ouver fenden^
Ey keer dan, broeder keer, ey keer nae defe kuft,
a Wy zijn genouch geftraft voor onfe domme luft.
)us ftaet de jonge vrou, met t wijffel ingenomen,
:n ftar-oocht op de vloot ; nu fchijnter yet te komen
Dat op het water fweeft,en nae den oever fchiet,
Maer, nae een lang gedult, eylacen ! weder niet.
)e drouve nacht genaeckt, de fchepen zijn verdwenen ;
)aer is geen hope meer. hier baet noch angftich ftenen
D % Noch
Noch krijfchen, feyt Galant, en grijpt een ftale bij],
En geeft hem in het bos, en kapt een lange wijl.
De vrou, terwijl de man is befich in het hacken,
Compt mede tot het werck, en raept de groene tacken,
En fleeptfe daer het dient, en timmert in het fant,
Haer eerfte meefter-ftuck, een groene ledekant.
Daer ley t het lieve paer, niet fonder groote fbrgen,
Gedoockcn in het loofF tot aen den rooden morgen ;
Rofettc .oupt om hulp, Rofette leyt en beeft,
Oock van het minfte blat, dat in de bollen fweeft.
Soo haeft de fonne rijft, ftrax weder aen het houwen,
Strax alle ding berey t om daer een huys te bouwen^
Een huys van lichte ftofF, ghelijck een herder ftelt
Die met het witte vee gaet dooien op het velt.
Gelijck het eerfte paer, uyt Eden wech ghedreven.,
Moeft fonder huyf-cateyl fich inden huyfraet geven,
Moeft miflcn fijn geluck, moeft miflen fijnen God,
Moeft braeden fonder fpit, en fieden fonder pot:
Soo is haer gants geftel. de camers fonder fetel,
De koetfen fonder bed, de keucken fonder ketel,
De deuren fonder flot, de folders fonder balck,
De vloeren fonder fteen, de mueren fonder kalck.
Den honger niettemin ontfluyt haer jonghe magen,
Des tijt Galant te werck, en ftelt hem om te jagen,
Hy fchiet, en waer hy comt hy treft ghewenfte kans,
Hier eenich vluchtich hert, en daer een wilde gans;
Al wat het bos bewoont blijft fitten, fonder fchncken,
OfF fchoon hy met het roer daerop beftaet te micken ,
Het wilt is mette pijl, off van het loot gefchent,
Om dattet noch de lift der menfchen niet en kent.
\y compt dan mee de vanck op zij nen hals geladen,
:n wou, indien hy mocht, zijn hollen buyck verladen ;
Rofette fchort haerop, en dient hem tot gerij ff
Als vrou, als camer-maecht,als koek, als vuyl-jongwijff,
\ls ick en weet niet wat. haer joffcrlicke leden,
Die noyt het minfte werek het gantfche jaer en deden,
Die paffen op den dienft, die moeten uytte mou,
Die worden vet en vuyl ontrent een fwarte fchou.
Oit gaet noch foo het mach, maer nae de negen maenen
Vermeerdert haer verdriet en vordert nieuwe traenen :
Rofette wert gequelt met coorts en drouve fucht
En naer het diepfte leet, fiet daer een kley ne vrucht;
een vroe-vrou,geen behulp,geen vrienden, geen gebuere,
3een voor-raet voor het kint, geen windels ofte kieren,
Geé wiech, geé baecker-mat, geé kruyt,geé kinder-wijn,
Niet dat het kraem gelijckt, als fl echts alleen de pijn.
Hoe ftaet Galant verftelt 1 hy weet niet wat te maecken,
Noch watter dient gemijt, noch wat hy moet genaecken,
Hy is geweldich bang, nu kout, dan weder heet,
En fchier uy t y eder hair ontftaet een druppel fweet:
Noch moet hy aen het werek, fchpon bijfter onbedreven
Hy moet het teere kint zijn eerfte winfel geven,
Hier vint hy dit en dat, daer grijpt hy uytten houck,
Een affgefcheurde flet, een affghefleten douck .
Galant die doopt het kint, en geeft het zijnen zegen,
Galant die bedt de vrou, foo haeft fy is ghelegen,
Galant was die de vrucht in zijnen fchoot ontfing,
Galant is kinder-meyt, Galant is alle ding.
De moeder onder dies begeeft haer om te poogen,
Ift doenelijck, haer vrucht met eygen bloet te loogen,
D 3 Sy
Sy leyt het weerde pant geduyrich aende borfl,
. En noch en weetfe niet te leffen zijnen dorft.
Eylaes de rouwe koft van appels^ wilde peeren,
Van wortels ende kruyt doet haere jeucht verteeren,
En al het foch vergaen, foo dat het teere kint
Niet als een dicke lucht in haere borften vint.
Al weder nieu verdriet, het wicht begint te quijnen,
Gelijckmen menichmael een lampe fiet verdwijnen
Als hacr het vet ontbreeckt. de flaep de langhe flaep
Compt uyt haer duyfter hol, en treft het jonge fchaep.
De vader, fchoon bedrouft en aen het hert geflaghen ,
Meer als zijn krancke fiel kan inden boefem draghen ,
Toont echter kloecken moet, oock midden inden rou,
En (preeckt gelijck een held, en trooft de fwacke vrou.
Maer, fiet 1 wanneer het vyer in engte wert gedrongen,
Soo comtet naderhant te felder uytgefprongen,
En fcheurt al wattet raeckt • Gallant is al te teer,
Gallant die geeftet op, Gallant en is niet meer,
Gallant die wort een lijek. wat konft, oft cloucke vonden
Wat (childer, of pinceel, wat pennen, ofte monden
Sijn machticlv, nae den eyfch, te brenghen aenden dach
Wat druck Rofette fchept uyt defen donderflach?
Sy noemt den hemel wreet, fy roupt dat hare plagen
Gaen boven alle maet, en niet en zijn te dragen,
Sy flaet haer teere borft, en vult, in defen noot,
De boffen door gefchrey, met tranen haeren fchoot.
Sy kuft het doode lijff om haeren geeft te laven,
En wenft dat eenich menfeh haer mede wou begraven,
Maer al het drouff ghebaer vermeerdert haer de pijn,
Want fiet! het nietich vleefch dat wil begraven zijn, •
® *J> Y T. ,j
5y kieft een eycken boom, die boven al verheven
Htet fop van haer geway had inde lucht gedreven ,
Sy fpit met alle macht, en maeckt daer in den dijck
Een graf voor hare vrient, eé woonplaets voor het lijek.
Sy moet, ellendich wij ff! met eygen handen delven,
Sy vreeft het doode riff^ maer overwint haer felven,
Sy neemptet inden arm, fy ftiertet metter hant,
Sy kuft het noch eenmael, en graeftet in het fant .
Vaert wel mijn ander ick, mijn lieff, mijn uytvercoren,
Mijn trooft, mijn eenich heyl; och waer ick noyt geboren,
Och had ick noyt geleeft, och waer ick noyt getrouti
Soo waer ick niet alleen in dit verdrietich wout.
i Wie fal ick tot behulp in defen noot gebruyeken ?
Wie fal mijn open mont, wie fal mijn oogen luycken ?
Wie fal, wanneer ick fterf, aenmy rampfalich wij ff
Wie fal een weynich ftofs my ftroyen op het lij ff 3
Wie fal op mijn verfcheyd met ongeveynfde tranen
My trooften inder noot, en tot gedult vermanen ?
Wie, ais mijn koude tong de lpraecke wert belet,
Wie fal tot mijnen trooft befluy ten mijn gebet ?
Och! niet een eenich menfch: alleen de fchorre meeuwen
Die fullen om het lijck geduyrich commen fchreeuwen,
En pijpen haeren fanck ; die fullen onder een
Hen voeden met het vleelch en lp ringen op het been.
Off, als de ftuere zee jfal hooger commen woelen,
Dan fal miflehien de ftroom my vanden oever fpoelen?
My drijven in het diep, my jaegen over al,
Soo dat ick inde ruft geen rufte vinden fal.
(ck ben , tot mijn verderfF, als balling hier gebleven ,
Een balling nae de doot, een balling in het leven,
D 4 Ick
Ick ben (dat yeder een acht voor de meefte ftraf )
lek ben, oock nae de doot, een balling van het graf.
Men feyt dat in het wout zijn duyfent vreemde dieren,
En leeuwen bijfter wreet, en ongetemde (lieren,
En fwijnen fel-getant, en Tijgers nimmer-fat,
En draecken vol fenijn, en, ick en weet niet wat j
Ick hoore van het volck, ick hoore datter hay en
Verkeeren in het diep van defe fteyle bayen,
Een yfelijck gefpuys, dat oock met eenen beet
Gheheele lijven fchent, en ganfche menfehen eet ;
Och off my dat gheluck noch heden mocht gebeuren
Dat my toch eenich beeft aen ftucken quame fcheuren ,
En llocken in het lij ff, al leed' ick groote pijn,
Ten minften defe romp fou dan begraven zijn •
0 1 dat geen teere maecht haer meer en laet bewegen,
Ten dienfte van het vleefch, een dwafe vreucht te plegen
Och 1 dat geen jonge vrou met onbedachten fin
Haer ftelle buy ten raet, haer fnelle totte min,
O 1 dat de foete jeueht haer leere wederhouwen
Van fonder vrienden raet op ey gen-fin te trouwen,
En dat om mijn verdriet-, ól dat de foete jeucht
Haer wachte van de luft en fchicke tot de deucht.
Eylaes ! het cleyn vermaeck is inder haeft verdwenen ,
En watter naemaels volcht is leet en drouvich ftenen,
Soo draey t het los geval zij n ongeftadich wiel ,
» Wat aen het vleefch behaecht, is pijne voor de ziel.
Dus gaet de drouve vrou bynaeft geheele dagen
Nu in het dichte bos, dan aen den oever klagen,
Maer al haer droeff geklach en doet geen ander vrucht
Als dat een holle rots met poofen weder fucht.
S
jet daer een eenich menfeh in defe woefte kuften !
! et daer, verblinde jeucht, wat uwe domme luften
Verwecken voor gevaer, wat liefdes bitter foet
j Al vremde flaegen brengt, en drouve fteken doet*
lofette nu bedaert, en naerder tot de reden,
^erfoeyt haer fotte daet, en offert haer gebeden,
Bidt Godt in aller ernft, indien het wefèn mach,
Dat eenmael noch eé menfeh mach hooré haer geklach*
:k hebbe mijnen God voor hart en wreet gefcholden,
laer neen ; my is het quaet, gelijck het dient, vergolden:
Of fchoon ick eenich ben^ en leve fonder vrient ,
lek hebbe defe plaech in volle maet verdient.
:khebb', uyt enckel luft, gefelfchap aengenomen,
,n hierom is het leet van Gode my ghekomen ;
Gefelfchap was de wenfch van mijn verblinde jeucht.
Nu ben ick hier alleen, en buyten alle vreucht.
:k hebbe fijn geficht, dat niet als minne-ftralen
,n liet uyt fijn gemoet in mijn gewrichten dalen,
Sien rucken overd wers, fien drayen om end om ;
Dat was de lefte lonck van mijnen bruydegom .
)e mont, de foete mont, die met een aerdich jocken
4y voortij ts was ghewoon tot lachen uyt te locken,
Is my een fchrick geweeft. ó wat een vreemt geluyt!
Hy fchooff tot aen het oir, en blies het leven uyt.
Iet lijff, het klouck geftel, dat met geftreckte leden
^uam ftaech en onvermoeyt tot mijnen dienft getreden,
Heeft my het drouffte werek ten leften aengebracht ,
Dat oy t ellendich menfeh voor defen heeft bedacht,
Vch ! die geboren fcheen om mijnen geeft te laven,
vloeft ick ellendich wij ff, met eygen hant begraven ;
1 E Denckt
%<RVYT.
Rolcttc* V>
Dcnckt wat een drouve kou my opte leden quam ,
Als ick in defen arm fijn koude leden nam,
Sijn koude leden drouch, fijn koude leden kufte,
Sij n koude leden grouf. ach ! hy is inde rufte,
En wacht op fijnen God . . maer ick, eylacen, ick
Ben in geduerich leet, en in geftaege fchrick.
\ Nu God heeft my ghewont- hy kan my weder heelen,
Hy fal my, naer het quaet, het goede mede deelen ;
Hy ley t tot in het graf, tot aen de bleecke doot ;
Maer, die op hem betrout, die ley t hy uy tter noot .
Dus gaet de jonge vrou met onvermoeyde fchreden ,
<Jeduyrich op den duyn off aen den oever treden ,
Off vint haer menichmael ontrent een hooghe klip,
Op hope datfe mocht vernemen eenich (chip .
"Godt heeftet foo beftiert, dat, naer een angftich peylen,
Niet verre van de ftrant twee fchepen comen feylenj
De franfche lely-fchilt, die inde vlaggen ftaet,
Maeckt dat de fwacke vrou tot aen het water gaet,
Tot in het diepe rent. ly maeckt een feltfaem baken,
Nu van haer opper-kleet, nu van een linne-laken j
De fchippers zijn beweecht; de boot roeyt nae de wal
Daer hoort het franfche volck haer drouvich ongeval.
Maetroos, uy t dit verhaei, verfoey t die felle nepen ,
Ontfangt de fwacke vrou, en voert haer aen de fchepen ;
Daer wort haer van het volck van eerften aen gefey t,
Hoe dat haer broeder fterf, en waer het lichaem ley t.
De vloot doet haeren loop, en door bequame winden
Weet in een korten tijt de franfche kuft te vinden :
Rofette gaet te land, en danckt den goeden God,
Woont in haer vaders erff, en op haer broeders llot.
Doe
<B%VYT. n
jtoch, fchoon fy naderhant tot eere wert verheven,,
Én datfe ruym ghenouch mach inde werek leven,
Des echter niettemin foo is de jonge vrou
Niet foo gelijckfe was, niet alfle wefen fou:
]>aeris, 'ken weet niet wat, een ongevoelich wefèn,
]>aer is een domme (licht in haer ghelaet te lefen j
j Geen luft, geen foete min die haer het herte wint,
Sv leefFde (onder lief, en fterref fonder kint.
act dit een fpiegel zijn voor onbedachte finnen,
►ie, buyten vrienden raet, haer ftellen om te minnen j
Men hout dat felden maecht in rechte vreuchde leeft,
Die, uyt een luchten fin, haer trou verquackelt heeft* -
aSict 1 als fich eenich menfch laet totte luiten drijven,
;De korte vreucht verdwijnt ; haer vuyle (metten blijven;
» Maer krijchter yemant lof, door fweet en ftrenge pijn^
» De moeyte neemt een end', de lof faleeuwichzijn.
fü weder tot de bruy t. Ontrent de bruy loffs-dagen
do doet de bruydegom aen zijn gheminde dragen
Gefmijde voor den arm, en edel hals-cieraet -y
Wel naer het out gebruyck, maer dickmael fonder maef *
eert, eer wy vorder gaen, leert eenmael, jonge luyden, i^ushnhy.
1t J 1 r 1 11 d* Britst -te tticken
eert al het moye tuych tot goede leden duyden ; ^fkmim^
Daer is niet een juweel, dat u de bruyloft geeft,
Dat niet tot uwe leer een foet bedencken heeft.
Aet ons het gantfche kraem eens naerder overmercken,^^ *>** **
jr1 r i • rr i • 11 1 n 1 keren vanden
Het lal millchien de bruy t ten goede connen ltercken ; ^ , . : • ■
Wel aen, het eerfte ftuck, het groote bruylof-pant,
Dat is meeft over al een helle diamant
irat feyt ons dit juweel ? het is van outs te lefen,
n t'wört oock heden felfs gelooft alfoo te wefen,
E % Dat
1
Leer-ftucken getogen uyt <~fè <T> 7 ) *V ^T*
fBmyts juweel-koffer. ^ * x '
Dat hier noch hecte vlam, noch yfer hinder doet,
En even dat de fteen ontlaet in boeken bloet.
Het weerde trou-verbont, dat niet en is te breken,
W ort metten diamant te rechte vergeleken,
Wel aen dan, jonge bruyt, en wie te famen paert,
Mij t alle flim bejach en vuylen boeken aert.
Indien uw lofle jeucht wil elders henen dwalen,
Soo laet u fedich ooch in haeften nederdalen
Ontrent dit reyn kleynoot, en fegt in u ghemoet,
Van hier onaerdich flij m, vergiftich boeken bloet j
Van hier verkeerde luft, die niet als fnoode vlecken
Wilt over onfe trou en onfe fiele trecken ;
Door u wort echte vreucht verandert in verdriet,
Van hier onguere fucht, u lucht en dienter niet.
Ghy weder, deftich man, befit uw jonge leden
In kuyf heyt, ware trou, in onbefmette leden,
Verpant u ganfche min aen uwe bed-genoot,
En bint u lofle jeucht alleen aen haeren fchoot.
De rijeke diamant, een prince vande ringen,
Het puyck, en hoof t-juweel van alle fchoone dinghen,
Wert inden ouden tijt, en heden by gebracht,
^hcPdwrè dc Tot ^eere van gedult, en rechte manne-kracht.
nature entre ks Ghy prince van het huys moet defen fteen ghelijcken,
pierrenes , eft ^ - » *D '
lymbole de for- Laet daerom alle tijt in uwe feden blij eken
patience! Dnia. ( Godt geve watter koomt gheluck of tegenfpoet)
Hiewdyrf^ ^en Onriftelijjpk gedult, een mannelijck gemoet .
Diamant. Doch foo het boeken bloet, en fijn verhole krachten,
Gaet tegens u geloof, en boven u gedachten,
'k En wil om dit geheim niet treden inden ftrijt,
Noch tegen u begrijp, noch voor den ouden tijt.
n
Dit wort, oock hedenidaechs, geficn aen alle kanten^
Dat niet als diamant en fchuert de diamanten,
En dat noyt dit juweel tot rechte glans en raeckt,
Dat niet met dit juweel gelat en is gemaeckt.
■lier uyt foo mach het fijn dat veel tijts defe fteenen
ijn gaven voor de bruy t, wanneert de vrijers meenen j
Niet beters, jonge vrou, en ciert den echten bant,
Als dat ghy leeren meucht van uwen diamant .
>iet ! die een weerden vrient wil totte liefde trecken,
Die pooge fijn gemoet tot lieven op te .wecken :
Lieft uyt een volle lucht, die tracht te fijn gemint;
Niet dat de liefde meer als vafte liefde bint. b
b Mittendi fidos ad amantes funt ctdamantts
Solo (tdamante folit durum adamanta Jaber.
Ouwen, lib.epigr.2,
LTEt lieffelick corael, een dracht van jon ge dieren, KorueL
Is even voor de bruy t een regel van manieren ,
Want fiet 1 als defe plant' in diepe kreken waft,
Dan iflè duyfter-groen, en van een weecken baft:
Maer eenmael uy tte gront, en vande fteel gefcheyden,
Soo gaet de gantfche fchors haer anders toebereyden ;
Want t'geen was fonder glans, en uy ttermaten facht*
Wort tot een fchoone verw, en vafte ftof ghebracht.
Des kan het nieu juweel ^el ongemacken helpen, SlfS^.K
Het maeckt een vafte maech, en weet het bloet te ftelpen, soim.caj>j.Aibcrt.
Het ftijft het fwacke breyn, en zijnen kouden vloet,
En is noch boven al de jonge kinders goet.
Hoort, vryfter, teer gewas ; die eertij ts waert verholen
OfF in u ouders huys, of inde franfche fcholen,
E j Nadien
Nadien ghy door den man komt in het open licht,
Soo toont nu beter glans, in defen nieuwen plicht.
Ghy waert van weecken aert, en tanger inde leden,
Ghy waert van rauwe ftof, en groen in uwe feden ,
a vt criccxfihe Ghy laecht, als inde nacht, fti), duyfter, Tonder naem, a
matchden begonnen >v ■ i i • i 1 n • 1 i ■
eerfi bare jaren te Geweldich onbewult, in velen onbequaem:
toMnl% Komt nieu-geplückte fpruy c, verandert u manieren,
dan cerfl hadden Weeft heylfaem inde mont^ leert wacke finnen vieren,
beginnen ie leven. 1 1 r fl i 1 I I
vintmh. W eelt eerbaer van gelaet, van tong en herte kuys,
Een trooft voor uwen man, een moeder voor het huys,
TcycL TNdien ghy, boven dit, vint onder uw juweelen
Des oefters revn gewas, dat kan u mede deelen
Niet zijnen glans alleen tot luft van u gheficht,
Maer wijft de maechden aen de rechte vrouwe- plicht.
Daer koomt een foete glans uyt dit juweel gefchoten,
Soo lang geen amper nat daer op en wort gegoten,
Maer kóomter eenich liier dat aende per el bijt,
Soo gaet het fchoon juweel zijn eerfte luyfter quijt.
Niet voor het reyne bed, niet voor het wettich trouwen ,
Niet (choonder in het ooch, niet boven echte vrouwen ;
Maer door een wrange aert verdwijnt dè fchoone glans.
Een wij ff van ftueren aert een plage voor de mans.
ls$ppu TNdiender eenich lid beladen met rubijnen
Laet oyt zijn edel root van uw^n vinger fchijnen,
Soo let op defe verw, het is een eygen deucht,
Een cierfel voor de bruyt, een fchanfe voor de jeucht.
^ur!!XoV^frJZ Wat immer met befcheyt in vrouwen wort geprefen
Z'plltTudmT ^at *s een fedich ooch, een een eerbaer wefen ;
quid fit rogcui Modeftia. Tntem,
Eer
<b%vyt. i9
Een fegel vande tucht, een onverbroken bant ,
Een feghen uytter aert de vrouwen ingeplant.
Men houtet voor gewis dat midden inde baren vlde vlïnl 7 f \\
Een vrouw, oock nae de door, haer eere kan bewaren : &%pm», de of-
! . « r \ " n in cu^f' nat.mirJib.Jt.
| Wat al waer lchaece woont,lchoot,borlt5en teere mont, Mp. c uu. "Mn
Dat keert hem van het ooch, en geeft hem nae de gront, r^è^
Maer komter eenich man met doode leden fweven >
Die plach het gantfche lij ff aen yeder bloot te geven ,
Want, nae de kunfte leert en voor de waerheyt fchrijft,
Men vint dat onfe romp meeft op ten rugge dri j ft .
Weet dan u doode rif de leden om te trecken ,
En fonder eenich kleet u fchaemte toe te decken ■
Verfegelt, jonge vrou, verfegelt uwen fchoot ;
V fchat, en befte pant, dat is het eerbaer root.
Hoewel ghy dickmael zij t uyt aller menfchen oogen,
Wil des al niettemin uftil en fedich toogen 3-
Wort noyt onmatich ftout,of buyten reden vry,
V fchande wort gefien, al ifler niemant by.
TNdiender blaeu lapphir,den hemel vergeleken, Safj>hin
Mocht in het kunftich werck van uwe baggen fteken ,
• Het dient, u j onge bruy t, het dient om u ghemoet ve sapphir, tmtk
Te trecken uytte ftof, en naer het hoochfte goet.
xvort .gheduyt af te
heelden opflijginghe des geetfs tot Hemelfche bedenckinghe, injicht ghenomen zijnde e£ zijn Bemds-biflum ve/we. Au-
luft. Op.8C% 'Pfalm. Dmet. lib.i. des Hier ogljrph. cap. Sapphir,
j^^Ocht oyt een jonge vrou een efmaraude dragen, Ejwaratule.
Het dient haer tot behulp van kiften uyt te jagen ; pit -vande
Men hout dat defe fteen in hondert ftucken fphjt, ÊL
Wanneer een geyle vrou haer eere niet en milt , 7- 'c*p- s- by
<D J * Sohnumcap.2um
E 4 In-
mdm.
<B%yrr. j
zAgmh. TISMienmen reek gebruyekt den luyfter van agathen,
Het lal het jonghe paer tot vrede konnen baten ;
fiyttnnuVocïn, Men leert gevouchfaem zi j n oock van een h arden fteen,
Ïiï-Sfi; Vyt foo verfcheyden verw gedommelt onder een.
groote Vorfttn tot
hare onderj 'aten. Vinet. lib. /. des Bier oglyph. cap. Agsthe. mijfchien om de vermenginghe en vereeninge vmk
ver fcheyde colenrcn diemen [onder fcheydtnge in defen fteen ften kan. HincLucantu, Stabatque fibt mn fegnisAcha
tcs. qao &rej}exijfe Virgilittmputant , citm Mne* comitem daret fidttm illum Acbatem.
eAtnetlyft. TS yemant aen het lijff verciert met amethyften,
x> den Amethyft **et leert een j0tt§he vrou haer dinghen niet te quiften j
wort ?naticbeyt en Om dat zijn aerdich bleyck, dat naer het roode gaet,
£ÏS^*Jc Vertoont-ghelijck een beek van rechte widdel-maet .
guftiniM opten SC,
i^/w.Mailil. Ficin de la Recherche de la vie Ce|efte.
Dan yemant fal miflehien uyt dit beginfel meenen,
Als ofF ick bond de deucht aen defe rij ckefteenen,
En dat ick groote koft of nut, of noodich acht,
Op dat een jonghe maecht ter eere fy ghebracht.
Neen, jonge luyden, neen: de deucht is niet te planten
Noch in het flicker-fpel van groote diamanten,
Noch in het edel licht van perel of rubijn,
De deucht heeft meerder glans daer geen juweelen zijr
De deucht haet alle pracht, men gaf in oude tijden
a & tnnuhfponf* Maer dingen fonder fteen, en ront aen alle zijden, a
^müotviïï %vl E<n even dit ghefchenck nae zij nen aert geduy t
¥- virg' f \ Is nut tot goede leer, en dienftich voor de bruyt.
c*f.2t. delnvent. . O n , rT PI 1
rer.pim. cum ho- hen ring van enckel gout, Hecht, eften, ongeicheyden,
nïZum m?ntZ' Niet prachtich, niet verdeelt met fteenen tunchen beyden
pemfaciat, put at
turn annulos in vfu non fuijfe ; At cum ludat mnulo vfa fopignom gratia in Tbamar cap. 3 Sc gen. quod treeën^
&<imnqu*gint*mnoi ante excidium Trojanum contigit, turn haüuamriptitct»
Rou
Ja mttnm fïwftra
gefiari putat Ma-
crob. nelapides pre-
ciofi frangantur ,
Qfim hac óciofiêt fit.
Roupt als tot onfe bruyt, bewaert het weerde bont
Geduerich even recht, geduerich even ront,
(eduerich Tonder end. wie heefter niet gelefen
I at jae een rond bevförp heeft eertij ts aengewefen
! Yet, dat geduerich blijft? en (iet de ronden draet
Wort heden noch gebruyckt ontrent den echten ftaet«
ik meynJ, op defen gront. laet op de ftoffe mercken,
|ie fal oock onfe maecht in reyne feden {tereken,
Dewijl die nimmermeer door roeft en wort beimet;
Het gout, al wortet out, blijft echter even net ;
llijft echter even reyn •> en zijn ghefmijdich buygen
Jan even onfe vrouw ten vollen overtuyghen
Dat fy van haeren vrient het weerde pant ontfing,
Midts datfe buygen fou gelijck als defen ring.
;>aer was geen ander gout aen haere gantfche leden,
lis flechs het ronde perck, haer dienitich inde feden,
Maer tgunt was voor de tucht en voor het huys bedacht W.aè 'm^kAk*.
Is,laesl in onfe tijt verandert inde pracht, a
'loch was een ander eeuw in defe faecken w7ijfer,
)iefchonck de bruyt een ring alleen van enckel yfer,
Dat was ghelijck gefeyt dat haer gefette trou
In liefde met verdrach, geduerich wefen fou, b
4 en wort dan niet verey ft, om wel te mogen leven,
oor eenich dier juweel zijn penninck uyt te geven ;
Al wat het quiftich volck in defe faecke doet,
Is weelde, fotte pracht, of enckel overvloet.
ken dat hier voor-
tols de ringhen aende vrouwen werden ghegevenniet om haer op te proncken , maeromdatfcdaermcdcverfcghelcn
iden tgenejy in het huys wilden bewaren ende toegejloten houden. Annulm vxori dabatur inquit Clcmens Akxavd.
poidag. lib.3. cap.11. non ornatm gratia, fed vt obfignaret qua domi erant. AurumyinquitTertuU.de cultH
'm.i. nullamembra norant prater vnicum digifum quem fyon[m oppignora it pronubo annulo.
TetnporePlinij ferreus annulus fine gemma ri fmplicitatem ]udicabat} mater ia ad conti antifan Jp.ttfa{>at, forma
t rei ferpetuitatem.Cypr.traft. ds Sponf c. Plin.lïb.^. cap. /.
F De
Circulit* debet c]ft>
fine gemmd , tqtus
rotundus, neque fi-
nem neque princi-
pium habens, index
is mutuiy (ynceri &
ferfeffi amoris, &
fidei conju galis non
obfeurum argtf-
tnentum c. noslrd-
fes c. f osmin* 30.
quaft.s GuilL Du-
rand. Iw.i. de Of-
ficia divino. tit. de
f/tcram. & üb.
dierum lib.2. cap,
\$. Cofiantu de
Jbonf.tdeo apeiro-
na dixerunt qui-
dam quodgemmam
non habeat vt Ari-
ftot. ó* Po/lux in-
terpretantur, eodem
fenfu Homerus ter-
ra apeifona nnn-
cupavit. vide the&-
trum Hum . vit*
lib 2
a t'ls aen tc nwrt-
Trouwe fondértrou- <1D cn H) <Y Cf*
ring of beftacnkan? ^Vj^ 1 X *
De bruylofc kan beftaen oock fonder moye dingen,
De trouwe, fonder gouc ; de vrouwe, fonder ringen :
De perels om den arm en al het hals-cieraet
b endedkr- £n zim de ftijlen niet daer op de k&hcx ftaet. b
ghclijcke trou-pan- ' r 1 • i i i
den en zijn met Twee herten eens gelint, door reyiae min ghebonden,
ttSfiK Sij n al de werelt deur de rechte bruy lof-gronden,
jitri^lZ °wi ^C waere ta&e woont oock daermen niet en geeft,
wbejiaen. De waere liefde blijft, oock daermen niet en heeft.
ÊTwnfajT Hoort eenmael foete maecht, die niet en hebt te deelen,
frbstantui mam- j-joort vryfter, niet geciert met hant en hals-juweelen,
aard. concïHi.3*3- Set maer in u gemoet wat hier het gout beduy t,
Non wwnilibuSt r < 1 ^ j i • 11
fed moribu*. tn liet, oock ionder meer, ghy zijt een weerde bruyt.
na Tmxfche Het gout is maer een romp, en wat de lieden achten
j}reedwoert fyt -n j0^e waen^ en dingen fonder krachten,
êoaacuï^S ^aer *s een lnnic^ merc^ een nutter binne-keeft ,
Ghy laet het plompe lij ff; de kracht is inden geeft.
Dus wie ghy wefen meucht, en laet u niet geluften
Met al te grooten koft u faecken uy t te ruften:
Het treót eé vreemt gevolch, wanneer eé moedich wij
Hangt als een gants befterf aen haer uytwendich lijfF.
i) Wie druck, of tegenfpoet, en alle quade vlagen
?> Wil met een fedich hert geduldich leeren dragen,
» Die maecke dat de geeft hem Pcelle defe wet ;
5> Een tafel niet te breet, een keucken niet te vet,
» Kateylen niet te veel, of keurlick boven maten,
» Een kleet van goede ftof, niet prachtich uytgelaten,
35 Geen huys, of huyfgefin, als tot een nut ahebruvck,
» Geen vleyer aen het ooch^ geen flave voor den buyck
» Een mont die lecker is, een borft tot pracht genegen ,
» Sijn kanckers inde beurs., en eters van den legen ,
>ffe voor meu-
rhchotiwde.
11
m %y r t.
» En foo ghy nu en dan in noot gedrongen zij t,
» Soo vaket dubbel hart te leven nae den tijc ;
Maer die hem kleyn gewent, al komt hy fchoon te vallen
> Vint trooit in zijn gemoet ; en laet de {potters rallen ;
» Geen ding en is hem nicu, als dat zijn groot beilach
» Is minder als het was, en lichter als het plach.
> Men acht een man beleeft die ketens ende ringen >
> Die alle nieuwe ftof plach in het huys te bringen,
» Ten diende vande pracht ; men acht een man beleeft
» Die fonder eynde komt, en als geduerich geeft j
> Maer t'is een beter vrient die met gegronde reden ,
> En door een fedich hert, en met bequame feden,
» Het wacke vrouwe breyn fo konftich heeft bewracht,
« Dat fy een rijcken fteen, maer als een fteen tn acht.
> Dat fy het joffer-tuych en al de moye leuren^
> Weet met een hooch gemoet voor dattet is te keuren,
» Dat fy het gantfche kraem, en al het poppe-gget^
» Kan ftellen uy tten fin en treden mette voet.
ïft niet een wonder ftuck? die niet en kan verdragen ,
De teerfte vanden hoop, wil fonder fchncken wagen
Dat yemant mette priem, of ick en weet niet wat^
Haer drille door het oir, en maeck een open gat,
!ft niet een felfaem ding? men quelt zijn ey gen handen,
Men overlaft den arm met ongewoone banden ;
En, die van alle dwang was van te voren vry,
Begeeft haer, fonder no^r, in ftaege llaverny.
[ft niet een vreemde daet? men laet benaude prangen
ntrcnt het fwacke lij ff en teere leden hangen,
Men acht geen ongemack, men draecht ghewillich pijn,
Wanneer het maer en dient om moy gekket te zijn.
1 F z Ey
Si quls c (tfuó auje-
rat facultxtes , h-
piorerii calamitxt
parvo
Vivcs»,
Vel ipfe Mar' lala
eniamm.a malie-
bria ntiptt appelia-
rüit. Nolo peregri-
nüplaceai tibi Gel-
liet nngisy inquit,
ldcjue bjne annota-
vit ac ponder fti>it
Ttraquillm nofitr
in leg. Connub. Lj.
num.i i.
Vid: Calvin adc.j,
ïefak in fin.
<p cn cjj y Cf
Waere vrouwe-cieraet. V_
Ey wacht u, jonghe vrou, de leden in te binden,
En met een nauwe praem te woelen en te winden,
Het ruym voor uwe vrucht van Gode toe bereyt
En moet door enghe dracht niet worden ingeleyt .
Een woort noch totce pracht, gewis de rijcke fteenen
En zijn u cierfel niet, ghelijck de lieden meenen,
Waer toe in dit beüach foo grooten o verdaet ?
Blijft hier, en over al, blijft inde middel-maet.
Wat laet u fedich hert de groote vlagghe wayen?
Waerom een pleckich kleet, gelijck de papegay en ?
Waertoe is u het lijf behangen om end3 om
Gelijck een haechfche pop,of als de pinxfter-blom ?
Ghy kont u, jonge vrou, ghy kont u teere dieren
Ghy kont op beter gront u reyne leden eieren
Als door verwaende pracht, de luyfler vande deucht
i wekker wei*- Die is de rechte kroon van uwe fnfle jeucht. a
Tyfe%!le]Zl\tyr Laet voor een hellen fteen uw goede gaven fchijnen
viecixin^metgoxt yoor perels reyne tucht, en fchaemte voor rubijnen
omhangen of klee- 1 # / < , '
deren asn doen , Dat wit, dat edel root veraert u boven al ;
ZZfct^sïfrtZ Van daer is dat de iiel voor eeuwich blincken fal.
die ghelegen is indi
enverdcrvelickb.yt eens fac'Pmoedighen en fiillen geefis die kofïelick is voor God. i.Tctr.f.f.
Bene Guazzo defuperfluis ornamentis OfFda a Dio, Speranza a gii ainanti, Ruina a gli mariti.
ha ornanda muliér vt placeat viro,non vt fujpecia fiat. Eraf.
Stude bonitate placere, ?ion vcfie. Bernard. Pontan. De amor conjug.lib. i. de Itb. educand.
Tlura Heet noflras commendent dona puellas,
Matrorut decus esl vna fudicitia.
Grcgor. Nazianz. Mulierum ornament urn eit mor urn probit ate & elegantia florere \ labijs, gents, octiïis,vinctt
inijcere, pudicis tantum muiier ibiis oblect ar i &c. 49
Non tantum nitor veftimente-rttm , nee exceltentia form* ncc aüri Jplendor ad faudem muüeris vale t, quant urn ,
defiia aeftudium honeftl decoréque vivendi.Anft. in OEconom. ecce confentiunt in hoe Ethnici cum ChrifiianisM
tum Philefophis.
'Brtyts lyn- De brtiyt gaet onder dies met alle vlijt bedencken,
nrvaet. Wat in het tegendeel hier noodich is te fchencken ;
En watfê, nae den ey fch, fal geven haren vrient
Dat hem en haer betaemt, en totte faecken dient,
meynt geen beter gaef hem toe te konnen paffen,
is linnen wel gereet en fchoon voor al ghewaffen -y
Dat fchijnt, als offet fpraeck, dat fy een reyn ghemoet
Hout voor haer weerfte fchat, en voor haer befte goet j a a cohr a\hm , p
it fy voor alle tijt heeft eenmael uyt-ghelefen
onbeveyfden aert, een recht eenvoudich wefen,
Dan noch, dat fy het vlas en haeren eygen draet
Stelt inde vrouwen-plicht een noodich huys-cieraet.
mus cft omnium
coUrum & Jïmpli-
citatem indicat, &
ideoDcis (vt anti-
qui judicabant)
gratijfimus. hinc
Cjtii facrificabant
albis induti erant \
Vnde fgrfiü'f quamvis albata rogarit Binst. Hierog. kb. 2. cap. Des Lijs.
el aen ghy zijt de bruyt, de woorden zijn de banden
an datter is ghefchiet, de ringen zijn de panden
Van onverbroken trou. Dus, als ghy die befiet,
Soo fpreeckt in u gemoet ; 'ken ben mijn eygen niet.
4u vrijers, fcheyter af : hier is niet meer te vangen ,
<kemt elders, gragen hoop, neemt elders uwe gangen :
Hier dient niet meer gevraecht,niet meer te zijn gefocht,
Knap handen vande banck ; dit vlees dat is verkocht, b
^ier raed' ick onfe bruy t haer nu te willen mijden,
^an naer het woefte velt, of inden duyn, te rijden,
Van elders, daer het valt, te komen op de baen,
Van alderley gewoel, van uyt ter feefte gaen.
)e bruyloft is een mart, daer yder zij ne waren
Comt toonen voor het volck, komt veylich openbaren,
i Het befte vande kraem j daer licht een nieuwe bruyt
Een ander bruyloft maeckt, en defe feefte fluyt .
^hy hebt u reyne trou aen uwen vrient gegeven,
-eyt dan, tot zijnder eer, een afgefondert leven 5
F 1 Om-
b Neque matrimo-
mum qualecunque,
neque $em matri-
monij violare fcr-
mittitur. L fi vxor
§.divus ff. ad leg.
lui
yts gedachten. ^> %JV Y *T.
Onthout u van het volck, en hout de finnen ftil ;
Ghy hebt van nu voortaen geen macht op uwen wil.
*> Siet ! als een vrije maecht haer vint in alle fèeften,
?> Soo ftaet het vrijen vry voor alle vrye geeften,
» Maer als de vrye jeucht heeft eenmael uyt-gevrijt,
>* Soo is voortaen de maecht haer eerfte vryheyt quijt.
Ghy, die niet veyl en hebt, en niet en weet te koopen ,
Waerom doch in het kraem, of aende mert geloopen?
Waeromfbo wijt gedwaelt? het gapen heeft gevaer,
Dus blijft in u bevang, en neemt u faecken waer.
Siet ! als een geeftich quant wil fteden ofte landen,
Wil eenich fchoon gebou, wil klippen aende ftranden,
Wil fchepen onder (eyl op Thetis diepen kolek ,
Vertoonen door de verw, en toonen aen het volck,
Hy treet befyden aff, en met de ganfche krachten
Vervat hy al het werek voor eerft in zijn ghedachten,
Schickt hier een hoogen berch, en daer een laegher dal
En maeckt een innich beek van dat hy maecken fal.
Soo dient de bruyt te doen. fy dient haer af te fchey den-
Van uyterlick ghcwoel, fy dient haer aen te ley den
Tot innich overleg, om foo te moghen fien
En watter dient ghedaen, en watter fal gefchien.
Sy moet het ganfche beek vanjiuy s, en echte faecken
Te voren overflaen, jae mate finnen maecken
Een kamer inde lucht, een wonderliek ghebou ,
En leggen inden geeft de gronden vande trou.
T'is echter ongerijmt, dat hen de lieden binden
Jn dit geheel beflach, haer niet te laten vinden
Daer Godes heylich volck den naem des Héeren prijft
En met zijn heylfaem woojt de fwacke fiele fpijft:
]en maecht, nu toe berey t om totten man te treden,
fchoeft geen kleyn behulp om veelderhande reden ;
En hoe doch wort de menfch va fwack geweldich fterck,
Alsj, door een reyn gebet, en in des Heeren kerck ?
] oewel men uwen naem hoort klaer en open leien,
]>at kan u, teere maecht, geen fmaet of hinder wefenj
De fchrick in dit geval is enckel onverftanr,
Naedien het ganiche werck is buyten alle fchant.
Vel laet dan, wie het wil, laet onbedachte dwafen
j aer (pellen, Tonder noot, in defe vyfe-vafen ;
| Ghy helt naer uwen Godt in dit gewichtich ftuck,
Wel doen, hoe dat het gaet, en baert geen ongeluck.
< ebèurtet onder dies dat yemant uwe finnen
ie vooren heeft gepoocht met vrijen in te winnen,
Set defen uy t het hert, foo haeft u rechterhandt
Nu draecht van uwen vrient een naerder onderpandt a
¥ acht u nae defen tijt van out ghevry te fpreken,
)f tot een hoogen lof van vrijers uyt te breken ;
» Een die te grooten feeft van oude liefde maeckt,
» Wijft met den vinger aen dat fy de nieuwe laeckt.
)aer was een fchoone kerck, niet verre buyten Roomen,
elommert mette fcheem van groene rnyrte-boomen,
Hier ftont een Venus in, door wie, gelijck het fcheen,
De geeft wert omgekeert, en alle lult verdween,
)ies als een rijpe maecht nu af begon te keuren
)e grillen vande jeucht, en alle kintfche leuren ,
Soo quamfe tot het beek, en bracht haer befte pop,
En hingfe voor het volck, en voor de goden op ;
>f als een jonge vrou haer finnen wilde geven ,
>m in den echten bant haer dagen af te leven ,
F 4 Soo
Verm Verti-eordia*
Templum Verterit
VerticordU ex con-
filio Sybill* extra
vrbem adificatum
er at, in eum fincm
'ut fjiminarum cor-
da, r/Lu& nuptui tra.-
derentur, ab cxter-
na libidïne ctv er te-
nt. Dinet. lib. $.
HierogLvidt OvijL
<B%vrr.
Soo gingfe nae de kerck, en bad in alle vlijt.
Dat iy een reyne trou mocht worden ingewij t.
T'is waer, dat yder een ten hoochften is verboden
Geen eer te moghen doen aen fteen' of houte goden ,
Maer des al niettemin foo lchuylt hier efFter wat,
Dat voor een leerfaem hert is dienftich opghevat .
Gewis hy, die de kerck hier voormael dede gronden,
Heeft in zijn eygen hert, en uytte daet bevonden ,
Dat jae een ander geeft moeft komen inde vrou,
Indienfe nae den eyfch wil komen inde trou.
Vtper* oh venera- Siet i als een adder-flang door teel-fucht aengedreven
t™tTi Wil mette zee-lamprey haer om te paren geven ,
fa, Hexcm. hom. 7. Soo fpoetfe nae de ftrant, en poocht met alle kracht
Te ruymen haeren buyck van alle vuyle pracht,
Van glibber -gladde flijm, van ongefonde dampen,
Van Ichadelick vergif, van alle boofe rampen,
En, als het fnege dier fich wel ghefuy vert vint,
Dan iflèt dattet eerft zijn echte luft begint.
Indiender yemant is, tTy mannen ofte vrouwen,
Genegen inde tucht, en foo het dient, te trouwen,
Die doe ghelijck de flang, en fchuyme zijn gemoet
Van luft tot oude dracht, van alle dertel bloet.
Indien een jonge vrou behout in haere finnen
Een, die haer domme jeucht eens fcheen te willen minne
Soo brengtfe totten man niet datfe brengen moet,
Om datfe vreemde fucht in haeren boefem voet.
Is u dan eenich beek gefchildert naer het leven
Door yemant vande jeucht, tot zijnder eer gegeven,
Maeckt dat in haeften quijt. ghy hebt een eygen deel
Een beter fchildery,een nutter huys-juweel,
Juaerycnvanvryftcrs % 9? 7J TT 24
i jonge vrouwen. - * *
;hy hebt een eyghen perek, daer uwe reyne Iuften
i ftille moeten ftaen, in moeten blijven ruften,
En vinden haer vermaeck ; ghy hebt een eygen perek,
Een eygen hcrte-luft, een eygen ooch-gernerek 5
)aer eyndicht u bevang, daer zijn de lefte palen ,
teer over uwe jeucht geen recht en heeft te dwalen,
Geen reden heeft te gaen. dus blijft in uwen ban,
n Een eerbaer vrouwen hert en vat maer eenen man.
;Te plegen echte min, en byden man te ilapen,
i En echter mette Juft nae vreemde luft te gapen,
» Off door de luft te gaen tot eenich jong-gefel ,
! » Heeft, ick en weet niet wat, van innich overfpel. a
a Te tenet tmet , abfentzs a!ios fojfiirat ttmoni.
Cum propria petulans conjux vxore movetury
Hanc i'lnis, tacita Fhyllida meute tenet.
Moe oenitum coitu, Confulti juris & tquit
Legitime natüm dicttis, etnm notbumï
(hy daerom, jonge vrou, wilt, niet alleen de leden, Net h£e r. iue~
* ti -'ii ini relamanti:
ï.aer oock het innich hert aen uwen man beileden 5 m»c eSo m yx*
Want foo ghy geeft of gunft voor y emant open hout, ^Tr^Znm" * * *
Soo heeft u meefte vrient u minfte deel getrout . 7 . siq%- mn v'*
O bu mellificatts apes.
^rmijt des niettemin u ar te laten letten, uk. ouven.zpigr.
( m door uw fchoone veruw een vreemde luft te wetten ; Jyal> ^ax. 1^
Ten ftaet geen echte vrou, geen joncie dochter vry, caP;3- . ,
V 1 • • ; * 1 ' f -t r fc -1 1 Lexjnquiebat Sul-
In vreemder hant te zijn, oock niet m ïehildery. fitim g*üm ad
vxore m , tantum
me os tibi pr*fini-
ficulos, OjUihm formam tuam approbss, &placere delïd:re$\jdk decor Is inftrumenta compara, hit eftojpecioja»
rumteceriïort crede mtitU* vltmor tui conjfeclm, fufer-vtcua irrit aftorn accerfttts, in pijpicicne ó*'crimtr*e.
wtnecjfeeft.
G Een
Een praetje voor de bruyt. Ick heb wel eer gelefèn
Stcfanö ^Gu/a^° Yet dat tot u bericht hier dient gefeyt te wefen ;
Een man, die vande ftraet naer huys vertrecken fou,
V ernam een vreemden fnaeck ontrent zijn echte vrou.
Daer ftont een Schilder by met handen vol pinceelen,
En midden op de vloer lach keufe van paneelen ;
De man, in dit beflach, ftaet lange tijt en peyft,
Wat hier de vijfe grieck, of wat de fchilder eyft.
Hier ging de jonge wulp zijn tonge dus ontbinden,
Ick bidd' li, goede vrient, niet vreemt te willen vinden
Dat hier, beneven my3 een geeftich fchilder ftaet,
Het ftuck by ons beftaen en is geen boofe daet.
We
>Veet, dat ick over lang u vrouwe plach te minnen ]
v4aer hebbe niettemin haer geenfins connen winnen ;
En, mits het weerde pant niet meer en is voor my ,
Soo doe ick maer een eyfch van hare fchildery ;
Vlleen om defe gunft ben ick hier ingecomen,
n hebbe defen vrient tot mijnen dienft genomen y
Diefal defchilderzijn van die ick heb gevrij t,
; Indien ghy niet te wijs of niet te vijs en zijt.
;Vlijns oordeels, dit verfoeck behoort te zijn geleden,
len fy in u de nijt is meerder als de reden j
Noyt heeftet eenich menfch gedient tot ongemack,
Dat yemant vier of licht aen zijnen heert ontftack,
jkEn weet (begon de man) van afgunft of benijden,
£ck weet dat u bedrijf my niet en ftaet te lijden -y
Sy, die ghy voor u fiet, is mijn befcheyden deel,
Niet voor een dertel ooch, of eenich vreemt pinceel.
Gaet vry, gaet uwes weecKs, gaet elders henen rallen ;
\Vooï u of uws-gelijck en is hier niet te mallen :
Ghy, die nu eyft het beek van dit mijn echte wij ff,
Mocht, alflet u beviel, eens koomen om het lij ff.
Daer ging de lincker heen met gramfchap aengefteken :
Maer Teg, had oock de man gelijck om foo te fpreken ?
Voor my, ick fegghe jae * en nae dat ick het vat,
Soo paft op dit bejach een harder woort als dat.
En defen onverlet, en iflet geenfins wonder,
Indien de goede man heeft even int byfonder
Het onvoorfichtich wijff een eygen les gedaen,
Om datfe defen eyfch fcheen toe te willen ftaen.
Men weet van over lang, hoe defe rancken ftrecken
Of om de vuyle luft van yemant op te wecken,
G i Off,
Het Italiaens
van Guazzo is
geeihch.
mizrito, nel pun-
to ch'egü cotnmin-
ciaua a ritrarla, l&
difiurbó, cacciando-
lo fiwi di cafa, con
dire; Ch» a qud
gentilhuomo f ar eb-
be per auent ara "je-
nutaz oglia, dopo lc%
copict, d'hftucr MKQ
ïoriginak.
Gunfte vaude Ciuyt tot de Bruy. 475 9? 7) °f
dcgom hoe verre die gaen mach. +? x *
Off, foo tc vreefen ftaet, tot noch een flimmer end
Aen menich eerbaer hert, noch heden onbekent .
Soo mach dan onfe bruyt de vreemde jonge lieden
Niet meer te lpraecke ftaen, noch voorder gunfte bieden ;
Die vryheyt is gheweefë. fy moet oock even dan
Niet al te gunftich zijn haer ondertrouden man.
Ontfangt een korte les, hier nut te zijn geweten,
De bruyt in haeren tijt en moet geen vryfter heten,
En mach geen vrouwe zijn, wie dattet oock gebiet,
» De bruyt, een teer gewas, is kruyt en raeckt my niet.
Gelijck het fchemer-licht, dat met bedeckte ftralen
Ontrent den dageraet komt opter aerden dalen,
Geen nacht en is genaemt, geen dach en wort gefeyt,
Maer yet, dat by gevolch, ons tot den daege ley t,
Soo ftaetet mette bruyt. fy moet geen vrouwe weien,
Tot dat haer gulde fon is hooger op gerefen -y
Sy moet geen ftille nacht, geen drouve vryfter zijn,
Om datie korts verwacht een volle fonne-fchijn.
OfF, als een frifle roos, die niet en is ontloken,
Van boven evenwel een weynich uytghebroken ,
Toont aen den hovenier een aerdich purper-root,
YmsMn4pJ^ ^n ^öut des niettemin gheiloten haeren fchoot ;
cent fionfes, akt Soo dient, na mijn begrijp, foo dient de bruyt televen:
mm» fint facttei > > ö 'f i r i
n4 feicntibu* m- Beleertheyt ionder meer, beloven ionder geven ;
fZa^f^pm' Niet al te fachten oir, niet al te ftueren kop -y
Geen openbare roos, geen toegefloten knop»
beant\ illud e?üm
amorsm vertit in o-
dium-Eraf.
Ego hie valere exiïiimo Martialis Mud,
Qjmlem, Flacce, vclirn qutzris nolimue puellam .?
Nolo nimis facilem,dijficilemty nimü.
Illudquod medium eft atq3 inter njtrumcfo prohatur9
Nee uolo qtt>od crucialy nee volo quod fatiat.
Ho
Ier dé Bruyt heeft. & 1 l* 2Ü
joewel dan onfe maecht heeft eenich pant ontfangen,
n datter ringen feifs haer om de vingers hanghen,
Noch is dan evenwel haer maechdelicke blom,
Niet inde volle macht van haerenbruydegom. a
eert hier, belette maecht, op vafte gronden weten,
Vie vrouw, en wie de bruyt met reden wort geheten ;
Op datje by gevolch hier uyt befluyten meucht,
Wie nu, wie naederhant heeft macht van uwe jeucht.
[s vry een wijt verfchil in echten ftaet te wefen,
>ff voor de bruyt alleen te worden opgelefen \
Het wij ff doet over al, nae dat de man gebiet
; Want die eens vrouwe wort en is haer eygen niet.
ils anders mette Bruyt - die heeft, op vafte reden,
Jfnoch de volle macht van haere teere leden ,
Iae moet hier wederftaen den wil van haeren vrient,
Indien hy komen wil, daer niet gekomen dient.
)m dan, tot meerder licht, een vaften pey 1 te fetten
loe lang een jonge maecht is buyten echte wetten,
Soo neemt van onfe pen een drouvich ongeval,
Dat aende jonge bruyt haer palen wijlen lal.
en ruftich jong gefel gheboren inde landen,
)aer yeder huylgefin belent in eyge ft randen ,
Kreech, naer een lang ghevry, de dochter vande Schout,
En voer nae feker dorp, om daer te zijn getrdlit.
oo haeft de fnelle fchuyt is aen het landt gedreven ,
ïaet yder nae de kerck, en hoort den fegen geven ,
Daer ftaet de jongeling, en biet zijn rechterbant,
En krijcht in tegendeel een gunftich wederpant.
>e Gods-dienft is gedaen, men gaet de bruyt geleyden
>iïHveder uyt de kerck, en van het landt te fchey den,
G 3 Daer
a De "Bruydegom en
heeft gheen macht
over de Bruyt. Bj>-
din. de la Kepub.
iib.i.cap.3. nous
nVntendons que
fa fiancée foit
foubje&e aufïan-
cé. Idque jure ei-
wit dectfum eft.l.^t.
ff. de cond. & de-
monfl l. ca qua ff.
ad municipalem .
& ne peut le fïan-
cé mettre la main
fuselle, ce quiell
permis au rhari
dedroitVcivïl &
Canon. Bald. <&
Cyn. in l. raptores
C. de Epifc. Cyn. hl
l. 1. qutift.jt. C. dt
rapt n vïrg. c. duo
33.C:U.2.c.JicUi.7*
Sict dife ghefihied$->
nï\ e verhoek by
denRaetsheer N ie zi-
ft at tracl. de paci.
nupt . ohfcrvM.
rer. lud.i s.16 .17.
Vbi triafërè fimilia
exenipU recenfit.
Dróuvc ghe-
fchicdemffe.
Daer comt het ganfche dorp gedrongen nae de fchuy t,
Tot fich de nieuwe man ging fetten by de bruy t.
Doen ging het feyltjen op. De jonge luyden fpelen,
Een deel verheucht de bruy t, en fingt met helle kelen ,
Een deel fit in gepeys, en rekent inden geeft ,
Hoe nfênich foet gevry wil rijfen uytte feeft.
Soo doende raeckt de fchuy t tot midden inde baren,
Daer is foo veel gefeylt, gelijcker is te varen ;
Maer fiet, de ganfche lucht verandert onder dies,
Daer rijft een fnelle wint, die bijfter vinnich blies,
Die fchufelt in het want, en doet het feyltje fwellen
Die roert het water om, foo dat de boorden hellen,
fcr 'bujvyt. i7
Die perft geduerich aen. daer f wapt het fchuytjcn om,
Daer leyt de jonge bruy t met haeren bruydegom ;
aer krielet o ver-hoop, daer gaetet op een kermen,
aer wil het jonge volck fich voor de doot befchermen,
De vrijer met ge welt, de vryfter met gefchrey ,
Maer tis om niet ghewoelt, fy blijven alle bey.
II en vont het lieve paer, nu vande doot bevochten,
(efchakelt metten arm, en over een ghe vlochten,
In plaetfe van het bed, is haere doot ghemeen,
Sy menghen inden ftroom de fielen onder een .
ïylaes! de maechde-palm, die by de jonge dieren
Se famen is ghebracht, om haere bruy t te eieren,
| Dient tot een ander feeft;, en wert daer allegaer
| Met tranen eerft belproeyt, ghevlochten om de baer.
iet dacht de vrienden goet, dat bey de doode lijven
l eenen aerden-hoop begraven fouden blijven ;
En, waeret mettet lijck nae mijnen fin ghegaen,
Daer fou een kleyn ghedicht ontrent den grave ftaen.
icr leyt en man en njyijjf begraven aender heyden ■>
^ eenen dach ghepaert* op eenen dach ghefcheyden^
Het n/vater heeft de ^ureucht njan haere feejl belet.
Het aertrijck njVtts beleeft , en rvverd baer bmj lofs-bed.
fet graf is naeuw gevult, men raefter om te deelen,
)e rouw en al de feeft verandert in krakeelen y
De vader vande bruy t, minft foo het fcheen ghegoet ,
Seyt, dat hy voor een helft in alles komen moet.
)e vrienden vanden man, hier teghen aen ghedreven,
ijn anders van beraet, en meynen niet te geven-,
Een yder drijft het zijn, als met geheelc kracht,
Soo dat het nieu ghefchil wort aen het hof ghebracht .
G 4 Daer
Amho, tnqult Nee*
ftadius, vlnié ftfi
mutms arcliffimè
co mplexi, mor tui ex
njndit retracli funt,
cunxji lls parentes
jusfa facerent, vn§
"vtrumty condide-
runt tnmulo. loc.
fup. citet.
Daer gaetet harder aen, het Hof belaft te fchrij ven
Wat yder dienftich acht om zijn gheding te ftij ven .
Het rnaechfchap vande bruy t fey t met een vollen mont
Dat willen, fonder meer, volmaeckt het echte bont. a
SL^if Scyt, dat van ouden tijt nae recht van alle landen,
•mm* fme confen- Twee herten eens gefint zijn vaft in echte banden.
fu funt nihil. AU . . w ' i • 1 1 • 1
kme. Gentii üb. 2. Seyt, dat een jonge bruyt, oock midden mde trou,
de Nupt. cap.6. \ - wo\[c daet, een maecht, en echte vrou. b
b Non defloratio ' 9 7 • P 1 • •
vhgimtatis , fed Seyt, dat dit groote werck niet toe en is te lchnj ven
fmt conjuimm, Aen, ïck en weet met wat, het mengen vande blijven •
Ambrof. Maer dat de weerde trou haer ganfche volheyt fiet ,
c h&c facietfu de Wanneer een reyne fiel haer wederpaer geniet, c
corporibm, contra- j-^ 1 1 • 1 • 11*1
hitur contrahen- De vader vande man is hier geweldich tegen ,
ToZorplrib^Ai ^n mey nt dat n ghefpreck vry meer behoort te wegen,
her. Gentü ml Roupt dat een jonge bruyt dien naem geduerich hout
iltS.j** U Tot d& het fachte dons haer naerder heeft getrout. d
La piusparc de Roupt, dat dit feker gaet oock opten dach van huyden,
Canóniftes & ' *\ 7 a J&1 r 1 1 • 1 1 J
Theoiogiens, qui Om dat voor eerlt de bruyt iit by de jonge iuyden,
encefte madere Roupt, datfe nimmermeer, als opten tweeden dach,
®nc«nuqu'ii n'y Haer by het echte volck aen tafel voughen mach .
geeiitrei'ho^me Roupt, dat de jonge maecht is datfe w?as ghebleven
nvft ênfommé *ae nlet van haere gunft als woorden heefc ghegeven ;
de faia. ce que En fluyt, dat haer rellacht maer w7oorden hebben moet
nos couftumes ^ - • c 1 • 1' 1 J - 1 r 1 ■ 1
ont difertemenc kec vrientlcnap in het bed, gee maechkhap m het goet
cft ^eèona dl ^ae dac om dit ge^^ *s menichmael ghekeven,
profits dc maria- Soo wert nae langhen tijt het vonnis uytgereven ;
gc,&delacoin- 1 j q f I J L L' '
nmnauté. vide Het Hor, nae rijp beraet, draecht hierin over een,
Dat ^n en t ander Soec iS onder hen gemeen. |
veslrina verb. ma-
trimonium nu.C. c. debitufn d* bigam. Lombar* in 4» Sententie. difiincL 30. & 3 7* amtta. $arb/tt. conf.j.eol.7
ghff in c. ex publico. extr. de conver(. conyig.
J.welick wanneer <B % V Y T. 28
vicomcn. N
Je reden dienter by . Des Heeren goeden fegen
^erkondicht inde kerck, en opentlick ghekregen,
Verfegclt echte trou ; foo datmen even dan
Bekoomt een vollen naem van wij ff en echte man.
][en liet dat Adam felfs, doen Eva was gefchapen,
j aer voor zijn vrouwe kent, oock eerfe was beflapen ,
Hy noemt haer voor den Heer zijn vleys en eygenbeen,
Oock eer het echte bed was onder hen ghemeen.
iier uyt dan, weerde maecht, kan yder een bemereken
lat eerftmael als de bruyt comt weder uytter kereken f
Getrout voor al het volck, is op een vaften gront
En uyt haer eygen macht en in het trou-verbont. *>
ofF fchoon dan yemant poocht u in het hooft te (teken.*
1 oor God u man te zijn (gelijck de luyden fpreken)
Eer dat ghy zijt getrout, om onder delen fchijn
Te fchuy ven, eer het dient, u teere bed-gordijn \
ihy ftaet op u verfet, en toont, met goede reden,
)at by een ware maecht dit niet en dient geleden ;
Segt dat de reyne min noyt worftelt tegen eer ,
En, fchoon hy't anders drijft, gelooftet nimmermeer.
Her dient ghy bruydegom voor al te zijn gefproken,
hm hier voor uwen tijt, geen vier te willen ftoken-
| Ghy hebt van heden af als pantfehap aen de bruyt,
Maer noch geen volle macht het pant te winnen uyt.
jhy, die dit acht te deun, gaet leeft de Roomfche wetten
Ln leert dat Keyfers felfs op uwe faecken letten ->
Gcnef. 1. 1$<
a Se nat 144 hic hom-
rum communïonem
decrevit, cum emm
per conyunttionem
illdm conjugalem
in facie Hccleji* ri-
te peraffam, ir,di~
uiduA, 'ac indiffolu-
htlii viu focieta*
contrft&a fityvt noft
jam stmplius fpon-
(m é* Jponfa,fed rê
verd marittu &
uxor effctli tjfent,
n:c ad vinculum
matrimonij jiabU
liendum quidquam
per concubitum feu
copulam carnalem
adijci pojjtt, merité
etmm focietas bono-
rum jam ab co ipf$
tempore inchoam
cc inducla cenjeri
debet, quod vt /a-
cm litteris confo-
num, ita & exprcf-
jure chili flatutum eftj. cumfuerit.FS.ff. de conditïo. &damonfi. I. nupt. de R. I. l.fancwus verk fidex
m vota nuptiarum re ipfa procejf'rini C. dempt. Neofi. rer. Iud. obfir.i s.& iC.vbitres conformes ctjks fx
Mervallo tia decifos memorat.
H
Want
a tionnutiu fion- Want foo een dertel quant zijn eygen bruyt vcrcracht,
*rZ*Sriï Daer is geen t wij ffel aen, hy wort om hals gebracht. £
corpufcHio pmü*ri D v en c ghebruyck in alle Iootfche landen,
'vim :njerttnt. £- Ö / ; >
rafm. m inftii. Wanneer een jonge maecht haer trouwe ging verpanden j
b Bodm. de la Re- Dat jae de lieve bruyt, oock vanden eerften aen,
&üm^difi\) Werc eenden jong gefel ten vollen toegheftaen.
^^^^^Hy moeft het weerde pant met alle vlijt bewaren,
fianeée, ddit * Én, door befette tucht, ter rechter ure fparen,
tdcmeP^^^ Ter eeren vande trou^ hy moeft het weerde pant
mes de droid. Befttten Tonder fmaet, en houden buyten fchant.
l.i.C.de Rapf. . ' J
Mbenc. Genui Siet, Iacob gaet alleen met Kachel aender heyden,
%fnardoïm^ £n drijft het j oii ge vee door alle groene weyden,
Sy bruyt, hy bruydegom s en des al niettemin
Hout alle tochten op, hout alle kiften in -y
En, naer een lang ghedult van fevcn ganfche jaren,
Soo vraecht hy om verlof om dan te mogen paren ,
Hy raeckt (6 rey n gemoet ! ) hy raeckt de maget niet,
Tot hem de vader ièlfs zijn lieve Rachel biet.
Siet ! wat verfchilt de tijt. ó die in onfe daghen
Beftont een jonge bruyt den vrijer op te draghen,
Van dat de fonne rijft, tot aen den foeten Tlaep ,
Eylacs, wat foudet zijn? een wollef by het fchaep.
Ey waer is nu de fucht van reyne min ghevloden?
t Aux mamges * t J . • ö
qui fe font par Oft woont het ledich hert alleenlick by de loden?
communauté7 a En niet in ons geweft. ey, maticht uwen tocht,
•que des corp?, yjy zjjn oock Godes erf, en dier genouch ghekocht.
maïs en ceux que / * 7 E> ö
la fageffe a con- „ AJ die het rey ne bont tot vuyle luften drijven^
de" » Die paren in het vlees, en niet als met de lijven ;
jointSjily acom-
munication
vertu & toute „ Maer die in rechte tucht beginnen haere feeft
purete. Philo. Ö
indtmuh. de Abr. » Die trouwen mette hel en waflen inden geeft.
Patriarch. P
l
enfpraecketotte % <~R V Y T. 29
uydegoms. • f
J is de bruyt verlooft, noch dienje niet te mallen j
J is de fchult gemaeckt u tijt is niet vervallen ;
Dus hout u inden toom, en fpaert u weerde lief
Een onvertroude bruyt een onverfchenen brief.
)e tijt fnelt haeren loop. Men gaeter overwegen
loe dattet mette feeft en gaften is ghelegen ,
En hoemen nooden moet, en wie, en wat ghetal,
En hoemen metter eer de bruylof houden lal.
)efaecke dient bedacht, vraechtyemantmijn gevoelen?
ck ben in dit gheval een vyant van het woelen ,
En van te grooten hoop ; een vyant vanden dranck ,
Een vyant van geroup, en alle vuyl gelang,
adien het wefen mocht, ons foude meeft behagen
!,en maeltijt fonder pracht, en voor de naefte magen, 4
De befte bruyloft-feeft die yemant houden mach
Beftaet in fedich volck : enineenkleynbefiach. b
oo doende, wert het volck met drincken niet gequollea,
)aer hoortmen geen gewach van yemant op te vollen •
Daer hoortmen geen geraes,geé roupen,geen gedans, <
Noch vande geile jeucht, noch vande droncke mans.
)aer kan een teere maecht den echten ftaet beginnen
n ftilte, met befcheyt, en ongeftoorde finnen ;
Daer is het jonge paer en al het huys verloPc
Van moeyte, van geraes, en van de groote koft.
ft niet een felfaem ding ? het trouwen is gevonden
Tot nadeel vande luft, en alle fnoode fonden ,
V iCttiam Angel ff de fmt. & loh. Ananitu in c. Vit. colio. verf. ex prtdklïs refirtextr. dï
if. Aret. in l. Patri* &filij ff. da Vuig. & Pupil!.
Cêncilium Leiodkenum cstn.if. dijfolntas cborsas & impudiccu faltationes diferüimprobat.
a Quorfttm Mttl*
nent publica tu-
tnultuofao^ne con-
tïvia ? Suavhts
€si int er parentes,
tic pauculos ex
prexima cognat'tone
mod fte fobriéque
agitare nupnale
convivium- Erafm»
de Chnft. Matr.
b Nationesquxdam
nuptijs modumpr*.-
fcribunty & certuru
hurncrum convi-
varum. nee male.
Pifis flatutum efi
ejuod non po unt
ad nuptias convo-
cari nifi duodccim
Domim, vt refert
Bart. in l. infician-
do §. infans in fin.
colli», detec. Fran~
H z
En
Veel of weynich <fè <T? 7) Y cf
a chryfiüomui £n des al niettemin waer eenich menfche trour,1
fuTqZd7p}o/iV Daer fchij ntet dat het vlees een nieuwen tempel bout.
JSÏÏÖ S Daer is ecn vreemc gebreck gheflopen inde fteden,
*»H pgitiórtm £n blijft van ouden tijt tot aen den dach van heden,
tur. quod & Vives Te weten, dat het volck in haere bruylofF-feeft
cT%£jt*. Schocyt wijder als het dient, en boven haren leeft,
b VtF sftme ^at koomter menich paer in duyfent fware laften,
mort feyt mU Alleenlick om de vreucht van vreemde bruyloff-gaften?
nopce, Vu ihvdt Wat ifler menich menfeh die uy t een hoogen moet
vnmaidifné. Verteert zijn innich merch tot aen het herten-bloet?
Kuptu Jumptuoja i 1 i- i i 1
d*m»um fine hom- Bedencket die het raeckt, in overdaet te trouwen
mrX^Epi^le Is al een ^tiadc voet om huys te blijven houwen ;
cur. & reg. reifr- 't[s ]jcht te veej ghequift ten dienfte vande jeuchtj
c In all nations ?tls licht te veel gefpilt in defe korte vreucht .
geC w^°repuced Ghy fiet, het groot bellach is in der haeft verdwenen,
the joyfuiieft- £n wat de feeite maeckt gaet metten fpeelman henen,
day in al their li- •! . - . . O i i • i • i
fe. therefore one De vrienden zij n verttroy t, ach I ïck en weet niet hoe,
ge%mfiesnme?- Het geit is uytte beurs, en dickmael ondanck toe. b
ne-age, becaufc a Leert dan vercregen goet tot beter eynde fparen ,
play-fellowisco- i i ö ö i \ n
me to makeour Laet pracht, laet o vermoet, laet groote kotten varen ;
^S^Mèfr^ Koopt huyfraet om het geit ; en fet den regel vaft
LeVs° uciri*' & *^at °P een ^aeck een Soet beginfel paft.
ïui-amnuptyim- Doch foo ghy zijt verplicht aen veelderhande magen
tiores qukm in alijs r* j ^ n • • i 1 1 n 1 1
convivïp fumptm dat u itijve beurs den lalt vermach te dragen,
prmitt;h*nt. Geü. Soo wil ick uwe gunft niet binden aen getal,
lib 2. ca>p. 24. ttA O O '
Lab.™ convex Maer ftell5 een yder vry hoe verr' hy nooden Tal.
midtis amicii ad 1TT« 1 1 * 1 1 • 1 » 1*1
convivium mptias Wie kan het echte volck, wie aende jonge lieden
fecitGcmf.cap z9. Benemen haer vermaeck, en harde tucht ghebieden ?
& apud Smecam _ 1 tj
indignamu verba Het is van alle tijt, dat opten bruyloff-dach
fa domo feemm. ken yder vrolick zijn, en vrienden nooden mach. c
Jlaer gaet met goet beley t, en laet de lieve gaften
]y niemant in het feeft met drincken overlaften ,
Schout grillich handt-gefpel, en dertel ongelaet
Weeft nuchter in ghebaer, en mfltich inden praet.
]k bidde heufche jeucht, verftaet de rechte gronden
Taerorn meeft over al de menfchen dienftich vonden
Te maecken eenich feeft, wanneerder yemant trout 5
En waerom datmen noch dit heden onderhout.
: '\s vry niet om den wijn, niet om de volle glafen,
[iet om een los ghewoel, niet om het dolle rafen ,
\ Is om het naefte bloet te wijfen overhant
Wat maechfchap datter rijft uyt defen nieuwen bant
[ jis op dat yder wift, indien hy quam te fterven,
[Vie zijn verlpaerde goet eens foude mogen erven j
En wie, te zijner tijt, en naer een drouven val ,
Het huys, wanneer het wijckt, eens onderftutten fal
)och hoe een eerlick man de vrienden moet onthalen,
taet op een ander tijt ons naerder af te malen ;
Ghy keert u, fnelle pen, keert eenmael wederom
En geeft doch eens de bruyt aen haren bruydegom.
/laecktplaetfe,nieus-giervolck; de bruyt die gaet ter kerc- lc confènfu Zim
,n laet,in volle trou,haer onder-trou verftercken, (ken,
Kniel neder, jonckgefel, kniel neder teere maecht,
Hier wort op eene tijt u gans gheluck ghewaecht.
)e Geeften, Godes heyr, die wonder reyne fcharen,
ijn jae ontrent het werck, daer echte lieden paren, c
a N$n ol Lyé fefti-
uitaten} convocan-
tur propinqui , «ƒ-
fines, & amici\ fedy
cum matrimonij k
finis & ejfetfw ft,
ut alter con)ugum
ïn alteriuA famili-
am adoptetur , &
foboles inde proce*
dcns jura tam
nat is qudm cogna-
tis fuccedendi confe-
quatur ; Confe-
quens <?ƒ?, vt omnia
ifamilU, ó*pr<3ifen-
" tibta ac volentibas
propinqups fiant.
Anmui Robert.rer.
jud.lib.f. cap. vi-
de Tlutarcb. lib.f.
Symb.qutfl.j.
b AJpice virginem
Mam quam Pater
tradidit , euntevi
te celebri, eomitmte populo. Qutntil. declam. 307-
Vnde fufficiam ad fdltcitaiem matrimonij enarrandum* qttod JEcclefU conciliat, & confrmat oblatio, objignatum
ngeli renuntianty pater ratum habuit? Tertul. lib.2. advxorem.
Public* benedióïione, quafDeo ipfoperos Miniftri fut loquente fpeBantibm Angclis cyhominibui^ copuUntür \ Ht
(r hoe Deo confecretm individu* confuetudinis initium* loachim a Beutt traft. de matr. in prrfat.
H 3 Gods
Bmyt waeroro ghc- Z) Y ^T.
kroont. V>
Gods dienaer fpreeckt het woort • de fegen wort gefejl,
Een yeder Het en bid. Daer is de knoop gheleyt.
Roep bruylofc, foete jeücht ; de lpeel-genooten komen,
En ftroyen al het huys met nieu-gepluckte blomen
Met vers -geleien groen, met jeuchdich maechde-kruyt'
En vlechten even Teer een kranfe voor de bruyt.
Noch iflet niet ghenouch ; men hangter groene kroonen
Daer haer het weerde pant fal aenden dis vertoonen,
De folder, en de balck, de mueren en het bed
Sijn met geftreckte palm aen alle kant befet.
Een maecht kan over al een groene krans verwerven,
En dan wanneerfe trout, en aife comt te fterven .
Wel aen, g^fwinde pen, ter eeren vande bruyt,
Koom feg ons wat de dracht van kroonen hier beduyt
Het is van ouden tijt, dat tweederhande luyden
Sijn kroonen toegeftaen van loof en groene kruyden ;
mne antiqmfi- Een Priefter, totten dienft van eemch god ghewijt,
mum corona vfum r i \ iT "
fw?e tradit Poiy- Onthng een groene krans ontrent den orrer-tijt.
tbi'cl^iT' nr ^en w^ens e^ fweert den vyant had' gheflagen,
Kreech even defe macht een kroon te mogen dragen j
Kreech oorlof mette koets te rennen door de ltad,
Geciert met eycken loof, of met een lauwer-blad .
Hier uyt (gelijck het fchijnt) is defe vont genomen,
Dat oock de groene krans is totte bruyt ghecomen :
En, alfmen met beichey t de faecken ondertaft,
De kroone wort de bruyt te rechte toegepaft.
Voor eerft om dat de maecht, die haere jonge leden
Gaet, uyt een reyn gemoet, aen haeren man befteden,
Niet meer is, datfe was ; niet meer is aende jeucht,
Maer offert aende trou, maer otfert aende deucht
E
<B%VYT.
1
n vers, een jeuchdich lijf, in geen bedroch gevonden ,
(aef, fuyver, onbefmet, fris, nuchter, onghefchonden,
Dat niemant naderhant, dat niemant raken moet
Als een, aen wie de maecht haer reynen offer doet.
Kt hier, ghy die het raeckt, het wit van eerlick trouwen j
let is een valt befluyt, om God een huys te bouwen,
Het is een vaft befluyt, een feker ooch-gernerck,
V vrucht te brengen op tot Godes offer- werck ;
let is op datje mocht, door wettich t'famen paren,
ha onbevleckten geeft in reyne tucht bewaren ,
Het is op datje mocht in uwe domme jeucht
Te beter, door behulp, u geven totte deucht 5
f et is de gulle lucht haer rechte wit te leeren ,
Iet is de quade luft tot goeden eynde keeren ,
Het is, te zijner tijt, het ongetoomde vleys
Te geven zijn behouf, maer nae den rechten eys. a
] et is een vaft befluyt voor eeuwich af te fweren
I wat de jonckhey t leert, en uytte borft te weeren
Al watter eenichfins een reynen geeft bevleckt,
Al watter eenichfins tot fhoode nucken ftreckt.
!et is een vaft befluyt de finnen in te binden,
In niet te laeten gaen met alderhande winden,
Daer ons de w7erelt treckt ; het is een vaft befluyt
De tucht te laeten in, de luft te jaegen uyt.
en tweeden, nu de maecht van alderhande tochten
dickmael aengeranft, is dickmael aenbevochten,
En heeft des niettemin luft, krevel, vuylen brant,
En alle flim ghewoel gehouden inden bant,
oo eyft de reden felfs, dat fegen-rijcke kroonen
üer fijgen om het hooft, om haere deucht te loonen,
H 4 En
a Conjugium bem
'vtiturlibidinii nm-
lo. Auguftin.lib.3.
contra lulian.
Quin defiikriwn
conccjjo limit»
claudit
Conjugium, caflof-
que tternum ob-
fignat amores ;
Vt funt carne finwl
juncïi fic menu
coherent,
Jnter fcfj pijs mif-
ccni incendid
ftammii'
Gregor. Naziam*
Out ghebruyck <B % V *ï T.
van kroonen. vj
Ea datfe van het volck wort over al begroet,
Gelijckmen int ghemeen een o verwinner doet.
Bedenckt dan, jonge bruyt wat heden is begonnen j
Ghy hebt in uwe jeucht de luften overwonnen ,
Nu krijchje meerder hulp te ftaen in defen ftrijt ;
Dus blijft in ware trou de trouwe toegewijt.
Dit wefen vordert meer, als metten man te fpelen,
Of yet, dat u ghelijckt, in luft te mogen telen -f
Want foo die weerde plicht alleen hier in beftont,
Soo waer oock in het bos een wettich trou- verbont.
Wel aen dan, jonge bruyt, koomt ; met gefette feden,
Koomt, met een iuy ver hert, in uwe kamer treden j
Doet, uyt een reyne fucht, de luften inden ban
a vxor Um hem- En wort nae dele kroon, de kroone vanden man. 4 j;J
^^^DefeeftSaethaerengan^ hier fouckick niet te weten ]
column^ coftaru ]sjoch watter wort ghedient, noch wat de gaften eten,
Noch of de fchotels dicht en op haer reke ftaen,
Noch wieder met de bruyt fal aende tafel gacn:
lek laete, die het wil, hier op de finnen breken,
lek laete die het luft van diepe glafen fp reken ,
Een ding is hier alleen te nemen in beraet,
Waerom doch voor de bruyt een hofF op tafel ftaet . j
Segg3 reden mijn vernuft. Daer zijn verfcheyde faecken !
Die hier te wegen zijn, en defen handel raecken ,
Hoort, wat ons beft bevalt, het is een groote lof
b Mijn fujier Ueve Dat vrouwen zij n gelijck een toegeftoten hofF, b
Bruyt ghy een £)at vrouwen zijn gelijck als boomgaerts voor de mannin,
hfloten Hof, een > Ö > m b P
veegheide Bom- Daer inoupers, vuyl geipuys, ziiii ecuwich uyt gebannd;
put. Hoock-liedt r j- J 1? -J 7 r?
fahm.*.ij. ^n> om dit aende bruyt te prenten inden geelt ,
Soo wort een hofF geftelt te midden inde feeft.
<B%VYT. i>
VVat hooger, fnelle pen, ket u wat hooger rijfèn,
jhy Tuk een beter gront hier over konnen wijfèïij
Het eerfte trou-verbont is in het groene velt,
Is in het fchoon prieel van Eden ingeftelt: GeneC^»
Daer is in ouden tij t het reyne bed gevonden ,
Daer is het eerfte paer in echten ftaet gebonden
Tot onderling behulp ; daer heeft de groote God
Gegeven aen het wijf het eerfte trcu-gebod ;
Daer is de man gelaft op zijn beroup te pallen,
Soo dat de ganfche trou is inden hof ghewaflen ,
Is uyt den hof gevloeyt, en fiet ! des Heeren woort
Gefprpken inden hof, brengt ftaege vruchten voort ,
Als dan een jonge bruyt fiet op de tafel fetten
Den hof, en zijn gevolch • fy dienter op te letten
Sy moet gedachtich zijn wie eerft het trouwen vont,
En watter noodich is ontrent het groote bont.
Maer, wat een groot gewoel 1 w7at falder noch gebeuren?
Men fiet de jonge bruyt van alle kanten fleuren
En trecken van het volck en hier, en W7eder daer,
Het fchiint als of de maecht een krijchs-gevangen waer.
^ , i '•• • r :H D ° Kubta vele firn
hy ! laet ons, mij n vernuft, een weynich overwegen mefav&fLmm
Van waer het vreemt geracs zijn oorfpronck heeft gekregë, l^^Z^fc^
» Tis dienftich aengemerekt, en af te zijn gemaelt, <™«*. rapkbatur;
r -, i V T 1 1 t 1 1 1 quody vt ait ~Befltay
» Hoe lang een oude reyl ontrent de mentenen dwaelt. M r«
Men hout dat defe greep uyt Romen is ghekomen , ttjlmtJp!^
Van dat haer eerfte jeucht de maechden heeft genomen, T^ HiPr- vol<
Van dat haer eerfte Vorft de vrijers gaf de loos
Waer op doen yder man een eyghen vrouwe koos, %%*»fm T2
Ift niet een felfaem ding \ t'is duyfent iaer pheledcn Catuü-
Ln duyient boven dat; en liet 1 in onie lteden *d vimm yhgmm
I Wert,**
Gewoel vant Bruylofs-volck 'T? 'T? 7) CV
alsdcBaiytilapcngaet. ^V; 1 z*
Wert, oock tot heden toe, de bruyt om her gheruckt,
Om dat eens vrouwe-kracht te Romen is gheluckt.
Ick bidde wat ick mach, hout ftille, rouwe gaiten,
Ten ftaet u geenfins vry foo grillich aen te taften
Een die u niet en raeckt, een die nu is ghevrijt,
En door de vafte trou een ander toeghewijt.
Wat gaet de Zeeuwen aen met Romen aen te fpannen?
Wat roert ons eenich volck by vonnis uyt ghebannen?
Wech met dat oude vuyl. in Zeelandt is de bruyt
Geen ruyters eyghen flaef, geen roovers eygen buyt.
Ten heeft doch geen befcheyt ib grooten woel te maecke
. Het weerde trou-verbont is vande goede faecken
Daer niemant in en treet als met een vryen wil ,
Dus laet het flim gebruyek, en weeft doch eenmael
Ghy zijt een eygen volck van Gode vry ghelaten,
Dus laet u fedich hert de vremdc rancken haten ,
Comt voucht u nae den tijt, en weeft niet langer dwae
Ontrent een deftich werek en dient geen mal gheraes.
Maer fiet ! de ftille nacht coomt fachtjens aengevloghen,
En heeft een duyfter kleet om onfe kim ghetogen,
Men fiet geen lichte maen, geen ftralen vanden dach,
\frtï!" frepu'Wo ^e fchaemte vande bruyt vint daerfe fchuylen mach.
m front* d.Lmo Dat hier geen dercel wicht, met onbefchofte ftreken,
apud veter es fie- -p. i i t . Tri
bat , vei proper kn maecke voor de deur te tieren, or te lpreken ;
Viu™Ê % ' Geen fpeelman, geen geroup, geen fang en doe belet j
bttm*t ■ veifiquid De bruyt, en haer ghevolch . doet binnen haer gebet:
dformcid tegen- J > O > O
tur. Cosïan. traft.
denupt, Hinc Catullui,
Vejper adett> juvenes , confurgite ; vejper Olympê
Fxjpeclata diu— &c.
Fax etiam nuptiaÜs rapi folita (autton Fetto) in eundem effeftum.
h D.'Jit' ptu auï prima nofa ad thalamifores excitzbatur* de verf hm fefdninit ibi deC4ntatu,& alijs hujufmodi
HotQtn*inobfervat. qu* ad vstjrem ritum nuptmr. pertinent, cap. j /. num.-f.
R
.eyn VVefien , Eeurpvkb God, die njanden aenbegimie
■ebt Inden menfch gheplant de fitcht tot echte minne j
Hebt inden wan ghekyt de gronden njande trou,
£n me den man gheneycht de finnen njande urou.
}eyn VVefen, Suyver Lam, die ujt de maecht geboren ^
lét tot het diep gheheym den echten fiaet ghekgren,
Hebt, als een eyghen bruyt , ghetrout u nj~veerde kwek*
En aende trou gbejont dijn eerHe nSponder-Werck*
tyn VVefen, Heylich Vyer, die met bedeckte (halen
• \omt fyghen uytte lucht, komt inde menfehen dalen,
1 En ftyvert aen de fiel al nsvatter ü bevleckt,
aAl rvvatter uyt het njlees <u er lieerde lufien tree kt.
\yn VVefen , Eenich God, nuyy Jirecken onfe leden
mt dijnen hoogen Throon, <~vvy (lort en htys-ghebeden ,
En roupen om behulp, op onjèn bruylofs-dach,
Ten eynde dit beronp ons fitlich njyefen mach .
M tpeff eer ft 1 , ghenadich God, dat njyy ter nj^eder-fyden
:$lk onder Imghen troost , u Joeten naem belijden,
], Eenparich njan gemoet gheeff ons een Jachten geeft 3
T)ie fijnen Heylant heft , en zijnen Schepper ureeB.
, her ons tot aller fiont u njaderlijcke Jlaghen
Aflet nederich gheddt en fonder morren dragloen,
Ten eynd het fondich rulees en alle flim bejach
S'tch onder dijne nsvet gheduerich biyghen mach.
: .iet gheen verkeerde Jmht door onfe kamer dwaleny
C Aet gheenen njuylen brant ons inde leden malen s
^Bevrijd ons njande tyy'ifl en alle fluer ghebaer ;
Geefycder ^volle luH ontrent zjjn <-wedcrpaer i
j iet over ons bedrijf u gtmfie neder fyghen ,
wi v0 dat ~uvy nimmermeer ^uan dijnen feghen fwygben$
By-ecn-komftevanBruy- ^9 <T? 7 J Y <T~
•degomcnfimyt. ±\^Ky 1 x •
Doch geef ons evenwel gheen meerder ommejlacb
oAls ons en ons gefin ten goede dienen mach.
Wy bidden > lieve Uod> niet om een aerds ghenougen>
Maer dat fich onje <-vvil nae dijne mochte rvoughen 5
behoed ons njoor ghebreck 3 en grooten overvloet
Maer jont ons dijnen troofi s foo njvort het bitter Joet.
Doch, foo het uvefn mocht > een deel roandijnen Jeghen,
*Dat <uvy tot onfer njreucht ghewenjïe njruchten kregheny
Soo ^viltje <-vander jeucht begaven met njerfiant
Ten dtenfte njande kerc^ of njan het njader-lant.
En njvtl des niettemin in ons den geeB njerVVecken
Om onder dijne njrees hen op te moghen tree ken >
Ten eynde , njoor befluyt > en ons en hun ghelijc^
In Qhnüo fy bereyt het eewwich Qoninzkrijck .
Vriendinnen, met verlof; ickbidde, ruymt de kamer f
Hier is nu weynich volcks en ftilce vry bequamer
Als eenich groot gewoel . debruyt treet aen het bedt>
Nu moeder, fluy t de deur, en draecht de fleutel met.
$ Vel ifchomachta V is nu, bruydegom, volkomen recht gheboren,
Genaeckt u weerde pant, van duy fent uyt gekoren,
hujufmodi fere coi- Begroet u weder-helft, niet met een gev le mont ,
loquittm cum vxore O r A* \ i 1
mftitmt, quo fefe Mae* uyt een ledich hert, en yder woort een pont. #
%7^$& Mijns herten foeten wens, van Gode my ghegeven
fub ipjkm inhmm -joz fafa cn foete vreucht in dit ghefellich leven ;
xenofhontM'S. Mij ti trooil, mi jn ander ick, ghehechtinmijnghemo
$i^n^fJZr Meer als mij n vader felfs en al het naefte bloet .
vü fbibeüividen- Gewenfte bed-rhenoot, verkoren boven allen,
bus h*c talm a\h 1 en leiten iydy mijn ; mijn lydy toegevallen,
furda videbuntw* t-tt • • .
fed vaieant w fim y zi j n van nu voortaen, wy twee en zij n maer een,
ctmïh bem. De -yyat eerftmael eyghen was, is even nu gemeen j
?nfpraeckcdcsBruy- CD <T> <7V <V CT
':goms totte ömyt. « ^ ± X *
Vy zijn door echte trou, en op ghewiffe gronden,
)ns leven-dagen langh te famen ingebonden
Soo dient dan overhant dit jock aiioo verfacht
Dat ons geheele fucht tot vrede fy ghebracht .
ndien wy door de trou in rechte liefde paren,
Vat quaet fal immermeer ons mogen wedervaren ?
Wat fal ons hinder doen; of brengen inden druck?
- Twee herten eens gefint zijn boven ongeluck. cl
«chrijfcditinughemoet; waer dat ghehoude lieden
iich vieren over-hant, en waere gunfte bieden,
Daer is een goede geeft met alle fegen by ,
En maeckt het echte paer van alle plagen vry \
3aer wort het gants geiin, kint, boden, nichten, neven
\ls door een valt ghevolch, tot foete ruft gedreven ;
Daer wortet innich hert gefuy vert vanden haet,
Daer vloeytet altemaèl van enckel honich-raet.
Gomt ons de lieve God maer kleyn beflach te geven,
Wy konnen evenwel, wy lullen vrolick leven,
Wy fullen onfen loop voltrecken fonder pijn ,
Indien wy voor den Heer maer eenich konnen zijn.
OfF God fal alle ding naer ons behouften voughen
Off God fal onfen geeft in alle ding vernoughen
Indien geen rijeke fchat ons koffers op en vult,
Ons vreuchde fal beftaen door middel van gedult .
"Wat my in als belangt., ick neme tot getuyghen
En God en onfe trou, mijn leden fullen buygen
Tot vlijt, en rijpe forch, tot alderley beflach,
Dat yemant vanden man met reden eyffchen mach .
:Ghy, in het tegendeel, leert uwe finnen ftieren
Tot onderling behulp, leert uwen hoeder vieren j
I 3
Op
Chryfoft.in Genef.
Homil.$7-
a Qjiando concor-
dia-, pax, & vincu~
lum dileclionis cum
muliere & viro
fuc-rit, omniet Jimul
afflimnt bona ,
nuUu injïdijs expo-
Jiti funt, magno &
inexpugnabdt mu-
ro circundati \ hoe
juxta Dei fenten-
tiam eos fortiores
reddit hoe omnibus
divitijs & abun-
dantia eos magis
locuplctabit,hoc fu-
pernam gloriam ijs
conferctyhoc & Dei
benevolentiam ijs
vbeftim concilia-
bit. Proinde, in-
quit, oro ne quid
tUU prjifenndum
exiflimemuA , J'ed
omniafaciamus f&*
agamus , ita vt-
traquillittu <&> pax
fit cohabitantibm ;
tune autem & fity*
qm nafcuntur-, &
fervi & tota vnde-
quaque domia vir-
tute florebit, eritfy
multiplex rcrum
projpcritas.
b Datfy haere fie-
lendn gbetrjiwa
Sch ppcr bivelm
met wel dom,
i.Pet.4.19.
\
<B%vrr.
Op dat in als de man mach zijn ontrent het wijf
Gelijck een weerde fiel is aen het ganfche lijf.
Wy fullen onder dies, wy fullen tuflchen beyden,
Al watter is te doen met reden onderfcheyden ,
En plegen ons beroup nae eyfch en rechte maet ,
a uihi videmr Ghy dienften van het huys, ick dingen vande ftraet.
mulierüad curam En evenwel nochtans foo fullen alie faecken
STJ^S^I Ons in gemeene plicht, en niet als eygen, raecken,
moïliorcq, corpore , £n Qp Jefen voet een yder 'm ^ flj n
vt intro, panetes i > / i •• ƒ
cfficwm obiret-, at En even ondermengt als water ende wij n. b
ZL^ZZCTac Het ftuck aldus beleyt3 fal yder zijn betrouwen
frigom patiend*, £)an vorder 0p den Heer en zijn beloften bouwen :
turn ettam ad labo- 1 -n n 1
res pacü ac hein En fchoon daer onweer rijit, en luiere vlagen maeckt
confituijfe, ideoque rr-<- 1 1 (\ 1 ■ J 1 ^
rtüüifor cu agenda* Tis God, de groote vorlt, die voor dc zijne waeckt.
deiegajie. Xmoph. gn a|s ^ fchoon ghebeurt dat God in onfe tijden
In familia dijpar- 0 11-1 \ r -11- U • 1
tita ftrnt officia: Sent vaderlicke tucht, tent eenich bitter Jijden,
funt%ait» vin,*- yen ^cnt ons evenwel njet tot een drouve val,
Lm vxoru propria. J
extern* negoüa vi- Het eynd is enckel hey 1, het ey nde rechtet al. d
ropermitte. Greoo. K\ f- . i i r 3 1
Naz. ad oiymp. Al wat de jeucht beiit verandert mette jaren ,
b vrofunt conju- £)e Juft haeren gang , laet ons in liefde paren,
ges fibt mutuo, fua Ö & «J > ; r
én commune confe- Niet op een ichoone verr , niet op het lijr gegront,
lTu\am}nZTtTin Maer op het innich goet, het ware trou-verbont.
^'^v^afyut ^aec vrec^e> ^oct beleytr en minnelij cke feden
maxima. Artsiot. Meer trecken ons ghemoet, als opgepronckte leden ,
„ w ■ J?T #'4 Laet God doch boven al ons zijn de grootfte wet,
C Die totGodcomr, t g ' & *
^iww*. ^ Hy is, op wien het ooch in allen dient ghefet.
God is, ende dat hy J 1 °
#fc ghene die Godt
foucken loont. Hebr.n.6.
T>e bant onfes Gods is ten foflen boven alUn dia hem foucken. Efra.8.1*.
T>e wandelinge fy [onder giericheyt, weeft te vreden met het teghcnwoordighe ; wmt hy heeft ghefeyt: Uk en fal
hegheven , noch en fal u niet x erlaten. Hcbr. 13.5.
d. ufal een licht inde duyfiernijfe epgacn, iude uwe donckerheyt fal zijn als de middach. Efa.58.10.
,?der-fpraecke
ide B:uyt.
Iet eynde vande trou is kinders op te wecken ;
Jaer moet geen reyne min tot quade luften ftrecken,
Dus laet de weerde trou, veriegelt mette tucht,
Ons brengen uytten brant, en leyden totte vrucht .
lat zijn tot onfen troolt de vafte bruylofs-gronden,
Yaer op de lofle jeucht moet werden ingebonden ;
Hy vint fich buyten fpoor, wie hier te verde gaet ;
» Al wat ten goede ftreckt bewaert de middelmaet.
Iit mach de jonge bruy t een weynich overlegghen,
h weder, als het dient, haer tegen-reden fegghen:
Behoeder mijner jeucht, van Gode my gejont,
In wien mijn reyne fiel alleen vernougen vont.
(ntfangt u jonge bruy t, en defe teere leden,
Iie ick aen u alleen nae defen fal befteden j
Ontfangt u wederhelft, u lot, u echte wij ff,
Ontfangt in uwen fchoot een ongefchonden lijfl^ a
hn lichaem Tonder vleck, een kuys en eerbaer wefen,
hn roole metten dau, by niemant oy t gelefen ,
By niemant aengeroert ; ontfangt doch boven al
Een toegenegen hert dat in u leven fal,
lat uyt zijn ganfche luft, en met geheele krachten,
r3tu vermaeck alleen fal drijven zijn ghedachten,
Sal woonen metten geeft in u mijn even-beek,
Soo lang een kleyne lucht in delen boefem fpeelt.
(hy, ftiert my niet alleen tot huyfelicke faecken ,
! aer leert my boven al tot onfen Godt genaken, b
Leert my te buyten gaen, en treden metten voet
Al wat ons ydel vlees ley t van het ware goet.
fcert my voor alle ding, door vriendelick vermanen ,
r:fcheyden mijn ghemoet van alle fotte wanen ;
I 4
a Bene agttur turn
*virgo ad maritum
novum adferr bo-
nam animi indo-
lem , pulchritudi-
nis gratiam , flor li
rudimentum.AfH*
Ui. apo. J.
h Dirige quam él>
ligu.
Vxor reêlè divin*
ér human*. rei fo-
ei* dicitur L sdver-*
fm C. De crimim
exptlat. Iwed,
<b%vyt.
Dat fat in defèn geeft ontfteken meerder vonck
Dan of my eenich menfch de ganfche werelt fchonck.
»» Twee fielen eens gefint, om God ce willen eeren, v
*> En konnen nimmermeer van haere liefde keeren ;
» Want als het nietich fchoon fal vande leden gaen,
» Dan fal de ware min op vafte gronden ftaen.
O goet, o foet begin i o vreucht, o hemels leven !
O ! dat een yder poogh een fachte lpoor te geven
Aen zijn befcheyden deel, op dat in alle vlijt
Al wat ten quade ftreckt van beyde fy ghemijt .
rAdmonendi fimt Wat iffer beter ding als met ghefette reden ,
con'yAces vt exbor- r^v 1 1 C 1 1 11
tanus fefe tnvUem Door heus en rijp ghelpreck, en even door gebeden,
fahent. creg. in j)e ftnnen over-hant te vouphen nae de leer ,
Poft. fort. 3. adrn. O y
**- En met ghelijcke lucht te treden voor den Heer ?
#.Pet.3.7iï Wat ifler cjuader ilach, als fonder tegenfpreken
De fonden aen te (ien en alk fiel-ghebreken
Te dulden inde borft Van uwen weerden vrient,
Die uytte modder-kuyl voor al getoghen dient?
Hoe kander ku^er leet, of drouver ftuck ghebeuren ,
s. ƒ ^UWC!L - Als twee, die eenich zijn, van een te laten lcheuren ,
vir fwnxw? Soo dat (o felfaem ding ! ) een vlees fou moeten zijn,
'JÜÜSZ Ten deel in alle vreucht, ten deel in alle pijn. . !
fum ampiiHs Poocht, man en vrouwe, poocht, opck met geftorte tram
V lieve wederhelft tot deuchden op te manen ;
Poocht met u gantfche kracht te weeren uytter hel
V weerde jock-genoot, u diere bed-gefel.
Tis beter, diemen lieft, zijn feylen aen te wijfen,
Als, door een fot ghevley, een quaden aert te prijfen,
De tucht, ai valtfe fwaer, is enckel vriende-werck ;
Een onderling vermaen, een huyfelicke kerck.
HOVWELYCK.
V I E %T> E DEEL
V R O V W E.
I VV ES END E T VV EED E 'DEEL
| VAN HET
CHRISTELICK
H V Y S VV Y F
<£\4et Trhilegie voor if.faren.
\
ntroverb. 31. werf 10. 26. 27, 30.
WIcn een deuchtfame huyfvrouwe befchickt is, die is
veel edelder als de koftelijcke peirlen . Sy doet hae-
ren mont op met wijsheyt , ende op hare tonge is
heyHame leere . Sy fchouwet hoe't in haren huyfe toegaet ,
ende en eet haer brootniet metluyheyt. LiefFelijck ende
fchoon fijn is niets: Een vrouwe die den Heere vreeft fal-
nien loven.
fit. 2. werf 3 4.$.
at de oude vrouwen leererffen fijn dereerlijckheyt: op
dat fydejonghe vrouwen onderwijlen haere mannen
lief te hebben, haere kinderen lief te hebben, voorfichtich
te fijn, fuyver, het huys te bewaren , goet, haren mannen
onderdanich: op dat het woort Gods niet ghelaftert en
worde.
i.Tet.3- werf 1.3.3.4+
£Jhy vrouwen, weeft uwen mannen onderdanich, op
dat oock die gene die den woorde niet gehoorfacm en
fijn , door de wandelinge der vrouwen fonder woort ghe-
wonnen worden, als fy aenghemerckt hebben uwe goede
wandelinge inde vreefe . Der wekker vercieringhe fy, niet
die uytterlijcke , in het hayrvlechten ende gout ommehan-
gen oft kleederen aendoen : Maer die verborghen menfche
des herten , inde onverderfFelijcke vercieringhe eenes facht-
moedighen ende ftillen geeftes, dewelcke koftclijck is voor
Godt.
Gre-
I
G rcgor . Nazianzcnus,
\Jf ulierum ornamentum ttt rnorum probitatedc elegant id florere,
domiut plwïmum maner e y colloquium cumdiv'mü oraculü ha-
ltere, fujb ac Un& operam dare> (hoe enimfoeminarum rnunus eB) an-
cillü of era mandare>fkmulü alimenta reföè Juppeditare s Lbijs, oculü:
genü franum 'mijcere, pedem limine nonadmodum frequenter effèrre^
pudkü tantum muttenbus oblefóarj,
Gregor. Theodift, Patrat.
"D onum eft conjugïum, fed mala Junt qua circa Mud ex bujtu mtmd,
cura Juccrejcunt. Sicut fiepè reBum mundumque iter pergimus^ &
tarnen ortü juxta ^vïam njeprèmper ^vefiimenu retinemur> in nSk
munda non offendimu* ^ Jed a latere najeitur quo pungamur.
Erafm. Deinftitut.Chrift. fcem. fol.9.
3^tfbipropioranimorumconjm£ïio> ubi certior fiducia quam In ma*
L trimonio? quumuterque <~volens ptradit in alter ius pot ejïatem
Jtbi quodam modoadimens jué Juj corporü.
Idem.
(onjugium ejï biga quidam duobus tnnitens axibuê 3 quos fi lenm
rnorum comitas > té animorum Jynceritas, nee rixarum inarnxm
firidor audietur in familia> {$/ utrijque concordibttJ qukquid agim
fotlk'w Juccedet»
A E N D E
$%VYLO FS-gjS TE
Eerde Vrienden; Tervvij-
len de Bruyt noch in haer kamer is,
mifTchien befich om haer ni^u vrou-
we-kleec aen te trecken, Soo en fal
het u lieden (ghelijck wy verhopen)
niet vervelen dac wy , cm geen tijt te
verliefen,ondertuffchen een weynich
andclen van dingen die opte jegenwoordige tijt enplaet-
; niet qualick en Tuilen paffen . Ick en kan voor eerft niet
erlwelgen dat op g fteren over tafel eenige onder u lieden
uwijtTcl hebben derven ftellen, Of oock het huwelick
iecftnjdich en fy met een gheruft ende recht godfalich le-
<en ; gelijck wy dan weten dat foodanigh ghevoelen oock
Idersby veien wort voorgefproken, (a) tegens de welcke l^Zd /
vy jegenwoordelicknietghefint en fijneenigh wijt-loo-
ich verhael in te ftellen^ maer fegghen alleenlick int korte,
m alfoo tot ons voornemen te geraecken , dat nademael de
: iec des huwelicxby Godfelfs is ingeftelc, ende dat inden
Aid -hof, en voorden VaU ; dat de menfche een gefelligh j^j" 792*;
lerfïjnde, niet en diende alleen gelaten, volgens Godes ey-^j^"^
% * ghen
a Vide de hu Theo-
TtmoU
1U*
aAende ^Bruylofs-gajlen.
zznbGoddcHee. ghen verklaringhe a ; Dat het is een ondcrlingh behulp
Ztgoetlll 2 " van man en vrouwe [b) mitfgaders een nootwendigh mid-|
msn/che aüeen fy. fe\ cot vermydinghe van onkuysheyt (c) ; dat niet als dooi
b Gen.2.18.19. het fel ve de fckcrheydt der kinderen en is te bewaren, en de
c i.Coimth.7. 2. geheugenifle der menichen in wefln te behouden j dat me-
de , volghens het getuyghenife van Godes uyt~ghedruckte|
woort, echte lieden oock hier op aerden een goddelkl^leven
tn^fflkhpZ ^olt k°nnen l^yden d , Ende eyndelick dat noch Godes kerd
endewon Matbufa- ke, noch het burgerlicke regiment buy ten het felve en kon-
lah ; ends nadien hy U H-
MathufaUh gewon- nen bertacn y
nen hndde bleef
fickieveïïf^»" 2%fi is noch huysy noch erf, noch diergelifcke Jaecken^
dertjaer,env/on Ten fijn de <~uvallen niet die ons de fieden maecken>
«ren! Gel 5? 2 2* Het is d beter ftoff'j het is het echte Jaet,
VVaer by datjeder Unt , en d de njyeerelt fiaet j
Dat (feg ick) daerom niemant en heeft te twijfelen ol
pt voorfchreven beroup, (fo het felve behoorlick, inde vree-
fe des Heeren, by hem wort aengevangen en beleeft) en fal
voor hem en fijn gefelfchap een geruft ende godfaligh leven
konnen inbrengen. Sonder dat hier tegens is doende dat-
ter foo veel moeyelickheden ende onluften by vele , in dit
beroup levende, over al werden ghefpeurt, ende datter lel-
den foo geluckigen huwelick wert ghetroffen, daer niet ee-
ne van tween, of dickmael beyde te famen tot eenighen
tijde wederom en fouden wenfchen in haer gheheel geftelt
te worden • want het felve de eygenfchap des huwelicx,'
ende niet den ongheruften aert vande menfchelicke ghene-
ghentheden te willen toefchrijven , is enckel onverftantj
Socrates op een tijt gevraeght fijnde welck van beyde betei
ware,te trouwen, ofte onghetrout te blijven, hetfy (feydc
hy!
&Aende ISruylofs-gajlen.
y) men t'een of tander doe, beyde heefcec fijn ongemack,
h gheen van beyde en eyndichter fonder leet- wefen . Hy
)rack de ronde waerhey t, na den gemeenen loop des m&sh
pits", endehyfelve en heeft ten dien aenfiene niet buyten
:den het huwelick vergeleecken by een Fuycke, die int wa-
;r leyt, daer viflchen binnen en buyten fijn, elck hare ghe-»
gentheyt, foo het blijckt, fouckende te veranderen, dewij-
: men fiet dat de gene die binnen lij n, haer wringhen om
uyten te komen, en die buyten fijn, niet min en worftelen
m binnen te gheraecken. Set een kevyc met hoenders op
*n werf, daer andere hoenders vry henen loopen, tis al het
:lve. Wat fcg-ick van bceften ? De nienfchen gaen even
en felven gang meeft in alle dinghen § later een ftadt beleg-
ert wefen, ofte anders twee leghers byden anderen liggen^
hy fult ghewaer worden niet alleenlick datter overloopers
wi de ftadt int leger komen , maer even dacter uy t het leger
*nighe haer inde ftadt fullen foucken te werpen-; wat fijn
e redenen anders, als dat demenfchenin al haer doen de
ortfige lieden gelijck fijn,die altijt op een ander bedde wil-
:n, en meynen hetfal daer beter wefen, daer 't hun noch-
ms van binnen let. De fteen-hock, met een pijl int lijf
etroffen fijnde, rent met een ongeduericheyt door berghen
b dalen, als of hy fijn ongeluck ontvluchten woude, maer è&p ktm uth*
charmen I waer hy draeft,hy draeght fijn leet met hem,en "*vun °'Vtrg%
aeromen kan hy'tniet ontloopen. Ghelooftet, vrienden,
et let ons van binnen, en wy foucken É van buyten te plae-
eren; wygebruycken de veranderinghen voorghenees-
liddelen, maer al te vergeefs : ten vuyle maege maeckt een
naeckeloofe mont, oock daermen goede fpijfe nut . wil
"mant datfijntonghewelluftgheniete, dathy alvooren
% * ij hee
<zJ*ende cBruylofs-gaJt;n.
hetbinnenfte fuyvere. het innich deelmoefteecrftgeftil
en geilek wefen, en dan fouden de uycterlicke dingen bete
val hebben . de hele, die onfterffeiick is, en kan gheen ver
noughen vinden in tijdelicke en verganckelicke dingen, tei
fy faecke dat de felve aen Godes eeuwich welen krachtelid
worden vaft gemae&,en dan wort het goede gewiflen aen
den menfche als een gheduerige feeft-dach . groeten <-un&
rfPfalm 119. 165. hebbenfe (feyt David a ) die uwe njyet hef hebben . des men
fchen herte is als de naelde van het Zee-compas , ten kaï
niet ftille fijn, voor dat het op God, fijn rechte Noort-fter
è Efa. 57-*o. re, geftreckt ftaet . de Goddeloofe (feyt de Propheet b ) fijn é
een onftwymighe Zeey die niet fiüle fijn en kan . de goddeloofi^J^reec^
s Efa. 48. ȣ de Heere> en hebben geenen urede c . Ten is dan de fchult nic
des huwelicx dat de menfehen een ongheruft leven leyden
ende ftaegh veranderinghe foucken, de gront van het quae
fchuylt in haer eygen herte ; dat ghebetert fijnde, foo iflet;
gherecht • En die met menfchelicke billickhey t daer vaij
fpreken ende het daer toe noch niet brenghen en konner
laet die doch dan ten minften feggen , gelijck een Romeyn
tucht-meefter dede; Indien njyy (leyde hy tot de Borgher
«l sifins uxorihui van Romen ) {ondertrouwen leven konden > njyy Jouden i
tfip{[emu4,Qmri- ^[len deele ^ ru^nde moeyelickheyt ontflaahen njyefen, maer nadien ht
USt omnesea mole- f 1 "ƒ»' I /
fii* careremus, fed de nature Joo ghevoucht heeft s dat uvy met de njrouWen metgt
fktrattJ^MMc heel na onfien fin, en fionder de fieboe geen fins met allen bejïaen en kon
Hvmiiitt fMücom- nen (00 l(Tet beter den vheftadiihen nJVelftant <~oan het menfeheh
mode, nee fmetll» J JJ 6 •> 6 J
ufo modovtvi pof gbej lachte j ah een korte finnelickheyt ^van ons eyghenjeljs> tevcjö;
foltl^ul^ Dan de Romeynen en andere volcken maecken h<
™lTtTJt*t ^°° mogen:Ons aengaende,die Chnftenen fijn ene
Meteüi Nrtmidtci,
qutvidt aptid Attl. Geil. HLf.caf>,C.
del
■
mde TSmylofs-gaflen .
<:fe jegenwoordighe eeuwe beleven, wy hebben byfonde-
3 redenen , en meer als eenich volck hier te voren, om op
fet geheele ftuck des huwelicx naerder te letten, en alle mo-
jtlicke gevouchelickhey t daer toe in te brengen . De feden
4n verfcheyde landen hebben openbaerlick de hoererye a]el^n^r^
Kgeftaen, ende God gave dat fulx op eenige plaetfen noch ƒ«# w. / qu* *-
«r tijt onder den Chrittenen niet om en ginghe . De boel- ^\ c' de **
ihappen lijn na de gefchreve rechten niet alleenlick fonder
f'affe, maer even fonder fchande toegelaten geweeft : b En b 7ot\ fi!\f *
ét erger is, men heett mentenen ghevonden c ( en die niet c gw* &
nndc quaetfte) die haer echte vrouwen, gelijck een gemeen m'
lick huys-raets, aen hare vrienden niet en ontfagen uyt te
jenen,en voor een tijt over te fetten. Sien wy niet dat aen
l odes eygen volck is toeghelaten ghe weeft aen haer echte
"ouwen, alleen om (ick en weet niet wat) onluft, een
jheyt-brief tegheven^/, en van kant te fenden ? Daer je-jJ^lt,4*T-
-mwoordelick door de Chriftelicke leere allefoodanigheMath.19. 2.
Uylicheden ten vollen fijn afgefchaft, ende de bant des hu-
welicx foo vaft gefteltjdat aen den felve geen fcheyden meer
n is als doordootenoverfpele, twelck de doot tot een' m^11-1^-1*
rafFe heeft f. De faecken dan foo ftaende , ende yemant ƒ Gen. 20. zo.
1 die gelegenthey t fichniet ten beften verfellet vindende, Deut.' 22.'
et fy dan door de fchult van fijn gemaele, eygen gebrecke- Ioh- 8- 5*
ckheyt, of miffchien door onverftant van beyde te famen, „ . . .
[vat raet voor den loodanighen? ialhy lijn on ghe val gaeny* 'mmam per-
ti l tt 1- . pr- i n mittit uxonm di-
[tten behuylen met Herachto? or hjn eygen dwael hey t en mtttere , uterM
bvoorfichticheyt belachenmet Democrito? iftniet beter ™° £nu™Jv%„
at hy gedencke dat alle dingen ghelijck als hare hant-haven f**moieftw,fi 9*4
lebben, met Epióteto, en datmen de felve gemackelick kan
jraghen, indienmenfe maer wel en weet te vatten ? oft dat^p^^'
z * iij hy
(tAende TSruylofs-gafien .
hy oock uyt befwaerlicke ghevallen fijn voordeel weet
trecken met Metrodoro ? wat my belangt, ick oordeele,n
dien de faecke, daer wy nu van handelen, te weten de fta
deshuwelicx, in fijn eerfte ende oude luyfter endevafticl
heyt is geftelt door de fuy vere leere des Heeren Chrifti , d
de middelen, tot voorftant ende onderhout vanden felve
dienende, mede nergens beter als uyt de felve en fijn te b
komen ; ende dien volgende,foo ftcllen wy vaft en on w<
derfprekelick, dat, ingevalle een yeder inden echten ftaet 1(
vende fich aenftelde om te volgen den raet des genes die de
fel ven eerft heeft ingeftelt, ofce des genes die den ftant var
den felven naderhant heeft vernieut (die beyde een fijn) d
(fegh ick) het niet uyt te fpreecken en is wat voor een fo
tichey t daer in te vinden foude wefen : want ghewiifelicl
foo wy het ftuck na behooren infien, men fal bevinden d
al wat ons in die gelegentheyt bitters ontmoet, nergens ai
ders door enwort veroorfaeckt, als vermits wy, niet de
raet des Heeren, maer ons eyghen linnelickheyt overal ii
cejfa voimt *s werck fijn (lellende . Laet eygen wille op- houden (feyd(
S£ ttmfir' een Outvader) en daer en fal gheen helle wefen, noch hie
noch hier-namaels . Een gebreck hebbe ick, onder andcn
in veel huyfgefinnen aengemerckt, twelck by het meerer
deel vande echte lieden niet dan al te ghemeen is, te weter
dat elck, foo haeft fijn partuyr aen d'eene fyde haer plicht i
buy ten gaet, hy dadelickdaer op fich mede oordeelt lost
Cur rapU id in u wefen vanden fijnen, in vougen dat de eene qualick fpreec
^tSf% kende> de ander mey nt ftrax dac hem geliJcke recht gebore
eet . irafcerü ergo is# fis enckei mifverftant; niemant en wort vry geftelt va
}«m tüc trafatur ; , , lir l i • J
imj*m ttbiimfce- dat hem God bevolen heek, om dat een ander niet en doi
Z'jrMeT^pl dat hem G od be volen heeft . het wort gans qualick by y<
mar
<&£ènde \Bruylofs-gaJlen .
fiant na ghedaen, dat hem in een ander ten hoochften mif-
hecht : wat worter yemant gram om dat fijn gemale gram
i< jheworden ? tis becer dac hy fich felven gram worde , e-
Va daerom vermits hy gram wort. wat ghebruyck kan Nullus ufus patten*
d ch yemants lijdfaemhey t hebben, indien hem noyt eeni- t^^X
gcerginge tot ongedult van yemant over en koomt 5 Soo
Itt dan beter dat yemant eenich quaet lydende, het felve VaJrm es ma!um ?
v 'gheve aen die het hem gedaen heeft, op datter niet twee fc^fa? m dm m*r*
tqelijck quaet en worden. Laet ons by defe gelegentheydt4>}^^
eji weynich dieper tot defe bedenckinghe intreden, ende
eas kortelick het ampt beyde van echte man ende vrouwe
oerloopen-, het en lal niet als vrucht konnen fchaffen, al
eidiendet maer tot inleydinghe van het volghende werek.
"Aiatdaneerftelickdenman ende deflelfs plichten aengaet,
d felve konnen (naer ons bedencken) bequamelick werden
g ebracht tot drie hooft-ftucken . Voor eerft ftellen wy tot
la:e vanden man de beforginghe vanden Godfdienft inden
hyfe, ten eynde deflelfs huys-gefin mochte wefen als een
k yne gemeente Gods. de godïalicheyt (feyt de Apoftel) is i.Timoth.4.8.
t<; alle dinghen nut, als die de belofte heeft des jegenwoor- ,
1 1 P 11 rj, 'jP. r Verdeehnge van-
d ;hen ende toecomenden levens . 1 en tweeden vereyt- de plichten des
Te en wy in den felven dapperheyt engoetbeleyt omfijn^Xn.3,hoof£"
hysendehuyfghefinbehoorlick voorteftaen, en van alle
J riotfaeckelickheden te verforghen . Ten derden is hem
nodich een hertelicke liefde ende vriendelicke heufheyt
o er fijn gefelfchap ; van welck lefte ftuck wy fonderlinghe
vor hebben te handelen in dit volghende deel . De voor-
fcreve heufche minnelickheyt meynen wy dat hem ten
dhpften behoort te worden ingefcherptuyt drie verfchey-
denfonderlinge Schriftuer-plaetfen,daer toe krachtelicken
% * iüj aen-
mde cBruylofs-gaJlen ♦
aendringende die wy geerne kortelick den goet- willigt
Lefer hier willen aenwijfen . de eerfte plaetfe is Genef\ I
rverf.23. daer het <-vvijf <~uVort ghejeyt te uvcfin njleesnjancA
mans njlees, en been njan des mms been, dat is, 111 al haer wefn
geheel uy t den man . de tweede plaetfe is, Ezech. 24. werfi
daer de vrouwe wort gheheeten dcluïï <~van des mans ooght}
dat is, de gans en geheele vermaeckelickheyt vanden ma:
de derde plaetfe is, i.Samueli2. <~uerf3. daer de vrouwe I' '
ghelijckenifle wert genaemt bet eenich Jchaepje jijende ïnm
Jchoot des mans, 'tVVelcl^ by hem ghehouden uvort nis een dochu%
wy laten de fluyt-redenen ende foete bedenckingcn uyt ■
voorfchreve plaetfen vloeyende een yder tot fijn eygene i.
verlegginghe, ende feggen kortelick met den Apoftel Pat)
Eph. j. 33, Soo hebbe dan eenyegelïck u lieden fijn eyghen uvijfaljoo tf \
ds hem fehen . Eenige volcken, ende onder andere de R- \
meynen, hebben in voortijden een gebruyck gehadt in h- 1
re fchou-fpelqn , dat fy lieden een Beir ende een Stier te M
men aen een keten floten, teneyndedie wreedeghedi*- ;
ten des te felder fouden worden, en malkanderen tc vini-
ger mochten tergen . Het gaet recht anders mette echte li-
den, want de felve worden in den vriendelicken bant er
liefde te (amen gevoucht, tot geen ander ey nde, als om dor
onderlinghe minfaemheyt malkanderen meer en meent
liefde en vrientfehap temogen opwecken, 'thuwelicks
inder aert een recht werek der liefde, het moet met lielc
begonnen, met liefde gevordert,met liefde voltrocken we-
den. Tot het welcke de man, als het hooft, vlyteli<
dient voor te gaen, dewijle de vriendelickheyt vanden tni
in dcièn deele is als een lachte voer in ghe van het jock cs
mans, op dattet de vrouwe liever en beter draege. Devra- |
sAmde *Bruylofs~gaften.
efi(of wel fchoon ecnige finadelicker wijle vande felve
érven fpreken en fchrij ven) en fijn geenfins by yemant in
rrachtinghe te hebben, de vrouwen fijnmenfchen, foo
yd als de mans 5 fijn uytde felve, ja betere ftoffe als de
jtans ; fijn immers foo noodich tot de voort-teelisghe, als
<>mans; hebben een reddicke ende onfterffelicke fiele, fb
vel als de mans; ende boven al fijn in de falich-makende
„ ^nade des Soons Gods begrepen foo wel als de mans, ende
„ |n micfdien in weerde te houden by de mans . Tis wel
t ik) dat de felve in eenigen opfichte werden vergeleken by i.Vct. $.%
» ivacke vaten, maer daer by wert gevoucht dat haer ten dien
,;nfieneby den verftandigen man eere behoort te werden
egeven; en ghelijck wy een teer glas niet en handelen als
myferenpot^ oock geen porceleyne fchote] alseenkope-
:n becken, dat micfdien de man op ghelijcke wijfevande
/vacke vrouwen niet en foude vorderen foodanigen vaftic-
J eyt inde redenen ende fterckhey t van gedult, als miffchien
an mannelicke ende gheoeffende finnen verwacht foude
noghen werden . Niemant en beelde fich felven in dat hy
en vrouwe fal bekoomen fonder ghebreken , maer deocke
iever, dat fy hem bevolen is om haer fwackheytte ftijven,
n haer feylen te beteren . Ten is niet genouch een goeden
cker te bekomen,hy moet ghebout en befaeyt werden; ten
s niet genough een eerbare dochter haer ouders af te halen,
nde fich felven toe te ey genen, het jonge fchaep dient vor-
ler aengevoert, en ten beleyde van faecken onderwefente
worden: Vaker yet teberiipen,datfulxheu(Telick, en met
Lorte woorden ghefchiede . de beftraffïnge is als een mede-
lij ne, endientdaeromopgelijckewijfe gebruyckt te wor- 1}
fen,niet te heet als Lamech, niet te kout als Eli, maer lauw,
i ghe-
zAende TZruylofs-gajlen .
ghelijckmen de drancken plagh in te nemen, en alles m >
befluyt van eenighe lieffelickheyt . Ende in defe gelegen .
heyt fijn die ghebreken meeft te ftraffen , niet die de meel:
fchade aenbrenghen , maer die de meefte fonden in fich bi
fluyten. De man en heeft niet te dencken dat hy over fr ,
vrouwe gheftelt is als een heerfchende Prince over fijn 01
derdanen • ofte ghelijck een rauwe fchaep- wachter ov fa
het vee ; maer gelijck de fiele over het lichaem, die onde li
linghe door eenen onverbrekelicken bant van natuerlicl
vrientfehap verbonden fijn j Ende tis daerom alle maniu
te raden, niet dickmael yet op het fcherpfte aen hare vroi| j
wen te gelaften, om hare achtbaerheyt niet in gevaer te ftc
len , alfoo kennelick is dat de kleederen diemen dagheli',
draeght lichtelick haer luyfter verliefen . Ey ndelick foo ifl
voor den man, als een gront-ftuck van fijnen plicht, in gh
dachtenifle te houden, ais dat man en vrouwe fchuldichfij
malcanderen lief te hebben , even daerom datfe man e i
Epheff.ij. wijf fijn, dewij le datter gefchre ven ftaet, Ghy mannen he
uwe ^vrouwen lief j ende wederom, ghy urouwen hebt uY
mannenlief: niet uyt reden datfe fchoon, rijck, oft belee
fijn; maer om datfe man en wijf fijn; en mitfdien foo t
moet gheen man van fijn ghefelfchap feggen, of denckei
rWie kdn fdeken ^wijflief hebben ? want nadien hy feyt e
bekent dat het fijn wijf is,, foo moet hy fe lief hebben, juy
daerom dat het fijn wijfis ; want dat heeft God volcomt
lick bevolen •> en fchoon hy in haer niet en can vinde
waerom hy haer foude liefhebben, foo fiet hy doch Goc
gebot beyde over fich fel ven en over haer, en daerom mo<
hy de felve om Gods wilie lief hebben.
Wat vorder in defe gelegenthey t de vrouwen is raeckei^
de
<d£ènde cBruylof$-gaften .
[Sl cl:; De deuchden byde felve te betrachten fijn eyghentlick
c ie, Onderdanicheyt,Trouwe, Vriendelickheyt, Sedicheyt,
Jhaemte, Beficheyt, Befcheydentheyt, en dien volgende
fo dient yder echte wijf fïch te vertoonen trouwe ende
rinnelickaen haren man; lieffelick ontrent hare kinderen;
£lpraeckfaem voorde gebueren; inhuysbefigh; opftra-
t ftemrnigh ; in woorden ghefpaerfaem ; en boven al nau-
over haer fchaemte ende eerbaerhey t . Vorder is haer
rit voor hacr eerfte begintfelen grondelick uyt Godes
^oort onderricht te fijn, wat voor-recht God den manne
c/er haer heeft toegeftaen. Petrus beveelt de vrouwen hare
[i\mnenonderda?ücb te fijn 2$ Paulus enlaetieniet toe over deai ^u
rfoe heerfchappje te owrazb, maer beveelt haer onder wor-blTimot- 21 2-
101 pn te fijne, de redenen van fulx fijn crachtich; eerftomc1.co1mt.14.34.
H <jit de man eerft is gefchapen, en daer na de vrouwe d: Ten d LTimot.2.1%
11 tveeden, vermits het wijfis vanden mankende niet de man
11 nnden wijve : Ten derden, door dien het wijf is gheicha-
momden man, nietdemanom het wijf e\ Ten vier- ei.Corint.u.s.
p, uyt redene dac het wijf is verleydt geweeft, niet de
1 aan ƒ . O eerfte redene heeft haer oogh-merek daerop dac f I-Timot'2',I3*
] vrouwe is als een jongher fone inden huyfe des Heeren \
inde kennelick (of fchoon de jonexfte fonen vaneenen
f 'ider fijn met den outften) datevenwel na recht veler vole-
is p de outfte fonderlinghe voordeelen heeft boven fijne
oederen. De tweede redene fiet daerop, dat het eerfte
vijf al watie hadde, vanden man hadde, de mandaerente-
S hen niet van haer . De derde reden is ghenomen van het
/ndewaerom het wijf fygefchapen, als kennelick fijnde
at het eynde waerom eenigh dingh is gemaeckt, altijt uyt-
t{ emender is als het gene dat ghemaeckt is 5 gelijck wy feg-
z ** ij ghen
oefende TSrwylofs-gaJlen .
ghen dat het eynde waerom de weerelt is ghefchapen,is |;
eereGodes; ende mitfdien isGodendedeflelfseere wee
diger als de weerelt ; De menfche is het eynde w7aerom al
gedierten fijn gefchapen, ende mitfdien is hy oock aenfïe ....
lijckeralsalledefelve, ende onder andere mede als de vrc .
we , dewelcke mede is eene vande fchepfelen die om d >
mans wille gemaeckt fijn . De vierde reden is ghegront < >
eentaftelicke billickheyt, wefende meer als reden dateer
die fo d wafelick haer van het ftuck heeft laten leyden, voc
taen behoort te ftaen onder de plicht ende voochdye v|
den genen die foodanigen mis-flach niet en heeft begae: 1
en op die gronden is over Eva ende alle hare vrouwclijc:
nacomelinghen uyt-gefp roken het vonnis van dienftbac-
heyt , om den manne voortaen onderworpen te moet 1
Kum. 30.7. wefen ; het welcke foo verre gaet , dat even God felfs ge i
belofte vande vrouwe en wilt aennemen , ten ware de fJ
ve met het wel-believen vanden man werde beveftid;
twelck al tefamen by een verftandige vrouwe rijpelick 1
in een goet gemoet overwogen fijnde, fal iy wel doen hl
aen te ftellen om in alles (fonde alleen uyt-genomen) hais
mans fin in te volgen, al foude tfelve haer in eenighen dd
fchadelick moghen wefen , liever als tegens haren man ai
te kanten; temeer, de wij le het wijf den manne onderc»
nicheyt fchuldich is, niet alleenlick in fommighe dingh 1
die met haren fin wel over een komen 5 maer oock in ancr
redie haerteghen fijn; want anders en foude de fel ve n £
haren man, maer eer haer eygen felven foucken te behage.
Voorbefluyt,
Socrttisditttw mm hetmht de rt/vet des lmt
ut notat Er alm* ..r , ... ,
hb i^fpoth 3 ™e rv^s dm njyille njanac mms.
F Di
<t,£endecBruylofs~gaJlen.
% jjan het is noodich dat wy nu wederkeeren tot onfenieu-
ïehoude, endewijle wy de felve noch niet en vernemen,
o is het meer als tijt haer op te doen wecken, op dat fylie-
A dn fich niet en verflapen, en wy het aengevanghen werck
i et en verachteren.
Compendium officij conjugalis.
Oftquam fano fobrioque judkio coijt legtttimum matrtmomum^
proximum erit dare operam ut inter conjunSfos coalejcat ac robo-
t retur mutM benevolentia : Charitas^ qua f^onfm projequitur
■K f onJam> factie perficiet, ut puelU mores ad tempus aut feut, autcor-
]\ Pat: mrfum puella> ft 'ad fyonfum attulerit amorem conjugalem cum
k henti reverentia conjun£ïam> non factie marito relu$abitur>fed obje-
« mdans accedens>fibi devinciet liïuts animum .
1 Habent dulcijjimarum rerum initia quandam fuam moleJliam>
i üehêt acerbitatem quandam progreff '4 temporis in dulcorem abituram:
1 'M nuino JuaVius? Jed abuvd efi prmumacerha, . proinde qui fla~
1 m refiïtunt a njirgme^ cujus acerbitatem ferrenonpoffunt^ mhtlo
J mfdtms factunt qmm fi quü guBatamuyamimmatwam> offenfus
■ we3 contemnaty alijfque matura Juavitatem relinquat . Exfyeffias
l wjia uma donec tempore deponant ausierttatem . exfyeföa fj) tu
i 1Mhj]?er> donec nova nuptamaturefcat . Sic habet natura rerum hu-
marum} ut nihil njoluerit e(f ? tam Juave ^ quin aliquid alo'és ad*
] riftuerit.
Habent & adolefentes, nondum muit o rerum uju formatie qmd~
mferox & injolentius^ quodpaulatim atate mitefcvt . Vroindepuel-
z qmprotinus ojfenjk refiïtunt a fyonfs fuü^ & fimultatem fufii-
2 iij pimt,
ojfende 'Bmylofs-gajlen.
pmnt> non minus wconfdte faemnt^quam jiquü apis ISium perpefiu
mei altjs relmquat . gratiffima rofa de (]?ims najcïtur . nuüm exjcma\
rofiriurn, ojfenjus aculeo> fed fmUtus amore quodmoleHumeïl dtfj
mulat .
T?lmimum autem faciet ad confirmandam amciiiam perpetua qm
dam morum comitas, fic temperata 'mter blanditiem f%J autteritaten,
ut nee reyerentiam tollat > nee confuetudinü jucunditatem njittet .
6)mmqt4am autem oportet muttmm ejfe objequhm^ tarnen pn
Jcribit hoe turn natura> turn Sacrarum Lltteramm autorïtas^ ut muln
obfecundet njwo potius, quam nj'ir uxori . aApoBolm enlm mark
eharitatem f£j eomitatem prajeribit > mulieribus autem obedient'w
0 objequium. Erafm. de Chrift. matrim. Inftitut.
$©»«*2 3c*«>$
Qort begrijp vande plichten des houyïelijcks •
NAer dat nu het wettelijckhouwelijck metwel-b
dachten voor-raet ende ghefont oordeel voltrocke
is, de naefte betrachtinge moet zijn, te beforgen d
de onderlinghe liefde ende goetwillicheyt tuflehen de nic
getrouwde meer ende meer aengroeye, verfterekt werd
ende wel beklijve.
Gelijck de ernftige liefde die de jonge man fijne bemind
bruyt is toedragende, lichtelick dat in hem te weghe bren
dat hy harefeden (die hem eenichfins mochten teghen d
borftfïjn) oft verdraghe vooreenighen tijt, of weldefelv
met foete bejegeninghe verbetere : Alfoo kan de jongh
vrouw aendanderfijde (indienfe maer eene oprechte ho
welijckfe liefde neffens eene betamelijcke eerbiedicheyt ha
?en manne toebrengt) haer alfoo draghen > datfe hem nie
lich
aJtende 'Bruylofs-gaften.
liht en lal teghen-ftrevelen, maer liever foecken met wijo
Jen ende ghehoorfamen fijn herte te winnen, endeteene-
niel tot haer te verbinden.
De ervarentheyt leert dat veeltijts de beginfelen, felfs
vnde allerfoetfte dingen, fo eenige moeyelijckhey t in haer
hbben, twelck is ghelijck eene fuericheyt die metter tijt in
feticheyt verandert , Wat iffer doch foeter ende aengena-
#r als wijn,die nochtans kompt vande eerft-fuere druyve?
Iierom die gene die foo lichtelick foecken uy t den bant des
fruwelijcxtefpringen, endede jonge vrouwe te laten fit-
td,om datfe quanfuys eenige hare fuericheyt of ftuericheyt
ttt en connen verdragen, die doen even foo dwafelijck als
d:gene, die, hun ftootende aenden eerften fueren fmaeck
* dj: onryper druyve, defelve heel verfmaden endeverwor-
pjti, latende ondertuffchen andere ghenieten de foeticheyc
d:felvernaer datfe rijp ghew orden is. Ghydie wel kont
:p:ientie nemen metten nieuwen wijn, totdat hy metter
t:: claer worde, ende fijne wrangheyt in mollichey t veran-
0 dire ; wacht toch oock een weynich tijts tot dat de nieuw-
1 g:rouwde hare rypichey t ende foetichey t vercrijge . Het is
dch foo den aert aller menfchelijcker dingen, door Godes
bfchickinghe, datter indefe weereltnietfoofoetenfy, of
r tii is met wat bitters vermengt. Soo ift oock mette jon-
glingen die door de cleyne ervarentheyt noch lutter geftel-
3 tuis in hun hebben : daer is fo wat ftuers ende felfaems in
lin,t5welck mette jaren allenxen verfacht ende beter geftek
Vort . Van ghelijcken de nieuw-getrouwde jonghe vrou*
\fcn, die om een kleyne fake gheftoort zijnde, ftracx vyant-
i f tap innemen ende vande mans wech loopen, zijn even
i Xo qualijck beraden als die gene die eens vande byen ghe-
t z iiij Heken
\A ende ^Bruylo fs -gajlen . ■
fteken fijnde, den foeten honich der felver aen andere Iat(|i
eten. De allerlieffeli j ckfte rooien plucktmen van uyt ;
doornen; doch niemant en worptden roofelaeruytoji
dat hy vande doornen altemets geftekenis; maer de lief}:
vande aenghename bloeme doet hem overfïenendeklqi
achten alle tgene daer ontrent eenichfins moeyelick is .
Doch tot beveftinge vande onderlinge vrientfchap dcc
cn vermach feer vele eene geftadige vriendelijckheyt vani
den, dewelckefoogematichtfy tuffchen lieffelijckheyt e|
de ftemmichey t, datfe noch de behoorlijcke eerbiedichdc
en beneme,noch de genoechlickheyt der onderlinge vrieii
fchap en verftoore ofte krencke .
Ende hoewel de gedienfticheyt behoort over weder
den ghelijck te gaen, nochtans ift een voorfchrift der nat
re ende een gebodt der Heyliger Schrift, dat de vrouwe
den manne,als de man der vrouwe onderdanich moet zi
want den Apoftel ghebiet den mannen liefde ende vrien
lijckheyt, maer den vrouwen gehoorfaemheyt ende gedi
fticheyt. Ertfmus in fijn boeck De ChriB* matnm. Inftitm*
mmy
y y y -y y
yyy ;
CHRISTELICK
H V Y S-VV Y F,
Vertoont inde ohejïdte nj&n
V O V FF E,
Hier vetgheleken roette
b
Hier is de gulde Son Wat hoogcr op gerejèn ,
Het groentje %mde Mej dat krijcht een ander
Wejen,
<tf a F*"
Een loof yan hooger ver¥i>. de rijpe Bomer -kracht
Die Jleeckt het bloeyfelaf, enneychtet totte dracht. j
S iet hier een jonge vrouydieynae de br uylof -daghen ,
Verlaethaereerflemall) en alle domme flaghen,
T>e ram)\e van dejeucht. *Daer houft ee rijper Jucht, 1
Eer dat een teere maecht haer pe^e totte tucht .
! CHRISTELICK
HVYS-WYF,
Vertoont inde gheftalte van
V V WE.
WEEDE DEEL.1
: Yft, jonghe lieden , rijft j de fon begint tc
fchijnen,
(En fchiet haer ftraelen uyt, oock tuffchen
uw gordijnen,
Oock op het ftille bed j een licht, een
helder licht,
Dat roept u totte forch van uwen nieuwen plicht.
Wel op dan, jonge vrou, waerom foo lang ghelegen?
Daer koomt een meerder pack op uwe fchouders wegen ;
Het is van outs ghelooft, dat aenden tweeden dach
De bruyt heeft dicker hals (a) als fy te voren plach.
Ghy dan noch, dapper man, ghy dient voor al te waken,
En, voor een teere vrou, u veerdich op te maken :
Koom, leyt uw bed-genoot tot haer befcheyden wit,
Sy is van nu de vrou, ghy fet haer in't befit.
Siet, als een machtich vorft, eerft in het rijck getreden,
Genaeckt met fijn gevolch ontrent de vafte fteden,
a Attufïo ad m*
rem Grtcorum, qm
tüamnum hodtè ia
more habere dkun-
tur, i'tSponfarum
co/Ia pridiè nuptia-
rum filo dimttian-
tury è* mam eodem
filo explorent officio-
ne m&riti ffonfta
fitfunclta. Voluut
emm ex congrefiu
corptet propter ctt-
lorem dilatari , ö*
precfertim colhtm^
perttiodjuffuUresarterkadcaput afcendunt, id% intumefecrefaciunt. hinc CttttfltH tn epithedamlo quotUm*
Non, illam nutrix rofea fub luce revifens ,
Heftsrno potuit collum circundare filo.
VidcTheatr Zuing. Vol.Jp. caf, vit, de mm»
Aa i
Soo
Vcrdeyltnge vandê huys-plich- F O U VV E.
ten mffchen man en wij ft. \
Soo wort hem by het vokk de fleutel toegebracht,
Een teycken van gebiet en van geduchte macht.
Men gaf in ouden tijt, ontrent den eerften morgen,
a cuves dahtntur £en fleutel aende bruyt, tot ingang van de forgen &
Een fleutel van het huys en al het huys-bednjf ,
faeitijatsm omï- £ J was bmy t een eans volcomeil wi j f.
nayidzm , v:i ad / O - 1 i~ r ' 1
fignficwUm do- |-|et dient hier naergevolcht. Daer fijn beicheyde iaecken
minationem return . , • • r i < n 11 1
do;mft camm$& Die maer net wijt alleen, or haere boden, raecken :
}7mmJrl ?"!*m keucken is voor al haer ey ghen heerfchappy,
f** § putet, p!*7. f|ec lywaet, mette wafch, en mart-gang dienter by .
*i!7uvibtx ff. gli Noch ftaet tot haer beforch de maechden aen te leyden,
war. em£t. n^ ^ reden eyft, haer dienden af te fcheyden,
Oock is de kinder-queeck de vrouwe toegepaft,
b officia qu* do- Ten minftcn eer de jeucht tot leve jaeren waft. h
Mjtxpedjmdtfimt, Een dochter, noch bepaelt in haere kintfche daegcn,
Tbilofrphi circa 1 • • r 1 , , 1
tri*, verfan vo- Staet by een wijlen man de moeder op te dragen j
lrZ 'ZcJZZ, Maèr alffe rij per wort, en op haer trouwen ftaet,
gtani confervmo- £)an koompt voor alle ding de vader inden raet.
nern, &> lam tex- 1 1 • 1 11 ..5.
turam. nberos> Doch hier mach oock het wijf haer reden onder mengen,
omnium bominum ^ 11 1 fl 1
turam mt^gtmt^ Om tweederiey gepeys tot een beiluyt te brengen ;
per &*n»m, quod- fyjaer ajs fet oordeel fteeckt, door onderling verfchil,
&m% per Umt Soo moet het eynde lijn gelijck de vader wil.
b7Zu™iïTeZer- Leert hier uy t, defcich man, uw plichten onderfcheyden,
tl Jtfmj l0~ En recht uw palen op, en fteltfe tuflehen beyden.
feph. Pafl. de reg. • • r C 1 r 1 11 r
cmjwkiaL » Die wijr, or onderlaet, van haere macht beroort,
» En is noch billick man, noch wettich overhooft.
Daer fijnder evenwel die aen haer echte vrouwen
Geen ding en laeten doen, geen faecken toebetrouwen ;
Het fchijnt dat hun de vrou tot niet en is bequaem
•Als voor het bed alleen, of tot een bloote naem.
F%0 V W E. %
£: man woont over al, de man wil alle faecken
yx cy ge kelen doen, met eygen handen raecken *,
De man is aenden heert en over al verdeylt,
En daermen kaffen boent , en daermen vloeren dweyk,
f ! moey-ai roert-de-pot, fout-kli j ver, vrou we-quelder , stepiun. Gnazzo
I ! tayaert, feuteraer, gruy s-fiifer, gorte-telder , S'fXtif
Fv i pot-li js,keucken-voochc,moes-wrij ver.kinne-vaer: f^^iemogu,&
• i r \ i r i ■ ;" i V i i 1 /ore
Fy ! pluyier, al-belcmck, ry rechte duymelaer ; fiMsfa^one , w*-
(k wijf is niet alleen om uwen luft te ftelpen,
Kaer boven al ghemaeckt om u te mogen helpen ; opndono (e pfi
* O V 1 7 dando fegno d'huo-
Ick bidde, nu de bruyt uw vrouwe wort genaemt, mwdepco v*im.
Soo gunt haer oock de plaets die haer end u betaemt.
k bidde, weeft de man • maer laet de jonge vrouwen
her keucken leuren doen , haer kinder-lueren vouwen
» Een man die deftich is, en van een hooch ghemoet J
»En moey t hem nimmermeer met vrouwe-poppe-goet. t
let, God die niet en flaept, van 'savonts totten morgen, l
jh die oock fonder forch de werelc kan beforgen, ĥ
En bint niet alle ding aen fijn gheduchte wet, ü
Maer heeft oock eenich werek den menfche vry gefet n
( f fchoon het hooft gebiet, noch iflet wel te vreden pa
"i laeten dit en gmt oock aendeminfte leden. P
» Ten is geen recht gefin, geen wel ghefchapen lijf, fi>
» Indiender eenich lidt gaet buyten fijn bedrijf, £
Ik keeretotte vrouw, leert uwe palen kennen, *
leert in het rechte fpoor den echten wagen mennen: n
\tmc. 8. cap. io.
trïbit v'iyo cp;m
^rnohik & almm non inquirit de operïhm malierutn. Bernard. in "EfifioL de Cur. & regim. resfamil,
Aa i Al
Tegen vrouwen die bo- V Tl O %) W E.
ven hare mans gaen. * >
Al wat de reden leyt dat heeft een juyfte maet ,
Dus blijft in u beflach, en binnen uwen naet.
Deuc.i2* Gods heylich woort gebiet, aen mannen ende vrouwen.
Een onderfcheyden kleet te moeten onderhouwen :
Geen wijf en moet de dracht van mannen onderftaen'
Geen man in teghendeel in lange flippen gaen .
Dit wij ft ons niet alleen den wech tot goede iedere
Maer wil dat yder een, in fijn beroup te vreden,
Sal weien dat hy is ; en dat voor al het wijf
Geduerich blijven fal bepaelt in haer bedrijf, (geprei
nGeenbrouckenvouchtdendouck j gheen vrou enw<
y> Die over haeren voocht heeft voocht gepoocht te wefe
» Het lijf is fonder eer, het wijf is onbeleeft ,
» Dat aen haer wettich hooft fijn plaetfe niet en geeft.
Daer is een vreemt ghebruyck by veel ghetroude luyden,
Daer is een vreemt ghebreck noch opten dach van huyde
Te weten, dat het wijf, oock inden echten bant,
Gaet boven haeren man, gaet aende rechterhant .
Tis onrecht, jonghe vrou, dat niet en dient geleden,
Al fchijntet hoofs te fijn, tis buyten alle reden,
Tis ftrijdich uytter aert met Godes oude wet,
Die heeft u byden man, niet boven hem, gefet.
Geen ding en kander min aen eenich fchepfel paffen,
Als datter op het hooft een lidt is uyt-ghewaffen ;
Niet dat het echte wijf ghedijt tot minder eer,
Dan als haer fotte waen trotft haeren over-heer.
Siet Eftiene Paf- Daer was een jonge vrou, die hadde leeren fchaken,
cherches deFran- En wild'et even foo in alle dingen maken,
•eiiu4.cKap.23i Gelijck het dapper Wijf dat byden Koninck ftaet ,
En poochde voocht te fijn oock midden opte ftraet,
r%0 V VVE. 3
Sjmeynde dat het fpel, in ouden tijt ghevonden,
C>ckbyde vorften felfs, ontfloot de vafte gronden
Hoe datmen nae den eyfch, en opten hooflchen voet,
Sijn weerde bed-genoot met eere kroonen moet .
jvier tis, voorwaer, gemift . de vrouwe daer befchreven
E dient geen weerde naem van echte wijf ghegevcn,
Sy is maer voor de kift j dat is haer gantfche wit,
Sy is alleen een boel, die byden Koninck fit .
Et tuycht het hooffche volck, dat op ghewiffe reden
jfp Jhjt recht van adel weecht . ghy tempert uwe feden,
'Cljj (Niet naer een y del breyn, maer op een rechte maet ;
v Ten kan geen eere fijn dat uyt den regel gaet .
lzty ick en weet niet wie, laet jonge fchote-hollen
^Alwaerdich, onbefuyft, en blint gelijck de mollen,
Gaen proncken achter ftraet, gaen aende rechter- hant ,
Sy melden, in het gaen, haer dertel onverftant.
i) let is vergeefs gepoocht om hooch te fijn getogen.,
» ndien u weerfte vrient ley t onder u ghebogen ;
» Het befte dat het wijf ter eeren dienen kan ,
» Is eere voor het volck te geven aenden man. a
F wel u bed-genoot u fchijnt te willen eeren ,
iy, weygert niettemin en foucktet af te keeren,
Segt met een foeten mont, wanneer het u gefchiet ,
De plaetfe van den man en paft de vrouwe niet .
ilt u nae reden aen in alderhande faecken,
C it fal u lief-getal aen al de werelt maecken ;
» Die fich laet eere doen meer als het hem betaemt,
» Is weert geweldich trots, of geck te fijn genaemt.
i bruyloft heeft gedaen. » Siet hoe de foetfte tijden
Verdwijnen inder haeft, en fnellick henen glijden,
Aa 4 »Hoe
Oj[in & lofcthuè
Vajl Ravenna*
enter reprehendit
mantos qui vxcri-
hm domhmrnm no~
mine blandiuntur*
eo emm Udijwsma*
rit&lc öjfcrit,
ros [e uxoribm
feriores facere. \ï\
traclat. de ftatu
niantalifol.ii7P
a MulierquA hons*
rari vult, marïtum
honor:t Tiraq. 1. 1.
connubiaLnum.
Omnium gemium
nobilions fdmlna
Sara,Berfabea,Lif~
tretia, Megtftom,
dominos appeüa-
runt maritos. Ti-
raq. leg. ccnnuhïali
i.nnm.7.
Vide ad hoe infigne
exemplum MarU
Maximiüani vxo~
riSyCaroli Burgitn-
di filU, qusvirum,
primo fatii dejpcclü,
eo [oio in maxïmft
tMtoYÏtcttem ad-
duxit, quodpluri-
mum eitribueret.
Viv. l.2.deCkriJf.
famin. cap. de con-
cordia conjugum,
1
Vrienden vande man meer te ee- J7 <T> Q 7) 1/y £T
ren als cyge bloet-verwanten. v \s v v x^.
» Hoe vriendelicken weert, hoe wellecoomcn gaft,
a cervorum bac in „ Geen vreuchde blijft gefet, geen weelde ftaeter vaft:
Men hout, wanneer het hart (a) fijn horens heeft verlor!
B*rogi7.c*t.i>. Datc|an hetdickfte loof wortby het dier verkoren,
b veiim novM Daer ty1 ^a ^m en fchuylt, om dat fijn prachtich hcjfi
nuptM fiaüm a js naeckter als het plach, en vande kroon berooft.
"j'iYgmitctte amifia r * . 1 1 • • i i
«tiquantijper late- Gaet even ioo te werek, en om ghelijcke reden,
Z$$%»Z Ghy, dit het foete leet hebt byden man geleden <
u&mtu, zach*ru Onthout u van het volck, en fchuylt een kleynen tijt|*<
vxorctn, quta v c- . \ § r -
tuUcumviro con- Tot datje rijper wort, en roeerder vrouwe hjt.
ZTfZ'foZubut De bloem, die nimmermeer tot u en ftaet te komen,
rmt. l. vives, de qc r0em van uwe jeucht is heden wech genomen,
offictomartttcap.de ï- - *>
difcipifosminar. Is,ick en weet niet waer. G hy, kiijcht ee vrouwen rrt,
cm* marite, tho- £n worc een r nienfeh als ghy te vooren waert. !i
tt Junt commoaa ^ ■ O J±
prïma)uga\i4, Necmpt oorlof buy lors volck. lek he de vriend n :on n,
Gkrilt amicitias T 1 1 • -1 < n
vxor amka no- lek hoor ons jonge vrouw, nicht, moéye, iuttvr neme h
•vos. ouwen. jae ^mt en dochter felfs . fiet, wat een groet gh fiacl
Verkrijcht een teere maecht op eenen loeten nacht.
II efi: bien feant st ^ \ i r i i • r
& honed a la ken wil op dele plaets niet laeten aen te wijlen,
ftmme de mon- £ n die over al de befte lieden priifen :
ltrer a'avoir plus t I ' '
d'mciination a Tc weten, dat het wijf ten hoochften eeren moet
honorer & caref- t-x • j J 11 111
fer les parens de De vrienden vanden man, occk boven eyghen bloet
fonmarj, que les £n wed-r dat de man heeft gunfte toe te dragen
iienspropreSjOCii ' & O
ciie aqiieiqueen- De fyde vande vrou, oock boven eyghe magen,
nuylccommuni- ^ i i in r
quer piuftoii a 1 is op het hoochite nut, en uyter maten loet,
wUf.;i^5cle ce~ Wanneermen over hant de vrienden eere doet.
iet aux ïiciis i cai
ce qu'eiie mon- Leert dan het nieu ghefiacht u heden aen^ekomen
ftreavoir plus de v , i r • 1 i
fianceeneux, fait Na delen, jonge vrou, als eygen vrienden nomen ,
en eiieC rn^ch ^ lec mctcen mont alleen, of door gemaeckten praet
aux precept. de Maer e ven in het hert, en mette volle daet .
mariag. num.34. j,J
F%0 V WE.
jet fal een cerlick man tot inde fiel bedrouven,
|dien ghy maer en wilt uw bloet -verwanten touven \
Dus, om u beften vrient te maken wel gefint,
i Onthaelt wat hem beftaet, en lieft dat hy bemint.
] och boven alle ding foo voucht de gankhe finnen,
< m u befcheyden deel uyt alle kracht te minnen ;
Want al wat eenich menfch voor goet begroeten kan
Dat leyt als op een hoop getaft in uwen man .
ie jonge boomen int, die placht aen alle fyden
e loten af te doen, de fchoten af te fnyden,
Ten eynd' het leven-fap, en al het innich vocht
Sich by het nieu ghewas te beter vougen mocht,
e fucht die u gemoet voor defen plach te geven
en yemant, wie het fy, aen nichten ende neven,
Aen kennis inde buert, acn vrienden in 't gemeen,
Brengt die, in eenen klomp> aen uwen man alleen.
vinden inde wet, door Mofen naegelaten,
>at van het offer-werck des Priefters dochters aten
In haeren vrijen ftaet, maer niemant atter van
Die uyt haers vaders huys haer voughde totten man.
)at was genouch gefeyt tot alle jonghe vrouwen ,
ihy moetet metten man, niet met u vader., houwen:
Gedenckt dit, teere maecht, want als ghy fijt de bruyt huys. Gen. 31. 14
Soo is voor u het hof by uwen vader uyt: * )vjrfm
ihy moet uw ey gen Van nae defen laeten blijven, mP'a ïerthiet **
J J & . 1 pi • • mantum Qwnt.
)en naem van uwen man, niet van u vader, lchn j ven DccUm.2S9.
La couflume gc-
ncrale de Francc
tempte la femme mariée de lapuiflTance du perc. Faber. §.1. Infl. *d Senat. TertuÜ. & §.r. quod cum e»
*i in alten. poteft. Semblablecouftumeeitoit cn Lacedemoine 011 (comme di& Plutarche aux laconiqy
fern me mariée parle ain fr, Quand j'eftois fille, je faifois le commandement de monpere, mais put*
ie je fuis marice,c'eft au marj a qui je dois obeiiTancc. Bottin. Uh.i. cap.f. de la Republiq.
Levit.22. 12.
Les ende Rachel
fcyden wel\ ny en
hebben gheen deel
tneertn om vaders
Bb
Want
V%0 V VFE.
Want als een jonge bruyt treet inden echten bant,
Sy is gelijck een boom, die elders wort geplant,
Een boom, die fijn gheway., fijn aengebore tacken,
Laet met een ftale bijl ghewillich neder-hacken :
Een boom, vol gulle jeucht, die uyt een nieuwe fucht
* xotMHr ad hoe, Macckt nieu en ander hout, en mede nieuwe vrucht . *
tojnmenfe, 'fiim, Al moefte Iacobs faet met alle macht verjaghen
posieaquamdefion- ^ t Aiftèrccfche volck, en die ontrent haer laghen,
fau fucrant , non * . ■ 11
fermanjife ampUtu f{ad y emant e ven wel een wij r te huy s gebrocht ,
TuLTqw" Die was het ganfche jaer ontflaghen vanden tocht.
Vraecht yemant waerom dat > hoort eene vande reden
« mptifs tratiare- op dat het jeuchdich volck mocht paren inde feden,
tur, eaneuttquam \. 1 n 1 11-
in confiiium ad- Mocht paren metten geelt door onderlinge min,
maecken over-hant een vriendelick begin-,
m tamm , ver um Qp dat het nieu pefpan fich mochte leeren kennen,
tarentum votis 00- 1 o 1
fecutuUns , ab iitk En vougen haer gemoet, en onder een gewennen,
Tengoedevanhethuys,opdatdejongevrou
dejponfata fat, de £en }j jf met haerèn man, een fiele worden fou*
profettionü du a * L . . . . ' - -
parentiha confidi- » Tis dienltich inde trouw te paren mette leden ,
fo#mpoV£ZX » Maer tis een nutter ding te paren mette feden j
Vtjf* Ambrof.i. „ Want daer het lijf alleen, en niet de fiele, paert,
de Abraham. p*~ • 1 i- n 1 1 r I
march m cap.vit. » Daer is de lierde doot, de trouwe londer aert.
Tis wonder, wat een kracht in onfe finnen baren
De faecken die voor eerft de menfehen wedervaren
In eenich hun bedrijf; tis wonder hoe het werekt
Dat yemant aende vrou in haer beginfel merekt.
Het nat, voor eerft geftort in nieu-gemaeckte tonnen,
Rieckt tot den eynde toe, gelijck het heeft begonnen,
En, (choon men oock het vat geduerich ommefpoelt
Noch wort fijn eerfte geur des niettemin gevoelt .
Al wat den nieuwen man plach inden fin te komen ,
Als hy lijn echte wijf heeft metter hant genomen,
Dat blijft het meerendeel, het fy dan hoe het luckt,
Dat blijft voor alle tij t hem inden geeft gedruckt .
Ghy dan, van eerften aen dat uwe teere leden
Sijn totten man gedaen, foo vought u nae de reden ;
Vought u gebuyehfaem hert foo gans nae fijnen aertA
Alsof ghy metter daet in hem verandert waert .
Bethoont van ftonden aen, en door u ganfche leven,
|Dat niet alleen u goet hem over is gegeven ,
Dat niet alleen u lijf is in het trou-verbont,
Maer dat hem boven al u herte wort gejont ;
herte^ foo gefint dat uwe ganfche krachten j
'ot hem geduerich gaen, op hem geftadich wachten,
In hem fijn vaft gefet ; een herte foo gefint
Dat eeuwich lieven wil, en eeuwich lijn gemint.
ndien een jonge vrou, door neygen vande linnen,
en haeren nieuwen vrient dit eenmael kan gewinnen,
Daer is geen twijfel aen, de wech is dan bereyt
Waer door het echte paer tot vreuchde wort geleyt.
Maer foo ghy fijn gemoet, met vinnich tegen-ftreven,
Vervreemt van uwe gunft,een droef, een bitter leven,
Een gans verdrietich jock, een noyt geflaeckte laft,
Is met een ftale veer aen uwe leden vaft.
iet, of een ackerman twee olfen dede voughen, Syradi.z^
ie al haer leven lang te famen moeften ploughen.,
En dat noch evenwel het onbedachte paer
On-eenich in het werek en wederlporich waer,
Den bouw en fal gewis aen niet een menfeh behagen,
De plouch fal hortich gaen, en vry niet fonder flagen,
Bb x En
v%övwé:
En des al niettemin, het pack, het laftich pack,
Dat kleeft haer aen het lijf met eeuwich ongemack •
Om dan op vaften gront tot beter ftant te raecken ,
Soo dient het echte paer van eerften aen te maécken
Dat alderhande ftof van twift en felle fpijt
Sy uyt het huys gedaen,en over al gemijt.
Ghy dient, o jonge vroa, u tochten af tefhijden,
En wat de finnen terght, door goet beley t te mijden,
» De trou moet alle tijt, doch meeft in haer begin,
» Sij n verre van krakeel, en dichte by de min .
Hoort ghy die vrede fouckt, en tracht geruft te blijven ,
Hoort eenmael goeden raet ; nsvacht njoor het eer He kiften
Dat is een korte les, nochtans een groote leer,
Want deedje dat ick feg, foo keefje nimmermeer.
Plutarch . aux
precept. dc ma-
riag. num.2.
II fout (ditil)que
ceux qui font
coh joints enfeni-
ayeiu fo^nalL' Tis fonder eenich flot krakeel te willen maecken,
terdu1' Smtn^ ^s noc^ *n uwen niont de bruylof-korften kraken ;
cement toutes
occafions des dif-
fentionSjConfide-
r.ints que les pie-
$es de bois , qui font alTemblees & collees frechement enfcmble, fe difuniftent facilcment, & po
aioindrc occahon du monde.
Indien dat immermeer, ghewis om defen tijt
Soo dient de jonge vrou gewapent voor de fpijt,
Poocht oyt een hovenier fijn ente wel te fetten ,
Die moet in alle forch op fijn bcginfel letten s
» Wat eerft te famen koomt, om recht te fijn gepaert,
» Dient nau te fijn gemijt, en wel te fijn bewaert.
Voor al, wanneer het molch is van het hout gefchoven,
De tacken afghekapt, de (lamme net gekloven,
De knobbels vande fchors, de fplinters uytte kerf,
De fwijnen uytten hof, de boeken vande werf,
S
5>o dient de jonge (tam gans ongemoeyt te blijven,
(een menfeh, of hortich beeft, en dienter aen te wrijven,
Geen fpreeuw en fy gedoocht te pieken aende fchoot,
Geen hant, die ledich is, te pluyfen aende loot ;
leen fpin moet om het blat haer vuyle netten weven ,
leen webbe vanden herfft en dienter aen te kleven v
Bb 3
Gcet*
V%OV WE.
Geen mier of boom-gerut en heefter aen te doen,
Geen (leek en quijT haer dracht ontrent het jonge gro
Geen rups of ander worm en moeter over kruypen,
Geen nat of vuyle mift en dienter in te druypen,
Dan noch foo deckt de kerf, met was of vette kley,
Op dat geen vreemde (licht en valle tuflehen bey ;
En., mits het jong ghewas geen wint en kan verdragen,
Soo ftijft het eerfte loof voor alle ftuere vlagen,
Want, als de griffy-tack is eeiftmael ingelèt,
Het kleynfte liertje fchaet, het minfte diertje let.
Sie daer een finne-beelt voor nieu-gehoude paren,
Dat hun het trou-geheym fal konnen openbaren j
Want die my defe pop ter degen ondertaft,
Sal vinden wat den man en wat de vrouwe paft.
Wat houfmen in het kley n van alle ding te feggen,
En tot de gronden felfs de laecke bloot te leggen ?
De reden leertet felfs, dat inde vrouwe-plicht,
Veel niet en dient ghefien als in een fchemer-licht .
En pijnt u, Zeeufche pen, niet al te ront te ichrij ver^
Daer moet oock dit en gint voor uwen leler blijven;
Men vint dat ons de druyf te meer in luften treckt,
Wanneerfe van het loof is eenichfins bedeckt.
Een faecke niettemin is hier voor al te leeren,
Te weten, alle fpi jt van u begin te kceren ,
Want onweer van krakeel, en wint van harde twift
Is hier een noortlche buy, een ongefonde mift .
Daer kan geen rechte lucht aen uwe trou beklijven,
Als vanden eerften af twee jonge lieden kijven ;
Ghy wacht % lieve, wacht door twift te fijn verdeelt
Het is een flecht begin indien men haeft krakeelt.
J
(i gchouwt man en dcffelfs IT Cto Q <7V LTIT p -
pljité int begin des huwelicx. * \_, /
jsi ecnitiael totten man . gefchil in huys te fchouwen
e5£f vordert niet alleen de plichten vande vrouwen,
Maer eyft oock mans behulp. » een wettich over-heer
Moet jae de voorfte fijn tot alle goedeleer.
;i » )m door het ganfche lijf te vinden vergenougen,
j> oo moet het edel breyn fich nae de leden vougen ,
f » De leden naer het hooft, daer is geen liefde foet
» Als die met weder fucht van liefde wort gevoet.
^ fchijnt ons eerfte wet het wijf alleen te binden,
>>ch kan hier in de man fijn eyghe wetten vinden;
Een, die in fijn beroup de rechte gronden fmaeckt,
Kent haeft,met onderfcheyt,wat man of vrouwe raeckt»
\at ifler, voor den man, wat ifler al te fchrijven,
Cn hem van eerften aen in fijn beroup te ftij ven?
My dunckt ick fie een hof vol alderhande kruy t,
Ghy leefter, mijn vernuf, een aerdich tuyltjen uyt,
V>or al eert uwen God, en oefFent huys-gebeden ^
t. Eit is de rechte gront van alle goede feden:
\ Leeft yet dat itichten kan, doch meeft des Heeren bouck;
Dat maeckt voor alle ding de fwacke finnen clouck. a \ nle/ vm Mr$
\ I;ert vorder niet alleen de feylen overwegen , Con/iderft muli^
Vaer toe een fwacke vrou by wijlen is genegen, nm debile™ e&
Ghy moet niet even ftaech gewennen u gemoet, f*am *
Te ftraffen wat de vrou niet opten regel doet ; lluómtLm^
i ( iy moet voor alle ding in uwen boefem dragen chryfoft.hom.**.
1 1 gaven vande vrou, en menichmael gewagen rintku.
Van al de goede forch, van al het innich foet ,
Dat u door al het jaer u lief gefelfchap doet ;
i W man moet alle tijt haer aengenaemfte feden ,
t ier jeucht, haer teere bloem, haer voordeel inde leden,
Bb 4 Sich
V%OVVVE.
Sich ftellen voor het ooch, en toonen metter daet,
Dat hy met alle vlijt haer deuchden gade flaet ,
Dat hy haer liefde merckt, haer gaven weet te prijfen ,
Haer vrientfchap hooge weecht, haer eere wil bewijfen,
Tis wonder, foo de man fich quijt in dit geval,
Tis wonder hoe de vrou in liefde waffen lal .
Ontallickfchoon gewas van bloemen ende kruyden
Wort mette voet getrapt door onbewufte luyden,
Dat, foo het wert gepluckt en neerftich ingefien,
Den plucker menichmael ten nutte fou gedien .
Het fchijnt dat even God vint eenich wel gevallen,
Wanneer uyt reyne (licht getroude lieden mallen;
Dat elders qualick paft, en niet en dient ghedult,
Wort in het echte paer gheleden fonder fchult.
Wort oyt een eerlick man by fijnen vrient geprefen ,
Hy, die men prijfen wil, en dienter niet te wefen,
Tis anders mette vrou . het ftaet de mannen vry
laJln tTbpl Te Pri)ren fij'n gemael, oock fchoon fy ftaeter by <t
JéS^t %^' ^ÏS ^anc^e voor ecn man *n fijn beleyt te milfen,
27.14^ En, door verkeerde fucht , niet recht te konnen giffen ;
Zn Mes niet tegm- £n jes a| niettemin foo wort oock loife waen
fiaende wort Julcx
den man in teghen- De mannen, londer imaet, in vrouwen toegeltaen. :l
ZllrumnToeg^eiL En wilt noyt echte man voor onverftandich houwen ,
un. prov. 3 1.28^ Qock fchoon hy vorder treckt de gaven fijner vrouwen
befLeÊde Zï* Als u de waerheyt leert ; of datter fchoonder beek
tt Als u de fin begrijpt hem inde finnen fpeek.
uxt) inde liefde Laet yder, dat hy mint, nae fijn gevallen prijfen,
Vw!"™"™' Geen minnaer houft het volck de reden aen te wijlen ,
Waer op fijn liefde ftaet . de grondeloofe min
Beftaet maer inde waen, en hangt maer acnden fin.
V%OVVVE. 8
od geeft den man verlof hier in te mogen dwalen,
in door een gulle fucht de gunft te laeten dalen
Op al het foet beflach van fijn geminde vrou,
Oock verder als miflchien de reden eyfchen fou .
)e liefd' is foet bedroch . laet echte lieden dolen
n onderlinge min . God heeftet foo bevolen ;
Men hiel van overlang, men hiel de liefde blint,
Om datfe geen gebreck in lieve dingen vint .
vlen heeft een feker lant in ouden tijt ghe vonden , c« L $onf«übta
in t'heeft ons door de Faem fijn wijfc toegefonden, ^tZ"%t^
Daer trock een bruydegom een keurs ot vlieger aen, « o«*. c*$m.
n J O D * ad Molton,
En moefte voor een tijt in vrouwe-kleeren gaen.
Dat was genouch gefey t ; ghy, die u kloucke leden
Wilt aen het fwacke volck, ghelijck het dient, hefteden,
Indien ghy fijt geneycht om wel te fijn ghepaert,
Doet aen, wanneerje trout, der vrouwen fachten aert*
Dat elders dwaef heyt is, en ftrijdich mette reden,
Wort inde trou gedult, en aende vrou geleden,
Siet, hoe de lieve God een echte wijf bemint,
1 Hy fteltfe voor den man gelijck een troutel-kint •
Gedenckt dit menichmael, ghy die u hebt begeven
Om met een echte vrou u daghen af te leven ^
1 Verlchoont haer fwacke aert,verdraecht haer teere jeucht,
Vergeet al watfe feylt, en ley tfe totte deucht .
Indien u bed-genoot koomt opentlick te miflen,
Gelijck een jonghe vrou haer lichte kan vergiffen,
Toont door een (lillen wenck, of door een heus gelae^
Dat haer foodanich werck niet al te wel en ftaet.
Dat is voor dan genouch . befchaemdelicke wonden
En dienen nimmermeer, en dienen niet verbonden
C c Wan^
irxpvvrE.
Wanneer het yemant filet . ghy, kieft een ftil vertreck
En opent daer alleen met reden u ghebreck.
Ten is geen wijfe daet haer voor het hooft te ftooten
Of voor het fchamper volck, of eygen huyfgenooten.
» Prijft vrienden, als het dient, prijft in het openbaer ;
» Maer ftraft, daer een alleen u ftraffe wort ghewaer .
De tucht uyt eyger aert is quaet om op te fwelgen,
En al dit fwacke volck genegen om te belgen ,
Dus, als ghy nu en dan een vrouwe ftraffen moet,
Soo maeckt dat ghy het werck ter rechter uren doet.
Indien ghy quade fücht wilt buygen totte reden ,
Soo ledicht uwen geeft van alle bitterheden j
Maeckt datter niet en fy door fchamper jock gefeyt,
Maer door een foet beklach, gelijckmen plaeiters leyt.
Het bicter worrem-kruyt plach aende mont tc kleven,
Het dient met eenich foet de kinders ingegeven -y
De tucht en haer gevolch is nut te fijn verfacht,
Soo wort de meefte vrucht de fiele toe gebracht.
Draecht even goede forch niet ftaech te fitten dringen
Op ick en weet niet wat, op alle kleyne dingen,
Waer koomter oyt een dach wanneer men niet en kij
Als ftaech een krygel hooft een hayr in ftucken klijft ?
Wilt oock in dit gheval niet lang-verhaelick wefen,
Maer, als ghy nae den eyfch de feyl hebt aengewefen,
Soo keert u reden om, en went u teenemael
Van dit verdrietich werck tot eenich foet verhael.
Wilt nimmer met verwijt van oude feylen fpreken ,
Tot yemant die begint fijn feylen af te breken ,
Ontrent een reyne wond of uyt ghebeten feer
En dient geen bitter kruy t, geen harde plaefter meer.
V%OVVVE. 9
j ! die met ftrenge tucht en met een vinnich bijten
ien afgeleyde feyi des niettemin verwijten,
Fy hem 1 die evenftaech met recken befich fit,
Oock als het krepel been is in het rechte lit .
xn leften, wilje gunft aen uw gemael hefteden,
oo dey It uw vrientfchap uy t ais mette ganfche leden,
Toont door een bly gelaet en door een Toeten mont,
Dat uw beleefde fucht is uy t een volle gront .
Weet yemant fijn gefchenck met woordé op te pronckê, f^^y^
Al is de gave kley n, noch fchij nter veel gefchoncken ; pf* weerdkh de<*
* * T iri i n / r fyffiUckt woorden*
w Maer een die wat hy ichenckt met itiiere wangen geert „2* fitten
» Is oock in miltheyt vrcck, in heuf hey t onbeleeft : ^ryfih! ?nT
)och, om op vaften gront te wijfen aen de vrouwen «/.
ioe alderley verfchil is in het huys te ichouwen ,
En hoe het echte volck moet paren met befcheyt,
Soo dient het ganfche ftuck wat naerder aengeley t.
let is een nutte les voor alle jonge dieren,
oo menich echte man, foo veelderley manieren,
n Het ftaet in ons geplant, oock van het aenbegin,
» Wat adem blafen kan dat heeft een eygen fin.
Gelijck als menich en menfeh verfchillen inde leden,
Soo is oock menfeh en menfeh verfcheyden inde feden,
» Gelijck als menfeh en menfeh verfchillen inde (pijs3 ,
n Soo heeft een yder menfeh een onderfcheyden wijs5,
iierom dient onfe vrou ten nauften op te weghen
Vaer toe haer bed-genoot is uytter aert genegen,
Wat hem tot vreuchde treckt, en wat hem weder quelt3
En waer hy foete luft of wangenougen ftelt.
<Vel aen, ghebuychfaem hert, leert uwen hoeder kennen,
-eert met u ganfche doen aen hem alleen gewennen ;
Cc z Wantj
üp'smamgcncgcnthcytby V ^ Q VV jR.
de vrouwen acht tc nemen. w ><r-X ^
Want, als u rechter-hant is metten man gepaert,
Soo dienje van ghelijck te trouwen fijnen aert.
Sy die uyt echte fucht heeft eenich wel behagen
Den naem van haeren man voor alle man te dragen,
Dient, met gelijcke luft, te toonen metter daet
Dat fy de vrouwe-plicht niet inden naem en laet.
» Die uyt haer ouders huys is totten man getreden,
» Dient in haer ouders huys te laeten haere feden ^
» Die by een echten man ter neder is gefet ,
M Dient wat de man ghebiet te noemen haere wet,
» Daer is geen beter ding , om herten in te winnen,
» Als tot fijn even menfeh te neygen mette finnen,
» Die naer een weerden vrient kan buygen fij n verftan
m Maeckt in deflelven hert een onverbroken bant.
vt hk HoratAb.t. Amphion was ghefint tot dichten ende fchrij ven,
iptfi.is. y^tt Zethus nam vermaeck de boflehen af te drijven ;
H:c cum vemn rij
v$kt Me , poe- Het was een wijt verlchil, en ioo verlcheyden aert
c^Tfic^trum En konde (foo het fcheen) niet langhe fijn gepaert.
%2Zu}ur Maer ais Amphion fach, dat fijn ghedwecge feden
zethi diffiiuit', do- By Xethi wilden geel! niet konden fijn gheleden,
nee fstfettafe- J r , i i ^ D r ii° i
vero
MoribuA Amphion.
Hy leyt de Cyter af, en, met een volle macht,
C7^ÈffiÉ^ P*0^ netten opten hals, en geeft hem opte jacht
. » Een vrient moet om een vrient een out gebreck verlate
3) Een vrient moet om een vrient fijn eygen wefen haten
» En worden dat hy is 5 een vrient moet om een vriem
Vry willich onderftaen, oock dat hem niet en dient.
Noch vorder moet de vrou haer finnen leeren buygen ,
En door een willich hert de nyders overtuyghen,
Een facht, een vlytich ooch, een reyn en ftil gemoet,
Dat is, o jonge vrou, u befte bruylof-goet.
Andr
V%OVVFE. io
^ïdromache, van outs in defe deucht gheprefèn,
S»cht in haer gans bedrijf van eenen lin te wefen
Met He&or haeren man \ fy was, uyt eyger aert,
Afkeerich vande krijclx, en van gheweer vervaert;
Iiaer als fy wert ghewaer dat Heótor was genegen
(m met een fwacke lans en met een blancken degen
Te rennen door het velt, doen booch haer ganicbe fiel
Tot al wat Hcótor prees, wat Hédor wel geviel .
I quam met eyger hant fijn felle peerden ftreelen,
i hing hun om de kop haer eygen hooft- juweelen,
Sy ftack op fijnen helm een hupfchen vederbos, it g*ham taphi
Sy bant zijn wapen vaft, en dedet weder los ^ vxor
U liet een fyden keel met enckel gout bordueren ,
ut vlooch, wanneermen flouch, te Troyen op de mueren;
Sy bracht hem fijn geweer,en fprack met kloucken moet
Keert weder, edel fweert, fat van Achilles bloet.
jf liet aen fij ne lans haer eygen fleuy er fwieren ,
n ftack een geeftich woort op alle velt-banieren y
Sy déd5 hem uytgeley, tot aende buy te-veft ,
En gaf hem voor de foy, een kusjen op het left .
)it heeft den vromen held foo byfter wel bevallen,
)at hy de wijfe vrou hielt verre boven allen^
En offè wat te groot aen d'een en d ander fcheen,
i Sy docht hem wel te pas, jae fchoonder als Heieen. a
a Omnibus Andromctche vijk efl Jfxtciofior aque,
Vnus qtü modicam diceret, Hecfor crau Ovido
V anneer een herders kint, door foete min ontfteken^
Coomt groeten met gefang Eleufis klare beken >
Cc 2 En
V% O V VFE.
En fpeeit een geeftich liet, of fingtet metten mont,
t SS$™&? ^et water is beroert en bobbelt uy tte gront , b
alij maluntj Elcu-
(iaaregionc, inquit: f ons y alias qmetus ér tranquiÜM, cumpktur\ fi infonent tibUt exuitabundtié ad cantum el\mi
twrt&><it4afi miretur Mccdinefn vocü,ultra margincs intumefcit. Vide ad boe ArtÜot ca£ de Jidmra
Het water ftaet en bruyft, en wort om hooch gedreven,
Het water huppelt op, en krijcht een ander leven,
1 1
v%ovwe:
Het water bortelt uy t, en maeckt een bly ghebaer,
Als offet door het fpel tot vreucht ghetogen waer.
Vier als dan .wederom de moufel koomt te i wij | gen ,
m laet de koele beeck haer bobbels nederfijgen ,
Ën ftaet dan weder ftil . dit fy een vrouwen -beek ,
Die door en metten man, en anders niet, en fpeelt.
lm ftonden, jonge vrou, leert tijden overwegen,
jockt wanneer de man tot jocken is ghenegen ;
vdaer hout u weder in, en voucht u nae den eyfch
Wanneer hy befich is met eenich hooch gepeys .
vrou van foeten aert heefc overal te poogen
[|ijn met haeren man gelijck twee menfchen oogen
i Door eenen geeft beftiert ; al waer het eene fiet
[}aer ift van ftonden aen dat oock het ander fchiet.
\h de fpiegel-kas verciert aen alle kanten
4t perels, edel gout, jae fijne diamanten,
ioo maer het duyfter glas geen beelt te recht en wijft,
ioo koomter niet een menlch die glas of fpiegel p rij ft •
Ms een jonge vrou aen alle kant behanghen
c ketens om den hals, met pert ls om de wangen ,
och ifler geen juweel dat haer verderen kan,
ndienfe niet en toont het beelt van haeren man .
ié fpiegel moet het al vertoonen naer het leven ^
vlet aen een bly ghelaet een vroylick fchijnfel geven,
4oet treurich wijfen aen een die verdrietich net,
)f, foo haer dat ontbreeckt, foo deucht de fpiegel niet.
m wijf van rechte ftof behoort in alle ftucken
Ik fin van haeren man ten nauften uy t te drucken ,
let is een groote deucht, een cierfel vande bruyt,
laer man te drincken in, haer man te drucken uy t.
Cc 4 Geen
Plutarch . aux
precept. de ma-
nag.
Comme vn mi-
roir pour eftre
bicn doré & en~
richj de pierres
precieufès ne ferg
de rien, s'il ne re-
prefènte bien au
vif ia face dc ce-
luy qui fe mirt
dedans-, AiiiHiic
plaift point vn§
femme pour a-
voir beaucoup d«
biens, ü elie n«
rend fa vie fera-
blable , & fes
moeurs & condi-
lior.s conformes
a celles de foa
marj.
•smans aert by de vrou- IT q> f) <%) ïflf Z7
wcnmtevolghcn. ' S\}J Y V " ffm
Geen vrouw en heeft de macht haer plichten uyt te wercl,
Als die haer heeft geftelt om neerftjqh aen te mercken j
Den aert van haeren man, maer wie haer des verftaet,
Heeft als een vafte peyl daer fy op tTeyle gaet.
zrafmu* ia trast, hebb* een foete vont op dit geval ghelefen,
de Umtt.Matrim. ril 1 n r
En liet ! dat y emant weet kan yder dienftich welen ;
Daer was een feker man, gans veerdich totte fpijt,
En (dat het flimfte was) het duerde langen tijt :
Een die geen kennis had van fijn onfoete kueren ,
En konde by den menfch als geenen tijt gedueren ;
Sijn wijf des niettemin miiprees hem nimmermeer,
Maer (wie hem tegen was) verhief hem wonder feer.
De gront dient aengemerckt. de man, van (waere faecke
By wijlen los geftelt, nam lbnderling vermaecken
Te dichten eenich veers ; dit was hem groote luft ,
En^ Ichoon hy was beroert, hy vont hem dan geruft.
Hier op wift defe vrou met alle vlijt te letten,
En, nae de tijt gedrouch, haer dingen aen te fetten ;
Des;fchoon hy menichmael ontftack gelijck een vlam
Hy werd, door haer beleyt, foo mack gelijck een lam.
Sy wift in dit geval een rijmtjen in te brengen,
Sy wift van ftonden aen in haeren praet te mengen
Een lied, of kluchtich dicht, by hem wel eer gemaeck
En fiet, daer was de man als aen het hert geraeckt j
Het onweer was gedaen, hy kreech een ander wefen ,
Daer cpam ghelijck een fon hem in het breyn gerefen,
En fcheen door al het huys. En liet, op defen gront
Soo waft dat al het huys in goeden vrede ftont.
Wat quaet en kan de vrou niet in het huys verhoeden,
Die maer een (achten aert kan inden boefem voeden? »
V%OV WE.
Tis wonder watmen doet, en door de reden werckt,
Als yemant met belcheyt op alle dingen merckt.
Wat is doch vande menfch ! om kleyne vy fevafen
üet yemant menichmael de ganfche buerte rafen,
Hoe dickmael om een woort, om ick en weet niet wat,
Rijft tweedracht in het huys, en oproer inde ftadt.
De daet die wijftet aen dat, even groote dieren,
/erfchricken, hortich fijn, en uytter maten tieren,
En alfmen naderhant de rechte gronden fiet,
Dan ift een wint, een damp, een mift, een enckel niet.
een Elephant en kan een witten douck verdragen,
et kraeyen van een haen dat kan een Leeuwe jagen,
Indienmen in het W'out maer eens den trommel roert,
De Tygher wort terftont met dulheyt omgevoert .
en hoortet over al, dat jae gheringe faecken
Oock by een deftich man geen kleyn beroerte maecken ;
» Door ick en weet niet wat is menich hooft verdraeyt,
» Door ick en weet niet wat is menich hert ghepaey t.
De mannen meeftendeel, foo maer de vrouwen willen,
Sijn licht in ruft gebracht, en inder haeft te ftillen ,
Alleen dient by het wijf in alle vlijt gelet j
En wat een man beroert, en wat hem weder fet.
Wat dienter veel gefeyt, of veel te fijn gefchreven ?
Of voor het echte volck veel boucken uyt-gegeven?
» Het befte dat het wijf van yemant leeren kan,
» Is facht, is vreedfaem fijn,en heulen metten man,
Ick fegge noch eenmael tot alle jonghe vrouwen,
Ick fegghe voor befiuyt ; leert defen regel houwen ,
Staet niet op eygen breyn, keert uwe finnen om,
En weeft aen uwen man een rechte Sonne-blom;
D d Ick
Solon fiatuit vt
fucllai priufquam
induceretur in tha-
lamum^malum Cy~
donium arroderett
ne quid offendcret
erió halituiy h&c ca-
ra potcrat videri
indtgnrt legiflatort
nif frequenter res
nibïli dirimeret
mortalium amieU
tw. Erafm,
- V%0 V VFE.
ïck acht ghy kent de plant • fy het haer nederdalen
BcUoccti Jut- Soo haelt de ibnne neycht : ly groet de galde ftralen
des noq lcsquand ^° kae^ ^e *onne nJ^ i fy [cc^z *n haeren vnent :
on met ic voile Ghy weet dat metten man juyft foo gehandek dient,
^onai^SS lek vreefe, dit begin fal u verdrietich fchijnen ,
auflï fur la teftc ^]acr treec wat dieper in, het bitter fal verdwijnen :
vnchappeaudu * r • i i i
ramage d'afperge Niet dat een jongen os loo inde Jenden prangt,
qiieVaceCiie phme Als dat het eerfte j ock hem aende leden hangt •
d'une trefpoig- ^] waermen vet begint, daer fijn bedroufde banden-
riante efpine pro- J . r 111 1 1 1
duit vmref-doux Het vyer geert bi tichen roock,eer dat net koomt te branden
^Tdée, poiu-veu Maer die met foet ghedult blijft fitten inde fchouw,
yieie maij 011 ia Wort, naer een kleynen tijt, verlaten vande kouw.
femme ne s'en- t t- 1 i > • 1
nuye point pour Siet my de lieden aen, die inde mynen wereken,
ficukrourriiche- Waer valt haer eerfte fweet, als op de rouwe fereken ?
iie qu'U y a en jsjoch dient hier evenwel de moeyte niet ghefchout,
manage, luy ap- . / 5 >
portera pms a- 1 is lteenich boven op, maer onder ley t het gout.
iiouceV & tref" Wy vinden in t'gerneen, dat alle foete dingen
amiabie compag- Ontrent den eerften trap haer bitter mede brineen :
me. Plutarch aux t 1 1
preceptes de lek raede niettemin, ghelijck een trouwe vnent,
Manage. om een fuer begin geen foet ghelaeten dient.
Al ftraelt de felle bie> het lap van honich-raten
En wort noch evenwel niet onder haer ghelaten,
Of fchoon de purper-roos oock dichte prickeis biet,
De vryfter onderwijl en laet het plucken niet.
Al is de ganfche noot bekleet met harde fchellen ,
Men plach des niettemin haer keirens uyt te pellen j
Al is de nieuwe trou niet (onder drouve pijn,
Koom naerder, jonge bruyt, het fal u beter fijn.
» De liefde baert ghedult, en haet het leppich fpreken,
De liefde duyekt en fwijcht, de liefde deckt ghebreken,
» r
örar r%p v we. .3
» De liefde weert ghefchil en ander ongheval,
» De liefde, jonge vrouw, de liefde rechcet al.
jjhy hebt in u beroup een wefen aenghenovnen ,
)aer liefde dient te fijn, daer liefde dient te komen,
Daer liefde fonder end moet yvaffen alle tijt,
Het trouwen is een werck de liefde toeghewijt.
4aer hier nu dient beforcht u liefde niet te gronden
)f op een aerdich lijf, of op de kloucke vonden
Van eenich menfchen breyn ; of op een lofle vreucht,
Die vande weelde fpruyt of bortelt uytte jeucht .
ïhy wort u weerde lief door liefde tocghcdreven,
)m dat hy is u deel van Gode toeghefchreven,
Laet dat li baken fijn, en fiet, ö lieve, fiet
Niet wat hy w7eerdich is, maer w7at u God ghebiet. d
)at is de rechte gront, waer op de fwacke vrouwen,
Vaer op befetce mans haer liefde moeten bouw7en ;
» Wat fucht dat eenich menfch op aerdfche dinghen ftelt
» En is maer wacke fnee die van den reghen fmelt .
sdan miffchien uw deel noch handich inde leden,
>Joch deftich in beleyt, noch abel inde feden s
Maer rou en fonder geeft, oock dickmael onghefint ,
Hy dient noch evenwel in G od te fijn ghemint,
)m God te fijn ghelieft . hy dient te fijn ghedragen,
)at is in 11 beroup des Heeren welbehaghen •
Seght dan, hoe dattet gae, dit is mijn eyghen lot,
» Die haeren hoeder eert, vereert oock haeren God.
*Vat ifler menich ampt groot, achtbaer, hooch- verheven,
vliet om der menfchen wil, aen wie het is gegeven ,
Maer om den ftaet alleen ? ghy, eert dan uwen vrient,
Om dattet God beveelt, al iflet on verdient.
Dd z Het
a Ce quV-lt le cer-
vcau aux nerfs,ou
la foye aux vei-
lles, 011 le cceur
aux arteres celi
mefme elt hi-
mour de Dieu
aux amities hu-
maines j c'efl a
dire filets & bra-
ches, qui en de-
pendent. cedivin
amour n'y eftant
point, les amities
ne font point a-
mitie, mais vne
confpiration , vn
accort a dilcorder
avec Dieu-, ami-
ties fondées liir
le plailir ou furie
gain ; qui ceflfcnt
quand les plai-
firs perdent leur
gouft par i'aage,
ou quand le pm-
fit diminue , ou
n'eft point egua-
lement diftnbué.
Mais les amities
fondées fur 1'a-
mour de Dieu,
font fermcs,parce
qu'elles font fon-
dées fur vn fon-
dement affeuré.
Molm. De i'a-
mourdeDieu au
3-degré.
Diepe verbintcnifle tuf- cn f) <7 ) JTIT p
Tort*fe mmm fj[et fa\ u fwacke fiel gheweldich konnen helpen ,
indignus eïl cui Je 1 • i 1 • 1 • 1 Al
fubmtt*tvxor\ *t En dickmael in verdriet u drouve tranen itelpen^
Zm^T^ït Indien u Chriften -hert geduerich voelen kan
vt fMitafit , no» £)en Hemel in het huys, en God in uwen man.
maritm eif. For- » Tis dwaef heyt yet te doen, als God5 alleen ter eeren ,
» Om dat ons aerds bedrijf foo licht kan ommekeeren ,
pnmmm redpiet n $00 ]ic}lt kan overgaen van vreuchde tot verdriet,
ab eo cu)m amore ... D ni. 1 1r ?
fervivit mdigno. » En wie vint immer troolt die op de werelt liet ?
*M^mfnfin' Ghy, voucht u na u deel, en doet fij n wel-behaghen
Apoïioim vukobe- Niet flechs in eenich deel, of op ghefette daghen,
tm 7112*17 Maer ftaech, en over al (ten waere fijn ghebot
modefiistveritm*- Ging buyten u ghemoet en tegen uwen God )
trnmimcpm ac aif- O J O O '
feilde, ergo etfi Want als een echte vrou haer niet en laet bewegen
Ten goede vande man, dan als het is gelegen,
En juyft wanneer het paft ; foo is haer gans bedrijf
Geen dienft voor haren vriend maer eygen tijt-verdrij
Des roep ick op een nieu, leert even quade ilaghen
Verwinnen met ghedult, en fonder morren draghen,
Weeft facht in u ghebaer, en ftille van ghemoet,
En hout dat ghy den Heer met lijden hulde doet.
God heeft van eerften aen, doen Eva wert ghefchapen,
De ftoffe totte vrou uyt Adam willen rapen ;
Ten eynde dit ghefpan, door echte min ghepaert,
Mocht eens en eenich fijn, en van ghelijcken aert.
God kond' het eerfte vlees ten vollen onderfcheyden,
En uyt befonder ftof de vrouwe toebereyden ;
Maer des al niettemin het teere vrou-geflacht
Is voor den man ghemaeckt en uyt den man ghewracht
-?> Geen dier en heeft de macht fijn eyghen brant te bluften,
Geen lip en heeft vermaeck fijn over-lip te kuflen ;
»Gee
morofm markus ,
non tarnen ferit
autoriten, ne con-
fimdatnr otdo*
F%0 V VFE
u Geen Kant en waft haer felfs,geen menfch en is geheel;
.) Een yeder is maer half, en fouckt een tegen-deel.
Vanneer een gave flang in ftuckcn is ghefneden,
Jivvifpelt in het fant, en fouckt haer eerfte leden,
ÏSy wringt haer fonder ruft . foo gaetet metten menfch
Hy woelt, tot dat hy vint fijn deel, fijn eerften wenfch. .
git wat een wonder ding ! wie kan de diepe vonden
V.i Godes hooch beleyt mee reden ondergronden ?
En wegen nae den eyfch ? het wijf is haeren man
Vry naerder inghelijft als yemant dencken kan .
C man heeft wederom, en uyt ghelijcke reden,
Gmeenfchap aende vrou, en haere ganfche leden,
Hy vint in fijn ghemael fijn vleys, fijn eygen been,
En hierom is ghefeyt, Sy twee die worden een.
Mvat een geeftich breyn, nae lang bedachte reden,
her hooch en diep ghepeys, hier over mochte fmeden j
Al wat een reyne lucht kan worden toegepaft:
Dat leyt in defe fpreuck in eenen hoop ghetaft.
Yie haet fijn eyghen vleys ? wie falder oyt krakeelen
kt eygen ingewant,met aengebore deelen ? a
» Hy is in volle daet van reden afghewent ,
» Die met een vinnich hert fijn eyge leden fchent.
be wel fou alle ding met echte lieden tieren,
Idien men over-hant fich wilde leeren vieren !
Indien het wijf den man, de man verdrouchhet wijf,
Niet als een llaep-gefel, maer als een eygen lijf. b
(ewis foo eens het volck de kracht van defe reden
vou printen inde borft, en menghen inde feden,
Ten waere nut of noot te brenghen eenich licht
Of tot het mans beroup, of aende vrouwe- plicht:
Dd 3 Maer
Cum fujpartem int
amiferit increatio~
ne mulieris, non eït
mirum* uirum ad
eam magnoimpettt
ferri. Calvin. Ge-
ntf. 2.21.
a Vbi qu&fo propior
animorum conjtm-
£lio , vbi certior
fidacta quam in
matrimonio, quum
vterfy volens je tra-
dat in potejiatem
ftlterius , fibi quo-
dammodo adimens
]us fui corporis?~E-
rafm. de Chrift.
Matrim.
b Abraham feyde
tot Loth: laet ons
niet twiften , want
Wy fijn broeders.
Genef. 13. 8.
Maer man ende
'vrouwe moeten feg-
fhen: laet ons niet
twiften, want wy
fijn een.
1
V% O V VKE.
Kom*m vrfum & MUer nu men onfe jeucht fiet inde tochten woelen,
tAurum coüigMt, _ i i 11
vtfefemmnö vex- En van de waere trou geen rechte gronden voelen,
TZjSS^ Soo dient het oude woort haer dickmael aenghefeyt,
tantum, w emm ^ jet als een nieuwe wet, maer op een nieu bereyt.
mutuo demukeant. Doch eer wy vorder gaen, ioo dient het wijr te letten
Dat wy niet foo ghemeen haer defen regel fetten,
Als offc, fonder feyl, en op een juyften draet,
Moeft paffen op den inan, oock fchoon hy qualick ga
Neen, dat is niet ghemeent. » geen wijf en is ghebond
» Te heulen metten man tot aendeel vande fonden. -
Maer in het tegendeel foo dient te fijn betracht
Dat, wie van beyde doolt, te rechte fy ghebracht.
Doch hoe een fnege vrou moet haeren heer vermanen, ^
Daer ftaet een breeder wech nae defen toe te banen -y
Hier ly alleen gheleert, dat niet, als in het goet,
Het wijf haer metten man te famen voughen moet.
Noch iffet niet ghenouch ; want in verfcheyde faecken
Die middel-matich fijn, of ymmers niet en Haken
De banden vande tucht, moet even nu en dan
Het wefen vande vrou niet hellen nae den man.
Neemt dat een kackerlack, in weelden uytghelaten,
Is befich alle tijt met jocken ende praten ;
Of dat een vyfer hooft is foo geweldich fwaer
Als of hy uy tter aert een fiele-pijnder waer :
Moet ftracx daerom het wijf nae malle weelde jaghen ?
Of door een eeuwich leet haer eyghen herte knaghen i
De wijfe feggen, neen. En vreucht, en drouve pijn
En ftaet niet alle tijt om naegedaen te fijn.
Koomt naerder, Sang-goddih, en opent uwe gronden,
Door eenich finne-beelt, of diergelijcke vonden,
Stt
V%OVVFE.
jjtek wat ghy feggen wilt eens inden lichten dach5
3p dat een jonge vrou u fin befeffen mach.
Vte met een veerdich fchip wil over water feylen,
\ C alt in gheli jcke mact de lading af te dey len ;
Want foo het over kant, of lyde-laftichhelt,
De rey fe dient gheftaeckt, of immers uy tgheftelt.
Dd 4 Vraecht
Huivdicx Evenaw. V %0 V VV E.
Vraecht yemant wat het fchip in defen wil bedieden ?
Het is een evenaer voor nieu-ghetroude lieden ,
Wil man, wil echte wijf vervullen haeren plicht,
a fernperfimi- sy dienen even ftaech te fitten int gewicht, a
hafimilibminma- . 'a'. r 1 1 1 -11
tr'nvonio cogruunt. Indien een quilticn man ipeelt over al de gilde,
"ST Ghy, moeder van het huys, en fijt dan niet te milde ;
nietftonf* vigiUn- of foo milfchien u man de beurs gheduerich fluy t,
tioris ingenij. Si ~ IV • 1
j/wnfiH ent profu- Soo geert, wanneer net dient, een weynich ruymer 1 1.
^HgiZ%prm Indien hy wat te licht tot morren is geneghen,
firvandam amn- $00 jaet u foeten aert: j n ftuerhey t o verwxgen i b
tior. Rurfa, fi ju- > J • i
-vents ent ardentw- Or gaet hy wat te lacht, oiy ïck en weet niet hoe,
ritinienü, accom- c 1 #1 . 1 1 J J J
modlkiw fmtu S°° maeckt dat u beley t daer peper onder doe,
tewper«tiori6 nam- jnt k0ït> het echte paer dient over-hant te leven,
f£ , zit pro tempore - \ 1 f
writ cederé & oh- Al wat hier yemant ichort, dat moet daer yemant geven
c& tó&ï^ Het foet verfacht het fuer, het fuer dat wett' het foet
b vtaqua vim ad- Soo ifl dat hier de koek de fauce men^hen moet. c
mixta reddit illud /-<. i • ï i t i r i 1 1 • • 1 n
moderat™, & oelijck net bly gelang, door onghelijcke ltemmen,
hu nympht deum £)oec yeder die het hoort in foete vreuchde (wemmen ;
temulentum Com- ' J ...
pefcunt; ficinm*- Soo wort het echte bed, door vriendelicken ftrijt,
trimonïo fervorem i ' i 1 ï • r 1
mariti vzor tcpida 1 en goede van het huys de lierde toegew7ijt.
temperet. Waer yemant ■ gallen noot, daer is het nut te letten
c'Eyeren met beyeren ^ i J t 11 C 1 * C
(fegghen de Zeen- bn hoe, en w7aer het volck aen tarel is te letten ;
^ïn/al hum' Geen menfeh eft is foo wel met fpijs en dranck gedi<
Harmoniam debet Dan als hy by hem vint een foeten tafel-vrient .
S^'^Men vint fchier yder hooft verfcheyden inde feden,
etï canüo, & ideb Hier tongen wel befpraeckt, daer monden fonder reden
lyra tn Hierogiy- ft* fï • 1 1 n • 1 * 1
phkü conjugium Hier yemant geeltich mal, en meelter in het jock,
f^ficat. Era/m. Daer yemant foncier vreucht| en fwaer gelijck een blc<
Indien het ftilfte volck is.over hoop gefeten,
Soo wort in dat geweft de foete vreucht vergeten ;
*V Indr
'V%0 V WE.
16,
Indien liet vrolick deel is op een ander fy,
Soo wort de maekijt woelt, en ongeregek bly.
;hy daerom, fydy weert, leert alderley manieren
; ermengen nae den eyfch, en onder een fchakieren j
Ten is niet even veel hoe yemant gaften fet,
Dus hout in dit geval de Grieciche tafel-wet. ;
Iet waere wonder nut, dat, alffer vemant troude,
iden op gelijcken voet de paren fchicken woude ;
Of foo ghy hebt aireets uw echte wederpaer ,
Soo ftelt noch in het huys een rechten evenacr.
)it dient den man gheiey t, dit dient het wijf te weten,
)it dient voor eens geleert, en nimmermeer vergeten j
Dit dient, al eer men vrijt, te vooren overdacht ,
Dit dient wanneermen trout, en alle tijt betracht.
?od heeft op defe wijf' en om ghelijcke reden,
evoucht het ganfche lijf, ghetempert onfe leden ;
Niet verre van het oir, dat noyt en wort gheroei t,
: Daer wort het wacker oogh geduerich omgevoert.
)ebuyck en fijn ghevolch, die niet en kan bejagen,
>Vort vande fnelle voet ghewillich omgedragen ;
De hant is, die het raept • de vuyft, die neerftich wint
Al wat de tant verbreeckt, en wat de mont verflint.
ris nut dat echte lien haer faecken overmereken,
Dm nae den rechten eyfch haer plichten uyt te wereken :
De man moet op de fbaet om fijnen handel gaen,
Het wijf moet in het huys de keucken gade ilaen .
vlen vint een felfaem lant, daer flechs alleen de wijven
Doek met het buy te-volck den ganfehen handel drijven,
De man die broeit in huys, en moey t hem met het kint,
De man let of de meyt eenparich garen fpint. a
E e Daer
'Ds hdc XenofhoïL
i.Corinrh.ia.24-
a Mcta d-fariptor
orbii memoria pro-
didit in . partibut
quibufdam JEgypti
mulïcres folit&s obi-
re munia extra do-
mum, nempe forum
ac negotia,viros do-
mi pc?ifa ac curam
rei domeftic*.
Befcheydenwerck V H O V WE.
van man en wijf. r V;
Daer fijn oock vlecken felfs in onfe kuft gelegen ,
Daer vrouwen handel doen en groote faecken plegen j
Iae reyfen over al, terwijlen dat de man
zQmn&hBata- Sit ledich, fit en trouft ontrent een volle kan. a
turn exercent mer- Met oorlof, wie het raeckt, het fijn bekaeyde ftreken,
1Ztt«£nïL % Die vai1 het oude recht fijn byfter afghe weken ;
xhs nb. Waerom doch man s bedrij f de vrouwe toegepaft ?
Sy is het fwackfte deel, haer dient de minfte laft.
Het vlytich ftraet-gewoel wort inde man geprefen,
b aiebre extm- Maer in een teere vrou een ftil en fedich wefen -y b
t^ièu^%t Ghy, reyft dan, neerftich man, en paft op u gewin j
venthefiiecim A- Ghy, fet u, jonge vrou. en let op u gefin.
tmïonur» regt- - .J ' i 1 r 1111 1
tnm\ eX decreto Ghy, let op u bednjr, en alle kleyne baten,
™Z!feLïZ7m\x En wilt u op de winft niet al te feer verlaten
*quo*b Achitie de. £>e man IS wej ^ hooft, die groote dingen doet.
turbatam, m Sca- 1 • 1 1
mangum pvium Maer die het evenwel niet al begraeyen moet .
ZTlaZZffxlf- lek wou dat over al de jonghe vrouwen wiften ^
^ZTe%\ffcZ[}a ^oe vee^ ooc^ *n ^et ^eyn> een vrouwe kan verquiften :
Dia. kb.+ * hu Tis wint, dat eenich man fijn hooft geduerich breeckt,
cbaam doibt Indien, o jonge vrou, u hant geduerich leeckt. c
confiderecen (bn Al wat de man vergaert, dat kan het wijf verftroyen ;
ordrc quel rang f - rit f 1 - r
quMtiei>cr,& e- Al wat de man verlpaert , dat kan het wijt vermoyen :
gar^r,ians yiTen Al wat de man bej aecht door laftich hant-bedri j f ,
troubier. Viret. wat de man bekoomt, dat fpik een quiftich wijf.
rUght gaynes ' ^. 1 r 1 1
make hcauye Ghy, die voor delen tijt niet recht en hebt geweten
zngdfch jpreeck- Hoe dat het vrouwen-ampt hier dient te lijn gequeten,
Koom, hoort den goeden man, dien ghy hier onder fic
V fpellen dijne les, en klaghen fijn verdriet.
f%o v mm 17
LI draegh ick, wat ick mach, noch deuchtct niet met allen,,
dicsj* n, die mede draeght> het pack wil laeten vallen :
| Mi jn hulp is mijn belet; mijn trooft is mijn verdriet;
Mijn vlijt is fonder vrucht ; mijn fweet en gelter niet.
Of wd die vooren gaet fich quijt ten alderbeften,
Tis al maer hoy gedorft alft hapert aenden leften j
Ee i »Al
Qui a cbmpag
non ü a maiftre.
Franfch J}rceck-
woort.
Hoe en wanneet V Ti Q V E.
tc vennanen. w X_>
» Al fpant een ruftich knecht twee peerden inde plouc
» Soo t'een maer qualick wilt, het gaeter Hecht genouc
» Siet 1 alfler eenich ding twee menfehen is bevolen,*
» Een die te rugge treckt, doet lij nen macker dolen ;
» Al is u klouck beleyt gegront op wijfen raet,
» Noch hangtet altemael aen uwen mede-maet,
Onthout my defe les, ghy vrouwen ende mannén,
Die met den echten bant fijt aen het huys gefpannen,
» Hout u befcheyden deel, en draecht gemeene laft,
uou mero&phió „ Het t de j d j ajs ^nt Gander waft.
hnmam iat& com- Ö
mtrcmm denow, £)e man is mette vrou ghelijck twee mole-fteenen
propterea auod mo- . i i • t 1 • 1 > 11 1 l
Uns perpetuh duo Die onderling behulp malkander moeten leenen,
Want alffer een ontwijekt, of fijn bewegen ftaeckt ;
gun nuiinm opm of fchoon de tweede maelt , daer wort geen bloem
uvitHé^msL Indien het nu gebeurt, dat in het echte leven (maecï
ZVova^tl' V man, door vreemde Tucht, wort vanden wech gedreve'
Cuidonis YanciroU
h. Cap. de mole-
trin. & aftipulatitr
Gty in liet tegendeel, in feden onderfcheyden,
pdi viu appüca». wTcnft, uvt een reyn gemoet, hem af te mogen leyden
Quin & Vropheta
lobum metapborice
i:a locutum anim-
ftdverfum
En uyt een eygen fin wil dinghen onderftaen
Die Tonder reden fijn, of uyt den regel gaen ;
Van dat hem qualick voucht • fo dient voor eerft bedac
Hoe dat de rechte tucht dient uyt te fijn gewracht.
efi cap. of fchoon ghy menichmael fict eenich ding gebeuren,
verbis mo- <D J m , v ; ; ■ . „ p V *
lat alten vxor. Dat, tot gemeene ruft, is dienftich at te keuren ^
quoddeobfeoenoin- 1 1*1*1
liicch; iZerpretari En kantter evenwel met hort ich tegen aen,
fikt. iob. Drufa Maer wilt het ganfche ftuck te voren overflaen .
lib.s. obfer. cap. s. in
vt ex feqitentibm Let eerft of u gepeys beftaet in goede reden,
verbis in eodem -r-. i f111 1 **f 111
uxtu apparet. & En dan ieght u belang by wij le van ghebeden ,
eodem fenf», Mie- £n njet ^OOY onVerftant, of door een hart gebod.
nas permoiere vxo- > O -
res Hwtifts Mi Het wijf dat heerfchen wil kant teg;en haren God.
V%0 V WE. 18
dan noch evenwel en moochje niet vermanen,
'anneer u weerde vrienc door onbefuyfde wanen
Is inden geeft beroert, ontrent een kranck geficht
En dient geen fonne-fchijn, geen aengefteken licht .
Is t' water is geroert, men laetet weder hncken,
r datter yemant poocht te putten of te drincken,
Hy doet een quade flach, die aende fweere nijpt,
Eer dat de puyft geneeft, of dat het etter rijpt. ^
bigel heeft de gront van defe kunft geweten,
ie, eer het hoofdich nat in Nabal was gefeten, (aen,
Hemnieteenw7oörtenfprack-, maerging hem dapper
Als hem en wijn en flaep was uyt het hooft gegaen .
bigel, foo het fchijnt, heeft eerftmael uyt-gevonden
oe dat een korfel hooft dient in te fijn ghebonden,
Te weten nae de wrock, en naer eenïbeten flaep,
En als het moedich hert is dwee ghelijck een fchaep .
is dienftich in het bed u man fijn les te feggen,
ly moet daer, hoe het gaet, in ftilte blijven leggen ;
Sijn geeft heeft dan geruft, en hy is nuchters monts,
» Noyt beter huys-vermaen als in het fachte dons.
ihy, leert dan uwen vrient in heete tochten mijden,
n taft hem nimmer aen als op bequame tijden -y
En, alft de reden eyft, foo kieft een ftjl vertreck,
En doet, op defe wijs, een fedich huys-gefpreck:
ck weet, het is gefeyt een langen tijt gheleden,
ck weet, het is gefeyt niet fonder groote reden,
Dat, wie fijn rijeker geeft, en wie fijn wijfer leert,
Is uyt een fotte waen van wijf heyt afghekeert .
ck weet hoe God den man heeft boven ons verheven ,
ieeft aen fijn edel breyn een hooger aert gegeven ;
Ee 3 lek
V%OV VFE. \
lek kenne mijn gebrcck, en evenwel nochtans
Soo is een fwacke vrou oock dienftich aende mans.
Wien iflet onbekent, dat oock geringe knechten
Den Heere van het huys by wijlen onderrechten ?
En dat oock menich vorft fich niet en heeft gefchaemt,i
Dat onder fijnen raet een vrouwe was genaemt ?
Als Sara was gefint om Agar wech te dri j ven ,
Haer man in tegendeel die wilfe laeten blijven ;
En datter menich woort hier over was ontftaen,
Siet, Abram liet de maecht en haren foone gaem
a Kahuai « een £)e ar00te Nahual , U) uyt vreefe van te miflen .
mem van een Wal- O . r • 1 1 1 1 • n rr
iffk vandewicke Gebruyckt tot lijn gheleycl een vande minlte villen ,
°rtd' m IJ*a/3" En dat noch als het dier ontrent de droochte koomt,
En voor een dorre ftrant of harde klippe fchroomt •
interdum revcia. j_jet mUySje vander zee koomt vooren uyt gevaren,
tur mrnort quoa J ' • °i i • i t
mqar nefdt. i. p0- En vint een goeden wech, oock midden inde baren;
117' frovLf& Siet 1 hoe het kley nfte dier oock mette faecken doet,
ik gioff. *b omni- j^et jeert jiet g-rootfte beeft hoe dat het fwemmé moet
bwlaudata. O lil i i i
Hier uyt wort dan gemerckt hoe dat oock kleyne dingen
b Balena, qnando - • • 1 i i 'r l 1 •
fr*-grandifuicrci- By wijlen raet en hulp tot groote laecken bringen ;
uorumpndere oh- G hy denckt dat oock een vrouw, al iffe wonder flecht
tutu ejU4 ocmts vt- J > *
dere mfiantiaf*** £en klouck en deftich man by wij len onderrecht .
nonpotefï, Mufcu- T . « A 1 1 n-
lodmevtitur, qm Laet my dan, weerde vnent, u linnen heden Itieren,
Laet my doch heden fijn een vande minfte dieren ;
rnm we. pim. MifTchien foo kan het fijn, dat ick in dit gheval
V eenich driftich fant, of rotfe wijfen fal. c
c Feeminarum prA-
ctpta f&pe mftritos
juvant. Nam , vt CAterca 9mitUm , Pêmpcja Tlotin* wcredib 'tU diü* %uam auxerii gLriam Trtjaw.
Vm;
V%0 V WE.
Vnan aldus gcmaent fal jae de foete klachten
Oitfangen met befchey t, en nae de reden achten ;
Waer is van hondert een foo dom en onbeleeft,
Die aen een tydich woort het oire niet en geeft ? 4
'Viefal met beter aert het manne-brey n bewegen
Ai fijn geminde vrou ? die, naer het is gelegen y
Ee 4 Hem
aManda mulierum
Rhetorica quidvis
obtinet. Richter, in
Axiom. hijiork*
Exempelen van wijfe Z^T? O U W F
cn deftige vrouwen. * J\L ^ v y
Kl™T"?foT/a Hem kyden^ overgaen, en onderwij fen mach ,
^LmJZodVm ' Of door een deftich woorc, of door een foeten lach .
VmZ^r^Ü°' ^oe menich rou geleld-door boofe hifi: gedreven ,
i .Corinth.?. Heefc door een fnege vrou begonnen beter leven ?
Hoe menich felfaem hooft, vol grillich onverftant ,
Is door een defcich wijfghehouden inden bant i
Der Longebarden vorft, u man7 Theodclinde,
&u%uTA^reat Werd dwee,gelijck een lam, om dat hy u beminde ;
Tiraqueü. traB de Het was u wijs beleyt dat hem de deuchden prees,
mJ7r&ï^rf' ^et was 11 ^oete mont die hem de reden wees.
Ataulphus was gefint out Romen af te breken,
iohan»es And™ Om fijn geduchte macht te wijder uyt te fteken ;
fuim muita fcfe *b Het voontel vande man geleeck een tule wet,
Maf* If rit. in c. noch hcert hj ii gemael de booie daet belet ;
(ccundhn Apoff*- ]sjoch ^ft het geeftich wijf den held alfoo belefen,
lam, col./, de Pr*- m u ■ r
tend. Dat hy in korten tijt ontfing een ander wefen,
Want hy, die vanden haet te voren was gevat,
Werd hoeder van het volck, en vader vande ftadt .
mui potmtm Tis boven al gemerekt, dat even door de vrouwen
muüere hona ad in- y J mannen oyer aj jn aen(Je foj behoUWdl ,
Jtrucndum ac in- > '
formzndum vimm ; Sijn van haer ongeloof (fiet wat een heylich werek ! )
auodcu?2Cfo voluerit. _ . r v 11
hakt entm <wt»$- G ekomen totte n Heer, en totte waere kerek .
±4^. Ii%uldtfs foete tacl heeft uytte doot ghetogen
tum fiurimhm a- [)en Gotfchen over-heer . Clothildis heeft bewogen
met mi co?ijh'it. % C C ^ 111 n r •
chryfosi. in uhan. Clovv s den rranlchen held te velten li] n gemoet
B&miUo. Qp Qoc]es nlm verbont, in Chrifti weerde bloet.
Ghy fiet dan jonge vrou hoe defe foete plichten
Ten hoochften dienftich fijn om uwen man te (lichten,
En effter dient het ftuck niet aen te fijn geleyt
Als op een vafte peyl van noodich onderfcheyt.
D
F %p V WE. 10
iaer fijn verwaende mans, vol ongetemde vlagen ,
)ie niet een deftich woort van yemant konnen dragen
Want foo maer eenich menfch van hare feylen fpreeckt*
Het fchijnt dat hun een mes tot in het herte fteeckt.
'ermijt dan, wijfe vrou, in ti ghefpreck te treden ,
of eerft kent uwen man, en lijn gheheele feden,
En foo hy grillich is, en van een fleren moet,
Soo laet het fpreken daer5 en kieil een fachter voet ,
oet als een fnege vrou, die op verfcheyde Ronden
ad onverduldich bloet in haeren man gevonden ,
Die wift een beter wech, en vry een Toeter greep,
Waer door fy haeren vrient, oock Tonder fpreken, neep,
ant alfler eenich ding haer finnen mochte quellen,
o gingfe mette pen haer klachte nederftellcn •
En, mits haer korfel man eens op een maekijt keef,
Soo waft dat hem de vrou in defer vougen fchreef:
hoon ick niet verr' en ben,fchoon brieven fijn gevonden,
m naer een vreemde kuft te worden afgefonden ,
Vermits ick evenwel uw fhelle tochten ken ,
Soo fwijgh ick mette mont, en fpreke door de pen.
vVy waren gifter noen tot uwen vader eten ,
Oaer ick, nae fijn bevel, was over u gefeten ;
Ghy weet, daer viel gefchil, om ick en weet niet wat,
By yemant vanden hoop ten cjuaetften opgevat,
ck, met een (tillen wenck, en fonder yet te fpreken,
kftont u mette voet een weynich aen te fteken,
Op datje vanden twift u wederhouden fout,
En met het grillich volck u niet vermengen wout .
Fis waer ; ghy fweecht terftont, en liet de gaften blijven,
vlaer dreeft u tochten aen om tegen my te kijven -y
F f Het
hoe te bejegenen. * ^
Het fcheen, ick was te verr' uyt mijn bevang gegaen,
En fiet ! met onfe twift was alle twift gedaen .
V vader nam een fchrouf, en hiet de knechten fchincken.
En ging op onfe pays een vollen roemer drincken ;
Hy noodde def ' en geen hem nae te willen doen,
En dit ging over-hant by naeft de ganfche noen.
Ghy^ die een jonghe vrou had onder u gebueren ,
Vielt onderwijlen uyt in alle vreemde klieren j
Haer man fat over haer, en fach het fpeeljen aen,
Het fcheen als of hy fprack, ey laet de grillen itaen.
Maer defen onverlet foo bleef) e fitten malen
Met ftreken die ick weet, en niet en wil verhalen ;
Ick hadde fprekens luft, maer evenwel ick fw7eech j
Hoewel ick menichmael belchaemde wangen kreech .
Neemt my ten beften af, dat ick een weynich klage ,
Van dat ick met verdriet in mijnen boefem drage j
, Tis uyt geen vinnich hert door tochten omgevoert,
m te marj cft foi Maer uy t een rechte fucht die my de finnen roert .
quLeïe?pubS ^oe ' ^a een eer^ck man °P fyn g^felfchap kijven ?
ques avec &fem- En met een ander wijf fijn dwaiè grillen drijven
bonnTii^ia1 dolt Oock daer het fchamper volck den ganfche handel fiet;
eft ' mauv^iè iUa Weyn^ eCr> ^ie g% ^e trOUWC biet .
doitfoufFrir,afin Een man van uwen ftact, een man van uwe jaren
ou'elle ne devien- -r» i • n • 1
ne pire. ac*$. En vouchtet ynimers niet onituymich uyt te varen ;
^ireL En min noch dwaes te fijn, ghelijck een jonge laf,
b con u mogUewn Ey, laet een andermael van defe grillen af.
fcfaïSe^rcfen- Mif hóecht u eenich ding aen my, of mijne feden,
** d'«tm, perche g00 fpreeckt wanneer het dient, en dat met goede reden;
l'uno e Jegno at 1 r \
fazzia , ïdtr* 'm Dasr voucht geen lier of leet voor alle man gefey t,
Guazt'^' En mal en wijs te fijn dient ftü te fijn beleyt . b
r%o v wr
i
>it fchreef de jonghe vrou, en fonder yet te (eggen,
|ing in een ftil geheym haer klachte nederleggen,
Een plaetfe daer de man fijn befte finnen bracht,
En op fijn innich hert, of lijnen handel dacht.
7aer ifier eenich menfeh, foo rou en onbeuieden,
'jo byfter onbefchoft, foo buy ten alle reden,
Die met een nuchter hert, noch vers, en ongeftoort*
Sal nemen over dwers een ongeiproken woort ?
] ier is geen fnarre ftem, geen hevich tegen-fpreken,
( een ftuer of vinnich ooch, geen honger om te wreken j
Hier is een ftom gefchrift dat geen geluyt en heeft,
Als dat de lefer felfs met eygen monde geeft,
eefc dan u weerde man van Nabals oude ftreken,
at niemant wagen derf om tegen hem te fp reken ?
Soo plcecht gefetten raet, en maeckt een brief ghereet^
Een pen, een wijfe pen kan nijpen fonder leet .
jlaer hier dient oock de man fijn kfTe voor gekfen,
'en eynde fijn gemoet gebuyehfaem mochte welen j
Op dat, wanneer de vrou met goede reden fprack ,
De man fijn tweede fiel niet voor het hooft en ftack.
I ier is een gunftich hert de gront van alk faecken,
kt kan u, weerde man, de finnen buychüem maecken,
Dat kan een fauce fijn die, wat de vrouwe doet,
Die wat de vrouwe feyt, kan maken honich-foet .
J'raecht liefde, deftich man, een liefde niet gebonden
l en fchoonheyt, dwafe luft, of dierghelijcke gronden ,
Maer aen haer eerfte wet, een liefde wonder fterek,
Niet op het fant ghebout, maer op een vafte ferek:
len liefde, niet alleen ghewaflen op de tippen
hn uwen loffen mont, of op de bloote lippen,
Ff % Niet
ë
Het out $reeck-
tpeert [eytrvel:
Het it al goet, wat
hy doet, diemeïi
bemint,
Het is al quaetïdie-
men haet, jvathy
begint.
V%0 V VFE.
Niet uyt de domme jeucht, of van het dertel bloet,
Maer uyt het middel-punót van u befet ghemoet:
Een liefde fonder end, een liefde mette jaeren
Niet laeger afgedaelt, maer hoogher opgevaren j
Een liefde, tot befluyt, in Gode vaft ghegront,
En die in haer begrijpt het eerfte trou- verbont. .
Geen noot moet eenich man van fij n gefelfchap fcheyde
Geen druck en moet het wijf van haeren hoeder leyden
Geen harde fiaverny, geen onver wachten rou
En mach een vroom gemoet verfwacken inde trou.
Dit hebben foo betracht veel wel-gevouchde paren ,
Die, met een rechte fucht, ten vollen eenich waren ;
Veel kan op dit geval hier worden by ghebracht,
Maer een beleefde daet is weert te fijn bedacht .
sietdefegefchie- Een herder uyt het wout, terwijl hy aender heyde
deniffe verhaeic Sijn jonge gey ten dreef, fijn oude fchapen weydde,
bySyraonGou- c l» L U ITL UI AA
lart au 4. tóm,des Sach van een hoogen beren, lach in het laege dal,
mbk?&S niemo^ Sach onder aende ftrant een drouvich ongeval,
rabies de noftrc £)aer was een fekcr fchip met roovers aengekomen,
temps chap.de la 1 1 1 ^ 1 1 r- 1
foy & fideikédes Die hadden Galathee lijn vrouwe wech-genomen,
SveSiés aucres! Oock eenich ander volck, dat onder aende zee
Was vlytich aen het werek, en wies het jonge vee.
De drouve Celadon, die fijn gefelfchap kende ,
En fach hoe al het volck fich vanden oever wendde,
Slouch op fijn drouve bord, en fach den hemel aen y
En feyde ; lieve God, wat dienter nu gedaen ?
Hy geeft hem nae de zee, de tranen op de wanghen,
En nep,hou vrienden,hou ! hier is al meer te vangen;
ttiouwedcmandcn V <R Q T) WE
^efchuldichis. *. *\y V Ï V
En fcheyt niet vande wal, tot datter volle vracht
Is op het lant gerooft, en aen het boort gebracht.
Af- Vcnne. in
AcCn Maffiatr
hy hebt mijn echte deel van Gode my gefonden ,
In fcheyt dat reyne Tucht te famen heeft ghebonden j
Ghy fchent het befte paer dat oyt het echte bedt.
Dat oyt den hemel felfs,te famen heeft gefet.
iy lieve, waerom dat ? ey laet ons weder paren,
>oo mach u fnelle barck geluckich henen varen ;
Niet, dat ick weder eyfch mijn lieve Galathee,
Maer wens benevens haer te varen over zee.
eemtmyoock inden boot; al moet ick dapper roeyen,
f harder dienft begaen, ten fal my niet vermoey en:
Ff 3 Neemt
V%0 V WE.
Neemt my oock inden boot, een klouck, eë ruftich ma
Die met een vollen wil een flave wefen kan •
Neemt my oock inden boot, al moet ick fijn geflagen,
En dienen evenwel, ick lal het willich dragen,
Ick fal het willich doen: neemt my oock inde boot,
Of fooje niet en meucht , foo fchenckt my dan een lo
Dit feyde Celadon, en gaf hem inde baren ,
En bad al even-ftaech om met te mogen varen ;
De roovers fijn verbaeft dat yemant tranen fchreyt,
Om vaft te fijn geboeyt, en wech te fijn geley t .
Nae lang en drouf geprach, men laet hem naerder komen
Men wijft hem nae den boot, daer wort hy in genomen,
En,als de rouwe jeucht fijn handen binden wou,
O bint my, fprack de man, aen mijn geminde vrou .
Een knoop van foete min heeft my en haer omvanghen,
Laet hier oock eenen bant op onfe leden prangen •
Hy bid noch andermael, en biet fijn rechter-hant ,
En geeft hem mette vrou gewülich aenden bant.
Het fchip doet fijnen loop, en fnijt de foute baeren,
En koomt in korten tijt te Thunis aenge varen ;
Daer wort het lieve paer den koninck voorgeftelt,
Den koninck alle ding van eerften aen gemelt.
De vorft die prijffc de daet, befiet de jonge lieden ,
En toont met fijn gelaet haer gunft te willen bieden ;
Hy laetfe metter daet verloffen uytten bant^
Enmaeckt van Celadon fijn eygen lijf-trouwant.
De trouwe wort gheloont ; en hy die aender heydenl
Een bock, een fchaep, een kalf, een gey te plach te weyde
Is hoeder vande prins, niet fonder grooten lof,
En, voor een vuylen ftal, geniet het luftich hof.
F%OVPTB. 23
Jk wenfch, geluckich paer, ick wenfth aen onTe dagen
]>at uwer over al de fame mach ghe wagen,
Ick wenfche boven al dat ons het trouwe bloet
Veel faets dat u ghelijckt, veel kinders geven moet,
och dient 11 trouwe Tucht wat hooger opgerefen }
p dat de weerde trou verkrcech haer eerfte welen,
Verkreech haer eerften glans . wel aen, trouhertich man,
Treet vorder, en befiet waer trouwe reycken kan •
I dien het foo geviel dat, met te mogen fterven,
Chy kondet Teker heyl aen u gemael verwerven ,
I Ghy moeft, oock Tonder Tchrick, 11 vougen totte doot,
Om haer, door u bederT, te trecken uytte noot .
$iy moeft u eygen vley s, u lieT en jeuchdich leven
I|cn onder-aertlchen poel gewiliïch over geven ;
Ghy moeft uyt rechte Tucht de kloucke daet beftaen,
Die Gracchus overlang te Romen heeft ghedaen .
\y} naer een vreemt gelicht van twee gepaerde flangen ,
lie yemant van 'tgefin had in het huys gevangen,
Ging tot het eenlaem volck dat fich hier op verftont >
En Tocht op dit geval te weten haeren gront.
hn vanden grijTen hoop ging hem aldus gewagen ,
l diende manne-flang koomt doot te fijn geflagen.
Eer dat het wijTje fterft, daer is geen twijTel aen
Ghy fijt een Teker lijck, u leven heeft gedaen •
ï aer Too in tegendeel het wijfje w7ort gegrepen
(m nae den Twarten poel van Acheron te liepen,
Soo weet dat uw gemael Tal varen nae den kolck,
Die vande werelt Tchey t het onder-aertTche volck.
my doet wat u behaecht ; doch wilt u flucx bereyden ,
Vant, fiet den hemel dreycht u inder haeft te Tchey den :
FT 4 Dcnckt
Soo heeft lacob ge«
daen in ket ontmas-
ten van ~Efau*
Gcnef. 31.33.
David naer bet in-
nemen van Zik~
lag , de Heere
Chriftm aen ^ïpi
gemeynte.
MultA id ipfum
foemim pr&ftite-
runt. L.Vive$l.2.
de iChrifï. focm,
cap. quomodo vxor
fefe erga tnaritum
bakere tkbeat.
Pc man moet oock zijn leven voor V ^ 0 %) E.
& vrouwe te pande letten. \
Denckt vry wat God befluyt dat heeft een vaften gron
En weet dat u alleen de keufe wort gejont .
De man, nae kort beraet op veelderhande faecken,
Meeft hoe het fijn gemael lal nae fijn leven maecken,
Laet ftracx met eyghen hant het wijf jen inde locht,
Op dat het wederom de ruymte kiefen mocht.
Maer in het tegendeel gaet inder haeft belaften
Het dier van mannen-aert met wapens aen te taften •,
Dit vordert Gracchus felfs, en ftouwt de knechten voc
En wort dus inde flang met eyghen wil vermoort.
Siet wat een wonder ding 1 naer loop van weynich dag<
Siet, Gracchus is gegaen, en naer het graf gedragen ,
tyrmiiam nefcio Geluckich is de vrou die foo een man verkoor :
dixerimquodtdem Rampiauch is het wijt, die loo een man verloor.
Tfa prouft aen dit geval, beprouft u, waere mannen,
amifent. vakrm of u het edel hert is machtich uy t te bannen
Den hoochften dwingelant, de vreefe vande doot?
Tot heyl en onderftant van uwe bed- genoot .
En foo ghy dan bevint dat uwe finnen beven,
En fchricken vanden flach, en fnacken om te leven ,
Soo hoort u vonnis aen, en weet, tot uwer fpijt, 1
Dat ghy tot heden toe, niet recht getrout en fijt .
Al die in dit geval haer teere leden vreefen,
En fijn geen echte mans, maer rechte pimpel-meefen,
Geen lucht van echte min en heefter rechten aert,
Daer yemant, als het geit, fijn eyge leven fpaert .
Hoewel dan eenich lant van Gode w7ort geflagen
Met peft, en haeftich vyer, of diergelijcke plagen,
En dat u weerde deel is van het cjuaet gevat,
Noch ftaet u geenfiris vry te vluchten uy tte ftadt.
V%0 V WE, M
jtfiiS tegen u verbont, en buyten alle reden,
^lieve wederpaer, u vleys, en eyge leden,
V weerde tortelduyf, u deel, en befte pant,
, Te laeten inden druck, te laeten inden brant. 4 Si Mfiritum tem}*-
i ftaet het y emant vry om wech te mogen vluchten , Vntlr7l}2n
k God de werelt plaecht met oneefonde luchten • * v}ei vrt\
Geen man heert echter macht, uyt vreet e vande doot 9 f<»m Bcfoidus m
Te gaen in dit geval van hjne bed-genoot. mortit etmfidm poli.
i I dien ghy recht bemint, geen peft, of peper-koren, ***
(een kool, of vierich feer, hoe diep het is gefworen,
i En kan in eenich deel verfwacken u gemoet, s Ioh
Want rechte liefde fchopt de vreefe niette voet .
(hy5buycht dan voor den Heer, en wacht fijn welbehagen,
jy biet oock fomtijts gunft te midden inde plagen ,
En fchoon ghy fijt belmet, en van het vyer geraeckt,
Noch fteunt op uwen God, hoewel de doot genaeckt.
t ^,ght met den goeden lob, (b) of wel fij n heete ichichten b mimfi *ctUm\
lly fteken inde borft, en uyt de werelt lichten , Zl ^0^"* '
Of wel mijn innich merch w7ort in het vyer gcrooft,
God is mijn eenich heyl, mijn onbefweken trooft.
]idien ghy defen gront komt eenmael vaft te leggen,
!)o weet ick niet een woort tot u bericht te feggen ;
Want die in fijn gemoet eens rechte liefde fet ,
En houfc geen regel meer, hy is fijn eygen wet .
'k keere wederom ; de tonge vande vrouwen
1 an goet en weder quaet, kan vreemde dingen brouwen,
De tonge vande vrou, wanneerfe byfter woet,
Is doodelick vergif, is enckel draken bloet ;
k tonge vande vrou, met foete min beftoven,
< aet moft, en honich felfs, gaet alle foet te boven ;
G s Dc
Offer ccmce huys-houdinge j^fT? /I 71 J/rf/' ET
Toadcr cwi^wdèn kan. V J\\J KJ V V JZ,.
De tonge vande vrou baert, juyft gelijckfe wil,
Of herten vol genuchts, of huyfen vol gefchil •
Wel aen dan, eerbaer volck, de wij le vlouck en fegen
Is in het kleyn begrijp van uwe tong gelegen,
Soo maeckt u voor het quaet een eeuwich mont-gebi
En toomt met alle macht het ongetoomde lidt.
Veel fijnder onder u begaeft met fchoone dingen ,
En konnen evenwel geen lofle tonge dwingen,
En konnen evenwel niet Ipreken foo het dient,
* vomm opümè £n konnen evenwel niet vieren haeren vrient .
dum)iirgp non ca- Het fchijnt (wat vreemder ding ! ) dat mannen en yrouv
'^mlmtrM* NqcIi leven onder een, noch huys en konnen houwen.,
*™Tdfm7mDA ^S ^om^jts met een ylaeg wort ick en weet niet waf
Van d'een of d'ander fy ten quaetften opgevat . &
typtTeJè fonjfl Wie fach in eenich lant oyt twee gepaerde helen,
quod ad tixeu do- iylt n0yt m ongemack van ftuere woorden vielen ?
weïttCM pertmety J XD
famw pwipmm Waer is in eenich huys ioo ftaegen minne-vlam,
pjtrtem vït& focialié ^ i • i
mter homiL # Daer noyt een muyltje rees, en noyt een pruyltje qu
imptgium , & ta- pjet [s van outs gelooft, of wel de klouckfte vonden
raen tntervemunt n i i r in
varia incommoda, Oock van het grootlte rijck by een veriamelt ftonden,
mi* ajpergunt. Ad Dat al het wij s beley t niet machtich welen 1 ou
bas tnokfiias dc- brengen aenden dach een recht volkomen trou.
voranaas Jtje com- ~ p i • r 1
ponamfiddes 0por- Ach 1 ledert dat de menlch van God is afehe weken ,
tet. Calvin, ad Ge- ^ • 1 1 1 1 r 1
wf. cap. ic.s. Soo is dc waere min in alle man bel weken :
bMMreu* Aurelia Ach ! feder t dat de menfeh den eerften vrede brack , j
tilotTfi Ptous°ks Soo bleefF ontrent den menfeh gheduerich ongemacl.
fages eftoyent ]sjict altiit foete jock, niet eeuwich fachte rofen ;
fondus en vne > ii ririr »i % C
fornaire,qu'iis ne Ons meelte vreuchdë felfs, heeft oock haer drouve pok ;
neTcSS pour Wie hoopter vafte ruft, naedien men twift vernam
S&^SS, Oock in het fedich huys van lob, en Abraham i
V%OVVTE. H
! moet noch evenwel, de moet is niet t'ontgeven^
y konnen met gemack, en Tonder twiften leven ,
Wy konnen jaren lang ons myden voor gefchil
Indien het echte volck nae reden hooren wil .
r dient een lieve vrou de vrouwen aengewefen ,
ie om haer vreedfaem hert noch heden is geprefen ;
Die.om haer foeten aert in alle vroirwe-piicht,
Verkreech tot haeren lof dufdanich graf-gedicht.
jteen hier opgerecht , het Jchrift ciaer m gehouwen ,
|L lejer y hier gefielt ter eer en eener <vr ouwen
Die jaren njïermdel acht heeft by een man gewoon t ,
En heeft dien ganjchen tijt noyt fueren mont ge toont .
„ toornt Nymphé,aerdich volc.koomt maechdé, foete dlCrCj annos xxxij. fint
fik die eerweerde graf met verfche bloemen eieren,
Dat foet en vreedfaem hert behoort gekroont te fij n,
Met blyde maechde-palm, met groene ros-marijn.
Fier maechdom ( ick bekent ) was inde trou gebleven ,
Vas in het echte bed aen haeren man gegeven ,
En dat met volle wil *, en evenwel nochtans
Soo gunn' ick defe baer een volle macchde-krans :
1 ie koomt haer eygen toe, en dat met volle telgen,
h niemant (foo ick acht) en heeft haer des te belgen ;
Want wat de maechde-palm voor eygen hebben mach
Dat fietmen dat het al in defen boefem lach *
weet, u maechde-kruy t heeft eeuwich verfche bladen ^
(een fhee, of ftuere vorit, en kan haer groente fchaden j
Ick weet, dat uwe palm heeft bloemen fonder {aet,
En, fchoonie luftich bloey t, geen vruchten achter laet.
it al kan evenwel op onfe vrouwe paffen j
is in ftaege jeucht geduerich opgewaffen,
Gg % Sy
Efitaphium vxoris
Sater ni Tater ni
D. M.
$. Sylvitts Taternm
*vxori rarif. exem-
E. S.
V.P.
Tiraqueli. L. con-
nubïal.s. num.i?*
Camerar. Mcditat.
ïLifior. part.i.cap*
Plin. lib. Epift. 8.
ad Geminium , de
Macrino quodttm
agit, qui jp. an-
pos fme^nrgto, ftnc
cjfensa cum vxorS
vixijfe credit un
Sy heeft met eeuwich groen het echte bed gekroont,
En noy t in haere min een dorre blat getoont ;
Sy heeft noch boven d^t (wy moetent hier beklagen)
Sy heeft met uwe palm ghebloey t en niet gedragen j
Sy is, eylaes ! ghegaen, en uytter tijt ghevlucht
Ach leyder 1 fonder faet, ach ! fonder echte vrucht,
Ach 1 fonder eenich kint : fy is eylaes geftorven,
Maer wie doch heeft het erf van haere deucht verworv
Wien is haer foet gedult, haer fedich hert gemeen ?
Ey lieve fooje kont, ey lieve wijfter een .
]<Jiet dat ick al de fchult wil op de vrouwen leggen,
O neen want op de mans is vry ghenouch te feggen j
Want als het echte volck geraeckt in onverduit,
Men fiet het meeftendeel, het is gemeene fchult.
Dies, om tot aller ftont krakeel in huys te mijden,
Soo dient de ruft betracht, en dat ter weder- fy den ;
Want tot foo goeden werck behoort te fijn gepaert
Een man van rijpe fucht, een wijf van fachten aert.
Getroude, jonck en out, weeft my hier in ghetuygen,
Soo maer een hevich man fijn tochten wilde buygen,
Soo maer een haeftich wijf, wou fnoeren haeren mnt,
Dat trouwen foude fijn het foetfte datmen vont.
Ghymans, u vierich breyn , ghy vrouwen uwe tongu
Sijn oirboir ingetoomt, en nut te fijn gedwongen ;
Een yder daer het dient, een yder in het fijn ;
Soo doende, blinckt de trou gelijck een fonne-fchijn
Lat ons wat langer tijt in defe plicht befteden ,
Het is de pijne weert hier dieper in te treden ;
Want waer het echte paer vol-leert in dit geval,
Het foude vreedfaem fijn te huys en overal.
V%pVWE. ié
yie fal hier mijn vernuft, wie mijne pen geleyden ,
)p dat wy totte vrou veel goede dingen feyden ?
Veel dat een echte man mocht dienen totte ruft , <
En dat de wrevel-fucht mocht worden uy t-gebluft .
3u bift het, reyne Geeft, die alle boofe vlagen
Cont drijven uytten man en vande vrouwe jagen ;
Du bift het, die het huys in rechte minne voet f
O koom dan, Heylich Vyer, en daelt in ons gemoet.
/oor eerft dient overleyt hoe gramfchap is te mijden ,
Ten tweeden hoe de fpijt is veerdich af te fnijden ;
Ten derden hoe de menfch lal winnen op de fiel
Dat haer gefette ftant noy t uy t den vrede viel.
Laet ons in yder ftuck met volle paften treden,
Want, foo het echte paer kan vaten onfe reden,
lek fie het huys bevrijt van twift en onverftant,
Ghy neemt dan, mijn vernuft, het eerfte by der hant.
Nadien het foet gedult, en alle goede plichten f^1
Ons komen vanden Heer en vader vande lichten, SZT^ u m^
Soo maeckt tot aller tijt een deel van u gebet,
Dat u de krygeUucht mach laten onbefmet.
: Bid, met een innich hert, dat God u leere poogen
Kleyn nae den geeft te fijn, kley n in uw eygen oogen ,
Een hooft vol fotte waen is flux en talier tijt jnter fuperhs ;v«
Onbuychfaem totte min, en veerdich inde fpijt .
» Die trots fijn uytter aert, en grooten hoochmoet drijven ,
» Sijn, om het minfte ding, genegen om te kijven,
» Maer die fijn herte prouft, en kent fijn eygen fchult,
» Al wort hy fchoon getercht, hy toont geen on gedult.
» Daer is ter werelt niet, dat hooger dient geprefen,
» Als laegh van geefte fijn, en facht van moede weien,
Gg j *>Want
Aenraciingetotvreed- F R 0 V WE.
facmhcyt. V>
#) Want die een fedich heit in fijnen boefem voet,
» Is, boven echte min, tot alle dingen goet .
Tweê* behulp- j^oe nieughje, jonghe vrou, den foeten vrede ftoren ?
middel voor de . O O .
vrouw, omwed- Is niet het ioetlte loet de vrouwen ingeboren ?
faem t*mje*. Wat fich in u verbercht of buy ten openbaert,
Getuycht van alle kant van uwen fachten aert.
Wy ften u rooden mont, en uwe teere wangen,
Niet met een ftueren baert, of ander ruygh behangen,
Wyfienu vorder lijf niet hart of vinnich wreet,
Maer van gedweege ftof, gelijck een fyde klect:
Wy fien u geeftich oogh met Ibete minne-ftralen ,
. Vol aengenamen glans, op onfe leden dalen -y
Wy hooren uwe ftcm met vriendelick geluy t
Het beek van u gernoet ten fachften drucken uy t :
De geeft die haer onthout in uwe teere leden ,
Is fwack, en haeft bcweecht, is buychfaem voor de reden:
Is ('tgunt men over al voor goede peylen acht )
Haeft tot een eerbaer root, tot tranen haeft gebracht,
V handel, u bedrij f, oock vande kintfche lueren,
Is Ipelen mette naeld5, is breyen, is bordueren,
Is ftil en foet beflach ; u fchoot die is befet
Met fyde, met fluweel, met wolle, met faijet.
Vw finnen evenwel gaen ondertuffchen fpelen,
Ghy moocht oock, even dan, een aerdich deunt jen quelcr
Ghy moocht oock vrolick fijn en plegen uwen luft,
En fchoon u lichaem werekt, de geeft die is geruft.
Int korte, watje draecht in finnen, ofte leden,
Het wijft u altemael tot foete minne-feden,
V wefen, u bedrijf, u woorden, u gelaet
£n geeft niet anders uyt als enckel honich-raet*
T
F%0 V WE. *7
ris anders mette mans, alwaer verbofte faecken
)oor innich overlegh verftoorde finnen maecken,
Al waermen in het hof met hooge woorden pleyt,
Daer is de laft alleen de mannen opgeley t :
i\ waermen yemant fiet op (malle bancken leggen,
)p dat hy door de pijn de waerheyt mochte feggen;
Al waermen menfchen ftraft die uy tten regel gaen,
Het koomt al op de mans, niet op de vrouwen, aen.
Ü waer de felle zee met ongetemde baren
Coomt op het taye kley ge weldich uy tgevaren,
Al waer door hoogen ftroom de buy te-kade wijckt,
Daer wort het foute fchor door mannen ingedijckt.
\\ waermen middel fouckt om krijch te mogen voeren,
3m fteden door het fweert, en landen om te roeren,
Tis al, tis manne-forch . foo dat de man verkeert
Al waermen wreetheyt hoort, en harde dingen leert .
>choon dan u weerde vrient wort fomtijts aen gedreven,
Tot eenich ftuer gebaer, het is hem toe te geven ;
Ghy fijt van fachte ftof, en hy van harden aert,
Dus maeckt dat ghy de ruft van al het huys bewaert .
Of wel een jonge vrou is Ichoon in al de leden,
Is geeftich uytter aert, en deftich inde reden,
» Of wel een jonge vrou is uytter maten kuys ,
» Is vlytich over al, is neerftich in het huys,
» Of wel een jonge vrou kan wonder aerdich finghen,
n Kan fpelen nae de kunft, kan duyfent moye dingen,
» Tis al maer water- vcruw, indienfe niet en kan
» Door middel van ghedult believen haeren man .
Dat is de waere born van alle vrede-gronden,
Waer op het echte bed te famen is gebonden,
Gg 4 Dat
Occaftonem lr& k~
nienda in omnibm
rcrum circumftctn-
tï}$ captanclam ejfe9
vette. monetSencca\
JPuerum (inquit)
dtcn excufet, fami-
nam fexus, extra*
neum Ubertas, do*
mefticum famtlia-
ritcts* prudent icri
cedamus, fiultiori
rtmittanm*
AUe monden gcopcnt, alle pcnné V Q 73 VV
gcfchcrpt, tegcns een quaet wijf. v Vr ^ "T^
Dat is de weerde deucht, die kift en ruftc voet,
Die huys en huyfgefin te famen houden moet .
Ghy wacht dan, edel dier, op uwen heer te baffen,
Daer is ter werelt niet dat u kan minder paffen
Als door de felle nijt of fpijt te fijn gheraeckt, -
Pleecht liefde, foete duy f, ghy fy ter toe ghemaeckt.
Indien een echte vrou tot wrocken is genegen,
Sy treet als metten voet haer aengeboren fegen ;
Sy ftrijt met haeren aert, en tegen haer begin,
En wort een haeftich ding, gehjck een boofe fpin.
Sy wort tot enckel fmaet van alle man ghefongen,
* Sy wort van alle kant gegeeffelt mette tongen ,
Gefteken mette pen . ó fchande voor den douck ;
» Een wijf van boofen aert is alle menfchen vlouck.
Derde hehuip-mïd- Ey weecht eens, lieve, weecht, wat vande quade wijven
de vrome £)e ganfche werelt deur de befte pennen fchrii ven ;
dfétem te ö l J '
Het lchijnt dat yder een hier op de tanden wet,
Het fchijnt dat yder eeuw hier tegen is gefet .
cheenfedich berte, y^ltï wort een vinnich wijf een llimmer aert ghe geven.
geen (iillefele, geen 1 li- ri ö Ö
loedtchtptf entree- En meerder ongemack en (peiling toegelchreven
kruZltdfv\oTdt Als aen de drouve korts, van yder een ghefchroomt ,
quade gedreven , ^xt op den derden dach gheduerich weder koomt.
me wy gheerne tn 1 Ö
haer eygen vemen Vraecht yemant waerom dat ? de korts heeft tuffche-vlage
%f^t^m[p. En lacht den fiecken toe met twee gefonde dagen ,
l^ochZen^tZ ^n ^at verquickt den menfeh, en geeft hem weder moe
myien na haer noyt Maer by een hatich wijf is niet een ure goet,
en ireude genaken. «-^ ' i i r- 11
Tho. Gataker, in Daer wort een quade vrou by rotten vergeleken
Die dichte byde kuft, of inden oever fteken,
Waer op het moede (chip, nu dichte byde ree,
Lijt meerder ongemack, als inde volle zee .
del voor
êm vreedftem
fijn.
his duties of ma
nage,
V%() V WE. r%
e reden is bequaem . wie uy tte vretnde kullen
joomt in fijn eygen huys, om eens te mogen ruften,
(Is fijn gefelfchap boos) lijt daer een harder ftoot,
Als buy ten inde ftroom, en midden inden noot.
lier wort een quetter-wijf van eenen aert ghevonden
liet onruft inde fiel, door wroughen vande Tonden,
\ Een diep, een innich feer, een drouve ficle-pijn,
Meeft quellick als de menfch eens blyde meynt te fijn .
ce menich goet gefel, die gaften heeft ghebeden,
oomt met een vrolick hert ten huyfen in getreden,
Enfeyt; eenuyrtjenbly . maeriietl het vinnich wijf
Stoot alle blyfchap om door innich huys-gekijf.
>aer heefter een ghefeyt, fijn huys te willen maken
cel liever in het wout by leeuwen ende draken,
By al het bofch-gefpuys vol doodelick fenijn,
Als met een hortich wijf ghepaert te moeten fijn.
,en aerdich klippel-vers in ouden tijt gefchreven
leeft oock op dit geval een vonnis uyc-gegeven,
Drie dingen, feyt de fpreuck, fijn ooriaeck dat de man
Oock aen fijn eygen heert niet langhe dueren kan.
.oock in het huys verfprey t, een dack gewoon te leken,
ixn wijf, die haeren mont gewent tot leppich fpreken,
Maer boven alle roock, en voor een lekend5 dack,
Soo is een quade vrou een drouver ongemack .
lier koomt een hooger pen, die fchrijft een harder letter ,
Ln maeckt het wijf ghelijck met ongefonden etter,
Niet die haer heeft gefet in eenich buyte-lidt,
Maer die al verder gaet, en inde beenen fit.
Auguft. in Tf»lm.
Syrach. 25. 13,
Prov. 21.19.
Prov. 25.24,
Prov. 19. 14.
Verger des Pro
vcrb. Francoys.
Prov. 27. i)\
Prov. 1 2. 4.
Alt* ratio iflïm
comparationi* rcddi
poteft, nimirum ,
c um meduMvs pecu-
liare fit ojfa recrea-
re, ipfiffy vigorem
idcre, puri contra, e* corrumpere, exitiutn venire ah eo ipfo a> quo mxilium cxjpetfatnr, ferfficuum efi. quod de mto-
ere nequamnen inepte fortajfis quis dixerit.
Hh
Sicc
V%OV WE.
Siet, alfler groene dracht is inde buy te-leden,
Die worter uy t geperft, of anders uy t gefneden ;
Maer als het quellick vocht is in het holle been,
Wat raet dan, lieve vrient ? voor my 'ken weter geen.
Een onbeleefde gaft is leet van korte dagen,
Een meyt die qualick wil is lichte wech te jagen,
Al is u dochter geil, of uytter maten ftout,
Sy wort, nae lange forch, ten leften eens getrout.
MoUfli!fimumm*- Maer die met fijn gemael is qualick ingefpannen,
tZx^Zt En gaetfe nimmer quijt. ó broeders, lieve mannen,
O fchout dit laftich j ock, het is een eeuwich leet,
Het is een taye klis ontrent een wolle kleet .
Gebueren vol krakeels fijn jae bedroufde plaghen ;
Een vrient van ftueren aert is harder om te dragen,
Een broeder fonder gunft is drouvich fonder maet,
Een kint dat qualick wil is noch een hooger quaet:
mhii mouph Maer wie een boofe vrou in handen is ghevallen,
mkm non habere y^ic is en blijft, och-aerm 1 ellendich boven allen :
bemvolam do mi _ _ _ t r 1r. « -r* 1 1 1 %
vxorem. pecc*tum Wat houremen allem, gal, vergirnch kruyt, regael ï
SrS Een wijf, een hatich wijf, begnjptet altemael.
wkm cum vxore jck front eens op een tijt ontrent een Apotheke ,
J'dinonem haltere. . i t 11*1 1
chryfost. uom.2c Daer lach ick aende deur ved kmders op een reke,
»./. m i.cor.i i. yeej jiecjen Uyt jant^ veej fteetf^e gapers ftaen,
Dies liet ick, met de reft, het ooch daer henen gaen.
Ick fach een glafen fles, daer nat was in gegoten,
Ick (ach een groenen vorfch, die wafler in gefloten,
Ick fach hoe dat het beeft daer gins en weder fwom,
Ick facher boven al veel egels om end om;
Ick fach het ganfche rot ontrent den kicker wroeten,
Een hinger aenden hals, een ander aende voeten ,
.Ui'. V%OVWE. *
Een onder aenden buyck, een boven aende kop,
Een achter aenden rugg', een voren aende krop ;
)e vorfch was inde neep , hy wift niet wat te maken ,
]y dede wat hy mocht, om uyt te mogen raken,
Hy doock,hy rees om hooch; hy dreef,hy ging te grond;
Maer, waer hy wijcké mocht,daer was een wreede mont
)ie beet hem inde borft, die ftack hem inde lenden,
)ie fooch hem aende buyck . waer kan, of fal hy wenden?
De pijn is over al ; en fiet ! het enge vat
Is fonder open lucht, en Tonder eenich gat .
jloort, waer in dit geficht mijn lofle finnen vielen ;
:k dacht ; hier is de ftant van die bedruckte fielen,
Die qualick fijn getrout ; fy voelen haer verdriet,
Maer woelen in het bocht daer niemant uyt en vliet*
)e vorfch was my een beek van die geduerich fuchten,
•an die geringelt fijn, en niet en konnen vluchten ;
My docht het enge glas geleeck de nauwe trouw j
En dat foo vinnich itack, de tonge vande vrou ;
)ie is doch byfter fcherp, en bijt van alle fyden,
let oir, het breyn, het hert, dat heefter af te lijden,
Ach ! tis voör alle ding een ongeluckich man ,
Die ftaech gepijnicht wort, en nimmer vlieden kan,
>3 och wort de Wijftc Vorft al harder aen gedreven, Frov.2.17,
)m aen een boofe vrou haer mate vol te geven,
Hoort, wat de Koninck fey t ; hy beek haer wefèn af
Of met de wreede doot, of met het drouve graf.
iet wat een bitter woort ! wie kander leeger dalen ?
Vie, met een hooger vlouck de vrouwen o ver-halen ?
De doot befluytet al, de doot is volle pijn
Noch fijnder, even hier, die vry geftrenger fijn,
f, Hh z Noch
Lc Vcrger des
Pioverb'es Frau-
$oys vetb. Fem-
me.
Vierde hh alp- mid-
del om dj vrouwen
te bewegen totghe-
'voucbfaemhejt.
Ezech. 24.16.
Prov.31. 10.
Mercht wel ; een.
coopvaerdy-fchip ,
geen oorlocbs-fc'np.
Syrach.7.23.
Syrach. 36. 24.
H00chl.SaL4.12.
Syr.36.24.
V% 0 V WE.
Noch fijnder die het wijf vry laeger willen {tellen,
Want kruvpen uyt het graf, en daelen inder hellen,
lae roupen dat een wijf vol hatich onverftant
Is flimmer als het vyer dat fonder eynde brant :
lek fchricke van het woort, ïck trille mette leden,
MaCr, vrient, die foo ghevoelt, nu fegh doch eens de reder
Tis, mits het eeuwich leet maer boofe menfehë knaech
Daer meeft een vinnich wijf de befte helen plaecht.
Ey lieve tis genouch, tis al te veel ghefproken,
Tis al te lang gedraelt by defe drouve fpoken,
Ghy, foo ü teer gemoet de felle woorden haet,
Soo maeckt, o fedich hert, u verre vande dact .
Leert, jonge vrouwen, leert voor defen grouwel fchrome;
En laet die quaden naem u nimmer over komen j
Want alfTer eenich menfch u defen tijtel geeft,
Die noemt u inder daet het flimfte datter leeft :
Treet in het tegendeel daer vloeyen foete dingen,
Die uyt de volle pen, als uyt een ader fpringen ;
Daer w7ort het edel pant, de weerde vrou, vereert
Met al dat oy t de mont fij n leven heeft geleert.
Wie kan een fedich wijf, gelijck het dient, verhoogen ?
Sy is aen haeren man een welluft fijner oogen,
Sy is aen haeren man, en al het huys , fy is
Gelijck een fachte lauw ontrent den fiecken vis.
Sy is gelijck een fchip, dat over zee gevaren
Vervult het ganfche lant met alle nutte waren ,
Sy is een hooft-juweel, een kroone voor den man,
Die hem en binnens huys en buyten eeren kan.
Sy is gelijck een tuyn, die^ om den hof gevlochten,
3e waert het edel fruy t van alle fnoup-gedrochten ,
1
V%0 V WE
G< ;de vrouwen cn ha-
tèjjytneincnde lof.
Sy is een foete plant, een rechte vyge-boom,
Die oock een dullen (lier kan houden inden toom, a
Slis een galde krans, een reyn en edel wefen ,
E|n eygen Gods-crefchenck van duyfent uyt-gelefen, b
Sy is een klare lamp, een gulde kandelaer,
Die al het huys verlicht, doch meeft haer echte paer 5 c
S is een wijngaert-ranck die met haer koele blaren
Km, die haer liele mint, van hitte kan bewaren, d
Sy is de wijnftock felfs, vol vrucht, en foete vreucht 5
Sy is een ftille ree, een haven voor de jeucht. e
S is gefuy vert gout, ( ƒ ) dat, even niet gedragen ,
Vort nimmer vanden roeft, van fchimmel niet beflagen 5
|Sy is een fchoon juweel, dat glinftert inder nacht,
Sy is een rij cke fteen, maer echter wonder facht . g
S is gelijck de fon, die met een helder fchijnen
loet mift, onguere lucht, en alle quaet verdwijnen,
Verfacht de wrange twift, al ifle byfter fcherp ,
Een wijf, een vlytich wijf, is jae een Davids herp. h
( ! dat nu eenich menfch het wefen defer vrouwen
^rmochte, nae den eyfch, met oogen aen te fchouwen,
De (iele ging hem uyt, door ongemete vreucht ,
O ! noy t volmaeckte luft als inde waere deucht.
!)o lief ghy dan begeert, dat alle foete namen
(elijck een gulde krans om uwe leden quamen ,
Soo let op u gelaet, u tong, en gans bedrijf,
En weeft, tot inder doot, een vyant van gekijf.
3°
a Dinet. Bierog.
lib. z. cap. Figues.
verhack dat een
rafnde flier aen
een vyge- boom ghe-
bonden , dadelick
mach cn fiil mort ,
en de vande dullic-
heyt gheneesl , er de
verklaert dat hier
door een vriendelic-
ke vrouwe van outs
is afgebeelt geweeft.
Tlinius h&c de Ca-
prifico tradit. lib*
23. cap. 7. vide
C&l. Calcagn. lib.
n. quireicaufam
indagare conatur.
b Prov.12.4.
Syrach.26.2.
c Syrach.36. 24.
d Pfalm. 128. 3.
e Pl/it. de Educat»
liber.
ƒ Syrach.7.22.
g Prov. 31. 10.
Syrach. z6. 21.
Philoilratus au
tableau d'amour
feyty dat de mande-
kens daer de Liefde
haer bloemkens in
verfamelt, fijn rijc-
kelijck verciert met
peerlen ende Efme-
rauden •, welcke
facht e fieenen hy
duydelick heeft uyl-
gcfocht, ende de kor-
ven vande Liefde
toegecygent, om daer
mede te kennen te
ven, dat alle de gene die haer fruyt inden korf der Liefde willen te famen brenghen, moeten vordert wefen met
ht-fwnicheyt. Dinet. des Hierog.cap. Perles.
rach.26.21. h Ons Jfrceckwoort feyt, dat de vrouwe de boter moet ghelijck fijn,
alle ding verbetert.
H h 2 laecht
VXOVVVE.
laecht domheyt vanden geeft, en leuy heyt uytte leden,
En fatheyt vanden buyck, en ftuerheyt vande feden,
En tweedracht uyttet huys . een vrouwe fonder ruft,
Een trouwe vol verdriets, een leven fonder luft .
Twede deel hoe Maer laet ons vorder gaen en goede regels leeren,
gramfchap te over- V A r \ il l_ 1 öi
winnen en doet Hoe dat de hele mocht haer tochten overheeren,
mML^ hMt En hoe een j onge vrou haer korfel on verftant
Mocht krijgen inden toom, oock midden inden bran
Voor eerft foo is het nut, wanneer men koomt te voelen
Dat eenich flim gefwel in ons begint te woelen,
Sich ftracx te maecken op, en vanden eerften aen
Met alle tegenweer het quaet te wederftaen.
Wort u de mont geneycht tot roepen ende tieren,
Gelijckmen vint te lijn der gramme luy manieren ,
Helt met geheele macht, helt naer het tegendeel ;
En doot, als inde wiech, het bitter huys-krakeel.
Giet water inde vlam, en hoe de felle vlagen
Het vyer door meerder kracht fijn befich uyt te jagen,
Ghy, pijnt u des te meer, al eer u tonge fchelt,
Te ftellen haer gheluy t, te ftillen haer ghewelt ,
Tis waer, daer is een tijt dat roepen ende tieren
Van Gode wort belaft aen alle teere dieren,
Maer dat is dan alleen, wanneer een rouwe gaft
Haer grijpt, oneerlick voelt, en aende leden taft:
Daer is de rechte ftont om luy te mogen fchreeuwen,
Wel roept dan watje tpeucht, jae brij ft geli jek de leeuwen
Daer is het fchelden nut, en dient tot uwer eer,
Maer by een weerden vrient en paftet nimmermeer.
asocrates vide ad Siet als de wijfte Grieck (a) begonde ftil te fpreken,
h m$. tv* ^n j00jf ^a foete ftem fijn woorden af te breken,
VXpVWE. 31
Dat was een feker merck dat hy een felle vlam
Weit inde geeft gewaer, en inde borft vernam ;
jeucht hem toebetrout wift ftracx hier uy t te mercken,
pit hy met alle macht was befich om te wercken
Ontrent het vinnich deel, dat hem de gal ontftack,
Waer uyt hy naderhant gewiflen honich track.
. A Pallas op een tijt eens wilde leeren fpelen,
Ms wilde mette fluyt een deunt jen leeren quelen,
[uvft daerfe neder fat, ontrent een klare beeck
In inde ftille born, haer eygen welen keeck,
Eidoefe door den wint fach haere wangen fwellen,
Eihaeren teeren mont in vreemde bochten ftellen,
Wech,{prack de Wijfe maecht,de fluyt en dient my niet,
Om datmen van het Ipel foo byfter leelick ftet.
Ic| wou dat alle tijt, als u de gramfchap quelde,
Un ftracx in u geficht een klaren fpiegel ftelde ;
lek weet indien je faecht hoe fel u wefen ftont 3
J 3hy fout van ftonden aen verftellen uwen mont .
Vmt alsje laecht het vyer uyt 11 gefichte breken,
Vinden tTamen flaen, u hayr om hooge fteken,
V wangen opgepuylt met root ghefpickelt vel,
V mont in vuyle fchuym, u aders vol gefwel,
Ir korte, foo geftelt ghelijck de dulle vrouwen
üi Bacchi weelde-feeft hier voormael gingen houwen,
' Onftuymich, fonder eer, uy tmondich, ende los,
Tot niet ter werelt nut, als tot het woefte bos.
G y fout van ftonden aen den horfel laeten blijven,
aE|, met een ftil gemoet, een foeter wefen krijgen,
£n worden datje waert ; ghy fout van ftonden aen
v^erfoeyen u ghebreck, en tot de reden gaen.
Hh 4 Ghy
Tweede behulp*
middel ten eynds
als vmn,
Wanneer fy hoos
Wort,fy verandert
haer ghelaet ende
Wortfoo mifmaeckt
als een fack.
Syrach. 25.24,
Dagelickfchconacrfouc- V %0 VVV E.
kinghe zijns ielts. V>
Ghy fout met beter vrucht den fpicgel hier gebruycken,
Dan als ghy toy t het hooft met vremde koop-paruyckei
Men hout dat aende vrou het fijn Veneets gelas
Tot geen foo nutcen ding; als hier, en komt te pas.
Derde behuip-mid- Doch om een fachten aert ten vollen nvt te wercken,
del, ten voorfchre- . . r 1 • T 1 n i
ven eynde. Soo dient een iedich hert ten naulten aen te mercken
Hoe eens het leven was van dat onnofel lam,
Dat tot ons eeuwich heyl hier inde werelt quam :
Ey 1 fpiegelt even daer, ey fpiegelt uwe leden, •
Ey fpiegelt u gelaet, ey fpiegelt uwe feden,
Ey fpiegelt u gepeys en uwen broofen geeft,
Ey fpiegelt alle ding, maer uwe tochten met ft.
Leert daer ootmoedich fijn, leert harde finnen buygen
Leert liefde, leert gedult uy t fijne volhey t fuygen ,
Leert daer, met alle vlijt, verheeren u gemoet,
Leert drijven uytte borft al wat den horlel voet.
Al fpiegelt eenich menfch oock inde befte glafen,
Hy fal miffchien te meer van eygen liefde rafen ,
Of blijven evenwel gelijck hy eertijts was,
Maer tis een ander ding met dit gefuy vert glas.
Hier fchuylt een wonder kracht, die noyt en is gelefen
Want die het w7el ghebruyckt, die krijcht een ander w
Al wie fich hier befchout, en dat in waere vlijt,
Wort fchoonder alle daech, en beter alle tijt.
Treet vry in defe plicht, en dat met alle krachten ,
En treckt uy t defen glans u foete vrouch-gedachten ;
Ja^eih^Trfbê Vernieuwtet menichmael, en trachter vly tich naer
Gaiat.4.19. * Dat in u Chrifti beek mach worden openbaer.
m^n fifiTin dl " l^aer geen nutter ding tot alle goede plichten,
openbaer mrde. „ m u eVaCn hert een vierfchaer op te richten ,
V%0 V WE.
3*
„ Als in u eygen borft te doen een ftrengen eys,
„ Tot lafte vande fpijs, en alle dim gepeys.
Daer is geen nutter ding, als in fijn eygen felven
Met innich onderfouck te graven en te delven,
» Te foucken met befchey t wat onkruyt datter fchuylt,
i » Die ons den geeft verwoeft, en fijnen hof vervuylt.
ijnt u met alle forch, en met geheele krachten,
e prouven uwen geeft, te liften u ghedachten ,
» Niet dat ons beter fticht, of nutter dingen leert,
» Als datmen fijnen geeft geduerich ommekeert.
oo haeft een grooter licht de mane fal verjagen
Ihy, nae den goeden God te hebben opgedragen
Een offer van gedanck, maeckt flux een vaft verbont
Voor eerft met u ghemoet, en dan met uwen mont j
leveeltet uwe fiel, ghebietet uwe finnen
)e gramfchap niet een fier op u te laeten winnen ,
Belaftet u ghemoet, wat u gefchieden kan,
Niet, als een foet ghelaet, te toonen uwen man.
Ten is met geenen mont by menfchen uy t te fp reken ,
Hoe feer een goet befluyt kan fwacken ons gebreken ,
» Hoe licht men vuyl bejach uyt onfe leden drijft,
» Indien een voor-gepeys de fwacke finnen ftijft .
W anneer een dapper heldt is mette ganfche krachten
jeduerich inde weer om eenich flot te wachten,
Wie kan het immermeer door liften ondergaen ?
Wie op den vyant wacht, die kan hem tegenftaen.
\ls wederom de fon is vande kim ghevióden,
In datje dijnen man hebt goeden nacht geboden,
V kinders fw7ijghen ftil, het licht is uy tgebluft,
En al u dienftbaer volck gheniet de foete ruft,
I i Ghy,
Vierde behulp -mid-
del ten eynde als
voren.
lek ghedencke difaer
op mijnen leger, en-
deinde nacht -waks
bekommert ick tny
met dj P(al. Ö3.7.
Van herten begeere
ick uwer des nachts*
daer toe met mijnen
gecfl in my wake
tck vroech tot dy*
Eiai.26.9.
7>lt is eygmntlick
dat de Apoïiel leert
Ephcf.4. 26: wil-
lende datwy de fon-
ne niet en j 'uilen la-
ten ondergaen over
onfe toernicbeyt, op
dut wy den Duyvel
geen plaetfi en
ven.
V%OV WE.
Ghy, eer de foete flaep koomt over u ghekropen,
Gaet in u eyghen felfs, doet uwen boefem open ;
Daelt in u innich hert, doorfouckt u ganfche fiel,
En let eens waerfe ftont, en waerfe neder viel.
Eyft ftaet van u ghemoet in alle quade Hagen,
Prouft u geheele macht, en watfe kan verdragen ,
Dat goet is treckt het op5 dat quaet is druckt het neer,
Soo vvort u fiele kalm in dit onftuymich Meer.
Chawpn ^ la „ Ghy kont uyt uwe borft en uyt u eyghen wefen
chap. u ' ' n Het meefte voordeel doen, jae groote dingen lefen,
» Die niemant anders werckt . want eygen onderfou<
» Gaet dieper als de kunft en als een geeftich bouck.
Hier heb ick wat te ras, daer al te fnar gefproken,
Hier is een haeftich woort my uy tten mont gebroken,
Daer heb ick mijnen heer een ftuer geficht getoont,
Wat ging mijn finnen aen ? hy dient te fijn verfchoon
Hoort oir, en wacker ooch, die met te raflche klachten
Koomt ftooren mijn gemoet, en roeren mijn ghedachter
Wat let u menichmael foo licht te fijn gheftoort,
Of om een ftil ghelaet, of om een enckel woort ?
Wat koomt u inden fin oock dickmael kley ne faecken
Verkeert te nemen op, en hatich uyt te maecken ?
Wat fchort u grillich volck, foo licht te fijn beweecht ?
Ey weeft, nae defen, weeft gefètter alsje pleecht.
En du verdwaelde fiel, wat let u fo te fwellen^
Met dat of oir, of ooch, u dit en gint vertellen ?
Hoe wort u moedich hert foo veerdich omgevoert
Oock daer ghy menichmael maer aen en wort geroert i
Ghy woonplaets van befchey t, moet alle twift verhoedei
Moet niet als foete ruft in uwen boefem voeden,
Sie'
Mpraecke totte y CD Q %J yy £ m 2J
Nen tot Kalmte. r V
I Siet I fchoonghy jaeren lang den fpij tin ubehout,
V loon is anders niet, als dattet u berout.
.^edenckt dat wrange twift verhindert u ghebeden, i , pet. 3. 7.
] oe kan een vinnich hert tot fijnen vader treden ?
Hy is de liefde felfs, hy wil een fachten geeft
Die alle menfchen liert en fijne wetten vreeft .
jEen die tot fijnen God in vrede wil genaken
j Moet aen fijn even menfch al voren vrede maken,
» Weet dat God inden geeft noyt rechten vrede geeft
» Dan alfmen in het vlees in foeten vrede leeft.
Wie in fijn herte dor ft om dit en dat te wreken,
. Die maeckt hem onbequaem tot God te mogen fpreken j
" . » En wie dat heylich werck uyt fijnen huyfe fluy t,
» Die jaechter van gelijck des Heeren fegen uyt.
God is een ftil gemoet, die niet en is te vinden,
Noch in het felle vy er, noch in de fnelle winden, x Reg# Ip n
» Maer in de fachte lucht . wie fijne gunft begeert
{ 3) Die maecke dat hy twift uyt fi j nen huyfe weert .
>n da, o gladde tong, o rapfte vande leden,
) tael-man vande fiel, o beek van onfe feden,
O kleyn, maer wonder ding ; o roer van al het lijf,
Ey vaert niet haeftich uyt, maer blijft in u bedrijf.
)at noyt uyt u verwelf een woort en koom ghevlogen,
Ten fy in vollen ract te voren overwoghen ;
» Want die, aleer hy fpreeckt, fijn reden niet en prouft,
» Die maeckt fijn eygen hert of fijnen vrient bedrouft.
> Of fomtijts onder een de lofTe finnen woelen,
> Maeckt dattet evenwel geen menfch en kan gevoelen ;
» Ten is geen rechte geck die mette finnen malt,
» Maer die met open mont in dwafe reden valt.
Ii z Ghy
kan uyt uwen mont
komen
5yrach.l8.I4.
K% O V WE.
Ghy kond, indien je wilt, beleefde woorden (preken j
Sal dan foo teeren lid, ghelijck een flange, fteken ?
Ghy hebt en goet en quaet,en t'koft u even veel ;
a BUeji in het Wel, flaet dan foet geluy t, of houtet inde keel . a
vrnxhn , foo n>ori . 1 P •• 11 111
tur een groot vy er Dan tis voor dele tijt al lang genouch ghekeven j
&£7$ï>« Al wat voorleden is> dat WÜ ick u vergeven ,
het uyt , ende bcjdt Alleen draecht goede forch, na defen nimmermeer
Te vallen in verfchil met uwen overheer.
Indien ghy neerftich fijt, om dit gerecht te plegen,
En wik in alle ding u feylen overwegen ,
Daer is gheen t wijffel aen, ghy fult in korten ftont
Sijn beter inde borft, en fachter inde mont.
Want als het fondich vlees fal hebben waer ghenomen,
Dat jae fijn gans bedrijf moet voor den rechter komen,
Moet worden aengetaft, en lijden harde tucht,
Tis feker, alle vuyl fal tijden op de vlucht.
Kebr.3;iz. Ver. Laet cen fa fchuldich is, voor fijnen rechter fetten,
maentdegbeloovt- ry 1- 1 r- n 1
%ho% haer fehen te Hy lal wee-moedich lijn, en ichromen voor de wetten,
vermanen alle da- r t P 1 C Cl 1 Jn
ge foo lange aiji he- Hy lal met vreele ltaen, en beven voor den Raet,
den gevaemt wrt, £n kri jgen. mette fchrick een af-keer van het quaet.
ende dat om een ge- 11 11 1 1 7 r ?
wichtige red*?, ep Gedenckt dan alle daech (b) uw laecken aen te klagen,
dat numant onder ^ r 1 *1 1 1 I • V
hen verhart en ün watter cjuahck wil voor uwe banck te daegnen ,
Tydtgt0 rvtaT a's u ^an ^e 8ee^ *s ^wee ghelijck een fchaep,
fonde. Soo geeft u fiel aen God, uw oogen totten flaep .
ghy u niet vreefeny
Ghy fult dan wonder facht te bedde fijn ghelegen ,
v7oI°iitp2n' ^a mec een ghemoet tot rufte fijn genegen,
» Want alfmen is verloft van innich huys-krakeel,
God IwtetjdL » Soo ruft het vreedfaem hert als laget in fluweel, c
7' fi™ „ Ghy kondt, door vaft gheloof, tot uwen God genaken,
door U fde, fijn fel- - J 1 r 1 •
hor wjkem. >, Ghy kont door foete min een ander eyghen maken,
b X># Apoflel
V%OVVVE. 34
v Maer om op u gemoct te krijgen volle macht,
» Dat wort maer door gedult te vollen uytgewracht.
I et ons nu vorder gaen, en voor het lefte fchri j ven, verde tn& u#fk
, 1 • CL 1 1 r • deel : hoe te btko^
l->e dat een vrouwen hert in rulte mochte blijven, men een befetteghe-
Mocht krijgen metter tijt een onbewogen ftant, tSS^$^
Mocht (onder hitte fijn, oock daer een ander brant.
li weet hoe diep het is in menich wijf ghefchreven,
|lt geen onftuymich hooft y et toe en is te geven -y
Vyt vreefe dat de man hem licht ghewennen fou,
Om ick en weet niet wat te woeden op de vrou .
Yiendinnen, hoort een woort ; geen leet te willen dragen
Sn rancken vande jeucht, en onbewufte flagen -y
Geen menfeh die menfehen kent en fijn beroep verflaet
En wees oyt echte wijf tot foo bekaeyden raet .
k weet, dat menich man heeft ongetoomde finnen,
lm die en fij n voor al met fchelden niet te winnen ;
Ick weet dat menich hooft verdruckt fijn eygen lijf,
Maer dat en fachmen noyt gebetert door ghekijf.
1 lier dient geen ftuere mont, geen vinnich tegenfpreken, T- Beh*0 *«*w
Legt harde keyen facht, ghy fultfe lichter breken j wmhtty*
De daet die wijftet uyt ; een rouwe kegel berft,
Indienfe fachte leyt, eer datfe wort geperft .
Ik hebbet onderfocht, dat even harde keyen
liet kilden s onderleyt, fijn beter om te fcheyen
Als op een vafte rots, of op een feilen fteen,
Tis hinder hart en hart te dringen teghen een.
|e reden heeft geleert, hoe door onftuymich fpreken
]»e man wort aengehitft om felder uyt te breken,
Daer anders foete tael met reden aengeley t,
De tochten neder fet en fonder hinder fchey t.
I i 3 Men
Ghy,legt eerft «wen vrient en fijne tochten facht,
En dan gaet dertien aen, als met de ganfche macht.
O ! woude maer de vrou beleefde woorden fpreken.,
Sy konde rotfen felfs en harde klippen breken,
W.r
^rcheytdoorfoet- U CD Q %j ffi E ' Vt
ie,wechce nemen. r \Jr *
Waer toe een felle tong die inde finnen bijt ?
Alleen een foete mont is meefter vande fpijt .
Get in beleefchey t voor . exempels konnen leeren ;
Vy drincken in den aért van die met ons verkeeren :
Siet allfer eenich wilt wort onder ons gevoet,
Al was het byfter wreet, het wort ten leften foet.
leeuw, die niet en weet als van onaerdich krijten,
|E| met een feilen tant te fcheuren en te bijten,
Indien hy wort geftreelt, al is hy wonder ftraf,
INoch leyt hy metter tij t fijn felle ftuypen af.
Cf fchoon een dullen bock met ongetemde fpronghen
Ë)or al de kudde raeft, foo maer een herders jonghen
Hem troetelt aende baert, al is hy wonder gram,
Hy kropt fijn tochten in, en wort gelijck een lam .
Ken noemt ons feker wijf, die hadde voorgenomen
h et inden echten ftaet haer leven oy t te komen
Als met een (ellaem menfeh, die in fijn eerfte trou
Was fel en hart geweeft ontrent fijn echte vrou :
S wilde (foo het fcheen) hier op der aerden lijden ,
(m, wat het vlees ghebiet, te beter af té fnijden $
Sy wilde met gedult haer geven inde pijn,
Op dat haer gulle jeucht mocht ingebreydelt fijn.
kt valt om defe tijt dat tweederhande lieden
her dienft, haer volle gunft, haer trouwe komen bieden j
Een ifler voor beleeft aen alle kant vermaert ,
Een ander voor een nurek van ongetoomden aert.
1 e left' had niet alleen fijn eerfte wijf ghefmeten ,
Itaer fcherlinx menichmael haer op het lijf gefeten,
Oock daer het yder lach, en defen onverlet
Sy jont het korfel hooft voor al het echte bed.
Ii 4 Een
tannicum* relatum
a Grut er o in
Brita».
F%J) V VF E.
Een yder is verbaeft in defe vremde ftreken ,
En om de jonghe vrou met jammer aengefteken ;
Een yder heeft het ooch gheduerich over haer,
Men wort noch evenwel geen ongemack gewaer.
Sy ftaen te (amen op, fy gaen te famen flapen,
En leven onder een gelijck gepaerde fchapen :
a good wifc ma- En hierom riep het volck, dat jae een ioete vrou
Sda§00dhllf" Is moeder vande ruft en rufte vande trou.
Troverbiumeft Bri- De daet die wij ft het uyt dat fachte troetel-woorden
^2? Sijn aen een gram gemoet gelijck d\s taye koorden,
Sy binden alle fucht, en ftremmen hevich bloet,
En maecken dat de fpijt haer woelen laeten moet.
Dus foo ghy fijt gefint een korfel hooft te winnen,
Soo bréydelt u gemoet en opgetoomde finnen ;
Een Jfecht, een viytich ooch, een foete vrouwe-tael
Dringt in het fteenich hert,en dwingt ooc vinnich
Het is een flim ghebreck op yder woort te dringen,
En nae den quaetfte fin te wraken en te wringen,
Te trecken alle ding tot twift en huys-krakeel,
Ghy (wat ick bidden mach) betracht het tegendeel,
Laet fchimp als onghemerckt, laet harde woorden vlie
En wilt u eygen oir, en eygen ooch bedriegen ;
Of fomtijts eenich woort een harden prickel heeft,
Ten gaet niet dieper in als ghy het plaets en geeft.
De vruchten vande pers in't eene lant ghelefen
Die vintmen ongefont, jae flim vergif te wefèn,
Maer geeft den boom alleen den lucht van foeter kuft
Het fruy t is fonder leet, en dienftich voor de luft.
Een hoorter fchamper jock, en lacht met luyder kelen,
Een ander kroptet in, en gaeter onder quelen.
V%OVVTE. 36
Het is een vafte les, de koft is nae den mont,
De vruchten naer het lant, de woorden nae den gront,
4>f fchoon dan menichmael geftrenge buyen wayen,
Vilt al wat bitter is ten beften ommedrayen:
Daer kome watter mach, dat hart en fchamper luyt^
Maeckt dattet evenwel ten goede iy geduy t.
hy fiet een honde tong het quaetfte feer genefen,
n lal een vrouwe tong van minder krachten welen ?
Neen, teere dieren, neen . laet immers uwen mont
Niet fijn van flimmer aert, als lobben uwen hont.
ort u 'ken weet niet wat van uwen man verweten^
et dient u, fèdich hert, mét fuycker opgegeten ;
Niet inden mont gekauwt, niet weder overdacht,
Maer van een grimmich woort tot foete jock gebracht *
iet i als de fhelle bie gaet inde groene dalen,
aet uy t het woefte bofch haer edel voetfel halen ,
Sy fet haer opten ty m, en fuycht het bitter kruy t,
En treckter heyliaem was en foeten honich uy t.
ïiendinnen, wilt het oogh veel op de byen keeren,
ihy kont een groote deucht van kleyne dieren leeren ;
Maeckt van het bitter foet ; treckt honich uy t de gal \
Dat maeckt een jonge vrou den manne lief-getal.
)och foo ghy niet foo verr' u tochten weet te breken, , Tcghcn-rpte-
00 mijt, ten minlten, mijt, het quetter tegenipreken : wen te mijden.
Al hebje fchoon gelijck, ghy des al niettemin
rT • 1 r 1 11 1 1 Qheen vrouwe en
Hout, niet de i praeck alleen, maer oock u reden in. moet dan nmrvou
-en man die fij nen geeft in gramfchap voelde fti j gen , tkbt^f Ztsïef.
!oox hooger twift beducht, geboot het wijf te fwijsen : ?uff * *#*
O 'O * fXD derde bouck vandi
borgherlijcke ver-
'eringhe van gewaecht, die mits haer eygenfinnicheyt een jaerlickfcbe rente van Jïagen veroverdesallecn om het on->
vfcheyt , of de vogels,by haer gekocht twaeren meerlen ofte ly fiers,
K k Maer
V%OV WE.
Maer fy riep des te meer j ick houde mijnen mont !
Mijn moeder was verblijt om dat ick fpreken kond.
Vw' moeder, fprack de man, mocht over u belleden
Wel ruym foo blijde fijn, jae beter fijn te vreden,
Om dat haer gnllich kint bequam een eerlick man,
Die haer onftuymich hooft ioo duldich lijden kan,
tamogUedebbe i»- Hec wijf had onsclijck . ghv, flacht de medecijnen
vecmrfi ad imita- i i r i i 11 1 • •
titnede medici , di Die brant en hcete lucht met koude doen verdwijnen t
KiS3£ Maeckt dat een ftil gedlllt u §anfche flnnen koelt ?
w contrarie-, s'egii Wanneer u wederpaer in heete pofen woelt.
f-lghécr ldo&*im- Hoe dat hy hooger rijft, wilt des te lacger fygen,
Sk " Hoe dat hy luyder roept, wilr des te ftilder i wygen ;
wiiita. Guazzo f|oe Jai hy felder fwetft, en fonder reden baert,
hb s. de ConverJ. • i 1 1 r
civii Ghy, wint hem des te meer door uwen loeten aert.
Wat kan doch flim gemor , of vinnich tegenftreven,
Als ftoffe tot het vyer, en nieuwe voncken geven ?
. . Het onweer heeft gedaen, foo ehy maer uwen mont
femper ornament Een weynich, jae aileen een weynich houden kont,
e(l matron&Joic ad- r> • i i 1 1 i i i i c
fret pharmactim : Siet ! buyten alle werek, en door een enckel twijgen*
ncc tamen takjit [s mft.e voor het huys, is lof voor u te krijgen :
Jilentium'üt tacen- . n ■ r
ü vuitm velgen™ Wat ift dat eenich menfeh u beter raden kan,
^mlcrnm ^autZTZ Als fonder yet te doen te ftillen uw7en man ?
prT/e}ZmZai ^S ttlt> )°nSe VrOU> {VÏ geVa^ te Wljckeil ,
emmfiientium fcr- Tis kunfte daer het dient het feyl te konnen ftrijeken ;
Men fegge wannen wil, die felle wraecke broet,
Heeft jae een flaven hert, en niet een hooch gemoet.
Siet al het vuyl gefpuys is veerdich om te wreken,
Een muys bijt diele raeckt, een bye weet te fteken,
Een mier kan hinder doen, een domme moffel nijpt3
Een netel broeyt terftont een diefe maer en grijpt.
V%0 V WE. 17
yat wilje dat ick feg ? royt maer een kegel henen,
fa aeeft haer weder op, en fpringt u voor de fchenen :
Daer is 'ken weet niet wat, daer is een wreede geeft
Üock in het flimfte ding, oock in het minfte beeft,
^enfietdemenfchenfelfs j wie kander weynichft dragen ?
Jen kint van kleyn begrijp, een man van oude daeghen ,
Een die in fieckte queelt, een die van honger klaecht,
Of die een innich quaet in fijnen boefemdraccht,
1 et flimfte datmen weet is veerdich om te byten,
] veerdich uy tter aert tot ftooten ende finy ten
Maer die in recht gedult de wraecke wedei ftaet,
Die voec een hoogen geeft, die na den hemel gaet :
| ! die met recht gedult fijn tochten heeft gebroken,
leeft opten beften voet fijn ongelijck gewroken :
O ! die fijn eygen hert met krachten overwint ,
Bedrijft een ndder-ftuck het fchoonfte datmen vint.
hy feght ; tis wel gefeyt, en weerdich om te mercken,
laer wie doch heeft de macht dit uy t te konnen wereken?
Wie ift die niet en wrockt, en nae de wrevel helt,
Wanneer een hevich man met vollen monde fchelt ?
7y fijn niet opgevoet in wijt- beroemde fcholen,
n fijn in dit geval te fwack om niet te dolen ;
Wy hebben noy t gefien, of uy t de kunft gheleert,
Hoe dat een vatte hel haer tochten overheert .
7y fijn maer tanger volck, en niet als fwacke vrouwen,
7k kan, oock daer het klemt, de finnen weder-hcuwen ?
Laet dat die mannen doen die, mits een gryfen baert,
Gaen boven haer gemoet, en tegen menfehen aert,
let oorlof, jonge vrou, weecht beter uwefaecken,
et hoe het overal oock flechte lieden maecken 5
Kk z Let
Omne mvalidum
Teghen-werfingh$
vtrnde vrouwen*
Gramme lieden te ver- 1f CJ> Q <7J T7TT p
fchoonen,enwasrom. w x\ - *f: r r T"
Let op u eygen felfs . de minfte van het lant
Betoomen menichmael het grillich onverftant,
Siet, alfler eenich menfeh in dulheyt is ghevallen,
Wie ift die fich ontfet om eenich felfaem rallen ?
Als yemant leyt en flaept^ en dringt u op het lijf ;
Ghy kieft een ander plaets, en vorder geen gekijf.
Als yemant u befpot, wanneer hy is befchondcen,
Ghy feght in u gemoet j De wijf heyt is verdroncken .
Als yemant kortfich is, en raeft 'ken weet niet wat ;
Ten wort by niet een menfeh ten quaden opgevat.
Een mey t om loon gehuert fal haer geduldich dragen,
Al krijchtfe van een kint by wijlen harde flagen \
Een die in maenfucht woelt, al fchopt hy mette voet
Maeót ons een drouvé geeft, maer nimmer hittich bl
Koom hier nu, jonge vrou, en geeft eens goede reden,
Waerom dit met gedult wort al te mael geleden ,
Daer echter u gemoet niet overfetten kan
Een vry of fchamper woort van uwen eyghen man*,
Ghy antwoort, fo het fchijnt : Men duydet hem ten befip
Als hy, die qualick doet> is dtil en buyten weften,
Maer een, wiens korfel hooft fijn vrouwe niet en fpa<t,
Heeft anders geen gebreck als fijnen boofen aert.
Ick fegghe wederom, dat alle gramme ftuypen,
Die als een heete korts door onfe leden kruypen,
Sijn enckelrafery, en korte dullicheyt
Die met een hevich vyer in onfe finnen weyt .
Is dan u weerde vrient van defe wefp ghefteken,
Ick bidde, pleecht ghedult, en laet het vinnich lp reken,
Onthaelt doch uwen man op foo beleefden voet
Gelijck een Hechte meyt oock vreemde kinders doet.
lik
p heb een foete ftreeck op dit geval gelefen,
ie aen het echte volck fal dienftich konnen vvefen,
Tis nut te fijn bedacht en weert te fijn befint
Al watmen overal in oude boucken vint.
ds in voorleden tijt het wijt-beroemde Troyen
ach hare borgery door alle landen ftroyen,
Sach midden inde ftadt haer ftraeten overmant,
Haer mueren omgeftort, haer poorten afgebrant;
)oen waflet dat het volck, met hier en daer te varen,
/etfleet in ongemack veel ongherufte jaren ,
Tot dat het op een tijt een fchoone kuft vernam,
En met een moede vloot tot in den Tyber quam,
Kk }
De
V%0 V VFE.
De mannen ginghen op, en fpronghen aende ftranden,
Begeerich om te fien de nieu-gevonde landen,
De vrouwen onder een gaen fitten aende vloot,
En keken hoe de ftroom voorby den ouver fchoot.
Hier tyter een te werck, en ftelt haer om te klagen
Hoe grooten ongemack nu lange was ghedrsgen,
Soo vande ftuere zee als vanden harden wint ,
En al om dat de mans tot dwalen fijn gefint.
Ey i laet onslprack het wijf, voort aen niet langer rcyfci
Maer liever om ghemack end om de rufte peyfen \
En, om hier al het volck te houden in het lant,
t'Sa, laet ons al de vloot gaen fteken inden brant.
Men hout er kort beraet, de vrouwen aen gedreven
Door onderling vermaen, beginnen vyer te geven ;
Daer rijft van (tonden aen, daer rijft een fwarte vlam,
Die, foo het fchijnen mocht, tot aenden hemel quam.
Het wacker manne- volck, nu midden inden lande,
Verwondert van het licht dat flickert aende ftrande,
Koomt al te famen af, en maeckt een vaft befluyt;
Met alle tegenweer het vyer te bluffen uy t.
De vrouwen fien het heyr in haeften neder komen,
En worden vanden angft geweldich ingenomen,
Haer innich herte klopt, haer ganfche leden flaen,
Vriendinnen, roepter een^ wat dienter nu ghedaen ï
Wy fien, de fnelle vlam is over al gevlogen,
De luycken enckel vyer, de maften om ghebogen,
De feylen afgefengt, de kabels inden brant ,
Soo datter niet en reft van al het fy de-want .
Wat raet tot ons behout ? Om niet verftelt te fchijnen
Sy loopen totte mans, een yder nae den fijnen,
tecS,,cn V%OVVVE. 39
Sy vallen hun te voet, en kennen haere fchult ,
Sy roepen om verdrach, en bidden cm gedult.
S brengen aenden dach haer aengebore ftreken,
Js niet als honich-raet dat alle monden fpreken j
Een yeder ftek te werck het befte dat fy kan,
Nadatfe weet te fijn den aert van haeren man .
fjer koomt een aerdich dier en ftelt haer om te vleyen y
E n van gedweeger aert die fettet op een fchreyen ,
fEen derde brengter by dat jonge vrouwen doen,
|En fouckt een korfel hoofc te payen met een foen j
En vierde, nu bedaecht, mengt onder haer gebeden
Ei woorden van gewicht5 en huyfelicke reden ;
Int korte, wat de kunft tot vrede dienftich acht,
Dat wort daer uyt-gekipt, end in het fpel gebracht.
Vn noot een deucht gcmaect . een yeder fpreeól ten befte,
:B raet de mannen aen haer wooning daer te veften ,
De faecke wort g -meent, de ganfche kuft befchout,
En fiet ! dit was het vokk dat Romen heeft gebout.
kn houtet voor gewis, dat die haer mannen kuften
Vrmochten aldermeeft om daer te blijven ruften 3
Om daer te mogen fijn ; vermochten aldermeeft:
Tot vrede vande mans en haren wrangen geeft, a a Tt hinc qu;&m
I( fegee voor befiuyt, hoe feer het is verkorven, mor*m inolevife *•
CO \ % • i • r t Romanos vt
1 E gimfte vande man kan lichte fi j n verworven , mtè*t* ofc»io pro-
r 1 1 pinquos falutarent,
Soo maer een loete vrou haer tegen haeren vrient & pi^arch. de
En draecht gelijck het voucht>en fpreed gelijc het dient. ^m^dlT
S t ! als een korfel hooft met reden aengevcchten,
E met een teeren arm ontrent den hals gevlochten,
Wort liefifelick geftreelt en vriendelick gekuft,
Daer is geen t wijffel aen, de wrock is uytgebluft.
Kk 4 Is
V%0 V WE.
Is dan u bed-genoot met gramfchap aenghefteken,
Wat houf je vreemde felf, of {ap van apotheken,
Of gom van overzee, of ander felfaem kruyt,
Dat, ick en weet niet waer, in vreemde landen fprtiy
En loopt niet in het wout om wortels uy t te delven,
Gebruyckt in uwen noot, gebruyckt u eygen felven,
Gebruyckt u befte lalf, een plaefter vande mont,
Of fooje noch miffchien yet beters dencken kont.
Al wat het huys vereyft, om in ghemack te leven,
Dat is, uy t eyger aert, de vrouwen ingefchreven ;
Wat dienftich wefen kan te koelen heeten brant,
Dat is van eerften aen de vrouwen ingeplant .
Maer tis hier niet ghenouch uw gunft te laten fmaken ,
Ghy moet oock uwen man geen quade vrienden makeji
Niet hilTen totte fpijt door uwe tulTe-fpraeck,
Niet trecken in krakeel, of totte felle wraeck j
Al vaker eenich ding van deef' en die te klagen,
En wiltet uwen man niet hatich over draghen :
Een faecke neem ick uyt . en hout u nimmer ftil
Indiender oy t een bouf u eere krencken wil ;
Dat iy den man gefeyt want dit bejach te fwijgen
Doet licht een die het raeckt een vreemt bedencken krijg
Het is aen menich wijf tot grooten rou gheftreckt,
Bakent muikres Om datfe voor den man dit hadde toeghedeckt ,
fmude iaujrefct In ander kleyn beflach en wilt hem nimmer tergen,
tat^vtfnmtene. of Uyt een lichte waen tot wrake komen vergen ,
mammis & juat- J m . i j
tb fnfirmo, hü non » Het is een kints gemoet, dat licht en haeftich klaecni
f^r^^rlwtZ » En tis een Chriften hert, dat leet geduldich draecht •
tem Ludov. vives. £n gky q defdch man, indien op alle vlagen
lio.de officto marttt O J > > 1 O
f:* fwfi* m. V vroutjen is gewoon aen u te komen klagen,
S9n
40
[ v%s>vvve.
, En neemtet, fydy wij s, niet al te by fter hooch ,
Oock fchoon de tranen felfs haer puyien uy t het ooch ;
l/eet dat haer wack ghemoet is inder haeft bewogen ,
n om een kleyn geval als uy tter har getogen ;
Dus wat hier in gebeurt, ontfet u niet te ras ,
Maer fiet eerft watter fchuylt, en wat de reden was :
n weecht niet al te fwaer de pruyltjens vande vrouwen,
Vcct datfe menichmael op weecke gronden bouwen j
Sy morren onder een om ick en weet niet wat,
En dickmael koomt de wrock maer uy t een gote-gat .
)e man moet hooger gaen, en met gebuer-krakeelen
Jiet lichte fijn gemoeyt, niet lichte ïnede-deelen,
Niet lichte korfel fijn, niet angftich gade flaen,
Want vrouwen kneuter-fucht is veel-tijts enckel wacn.
ïewis foo eenich man wil vrouwe-knibbel wreken,
ly fal hem fonder noot in veel beroerte (leken -y
Ghy daerom, voor befluyt, veracht de vrouwe-twift,
Al kijft dit foete volck, tis weder haeft geflift .
)an yemant fal miflchien hier over komen vragen
Nky man of echte vrou, moet vande pays ghewagen,
Wanneerder eenich leet den foeten vrede ftaeckt,
Of eenich boos gepruyl de finnen gaende maeckt .
\ch 1 had een yder luft fijn gaven op te wecken,
vlen foude dit geval niet eens in t wijffel trecken ;
Men foude man en wijf, als uyt een foete ft rijt,
Sien ruymen haren geeft van alderhande fpijt.
u fietmen menich paer, by wijlen ganfche weken ,
jaen pruylen onder een, gaen muylen fonder fpreken,
De wrock is al te fel, de fchande veel te groot,
Om eerft het korfel hooft te leggen inde fchoot.
L 1 Bedaert
Wie eerft, man of
wijfin geval van
twift,benoort aen
te foucken om tc
verfoeneii.
r%ovyvË.
Bcdaert u, Chriften-volck, laet hoochraoet neder-dalen j
Hier kan een laech gemoet een hoogen prijs behalen :
me edeUerhêrtM j?y fcc foete vreucht met lange pruylen breeckt ;
cZter^roverk Het is de befte (iel die eerft ten beften fpreeckt .
**** Maer, defen onverlet, laet ons den lefer feggen
Wie man of echte wijf gehouden is te leggen
De gronden vanden foen -y en wie in dit geval
Ten goede van het huy s den vrede bouwen fal.
Indien ick voor het volck de waerheyt mach ghetuygen,
Tbt% Tt'ri fpreke buyten fucht, de vrouwe dient te buygen,
ita fonant Te fwichten voor den man ; dat heeft den beften fchi
rttm
h*'kTurium% Het wijf moet over al de vrede-maeckfter fijn .
Vid.
Tremeümm. £)e man noc]1 eVenwel én dient hier niet te pruylen.
JDeponeaJperttatem i i r- n '1 ri 1
f»orum, cum tibi Noch in een grauwe wolck lijn gunlt te Jaeteh ichuylen
ri?. Ambrof. lik s. Maer haer te nemen aen, en op den ey gen itont
ticx«m.caj>.7. ye grijpen inden arm, te kuflen aenden mont.
Dochfchoon het foo geviel (gelijck de wranghe finnen
In menich fellaem hooft niet licht en fijn te winnen)
Dat fich miflchien de man hier toonde bitter-ftraf,
En laet noch evenwel niet van het fmeecken af j
Ghy moet, gelijck een klis, hem aende leden hangen,
Hem grijpen om den hals, hem vallen aende wangen,
Hem kleven aen het lijf; niet ftille, niet geruft ,
Tot dat de felle gloet ten leften is ghebluft .
Of is miflchien de man van foo gedweege finnen ,
Dat hy oock voor de vrou den vrede wil beginnen,
En door een fachten aert het wijf te boven gaet,
Als vyant vande fpijt, en vande wrangen haet ;
Soo wacht u,fedich hert, met onbeleefde ftreken
Hem \ ander hant te flaen, of voor het hooft te fteken ;
I V%0 V WE. 4*
Het is een flim bejach, dat niemant lijden kan \
I Wanneer een teere vrou is harder als de man.
[et is een hels gebreck, dat alle menfchen vloucken.,
[et is van ouden tijt een monfter inde boucken ,
Een grouwel inde ftadt, een plage voor het lant,
Ghy, mijt, o lieve, mijt foodanich onverftant .
j:k hebb' op dit geval een vreemde ftreeck ghelefen , SÖÏtS
Vaer door in mi j n ghemoet verfchrickte finnen refen ; wcmum po «.
. l i -11T 1 emplo trunt quod
Het leyt tot heden toe my in het hoort en quelt, vu*. Lud.viVeS <k
En fiet ! tot u bericht, foo wortet hier gheftelt. f%^$JZ
'pen tijd', als Mahomet het rijck van Seven-bergen
Quam met een machtich heyr aen dry geweften tergê , si% df gtffadt-
i ^i n 1 ! rL t r ï i • O > ntffe Aux Hiftoi-
En dat het Chniten volck te 1 orde lich beriet, res des Troubies
Soo is in dat ge weft een vreemde daet ghefchiet. sie^d? GraiSe
hn feker jong gefel, tot Varadijn geboren, men<xmen
Iie hadde naer het ooch een vryfter uy t-ghekoren ,
1 Gelijck de jonckheyt plach, een net, een titfich dier,
Maer niet dan al te vol van ongeregelt vier.
^rant, naer het eerfte foet van haere bruylofts-dagen,
bo was de jonge vrou in vreemde luft gheflagen ;
Een lincker haer bekent genoot de meefte vreucht,
En van haer fchoone verw', en van haer teere jeucht •
1 s maer een korte tijt (gelijck onkuy uhe ftreken,
he feer men die bedett, licht komen uyt te leken)-
Het wijf wort nagefpoort, en op te daet gevat
Gelijckfe metten pol in haere kiften fat .
Tier was in ouden tijt een ftrenge wet gefchreven,
V)or man en echte wijf, die vuyle rancken dreven ;
Want alfler eenich menfch in defèn grouwel viel ,
Soo wierd hem flux het lij f gefchey den vande fïel.
Llz Niet
Seifaemc gcfchiede
niffc.
F%0 V WE.
Niet datter eenich beul het fchuldich hooft genaeckte,
Het fvveert werd toegeftaen die meeft de fchande raeckte
De vrou moeft haren man, de man fijn eygen wijf
Beklagen voor het recht, en brengen om het lijf.
Uk
m
Vyt kracht van defe keur in ouden tijt gefchreven,
Soo werd het vuyl bejach den rechter aengegeven:
O ! wat een drouf geval, als eygen vleys en been
Staet voorden rechter-ftoel en buldert tegen een.
De faecke wort bepleyt, de vuyle daet bewefen,
Het vonnis ingeftelt, en openbaer gelefen ;
De man krijcht volle macht om fijn geleden fchand
Te wreken aen het wijfxen dat met eyger hant.
D.'
aer wort de jonge vrou ter ftraffe wech gedreven,
roordeelt by het volck onweerdich om te leven \
De menfchen dringen aen, en woelen over hoop ,
Het lantfchap waechter van, de ftadt is opte loop:
ri |e venfters fijn befet, de tuffen-goten krielen,
I je luyffen fijn belaft met hondert duyfent fielen ;
Een yder is bekeurt hoe dat het vreemt gheval
j En komen tot begin, en eynde nemen fel.
met wijf, in dit gevaer, begint terftont te fchreyen,
me vallen in het ftof, en haeren man te vleyen,
?i Dan rijftfe weder op, en maeckt een groot beklach,
En druckt haer lijden uyt, foo bitter alffe mach.
j |oe lulje, weerde vrient, hoe fulje konnen grieven
|| jen die ghy fijt gewoon met alle macht te lieven ?
j Hoe fulje brengen om u vleys en eygen bloet,
Den trooft van uwe fiel, en luft van ti gemoet ?
\ Jedaert u dele mael, en wilt het my vergeven ;
1 Ihy fult nae defen noy t, ghy fult u ganiche leven
j Noyt lyden fmaet of leet door eenich mijn bedrijf
| Maer hebben over al een gans ootmoedich wijf.
:k fal u flave fij n, en dat met al de leden,
fck fal my opten neck geduldich laeten treden^
lek fal, ghelijck een worm die inder aerden wroet,
My wringen in het ftof, cn kuffen uwen voet.
.eght my de weerelt op, oock fonder yet te myden,
ck fal het, fonder leet, ick fal het willich lyden :
Alleen doet my de gunft dat ick op defen dach
De doot, en mette doot, de fchande vlieden mach *
iylaes de goede man, tot aende fiel bewogen ,
Coomt met een open hert haer om den hals gevlogen ;
Ll 3 Doet,
V%OV WE.
Doet, fey t hy, lieve, doet dat u en my betaemt,
Ghy fult, noch heden felf, mijn vrouwe fijn genaem
Hy kuftfe voor het volck, en fey t noch ander-werven,
Ghy fuk mijn vrouwe fijn, mijn vrouwe fulje derven,
Hout maer u weerde lijf, hout onfen leger kuys ,
Hy geeftfe noch een foen,en leytfe weder t'huys.
Ey 1 wat is vande menfch 1 de befte konnen vallen .
Siet, naer een korten tijt, de man begint te mallen,
De man vergeet hem felfs, de man die wort beklapt,
De man wort achterhaelt, en opte daet betrapt .
Daer iflet al bekaey t . de man die wort gebonden,
Gelevert aende fchout, en na den ftock gefonden,
Befchuldicht, onder vraecht, en voor het recht geilek,
En eer de fonne daelt, het vonnis is gevelt .
Het wijf bekoomt de macht haer leet te mogen wreken,
En door het vinnich ftael haer trou te mogen breken.
Daer wort het al bereyt . de beul die ftroy t het fant,
De doot-kift is berey t, het fweert is byder hant .
De man wort opgeley t, als mette doot bevangen,
Die buycht hem voor de vrou, de tranen opte wangen,
Nu fchijntet dat hy fpreeckt, dan weder dat hy (wijc
Vermits hy dickmael (Licht, en tuffen bcyden hijcht.
Vriendinne, lieffte pant, die met gedweege finnen ,
En door een foeten aert, my hebt geleert te minnen,
Hier is nu, weertfte deel, hier is de rechte tijt
Te toonen voor het volck hoedanich datje fijt.
Ach ! hebdy oyt vermaeck in mijne jeucht genomen,
Of heb ick eenich foet door uwe gunft bekomen,
Soo hout nu doch de wraeck, hout alle tochten in,
En denckt tot defer uyr op mijn getrpuwe min :
Gedenck
;<lenckt wat ick beftont, een kleynen tijt geleden,
4èras ick was gepaeyt, hoe lichte wel te vreden ;
Vch ! mits ick u berou en drouve tranen fach,
let fcheen dat my het hert op heete kolen lach.
)(7ramfchap was gedaen , het bloet terftont ghefeten,
chebbet metter daet> ick hebbet al vergeten,
ck heb u wederom als vrouw in huy s gefet,
:k nam u weder aen, oock in het echte bed .
jV, in het tegendeel, ghy, menfchen konnen moorden*
)iniet en hebt geieert als foete minne-woorden >
>hy, dooden uwen man ? oneen, u rechter-hant
)ie is my inde trou een heylich onderpant .
ih,doen het fchandich werck ! ghy, felle wraecke plegen
Le dat in uwen arm foo dickmael heeft gelegen !
1 oo menichmael geruft ! o neen, geminde, neen:
• let is u eygen vleys ; wy fijn te famen een.
l[ )ct als ick heb ghedaen . laet ons te (amen leven
k goede vande vrucht, aen onfe jeucht gegeven ;
,aet doch ons eenich kint niet hooren dit verwijt,
;r )at ghy een wreeden beul van fijnen vader fijt.
Het my, gelijck ick ben, de vuylfte vande fchrouven,
1[Oelimfte van het lant, jae fchuym van alle bouven -y
)rijft uyt een vollen haet mijn klachten inde wint,
4aer watje my ontfeyt, gunt dat u weerde kint.
)ir is geen bidden aen . fy laet haer niet bewegen,
iy :hudt haer grillich hooft, fy toont den blooten degen,
i y gri j pt hem by de mou, fy fleurt hem metter hant,
ot dat hy neder knielt ontrent het drouve fant.
, li j: vangt de goede man van nieuwen aen te fpreken,
Teraypen voor het wijf, fijn handen op te fteken,
k j LI 4 Ey
V%OV WE.
F,y (feyt hy) lieffte lief ! mits geeft het wijf een flac
Soo dapper alfle kan, foo vinnich alfle mach .
Het (weert vaert inde ftrot, het woort by na gcfproken
Wort mette flach gekloofc, en overmits gebroken ;
Men hoort het eerfte deel, het lefte komt te kort,
Om dat het bloet terftont den boefem overftort.
De man valt overkant, fijn hooft dat fijcht ter neder
Noch aen het lichaem vaft ; fy grijpt den degen weder,
Sy roert het bloedich mes, fy ilaet al even itijf,
Tot dat het opper-deel is van het onder-lijf.
De ganfche werelt fucht, en achtet voor een wonder
Dat God het fchendich wijf niet met een feilen donder
Niet met een haeftich vier, een onverwachte vlam.
En doodde, daerfe ftont, en uyt de werelt nam.
Onmenfchelick gemoet, fel, vinnich, onbewogen ,
Wat beir heeft ugeteelt? wat tyger uytgefpogen ?
Wat adder opgevoet ? wat draeck gaf u de borft ?
Die niet als haet en blaeft, en niet als bloet en dorft •
Al ftont dit groote Rond noch hondert duyfent eeuwe
Men fal noch alle tijt op uwe wreetheyt fchreeuwen,
En vloucken u bedrijf : o fy, verwoede vrou 1
Fy moortfter vande min, en monfter inde trou !
Fy van u wreede daet 1 . Maer ghy., o teere dieren ,
Weeft facht in u gemoet, en foet in u manieren
V voucht geen wrange geeft, u dient geen vinnich ft;l
Armafccmmu nor» j-jet fweert dat u betaemt, dat is beleefde tael :
conveniunt. neque _ r , . i V t 1 11*1
cnim muiicru pro- V dient geen bloedich mes, geen ander hatich wapen,
Pleecht liefde' foet Seflacht> Bhy fyter toe Schapen :
io. vifotejtamen- Noyt fachmen datter vrou een goede daet beftont,
to colum,2. lib.s. . J - t O r
& M*th. de affici. Als door een heus gebaer, en met een loeten mont. U
decif. Neap.fJa. J j
jndcilinge kracht der vrouwen f) 7) VIT ƒ7 aa
Ueftoordefinnétebevredige. ^ ^ V V V 12 . .ff
,en fwijn vecht metten tant, een ofle metten horen ,
,en bije mettc ftrael, een hane mette fporen ,
Een luypaert mette klau, een flangedoor fenijn;
Maer u gewelt beftaet alleen in foet te fijn.
ken onbewogen hert^ geen honger cm te wreken,
,a heeft fijn leven oyt u fachten aert gekken :
Niet, in het tegendeel, dat vrouwen beter ftaet
Als eerft te roeyen uy t de gronden vanden haet.
)it heeft van over lang out Romen wel geweten,
[1 was de ganfche ftadt in diepe nacht geleten ;
Men vont daer fcker kerck, gewijt tot manne-foen,
Daer moeft de jonge vrou den offer komen doen :
y drouch een reyn gewaet, en moefte priefter wefen,
y moefte voor den man gewyde woorden lefen ,
Sy moefte vlytich fijn, al waffe fchoon geftoort,
Sy brack het bitter leet, en fprack het vrede- woort.
Iet offer, dat het volck hier was gewoon te f lachten,
,n was niet eenich beeft, maer niet als echte klachten ;
Den autaer daer geftelt en was geen harde ferck,
Daer ftont een ledekant te midden inde kerck ;
)aer was het wijf gewoon den man te komen ftreelen,
,n keelde daer het leet van bitter huys-krakeelen ;
Sy was de priefter felfs, de wrevel was het fchaep ,
En t'ey nde vanden dienft dat was een foete flaep .
)aer was de twift gegaen . daer gingen onfe lieven
erfekert over-hant met vafte minne-brieven :
Soo werd de fpijt gedoot, de tochten uy tgebluft ,
En al het huyfgefin verfeghelt inde ruft .
<n duyt dit, fchamper volck, de vrouwen niet te fchande,
4aer neemt het voor een peyl hoe facht, en goederhande,
M m Hoe
Tr&t faceU
lum in Palat io De<e
cujufUxm, in quo,fi
quoU domi incide-
rat jurgijjocuti qu&
vohbant, conjuges
reconcïliabantur.
Deahtc Viri-pla-
ca nominata efl,
qu& nominefaoad-
monebat non •vxo-
rem a viro placan»
dam effe9 fed •virum
ah vxore. Zwinger*
The at. Orbis vol. 3.
lib. 7. vid plura
ha ede re apud Cö-
fiaLPegm in Deam
Viri-placam. Vin»
de Chriïlian. fcem.
lib, 2. Tiraquill. in
leg. connubidib. /.
/ƒ. num.104. &
10 s. vbi put at vi*
rum & vxorem in
eo facello congredi
foktostó* ita paca-
taomni ira rever-
ti. de hoe OviditfSp
Vittor y Valertm
Max in Inftitut*
mt 'vjuu & alij,
K%0 V WE.
Hoe geeftich in begrijp het edel vrou-geflacht
Is by het Roomfche volck en over al geacht .
Tis jae een konftich werck een deel verdraeyde finnen !
Met woorden aen te gaen, met reden in te winnen ;
Siet 1 waermen vrede fluyt, of maer een kort beftant.j
Daer rouptmen tot behulp de befte van het lant ,
Wanneer men heftich pleyt, en dat aen alle fy den
Het ftuck in t wijffel ftaet, de reden fchijnt te ftryden,
De wijfie vanden raet, de klouckfte vande wet,
Wort hier, en over al, tot overmaet gefet .
Tot foo een hooch beroup, van alle tijt gheprefen,
Heeft u den Roomfchen ftaet bequaem geacht te wefen,
O voefters vande pays . wel, doot dan alle fpijt,
En maeckt een vreedfaem huys, gelijck in ouden tijt
Voorwaer u foet beley t heeft op verfcheyde ftonden
Aen menich koninckrijck den vrede toegefonden ,
Heeft ongeval geftremt, heeft oproer uytgebluft,
Heeft menich onoemack verandert inde ruft.
Eens ftonden over hoop Romeynen en Sabynen,
En deden tegen een haer blancke fweerden fchijnen ;
Maer als hier over cjuam u foete vrede -macht,
Soo was terftont de krijch tot eenichey t gebracht.
De vrouwen traden heen tot aende bloote fweerden,
Tot in het fel gewoel, en even door de peerden •
De vrouwen drongen aen, en gingen tuflchen bey ,
Tot dat het korfel volck de fpieffen neder ley .
Hier fprack eë aerdich dier ; hoort vaders, broeders, ootne
O ! wilt doch uwen haet en gramme finnen toornen ;
Want foo ghy door het fweert de mannen overwint,
Ghy doodt in haere doot de moeder en het kint .
a
i V%0 V WM. 4ï
laer riep een ander ftern ; hout ftille, Roomfche knechten,,
Vat gaet de vrienden aen, de vrienden aen te vechten ?
Hout ftille machtich heyr, cn dwingt den over-moet
Al wat ghy ftorten fout, is niet als eygen bloet.
(*en fpies, of bloedich fweert, geen pijl en kander raken 3
(f t'fa! in u gemoet een dieper wonde maken :
Tis vrient al watter is, tis vrient al watje fiet,
Tis vrient al watje treft, tis vrient al watje fchiet .
} t korte, vrouwe-praet weet fo het ftuck te drijven ^
ia met een foet gevley, dan met een aerdich kij ven,
Dat ftrax een velt-gefchrey door al de benden liep,
Dat bruyloft op een nieu, en nieuwe bruyloft, riep .
I s Rome was omringt met menich duyfent mannen, corUUnm.
m eenen die wel eer uyt Rome was gebannen, Vaier.Max.Ub.5.
En dat de Volfche macht het ganfche lant befat, cap4.
En quam haer leger flaen niet verre vande ftadt,
loen koos men uytten raet de beft befpraeckte monden,
lm naer het machtich heyr te worden afgefonden ;
Doch wieder henen ging, of uyt het leger quam,
De ftadt bleef inde pij n, de Vorft al even gram ;
S n trots en moedich hert, genegen om te wreken,
h was van geen beftant, van vrede niet te fpreken,
Hy drong geduerich aen, tot datmen niet en dacht
Als dat het eeuwich rijck ten eynde was gebracht.
hn Raet is fonder raet . maer,fiet! de Roomfche vrouwen,,
lie hier noch eenich heyl haer krachten toebetrouwen ,
Gaen letten op het ftuck, gaen, naer een rijp befluyt,
En fenden naer het heyr haer eyghe boden uyt.
Ie moeder vanden Held, een wijf van groote reden,
Eb vrouwe fijner jeucht vol onbevleckte feden,
Mm 2 Gaen
1
Vrouwenrechte V <7? Q <7) VF E
Gaen in het eerfte lid, als hoofden vanden tocht,
En ftrax is alle ding in beter ftaet gebrocht .
Dat onbewogen hert, door vrouwen aengefproken,
Heeft opten ftaenden voet fijn tochten afgebroken,
Sijn tenten op-gepackt 7 en ftrax een trommel-flach,
Dat niemant fchade doen of boeren plagen mach.
Siet 1 daer het Rooms gewelt en krachten aller helden
Sich vonden overmant en niet en konden gelden,
Daer heeft een vrouwe tong de faecken uy t gericht,
En fonder eenich bloet den leger op-gelicht.
Wat pays blijft ongemaeckt ï wat leet doch kander veft
Daer een van defen aert maer eens en fpreeckt ten beften
Geen haet, geen felle fpijt, geen twift en kan beftaen
'* Lcs &mme* . Indien een wijfe vrou wil tuffchen beyde gaen. a
ontfonventesrois 1 • ; 1 1 t
efté employees a Room bier Abigael, een perel vancie vrouwen ,
woubi|catXn^ Die met een foeten mont hebt leeuwen wederhouwen
efiac ou desguer- fjebt Nabal uwen man behouden vande doot,
res eitrantTerc3 cx
ont avecgrace,&; En al het huyfgefin getogen uytten noot.
feX^wro^^s Het fweert was inde vuyft, de fpieffen opgeheven,
Piinc-es , ou des £n Dzvid door de fpijt geweldich aen gedreven ;
Jes yns coatte les G hy des al niettemin hebt door een geeftich woort,
nousfourak °af- Hebt door een fachten aert belet een felle moort \
ne fiScequ?kk ^e'3t we<^er goet gemaeckt dat Nabal had bedorven ,
dennet traidé de En voor een wrangen haet beleefde gunft verworven,
Lodun, ou les u O '
PrinctrTjs contri-
buereut heuteuferoent a addoucir les efprits auiris , & accommoder les affaires. Iean Hottoman
de VilHeis au tra-.dé de l'Ambaffadeuï.
En weder in het tegcndcel,ah de 'vrouwen qualic wiüen,fo hebben de filvegroote cr achten om hare mannen te mijle
Kiemant (fcyt de Schrift ) en wat fo ganf verkocht quaet te doen voor den Heere, als Ahab, (de reden worter by
fidi) tfant üjn -vijf Iétebei oven edede hem alfo. /.Koning 21. 2 s.
Endc wederom; loramde fone lofaphat w:rd Koninckin luda> ende wandelde opten weghe der Koninghen Jfr
..ghe ïjck het kuys Ahabs dede \ want Ahabs dochter was fij tt wijf. 2. Koning 8. 17.
£.nde van Salomon wort gefeyt, fijne wij ven neychden fijn herte tot vreemde goden. iXQnmg*ii*4*
H(
V%0 V VV E. A6
Hebt aen u vaderlant en over al getoont ,
Hoe dat een vlytich wijf van Gode wort geloont :
i Kief en heus gelaet, u foet en geeftich leven
],t heeft u beter man en hoogerftaet ghegeven ;
l\ iGhy word den Nabal quijt, niet (onder u gewin ,
• En liet ! van (tonden aen ghy waert een koningin .
i -jeft niet een kloucke vrou, tot David ingetreden,
f?m door een foet gefpreck en wei-bel eyde reden
t, j Soo kunftich aengetaft, foo deftich ondergaen,
frDat fijn verbannen foon het hof is opghedaen ?
*$at eyfter yemant meer ? als Haman w7ilde moorden ,
ra> 1 1 Hefter fteuy t het quaet alleen met foete woorden ;
CU Sy keert van Iacobs faet het drouvich ongeval,
Iae maeckt het even doen den Koninck lief-getal
Mer eer fal ons de Son onttrecken hare ftralen,
m met de gulde kouts tot in het water dalen,
Als ickdoor mijn gedicht fou brengen aenden dach
Hoe veel een foete vrou, en haere tong vermach.
[m yemant fal miifchien verey(fchen nae de reden,
Vaerom wy onfe vrou en haere teerc leden
t, Dus buygen voor den man . de vrage dient voldaen ,
Des fal ons eerfte ^qp een weynich ftille ftaen.
h denckt niet, echte vrou, dat wy gedichten fchrij ven
, (meenich grillich hooft in fijn gebreck te ftijven j
lek, in het tegendeel, verfoeye defen aert
Die met de reyne trou geen foete liefde paert.
Ik fegge dat het volck, dat niet en hout in weerden
J ie God met hun verbint, fijn monfters opter eerden ;
lek fegge dat de nurek die fijn gefelfchap quelt
Sich even tegen God, en alle wetten (lelt .
Mm 3 4 Al
V%OVWE.
Al die het foet verdrach uy t haere finnen bannen \
Sijn fpoocken inde trou, fijn enckel huys-tyrannen,
Sijn grouwels in het lant, en nutter in het wout
Te brullen mette leeuw, als om te fijn getrout.
En des al niettemin foo ftelP ick defe gronden,
Dat jae een echte vrou is uytter aert gebonden
Met hooger eer-bewijs te vieren haeren man,
Als fy met eenich recht van hem verey iïchen kan .
Het man-hooft is verplicht, met uy t-gelate finnen,
De vrouwe fijner jeucht te lieven en te minnen ;
&n yegheiijck hebbe Dat is fij n ganfche fchult, en als hy die betaelt ,
2^XTtSi Soo wort hy nimmermeer met reden achterhaelt.
éUnmanyrecfi. Qns ^{{q^ en is maer een : der vrouwen menichfuldicl:
Want, boven echte (licht, foo is de vrouwe fchuldich
Te vreefen haren man, en onder fijn gebiet
Te buygen haeren wil, gelijck een jeuchdich riet.
Daer is het ganfche lant niet weynich aen gelegen,
Dat yder echte wijf haer plichten leere wegen j
En weder, dat de man ten vollen gade flae,
Hoe verre dat het reek van fijne machten gae.
Ick houde voor gewis ; dat veel bekaeyde ftuypen
In vloer, in binne-fael, in onfe kamer ^uy pen,
Alleen, om dat het volck niet recht en heeft befint,
Wacr man of vrouwe-plicht haer eyndicht, of beg
De Heere heeft de lek houde, foo de man ten vollen konde mereken
wffleytuyt-gegoten £)en pWnt m eygen wit van Godes hooge wereken,
over alle fym wre- Z> ? t i r i
km. Eccief.i.7. De vrouw, het krancke vat, en foude nimmermeer
Of flons of flave fijn by haeren over-heer.
Want als de man beden ckt hoe feer hy is verheven,
Soo wort hy oock bewuft, hoe dat hy dient te leven ;
(.0otvoordee],datydcr Tf Q <7j Ifm f?
Ju beroup recht kenne. y 7
» Hoe yemanc hooger is , en grooter iaecken doet ;
» Hoe dat hy des te meer fijn feylen fchromen moet.
jHet geeft een grooten {lach, als hooge torens vallen j
,Het fchettert dapper uyt, als wijfe lieden mallen \
» Men fiet dat al het volck de quade (lagen meet
» Nae weerde vanden menfch die fijn beroup vergeet,
]idien oock wederom de vrouwen defe gronden
]ens namen inde borft, en inder daet verftonden,
Nae recht en reden eyft, daer is geen t wij ffel aen.
En lant, en weerelt felfs, die fouden beter gaen.
Vant mits een yder menfch fich liever laet ghebieden
\m eenich hooger bloet, als door gemeene lieden,
| Wie t wi j ffelt of het wij f fal beter fij n gheleert ,
Soo haeft fy wort ghewaer hoe God de mannen eert ?
<p, mijn ghedachten, op ick moet de lieden tooghen
lat ganfch het rond begrijp moet echte macht gedoogen,
Dat Aerde, Lucht, en Zee op echte trouwe ftaet,
En dat al watter is nae defe wetten gaet :
Ik wil in alle ding de menfchen doen befeflfen,
lat mannen over al de wijven overtreffen ;
Dat meeft in alle ding , oock fchoon het niet en leeft,
Al wat een man gelijckt, een hooger wefen heeft,
het ons het vrouwen ampt een weynich laten vaerea,
< m God in dit beleyt te mogen openbaeren :
Al wijckt ons loflè pen een weynich uytte baen ^
Noch gaet de buyte-fprong de jonghe vrouwen aen.
< f fchoon een vreemde wet ons niet en plach te binden^
1 dien wy niettemin in vreemde landen vinden
Een wet die over al op onfe wetten paft ,
Dat ftek ons des te meer in onfe wetten vaft*
i Mm 4
It
V%OV WE.
a Mar es fceminis
robufiiores tam a-
nimo quam corpore
conftanter affirmat
JHippocrat. lib. C.
~Epidemion part. 2.
Als Godt in ouden tij ede Zee, en haere ftroomen,
De lucht, en haer gevolch, de velden mette boomen
Had door het Woort ghemaeckt, en in het aerdfche
Den menfeb, fijn evenbeelt, verheven boven al j
Soo is het edel dier, om niet alleen te leven,
Een trooft, een foet behulp, een mede-niaet gegeven,
Een vrou, met haeren vrient in alle ding gemeen ,
Als vleys van eygen vleys, en been van eygen been .
De man, des niettemin in leden onderfcheyden,
Is om het teere vat als metter hant te leyden ,
Want uytlijn kloucken ftantbefluyt een yder dit,
Dat hem geduchte macht in al de leden fit. a
Het wijf in tegendeel vint yeder foo gefchapen,
cap. vit. Dat uy t haer kranck geitel ten vollen is te rapen,
viZJm^JmT Te taften metter hant, dat haer een weerde vrient,
qu* in hac via Dat iiaer een vaft behulp een bondich fteunfel dient
molles o» effoemtna- . 1 > -111
ufuerunty inmu- Men vmfi ontrent den man meer krachten inde leden,
lieres revivifcere. in \ \ r\ • 1 1 fï 1 ]
Tim&o. Meer geeiten inde bont, meer gaven inde reden,
nmPovtl afban9c lv^eer k*tte ^oor ^et ^1 ^aer woont een kloucker a
Memm. in fme, En inde grove ftem, en inden ruygen baert. b
dum defcrïbit ma- r • • j.ü 1 1 ' 1 n
utionem iphtdki» ^ïjn ader is gewoon, met wonder harde Hagen,
^nucandorinore Het vYer dac binnen woelt geduerich uy t te jaegen,
ïermanet, & v:~ Gewis de groote kracht die haer bewegen doet,
res augentur, & r 1 11 11
acnor ipfe eji bey t dat voor al de man de vlagge voeren moet .
VulZletZ7^ Maer fiet hoe dit beflach met vrouwen is gelegen,
racapiiiu: Haer pols die heeft alleen maer eenich kleyn bewegen :
mfyvhorüadesf, r J 11 1 1 1 fl 1
babuit qu^m ben yeder voelt ghenouch aen haeren ader-ilach,
c ÈrllZmajorae ^at f°° een flauwe fiel geen heerfcher wefen mach. i
vakdier multo pul-
fut, au*™ fceminis. Galen, in Comwent. quos ipfe edidit inipfimlibrum de Vulfibm commem.i. quod&nou
Tiraj.kg. connub.i, num, iC%
yderlingeeygenfchappêvan V <P O V VV E 4$
■iscnvrouwe-perfoonen. r V r ^ ' 1
lier is een felfaem ding , dat niemant kan befeffen,
[it niemant door verftant of reden weet te treffen j
IjDaer is een wonder kracht verholen inde man,
Die in het fwacke vat geen menfche vinden kan *
I at ifler lichter ding als mette penne {pelen ?
, |rie kan een ganfe-veer, een lichte pluym, vervelen ?
[ En des al niettemin, wanneer een vrouwe fchrijft,
k Daer is, 3ken weet niet wat^ dat inde penne blijft,
tiet vry een kloucke maecht haer uytter maten pijnen
ip dat haer letter- werck mocht vaft en bondich fchijnen,
I Laet vry een handich wijf hier recken haer verftant,
Men fey t noch evenwel ; het is een vrouwen hant .
1 aer onder dit getal mach niet gerekent wefen,
< Schuermans, u juweel, (a) eerft onlanx opgerefen,
Van wiens geleerde jeucht en uyt gelefen pen
J[ De fteden aenden Rijn, en ick, getuyge ben ;
8 och die beroemde vrou, wiens net en geeftich fchrij ven
|t] inde boucken ftaen, fal aenden Amftel blijven ,
ISal door de weerelt gaen, een wonder voor de mans ,
Soo lang de befte fchaft fal koomen uy tte gans.
I laer defen onverlet foo blijven onfe gronden ,
II worter altemets een kloucke maecht gevonden ;
Een bloeme, foomen feyt, en maeckt geen roofe-krans, ^Z/me
Een fnare geen gefpel, een vryfter geenen dans .
lod heeft dan aende man een hooger aert gegeven,
naen het wijf gelaft om onder hem te leven, b
En fïet ! uyt defe born ontftaet een even-beelt,
Dat inde menfehen werekt, en inde dieren fpeelt,
lelijck een groot e beeck, verdeelt in kleyne ftralen3
<aet, als een ftille vloet, in alle velden dalen $
Nu Soo
aïckfegghe lonck^
vrou Anna Maria
Schuermans, woon-
achtich tegenwoor-
delicktot Renen,out
entrent 18. laer,
goet Latijn fpreec-
kende, haer neer si e-
lick oefenende indé
Grieckfcbe iale, inde
Teycken-kunft ,
Schilder- kunft,
Letter-hunft [on-
derling ervaren, op
de Lu y te wei flaen-
de,ende in verfebey-
den andere wetcn-
fchappen tot ver-
W onder inge toe uyt-
tnuntende , fal on-
twijffelick door eeni-
ge gheleerde pennen
qpte vleugels vande
fielt fïjnde*
ot een nieu*
we ende uytne?nend$
vercieringhe onfer
eeuwen.
b De oude wet en
Gods ghebodt over
de vrouwen is : V-
wen wille fal uwen
wanne onderwor-
pen fijn, en hy fal
uwe Heere fijn.
Genef. 3.16.
V%p V WE.
Soo is de milde ftroom van Godes eerfte wet
De ganfche weerelt deur geduerich uy t-gefet.
Befiet het woefte rond aen alle vier de winden ,
Het voor-recht vanden man is over al te vinden ;
Het wijfje geeftet op, het broofe maeckfel wijekt,
En fiet 1 het fteltde wet al wat den man gelijckt .
Men vint een echte Tucht geftort in alle dieren ,
Het fy die inde lucht, of opte velden fwieren,
Of krielen inde zee, of door een binne-vliet,
Sy duyeken over al en lyden mans gebiet .
Ten is van geenen noot om preuven uyt te fenden
Tot eenich verre lant, dat noyt de menfehen kenden;
Ghy, fiet maer opte werf uw kalikoutfen haen,
Siet hoe fijn felle fnuyt, en fpitfe veren ftaen,
Hoe trotft hy mette fteert 1 hoe flaet hy mette vleken !
Hoe buldert hem de krop 1 hoe koomt hy aengeftreken
Het is aen fijn gebaer, het is genouch te fien ,
Dat hy met volle macht wil op het hof gebien.
Dit munt des hooger uyt, wanneermen daerentegen
Sijn hinn', en watfe doet, wil neerftich overwegen;
Sy gaet daer duyeken heen, of fchrafelt inde mis,
En wijft ten vollen uyt dat fy het wijf jen is .
Sy ftaet gelijck beforcht, om haeren haen te myden 3
Men fiet haer met gedult fijn harde fprongen lyden ,
Men fiet haer menichmael vertreden mette voet,
En noch foo blijft het beeft geduerich even foet.
Gaet op een ander oirt, en fiet de pauwen toogen
Haer uytgeftreckten fteert, vol Argus glinfter-oogen,
Siet in het tegendeel hoe mack het wijfje gaet,
En minder in gefach, en minder in cieraet.
V%0 V WE. 4f
et my een doffer aen, fiet hoe hy weet te ky ven *
n hoe hy fijn duy vin te nefte weet te drijven ,
Siet hoe het wijfje duyekt, en, fonder eygen fin,
Vliecht, nae de man gebiet, de koten uy t en in .
et is bedenckens weert dat duy ven aftfe fpelen, zfraqueu. ad i
nirr i • i ri l mb' l'
Jieelt dotter en duy vin uy t een gebroetlel telen,
Maer, als de kip-tij t naeckt, de rouwe doffcr-kop
i| Kieft eerft de ruyme lucht, en laet den engen dop,
J et edel manne-dier geneycht tot vrye fpronghen,
Yil in het enge kot niet langer fijn gedwonghen ;
Het wijf in tegendeel koomt nimmer aenden dach
Dan als fy met ghemack de ruymte kiefen mach .
Vat fal ick van de ïwaen en fijn manieren fchrijven?
ty kan het manne-recht voor alle kenners ftij ven ;
!: * Let op fijn fel geblaes, wanneer hy fomtijts kijft,
1 En hoe hy met een trots voorby het wijfjen drijft,
idien fijn echte gay in ontucht wort ghevonden,
iy grijptfe metten hals, en geeftfe duyfent wonden,
Hy fleeptfè naer het riet, en met een harden beek
r n i i 11 n i \ r \ i T zDelSrutiiantmA*
bo icheurt hy naer de bout, en breecktie dan den neck. a ubm Me-
) fchande dat de menfeh fal boofe kiften vieren 1 ™
iet ! hoerdom is de doot oock byde wilde dieren, hf • animal c- ***
De 1 waen is wel te recht ghekleet in enckel wit, soim. cap.38. inm
Om datter noy t een hoer op haren leger fit .
Jeemt vorder uwen gan e tot aen de sroo te kudden, tUYtm:es » ehïh*n:
« , - 1 r - \ ri 1 i tes ' 'cones-
<n Jet daer hoe de ram lij n hoorens weet te Ichudden ; *uum memomhih
Siet hoe de bock betoont een rechten mannen-aert, jj^
En door een ftouten moet, en door een ruygen baert. tem^e cïcofy.
' j O quanaam aauuert»
maculatam , per
faclum mafculi cognitam, congregata #b iffo mafculo multitudine ciconiamm> ac deteBo tyfo crim 'me foemell^
fam * tota ifid multitudine, tanquam omnium judkio conviBam, deplumatam ackceratamfuijfe.
Nni De
Voor-recht vande man, oock T/ CD f) 7) Iflf
onder önredelicke dieren. ' V :* V .
De ram gaet als een hooft, en ley t de ftille beyten,
De bock die geeft de wet, en heerfcht ontrent de geyten
O malt niet, harders kint, en malt niet met het wijf,
pafteurCia- Hec beeft is y ver-fieck het iprong u op het lijf.
imc°cheure , fon Wat dienter doch gewaecht van hengxften ende ftierei
j^bufirch^ Van groot en moedich vee ? fiet inde minfte dieren ,
ia tefte contre ia 5jet incJe kleyne fpin een beek van defe macht :
{icne,&lakiyei- -r- r • n i i i » i
aaza . Michei. Het wijr je ipint alleen, de man gaet opte jacht, b
de la Momag. houf je, jonge vrou, veel regels om te leven,
^ *^™Ztxat ^e ^Fnnc alleen u volle wetten geven :
Al ifle by het volck gheweldich inden haet ,
w^Snt1 SY kan een baken fii n ontren c den echten ftaet'
Ttm.ub. ii. c. 2*. Sy ieert een jonge vrou op huys-behouften mercken i
En wij ft een echte man tot harde buy te- wercken \
Schoon dan u meyfen is een vyant vande fpin ,
tsakmon wjji de ^s ^aer netten weert> gW> neemt haer wetten in
luye mte mieren% 'kEn wil niet in het wout, niet inde boflchen dwalen ,
$hwfrm Um 'kEn wil geen flang of worm uyt diepe kuylen halen ;
Een beesje dient gewaecht ; dat heeft een dubbel lijf,
Het teelt, gelijck een man het baert gelijck een wijf.
Hoort, echte lieden, hoort een wonder om te lefen,
Het kan nu vader fijn, en dan eens moeder wefen,
Doch niet gelijck het valt, of nae fijn eygen waen,
Maer naer het inde krijch fijn dingen heeft gedaen.
W ant foo het middel weet den vyant uyt te jagen,
d ichnewndïnpug- $00 mZQ\x ket Voor een man fich inden woude dragen ;
m 'uitrm muhebrict, O '
faMur,&e*pamA Maer wort het oyt gefien te vluchten uyttet velt,
afficitur vt partus 0 r c ■ • C H 1 7
Joiorem fujjwat, Soo wortet atgelet, en voor een wijr gettelt. d
fTpmlu^mm ^en mac'1 nae defen val geen manne-lid gebruycken ,
deAmmdih. i.jo. Maer dwee en buychfoem fijn, en neder leeren duycken ;
V
F%0 V WE. $o
Wat eyfter yemant meer ? het bofch hout defen voet ^
Dat wat daer wijf jen hiet den man believen moet.
dien ick mette pen wil roeyen inde baren,
a foucken in het meyr hoe alle viflchen paren,
Men fal van ftonden aen, men fal oock even daer
Het voor-recht vande man u maken openbaer.
1 is het water ftuer, het voet beleefde dieren ,
e vifch kan hooge macht en echte w7etten vieren ;
Siet 1 als een adder-flang maer fchuy feit aende ftrant,
Straxis de zee-lamprey ontrent het drooge lant ;
voucht haer byden man, en koomt op fijn bevelen
efwommen uytter zee en aenden oever fpelen .
Dat is genouch geieyt ; Ghy, die in echte paert,
Gaet heult met uwen man, oock tegen uwen aert. a
>e kater vander zee kan yeder openbaeren
' >at oock in heete fucbt de koude viflchen paren,
Want foo een fchippers gaft het wijf gebaert te flaen,
Hy biet terftont het hooft, en kanter tegen aen :
aer wort in tegendeel de kater aengevochten,
[et wijf dat treckt den rugg' in veelderhande bochten,
En welt haer in het fant : als of het feggen wou
De krijch is voor de man, het vluchten voor de vrou •
)e zee-ram (inde zee fijn fchapen, koeyen, peerden,
<n menich ander vee, gelijck als opter eerden ) b
De zee-ram maeckt den haen door al het driftich velt,
En laet in fijn bevang geen viflchen ongequelt ;
)e wijfjens onder dies, gelijck gemeene fchapen ,
ijn dieren fonder gal, en fonder eenich wapen,
Sijn ftil, onnoofel, facht, en uytter-maten tam ;
Sy vreelen haeren heer, en lieven haeren ram.
Nn 3 De
pers & murena,
vid. JElian lib.p.
de Anïmalib.
b Vt vera fit vhU
gi opinio , quid-
quid nafcatur in
farte v/la nature
& in mari e(:e,pr&-
tereexfo multct qu#
nufquam alibi.
17/». Ub ff. cap.J»
hifi. de pifc
Rondelet, lib.s. de
fifiih
Tem ten, Mlianm,
Plinim , Gefncrusy
Rondelet, ende an-
dere hier voren
fiengetoghen.
V% O V WE.
jm*n. M. i. de j}e Roock-vis, vander jeucht in echte min gebonden,
Animalib cap.26. _ '...'< in ,D 9
oppian. ub. j. de En wort te gener tijt in buyte-lult gevonden ,
*J%%"wt Waccht met een moedich hert fij n leven voor de vr
Een fpiegel voor de mans, een baken inde trou.
Noyt quam die Griexfche Vorft foo moedich aengeftrel
Om fijn ontfehaeckte vrou en fijn verdriet te wreken,
Als dit manhaftich dier ontbrant in heet gefchil.
Wanneer een ander vifch fijn wijf onteeren wil.
Mijn penne, vorder niet . wil yemant dieper foucken
Het welen vande Zee, die koome totte boucken
Die menich klouck verftant de weerek achter liet,
Daer in men ai het meyr tot inde gronden fiet .
Het is voor ons genouch gefwommen inde ftroomen ;
Te lande, mijn vernuft, en nae de groene boomen:
onderfcheyt en- £)aer 'l$ kleefde fucht oock in het naere wout,
de voor-recht va . ' 7
manneück ghe- En daermen niet en leert, daer iffet datmen trout.
vvas,oock in boo- T i i i rr
men , kmyden, Laet maer N ooge gaen ontrent de boom-gewaiien,
ge^jeke en dlcl' Ghy fulter planten lïen die opten regel paffen,
Die echte lieden bint . al fijn de boffen rou ,
Men vinter rechte min, men vinter echte trou .
\kt en^Jejn^Zt Let op den Dadelboom a . het wijf laet haere tacken
ta^D^iboiZ-^^ ootmoet voor den man ter eerden neder facken j
verhalen, dicen tot De man buycht wederom al is hy hooch ghekroont,
ydele vermaecklick- t t 1 1 • • I ' C 1 1 f fl
%yt, endi niet nae Het biijckt aen lijn geway dat hy haer gunlte toont.
tfT^fit^ly Gebeurt het ^ de **an is van het wijf verfcheyden,
zo* jonden ver- Miiïchien om ecnich huys getimmert tuflehen beyden,
jcheyden geloofocer- JU J
dige fchrijvers , jae
eenige Outvaders Jelfs,tot getuygettvan het gene rey hy om ghedicht vertellen, hierby tevougen.tnet aem»ï)Jïngevt
flaetfen daerfulx te vinden is. Hier van fchrijven dan defe naervolgendj. Bafil. Hexa'èmcr: HomiL s. Ambro[.Ux
tper.ejufd.tit.lattdati k Tiraquell. tra ft. de leg. Connubial.l. /. num. 6 >. Theophrafi. lib.2. hifior. plant, m
& lib.j. de Canf. Plant, crp.13. Vim. lib.13. cap.it. Philofirat. in lconib. Ulo cap.^uo trattat £ Ralud. lui ?oll,
cap. 12. ex autorit. Herod. & Xenophont. & novijpmè late Piert, in Hierogl.
a
F%0 V FF E. p
5oo queelt de vrouwe-plant, en ftaet gelijck bedruckt,
Joo darmen vanden boom niet eenen dadel pluckt -
4cr als de manne-ftam ten leften opgedreven
ijl met een jeuchdich blat tot aen het wijfje fweven,
iDan is haer treuren uyt ; fy wort terftont begort
$00 dat het vruchtbaer hout van fruyten o verftort.
;i : daer een aerdich beek van twee gehoude lieden ,
J>:met oprechte fucht malkander eere bieden ;
piet daer een lieve vrou, die geen vermaken heeft ,
3an alffe byden man in reyne trouwe leeft.
Kit hier, o nortfen aert, van harde boomen leeren
dat een echte wijf moet haer gefelfchap eeren ;
i \omt grimmers,quellich volck,en iiet aen qualtich hout cretiofexn* in arbo-
Hloe datmen liefde pleecht, wanneermen is getrout .
li block, een hart gewas, fai eenmael ov^rtuygen
li wijf van ftegen aert, dat niet en weet te buygen;
Hout, echte lieden hout u tochten inden toom,
En druckt in u gemoet den foeten Dadel-boom.
Kert weder, mijn vernuft . Cypreflen,Klim, Laurieren,
E mennen echt e trou, fchicr beter als de dieren,
Soo doet oock menich kruyt dat inde boffen groey t, b
En menich edel gom dat uyt de boomen vloeyt . c
]S)ch heeft de kloucke geeft van wijt-beroemde luyden
En diep geheym ontdeckt in alle groene kruyden,
a D. "Bafi hc9
fupr. citr.t. diferti
tradi?Palmam,qus
fee min a dicitur , in
ivarem pronam-,
blandioribus ramïi
nutarei qttajt g $ti-
entem , atque am-
plexus mark percu-
pi entem. Quin ér
X>. Ambrojiiió loc.
fupr. citat. Eft e-
tiam-, inquit , quod
mireris , ipfïs fexus
Talmam,quti dacly-
los generat,p!erum(fc
inclinantem ramos
fuos^ér fubiacentem
ér concupi\ceniU
atq3 amplexus Jpe-
ciem pr&tendsntem
ei arbori qnam Pal-
mam marem appel-
lant pueri ruftico*
rum. ére
b Mas ér focminci
herbis, plantis, ar-
horibus ér virgitltls
inefï, ér quidem
fcriptores, quibut
major vis e ft > maf-
culi nomen ac titu-
lum affignant;
f * . minor, fcemim. Diofcorid. lib.f. cap. $. ér feq> 'Et quod in hifce fit fexuum dijferentia, ex eo patst quod abics fit
m, fit &foemina. Item Cupreffm, Laurus, Hedera, Apinm* Calamws, ér innumerabiles alk berba ac planu. Theo-
ph fl, Ub. Hislor. Plant. j. cap. 3. ér Ub. s. cap. 5*
Clnter thura principatum obt'met thm mafcu!um,T)iofcorid. Ub. 1
rehniputat, ne fexus alter ufurparetur. Hinc Virgil. ïclog.8.
Verbenaffy adole pingues> ér mafcula thura*
ht O viel. de mecLfacki.
Cum% Ammoniaco mafcula thura fale,
Nn 4
capji. Idque Plinim lib.12. cap.r-/, tributum
Want
V%OV WE.
Want allmen man en wijf hier onderfcheyden kan,
Soo vintmen noyt het wijf foo krachtich als de ma
De man heefc meerder kracht in alle medecijnen ,
Voor peft en heete korts, voor alderhande pijnen ;
Siet wat een felfaem ding 1 de reden heeft befeft,
Dat over al de man het wij f j en overtreft, a
N och hooger, fnelle pen . in alle rijcke fteenen
Tm vlm\ *s W^ en mans gewas> gelijck de fchrij vers meenen ,
qtte mctrem tantum
Geen kenner heefter oy t dit onderfcheyt gemift
Zd!cos athpZ Noch aenden Hyacinth, noch inden Amethy ft. b
tm. ub.i remed. y[tïx \yCCft Joch over al (phelijck op vafte gronden
mp.7. De kunlte roemen derr ) geduench ondervonden
b Late feu** nb. de Dat vry het fchoonfte licht en klaerfte weder-glans
a ïtno ér in homin
lac mulieris qm
tnarem pepcrit in
Koomt ftralen uy tte lucht, en dalen inde mans .
gemmts.i. cap.r.
de Aetite.hu Vlin.
hb.3a.c 21.de car- £en geelt van onfe tijt, in dele kunft ervaren ,
btmculo & Sardu- .P r. * r t l* 1
po, item de ufii- Wijlt lijnen kier aen hoe diamanten baren ;
En datmen menichmael bevint een derden fteen,
cyamo aiici vid. Daer niet als man en wijf eerft rolden over een. c
&"'Jib. 3 cliënt Waer fal ick vorder gaen ? befiet de felle rotfen ,
Die met een fteylc kruyn den ho°gen hemel trot&n>
connub.u. n.cs. siet alle klippen aen, fiet alderhande fteen,
„ j -jj Sy paren foo het fchiint' en teelen onder een.
Z Audi qmddam r T ' r j , 1 1 1 Tl Tl
mirabiieé* fdenüo Het wonder key-gewas, daer by de lchepen ieylen ,
^iZKclltummi- Dat kan een wacker ooch in man en vrouwe deylen,
bi jam pridem efl De Schepper aller ding , de Vader van het licht,
RuMüb.degemm. Bint keyen in de trou, en aenden echten plicht ,
/. in princ.) a do- J A
mina quadam fids
dignaquod Domina Heverenjïs , e luxemburgorum ittufiri geners oriunda, duoshabeat fervetque htreditarioiifa
manies, qui alios crebrb, tanto natura miraculo, producant, vteos quicunque ftatis temporibm intueantur^of
rem fibi prolem eniti, palamjudicent . & comturibi autor iüe rationes phyficas ejm tei indagare ; quas lettor* Jh
fittir, ibiqmrau
Kkdatmen gebreke noemt inde /) 7) tflf P *ï
,uwé is dienitich voorde mans. y ^Xjr y y >L
n die het Zee-kompas wil met het wijfjen ftrijeken,
oet dolen inde ftroom, en elders henen wijeken,
De naelde ftaet en fuft,de wijfer is bekaeyt,
Sy kent geen vafte fter die om het noorden draey t.
een fchip in tegendeel oyt vanden regel dwaelde,
tdien de manne-kracht was leyder vande naelde
Want fchoon dat yemant feylt de weerelt op en neer,
Het ftael fweeft alle tijt ontrent den kleynen Beer. a
hy fiet dan^ jonge vrou, dat alderhande dingen
aer onder mans gebiet gewillich laten dwingen
Ghy fiet het woefte bofch, ghy fiet de felle zee
Ootmoedich voorden man, en uytter maten dwee.
< hy fiet tot uwen trooft (b) hoe fchepfels Tender leven
. ls met gebogen hals haer mannen eere geven ;
Wel maeckt dan u befluyt, dat God het manne-recht
De ganfche weerelt deur in alle dingen hecht,
m, foo ghy niet en wilt met uwen fcheppei ftrijden,
!do leert het echte jock aen uwen halfc lijden •
Het is een out gebruyek, men achtet geen verdriet
Dat alle man gebeurt, en over al gefchiet.
ihy man, weet onder dies ons fchnj ven niet te ftrecken
>m tot een fotte waen u finnen op te wecken ;
Maer liever dat het hooft fich ftelle voor een wit
Te plegen recht gedult ontrent een fwacker lid.
! Is yemant door geluck ter eeren opgedreven,
O laet hem des te meer fijn herte neder geven ;
a "De Magnete
rnuita triracuU
'vide apud Vlïn.
lib- 36- cap.17.
Claudian. in car-
mine de Magnete,
ér noviffiml apud
Willebrord SntlLm
Typhi Batavo.
b Qtufitum eft,fi
fcemma in paradtfo
non pecerjjet , an
vi o fuijjet fuhdït*
& fübjeèM? affir-
niatit Thec/ori <&
hac de re ita Vir^ius
ad fee min ar urn fo~
Tatium Sï t'h om-
me, dia iU & ia
Dat alle man gebeurt, en over al oeichiet. femme fuflent
demcurez en e-
ftat d'innocence,
jamais i'hom-
mc n'cuft grevé
fa femme par fa
feigneurie, & ne
luy euft fa iel aü-
ctin mauvais
trai&ement; ny
la femme aum'
n'euft clté gre-
vée de fon cofté
-ftrefoubje&e au marj, 6c n'euft luy obeï par regretou par rebellion, ¶in{IeiuTent vefcuenfem-
- en perpetuelle concordc , comme tourterelles, & brebis. Maïs depuis que la nature eft corrompue
rle pêche, comme le pêche arompu 1'amitié entre DieuSc les hommes & 1'a converti en difcorde,
afi 1'a il faid entre marj & femme, & tout le genre humain.
O o
Want
V% O V WE.
Want als de milde God verleent geduchte macht,
Dan eyft hy meerder forch, en even minder pracht»
En beelt u geenfins in een wijf te fullen krijgen
Die met een volle deucht fal inden hemel ftijgen ;
Wie treft in dit geval het fpits van fij nen wenfch ?
De befte vanden hoop is maer een niecich menfeh .
Een vrouwe, fey t het volck, heeft veelderley gebreken
Sy is fwack, bloode, vreck, en veerdich om te ipreken ^
Sy hek nae plufery en alle kleyn beflach j
En haeckt.om moy te fijn, oock alfle niec en mach»
Ghy, die u foete jeucht wilt met een vrouwe wagen ,
Leert haer, en haer gevolch, leert hare feylen dragen ;
Maeckt hier, en over al, een voorbereyde baen,
Daer is in als gebreck, wie kan het tegenftaen ?
Doch om, tot uwen trooft, het jock alfoo te vougen
Om in u wederpaer te vinden vergenougen ,
Klimt op met uwen geeft, en fet geduerich vaft>
Dat geen bequamer wijf op uwe feden paft,
Dat niemant, wie het fy, van die op aerden leven
V eenich beter deel en hadde konnen geven,
Dat God, der fielen fiel, die alle finnen ken^
V dit geieifchap jont, en u ten beften fent.
Hoort, al die fijt geneycht om u te laeten raden,
lek weet een groot behulp tot alle groote quaden ;
Hoort, die onruftich fijt en wenft te fijn geftilt ,
Seght met een buychfaem hert God heeftet foo g<
God heeftet foo gevoucht ; kan ick het maer verbeyden
God fal het metter tijt ten rechten eynde leyden ;
Al dunckt my dit en gint een drouvich ongeval,
God is het, die het quaet ten goede ftieren fak
I V%0 V VTE. n
J^aer defen onverlet, dat wy gebreken noemen
fin, die het wel befeft, in als te pafle koemen :
» Wat elders niet en dient als tot een laftich pack,
» Is voor een billick man een dienftich huys-gemack.
Vat vrouwen fwackhey t raeckt; die kan de mannen baten,
I dien het rechte wit niet achter wort ghelaten :
Sietl waer haer lichaë fterc, haer breyn geweldich klouck^
Daer is geen t wijffel aen, fy grepe nae de brouck,
< bleve niet gefint, om voor den man te duycken,
ïaer woude boven ons de volle macht gebruycken,
lae worden dat wy fijn . fie daer een wonder werck ,
Door fwackbeyt van het wijf fijn alle mannen fterck.
1 en fchrijft haer vreele toe, en datfe menich- werven
\:rfwijmen dit en gint, om datfe niet en derven ;
Maer die een fedich wijf van haeren angft ontbloot,
Tis vaft, dat hy de ruft der mannen omme-ftoot.
Vie fal het ftoute rot van onbeluyfde wijven
Joen uyt het woefte volck, of inden huyfe blijven?
Gewis geen ftrenge wet en hout een vrouwe ftil
Indienfe woelen derf, of anders qualick wil .
!en wijf die niet en vreeft, vermeeftert alle deuren^
lijt ftale grendels af, en doet de mueren fcheuren -y
Wat dienter veel gefeyt? is u gefelfchap ftout,
Ghy waert my, lieve vrient, al beter niet getrout.
loch heeft het wijf den naem van deun te fijn geboren ;
laer laerie quiftich fijn, foo is de man verloren :
Al is de neering goet, de beurs wort omgekeert,
Indien u lojfïè vrou haer penning niet en eert.
,aet yemant fijn beroup met alle macht befueren,
loch fal een dercel wijf de winft verturelueren,
i ' Oo % Mee
V% O V WE.
Met ick en weet niet wat . al waer de vrouwe quift ,
Daer fmek een dicke beurs gelijck een dunne mift .
Noch roeptmen op de vrou, en ftelt haer in het praten, i
Met al te loflfen tong te byfter uyt-gclaten :
Maer, vrient, het gladde lid dat elders hinder doet,
Is even voor de man en voor de kinders goet :
Een mont vol foete jock kan ons het brey n vermaken ,
Oock als het is vermoeyt door laft van groote faecken ;
En wat doch paeyt een kint dat drouve tranen fchrey
Als dat een geeftich wijf met Toeten monde vleyt ?
Men tijght de vrouwen op, dat fy met beufel-dingen,
Met ick en weet niet wat haer dagen over bringen :
Maer draeyt doch eens het ooch door al het huys-bedr
Al watter omme gaet, wat heeftet om het lijf?
Tis meeft al leure-werck . daer is een vloer te fchueren ,
Hier dient de wafch beforcht • en elders, kinder-luercn,
Of yetdat flechteris; en evenwel nochtans
Het minfte datter valt is dienftich voor de mans.
Indien het nu geviel dat alderhande vrouwen
Met grooter omme-flach haer befich wilden houwen ,
En datfe geen bedrijf en namen metter hant,
Als dingen van gevolch, of faecken van het lant,
Wat raet hier voor den man ? hy ftond gewis verlegen
Want niemant fou voortaen de kleyne dienften plegen
Ons noodich tot gemack . ey (wijcht dan, lieve vrien
En fchelt niet voor gebreck dat ons ten nutte dient .
Ten leftcn laeckt het volck in onfe teere dieren,
Dat fy genegen fijn haer dingen op te eieren •
Maer even defe lucht is nut voor al het huys ,
Het maeckt de keucken net, en hout de tafel kuys :
V%OVVVE. H
\JL waere defe luft de vrouwe niet gegeven ,
jHy leydden altemael gelijck een beeftich leven ;
'i Noy t man en heeft gemack , noyt kint en vaerter wel
Ontrent een vuyle üons en rechte morfebel.
I'y vint dan inder daet, en uy t bequame reden ,
^ mocht je vande vrou een ander maeckfei fmeden,
[ae dat het fcheppen felfs u ware toe-betrout,
Dat ghy licht oock het goet voor feylen weeren fout .
C fchepfels vanden Heer fijn groote wonder-wercken ,
geen aelweerdich menfch nae weerde kan bemercken;
Bedaert u, fchamper volck . wat vanden hemel koornt
Dient niet te fijn berifpt, maer eer te fijn gefchroomt . j^^Tbtmt%
$t ! waer een yder menfch geboren fonder feylen , x*m
Vat fou dan yeder menfch een ander mede deylen c^^C&%
i In pantfchap vande fucht en van het foet verdrach, Zlnfc^ZicT
Dat geen herboren menfch te rugge laten mach ? v# Wft»
C looftet, alle vlees heeft onbewufte flap e n y xpilU vanden ande-
1 dat heeft God gewilt, om ons te leeren dragen $ Zff$ ï-
Wel draephtdatijChriften herbal heefter yemant fchuk, fibukt\ opdatwy
. ^ i 1 1 r r * 11 malkander ens lafien
» Daer is geen beter werek als lierde met gedult. f0Ude» keren dr*.
ïert, nae den rechten eyfch, leert alle ding gebrayeken, ^ffZ%^C
Lert, met gebogen hals. voor uwen fchepper duveken : freck, mnmmnt
rt iÖ b n i ; en leefter [onder lij-
Vernedert u gemoet en uwen liegen neck , den.
Daer fchuylt volmaeclheyt in, al dunckt het u gebreck ♦
Ic hebbe menichmael het ooge laten (wieren,
h inden geeft gelet, op alle kleyne dieren,
Op ick en weet niet wat, dat op het water fweeft,
Dat aende mueren kruypt, dat inder aerden leeft \
U hebbe menichmael in ftilte fitten gapen ,
h feyde, door gepeys, Wat diende toch gefchapen,
Oo ] Een
VXPVVVE.
Een mug, een maed', een miereen mot,eë mol,eé mtj
Een deck, een flang, een feuch \ en ander vuyl gefpuy
Maer als ick naderhant des Heeren diepe gronden
Had beter ingefien, en naerder ondervonden ,
Soo dat ick eenichfins fijn hooch beleyt verftont,
Doen leyd' ick met berou mijn handen opten mont.
Ick fach dat alle ding, van waer het mochte kocmen,
Schoon dattet niemant kent, of niet en weet te noemen
Tot aen de minfte vliech, tot aen de kley nfte mier,
Voor fpijfe wort genut by eenich grooter dier -y
En al tot ons behouf . het fchuym van alle dingen
Kan menfehen dienftich fijn, jae noodich voetfel bringc,
Daer is een groot beleyt in alle kleyn gerut ,
» Geen dierrje Tonder heyl, geen fiertje (ónder nut.
a See dat het fchier Het flechtfte vande menfeh, het fiünfte vande dieren,
Dat weet de wi)fe G od tot ons behout « rtieren :
dinge pUetfi heefu \yie d'lt befeffen kan, en treft het recht befluy t ,
dat dm Apoflel ^, . . n . . 7'
vaufaopeenande- Die vinter wijlneyt in, en treckter voordeel uyt . a
Jejfbfefi^!^ Nu iflet weder tijt naer onfen wech te keeren,
12.22. Be leden op dat de jonge vrou ten vollen mochte lecren
des Itchacms ate ons I i • 1 1 i • i t • r i i • i
dunckendi fipackjie Hoe dat in alle ding de lierde dient gebout ,
ZZ%f.te ^n de De liefde die het huy s in foete banden hout.
vrouwen en die- Wat oyt gebeuren mach, wat immer kan gefchicden,
nen in gheendef- n n_ _ • ^ 1 • i
leyghcvai, vande 1 alt noyt, o jonge vrou, van uwen man te vlieden ^
man te vheden. onwcer Jatter ruyft, of watter omme gaet,
Ezecfiiei eap. \6. Siet datje nimmermeer u eyge poften laet .
verf. 44.. Stelt on- J
der de merek - tcyeke-
nen van onbefuyfde vrouwen occk dit nacr volgende. Sist (feyt hy ) aüe die daer een J^reeck-troort plegen tegeh
ken, die [uilen van u dit Jpreeckwoort fegghen: de Dochter is als de Moeder, ghy fijt uwe moeders dochter ;n>;lcke
haeren manne ende kinderen wech Itep»
D
V%0 V WE. ff
m&t fijnder onder u genegen om te pruylen,
"fjieloopen uytten huys by vreemde lieden huylen,
ij Die loopen door de ftadt, en ick en weet niet waer,
En maecken over al haer klachten openbaer :
[aer fijnder even noch die alle kleyne dingen y
itjjie, oock het minfte woort, haer moeder o verbringen j
De moeder wederom, by wijlen al te mal,
Kil Verleent een gunftich oir, en ftijft het ongeval,
|e raet dat jae de vrou haer elders fal vertrecken r
|t wil oock even daer een bedde laeten decken j
Iae feyt, foo maer het wijf wil tyden opte loop^
| j De man fal fachter gaen, en geven beter koop .
haer neen, geliefde, neen ; al vaker yet te klagen ,
Ei wiltet niet te licht u moeder o ver-dragen ;
: jHebt op u weerde plicht een wijfer ooch-gemerek,
Te klagen buytens huys is enckel kinder-wercL
S o plach eens Venus wicht, vol onbedachte raneken,
1 (ntrent fijn moeders fchoot wel eer te koomen jancken ^
Gelijck het geeftich volck, dat op de Fame fweef^
Ons met bedeckte jock genouch te kennen geeft.
ht dertel Weelde-kint, tot ipel alleen genegen ,
hd eens een luftich velt tot fijn vermaeck gekregen f
Een koele fomer-lucht, die uytten weften blies,
Die maeckte dat het wout vol fchoone bloemen wies,
her fprong de lecker om, daer lat hy aender heyden,
her vlooch hy door het wout, daer lach hy inde weyde%.
Hy riep de nymphen uyt, hy liep aen alle kant,
Tot dat hy daer een korf vol kleyne bijen vant .
ïy fach een bly gewoel, hy hoorde geeftich fingen ,
m roock een {beten geur het fchenen moye dingen :
Oo 4 Hy
V%OVVïfE.
Hy riep ; wat fraeyer fpel ! en wat een luftich dal l
Hier ift dat my het wout met honich fpijfen fel.
Hv keeck eens wederom al wat de bijen deden,
Hy knilde mette booch de beesjens opce leden ,
En drilde weder heen j ten leften riep het wicht,
Geen luft en lijt verdrach, de fuycke dient gelicht ,
Ivlaer als hy doen begon int bijen-huys te breken,
Soo wort het naeckte kint aen alle kant gefteken,
En over al geftraelt j hy, fiende dit gevaer,
Liep nae fij n moeder toe, en liet den honich daer .
Hy klaechde fijnen noot, hy toonde duyfent wonden ?
Hy riep,voor foet,ey laes 1 heb icker fuer gevonden,
lek Tijde voor de luft een drouvich ongeval ;
» Daer yemant honich wacht is dickmael enckel gal.
Ach, moeder, wat een pijn 1 hoe ben ick dus gequojlen
Hoe ben ick over al met bobbels opgefwollen ?
Hoe ben ick dus geftelt ? dus leelick afgemaeckt ï
Hoe is mijn teere jeucht in defe noot geraeckt ?
Hoe kan foo kleynen dier foo grooten pijne maecken ï
Hoe kan foo teeren ftrael tot aen het herte raecken ?
Ey, lieve moeder, help \ het doet te byfter feer ;
?k En koom ontrent de bijen nae defen nimmermeer.
De foete Venus louch, en ging hem weder vragen ,
Wat ifler, lieve foon ? wat vaker al te klagen ?
Bedenckt, hoe grooten leet van uwen boge fpruyt,
En die het al beloert, is maer een kleyne guyt.
Al quelt u dit en gint, noch dienter niet geweken,
Het foet is aengenaem, of fchoon de bijen fteken ,
» Die om een Toeten mont ontrent de bijen dwaelt,
» Moet lijden met gedult, oock als hy wort geftraelt.
V%OVVVE.
fdiender yemant meynt, dar, watter is gefongen
\,n al het geeftich volck, is drift: van loffe tongen,
En reden Tonder flot> en kluchten fonder fin j
Die is te mael bekaey t ; daer fteken kruymen in .
fj:t kint, dat vleugels heeft, vertoont de jonge dieren
Eeom de minne- vlam, gelijckde muggen, (wieren;
De vrijers fijn de bijen, die pijpen wonder foet,
Het fchijnt dat haer bejach is enckel honich-vloet ,
ftier als het Weelde-kint Jaet fijnen luft vervoeren
tjn met een ftouter harlt de bijen aen te roeren ;
Dat is, wanneer dé.maecht, gedreven vande jeucht,
Meynt in een ander huys te vinden hare vreucht^
E n miftfe menichmael haer voorgenomen eynde ,
Cn datfè niet en vint den honich, diefe meynde ;
De man, die niet en is geduerich even foet,
Spreeél dickmael eenich woort dat prickelt haer gemoet:
Ht huys, en fijn gevolch, veroorfaeckt menich treuren,
E', datmen binnens jaers gemeenlick fiet gebeuren ,
Baert onverwachte pijn, verweckt een vreemt gefwel ,
En maeckt aen alle kant een bitter huys-gequel .
Vat raet in dit geval ? fy ftelt haer om te fuchten, . Vrouwen niet
• I ö t /. i 111 Puytens huys te
wil, wanneer het nijpt,tot naere moeder vluchten ; gaen klagen.
Die is haer eenich heyl , haer trooft en toeverlaet ,
Die hoort al watter fchuylt, en watter omme-gaet.
Der roupt de jonge vrou, ach waer ick eens genefèn l
Ic woude Tonder man geduerich maget wefen ; piufeurs nróvdu
Maer fiet ! de befte trooft die moeder geven kan , préiienta defS*
Is niet als, Slechte duyf keer weder nae den man : üé£^^^
rencontres font
Mm plus ny moins que ecluy qui,ayant j'a receu la piqueure de l'abeille,en je&e par delpit lagofre du
-]u'il tenoit en la main. Plutarch . au Precept . de Manage num.z.
P p Waer-
V%OWFE.
Waerom uyt u bevang om eenich leet geweken ?
Ghy geefc oock menichmael niet al te f bete fteken ;
Daer is (naer icket merck) van beyde fyden fchult ;
Dus fmoortet onder u, of lijtet met gedult.
De vrouwen fijn verdoolt, die uytten huyfe vlieden,
En klagen haeren noot oock byde vreemde lieden ;
Men vinter menichmael die, mits een fotte vlucht,
Oock om haer eerften ftant niet weynich fijn beduc
Al heeft een jonge vrou by wijlen ftuere vlagen ,
Daer fijn beleefde mans die haere fwackheyf dragen
Soo lange fy het leet in hare kamer fluy t ;
Maer als het buyten vliecht, dan is de vrientfehap uy
Dan wort de man geneycht fijn eere voor te fpreken,
En even voor het volck in fchelden uyt te breken ,
Dan wijekt fijn wrang gemoet van alle foetheyt a£
» Tot openbaere fond5 een openbare ftraf .
TC en wijf niet lang getrout, die haeres mans maniere
**^Of niet en had gheleert, of niet en wilde vieren,
Sprack dickmael fchots genouch . voorwaer eë Hecht
En voor een jonge vrou, en voor een nieti gefin.
En als haer dan de man het fwijgen wou gebieden,
Soo woufe metter daet tot haere moeder vlieden j
En hier toe werd het wijf ten leften foo gewent,
Dat fy het vluchten hielt als voor een dreygement.
Eens., op een avont ftont, als defe lieden keven,
Het wij f, door gramme fiicht ten hartften aengedreven,
Liep naer het voor-huys toe, en riep daer overluy t
lek wil van ftonden aen, ick wil ten huyfen uyt :
De man, die des te meer de fchande wou beletten,
Ging met een fnelder loop fich voor de deure fetten
V%OVWE.
En hielt de vrouwe daer, al waflè vinnich gram ,
En trock het nacht-flot af, en ging van daer hy quam.
S7_
lm
■<vm- ....
5 ,
j m w-m
f$ noch te meer geftoort, en felder uyt gelaten,
pringt knap ter venfter uyt, en geeft haer op de ftraten j
En opten ftaenden voet, geen menfch en weter hoe,
Loopt in haer vaders huys, en nae haer moeder toe.
>aer vangt de pruylfter aen haer handen om te wringen,
n met een groot gewelt haer tranen uyt te dringen ;
Daer maeckfe watter fchuylt haer moeder openbaer,
Die hoort het fpeeltjen aen, en hout haer dochter daer,
Pp % Het
V%OV WE:
Het was den ganfchen nacht nae dit verfchil geleden,
De man doet geen vervolch, maer hout hem lbo te vrede
De vader vande vrou gemoet hem opten dach,
Die groet hem heus genouch,maer vorder geen gew
Dat quelt den ouden man, en fey t, met goede reden,
Hoort vrouwe, dit gepruyl en diende niet geleden ;
Ghy draecht u (nae my dunckt) in defen wat te mal,
lek vreefe dat ons volck van een vervreemden fal .
De moeder, nae de faeck te hebben overwogen,
Ten eynde dit verfchil niet hooger fy getogen,
Roept ftrax een fnege meyt, en fpreeckt uy t volle laft,
Gaet tot mijns dochters man en noot hem hier te gaft.
De meyt gaet haeren gang . de fwager wort gebeden ,
Die koomt ter rechter uyr vrymoedich aengetreden ;
Men wort aen fijn gelaet geen korfel hooft gewaer,
Hy eet, en drinckt, en lacht, gelijck als voor en naer.
De tij t van (cheyden koomt, de nacht begint te vallen ;
Men ftaet van tafel op ; en vorder niet met allen ,
Als, Vader, grooten danck van u beleeft onthael ;
Hy flaet de mantel om, en maeckt hem uy tte fael.
De vader ftaet verbaeft ; maer, fonder lange dralen,
Gaet (feyt hy totte knecht) mijn fwager weder halen,
Loopt hem in haeften nae, en roupt hem vande ftraet,
lek hebbe noch een woort te feggen, eer hy gaet.
De man koomt wederom ; daer gaet de vader vragen
Waerom hy mettet wijf niet eens en weet te dragen?
En of hy jaren lang wil leven in gefchil ?
En of hy daer in huys fijn vrouwe laten wil ?
De man gaet fachtjens aen, en opent fijn belangen ;
lek wil oock even nu mijn wijf in huys ontfangen,
Behot
Behoudens datfe my betoone metter daet
' IDat fy in dit verfouck ter goeder trouwen gaet .
\f or ai haer korfel hooft moet beter feden leeren ,
Slheefe mijn huys ontfticht, fy moetet weder eeren ,
Sy koos, uyt eygen raet, een onbekende baen,
Sy moet op mijn bevel gelijcke wegen gaen :
Sjmoet de reyfe doen, en komen ingedrongen
li'ft door het eygen gat daer uyt fy is gefprongen j
En foo, en ghy, en fy, des niet en fijt gefint,
I IGhy, vader, fijt gegroet, en, moeder, hout u kint.
Ber fchiet de moeder toe, en gaet haer fwager vley en s
|J. dochter koomter by , en ièttet op een fchrey en ,
De vader neemt het woort, en doet een lang gefpreck
Hoe dat een jonge vrou moet buygen haren neck.
)N er onderling beklach, de vrede wort gefloten ,
r £ met een friüchen dronck van nieuwen aen begoten j
Het wijf, hoewel geftoort, moet buygen haren fin ,
Sy klam te venfter uyt, fy quam te venlter in .
Ejier mede was de luft van loopen wech gedreven ,
E federt wiftmen noyt of defe lieden keven,
En fchoon daer eenich woort by wijlen rijfen mocht?
Ten quam, na dit geval, noyt inde ruyme locht •
i Viehdinnen, watter valt, haet diergelijcke rancken,
Eiyckt onder uwen man, ghy fullet u bedancken
Of fchoon u Griet en Trijn wat in het oire blaeft >
Ey flaetet inde wint, voorwaer het is geraeft .
kn fiet dat menich volck, van over lange tijden,
E vrouwen onderwees om dit gebreck te mijden ,
Te Roomen, als de bruyt quam totten bruydegom,
Een greep de jonge maecht, en draeyde luftich om,
Pp 3 En
V%OV WE.
En fwierde mette bruy t, om, door het omme-keeren,
Den wech, van daerfe quam, haer af re mogen leeren ;
Ghy, fchoon men dit gebmyck niet meer en onderhc
En keert noyt wederom, wanneerje fijt getrout.
Men vont een ander lant, daer met een fnellen wagen
De bruy t wert uy tgevoert, en nae den man gedragen,
En als de jonge maecht ter rechter plaetfe quam,
Soo wert de ganfche koets gegeven aende vlam .
Dat was genouch gefeyt ; De wech is afgefneden,
$00 datje nimmermeer en moocht te rugge treden ;
Wel, temt dan uwen geeft en uwen loflen voet ,
Hier i(Tet daerje woont, en daerje blijven moet.
Als Agar Sara fach in gramfchap aengefteken.,
In plaetfe vande wrock door fmeecken af te breken ,
Soo fteltfet opte loop, en geeft haer in het wout,
Als offe by het wilt fou vinden haer behout
Doch alfle met gevaer ging aender heyde dolen,
Soo is haer byden Heer het tegendeel bevolen ;
Daer koomtfe weder t'huys, en, met een groot berou
Moet, tot een meerder fmaet, haer buygen voor de vrc
^oftvofu^tlllm ^s dwaef heyt hart te fijn, en liever wech te loopen,
lowftam impende- Als door een buychfaem hert den pays te willen koopea
Z/cTjli TormenT En d'wi j 1 men immers eens moet koomen totten fo
trtmfirre? sen. $oo raed ick alle twift ten eerften af te doen,
Tis beter inder haeft, en eer de tochten groeyen,
En eerder yemant vreemts met u behouft te moeyen ,
En, eer een kleyne vonck verweckt een groote vlam,
De fchapen, foomen feyt, te fchutten voor den dam .
Bedenckt eens, jonge vrou, hoe veel gebuer-klappeyen
Haer monden open doen,en in het breede weven,
W
Wanneer een jonge vrou in hare plichten mift,
En, om 'ken weet niet wat, met haeren hoeder twift j
pdenckt, foo defer een u fchande koomt te weten y
toe breet fy alle ding fal poogen uy t te meten^
Hoe wil haer flabbe gaen ? bedenckt dit alle tijt,
Doch meeft als u gemoet wil fwellen vande fpijt.
(elijck de medecijn het boofte van de flangen
mot nut en heyl gebruyckt ; gelijck de menfchen vangen
I Al watter in het wout is uytter maten wreet ,
i En maecken van het bont een befte winter-kleet ;
J)0 moet de fnoode gift van defe vuyle flecken
ic vrouwen tot behulp van goede dinghen ftrecken^
Siet ! dat u tegen is en die u qualick wil
Kan heelen u gemoet, kan hélen u gefchil.
Iet is de befte greep, in plaetfe van te wreken ,
Ji fpijt van achter-klap het twiften af te breken :
Wie door een quade tong verbetert fijn gemoet,
Doet fijnen vyant leet, en fijne vrienden goet .
i hy dan, om aenden nijt tot geen vermaeck te ftrecken,
h niet door al de ftadt met u te laten gecken,
Of weeft geduerich eens ; of, foo je fomtijts twift,
Maeckt dattet onder u in ftilte fy geflift .
Yaer yemant bijen hout, daer achtmen goet te welen
)at in het bijen-huys gedommel is gerefen 5
Gedommel inde korf is, in der bijen lant,
Een teycken van geluck en van een goeden ftant •
' is anders mette trou, en mette vrou gelegen,
Ik wenfch in dit gevaL dat jonge lieden fwegen :
Ten ftaeter niet te wel ontrent het echte paer,
Indienmen opte ftraet haer tieren wort gewaer.
Pp 4 Maef
VXOVWE. I
Maer hier dient oock de man te worden aenge{proken,
Want door hem wort de ruft oock menichmael gebrokiji
Hoe menich felfaem hooft maeckt dat de vrouwe fucl
En inden huyfe treurt, of uytten huyfe vlucht ?
Is yemant van het volck genegen om te weten
Hoe dat een teere maecht haer moeder kan vergeten,
En hoe een jonge vrou fal hangen aenden man,
Soo datfe nimmermeer van hem gedueren kan ;
Die fie, hoe menich kint fijn duyve kan gewennen
In nieuwe keeten fijn, en vreemde neften kennen ;
En hoe de wilde vlucht, oock fonder eenich flor,
Blijft in een kleynder huys, en op een enger kot.
Geen duyve, foo het fchijnt, is immer wech gevloden,
Indienfe met komijn, in honich opgefoden,
ASietUer v*»bet [s doot een nieuwen heer van eerften af gevoet, a
Lant-bouck van 1t . r . *^iir
Baptijia Port. ca?, Soo veel, beminde vrient, ioo veel vermach het loet.
vande duyve» eyen te ontrent de jonge vrouwen, i
HsfBranfchftree** . riT TJI 1 JL
woortfiytmh Ghy lultle, ionder dwang , van loopen wederhouwen;
Perc &mcrc o*- Daer paft op dit geval noch gerfte, noch komijn,
bhe- Het aes voor defe vlucht moet enckel honich fijn.
Releefthey t, waere fucht, en fachte troutel-woorden
Sijn hier en over al de befte minne-koorden ;
Belieft, o vlijtich man, belieft een jonge vrou,
En leght in honich-raet de gronden vande trou.
Alias Baldus putat r> i ri • 1 11 C
vxorem h)uk * Beelc u voor leker in, dat alle teere linnen
tnarito verberatam Jot {{rffe £jn gemaeclct JoOr liefde fijrf tC winnen,
prcérpetere fe ah Met liefde fij ii gewiecht . de liefde vande man
extra domum. in l. T i • i i • i i 1 1
j.ini. coiiat.vcrf. Is die een viuchtich hert in huys gewennen kan .
7etgU£%7ïi'. H'er maen' ick al het volck, dat veekijts gantfche dagen
mentnfradifticien- Is beiich óm een haes, of ander wilt te jagen,
famerit. ' D
10
V%0 V WE. <5o
Dat meer vermakens heeft ontrent een vreemden honr^
Als by een aerdich kint, of aen een vrouwen mont .
1U1 iet maen' ick al het volck, dat byde flemp-gefellen
oet met een eeuwich nat haer vette buycken fwellen,
Dat met de blinde kaert, of metten teerling fpeelt,
Terwijl een jonge virou fit aenden heert en queelt .
ter maen' ick al het vólck, dat verre plach te reyfen,
i meer om haer bejach als om het wijf te peyien ;
Hier maen' ick al het volck dat inden huyfe vvrockt ,
En by het buyte-volck met vollen monde jockt •
lier maen5 ick al het volck, dat hare jonge leden
Si tegen alle recht, en buyten alle reden ,
En tegen alle ilicht van God en fijne vrees,
Gaet paren in het bed met eenich ander vlees .
hert yder in het fijn op uwe faecken letten ,
fleert, daer de reden eyit, u jonfte neder fetten ;
Die God fijn offerwerek, den Prins fijn tollen geeft^
Die leere dat een vrou oock haere rechten heeft,
ïoch bid ick al het volck, dat onder duyfent boucken
(cduerich bcfich is om dit en gint te foucken ,
In eenich ftil vertreck te plaetfen dit beflach,
En niet als bly gelact te brengen aenden dach ,
1 e fronfen in het hooft, die alle vrouwen haten,
|n noodich afghekeurt, en dienftich naegelaten •
Befwaert u koetfe noyt met eenich hooch gepeys,
Maer geeft aen bed, aen heert, en tafel haeren eys.
laec boucken, diepe forch, en groote dingen blijven
'er ptaetfe daermen plach te leien, en te fchrijven ;
»Wie ftaech en buyten tijts blijft hangen aenden bouck,
»Doet onrecht aende vrou, en fmaetheyt aenden douck.
Q^q Doch,
Matrimemtim eft
tum Deus jungit
duos in imam car-
nem ; adu'terium
eft, curn alia caro,
imbaliena, mifce-
tur. Tertuü. de
nngamia.
V%p V WE.
Doch, als hier in de man fijn jonfte fal betrachten ,
Soo moet haer wederom de vrouwe neerftich wachten
Door ick en weet niet wat te ftooren fijn verftant ,
Wanneer hy fijnen geeft in hooge faecken fpant.
vxortsformoffu'it- f-jet js van outs gelooft, dat meeft de fchoone vrouwen
tvaMtmptdtmenta -Pi n 1 1- 1 1 i
sjfene, & m*xi- De mannen inde kunlt geweldich wederhouwen ^
t£uti£. En dat een lach, een lonck, een lucht van haeren fchcK
é» Tanormiun. m £)e koucken nederwerpt, de kaflfen ommeftoot.
c. diverfis extra ds m l f . • i 1
ckric co»i*g. Ghy daerom, jonge vrou, die niet en wilt gehengen
socm. sewnf.inter- £)at yemant door het huys fal boucken mogen brengen,
rogatu* alit[uanciot J ' O p *
cur mimufoiit* Ut- Verlchoont oock uwen man, en doet hem geen belet
^ImmtifZ ? Wanneer hy metten geeft fich inde boucken fet .
duxi. rurfmmtm- $00 doende, fal de man niet befich mogen wefen
peltatus, cur Soera- r r . i r
us vxoratu* non Om tegen uwen lin aen tarel yet te leien,
Nict befich m°gen fiin (ick ftelk dere wct>
m^fafrh^&f'vt ^et boucken eenden heert of in het fachte bed.
Of foo miffchien de man in kamers ende falen
ij£ Wil brieven, out gefchrift , of boucken laten halen,
ü. Antm. vamrm. £n ]efen wjl wanneer hy fpreken fou ,
tn hbell. de Face- . / J T >
t$ Aifonfi regii & Soo is het bouck-geheym geopent aende vrou.
En weder, foo het wijf, eer datfe wort geropen,
Koomt tot het fchrijf-cantoir ontijdich ingeflopen^
Soo ifler volle macht geboren aenden weert,
De boucken, als hy wil, te brengen aenden heert.
Leert daerom, jonge vrou, (foo wy te voren feyden)
En ftonden gade flaen, en tijden onderfcheyden,
Nae dat de reden eyft . al is het jocken foet,
Noch koomter oock eê tij t wanneer men blocké moe
Ghy weder, vlytich man, leert uwe vreuchde mengen,
En niet als foet gelaet aen u gefelfchap brengen j
V%OVVVE. éi
Sic by haer niet en dut, of al te diep en peyft ,
Maer doet een foet verhael nae dat de reden eyft .
i gront van u gelpreck dient boven al te wefen op*wi vut$ ;
Vt, waer des Heeren naem mach worden uy t geprefen, mm%0™m*fm-
Te weten,, hoe de menfch genaeckt het hoochfte goet, zul° f°r?
En wat een reyne nel hier vrolick leven doet. momm.
1-oe al de werelt d waelt in veelderhande faecken, De fém M$m*
loc vaft de menfchc flaept, oock daer hy dient te waecken > ^JnfltZtl
. Hoe alle vreucht verdwijnt gelijck een loffen droom ; m*
\\r 1 1 11 1" 1 C \\ CL cere jucundijpmum.
En hoe ons leven vlucht gelijck een inelle ltroom. Tbom.i. coma
(ock hoemen ongemack en alle fwaere tijden e**ttU-
>oet fonder onverdult en fonder morren lyden ,
En wat het recht gebruyck van alle dingen fy,
En wat een s'menfchen hert maeckt vande tochten vry .
tic dient van yeder man dus waer te fijn genomen
ïaer dat de tij t vereyft, en na de faeckcn komen ;
Een die fij n weerde vrou met reden niet en fticht, u*rïtu *mnibu*
hn heen: niet recht geleert de ware manne-plicht. vJm,
loch, als ghy befich fijt ontrent de fwacke vaten , ^ü&f*** **
bo wiltfe niet te lang in hooge dingen laten ;
Maer tracht om over-hant te brengen aenden dach
Dat haer bewogen hert tot vreuchde leyden mach.
^rtelt haer met befcheyt, wat in verfcheyde fteden
I' defe wort gedaen, by gene wort geleden ;
Brengt foete fpreucken by van eenich deftich man,
En wat haer met vermaeck ten nutte dienen kan .
^rien iflet niet bekent, dat veel te mogen weten
Iaën een edel hert gelijck een lecker eten ?
En dat van alle tij t de menfch in fijn gemoet
Door hooren wort gefticht, door leeren aengevoet ?
Qjj 2 Ten
F%OV WE.
Ten fijn geen lieve mans, die haer geminde vrouwen
Niet mee een foet verhael by wijlen onderhouwen;
S'y, die met eygen wil haer bannen vande ftraet,
Ontfangen met vermaeck wat buyten omme-gaet .
Hier dient alleen beforcht, door luft van nieuwe dingen
Niet tot het innich merch van yemant in te dringen j
Niet met een nydich ooch te loeren over al ;
Of met vermaeck te ften eens anders ongeval .
Noch dient te fijn gemijt tot vuyl en weelich mallen,
Als ghy te famen jockt, oneerlick uyt te vallen j
Weeft heus in u gelaet ontrent u wederpaer,
Want foo ghy dertel fijt, haer fchaemte lijt gevaer .
Het kuy s en eerbaer root, der vrouwen befte gaven,
Wort door een geile tong allenxen ondergraven ;
Soo dat een eerbaer wijf, door ongefouten praet,
Haer aengeboren aert ten leften achter laet.
Het is een oude leer, dat onbefchaemde reden
Doen hinder, metter tijt, oock aende befte feden ;
Door middel van het oir foo wort de fiel gefticht ,
En door het eygen lid foo wort het herte licht.
O fchaemte, dier juweel, o cierfel vande vrouwen,
Ghy dient in haeren geeft geduerich onderhouwen ;
Want raeckt haer weelich hert eens buyten u gebot,
Soo wort haer teere fchoot een deure fonder flot.
Nu tot ons eerfte wit • in plaetfe van te vluchten ,
Of elders daer het valt u klachten uyt te dichten ,
Getroude lieden hoort, ick weet u beter raet,
* vrur" $ ' i"/d Beflicht het onder een al watter qualick gaet. a
■vul go UiCitur , fa- 1 O
miiiarr > non adminiftrari ridmdo : res interdum poftulat admonitionem interdtim exposlulationem , nötM*nï0
etïam ohptrgéHpnem ; ver um ab hit oportet omnem morofitatem ac ' armrulentiam abcffe j talibtu momtk plus p I
tur, cju^m clamoribus. Erafm. de ChriH, conjug.
F%0 V WE. 61
weet een feker huys daer twee gehoude lieden
ih vieren over-hanr, en foete gunfte bieden,
Want fchoon daer rijft verfchil ontrent het huys-bedrijf,
Men fieter geen gepruyl, men hoorter geen gekijf:
i?at elders heeft de kracht een korfel hooft te wetten,
jt kan het eerbaer volck in ftilte nederfettcn ;
Want fchoon daer yet ontftaet dat deen of d ander fpijt,
Men fpaertet akemael tot op een ander tijt.
i als het vinnich bloet ter neder is gefoncken ,
£ dat het boos gefw7el ten leften is gefioncken,
Soo daecht de man het wijf, hét wijf ontbiet den man,
Daer niemant van het huys haer fien of hooren kan.
Der gaet het bouckjen op ; men gaeter overwegen
bedat aen alle kant de faecken hjn gelegen ,
Men ftelter in beraet al wat een yeder fchort,
En w7ie fijn plichten doet, en wieder blijft te kort,
Ei, als nae rijp beraet de feyl is uyt-gevonden,
So wort die fchuldich is met reden in gebonden,
Met reden aengetaft, en dapper overhaek,
Om dat hy vanden wech der liefden is gedwaek.
Iie moet, van ftonden aen en eer de rechters fcheyden,
Hoven op een nieu fij n herte foo te leyden
Dat alle wrevel-fucht, en korfel onverftant
Sy met een ftaege forch gehouden inden bant.
Iaer gien de lieven heen met vaft-gcftelde finnen
(een fpijt of hevich bloet op hen te laeten winnen •
En, tot een vaft gemerek van foo te willen doen,
Soo wort het vrede bont verfegelt met een foen.
Ik prijfe dit gebmyck • en ftont het my te wenfehen ,
Ik gunde dit beley t aen alderhande menfehen j
Qj] 3, Want
V% O V WE.
Wanc foo in yeder huys dit werde nae ghedaen ,
lek mey ne voor gewis het fouder beter gaen .
Een man heeft menichmael, 'ken weet niet wat, gebrek I
Oock die hy niet en kent ; een wijf, verkeerde ftreken,
Oock diefe niet en merekt -y en het, dit onderfouck
Leert al wat qualick ftaet, en haeltet uytten houck.
Een korts' is fomtijts nut ontrent de fwacke lijven,
Om datfe geen vergif lact inde leden blijven j
Om datfe vuyle flijm en alle quade fucht
Kan jagen uytte maech en drijven op te vlucht .
Tis dienftich menichmael malkander wat te feggen ,
Op dat geen oude wrodk bleef inden boefem leggen;
Op dat de bitfche gal mocht ruymen door den mont;
Men wort oock aende fiel met fieck te fij n gefont .
n Wanneer het jonge paer woont eenich by malkander,
» En niet en leefc in vyer gelijck een Salamander,
» Noyt voor de btiercn twift, of voor de boden kijft
» Soo wort haer beyder macht in alle ding geftijft .
v Maer foo het echte volck doet openbare klachten, *
» Geen vrient of nagebuer, geen meyt en fal haer achten
m Geen ding dat haer gefach foo voor de lieden breeck
» Als dat het lieve paer te famen leppich fpreeckt.
*> Het wijf moet over al met haer exempel leeren ,
p? Hoe dat een ftege meyt moet haeren meefter eeren ;
» Weet: dat het dienftbaer volck geen ecre bieden kan,
» Ten fy dat eerft de vrou wil eeren haeren man.
Doch wat u overkomt, of hoeter is gefchapen,
lek rade nimmermeer van uwen man te flapen >
Het valle foo het mach, gaet evenwel te bed
Daer wort verftompte min van nieuwen aen gew£t ;
v%p v Wei ei
Cier wort de fpijt gedoot, en alle nijt verdreven ,
[ter wortmen weder eens oock daermen heeft gekeven,
Daer wijekt de koude fiichc en alle drouve pijn ,
Daer rijft een nieuwe vreuchc gelijck een fonne-fchijn,
Vier boven alle ding foo dienen echte wijven
jfn hoochften aengemaent, in't bedde niet te kijven ;
; Want alfler onluft rijft van daer men vrede wacht,
Soo is de foete trou in drouven ftant gebracht,
y endinnen, als ghy komt ontrent de fachte pluymen ,
L't twift, en overmoet, laet harde finnen ruymen \
Het bed is overal een haven vande ruft,
Hier dient al watter brant te worden uytgebluft :
Sik in het fachte dons tot twiften af te wenden f
Dt is de weerde Trou in haeren tempel fchenden :
Ghy, breeckt, ten minften hier, de gronden vande fpijt j.
De waen en haer gevolch is Venus toegewijt.
(v!er yemant fal miffchien op onfe rymen kijven,
Oidatfe veel te lang in defen handel blijven •
Vlaer, lieve, met verlof: de foete vrede-plicht
[s vry een grooter werek als voor een kleyn gedicht,
Mn geeft een langen tij t om wel te leeren fpellen^
Oi letters nae de kunft, en foo het dient, te ftellen ;
Vlen buycht en tong , en mont, en finnen altemael ,
3p datmen leeren mocht een overwaelfche tael.
Mn leert, met alle vlijt, een douck in ftucken breken, rdu^uid wie*.
E hoe het dient gevult door veelderhande fteken ; némmm *»r*
« ö , ••111 ferverttrnus , vt
vlen leert een vreemden naet met tijt en harden dwang, [umv>»m bonum
-n hierop luit de jeucht geheele jaeren lang : ë/tam^u **,
Mer tis een meerder kunft een deel verdraeyde finnen
Ti brengen over een, en weder in te winnen ,
QSi 4- Tis
n
V%OV WE.
Tis vry een grooter werck de tochten vanden haet d
Te brengen tot gedult, en op de rechte maet,
Tis jae van meerder vrucht beleeft te konnen fpreken,
En door een Toeten aert den wrevel af te breken ;
Wel, leert dan met gedult, befette vrouwen, leert
Hoe datmen huys-krakeel tot foeten vrede keert.
Dat fal u nutter fijn en beter konnen ftercken,
Als yet dat komen mach van al het fpelle-wercken,
Het fal u meerder gunft verwecken by den man,
Als yet dat u de priem of naelde geven kan,
En des al niettemin foo dienen alle mannen
Tot foo een noodich werck haer finnen in te fpannen ;
Al (preeck ick totte vrou ; veel dingen fijn gemeen, j j
Soo dat ick oock den man en hier en elders meen .
Nu hoort dan noch eé woort . het fchijnt de lieden vractó
Hoe dat een echte wijf haer dan behoort te dragen
Wanneer een korfel hooft foo buy ten reden gaet,
Dat hy een teere vrou met harde vuyften flaet.
Het ftuck dient onderfocht . Doch, eer hier in te treden! ' I
Soo wil ick onfen man een weynich o ver-reden ,
Op dat fijn edel hert, geroert door ons gedicht,
Mocht prenten inde fiel de rechte manne-plicht .
Men vint een vreemde ftraf, gebruyckt in oude dagen ,
Als eenich wrang gemoet een flave wilde plagen,
Men bont die fchuldich was, mê flouch hem op het vl>
Thofcancls on luyft nae de rechte maet van eenich fhare-fpel .
t^^fon de to- Gcfrjcki wanneermen danft, de leden nederfincken,
tes, ou des autrcs Of ryfen inde lucht, al nae de fnaren klincken,
mflruments de r n !•• i - r • i r
Mufique, piu- luyitop gelijcke wijs looging het metteiweep,
dc "LhCoicrc aiaé ^c even mette klanck hem lnde leden neep , a
Vraek
V%OVVVE. 64
vraecht yemant, waerom dat ? men wilde mette flagen
liet flechts alleen het lijf maer oock de fiele plagen ;
Want, dat eens herte-luft en vreuchde plach te fijn,
Dat werd daer herten-leet, en uyt-gefochte pijn.
>it paft op u bedrijf Trou-fchender, menfche-plager,
el-pij nder, huys-verdriet, muyl-ftooter, vrouwe-flager,
Vreucht-breker, minne-beul, int korte, rechte jan,
Niet weerdich om den naem te dragen van de man , a
hy quetft u wederhelft met uwe rappe leden ,
>ie maer tot vrou-behulp de man en moet befteden j
Ghy quelt u bed-genoot met uwe rechter hant,
Die vande weerde trou haer was het eerfte pant .
et lid dat eygen is om haer alleen te ftreelen ,
)m u beleefde gunft haer uyt te mogen deelen ,
Dat Jaet fijn eerfte wit en oeffent wreede ftraf ,
Dat fnijt het foete bont van alle vrientfchap af
hy had aen uwen God voor alle man gefworen,
)at fy was 11 vermaeck, uw fiel, en uytverkoren,
V trooft, u weerde bruyt, de luft van uwe jeucht,
V lieve tortelduyf , en uwe ganfche vreucht ;
Vaer fijn op defe tijt, waer fijn u fchoone woorden ?
Vaer al het lang gevry, en al de vafte koorden
i Te voren hier gebruyckt ? waer uwe foete mont ,
Die u aen hare gunft met duy fent éeden bont ?
ïewis, een fwacke vrou is vry genouch geflagen ,
)ie hare jeucht verfiijt met uwe vrucht te dragen ;
Die met een fwaere pijn haer kinders baren moet ,
En noch het teer gewas met eyge borften voet.
lier dient geen ander (licht, als enckel medelijden^
<n met een foet gedult haer krancken aert te mijden 5 b
Rr Of
a Hujufmods vb
(Ji quidemvirap-
püandus esl potim
quamfera) ér pa-
tricid* & matrici-
Jimilem dixcris.
Chryfofi. Hom. 26.
in i.Epifi. ad Co-
rinth.
Ca co, vir alioqum
fixui famineo pa-
rum amicuA , non
èffi verbermdfu
■vxores propter do-
mejlica ma-la con-
tendit ; & hoe què
faciunt, non minus
peccare dixit, atquê
(os qui Deorum fi-
tnulachra polluunt*
Tlutarcb. in vit*
Caton.
b Quis ectrum non
mifereatur propte*
cbfequia qua mari*
tk pr&ftant, propter
partus periculum ,
ér ipfam Libcrorum
frocreationem ,
propter qua multA
jure nojiro inventa
funt privilcgia. L»
affiduïsC. qui Tot»
in Yign,
V%OVWE.
Of foofe wat beftaet dat immers niet en fluyt,
SLhidtm mOmm En doet haer geen ge wek, maer lachtfe liever uyt. a
Cl ri£mg£k. Het purper, datter wall op hare teere wangen,
BZ7& Eri td Is met geen harde neep, met (lagen niet te prangen ;
f<v». Is voor geen felle vuyft of ander leet gemaeckt ,
Maer door een fachten mont te werden aengeraeckt .
De vrouw is uyt het lijf van haeren man gekomen,
De vrouw is uytte borfi: van haeren man genomen j
Het is dan onverftant en niet als vinnich bloet
Dat tot den boefem dient te treden metten voet.
Het wort tot heden toe, bynaeft in alle landen ,
Gerekent by het volck een vande meefte fchanden,
Als yemant fijn verftant foo verre dwalen laet,
b summa fojttrfo Dat hy een teere vrou met flagen onder gaet. b
£S tigt Een die fich vande gal foo verre laet verwinnen,
tibi conjunaam Betoont voor alle man een onmacht inde finnen :
pum ignommia Ach Cato was te wrang , die iett een raets-heer ar
ft£Ze'^hmfad Om dat hy buytens tijcs fijn wijf een foentjen gaf ; c
corinth.u. pjy m0cht op beter gront de vrouwe-fmyters plagen,
cTMmM Ontnemen haren ftaet, en uyt den lande jagen ,
ctaom cenfore^ se- „ Want die in foete min fich wat te buyten gaet,
natu motwi dicitur, t t ITT* fP
quod vxoriofcuium » Is vry een beter man, als die lij n vrouwe llaet.
tuujfet fr*jentefi- £en jje vergeet, fal, voor fijn ganfche dagen,
De gront van alle gunft uyt haren boefem jagen ,
Al vleyt hy naderhant, al ftreelt hy wonder feer,
Hy krijcht geen rechte fucht, geen ware liefde meer,
lek weet dat dees en geen dit anders willen drijven ,
lae met een floute pen voor al de weerelt fchrijven ,
Dat menich felfaem wij f noy t man ten vollen acht ,
Voor datfe totte tucht met flageais gebracht.
F%0 V WE. <$*
J^en vint in onfen tijt van feker man gefchreven ,
[ e totte foete min met flagen wert gedreven ;
Men hoort van feker wijf, die nimmer liefde drouch
Dan als een dulle kop haer opte leden flouch. a
haer die verkeerde luft, gebout op vreemde gronden,
Ei is in onfe kuft te geener tijt ghevonden^
Al wat tot liefde dient wort in het Zeeufche lant
, Door gunft en foet onthael, niet mette vuyft geplant
J»en fegge watmen wil, in my fal nimmer komen ,
[at vrouwen onverftant met flagen wort genomen j
lek vind in tegendeeldat wie een vrouwe frnijt
Verweckt in haren geeft een onverfoende fpijt. b
4. wat een billick man van vrouwen wil bejagen,
lat moet door j onfte fij n? en niet door harde flagen ;
Het is in dat gefin ten beften niet gheftelt,
Daer fucht tot echte min moet rijfen uyt ge welt .
Iet is nyt vrijen wil, dat jonge lieden trouwen ,
Iet is uyt vrijen wil, dat fy de weerek bouwen -y
Al wat uyt vrijen wil niet onder hen gefchiet,
Maeckt huyfen vol geraes, en herten vol verdriet.
]en heer mach fijnen knecht oock metter hant kaftyden,
hn leerling moet de plack van fijnen meefter lyden,
De vader mach het kint met roeden ondergaen ,
Maer noch vermach de man fijn vrouwe niet te flaen.
let -edel trou-verbont, een fteunfel vande landen ,
<aet boven alle bloet, en boven alle banden ,
Al watter maefchap is, of ander vrientfehap hiet,
En heeft noch evenwel by echte liefde niet .
Ik wil in dit geval een korten regel geven,
] sn regel voor het bed en voor het echte leven ,
Rr z 61
a Mofchét muiier c-i
nifi 'a vim ó* fxpi
& vehementer pug-
nis aut fuflibus de~
dolenlur,odio$efeab
iüu haberi fufpica-
tur. Guaguinm in
fua Mof co u . Zuing*
theat. viu hum.
vol /. lib.s. cap.
verberare. vide Ca-»
tnerarium in Medu
tation. Hifi.
b Verberibus vxo~
riabenevolemia ia
mortale odium vet'
tituv-i tamque fa-
«uum f&penumero ,
fldverftu maritum
irxor concipït ani-
mum, vt muha in-
de delióïa & int er-
neciones fequantur.
Sicuti Galeotto
principi Foroliuien-
fievenijfe legimus,
tujus vxor Iohan-
na, Bentivoh filia,
cumamarito [per-
nife videret , mor-
hum Jïmulavit, &
cUmmaritus, cam
*vifemligratia,foluê
ipfiut cameram in-
grederetur, ab infi-
diatoribifi ipfum
trucidari cumvit.
Jofeph.PaJl Raven-
na* in regul. con-
nubial. fol.i S2.
Adbibitii verberi*-
bm morbus non toU
litur, fed exafpera-
tur. Melchiot lu*>
niutquoift.Voht.
part. -2.
F% O V WE. O
Ghy die met herten -luft wilt lange fijn getrout,
Siet datje defe les geduerich onderhout .
Vermanen dienter veel, berifpen wonder felden',
Ten fy door hoogen noot, foo wacht u van te fehelden j j \
a tmmfi qnidam Doch watter ruyflen mach, of hoe de faecken gaen ,
\us vxorem verbe- . J . DJ
randi waritopun* • En palt, o talico^acrj u vrouwe niet te ilaen. a
:r/ïr;;,ï Dc feylen van het wijf fijn dienftich afgefneden , 1
enim dart exem- of moeten by den man in ftilte fijn geleden ;
flum Scriptur&>ubt J _ 1-1
id ab aiiquofantto Het is van ouden tijt een regel inde trou ,
ft pZ"taXfi » Of leert, i ndienj e kont, of lij t een fwacke vrou.
Mffidies ubmnnt Qaer fijn in dit geval maer tweederhande wegen *
vxores; ponder an- J O O 7
da ad hoe exempu Waer door een bilhck man lijn ampt behoort te plegen, m
pwf &hut ' Te weten door de tucht, of door een ftil gemoet,
tt^^IiÏÏ En wat ghy neemt ter hant, het is u beyde goet ;
& sar*r iacobi& [£an yemant door de tucht fijn vrouwe beter maken y m
Jor^e&c. mevuo Het fal hem dienftich fijn in veelderhande faken ;
KnZLfl^rt Of woont hy by het wijf door middel van verdrachj
thet* probatm. $oo wort hy voor hem felfs vry beter als hy plach . "M
*vid. D. Wiïham. iri ii 1 i • •
couge Theoi. AngL Een yeder iy bedacht, dat even quade wijven
ï%s iSSffi De mannen evenwel ten goede konnen drijven ;
tam magnum pee- „ j: s xcchtc manne-faus, die inde tonge bij t :
catum vt ad verbe- . * * . . . i i • 1 • •
randum vxorem te » En niemant worter klouck, als die te voren lij \u
^Mc^imhf' De kouck, die boven al in Hollant wort geprefen >
Bene vano ^n mac^ nock evenwel niet fonder peper wefen j
Vxom vitium aut
tollendumaut tolerandum. Quitollit vïtium , vxorem commodiorem praftat, qmfert, fefe meliorem.
Lc mai j eft fal, qui prend des queielles publiques avec fa femme, car fi elle eft.bonne, il la doit faui-
fer ; afin qu'elle luitmellieure • fi elle eft mauvaife, il ladoic foufrir, afin qu'elle ne devienne pite. MC.
Aurelius cap. io.
Socrates interrogatm cur vxorem moribm adeoincompofitii domum duxifet t refpondit Jïc habendam confm^-
nem cnm morofis vxoribus, quemadmodum quife ad fiudium equeftre exercentes, parant equos mgenijfcrocton^
Ji eos fubegerint, extern utantur eommodioribm.
V%0 V WE. 66
ij iflfe wonder foet, des echter niettemin
joo fteeckter hier en daer een klautje gembers in,
[ ie het recht geheym van onfe monden kennen,
iojjWillen kinders felfs niet al te foet gewennen ;
en, #el, neemt dan tot behulp, en ly tet inden douck,
)at yeder dienftich acht oock inde foete kouck .
e lmaet en onluft hoort by wylen gantfche dagen ,
dan fijn herte geeft om fpijt te leeren dragen 5
3ie wort ten leften fterck en krij cht een vafter huy t ,
>oo dat hy twift verwint, of uyt den boefem fluyt .
n vinter in het lant, die even haer bedancken
van een kribbich wijf, en hare ftuere rancken ;
Om dat, met haer behulp, het eertij ts vinnich bloet
{sfedich, is gefet, is uytter-maten foet.
jyy leert oock even hier, leert uwe finnen buygen ,
li uyt een grillich wij f gefette tochten fuygen ;
i Daer L een hooge fchool oock midden inde trou,
Men leert beleefde fucht oock van een ftuere vrou .
ht fchaep, dat Pontus voet, gaet dolen aender heyden,
li pluckc aen alle kant. maer alfem uytte weyden j
En, mits het alle tijt alleen van bitter leeft ,
Gebeurtet dat het beeft geen galle meer en heeft.
Ik wenfte (mochtet fijn) dat alle jonge paren
lyft van gelijcken aert met defe fchapen waren ;
Ghy man, die overal de leyder wefen moet ,
Wort klouck door ongeval, en uyt het bitter foet .
laer foo noch evenwel aen yemant onder allen
<en man van defen aert in handen is gevallen,
Vriendinnen, weeft beforcht voor al te nemen acht
Wat eerftmael dit verloop heeft in het huy s gebracht .
Rr 3 Siet
Is cul ajfidua cum
incommodis fuis esï
rixa,callum per in-
juriajducit, nee uU
li malo pojlea cedit.
Senec. traft. etir
bon. vir. mala.
Vxor ft molesla tibi
fit, habes vnde pa-
tiëntie laudem qn&~
ras> vnde difcas re-
quiem opt are, vnde
peregrinari ames,
njbi vocem exerecas
&c. Tetrarch de
'Kemed.vtnuf. fort*
Camerarim Med.
Noriberg. dekisïtA
liiftt.
Jtlle c ar ent Vonti
pecudes abftn-
thiapafϣ3
Terre mala ajfue-
tu* non mail
ferrefoleu
V%0 V VVE.
Siet ! wijfie lieden felfs verklaren wel te weten
Dat lelden goede vrou wort vanden man gefmeten ,
Dat felden eenich man fijn leet met handen wreeckt
Ten fy de vrouwe wrockt of mette tonge fteeckt .
Ghy,fifc dan u ghemoet, en weecht u voonch fpreken,
En lbo door u bedrijf de man is afgeweken
Van dat de reden eyft ; ó betert u gebreck,
En maeckt op fijn gebiet te buygen uwen neck.
Maer eerft gaet totten Heer, en neycht uw teere leden,
Doch klimt met uwen geeft en offert u gebeden ,
Bid met een innich hert, dat vrede met verdrach
Voortaen in uwen geeft haer wooning houden ma
Koomt dan tot uwen vrient, te rechter uyr getreden ,
En leght hem opte borft de gronden vande reden -y
En, foo ghy fijnen geeft in goede pofen vint,
Soo hangt hem aen het oir tot ghy het herte wint .
Voor al weeft noyt geneycht u handen uyt te fteken,
Om even met gewelt u leet te komen wreken ;
En fchoon u Ael of Heyl met onbedachten fin
Dit blafen in het oir, en krachtich beelden in ,
Schoon, ick en weet niet wie, u fchijnt te willen leerea
De (lagen vande man met ilagen af te keeren ,
O, fooje my gelooft, bedwingt u rechter-hant,
, sy is van echte min een heylich onder-pant .
menuhm v.rum ijny, vechten jonge vrou ! tis buyten alle reden,
En tegen u beroup, en alle goede leden ,
SSST # 1'eve weeft geruft, en laet het woelen daer,
dixttfub ponste De vuyiten vanden man die wegen u te fwaer.
*mSm$£ Siet> a*s een teere vinck met vogel-lijm gevangen
rtJmChnIi- BliJfc in het taye fliJ'm met hare veeren hangen,
V%0 V WE. 67
dienP liaer leden rept, en gins en weder treckt,
jo wortfe vande gom noch des te meer bevleckt,
^ oftet, jonge vrou, het onverduldich woelen
oet u maer te meer het ongeluck gevoelen,
\ 1 die een donderflach of blixem myden wil
ie fyge laech genouch, en { wyge vorder ftil .
roept hier tegen aen, dat fchoppen, nepen, Hagen,
als met ongedult van u en fijn te dragen j
laer denckt, al wort de vrou vertreden vanden man5
>at haer, oock even dat, ten goede dienen kan .
;t, hoe menich menfch wort in het lijf gefneden,
^ rt met een vinnich nat gewreven inde leden,
Vort aen het vlees gebrant, en op het been gefchrapt,
,n door een vuylen dranck geduerich uyt-getapt.
ü noch tot behulp . de God die onfe wonden
>,raiyle puyften kent, tot in de diepe gronden,
}aet dickmael hart te werck ontrent een leelick feer,
jhy,, lijd, o lieve, lijd de plaefter vanden Heer .
) fchoon u duyfter ooch riiet recht en weet te mercken j
fiit God door u verdriet befloten heeft te wercken ;
<Ioch toont geen onverduit door uwe drouve ftem ,
vlaer, foo ghy rufte fouckt, verwacht en klaechtet hem .
Ipijt van alle fpijt, leert even harde flagen ,
Lrt fchande, leert ge welt oock fonder morren dragen ;
En pleecht geen ander wraeck als door een drouve traen>
lae gaet dan uwen vrient oock des te foeter aen •
[>et als het hof-Camil dat, mette voet getreden ,
Rïckt beter als het plach . ghy, fuyckert uwe reden
Oock in het bitter felfs, en weeft geduerich foet,
Dat fal den fmyter fijn een vyer in fijn gemoet,
Rr 4 En
Tahiui vnum pu-
gnan<ii<& vincendi
genus ejfe putxbat
nonpugnare\ id.rfr
nos hic.
F%OVVFE.
En laet geen wreede fucht in uwen boefem fwellen,
En laet u reyne fiel niet vanden wrevel quellen \
Ten is geen fedich hert, geen ware Chriften borft,
Die innich ley t en wrockt, en nae de wraecke dorft
Toont geen verfworen aert, geen ingekanckert wefen
Geen vuylen etterpuyft, uyt feilen haet gerefen,
Geeft (egen uy tten mont wanneer hy leelick fmaet
En fpreeckt oock enckel heyl wanneer hy vinnich {
cave God dat de lek weet dat ons gebot gaet hooger als de reden,
ZuGhr^rd ^aet vorc^er a^s ^e kracht van uwe teere ieden,
dcrs, infmaetheydt Nlaer weet des niettemin, foo ghy een Chriften fijt,
^it.conrt^. Dat jae een Chriften hert is boven alle fpijt.
mochten faghen : Weet dat de groote God is machtich u te fty ven ,
Als wy fchandeltc- . O ' 111
hen acnghejproken Is machtich alle quaet van uwen hals te dry ven ,
voorden, foo feoenen r^. \ V C A 1 11 1
wy\ ah wy ve^ " O : die met reyne lucht op hem alleen betrout
l°Sa^%\ ds " WorC ^oor het *eet gefterekt, en in verdriet gebout
wygetajiert worden, Al is u man g;eneycht tot veelderley gebreken,
foobiddenm. XT .. P J . i °ni
Vermijt u niettemin van tegen hem te lteken ;
Tm* broeden met "^en ^aet u geenfips vry> door onbedachte watoj
ten anderen in ghe- Te woeden inden geeft om tegen hem te gaen .
fchtl gevallen fijnde, f-y. i 27 i Di -ri
(gheiyck Homerm De vrouwe moet den man, en hy het wijr beminnen,
xlfSSttL Niet om 'ken weet niet wat in leden ofte finnen,
vande fehe) my Maer o m des Heeren wik en om de foete wet
moet dit en dat o- "t y r 1 1 r C
verkome» fiickmv Wad* op het echte paer te iamen is gelet.
7^tmoTmf' Want anders fo de menfeh, wanneer hy koomt te troirojq
imeX) dn7et Z«ï' ^ n §>^YCQ^tc gLlnft °P fnffche leden bouwen ,
gaen, foo itkumet Of op een wacker ooch, of op een hooch verftant ,
^dmeTbZgbe^ S°° worc die vafte knoop niet als een loffen bant :
"Ende fiet daerop fijn
ftaens-voets dc broeders verfoent . foo veel vermach een goet wortteohen een mm chemoet. Siet hier vanh*
taich.autraa.de la Cokre.
Eylfi
| v%ovvve. m
^E/laes ! in dat geval foo konnen oude dagen |
truck, korts, en ander leet, u fteunfel neder-jagen j
'k £n fiet ! daer is de fiel tot inde doot bedroufc ,
3|' Iuyft als het nietich vlees den meeften trooft behouft.
k|aer foo men poocht het ooch van menfchen af te drayen 3
f i met den hemel felfs fijn herte tracht te payen ,
\ Dan ftaet de liefde vaft . » het is de befte leer
L> Oock in het hoochfte leet, te ruften inden Heer.
3ch foo des niettemin hier yemant mochte vragen,
)e lang een echte vroa dit pack behoort te dragen ,
Eer fy het bitter leet moet brengen aenden dach,
Of by een trouwen vrient haer lyden klagen mach ;
(titfangt een kort bericht . Ick raede niet te klappen
in yemant wie het fy, al nae verlcheyde trappen ; 1
Eerft dien ter totten man, en voor den Heer gefchrey tf
i Eerft dienter al ghedaen dat voren is ghefey t :
S o dit u niet en helpt, maer valt gelijck verloren,
h dat fijn felle fucht is harder als te voren ,
Soo berft ten leften uyt door uwe drouve ftem,
En roept oock ander volck tot rechters over hem .
Jet alfmen eenich feer met fap van eyge kruyden
liet overwinnen kan ; foo haeltmen vreemde luyden l
Men fiet dat Hechte falf op verfche wonden paft,
Maer kancker in het vlees wort harder aengetaft .
I dien u oyt ontmoet foo boofen aert van faecken
Jie binnen u bedrijf niet recht en fijn te maecken,
Of dat fich eenich man foo buyten reden draecht
Dat, naer een lang gedult, u lyden dient geklaecht.
< hy maeckt noch evenwel in u verdriet te myden
e roupen tot behulp een vrient van uwer fyden,
S f - Gaet
lf%OVVVE.
Gaet tot lijn cygen volck, en aen fijn naefte bloet,
Gaet tot fijn vader felfs, en opent u gemoet.
V man in dit geval en heeft hem niet te belgen,
Maer fal met beter hert uw klachten neder-i weigen,
Dan of ghy fijn gebreck en uwes herten gront
Een vrient van uwe ftam gingt leggen inden mont.
Maer foo het korfel hooft u niet en laet te plagen ,
Soo ftreckt u vorder uy t, en gaet tot uwe magen y
Laet die met u gedacht te lamen henen gaen
Om hem, met grooter ernft, de tucht te raden aen .
En foo oock defe plicht behoorlick aengedreven
Hem echter niet en brengt tot eenich beter leven ;
Soo taft hem naerder aen, en ftelt voor aen te werck
De hoeders van het volck, de herders vande kerck
vide Tfyiupp. yte- Laet die hem fij n gebreck met diere woorden feggen,
^mkjt^m ^n even Godes vlouck hem opten boefem leggen,,
propterfivittam. Laet dreygen eeuwich leet, en dringen opte wet,
En neemt tot u behulp meer als een huys -gebet •
Waer henen mijn vernuft ? fal ick de vrouwen ieerea
Van haer gefelfchap gaen^ en tot de rechters keeren ?
God-geve dat de fmaet van foo een vreemde flach
Geen wijf, geen echte man ten deele vallen mach .
Men vinter evenwel die, mits haer twiftich leven,
Geheele fleden deur een quaet exempel geven ;
Des koomt haer quaet beley t ten leften aende wet,
Die fcheyt het grillich paer van tafel ende bed:
Een yedet neemt het fijn', en gaet byfbnder woonen,
De dochters by de vrou, de vader mette foonen ;
Siet daer het weerde bont van alle glans berooft .
n Een vrouwe fonder man, een lichaem fonder hoof
F%0 V WE. é9
\t moet het echte paer, gelijck een kancker, fchroomcn,
noyt de boofe fucht foo verre lacten koomen ;
Men fegge watmen wil, ten is geen Chriften aert
I Te fcheyden vant gefin wanneermen is gepaert. a
i )aer is een groot behulp tot alle groote quaden ,
pock dan wanneer de menfch met druck is overladen ;
, ,> Want als de ganfche fiel met lyden is gevult,
|>> Dan ift den beften trooft te lyden met gedult. b
Ly, wilt in dit geval niet om de menfchen dolen,
her fegt in u gemoet 5 God heeftet foo bevolen :
Want als een Chriften-hert lijt innich huys-verdriet ,
Hy fiet een flaende macht die niemant anders fiet : c
ilr fiet den goeden God in fijne boofe dagen ?
li lijtfe met gedult, en leertfe willich dragen;
Iae fuycht oock foeten trooft uyt alle tegenfpoet,
En weet dat hem het quaet ten goede dienen moet * d
£iy.> die u wettich deel hebteenmael uy tgekoren ,
Ei trouwe met behulp voor eeuwich aengefworen,
Waerom befwijckt uw jonft in dit verdrietich leet
En tegen alle recht, en tegen uwen eet ?
Is eenmael tijts genouch van dilch en bed te fcheyden,
Ss u de bleecke doot fal inde plaetfe leyden
Daer niemant fpijs en nut ; als u de ftrenge wet
Sal leggen in het graf, het enge made-bed.
•Wie kan tot fijnen God op vaften gront genaken,
>Oie met fijn echte deel geen vrede weet te maken l
» Wie kan des Heeren broot fich brengen aenden mont,
» Die aen fijn eygen vlees fijn tafel niet en jont ?
t;wis het innich hert fal 11 geduerich wrongen ,
{In fy ghy wederom uw handen poocht te vougen j
Sf z Of
«Viret.au y.com-
mandem. tic. Si
les perfonnes
peuvent. &c.
bln tnttgnu mnlk
magnum remcdium
efïPati. Sancc.
v t. Saaa. xï.
d Rom.8. 28.
NeccjfittttU non s-
lïud ejfttgium ejK
quam VcUe qucd
ipfa cogit. Idem*
V%ÖVVFE.
Of foo ghy niet en paft op defen weerden bant ,
Soo is u befte deel met yfers afgebrant .
Ten fy dan u gemoet verneme vafte gronden ,
En dat men inder daet heeft dickmael onder-vonden
Dat u de vvreethey t ftelt in vreefe vande doot,
Soo fcheyt u nimmermeer van uwen bed-genoot .
Geen wonde-meefter brant, geen fnyter inde leden,
Geen fetter beenen af als op gewifle reden,
En noyt, voor dat hy merckt dat kruy t,noch wortel b;i
Maer dat het ftege feer de kunft te boven gaet.
Ick wenfte dat de Wet noyt paer en wilde fcheyden,
Sïf^t/iJ N°y c haer geduchte macht en ftelde tuflehen beyden,
quoad tborum & £)an als het huys-gewoel en onverfoenden haet
menfam,etiam mu- v T . , • t i i i n
tm confinfu non Nu kanckert in het merch en buy ten hope itaet. a
fZs fi Ick wenfte dat het volck haer noyt en liet geluften
fint Of tafel op haer felfs of leger uy t te ruften
mutuoferre. Viret, Voor dat aen alle kant wat tot de ruft behouft
tl'Bmiï*' Ten vollen is betracht en menichmael beprouft. b
f^r/viüTvten Leeft, echte lieden, leeft als twee gepaerde fchapen,
tnulieri trepidantt Tot dat het aertfche deel fal inder aerden flapen ;
non potflt (ufüciens i j
(ecJitLprJari, De man is mette vrou als water ende wijn,
«cdiffiditfe pop co- £)at recht vermengelt is kan noyt gefcheyden fijn.
habitare manto fi- O J O J '
nepericulo vit*, fe-
parandum eft matrimonium quoad thorum ac menfam , ne deterim contingat. Tr*f Everhar d. conf 224. )
necilludcum Scriptura pugnare, fed ér apud Chriftianos fervari debere» tradit Melanth. inloc de Con'ytg.
JDivort. propter fiivitiam veneficia & infidias ftruBas vit* ére
b Si deplorat* adeo fitvitU fit vir ut a pafloribtn admonitus non definat furere, ér domeftic* T.cckfï<t invocatie
iurbet, ér vxorem tr aflet ita crudeliter, ut vita in periculo fit, certe magislratut impcrio coercendut eft, qui nonfi
vitam perfon* innocentis tueri debet, fed etiam ejut confcientU confulere, nefiaUa dolore ér indignatione tanderij
hijcictt invocationem, aut aliquid mjuftè faciat. Philip. Melanth. in loc. deconjug. Art. de divotijs propter fxvitk
Shneyder. tit de nupt. part. 4 verf. qua fint cauf. divortij. num.14. Mij tarnen hic tolerantiam tantum & co.
'ventiam effe debere, non fepar ationem afferunt. vide Foelie. Bidenbrach. in traclat. de cauf Matrinu
4 Le maiiage eft (comnje difoit Themiftius Piatonicien) unc meflarige, qui doit eftre de tout en til
comme du vin & du I'eau qui affeinblcz une fois ne fc pcu vent jamais plus leparer,
D
V%0 V WE. 70
idi in het tegendeel fijn wederom te ftraffen ,
tij uyt een malle fucht haer vrouwe liffelaffen,
)ie Tonder onderfcheyt, en buyten alle maet,
>etoonen voor het volck een ieliaem ongelaet.
|d'r fijn verwijfde mans die niet en willen fmaecken,
^lieffte moetet eerft met haren monde raecken \
:;)ie nimmer uyt en gaen, en niet en willen doen
kis naer een tuflfe-lonck en met een minnen-foen. <t
Ir fijnder in het lant die opte ftrate mallen,
n ick en weet niet wat, voor al de weerelt rallen,
|j)ie dragen aen het lijf, als vooreen heylich pant,
Ijlen lint, een hayre-fnoer, een vrouwe koufle-bant.
Vat is doch vande menfch ? die quade flagen myden,
[ie fietmen menichmael in tegen-feylen glyden :
)e maet is wonder goet, en hier, en overal,
ihy mint, o foete jeucht, maer echter niet te mal.
)it dringt van uwe beeck, en pluckt van uwe rofen,
fi|;r wilt in reyne tucht uw hinde lieve-kofen ;
in al te rechter tijt ; want vreucht en huys-verdriet
Ln dienen niet gepleecht, dan als het niemant fiet.
A ;r, o vervlouckte daet ! o fchuym van alle plagen !
vli hoort van ouden tijt, en oock in onfe dagen ,
Us datter vrouwen fijn, van foo een ftouten aert,
)ie mannen onderftaen te grijpen inden baert,
D haeren over-heer met vuyften komen tergen ,
ütals een vollen krijch met hooge woorden vergen,
|3ie mette nagels felfs, jae met een feilen tant
J erfcheuren echte trou, en haeren foeten bant . b
tóbidde, mijn vernuft , laet defe monfters blijven,
Mn hant die fchrickter af, en weygert yet te fchrijven,
Sf 3 Mijn
a Seneca <&ex ipfo
HicronymtM vin
cujufdam magni
msntionem facit ,
qui nifi alternis
tatfum labijs cibum
non fumcbat, qui
VXom fafciA pee-
tu4 colligabal, & n&
puntto quidemhor*.
abed abeffe poterat,
crïgo quidem amo-
r 'a honefta,fed mag-
nitudo deformis\
nihil interes!
quam
ex. honetta eau fa
qup$ infaniat,
Vxor etiam oblecia-
menti nomen eft.
Deurer. 41.
Prov. ; .
b Hoftienf in fum -
rnatït. de Iun j.tr.
f. quomodo cenfe-
turverf fed cum
rnetu* ; tradit , &
queritur muit at $f-
fefoeminas qu<n vi-
ros vcrb.rant. ê
monfiral
V%OVWE.
Mijn penne fluyt haer op, haer edel nat vervrieft,
Het fchijnt dat al de kunft haer inde fchrick verheft .
Een woort dan, fonder meer . heeft yemant defe vlagen
Die moet geen vrouwen naera in onfe lande dragen-,
Want die foo byfter verr' is buyten haeren plicht,
En is geen echte vrou, maer eer een helle-wicht,
Een (lifter van de peft, die, uytte nacht geboren,
Set door een holle ftem, en met een feilen horen,
De fteden in gefchil, het lant in enckel bloet ,
Gehaet van Pluto felfs, en al het hels gebroet.
O ! dat geen helle maen, geen fonne meer en fchijne,
O ! dat het edel licht, en alle glans verdwijne,
O \ datter niet een fter, niet een vergulde ftrael
Enblincke voor het fpoock, of uytden hemel dael,
O ! dat het luftich vyer, (het fy men tracht te koken,
Daer dit gedrochte woont, of datmen poocht te ftoken
Ten dienfte van het huys) niet fy als enckel damp ,
Niet als een vuyle mift, en ongefonde ramp.
0 1 dat het klare nat van alle (bete ftroomen,
0 1 dat het aerdich groen van alle fchoone boomen
Verdrooge voor het fpoock ; o ! datter niet een blo
En ryfe daer het gaet , of uytter aerden kom.
O ! dat de ftuere vorft het ganfqhe wout verfenge,
Soo dat het treurich velt geen roosjen voort en brenge
Ten lufte van het ooch ; ten eynde niemant weet
Van yet dat luftich is, al waer het over treet .
Waerom foo veel gefey t ? laet alderhande dingen
Het wijf te fpijte fijn, ep in het aenficht fpringhen ,
Op datfe weten mach dat lucht, vyer, water, lant,
lae dat den hemel felfs is tegen haer gekant .
D
F %0 V WE. 71
">ch, boven alle twift, en alle quade ftreken,
. i<o wort de man voor al met y ver aengefteken
J | Wanneer een dertel wijf, vol ongefonde kift.
Verkeerde minne pleecht en vreemde lippen kuft .
I ! laet een echte vrou tot alle tijt gedencken
'itt eere voor te ftaen, haer eere niet te krencken j
b Het befte dat de bruy t ten echte brengen kan
|:» Is y ver inde tucht, en liefde totten man .
lil die fïch hier vergeet, die ftort in alle fchanden , Syrach. u. 1 3.
frquetft haer eygen ïelfsy en alle diere panden , tem 23 ' 20 '
Sy quetft haer eygen vleys, haer eer, en eerbaer root ,
Sy quetft, tot aen het hert, haer eygen bed-genoot .
J^doet de reyne tucht uyt haeren huyfe vluchten ,
üvbaert een vreemt gebroet van onbekende vruchten,
Sy maeckt dat wettich erf wort qualick uy tgedeylt^
En dat een vader felfs in fijn gedachte feylt j
5] breeckt de weerde trou en alle vafte banden ,
S'treet als mette voet het recht van alle landen ,
Sy fchent het reyne bed en haeren dieren eet,
Sy brant haer inde fiel een eeuwich herten -leet ;
S;:doet het ganfche lant van haeren handel fpreken,
S;Iaet haer vuyle dracht op alle ftraten leken,
Sy maeckt een eerlick man tot fchimp en enckel fpoc ,
En, dat het fwaerfte weecht, fy ftinckt voor haren God *
Vat dienter noch gefeyt ? het fchuym van alle fonden^
Vn alle flim bejach, van alle boofe vonden ,
Het flijm van alle vuy 1, de grouwel vander hel ,
En al wat leelick hiet, is in het overfpel .
Ah ! die haer eens beklat met defe vuyle fmetten ,
E. kan haer leven noyt haer eere weder ietten y
S f 4 Soo
V%OVWE.
Soo haeft ais haere jeucht maer eens en is gemeyn ;
Geen zee, met al haer nat, en maeckfe weder reyn •
Al wou foodanich wijf met uytgeftreckte leden
Haer eeuwich inden dienft van haeren man hefteden,
En treuren alle tijt met innich fiel-berou,
Noch miftfe niettemin de gronden vande trou .
Al wou foodanich wijf oock hondert dooden fterven J I
Iae lijf en yeder lid in ftucken laeten kerven ,
Ten goede vande man, de dracht van haeren fchoot;
Die kleeft, die kleeft haer aen, tot inde bleecke doot.
Al wie haer jonfte drouch, of oyt te voren kenden,
Die fullen met een walch haer oogen omme-wenden,
En wijeken van haer af, als van de boofe peft ;
Dus maeckt, dat reyne fucht in uwen boefem veft.
Bewaert met alle forch de bloem van uwe jaren ,
Geen ding dat lichter pleckt als uwe teere waren ;
V jeucht moet niet alleen niet geyl, of dertel fijn,
Maer fchroomé voor dé naem, en fchrické vande fch
God heeft in grooten ernft getoont in oude tijden j
Dat hy in echte trou gheen Ichande wilde lijden ,
„ Want foo een dertel wijf bedrooch haer bed-gcnooi
<* DCUtCF. 22. 22. _ / D
levit. 20. 10" Men dreef haer inder yl met fteenen nae de doot. *
En om tot aller tijt te worden ondervonden,
Of door verkeerde Iuft een vrouwe was gefchonden, j
Soo werter op een nieu geftelt een y ver- wet ,
Soo werter op een nieu een offer ingefet ;
*Num it ^Cn °^"er5 §evaers> voor a^e fno°de wijven,
Menfjlr \em oiy Een offer, fonder noot, voor alle reyne lijven,
tlgffi? ^en offer voor de tucht, en voor het echte bed,
mm* het ü em Een offer fonder reuck, een offer fonder vet , b
fver-tffor. * *
V%0 V WE. 7t
n; l n offer vanden Heer . als eenich quaet vermoeden Hetwoegh-ojferbê-
n' Jgonfte naere forch in yemant aen te voeden , findeTJ^êrf»
De man, uy t dit geval, bequam dan volle macht , ^ntll^ioZk %
\ Dat flux daerop het wij f voor G ode werd gebracht § ***** g<[chudm\
r ° met luffilicx vet*
%rt en diende . Calvin, ad 7. pncept. daer hyden textnum. s. uytleght.
Der quam de priefter aen, en ging voor eerft ontbinden
/ wat een jonge vrou plach om het hooft te winden,
De fpangen van het hayr, met al het omme- werck,
En ftelde dan het wijf te midden inde kerck.
lier ftontfe treurich heen, de tranen op te wangen,
Ei liet voor al het volck de vlechten neder hangen,
T t Dat
V%OVVVÈ.
Dat was gcnouch gefeyt ; Siet wijf! hier ftaeje naect
Voor Hem, die voor dé man de vrouwe heeft gemae*
Hier was dan feker bad vermengt met ofFer-aflchen,
2 lemgi meynêH dat Gehey licht voor het volck, om fich daer in te walfchen,
Hier trat de priefter toe, en fchepte bitter nat
Un h™t"v*^ jfM2r N iet in een gulde fchael, maer in een aerden vat :
fters water in be- Noch liet hy vande vloer het ftof te (amen brengen,
37Ö'fiS En ginS het onder een cn mec het water mengen,
fio wort uytghdeyt. £)aer {chreef hy dan ee vlouck, die luy dde wonder ft
Andere* dat het fy / • 1 1 r
gwesi van hetwa- En gooter water op, en wies de letters ar r
«hZ'ZnLZl En als hy dit beflach te famen had gebrouwen ,
Koe daer van ghe- £cn felfaem mensel-moes voor alle kiefe vrouwen.
waechtwortNiim. O # >
19 1 vide cal. ad So fprack hy tot het wijt j Nu koomt hier voor de
wp- tot een eeu wjck |ec^ 0f tot uw grooter eer .
Indien u reyne jeucht haer noy t en liet befmetten ,
Soo fal het bitter nat u geenfins konnen letten ;
Ghy fult, oock nae den dronck, bevrijt van alle pijn,,
b rf'u- ,kt *K Bequamer totte vrucht, en liever vrouwe fijn. b
enfchuldichwasy fo 1 _ 7 i i i i
mbieeffemetaiumlAztt foo ghy buyten ar uw vrouwelicke deelen
foTv\uZl™r\ Hebt door onguere luft aen vreemde laeten ftreelen ,;
^IfaiJjL Of dat uw geylefchoot oneerlick open ftaet,
eabitur femine. jï~ Voor fnoode linckerny, en o verfpelich faet,.
tut in oppoftto die- « i i r 1 i
tum fait , femen Soo weet dat u geneym lal gven nu vervuylen
En vloeyen ^eti>* van auyfent etter- Wlen r
befcit, caiv. d. loc. Sal fmooren inde ftanck, en fmelten inde drachtrr
Tot dat u nietich vlees ter aerden wort ghebracht .
Hier op foo moeft het wijf dan feggen voor de lieden,.
Al wat de priefter feyt, dat late God gefchieden
En daerop tratfe toe, en even, tot befluyt,
Soo greepfè naer het vat, en dronck het water uyt.
V%$VVVE. ?i
lln leet als gcenen tijt, indien haer geyle leden
|j yemant van het volck oyt waeren afgereden ,
i Haer buyck fwol byfter op, haer dgie werd verrot,
iiljÉn fy van ftonden aen een openbare fpot .
toer was haer lichaem reyn, en noy t haer leven-dagen
p bouve toegewijt, een lincker opgedragen,
\ Soo kreech haer gave fchoot geen hinder vanden vlouck,
t Maer was door al het lant een eere vanden douck.
liet, het eygen nat op eene wijs gefchoncken,
I) eene wijs gemengc, en in het lijf gedroncken,
I Bracht opten ftaenden voet ontrent een vrouwe fchoot
: Of kracht van nieuwe vrucht, of nepen vande doot .
|i|>d toonde metter daet dat alderhande faecken ,
C e man, en echte vrou w> en hare kamer raecken ,
\ Sijn aenden hemel felfs ten hoochften lief-getal,
f En dienen by het volck gefuy vert boven al.
ilidiefte, woecker, moort, en diergelijcke fonden
Ei werd geen ftrenge vlouck, geen bitter nat gevonden j
i ï Dit feltaem onderfouck en was maer ingefet
Tot rufte vanden man, en voor het echte bed.
C)d liet de weerelt fien dat alle boofc ftuypen,
teuyt een dertel ooch tot in het herte fluypen ,
Verwecken aende vrou een kancker in het bloet,
jEn maecken haeren Ichoot tot vuylen etter- vloet»
Is waer, het y ver-nat en wort in onlè dagen
Gen vrouwen ingeperft, hoewel de mannen klagen j>
Maer weet des niettemin dat God oock heden leeft.
En nu, en alle tijt, gelijcke krachten heeft,
f- 1 fiet tot inde borft, tot midden inde nieren ,
F> fiet tot in het hert, en waer de finnen fwieren ,
Tt z flf
F %0 V WE.
Hy fiet van alle kant wat inde duyfter nache
Wort over al gedaen, wort over al gedacht .
Hy is tot heden toe van onbevleckter oogen,
Hy wil geen vuyl bejach in eenich huys gedoogen,
En fchoon hy fomtijts duit de voncken vanden bram
Hy ftraft te fijner tijt, en dat met fwaerder hant.
Vermijt dan defe peft, vermijt haer eerfte gronden ,
Vermijt het dertel ooch, en alle vuyle monden ;
»Sy heeft haer goeden naem in eenich deel verkleent
»Die maer het vragen duit, en die het oire leent.
Een vogel vander zee vermaert aen alle fyden,
Baicyones aves m> Halcyon by het volck genaemt in oude tyden,
dos ex tifcictilorum i * i i i G r* 11
ejficuüs & jpinuiu Dient hier bedacht te hj n, ten goede vande trou ,
stfsSi °p datfe wefen mocht een fPie?el voor de vrou;
mu ac contexunu j-jet dier weet fijnen neft foo konftich op te maecken,
*vt jolt marito pa* , « i r 1 • 1
teat ingrejfa, c*te- Dat niemant, wie het ly, daer in en weet te raecken ,
SêSSS^ De meeuwe, mette wulp, en al het zee-gefpuys , j
ipfummarei»flu*t. ymt ftaech, hoe naeuw het loert, een toegefloten h\%
Anmui Kob.remm J i ? 1*
iHdicatJtb.i.c.i^ Het meyr met haeren itroom, en watter placht te vlieter
t^7v7a^udQefr En weet haer filtich nat niet inden neft te fchieten ;
ner. frapudovid. Men vinter niet een gat, jae niet een enge fcheur,
Metam.ii.mfim i • & n i öi
Geen yler kandenn, geen ltael en gaeter deur.
Het manne-dier alleen dat vint den ingang open,
Dat fitter op en fpeelt, dat koomter in gekropen,
Dat vint daer fijn gemack, en alle foete vreucht,
En draecht fijn gaeytjen op fijn onbevleckte jeucht :
Een woort, endatgenouch . Ick wenfche dat de vrouv'fl
luyft op gelijcken voet haer kamers wilden bouwen,
En dat haer ftil geheym, haer teere binne-veft,
En floot en open ging gelijck Alcyons neft .
V%0 V 74
*r, die het eerbaer root wil inde vrouwe ftij ven,
mach geen vuyl bejach of quade luften drijven,
>Geen Ipijt die aende vrou meer in het herte knaecht,
> Als dat een dertel man fijn vreuchde buyten draecht. &
je dickmael is het wijf van hare trou gevallen ,
dat een weelich man oneerlick dorfte mallen !
-loe dickmael is het wijf in quade lufl: verhit ,
Dm dat een weelich man een vreemden acker fpit \
onrecht volle macht te geven aende mannen ,
*r vrouwen af te gaen en uyttet huys te bannen,
Oock fchoon die weelich fijn en uytter-maten ftout,
Ten fy de klager felfs fijn plichten onderhout .
\heeft de man gefach op huys en huys-kateylen ,
Skh heeft hy geene macht fij n leden uy t te deylen ;
;, Noch heeft hy geene macht ontrent fijn eygen lijf,
Maer is in dat geval gebonden aen het wijf,
I; onrecht aenden man fijn weelde vry te laten,
E hart te willen fijn ontrent de broofe vaten
Waer vintmen eenich recht van ongelijcken aert,
Daer twee met eenen bant te famen fij n gepaert ? b
Ctroude, tot befluy t, laet buy te-luften varen ,
Ei treft het rechte wit van uwe groene jaren ;
Maeckt niet alleen het bed, maer alle vreucht gemeen
| En mengt u foete jeucht ten vollen onder een .
Im tis, nae mijn begrijp, nu lang genouch gefproken
he dat de wrange twift dient af te fijn gebroken
Ten ingang vande trou . nu tottet huys-beflach ,
Op dat oock daer het wijf haer regels vinden mach •
< m dan door ons gedicht hier dieper in te treden ,
r :n dienfte van het huys, en alle goede feden j
Tt 3 Soo
a Reftè luflinia*
nut* oh adulterium,
inquit, graves ini~
micitU oriuntur ,
cum nihil ca firn
magis exajperet ,
quant fi in con-
temptum fuum
man tui cum im-
ptdicis mulieribm
converfari depre-
hendatur, l. confen^
ftt. C.deKepud.
b Uac contrei inU
quurn Canonem
Bafilio at trib uturn
Epifi. ad Amph.i,
c.p. Vide Bezam
traB. de Divort.&*
B.epud.foL26^. &
F%0 V WE.
Soo raed ick dat het wijf haer immers niet en floot,
Wanneer een eerlick man by wijlen gaften noot.
Het wijt-beroemde beek Diane van Ephefen
Was van een vreemden aert, en van een Felfaem wefèn
Sy toonde ftuer gelaet, en fcheen geweldich gram,
Wanneerder eenich menfch in haeren tempel quam
Maer allmen naderhant fich weder ging bereyden
Om uyttet hooch verwelf van haer palleys te fcheyden
Soo gaffe blyder fchijn als fy te v opren plach,
Want die te rugge ging die kreech een loeten lach.
Al was Diana maecht (gelijck de lieden praten)
Sy heeft des niettemin veel dochters na-gelaten ;
Wat iüer menich wijf, die niet en is gepaft
J^ls metten rug alleen van haeren buyte-gaft?
Wat ifler menich wijf tot Hier te fien genegen,
Indienfe by geval eens vrienden heeft gekregen ?
Hoe menich ifler bly en ftek haer vlytich aen
Wanneer de gaft vertreckt, en als de vrienden gaen 2
%enen[ftjs-miidrt Het ftaet geweldich honts,en is mitfdien te myden,
frm loven de lieden, — , . ö r . , . ni 11
tnde fegghen hy fy Geen vrient aen lijnen dis, geen galt te konnen lyden ;
TfutxZnll'- Weeft g^wy jonge vrou, het is een foete deucht,
4en roem,m*er van Die uwen plicht betaemt en uwen vrient vei heucht.
tenen vreckenvilf en -~ « 1 1 . « 1 , • n 1
fpreech de ^nfihe Doet wel, naeu-hertich volck, niet Hechts aen eyge mag
mtfeUyTernch Maer ^ aerl vreemde felfs uw j onfte toe te dragen :
«Ai, syr.3 1. 28. Leeft hier op Godes woort : een gaft te nemen in
sis aen Rahablol. T i- ï 11 i 1
2. i. Is dickmael aenden weert bedegen tot gewin .
Re^Tm 4*8* *" ^et *S eCn W^ S l> tïl Van ZC fegen>
Martha Lucio. Het is een nutte vont, al fchijntet ongelegen,
Wou* Aa.18.3. Sich tot een tarel-vrient te kielen eenich man,
Die voor u goet onthael niet weder geven kan •
v%o v we.
7$
i
ijl die fijn tafel deckt aen lieden van vermogen ,
pxt over-hant genoot, en weder aengetogen ,
i vlaer die behouftich volek uy t reyne liefde Ipijft ,
01 Die gaet den rechten wech die na den hemel wijfbt
, li leyt hem fchatten op, die noy t en konnen rotten,
:Jyt aes fijn voor de worm, noyt voetfel aende motten
n of hem fchoon de gaft niet wederom onthaeit,
y worter vanden Heer met woecker af betaelt .
leeft, hoe defedeucht, oock by de wilde luy den ,
5 maer en fijn ge voet met wortels ende kruyden r
I Wort uyt een gulle fucht met alle vlijt betracht,
!ae dac haer enge kluys op vreemde gaften wacht,
jifiet ! by ons, eylaes, foo facht en wel gefeten ,
5*r wort die weerde plicht meeft overal vergeten :
Wie ifler in het lant die vreemde, (onder geit,
Df huyft in fijn bevang , of aénde tafel ftelt ?
vleft al ons vrouwe-volck is al te Teer genegen
iiiifinnich huys-gepronck in alle ding te plegen,
Sh hier van is de reyl, dat fchier een yder (chroomt
Dat haer of vrient of gaft van buy ten overkoomt :
r net, maer fonder nut, fijn huys alfoo te vieren,
I beter tot gebruyck de kamers op te eieren
i O moeder van het huys, maeckt datj e minder dwey lt ,
Vlaer datje meerder geeft, en milder omme-deylt .
& er boven alle ding foo dienen aengenomen
van u man genoot met hem ten eten komen ;
Want (boje fijnen gaft niet met beleeftheyt dient,
ioo quelje fijnen geeft, foo quetsje fijnen vrient.
Ic kenne vreemde wij ft die fonder ftuere vlagen
* n vrient aen haren difch, geen gaft en konnen dragen ;
Tt 4 Het
Loppl Rnfu gem
mercatores ad fcfe
■peregrl venientes U-
benter excipiuntt
quos in tuguriolis
fuücum vxoribm
relinquunty & ipjl
-venatum ahcunt.
Cuagmnm in de-
fenpt. MofcovU*
v%S>
VWE.
vxcr Thtaei (vtre ^et j at a^s °^ ket volck, dat aen haer tafel eet,
fert phtarcb . in Met tanden evenftaech haer in het herte beet .
ttJj^Z^fïat- lek hoore menichmael van defen handel fpreken,
^quo[Lm°To^ ^n k°e ^er ^e mans met groote koften wreken ;
Een ftaeltjen dient de kunft te brengen aenden dach J
illTmL^Trl' Op dattet aende j eucht een fpiegel wefen mach,
cw&tvertit. Qp fat een jonge vrou met handen mochte taften
Hoe qualick dattet voucht te midden inde gaften
Te grollen opten man ; op datfe naderhant
Mocht houden inden toom haer grillich onverftant
Een man van blyden aert en van beleefde feden
Had onlanx fijnen vrient by hem te gaft gebeden ;
Een vrient van grooten naem, een welbekenden vrii
Gewoon tot bly gelaet, en wel te fijn gedient .
$o haeft de gaft verfchijnt, de weert koomt hem gemoe n,
De weert koomt fijne vrient met heufche woordé groei nj
Hy ley t hem inden hof, tot datief wort gefey t j
Mijn Heer alft u belief ; de tafel is bercy t*
De weert, niet onbewuft van op een hoofs te leven, " jl
Laet eerft aen fijnen gaft het rieckend water geven,
Hy biet hem inlgelijcx het fchoonfte vanden dwael; ij
(Befiet den eerften trap van fijn beleeft onthael.)
Noch ftelt hy voorts te werck beleefde tafel- wetten,
En gaet foo lieven vrient ter hoochfter plaetfe fetten ;
Doen fontmen om de vrou, maer die en quammer ni:,
Hoewel de goede man haer dickmael roupen liet.
Hier uy t befloot de gaft> en vry niet fondcr reden ,
pat hy maer ftucx-gewijs ter maeltijt was gebeden:
Of (choon een gaft geniet de gunfte vande weert,
Wat batet als het wijf fit treurich aenden heert ?
Hoevel
n
V%0 V WE. ;é
>ewel van alle kant veel maechden ende knechten
fchijnen aenden difch met alderley gerechten ,
Tis voor een eerlick man maer fpijt en enckel kruys,
Indien h y niet en liet de vrouwe van het huy s.
vande kinders fprack den fegen voor den eten y
i gaft wort op een nieu eens willekom geheeten j
Daerop ontlluyt de weert fijn vrient de ferviët
Te voren noch ghebruyckt, en daerom niet te net»
it fpeet den goeden man, en wilde dat het meyflen
u byde vrouwe gaen en ander ly waet eyffen ,
Maer fchoon hy veel geboot, ey laes hy tafte mis ;
in Wat baet een vlytich man alft wijf een fuermuyl is *
iben riepmen om de koft ; die quam ten lange leften,
iuer tis geweldich blaeu al watter is ten beften :
fGeen vet ontrent de fop, geen boter opte vis.
\n Wat baet een vlytich man alft wijf een fuefmuyl is 2
li weert, die alle ding wou mette mont verfchoonen>
Fep dickmael dit en gint, om fijn gefach te toonen,
Riep, breng hier fpeck en moes, breng eyers vers en nis5
» Wat baet een vlytich man alft wijf een fuermuyl is ?
lier quam niet voor den dach -y des gingter op een kyven y
h gaft riep even-ftaech ; lek bidde laetet blijven j
lek weet, ghy meyntet wel ; des ben ick wel gewis .
» Wat baec een vlytich man alft wijf een fuermuyl is ?
^en fchoncker geenen wijn, des riep de weert te fefder ;
her fchoon hy deftich fprack, de wijn bleef inde kelder ;
Ten leften quammer wat, maer ros, en niet te fris •
» Wat baet een vlytich man alft wijf een fuermuyl is ?
Mer fit de man en kijekt met twee befchaemde kaken,
iy berft van enckel fpijt, onfeker wat te maken,
W O wijf
VXpVVVE.
O wijf van vilfen aert, en tay gelijck een wis !
» Wat baet een vlytich man alft wijf een fuermuyl is
Ten leden quam de vrou \ daer iflet al bedorven ,
De gaft die fit en fweec, de weert geheel bedorven,
Het wijf fach byfter grauw, de roe lach inde pis.
» Wat baet een vlytich man alft wijf een fuermuyl is
De man die brengt et haer, fy fet de glafen neder
En, wat hy bidden mach, fy brenget niemant weder j
Dit maeckte wederom een nieuwe fteurenis : N
» Wat baet een vlytich man alft wijf een fuermuyl i
Lief, brenget onfen vrient ; en dringt u wel-gevallen ;
Sy fteech, gelijck een muyl, beweecht haer niet met aller
Haer vinger fchijnt bepeckt, en hout gelijck een klis.
» Wat baet een vlytich man alft wijf een fuermuyl is
De gaft wenft onderwijl te fijn in verre landen,
Al wat hy nutten fou dat hangt hem aende tanden
Dat kleeft hem aen de mont gelijck een frans vernis f
» AVat baet een vlytich man alft wijf een fuermuyl is
O maeltijt fonder vreucht ! wie fou niet liever vaften
Als met een karich wijf te fitten byde gaften ?
Geen fpijs of dranck en fmaeckt aen foo een vilfen d
» Wat baet een vlytich man alft wijf een fuermuyl is
Fy van een karich wijf, en van haer bitter muylen ,
lek wou mijn leven lang, ick wou my liever fchuylen
By draken in het bos, by padden in het lis .
» Wat baet een vlytich man alft wijf een fiiermuyl is i
In defen tuffen-val was onfe gaft gedreven,
Ter wijlen man en wijf vaft over tafel keven ;
Ten leften, als de vrient geen beter trooft en kreegh, j
Soo feyd' hy, goeden dachten maeckt hem uytte weeju
V%0 V WE. 7?
drouvich aen te fien, dat onbefcheyde wijven ]
)ck in het openbaer met haer gefelfchap kijven :
«Niet dat een eerbaer menfch foo inde fiele knaecht^
» Als dat het echte paer niet over een en draecht.
ftont van alle kant u tafel overladen
vii :t fpijfe nae de kunft gebacken en gebraden,
Met aerdich fuycker-werck, met alderhande wijn,
Daer man en vrouwe kijft, hoe kander vreuchde fijn l
t was van ftonden aen van yder een geweten,
i\\ >e eerlick haer het wijf in defer> had gecjueten j
i; Des wertfè door het lant en over al vermaert
i|j|En van een nórtfe kop, en van een vilfen aert .
list: man nae defen tij t, om dit gebreck te ftraffen ,
iij&et daermen heeft de kunft van beter op te fchaflfen ,
Gaet daer een raffe koek en vlugge boden fijn ,
En daer het nimmermeer en hapert aenden wijn ;
sCiet daermen niet en mort, hoe lang de gaften blijven ,
Ipet daermen veerdich tapt, en niet en laet te fchrij ven ,
Gaet daer de vrouwe lacht, wanneer men luftich teert,
En prijft een ruymen weert, hoewel hy dapper fcheert .
jfctlchip moet op het lant, of aende klippen drijven,
is fchipper en piloot haer (lellen om te kijven :
Wanneer het echte paer is tegen een gekant,
Soo ftoot haer ganfeh beflach als op een harde ftrant .
} aer dit is op een Zeeuws, en daer befcheyde mannen
lm vrede van het huys niet foucken uy t te bannen j
Maer elders, als het wijf in defe parten flaec ,
Daer kieft een korfel hooft by wijlen harder raet.
heft, daer ick was gefcheept met foete reys-gefellen,
Jioord ick by feker quant een vreemde greep vertellen,
V v % In
Cum vir & v&t
domi dtjfentiunt,
nihilo ntirim neivi
jaftatd domta ilU
dijjxmitury quam
cum gubernator ad-
verftM pror* direc-
totem dtjfentit.
Chryfofi.Homïl 26.
wprimam Epji. ad
Gorinth.//.
\
r%o v we.
In Schotkat, foo het fcheen, in verfche daet gefchiet
Aen yemant hem bekent, gelijck hy fich geliet •
Een Ridder metter woon op feker flot geleten ,
Had vrienden aengefocht om daer te koomen eten ;
Hy fey t het fij n gemael, op dat de jonghe vrou
Wat totte maeltij t dient ter eeren Ichicken fou .
Het wijf fprack uytte mont ; ten quam haer niet gelege
En, wat de loncker maeckt, fy laet haer niet bewegen ;
Hy fpreeckt,hy fwijcht een wijl,hy gaet haer weder
Sy hoortec altemael, maer laetet ongedaen.
Hy vleyt, tis fonder vrucht ; hy vlouckt, tis al verloren
Hy dreycht in grooten ernft, fy laet haer niet bekoren
Dan fpreeckt hy weder facht, dan met een hart getier
Sy ftaet gelijck een rots, en achtet niet een fier.
Ten leften koomter uyt j Waer toe vergeeffche laden ?
Ick weet, die gecken noot heeft jae gewifle gaden :
Ghy fpilt mijns vaders erf, en quift mijn ouders goet
En wat heb icker van, als dat ick flaven moet ?
Oock fijn wy defen dach juyft befich om te waflèn ,
Wie kan in dit gewoel op uwe dempers paffen ?
Voor my, ick ben gefint geen hant daer aen te daen :
Hier op foo ftrijcktfedeur,en laet den loncker ftaen.
De man krijcht hevich bloet 5 doch, fonder haer te krenc
Soo treet hy nae den hof, en gaet hem wat bedencken,
Daer blijft hy lange tijt, tot dat hy is gekoelt ,
En geen ontftelde fucht meer inden boefem voelt.
Hy roupt een vande knechts^ en feyt met lachte reden,
T£a, wacker als een man, fpoet uwe rappe leden ;
Haelt uyt het naefte dorp een goeden Chirurgijn,
En feght hem dat de reys wel fal vergolden fijn.
F%0 V WE. 7%
" t ongen looptcr heen, en brengt in korte ftonden
ei man by fijnen heer, om wien hy was gefonden
)e Ridder roept hem toe , hout my den meefter daer
ck fal hem mijn bevel haeft maecken openbaer .
tr gaet hy wederom het wijf ter preuve ftellen ;
(,ir ly doet anders niet, als hem geduerich quellen 5
iy dan, met koelen moet, tis, feyt hy, nu de tijt
)at ick u loon becael, gelijck ghy weerdich fijt .
taft haer foetjens aen, maer heeft een vuyft verheven^
op haer flincken arm een vollen flach gegeven
$ at hooger als het lid . de pijp die gaf een krack ,
Vis ofmen met gewelt een hout in ltucken brack. (geny
kt fchreeuwt de gramme vrou ; maer fiet ! haer lede han-
/jaes, een bleycke verw beflaet haer ganfche wangen ;
] . 3e man ftaet ongemoeyt, en roupt den meefter in,
5iet quant, hier ilt te doen, koom paft op u gewin j
4-vrouw is wel gewent yet aen hec lijf te breken,
)s moet ick uwe kunft tot haeren dienft befpreken ;
xk vinde daerom goet dat ick u dit becael ,
En efter boven dien, noch voor een ander mael.
H greep van ftonden aen een hant vol goude ftucken
E (eyde, meefter Ian, het moet u wel ghelucken,
Hout daer, en doet u werck . de gaft die nam het geit,
En heeft met alle vlijt de breuck in een geftelt .
5 1 daer een vreemden flach, en dat van weder-fijden ,
Bic kander fonder fchrick foo felle vlagen lijden ?
O al te fchotfchen treek ! o wreet, en hart bedrijf 1
O al te rouwen man ! en al te ftegen wijf !
Is beyde fonder flot, dat defe luyden deden ,
Is buyten alle recht, en teghen alle reden ,
Vv 1 Vermijt
V%0 V WE.
Vermijt u, fedich man, van foo een ftrenge tucht j
Vermijt ti, jonge vrou, van foo een ftege lucht.
fCrmTi *tfbe Dan hier dient aengemerekt of, als de boden waffen,,
%eckm1rdL c jieit Het wijf heeft eenich recht om niet te moeten palfen
$*wafttkf<£C Op yemant die de man ten eten heeft gebracht ,
krijcht de man £)an^ 0f oock Jaer man behout fijn oude macht :
woort. Maer tfeU Verklaert u mij n vernuft . om kort hier in te fpreken,
b^7S&- Geen wijf en heeft de macht om oyt te mogen fteken
en Mmt nkt n*&*- Qf tegen haeren man, of tegen fijnen gaft ;
Sy moet hun vly tich fijn, oock als het qualick paft •
Maer, defen onverlet, foo leert de wijfè reden i
Pat hier met onderfchey t is dienftich in getreden ;
Ten ftaet niet alle tijt te plegen byden man
Al wat het vinnich recht hem immer geven kan,
Daer fijn in alle dhng , daer fijn befcheyde palen ,
Daer over echte fucht geen luft en heeft te dwalen j
Ghy, weeft in u gelin niet al te ftrengen heer,
Buycht lieve, buy cht de boogh, maer fpantfè niet te f(
Hoort, foo daer eenich vrient van buyten is gekomen ,
Die juyft om defen tijt houft waer te fijn genomen ,
Dien, meyn ick, dat de man met reden nooden mach
Al woelt het ganfeh gefin in eenich huys-bellach.
Maer foo de gaften fij n van uwe nae-gebueren ,
En woonenindeftadt, of onder haeremueren,
Soo datje t'aller tijt u jonfte toonen kont, (
Stelt dan het nooden uy t tot op een ander ftont .
De wafch heeft opte vrou een wonder groot vermogen
Haer breyn is dan geroert, haer geeften opgetogen ;
»En die aen eenich werek fijn ganfche finnen bint ,
ulndien hy wort geftoort, foo wort hy ongefint.
F%0 V WE. 79
;>on ly wact is een fchat van yeder een geprefen ,
jrt man om dit juweel een weynich ljjdiaem wefen ;
, Vl hebj' ontrent de wafch geen dienft van u gefin,
ii iet koomt u naderhant, het koomt u weder in.
frr fchoon ick heb geklaecht van al te deune vrouwen^
:.){ voor de vrienden felfs het broot gefloten houwen j
, t^och fijnder evenwel die^ alfmen gaften noot,
iHaer geven inde pracht met al te ruymen fchoot.
Inneer vrou Weelde koomt de rijeke landen ftreelen , imw ep: fep*.
.fcx worter overdaet verfprey t in alle deelen ; tiir'
vlen wort terftont gewaer dat haer de gulle Pracht
/oor eerft ter neder fet ontrent de vrouwe-dracht:
lycoomt des niettemin tot inde kamers lincken,
iidoetet altemael, gelijck een fpiegel, blincken ;
vlen wrijft aen alle kant, men boent 'ken weet niet hoe^
ïanck, tafels, al het hout, tot aen de trappen toe .
^ïch iflet niet genouch fy leert de menfehen braflen ,
fetmet geftreckteforch op haere buyeken paffen ,
, >y leert hoe dat de kunft, en hoe een nieuwe vont
Sal locken totte luft een fmakeloofen mont.
Ht lant wort o verheert van alle vreemde wijfen 5
D menfehen aengeleyt tot onbekende fpijfen j
Dat nieuw is, wort gewilt ; het oude wort gelaeckt j
En niet, als datmen nief en kan bekomen, fmaeckt •
V c defen tafel-pronck en o vertollich mallen
Isnenich hooch gemoet met (chande neer gevallen j
Is menich huys berooft, oock van het befte pant,
En door een ftillen vlouck gedreven uy ttet lant.
B iet des Heeren woort, vraeght alle wi jfe mannen ,
Vieght die op hoogh beleyt haer ganfche finnen fpannen J
Vv 4 Ghy
V%0 V WE.
Ghy fult door haer bericht in volle daet verftaen,
Dat om den overdaet de rij eken onder gaen.
Leeft al den ouden tijt, leeft hedendaechfche boucken ,
Siet wie de linckers fijn die nieuwe dingen foucken j
Let wieder voetfel geeft tot oproer in het lant ,
Tot twift, en muy tery, en alle mis-verftant >
G hy fult in korter ftont ten vollen ondervinden
Dat dempers, quiftich volck, en die het al verflinden,
Sijn jae het vuyl gefpuys dat op een ander loert,
Dat vreemde rancken broet, en landen ommeroert j
Hierom plach menich vorft op dit gebreck te letten,
En ftelde voor het volck gheftrenge tafel-wetten j
Men vint in menich rijck met regels afgepaelt,
a u Keg™ Caftu*, \-{oc Jat een yder gaft behoort te fijn onthaelt : a
Reapolitano , Ve- J V f * n -4
net0> Genuenfi* & Hier weertmen vte~mt gewas, en daer uytheemlche viii
üT^hM%er En elders moet de jeucht gegoten fuyeker miflen ;
fumptuaru . de Doch watmen ftelt te werek. of achter rugge laet.
qutbus vid.Rtchter. t n 1- 1 • 1 • 1 i i /
*xhm. Poiie. 1 03. Het befte dis-ghebot, dat is de middel-maet. b
Befold. Tolitic. üb. rj^> 1 • 1 l C 1 1 J
j.cap.t. 1 is waer, dat in het reek van onie nederlanden
^^h^mrèm' ^een menfch en is gepraemt met enge tafel-banden ,
Ae noïiraübiu td Doch foomen elders teert, gelijck als Zeelant doet,
dtcium velijn • ~Ele- j \ r 11 1 • 1 r 1
^ntesjumm fid lek legge dat de wet hler roede lprekcn moet .
cumparcimomd; ^ebt machr oock als de Machten fwijgen
philofiphamur , fed J Ö > >b ' 1
fne moüitie. hpu Ghy vaders van het huys, laet pracht en hoochmoet ii]2<
'dl Bernardm E- it - 1-111 r- °
pifl. decwa &re~ Het is een eerlick huys, dat op hjn eyge wet
niirmtL Fac Verkeerde rancken weert, en goede regels fet •
gulam ttiigare cum * O O
burfa, & videcu- Maeckt op u eygen harit, en binnen uwe deuren,
fa advocsitu* exi- t-> • 1 1 1 1 11 11
jiat.faths.fednon ten matich keucken-recht en alle goede keuren,
femper, pro burfd
{ententiamfcres . nam guia affeBionibus probat & fic te tt'ibui non jurai is , burfa evidenter prohaty jam arca a,
larie evacuato , Tu-jc maU)udici^ contr* $u!am, vaande avaritia ligat hurfam.
L
F%0 V WE. Sq
j l^aet mate, laet befchey t op uwe tafel ftaen \
Wiet dwafe lieden pracht of fotte vrouwe waen ^
t hoorde left een vnent van defen handel (preken,
; : maeckte groot beklach van duyfent huys-gebreken *
•Jet Icheen dat fijn gemoet met alle feylen vocht ,
lm fteir ick hier te bouck, oft yemant fmaken mocht.
/ veelderley beflach dat wijfe lieden ftraffen
>o ftell' ick (fprack dc man) als noodich af te fchafFen
> Het fuycker, datmen dient nae datmen is verfaet,
i Recht lock-aes totte luft, en voor den over-daet.
i Vat koomter overal gebortelt uytter weelden
» (oft,huys-raet,huylen felfs,mans,vrouwé;groote beeldc
> Van alderhande wilt ; en wat en ifler niet ,
■> Van datmen opte mart, of inde winckels fiet ?
>\y wat een fellaem tuych 1 geftooft, gereckt, geblafèn^
>L'dot, begaet, begomt ; ach poppen voor de dwafen !
L Ach pefte voor de beurs, en koften fonder eer !
> Ten is nau aengedift, en fiet I ten is niet meer .
> len yeder tafter in ; en, die hen niet en fchamen,
> ^ergaren over hoop geheele fuycker-kramen,
i En gaen ten leften heen met buycken vol gebraft ^
> En des al niettemin met fchotels vol getaft j
> iet daer het ganfche nut van uwe diere beten ,
iile tafel is geleecht, en niemant heeft gegeten ;
> Voorwaer tis Egels werck te flocken als een vraet j
> En koft te dragen met, oock alfmen henen gaet .
> <edenckt begeench oogh, dat vrienden ende magen
> en eten fijn genoot, en niet om wech te dragen :
» Het is van over lang een onbeleefde gaft ,
> Die met een vollen buyck noch inde fchotel taft •
X x » Het
V fTE.
$$ Het is een oude wet, gefproten uytte reden ,
» Dat yemant, als hy reyft, mach inden wijngaert tr
Lcv. „ Mach plucken voor den mont een rijpe druyven-t
ff Maer niemant ftaetet vry te plucken voor de fack .
» Dit leert van eerden af de teere jonckheyt fnoupen ,
^ En om 'ken weet niet wat geheele dagen roupen ;
» Des koomt ons menich leet van wegen dit gebruy
» De korden aen het hert, de wormen inden buyck ,
» lek wenfte dat het volck dit onheyl wilde fteuyten ,
» En dienen boom-gewas, en aengenaeme freuyten ,
» Gefchencken van het velt, en van des Heeren gun
» Die met haer aerdich waes gaen boven alle kunft :
» lek wenfte dat het volck vercierde ganfche tafels
» Met eygen huys-geback, van ftruy ven ende wafels ,
» Met room, en witte faen, met toerten uytten hof
• P Dat ware minder koft, en even meerder lof.
» lek weet dat menich vraet fal tegen onfe reden
» Veel brengen aenden dach, en vreemde rancken fmedi
» Maer efter is de pracht van defen overdaet
» Aen goede fielen leet, aen wijfe lieden fmaet .
Cur unm quihbet Hoe ! fal een griilich hooft tot nadeel vande feden
tSÏÏiSl » Vermogen nieu bejach te brengen inde fteden ï
pravit animi cupi- „ £n faj een fedich hert niet moeen fonder fchant
ditatibut corrup- . 1- n i 1
hm, improbum mo- » De tucht te voeren in ten dienlte van net lant ?
Zra: £f » laet het volck, laet alle fpotters gecken , £
non audebn pro- „ £n laec u £ans bedrijf tot goede feden ftrecken ;
bum? VivesdeOf- O > O Tin
fa. Matr. cap. de » Stelt u na reden aen, en geenlins na de lult :
Dom0t » Wat is van fchamper jock ? doet wel, en fijt geruft
Dus verre fprack de man . Hier maen5 ick alle vrouwer
Hier op, met rijpe forch, eens raet te willen houwen >
F%0 V WE.
81
Let wat den oirboir eyft., en fchrijft uw punten uyt,
In maeckt een ftaets-gewijs een dienftich huy s-befluyt *
( l'jjjer, defen onverlet, leert met de keucken moeyen,
[ ièrt wat de houve fent, of watter vande koeyen
1 Of vanden boomgaert komt, beleyden aenden heert,
Ten dienfte vanden gaft, ten nutte vanden weert, a
•fert alle groen gewas op uwe tafel brengen ,
f, kunfte nae den aert dat wel te konnen mengen ;
'iMaeckc koucken uytten hof, doch niet van alle kruyt,
' j Maer kiefter met befcheyt de befte foorten uyt . b
lert hoemen fomer-freuy t kan voor de winter fparen,
1 Lert hoemen aerd-gewas in pekel fal bewaren,
Leert hoemen jonge vlier moet fulten inde Mey,
En hoemen winnen moet het amper que-geley :
Lert hoementoerten backt van druy ven. perlen, krieken , b Men **** m
. I i r i Vranckrück ende 1
In hoppe, van Jatou, pottage voor de iiecken ,
Van room of verfche kees ; leert hoe een geeftich koek
1 Tot goede fmaecke brengt een rauwen artil bek.
Lert braden na den eyfch, leert fieden ende ftoven j
Lert fruyten inde pan, en backen inden oven ,
Verlufticht uwen vrient met eygen huys-geback,
Dat is u kleyne koft, en even groot gemack •
liet dat met eygen hant dit juyfte moet gefchieden,
iet dient, op dat de vrou te beter mach gebieden ;
Een die niet recht en weet den gront van haer bedrijf,
Is ftaech een flappe gans, en noy t een handich wijf j
let ftaet de vrouwen toe te trachten om te weten,
loe koek, en keucken-meyt haer quyten aen het eten ;
n Of fchoon het kleyn beflach veel aê het meyflen ftaet,
» Noch moet de vrouwe fien al watter omme-gaet.
Xx z Sy
a Biet het Keucken-
bouck onlangs uyt-
ge geven by Antho-
nis Magyrus ; een
bequaem werek
voor alle huy - moe-
ders, ende alle ande-
re lonck-vr ouwen ,
die haer opten keuc-
ken- handel willen
leeren verftaen. Siet
mede de Mcffe-
fchans van D. Ve~
trm Honditts.
Vranckrijck ende
taliën treffclickeE-
dellieden , die felfs
haer werek maecken
van faladen ende
andtre kruyt-ghe-
rechten te plucken,
ende na den aert der
huy den onder een
te mengen \ daerin
men hier te lande
vrywat Jloffich is,
rvacruyt oock [om-
wijlen onghemacken
fijn ghefien , mits
datter eenighe hin-
derlicke kruyden
voor goede, door on-
trvarentheyt ghe-
pluckt ende tnde
groen koucken ghe-
backen fijn, de men-
fchen een plaghein
aten»
r%p v we.
Sy dient met rijpe forch, haer boden aen te wijfen b
Jioe datmen nae den eyfch een vrient behoort te fpijferj, ft
Tis noodich dat de vrou haer maechden openbaert jl;k
En watter dient genut, en watter dient gefpaert .
Ghy moeders fijt bedacht u dochters op te trecken,
Op datfe, daer het dient, voor vrouwen mogen ftreckit,
Maeckt dat het ganfeh gefin, tot aen de jonexfte meyypvC
Mach voelen haer verftant, en vinden haer beleyt.
Is u een fchoone jeucht te famen opgewaffen ,
Geeft yeder haren tijt om op het huys te paffen ,
Geeft yeder haren keer om aende mart te gaen,
En leertfe door het doen de keucken gade llaen ♦
En ghy, o teere maecht, leert, even voor de jaren,
i Lodov. vherin Leert wat het huys vereyft, oock eer je komt te paren j
Leert alle rijp beleyt,oock in u jongen tijt ,
pkn van &™£ Leert wijf en moeder fijn, terwijl ghy vryfter fijt .
hen verBaen en Veracht de keucken niet \ veel hoogh ghebore vrou wei
Die hebben defen plicht gewillich onderhouwen, <t
S^wtecl°tk dciZrif ^oe men^c^ edel wij f heeft voor een luftich man
maximi Yet dat hem wel beviel gebacken inde pan I
Zbfol^s &°$recu- Veracht de keucken niet ; oock wij t-beroemde mannei
lin-alulmmenn- hebben aenden heert de finnen ingefpannen ,
inter antiquos eh Die hebben onderftaen en vifch, en alle vleyfch,
ulnlcliL 2 Te fieden na de maet, te braden nae den eyfch ;
pdm * inter novo, Qje piej3|3en aue moes, en alle boom-gewaffen ,
Fhtma qut de ho- t i i rr
msia volste, de Geweten aen het vokk de maege toe te panen y
ZaTvZeZ^de Niet op een wilden bof, of lbo het vallen mocht l
7rTlniqu™i$i Maer naer het jaer-geti jd' en reden vande locht .
coquendi deccm U- Ten is geen fl echte kunft, met onderfchey t te weten
& diffuse eg*. En watter dient gemij t, en watter dient gegeten,
Wl
F%0 V WE. 8
'Want die hier recht bewuft en wel ervaren fijn ,
^ pie worden metter tijt haer eygen medecijn.
[[ht heefter menich wijf, door onverftandich koocken
l|n goede beet vermorft, en alle luft gebroken ?
Een ander wederom die koeftert haren weert
cf Met, ick en weet niet wat, door konfte vanden heert .
le|*l konnen fonder koft een fchotel fpijfe maecken ,
• I doen een moes-gerecht aen vyfe monden fmaecken j
Men vinter die terftont, oock als het niet en paft,
Onthalen met vermaeck een onverwachten gaft.
f el aen dan foete jeucht, leert nutte tafel- vonden
t voor een kloucke maegh, en voor de fwacke monden
Dat maeckt een jonge vrou de vrienden aengenaem ,
'i Dat maeckt een jonge vrou voor al het huys bequaem
Her wacht des niettemin van opte klap te raecken,
1 Éi by het fchamper volck u naem bekent te maecken
i Doox eenich nieu gerecht, of ongewoone vont,
1 Ten lufte van het oogh, of van een geile mont .
taamen door de ftadt hier in te laten fpellen
SI by een fedich hert u lof in t wijffel ftellen ;
w Al wat hier nieus ontftaet (foo menich man gelooft)
Koomt uyt een weelich hert, of uy t een dertel hooft»
5]En wil niet dat het volck fal opte keucken paffen
lm lufte van het vleys, of om te leeren braffen ;
Ick wil maer dat het wijf de gaven vanden Heet
Sal koken opte maet, en rechten metter eer,
> Te nutten goede koft, en dat in rechter maten,
> Te fchaffen na den eyfch,is yeder toegelaten ;
Hebt maer geduerich acht te loven uwen Godt,
En hangt niet al te feer de finnen aende pot ,
Xx 3 " p
■
V%0 V WE.
Die Tonder overdaet fijn tafel weet te decken ,
Het fal hem tot vermaeck en frifle leden ftrecken ;
llt/ZJT Want die voor fijnen God een reyne maeltij t doet ,
varietate cibonim, Wort aen het lij f gefterckt, en inde fiel gevoet. <t
hbidmofi ex tittlla- r • \ 11 i
tiomrerum vme- Doch ichoon or menichmael de vrouwen haer vergeten
rmai^/&%ckn- En plegen overdaet ontrent het prachtich eten •,
da. AtuuvoiuptM Noch blijcktet dat de mans hier even fohuldich fijn %
qua ex contimntta / tin • n ■ 1 •
&exijs re- Indien niet aende kolt, ten minlten inden wijn .
^mTZ^To- Hoe fietmen menichmael, hoe fietmen lieve gaften
rXmibmpot!m' Door weldaet hinder doen, door vrientfchap overladen,
nee ufo* ttmftup- Door heüf heyt in gevaer, door gunfte fchier gedoot ,
jmcütJem & u~ Door bly ichap in verdriet, door nooden inden noot
tricamvitam, Men laet een aroote plas in diepe koppen fchincken ,
ntes\ qui non vel O 1 lil '
corpore vei animo Men moeter op een prins, of op een koninckdrincken ,
aliqua perfandatur x T lil T t 1 C n
voiupiatcfiin vic- Voor al doch op het heyl van onien vryen ltant ,
Z7etZtvZl En fiet 1 dit is hec volck geli)ck cen dwingelant. b
do oritur , minne- Daer is geen feggen aen^ ten baet geen tegenfpreken ,
rit Plat.inprtfa- r T • Ö n 1 b° 1 • 11 *
tion.iib. de konen. Het is een Itale wet, en daerom niet te breken ,
voiupm. Qc vvijn moet uyttet glas ; en wortet niet gedaen,
b Dnmnant hunc Het moet dan (foo het Ichijnt) de landen qualick qaen
tnorem Varens ad v T 1 . ^ « 1 , , , n
Hof* 7.s.GH*iter. Noch niet niet ghenouch ; men Jaet de deuren lluyten ,
ZH^fdeHiut& Metl hout de Saften °P' cn niemant kander buy ten ,
jHr.ub.*. cap Al is de maegh gepaeyt. men hitfe totten dorft^
Matbenel.ltb.de bi- . O O l J ? *
bendofupr* fanita- Men brengter rau wc vis, ot heet-gekruyde worlt,
f^oris&ioL ^n ptaetfe vande mont in rechte maet te laven ,
wkti dijput. poiit. So0 U jt Je wj ; n aewelt, de vrienden worden flaven \
cermama (enqmt) Ey wat een leliaem ding : w;aer toe gedwongen dran
JSLSSS Of laet de vrienden t'huys, of lactfc buyten dwanck ,
fatiemtem (ritn \y y WOonenj foo het ichijnt, in vry-gevochte landen;
certe mfando) qux J . . . r i 1 1
hb:rc cogfitw. En leven evenwel in enge tarei-banden •
V%OVVVE. %i
Wiemaer een eerlick man eens fpijftaen fijnen dis ,
Die meynt dat hy een heer van fijne vryheyt is.
faer toe een vrient gepraemt met defe groote backen,
ie niet de maegh alleen, maer ai de leden fwacken ?
Ghy toufc hem aen het lijf, maer quetft hem aendé geeft,
Hy quam gelijck een menfch; hy gaet gelijck een beeft,
'aerom het edel nat foo quiftich uy t gegoten ?
raerom u foete vreucht met fotte pijn befloten ?
Wat Gods-dienft kan het fijn tedrincken fonderdorft r D fl
Ey 1 foo ghy fegen eyft,foo bid voor uwen Voift . Hom.de Ebneta-
rmijt doch uwen vrient van reden af te leyden , . lZZn$L!ll
rant door befcheyt te doen foo wortmen onbefcheyden : fcrthtt> ™™tamu
r , J . . « rl r J nepotandt, vafo-
Geiontheyt maeckt gewis de menlchen ongelont, w^», acojijn-
Wanneerfe mette wijn koomt vloeyen inde mont. (a) ^ml^r^Cmi
niïlrorum obfequijs)
nde pota'ione proeedente, inquit,co veniunt, vt de augenda hacinfania eertent, & deebrietate per ambitioncm con-
iantt ct*)us aucloremlcgis dinbolum habent : viclorU vero premium, peccatum ; nam is qui plus haufrit meri, is
iCêtcrü Laudatur* is vicloriam rcfrt ; atque ita gloriam in ignominia captant: inter fefe namty contendunt ac, ve-
Itinjudicioaliquo dzfenjitant , quifnam fermo eurumqu* hic fiunt turpitudimm unquam fatisexplicet
Ambrof. de Elia & Iejunio cap. 13.
TrimOy inqptity minortbus poculis-, velutivelitaripugna, praluditur; vcrumluc non fobrietatis esl Jpecies,fd dif-
X ilmabibendi, ut irritent fitim . ergo, ubi recalere Cocperint, majoribus poculu fervor inardefcit. Deinde procedente
■ulongius, contentiones dtverfe, & rnagna certamina quis bibendo prxc-. lUt \nota gravis fi quisfefe excuf-it . & haict
I nee ad menfas deveniatur fecundas . At ubï confummat&fucrintepuU, putss jam ejfe furgendum , tune de in-
\ro potum injlaurant, & cumconfum?navcrint , tune incboare fe dicunt\ tune d fruntur phiaU , tune maxi-
i craterts quaji inftrumenta bellorum <&c. Idem cap. 14. Nee vos excufamini , qui vocatts & amicos, (> emit-
nut inimicos . quid te deleclant damna Jine gratia ? rogas ad jucunditatem , vocas ad mor tem , invitas adprfM-*
iim> ejferre vis ad fepulchrum . cibcs promittis , tormema irrogas : vim pr&tendü , vmena fuffundis.
Auguftin . Sermo. 231,
Majora pocuU providentnr « certa bibendi lege contendttur, qui poterit v'mcere, laudem meretur ex crimine. &
Ta Et illt qui tales ejft volunt miferabtliter fefe excuftnt, dicentt s in gratum habeo amicum meum-> (i quoties illum
convivium vocavero, potü illt quantum voluerit non drdero . At non fit tibi amicus, qui te Deo vultfacere ini-
■cum\ qui & tutu & fuut efl mimicus . Ji certe & alium inebriaverU\ habtbis hominem amicum , habebis Deum
unicum . & ideb fapicnter confidera , f )ufium[iU ut te a Beo fepares, dum te ebriojis conjungu . Ad extrem.tm->
cum noliadjurare, nolicogere , fedin poteilate tUius dimitte, ut, quantum fibi placuerit-> bibat\ ut fi fe imbria-
voluerit folus pereat .
Xx 4 En
V%0 V WE.
En beelt geen menfchen in dat oy t des Heeren fegen
Door glafen is verweckt, door rafen is gekregen j
De Tonden fijn van outs de gronden van verdriet:
Ghy, drinckt maer tot vermaeck, en dwingt de vrienc
Laet u beleefde gunft, laet uwe maelti j t ft recken (nj
Om tot een reyne vreucht de vrienden op te wecken}
Doet wel aen uwen gaft, het is een oude wet ,
Maer wilder yemant gaen, en doet hem geen belet.
Ghy moet aen uwen difch u befte vrienden touven
Door reden, door gefpreck, en niet door groote fchrouvc
Het is de befte weert die vrienden onderhout,
Niet met een diep gelas, maer door een foete kout •
God heeft en foeten dranck en fpijfe laten waflèn ^
Om in gefette maet u toe te mogen paften ;
Ghy daerom, watje nut of totten monde keert,
Siet datje metten geeft den milden Schepper eert.
Danckt vry den grooten God, o vrye Nederlanden,
Van fijn geftreckte gunft, en uwe rijcke ftranden ;
Wat naer of verre waft, wat uytter aerden groeyt ,
Dat koomt u mette zee ter haven in gevloeyt .
God is gelijck de fon, die duyfent gulde ftralen
Laet vanden hemel af op uwe fteden dalen,
Wat oy t aen boomen hing , of opte velden ftont,
Dat wort u vanden Heer gefteken inden mont.
Men wint hier in het lant geen moft of rijpe wijnen ,
Gelijck men elders doet daer heeter ftralen fchijnen j
En des al niettemin foo heeft u ganfche kuft
Van moften wils genouch, van wijnen volle luft:
Al wat de Necker geeft , al wat de franfche dalen,
Al wat Madera fent, het fpeelt in uwe fchalen ;
Ij V%OVWE. 84
Al wacr in cenich lant een rype druy ve berft,
Daer wort, tot u behouf, een fegen uy t geperft.
ij:n packt in u bevang geen blaeu we tonne-vygen,
Mcoomen evenwel op uwe tafel fygen ;
God heeft den Spangiaert felfs als inde borft geprent
Dat hy nae dit geweft de befte fruy ten fent .
Vat ly ter menich volck des fomers heete vlagen ,
Cn aen dit verre lant fijn vruchten op te dragen ?
■Bier is geen fuycker-riet, dat inde dalen waft >
'If lEn noch wort hier de jeucht niet fuycker overlaft .
Ht Indifch rijck gewas de peper, foely^ noten ,
Vort hier, gelijck het graen, op folders uy t gegoten ;
Men pluckt hier geen kanneei, geen ander edel kruy t ,
Wy deeleut evenwel met ganfche fchepen uy t.
Ë China maer alleen en backt de porceleynen ,
E boutfe menich jaer, gelijck de lieden meynen,
Men vint hier onderwijl de fijnfte lijckewel
Of by een fchippers wijf, of by een boots-gefel .
Afijn in dele kuft geen onder-aerdlche flaven
Ee koper, yfer, ftael, in diepe kuylen graven ;
Soo woont doch hier het volck dat groote ftucken giet^
|En met een hol metael door harde mueren fchiet .
/fijn hier in het lant geen fteyle boom-gewaffen ,
E e tot een hooge maft op groote fchepen palfen j
Noch fijn hier evenwel meer feylen opte ree ,
Als oyt een machtich vorft had opte ruyme zee.
1 s maer een kluy te lants dat hier de lieden banen ,
ïxh fijn de folders vol, en buygen vande granen ;
Men vint hier in het lant maer weynich eygen wol ,
Van lakens evenwel fijn alle w7inckels vol .
Yy Geen
ÏÏÏÏ '
V%0 V WE.
Geen dier van ons gewas en draechter fchoone vellen 3
Wie kan noch evenwel hier al de bonten tellen ?
Hier is geen rijcke worm, die ons de fyde fpint ,
En waer ift daermen meer fluweel en fyde vint ?
Wie kenter eenich gout in onfe kuft gewaflen ?
Noch vint men even hier veel duyfent rijcke kaflèn :
Men graeft tot heden toe geen tin in dit geweft ,
Noch blincktet evenwel in defe landen beft .
Het fchijnt dat hier het lant fal in het water fincken ,
En niemant evenwel en wilder water drincken j
Het water is te fchrael, te kilüch opte borft ,
Hier wort het koren dranck, het graen is voor den do
Bedenckt dit, Zeeufche jeucht, en weeghtet int byfonder
Al wat u lant befit, dat is een eygen wonder 5
In alle rijck gewas fijn uwe velden fchrael ,
Ghy noch, die niet en hebt, die hebtet altemael •
Al wat de weerelt vangt, dat valt in onfe fuycken ;
Geef maer, o goede God, dat wy het wel ghebruycken ;
Geef ons een danckbaer hert, een ingebonden geeft ,
Die uwe gunfte lieft, en uwe ftraffe vreeft .
Hy kleeft aen enckel ftof, en eet ghelijck de beeften ,
Die niet in als en eert den vader vande geeften ,
» Het is een fteen, een block, een ongevoelich fwijn ,
35 Die met een deufich hooft blijft hangen aenden wijl
Rijft hooger, Chriften hert, en als de goede gaven
Verdry ven uwen dorft, of uwen hongher laven ;
Soo dringt de finnen op, en {èght in u gemoet ,
Wie ben ick nietich menfch die God foo milde voet ?
Een woort noch totte vrou . En laet u niet beftuy ven
Of van het Rinfche nat, of vande Franfche druy ven ,
V%0 V WE. 8?
j Of ander heet gewas; maer, als ghy vrienden touft ,
• Weeft fober indé dranck, fchoon dateer yemant fchrouft*
'is ganfeh een leelick ding dat mans te gulfich drincken ,
,n uy t een volle maegh na vuyle dampen ftincken •
Maer tis een boofer plaegh, tis fchande voor den wijn,
Tis jae de vuylheyt felfs, dat vrouwen droncken fijn.
)e wijn die baent de wech tot veelderley gebreken,
)e wijn die maeckt de tong genegen oni te lp reken,
De wijn baert herten-leet, en menich ongeval ,
De wijn te ruym genut die maeckt de wijfie mal :
)e wijn te veel befteet ontrent de (wacke vrouwen,
lo [an verre boven al den meeften hinder brouwen :
Wel fijt dan niet geneycht tot haren foeten geur,
Eylaes een droncken wijf is maer een open deur •
Ihy wacht, oock even dan, u tot een weelich praten,
)f tot een lofle vreught te veylich uy t te laten ;
Die fonder mate rak, is droncken inden fchijn ,
Schoon datfe niet en voelt de dampen vanden w7ijn4
:k keere totten man . Laet u gefelfchap weten
Vïe dat de lieden fijn die met u koomen eten ,
Soo mach en fpijs, en dranck, en tafel fijn gepaft;,
Na mate vande (aeck, en weerde vanden gaft .
is met een jonge vrou by wijlen foo ghelegen ,
)at fy geen heere-ftraet en kent voor enge ftegen ;
Sy ftruyckelt al te licht, en taft geduerich mis ,
Om datfe dom, en groen ; of niet geoeffent is .
len vint in dit geval niet fielden vreemde flagen ,
>ie fomwijl aende man tot in het herte knagen ;
Men vinter wonder veel, een dienter by gebrocht,
Op dat ons jonge vrou haer beter quyten mocht.
Yy z Een
r%p v we.
Een geeftich edelman had, om befcheyde reden ,
Vhilopoemenes, tl- Een hoogh-gebooren vorft by hem te gaft gebeden ;
tZVfiïS Die 4uam ontrent de noen niet Sroote fleeP verrelt
Tiraqueu. ad leg. Maer hiet vde knechten gaen, met datter was gebelt .
eonnubid.2. n.sS. • n t 1 • 1 i 1
stef. cuazzo. ci- Hy was in Hecht ghewaet en van mis-maeckte leden j
vil. convirf. ub.3. Docli goec]ici1 jncjer aert^ en van beleefde feden :
De weert en wafler niet, maer wel fijn jonge vrou ,
Die meynd' hy waer een knecht van een die komêf
Sy feyt hem ; Rap gefel, waer toe het ledich treden ?
Hier, klooft dit bultich hout, en oeffent foo de leden :
De vorft feyt niet een woort,maer grijpt terftont de l
En geeft hem aen het werek, en kapt een lange wijl.
Hier over koomt de weert met haeften ingetreden ,
En fiet dit felfaem ding , onfeker vande reden ,
Onfeker watter fchuylt in foo een vreemt geval ,
Onfeker wat hy doen, of wat hy laten fal .
Ten leften berft hy uy t ; o weertfte vanden lande ,
Wie doet u dit verdriet, en my de groote fchande i
Tot antwoort wert gefey t ; me- vrou heeft uwen g<
Aen defen block gefet, en mette byl belaft .
Ick draghe lieve vrient, en vry niet fonder reden ,
lek draegh, (eylaes l) de ftraf van mijn wanfehape leden
Ick drage mijn gebreck,maer draghet met gedult ;
?kEn wijt5 het geenen menfeh, het is mijn eygen fch
Daer waflet al bekaeyt . de vrou is niet te fp reken ,
Maer ging haer inde ftal of inden hof verfteken ;
Haer man bracht wat hy mocht tot onfchult aendé da
Maer des al niettemin het bleef een domme flagh .
Hoort mannen, deftich volck, of trout befette vrouwen
. Of leerde nae den eyfch de vrienden onderhouwen j
IT%0 V WE. 86
Want een die niet en weet wat u en haer betaemt ,
Maeckt dickmael uwen vrient en haren man befchaemt •
■'[ i\ vvort u niet gheleert tot aller tijt te bralfen ,
x'|»ch eeuwigh, jonghe vrou, op uwen mont te paffen :
\ i Weeft funich na den ey fch, en fchafc wanneer het dient,
tjEen ichotel voor een gaft, een bete voor een vrient .
11 £ fchoon u onverhoets eens gaffcen over cjuamen ]
is de keucken flecht, j 'en hebtje niet te fchamen ■ j
Doet brengen datter is, al waeret fout en broot,
Of anders, ronde koft : een vrient is haeft ghenoot ;
h vrient is haeft ghefpijft, een vrient is haeft te vreden ,
ja vrient, een eerlick man, die vought hem na de reden j
Een vrient aenfietet hert, een vrient, een ware vrient^
[s dickmael mette wil en fonder koft gedient .
Vat houf je, jonge vrou, ü teere jeucht te quellen ,
Ahebje niet te veel uw gaften voor te ftellen ;
Siet als u fpijs ontbreeckt, foo neemt tot uwer baet
Schoon ly waet voor den difch, voor u een bly gelaet .
.teemt acht in dit gheval het voor-hooft niet te fronffen 3
Vrmorft u fpijfe niet gelijck de vuyle flonlfen ;
Mijt pracht in u beleyt, maer alle dinghen net ;
Datis in mijnen fin de befte tafel- wet .
/ft al is by gebracht om uwen gaft te fpijfen ,
Sio weet ick boven dat noch een gerecht te wijten*
Ghy die met kleyne koft u vrient wilt maecken bly f
Gaet fetter op het left u eyghen tonge by •
/leen een vlytich oogh doet koude fpijfe fmaecken ,
Iit kan oock fonder koft, de lieden vrolick maecken ;
Waer rechte geeften fijn, daer leefmen vande kunft;
Waer rechte vrienden fijn, daer leefmen vande gunft .
Yy 3 Ghy
V%0 V WE.
Ghy kont de naefte reys uw jonfte beter toonen,
En met een ruy mer hant het eerfte mael verfchooncn
Ghy 3 maeckt flechs dat de koek en dat de tafel fpree
Dat fomtijts u de daet, de wille noyt ontbreeckt .
Eer dat ick vorder gae, foo moet ick hier belaften
Drie dingen aende weert, drie dingen aende gaften ,
Drie dingen aende vrou, drie dinghen aende knechi
En fiet hier is het gros van al het tafel-recht .
De weert, naer onfen raet, die moet ten eerften fchou\
De gaften aenden difch met kracht te willen houwen ;
De gaften tegen meugh te porren totten dranck,
De gaften in het huys te fluyten teghen danck .
De gaft moet veerdich fijn, en op fijn ure letten ,
Moet daer de weert ghebiet hem neder laten fetten ,
Moet in fijn eygen huys befluyten fijnen hont ,
De weert heeft al genouch aen eenen gragen mont ,
De vrou moet opten difch en opte keucken paffen ,
Moet ly waet ende tin ter eeren laten waffen ,
Moet toonen metter daet, en even mette fchijn,
Dat haer de gaften lief, en weerde vrienden fijn .
De knecht, en wieder dient,moet heus en vlytich fchenM
Moet trachten niemants kleet met ftorten oy t te krencta
En dan noch vont het volck in oude tijden goct,
Dat niemant drincké mach, wanneer hy fchenckë met
Hier ware nu de tijt een regel uyt te fchrij ven ,
Hoe dat een jonge vrou haer mart-gang heeft te drijven
En watter voor het huys is noodich ingebrocht ,
En watter voor het huys is beter onghekocht .
Doch in dit nieu beflach en ftaet ons niet te treden,
Dewijl ick feker houw dat over lang gheleden ,
Itfi
:
F%0 V WE.
n dochter defe les ten vollen heeft geleert >
ben alffe noch ontrent haer moeder heeft verkeert.
fayt een handich wijf wil voor een man bereyden ,
aoetfe vander jeucht in huys en keucken leyden,
e reek van defe plicht is van een groot beflach ,
t koomt van langer hant, en niet op eenen dach .
foo daer yemant is tot echten ftaet ghekomen,
a haer ouders huys niet waer en heeft genomen
rat tot het koopen dient ; die vange nimmer aen
leen en fonder hulp de kramen in te gaen .
'al bequamer fijn haer voor een tijt te paren
fcen die fneger is, en van befette jaren ,
lie fal haer wijfen aen al watter omme-gaet ,
Ijl ft y ven haer bedrijf door haren goeden raet .
ahier toe vorder dient, en is niet inde boucken ,
I opte marten felfs, en inde daet te foucken,
Hen wort ten leften klouck, en uytter-maten vróet5
lranneer men neerftich let hoe dat een ander doet .
erwoort noch evenwel . Veel loopen achter ftraten
okommerlick ghewoel, en befich uytter-maten ,
]ti koopen niettemin, in vleys, en verffe-vis,
l et flechfte vande banck, het blaeufte datter is j
1 jsn de minfte koft, gelijck de lieden feggen ,
I r neen, befette vrou, leert beter gronden leggen j
^eert eenmael defe les, dat noyt de befte koop ,
eyt in het minfte geit, of inden meeften hoop ,
5 ) mant van het volck genegen om te fparen ,
)i koope nimmermeer als vande befte waren ;
iet befte, wat het fy, is over al bequaem ,
ihv, koopt tot aller tijt het befte vande kraem :
V%0 V WE.
Het fal aen u gefin ten nutte konnen ftrecken ,
Het fal uw weerden vrient tot uwe jonfte trecken ;
Het fal u dienftich fijn, foo hy een goeden beet
Met vreuchde, fonder twift, aen fijne tafel eet .
Ghy fult, met dele vont, hem inden huyfe binden ,
En niet, dan als het dient, by vreemde gaften vinden ;
Wie door een milde koek op hare tafel paft ,
Die maeckt een eerlick man geduerich haren gaft .
Ick weet dat menich wijf met al te deun te leven ,
Den Heere van het huys heeft uyttet huys gedreven ;
» Tis feker dat de man fich elders henen keert
» Wanneer een karich wijf haer tafel niet en eert.
Wy vinden overal een hoop van deune vrouwen,
Maer weynich recht bequaem om huys te konné houwri;
Bet jpreeck-mort Die voordeel mey nt te doen met al te fchralen dis,
_ fe,jt ' En kent noch heden niet wat recht een huys-wiif is I
De man clic cct * -»
fchier al den Maer die de kunde weet wanneermen dient te fparen , \
Deïpiife die de En laet te rechter tijc haer deune finnen varen,
vrouwe mach. £n a[j| je rec|en eyfl; cje keucken vieren kan ,
Dat is een weerde vrou, de kroone vanden mail .
Hier dien5 ick met een woort de vrouwen aen te raken ,t
Die al te grooten werek van hare kelen maecken ;
Ick weet dat menichmael geen fpijs en wort gekocht j
Als die een lecker wijf tot hare kiften focht .
In vleys, in vifch, in fruyt, in moes, in hof-faladen ,
In datter is gerooft, in dacter isghebraden ,
Of aenden heert geftooft, men vinter niet een beet ,
Als dat haer kiefche mont met volle tanden eet .
Ghy, hout een ander ftreeck, en tracht voor al te weten,
Wat koft van uwen man met fmake wort gegeten ;
niet al foo .
V%0 V WE. 88
En dan, foo ghy de maegh foo verre buygen kont,
Soo leert na iijne Irnaeck gewennen uwen mont #
fjk wilde dat het wijf haer luften konde dwingen ,
la heulde metten maa, tot inde minde dingen ;
I Waer wil en tegen wil te lam en wort gepaft ,
; » Daer rijft een ware lucht, en fet de liefde vaft .
]>an oftet foo gheviel, geli jck het kan gelchieden ,
lat u de maeghe walcht, en niet en laet gebieden ;
( Of dat u tegen-aert als mette fpijfe vecht ,
Soo geeft noch aenden man lij n volle tafel-recht,
J En wil noch evenwel geen echte mannen leeren
]aer luften gade flaen, haer luye buycken eeren ;
Neen, dat is niet ghemeent ; wy leggen geenen gront
m Noch voor het dertel vleys,noch voor een geylen mont.
ren is geen manne-werck op haren mont te paften^
Jaet vraten lecker fijn, die leven om te brallen •
1 1 En weeft niet al te kies, niet al te keucken-fot,
5) Ten vought geen reyne fiel te woonen inde pot.
let keel-gat is een wolf, en wat de menfchen eten
(lijt inder haeften deur, en is terftont vergeten ;
\ Dus, foo u tanger lijf geen innich letfel heeft ,
Soo neemt tot voetfel aen al wat de keucken geeft ,
ha faecke, tot befluyt , is dienftich hier geweten ;
loet voor-raet na den eylch van dranck en noodich eten j
Van alderhande brant, en, fooje Iparich fijt,
Koopt niet als om gereet, en dat te rechter tijt .
hn moeder van het huys moet paften opte ftonden $
1 oet letten opten aert van alle grage monden ;
Ghy die geen flappe gans en wilt geheeten fijn ;
Schout al te verflchen broot, en al te nieuwen wijn. * Franss. VCrb,
Zz HierMclh^-
r%o v we.
Hier achte niemant vreemt dat wy te voorfchijn bringe
Het diepfte vrou-geheym tot aen de keucken-dingen j
Tot al het innich huys . Ionckvrouwen, ick beken,
Dat ick in dit beflach de naeckte fchrij ver ben .
Al watje naeft bevint op u bedrijf te paffen ,
Is verr5 het minfte deel op mijne gront gewaflen ;
Een ander geeft de ftof, en ick het rijm alleen ;
Ick menge llechs de kalck, een ander geeft de fteen.
Wie regels ltellen wil op huys en keucken-faecken ,
En tracht in dit beroup de gronden aen te raecken j
Moet tot de vrouwen gaen, en leenen haren raet,
En leeren, even daer, al watter omme-gaet .
jtrgmmu ma Lucani geeftich wijf heeft, op verfcheydeftondeny
}ZT&°%u7afa *n ^ac manhaftich bouck veel dingen uyt gevonden,
mimt$m ™ fin- Tot cierfel van het werek, heeft dickmael by gebrach
bendo , c um Tkar- *r 1 1 r i • • r» 1 r • 11 ït
faiu opm condent, Yet daer de lchri j ver lelrs met op en had gedacht.
t^ZZw* Mijn weerde bedgenoot, mijn fiel en tweede leven ,
mditm. Heeft menich fchoon juweel aen onfe Vrou gegeven \
Want als mijn traege pen by wijlen ftilleftont,
Soo kreechfe weder ftof uyt haren lieven mont*
Vint fich dan eenich menfeh door onfèn bouck te lefen
In huys of huys-bedrijf wat naerder onderwefen }
Die wenfche vrede toe, en biede goeden dach
Aen h^er die totte gront in defe plichten fach .
Voor al moet enfè Vrou haer plichten overpeyfen
Wanneer haer weerde man wil uytten lande reyfen ;
Wat heefter menich wijf haer goeden naem bekladt
Die fonder goet beleyt, en fonder hoeder fat ?
lonckvrouwen leent het oir ; mijn penne fal gewagen-
Hoe fich in dit geval een vrouwe dient te dragen y>
V%0 V WE. %9
(jl \ Leert hoe een echte wijf haer liefde toonen kan r
Al ifle met de Zee gefcheyden vanden man.
!,|n dage vande rey s^ loo wilt voor eerft beforgen
\x dat hy nutten mach, al iflet inde morgen >
Brengt tot een feker pant van uw beleefde lucht,
S Yet dienftich voor de maegh en tegen quade lucht*
| verre dat hy reyft, gaet mette vrienden buy ten j
li ley t hem, naer het valt, aen wagens ofte fchuy ten j
f Of druckt u dat te feer in u bedrouft gepeys j
Soo valt hem om den hals, en wenft hem goede reys j
1renft dat de lieve God in ryden ende varen
hm wil geleyde doen, en over al bewaren ,
' Wenft dac hy me': gemack, en fonder tegenfpoet ,
Haeft koomen daer hy gaet, haeft weder keeren moet*
J/anneer u tweede fiel is uy tte ftadt gereden ,
$>ö wilt een meerder forgh in u beroup befteden ,
, Let op u eygen feifs, daer is nu volle tijt ;
, Let op u innkh hert, terwijl ghy ledich fijt .
<f fchoon uw vrient verlaet de kuften vande Zeeuwen,
(hy meucht noch evenwel niet ledich fitten geeuwen $
i. Niet fitten inde deur met handen opten fchoot ,
Ghy, treet nu in het ampt van uwen bed-genoot .
ïti fpreeckt niet als het wijf, by Salomon belchreven, > froveib. |
] u ift de rechte ftont fich inde vreucht te geven ,
Nu ilfet eenmael tijt te koelen oixfe vlam ;
De man is uytte weech, het heek is vanden dam 9 j
: ken, fedich herte, neen, vermijt u foo te fpreken ,
llaer wacht u des te meer in weelden uyt te breken j
Het is een heyloos wijf dat, als de man verreyft ,
Om gaften, om vermaeck, om fpeel te rijden peyft .
Zz z Ghy
VXOVWE.
Ghy, blijft in u bevang , en let op alle foeckefi ,
Siec met een wacker oogh wat uwe boden maecken ,
Weeft vrouger inde weer als ghy te vooren pleecht,
öm datter grooter laft op uwe fchouders weecht.
Ghy, in het onderwint van uwen man getreden,
Gaet knielt met u gefin, en oeffent huys-gebeden ,
Ghy moet in dit geval ten vollen onderftaen
Al wat u weerde man voor defen heeft gedaen .
Soo haeft de gulde fon u brengt den rooden morgen ,
Ghy, eer u vly tich hert te geven aende forgen ,
Soo ftelt u gans gefin ootmoedich voor den Heer ,
En doet het alle daegh, en latet nimmermeer .
De menfeh, ellendich dier, is van fijn eerfte gronden
Befoetelt uy tter aert, verby ftert inde fonden,
Dies waer hy vinger flaet, of voeten neder fet ,
Daer wortet altemael van fijnen ramp befmet ;
Alleen het innich hert den hemel opgedragen
Brengt heyl en vaft behulp voor alle boofe plagen ;
Alleen het reyn gebet in Chrifti naem gefeyt,
Dat fiiy vert u bedrij f> en hey licht u beley t .
God, fegen van het volck, en wortel aller faeckeft ,
Sal wat de menfche doet hem weder heylich maecken
Alleen om Chrifti wil j dus vangt geen dingen ae^
Of wilt voor alle werek tot uwen Schepper gaen .
Strax, na dit goet begin, foo wilt uw finnen geven
Tot Godes heylich woort, den regel van het leven ,
Suyght daer de rey ne melck die ons de fiele voet ,
Daer ift dat yder menfeh het leven foucken moet .
En foo ghy na den eyfch wilt alle faecken ftieren ,
Erkauwt dat heylich aes, gelijck de reyne dieren T
Demt
V%OVFVE. 90
)enckt vry dat yder punt, dat hier ghefchreven ftaet ,
)p uwe finnen paft, op uwe faecken flaet .
h vanden eerften af, en Tonder lofle ftucken
jtjiier, dan weder daer, by horten uyt te plucken ;
,eeft ftaech, en met befcheyt, leeft wijf, en fedich man,
lier is dat uwen geeft tot G ode leydcn kan .
tl; tweemael alledaegh, leeft twee befchcyde deelen ,
prenget aende fiel, het fal uw feylen heelen ;
I ,n fijn de ftucken kleyn, verdubbelt u getal ,
Jelijck u, na den eyfch, de reden wijlen fal .
|;:r als des Heeren dach koomt over u ghefegen ,
e> wilt uw reyne plicht in dubbel mate plegen j
lebt dan op u bedrijf een naerder oogh-gemerck,
5od eyft op fijnen dach byfonder offer-weick. a [ AendenSau^
Jchiint des Heeren bouck u wonder groot te wefen , jaa> ;M sh f^
1 1% 1 1 111 1 r jarigbe lam?mrcn
i\f iultet, even dus, ten vollen konnen leien jmhr vUe offi-
)óck eer de gulde fon den wagen omme- went, Ö^JJ *
is ye-
ln tot een ander jaer met nieuwe peerden rent . b
boven het dagheUcx
)ch maeckt het heylich bouck niet uytter hant te leggen , offer. Num.28.19.
3 laet het ganfch gefin op hare beurte feggen
Wat yder heeft geleert, en uy tte SchnfiTgemerckt,
Waer door hy fii nen geeft ten goede vint gefterckt . Scrhrife »$
P « . 1 1 telejen > foo maeckt
ymt loo ghy niet en pooght een yeder wat te vragen ^ uw nkenm-
G wis het meefte deel fal weynich mede dragen ; fcw C£T7hL
Maer als een yeder fpreeckt, en reden geven moet , ff^l^t!d^n
Dan ïflet dat de geeft fij n plichten beter doet . het men T^mm
c 1 26 0. is te [amen
j rr> 1 . ind; 36 'y.
d*i des jaers op elcken dach twee capittelen,fjn 730. capittelen: opten dach des Heeren dubb d getal, fjnover 5* der
fdr daghen, 102 cappittelen int jaer . Stelt voor klcyne cappittslen(ghelijck veelt ij ts fijn de Pfalmen) om twee ofte
«■ voor aen te lefen, ofte om op byfondere gheleghentheden meerder ghetal te nemen 3 59. maeckt te famen 119 /.
titelen»
Zz j Vergeet
V%0 V WE.
Vergeet oock even dan, geen alemoes te geven,
En laet een drouve fiel van uwen feghen leven ;
Ptov.31.ip.2tf, Lijtyemant hongersnoot, of eenich ander leet,
Sent koft, wanneer het dient,of geeft een noodich
Ghy nu, met dit begin gehey licht aende leden ,
Gaet, met een vlytich hert, tot uwe faecken treden,
Maer fiet dat over al de refte vanden dach
Eenparich henen gaen, en eynde nemen mach j
Laet aen u wefen fien, laet in u woorden mereken,
Laet fchij nen uy tte daet en uwe ganfche wereken ,
Laet blijeken over al, dat ghy in uwen geeft
V w even menfche liefc, en uwen Schepper vreeft.
Bewijft met 11 gewaet, met uwe rey ne feden ,
Be wij ft met u gebaer, met uwe goede reden ,
Be wijftet over al, dat ghy een ChriPcen bloet
In uwe leden draeght, in uwen boefem voet .
*>Een recht herboren fiel die moet haer ganfche leven
»Bepalen mette tucht, en aende reden geven,
Haer lagh, haer oogh-gewenck, haer alderminfte da
Moet nae den regel fijn, en paffen opte maet .
Siet hoe de groote God oock alle flechte faecken
V erweerdicht menichmaei ten nauften aen te raecken j
Siet, inden tempel felfs^ fiet alle kley n geftel ,
Niet fonder fijn beworp, niet buyten fijn bevel :
Hy laet op fijn ghebot, en na den regel ftieren
Domp-horens, richel-werck, jae fnuyters, en klauierefc
Tot aen het minfte tuygh . dat is tot ons ghefey t ,
Dat oock het minfte werek dient inde tucht beleyt.
Laet vorder opten dach u finnen niet verftroyen,
Niet vliegen inde lucht, niet loopen rinckel-royen ,
F%0 V WE. pi
sliet iwieren over al, gelijck een lofle ftroom ,
vdaer pooght de geeften felfs te houden inden toom .
tel menfch die ledich is, en laet de finnen fweven ,
!ijprt; ick en weet niet hoe, uyt fijnen wegh gedreven ;
in alfier los ghepeys in onfe finnen (peelt ,
Wat koomter anders van als dattet fonde teelt ?
iju miflchien uw man foodanich van manieren ,
|:hy een wind, een brack, of diergelijcke dieren ,
| ien vinck, of quackel voet, of eenich ander beeft,
Oaer aen hy menichmael verlufticht fijnen geeft,
k) dient tot u beroup met alle vlijt te forgen
:. Ie lijn geminde queeck kreech voetfel alle morgen ;
Ten eynd' hy vinden mach, wanneer hy weder-keeiV
Dat hem fijn weerde vrou in alle dingen eert .
rit ! als een geeftich quant de vryfter wil behagen
i fal oock haren hont in fijnen mantel dragen,
i Ter eeren vande maecht ; hy fal oock haren hont
En ftreelen metter hant, en kullen metten mont:
Êt waere liefcJe draecht, en laet hem niet genougen
ft een tot fijnen vrient een gunftich hert te vougen ,
Maer ftreckt hem wyder uyt ; foo dat hy gunde biet
i] Alwaer hy maer de gunft van fijn geminde fiet .
Let u geen vreemt befouck om defen tij t behagen ,
Siout al het manne- volck, behoudens eyge magen j
Hoe lichte, jonge vrou, ontftaeter groot verdriet
Wanneermen veel geloops aen uwe deuren fiet ?
Ee met een echte man gemeenfaem kennis houwen
\rmogen, des verfocht, ten goede fijner vrouwen
Te leenen haer behulp, maer veel by haer te gaen,
Pat heeft aen menich huys, door jonfte, leet gedaen.
Zz 4
Een
a Hier van xoort
breeder gehanddt by
Don Antonio da
Guevara in fijne
Jent- brieven. Epift.
para Molen Pu-
che Valenuano.
cs letra para los
rezien cafados.
V%OVVFE.
Een vrient van haren vrient tot haren vrient te kiefen
Heeft menich eerbaer wijf haer eere doen verlieten ;
Dus3fchoon ghy met uw man fijt over al gemeen ?
Laet des al niettemin hem fijnen vrient alleen.
Een die van buyten koomt te willen herrebergen
a Neminem patia- En is in defen ftant een vrouwe niet te vergen , a
tür mulier domum r • • _ J
ingredi fne juf* Een neer, men weet niet wie, een vrient, een andei
™IïïptwffeU* D°tt fomti jts fij nen weert een ftillen overlaft,
sum nonnuiu in Wien iflet niet bekent ? waer ifïet niet gefchreven
*riJZtJis°vki, Wat Paris heeft gedaen, wat Paris heeft bedreven l
mjy turpeacp- yyat Paris met bedroch ten leften onderftont
gitiojum eft fcerm-
nam inconfuito vi- Doen hy een jonge vrou alleen gelaten vont ?
7uemfimUf> *1 Ey fiet ! de Grieckfche vorft is in het dorre Creten,
ZZf°fiÊ&lT En laet dien vreemden haen met fijn gefelfchap eten
Lud. vives. ïib. de O dwaef heyt vanden man 1 hv milt fijn weerde liet
ofpciomariticap.de r . . n i- r 1 i i * i r r i \4
v$mo., 5ij n galt die wort een lchalck, ee bour, een meniche-iit
Al eer hy weder koomt, het feyl is opgetogen ,
De vloot is vande ree, en over Zee gevlogen •
Helene (wat een fpijt 1 ) Helene was gegaen ,
En eerle weder keert foo is haer jeucht gedaen *
Vermijt dan, jonge vrou, een bed te laten decken ,
Vermijt in dit geval u tafel uyt te trecken, b
En gaet oock niet te gaft als by het naefte bloet>
Maer leeft om defen tijt gelijck een moffel doet .
Te rijden inden duyn, te rotlèn aender heyden ,
Of door een jong gefel fich uyt te laten leyden %
Of, foomen elders doet, te varen mette jacht
In eenich binne-mcy r, of in een verfche grach^
Te nemen fijn vermaeck met alle blyde geeften,
• Te rennen door het lant tot alle boere-feeften $
V%OVWE. 9*
la al wanneer de man is uy tter ftack gereyft ,
Ln is niet dat de tucht van echte vrouwen cyft £
fonder haren man met vreemde mannen braflen ?
fchijnen op haer eer niet meer te willen paffen y
hy, mijt dit loos beleyt -y het is een liftich net y
)e tafel is van outs een voorfpel van het bed. a
waer , het Britten-lant kan defe weelde lijden,
:r mach een echte vrou met loffe toornen rijden ;
vlaer watter over Zee in eenich lant gefchiet ,
n Hollant luytet vreemt, in Zeelant fluytet niet.
nu de moede fon met afgemende peerden
1 leften onderfchept de rontte vander eerden ,
loept weder 11 gefin, eer datmen gaet te bed ,
,n lluyt uw dagh-bedrijf met Godes foete wet .
t noy t ontrent den heerr met uren fitten gapen y
yt op een duffe ftoof, of aenden viere flapen ;
Vlaer, als ghy tot befluy t uw kinders hebt gekuft ,
$00 fluyt u kamer toe, en ftelt u nae de ruft.
/ nan en hoortet niet, dus moet ick hier gewagen
f 1 yet dat Hechts beftaet in rechte finne- vlagen ;
Neemt my ten beften af, dat ick in vryhey t Ipreeck ;
Een, die in ftilte ftraft, die hout de rechte ftreeck.
C er is een vreemde luft van boenen, dweylen, fchueren,
V11 al te net te fijn, van duyfent vreemde kueren ;
V trap is mijn getuygh, daer niemant op en gaet
Ten fy dat eerft de voet haer fchoenen achter laet :
hangt eé ichooné dwael, maer niet om aen te droogë ,
In is maer enckel fchijn en voor de luft der oogen ;
V meefte keucken-tuygh en kent geen heete vonck ,
En fchier al watter blinckt en is maer voor de pronck .
* a a Ick
a Conviviu , Vetu*
rü preludium. Ac-
curf. ad l. quodait
ff. ad Leg. lui. de
Adulter.
Ludi ér conviviu
in Anglia focmina*
rum pudicitiam
fufpettam non red'
dunt. Alberic.Gen -
til. tratt. de nuft*
Tegens onmatige
nau-keuricheyc
der vrouwen o-
ver huys en den
huys-raeL»
r%p v we.
Ick heb een wijf gekent (o dwaef heyt vande menfche
Van ly waet foo voorfien als yemant mochte wenfchei
Men vont noch evenwel dat fy geduerich at
Of op een blaeuwe flet, of ick en weet niet wat •
Men vinter heden noch die koffers, pyfels, kaffen
Vol aerdich ferviët, vol ammelakens taffen y
En altijt weder aen, en evenwel nochtans
En fietmen over difch Pavy noch Rofekrans :
Men iffet al gewoon in herders op te binden ,
En voor een goeden vrient en iffer niet te vinden ;
Waer toe lavenderbloem,en al het fchoon damaft ?
Het flechtfte vande kift is voor een weerde gaft .
Men vinter even hier met defe plaegh bevangen ,
Die voor haer eygen bloet geen ly waet willen langen
Soo dat de felle twift hierom foo verre gaet ,
Dat jae een korfel man de koffers open ilaet .
Ick hatedit bedrijf, een wijfe vande vrecken ,
Die menich duyfent pont in hare koffers trecken ,
En hebben evenwel, al fijn de (chatten groot,
Niet voor haer even menfch,niet voor haer eygen nioi
Tracht, lieve^ dit gebreck uy t uwen geeft te bannen j
Tis rechte plufery, gehaet van alle mannen ,
Het is uw befte pant, end aldernutfte goet
Dat voordeel of gemack aen fijnen meefter doet.
Ghy, fiet op uwen man en fijn ghebot te paffen ,
Laet dat den fleutel fijn van uwe rijeke kaffen j
Wanneer der yemant komt, en dat hy maer en fpre»ik
Maeckt dat fijnwoort alleen upy fel open breeckt. j
Maer veel, die onder u doen alle berders glimpen,
Verwecken menichmael de lieden om te fchimpen ,
D:
Tegens de vrou-
wen die net fijn
óver hare huy-
fen , en flonflïch
overhaereyghe©
Uchaera.
F%0 V WE. n
m dat het finnich wijf dat banck en tafel wrijft ,
ntrent haer eygen felfs een vuyle flonflè blijft,
ons op dit geval een woort te filmen fpreken y
nt hier, befette vrou, dient mede van geweken ;
}hy, die nau-keurich fijt ontrent een lteenen huys,
fout eerft het fchoon gebou van uwe leden kuy s •
fiet meeft over al de vrouwen opter ftraten
lderhande pracht geweldich uyt-gelaten ,
Acn pleecht hier menichmael, men hout gefetten raet^
Dpt fchicken van een hayr, en t leggen van een draet :
zt by een eygen man, of binnen lijnen htiyfe ,
fit vintmen menichmael een backhuys van Medufe ,
len leelick momme-tuygh, een fpoock, een vuy 1 geftel ,
en 'in wiljet al in een ? een rechte morflebel .
Je heeft doch niet gemerekt, hoe dickmael ganfche dagen
I [vrouwen fijn geftelt om kinders wech te jagen l
Jekrolèn, ongeichickt, wanbacken, afgellooft ,
ic fchabbe voor het lijf, een nacht-douck om het hooft?
frommelt, ongefien, met ongewafle kaken ,
onkorte ; foo aeftelt, men fchijnter af te braken a * *****
iet dunckt my wonder vreemt, hoe menich eer lick man reynen kieede,
feytPaul. i.Tim.
2.9.
Binc lurifconfulti
ajjerunt flatutum
prohibem portare
quafdam ve/les &
ornamenta* com-
prehendere folïim
viros non mulieres\
cum foeminis talm
ornamenta, nonvi-
rky convent ant. ut
not. Gloff. & l*h.
Plat. ad 1. 1. & 2.
C. de Defl. holof.
aurat.lib.u.
[)it lijden met gedult, en overfetten kan.
Dy van dat gebruyek ! wilt u na reden eieren ,
D menfeh is uytter aert een vande reyne dieren :
rleeft oyt een fuyver kleet in yemant goeden Ichijn ,
Ghy fijt het, jonge vrou,die net behoort te fijn. a
ier feg my doch een reys, is al u geeftich hullen
^ er flechts om aen het volck het oogh te mogen vullen ?
Om aen een jonge wulp, of ander dertel quant
Te dienen tot een fpoor van fijnen geylen brant ?
*aa i Neen,
r%p v we.
Neen, eerbaer herten, neen : wilt uwe teere leden
Alleen maer inde vreucht van uwen man befteden :
Hy is uw luft, uw trooft, uw vrient, en opper-vooJÉ
Dus brengt tot fijn vermaeck al wat ghy brengê moil
En laet u reyne dracht geen vreemde luft beforgen ,
Maer paft op uwen man, en kuyft u alle morgen ;
Schickt hooft, en leden op, al iffet noch foo vroughj
a oman* vxoris £)]e eenen man behaeght, behaeghter al genouch. m
txtra domum ad r. 1 , p ri 1 i • i r»
tem- Daer lij n ontrent de dracht twee ichadelicke rotlen,
■virum non
Of al te flordich fijn, of al te prachtich trotfen 5
jicriar en fentenüA j-j[er dient een oogh int feyL of anders fal het fchip
JLuripidtt, quapro- . P j» . £ 1> J 11"
numuvit muih- Geraecken in gevaer van d een or d ander klip .
ZJTJiït Dacr fijnder onder u die, juyft gelijck de flecken i
fZ'dT&Z^u Genouchfaem huys en al met haren lijve trecken ;
cbritudinem fi co- Men vint dat haer beflach in hals en hant-cieraet
XmlbumZpL Haer ganfche vaders erf in prijs te boven gaet .
b*rum. nihu enim q]^ die nu fijt getrout, moocht reyne kleeders drage
eam cogerefortt or- -? .3 1 111
mum pr*/e fene Op datj aen uwen man te beter mocht behagen ;
tZ^Jif. tit% Ghy, die noch vryfter hiet, moocht eieren uwe jeuci
limi c&n?i ' Op datje totten man te beter koomen meucht .
Laet dat u baken fijn . geen kleet en moeter ftrecken
Om eenich dertel oogh tot kiften op te wecken ;
Blijft dan in defe maet, en fijt ontrent u kleet
b Mundicies fit Niet al te flonfich vuyl, niet al te machtich breet. k :
Ecadic haer reyne dracht bcfluyt in defe palen,
fit luxuri*. Eraf £n kan geen achter-klap, met reden3 achter halen ;
Toteft muiier ma-
irimonio elocata eo quidem confilio modeïie fefe ornare.ut viro phceat, ejufif3 amorem fibi conciliet, ne ipfa defiai
in adultcrium labatur : cozlebs autem, ut virum fibi ƒ 'acïliuxqudrat . neutri vero iflud conceditur, fi eo anim uc
tur-, ut externos ad libidwem incendat, aut juvenum animos in inconcejfum amorem alliciat. ita hanc maten. I
multaconcludit Tiraqu II. ad l. connubial. 3. num.40.
Sunt tarnen qui honejtius judicant vxorem ( fi marito ita placeat) excultiorem prodire, quam virginem \ vxM
Ik virife ornat 'y virgo Dommi. Vives de Chrisi. foem. lih.i. cap. de ornament,
Vai
Want watmen hier en daer voor wijfe fchrij vers vint,
Die fijn meeft altemael in defen eens gefint. a a Omnesfere Theo-
oc aer toe de groote pracht ? wat iffer mé te winnen ^LtfgS
in $ nijt van uws gelijck ? betoomt uw trotfche finnen : tfbm eun* -exThe-
' , JD ' ' . 1 ologus D. Thomas l.
Men acht een vrouwe kleet dan belt te hj n gemaeckt, 2.^.**'*. ak.i,
Alft niet en wort benij t, en niet en wort gelaeckt . tfZmc^T2
i ï loon van hooge dracht is een van defe dingen : lexand- Hdesin 2-
datje boven itaet u lchijnt te willen dringen , is*.mmh.3.B*^
Of datje fouckt de gunft van eenich buyte-vrient, %^sZ$7*
Of datje metter daet en vlees en weerelt dient : ™rh:r °™f™>
) hmfconfukts lo-
< elt een van dele dry, alleen de bloote namen pi*t.i»i. wu
ie lullen uwen man, die lullen u belchamen ; m*/. & *wö uk
Ghy daerom, Chriften hert,mijt door een fedich kleet , u^ffffm^
En ander lieden haet, en eygen herte-leet . ^
loewel ghy machtich fijt, waer toe het moedich prijcken ^f^inl%e^
pet, wat u gek vermach, ter rechter plaetfen blij eken -y ^ g ^ veL
;i | Maeckt dat een fchamel menfch,in plaetfe van geklach,
Een fegeri over u met reden fpreken mach. b b » *m
. 1 1 1 n n 1111 deught van dat
i ] et gout aldus belteet en vreelt geen nolle baren , mei& wijfbefchre-
( een krijgh en haer gevolgh, geen tanden vande jaren., vm Prov.31.
Geen brant, of hoogen vloet, geen ongewifle kans ;
Het gout, aldus befteet, dat heeft den beften glans .
)t rijekdom aengeley t om uwe pracht te fty ven
if Jan u van uwen God, en uyt den hemel dry ven ;$
Maer rijekdom aengeleyt ontrent een fchamel menfeh^ \
Kan u voor eeuwich fijn vermaeck en herten-wenfeh .
eel ifler over al, door overtollich proncken,
1 prangen vande fiel, en fwaren angft gefoncken
Als haer de doot beftreet ; maer noy t en heeft de pracht
Aen yemant, doen hy fterf,den minften trooft gebracht.
' * aa 3 Wel
V%0 V WE.
Wel laet dan u gepeys niet angftich liggen malen
Hoe datje mettet lijf fult voor de wëerelt pralen,
Maer weeft tot aller tijt met defen angft vervult,
Hoe datje voor den Heer de (iele eieren fult.
i Peu2'9i ware vrou-cieraet en *s geen ^ayr te vlechten ,
Geen baggen aen te doen, geen kanten op te rechten ;
» Het is een fedich hert, dat uy t een ftillen geeft
» Sijn oogen neder {laet, en fijnen Schepper vreeft.
Verlaet dan alle fucht van defe malle dingen *
En ftelt uxierfel niet in uwe groote ringen -y
Want fchoon mefi groote fchat in rijeke fteenen cjuifi
Noch ifler niemant rnoy die goede leden mift. a
ornataefi bene qua rt x • • r i i* T \ i • r 1
momtJejï mJè. Het Wi]r moet onder dies haer kleet en cieriel vougen ,
jukti mofi. £0Q jat een \}{\\ic}K man mach hebben vergenougen ;
Want mits haer ganfche dracht maer op den man en £
Soo ftaetet aende man, en onder fijn ge biet .
Is dan uw bed-genoot tot moy e dracht genegen ,
En datje tottemaet hem niet en kont bewegen, \
Soo buygt nae fijnen wil, maer tuyght in u gemoet
bAdmonet typi- Dat ghy het om den man, niet om de weerelt doet,
anus marter nup- % # * r • 11 • t l
$ai , ut vtdeam w Maer ioo in tegendeel u vnent, uy t goede reden,
mmium pi per js met een kleet voor u en hem te vreden :
flacendi ftumum . *
de conjugum fit*. Soo hebje, jonge vrou, voor al doch geene kans
dum eos in excufa. 1 ot eenich li] r-cieraet van onge woonen glans :
Sifcï Een, die met kleynen koft kan haren man behagen ,
trimiyjtconfenfw- £n mach geen rijck gewaet, geen groote fteenen dragen^
Wie daerom prachtlch gaet, oock tegen fijn gebot,
Is boven haren man, en tegen haren God .
Daer fijnder hedenfdaechs in defe ftadt te vinden,
Die weten aenden man het ooghe toe te binden ,
S(
F%0 V VlfE. 9
5oo dat hy niet en merckt, al wort hy fchoon gepluckt,
4oe diep de vrouwe-pracht hem inde beurfe druckt .
lift dient aengemerckt en aenden dach getogen,
j dat een eerlick man niet meer en fy bedrogen,
3p dat een loofe vrou nae defen nimmermeer
i In prale tegen danck van haren overheer .
E n wijf, een moedich wijf, was uytter aert genegen,
Cu door een rijcke dracht haer vrienden op te wegen ,
Maer, fiende dat haer man hier tegen dapper ftack ,
Soo om de groote koft, als ander ongemack >
Bdenckt een flimmc vont . fy gaet in alle kramen,
B^ngt fyde, brengt fluweel in eenen hoop te famen •
* aa 4 En,
V%0 V WE. 1
En, naer een groot beflach, fy koopt een prachtich 1
Om nae den nieuwen tits te worden uy t-gereet .
Het pack is opgemaeckt, en heeft fijn volle leden ;
Maer boven haren ftaet, en tegen alle reden ,
Soo datter maer en reft, hoe dat haer weerde vrient
En om den tuyn geley t, en ingenomen dient ;
Sy roept een vande wijfs, die door de fteden loopen
En dragen dit en gint aen yeder een te koopen ,
Sy geeft haer dit gewaet, en fey t haer boven dien
En wat te feggen ftaet, en watter fal gefchien .
Het wijf, dus onderrecht, koomt in het huys geftreken
Ter ure dat de man daer mede was te fpreken ;
Sy doet een lang verhael hoe feker fchoone dracht,
Vyt enckel ongeval, te koope wort gebracht j
En, om den goeden man te beter in te leyden,
Seyt voor een kleyne prijs daer van te fullen fcheyden ,
Heeft even metter daet het kleet op geit gefet ,
Tis weynich, fprack het wijf, maer noot is fonder \
De vinfter vande lift, gewet op defe ftreken,
Na datfe langen tijt den vlieger heeft bekeken,
Genaeckt tot haren man en grijpt hem metter hant,
En feyt hem in het oir • o wat een aerdich pant !
En wat een kleyne prijs ! ghy let op alle baten ,
Dit voordeel, lieve man, en dient u niet gelaten ;
Gewis foo my het kleet ter dege paffen mocht,
Daer is geen t wijffel aen, het dient te fijn gekocht ,^
Naer onderling gefpreck, gaet den vlieger paffen j
Die ftaet haer aen het lijf, als uyt het lijf gewaffen,
De man fpreeckt totte koop, al is hy wonder vijs,
So om de goede ftoff, als om den kleynen prijs .
V%pVVFE. 96
d kort', het liftich wijf gaet metten vlieger proncken,
vrient die fietet aen, en houtfc voor gefchoncken
teiiet hoe menich man door löofe vrouwen dwaelt,
icz kleet was jae gekocht, en dier genouch betaelt.
lij c een korce ftont, de man die koomt te fterven 5
en waffet al bekaey t, geen kint en macher erven $
v4en vint aen alle kant een huys vol fware fchult^ _
Len kafle fonder gek, een hooft vol onverduit .
: is een ilim gebreck wanneer de vrouwen liegen^
om de focte pracht, haer eygen man bedriegen 5
jhy, pleeght geen quade lilt, maer gaet hier ronder i%
Doet niet uy t loos beleyt, of op een eygen fin :
een noodich kleet te breken olf te maken ,
ofFet uwen man oock foude mogen fmaken ; v*orm vefiibm&
-•11 1 1 r i> • 1 oruamtntü lenmfe
ïïi dunckcet hem te bont, 100 dientet niet gewaecbt ; vtro acc^. r*m.
> Geen kleet en paft de vrouw, als dat de man behaecht. 1 Q9mnh-^ »■ f**
ii: ! als een dertel wijf wil hooffche tabbaerts dragen ,
'Ètbuyten haren ftaet, en boven hare magen ,
Wil ketens om den hals, en ick en weet niet wat,
3out, peerels, diamant, int kort', een ganfche fchat,
Der is geen feggen aen, al is de man verbolgen,
D pracht die kanckert in, de dochters willen volgen ;
-Iet is een Zeeulche fpreuck ; ghelijck het oude long
Joo pijpt van eerften af, foo queek het kleyne jong.
D maeckt een eerlick man by wijlen drouve nachten f
D: baert hem laete forgh, en 1 ware vroegh-gedachten ,
>oo dat hy menichmael in onruft leyt en maelt,
3 ware dit geborcht ! o ware dat betaelt !
H: loon van fijnen ftaet, de vruchten fijner renten,
D winft van dat hy koopt om weder uy t te venten
* b b Verfmelt
a Veel oude ivet- ge-
vers hebben defeon-
ghemacken inden o-
verdctct vande klee-
deren van over lang
wel ovetwoghen
ende veel behulp-
middelen daer tegen
gefockt ; dan gheen
beter beoordeelt dis
de wet van Sehucies
van de tpelcke een fs-
ker fchrijvcr. a}d'U
ffreeckt : Ses or-
donnaces eftoy-
ent celles que U
femme de cpndf-
tió librc nt puil-
fe mener apres
cfelle plus d'une
chanibiïere,fi 116
lors qifelle ftra
yure : ny ne puif-
fe forti* hors la
vi]lc de nui£r> ny
pdyter joaux
d'or a 1'eiuour flx
peïïoraie^iy rob-
be cnrichie de
broderie fi el Ie
n\':fï publiquè &
piièatinc. Et ainii
par ces exceptiós
feonteufes , il di-
vertiflbit inge-
nieufemet fes ci-
toyens des fuger-
fiuitez & delices
pernicieufes.
Mqntag.lib.i. des
tfifais cap.43. vi-
de Befold. lib.2.
cap.2. Folie.
b Judi Trofert. 3.
El g 12. Vat late
hac de re qneritur.
Matrona in cc dit
cc n fa indut a ?iepo-
tum. &c.
F% 0 V PW E. < i
Verfmek gelijck een mift ; en al fijn bitter (weet
En druypt maer op het wijf, en wort een fyde-kleet
W at raet in dit geval ? de man wort aengedrongen
Tot boofe linckerny en loofe buy te-fprongen ;
Hy fpant het ganfche breyn en alle krachten in
Tot alle dim bejach, en alk vuyl gbewin .
Men fiet oock weefen lelfs in dit geval bedriegen ,
De tróuwe lijt gewelt, men hoort de menfehen liegen,
Men vint dat aen het volck, dat grooter ftateil heeft,
Oock dickmael tegen eet, yet aende vingers kleeft.
Wien iflet niet bekent dat onbedachte wijven
Oock vrome mannen felfs in quade wegen drijven ?
Wien iflet niet bekent dat, als de vrouwe malt ,
De nian, oock by gevolch, in quade nucken valt ?
Wien ifiet niet bekent hoe door een gulden regen
Veel linckers haer bejach en fnoode rancken plegen ï
Wat heefter menich wijf haer eere leet ghedaen
Om wel gckJteet te fijn, en moy te mogen gaen ? b
Dewijl dan uytte pracht foo veel gebreken rij ie n ,
S'00 wil ick hier de jeucht een weynich onderwijlen ;
Hier is de rechte ftont te brengen aendt n dach ,
Of ymmer jonge vrou gefchencken nemen mach.
Daer is een feker gift, die niet bedeckte loncken
Wort in het huys gebracht , en aen het wijf gefchonck
Daer is een ander gaef, die brengtmen aen de vrou ,
Op dat voor al de man den handel weten fou :
Van beyde dient gewaecht . Als door bedeckte ftreken,
Yet aen een jonge vrou wort inde vuyft gefteken ,
Daer is geen twijffel aen^ dat heeft een angel in,
Het is de wech gebaent tot ongefchickte min .
I
V%0 V WE. 97
)t tegen dient behulp : Ghy, die cp vafte gronden
de blijven onbefmet van dele loofe vonden,
Wik blijven datje fijt, en leven metter eer ,
Sent alle fchenckers heen tot uwen overheer .
iien noch jonge vrou^ noch vryfter, giften namen
die voor haren man, of haren vader quamen ,
Veel waren heden noch bevrijt van alle (rnaet ,
Die nu niet anders lijn als veechfel op de ftraet .
ter totten tweeden aert . daer fijn gel lepe gaven,
e oock de mannen felfs by wijlen ondergraven ,
Door middel van het wijf. o ! wacht u, lieve, wacht
Van al dat onverhoets wort in het huys gebracht .
t, die een fwaer geding heeft voor den rechter hangen,
t eft dickmael aen het wijf, om haren man te vangen j
Hy geeftet aen de vrouw, als aen een gragen vis.,
: Die met een gulden houck alleen te vangen is.
lel hebben vaft geftek dat fwacke vrouwe-finnen,
ly lichter ais de mans, met gaven fijn te winnen ;
(lae datter felden wijf foo groote krachten heeft
Dat fy een ftil gefchenck gewillich weder geeft,
en heefter ons genoemt die rijeke gaven kregen ,
1 des ai niettemin den looien handel fwegen 5
Iae (laken uytte weegh al datter was gebrocht,
Vy t vreefe dat de man y et weder fenden mocht,
.ïy, beter onderricht, en laet u niet bekoren,
aer toomt den vrecken aert de vrouwen in geboren ;
En flacht in dit gevaer u moeder Eva niet,
Die Adam, om de vrucht, tot quade kiften riet.
tnv eei vveerde man een rechter inden lande ,
F races -heer in het hof ; en dat een volle mande
* b b z Van
Multéi mulieres ita
funt ajfeftat, vt ,
quod femel apud fa
viderunt, pati non
fcjfint gratis altb
tvjünfire. Idcirco
Ijüi fceir.inai fa-
tum in ilïam facra-
tiprem vitam non
infarebant , quod
fjrgareni idoneai ef-
fa mum communt-
tati. Ltd. Viveslib,
2. de Chrifl. focm.
cap. quomod. agm~
dnrn domï*
V VFE.
Van eenich dierbaer tuygh koomt facken ia liet huy
i!Sf££% Ey hout u grectich oogh en uwe finnen kuys :
lebenchn Efiu. 33- £n jaet geen porceleyn^ geen over-zeefche glafen
sht fcbcone ex*m- V drucken in het brey n, of inde finnen blafen
%Ze. *?. sfmTi. Het doodelick vergif, dat u en uwen man
3, Num.16.15. jn jrUqj^ m quaden naem, in fchande brengen kan :
En laet geen rijcken fteen, geen kop, of gulde tchalen^
Door haren flicker-glans u in den boefem ftralen •
Al watmen qualick wint, en is maer eenmael foet,
Maer is een eeuwigh leet, een beul in u gemoet .
De fonde kan den menfch een kleynen tij t vermaken,
Maer fal noch evenwel ten leften bitter finaken :
» De fonde geeft alleen maer fchuym van loife vreuc
» Maer geen volkomen hey 1, als inde ware deucht.
Wel leert dan uwen man in goede plichten ftij ven,
En wacht hem, lieve, wacht tot vuyl gewin te drijven ,
En voet noy t inde borft een onverladen geeft :
9j Die geeft, en niet en neemt, gelijckt den hemel mei
cafomm vtken^ Laet even vaften koft, laet eteli jcke waren ,
firn memorU prodi- T .. • i t rirr 1 ï * C
tum eti m mini- Laet wijn, en wilt-braet ielrs, laet alle giften varen >
TapeftTut™ Dat is de befte voet omniet te fijn bevleckt ,
neqm ut minijiri* „ £)e kley nfte gave fchaet, de minfte gifce treckt .
juid mumri&loco Men fegge watmen wil, de daet die kan betuygen
ZrXlTvhac*- Dat oock een kley n gefchenck kan groote lieden buygefl
tohü : id^ue probat föct geVen heeft vergift . ghy rechters van het lant.
■Befoid.hb.pol.2. t> b b ; >
tap s-de magisirat. Hebt oock in dit geval een toegelloten hant .
TorrupHoZ ZZ Wat van het tegendeel . 'k en vinde niet gefchreven
#Mm honejio p™- [)at vrouwen lijn gerecht om wech te mogen geven ,
textx mrebunt. vi- . . \ r \r 1 i n l
& Dcuc.i6.iq. Oock niet ten goede lelrs •> naer beurs lluyt wonder V
Ten fy dat haer de man dit anderfins belaft.
98
t is van ouden tijt tot heden toe gefchreven ,
t vrouwen karich fijn, en niet en willen geven ;
En als een gierich menfch bekoomt een milden fin,
Dat heeft een vreemt gevolch, een loofen handel in.
iltdaeronv, jonge vrou, wilt alle tijt gedencken
keeren u gemoet van nemen ende fchencken ,
°) Door beyde wort men licht in cjuaden naein gebrocht,
Wie geeft,die biet haer aen ; wie neemt,die is verkocht,
rhoet u boven dat, van geit by een te garen , Dc vrouwe cn
! wilt aen uwen vrient ten vollen openbaren , poÈEuIP^yl
Van waer uw fpaer-pot koomt ; t'is uytter-maten foet,tenwctc hares
Als man en wijf verftaet wat d een en d'ander doet .
- 1 pot-gelt inde beurs, de koftelijcke ringen ,
I f; ketens om den arm, en diergelijcke dingen ,
En ftaen u geenftns wel, dan als uw man verftaet
II Van wie, en waer het koomt, en watter omme-gaet, 4 a ^am
H wijr, dat anders doet, lal opte tonge rijden,
Aldoor het ganfche lant dit quaet vermoeden lijeden,
f Of datfe diefte pleecht, en haren man belleek -y
Of datfe dertel is, en met haer eere fpeek.
I er fy de man vermaent van fich te willen hoeden
h pracht in fijn gefin, door eygen moy, te voeden ;
Al w7atter fpruy ten kan uyt loo een dwaes bedrijf
fi Is altijt nieuwe koft, en ftaech een moedich wijf.
jfsvry een beter voet de vrouwen aen te wij fen
lat luft tot ware lof dient hooger op 'te rijfen ;
En dattet dwaef heyt is, te geven fijn gemoet
Tot, ick en weet niet wat, tot enckel poppe-goet .
aer vrient, om u gemael hier toe te mogen leyden
>o wilt voor eerft de pracht van uwe leden fcheyden ;
*bb3 De
addecet
Clam vrro
habet -partum, ei
baud commodi
Quin viro aut
fubtrahat, aut
ftupro invenerit»
Hlaut . in Caftn.
vid. I. Qutntus
Mutius ff. de Do-
nat. inter virum &
'vxorem. Hot oman.
in Obfervat. riejurc
Connub. cap- if,
V%OVVVE.
De wet heeft volle kracht, en treft de lieden beft
Als eer ft de ware tucht in haren gever veft .
Gclijck een machtich vorft fich opent inde feden,
Soo gaetet in het hof, en dickmael inde fteden ,
Iae door het ganfche rijck . een deftich overheer
Ghebiet oock fonder wet, en is een domme leer •
Ghy Princen van het huys, en alle ware mannen ,
Wilt alderley getoy van uwe leden bannen ;
Want foo ghy ledich kleet, en niet te prachtich gaet,
Ghy fult u gans ghefin bewegen totte maet .
De man moet deftich fijn in alle fijne wegen ,
Tot pralen niet geneycht, tot proncken niet genegen ;
Een man in fijn bedrijf, een man in fijn gelaet ,
Geen pluyfer achter huys, geen proncker achter ftraet
lek fie uw weerde vrient vertreckt fijn weder-komen ,
Dies is u teere fiel van droef heyt ingenomen :
Het ftreckt u, jonge vrou, tot ongewoone pijn
Soo lang in u gefin alleen te moeten fijn .
Wel aen, om van ghetreur uw finnen af te wenden ,
lek wil u tot befouck mijn lief Gefeifchap feilden,
Die fal u dit en gint noch brenghen aenden dach
Dat u en al het huys ten nutte dienen mach \
Die fal tot u behulp te voorfchijn koenen bringen
Veel kleyne (foo het fchijnt) maer echter nutte dingen :
Mijns oordeels dienter niet voor kleyn te fijn gefchat,
Indien een groot gefin lijt hinder fonder dat . a
aNo;j funt cor.temnenda quafi ' parva , fine ^uihm magn*
coajiare non pjfmu. Baron, ad Ldt*
n
r%pVWE. 99
|; fpreeck, mijn ander ick . 4 Ick ben u toe gefonden
Iji yemant, die begreep hoe uwe faeektn Ronden -y
nek kan, wanneer het dient, met drouve fijn bedroufc,
IlEn trooften na den eyfch, daer yemant troofl behouft,
1 deert een j onge vrou, die in het huys gefioten
leenich, fonder hulp, met droef heyt over- goten ,
iFerwijl haer tweede fiel de weerelt omme feyk ,
Df in een verre kuft fijn rijeke waren veylt \
als een deftich man, om faecken vanden lande,
ials een drouf ghepeys fijn vrouwe laet te pande:
O tis een fware lalt de menfehen op-geley t ,
Wanneer een verre reys twee lieve fielen icheyt .
ïl aen, ick ben geneycht om door bequame reden ^
oodich in het huys, en dienftich inde feden ,
Te ftremmen.(foo ick kan) u drouvich ongeval ;
3hy, leent een gimftich oir aen dat ick feggen fal.
Ic heb door eygen claet veel dingen waer genomen ,
1:1 fijnder boven dat van elders by gekomen ,
Rek wil het akemael u ftorten inden fchoot ,
I En al tot enckel dienft van uwen bed-genoot •
Vd hoort mijn eerfte les . Veel wijle lieden meenen
E: noyt befette vrou yet dient te komen leenen ,
-Iet iy dan keucken-tuygh, of ander kley n beflach 3
Of yet dat tottet bed of tafel dienen mach .
T menichmael gefien dat op het weder-geven
E bueren onder een, en lieve vrienden keven ,
Daer hapert veel-tijts yet -y het afgeleende vat
Dat heefc een vuyl, een buyl, of ick en weet niet wat ?.
E er wert een foet gebruyek hier voormaels onderhouwen
B feker geeftich volck ; daer moeften alle vrouwen
*bb4 De
a T)e Schrijver
•voert hier fi)neygtn
Huys-vrci.we tn,
handelende met de
\onge vrouwen van
verfcheyden huyf-
felicke jaechen , die
(foo het fchijnen
mach) vankleynder
Weerden fiya , maev
evenwel indi huys~
houdinge van gr 'oo-
tengebruyeke.
V^O V WE.
De moeder hares mans gaen eyflen yèt te leen ,
piutarcha ende j_jjec fy een poe of glas, een banck of ly waet-fteen ;
uyt den jelven Hie- J I , O ' J
ronymwadiovin. Al inde bruyloft lelrs : de moeder daerentegen
verhalen d*t in ^ r t i- C 1 1-1 1
Ufti (ce»ji«d< m Ontfeyde dit veriouck, en liet naer niet bewegen ,
Sach uy tter-nuten grau, ten minften foo het fcheen.
weehop datdmieu £n font de jonge vrou met roode wangen heen :
ghehoude djer tiyt \ r 1 11 • \-
geieert hebbed de Dat was genouch geleta, leert alle jonge dieren
df'bZltï Moi Ter eeren vanden man fijn weerde moeder vieren ,
dnsy nadcrhmt Verdraechtfe met geduit, bedrouftfe nimmermeer,
haerntet en [ouden " ' \ r r \ \ i- 1
poten* alhoewel fy Al Ipreecktle iomti] cs hart> het dient tot uwe leer ;
ïeTwJtLtiïuh, Voor al onthout de les, u heden aengewefen ,
cfteoockwttebar- Qfy g^t toi u bericht geen beter regel lefen :
dclick xverden by - / D p
gmt ; hetmickon- Want dat een moeder lelrs u bede wederhout ,
and-re mede is J 1 nf P
[ondcriinghe Dat is., op dat) e noy t van yemant lorltenlout •
plicht vande jonghe
•vrouwn* teghen het vuyle fyrecckwoort by eeniohe onwetende by wijlen onbefcheydentlick ghebrujtftti
Een mans moer, een dront op een vloer.
Ty van het Jpreechwoort , en van die het ghebruyeken ! die den t nek Ikf h:eft , hoe kan hy de flamms haten
Oock vanden eerften aen en dienter nïèt vergeten,
Met fpoet en alle vlijt, te paflen op het eten ;
Ghy, maeckt dat alledaeghx>f koek of keucken-me
Ter uren als het dient haer fpijfe toe bereyt .
Men fiet in menich huys uyt faecken vander fpijfea
By wijlen hoogh verw7ijt en harde woorden rijfen ,
Wat maer een fchotel moes voor defen heefc gedacn,
Wij ft Efau met berou de ganfche weerelt aen .
Geen mont en kenter jock, geen buyck en heeftcr coren
Hy wil geen breet verhael, geen lange reden hooren ;
Die grage monden fpijft vejfacht een wrangen fin ,
Maer in een holle maegh daer fit de wrevel in»
D
V%OVVFE.
per fijn verkeerde wijfs, die, als de mannen komen
Vrmoeyt inhaer bedrijf, van honger ingenomen ,
Die, feg ick, even dan gaen halen uy tten houck
i Een eygen krygel-naet; een rechte futfel-bouck j
% heeft men alle tijt veracht als quade ftreken,
ld daerom, jonge vrou, foo dienter afgeweken ; .
: Meeft als de fonne daelt, of juyft ontrent de noen*
ISoo wort het leuyfte volck genegen yet te doen.
y, ftelt u na den man, en vought u nae de reden j
7 als hy mette noen koomt haeftich ingetreden ,
Soo geeft u nae den difch ; want als de mage baft
Soo dienter opten man, niet op het huys gepaft.
|>ort noch een keucken-les • al fchijntfe ruym te wefen
$o dientfe niettemin uw boden aengewefen :
Doet, vanden eerften af, doet boter opte vis ,
I Die niet tè weynigh fy, maer die genoeghfaem is j
ftant foo je vande koek of van het keucken-meyflen
Joet iauce naderhant of nieuwe boter eyflen ,
Daer is geen twijffel aen, ghy fult de tweede reys
I ÏOntfanghen ruymer maet als nae den rechten eys *
Ie fonder goet beley t haer eerfte feylen myden ,
Ie fietmen menighmael in tegen-feylen glyden :
De fchaerf hey t wort geftraft en met verlies geboet 5
» Doet wel van eerften af, dat is de befte voet .
\anneer te fijner tijt de fruyten op het lefte
V vorden toegediend ghy, neemt het alderbefte ,
Het fchoonfte vanden hoop, en geeftet uwen vrient,
Dat is een foete ftreeck die totte liefde dient .
V%OVWE. 1
Hy fal van (tonden aen, indien hy weet te leven >
Hy fal u metter daet u gifte weder geven ;
Of eet hy eenigh deel, hy fal tot u gewin,
Hy fal dan niette vrucht u liefde drincken in .
Om mdat ? &f- Van tafel naer het bed . wy vinden yet te leeren
fueiu. Oock in het Uape-gaen, oock in het omme-keeren,
Geloofcet, jonge vrou, daer is een heufehe wet
Oock inde kamer felfs, en op het ftille bed .
Wat iffer menich wijf, die, om het lijf te decken ,
5al, ick en weet niet wat, tot haren rugge trecken ?
En foo miflehien de man maer eens de leden roert
Sy wort van Ronden aen met gramfchap omgevoer
Dit beyde dient ghemijt . voor eerft uw teere leden
Te fcheyden vanden man, is tegen alle reden :
Ghy, maeckt geen middel-fchut,geen eygen tulfe-m
Een man heeft beter recht, als eenich na-gebuer .
Hoort vryfter, hebje voor na defen eens te paren,
Soo denckt, oock inde loop van uwe vrye jaren ,
Hoe datje metter tijt eens anders flapen fuk,
Na dat uw ruyme koets fal beter fijn gevult .
Leert vanden eerften af rugg , hant, en voet gewennen
Haer by-flaep eere doen, haer nacht-gefelfchap kennen 5
Op dat geen kromme bocht, of ander vreemt geftel
Of leet of hinder doe aen uwen bed-gefel.
Ten tweeden, hoe het gae, foo mijt uw gramme pofen,
En Ichoon ghy wort geweckt, ontluyekt gelijck de rofe ;
Wort u de flaep geftoort, ey feg , wat iflet dan ?
w Het wijf, oock allfe flaep t, is eyghen aenden man .
Wanr:ej
V%0 V WE. ïoi
paneer ghy door de ftadc te famen koomt getreden <>
nlatter over ftraet een wagen koomt gereden ,
)f datter eenich beeft koomt loopen opte baen3
)f datter eenich menfch koomt tegen u gegaen ,
laet u nimmermeer van u gefelfchap fcheyden ,
jijt geen hinder-pael, geen fchutfel tufïchen beyden l
t lek ftaegh naer uwen man, en toont hem metter daet
bat ghy hem noemt en neemt voor uwen toeverlaet :
I fal hem die het fiet een foet bedencken geven ,
I fal een teycken fijn van u eendrachtich leven,
)at fal uw foeten aert, en t'huys, en over al
)oen achten by het volck, en maecken lief-getal .
rdientje noch vermaent uw maeghdcn ende knechten
|[ reden nu en dan te willen onder-rechten,
1 bat yeder fy beforcht te brengen alle ding
Ter plaetfen daer het ftont, of van te voren hing^
K chij nt de leere flecht, noch fal de daet bewijfen
D: uyt het tegendeel veel onghemacken rijfen ;
Wie eenichs dinx behouft en niet terftont en vint,
Die wort, ghelijckmen fiet, niet felden ongefint.
L ?rt noch het dienftbaer volck, leert uwe kinders forgen,
Nyt eenich kleyn behouf te lorffen of te borgen j
Tis nut dat ghy het huys op defen regel ftelt, *
Dat niemant voor het huys en koope fonder geit .
Ageeft de foele lucht maer ftof-gelijcken regen ,
N>ch falfe metter tijt het kruyt ter eerden wegen ;
Geringe kleuter-fchult die ongevoelick waft 3
Wort even metter tijt een over-groote laft .
1 *ccz Wan-
Wanneerje meyt of knecht wilt voor of achter fende
Soo maecktfe doch gewoon, eer fy den rugge wenden
Dat by hun met befchey t fy neerftich overdacht ,
Of daer geen ding en is, om wech te fijn gebracht y
Soo doende, leert het volck op alle faecken letten,
En door u klouck beleyt haer domme finnen wetten,
Soo doende leert de jeucht haer oogen omme-flaen
De tijt dient uyt-gekocht j waer toe het ledich gaen
Laet ons in dit beflach een weynich dieper treden,
En wegen inde fchael van tucht en ware reden (d
Hoe knecht 3 hoekeucken-meyt, hoe koek ghehar
Want even dele plicht is nut aen uwen vrient .
De minfte van het huys dient na de tucht gebogen ,
Dient metter hant geley t, en totte deucht bewogen ;
Weet dat de groote kloek haer ure niet en flaet ,
Indien het minfte radt met horten ftille ftaet .
Voor eerft, indienje wilt een rechten peyl bekomen
Wat bode dient gemijt, of aen te fijn genomen ,
Siet hier een kort beworp, dat u in dit ghevai
Ten dienfte van het huys den wech bereyden lal.
Schout al het dienftbaer volck, dat vande nijt ghedrevef
Kan fchampen na de kunft, en dwerffe nepen gheven ; j
Schout al het dienftbaer volck dat hatich fit en wrodjj
Of ftout en onbefchaemt met vrou of meefter jockt i
Schout al het dienftbaer volck, als weerdich af te keuren
Dat veel een uytgang heeft door ongewoone deuren -y
Schout al het dienftbaer volck dat van ter lijden lonclj,
Dat fonder eten werckt,en fpnder flapen ronckt.
Scbu
V%0 V WE. iét
Wiout al het dienftbaer volck genegen om te knorren ,
;4t niet ter hant en treckt als met een hortich morren 5
Schout al het dienftbaer volck dat moedich henen gaet,
k En achtet groote vreucht te drillen achter ftraet.
Jaout al het dienftbaer volck dat meynt te fijn geboren
j |n tot het innich merch fij n heere na te fporen ;
d I Schout al het dienftbaer volck dat vrou en meefter vleyt J
IjEn echter voor het volck haer feylen open leyt .
Iiout al het dienftbaer volck dat fchier op alle ftonden
:eft hier, en weder daer, heeft elders yet gevonden *
:, Schout al het dienftbaer volck dat fijne daden prijft ,
tEn niet ter herten neemt wat yemant onder wij ft .
Siiout al het dienftbaer volck dat vreuchde weet te plegen
Yanneer de meefter felfs is inde ruft gelegen ;
f Schout al het dienftbaer volck dat op een vreemden voet^
: En ick en weet niet hoe, de floten open doet .
Jkout al het dienftbaer volck ghefiepen om te lincken >
i jyp-fielen uytter aert, en rechte luyfter-vincken ;
Schout al het dienftbaer volck dat by het fnoupen leeft >
En dicke buyeken voet, en dunne tongen heeft,
jen leften fchout het volck dat alle fnoode vlecken
veet ftaegh en overal met liegen toe te decken 5
| Een meyt die leugens fmeet en mette waerheyt (peelt ^
h als een witte raef, indienfe niet en fteek ;
1 en die haer heeft gewent de vingers krom te dragen y
1 ie fal oock, des verfocht, haer eer voorfeker w7agen ;
Tis foo ; die dertel is, en fteelt niet alle tijt ,
Maer een die fteelen derf, is alle fchaemte quijt .
p denckt niet evenwel dat ghy volmaeckte boden
! üt krijgen in het huys, of onder uw geboden ;
*cc 3 Oneen*,
O neen, de rouwe jeucht dient aen te fijn geleyt,
E n met geftaege forch den huy fe toeberey t .
Wel aen dan, jonge vrou, die maechden ende knechten
Wilt leeren nae den eyfch haer plichten uyt te rechten ,
Ten nutte van het huys, aenhoort een goeden vont ;
a VrtcUrnutodi- Gaet leydfe totten Heer, dat is een vaften gront. a
ligentiam omnem 1 , r ! 1
curamque ugum 1 is niet genoucn gedaen u van net quaet te lcneyden ,
ffijiri Ghy moec oock u gefin te rechter bane leyden ;
fibat utcives fonit £en moeder van het huys is niet voor haer alleen ,
ajfucfcerent dekéïa- . 1 rit
rk mal* werf™. Maer deylt uy t reyne lucht haer gaven int gemeen.
Hefthcr 4. 1$, Als Hefter Godes volck met druck fach overlaften ,
Sy riep haer maeghden felfs tot bidden ende vaften,
Tot ootmoet inden geeft, tot alle goede leer,
En lietfe nevens haer verfchijnen voor den Heer.
Vraecht yemant watter fchort dat foo veel huys-gefinnen
Sijn dickmael menich jaer van buyten ende binnen
Ontfteken door gekijf, door ander huys-verdriet ?
De reden is bekent : Gods vreefe woonter niet .
Daer is geen beter toom tot alle vuyle fonden ,
Als met des Heeren vrees te worden ingebonden ;
Geen Staet en kan beftaen, geen V orft en heeft gebiet ,
Indien het woefte Grauw geen heil' of hemel fiet .
De Prins en fijn ontfagh, de ftrafFe vande wetten
En konnen over al het quade niet beletten
Wat yemant voor bedroch in ftille nachten doet
En wort(foo meynt het volck) van niemant oyt geboc
fen TtrecZee' Maer Godes ware vrees die kan het herte raecken,
cods-dienfi diebe- Die kan in ware daet de menfchen fedich maecken ,
ïvaert ende maeckt i-v 1 1 n 1 11 1 1
het herte vroom. Die keert de geeltcn om, en toont haer volle kracht
Ecciei. 1. 8. Oock in het eenfaem wout, en inde midder-nacht •
Do
V%OVVFE. 103
och geen foo nutten ding om u gebiet te ftij ven, mua nu&>
[s Chnfti foete leer u boden in te fchrij ven s Z£*$T
Die is de rechte fchool daer veder wort geleert óbrijn*»-, nuiu
Hoe datmen lijnen Vorix en lijnen meel ter eert : fubditomm wmo*
iaér wort het facht gemoet, het ftil en fedich wefen * ^7SS
1 e fielen ingeprent^ en boven al geprefen , ff devincm* &
Ol t r 1 i r 1 • 1 1 obedientes readat.-
| Daer wort het korfel hooft gehouden inden bant , ëmu§- süu^
I Daer wort het buychfaem hert de menfchen ingeplant :f^ToZ%J^l&
laer is de rechte falf voor alle drouve flagen > s^ f^'f^
jfaer hoortmen over al van duycken, wij eken, dragen , &
Van liefde fonder gal, en lyden fonder fchult ,
Ij Van leven fonder nijt, en fonder ongedult .
|7at fijnder, lieve God ! wat fijnder (bete dingen ,
jfie uyt dat eeuwich Woort, als uyt een ader fpringen ?
Wie maer dien fachten aert eens inde leden prent,
Ijl Die heeftfe metter daet tot alle goet gewent .
i ntfluyt my defen born ; twift, leugen, tegen-fpreken ,
jijt, achter-klap, bedroch, en duyfent quade ftreken,
;; |i Van fhoode linckerny, en ander vuyl gefpuys,
Sal ruymen u gefin, en wijeken uyttet huys . a ^wie % ëé dm
laer is geen beter voet, om goeden dienft te trecken 5 J*" vree(^ ! %
p > J P * [al hem onderwtjfen
Lis yeder uyt den llaep der ronden op te wecken ; *» kfa» wech:
Want die van eenich menfeh in Gode wort gedient ,
En heeft geen knecht allee, maer oock eé trouwe vrient •
] oort noch een ander heyl, dat, als een gulden regen,
Joomt door godfalich volck op u bedrijf gefegen ;
Siet ! Laban wort verrijekt van alderhande goet,
Om dat een heylich man fijn witte kudde hoet .
Iet ! Iofeph, inden dienft van Potiphar genomen, Genef. 39. 2. 3*
.>oet Godes milde gunft op fijnen meefter komen ^ 22, 23' f
* c c 4 En
V%0 V WE.
. En weder uytgejaecht, en inde ftock gefet ,
Draecht in het duyfter hol den rij eken fegen met .
Leert,leert u dienftbaer volck op G od den heerfcher achiiij
En loon of harden vlouck uy t lijnen hemel wachten
Maeckt dat befette tucht in uwe boden veft ,
a optimum Viem- q0(\ voren dient, die dient de rnenfehen beft.
que fideliffimum 1 I • • 1
tut*, etum Ethni- Maer om met goede vrucht hier in te mogen treden,
^dtxUFUn. P.- p n om ftccch gcfin tc buygen m de reden^
Soo doet u boden wel, onthaekfe waer het dient /
Niet als een ftrenge vrou, maer als een ware vrient :
Wik hun door goede koft een gunftich hert bewijfen ,
b vit* eem vandc £n ]aetfe vollen tiic om haer te mogen fpijfen ; b
deuchden der uyt- r 1 r ' r
mmenderwoumn, Indiender yemant reylt, ontfet u niet te leer ,
efibr^envtov^ Weeft deftich alle tijt, maer vinnich nimmermeer.
(fep deuxt) ha- £)enckt datfe rnenfehen lijn. die op geli jeke gronden ,
ren huyfe voed* . > ' T& , ,° , >
inde eten haer* Met groote princen lelrs., te iamen lijn ghebonden j
maeghén. Denckt dat oock Godes hant hun lijf en fïele fchiep,
c seght ^/Hiob En inde weerek bracht, en uyt de moeder riep . c
Zm'dieLknfel Incken ghy fomtijts hoort een hortich tegen-fp reken,
gbemaeckt Me mj En toont u niet geneycht om dat te willen wreken ,
in moeders Jjv$ ^ i - 1 11
vmkui tn wrockt niet op het woort, maer latet henen gaen
En denckt wat u gemoet by wijlen heeft gedaen :
Denckt hoe u grillich hert met tochten aen gedreven
Oock met den hemel felfs heeft menichmael gekeven 5
^ Heeft dickmael overluyt gemorret fonder Hot ,
kewiTuteyfi"" Heeft dickmael krijgh gevoert oock metten groote G
^J-'En^oHt- ^en ^e eygen vuyl wil nae de reden wegen ,
wder Augufimu* £n fal niet veerdich fijn om harde tucht te plegen ;
gew rvreetheyt ende
Dus, ghy die alle wraeck wik houden inden bant,
%t!%^?n Ontleet in rechten ernft uw eygen onverftant. d
Gewet
V%0 V WE. io4
avent u nimmermeer, gewent u niet te fchelden ,
anc oock u befte vrient die heefter in te gelden ,
Wanneer ghy boden ftraft met fel en hart gebaer 3
V man die draechtet half, en lij t et neven haer .
5 feker, foo de vrouw heeft mette mey t gekeven ,
I kan oock aende man geen foete woorden geven •
Sy is foo ganfch onthutft, en uytter-maten gram
Dat fy het al begraeuwt, en fcheert op ecne kam ■
i, dat noch boven al in defen is te klagen ,
\ minfte van het huys die moet het meefte dragen,
Een kint, dat even dan wort aende borft gevoet ,
Datfuyght (onnofelfchaep ! ) het ongeftuymichbloet.
rmijt dan, jonge vroa, op yemant uyt te varen ,
Ei laet geen lo(Te tong uw feylen openbaren,
*> Tis beter eenich quaet te lijden met gedult ,
{ » Als van een anders vuyl te maecken eygen fchult ;
kt fchreeuwen door het huys, met tieren ende kijven X™L' ™jtZ }t
1 ftraffen u eefin3 uw boden aen te drijven , ™ iu*m tuam
Ln is de rechte voet, en is de middel niet ,
Waer door een jonge vrou moet ftij ven haer gebiet :
I n woort te rechter tijt met reden uyt te fpreken, ^
htfoecheytftrengefijn, de tochten af te breken,
En flechs door reyne fucht te worden aengeraeckt;
Dat is de weerde deucht die vrouwen achtbaer maeckt .
I)ch watter omme gaet, en laet uw broofe finnen
S 0 verre nimmermeer van gramfchap overwinnen ,
Van oyt door onverdult een mey t te willen flaen
Neen ; daer is beter wech, betaelt en laetfe gaen *
let voor lijf-eygen volck de ftramen vande flagen ,
tas vry-gevochte kuft en kanfe niet verdragen ;
*dd Laet
Porcelcynen en
dierghelijckeri
broofen huys-
raetvooubroofe
en haeft-geftoor-
de vrouwen niet
bequaem.
Laet aen het Britten-lant de harde meyflèn- tucht,
Ten koomt niet over een met onfe Zeeufche lucht.
Hoort noch een dienftich woort voor alle teere vrouw
Die niet en fijn geleert haer fucht te weder-houwen ,
Die licht, en inder haeft, om eenich kleyn geval ,
Gaen ftellen in het werek de vlagen vande gal .
Men fietet menichmael dat yemant fchijnt te rafen ,
Wanneer een plompe meyt ontrent de fijne glafen
Of by het porceleyn haer dingen quaiick doet ,
Men fiet dat yeder een de ftrafte lyden moet .
Ghy, die uw fwackheyt kent, verfchoontuw eyge fey
En treckt de finnen af van al de blauwe teylen ,
Van al dat China fent . het broofe porceleyn
En is u geenfins nut, al iflfet wonder reyn .
Of, foo u weerde man vint eenigh foet vermaken
In lack, of aerde-werek, of diergelijcke faecken,
Soo gaet van eerften af, en wapent u gemoet
Met vrede, met gedult, en met een fedich bloet.
Gewent u met verdrach en fonder gramme vlagen
Nu eenich ongeluck, dan ongelijck te dragen ;
Nu dat een haeftich knecht uw fij nfte fchotel breeckt
Nu dat een plompe meyt uw glafen omme fteeckt :
Nu dattet eenich kint fal overhant verkerven ,
En ftroyen uwen vloer met koftelicke fcherven ;
Nu dat de fchuerfter felfs uw dingen omme ftoot ^
Of fomtijts eenich vrint, of ander dis-genoot .
Set vaftin u gemoet u niet te willen quellen,
Wanneer je nu en dan koomt uwe dingen tellen;
E&, fchoon ghy menichmael uw7 befte panden mifï
Onthout u niettemin van alle wrange twift.
H
V%OVWE.
zt is geduerich ftof, om uy t de daet te leeren
:( e datmen alle fpijt moet krachtich over-heeren,
^ Hoe datmen alle Hicht van korlel onverftant
Moet houden inden toom, en leggen aenden bant,
Inekt hier, tot uwen trooft, dat broofe vaten breken y
% weecke ftoffe finelt, dat natte dingen leken j
Al wat van defen aert of is, of komen fal ,
pat heeft alree gevoelt, of wacht gelijcken val.
I wat de weerelt liet moet vallen, breken, fterven ,
lat fïetmen evenftaegh, wat moeter niet bederven ï
J Al watmen hier beht is ick en weet niet wat ,
I Iafiet de meefter felfs is maer een aerden vat .
laerorn dan door de fpijc foo vinnich aengedreven?
E lieve ! breeckter yet, het ftaeter op gefchre ven 5
Hoe diep oock eenich ding u w7ortclt inden fin ,
De door, de bleecke doot, die fitter midden in .
[)ch foo ghy lijckewel u niet en weet te dwingen,
So keert de finnen af van alle broofe dingen ,
t En des al niettemin, verfouckt aen uwen man
Dat hy doch nieten koop dat haeftich breken kan •
Is beter, jonge vrou, tis beter rogge foppen
1: natten fonder twift uy t hier-gemaeckte koppen,
Als treurich, ongefint, en met een vinnich breyn ,
Te nutten hooffche koft uyt fijne porceleyn:
Vat China backen kan, Venétje weet te blafen
Ynkonftich aerde-werck, van koftelicke glafen,
En dient aen geenen menfch van tochten opgebult^
Dus laet dat broofe tuygh, of oeffent u ghedult •
I diender dit en gi nt is in het huys verloren,
bewel ghy neerftich fijt u dingen na te fporcn ,
Verloren go?t met geen if <J> Q rQ J^jf J7 ^
wichcleryc na te fporen. r
En gaet niet tot het völek dat niet als leuren geeft ,
En evenwel den naem van waer te leggen heeft :
a crsbro dhhare £n roeit de fifce niet, (a) en wilt u noy t bekroonen
VeteribusTkeocrito* , r 1 1 1* T 1
tucima, Poüud & In water or gelas den dier te laten toonen ,
jg, Ü iï:-L Vermijt het ring-geklanck, en watter meer gefchiet
aiierit; quod ma- Waer van geen wacker oogh of gront of reden fiet.
lum <& hodie apud #1 1 i 1 r 1 1 1
chnfimnosreman- Tis duy veis guychei-ipel van over lang gedreven ,
êfe^S En noch> ?k en weec niet hoc> m onfen ti)t galeven,
*pud Martin. Bei Q\w houtet voor bedroch, vermytet als verdacht,
Rio lib. mag. dij- i t i n i i • i i 1
quif. + c. 2. 4.6. En laet het duy lier werek begraven mder nacht .
ful *' De duy vel is gewoon van eerften aen te liegen ,
b Adfaresdetegen- fpreeckt hy fomtij ts waer, hy wil oock dan bedriege
dos tnmtts modus ri t 1 11 r
ftsperftiüofihomi- Dus lchout dat naer geheym, en w7at daer henen liet
JccTon(iZ\fqll Want byde leugen-vorft en is de waerhey t niet .
fvemnuioin vi- jjs qiuet in fa geval een ongeruft vermoeden
tro vei moto vel fé J O •in
movenu vid. uk Te rapen uy tte lucht, en inden geeft te voeden ;
^fi'pelt^üb^] Noch fl immer inder haeft en op een lófle waen
+*-t-*4**&+ Te loeren opte mey t, of in haer kifte gaen ;
Door wantrouw ommefien en angftich na te fporen
Heeft menich fwack gemoet fijn eerfte trou verloren :
Men fiet dat menichmael met ontrou wort geloont
Die aen het dienftbaer volck miftrouwen heeft geto
Hier maen5 ick yeder man en alle kloucke vrouwen
Geen leuy en dertel volck in huys te willen houwen ;
Siet wat het weelich hof voor fnoode leckers heeft.
En al om dat de jeucht daer onbekommert leeft.
Het is de befte voet dat alle menfehen wereken,
Dat fal haer aen het lijf en inde finnen ftereken
» Wie ledich fit en gaept, is water fonder vloet ,
^De menfeh doet enckel quaet wanneer hy niet en d
V%OVVVE. ioó
/choon ghy vlycich volck in dienft hebt aengenomen,
ch dientet niet alleen op boden aen te kómen ,
; vlen vint dat alle ding; en rau en flordich gaet
j Wanneer het gans bedrijf op vreemde boden ftaet. <t a Het Jpreeckivoort
I n feggf niet dac de vrou fal mette leden wercken , ^ ' ,
falaet haer wacker oogh op alle dingen mercken \ g*™ "recht,
Uj i . 1' 1 • Daer moet de mce~
watter omme-gaet en deucht gemeenhck met flerende knecht:
Indien het huys-wijf felfs geen dingen naer en fiet . ^[°ehTegiTuwd
1 ooghe vande Struys (het is van outs crefchreven ) s°o moet de vroum
■i i 1 1 1 1 1 1 fijn de maeoht .
I broet alleen het ey, en doet haer jongen leven ; ^ tnquit Cat9t
i -Iet toefien beiert de umcht . het ooghe vande Struys ocfyitkfrhr c# .
is vanden ouden rijt een lefle voor het huys.
lort mannë, vrouwen hoort ; of wie het mochte w7efen,
pi onfen bouck miffchien hier namaels fullen lefen ,
Wanneer ghy nu en dan een vreemde wat ghebiet ,
i Hout niet voor wel ghedaen voor ghy het eerftmael fiet*
H: ooghe vanden heer verbetert alle faecken,
Hc ooghe vande vrou kan gaeuwe boden maecken ;
i Het ooghe vanden heer dat maeckt de peerden vet,
Het ooghe vande vrou dat maeckt de kamer net.
Iti woort, maer in het oir . Indienje koomt te mercken
Et over uwen man de kriele tochten wercken ,
Soo let op u beleyt wanneerje boden huert :
Wat fonder raet ghefchiet wort naderhant befiiert.
S ackt niet te fij n ghedient van al te fchoonen mey flen ,
h ter denckt wat menichrpael de fnoode luften ey (Ten ;
Weet dat een jonghe vrou geen kleyne kans en waeght ,
Die in haer kamer brengt een moye kamer-maeght •
Ciy fijt by wijlen fwack, by wijlen uyt-ge varen ,
E wijlen fonder luft, ontrent het kinder-baren 7
* dd 5 By
V%p V WE.
By wijlen ongefont, by wijlen inde kraem >
By wijlen ongefint, by wijlen onbequaem ;
V man, een weelich quant, is diekmael uytter-maten
Van krevel aengeperft, in tochten uyt-gelaten
De mey t die deckt het bed of viertet mette pan >
O ! denckt dat uyt het vyer een vlamme rijten kan .
Gewis een fwack gemoet dat niet en weet te ftrijden ,
^ r r ^ Salhaeft gebogen lij n en licht ter aerden glijden;
^reeck-woo^t De mcnfch is wonder broos , de jeught geweldich t
dlckmSi 'mdf De nacht is al te vry^ en fchoonhey t iockt te feer . a
weèteit omme- £y \ leght de fteenen wech daer over menfchen vallen , j
S'alcum ha brut- Ey 1 fluyt de dingen uyt daerop de finnen mallen
[Tatut va' Het is van outs gemerckt, een ongefioten kift
V^ufLtllihui Maeckt datter yemant gek en moye dingen mift .
u " er Door fchoonhey t, gulle jeucht, en wel-geiege ftonden
b pfafm ioi. 4. ^S nienich fwack gemoet in vuyle luft gevonden j
, M Wel aen dan, tot befluyt, hier tuifchen ons gefeytw
C Mores & ftudia 11 r \
dommarum pie- Huert voor een dertel man geen ichoone kamer-meyt
rumque ex anciila- •pv 1 . 1 p rr r . 1 1
rum & tomitantü Doch vint u noyt beiwaert een meylien ar te dancken ,
moribm)uMcantuu Qje vaf}- pewortelt is in ongefchickte rancken : b
tdium confor- Een yder wort geacht, in daet en inde fchijn ,
tio dekclatur. Hie- wt 1 /~ * J' 2j tl C r 1 C*
vonym. ad Dewe- Na dat lijn dienitbaer voJck, ot ipeel-genooten lip.
trt«d. j)e |30^cn van |mys fijn openbare peylen
<\Ghy dienfl-knech- Of van een goeden aert, of van gewifle feylen ;
ten fijt qehoorfaem 1 t * • P 1 • 1 v C
um heerenmet ni Het is ni£t ionder gront in ouden tijt geieyt ,
ttfotLtTt" Dc Heer is aIs de knecht ; de vrouw gelijck de meyt .
menfihen te beh^ Leert uyt dit voorich werek, leert alle trouwe boden ,
qeïhmasr als dienji- ^ ' /' l« 1 i» 11
knechten chriiii , bn vvatter dient gedaen, en watter dient gevloden
tntrLTm Dient niemant naer het oogh, of uyt een loofen fchij
EpiKi. 6. Maer lapt u ganfeh bedrijf uyt trouwer herten fijn . d
W
Vilt door een reyne fucht op alle dingen achten ,
I niet het loon alleen, maer Godes leghen wachten ;
De deucht heeft haren glans oock in het minfte lot,
En fchoon ghy menfché dient, ghy dient dë grooté God.
Stltdit voor u gemerck, en laet te fijner eeren
V/ finnen, u bedrijf, uw ganfche dienften keeren •
\ jWat is van fware lali, of harde flaverny ?
. Wie God van herten dient, die is geduerich vry .
wandelt inde lucht, en boven alle landen ,
ti klimt tot fijnen God, oock midden inde banden j
Die kan in volle luft met vrye finnen gaen
En verder als de wint, en hooger als de maen .
fcier een die veerdich {laet tot alle boofe treken
A vlees en duy vel baft, of als de kiften fpreken ,
Hy fy dan wat hy mach, een prins, of machtich graef ?
Hy is een vuyle flons, hy is een volle flaef .
E Heer is niet alleen een God van hooge bergen ,
C die hem niet en laet als groote dingen vergen,
Hy fent een wacker oogh geduerich over al, a
En fiet van boven af tot in het laege dal ,
¥x lant is Godes huys, en dieder in verkeeren
ïz konnen altemael den grooten Schepper eeren ; b
Een yeder in het fijn bedient des Heeren raet ;
» Wel hem, die trouwe pleecht oock inde minfte ftaet.
/ wat u wort belaft, ghy tracht om dat te willen j
Et fal in u ge moet veel drouve baren ftillen :
Té krenckt dé menfche niet dé menfch té dienft te ftaen , *^ ^ftmï
Maer wie onwillich dient, die ifler qualick aen . invitm *Uiéfra'
~ 1 ntmum compona-
1 iien u vrouw of heer nae weerde niet en loonen7 w quid^uu
h wilt haer evenwel geen bitter wefen toonen y rmmlfmi^L
* dd 4 Denckt
a Ten is dan met
Go de niet, ghelijek
de Syriers op een an-
dere gheleghentbeyt
eens lafterlick Jpra-
hen. i Cion.20.
28. Goden is gheen
bergh-god alleen,
maer oock een God
der valleyen en
laechten, ah fiende
mede ende lettende
opte mtnsie dingen»
Luc. 22. 10.
b Anima quidem
dqualiter [ui natu-
ra tendunt ad bo-
num> fedmedijs di-
verfis^ut detur har-
monia: alia impe-
rando , alU ob:dien-
do. Dona Dei funt
varia , c£> bunc ad
reclè obediendum,
etlium ad paren-
dumreddunt aptii.
Tpiciet. ad Arrian.
j». cap. uit.
Da opertm ne quid
vnqud invitm fa-
cïoóy non enim etui
V%OVWE. I
Denckt dat een hooger Macht, die inden hemel leeft] j
Een yeder na den eyïch uyt fijne volheyt geeft .
En laet u nimmermeer tot flimme rancken drijven,
Op hope dat het quaet verholen mochte blijven ,
Want, fchoon ghy uyt het oogh van alle menfchen
God, die ü rechten fal, die fietet alle tijt .
Ghy fult te fijner tijt eens reden moeten geven ,
Soo wel als eenigh prins, oock van u ganfche leven ;
God, die het al beftiert, en fiet geen menfchen aen,
Maer prouft het innich hert, en watter is gedaen,
a De Schrijver voert hier wederom fich felfs in,
(prekende tot de \onghe vrouwen .
Vriendinne, tis genouch . a lek fie de fonne dalen ,
En koome, met verlof, mijn lief gefelfchap halen ,
Doch, eer ick henen gae, en, voorden goeden nacht }
Soo hoort noch een gebot, hier nut te fijn bedacht •
Wanneer uw weerde vrient is op het weder- komen,
Soo dient voortaen gelet en waer te fijn genomen
Dat, als hy fijn gemael vereyfi: niet alle vlijt,
Ghy dan niet buytens huys mififchien te foucken fijt.
Als yemant koomt gereyft, die uyt een foet verlangen
Sich beek in fijn gemoet een vriendclick ontfangen,
Indien hy by geval fijn vrouwe niet en vint ,
Soo wort hy fomtijts gram, of niet te wel gefint .
Ghy,maeckt wanneer het dient, op uwe vrient te wacht* i,
Dat brengt een eerlick man een vreught in fijn gedachten
Gaet valt hem om den hals, en hiet hem wellekom ;
Gaet neemt hem inden arm, en kult hem wederom :
Gaet voucht u nefFens hem, en ftelt u om te vragen
Hoe dat fich alle ding heeft opten wech gedragen j
V%OVVVE. 108
oe dat hy koomt gereyft, en onder wat geley,
Sn, lieve, waerom niet een foentjen tuffen bey ?
der wacht hier yet te doen, of yet te komen fpreken 3
li: loof hey t, uyt bedroch, of uyt geveynfde treken ,
:;0f uyt gemaeckte gunft, of uyt een loffen mont,
-lier dient geen ander fucht als uyt een waere gront*
3 anders foo de lift wort eenmael ondervonden,
k) is het ape-fpel voor alle tijc gefchonden ;
I Vant fchoon ghy naderhant hem ware vrientfchap biet,
fis al maer water- verw, u man en achtet niet .
|!er foo de teere jeucht van facht-gewiechde vrouwen e een man^
|4>et luften tegenftaen en tochten wederhouwen , &h tclvl^iim '
Soo moet voor al de man., wanneer hy buy ten reyft , tór*
Sich quijten inde trou, gelijck de reden eyft.
A haer de fnelle Kraen wil opte reyfe geven,
Da tot een ander lant of over Zee te fwe ven ,
5y ftijft haer met ghe wicht, op datfe door de locht
Oe driften tegenftaen en feker vliegen mocht ;
5'ballaft haren krop met fant en fware dinghen ,
C' dat geen lyde-wint haer wech en foude dringhen 5
Siet wat een gaeuw beleyt ! gewis de fnege Kraen
Es weert te fijn bemerckt, en na te fijn ghedaen .
k wenfte dat het volck, al eer van huys te fcheyden ,
V t ballaft vande tucht fich wilde voor-bereyden ,
Om noyt van buyte-luft te worden overheert,
Of vande rechte ftreeck te worden afgekeert •
£/fles dede wel, die voer geftadich henen ,
I trock hem geenfins aen de loofe zee-Sirenen ;
Hy ftack een klompe was fijn gaften in het oir ,
Dus, watter omme ging , geen liefde, geen gehoir .
* ee Al
V%0 V WE.
Al die fich buy tens huys en uytten lande vinden ,
Behooren menichmael het oire toe te binden,
Om, fchoon een gladde tong de quade kiften vleyt
Noy t vande ware deucht te worden afgeley t .
Wat fijn in dit geval, wat fijnder quade ftreken ?
Wat fijn hier by het volck, wat fijnder al gebreken ?
Hoe menich reyfter uyt, die, als hy buy ten gaet,
En vrouw en echte trou te famen achter laet ?
Wy kennen echte mans, die in het buyte-leven
Hen weten byde jeucht als vrijers uyt te geven,
Alleen op defen gront, om met een beter fchijn
Te fpringen uytten bant, en geck te mogen fijn,
Dit is een rechte voet om kiften op te wecken y
En moet aen alle kant ten quaden eynde ftrecken ;
Wat kan een j onge maecht niet worden ingebeeld
Daer yemant dertel is, en met de trouwe fpeelt ?
En wie befefcer niet dat, uyt foodanich mallen ,
Licht yemant lijt gevaer in ware kift te vallen ?
Die fit en knicke-bolt, en maer de flapaert maeckt5
Is dickmael onverhoets in diepen flaep geraeckt.
Ghy vaders van het huys, wilt defe rancken myden^
Tis uy t-flach vande jeucht die niet en is te lyden :
En voet geen malle lucht tot inden echten bantr
Tis al te wenden fchat, en al te dieren pant .
Noch iflet dimmer volck, dat fchier op yeder haven
Vint, ick en weet niet wat, om brant te mogen laven^
De menfchen gaen te werck, als of het echte bont
Bleef in haer eygen huys, en daer vérfegelt ftont.
Fy van het vuyl bejach 1 doet anders, ware mannen r
En leert onguere drifc uyt uwe leden bannen 7
VXPVVFE. 109
^eert regels tegens kift en al te ruymen jeucht,
in hoort hoe ghy het vleys in banden houden meucht .
lifchoon in u geheym veel heete dampen rijfen ?
|n fal u lijckewel tot geenen Camp her wijTen ;
: fot geen uytheemlche gom die met een koude Tucht
)oet onrecht aende trou, en hinder aende vrucht,
lèn ghy middel foeckt om brant te mogen fteipen,
■ wil u Tonder lect op beter gronden helpen,
lek wil u met gemack doen houden inden toom
l;nt wiken u gepeys; int (lapen uwen droom . g
for eerft, om heete drift in u te doen verdwijnen ,
liTpeentu menichmael van alderhande wijnen ;
iiet datje niet en nut, oT metten monde Tmaeckt
■3at, uyt een innich vyer, de kiften gaende maeckt.
^mindert uwen flaep, en breeckt de lange nachten
ffor vlijt tot deftich werok;door reyne vrouch-gedachtenj
*Veeft neerftich inde weer en behch opten dach,
3p dat geen booTe geeft u ledich vinden mach :
E:Too u niettemin de tochten overlaPcen ,
fc> Tnijt u voedel af, en ftek u om te vaften,
; Maeckt dat uw grage jeucht meer helle na de Tchouw,
\ls na de vuyle luft, oT naer een Ichoone vrouw, a a vkendum cjiUc
Meckt dat de geeften Telfs niet op en mogen ftygen, "Z'jbnpp dLn
[vier eer bekommert fijn om broot te mogen krijgen ; ^^^w
> u >tï ' vote yyunijs, ut de
)e bobbels houden op, oock als de ketel fiedt, tih copm, mn &
ien men aende pot geen hitte meer en biet ,
G :t des al niettemin en offert u gebeden,
D : Tal een reyne Tucht u ftorten inde leden ;
3e krevel is van outs een fteeg en vinnich qusct ,
3at niet als door gebreck en bidden af en laet .
*ee 1 Maer
Maer wacht u lijckewel met vrouwen oy t te mallen,
Met vrouwen immermeer in jocken uy t te vallen ;
Weet dat hy fonder fchuk geen vrouwe raken mach
Die nu in lange tijt fijn vrouwe niet en fach :
Oock daermen vrouwen groet, vermijt u van te kuflèn l
Want dat ontfteeckt uw vyer,en wie doch fal het bluffti
Spaert liever alle jock, fpaert alle vreuchde, fpaert,
Tot datje wederom met u gefelfchap paert.
Bedingt aen u geficht geen maechden aen te loncken,
Oock door het oogh alleen ontfteken heete voncken ;
» Het oogh, het ydel oogh, dat leyt den eerften gro
« Waer door tot in het merch de (iele wort gewont
Weet dat het ganfche rot van alle fnoode fonden
Door ft rijt en tegenweer dient in te fijn gebonden,
Maer dat de gulle jeucht, en hare kriele fucht
a Anmttvtt M Wort beter o verheert door middel vande vlucht. <t
i]T/ZT?JZd Sijn vyant aen te fien, en met gewelt te tergen ,
de uteru vitijs Sx- of in het open velt hem krijch te willen vergen ,
VtdineJtugtU. nam Mach elders dienftich fijn . in luft, een heete peft,
ïrrit Daer is het wijeken heyl, daer is het vluchten beft .
frfntirefifiere ii- Ghy, blijft dan buyten fchoots, en mij t de boofe ftondd,
hidinem vero fu- ^ J • 1 P 1 11 Pi
pendo/upran. En watter eenichlms kan locken totte ionden :
Denckt, hoe dat menich menfeh fijn eer te buyten g:t
Om datter hier en daer een koffer open ftaet.
Doch, valtet yemant fwaer foo deun te moeten leven 5
Die moet hem niet te veel op lange reyfen geven :
Veel uytten huyfe fijn, veel uyt het vader-lant y
Doet hinder aende vrou en aenden echten bant.
b certutinhofihi- Die metten lijve rotft door alle vreemde palen,
^»™^/^> Leert dickmael metten geeft, ia mette liefde dwalen; h
V%OVWE. nb
Die veel te peerde rijt, en veel te fchepe vaert ,
Wort lichter als hy plach, en krijcht een loffen aert: a
ac it is van outs gelooft . het trouwen is gevonden
3 dat het echte paer, door ware fucht gebonden ,
^ Malkander overhant geduerich mochte fijn
In voorfpoet herten-luft, en fteunfel inde pijn .
>e lichte valt de menfch, die met onwifle fchreden
>omt fonder met-gefel een gladden wech getreden ?
Helt oyt fijn lofle gang naer eenich ongeval,
Wie ïft, die inde noot hem weder rechten fal ?
rat gaet de menfchen aen, die rafen om te paren ,
i fchier noch inde feeft haer ftellen om te varen
Of naer het koude Vack daer witte beeren fijn ,
Of daer deftrandefplijt van heetefonne-fchijn?
ht ifler menich leet in alle tijt gherefen
m uytter ftadt te gaen, en lang van huys te wcfen ?
Wat ifler menich man ten hooghften ongefint
Die, out van reyfen koomt, en jonge kinders vint ?
!»aer fijn uyt dit geval niet felden goede vrouwen
>oor overfpel befmet, en dat ter goeder trouwen ;
lek weet dat menich kint voor wettich is gekent,
Al waflet by een boef de moeder ingeprent . b
[oort Zeeuws, en Hollants volck, die uytte Zee geboren
lebt altijt nieuwe luft om landen op te fporen,
Of laet de lange reys, of ftaeckt het echte bed ,
Of, hebje varens luft, foo neemt de Vryfter met, r
fulx best door ex-
npelen kan worden aengewefeny ende dat wydies aengaende eenige [onderlinge gefchicdentffm uytte [chriften der Rechts-
•leerden hebben aengemerekt, die in andere bouchen niet gevonden en worden, ende evenwel veel goede bedenckinghen in
*er hebben, foo fijn wy van meyninge aen het eynde defes werex eenige der felver tot onderricht inge ende vermakelijk-
\pft des Lefers neder te jlellen, om hier geen fcheuringe te maecken, end ons voorgeslelde wit ie verhinderen.
An atitem & quando vxor maritum vagabundum &j>er£etue proficifci volentem fe^ui teneatur videapud P. J&j-
'wm$art.2.<iue$7.itf,
* ee ? Geen
a Onder de wereken
van D. lofeph Hal
is feker geleert ende
gcdfalich Gefchrift,
Quo vaciis? ghe-
naemt,daer hy veel
[waricheden ende
ongemacken,die uyt
het reyftfi ontfiaen,
klaerlijck aenwijft,
een bouck wcerdich
omghelefen te wor-
den: in hetwelck ly
onder ander feèl.u.
als bejluytcnde, fielt
d fe reden : Mo-
tion is eucr ac-
companied vvith
inquietncfle, and
both argues and
caufes ïmpeifec-
tic>iy,whereas the
happy eltate of
heavcn is defcri-
bed by reft, who-
fe glorious fphe-
res in the meane
time doefo per-
pctualiy raooue,
that theyncucr
are remooved ■
from their piace.
b Dit fal den gun-
fiighenLefer mif-
fchien vreemt ende
onghehoort Jcbïjnen*
ende het felvc fouda
hier wel dienen
naer der verklaert te
fyn> dan overmits
VXPVWE.
Geen vrouw en dient alleen . fiet Eva vander flangcn
Met liften omgevoert, en inder haeft gevangen ;
Sy eenich bracht, eylaes ! de weerelt inde pijn ,
^ Een vrouw, een jonge vrou, en mach niet eenich fijr
Ghy die een jonge vrou laet eenich fitten treuren,
Denckt hoe de weerelt gaet, en watter kan gebeuren,
Of vaker ongemack, lbo lytet met ghedult,
Want fy is wonder broos, en ghy niet fonder fchult,
Maer om aen uwen man fijn huys te doen behagen ,
Soo wil ick, jonge vrou, een nieuwen raet gewagen :
Het is u wonder nut, fbo ghy met alle vlijt
Vw eyghen poften trout, en niet uyt-huyfich fijt,
Daer is geen ruych gewas aen uwe teere wangen,
Pat is tot u gefeyt ; Bepaelt u lofle gangen,
Bepaelt u binnens huys, bepaelt u jonge vrouw,
Daer is aen uwen mont geen deckfel voor de kou w .
foemineum genus
Hy, die den eerften gront van onfe taele ftelde
En heefc u ni« genoemt of vrouwen vanden velde,
SSÏ?S °^ vrouwen van^e ^raec J Hqytmw» is uwen nae
maximum viu Een woort, oock uytte klan ck, tot uwe plicht bequae
tT^ere(U' Als Adam inden Hof gaf namen aende dieren,
b M*m mm ™- Men konde door het woort bekennen haer manieren ; l
tolfpïa^&biZi- Ghy denckt, als u de man begroet, en huy s-vrou hiet j
r Dat,u een korte les £ot m bcroup ghefchiet .
Rtcht. Axioma Laet^ick en weet niet wie, gaen dolen byde bueren j
cTufcfereinhancG^Y> blijft in u bevang 5 daer fijn uvaftemueren,
fajvMmm- V flot, u bollc-werck, u rots, u trouwe veft y
uu ita muiieres *u ölij rt daer, o ledich volck ; daer li j n de vrouwen beft.
loquitur : '
Domus tibi urbs eft & ncmora Sec.
Chryfojiommmulierumejfepu/atdomiphilofo^ in, Co. inhlmn.llomil
a Gatenus lib.ri.de
II l
a Si quid in donfê
accidet matrifami-
liiw id notum cjfe
debet , eam enim
omnihm qua intm
funt dominctri o-
fortet. Arisi OEco*
nomic.2,
V%0 V WE.
Jgaet dat over al, van boven tot beneden ,
har mooghje, fonder fchroom, met vrye gangen treden <y
Een die het huys beftiert moet weten wat, en hoe ,
S Moet alle dingen fien^ tot inde kelder toe .
jen achtet voor een feyl het oogh te laten dwalen
[>or eenich vreemt bedrijf, maer in fijn eyge palen
Daer iflet prijfens weert, indienmen overfiaet
ï Al wat een yeder doet, en watter omme-gaet . a
iet dat ick eenichfins, door al te ftrenge boucken,
in vrient beletten wil een vrient te gaen befoucken ;
\ Neen, dat is niet gemeent ; de vrientfchap is te foet,
In weelde, grooterluft; en trooft in tegenfpoet .
fcft vry naer uwen aert, kieft lieve noot- vriendinnen,
^ier fedich, heus, befet, en van beproufde finnen j
De menfch wort eer of fmaet by menfchen aengedaen .
I Na dat de menfchen fijn die met hem omme-gaen •
Cetdefe naden eyfch by wijlen eens begroeten ,
tvier overlooptfe niet met al te lofie voeten :
Te groote vryhey t walght . befouck is wonder goet
Voor die het met befcheyt en niet te veel en doet. b
V or maecht of echte vrou veel uyttet huys te wefen
ï' is van ouden tijt van niemant oyt gheprefen ;
Siet als het weelich fchaep gaet dolen uy tte ftal ,
Strax iffet voor de wolf, of ander ongeval .
h Abrahams gemael is buytens huys gevonden ,
S ftaet in grooten angft om daer te fijn gefchonden ;
Tis waer, dat God het quaet ten beften heeft gewent,
Maer let eens hoe het quam ; haer man was daer ontrent.
h Dina ging befien de dochters vandefi lande, Genef.34. %
5 x wat een drouf geval ! haer eert je blijft te pande ;
* * ee 4 En,
h Stelt uwen voet
felden in het huys
uvpes naeflen , hy
mocht 2 uyyzr ver-
driet ich ende gram
worden, Plov. i 5 .
ï.7-
Genef. 12. 14.
Gencf. 20. 5.
V%0 V WE.
En, fchoon om defe daet een groote moort gefchiet,
Haer broeders krijgë buy t, maer fy haer maechdom
Hoe geeftich heefter een het vrou we-beeltbefchre ven,
En, door een wijfe vont, gefchildert naer het leven 1
Want, om haer rechten aert te maecken openbaer,
Soo ftelde 'tklouck pinceel een fchild-pad onder haer
Een fchild-pad, altijt-t'huys, die in haer eygen fchelpen
Sich kan voor alle quaet en tegen leet behelpen ;
Om dat een jonge vrou is vry van ongemack ,
Indienfe maer en blijft ontrent haer eygen dack .
Een fchild-pad, traegh-gevoet, die noyt en koomt getre<
Als met een ftillen gang , en met gefette fchreden 5
Om dat een jonge vrou in daet en inde fchijn
Moet deftich in gebaer, niet fchotebollich fijn .
Een fchild-pad, ftilheyts-vrient, wiens tongeloofe kaket
a Et Ungua & den- G een ftemme,geen geraes,geen klanck en konnen makei a
1~ Si Om dat een j onge vrou geen wefen beter ftact ,
rm & aiijdocenf,& j±\s fafe ffcille fwi jcht, of niet te veel en praet.
exfenentin demon- r T U " 1 1 n V • 1 1
jkat. hen ichild-pad, weyger-lult, die niet als aengedrevea
b Fcemma tcjiudo sich aen haer wederpaer gewoon is op te geven } b
non nifi * mmiu Om dat een jonge vrou moet blijven onbefmet ,
invita coït, eu\tu En plegen reyne tucht oock in-het echte bed .
rei notandam ratio- rj r f- *1 1 1 1 • 1 • 1* l i i
uem vide apudjE- ken ichild-pad, kinder- vnent, die teghen hooge baren
^^Zd%s'it En anc^er ongeval haer eyers kan bewaren ; c
Om dat een jonge vrou, ten goede vande vrucht,
fuateftudo cusio-
Moet toonen,ailie draeent, een rechte moeder-lucht.
tl^^^t Een fchild-pad, facht-gemont, die Tonder harde tanden
tejtudinii. apud Geen menfchen hinder doet, geé diere brengt ter fchande: ;
Om dat een jonge vrou geduerich, watfe doet,
Noch vinnich inde mout, noch bitfich welen moet .
% Ei
V%OVWE.
in fchild-pad, huys-vriendin,die noy t en koomt getredert
tf draecht tot alicr ftont haer wooning op de leden j
, Om dac een jonge vrou, oock alffe buy ten rey ft ,
Moet dencken wat het huys van hare plichten eyft .
^oe teer is vrouwe lof! alleen met uyt te dwalen
ko kanfe boos gerucht haer opte leden halen ;
i Want kr ij chie maer eé rey s dé naem van Selden-thuys,
Het recht is tegen haer, men achrfe niet te pluys . *
o dient dan hier beforcht voor alle jonge vrouwen ,
>t ooge van het volck en alle nijt te fchouwen ;
Al wat opfichtich is, en wat het ooge treckt,
Is om te fijn begeert, of om te fijn begeckt .
en fegge watmen wil, een vrouwe wort geprefen,
liet om haer grooten naem, maer om haer iedich welen:
f »Te leven ionder roem, en in het duyfter fijn,
1 1> Is voor een eerlick wijf een helle fonne-fchijn •
Vel tracht dan, lieve, tracht u niet alleen te myden
|<n fchade by het volck in uwen naem te lyden ,
Vw deucht dient even felfs niet al te feer bekent ,
Want, door te grooten eer is menich wijf gefchent .
liet ridders, heerlick volck, laet princen, vorften, helden ,
ben klincken haren lof, en door de weerek melden j
Ghy, fchuylt in u bevang , daer is u vafte fchans j
Ghy, blijft aen uwen heert, daer is u befte glans .
Gorgiam> qui pu-
it nonfolum mulieris formam, fed& egregium nomen atque famam debereapud plurimos ejfevulgatam. Tira-
m. ad leg. io. connub. num.fï. rem in medio relinquit, nee eam veile decidere declarat. Nos cum Gregor. Na-
* izeno in traêl de Document. Virgin. & in Monitorio, & cum Vive. lib.2. de Cbrifi. foemin. cap.de ornament.
»;U in fententiam Thucydtdn indmandtw efi putamut* nift forti illuiïriores fint f osmin* , de qmbm mbti hoe
totatu non efi ferm*.
a Meretrix fr&fifr
mitur de jure qu*
wultum vagatur,
cy alienas domos »
nunc hanc nunc iU
lam-, invifit. Au-
gel. in l. fi qua iU
luiïtls. C. id Sena-
tufconf. Orfic. vid>
Provcrb. 5 6.
Syrach>9.6.8*
Thucydides ne lau-
dari quidem f er ma-
nt bm vulgi caslam
rnatronam permit-
tit, tantum abefi vt
vituperari non a-
bominetur: cuifen-
tentia, aliquo modo,
adverfatur Plu-
tarchtM in principi»
libri de dam mu~
lizribm\ dicensfibi
probabiliws dixtjfe
videri Lcontium
* ff Die
V%OVVVE.
Dit wort noch evenwel in geenen deel gefchreven ,
Om gronden aenden man tot vrouwe-dwang te geven1
Een die met eyge praem fijn echte wijf bewaert,
En hout den regel niet van onfen vryen aert.
Men houft (God fy gelooft,) in onfe Neder-landen
Geen boeyen voor de vrou, geen flaevelicke banden ,
Geen kluyfters aen het been, geen ander onbefcheyt |
Dat elders wort gepleecht, en niet en dient gefey t .
Ick bid de Zeeufche jeucht en alle ware mannen,
Noyt vrouwe door bedwang in huys te willen bannen
Sy dient niet, als een boef, gefloten inde ftock j
Sy dient niet als een aep gehouden aenden block.
Denckt vry dat menich wijf is uy tten bant gefprongen
Om datfe veel te feer was inden bant gedwongen :
Van hier dan alle dwang ; de Zeeuw is al te vry ,
Geen deucht en wort geleert door harde flaverny .
Yver-fiicht,ende Daer woont cc leelick fpoock in 't voor-hof vander heil
harc eygenfehap. gloren om het volck tot in de fiel te quellen 5
Men noemtet Yver-fucht, een dochter vander Nacht
Dat fy, uy t Vaen begort, ter weerelt heeft gebracht .
Geruchten fonder gront, geduerich Quaet- vermoeder^
En Achter-klap, gewoon de Leugen aen te voeden,
En altijt verflche Schrick, en ftaege Dweepery,
En Dorft tot heete wraeck fijn haer geduerich by .
Haer oogen fijn gemaeckt om yder na te loeren,
Haer leden afgericht om huyfen om te roeren,
Haer kop geweldich los, en fwack gelijck een riet 9
Om datfe talier tijt naer yemant omme fiet .
De vrientfehap haer gedaen oock byde befte luyden ,
Die kan haer grillich hert tot flimme lagen duyden ;
VXpVWE. ti3
Sy fchrickt voor alle man, fy vreeft haer eygen bloet,
•et En die haer liefde draeght, en die haer gunfte doet.
iyt toontfe blyden fchijn, dan als haer Uimme gangen
ji uy t op haer bedroch, en loeren om te vangen ;
Haer gunft is enckel lift, van buyten fchoon gelaet,
Van binnen enckel moort, en niet als wreeden haet.
' Jleefcheyt, fchoone verw, gefontheyt inde leden ,
|el-fpreken, klouck beley t, bequaemheyt inde feden ^
■En watter anderfins ons wel ce finne ftaet ,
j Is hier maer enckel gal, en voetfel van het quaet :
|)omt maer een kleyne wint haer iahet oire blafen ?
5 fteygert inde lucht, en fchijnter af te rafen -y
,„ Sy hoort dat niemant fpreeckt, dat niemant is bekent ^
Noch blijftet aen het fpoock ten diepften ingeprent;
Fier flaep is fonder ruft, want inde ftille nachten
So bobbelt haer de kop van diepe na-gedachten,
1 Haer ganfche bloet verfchiet op 't drillen van een bladt^
lÈn vliecht door al het huys om ick en weet niet wat;
i£, luypt aen alle kant, om yeder na te fporen,
{1 fouckt geduerich yet, dat niet en is verloren ;
Maer alüe 'tguntfe fouckt ten leften ondervint ,
Dan ifle boven al geweldich ongefint.
( wat een ongemack fal echte lieden quellen ,
lis man of fwacke vrou na defe ftuypen hellen l
Wat heefcer menich heldt, oock buyten alle fchuk,
Sijn weerde lief gedoot, alleen uyt ongedult.
Set Procris inden geeft door Yver-fucht gedreven ,
^rlpiet een eeriick man,en laet haer jeuchdich leven :
Hy fchiet een fnelle pijl juyft daer de ruychte drilt , a m ovii m*»
r?.r I' '1 r I *1 morph.lib 7. De at*
t n trek een lieve vrou, in plaetle van het wilt. a u ammfc. m,
* ff z Lcu-
V%OVVVE.
Leuconoë, bynaeft in eenen graet bevonden ,
Wort van een wreeden brack aen alle kant gefchonden
Haer man geheel verwoet om foo een drouve doot,
* Tanhenim Ni- Doorftecckc fijn eygen herben valt haer inden fchoo
^SSÜ& luftina, fedich dier, noy t vande quade tongen,
c Ztytm Thcf Noyt vanden achter-klap in haren naem befprongen,
faiHm.cumvxorem Wort van haer eygen man3 wort om den hals gebra
iTvïn^2ft7^um Om dat haer wacker oogh hem wat te geeftich dacht
ÏS^TS Sict Cotys, ingeleyt van dele felle vlagen,
fi • »w autem Is om een vyfevaes in rafery gheflagen ;
TumVumdTdU- En, na fij n droef ghemoet had lange tij t getreurt,
^J2$& Soo heeft hy fijn gemael de leden af-gefcheurt . c
fub quidam fruttce- fylaer eer fel ons de nacht met hare fwarte vlercken
to eventum exjpec- f . ¥ i i i i f 1 • 1 1
tabat , ram* vero Bedecken al de lucht, en onle kim bewercken 3
Als mijn vermoeyde pen fal brengen aenden dach
remnt , ipfamque iff at dr0ef hey t menich menfch uyt defe plage fach .
morJibuSyinjtarbd- J J 1 C?
lu& y dtlaniarunt :
Cyanippm autem, id taminjfieratum intuens , feipfum quoqtte iYacidavit.AHlpulaturSoHratm lib.f. de ve
Iluiarch. Parall. cap 42. Stobau* ccllecï. cap.62.
b lufiina, nobillijfïma pucüa Romana, virgmes fud &tatk elegantia form&longe fetperans, cumjuvenie
nuptui a parmtibus ejfït tradita,ob folam ipjïus pulchritudinem ac leporem in fujpiciomm marito venit, qui est
fan* vxorü cervicem conjpicatut, inclinantU fe ad exuendum calceum-, furore ex Zelotypia accenfas, teneram p
wovamque conjugemjugulavit . Cn]ta eüam nmc exfiat hoe Epitaphium :
Immitis ferro fecuit mea colla maritus ,
Dum propero nivei folvere vincla pedis,
Durus, & ante thorum, quo nuper nuptacoivi s
Quo cecidit noftrae virginitatis honos ;
Necculpameivifle necem, bona numinateftor,
Sed jaceo fan forte peiempta mei .
Difcite ab exemplo Iuftine/ , difcite Patres ,
Ne nubat fatuo filia veftra viro.
G Cotys, RexTracu, citmin vxorem Zelotypm efet , anxijs din cogitationibui ngitatut, fuii ipfim mambffl>&
dsndii inapiens, tam diffècuit, ut ex Theopotvpo recenfet Atbemus lib.12. cap./-?. Tiraq. Lid. connub,
Tlura exempla huc adducipoffent, inter qu& illud eximium » lohanna Aragonia (inquit Thuantu lib.iO. hifi;)
Caroli ó* Firdinands muter^ex Zelotypiaoltm contraBo animi morh,quipoft Philippi mariti mortem in apertar^
fantam evafttx& ab eo temport tune inclnja,cum fehbm coÜuclans,ad extremam pervenit femcitttem*
Gd
cn fucht, geen harde drift van alle felle tochten
baert in onfen geeft foo vreemde waen-gedrochten
Soo dullen onverftant als defe fpokery ,
0 mannen hout de borft van hare ftuypen vry ;
Ditlaft u deufich hooft van alle vyfe droomen ,
1 doet in dit geval gelijck het oude Roomen ,
«Daer noyt een eerlick man hem in fijn huys begaf,
|0f fant aen fijn gemael een bode voren af. a
Ie was genouch gefeyt ; 'ken heb geen achterdencken
jjt oyt mijn echte deel hare eere mochte krencken,
f Want of ick buy ten gae, of dat ick weder koom,
, Sy is (oock fonder wacht) fy is geduerich vroom.
Cc is van ouden tijt, en heden oock geprefen,
Vant diemen veel betrout, en wil niet ontrou wefen ;
I Maer die met flim geloer op fijn gefelfchap wacht,
1 Die leert haer lomtij ts doen dat noyt en is gedacht . b
Kier wilje ganfch het quaet uyt u gefelfchap werpen,
10 poocht des Heeren vrees in u gemael te fcherpen ;
§ Want foo je dat verwerft, daer is geen t wijffel aen,
JlVan haer fal quade luft, van u de vreefe gaen .
(\y mede, jonge vrou, pijnt u te wederhouwen
Yndefe dweepery, en alle mis-vertrouwen ;
3> Niet dat foo vinnich bijt, en foo de jeucht verflint,
» Als droef heyt inden geeft tot y ver-fucht gefint .
11 broet geen innich leet, geen hooft vol muyfe-neften,
h laet in u gemoet geen quade tonge veften
Gelooft geen achterklap, en fooje ruften wilt,
Siet datje dwafe forch door reyne liefde ftilt •
ï aer pijnt u boven al geen reden oyt te geven
Ot dit verdrietich leet en ongeruftich leven j
* ff j Weet
a Vide Vlutarch.
Troblcm. Rom e.},
b Valeat OvtM'siU
num boe.,
Dejim, credemihi,
njitift irritare ve-
tando )
Qbfequio vinces ap-
tim iïict tuo.
Heyfaeme be-
hulp-middelen
tegen yver-fnch^
V WE.
» Weet dat een eerbaer wijf moet afgefondert fijn
» Niet van het quaet alleen, maer even vande fchijn •
Indien ghy fijt beducht van op den klap te raecken,
Soo treckt de finnen af van thienderhande faecken ;
Van al te loflen praet, van dertel hant-gefpel y
Van hier en daer te gaen met eenich jonclc-gefel,
Van door een felfaerp kleet geweldich uy t te fteken ,
Van Prins of ander Vorft met u te laten fpreken ,
Van wijfs by eerlick volck voor niet te pluys bekent %
Van alderley gefchenck dat u een vreemde fent ,
Van met een dertel ooch de lieden aen te wincken,
Van, daer ghy fijt genoot, de glafen uyt te drincken ,
Van fonder uwen man veel overal te gaen,
Veel inde venfter fijn, of inde deure ftaen.
Daer is geen nutter ding voor alle jonge vrouwen,
Als^ door een ftaech bedrijf, de jeucht te wederhouwen
En in het tegendeel, het flimfte datmen vint
Is, dat een rappe fiel haer niets en onderwint .
Die ledich fit en ki jekt, fet al de finnen open ,
Tot ick en weet niet wat ; des koomter in geflopen
Al wat een fwacken geeft en goede feden krenckt,
Hoe menich denckter quaet, om dat hy niet en denck
Gewis de broofe jeucht wort al te licht bewogen y
En, door een ydel hert uyt haren ftant getogen :
» Het befte water ftinckt wanneer het ftille ftaet ;
» En als het yfer ruft, foo roeftet metter daet.
Al mach een kloucke vrou geen winft of eer bejagen,
a 1. famfad ff de ^jct eenich fWaer geding den rechter voor te dragen :
regul.lur.it. Bart. " 5 5 m bn
& d.d.l. ah pr*- Al mach een kloucke vrou niet toonen haer verltant
p f. fin. ff <k jn Jienft van eenich Prins, of van het Vader-lant : <t
V %0 V VV E.
a Gay fiets 4e gi-
ft rat ib. lib.J.cap y.
idintroduftum ejfe
putat propter honef.
tatem muiier urn ,
nevirilibui officift
implicentuYy <& ho-
minum confortio
intercffe cogantur\
cum magifiratm
ft publica perfona*
& palam fut copia
fzcered.hmt.
f mach een kloucke vrou, om (onderlinge reden , a
». vet dienen inde kerck,niet heerfchen inde fteden,
Niet fitten inden raet ; noch vint een vlytich wijf
In menich ander ding een eerlick tij t- verdrijf :
}och wort haer evenwel vry ftof genouch gelaten
(m niet een ure tijts te dwalen achter ftraten j
v Al wie fich befich hout ontrent het huys-gefin,
v Die vinter kleyn beflach en groote faecken in .
ly kont, befette vrou, hier tijts genouch belleden,
dien ghy maer en wilt u quijten na de reden :
Een moeder van het huys, die op haer faecken paft,
Vint dickmael groote vreucht, en weder grooten lafl .
ly, met u weerde man, fijt hier als hooge machten,
Ifsprincenvanhetlant; b laet uwe kinders achten
Voor Ridders vanden Staet ; en docter vorder by
De boden van het huys \ fiet daer uw borgery .
fae moochje, jonghe vrou, uw finnen laten fwieren ?
be kon je ledich fijn ? ghy moet een Rijck bellieren ,
Ghy moet een vorftendom^ een lant, een ganfehen Staet t^nm tum^
Behoede^ van ghevaer, en dat met eygen raet. ufent0- ƒ W/-
( tiy moet u menichmael als ware rechters toonen , * z**
li ftraffen na den eyfch, dan goede dienften loonen j 7hfnZt/TsiT
Hier na den regel gaen, daer uy t een volle macht Rm- con^ ,a'
Yet rechten datter fchort, al naj e dienftich acht .
lier moetje ftil gemor en muytery beletten,
1 aer yemant metter daet uy t alle Staten fetten :
Int korte groot beflach, oock in het kleyne wijck,
Soo datmé feggen mach j Een huys een koninckrijek. c c La famiHc bicn
conduite elt la
me image Sc modelle de la rcpublique» Sc la puhTancc domeftique raflfemblc a la puilTance iöuvcraj&e»
I4in. delaRepub. Ub.i. cap.2.
* ff 4 Hier
b Mctntm Jive p et-
ter familicu in fefe
regk ha bet imagi-
nem. Keckerman,
dijpat.pratt. 28.
pob 8.
Et vxores domino
domus vocantur
lureconfultiii Baru
V%OVVVE.
Hier dient nu, fnelle pen, hier dient een buyte-reden ;
Hier dient de man vermaent, al eer wy vorder treden,
Te nemen tot behulp fijn wijf en haer beleyt,
Gelijckfe tot behulp van Adam was berey t .
Daer fijn verwaende mans, die alle vrouwen laken ,
En fluyten haer de deur, oock in geringe faecken,
Ia houden voor geral en enckel kinder-praet
Oock dat een deftich wijf op vafte gronden raet:
Daer fijn verwaende mans die buyten alle reden
En met een nortfe kop in alle dingen treden,
Die uyt een eygen fin en aengenomen waen ,
Al wat de vrouwe feyt geen acht en willen flaen.
Hier fijn (na mijn begrijp) geen kleyne reden tegen ;
lek meyne dat de vrou ons meer behoort te wegen, j
lek meyne dat de vrou ten dienfte vande man
a Qtudam muiie- Oock groote dingen felfs ten goede leyden kan . a \
ZtTf&Z°nfii!xi Men vint in menich bouck dat eertij ts vande vrouwen J
ftunt. ut infmmt Voor al by wacker volck, niet weynich is gehouwen.
text.ml.cum pr*- , J . r . 7 - J Ö
tor ff. dejuMc. En dat niet londer vrucht ; men vint dat vrouwen ra!
^ëfa jult^ Heeft, ick en weet niet wat, dat ons te boven gaet.
ludEuJphefeus *~< vinden menichmael geweldich kloucke ftreken ,
Die met een fnelle drift haer uytten monde breken j
Sy vinden inder haeft een onverwachte (lach ,
$ De itaiiaenfche Die noyt vernuftich hooft in wijfe boucken fach. b
Poet Ariofto
heeft onder andere de vrouwen defen lof met defe fijne aêMigè rymen toe ghefchreven.:
Molti eonfigli dclle donnt fono
Mcglio imprsvifo ch'a penfarvi ufciti,
Che queflo é Jpeciale & proprio dono
Tra tanti & tanti lor del ciel largith
Ma pub mal quel de gli homini effer bon*
Che matnro difcorfo non l'aiti,
O ve non fbxbbia a, ruminctrui fopra
Spefo deun tempo , é multo ftudio & opra .
V\OVVVE. u6
6 my de Griecken aen, liet Duytfen ende Franfen,
l hebben altemael, oock midden inde lanfen,
Doek in het krijchs-beleyt de vrouwen raet gevraecht,
En op haer geeftich breyn een ftoutê ch gewaecht. a
rius heeft beftaen, en niet te fijner fchande,
mengen vrouwen raet in faecken vanden lande ;
dis Nero nieu-gekroont hem noch gefeggen liet,
Hy dede wonder veel dat Agrippine riet,
idnianus felfs heeft opentlick geprefen
Sn raet door fijn gemael fijn Raden aengewefen ;
Hy, die de wetten gaf, en heeft hem niet gefchaemt
Te geven aen het Rijck een wet by haer geraemt. b
i korte, menich huys is inder daet behouwen
leen door klouck beleyt en middel vande vrouwen ;
Ia het ! oock menich man is groot in fijn bedrijf,
i Niet uytfijney gen hooft, maer om een deftich wijf. c
n,i;n vint des niettemin by wijlen vreemde rnenfehen
it geen vernuftich wijf voor hun en fouden wenfehen, ds«'* ^reivtkor
ie Maer kiefen uytten hoop, met voorbedachten raet,
Een die niet anders kan als ftrijeken over ftraet ,
En kiecken-murruw dier, een fiele fonder leven,
£c vande reden felfs geen reden weet te geven ;
Een lichaem fonder oogh, een ooge fonder licht,
I En, met een woort gefeyt, een onbedreven wicht .
Vieght yemant waerom dat ? verftaet doch eens de reden , iL?y ^jouïa°n
Is om met volle macht in als te mogen treden : ^u'clle a!Pic f flé
Tis om m alle ding geitaegh en al den dach ment & fans au-
rp j • • r- • i ^ rP • r • r i cunc inftm&ion
1 e drijven lijnen wil, te ltij ven lijn gelach. des ietties,refpo-
dit qiril 1'en ay-
jpnieux; &qu'une femme eftoitaflbzfgavante quant elle f^avoit mettre difference entte la chemifc
& pourpoincl defon matj. Voycz Mich. de ia Montagneliv.i.des Eflayschap.24.du Pcdantifme»
* g g Hoe 1
a Laeedemc-ni} fu~
blica confdia ux~
oribm communi-
cabanty
Atbenicnfes ecu pu-
bliek deliberath"
nibtu adhibeb mt,
Gdü&GcYv.ai/ifa
Paee & b-llo
cum fceminis 4-
gebernt.
Late Garf de Ma*
gift. hè 2. eap
bL. Benèa Zenons
fub fin. C. de qua-
drup. pr£jrcript.
C Totnfeja PlotU
ineredibile dittu
quant um auxerit
gloriam Tr afmijn-
d Francoys Duc
de Btetagne Ris
de lean 5. aimoit
piutofc femme
ïimplctte que fa-
ge & bien avi féc.
Car lots quand
on luy paria de
fbn mariage avec
Ifabeau filled'Ef-
r%0 V WE.
Maer, vrienden, met verlof j dit fijn bekaeyde flagen
Hoe i kan u tanger oir geen tegenfp reken dragen ?
Hoe 1 lijt u gnllich hooft, uyt pracht en overmoet ,
In vrcucht ger i mede-maet, geen trooft in tegenfp
Hoe ! kan een flechte duy f, verdwaelt in lofle wanen,
Vertrooften na den ey fch, en, als het dient, vermanen ?
Hoe ! kan een flechte duy f, dat geen onwijfe kan ,
Met eenich foet ghefpreck verfraeyen haren man ?
Ghy laet een geeftich quant u reken-boucken houwen
Ghy doet een ruftich knecht uw koren-landen bouwe
Ghy kieft u voor een mem de gaeffte diemen vint,
Ghy fouckt in grooten ernft een meefter voor u kint
Ghy huert een fnege meyt om op de koft te paften,
Ghy krijcht gehandfaem volck tot fchueren ende waffe
Ghy fijt befet in als, en door u gans bedrijf,
En trouje, lieve vrient, een Iole voor een wijf ?
Een peert dient totten krijch, een ofTe weet te plougen
Een efel kan het lijf tot fware packen vougen ,
Een kat doet haren dienft in t vangen vande muys, j
Een gans waeckt op het hof, een hont ontrent het hil
Een fabel kleet het volck met koftelicke vellen ,
Een leeuw, het moedich dier, kan fich te weere flellen- i
Maer door een vyfen aep wort niet te weech gebrachi
Als dat een ydel hooft om fijne grillen lacht .
siiihmqu* feeu* Hoe ! dient het wijf alleen om byden man te flapen ?
£{1^1 Of om een dwale vreught uyt haer te mogen rapen ? j
afficü, mnpamm Voor mv, ick fegge neen . het is een flim gebreck
princtpatm tui bo~ J C?M O
non derogm. chry- De vrouwe van het huy s te houden voor de geck.
A^cTandi.M. Wien iflet niet bekent dat ja befette vrouwen
provcrb. 19. f-[et \lUyS van haren man en alle vrienden bouwen,
V%OVWE. 117
|En dat aen d 'ander fy een wijf van dwafen aert
Niet als verdrietich leet en alle fchande baert ?
a'%t krijchter menich man een paer befchaemde wangen
'Pt! lij t in fijn gemoet veel duyfent herte-prangen ,
]) Om dat hy fonder gront in haeften heeft getrout
n| Een rompe (onder keeft, een klompe (onder fout ?
» >ien iflet niet bekent, dat in het kinder-telen
' | vrouwen in Jt gemeen de meefte rolle fpelen ?
En dat fchier alle tijt daer yemant faet verweckt
De vrucht het meefte-deel van fijne moeder treckt l i
\ fiet ! de wijfte Grieck heeft kinders fonder namen 3 {
ï duyfent fijns gelijck die fich daer over fchamen,
Wat reden dienter toe ? de moeder was een vrou
|Of van een felfaem hayr, of niet gelijckfe fou,
but ftille mijn vernuft, de tijt fal u ontbreken
liienghy fijt geneycht hier breeder af tefpreken;
1 Maeckt liever hier het flot, en feght, Een flappe gans
Een ongemack in huys, een plaghe voor de mans .
tiy, die God heeft gejont een vande kloucke wijven
Viens raet en geeftich breyn u machtich is te ftijven,
Geeft danck voor dat behulp, en neemt tot uwer baet
Dat uyt fijn eyghen aert tot uwen dienfte ftaet ;
liet in het huys alleen (gelijck wy voren (praecken)
(f in het light beflagh van kleyne keucken-faecken ,
Maer oock in ander werek dat vry wat hooger gaet ,
Al raeckt het menichmael den pront van uwen ftaet . a
qud ad virorum
curam pertinent
iliendas mulieres & in conplijs admittendas ejfe, & rationibui, ér AUtoritatibu* adjlruit Tïraqutt/.ad L.connub.u,
innc. ér tot urn.
Sic Auguïlu* ettam in rebuAgravibut LtvU confilio ufut eft, idque ante de Numa PompMo memorU proditftm eft,
< id de uxore ejufdem : lila Numae con junx conftliumque fuic .
Plura rcyuire apud Garfde MagiÜrat. I.j.c. ubi dijputat an mulieres ad magiHratum adtnitü debeant*
* g g 2
Wat iffer menich man met tranen overgoten
Om dat hy voor de vrou fij n dingen had gefloten ?
O m dat hy fijn gemael het wit van fijn beleyt
Of niet en had getoont, of niet en had gefeyt ?
Hoe ! woont hier niet een man die qualick is gevaren
Van niet aen fijn gemael te willen openbaren i
Hy kreech verlies ter Zee, hy fweech het bitter leet
Des ging fijn jonge vrou geduerich even breet ;
Sy floucher luftich in, en al tot nieuwe laften ,
Sy maeckte wonder veel, fy brack, fy noodde gaden ,
Haer kinders gingen moy, haer kamers waren net,
Haer tafel byfter vol^haer keucken al te vet :
Int korte, gans het lant dat wifter af te fpreken ,
En fiet 1 in defe pracht foo koomt de man te breken ;
Daer fchreeuwde doen het wijf ; lek hebbe dus ge
Om dat ick noyt den gront van onfe faecken wilt .
Ghy, leert een echte wijf op alle dingen letten,
Dat fal u dienftich fijn, en hare finnen wetten ;
Leyt, oeffent, onder wij ft, en ftijft haer fwacke jeuc
Op datje naderhant de vruchten trecken meucht .
Daer kan een fnelle doot met onverwachte ftralen
V rucken uytter tij t, en van de weerelt halen ,
En fiet ! daer is de geeft dan byfter ongeruft,
Indien u bed-genoot is flecht en onbewuft .
Wie fal hier u bedrijf, wie huys en hof beftieren ?
Wat order falder fijn ontrent u jonghe dieren ?
Wac trooft in defen noot ? wat raet in dit gewoel ï
Wie fal u faecken doen ? wie redden uwen boel ?
Eylaes 1 de fwacke vrou fal vreemde moeten ftreelen,
Om guaft en onderftant haer met te willen deelen,
VXpVVVE. u8
Doch fchoon fy krijcht behulp oock va haer eygê bloet ,
Tis al maer water-verw wat hier een ander doet.
[enckt hoe de weerelt gaet, fiet al de loofe grepen,
M hoe dat yder woelt om in te mogen flepen ;
ij i Wie denckter niet om winft, en om fij n eygen baet,
Wanneer hy tot behulp van yemant veerdich ftaet ?
foe dickmael wort een vrient door vriendé onder-kropen?
tae dickmael wort een Wees van voochden uy t-gefopen ?
I Wat iffer menich vraèt die lant en huyfen eet ?
j En al om dat de vrouw haer gronden niet en weet.
i^rat my dan hier belangt, ick foude beter vinden
Ie vrouwe nimmermeer het ooge toe te binden :
I Doch eer je noch het hert in haren boefem ftort,
Soo let of haer te mets geen lofTe tong en fchort .
|aer fijn wel fnege wij fs, en vol bequame grepen,
Ji geeftich uytter aert, en fijn genouch geflepen ,
l Daer fijnder wonder klouck, ja loos gelijck een vos ,
Maer wat de tonghe raeckt by wijlen al te los . a
tel iffer wel geneycht het gladde lid te (hoeren ,
h, door een ftil beleyt haer faecken uyt te voeren,
Maer als het mont-raveel is eenmael opte vaert,
Strax wijckt de goede wil voor haren fwacken aert .
] ier door is menich man in groot verdriet gekomen ,
I jn goet, fijn leven felfs, fijn eere wech genomen •
Hier door is menich huys gedreven inde gront :
j » Wat koomter menich quaet uyt eenen lollen mont ! b b lUw/gneêxem-
hy, leert dan uw gemael, en haer gewoonte kennen, *%mf
et offe wil, en kan tot fwi jgen haer gewennen •> Fahit ™ax!m*
En om hier vaft te gaen, foo leert een goeden vont
Waer door ghy aende vrou moocht peylen haren gront
a Ojudam fantin*
(ut Antipb. apud
Stohdifim ferm. 7 -3 )
JSefciunt fecreta re-
tinere, & quieüa-
liquid committit ,
idem facit ac fi in
foro voce praconis
denuntiaret omni-
hut. plura in cam
rem vid.apudGarf,
1.2. cnp.^.mm.iS,
nimirum} O* Mar-
ti*,
gg J
Wan-
V%OVWE.
Wanneer men tonnen proufc of door de lofle duy gen
Geen edel vocht en fijpt,geen fijne dampen fuygen,
Men ftort geen dele- wijn, geen oly in het vat ,
Maer water uytte put, of eenich flechter nat .
Ghy, die genegen fijt met reden uyt te vinden
Hoe vaft uw bed-genoot haer tonge weet te binden,
En of haer menichmael niet uyt den mont en leeckt
Wanneerfe, daer het valt, met vreemde lieden fpree
Wik haer van eerften af geen groote dingen feggen,
Geen faecken van gevolch in haren boefem leggen ,
Maer liever dit en gint, dat niemant fchaden mach
Al wortet openbaer oock van den eerften dach.
Soo dan het deftich wijf haer fluyt op uw bevelen,
En kan het kleyn bellach met ftille lippen helen ,
Soo mooghje metter tijc een weynich verder gaen,
Tot datfe volle proef van fwijgen heeft gedaen .
Chryfoft. ad Doch hier moet byden man in groot bedencken komen
TdLi& TvTnon Hoe verre vrouwen raet is dienftich aengenomen ,
remere confdium £n 0f \^ yeerdich breyn op vafte gronden ftaet ,
muhebre fequendu ^ r \ rr l
fife, mnim En or haer ralie vont lal pallen opte daet.
2hiZr"ttmbmm' De ganfche weerelt klaecht, al iflet lang geleden ,
De ganfche weerelt fucht, tot aenden dach van heden ,
Dat Adam metter haeft fich over-reden liet ,
m*ü mariti qui- Als E va fonder gront hem totten appel riet :
\a- De ganfche weerelt acht dat Sampfon tegen reden
tefecmnn id quod Heefc lijn verholen aert aen Delila beleden,
Aedit dicendt, hxo- Men hout dien grooten held onwinbaer inde kracht,
"Zdq^Tfi/ZL Maer in fij n ganfeh beley t niet al te wel bedacht .
ritus \ in l. aut quï
fditer § . fcd & fervm ff. quod vi aut cUm . Cm merité recUmat Andreiu Ifern. in caf>. *• coü. 7.
fuperjlut. De nattfral. fucceff. Feud.
tV%pVVVE. np
;hy, leert o deftich man, met reden overleggen
::rft watter dienftich is de vrouwen aen te leggen,
En dan of haer beley t gaet hoogeralsdefcïujn,
Soo dattet inder daet mach na gekomen fijn .
fen vrouw is dan bequaem om raet te mogen geven y
Tanneer haer wacker ooch nu fiet een ander leven r
Wanneer haer ftille fiel is vande waen gekeert ,
\ En van de weerelt felfs de weerelt heeft geleert. Dmptü démum
« . '11 • i 1 • 1 obücibus pfitjfionum
as als de rauwe j eucht haer pnckel is benomen , muiiehn *nj%*m
i dat een rij pe fucht nu boven is gekomen, mk*' Vtv'
Soo weecht oock vrouwen raet, dan is de rechte ftont
Te putten vaft beleyt oock uyt een teeren mont ,
I fpreke wederom, ick fpreke totte vrouwen ,
[ ert oock in dit geval uw plichten onderhouwen,
Het fwijgen is van outs een aengename deucht,
j Geprefen inde vrou en inde teere jeucht :
Itert, wat ick bidden mach, leert uwe lippen fwijgen ,
5 o mooghje wetenfehap van groote dingen krijgen j
Siet dat j e, wat de man u tonghe toe betrout ,
In uwen boefem fluyt, en daer verfegelt hout .
\>or al draecht goede forch dat immers fijn gebreken
het, ick en weet niet waer, uyt uwen boefem leken j
Begraeft in u gemoet wat aen hem fchorten mach,
Pnjft, dat te prijfen is ; van feylen geen gewach .
loch foo ghy niet en kont u loffe tonge dwingen ,
S'0 treckt u finnen af van alle groote dingen ;
Vernoucht u mettet huys ; ghy vint in u bedrijf
' Meer als ghy dragen kont, oock met het ganfche lijf.
h laet te geener tijt u geeft daer henen ftrecken ,
Cm faccken van gevolch tot u te willen trecken ;
J ^gg 4 Doet
V%PVVTE.
Doet hier gelijck een vrient van feker machtich prins
Die niet foo lief en had als luttel onderwins \
Itiyft als de goede vorft fijn gunfte wilde toonen ,
En vraechde na den wech om hem te mogen loonen,
Onthaelt my(fprack de man)gelijck een weerden vri
Maer fwijcht my niettemin al wat gefwegen dient .
Nu weder totte faeck . daer fijn verfcheyde dingen
Om luft, om gulle jeucht, om tochten in te dwingen \
Om al de geeften felfs te houden uytten droom,
Indien men fijn bedrijf wil houden inden toom.
Wat klaechter eenich menfch van al te ruyme dagen,
En tracht het ganfche jaer met manden uyt te dragen ? \
Wat klaechter eenich menfch van al te langen ti jt ,
Die ftaech doch henen loopt, en als te pofte rijt l
lek bidde, teere bloem, en wik u vluchtich leven
Niet door een ydel hert tot dwaef hey t overgeven ;
Telt liever uwen tijt j en denckt hoe memch man
Om al fijns vaders erf geen ure koopen kan .
Al watmen na verlies niet weder kan bekomen ,
Dient nau te fijn geipaert, en neerftich waer genomen,
CoioC*' 16 ^*et " a^ wat eeu w^c^ duert wort inde tijt gefocht,
De tijt, de nutte tijt, dient uyt te fijn gekocht .
'kEn mach geen echte wijf, geen ware maget velen
Ontrent het flim bedroch van geyle kamer-fpelen ;
Ey ! wat is dat een fchool van alle vuyl bejach,
vttum Mm Umu Daer noy t een teere fiel haer fuy ver houden mach .
quodna gent* per- Noch moet ons jonge vrouw geen dobbel- IpeJen keren
mijrum fit vide a- j?n qUiften haren dach met tuyflchen of verkeeren :
pud Lurnb. Danxu 1 / '
m tratïatu de iudo Al wat den teerling raeckt en is voor hare jeucht
ups. & c Geen wettich tijt-verdnjr, geen toegelate vreucht :
X
V%0 V WE. 120
1 n paft geen jonge vrou, en min bedaechde wij ven;
rollen mette fteen, te klappen mette fchij ven j
Te wagen in het bert een ongewifle kans,
En mee een ftout gebaer te woeien byde mans.
at hoortmen menichmael onnutte kackelacken
(peelders omme gaen, en inde grabbel fmacken !
Wat hoortmen menich woort dat goede feden (chent ,
En, ick en weet niet wat, in teere finnen prent i
i gril op yder worp kan, door bedeckte nepen ,
juetfen inden geeft, en na de luften flepen ,
hlet fpotten heek vergift, het fpelen heeft gevaer,
Ghy, neemt in dille forch u reyne plichten waer.
denckt dat u gemoet na dit ellendich leven
>ck van een ydel woort fal reden moeten geven ;
Gedenckt noch by ghevolch dat ja een dwafe daet
Vry wyder vande tucht en uy tten regel gaet .
Lït dan u door het fpel geen fedich herte ftelen,
Ht is u grooter eer te (pinnen als te {pelen ;
De teerling quifte-goet en ftaet u geenfins wel , ,
i Ghy, kieft,o jonge vrouw,de fpille voor het fpel .
Dorfouckt den ouden tijt en al het voorich leven -y
C ri jekfte dochter fpan, de moeder konde weven ^
Princeffe van het lant, de grootfte dieder was ,
Ging om met reyne wol, of met het witte vlas. &
B ïet de weerde vrou door Salomon befchreven ,
S vvort door enckel luft tot fpinnen aengedreven;
Sy maeckt dat haer gefin de fpille drayen kan
Ten goede van het huys^ ten dienfte vanden man. b
&>t*roferpitta» Lucntia &alU principes f&miru ah Hi flor iris & Poe lis a lawficio ac linificio cckbrat*, vide Liy.
V*Max. Romer. Virg. Ovid Claud. Pontan. & alïos.
Sy gaet met wolk ende vlas om-, ende arfoyt geerne met hare handen. Pïovcrb. 31.13.
*hh De
ln figniseslin hane
rem locut apud
Chryfoji. Hom is*
Intheatra, inquit,
afcenderey & equo--
ru certamina Jpee-
tare, & alem trat-
tare non videtur
multis peccatum
maniftflum\ fed
infinïta vitA mala
fokt inferre . nam
Jpeclacula in then-
tris videre fornica-
tionem , petulan-
tiam, & omnem in-
continentiam pepe-
rit. Curulis certa-
tninis Jpeclatio pug-
r.aty convitiat fla-
gclla; ale<z ftudtum
blajphemias, damnA
tras» convicia^ in~
finitacfo kis gravio-
ra. non tantum *-
gitur peccatafugia-
mm, fed & h*c per
qu& inpeccata pro-
trahimur.
Qttkm turpe eflfa-
mmampro calatho
tlueolum traclare?
pro fufo taltim ro~
tare? pro radio tax-
illumjacere ? pro li"
bro precatorio car-
tas luforias evolve-
re ? Vivesüb.i. de
Chrifi. fcem. cap.
quomedovirgo cor~
$m tracialit.
a Tanaquil vxor
Tarquinij Prifci,
JPenelope, Andro-
machc , Calypfo
nympha, Arate AU
De Vorft, die menichmael heeft leeuwen overwonnen
a mttu Akmsna Heeft voor fijn weerde Lief en neven haer gefponneii j
De fpille ging de raaecht foo geeftich vander hant,
xl'TJu^cLvam E*ac ooc^ ec^ ^m ^tx ln vermaken vant. a
modo qud gen- £en fchrij ver onfer eeuw, gewent in princen hoven ^
nu dê&m prope- Heeft even nu ter tij t bet fpinnen willen loven ;
mH${°' De fpille, fey t de man, verciert het vrou-geflacht
i Por grandeque Gelijck een fwacke lans de koene ridders placht . b
fcaen eftado , y Maer fiet ons Zeeufche jeucht, en haer verweende finnei
Sa Tn&ngreTf Schier niemant vanden hoop is luftich om te fpinnen :
poreftimada que j^|en feyc hier overluyt, dat haer verheven fiel
feaen nque/La u- J i i r -i r 11 r • • 1
nagiande fenno- Gaet hooger als de Ipil, or als het lpinne-wiel .
ra, tanbien h '
iacmtaü- Oock ifler menich man die niet en wil gedoogen
nameca , como Door fpinnen fijn gemael haer uyt te laten droogen ;
parede al cavalle- a Y 7 ? 1 f 1 • 11
jro hm&y&i c£ Want als hy maer en hoort het kirren van het wiel ,
tL^n.G£t Hy ftootet over hoop, of goy tet inde griel.
Ghy (foud' het pluyfich vlas aen uwen man vervelen)
Suereactexeremu- - / v ir i 1 1 11 r 1
uemm podium Ontllaet u valide ipil, en laet de naelde ipelen ;
fe}rpt!roiff2 Tis beter dat het wijf niet eenendraet en fpint,
negot.gefi. Als haren beften vrient te maecken ongefint.
Wel leert dan mette priem, leert nette dingen breyen,
Maeckt aerdich boom-geway, en loof van fyde-meyen
Maeckt u een fchoonen hof, oock fonder uyt te gaen ,
Plant bloemen op het douck die al den winter ftaen;
Leert uyt-gefneden werck, en alle fijne fteken ,
Leert douck in rechte maet en na de kunfte breken ,
Leert fcheeren opte raem, en maecken uy tter hant
Al wat ons heden fent het geeftich Britten-lant :
Leert mette fijne kool of met de penne trecken ,
Leert watgeteyckent is met gimp en fyde decken ;
V%0 V WE. m
s|jWat dienter noch gefeyt ? leert fooje leeren kont,
r Wat Anna Roemers weet, of eerftmael ondervond
Ier iflet al gefeyt . De Keyfer was te prijfen
)fe liet in grooten ernfl: fijn dochters onderwijfeft
In naeld en fpelle-werck, in alderley beflach
: Waer door een jonge vrou haer befich houden mach j
[wat die friiïche jeucht, van boven tot beneden ,
lor princelick gewaet drough aende ganfche leden ,
iGeiteken, of genaeyt, geweven, of gebreyt,
1 Het was daer altemael met eygen hant berey t . a
jet vorder jonge vrou . Reet alderhande webben.,
ly kont uyt defe teelt veel nutte dingen hebben ,
JÈn hemden voor het lijf, en lakens voor het bedt,
i En konftich tafel-goet, en aerdich ferviét .
I,er wilje rechte vrucht uyt vlas of wolle trecken ,
|) wilter menichmaei een naeckten mede decken ;
| Niet dat voor u gefin foo grooten nut bejaecht,
Als dat een Ichamel menfch door uwe gunfte draecht :
Hl lijf aldus ver wermt fal heyl en fegen fpreken ,
E met een reyn gebet tot inden hemel breken
ij iTen goede van de menlch die met bewegen geeft >
j En niet voor hem alleen hier op ter aerden leeft .
D»ch als na lange tijt u garen is gefponnen,
G weven, uytgeleyt, en op het velt gewonnen,
Soo rijfter op een nieu voor yder vlytich wijf
En ftotf van meerder eer, en foeter tijt- verdrijf 3
Vant boven uwen naet, en diergelijcke (aecken >
So dienje net te fijn ontrent het linne-laken ;
Sliet van het vrouwen-kraem en ftaet ons beter aen,
Als ly waet wit gebleyckt, en geeftich opgedaen •
*hhi 'kEn
a Ant. Guevara e%
Stteton. Tranqmllj
epitt. quelasmu-
jcres deven apré-
der a amaffar y
r%ovrrE.
1c En weet in ons geweft, en min in vreemde landen,
Ontrent dit aerdich tuych voor al geen netter handen
Als mijn gewende Deel hierin betoonen kan,
Ten lufte van het ooch, ten goede vanden man :
Want als het fomtijts valt, uyt ionderlinge reden ,
Dat in dit finnich werck een ander is getreden ,
En datter maer een dwael op tafel is geleyt,
lek vinde metter daet een feker onderfchey t .
Noch foudet menichmael een fwaren geeft verlichten ,
Indien ghy middel wift een veers te konnen dichten ,
Een veers tot nutte vreucht, of tot gemeene leer ,
Of om met u gefin te fingen voor den Heer.
Ionckvrouwen, fooje kont, laet uwe kloucke finnen
Befoucken, als het paft, de negen Sang-goddinnen,
Klimt opten Maechden-bergh,oock met een echte
a uk meyne hnck- Gelijck tot haren lof de Zeeufche Peerel doet \ a
<vrou Iohanna Coo- * i i /- i \ r
nums, ghewenjie Al heett de reyne trou naer linnen ingenomen ,
uleriZnZTdt Noch ^etfe niettemin, noch laetfe niet te komen
Meerfchen Rent-^ £>aer q\[0 fa en qUeek j en toont u metter daet
jM^HeTren sta- Dat even Pindus felfs aen vrouwen open ftaet .
^^Jm Doch fooje niet en hebt het edel nat ghedroncken
zeenfchejeereinoe^ £)at vanden hemel felfs de fiele wort gefchoncken,
Soo laet het ry men daer, en leeft een foet gedicht
S' SS Dat nutte dingen leert en uwe feden fticht ;
deuchden oochfrhij- of queelt een heylich lied ; maer boven alle dingen
netteken uytmuyt. 1 J m O
Hortos fomims co- boo leert van Davids harp den grooten Herder hngen
f^phT^ltettf6 Den herder van het vee, en niettemin het Lam
*f* l, connub. 10. £)at ons tot eeuWich heyl hier inde weerelt quam .
Doch wacht tot aller tij t de fchriften aen te raecken
Die met een dertel j ock de luften gaende maecken \
j V%0 V WE. m
Of als ghy vuyl bejach verneemt in eenich bouck,
Soo laet het leien ftaen, en keert tot uwen douck .
och ifler meerder hulp om leuye fucht te fchouwen,
|t is, een kleynen hof ontrent het huys te bouwen:
De luft tot bloem-gewas, tot moes en ander kruy t
flaecht alle vuyl bejach van quade kiften uyt .
Jat ifïer in den tuyn, wat iffer al te leeren,
laer door een rey ne fiel kan haren Schepper eeren ?
Wat wafter over al, wat groeyter menich kruy t
waer door een nutte vrucht in onfen boefem lpruyt ?
liender yemant meynt dat eten, drincken, flapen,
id anders niet t£doen als ledich fitten gapen,
Het rechte leven is dat tot vernougen ley 1 ;
Die heeft niet recht gheleert wat leven is gefeyt'.
fen fegghe watmen wil ; des menfchen befte dagen
Eftaen in befich fijn, in foeten laft te dragen ,
In yet te mogen doen . ontrent een goede laeck
Daer vint een rappe fiel voor al de befte fmaeck.
flrat ift doch van het lijf by wylen op te vollen ,
li weder overhang wanneer het is gefwollen ,
Te ruymen eenich deel ; indienmen niet en doet
Dat ons de fiele wij ft tot eenich beter goet ?
] oen als de groote God aen Adam wilde geven
.1 watter dienen mocht om wel te mogen leven ,
Al watter noodich was om met eenïoete vreucht
Te leyden tot gebruyck de krachten van de jeucht,
lygaf hem tot verrnaeck een hof volfchoone boomen,
)och niet om leuy te fijn, en daer te fitten droomen ,
Niet om alleen te fien het edel boom-gewas ,
Niet om, gelijck een block, te liggen in het gras,
. * h h j Maer
a Vhyfices Chrift'm-
n* magnifunt fruc-
tuiy Dei emm opera
tfinta, tam vavia->
tam mira , animo
contemplantes & 0-
tulti intuentes, ad
fummaó Bei laudes
co nemend as & gra-
ttas agenda* ^elo <&
impeturapimur: ld
quod etiam Galeno
quamqttam profa-
ne philofopbo acci-
dit . vnde Phyficen
Theologo Chnjliano
maxime utilem Ó*
nectjfariam fcriblt
Auguflinm. vid.
Lamb. Danmm de
ThyfaA Chriftian*
VXpVWE. \
Maer om het fchoon prieel met eyger hant te bouwen>
En daer in alle ding den Schepper aen te fchouwen \
» Tis feker, ledich fijn en is geen ware ruft ,
» Een menfeh die niet en doet, is fonder herte-luft,
Wel leert dan, jonge vrou, u tot den hof gewennen,
Leert alderhande loof, leert alle vruchten kennen,
Wint nut en heylfoem kruyt, wint alle felfaem groe
En geeft u kloucke jeucht geduerich yet te doen .
Saeyt oock met eyger hant, en leert de fchoone bloemeafc(
Verdeelen opte maer, en na de kunfte noemen ; L
Het dringt tot inde Gel wanneermen recht bemerekt |L
n ^njdmiYumhum Hoe konftich overal de groote Schilder w7erckt . 4 i ,
Tr^ZuZ rf*t* Doch boven alle ding behoort de man te letten
Veum- Dooreenichftaech bedrijf deGnnen op tew7etten ;
~ r Geen fucht tot leuyen aert, maer ftrenge beGcheyt
Is vanden eertien at de mannen opgeleyt.
De groote Schepper werekt, en dat van aller eeuwen ,
Hoe 1 kan des Heeren beek dan ledich Gtten geeuwen ?
Ick bidde, defcich man, Gjt klouck in u bedrijf;
» Een man die niet en doet, een plage voor het wijf.
Wanneer het fomtijts vak, dat u geen fware dingen
En perflen aende borft, of aenden boefem dringen,
Soo treet dan inden hof. en oeftent uwen geeft,
b mbitarunt Dij Iaecht leuy hey t uytte Gel, maer uwe tochten meeft .
v4 fihas. s*b- jvjen vjnt 'm oucJen ti jt, en opten dach van huyden,
mon, Cyms, Semi- ' 1 1 J *
ramü / piocUtia- Oock princen van het lant penegen rotte kruyden ,
mtSy & dij princi- ^ 1 * r • r
fes virirei herbarU Oenegen inden hor te winnen ioet gewas ,
fcrtm"dfid7r!& ^aer eert^jts al ^et volck maer harde fruyten las . b
virieximij Lobehm & Clufrns ad annum ]am feptuagcfimum eidem ftadio intentt necdum tarnen fatiarip&ttier\
*yid Syntagma berbarum dociijpmi mercator is lacohi Co! ij viri elegant ijjtmf , %ui Lcndi.n in medijs mercatttr* o\
cHpatwnïbws M'ifolitare, & adcocleslia animm erigsre non dsfwit*
Leert
Vide & Portam
Neapoütanum in
villa lib.4. cap.J7*
&fiq.
Cicero in libro de fe-
ncclute nilfolertiui
infitione in agricuU
tura invimre- pa*
tuit.
a Hinc injitiones ah
elegant loribm arbj-
rum a duit er ia mm-
cupata vidsmtts.
' V%OVVVE. rij
ert, mannen by gevolch, leert alle vruchten enten,
ert op een wilden boom een beter appel prenten ;
Gaet wint de roode pers, depruym gelijck een ey ,
Den vroughen abrikock, de kriecken inde mey :
rbetert alle fruyt, leert harde dooren-hagen
* dun-gewolde queen, of groote mifpels dragen,
* Heeft yemant in het lant een vrucht van beter aert,
Maeckt datje fijn gewas met uwe boomen paert. n
> feker, fooje wilt op uwe faecken letten ,
iy kont op eenen boom verfcheyde boomen fetten,
Hier appels vinnich-groen gelijck het weelich gras,
Daer weder fachter aert gelijck het geele was \
11 fruyten, juyft geftelt gelijck de bolle wangen
e midden inde vorft met koude fijn bevangen ,
Daer vruchten fchoon geblooft, gelijck een teere maecht
ïDie van een geeftich quant ter eereu wort gevraecht :
E elders wederom, al najemoocht begeeren,
C wrang en hard ghew7as van wreede winter-peeren,
Of aerdichfomer -fruyt vol geur en (beten wijn,
i Soo dat een boom alleen u kan een boomgaert fijn. b
Iilienje defe kunft wilt neerftich onderhouwen,
Ciy fuk oock met vermaeck verkeerde tochten fchouwen , Z^ZZitraZl
Ghy fult ontuchtich fpel en alle vuy le luft
r^rJ a AH r • 1 11 n lio uvoifauityra,
Ur drijven uytten geelt, or vinden uytgeblult . punka demi mal*
Ft enten is van outs de menfehen aengeprefen , f£rret'
Cn van het liefde-mal bevrijt te mogen wefen ;
De Leeraer vande Min verheftet wonder feer,
Niet inde Minne-kunft, maer inde Tegen-leer : c
w raet dat yeder een, aen wie het ydel mallen
V n liefdes dwepery is in het hooft gevallen ,
* hh 4 Dit
b Vlinim alibi na*
mor at tam varijs
diverfifqs fruttibm
C Venerit infittcfae
ramum ramm a-
doptet &c,
O vid.Rem. amor.
r%p v we.
Dit aerdich tijt-verdrijf fal nemen byder hant ,
Als tot een feker heyl van heeten minne-brant .
Doch foo daer eenich fruyt geen enten kan gedoogen ,
Soo ftelt uw faecken aen om dat te mogen foogen j
Laet eerft u taxken in, en fet u boomken valt,
t xe*ï*~ Doch fcheytet nimmermeer voor dat het beyde wad
■Ut d.ltb.^.cap.20. J r . p* t i
&feq. Maer noyt en quammer yet loo nut in onie Landen,
Soo dienftich, jonge vrou, voor reyne Iuffer-handen,
Als enten metten bot ; daer iflet al gemack ,
ifertTmtd!r Daer koomt geen rauwe faegh, geen beytel aenden I
d-firiptum & lau. £)aer houfmen aen het was geen handen vuyl te maecke
datnmper Iohan. p D. /
B*ptiii. von. Ne*. Geen llick or vette kley met vingers aen te raecken,
po/it in villa fut* r-^ • i 111 V • J 1 1 C "
h.2.c*p. 2o.hunc Daer is geen koude lucht die inde leden inijt,
q&tflr\J^hZ ^aer Sccn voorde-wint die inde wangen bijt j
ventunh nobü ob- Siet als de gulde Ton koomt metten Hont gereien,
Jrudereconati funty r-*\ *n 1 1 « li C 1 r
/ed exxtïè eundem Dan ïlt de rechte tij t de botten ar te leien ,
«umtntiqMüecg- je vougcn aen het hout, dan is de rechte rijt
•fiitum ex argumm- O J '
au Porudifamus. Dat haer de fchorfle pelt, en vanden houre fplijt. b
ickfprekevan Ma- \Q]^ wect een weerc|e Vrouw hierbinnen defe mueren *
vrouwe HomnWx . . . r . 7
dd prato, wen- hen licht, een gu 1de krans van onle na-gebueren,
dichfte qemale van r*v- 1 1 T
deHeer Pietercour- Die voert een eygen naem genomen vanden hor ,
vZmitZS/'M ^n ^aer*n fcheptlè vreucht, niet fonder haren lof:
demaeiickUnge tijt Daer heeftfe menich fruyt uyt alle vreemde landen,
deeerehebbe qehadt '1 1 n n 1
umonm, ende het Daer menich aerd-gewas van aile verre ttranden,
^ifXap^n^ ^a€r bloemen fonder naem, daer ongeperften wijn ,
ende haren lieven Gelijcker dickmael koomt gedreven vanden Rijn ;
tn!endlVndf^uf- Daer fpeelc het geeftich nat met hondert water-fpronge
Daer teek & g»Öe vifch, de Herten krijgen jongen :
grondelicken in te
Jren ; Soo en hebbe irk niet honnen nalaten der waerheyt geiUygmiJfc te geven, ende tet oprpechinge felfs van alle vwt
ftlickc vroumn>haerder het defe wyn:ch veer ƒ 'kern httr te gedemken.
V%pVVVE. iM
Wat dienter veel gefeyt ? daer is een volle fchat,
Een wout, een open velt, te midden inde ftadt .
iendmne weeft gegroet ; ghy leert de jonge vrouwen
it vlytich huys-bedrijf de linnen befich houwen,
Ghy leert de Zeeufche kuft hoe datmen overvloet,
Hoe datmen eere felfs, en weelde dragen moet .
)ch ifler meerder vrucht in uwen hof te rapen ,
iienj> ontrent de fchors u niet en w ilt vergapen j
Hier is geen fruy t alleen dat opte tonghe imaeckt, °mni* rerum om-
3 . ' « \ r \ l mum ji obferventur
Maer yet dat vorder gaet en aende heie raeckt : mm»; & arg*.
i xn ding en kan de menfchoyt voor de finnen komen,
ler niet een nutte les kan worden uy t genomen w*-
Het ipreeckt tot onfen geeft, het klopt aen ons gemoet,
Al wat de wijfe God hier cpter aerden doet.
c groote Schepper werckt met on vermoeyde krachten , lohan. 5. 17-
ff geeft den heeten dach, en w7eder koele nachten,
! Hy draeyt den hemel om, en wiekt het aertfche dal^
Van dat de werelt ftont, tot datfe vallen Tal :
J)0 lang de gulde fon fal opter aerden ftralen , Gcnef s# tl
h weder onder gaen, en in het water dalen ; Luc ^ ^
Soo lang als ebb' en vloet fal op en neder gaen,
En dat het woefte Meyr fal waflen na de maen^
!)0 lang ais eenich menich fal inde lente faeyen ,
h inden heeten ougft de rijpe vruchten maeyen s
Hetfpinfel vanden herfft fal vlieghen overal ,
En dat de ftrenge vorft het water binden fal ,
Do lang de groene jeucht fal wenfehen om te (pelen,
!)o lang een ryper volck fal echte vruchten telen ,
Soo lang de foete vreucht fal vloeyen uytten wijn ,
Soo lange falder ftof tot Godes eere fijn j
* i i Soo
Soo lange falder gront voor alle menfchen wefen,
Om Tonder eenich bouck van God te mogen lefen ;
Schoon yemant ledich fit of wandelt in het groen ,
Noch kan hy befich fijn, en groote faecken doen.
Doorfouckt het boom-gewas en alle kleyne bladers,
Ghy vint een wonder net van hondert duyfent aders;
Siet my de planten aen met opgetogen fin ,
* vhyfici chriftiA- Daer woont een hooch beleyt,daer fit een wonder i
creatk agunt , God is in alle ding , fijn onbegrepe wercken
SttfiZ Sijn door het ooch te fien, en inden geeft te mercken ;
ut verm iSe De* £en \y\cs ecn enckel loof, een gras, het minfte kruyt
optimu*,maximus> --n 1 1 1 Jol
qui earum omnium Dat wijlt den hemel aen, en roept den Schepper uy t
^SSt Ghy die tot u vermaeck gaet m het groene treden ,
tur, uudetur* eek- Qf ^oot een foec bed^if daer oeffent uwe leden,
bretur, demfy cola- - -i r • 1
tw ardcntim , & Hert vry de linnen op, men vinter over al
^ofJmCmnr Dat u tot aende fiel ten goede dienen fal: b
fm ita de ren*,» ^1 wat Wy met verdriet voor aerdlche dinghen leeren ,
ut in ippsnbmta- Dat moet hier, met het lijr, ter eerden weder keeren ;
Vbm&fic7ra Maer watmen God ter eer hier inde fiele prent, (fche^
fu7amapfcZiT' *-*at wort: noch voor de doot , noch door de doot gl
mi inkomt, ai Dat fal tot aller tijt ons aende fiele kleven,
XgZllZ^e ad Oock naer het duyfter graf, oock in het eeuwich leven -f \
Dclm opificém hu £ fchoon dit eroote Rond in duyfent ftucken viel, 1
tancj_uam Jcalu aj- ' ö / '
fienddt. D*n*usde Noch fal de weerde deucht niet fcheyden vande fiel • I
W y hj n hier niet gelint ten breedten uy t te meten
De deuchden vanden hof j die wyfe lieden weten :
Ons wit is anders niet^ als, met een kort beflach
Te toonen wat de geeft in hoven plucken mach.
b Die na den Hecre vraghen mercken op alle ding. Prov. 28. 5.
c DifcamM m term quorum fcientia nobit per [ever et in cxlU. Hierom
In
V%OVVV E.
12 f
ISedencken op de
hruyden die f winter)
bloeyen, als / jn
Oxyacantba Angli-
ca, Crocus, Aconi-
tum, en diergeüjcki
Op bet planten va»
de Camil of Cm-
mwiiU
:
iidien ghy komt gegaen daer uwe bloemen waflen,
fat ding en ifler niet de fiele toe te paffen ?
Of fchoon van alle kant de koude winter bijt,
\ Noch fietmen inde fneeu den heeten Aconi jt j
pch fietmen evenwel de moeder-naeckte bloemen
»!ier geven inde lucht, en uytter aerden koemen ;
» Wat beek dit anders uy t, als dat de ware deucht
rjj v Vint blyfehap inde pijn, en uyt het lijden vreucht ?
dien ghy op het velt fiet met de voeten treden
ia groenen Camomil, en acht het tegen reden,
Berifpt den planter niet ; maer ftaet een weynich ftil,
En let in u ghemoet waer dattet henen wil :
ïy fult in korten tijt ten vollen konnen mereken
it leet en ongemack die Plante konnen ftereken,
En dat van ftonden aen het onderdruckte kruy t
Geeft aengenamer reuck, en vry al beter fpruy t.
engt dit aen u gemoet wanneer het bitter lyden
druckt aen alle kant, en vordert om te ftrijden ;
Ghy fult ten leften fien, oock in het fwaer verdriet^
Dat God u liefde toont en foete gunfte biet :
}y kent tot inde gront den aert van alle luyden ,
jblijck een hovenier de krachten vande kruyden ;
Hy weet dat als het vlees met fmerte wort belaft,
De geeft dan evenwel in meerder grootte waft .
Idien ghy pluckt de vrucht in Perfen eerft gelefen,
h fiet dan hoe het fruyt een herte fchijnt te wefen,
En 'tbladt gelijck een tong ; fo tracht, vriendinne, tracht Jldte va» een ton ge*
Dat beyde tong en hert fy over een gebracht .
I diender yemantfaeyt, het faet dat fchijnt verloren; ophctSacycn
ï en fietet evenwel, als op een nieu geboren,
* i i z Men
Op de Terfe-hcom
hebbende in de
-vrucht de gedaente
vaneen herte, ende
in het hladt de ghe~
VXOVVFE.
Men fietet naderhant, al fchijnt het fchoon vergaen,
In jeucht, in nieuwe kracht^ in volle lovers ftaen.
Wie, als hy dit bemerckt, en falder niet gelooven
Dat, fchoon de bleecke doot den menfche koomt beroo
Van dit uytwendich beek, hy des al niettemin
Sal ryfen uyttet ftof, en leven met gewin ?
Wy fien het flechfte faet als vande doot verwecken ,
Verryfen, weder fij n, en na den hemel ftrecken ,
Wy fien het menichmael \ wy fien hoe alle kruyt,
Oock naer het rotten, leeft \ en uytter aerden (pruy t
Hoe kan doch Godes beek in alle deelen fterven ,
Verdwijnen, gaen te niet, en inde gront bederven,
Daer nietich aerd-gewas koomt uy t het dorre ftof,
En wort van nieuwen aen een cierfel vanden hof ?
Neen, God en fal den menfch niet eeuwich laten flapen
Het is voor hem gemaeckt al watter is gefchapen ,
Betrout dan, drouve fiel, betrout op uwen God j
De menfch rijft weder op, al is het lijf verrot.
Op het inten. Wanneermen boomen int, en dattnen vande fijden
Plach met een ftaele bijl de tacken af te fhijden,
Op dat het jeuchdich lap en al het innich vocht
De nieuwe fchoot alleen tot voetfel dienen mocht,
Peynft dan op uwen ftant, peynft aen u voorich wefen
Peynft dat het los gewaey, uyt uwe jeucht gerefen,
het mffen vm Oknt af te fijn gefnoeyt, op dat u befte Jucht
Mocht w7ijcken van het hout, en kleven aende vrucht
alu de Frvyt boo- De boom, wiens bloedich fruyt oock heden kan betoon
h^hUs ti^^ Hoe dat het blinde Kint fijn jongers plach te loonen,
vroon fj t&n bot. y^zw los en haeftich volck als wijfen metter hant,
tin anaals dc mn- ' *
t r ; k.r.Lk voerby Dat los en haeltich lijn is enckel on verftant.
V%OVWE.
cn,iis het ganfche vele met bloemen overgoten,
| dat fchier al het wout nu botten heeft gefchoten,
pit hout wort even wei tot groeyen niet geneychty
loojjSoo lang als ons de lucht met ftuere vlagen dreycht -7
Ier als de noortfche drift ten leften is geieten, Novift„a vrham_
I koude wech geiaecht, de winter afgeileten, TUm m<>-
■Dan maeckt de boom gewaey met ioo een inellen lpoet, 0b u&A*
Dat fy oock met geluyt haer botten open doet . g^fc^t
fcre hier, o rouwe leucht, leert alle domme finnen. muverj*
y|et doen, als na beraet, niet inder haelt beginnen ut una mae
Dit hout fchijnt of het fpraeck \ Bedaert,o vrient,bedaert^l« TtZJÏt™
Tot datmen heeft gefien hoe dat een ander vaert : Flm- lib- iC- c> n*
ert watter is te doen met rijpheyt overdencken ,
i watter in het werek u foude mogen krencken ;
Maer, als dan eens het ftuck is lang genouch bedacht,
Soo maeckt dat u befluy t fy fpoedkh uy t-gewracht ,
y dunckt het is genouch . wie kan het al beduyden
at leere datter fchuyk in boomen ende kruyden ?
\ lek vinde goede ftof, die ons de fiele bout ,
Oock in het woefte velt, oock in het dichte wout :
fct weynich hier gefey t dat kan den wech bereyden
firn yder dien het luft hier dieper in te leyden ;
Wel aen dan, geeftich volck, neemt acht op uwen tijt,
En hebt een befich hert wanneer ghy ledich fijt.
Her raed5 ick onfe vrou haer doch te willen pijnen
r^maecken voor het huys gemeene (a) medecijnen, a xeque veiï m%*
Te queecken inden hof Tijm, Botris, Alfem, Ruyt, %7cïttZ'm
Endivy, Cicorey, en ander hevlfaem kruye. {é^mub^ m r*
J J 7 j J jiatrs . frequentibus
t poene quotidiznis morbis fuadeo ut medeled norit , ut tujfi, diflilUtionibuj, &c. ectmq< p?ritiam difcet potim ex uftt
tfrum prudentium mntronzrumy ex UbtÜj aliquo faiüiea de re conferipte, quamex magnii & accnratU medtC9~
* n volaininibm. Vives. de Cbrift.foem. lib, 2. CAp. quor/iod. agendnm fit domi.
* i i 3 Eer*
V%OVWE.
Een menfch, die dertich jaer op aerden heeft verfleten;
Behoort tot fijn behouf ten minden dit te weten ,
Hoe dat hy fijn gebreck, fijn plichtich ongeval
Door raet en eygen hulp te rechte brengen (al.
Al die in goeden ernft op hare faecken letten,
Ontdecken metter tijt bequame keucken-wetten ,
Waer door een yder menfeh fijn eyge leden ftijft ,
En menich ongemack uyt fijnen huyfe drijft.
Ey lieve! waeromniet? een yder weet te loopen
De ganfche weerelt deur, om yet te mogen koopen
Dat hem en fijn gefin ten goede dienen kan,
Befiet, een leuyaert felfs is hier een dapper man.
Een yder is begaen, en fpant de ganfche finnen,
Om goet tot fijn gebruyek, om gek te mogen winnen
» Maer wat is van het goet, of van het loofe gek
» Indien een drouve korts uw fiecke leden quelt ?
Wat voordeel kan het fijn te foucken, wroeten, delven
Soo niemant draey t een ooch ontrent fijn eygen felven
» De fiel dient eerft beforcht, en dan het fw?acke lijf;
»> En fonder defe twee is gdt maer ongerijf .
Siet al de dieren aen die inde boflehen leven ,
Die fwemmen inder zee, die inder hoochte {weven ,
Al fchijnt haer wefen dom en onvernuft te fijn,
Ö&ÏT' Een y<kr ^ nochtans fijn eyghen medeci jn .
ftrafi uü dedudt Sy weten heylfaem kruyt te plucken uytte weven.
Plinltb.g.cap.27. J 1 i r> 1
Mir» qu*m muit* bn uvt net dorre lant, en uyt de groene meyen ;
triS;?'- Sy wetenoveral te vinden haer gerij f,
dorm virgütuiU. En alle quade fucht te jaghen uyttet lijf :
de HcrbarU acMe- Het velt, het ganfche bofch is haer aptékers winckel ;
t7mlZU*r £en D^eck gebruyekt latou, eca Slange groenen vinckf
I
V\OV WE. ix7
' :.en Draeck, als hem de krop met flijm is overlaft;
ica Slang , als haer de mos ontrent de leden waft. a a vu. a Ue m.
tnneer de wilde Geyt veel wonden heeft ontfangen, %J?ytL Vtrg° k'é
\ dat de fchichten felfs haer inde leden hangen,
iy pluckt maer groen poley, en door het machtich kruyt
loo vallen metter daet de lofle pylen uy t. b pfajibT?*pVjï
Zee-peert, als het queelt, koomt na de koele beken m«n.L /. & v*r.
1 t i n 1 hifi.Cic.2. de na-
gaet hem aen het net een ader open lteken ; v^ia*.
3e Schild-pad, door vergif tot aende doot gewont, JEneid- non i3afc~
1 > «li l \ r rts mcogmta caprts.
let maer een wey nich keul, en w7orter door gefont. c c p*/y. vtn d& in-
K \ n T 11*7 vent.nr.l /. c .2 1,
a Arent kent een Iteen die opent hem de nieren, a &De Varip Ahïtu
Kray e fchuert de maech met wilde lauwerieren, Mjt%*fi m'
I De Kraen, als haer de borft met gal beladen is,
fSouckt flux en vint behulp ontrent het jonge lis . e e Muhahujufmodi
i n v /~ t 1 11 ^de apud Portam
fat eylter yemant meer ? liet honden ende vereken > Neapoi & magt
lz konnen heylfaem kruyt tot hare fieckten mereken, »*»"^
Men hoortet alle daech, het gras voor hun bequaem
Dat heeft, door haer gebruyck,en hout eéVafté naem. ƒ f hon*~
'tic my de Padde felfs, die vande Spin ghefteken ^ZJJZl^um
fromt tot het open blat van wegerbree geweken, KruP-hocck-
Daer vintfe feker hey 1. g Siet ick en weet niet wat, g $«* h««i$ Mof
Het kent lij n ey gen falf, (ij n ey gen herte-blat • t'^^^H
i>e dom is menich menfeh ! hy wandelt opte velden,
E e G od in yder loof, in alle boomen melden,
En hy en kenter geen % hy, die het wonder fiet,
En prijft noch evenwel den grooten Schepper niet*
I i fal noch vorder gaen, en metter daet bewijfen
ht oock het woefte bofch hier over is te prij fen -y
Dat aende planten felfs ten vollen is bekent,
Eu wat haer dienftich is, en wat de wortel fchent .
* i i 4 Al
y%p v we.
, Al die van over lang na vreemde kruyden fp oorden
Vide igrcgiam hu- . 0 r J . *
j«i c«r«rto dg- Vernamen in het wout een loorte van kauwoorden.,
[u!tcLTL E^n wonderbaer gewas, dat om fij n vreemden aert
medtcnm Nonber- j<j qq]^ heden aenden dach in hoven is bew7aert :
gmfem in Symbohi ? . . • 1 i • i 11
«xn herbaria peü~ Indien men aen het kruyt te midden inden velde
Hier oly in een vat,,daer regen- water ftelde,
Men lach in korter ftont aen yeder groene fchoot,
Wat vocht de Plante focht, en wade weder vloot .
Men fach aen alle kant haer rancken neder buy gen,
Ontrent het hemels nat, om daer te liggen fuygen,
Men fach in tegendeel dat fy niet eenen uck
Ontrent het vet en bracht, noch aen het fmout en fta
Doch foo het gele vocht haer naerder quam te prangen,
Soo lietfemetter daet haer drouve krullen hangen ;
En foo daer eenich fmeer quam aen het veyle kruyt ,
Soo queeld' het metter daer,en ging ten leften uy t ♦
O noyt begrepen God, na weerde noy t geprefen ,
Men jfiet aen alle kant, men taft dijn eeuwich wefen,
Het Wik door al het velt, tot aen het domfte beeft,
Ia leven-loos gewas is wijs door uwen geeft :
Wy fien hoe dij ne gunftnufoo veel duyfent jaren
De vogels inde lucht, de vilfen kan bewaren,
Kan weeren uyttet wout verdriet en ongeval,
En (iet ! du achtft den menlch noch verre boven al 5
Wy ftellen aenden Heer en ons, en alle faecken,
Hy fal het voor gewis ten alderbeften maecken
Met fijn verkoren volck • Is God u toeveilaet,
En vreeft u geen bederf, oock als het qualick gaet*
Wel kan het woefte bofch fijn eygen quael genefen, "
Hoe kan dan eenich menfch hier in na-latich wefen i
V%OVWE. ui
Waerom fal bier het wijf haer dienft niet brengen in
jjTen goede vanden man, en van het huys-gefin ?
^bidde, wijfe Vrou, en acht dit geenfins fchande,
h. wort in u vereyft by luyden van verftande
Als cot een noodich ampt, om dat de medecijn
Om yeder kleyn geval niet dient gemoeyt te fijn. a
|er kan het Rooms gebmyck de vrou wen in verftercken>
lier wert de deur getmeert met reufel van een vereken,
I Ter komfte vande Bruyt ; en, na dat yeder raemt,
rSoo is het echte wijf nadefen plicht genaemt . b
tc was gelijck een les de vrouwen voor gelefen ,
at fy een heylfaem ding in huys behoort te wefen,
Dat fy moet voor den man, voor kint, en boden fijn
Een trooft in alle quael, een ftaeghe medecijn.
rel leert het out gebruyck in uwe jonge dagen,
>ert meer in uwen hof als oogen-luft bejagen ;
En wint geen moes alleen dat totte keucken paft,
Maer plant oock ander kruy t, dat voor de fiecken waft :
kbt eenich kleyn vertreck, daer voor de kinder-qualen c
!jn wortels, nutte falf, fijn poeyers uyt te halen ;
En al wat daer behouft dat maeckt door eygen vlijt,
Het fal u menichmael bekorten uwen tijt .
lebt daer wat dienft ich is om 'tlijf temogen ruymen,
lebt fuyeker voor den hoeft, en voor de taeye fiuymen ,
Hebt fap en krachtich vocht tot alderley gebruyck,
En voor een wacke maech, en voor een harden buyek.
I yemant wat te vaft door hitte toe gefloten,
!)o dat de gangen ftaen, en niet en willen vloten ,
Gaet koockt hem voor falaet de toppen vande vlier,
Dat maeckt een open lijf, en bluft het innich vier.
* kk Wort
a Ickhcble g'merckt
dat veel vande
tnffdichftc fihry-
vers van onfeende
andere landen d.'fen
plicht vaih alle be-
fette vrotiwm, ah
een noodich huys be-
* vordert, ende daer-
om fo en gelttvznie-
mant vreemt te
vinden dat wy hier
onfe vrouwe daer-
mede belaften. Siet
hier van loach. Ca-
merar. Hislor. ob-
fer. Cent.i. cap.s*.
Ludov. Viv . lib. 2 . de
C krill, foem cap»
qttomod. agend. do-
mi. Erafm. in traêl.
de Chrtjlian. ma-
tri. & Scavolam
Samarthariü poé-
tam GaJlum. lib j.
de Pódotrophid.
b Vxor,quafi vnxor
ab vngendo.
Genees- midde-
len voor huyfe-
lijcke (leekten eu
kinder-qualen.
c Exftat ut 'dis libel-
lat D. Eucharij Re-
dionis medici de
morbis atque cum
infantium quem ad
hancrem icior ftu-
diofia confulat. nos
hic qutdd u/u com-
perta, exempli gra-
tid, inufum quoti-
dianum leclort irn-
pertimur.
Te-hen harden
V%OVVVE.
Wort yemant dunne flijm te veerdich afgedreven,
Buyck-ioop. Sqo dient hem ander kruyt te worden ingegeven ,
Neemt vocht in dit geval van wegerbree gemaeckt,
Of vleys van malffe queen,daer na de jonckheyt hae<
B.iylé int Hooft. Indiender eenich kint een buyle koomt te vallen ,
- Neemt oly vande roos, hier cüenftich boven allen ;
Brant Of foo miffchien de meyt haer aenden vyere brant,
Hebt kryt van ftonden aen, hebt oly byder hant:
Openfchcnen. Koomt yemant aende fcheen een open gat te ftooten,
Soo laet hem flux het been van al ie dexfel blooten,
zTewtenieck-win En voucht dan opte wond een dorren Ey eken blat
op betvytrUtapge- ye voren lauw gemaeckt en inde wijn gebadt . a
Wort yemant van het huys door kortfen aengeftreden,
Kortfen. of voelt hy grooten brant in al de binne-leden,
Sied Queeken, Porceleyn, en wilde Cichorey,
Een dranck geduerich nut, doch beft ontrent de Mey,
Wormen. Is yemant aen het hert en inde maech gequollen ,
Of vande binne-worm verdrietich opgefwollen ,
Leght plaefters opten buyck gemaeckt van offe-gal ,
Dat heelt in korten tijt het drouvich ongeval .
Stuypcn. Verneemt men eenich kint geneycht tot quade ftuypen.
Die uyt een vochtich breyn op al de leden druypen ,
Gebruyckt de groene ruyt, en wortels van peöen,
Dat fal in corten tijt geen kleyne bate doen.
Waer fal dees moede pen noch vorder henen dwalen ?
Een kint, ellendich dier, heeft duyfent vreemde qualen :
Ey ! (iet wat is de menfeh : niet een foo kleynen lic
Daer in tot onfen druck niet eenich hinder fit .
Gaet, jonge moeder, gaet by wijfe na-gebueren ,
En vraecht in rechten ernft: naer alle nutte kueren ;
Vernem
V%0 V WE. «9
Verneemt van yeder een die kinders heeft gevoet,
Hoe dat een jonge vrou haer kinders queecken moet .
och wik u kleyn vertreck aileen geen winckel maecken
in alle bitter kruyt, daer af de kinders braken,
Maer hebt oock even daer yet voor een teeren mont,
Daer mede ghy een kint by wijlen paeyen kont.
aeckt quee-vleys root en wit, maeckt alle confituren,
B fied de fuyeker lang , foo kanfe beter dueren ,
Leght ocker-noten in, en prouftfe niette (pel ,
Want in hetioete vocht en dient geen harde fchel •
iaeckt aengenaem beflach van ingeleyde kriecken ,
erechten voor den luft van alle teere Iiecken,
Leght perfen in fyroop, en wint morelie wijn,
Die kan u koelen dranck in heete kortfen fij n .
ereyt, wanneer het dient, provincy-roos-conferven,
n amper dmyve-moes; dat niet en kan bederven ,
Maeckt vlier-en-roos-en- loock-en -goude-bloem-azi jn,
En klaert het dapper nat in heete fonne-fchijn.
reckt water uyt de roos, en alle groene kruyden,
n deyltet altemael oock aendé vreemde luyden ,
Wat u de rijekdom geeft, of wat de kunfte baert,
En is niet om alleen voor u te fijn gefpaert :
eeft yeder die het eyft, verdeelt uw milde gaven ,
n wilter menichmael een fiecken mede laven \
Te geven daer het cliënt dat is het rechte wit,
Van al dat yemant kan, of eenich menfeh befit .
4aer fchoon ghy dickmael proufc aen veelderhande luyden
)e deucht van uwe falf, de machten vande kruyden ,
Noch flaet het ooge niet op uwen mengel-pot,
Maer opten hemel felfs, en opten grooten Godt.
* k k z De
11
F%0 V WE.
De meefter is het tuych, de middels fijn de drancken;
Maer God, en fijne gunft, is boven al te dancken:
Al wie in dit geval op konft of meefter fiet,
a pit was defon- £n geeft, oelijck het dient, aen God fijn eere niet. 4
de vanden Koninck 1 & V>i-n ri ril
Af*, z.croji.ió. Ghy weet, geen Chrilten menlch en lalder oyt vergete
Te roepen tot den Heer, te bidden voor den eten ;
Soo dient dan des te meer aen God te fijn gepeyft
Wanneer u kranck geftel gefonde leden eyft .
Ghy, die gewiffen trooft wik uy t de drancken fiiygen 7
Wilt boven alle ding voor uwen Schepper buygen ,
En roepen fijnen naem ; hy is die in het kruyt
Den rijcken fegen ftort, en nutte gaven fluyt;
Hy is die aen het vee, die aende jonge hinden
Leert heylfaem voeder fien,leert haren balfem vinden ;
Hy, die van boven geefc gefonthey t aenden vis,
Of door het gulle net, of uyt het groene lis :
Hy is die aenden menfch vernieut het innich wefen ,
l^^Z En niemant, fonder hem, en kander oyt genefen 5
ut* qu* charac- fjy ls die aen ^ Wout verleent een machtich laet,
teretfigura, vel / r- t t t , ,
confieBatione , non En buyten lijn behulp en vinter niemant baet .
™uunZtnd™Z Doch hoe de faecken gaen, en laet u noyt verlangen
b*n Gerard Doéf jsja menfchen die het volck ontrent de leden hangen
Ienenf. trattat. de . ~ O
con)ug. cd. item Yet ick en weet niet wat, gekhreven, or geprent,
Mart. DelRio ma- r i i i j 1
ficar. Bnp ub.r. In ongeboren leer, in maechde-parkement,
c*p.s. & qmii. [n ancJer vreemt befiach . b en laet u niet bewegen
dsfirtïar. c*p.6. Te foucken u wen trooft, te ftellen uwen legen
c net wxre Godt lo eenich guychel-fpel bedacht tot uwen fpot :
™utm en tot „ Noy t koomter eenich nut uyt w?oorden fonder flot
Beeltfbab den god J J
vanzkron gegaen, Het is een rechte ween tot onbekende goden,
ïtftÉpfrui* aeh het Chriften volck ten hoochften is verboden;
F\0 V VFE. uö
Vermijt dan dit bedroef want God en fegent niet
Wat tegen fijn bevel, en fonder gront gefchiet .
?L fchoon het foo geviel dat buyten alle reden
i Jiy voeld' uyt dit bejach u beter aende leden,
cii Soo ftek noch echter vaft dat uyt de fnoode vont
Defiele wort gecpetft, al is het lijf gefont. a
i ick hier verder gaen, en by gefchrifce fetten
oe dat ons jonge vrou haer wangen fal blancketten
, iMet eenich fellaem kruyt of door een dierbaer gom ?
O neen, vriendinne, neen ; ick waer my liever ftom :
In wil niet dat het wijf fal haren man bedriegen ,
3ch door een loofen fchi j n voor al de weerelt liegen j b
Ghy, weeft maer datje fijt -y daer is geen echte man
Die fmeer, die kladdery, die flijm behagen kan .
iy,wilt u jeuchdich lijf met geen blancketfel ftrijcken,
3ch uyt een fotte waen na vreemde kruyden rij eken ,
I Die anders poocht te fijn als God haer heeft gemaeckt ,
Die is van dwafe pracht of vuyle luft geraeckt . c
|o moet dan onfe vrou de macht der kruyden leeren,
hot eerft, om haren God hier in te mogen eeren ,
Dan om een eygen kint of eenich ander vrient,
Te geven dat de maegh of borft of lever dient :
] aer boven alle ding foo moeten echte vrouwen
:f mdienfte vande mans de kunfte veerdich houwen,
Ia vry al verder gaen . de trouw en haer verbant
En eyft geen bloote falf, maer oock een eygen hant •
a Kefte de bujufm»*
iiDamui: Etiamjt
iftorum auxiïium*
tnquit, aViquando
re Be & feit citer
fuccurrit, tarnen iU
ludfugiendum eH\
Dei enim pr&ceptum
fotius Jpeclandum
eft,qui nos quacun-
que de cau(d ad for-
tiarics ire vetat.
Deut.18.10. Quid
tnim aïmd agit eet
'via Satan quam ui
nos a vtri Dei me-
tu abducat , ad fe
autem traducat f
nam quidquid
auxilij ab eo acci-
pimm ut corporibu-s
noftrü medeamuYy
cedit in animarum
nofirarum pesiem
acperniciem. deinde
eanon ex fuccejfu,
fedex Det prcicept»
funt flatuenda \
nam Ó> quifuratta
eftyfipè lautius vi-
uity nee tarnen idi-$
probandum esl fur-
turn. TraBatu d&
Sortiarijs cap.C,
b VulttMpiftut.am-
mmjlcim.
: Irubefcat muiier Chrisliana, fi naturamcogit in decor em. Bieron.
Vmtct amentia efl effinem mutare nature piciuram qmrere? Auguïï.
■ !« piffuram Dei, mulier,f vultum matcriah candore oblevifïi. Amhrof.
> I & Ethnici in fucatm mulierculas inveèii funt, & inter eos non t*y>tum philofofhh fed & poetst, 'Vid. egregie b*$
'ftantem Camerarium in nu dit at ion. UïHoncu cent i.cap 10. Vives.lib.j*de Chitft-fam capMornammU
* kk 3 Worc
V%OVVVE.
Wort dan u weerde vrient befocht met fiecke leden,
Seght, Hier is G odes hant; en vouchtunade reden;
Hier is nu rechte ftof, waer uyt ghy toonen kont
Dat ja u rey ne fucht gaet dieper als de mont :
Noch vintmen evenwei niet felden vreemde wijven
Die, oock in dit geval, haer ouden handel drijven ,
Die foticken hun vermaeck, en gaen oock uyt te gafl:
Al is haer weerden vrient met Imerten overlaft:
Men fietfe voor de deur, en fchier op alle ftraten,
Men vintfe by het volck in weelden uytgelaten,
Maer hoe doch kan het lijf tot vreuchde veerdich fijn
Wanneer het opper-deel is midden inde pijn ?
Mugii is pifcu e/i "Y% Aer is een feker vifch, die, als hy wort gevangen,
nb:TcZtrlhGcf Gevoelt fijn trouwe gaey aen fijne vinnen hangen ,
ncr. Hifi animd. Die blij fter aen geveft, en fuckek hier en daer ,
Muge óaüu voca- Na dat de vuicher trecKt haer lieve wederpaer ;
d^^fmfjöur De vificher is verbaeft, en feyt ; wat vreemder faecken !
defafepmame. £)e w\[q\i js buyten dwang , en laet hem efter raecken;
Maet viffer, dit en koomt niet van u klouck bedrijf,
Maer uyt een rechte fucht van man en echte wijf:
Het visje^ datje fiet, dat cpijt hem na vermoghen ,
Om van fijn met-gefel niet af te fijn getoghen ;
Het voucht hem byden man, en w7ort fijn deel-geno
In droufhey t, in gevaer, ja midden inde doot .
Die fich in onfen tijt het varen onderwinden
Vertellen datfe volck in verre landen vinden ,
Daer yder echte wijf foo vaft is aende man
Dat oock de bleeeke doot haer geenfins fcheyden kan ;
Want alfler yemant ftcrft, foo komen alle vrouwen
By hem die nu verfcheyt te vooren onderhouwen,
rxj) v e.
En twiften onder een, wie uyt het lief getal
Den doodenin het graf gefelfchap houden fal ;
ui
W
k liefde maer alleen de lieffte kan verwerven
y hem te mogen fijn, met hem te mogen fterven,
Die gaet dan foo geciert, fo luftich na de vlam>
Als offe tocte vreucht van hare bruy lofc quam . a
a ld etiam foeminU
olim inThracia mo»
ris Herod* lib. 3.
MeUlib.2.
» hi:r van een felfame bsfchrïj vinge, by Midi. de Ia tnontagn. liv.2. des Eflais. cap 29 id fin.
'tbyden felvenby [onder e exempelen van andere vrouwen die uyi enckde liefde voor hebben ghenomenom benevens
renmantefterven liv.2. cap. de trois bonnes femmes.
é&lljcke exempelen by SimoiiGouiai.t.tom.2. desHiftoires aimirablcs & msmorables de noftre temt*
iap. de i'amitie con j ugale.
* kk 4
V%OVWE.
'k En wil niet dat de vrou, gelijck in defe landen,
Sal kleven aenden man om neven hem te branden ;
Neen, dat is niet gemeent, ick geve maer bevel
Dat yeder fy beweecht met haren bed-gefel;
Dat yeder echte wijf fal hare weelde ftremmen
Als haren bed genoot benaude prangen klemmen j
Waer twee gelieven fijn vereenicht inde trouw,
" Daeris gemeene vreucht, daer is gemeenen rouw .
Ghy, laet den loflen hoop van onbedachte wijven
By fieckte vande man haer oude rancken drijven,
En fchoon al Griet en Tnjn maer om haer jeuchde p
Ghy, ftek u faecken aen na trou en reden eyft ;
Ghy,fet u voor het bed om fijn verdriet te breken,
Of door een foet onthael, of met bevallich fpreken,
Ghy, reyckt hem water toe, wanneer hy waft en fp
Ghy, fchenckt hem eenich fap dat hem de lever koelt
i Ghy, ftek u vlijtich aen om dit en gint te langen,
Ghy,droocht den heeten damp van fijn befweete wan
Ghy, als hy ligt en woelt foo deckt fijn naeckte lijf,
' En weeft hem over al een trouw en handich wijf.
Ghy, toont,door u beleyt, dat alle fchrij vers dwalen
Die ganfch het vrouw-behulp befluyten inde palen
LïSSSS ^n bedd' en kinder-q^eck, en feggen dat de man
UrminHs^erb^iu Geen nut, als dat alleen, van vrouwen trecken kan j $
torinm non recÜ
Ghy, wederlege hec volck dac, uve verfufce droomen.
JSMtJÏ De vr°uwen vergelijckc met fachte vyge-boomen ,
gandarn&educa». Die loet gefuyekert fijn, doch niet als inde vrucht,
'iwptil 'utu'mre' Want al haer vorder fap is maer een wrange fiicht. b
{ V%OVVVE. 131
'by, toont dat vande vrou meer baten fijn te rapen,
fjs in haer teeren arm een nacht te mogen fiapen,
Ghy, toont aen uwen man dat niet alleen het kint
Maer dat de vader felfs aen u een fteunfel vint . a
lal te flappen volck, en rechce pimpel-meefen
|.e by een fiecken man de fware luchten vreefen !
Al waermen quaden reuck en ander vuyl ontliet,
Daer is de rechte fucht van echte liefde niet.
lm yemant fal miffchien hier tegen komen leggen,
|it liecke lieden dien ft niet op en is te leggen
| Als aen het dienftbaer volck, en vande minfte flach,
\ En niet die haer behulp met geit verfetten mach.
aer hoe ! fal dan het wijf haer inde jeucht vermeyen ,
:als de jonckheyt lacht, met haren man laveyen ?
En, foo een drouve korts hem in het bedde leyt,
Dan roepen om de knecht, of loopen om de meyt ?
*n, dat is ongerijmt . gewis de ware vrouwen
e hebben haer beroup hier beter onderhouwen ;
Befiet de grootfte felfs : de vorft Themiftocles
Ontfing van fijn gemael in fieckte fijn getes. a
atonica wel eer een weerde koninginne
F:eft haren ouden heer, uyt onbeveyfde minne,
I In kranckten bygeftaen, geheven, neer-geleyt,
En veel met eygen hant hem (pijfe toebereyt, b
E 't oud3 Romeynfche volck daer wertet dwers genomen ter{mf? ut Ekéir"
/ 1111 cubtculan mmi-
1 dien een echte wij f liet vreemde lieden komen ftr* > morbus &
Ontrent een fiecken man: die laft, die (bete laft hT^»TJ/^
Was maer de vrouw alleen,geen flave toegepaft. t Vjj* c^Jf*^
Qfex ea procreajfet, eos poft viri mortem non aliter quam fuos habuitf & in regno fuccedere.permift. Fulgof. 1.6. c. 7.
Mm, Vivemloc. fufr. dïBo, ubi valdè celebmt Claramquandam Valdauram, qn*jttvénis& formofiflima mar ito
fl » mirum quanta praftiterit mnijierja,
* 11 Wy
zAntu, inquit Vi-
ves, nobilior uxore
Themifïoclü Athe-
narum, imo GracU
frincipis , qu& fola
fere marito in ad-
verfa valetudine
minijlravit? nobi-
lior Regind tlld Bri-
tannU,qm vulnm
exuxit mariti? cap.
quomodo fe erga
maritum habebit.
1.2. de Cbrift.fam,
bHac iüa fuit De-
jotari re gis Gala-
tarutn uxor , qua
cum advcrfd vale-
ïu line jlerilk fafia
'Jfet, marito ipfa
V%OVWE. |
Wy vinden over al dat aende fiecke lieden
Niet, als met onderfcheyt, fijn dienden aen te bieden,
Wien ifiet niet bewuft, hoe veel het yeder fchilc
Een vrient by hem te fien of dien hy niet en wilt ?
De korts is wonder vijs ; het fijn bekende faecken
Dat aen een fiecken mont geen fpijfe plach te fmaecken
Als die fe rechter tijt wert vlytich aengedient
a Apud prïfc&s Mos of by een lieve vrou, of by een weerden vrient. a
Klt^^JeUt En waerom fal de man hier trooft en fteunfel eyflen
tXlut Of vaneen vreemden knecht,of vaneen floffichmey
muitoantefin.vid. jfj- t>illicIc dat het wijf door gek haer plichten hout ,
Tiraq. ad leg. con- r . ' D . , 1 . . r
mb.i. num.z7. Soo heek de man het geit, en niet het wij r, getrout.
Wat dienter veel gefeyt, of veel te fijn gelefen ï
Ontfangt een korte les ; die moet u regel wefen ,
Weet dat een echtewijf geen man ontfeggen moet
Yet dat een billick menfch fijn eygen lichaem doet :
Wat yemant ftelt te werck ontrent fij n eygen leden,
Dat moet een echte vrou aen haren man befteden,
Ey, lieve, waerom niet ? gewis het echte wijf
Dat is met haren man gelijck een eenich lijf.
Ghy mannen niettemin, en druckt de teere dieren
Niet door een vinnich recht, maer leert de fwacke viere
Hoewel u gicht, of korts, of ander fieckte quelt,
Siet datj' haer trouw behulp niet al te laech en ftelt.
Men vint geftrenge mans die boven alle reden
De vrouwen laftich fijn, die nimmer fijn te vreden
Wat oock een vlytich wijf met alle krachten doet,
Soo verre gaet de waen van haren o vermoet «
Ey vrienden ! niet alfoo ; teert alle finnen vougen
Nadat de reden eyft, en laet u vergenougcn
Ind
v%pvrrE. 133
Indiender eenich ding kan werden uytgcrecht
Of door een fnege mey t, of door een trouwen knecht,
i ftofFe totte vrou is vanden man gecomen,
liet uyt het leeghfte deel, niet van het hooft genomen ,
Een teycken dat het wijf haer noyt verheffen moet,
Maer efter niet en dient getreden metten voet ;
i ftoffe vande vrou is midden uyt de leden.
ïy, heerfl: dan met befchey t, en niet als na de reden ,
Gebruyekt geen lieve vrou tot alle kleyn bedrijf,
Sy is uw bed-genoot, en niet u vuyl-jongwijf. <t
^An uxor vilia quxque minifleria, exempli gr at ia, pedes lavare, & fimi-
marito prdflare teneatur} difcrepantes interfcfe autiores inveniis : diftin-
mt quidam int er fosminas nobiles , ejr viliores ; nobiltbus fordida ifia a
rit Is imperari non debere , cum dedecori ipfis futura finty ftatuentès arg.
nterdum jf. de oper. libert. de plebxü dit er judicant ; ita Pamrmit. fe-
. Dec. ejr' int er liieologos Baptifla citat. a Tiraquell. in L i. connubuL
w.27. hts non adjlipulatur Ba/d. in l. uxorem col. %.C.de Condicl. infer.
Barba. in addition. idque ea rationa, quod conditio creditoris prepter debi-
is nobilitatern deterïorfieri non debeat . Egomitius ( falvomeliorijudi-
) ob reverentiam matrimonij cum thori conforte agendum cenfeo-, uxorem
\m amor:s ejr focietatisPnon Jèrvitij nomen e(fey reciè dlclum puto a F eek,
. 4. de teflam. conjug. cap.2. num.^. Et morcfis ijl Is cum chrjfojlomo
%um veïim, non ancillam fortitm es, fed uxorem ; gubermtorem te Dcmó
e voluit inferioris fexus, non tjrannum. Hexem. lib^ . cap.y.
Nee in contrarium me moveant verba Apojloli Eph,^ .22. Vxores pro-
ijs viris fubijcitc vos ut Domino, qm tametji Hieronymus in cum
cifiat fenfum, ac ft ^Apofhlws uxorem ita fubijd voluijpt viro > quem-*
Imodum ancilla fubdita efl domino fuo 5 malim tarnen cum Erafmo ver->
\ ifta referre ad Dominum chriftum , ut fit fenfhs, Vxorem morigeram ma-
toy non tam homini fefe fubmittere quam Domino, cujm vicem gerit maru
% ejr cui Domino uxorem vult effe fubditam 5 nam aliter Ji Paukts föflfif-
f, pro cu l dubio dixijpt ; uxor es fubijcite vos proprijs viris, ut dominü: nam
<ante dixcratfub)tQLi 'mviccm eflote in timore Chrifti, ejr paulo
w, fervi obedite dominis carnalibus cum timore ac treniore ficut
Chritto,
V%OVWE. ■
Chrifto. Smdeam iuque conjugi ut parcatur, qucad \feri pote/?yprM
tim in rebus qu£ <zque commode per famulumjive ancillam alhjuam JËh
lem expedtripojjunt . cohabiute ipfis [wquit Apojlolm) fecundum fcientrÊ
qmfi irtfirmiori vafculo impartientes honorem^ tmqmm coharedibu* grm
<vitx? ut orationes vcBra non impediantur.
OVWELYCK.
V r F T> E DEEL
MOEDER.
VV E S E N D E DERDE DEEL
VAN HET
CHRISTELICK
H V Y S VV Y t
(
o5\4et Trbilegie voor \$. Jaren.
4^
V
ï ' y
Genefi. 28.
Godt fchiep den menfche hem toe een beek , tot een
beek Gods fchiep hy hem: ende hy fchiepfè eenen
man ende een wijf. Ende Godt feghendefe ende
{prack tot hen ; Sijt vruchtbaer ende vermeerdert u, ende
vervult de Aerde.
/. Qoy. 7. j.
TT\e manfalden wijvede fchuldige goetwillicheyt beta-
•^len: infgelijcks oock het wijf den manne. Het wijf
en is haers eyghen lichaéms niet machtich, maerdeman.
Infghelijcks oock de man en is fijns eyghen lichaems niet
machtich, maer het wij f.
Auguftinus lib. Debonoconjug. cap.6.
Quicquid inter fe conjugatt immodeBum> inverecundum,Jordidum-
ve gerunt, uitium eB hominum> non culpa nuptiarum. Jam in
ipja quoque immoderatiore exaSïione debiti carnalü, quam ijs non Jê~
cundum imperium pracipit , jèdfecundum njeniampermttüt *ApoBo~
lm ; utetiam prater caufim procreandi (tbimijceantur: f&f fi eos pra-«
<vj mores ad takm concubitum impellunt>nupti<£ tarnen ab adukerio Jeu
fornicatione defendunt. ü^ecpue enim iüudpropter nuptias adm\ttitury
fid propt er nuptias ignojcitur .
Debent ergo fibi conjugati non folum ipftm fèxitf Jui commijcendi
fidem liberorum procreandomm causa^ qu£ prima eB humanigenerü in
ifia mortalitate jocietasinjemm etiam infirmitatü inVtcem excïpiend<s3
adiüicitos concubitm evitandos> mutuam quodammodo Jervitutem.
Ibidem cap. \f.
^ leut fapiens &juBusyquijam concupïfcït difiobj efie cum Chri-
fto> & hoe magü opttmo deleffiatur> tarnen jam non hic-vivendj,
fed
fid conjulendt ojficio Jumit dimentum > ut maneat in carne > quod
necejfarim eH propt er alios : Sic mjcerj fammü jure nuptiarum-
ojficiofum fuit JanEïü^vins3 non libtdwofom. Quod enirn eH cib
ad filtiternbominü j hoceïl concubitu* <td filutem generü.
T}Latoex nuptijs hmc confoLüoncm oriri dkebat 3 quod Natuü
perpetuitas inde promoveatur> (yquod filios relinquendo fempe^
Deotrimtftros pronobürelmqmmus > *vitamceu lampademdijspojt
alios tradentes. lib. 6. de Leg.
Iuvenalis.
ZJt triHü fine Sole dies > fine fydere nox efl3
Sik fine prole domus > fic efi fine eompare lettus.
i
NOOT-WE NDIGH
Bericht voor den Lefer,
tAleer te koorneu tot het derde deel defes uyercx gememt
MOEDER
At ick bidden mach, Gunflige
Lefer, ftaet wat ftille; tis noodich datje
uwe vuyle fchoenen hier wat uyt doet, im-
mers de voeten een weynich kuyft, al eer
in te gaen tot onfe befte ende binnenfte ca-
rrier: ghy fijt hier in het rijck der vrouwen/
(ter wel fomwijlen yct iulcx plach te gefchieden . Dit je-
j^enwoordich werck (door Godsghenade) met (poëten
wrfpoet tot hier toe gebracht wefende, ende ick mijn ge-
icchten tot vorderinge van het felve noch even-ftaech aen-
gedreven voelende, hadde aireets de penne inde hant, om
kortste varen tot fulx als ick oordeelde nu te moeten vol-
jien, t'welck was de by-een-komfte van man endevrou-
I e : Maer fiet ! even in defe geftalte werd ick gewaer, 'k en
weetniet wat, voor een huweringhe, diemy deyinghers
heen te vercleunen, ende tot het aenftaende werck traegh
ude onbequaem te maecken j waer van alfoo ick doorfaec-
| onderfochte, foo docht my fiilx ontftaen te wefen uy t
«febedenckinghe: My quam inden fin dat alle fchriften
i et van alle menfchen meteen ende het felve oogh-merck
3 S en
J\Qwty>y>endicb bericht
en worden gelefen, ende dien volgende dat de vtrhandeli
ghe van dit ghedeekeontwijfFelick fal hebben uyttefta
alderley, niet alleenlick verfchiliende, maet oock ftrydig
oordeelen . Eenighe fullen feggen dat wy het gebruy ck
huwelicx al te naeuw inbinden, ende aende gehouwde 1
den de mate veel te na legghen, felfs buy ten ofte befyd
Godes woort. Andere, die gewoon fijn tot ydelhey t m
als tot ftichtinghe te lefen, fullen miffchien het fiange-vle
alleen uyt defen Driakei trecken, ende liever een goede
den ten quade verdraeyen,als een twijffelachtich woort
goede duyden -} het welcke de verbloemde maniere v
ipreken, inde poëfie gebruyckelick, by foodanige kittelac
tige geeften boven al teer onder-hevich is. Defe ende an
re mijne invallen hadden my in groote twijfFelmoediche
geftelt, of ick het volgende ftuck niet met ftil-fwijghen
diende voorby te gaen ; ten heeft oock menichmael (fi
na dat 'tgeheele werek voltrocken was) als niet verfchilt,
ick en hadde 'tfelve als-noch t'huys ghehouden ende in e
eeuwighe gevangemlTe op gefloten . Maer als ick daer
gen began te overwegen, dat ick uyt een goet gernoet, en
met anders geen voornemen als om met vermaecklickhe
te ftichten , hadde aengevangen onfe landlieden te verto
nen de ware gheftalte beyde van een recht-fchapen VV
ende éMoeder 5 So en conde ick mijn fel ven niet laten voo
ftaen, oock de vrienden (wekker oordeel en raet ick hier i
gebruyekte) niet inbeelden, dat ick den verftandighen Lef
in eenigher maten foude voldoen , indien ick heteyghe
hoofc-ftuck, dat beyde wijf ende moeder maeckr, tuflcht'
de tanden hiek . Sonder dat wy g;efeyt connen worden i|
eenigen deele te deun te wefen ten aenfiene vande by-wod
ningl
voor den Lefer .
nghe van gehouwde lieden ; want ter plaetfen daer wy
tn iulx ghe wagen , in gevallen die in Gods wooit niet en
orden bevonden, fal de billicke Lefer ghelieven te weten
t wy niemant mette felve in fijn ghemoet envcrftaente
nden, maer dat ons oogh-merck alleen is geweeft uy t de
sre der ghener die fic^ de faecken der Nature grondelick
rftaen, de echte lieden jonftelick aen te dienen wat in defe
ïelegenthevt ofte aende vrucht , ofte aen de ouders ; ofte
ndie beyde tefarnen, ten goede foude moghen ftrecken ;
es met dien verftande, dat aen yder tot fijn eygen oordeel
ort gelaten wat daer in te gevoelen ofte te doen weten-
dat de dranckender Medecijnen by fommi ghe worden
ebruyckt, by andere worden uyt-gegoten ; elckdaerin
ende na dat hy meynt beft te weten, ende fich getrooften-
vande uyt-komfte. Wat belangt de tweede mis-duy-
nghe onf^s voornemens, mede hier boven aengheroertj
ter over worden wy genootfaeckt de redenen,die ons tot
t verhandelen vande voorfchreve ghelegentheyt hebben
wogen, in oprechticheyt,tot onderrechtinge vandai Le^
, wat naerder te openen .
Ick ben ghewaer gheworden dat by-haeft alle forten van
enichen, die haren even naeften wel willen , als daer fijn
heologanten, Staets-lieden, Medecijnen, natuer-onder-
>uckers , mitfgaders leeraers der goeder feden, ghenouch-
m uyt eenen monde fijn dagende foo wel vande onghe-
gekheden, die in het werek des huwelicx over al worden
egaen, als vande menichte der onheylen die uyt de felve,
s een nootwendich ghevolch, door al de weerelt fijn ont-
aende . Ick en wil den vlytighen Lefer met wijt-loopige
mme-redenea hier geenfins ophouden, maer achte niette- x
l * ij min
ü\(oot^endich bericht
min dienftich tot deflelfs benchdnghe en mijn eygen offl
laftinghe een i ge der voorfchreve ghetuygeniffen hier co£
lick aen te trecken.
De Gods-geleerde feggen opentlick, dat ghenouchfa
alle ghebreken der kinderen worden veroorfaeckt door
eygen fchult haerder ouderen , ende dat eerft door de oni
aNonfuntfe*èir»: regelcheyt inde huwelickfche by-een-komfte, ende daer
llltntumf&Mqtt door het quaet beleyt foo in het Dragen als in het Op-v(
^JÏrcï^nvandeTelve.,
cipiendajn G/ian- \jc Heden van State roepen over-luvt dacuvt de fe
dot in "Educando. . 11111 1 n 1 ' 1 1
Efïocc»itaqH*d>m gronden gheheele landen ende lieden worden vervult n
c^Zn1or^^^ fchuym vanmenfchen, in plaetfe van deuckfa
rurfas corporum in bor^erVe. h
animum. Sic ex J? * 1 • • 1 Til T1 1- T f
morbo [enioque cor- De medecijnen betuygen crachtelick niet alleenlick d
m7diaXn7miot ter rnenichte van (leekten, qualen, ende alderhande ramp^
JulllTtlb'Tclf ^eyde over ou^ers ende kinderen uy t de voorfchreve m
poris ; quas affeciio- fiaghen fijn herkomende, maer felfs datter veelderley groj§i
"mmTnTr^Zt' welen van mis-drachten, Maen-kinders, ende ick en w«
)*mf*cii4*cvdm- nlct wat voor wan-fchepfels ende monfters hier en d<
tibus, quid cenjen- i
dam eji in liquida worden veroorfaeckt. c
iïïu rudimentis un-
de nat ma, fabricat
hominem. Lr af mus in tra cl. de Chrift. matr.infin. Vidend. Hieronym. in Comment. ad Lzechiel. cap.iS.ér u
stuftores quide Cafib. confcientui fcripferunt.
b Vacatd ac tranqutlla mente uxore efè utendum, nam ctim pravifunt corporis habitus, vitiofa femina ex ijs1
dïre folent: idquaprntcr alios Ocellus Lucanm antiquiffimm Vythagoric&philofophU fectat-.r fenptum reliquit, tfa
tude umvtrf Natur cap.**. tjufque monitivere philofophici defeclus tantorum malorttm tn repubiicd canfaéi
ftctrix efl, ut id ncqueam fan do txprtmere . Befold. llb. 1 Volit. cap. 10. Animum quippe ejus qut gneratur ex an
generantu muit um accip ere ad posicrefque der'uare certum eït. lohan. Fab. inRubric. Jnflttut. ae nupt. Tiraqut
*d L. ii. Connubialem num. rjó. videndus & Plato lib 2. de legib. in fin.
c Non 'olum altquotics parentum vttio fit ut c&ci>claudï->mutili> aut alioqui morbidi foetus edantur , verumti
brutiflupidique & adinfgma rmd'Zproclives , imb& contingit Dei permtjju oblibidme,n ntmïam> tndcctntemi
grjfum, pravam imaginationcm, p^avum vïttum, & fimdia, prodigiofos partus imb monfi-a <& oflenta generkri.
han. RemmeUn. in Catoptro Microcofm. Levin. Lemm. hb.i. de occult, natm miracul. cap. 8 Gilen in lib. cui ti
lus emp ïraturam corporis ammi rnotus Icqui : Kippoer, lib. ds Superfoetat. loubert. des Erreurs populair. Ui
caj>. 7. Roderic. a Cafiro lib.?. de natura muller, cap.?. m fin.
I
vcor dcü
Lefcr
ghene die de wonderen der nature vlytelick na fporen,
de wel diepft in dufdanighe faecken behooren te fien,
Hen als vaft ende*ongetwijffelt, dat de ongeregeltheyt of-
ongellalte der oudcrs,ten tijde van hare huwclickfche by-
rt-komfte, ghewiflelick wort over gheftorc opte kinderen
yde in geelt endelichaem. a
De Tucht-meefters, eyndelick, ende leeraers der feden
?gen voor een gront-ftuck > dat de kinders voor hare ghe-
>orte door ontucht haerder ouderen befmet wefende,
ntfch befwaerlick naderhant door op-voedinge te rech-
connen worden ghebracht b . Ende hierom foo ïfTet
>ck ghebeurtdat Plutarchus,die vande op- voedinghe der
nderen een bouck heeft ghefchreven, niet vande wieghe
'een.maer van noch verder-gehaelde begintfelen>te weten
nde verfamelinghe der ouders, den aenvang van fijn
erck heeft genomen , als oordeelende dat felfs een goede
voedingein vele deelen te kort moet comen, indiende
ture (dat is de eyghenfchap die yemant met hem ter wee-
lt in-brengtc) in ofte voordegheboorte aireede is be-
ërven, d
By allen welcken dan noch koomt dat Godes woort felfs
et en heeft nagelaten even dit deel der feden op verfchey-
plaetfen, foo inden ouden als inden nieuwen Teftamen-
, de menfchen in te fcherpen ; fomwijlen de echte lieden
)tdefchuldighe goetw^llicheyt aenmanende , fom wijlen
an onreynicheden en ontucht in den felven deele ernfte-
ken afmanende, ghcbruyckende indefeendediergelijcke
heleghentheden een opender ende natuerlicker maniere
a. Si nnturalium
rerum curiofis cre-
din.ut> dum foetus
fingit ur in officina
nature, dum auge-
feit ac formatur,
omncm ma temt
corporis ac mcntU
affectionem , velut
una matiria^ trahit
ad fefe, non aliter
quam tencra plan-
tula, terra* in qua.
crefett, ndturam in
fetransfert Erafm.
in d. traclat. de
Chrisi. matr. Tetr.
Cr'mitui de heneft,
difciplin. lib.21.
cap.p.
b Qaant unc fois
malaflïsa elté
Le fondement de
la nativité,
Force eft que
ceux qui de
tels parécs föi>
tent
D'aucruy pêché
la poenitence
portent.
Eurip. Hercul. Fu-
rent. ex verf. A-
miott. Plutarcb.
problem. Symphon*
I)Lcad.2.cnp.C.
C Naturam enim a nafcendo dltt&m effe tradit Thom.i. part, qutft.if. art./.
d Vtd. ïlutarch. de Educat. tiber. inprinctp.
3 * iij van
JsQotwendich bericht
van fpreken, als wel indefeonfeoeffeningheisghedae
ghelijck uyc menichfuldighe Schriftuer- plaetfen lichte
«Lovit.18.T9. ken is af te nemen a-y ende dat oock felfs ten aenfiene 1
Lucbi !° 1 .l5°4. ^ndere fwaerder fonden ende grouwelen daer van wy fc
niet vooren hebben te handelen by by welcke ghelege
Ezech.i6.i)-.2)-' heyt fien wy dat byde Theologanten in bedenckenisg
comcn of foodanighe fonden openbaerlick voor den vc
Roai 1. ze. ^e Qp jen predick-itoel behooren gheftrafc te worden,
ofFet beter is de felve ende de Schriftuer-plaetfen vande fe
ghewagende ongheroert te laten , om de eenvoudige ghc
aenftoot te geven, waer op is ghevolcht, nademaelfoo
nighe Schriftuer-plaetfen wiflelick mede Gods woort fi
tot vermaninge ende ftichtinghe nagelaten, dat nergens
de H. Schrift onderfcheyt en wort ghemaeckt tuffc
Schrifcuer-plaetfen dieghelefen ende ghepredickt, ofte
geleien ende niet gepredickt en moeten w7orden , datter
hetteghendeel van dien bevolen wort het volck fijne fi
Ezech.3.iS. i9. den te vercondighen, ofte dat anders fiilx geeyft (al wor
vande handen der gener die 't felve van Gods wegen fch
dich fijn te doen, ende dat van foodanighe fonden claerl
in Godes woort wort ghefproken, dat daerom foodani
Schrifcuer-plaetfen met ftilfwijghen niet en moeten w<
c Qutftum en an den over-ghegaen , maer den volcke gheptedickt, c Hf
^ZcLfeTlxpjZ welck wy oordeelen verftaen te moeten werden, waniuir
p*Aicaurihm[ub foodanighe fonden onder den volcke omme-gaen , ende 1/
juentio tranjtre de D O *
vitijs turpibm é*
magnU dijferendo ; It refponfiim fuit quodomnino fub fikntio pcrtranfire non expediret etiam propt er quofcwf*
innocentes* mnltiplici ratione ; Scriptura dicit, St non annuntiaverh iniquo iniquitatem ey^^anguinem ejut <&;h
nutuarequiram\ & itcrum, necejfa, anrmntia populo meo fcelera eommy ére. ratione etiam concludcbatar,m
Apoft. Faulué exprejjijfime loquitur ad Rom. /. de hujufinodi vitijsy & ficut cunBa alia cjus fcripta neccffario /tvp
cantur, ita ér 'iftatnateria\ cum non data fit dislinclio, quare unamagv. debeat ejfe pr&dicabilis quam dia. '1*
Traciat. de Turci. Iratrum Oyd. ptdicat.
voor dat Lefer.
e bekent fij n . waer by gevought dat byde verftandighe
iderlinghe acht wortghenomenoptemaniere hoe ende
wat vvijfe van dierghelijcke ofce andere fonden wei t ge-
oken, ofte ghefchreven ; want indien rulx ghedaen wort
\ de felve te beftratfen, ofte om demenichendaer van
keerich te maecken , ende geenfins om yemant ergelick
:r toe aen te ritfen, foo is fuix altijr, als nut ende dienftich
Je Out-vaders gheoordeelt gheweeft, die felfs niet alleen
1 voortreffelicke deuchden , maer oock vande vuylfte
iden in het breede hebben ghefchreven a . Behal en a De vitijs differtiê
ons indefeeyghen materie gheentrcfFclickevoorgan-^^^^
rs en ontbreken, dewijle veel vande belle fchrij vers van ^mhommesau
r . - * . r 1 r hcimm fuaficm-
te gronden ende mmiere van iegghen geenlms en ver- bas, exhormiom-
ijlen, behoudens alleenlick dat eenighe der felver vm^;^tZ
mwen ende tot vrouwen fpreken, in talen die de vrou- »onrd*tate,prod*.
- . n 1 , lor! etiam \otare\
n veeltijtsnieten veritaen. b < qui amamta iu-
pAl het welcke alfoo fijiide, foo en hebben wy niet dien- ZZlZKlhüme-
ft:h connen achten het voren-verhaelde ghedeeke defes ^\v^lesf^tit
O impidicipceu; c*
v;rcx gheheel inde penne te laten /maer nebben nut ghe- wtbf* en
ordeelt 'tfelve aen onfe landlieden, als inde fchemeringhe ZtttZtcWtflL
d* eerbaerhey t, in eeniger mate te laten fien . Wat de faec- ^/ltfra di&rii*
t J ? Ö efide vitijs, ut e*
ik aengaet , die en can met anders gheoordeeic worden ais kuftcmw ™
jp/lick, felfs volgens het ghetuygemfTe des Apoftels ; c en-'^foZ^Z
■de woorden belanghende.de felve en hebben wynkta^s^or!emur\
fhter connen uvt-vinden. Wy weten evenwel dat wypw^Wf».
J da (ft, multi enim
fancti vin 0>c Doe-
ft-., quemxdmcdumdevirtutibus feripferttnt, ita e re gione de vitijs copiose dijferuerunt. Htnric. Lorittu Glarcan*
tf fat. in Sueton.
li Erafm.in traciatu de Cbriftian mntrim^tnfin. Ludovic. Vives de Chriftian. foem. cap. quomcdofeprivatïm
9 imarito habere debet ,& alibtTiraqtiel. in legib. Connub. lo.xj.
Hcbr. 13.4,
3 * iiij niet
Ü^mtytmdïch bericht
niet alle menfehen en lullen cunnen genouch doen, de fae
ke heefe dat in.
Theophraitus, een defcich man, wel eervande faecke
deshuwelicx treffelick hebbende gefchreven, creeghdad
lick opten hals alderley flach van lichte-koyen , die h
werek befchimpten, onder dewelcke eene, Leontium g<
naemc een by-fit van eenen Metrodorus , foo vermeu
ftout isghevonden datfe felfsdepenneindehantdorftn
a7/^r^,men) om teghen denman tefchrijven a . Hieronymu
qnum de conju- een bouck hebbende uyt-ghegeven over den Maeghdeli-
gio gravtfsime ken ft-aet^ ende daerin benfpende verfcheyde vuylichedd
mretric^ ende onderrichtingeder maeghdei
fiefic concitavit, wert van vele, die fich hier door op haer ièer geraeckc vo
ejr leontium den , heftelick teghen ghefproken, en onder, ick en w
qmdtm ^f^- niet wat, fchiin, dapper over den hekel ghehaek£.
dort concubiM r i • i r i ! • i i
in ipfum fcrip-ons Yct iuix nlet meGe en bejeghenen en derven vs
fït.vivesmpr*- naeu hopen . nu, foo het ons ghebturt , wy willent dr
fat.chriftjiïm. ghen , wetende dat de ghene die yemant te rechte iouckt
, A helpen fich niet en moet ftooten aen het onverftant der g
b Ante annos 1 T. i , r , T , , T °
circiter trigw- ner die hY geerne gcbetcrt faghe ; op dat het getal der go
tddevirgini- ds eer grooter worde door fijne verdraechïacmheyt, ;
me edidi li- dat hy felfs , comende te vallen in gelijckheyt van ghebi
brumwquone- ken fQU je vermeer(jeren het ghetal der gener die de tuc
ceife mihi tuit do
ire contra vitia, haten c. Niemant en mifduyde ondertuflehen ons voc
ejr propt er infiruttionemvirginisyquammonebam, diaboli infidias patefiacere, qui ferm
fendit plurimos, dum unufyuifyjn fe intelligens quod dicebatur, non quafi monitor m lik
ter audivit, fed quafi criminatorem fiui operis over fiat m efi. Hieronym. Ad Bemetri.
c Paratus debet efifie homo pim ejr juftus patiënt er eorum malitiam fiuïiinere quos fieri bo.
quxrit, ut numerwpotius creficat bonorum3 quam ut pari malitia fie quoque addat numero n>
lorum, Augufl. EpiH.j.
nerr
voor den Lefer .
emen, wy enfchrijvennochtot oneerlickheyt, noch tot
eckernye^ maer tot ftichtinghe; en dat heufelick, irn-
iers foo verre onfe fwacke penne in de nederlantfche
ile heeft connen toe-reycken ; En wy derven daerom
vel fegghen , met een God-falich man van onfe eeuwe ia \
helijcke ghelegentheyt (prekende , Weeft nietdertel, en
ic en fal u niet ergheren a : Inghefchoncken wijn maeckt aMl'- Smit
, , . a i , ^ ! i-i parat. Matrim. in
vel dronckaerts gaende, maer iobere en nuchtere lieden en pin&p.
ebhender gheen wefen van ; Vrye woorden van natuer-
jcke faecken moghen milfchien by een kittelachtich
reyn verdracyt werden naer fijne genegentheden, maer
:en vroom en eerbaer herte en heefcer gheen mis-komen
./an. b bVt vlna appofit^
Tisvvel foo dat onbefcheydelick yet te fegghen dvi*-£2M&
he can veroorfaecken, maer 'tis niet min de waerheytdat *p*d*m
. • n 1 1 r • • 1 \ r \ i li i nupt* verba libe-
Dnwijs Itille-iwijghen de menichen laret opten dool- ween nh dia* onmum
laerfe fijn c . Tis daerom beter (mijns oordeels) \oox{Z}ZpP^
enmael wat befchaemtelijx te fchriiven, als evcnftaeeh"*'^*' "P*-
ir, 11111 1 r i • i i t*t0 non adherent.
zeel lchandelickheden te laten gelchieden . d upfim.
Ick mochte niettemin wel lijden dat deghene, &z&ATo\lZZm
è gheheymeniffe noch niet aen en gaet, dit deel \jooxtrotr»hit:,itaindif'
\ïs noch onshelelen lieten, immers niette naeu-keutigh ww*r*%»;*.Gr*-
kn wilden fijn in 'tgene hem niet aen en gaet; ghelijdd'p^T^^
wy weten niet fonder exempel te fijn, dat alleboucken^ p»»"}» .
\\J r ' > quam caufa pert-
met tot aller tijt, en voor alle menichen open en itaen Hwonym.
om vande felve ghelefen te worden . Ende, dien onver-
mindert, foo meyne ick dat een yeder Chriften-menfche
den ingang ende uytgang fijns levens behoort te verftaen,
ende met eene dickmaels, tot fijner vernederinghe , teo-,
1 * * ver-
^\(bpmwndich bericht
verlegghen ; Maer, ick bidde u, Chriftelicke Lefer, hoe c
doch yemant, died:fer faecken gaatfch onbewuft is, ful
doen met eenich befcheyt ? hoe can hy met den heyligh
pfalm I3< David fijn herce toe God op -heffen , en fegghen, Ic{ dan
ke u daer hjooy dxt ick^ ^vonderbaerlick^ghem^eckt ben? hi
can hy metten goeden Hiob eyghentltck ghevoelen en
recht fpreken van fijn eyghen begintfel, ghelijck v
Hiob io. 10. fien dat de heylighe man uyt het gheheym der natu
fulx betracht ? Spreeckt de Enghel Gabriel niet foo t
de Maghet Maria, ielfs in het bootfehappen vande gh
boorce des ghenes die de weerek foude reynighen? toot
haer die weerdichfte Maghet by haer antwoorde onw«
tende vande faecken der natuere ? verfoucktfe niet rr.t
een heylighe vrymoedicheyt naerder onderrichtinghe vl
dat groot ende goddelick gheheym ? en dit van een Enge?
felfs doen ter tijt geen vijfthien jaren out wefende^ ghelij :
a KkephorHs H#- fbmmighe getuyghen ? a Ick en can oock geenfins begr,-
^'^et^iwPe^ waerom het ghewach van huwelickfche faecken en 1
^ttchmfZ^L voort-teelinghe des menfchelicken gefiachtes byde me-
rU prodidit Ma- fchen foo aenftootelick is gheworden, anders alsomdr
fulfe tmtummL- ontucht ende dertelheyts wille, die daerin veeltijts wert g-
mmqumd^ bruyekt, en vermits elck een van ons daer van fchier andes
niet en fpreecktalsinydelheyt, ende tot geckernye, en<>
niet in fedichey t ende met rechte eerbiedinghe, ghelijck t
foo een wonderftucken ende goddelicken geheym behoe-
de te gefchieden ; Ick oordeele daerom dat niet het Ipreku
van loodanighe faecken , maer alleen het mif bruyek va
fpreken uyt de monden der Chriftenen behoort te wordu
gheweert, Ende op dien grondende om redenen voorn
ve-
voor den Lef er.
rhaelt, hebbe ick het volgende deel mede gheftelt onder
plichten van een QhnHelir\ Huys~wïjf9 daer in ick alle
jt hebbe aenge went om overal foodanigen maniere van
rghen te ghebruycken, die inde woorden gheen ergerniC
| ende inder daet ftichtinghe fouden moghen gheven,
Ende daer op befluyte keende {egge metten Wij-
fe-man ; Sjjt ghy rvvijs, Joo fijt ghy u <wijs i Provab.?. n>
Sijt ghy een befiotter^joo jult ghyt al-
leen draghen.
rr rri'f tót
m
tf
V
X
CHRISTELICK
H V Y S-VV Y F
Vertoont inde ghcjïdte nj<m
^M' O E T> E %
Hier vctgheleken metten
HERFST.
DERDE DEEL.'
D
e vloijngaert dient gejlut.de dmy f begint te foy ellen,
De hoornen Jlaen bevrucht > de jonge tacken hellen ;
A a a Koorn
I
Kpom plant nu groene jeucbt,jnt jonge lieden, jm
'Daer naecl^t een rijpen tijt Vvanneermen vrucht
vint.
Siethicr een foeten loon van um>e rappe jaren,
Siet hier een Jyvanger lijf genegen om te baren,
Siet hier een lieve vrucht, die na de moeder dorj
J\(u ]{oomt, ovoejler, koomt; en geeft het hint
borfi.
CHRISTELICK
3VYS-WYE
Vertoont inde gheftalte van
M 0 E T> E %
DERDE DEEL*
Is lang genouch verkeert ontrent de
iiccke menfchen ,
Wy komen tot de (aeck die echte lie-
den wenfchen,
Wy komen tot den bouw, en tot
het edel faet,
Waer op van eerften aen de gan-
fche weerelt ftaet.
ijcreyt u, (helle pen : De loop van onfe reden
i aet even mette vrou tot inde kamer treden ;
Stae buyten, Iong-gefcl, indien ghy dertel fijt;
Stae buyten, teere Maecht, tot op een ander tijt :
rengt hier geen ydel oir^ geen ongewiede finnen,
leen ranckê vande jeucht • hier woont eë heylich minnen,
Een onbevleckte luft. a » De trouw is Tonder fmet, a, Mr. Smit feyde
>, Oock in haer eygen werck, oock in het echte bed. b f^ffi gh"
Be not thoLi vai-
:,and thefe words willnot be offenfive. in his Preparative to Manage.
b Deern eft conjugale cajiitas proercandi & reddrndi carnalü dcbitifides ; hoe eft opus nuptiarum 9 hoe ah omni
imine defendit Apofiolm. Augusl. contr. lovtnianum,
Hinc Paphmtim congreffum cum legittima uxore cafiitatem ejfe ftjfermt. Socrat. Hifi. Ecclef. Ub.i. cap.u.
fauiuijeyt met alleenlijck ha houwdick ü kèylich,maer oock het bedde is eerlick. Heb. i 3.4.
Aaa % O Vader
4 MOEDER.
O Vader van het licht, ó Schepper vander Sonnen ,
Beginfel Tonder eynd, dat noy t en heeft begonnen,
Die met een heylich Vyer vernieut het dofte breyn,
En maeckt het ydel hert van alle tochten rey n,
Koom leer ons inde tucht tot echte lieden i preken,
En laet geen lofle drift uy t onfen monde breken ;
En laet geen dertel Wicht hier vinden fijn bej ach,
Of y ec dat eenich menfch tot hinder ftrecken mach :
Mijn incl fy fonder gal, en onfe kamer-reden
Refprengt met heylich fout, ten goede vande feden ,
Op dat ick leggen mocht de gronden vande trouw,
De gronden van het huys, en van den echten bouw.
Men heeft van outs gepoocht de vrouwen aen te praten
2 ; ™- Dat flux een echtewijf haer fchaemte dient te laten
ro&tw tixit. & 500 h^ft fy maer de borft des avonts open doet :
mitltu, etiam Chri- \ r 111 1 • 1
ferpmv in Maer datle met het kleet die weder nemen moet.
lÜJf Lüïrém toto Voor reden wert gefey t en metter daet geprefen ,
Thïdam^^ ^at vrouwen °ptcn dach wel eerbaer moeten wefcn,
Maer, als de fwarte nacht bedeckt de ganfche kuit,
Dat dan het echte wijf mach fygen inde luft,
Mach uyt een volle drift met haer gefellchap mallen,
En met een loffen toom in minne-ituypen vallen,
Mach fpringen uy tten bant, en plegen metter daet
Al wat een lichte koy by wijlen onderftaet .
Maer hoe ? lal onfe vrou Vlyffis wijf gelijcken ?
En als het duyfter wort van hare plichten wijeken i
Sal oy t een reyne fiel gaen breken inder nacht
Al wTatter opten dach ten goede was gebracht ?
O neen, vriendinne, neen $ ten is u niet te raden ,
Het lal u inden geeft en aende feden fchaden ;
S
MOE DE R.
Sict, als een jonge vrou haer kleet heeft uyt gedaen i
Soo rnoetfe mecter daet defchaemte trecken aen. a
jr moet, oock als de Son gaet in het water fincken 3
let des te meerder glans in reyne (eden blincken,
, Sy moet, al is het licht fchoon uytte weech gebracht,
Haer ftralen laten fien oock inde midder-nacht • b
\r moet in ware tucht met haren man verkeeren,
|oe duyfter dat het fy . >> De nachus oock des Heeren, c
n De nacht is enckel dach voor G odes hel geficht,
» Ghy, viert dan alle tijt een reyne vrouwe-plicht.
let bed, dat kennis heeft van uwe foetfte reden,
jloet boven alle ding vernemen uw gebeden,
Moet hooren menichmael een tuchtich huys-vermaen,
Dat oock op defe plaets by wylen dient gedaen. d
(od wort (en wel te recht) met bidden aengefproken
!er datter eenich broot aen tafel wort gebroken •
Het bedde, daer voor al op dient te fi j n gelet,
Eyft nevens uwen difch een vyerich huys-gebet .
»aer wort de gront geley t van landen ende fteden,
»aer is het grootfte werek dat oy t de menfehen deden,
Daer is een diep geheym, dat niernant af en meet,
En daer de meefter felfs geen reden af en weet . e
i
a La fe mme, !ors
que fon corps ne
voit pointjOcit
plus faire pasoi-
ftre fa puciiciré,
fon honefteté, Sc
fon arnoiir en-
vers fon maii.
Plutarch.au Prce-
cept. de maria'j;.
noiti 41.
b Vt omniet veflra
ho Kefte fiant in red-
diticne con)ugalU
dcbiti,J?c infirmita-
tem carms ufm ex-
cipiat conjugatii, ut
non ccro Ubidini
ferviat, fed animi
virtuj,adjuta diyi-
nitus, carnalis con~
cnpfcentU frena
resirmgat. negotiu
namque fubfcipien-
da profos ita debet
pcragi, ut fubfer-
'viente verecundia ,
dum Je adopuA foe~
cunditatii animus
fidelu inclinat-, mo-
de sliam fmul na-
turalis boneftatis,
Deo adjuvante, c li-
ft odi at Fulgent.
Bare lantecrne.fi yt
Salomon, en bluft
htï fchijnt de menfeh eê god , hy doet een fchepfel leven, Proverb. 30.18/
>at is van hooger hant den echten ftaet gegeven 5 *™wuitlct%
ne. Pf alm 74. 1 6.
Vidit illud vel Hefiodu*, & etiam noties- Deorum immortalium eftè, prtclarè dixit.
d IdcmleBulus confeius fit precum viro cum uxore communium, qui confcki4eftpermifs£ casl*% voluptatk,
afin. de Cbrifl. mettr.
i Vt ignoras qua fit via ojftum in utero gravidajta ignortu opia ipfïus Dei qua viafacktt hM omnia. Ecclef. 1 1 . 5 .
ïhoc mcrum opus manuum Dei; non enim nuptta dant ltberos,fcd, qui nuptijs praeft, Deus : ut ex Theodoreto Lu-
er: Vid. hxc de re ftuptntem & in Deilaudes erumpentem ipfum Galenum ltb.J7. de ufu Partium. cumprimis vn'è
pendum illud conceptionu ac formationü in utero miraculum accurate expendit lebui propbeta ; feut lac mefitdifti%
pittÓ* feut cafeum coagulafti me,pelle & carne veslivïfti me,cjfibu4 & nervü cooperuifti me <&c>c- *Q>* o.//»ua
Reftè igitur comeptiomm non effUtum maritaU congrcjfm quis dixerit, fed confiquens.
Aaa $ Tis
6 MOEDER.
Tis doot wat kunfte baert, tis maer een ydel beek,
Maer tis het leven felfs wat echte minne teelt.
O wat een wonder ding ! de Schepper aller faecken
Heeft oock het fchepfel ielfs een fchepper willen maeck
En dat van eerftcn aen in God alleen beftont,
Is byden hemel felfs het echte paer gejont,
Is dan aen defe teelt foo wonder veel gelegen ,
Soo roept dan om behulp, om Godès eygen fegen ;
En, fooje metten geeft na lieve kinders lucht,
Gaet eert, voor alle werck, den Gever vande vrucht.
Hier dient geen leelick Beek met onbefchofce leden ^
Daerop de j onge bruy t en vele vrouwen reden ,
Hier dient geen vuyl gefpuys, in ouden tijt bekent
Voor goden vande vruchtje menfchen ingeprent:
Hier dient alleen bedacht een reyn, en heylich Weten,
fidessubigw , vre- yw vviens almachtich Woort de weerelt is gerefen ,
ma, lanus,Liber-& J 111 1 n i n
rationes cujufaue De weerelt beden noch op vatte gronden itaet,
SI p5(L Door middel van het bed en van het echte faet.
rio. Qmn& nova p]j[er dient geen vuyl gepeys de finnen aen te raecken,
mupta,ne fterile ba- . C? 1111 1 t - i
beretconjugiumjn Hier dient geen ydel ooch de tochten op te maecken, b
l?fM^!^eÈL Hier dient een ftiile fiel, een rey n en vroom gcmoet,
gumn. di civk. £)at na (je rechte maet fijn echte plichten doet.
Dei hu. 6. cap.9. 1 1 r* 1 -li- n
sed quidhoc, in- Wel aen, ghy dehich man, wilt hier ten eerften myden
WfilprTa^^al Met ongetoomde fucht op dete baen te ryden,
mafcuUuyfaper cu- Ghy, die fijt in het huys een vorfL een opper-heer.
)m immanijjimum J 7 > j Jm * ■ ff 1
& turpijfimü faf- Verbeet u reyne pücht in defen nimmermeer j
cinum federe nova *^
nupta jubtbatur,
morehoneslijfimo & nügiojïjjimo matronarum ï & Arnob.lib.4. Etiamne Mutinus , cujut immanibm pude'it
matronen inequil are aujpicabiie ducitis & optatis ?
b Non tantum adulterium cjfe vitandum Dctu pruepit , fcdeüam cogitatióncm 'nc quU ajpiciat alienam, & am
cmcupifcat j Laciant. Ié. 0, cap.jj. circa fin.
Lei
aecl
MOEDER. 7
eert aende domme jeucht een heus en matich paren,
n weeft, oock inde loop van uwe groene jaren,
In woorden niet te los, in daden niet te veyl,
By dage niet te mal, by nachte niet te geyl . a
en recht vernieude fiel moet beter dingen weten,
oet anders flapen gaen, moet anders leeren eten,
Moet anders befich fij n ontrent het echte bedt ,
Als een die maer het vlees fïch tot een ey nde fet . (len,
oort,vriendé, hoort eëwoort- wie maer en ibuckttefpe-
n koomt miflehien een kint in defen brant te telen,
Die is, na Rechten felfs^ de rechte vader niet,
Om dat hy opte luft, niet op de vruchten fiet . b
te Echt en haer gevolch is aenden menfeh gegeven
f om een ander menfeh te brengen in het leven,
Of om onkuyfche drift te myden door de trou,
Of om de foete fchult te cpi jten aende vrou ; c
iet hier, o wettich man, hier fijn de rechte palen
)aer over uwe jeucht geen recht en heeft te dwalen;
Doet vlijt om byde vrouw te woonen fonder Ichult,
De luft wort by gevolch, niet als een wit, gedult.
Acn vint, oock Heydens felfs, die klaer en open fchrij ven
)at ja een echte paer kan overfpel bedrijven ;
Want, als de kriele luft gaet boven haer behouf,
De man (hoewel getrout) die wort gelijck een bouf.
rtfie lieve kinders fouckt, en dientfe niet te winnen
Door ongeregek fpel, door geyl en dertel minnen ;
Men prijft in menich ding de gulde middel-maet,
Maer verre boven al ontrent het echte faet.
De krachten vande jeucht, het befte vande finnen
^erftompen inde menfeh door ongeregek minnen,
Aaa 4 Ia,
a II faulr toucher
la femme fevere-
ment & chafte-
ment, afin que en
la chatouiliant
trop pres, cela ne
Ja face lortir hors
des gonsde larai-
fon. Montagn.
JlLipfe tattw ccr-
forum , qui vit art
non pottfï,a\b tejfs
caflijfimtM Erafm.
b Quomodo conark
auferre de nuptijs
unde punt nuptUt
quo ablato, mariti
erunt turptter a-
tnatores, meretricet
uxoreSy thalamifvr-
mees, foceri hnones*
Angujl.hb.i s.con~
tra Fauflin.
Si plm quam de»
num mem rejpi-
cienda datoriiy
Non debes vitam
Sextiliane patri,
Ouwen.
In voluptatem fo-
Ihn vel principali-
ter intendere beftia-
le eft.Sum.Sylvefl.
c Licittt* eft matri-
monij atlm adtria\
Frimo, ad prolem
procreandam ; cum
ad hoe fit inftitu*
turn conjugiuttoySe-
cundo addebitum
conjugale folven-
dum \ quia opmefi
luftitiA fuum alteri
tribuere. Tertio ad
vitandam fornk&-
tionenty quiaetto-
fus charitatit t otter 6
periculum peccandi
in altero, quod ($•
infeipfo lomm ha-
bere ft at uit ur.
S MOEDER.
Ia, wat te befich is ten dienfte van het vleys
a émsmcnm *n Is kort in fijnen tijt, en veerdich opte reys; a
defirufro corpork \J[z\x fchriift de muflchen toe niet lang te konnen leven»
O» sbbrevmtïo W- . c O \_ O *
u. Ariftot. viiNi- Om datle fonder maet haer om te paren geven ;
dc fes lettres, lett. De muy 1 in tegendeel wort uy tter maten out,
b uh Rwian de ®m ^at d& kracht in hem befloten hout . b
tuu 'fanomm t*p. His over lang gemerekt, het kan de boomen fchaden
mhtr^é flf Wanneerfe dickmael ftaen met vruchten overladen ;
fir. ubi mafcuiM a- watter in het velt fii n faet te milde fchiet,
num tantum **- En duert als geenen tijt, maer gaet in haeft te niet: r
vum putat vivere. . m i i 11 1*
idemaprit ioubert Maer boven alle kruyt, en boven alle dieren,
tl f7ap.TP"1' Het fy die langs het wout, of om den hemel fwieren,
c L*a*c« cauies, Soo liit de i wacke menfeh voor al het meefte quaet*
&alUplanU, cit& ' . • , . . A
nut nïmium femi- Wanneer ny dertel is, en uy tten tegel gaet . a
Z$£r%t Wat fijn uyt dit bejach, wat fijnder ongemacken,
degenerat. *mm*t. £)lc herte, lever, breyn, die al de leden lwacken ?
iifftn puit. uk*. G icht, korthey t opte borft, hoeft, teiring , flereci j n j
6thon!ulret. vto. En ^an j maer tis te vuyl, om hier genaemt te fijn .
kei. ubs- cap.i*. £y £et eens foete jeucht. hoe gaen de menfehen quelen
Vbideoraculo,quod / • r i V- 11 1 r 1 l
Teieo redditum eïtt Die geyl en runen lijn, en al te dertel lpelen I
%pZLikmr€fert Haer oogh is fonder glans, haer geeften fonder vier,
d Homo mag» |-jaer beenen fonder kuyt, haer kuyten fonder fpier:
quamcdtera ant- _ r \
m*ii* m coimdif Heek yemant oyt een ialm met netten opgetogen
orbiZ. qZft. m Die van den gladden ael was binnen uy tghefogen ?
fe&*. c*p.t. Qic kent loodanich volck, om dattet hengüen fijn
Van binnen uytgemercht, van buyten enckel fchijn.
Het faet is dierbaer nat ; laet vry een ader fteken^
Oock veel gelaten bloets en ial u geenfins breken ,
Of foo veel hinders doen^ als hier een drop alleen;
Want vocht dat menfehen teelt is hondert tegen een
MOEDER. 9.10
[et fïjnfte Ieven-fap, het befte vande leden,
Vort in een korte ftont door luften afghereden,
Al watter over blijft en is maer enckel draf,
En (iet ! dan koomt de doot, en fnijt het leven af*
» niet de wijfte Vorft, met een-en-vijftich jaren
3 haeften wech gemekt en in het graf gevaren,
Alleen maer out gefey t, foo menich man gelooft,
Om dat hy door de luft van krachten was berooft ? a
Vel aen dan, weeiich volck, wilt uwe jeucht befnijden
,n op een rechte maet, en op bequame tijden;
Want als het echte paer geen regel houden kan,
Tis Ichande voor de vrou, en fchade voor den man.
)aer fijn, oock inde trou, veel ongelege ftonden
Vanneer u kinder-fucht is dienftich ingebonden ; b
Het is een oude wet, oock voor een jonge bruyt,
ij Viert Mena,(c) reyne jeught, en ftek u faecken uyt.
)e lantfman mocht te mets het faeyen beter ftaecken,
3m dat te t nutter is by wijlen eens te braecken ;
» Het bed en alle ding dat heeft een eygen tijt,
» Wat gifter dienftich was, is heden nut gemijt .
^loch dient het echte paer fich even dan te fcheyden
W anneer men God ter eer de finnen wil bereyden,
Tfy datmen door het lant in alle fteden bidt,
Oftreurigh voor den Heer in fijnen huyfefit: *
>ïier dat het bed-geheym, dat jonge lieden plegen,
Den hemel tegen is, als buyten alle legen,
Maer dat de wijfe Geeft, die inder hoochte fweeft,
Aen al wat yeder doet fijn eygen ftonden geeft;
Of fthoon en fpijs, en dranck fijn Godes reyne gaven,
Noch raetdes Heeren woort ons fomtijts niet te laven;
Bbb'Ccc Daer
a Rex Salomon,
quamvü unim ta-
tum & quinqua-
ginta annorum ejjet
cum e vita decejfif,
tamettfenex, etiam
aliquo tempre ante
tnortem, in facrU
litteris dicitur.
1 . Regum 1 1 . 4.
utpote cui feneëit*-
tcm frequent coïtus
cum uxonbuA ac
cocubinu anti tem*
put acceleraverat.
not . Tiraquell. ai
leg. eonnub.11.nJ>
b Livit.18.19.
C De Mendyjive lu-
mne Fluonia,quam
lovü privignam
veteres dixire, vid,
Augujlin. lib. de
Civit. Dei +. e* if.
Alexand. ab Alex-
and. Genial. dier*
lib.Jt. cap.Jis»
* loei. 2- 16.
Exod» 19. 15.
Icf. 35. 3.
Teeling. Chrift.
Leytfman i bouc
cap.4.num.3.
u.ix MOEDER.
Dacr is een feker tijt wanneer men handel doet,
a Magnum e# ex paer is een feker tijt wanneer men ruften moet.
congrejju m recentt 111 n
concepüone ahorttu Tis vorder, echte volck, geraden om te ruften
IZ^TiLLTZ Wanneer het fwangher wijf gevoelt haer eerfte luften,
t7n**iinsuïn\ . Wanneer een jonge vrou haer maegh en herte klaeght
m* siivefirï». Hip- £n voelt in haer geheym een teyeken datfe draeght j
perfcetat. & e re- Want als een teere vrucht haer eerft begint te fetten,
™J ffl;* Al wat de vader doet dat fai de moeder letten;
coiom.r. &jeq. Sed \y je Veel den acker plought wanneer hy is belaey t,
tempore, quo prtg- Die breeckt fijn eerfte werek en maecktet al bekaeyt .
Z£%L Tis dienftich boven al, jae noodich, jonge vrouwen,
dum fa fauodze- y jonfte tot den man oock dan te weder-houwen
nobtamfaftitajje > r \ r ' 1 Tl Cr fl
memaru proditum Wanneer lijn brooie jeught, na iieck te lijn geweer^
fJZ^^T Vernieude krachten voelt en wederom geneeft;
V^teZtmth ^er {^ct tegen tzcht u vrient fijn recht te geven,
sdbibeatur,congref- Want wie hem dan gelieft die taft hem aen het leven,
{riS^Ï'i/ Hier is de foetheyt wreet, hier wrange ftuerheyt foet,
Goufiwi) cognofure |lj jer js 2even qUaet, hier is ontfeggen goet :
non prohibet Scrip- O 1l > , rOD Ö
turwr go Mud tan- » Noyt dienter eenigh vier van vier te lijn genomen
T17JnondZu » Wanneer de gulde vlam eerft uyt begint te komen ;
wtiuam couge „ Geen boom van nieus geplant en dient te fijn gefno
Theolog.Angltrac- . - ■ ; . i i- i iÖ r • 11 , ' Ö
tatu ofdomefl Du- u 1 ot dat het jeughdich hout in volle tacken groeyt .
ipfó n^mrijw!5 Let hierop, echte man, het fijn gemeene faecken ,
p4criptumesi,ut rylc u mec u pemael die z\ de vrienden raecken;
pregnant es adpar- > Ö > >
tumufque noncoé- tin hoort noch evenwel een ituck dat vorder gaet,
ant, hoe in homini- r\ A • 1 11 C \ 1 C 1
bus fdait arbitrh Om dattet menichmael de ganlche weerelt Ichaet.
reuaumi dixitHie. Genaeckt geen echte vrou wanneerje fijt befchoncken*
Want dan en dienje niet, als om te liggen roncken j
» Tis hinder aen het Lant als yemant qualick mint,
» Eenongeregeltbed, een ongeregeltkint.
\
1
MOEDER. 13.14
iv doen een dubbel quaet die vanden wijn verwonnen
)y t met een droncken hoort dit wichtich ltuck begonnen, ^
ii Wat kan het anders fijn als fchuym van lichten aerc
» Dat Bacchus heeft geteelt, en Venus heeft gebaert ?
tl )iogenes vernam een onbefuyfclen jongen
)ie met een vreemt gebaer op ftrate quam gefprongen,
De lecker (fey de man) die foo onaerdich fpeelt ,
Moet uy t een droncken hooft voorfeker fij n geteelt. a
peen ongeftuymich hooft, geen omgeroerde finnen,
/iijn dienftich aen het volck om faet te mogen winnen ,
t datmen mentenen plant, or datmen haver laeyt, h damcontagi
Educat.l'tb.inprin*
cipio.
Idem fere de Zen»*
ne Cittico retulit
Laërtius, qui Ari~
ftone difcipulo mt*U
ta temer e procaci-
terque dicente, pof-
fibtle non efï , <«-
quit, ita te dictu-
rum nifi ebritu te
genui ffet pater.
» Het is de befte tijt wanneer het niet en waeyt. ^p^^mrfm
corporum in ani-
murn. Sic ex morbê
fenioque corporii
nafcitur iracundia»
ex nimio amore
compertum efl fubo-
, rtri tabem corporU\
quas affeftiones
tnusuof fi videmus
in corporibiu fanit
ac valentibue, quid
cenfendum efl in /i-
quidu illii rudi-
tnentis mde natura
fabricat hominem?
Jzrafmuids Chrifi*
matv. in fin.
lier dient een ftille fiel, die niet en is bewogen,
)ie uyt een voorigh leet geen fpijt en heeft gefogen;
Hier dient een ftille fiel, die niet en is befchroomt,
Die van geen drouvich lijck, of fiecke lieden koomt j
lier dient een ftille fiel bevrijt van alle tochten,
Die wraeck uyt enckel fpijt op haren naeften fochten ;
Hier dient, o foete jeught, hier dient een ftille fiel,
Die noy t op vreemt gepeys in defen handel viel.
Tis menichmael gefien dat lieden van verftande
Oe klouckfte vande ftadt, de grootfte vanden lande,
Voor ouders fijn gekent van kinders fonder naem,
Recht kluntens voorde plough, en anders niet bequaem:
Voor reden wort gefèyt, dat, als de wijfe mannen
Sijn met een diepe forgh geduerich ingefpannen,
Het befte leven-fap en al het fijnfte bloet
Niet is gelijck het foo, of daer het wefen moet ;
Of fy dan fchoon het werek ter rechter ure plegen
De finnen reyfen uyt, of blijven onderwegen,
xp\6 MOEDER.
De fiel is elders vaft, het lijf is maer een romp ,
funfLlt Juferu. ®us werter y et geteelt, het is geweldigh plomp : 4
ditione prljiwt, Ghy daerom, hebje luft een aerdigh beek te malen,
Zmll^etuT' Soo laet in dit geval geen finnen elders dwalen,
m8h conjugAHfa* „ oe mens die menfché teelt behouft eë ganlchë men
quare femsn quum De kracht van al het lijf moet hier te famen wercken,
tïfpTm De geeft moet niettemin de buy te-leden ftercken,
mmpe tum ferpri- „ jsjov t fietmen datter menfch of eer of danck behaek,
nante) non multum . J ... . i r 11
fr^ftantiftméifliHi » Die metten lijve werckt en met de linnen dwaelt.
Daer is op dit geval noch vry al meer te lefen,
Trobi. i. ** Qü4 Maer een gebot alleen kan u voor duyfent weien';
taufa, multomm u r ~. a . • i • i i
)udicio,fwtquam- » Maeckt loo te lijn geltelt, wanneer je kinders bout,
'ïil?*n£Znïf»Z » Gelijckje metter daet u kinders wenfchen fout.
mévir eruditie™, £\ wat <jc kamer raeckt, en diergeli jeke faecken
Jrtftazoram & > & {
Artflarchumfiiios 1 e plegen voor het volck, or openbaer te maecken
u^élrf^m- I s tegen alle tucht ; het foet fte vande trou
dHmamentes. ife. Blijft tuflehen echte man, en tuflehen echte vrou.
Difctpiub.zi.c.^ Ghy het u ftille kouts behangen met gordijnen,
s Geen fon of helle maen en dienter in te fchijnen ,
%^ȟmj^ Want, als ghy neder fijght op uwe ledekant,
UcHm Ghy fijt als op het Vry van eenich ander lant;
grans pedb- Dit fchijnt te fijn gefeyt, Ghy, met u lieve beyden,
N'oltSpoint van ^ec an(kr huys in plaetfen onderfcheyden,
tófans , ou Sijt in u ftil geheym, en uy t het licht gebracht,
point es - G\\yy bet het bedde- werek begraven inder nacht;
lek heb op dit geval een foete fpreuck gelefen,
Die voor uyt-mondich volck een regel dient te wefen,
Die met een ftale pen is weert te fijn gefet
En binnen u gemoet, en voor het echte bed :
l
MOEDER. 17/18
fy dat eenich faer <z>vil minnen ofte ktfVcn3
jaecke dient gefmoort> en onder hen te blijven j
Het gae gelijc\ het mach , of <-vooy> of tegen <-VX>enfch>
En Jeght hety echte njokk^y en jeght hetgeenen menjch.
en ander, wie hec fy, en macher komen gapen,
ler twee, te lamen een, op haren leger ilapen,
Geen oir, geen dertel oogh en kome dringen in,
Wanneer het echte paer fich oeffent inde min : 4
watter in het bed wort onder een gefproken
ent met een rey ne fprey wel dichte toegeloken ,
Twee lieven, Tonder meer, dat is een vol getal..
Al waermen echte vreucht of liefde plegen fal .
en vint in defe ftadt, men vint onguere monden
e over dit geval fïj n by fter ongebonden ,
Die, wat de kamer raeckt gaen brengen opte ftraet,
En maecken van het bed een open tafel-praet :
en vint hier menichmael oock nieu-gehoude paren
|ie voor een ganfeh gefïn haer tochten openbaren ,
Die toonen voor het volck een los en mal gebaer,
! Als of de weerde trou maer jock en fpel en waer ;
<ihy, die u hier vergeet, gaet totte wilde dieren,
lil wort door hare tucht befet in uw manieren,
Gaet in het woefte bofch, en leert oock even daer,
Leert heus en eerbaer fijn ontrent u wederpaer;
] oy t fieter eenich beeft, noy t fieter menfeh Camelen ,
"f Vors, of Oliphant, als in het duyfter telen ^ h
Daer is een teyne fucht, en dat tot uwer fchand,
Daer is een eerbaer root, oock in het beefte-lant:
laer onder dit beflach en is het niet te lyden
>at hier oock vrouwen felfs haer niet en konnen myden,
a Alim prtttpum
& proprius matri-
monij habet con-
junttam maximam
verecundiam, unde
requirit fecretum,
nee quifquam eji
tam impudens quin
teftes omnes, etiam
liberos fuos qui [unt
ipfjtu matrimonij
frufius, abe/fevelit
quando illi actui
dut operam ita Au-
gufi. 1. 14. de Ci-
wit. Dei rap. jS. &
Jo. ér ratio esl
quia *Bm ille con-
venit homini qua
parte Jimilis eïl
bruttii membra c-
nim non obediunt
rat toni. Tudendum
enim, quafi pudore
utendum, Clemens
Atexand.lib.2. F4-
dafpg cap 10.
Bbb iij Ccc iij
Dat
b Secejfum ac fob-
tudines pet ere Ele-
phantes, dum coire
libety fcripjit Ari-
Jloteles, de Hiflor.
stamal. Ub. s. t. 2,
TUnM i. cap.s.
JElian. lib. Hifi.
animal.S.cap 17.
de Camelis, Flin,
lib.10.cap.36. JE-
lian. lib. 6. cap Co.
de Kanis idem JE-
lian. I. Hitl. anim*
ij. quos vide.
i^.io MOEDER.
Dat vrouwen klacht ich fijn, niet in het ftille bed,
* Erumpit impu: y\^T VOor een vollen raet, of voor de ganfche wet.
fade erubefcentinm Men heefter, even hier en overal, gevonden
l?r?nveZ?&*lu- Die met een ftout gebaer voor al de weerelt ftonden,
nu^tarcan^& de £ b^hten in het licht en aenden klaren dach
conquetitur , aiie- Al wat het bedde weet, en daer verfegelt lach :
gans hanc fufficien- . , j i i i r
tem & evidenter» De trouw en haer gehey m met al het echte welen
S^tv Is in hec Hof gefien cn ° ver aI gelefen>
& mutiUi mam- Qe taelman ftont bedut, de rechter ganfch befchaemt
tnonio, qui non esl * i 1 • i*
frompmad coi- Om datter wert gepley t dat met en dient genaemt.
lZe'nf°h™N%t Hier moet een jonge vrou de rechte gronden weten
Qmai ubj. c.u. Qm naer een vaften peyl haer laecken af te meten;
Wel leert dan> wie het raeckt, dat u geen kleyne ti jt
(Schoon datter yet ontbreeckt) van echte banden vrij
Ghy moocht geen bed-gebreck in rechten openbaren
Als naer een koude tocht van drie geheele jaren,
bïufiini^primo Dit onheyl heeft den aert om met te fijn geklaecht
maritobienniumjtt ^ls van een echte wijf, en noch een volle maecht j
rat.L. pen.Cdere- Want heeft de foete trou maer eens haer volle leden *
tt %tnftN°' Soo is voor alle tij t het klagen afgefneden ;
triennium ftatu- En of dan eenich man fij n eerfte kracht verheft,
praxin admijfum. Geen wijf en heeft de jmacht dat fy een ander kieft, i
fe^Z7^eodnttH. Al watter naderhant kan yemant overkomen
foenitentiam i»- £jat m0et, hoe dattet gae,ten goede fijn genomen,
dixttviroac muite- r\ i 1 r- i n i
n qui ante id tem- Ia Ichoon u bed-genoot vergat lijn echte ichult,
SSS^S D*er is geen beter raet, als lyden met gedult .
virgo reperta efi fyjaer fOQ miflehien de man met onbequame leden
ttxorjotentfepara- . 1
r#, dias non. \ s vanden eerlten at op uwe kouts getreden,
ïllïrlïa! dfdifZ- En dat het onheyl duert tot aen het derde jaer,
^00 ey^ u jewc^t te rec^t een ander wederpaer;
M O h D h j\. li.il
t dat om defe feyl de trouwe wort ontbonden,
er dat geen ware trou daer oy t en is gevonden,
Want als een vrouwe trout die niet en wort gemant,
5oo blijft de vrouwe los, de trouwe fonder bant. a
Ier des al niettemin ick rade, jonge vrouwen,
flien ghy machtich fijt het vlees te wederhouwen,
ioo deckt het onhey 1 toe ; tis beter niet geklaecht
Vis dat het ganfche lant van uwe fchaemte waecht:
looft het, Moeder fijn, al wortet feer geprefen,
I; kan haer die het wenft verdriet en hinder wefen j
| kn kint niet wel geteelt, of qualick opgevoet,
kengt niet als enckel leet oock aen het naefte bloet.
linneer de vrouwe draeght, foo dient de man te letten
f : niemant door het huys miflchien en kome fetten
{ et dat wanfchapen is, een wreet of felfaem beek,
Dat ons het ooge tercht, en foo de finnen fteelt,
Iwat oubollich ftaet, of vreefe kan verwecken,
0met een fhelle fchrick ons inde leden trecken ,
in dient geen jonge vrou, voor al niet, daerfe flaept,
in van de reyne trou de foete vruchten raept,
V lt oock om defe tijt u niet te feer vergapen
Ai eenich felfaem dier, als fimmen, katten, apen;
> in draeght niet inden arm, en leght niet aenden mont
ien vreemden baviaen, of plat-geneufden hont:
T byde vrouwen felfs in geenen deel te mercken
He dat een vreemt geval kan opte vrouwen wercken,
-loe onverwachte fchrick tot aende vrucht belent,
in hoe een feiïaem fpoock fïch inde moeder prent:
V mneer een vrouwe draecht , het fchi j nt dat alle krachten
Sii befich aende vrucht, en op de moeder wachten;
Bbb iiij Ccc iiij Dies
a Nonperviam dU
*vortij, ut luftïhia-
nwi voluit L pen.
C. derepud. fedper
victm potiut nulli~
tatis, ut lulian, an
teceJforConftantino-
politanus, qui rea-
tans latinè novell.
confi. 36. fine re-*
pudio matrimo-
mum dijfolvatuff
inquit.De qua ver-
Jione luoCarnotenf*
lib. deer et. part ,8»
tap.Sj*
.*}.14 MOEDER.
Dies wacrder ccnich ding fich inde finnen veft,
Dat fackt van ftonden aen en druckt in dat geweft.
De Schrift getuycht het felfs,dat Iacob voorde dieren
Van Laban heeft geleyt geftreepte populieren,
°m> even als het fchaep fou paren metten ram'
quaütates quomodo £)e plecken van het hout te drucken in het lam: a
de corpore ad (biri- _ , t .l r . r
tumy tomodo tra»- Ghy die genegen lijt om laet te mogen winnen,
wpm? £w^Hebc geen wanfchapen dier, geen monfter inde finnen
tn virsarumquas St^Ic liever voor het ooch, wanneer ghy vruchten tci
ficiendo tranfierunt Eë fchoon eé geeftich kijit, een aerdich menfchen-l
ZatulV^uZ Hier door ift wel gebeurt dat yemant vande Mbren
derurfiueademaf yont [n voorleden tijt een witte vrucht geboren ;
feSitone tranfettndo % . n ' . 111
appameru»ti»cor- Hier door ut wel gebeurt dat van een leelick paer
*Aup£!7dv?rf. Men werr> oock tegen hoop, een aerdich kint gewa<
lulian.lib.s.cap.p.
Talevero aliquidetiaminfoetibHi humanis pojfc contingere Soranm Medicin* autor nobilifflhun fcribit, <$•]
plo eonfirmat hiftorU: Nam pionypum Cyprium Regem narrat ee quodipfe d<formis cjfet, nee tales habeye fiïtoi^k
üxortfiu in concubitu formofam proponere folcre pttfuram , cu\mpulchritudinem concupifcendo, quodam mmk
per et & inprolem* quam concipiebat, ajficiendoque tranfmitteret. neque enim ~Deu* ita naturas creat, utlege^
rat quaidedit motibus uniufcujufqHe nat urn. Soran. üb.J. tetract. cap 62. Simon Majolus Epifcop. Valtun
Vieb. Canicularib. colloq j. Mulkr.
J^eti wijf by al het volck vermaert in leelickheden,
Wiens man haer niet en weeck in onbefchofte leden
Kreech evenwel een kint het fchoonfte datmen vant
Een peerel vande ftadt, een wonder in het lant,
Een kint gelijck een beek, dat alle menfehen prefen,
En namen inden arm, of met den vinger wefèn,
b barrat Diiiero- £en \^nt na voue wenfch een gaeu, een aerdich fret j; ;
cenefi hnjiifmcdi En niet te byfter fchrael, en niet te lydich vet j b
hijioriam, & vm-
tatem confilio acprudentU pr&ftantiff}miifiiuA medici Hippocratis deteftam ejfe ajferit. Aliud exemplum vhty*
Flutarchum de Plac. Fhthf.lib.s. cap. tt ubi muiier qu* Mthiopkimaginem ad lefttim habebat,JEthiopifimiUï*
fantem tdidit. Vide aliam mirahilemér terrïbilem hijioriam quam ademdem finem refert Ludov. Vives in /.jfil
Augufl de Civjttat.T>ei. rfids denique qutannotavit ad hanc rem loh. Covapm i» fententiam [enatm Tholofanitpt
eau fa Martini Guerr* & Bertrand&Rolfu numjïveannot.j.
m
MOEDER
n yeder (lont verbaeft> en fach de friflche leden
fach de fchoone verw, onfeker vande reden,
Dies gincker over al een fpraecke door de fbd
Als ot hier in de vrouw haer eer vergeten had ;
,en man^ die vérder fach., ging al het huys befchouweii^
iing letten op het ftuck ter eeren vande vrouwen ?
hy vint een fchoon vertreck, daer op een kleyn buffet
Een aerdich kinderbede ftont geeilich afgefet ,
ly vont een ledekant behangen met gordijnen,
i,en leger voor de weert, geiijck het mochte fchijnen?
Hy vraecht wie datter ilaept^hem wort befcheyt gedaen,
En ftrax foo o-iftde man hoe d u de faecken ftaen ;
Ddd Hy
26 MOEDE K.
Hy fprficckt tot al het volck ick lal het oordeel vellen,
Laet maer het jonxfte kint hier inde kamer ftellen $
De mey t die loopter om, foo veerdich alffe kan,
En brengt et inde fael, en geeftet aenden man j
Die gaetet metter daet ontrent den beelde fetten,
JDie maent een yeder aen hier op te willen letten,
En fiet ! die nu het beek en dan het kint bekeeck ,
En vont noy t eenich ey dat foo een ey geleeck :
Daer gaet de kloucke geeft met vafte reden wijfen
Wat datter uyt het ooch kan inde finnen rijfen,
En hoe een diep gepeys, door onbekende macht ,
Het ingenomen beek kan prenten inde dracht ;
Strax refer groote vreucht ; de boofe tongen fwegen,
De vrouw heeft metter daet haer eere weer gekregen
En waer doen eenich paer te Tarnen wert gefec,
Daer was een fchoon gelicht ontrent het echte bed .
bTradit Suetonttti . i i • • — i i t i i
ryberium cubuuU Ghy des al niettemin vermij t de geyle beelden
tffftXZ 1% Gefchildert voor het volck ten dienfte vander weelden i
wftmarum pM*-^ Al wat het ftout pinceel uyt luchten hoofde treckt
•deficiënt es libidines Heeft menich ooch getercht,en menich hert bevleckt 1
Xïl v£Si Een Loth, of Davids val ten nauften af te malen
%silTl^ceUn ^oet> en^weet niQt lloe> de l°ffe finnen dwalen ;
pBurcu Mi mïus Een ftier, een valfche fwaen,die jonge maechden fcher,
l/t^T^rVagl Heeft dickmael aende jeucht de luften ingeprent, b
flratibm nullam ne-
quepifltiramnequeftatuameffedebere talium rerum irnitatricemy &b?nè Propert Ub 2 . tleg f. impudicitid vit
■originem tribuit piclnris obfeaenis quibte* JpeBatores ad libidimm provocantur ; hifit verpbas ;
Qux manus obiccenas depinxit prima tabellas^
Et pofuit caftaturpia vifa doino,
1.11a puellarum ingenuos corrupit ocellos,
Nequitiseque i'ux noluit elTe rudes .
b TLxemplum e]asrei eslin Eunucho Terentijy ubi Ch&rea adolefcem fujpetfans tahulam, in qua dephgebatHr Ui
& Dames concub 'itiM* in libidinem exarpt, %uem locnm ferio ad boe expendit Angufiin. de Qivitat. Dd Ub. 7.cap\
Ttratmett. ad leg. ld, conjug. num-33-
t
M O E 7) E % ^ t?
n lact dan oock de kunft u geenfins hier bewegen,
Vant even inde kunft daer is het quaet gelegen ;
Hoe dat in dit geval de fchilder hooger fweeft,
Hoe dat hy dieper quetft, en harder nepen geeft}
ïoe dat hy naerder weet het leven uy t te drucken,
loe dat hy verder kan de ganfche tochten rucken
Tot ick en weet niet wat , gewis, de befte geeft
Doet hier het flimfte quaet, en hindert aldermeeft.
Vat iey t de kunfte meer . vermogen echte luyden
)oor moes van Bever-geyl en ander minne- kruyden^
Door kitfich netel-iaet geroert in fpaenfche pap>
Door artifbcke-nierch, en filtich oefter- fap, a
)oor heiflèns vande duyf, en lil van hane-kammen,
)oor eyers vande mus, en beyers vande rammen,
En watter door de kunft kan werden by-gebracht
Te fty ven tot het bed haer uy tgeputte kracht ? b
3eef antwoort mijn vernuft, ten eynde jonge paren,
)ie over dit beflach in eenich t wi j ffel waren ,
Verftonden met befchey t en watter mach beftaen,
En watter qualick voucht, en niet en dient gedaen *
-Iet wit dat yemant heeft kan veelderhande laecken
eoorloft aenden menfeh of ganfeh onheylich rnaecken,
Want die een wettich ding ten quaden eynde buychc
Wort, even in het goer, van fonden overtuycht t
üet als een jong-gefel in echten ftaet getreden
/int koelheyt, trage lucht, vint onmacht inde leden.
Of dat hy anderfins niet recht betalen kan
Wat vrouw en trouwe vercht tot lafte vanden man,
3f, dat een ware fucht om vrucht te mogen winnen
-ïem prickelt inden geeft^ en niet een dertel minnen,
Ddd % Soo
H Si 1'eau conrc-
nue dans les ef-
cailles deshmtrej
face 1'homme
plus gaillard,/^
m hac in re fpfy
po fint ottre*
qua qualitate, di-
fiutat loubert. des
teems popul. en
Ia 2. partic chap»
21.
b Malta ad eat»
nmVlin mctximè
vrro kb.26.cfty.i»m
&lib.2#. capj.
item Michael Sa-
vonarola tit. dé
fiermate tracl. C.
cap.20. Ma nar d.
Ub.ii.Epttt. tne*
dec.cap.2. & alg
velati Tiraq. 1.1$.,
ftwmb. nét».*.
%% M O E D B %
Soo wort het echte paer by wylen vry ghefet
[tZtZldït* De ^ even ^elfs te fthicken naer het becl y
exprofefitrafat ]\j jet Joor een geyl bejach van onbekende fpij fen,
Rodericuta Caftro . f t fl 1 i j 1 1 1 r
Lufitanu*, mdtcm Dat niet als bobbels maeckt, en doet de leden rijten,
SX&'Z Niet door eé grillich kruy t,dat fchuym en winden bro
uertm cap.s. Maer door getonde koft, die al het lichaem voet •
han. Kiolanu4 me- r • 1 * 111 i rini
tbod. medendïfett. Maer ioo in dit geval de keucken ioude itrecken.
t$'*£ VemrÜ °m tot een meer(*er brant <k ^èrn °P te wecken,
Of dat een dertel menfch heeft voor fijn hoochfte wit
Niet om te fijn gevoet, maer om te fijn verhit ;
Soo iflTet ongerijmt het lijf te willen ftercken
Om door een nieuwe kracht de tochten uyt te wercken -f
Geen fonde dient verweckt, maer uyt te fijn gebluft;,
a cnrms commix- Gèeti trouw en is gewi jt ten dienfte vande luit. &
tL£$£- rijft een ander vraech, die over lang geleden
nonfattfaéHo v*~ Heeft al de weerelt deur geduerich Om-gereden ,
f.orum. ita Greg, . . . r t 1
n- Die noch in onien tijt by wylen omme gaec,
Nu by het jonge volck, dan by den echten ftaet -f
Te weten, of het dient de menfchen aen geraden
Door wortels, fellaem kruy t, door onbekende faden y
Of ander vreemt geheym, een flauwen minne-brant
Te brengen tot de kracht van haren eerden ftant •
Hier op een kleyn bericht Na vly tich onderfoucken
En vanden ouden tijt, en van de nieuwe boucken,
En word ick niet gewaer dat loof,of felfaem gras
Ovt oorlaeck tot begin van rechte liefde was :
Veel, die in waren ernft van defen handel fchrij ven ,
amatortas want*- Verachten dit bejach als klap van oude wijven, b
tiones aniles & lu- ' J , %
dicw appellat, vid. En leggen dat het moes dat memch vry er brcut
Tbr 'i^MaZ""' Geen liefde baren kan, geen haet en wederhout.
MOÉDE K. 29
n ander wil het kmyt dat minne kan verwecken
graven inder nacht, en voor de menfchen decken,
Gelijckmen voor het volck van geen vergif en fchrijft
Dat kleyne kinders doot, en uytte moeder drijft : a
^rf ie heeft fich immermeer voor defen onderwonden
: trecken foete min uy t defe loofe vonden ,
Die naer een korten tij t geen klachten heeft gedaen
Een faecke vol gevaer te hebbenonderftaen i
vifch, die gifdch aes heeft in het lijf gefogen ,
fort naer men wilt gefoolt, en daer men wik getogen ,
Maer alfmen defen vang aen gaft of vrienden biet,
Soo dientfe voor de mont, of voor de mage niet. b
ls yemant is vergift door loofe minne-drancken ,
y fchijnt gemaeckt te fijn tot enckel Venus-jancken,
Maer veeltij ts feyk de geeft, foo dat hy niet en kan
Vervullen, daer het dienc,de plichten vanden man.
\ die met open keel hen geven om te drincken
Vat fotue liefde mengt, wat Circe plach te fchincken,
Sijn doff, en fonder geeft, gelijck een deufich fwijn y
Soo dat(è totten buyck alleen genegen fijn. c
,en van het geeftich volck die met geleerde dichten
ïing eieren fijnen tijt, en in het duyfter lichten,
Verviel in d wepery, om dat fijn jonge vrou
Hem door een rninne-dranck tot minne trecken wou: d
a Sapientijfme Vil-
nius amatoria
inter ea medkami^
na ccüocavit qnn
indicari atque de-
mon/lrari non opor-
tèt, ut abortionk <&
aliafimïha. exem-
phi enitn noxia vs-
nenorum bujufmo-
di alibi invenies.
ttpud NicetamSelcri
Sethi cujufdam, qui
taBü mali punici
uiYgimm hbidint
(tc amore incendit, -
EitienePafquier
aux Recherches
de Francc, Cayo-
lum magnum adeb
amatorijs incanta-
tionibm abreptum
fuijfe fcribit, ut e~
tiam mortuum ca-
daver muliercuU
amare & fecum ve-
bere non deficrit.
cui tomen reclamat
mtttor cjui les Re-
cherches des Re-
cherches fcripfity
idemqiie Nicolates
Pafquier , putrem
defendens, <*jfcrer&
conatur, aliaque fi-
milia adfertMb. 19.
de les lettres.
La pefchene^qu'on fait de poiflTons avec des appafts empoifonnez5cft hien foudaitie a prendre tk promp-
1 a arrefter le poirïon, maïs elle Ie rend mauvais & dangereux a manger: auffi les femmes qui compofene
ertains bruvages a'amour ou quelques autres charmes & fbfcelleriës pour donner a leur marjs, & qui les
t tra j -snt ainft par aÜechemcns de volupté, il eft force qu'elles vivent puis apres avec eiix iniènlez, eftour-
lis & tranfportez hors de leur bon fens. Piutarch. au Traité des Prasccpt. de Mariag. nomb.5.
Amntorium malo exemplo datur, ut a lulio Pauio fenptum esï lib. 5. fentenHarum & a> Qmntiliano in dcclama-
hnibus . turpe enim esi inter virum & nxorem aliter quam amicitia, obfequio & officia yarckri armcitinm. Mrod.
'er, judicat. lib. 8. cAp.12.
;;J Lucretius po'éta, ér ipfe Calhula imperator amatoria in furorem verft, unde lofephus & Trmquittus ipfe malorum
mnium cauiam, qu& a Caltgula gefia funt,non tam et, quam uxori ttibuunt, quzamatoria mantum exajperavcrat:
Qjfin & Luatllm , imperator ilh clarijftmusy Vlinio nar/ante.amatorio perijt. accufatur etiam Numantina uxor Flati»
tij Silvani injeajfi car minibus Ö* venejicijs vecordiam mwito. JErod. ccd. rer. jud. uk <? . cap. 12.
Ddd 2 Hier
30 MOEDER.
Hier door is (foomen hout) Caligula bedorven,
Lucullus uy t geteerd Silvanus mal geftorven,
Hier door heeft menich wijf, al fcheen de liefde groo
Door onbedachte fucht een lieven man gedoot :
Dies iffer op gevolcht, dat alle goede wetten
Haer tegen dit bedroch nut harde ftraffen fetten ,
Soo dat het jongfte recht, met al den ouden tijt,
a t. eorum l.fiquid Geen liefde-rancken duit, geen minne-drancken lijt:
tlipTe]^& Soo ftelt dan liever vaft, dat onder echte luyden
/<r. d.d. £en foet ea }ieus gelaet is boven alle kruyden •,
En datter niet een gras in bofch of heyde wad,
Dat beter opte trou, als reyne liefde paft :
Het recht laet yeder toe door foet en acrdich jocken ,
Door minne, door gedult, malkander aen te locken }
Maer gunfl: te wecken op door naere fpokery
En ftaet geen echte volck, geen jonge luyden vry. b
Wie kan eé Pmenfché hert door kruy t of drancke buy£
iebrk amorem im- yyie kander foete min uy t harde wortels fuygen ?
perare: non venems n
& medicamentü. Pluckt, floot, mengt onder een, ai watje mengen kon
JErod. eod. rer.jttd. i n_ x • 1 1 i • i r i
ub.8. eap.12. De bette minne-dranck,dat is een heulche mont.
fc;s;^^ (0 was op een cijt bevang
ébMjfeby vïuui-ch. Met luft, en minne-brant, met duylent herte-prangen.
au traité des Pre- vt- J •
Niet om een groote vrou voor princen opgevoet,
Het is een flechte maecht die hem de pij ne doet j
Hy dicht op haren naem, hy fent haer moye dingen ,
Hy doet meeft alle nacht voor'hare venfters fingen,
Hy fit op haer en loert bynaeft den ganfchen dach*
Int korte, mal genouch gelijck een vryer plach.
Het hof is hem een walch, en al de groote mouwen,
Hy wil een flechte kap, hy wil een engen bouwen j
h Haat (fi .li eet
quod permittitur)
blanditijs atque itU
cept. de Maria^
nomb.21. Tiraq.
leg, comub,
ntim.f.
MOELEK. 31
Hy prijfl: niet3 als hy plach, een vaft, een hoofs gelaet;
Om dat het fedich ooch de maechden beter ftaet,
heeft de koningin geweldich feer gefpeten ,
meer, om dat het ftuck was over al geweten ,
• Geê flaep en koomt haer aeh, geë honger, geé vermaeck^
) Soo gans is haer de borft gefwollen vande wraeck:
L nademael de Faem liet over al verluyden
fit hem de liefde quam uyt vreemde toover-kruyden,
Soo heeftfè door beleyt haer lagen ioo gefteit ,
1 Dat fy haer vyandin eens kreech in haer gewek,
■ gramme koningin met y ver aengefteken
liyttermaten graech om haer te mogen wreken,
Sy laet haer finnen gaen door alderhande pijn,
Die fel, en boven al doek leelick mochten fijn
S is te mael verwoet, en opte maecht gebeten,
Iifchijnt, oock in gepeys, haer op te fuilen eten ;
[Sy wrockt in haren geeft, fy vraechtet over al
Hoe fy de jonge maecht ten vollen plagen fal :
h wenftfe, foo het fchij nt, haer oogen uyt te plucken,
lieroiren, haren neus, haer wangen af te rucken,
v Haer lippen met gewelt te fcheuren vanden mont ,
En al wat eenichfins haer wel en aerdich ftont :
lan fchijntfe gans het vei haer af te willen ftroopen,
Sh met gefmolten loot daer op te laten droopen,
Sy wenft haer wel de doot, maer, uyt een wreede fpijt>
Soo wilfe mette doot haer houden inden tijt ;
|f wy len gaetfe iacht, en, fonder haer te fchenden ,
ïleynt dat het beter is haer uyt het lant te fenden j
Of wel te fluyten op in eenich diep gebou,
Daer nimmer gulde fon, of mane fchijnen fou :
Ddd 4 Na
ji MOED ER.
Na menich wreet gepeys, fy laetfe voor haer fetten,
En gaet in grooten ernft op haer gedaente letten,
Sy fpreeckt haer bitter aen> en vraecht haer alle ding,
Van waer, en wiefe was, en watter omme-ging.
De maecht bericht me-vrou met foö bequarne reden,
Met foo een foet gelaet, vol aer gename (eden ,
Met foo een fedich ooch, dat opten ftaenden voer,
De koningin betoomt haer ongetoomden moet.
Ick (ie nu watter fy van defe malle rancken ,
Van naere fpokery, van vyfe minne-drancken,
Ick vinde^ feyt me-vrou, ick vinde metter daet
Dat al de liefde-gift is enckel kinder-praet -y
Ten is geen flim bedroch, geen kunfte van befweren
Dat u, beleefde maecht, van Princen doet begeren,
Hier is geen toover-kracht, geen lift, of boofe vont,
Al wat den koninck treckt, dat is u foete mont.
Hier wa(Tet dat de loop van hare gramfchap ftilde,
De maecht ging uyttet hof, en reyfde daerfe wilde,
En niemant doet haer leet ; enfieti nadefefaeck
Soo liet de koningin den koninck fijn vermaeck .
Laet drancken, jonge vrou, laet alle rancken varen
En, fooje middel fouckt om recht te mogen paren
In vaft-gegronde fucht, gaet beter wegen in ;
Koopt gunft met uwe gunft; en min om enckel min,
Soo doende, fulje beft u wederpaer belefen,
» Oeftune farce De rechte minne-dranck dat is een eerbaer wefèn,
ïiiexpiignable 1111 r i
qu'unefemme ie- Een onderdamch hert, een toet, en reyn gelaet ;
fa"" en eHe'mel- Geen kruyt dat inde min de min te boven gaet. a
me tenues chofes, fonavoi^fo noMcfTe, fes charmes, voire tout le tiflu raefme de Vernis., s'eilucV
douceur, bonnegrace,cV vercu, d'acqucrir 1'amouï de fon mar]. Plutarch. au trai&é des Pracept.
Manag. nomb. zi.
Hi
MOEDER.
lier dient noch, echte rnan , betracht in rechter maten
ia redelick ghebruyck van uwe reyne vaten j
Wat dwaelter menich menfch, oock inden echten bant^
Vyt waen, en lolle praet, uyt enckel onverftant !
W y mogen (fey t het volck) ons oogen elders werpen ,
in op een vreemden fteen de ftompe kiften fcherpen,
Niet tot begeerens toe (begeeren dient gefchout)
Maer dat ons eygen velt te beter fy gebout :
Wy mogen (feyt het volck) ons mefien elders wetten ^
>oo wy te huys alleen de tafel laten fetten :
Maer tis een flimme vont, die aen een reyn gemoet
Gewifle nepen geeft, en innich hinder doet :
e luft te laten gaen en met het ooch te dolen
Sijn voncken aenden geeft, fijn even heete kolen ; <t
Hoe ? fietmen niet de mug haer branden inde vlam
Die maer om enckel fpel ontrent den fackel quam ?
Wie van een hoogen berch fich laet ter neder vallen ,
Of door een ydel ooch wil in het wilde mallen,
En meynt op fijn gemack te konnen ftille ftaen,
Die ftruyckelt voor gewis door onbedachte waen .
De fond' is even foo gelijck de gladde flanghen,
Al waerfe mette kop fal weten in te p ranghen,
Daer koomtfe met het lijf. vermijt een quaet begin ^
Het quaet wint alle tijt, en kanckert dapper in.
Veel woorden dienen niet . de geeften om te roeren,
En, door een ydel ooch, de tochten aen te voeren
En is de rechte ftreeck van echte trouwe niet,
Daer is een beter wech die ons de tucht gebiet:
Siet ! als uyt eygen fucht de geeften neder fygen,
En, fonder vreemt behulp, een hart bewegen krygen,
E e e Dan
&Adulteram mm*
tem fierifi vel inm*
ginem voluptatit
fibi ipfi depingat ;
herik dixit Latf ant-
ifa. 6. cap.23. ciyc«
a tnodercttione
in ufu conjugij a
ftjs & Deum ti-
rmnttbui adhiben-
datradi'poteft h&c
pneralis regula*
quod habenda fit
ratio boneftatis, ca-
Jfitatis & famtatis.
Vid. lohan. Get-
htrd. cap. <P. de ef~
Kinder-! licht,
cnde bedenckin-
gen daer tegen.
34 M O E D E %
Dan mach een wectich paer gaen foucken onderftant,
En door het echte bed verkoeien haren brant :
Het ander is bedroch, en niet als flimme weghen
Die leyden tot gevaer, en buyten ailen fegen;
Ghy daerom, deftich man, bepaelt uw foeie vreucht,
En noemt u bed-genoot een haven dijner jeucht.
Noch moet ick, tot befluyt, een vaften regel wi jfen,
Hoe lang het echte werck is inden man te prijlen ;
Ghy, neemt dan dit bericht, en dat van goeder hant,
Het kan u baken fijn oock midden inden brant :
Soo lang ghy door het bed wort hooger aengedreven
Om God voor defe gunft een meerder lof te geven ,
Soo is u leger reyn. a wie defen regel hout,
Die blijft dan even maecht oock als hy is getrcut.
Wel hem, die üjnen God, en Godes hooge wereken 7
Kan door het echte bed te beter overmereken
Wel hem, die uyt de trouw en door de vrouw befiuy t
Des Heeren foete gunft ontrent fijn weerde Bruyt.
Maer fchoon ghy tot den Heer hebt menichmael gebeden
En tot den man genaeckt met uwe teere leden ,
Noch blijekt aen u gelaet dat uwe fiele queelt,
Om datter niet een kint om uwen heert en fpeelt:
Ghy feght het aen het volck ; ghy klaecht aen alle fijden,
Vw man, uw befte vrient, die heefter om te lijden y
Die wort dan ongefint uyt enckel onverduit,
Om dat hy draecht alleen miflehien uw beyder fchult.
Vriendinnen niet alfoo : of fchoon u groene jaren
Doen fnellick haren gang, oock fonder eens te baren^
Siet dar u dit gheval niet al te feer en quelt,
En tegen uwen man in ongenuchte uekj
Gh
M O E *D ER*
}hy weet dat Iacob felfs fijn Rachel heeft bekeven Genef< ]0ï u
)m datTe, wat te leer door kinder-fucht gedreven,
Quam klagen even-ftaech, quam eyflchen aenden man
Dat niemant, buyten God, den menTche geven kan .
4aer feght eens, jonge vrou) waerom den geeft gequollen?
)m dat u lichaem ruit, en niet en is gcfwollen ?
Gaet denckt eens wat het is, en leert dat moeder fijn
Is dickmael Tonder vreucht, en felden Tonder pijn:
)aer iflkr in het lant, die niet ter weerelt hindert ,
Vis da: haer vruchtbaer lijf heeft al te veel gekindert;
Ach! dickmael dat de menfch uyt ganföher herten Touckt,
Wort dickmael dat de métch uyt ganTcher herté vlouckt.
ck hebbe menichmaelde vrouwen hooren klagen,
)ac Ty haer mans te veel ontrent de kinders Tagen ;
Indien ghy kinders had, ghy quacmt miiTchien te kort., nm eji whttm
Nu wort fijn volle Tucht op u alleen geftort.
jhy roept des niettemin ; ick wil de weerelt ftercken ;
vlaer hoort • de weerelt Telfs en lal het geenfins mercken ;
Een diertje Tes of acht dat van u koomen mach,
En wort niet eens gevoelt in Too een groot bcflach :
3f yemant tot een oegft van hondert duyfent ploughen
Len enckel ftrootjen bracht, een graentjen wilde voughen 3
Of yemant tot een wout vol alderhande groen
Een bies, een klaver-bladt, een grasjen quame doen,
3f yemant tot een Meyr van hondert duytfche mylen
len enckel traentjen goot, een drupjen wilde quylen,
Ey doch wat Toudet fijn ? in waerheyt, enckel fpot:
Ick bidde weeft geruft, en fiet op uwen God .
ïetoomt u kinder-iucht, en ftelt u ganTchc Taecken
tan hem die oock het quaet ten beften weet te maecken ;
Eee % Hf
jó MOEDE R.
Hy kent wat u ontbreect. wat is de menfch befchroom|
Tis goet wat vanden Heer den goeden over-koomt.
HoeecnfWange- Doch loo het eens gebeurt dat, naer een diep verlangen, j
re vrouwe hacr Q^y voelt een teere vrucht in u te fijn ontfangen,
Soo neemt met alle vlijt u fwacke leden waër,
a Gravide corpora £n doet niet alle ding gelijck als voor en naer : a
curare debent , ea- i - r i • 1 1 1
mmquememetiam Een vrouw die iwanger is die moet naer Jeeren myden
$P££L Van ongheregelc fpel, van rotfen ende ryden,
turjmatre, men- yan a[ te fwaren pack, van al te raffen pang ,
jut alvo continen- 1 . 1 / . int
tm dmentum ca- Van al te goeden reuck, van al te vuy len itanck j>
^^r^ Van alle mal gcrac^vanaUedcitelfpringen,
ea^Ariflotei. foiit. yan &oox een vreemt gebaer de leden om te wringen,
Be regimiue muite. Van o ver al het ooch te willen laten gaen ,
Van angft en alle fchrick, van onbedachte waen :
thanumPtdotroph. £en vr0u die fwanger is, moet even dan diedencken
lïb.i. lohan. Libct- 1111 i
<vmm de Morb. Door praem van enghe dracht haer niet te laten krencken
muher. c*p. zo. Geen ding foo onbequaem ontrent een teere vrucht
Dan als een jonge vrou in nauwe kleeren fucht:
Een vrou die fwanger is, moet haer geduerich wachten
Van naere dwepery, van alle drouve nachten,
Van door een grammen fin te worden omgevoert,
Ia van een grooce vreucht te werden aengeroert -y
Want als het fwanger lijf is befich mette tochten, *
Hf Soo koomt de fwacke geeft in veelderhande bochten ;
euitas naturaiu * £n wac ontrent de vrucht fi i n kracht belleden moet,
fcetuavocatur, mc r t • 1 1 1 • • i 1 1
nbi oporm, agit. Vergeet hen inde gal, en aen het vinnich bloet :
TartbMU.p^ Ghy> maeckt u daerom fterek om uyt te mogen jagen
Schrick, wrevel, gramme fucht, en alle quade vlagen,
Gew7ent u tot ghedult, en wacht u vande fpijt ;
Schoon datje licht te peerd, en wonder haeftich fijt.
Wa
MOEDER. 37
0 Vanneer het jeuchdich hout met vruchten is beladen,
l fen vly tich hovenier die vint terftont geraden
n)p Met alderley behulp den boom en yeder tack
}! Te ftij ven tegen wint, en ander ongemack :
irant als hy dat verfuymt, foo kan het licht gebeuren
lat vanden eerden ftorm de tacken Tullen fcheuren j
fl f Siet daer een jonge (lam en al het teer gewas
[i Geflingert op het velt, gedommelt in het gras !
hn vrou die fwanger is, moet boven al betrachten
leduerich totten Heer te fenden haer gedachten ,
I Geduerich tot den Heer te geven haer gemoet,
I En foucken haren trooft in Chrifti weerde bloet :
IDaer is geen beter raet in alle wijfe boucken
■ Als rufte vanden geeft in God alleen te foucken,
» Daer is geen nutter ding dat meerder vrede maeckt
* » Als dat een reyne fiel tot haren fchepper naecktj
t )at is de befte vont om leet te konnen dragen,
)at is de rechte wech tot alle goede dagen;
Gaet, kuyft dan u gemoet van al het aerdfche draf>
En fnijt tot aende gront u quade rancken af.
Een vrou die fwanger is, en naerdert om te baren,
Een fchipper nu ghereet om over Zee te varen,
» Een krijchfman in het velt nu veerdich om te flaen^
» Die houtmen alle drie in eenen graet te ftaen :
> Hoe lichte wort de menfch na Phlegeton gefonden
> Die met een holle planck wort inde Zee bevonden !
'» Hoe lichte wort de menfch geflagen in het velt
3> Die voor foo menich loot den boefem open ftelt !
> Hoe lichte, nietich menfch, kan u de geeft begeven
> Wanneer een ander menfch in u begint te leven 1
Eee 3 Wel
Vande luften der
f vanghere vrou-
wen.
Ve abfurdo pre-
gnantium appetitu
Pica latim> Kitta
gr £ce appellat a Vid.
I*cmniHm lib.i. de
sccuh. nat. mir. •
tap. ƒ. Scxvol. Sa-
marth. lib.i. Ptdo-
troph.
38 M O E D E %
Wel bid dan, jonge vrou, met onvermoeyde vlijt,
V leven dagen langh, doch meeft om defen tijt.
Daer is een vreemde plaech, die in het kinder-dragen
De vrouwen menichmael koomt aen het herte knagen^
Die al de finnen tercht tot ick en weet niet wat,
Schoon dattet niet en is te krijghen inde ftadt :
De gronden van het quaet Jijn koude vochticheden,
Die om den derden maent ontfpringen inde leden ;
Waer van de fwacke maech is boven al geplaecht
Wanneer het fwanger lijf een vrouwe-lchepfel dra
Siet wat een wonder ding! de ganfche finnen haecken
Naer ongefonde fpijs die niet en plach te fmaecken,
Na fant en aflehen felfs, na vleys en rauwe vis,
Naer alle vuyl bejach dat geenfins eetbaer is :
Een ander wederom die geeft hacr om te fuchten
Naer yet,dat beter fmaeckt, naer alle nieuwe vruchten,
Na kriecken inde mey, na wijn en vrougen moft,
Naer druy ven voor den herfft, en ander vreemde koft
Sy raeft als vande luft, en is te mael verbolgen
Indien men haren wil niet in en fouckt te volgen ,
Sy leyter op en maek als mette ganfche kracht,
Oock midden inden droom, en inde midder-nacht;
Wat raet in dit gheval ? de wijfe medecynen
Verfoucken aende vrou haer geeft te willen pynen
De tochten vande maech te houden inden bant,
Bylonder als de luft na vuyle dingen brant.
Doch foo des niettemin de finnen heftich dringen ,
Celijckmen hier de luft niet fchijnt te konnen dwingen
Soo laet de kunfte toe, ten goede vande dracht,
Dat wat de maech begeert haer werde toe-oebracht .
MOEDER.
e luft in tijts gheboet, de luft doet men ich- werven
j»n inghewortelc quaet, een oude fieckte llerven ;
I De luft heefc menichmael door ongefonde kort
i Gelontheyt aengebracht, en vande doot verloft :
\)or reden wort ghefeyt, dat als de binne-krachten
[koomen op het left daer op de finnen Wachten^
De geeft fich dan verblijt en krachtich open doet,
Soo dat oock taye flijm in haefte wij eken moet •
Vel aen dan, gunitich man, weeft heus in u manieren,
fert hier een fwangher lijf en fwacke finnen vieren j
Een die in dit gheval een quaden ilach begaet
Doet leet aen twee ghelijck, doet ja een dubbelquaet
k&eyfer (b) ging te ftreng en tegen alle reden,
]ie, van een jonghe vrou met tranen aengebeden,
Haer efter gheen gehoor in haer verfouck en gaf,
Maer flouch al v\7atfe bad met harde woorden af:
Idc ! was een keyferin niet weert te fijn gevonden
1 feker kleyn vertreck, daer niet als boucken ftonden ?
Waer toe foo vy (en aert ? ey lieve, weygert niet
Ten fy dat even God het teghendeel ghebiet*
veeft over al beleeft, en leert u harde vlaghen
eeren vande vrucht, en vande moeder draghen ,
Al iffe fomtijts dwers, en ick en weet niet hoe,
Schrijft dat haer innich leet, en niet haer wefen toe,
le Hont is wat te honts, vermits fijn harde wetten c
jen ingang vanden hof een fwanger wijf beletten,
Geen vrou-menfeh mach by of oritrent
Kier koomen (onder goet confent, Sec. Boer m volcht ?-
Doch gaet fy fwaer, is fy met kinde
D \t (y haer in mijn Hof niet vinde,
Mijn Hof die wenit dat hare luft
5y el4ers als hier uytgcbïtift, &c.
Eee 4
n
7LT)epericulo fi quid
denegetur graxida
■vid.loherï' desEr-
reurs popul. lib.f.
cap.6.
(b) Mar cm Aure-
Uws. S'il eft bon
(qtiand a Ia fem-
me arrivé quel-
que choiê extra-
ordinaire) de
mettre la majn a
fon derrière, vid.
Iouberr» liv.-3.des
Erreurs popul.
chap. 7.
Svileft bon quad
la féme eft groffe
pour avoir des
enfans de bon e-
fprit,de manges
force Codignac.
vid. Io^b.liv.3.
chap.^ou il diel
qu'il vaut mieux
^nager de raifms.
cSkt de Hof-wet'
ten van fetym
HondiiM, die ft' dm
feggen:
40 MOEDER.
Hy wil niet datter knop of bloeme fy gepluckt.
Al is een jonge vrou met luften onderdruckt:
Maer ifler oy t ghewas in eenich hof ghefproten,
Dat voor een fwanger lijf is weert te lijn gefloten ?
Kan yemant, die een vrou voor moeder heeft gegroe
De luften vande vrou hier laten ongeboet ï
Voor my, ick fegghe neen ; te meer, vermits de bloeme
De vrouwen fij n gelooft als eygen toe te koemen j
Ick fegghe, datter niet ioo wel en is befteet
Als dat een jonghe vrou in hare luften eet.
Ick fegghe dat de man niet weert en is te trouwen
Die midden inde dracht yet weygert aende vrouwen j
Ick fegge dat de man is vils en onbeieeft ,
Die aende teere vrucht haer bede niet en geeft:
Maer, Hondi, lieve vrient, ick wil het u vergeven,
Ten was u niet bekent hoe dattet is te leven
Met een die haren man ghewenfte kinders baert,
En tot de fiele toe met haer ghefelfchap paert.
Doch, om een graghe keel niet inde luft te ftercken ,
Soo is voor onfè vrou hier noodich aen te niereken
Dat haer de volk macht van fiioupen wort ghejont
Ten goede vande vrucht, en niet voor haren mont;
Daer fijnder vry ghenouch die, fonder kint te dragen,
Haer ftellen voor een wit de luften na te jagen ;
Daer fijnder in het lant gheduerich even fat
Van kouck of fuyekerwerek, en ick en weet niet wat1
Daer fijnder al te veel die hare ganfche facken
Vol ooft van defe kuft, vol fpaenfche fruy ten packen ;
Die, vander jeuget aen tot fnoupen aengewent ,
Gaen kauwen door het huys en eten fonder end:
Der
M O E D E % 41
)aer fijnder inde ftad die,even als de mannen,
en goede van het huys de ganfche finnen fpannen,
Sij n befich aenden heerc met enckel fhoup-bejach,
En bieden aenden mont al wat de kele mach ;
anneer dan opte noen de man koomt aengetreden,
,n noodich voetfèl eyft tot fijn vermoeyde leden,
Soo vint hy menichmael ten dienfte vande weert
Noch pot ontrent het vyer, noch ketel aenden heert;
)f? iffer yet bereyt, het wijf, dat van te voren
)en luft tot goede Ipijs door fnoupen heeft verloren,
Sic, ick en weet niet hoe, en fymelt aende monc,
Als of haer teere maech geen ipijfe lyden kond,
)k is een vuyl gebreck, dat niet en dient geleden,
laer voor een echte wijf is noodich afgefneden j
Ten koomt haer geenfins toe, ten is haer eygen niet,
Al watfè buytens tijts aen hare luften biet.
ihy, wacht u, jonge vrou, befyden af te fnoupen,
laer wilt u bed-genoot tot uwe tafel roupen,
Want als het echte paer heeft alle ding gemeen ,
Dan mengt haer jonftich hert te beter onder een :
Als man en echte wijf ghelijck gepaerde fchapen
Te famen fonder twift op eenen leger flapen ,
\> Te famen na de kerck of elders henen gaen,
» Dat wijft een vaften bant van hare vrientfchap aen ^
üs man en echte wijf aen eenen difch gefeten,
let eene koft ghedient, uy t eene fchotel eten,
Dat is voor al het huys een aengenaem gheficht;
Ghy, 'maeckt dit oock een deel van uwe vrouwe-plicht%
fis hier de pijne weert wat brceder af te fp reien,
in even aende mans te wijfen haer gebreken,
Fff Om
4i MOEDER.
Om dat oock onder hen gewifle fnoupers fijn,
Niet van het groene freuyt, maer vanden rijpen wijn
Wat ifler menich lurck tot braflen foo genegen
Dat hy niet anders fouckt als luft te mogen plegen ?
Dat hy niet liever eet als dat een vreemde weert,
Vry totte meefte koft, bereyt aen fijnen heert !
Waer eenich nieu gewas koomt uy tter aerden ryfèn,
Waer datter yemant weet afperges aen te wyfen ,
Waer yemant vint te koop een vrougen abricock,
Of datter yemant pluckt den eerften artifock,
Waer yemant jonck patrijs of quackels heeft bekomen §
Waer yemant nieuwen moft heeft op te kay vernomen,
Waer datmen oefters roept, of verflchen fchelle-vis,
Daer voucht het lecker volck de buycken aenden dis j
En al maer buy tens huys ; daer fijn de befte broeken ,
Daer is de rechte plaets om uytte borft te jocken;
De vrouw heeft onder dies alleen den vuylen ftanck,
Of vande volle maech, of vanden heeten drancL
Wat ifler menich man die byde drinck-gefellen
Sich weet in fijn gelaet fo kluchtich aen te ftellen ,
Dat yeder die het fiet uy t luyder kelen lacht,
En hangt hem aende mont tot inde midder-nacht?
Maer alfmen wijf en kint by wylen fal vermaecken,
Dan fit daer onfe nurek met opgefchorte kaken,
Dwers, korfel, ongefint, berooft van alle foet,
Gelijck een leelick fpoock dat fielen pijnen moet,
Ghy tracht, o gunftich man, dit flim gebreck te laten,
En doet ghelij ck de byen, die niet als honich-raten
En brengen inde korf. » het is een flimme daet
j> Indien een echte man fijn vreuchde buy ten laet .
MOEDER.
i\s nu de milde God u kinders heeft gegeven,
<n dat u beyder jeucht in haer begint te leven ;
Siet daer een foete vreucht, een wettich tijt-verdrijf
Ten goede vande man, en van het echte wijf.
lier is de juyfte ftont dat alle moeders poogen
Iet nieu-geboren kint met eygen bloet te ibogen,
» Tis onrecht dat het wijf ontrent een teere vrucht
» Niet gunftich ftelt te werck de ware moeder-fucht.
februycktjO jonge vrou, gebruyckt u w7eerde gaven,
}ebruyckt het edel foch om uwe vrucht te laven :
» Niet dat een eerlick man ter weerelt liever fiet,
» Als dat een lieve vrou haer kint den tepel biet.
)e boefems dieje draecht, foo geeftich opgefwollen,
>oo kunftich uytgewrocht, gelijck y voire bollen,
En dienen niet alleen tot cierfel van het lijf,
En minder totte pronck van eenich dertel wijf:
3ewis die weerde fchat, die liefFelicke bergen,
Die knoppen vande roos is ander dienft te vergen
Als ick en weet niet wat, als hand en ooge-luft,
De dorffc van uwe vrucht die dienter me gebluft}
Dat is haer eygen wit . Eylaes ! de kleyne dieren
,n vinden geen vermaeck noch inde fware bieren
Noch inde Rynfche druy f, noch inde malvefey,
Alleen u reyne melck kan (lillen haer gefchrey.
Met alle dieren aen, die inde diepe kuylen,
Die in het woefte bofch, of inde rotfen fchuylen,
Niet een van al den hoop foo vinnich of verwoet^
Dat niet niet eygen borft fijn kleyne jongen voet.
Hoort noch,o weelich volck, men kan u vogels wijfen
Die boven menich wijf hier over lijn te prijfen,
Fff x
43
Acnmaninge tot
de moeders om
haereyghen kin-
deren te fooien.
Combien d'heu-
res 1'enfant doit
eftre fans tetter
quand la femme"
eüaccouchée, &
qu'eft ce qu'on
luy doit donner
premicrement
vid.Ioubertliv.5.
cap.2.v Item de Ia
nourituie de 1'ac^
couchée, lib* &
cap. eod.
De muer 1'en-
fant a toute heu-
re qu'il elt ord, &
s'il doit avoir eer-
taines heures a
tetter.li.)*.chap.9.
Ipfa [uggerït nattt-
ra mambiM 'tpfis
laftandos ejfe fuos
fcetm: ideireb enim
ownïanimant't e-
nixo laclis alimcn-
tum prtbuity fa~
piens verb natur*
providentie mam-
ma* foeminü btntti
effinxit. Flutar. dt
Ir.ft.ükr.
Let
44 M O E D E K.
Let op den vleder-muys ; tis waer, een felfaem beeft,
Maer van beleefden aert, en van een fachten geeft j
Die vogel is alleen van al de fnelle dieren
Die met een lichte vlucht ontrent den hemel fwieren,
Die vogel is alleen die foch en mammen heeft ,
En uy t een volle borft fij n jong te luygen geeft ;
Die vogel (foo het fchijnt) koomt by de men! chen leven ,
Om rnenich dertel wijf haer les te mogen geven;
Ghy, die een vleder-muys hout voor een leelick dier,
Verachtfe waerje wilt, maer prijft haer immers hier,
Waer fal ick vorder gaen ? de planten aender heyden,
Het koren op het velt, de kruyden inde weyden ,
De boomen in het bofch, de bloemen inden hof,
Vol-queecken haer gewas tot haren grooten lof:
Siet hoe de boogert-man verfoeyt de fnoode tacken
Die haer gewafien freuy t ter aerden laten facken
Eer dattet is gefpeent : geen boom en ifler goef
Die niet fijn teere vrucht tot volle rijpte voet.
Het was u groote vreucht eens binnen u te dragen
Yet ick en weet niet wat, dat noyt de menfehen fage%
O ! nu het u befiet en op fijn moeder lacht,
, . , Soo laet u moeder-fucht vernieuwen hare kracht:
giritu* maternm Wilt uwes eygen vley s en uw7er vrucht erbermen ,
h*tqu?iZlmmm Nadien het teer gewas tot u begint te kermen,
Zn«ü*Uget' C°' Tot u fi j n handen reyekt, en klopt aen uwe borft^
vnumquodque Om daer, gelijck het dient, te laven fijnen dorft.
mm naturaliter ex • • f*l *1 1 1 C
éo aiimemum accu Tis vry een wijt verlchu als eyge moeders loogen ,
wmeYu° genera' ^n met een °Pen borfa een gunfticb berte toogen,
vt unicuique rei in fua mairice melim efïy & ferfjffior in ea exifiit quam 'media, (quod in plantin alio trmfluttk
fxret) ita quoque falubrius & meliut e£i nutrire fcetué illa la&e cum qtto kabet naturalem cognationtm* quarn fdw
Hejeld lib /. fel. cap.io. nnm.^o\
MOEDER. 45-
Als dat een vreemde min het kint te voeden heeft,
En dickmael ongehnt gedoorde borden geeft ;
jjjjjL die een teere vrucht laet ey ge borden fuygen,
al tot de foete plicht haer leden wilÜch buygen,
En, fchoon het doet haer wee, Pen acht de pijne niet,
Maer voelt een daege vreucht als fy haer maeckfel fiet ;
Js maer de kleyne mont nu wat begint te quelen,
^e gapen na de mem, en mette bord te fpelen,
Dat maeckt een geedich foch, al wallet eerd befwaert,
Gelijck de gulde ion een drouven hemel klaert .
Jebruyckt dan, jonge vrou, gebaiyckt die reyne fleffen ,
)m aen u teere vrucht fijn dord te mogen leffen ;
*> Een die haer kinders baert, is moeder voor een deel;
»> Maer die haer kinders foocht, is moeder in 't geheel .
',en vande Roomfche jeucht heeft defe leer geweten,
leeft dit geheele duck met reden afgemeten ,
Hy met een rijcken buyt was op een feker tijt
Gekomen inde dadt, gekomen uytten drijt,
)e moeder vanden Helt ging haren foon gemoeten,
i,n die fijn voeder was quam oock den Ridder groeten;
Hy boot fijn moeder aen een riem, een kleyn juweel,
Maer aen het voeder-wijf al vry een grooter deel;
)e moeder ongefint, en met befchaemde wangen ,
tegon in grooten ernd haer reden aen te vangen;
Hoe Gracche, weetje niet dat ick u moeder ben,
En geen in dit geval beneven my en ken l
ck was die u ontfing , ick bracht u in het leven,
•Vaerom mijn eere dan een ander wech gegeven ?
Ghy dwaelt door onverdant, of doet het recht ge welt;
Om dat een vreemde min is boven my gedelt.
Fff 1 Al
hfult nobilU j**^
nis ex Gmcchorum
familia patre to-
men incerto: utitur
hoe exemplo Sief t
Gux^zo de la Có-
vcri.civil. liv. 3.
Ioubcrt des Er-
rcurs Popul.Liv.5.
chan. r.
46 MOEDER.
Al fachtjens, moeder, facht, ging hier de Ridder feggen, Ij
Wat voor u fchijnt tc doen is licht te weder leggen,
Tis vvaer ick ben de vrucht in uwe jeucht geteelt,
Maer dickmael wort een kint, oock als de moeder (peejl
G hy droucht my, tis bekent, na dat ick was ontfangen, |
En leet om mij nent wil niet weynich herte-prangen ; \
i Ghy hebt my binnen u een ruymen tijt gevoet,
Maer tis geen w7are gunft al wat gelchieden moet :
V daet en haer gevolch, die niet en is te prijfen,
Kan door een vafte peyl u fwacke liefde wijfen ;
Ghy waert als geenen tijt gcfcheyden vande vrucht, I
En fiet ! terftont verdween u ganfche moeder-lucht, i
Soo haeft ghy beter mocht, al waflet tegen reden ,
Soo lietje defe vrou in uwe plaetfe treden ;
Die heeft my jaren lang met hare borft gelaefc
Terwijl ghy aende jeucht den loffen breydel gaeft ;
Die heeft fich niet ontfien haer plichten uy t te voeren,
Schoon oock aen alle kant haer rauwe tepels fwoeren,
Die heeft niet eens gefchroomt?oock met eê harde bo»
Te laven mijnen brant, te leflen mijnen dorftj
Die heeft tot aller tijt, oock inde koude nachten ,
Mijn iwackheyt by ge weeft, mijn fchreyen willen achté, ,
Mijn leden, (choon befinet, met handen aengetaft,
En ftaech op mijnen dienft in alle vlijt gepaft .
Ey, laet u mijn beley t niet buyten reden dencken,
Of fchoon ick boven u haer eere met geichencken,
Ick ben van u (tis waer) maer oock van haer gevoeü,
Van haer met reyne melck, van u met epckel bloet j
Tis licht in dit geval u plichten af te fcheyclen ,
Daer is een wijt verfchil te vinden tuflchen beyden,
MOEDER. 47
^ Sy droech my opten hals, en ghy in uwen fchoot,
Sy mee een vryen wil, maer ghy uyt enckel noot.
]>aer ging de moeder heen met tranen op te wangen,
:ljlet droef heyt inden geeft en felle fpijt bevangen ,
!| Vermits fy in 't geding haer wille niet en had,
Daer juyft haer eygen foon alleen als rechter fat.
leert dit, befcheyde vrou, met reden overleggen,
In weecht in uwen geeft wat voefter is te 1 eggen,
Weet dat u goede naem van haren glans verlieft
Indien u weerde vrient een tweede moeder kieft.
Wanneer een defcich man laet vreemde minnen luieren ,
totfehijnt te iijngefeyt, het wijf heeft malle kueren,
Of al te vyfen kop, of al te ftegen neck,
Wat heeft een teere vrucht te fuygen haer gebreck ?
letfal in tegendeel u goeden aert betuygen,
idien men kinders fiet aen uwe tepels fuygen,
» Tis eere voor de vrou, wanneer de man gedoocht
» Dat fy een aerdtch kint uyt haren boefem foocht.
'iaeckt hier geen onderfcheyt, laet alle friflche vrouwen,
Ioedanich datfe fijn, haer eyge vruchten houw7en, <t
En foo daer eenich menfeh van adel maeckt gewach,
Maeckt dat het voetfel felfs oock edel wefen mach j
daer defen onverlet, ick vinde menich- werven
)at oock een eygen kint mach uwen boefem derven,
Want, fijtje geyl of boos of met de kop gequelt,,
Soo kieft een ander min die beter is geftelt. b
fis dienftich aengemerekt, als jonge vrouwen foogen ,
)at fy niet aen het volck haer naeckte borften toogen,
J O ? b Quant a moy
(did M. loub.)
-fuislogéla, quefi ma femme eftoitentachée ci'aucun vice que je f^eufTeJe ne permettrois aucunemcut
u'cilealaitaft nos enfans,öc ainfi le doit faire chacun. Üv.5, chap.i.
Fff 4 Voor
a Matres fris 'tpf&
uberibus infantes ct-
lere fóbent nuüo no-
hilitatti Jive humt-
Utatis habito rejpec-
tu.Kecker. dijput.
patt.28. Prob. i&\
Tholof.ij.- c. uit.
Card. de variet*
1.8. Richter, axiom.
ceconomic. ^7. Bt-
fold. ad Li. ff. de
Juft. & jur. quaft*
4& M O E D E %
Voor al niet, als de jeuchc te voren haer bekent
Sit by, fit over haer, of immers daer ontrent,
Sy doen een eerbaer werck die hier den boefem decken,
Of uyt de kamer gaen of elders haer vertrecken,
Weet dat een dertel wicht, tot vuyle lult gefint,
Geen aengenamer ding als naeckte leden vint .
Ift niet een felfaem ftuck dat, oock in onfe dagen,
a AtuMt Beza in [)e groote van het lant den boefem open dragen, *
prafatïone Poëtica .P 11 j ï •
in David. tfd **- Hn toonen alle man dat voor een ' veerden vnent
tlT'cciare fmum Verfegelt, toegedaen, en opgefloten dient ? b
fimuUt, mam- Hoe plach een ydel ooch hier op te koomen loeren ,
ma (que cueree! , - t* n ;1 1 1 1 n
ztfaperobjeciat te- En door een Itil ghepey s de luiten om te roeren
g wia^a Tot aen het diepfte merch 2 hoe menich dertel quant
i*m chuBm ofien- Ontfangt uyt dit geficht een ongetoomden brant?
ditoprs, coüoaui Z> J O O
fuperbi 1 en is met geenen mont ten vollen uyt te drucken,
1 Waer toe ^t los gheficht de fiele weet te rucken ;
b n^iv£m'n '* Hoe verre dat het vyer door al de leden fchiet
ad Demetriadcm Wanneer de loflè jeucht een naeckten boefem fïet ;
Dat Paris van de luft foo diep is ingenomen
TÏ^rrX^T *s Helene felfs ten deele by gekomen,
'ntfeitfefe ejfe fui- Si j n licht-ontfteken hert ontfing een fhelle vlam
t^btlZt» Om datfe wat te bloot uyt hare kamer quam : ?
pamnonnu £ j\ls Strato bv geval een naeckte maecht beloerde.
n;idxt>me pallia rt~ . . / O *
voiuto cervicesap. Hy viel in heeten brant, die hem de linnen roerde .5
^pw#^ Ey liet ! de jonge wulp en lijn geminde itert,
m^e nmn.zs. £er fa hv.eenich lief van hare mnü verweif : d
c Ipfe Parit mM V a f
firtur perïtjje Lzcc-
m, cum Menela&a [urgcret e tha-lame. V-ïofet l.
d Aritioclea puelU formofiffimx mm lovt facrificinm .f&Bura. muU a Stralone vifaejfet, amore» fóxgno utr'wf
malo, juvenem inemdit . nam cum eadapj ilU a Callifthenc ametrttur-, nuptiarum die amantium manibas ejl difcet
ta\ BtratQ &ntémin omnium conjbiciu» fupra ipfamvirgincm ferro fefe. \ugulavii. Pipifftrsh* in atnatw. narrM
Nudato
men
MOEDER, 49
)at Caracalla viel (gewis te fijner fchande)
,n door een hittich bloet in vuyle luften brande, (wijf a Mhm sPlrt!*~.
Nam hier fijn oorfpronck uy t> eenichoon, maer liftich m , remia, quu
Verlockte fijn geficht ontrent haer naeckte lijf. a
V"at noemick vyeerelts volck? ach! David is gevallen
Jiet totte luft alleen, maer tot een dadich mallen %
En fiet 1 dat inde man de boofe luften blies,
Dat was een fchoone vrou die hare leden wies. b
:k achec dat de geeft van fchilders en poëten
>it oock in ouden tij t ten vollen heeft geweten ,
Want om te beelden uy t de rancken vande min.,
Soo voerd' het geeftich volck een naeckten jongen in. c si
D 1 • 1 A Itbajtcet; antene-
,cta:ön wort een Hert, en vraechje na de reden i
lach de jacht-goddin en hare bloote leden ,
Een helt, een dapper man, een prins van hoogen geeft
Siet maer een naeckte vrou, en is terftont een beeft j
•en beeft vol geyie Tucht, gelijck het wort befchreven,
,en beeft door hittich bloet tot luften aengedreven,
Een beeft dat grillich is, en tracht te fijn gepaert
En buyten fijn geflacht, en tegen fijnen aert. d
Vilt u dan, jonge vrou, voor dele klippen hoeden,
,n laet u fchoone borft geen vuyle tochten voeden3
(umlulia, Ahtonï-
ni Caracalkimpe^
vatoris Romanino~
verca, muiter for-
ma eleganti Ö» e~
gregid, fe maxima
parte corporü co-
ram Antonino ipfi,
qua ft per mgligen-
tiam, nudajjety ea~
quenuda conJpetfA
dixijfet AntoninuA
Itbidme ttfluans,
ViJItm fi lieer et t re-
fcis imperatorem ef-
ly lach de jacht-goddin en hare bloote leden , _
to Antoninus ad c-
beundum fcelus au-
daciorfaclm , no-
'vercam uxorem
duxit . t ujus rei
nonnibil ettam m&-
minit Bald. noïiet
ïn cap. ï. colum.
,ult. de ConHitut.
& late Tiraquell.
leg<£- connub.num.
J2. &feq.
b 2. Reg. n. De
qua re loquens Au-
gufttnm in libro de
wfiate mulierum ; David, inquii, iüe fanclijfimu* mille pajfionibmprejfws, vidit mulierem nttdam Jlatimho-
uctdium fimul fecit & adulterium.
Memorat P'tn. Itb.jé.cap s. fwtulachrum Cupidinis nudi in Varia Colo?uaEropontidis opzt4 eximium Vraxitelü*
l& eundem nudumdepingit Pbilrftratuó inimaginib. qutn& ip/ius mater Ventu> fcortorumprafes,a Jlatuarijs &
nlptonbus nudadepirtgitur, ut pajfim mzmerant Lucianzts & Tbeodorttu* Cyrenenfis. Et Arnobtm adverfus gentes
(putat. Ito 6. ad libidmew» inquit, concitat Venws nuda, Et pajfim poet* ; nuda Venus madtdat exprimit imbre co-
fUyOvid. nudfi recedeVenus, Mart. ére rationes pulcbrastradit Fulgent. lib.2. Mytbolog.vel quod ajfeclatores
os nudu dimittat, ve! quodltbidinis crirmn nunquam ita fit ceiatum, quin tandem prodat ur, vel ^uodnudps maxi-
conveniatyvel quiafouodjam diximuf)nuditas ad libidinem provocet.
Cervum m hieroglyphicü hommem libidimfum fignificare ob infignem cmimmtk isliw laftiviftm* & Vcnerii etiam
'ton*) utfcrunt, appetsntiam. vtd. lob. Fkr. Ub. 7. hkrog'y. cap.10.
Maeckc
M 0 E <T> E %.
Maeckt datje voor het volck u teere leden deckt ,
Op datje geenen menfch in beefte-luften treckt.
Doch, foo daer yemant is die, naer een angftich poogen,
De vrucht van hare jeucht geen macht en heeft te foogen
Alft immers wefen moet, foo let, vriendinne let
Wie datj ' in uwe plaets als tweede moeder fet .
Laet yemant eenich lam een geyten-elder fuygen,
Het krijcht een gey ten aert ; de wolle fait getuy gen :
Want fchoon fijn eërfte bont was uytter-maten facht,
zstefano Guazx, f-jet krijcht door geyte-melck een harde geyte- vacht.
delactvd. converf. i n Tl V • - t tC i &/
ub.s.ioubertMb.s. Men lecit van ieker kint in bollenen opgetogen,
vrror. Fof. cap.i. ^ vuy le feuch fij n voetfel had gefogen ,
En als het grooter werd en hooger was bejaert,
b vives hk de Soo haddet inder daet een rechte feugen-aert, b
^tdJ^Z'^T Ten was niet uytten dreck, uy t modder niet te keercn y
Het rolde in het flick, oock mette befte kleeren ,
Het vont fijn beften dranck ontrent een vuyle plas,
En niet en achtet fchoon, als datter leelick was.
Het is een Frans gebruyck een geytjen uyt te kiefen,
Wanneer de voefter-wijfs haer eerfte foch verliefen,
En dan foo koomt het kint, foo dickmael als het dorft,
En voucht fijn teeren mont ontrent de geyte-borft ;
Het wicht aldus gevoet heeft wonder vreemde grillen ,
Heeft, ick en weet niet wat, dat niet en is te ftillen ,
Het trippelt alle tijt, en ftaech een nieuwen fpronck,
En heeft fich over al gelijck een geyte-jonck.
Treet vorder, mijn vernuft, om yeder een te toogen
Hoe veel het ganfche lant leyt aen het kinder-foogen ;
Koomt hier, o jonge vrou, en hoort een vreemt geval
Dat u het krachtich foch voor oogen ftellen fat
Vet
MOE D E K.
j:el adels uyttet hof, veel ridderlicke mannen,
k:el herders uyt het wout te (amen acngefpanaen
Gaen jagen opten wolf, die met een feilen tant
Verfcheurde wat hy vont in al het platte lant ;
k tocht gaet dapper aen : een deel verwoede dieren y
ledreven uyt het bofch,door roepen ende tieren
Vervallen op een houck, daer menich Warre-net
Staet liftich uy tgebreyt, en na de kunft gefet:
iftil) defcrire une hiftoire qui futrecitée (moy»prefent) par monfieur de Humier
,•63. devant mofifieur Frere du Roy Charles, qiu depuis a efté nomme Henry troifie
:. c'cft qu'es forefts d' Ardeune, eVc. *
Wonderwere ghe*
febiedenijfe voor
waeraebtieb ver'
haelt by Simon
Goulart , in bet
tweede deel van fijn
Wonderbare ende ge-
denckwi t rdigbe Hi-
Jlorien cap. Enfant
êflevé parmi les
Loups. Ie vay
au jour S. André
me Roy de Fran-
Ggg 1
Hier
fi MOEDER.
Hier ftaen de jagers vaft om dit gebroet te quellen ,
Hier ftetmen menich beeft ter eerden neder vellen,
Een wreede wollefin, wel vande grootfte flach,
Vocht daer een langen tij t tot datfe neder lach ;
Hy die het monfter treft vint fich in haeft befprongen
Niet van een ander beeft, maer van een naeckten jongen,
Out, foo het fchijnen mocht, ontrent de feven jaer
Die huylde door het bofch en maeckte vreemt gebaer;
Hy was van bruyne verw, en toond' een felfaem wefen,
Sijn hayr door al het lijf als borftels op-gerefen,
Sijn nagels wonder lanck, fijn ftemme byfter wreet,
Men hoord' een luyde galm , maer echter geen befche
De jagers, die het kint in dit gewoel vernamen,
Sijn dapper inde weer en voughen hen te famen ,
Daer ftaet de jongen vaft, daer wort hy opgevat,
En vande rouwe jeucht gedragen inde ftadt •
Maer fiet ! het menfehen-kint en wil geé menfehë kenne
Noch by de menfehen fijn,noch aen de menfehen wenne
Ten fpreeckt geé menfehë tael, maer eenich dom gerae
Ten wil geen menfehen fpijs, maer niet als bloedich 2
Het fchopt de pap-pot om, het bijt die hem genaecken,
En wat de keucken fchaft en kan hem niet vermaecken,
Sijn wefen is verwoet, en byfter onbevreeft,
Het beek gelijck een menfeh, de refte maer een beeft;
Met vaften niettemin, tot op gefette tijden,
En weder als het dient hem eten voor te fhijden,
Soo wert het felfaem kint ten leften noch getemt,
Sijn wilde fucht verjaecht,fijn harden aert gedemt*
Hier dient voor al bemerekt en waer te fijn genomen,
Hoe dat een menfche -vrucht is in het bofch gekomen.
MOEDER. ?3
En door wat ongeval een redelicke fiel
Tot bloet, en rauwe fpijs, tot beefte-luften viel.
J:ns als de koude lucht haer rijm begon te worpen ,
J)0 waflcr fchamel volck uyt veelderhande dorpen
: j Getoghen in het bofch, gevallen in het wout ,
En kapte, daer het viel, lij n noodich winter-hout.
Ie wachters,die de forch van alle groene dreven,
|m boomen, van het wik, van haegen is gegeven,
i Sijn dapper inde weer, om even dit gewek
5 Te weeren van het bofch, te drijven uyttet velt;
1)0 haeft fy mette ftem maer aen het wout genaecken ,
>o kraemt een yder op, en poocht hem wech te maecken ,
Een deel laet in het bofch al watter is gekapt,
Een deel haer bylen felfs, om niet te fijn betrapt.
]zn vrouw, die met haer kint was tot den houw gekomen,
oor onver wachten fchrick ten hoochften ingenomen,
Geefc fich met al het volck foo jachtich op te vlucht,
Dat fy door groote haeft daer laet een teere vrucht :
gaet in defen angft een ruyme wijle dwalen,
t naer een lange wijl de fon begon te dalen,
Doen keertfe wederom; maer fy (eylaes ! ) en vint
Noch haer vergeten tuych, noch haer verlaten kint;
*rax hier op naer het dorp, om vrienden ende magen ,
< m yeder diefe kent na dit verlies te vragen ;
Sy roeptet door het bofch, fy klaechtet alle man ,
Sy fpreeckt de wachters felfs,maer niemant weter van :
lier over is de vrouw in groot verdriet geflaghen,
laer man is ongefint, de Rechter laetfe daghen,
En doet een hoogen eyfch, en maeckt het wijf verdacht
Haer kint met eygen wil te hebben omgebracht ;
°gg 3 sy>
5-4 M O E D E %.
Sy, van een kleyn beley t, en kleynder van vermogen,
Is met haer drouven man in ftilte wech-getogen,
En federt haer vertreck en heeftmen noy t verftaen
Waer dit verdrietich paer te famen is gegaen :
Dan wat het kint belangt, men hout, op vafte gronden,
Dat, als het vanden wolf was in het bofch gevonden,
Het na deflelves aert en aengeboren kracht,
Is in het duyfter hol fijn jongen toegebracht.
(Veel fchrij ven dat het beeft fijn vreeflelicke tanden
Kan vougen na den roof, gelijck als menfchen handen 3
En dat het fchapen felfs kan dragen inden mont,
aDeLupoa&nosfe- £n eVenwel het vee kan laten ongewont: ) a
rente via* Mianum . r 1 ri r
hipt. de Anima!*- Sijn jongen, ioo het lchijnt, te voren lat gegeten,
hmkb.12. cap.ji. £n hebben op het kint niet happich aengebetcn,
Maer, door het voorich aes ontfteken vanden doift ,
Sijn met een grooter luft gevallen aende borft j
Hier meyntmen dat het kint, als onder hen gelegen,
De fpenen vande wolf heeft inde mont gekregen ,
En dat hier uyt het beeft, verweckt tot beter fucht,
Het kint heeft aengc veert gelijck een eygen vrucht .
Tis menichmael gefien, gelijck men kan betuygen,
Wanneer daer eenich beeft koomt vreemde boi ften fiiyg
Dat ftrax het voefter-dier het fuy geling bemint
Niet als een vreemt gebroet, maer als een eygen kint ;
Siet wat de borft vermach ! miffchien om defe reden
Soo heeft de felle wolf het menfchen-kint geleden,
Doch hoé het wefen mach, of watter is gefchiet,
Men t wijffeit aende faeck, en hare waerheyt niet ;
Tis ja het eyghen kint, dat, in het bofch gebleven,
Had by de feven jaer int wilde moeten leven,
MOEDER. f$
Dit blijckt eerft uytten tijt> die op den jongen paft,
Maer dit bewijs aiieen en ware niet te vaft ;
vlen weet op beter gront de faecke na te fporen,
i pm datmen aen het kint, juy ft als het was geboren,
ilf Een fèlfaem over-fchot van kleyne leden vant,
r Ses teenen aende voet, fes vingers aender hant ;
)ies als de ganfche buert quam met een groot verlangen
Het vreemde maeckfel fien wanneer het was gevangen ,
Soo werter vaft geftelt, dat hy de jongen was
Wel eer door ongeval verloren in het gras .
Het kint, door goet beleyt van wreetheyt afgeweken,
; tegan den achtften maent na menfehen aert te fp reken,
Ontdeckt voor al het volck hoe dat hy was gevoet
I Met vleys van eenich beeft, of met geronnen bloet j
f leyt mede dat de wolf en alle wilde dieren
iem plegen over al te ftreelen en te vieren,
En datter nimmermeer een fchaep en was gevat,
Of dat hy mettet beeft oock vande bouten at.
Ten leften, als het kint vergat fijn vinnich woeden ,
00 wopndet in het dorp, en leerde fchapen hoeden,
Tis neerftich om de koft, en veerdich over al,
En vlytich inde weer, en yeder lief-getal.
4aer hoort een felfaem ding •> noyt fchapen hem bevolea
,n worden aengeranft of van het Wilt geftolen,
Geen beir, geen loofe vos, geen dier van al het wout,
En beet aen eenich vee den jongen toe-betrout;
il wat hy metter hant maer eens en quam te raken,
)at fachmen nimmermeer by eenich dier genaken ;
Men hout, dat om de kracht van fijnen wilden aertr
De kudde was bevrijt en voor het Wilt bewaert:
Ggg 4 Dit
5-6 MOEDER.
Dit bracht hem groote winft ; want als de lieden fagen
Dat oock fijn fpeeckfel felfs was machtich wech te jagen
De klauwen vanden wolf, foo bracht hem y eder gek,
En kocht van fijnder hant de vrydom van hec velt j
Dit bleef den jongen by geheele feve jaren,
En doen is defe kracht allenxen wech gevaren ,
Soo dat voortaen de wolf fijn ouden vrient vergat y
a Neef** fmgui*- En fonder onderfchey t van alle fchapen at . a
re hoe tji exempiu. Leerc hier 0 jonge vrou, wat onbekende vlecken
hommes entm a > ) o >
brutü nutritos ejfe \j kinders uytte melck van vreemde borden trecken ;
rarum in Hisïorijs i • 1 • • 1 1 1 l 1
non efi. Femnt e- Leert hier, o jonge vrou, gelijck de daet betuyehr,
Z^iZfZ Dat ycmant beeftich worc wanneer hy beeften fuycht
entitntum fuif: f^oe menich eerbaer wijf heeft dochters opgetogen,
Telephum Aganes _ . . . - i • i i I I
& uercuits fihmn Die buyten alle tucht, en in het wilde vlogen 1
tpTVrtt^uf^ Men wift niet hoe het quam, maer die hetonderfocht
hum Akxxndmm yont dat haer voefter-wijf niet veel en had gedocht*
fenbunt ab urfa e- 111. > 1 , °
4ui,*tumefe: Mgi- Hoe menich aerdich kint, geiont en wel geboren,
fium vero Thiefi* r T r 1 r> 1 • r • 1 l
& Teiopufiimm* Heert door een Inoode min lijn eygen aert verloren 1
caprd, ficut Ailia-
nm memorU prodidit : fed propim ad rem de qua agimm accedit id quod Ich. Camerarini in Medit. Hiflcr. part
tap.7S. fcriptum reliquit , ex aiditionibus Lamberti Schaf nabitrgenfis ds rebm g:ftis Germanorum id fe hab
*t[fcrens: Anno* inquity M. D. XLI V quidam pucr in partibtu Hajfm efi diprehenfus.hic, ficut pofteacognit
eft ér *pfi retulit, quum trium cjfjt annorum,d lupii cH raptus & mirabilitir^ducatai . nam quamcun^ue pr*J
lupipro ciborapueranty fmpcr meliorem partem fumentes ipfi ad vorandum «uebant, tempore vero hiemisfove.
fodientts folia atborum ér alias hvrbaó imponentes, puerum fuptrponebant, ér fefe circitmponentcs fic euma frig
defendebant; ipfum vero manibus ér fedibus repere cogebanUO* fecum currire tam diu quoad ex ufu eorum veloctt
temimitabatur ér faltns maximos faciebat \ hic tandem ab hominibus deprehenfus, lignis circumligatus, ereclm
udhumanam fimüttudinem cogebatur. Idem x&opuerfpitu dicebat femnltoxarius cum lupls.fim feejf.tyquam c
hominibus dehgere converfari* Puerifte in curiam Henriet principis Hzffiz pro JpeÏÏaculo efi allatus . Hoe etiam eod
tnno contigit in Wederaviam w#&Echtzel,l£i enim puer xij. anncrum Mm lupii eratin filvd qua vulgo dicit
die Hardt, ér in venatione d nobilibus hyberno tempore captus.fujt. ..hacienus Camerarius. Sirndem fre hiflori
refert M. Drejfirtts in hbro quem de nova 0» antiqua lltfciplina conferipfit. Recïè hanc mattriam exclamationeh
conc'udit Camerarins ; quü, wquit, hanc dtjparem nat ara, Cênvetfationem non admirabitur ? apparet fanèverè
turn cjfe confuctudimm ejfc aluram naturam, imo mttrdum mturd tjfe potiorem, aliamfcrè jïmiiem fcjioriam rc
Goulartiw ér quidem uoïiri tempgrü, ndnurab. hifi. lik*t»
MOEDER. #
11 ' ! Het is een goede leer, het is een oude vont,
P De vifch aert na de Zee, de plante na de gront.
'\ Vie goede kinders heeft, en niet en wil verlieten ,
)ie leere met befcheyt een goede voefter kielen, a
En dat op defe peyl ; let op een handich wijf,
Van leden wel gemaeckt,en van een vleeffkh lijf,
ihn aengename verw, en luy ver aende tanden,
|}eboren inden ring van onfe Nederlanden,
Niet root ontrent de neus, niet elders ongefont,
En die geen vuylen ftanck en aeflemt uy tten mont*
Niet al te byfter fchrael, niet al te (eer gefwollen ,
Met braflen niet gewoon haer leden op te vollen ^
Niet in haer eerfte jeucht, niet al te feer bejaert,
En die voor dele mael een foontjen heeft gebaert, b
TOie niet en is gewoon, door fpijt, en hevich ky ven,
|Df door een mallen angd haer vruchten af te drijven %
Niet treurich uytter aert, of die geduerich klaeght,
Of die een verflen rouw in haren boefem draeght,
jsïiet tot onguerc luft, tot fnoupen niet genegen ,
Die voor een dertel wicht niet bloot en heeft gelegen ,
Die in onkuyfche jock haer vreuchde niet en raept,
Die niet te veel en drinckt,(r) en niet. te vaft en flaept. d
Hoedanige voe-
fter te verkiefeii
als de moeder
nietiboghen en
kan.
a Vide notandst di
nutrice eligenda a-
fud Roderic. de Cx*>
pro de morb. Ma-.
& A f^avoir s'ily
a queition d'une
fiüe \ car le laiflr
de celle qui a
faift un fils cft
meilieura nourir
une fille,&,a.u có-
traire voyez les
raifons au liv. f.
cap.6. des Erreurs
Popul.de M.Iou-
bert. vid. eundem
ad cpt&sliowm qui
doit plus long
temps tetter une
filie ou un fils ,8c
combien chacun.
chap.ii. Uv.5.
C I). Hieronymu$
LéitA fUmm tnjli*
uens, nutricem vetat ttmuïentam dut Ufcfottm fumi. Viv. Ub.i. de Chritf. faem. cap. de edueat. virg.
I II y aune rema^quable hiftoire a ce propos au Recueil des hiftoires memorables de M. Goulart vol. 3.
eramentoy (dictil) qu'autrefois j'ay ouy raconter au Seigneur lofeph de ia Scale, do&eentre les doe-
es de noftre temps, & que depuis j'ay leu dedans le beau difcours de ia vie de luie Caelar de la Scale , fon
i?ere: Entre cinq filsque Dieu luy donna fut un nommé Odet, duquel Ioieph Ion fiere difoit, & a efcrit
:e que je reprefente: Ce petit enfant avoit ü belle fac_on, que le pere dc la tnere &tous ceux qui le regar-
lojent, luy porterentune (Inguliere bicir euillance. Le pere 1'aymoit metveilleufement, ckneantmoins
Bttant de fois qu'il j e&oit les yeux deflus, ü fi onc.oit le fourcil, paroiiToit trifte, & de vilage abatu,jufques
i foiifpirerftellement que la merc, dame fort fage, cognut bien que le pere fe dcfiqit de la vie de leur petit
Ddet. Sur ce ayant requis fon mai j de luy declarer la caule de tant de foufpirs: garde vous bien (dit il) de
llonner a noftre fiis une nourke fub j ede au vin ; j e prevois qu'il fera cftoufFé. toüs les j ours il repetoit eelt
MvertiÖèment a. fa femme, tant qu'eüe aulli s'en donna la peur a bon efcient. En cefte fólicitude elle fe
cue une nuid^Öc tiouvclanourice ioïrxwute abouehée fur le vifagede Tenfancon, dc force cue g'cn eftoic
$-8 MOEDER.
fai&, fi !a mere eut tattt foit peu difTeré de fe leuer ; & eut eu béauceup de psine a remettre (lis le pet
lcqu^eichappiunfecond&tuoifii'meperildemorr, par IHntemperaftce dȟne nourice jrvrogneffej c
fuc cau'b qu'on delai&a ce potit eaeore bien j iun:, & me coin-nis a une fille de chambre pour le gaider
gouverner. La pauvre mere eilimo:.t,pou. feftr? defaicl;e d'une mal-lage nourice, ion enfancon bien
feuré; mais le pere l'a ivertiflbit de ne fe fier pas tant a iafille de chambre, & continuoit en fon tri
prefage. la gouvernante aimoit ardainmenc fon nouciffon, & en avoit un foing merveilleux. Maisi
nuidVelle fut trouvée dormante avec le petit, aagé de deux ans, eftoulFé entre fes bras. le nVn puis ela
d'avantage.
si piitu me m* Haer tepels root, en eaef ; haer borften blau-geadert .
éiensfu/penditur & * n n 3" • J
MediUbaur, re^o- En van een valte ttort, en ront in een vergadert*
ïiTfittt Haer foch van foete geur, niet fchrael, en niet te vet,
jidet, optimum efi Maer dat fich om een hayr, of op een nagel fet.
êenfet Aetttts. vtd. . - . «j . . . 11
Rodaic. de c*jiro Siet daer een rechte min, gehjeker naer het leven
m"~ lieden vande kunft is g^ftich af gefchreven:
Doch foo ghy defen (lach niet byder hant en vont,
Ten minften brengt het ftuck foo na ghy immer kont.
Acnmerckinghe De fnelle jaren eaen : u teerefpruytenriifen,
roeiende de op- 1 r 1 • 11 f • f "C
voedinghc der Dus poochtle vander jeucht haer plichten aen te wijlen
kinderen. Tis goet dat yemant komt uyt eenich goet geflacht
» Maer tis al nutter ding wel op te fijn gebracht :
Hoort, moeder, hoort u les ; tis niet genouch te baren,
Het kint is u beflach tot aende feven jaren;
Het kriecken vanden dach, fijn jeucht, en eerfte gront
Beftaet in u beleyt, en hangt aen uwen moat :
Ghy moet het rouwe lant als totte vrucht bereyden,
Befpitten, open doen, met greppen onderfcheyden,
Het onkruyt roeyen uyt, oock vanden eerften dach^
Op dat u weerde man daer namaels faeyen mach.
Wac ifler menich wi j f dat niet en plach te paflen
Op dit gewichtich ftuck, maer laet de kinders waflert
Woeft, dertel, quaftich, rau, vol bochten, onbefnoeyt
Gelijck het wilde rij s in dichte boflen groey t !
MOEDER f$
jJTat ifler menich wijf dat liever heeft te praten,
)ie liever heeft te gaen lavey en achter ftraten ,
Als met een ftüien geeft haer kint te wijfen aert
Wat nu, wat naderhant is nut te fijn gedaen 1
W at ifler menich man die mette ganfche finnen ,
)ie metten lijve woelt, om goet te mogen winnen,
En laet fijn weerde kint, lijn alderbeite fchat,
Onvruchtbaer henen gaen als ick en weet niet wat !
)aer fijnder in het lant die honden leeren fpringen,
)ie quackels leeren flaen, die vincken leeren fingen,
En laten onder dies haer bloet, haer eygen vrucht,
En fonder goede leer, en buyten alle tucht:
ft niet een feliaem ding in kleyne beufel-faecken
Te wroeten alle daech om groot beflach te maecken,
En in dat edel werck,daer op de w7eerelt ruft,
Te wefen buyten forch, te leven fonder luft ?
/ oorwaer die fijn gefin laet in het wilde groeyen ,
n niet als met gewin en is gewoon te moeyen,
Die is gelijck een menfch die na de fchoenen fiet ^
En acht de voeten felfs fijn eyge leden niet :
Ghy, let op defe plicht j tis eene vande faecken
Die u en u geflacht, en al de weerelt raecken ;
O vrienden, weecht het ftuck ; ghy queeckt in dit geval
De hope vande tijt die namaels komen &L
Leert, jonge moeder, leert, oock vande minfte dieren,
Het kinder onverftant na goede feden ftieren ;
Niet datter eenich man in vrouwen hooger prijft,
Als dat haer rijpe forgh de kindcrs onderwijft.
Doet als de Nachtegael, die leert haer teere jongen
Hoe datter dient geneurt, of uy tter borft gefongen,
Hhh i Hoe
6o M O E D E %
Hoe na de kunft gequeelt, en grof, cn Weder fijn^
En hoe de laege Item moet op getogen fijn :
Maerfouckt den hemel eer ft, en leert de jonge finnen
God vreefen^ eere doen, en boven al beminnen j
Leert hoe dat alle ding is onder fijn gebiet, >
En dat fijn wacker ooch oock in hu du vlier fict:
Leert dat fijn vader-forch een middel heef c gevonden^
Om ons door fijnen Geeft te trecken uytte ronden j
Leert dat fijn eeuwich Woort, het onbevleckte Lam,
Ten goede vande menfch hier inde weerelt quatïi^
Hier inde weerelt fterf, en weder op gerefen
Sal by den grooten God, fal inden hemel wefen,
Tot hy eens op het left, en hier, en over al,
Op al dat immer was een vonnis uy tten fal ; I
Noch dient hier by gevoecht, hoe inde lefte tijden
De goede fijn verheucht, de quade (uilen lijden 5
De goede fijn getrooft, als Gode lief-getal,
De quade fijn geplaecht met eeuwich ongeval .
9m Mfrimk vu u Leert vorder uwe jeucht de rechte waerheyt fpreken l
m pttem non tok- r t n r i i
randa, memkcium, £n door een loeten aert haer itege linnen breken j
fiLF^M^ii Het lieghen is voor eerft een byfter vuyl gebreck^
Het ander dat ick haet dat is een harde neck.
Maer weeft doch hier beforcht, dat uwe goede feder$
Haer fchicken na de maet van uwe goede reden -r
Ghy, die een ander leert, gaet eerft in deuchden voor,.
Dat is hun, die het fien, voor al het befte fpoor -r
Leyt foo de jonckheyt aen, oock van haer eerfte dagen >
Op datfe vierich fijn het befte na te jagen ;
Prijft veel de ware deucht, en fpreeckter dickmael van
JEn let op yeder kint hoe veel het dragen kan j
L
MOEDER. &i
aet vorder uwe jeucht bequame kunften leeren,
)at fal haer groenen cijt en grijfe jaren eeren,
0ac is de befte fchat die t'hiiys en over al
Haer teer- gek, hacr vermaeck, haer ftetinfèl wefen fal^
ilat is de befte fchat die mede wort gedragen,
y t brant en krijchs-gevaer, uyt alle quade flagen^
Die met fijn meefter fwemt tot aende naefte ree,
Oock daer het ganfche kraem moet blijven inde Zee?
>at is de befte fchat die niet en wort geftolen,
J moet een vluchtich man in vreemde landen dolen,
Geen rijck foo onbewuft, geen weerelt foo verwoer,
Die niet een geeftich breyn en goede kunften voet >
)ie wefen aen het kint als vader heeft gegeven.,
khoorter by te doen den middel om te leven,
Hy pleecht geen ware fucht, geen rechte vader-gunl^
Die kinders heeft geteelt, en laetfe fonder kiinft, a
lr\ om met goet beleyt hier dieper in te treden ,
oo prouft u jonck gewas, en fijn genegentheden y
Hebt acht met alle vlijt, en dat van eerften acn,
Waerop de fiele fpeelt, en hoe de finnen gaen j
Het is om niet gepoocht door ongetydich ky ven
Een kint van goeden aert geduerich aen te dry ven j
» Al waer het innich hert is tegen aen gekant,
» Dat wort te geener tijt de menfchen ingeplant»
Wie is fijn leven oyt tot hoogen lof gekomen,
Die tegen fijn vernuft heeft faecken aen genomen l
» Wie heefter oyt beroup ter eeren uyt-geftaen,
» Die tegen fijnen aert heeft dingen ondergaen ?
leur route, pour
neantfe travailleon fouvent,& employé on beaucoup d'aage a dreiTer des enfans mx. ehofes aufquelles
als nc peuveut prcudre piéd. Monta^n. iiv. i . des Effais chap.25 .
Hhh 1 Hier
a Confentamum eg
tationi & nature
ut cpii vitam tri'
huerit-, vivendi etia
facultatem prdftet.
Mafil.Hexoi. hm*8*
II efl difficiie de
forcer les propé-
Cons naturelles;
d'ou il ad v ie 11 1
que par faute d'a-
voir bien choifi
6z M Ó E D E R;
Hier dient u rijpe forgh wat verder in te dalen,
Des heb ick dele prent hier onder laten malen ;
lek wou dat door het ooch u mochte fijn bekent
Hoe vaft dat eygeti aert is inde borft geprent,
Aenfïet dit finne-beelt, het fal u mógen Ieeren
Dat aangeboren fucht is cjualick af te keeren,
Acnfi<
M O E <T> E % 63
Aenfiet dit Enden-ey by hinnen uy t gebroet,
Het wijft als metter hant wat Vrou Natuere doet :
j hintie wehft het jong tot haer te mogen trecken,
wil het mette borft, of mette vleugels decken,
Sy klaechc als haren noot, maer efter geen gehoir j
Het dier heefc geenen lufl: als in het groene woir :
fchoon het aend: kant by wijlen is gedreven,
ch heeftet geenen fin om daer te blijven leven,
Want als Het wederom of flick of water fiet,
Soo vintet fijn vermaeck, de moeder haer verdriet ^
ie, fonder opten aert van alle ding te mereken,
Veel in fijn herlfens fmeet, en meyntet uyt te wereken,
» Die miftfijn ganfche wit, of, wint hy fomtijts wat«>
» Het gaet al wederom den ouden karre-pad .
et is een foete vont, en weerdich om te prijfen,
e jeucht door enckei fpel te konnen onderwijfen ,
Want alfïcr eenich menfeh op d^fè plichten paft,
Soo wortde jonckheytklouck, en nimmer overlaft:
kweet een achtbaer man (a) die, fonder eenith kij ven,
Heen uyt foete jock fijn kinders leerde fchrij ven,
Hv gaf hem opte vloer, daer fat hy in het fant
En wees een A een B te (lellen metter hant ; *
fcheen het ganfeh beflach tot fpel alleen te ftrecken,
00 leerde doch de jeucht bequame letters trecken ;
Siet ! eer de fchrij ver wift wat fchrij ven was gefey t ,
Soo waffwr inde kunft een vafte gront geleyt :
it pleechde defe vrient in veeldei hande dingen,
Ln tot uy theemfche tael, en om te leeren fingen h
Siet wat een wijs beleyt 1 de jeucht by hem geteek
Heefc alle tijt geleert, en niettemin gefpeeit .
Hhh 4 Ma
a Y>c(e li ghtïPfêp
de Heer Cbriflmen
Huygensy nu orJavx
ovcrlcd(n,in fi]n- te-
ven Secretaris des
Raets van State ;
in Vfi:ns nakomelin-
gen onfe eeuwe de
vurbten van def-
flfs lof lick klydt
met groot vrnoH-
gm k genietende.
b Tic voor^rwpfvek
Heer H xygens let rde
fijnfoonén d: noten
vande Muf ji k aèü-
de knot>f< f; 'i
haer ry:ny$, eridi
dat al Jbelentkl
64 MOEDER
Het is de pi jne weert hier naerder op te fouckert *
Hoe datmen talen leert, oock buyten alle boucken^
Oock in het vaderlant, en fonder ongemack,
Oock buyten alle forch, en fonder harde plack :
Hoe moet, eylaes 1 de jeucht van onie tijden dolen
Of in een ander lant, of in de vreemde fcholen,
Eer datfe talen leert, en flechts alleen bevroet
Dat maer de voorfte deur der kunften open doet :
Befiet eens Griecken-lant, befiet het oude Roomen ,
Daer vloeyden konften uyt als met geheele ftroomen ;
Vraecht yemant waerom dat ? haer kinders akemael
Die fogen uytte borft de rijcke moeder-tael :
Men leerder inde wiech en midden inde kieren,
Dat hier een geeftich kint met pijne moet bellieren ;
Men leerder in het fpel, en met den eerften tijt,
Daer in dat ©n£e jeucht haer befte jaren flijt.
Maer yemant falcniifchien hier over komen vragen,
Of niet een geeftich kint, oock nu in onfe dagen.
Door eenich klouck beley t kan worden by-geftaen^
En leeren vreemde tael oock fonder fchole gaen :
Voormy, ick ftelle vaft dat alle jonge finnen
Si j n heden oock becpaem om tijt te mogen winnen ,
Ghy, feg ons, mijn vernuft, wat dienftich is gedaenj
Ghy vaders, koomter by, en hoort de reden aen:
Caet kieft een eerlick man in talen wel bedreven,
En laet hem vander jeucht met uwe kinders leven,
# Mich.de ia mo~ Met laft om niet een woort te fpreken als Latijn, i
fo^p^fjJS So° ^ ^e Room&ke fpraeck haer eerfte tale;fij a :
lc a ce propos vi-
vcmcnt &c de fon propre Êfift. C'cft tin bel agencement $di& LI) que le Grec &: 'Latin, mak 011 1'ache
nop chcr ; jje diray icy unc facon d'ea ayok me iil* m: marché, que de couftuipc, qui a efté-eflayé en mo
MOEDER. 6f
fine, sten fervïra qui voudra. Mon pere ayaht faict routes les recherches qirïiomme peut faire, parmy
geus fcauants & d'entendement, d'une forme d'inftitution exquite,fut advifé de ceffc ïnconvenient qui
Dit en ufage: & luy difoiton quecefre lógeur que nous mettions a aprédre les langues, quiaux anciens
miftoit tien, eft la feule cauie pourquoy nous ne pouvons arriver a la grandeur d'ame, & de cognoif*
;e des anciens Grecs& Romams: Tanc y a que Itexpedient que mon pere trouva, ce fut qu'en nouricc,
ivant ie premier defnouëmeut de ma langue, il me donna en charge a un Aleman, du tout ignorant de
ftrelangue & tresbien vcrië en la Latiue; ceiluy-cy,qii'il avoitfaicl venir expres, m'avoit continuele-
nt entre les bras, ainfi fans art,fans livre,fans grammaire, 011 precepte-^fans fouet, fans larmes^avois ap-*
> du Latin tout ainfi pur que moirmaiftre d'ejcole ie f^avok. Vid.plura apud emdem MoiUêm
e jeucht aldus ge voet, fal midden inde notea,
n alffe befich is met houpen ende koten,
Met bollen op het velt, met toppen opte fael,
Vcrrijcken hare tong met alder bande taeL
et kint aldus geley t fal ganfche dagen fpelen ,
n defen onverlet geleerde woorden quelen,
En als het grooter wort en rijper in verPcant,
Soo leert het tijts genouch dc tale van het lant •
Vy fien meelt over ai de kinders vande walen
en vollen onder-recht in tweederhande talen,
Sy fpreecken duyts en wals, en bey gelijeke wel,
Haer moeder leert het een, het tweede 't kmder-lpeh
\s vreemt dat overal by lieden van vermogen
)e jeucht na delen voet niet op en wort getogen,
W aerom u teer gewas gequollen meteen bouck ?
Het wort dus Tonder fchool, en ongevoelick klouck,
et is een quade greep de jeuGht te willen dwingen, wer vm mtM
. , i i l 1 1 1 T • breede gchandelt by
n als met enckel kracht nee leeren op te dringen •> 3*#jfft» g*«*o m
» Het kint dat harde tucht en drou ve flagen vreeft ^ïnt^bw^%t^
» Krijcht dofheyt aen het breyn, en domheyt inde geef!:, km ommez™i-
\ot menich edel kint tot kunft alleen geboren sut eharron da
-leeft door een ftrenge fchool de boucken afgefworen ! diapl^ h '3'
Heeft door een wrangen nurek, of om een harde plack
De leer-fucht afgeleyt, gelijck een laftich pack,
lii Voor
66 MOEDER.
» Voor flavcn ftuer gebaer, en llagen voor de beeften j
w De reden is ghenouch voor wd-geboren geeften ;
w Daer is geen ander vrucht te treeken uy tten dwang,
» Als dat een vrye fiel neemt elders haren gang :
*> Tis beft de friflche jeucht door eer-lucht op te wecken,
» En, door gevreefde fmaet, van leuyheyc af te trecken ;
» Men ftelle watmen wil de jonge linnen voor,
» Dit is de befte toom, en dat de Befte fpoor.
Ghy moet des niettemin wanneerfe qualick willen,
Beletten haer bejach, en alle booiè grillen ;
» Wie ftreelt, en flickefloyt, of boven reden mint,
v En krijcht maer enckel leet, oock van een aerdich k'
%li dum filijs mok- Dat Eli fonder tucht liet fijne fonen blijven ,
t^TZjt, En &Afc met gedult haer fnoode rancken drijven,
& mos & fiipfum Gaf oorfaeck dat de man was haeftich uy tter tij t ~
homii^ j. cor. En wort noch evenwel lijn beyde lonen quijt i
4'g' Die met een fachten mont haer kinders liffelaifen,
En, fchoon het qualick gaet, geen quaet en willen ftra
Sijn aen een jonghe ftam gelijck het veyle klim,
Sijn aen haer eygen vrucht gelijck een dwafe firn •
De klim om vangt den boom, omvlechtfe menichwer
Maer doet in korten tijt fijn befte tacken fterven ;
$c*vohsammU». De Sim omhelft haer jong , maer haer onwijle min
lïeft vrV'quJ Die perft het teere dier de ganfche leden in :
^desEr^urf ®c moe^er dient ^aer jeucht niet alle tijt te vleyen,
Popui . racome Het is de kinders goet indienfè rnatich Ichrey en ,
les incómoditez ,Tr i \ (\ ^ v 1 i
caufées de ce que Want (na de kunlte leert)als yemant tranen krijt,
metóen7[efotce ^oo worC ^et vochtich breyn fijn quade dampen quij
de crier, mais Ci le
pleurer eft mediocre & non excedif, ildic que la poi&rine & lespoulmons s'en eflargiüent, d'avant
lachakur naturelle s'enrend plus fortey& qae lcsfupernuitezfe confument..
M O E D E R. . 6?
e maege wort verwermt, en al de taye fluymen
Jie worden even dan gedwongen om te ruyrnen,
| i De milce doet haer op al iffe fchoon verftopt,
Ghy, maeckt dan dat het kint geen tranen op cn kropt.
$aer draecht oock goede forch, door ongeftuymich ky ven
|? fnede vande tong niet vinnich aen te dry ven,
Hier dient te fijn gewacht voor al te diepen ftraem>
I Hier dient te fijn gewacht voor al te langen praem:
|)or al en dient de tucht niet aen te fijn gevangen,
fpijt en heete gal aen uwen boefem prangen;
Want daer een korfel hooft is befich mette tucht*
* Daer wort een heylich werck geoeffent fonder vrucht *
| s Plato fijnen knecht, door wel- verdiende Hagen,
I:ns wilde totte deucht en vanden wrevel jagen,
1 En dat hy wert ghewaer, eer hy den lincker flouch,
Dat hein een vinnich bloet door al de leden jouch,
ïèufippe (fprack dc man) ontneemt my defe roeden,
1 doet dat hier behoort ; want ick begin te woeden j
Geen menfeh en ifler nut te ftraffen eenich quaet,
Indien fij n eygen fiel haer ampt te buy ten gaet . r
£en die de roede voert met gramfchap aengefteken.
i,n pleechu gec rechte tucht,maer fchijnt hem eer te wrekej
» Ghy, die een dertel kint wilt ftraffen met gewin,
» En gaet niet tot het werck als met een koelen fin «
'7aer toe in dit geval foo byfter ongebonden ?
sn die fijn kinders ftraft, kaftijt fijn eygen Tonden;
Waer toe in dit geval te fwellen vanden fpij t ?
j Bedenckt in u gemoet dat ghy de moeder fijt ;
hdenckt, aleer je ilaet, dat alle boofe ftreken,
He vander jeuget aen in uwe kinders deken*
Iii i Out-
68 MOEDER.
Ontfpringen uytten gront van uwen eygen aeit
Die niet als enckel vlees en quade rancken baercr
Weecht dit in uwen geeft, het lal u gramme finnen
Betoomen, neder flaen, en krachtich overwinnen >
» Als yemant in het quaet fijn eygen feylen fier,
ö De ftraffe die hy pleecht en is foo vinnich niet,
- Maer hier dient veder menfch den iuyften tift te weteö
Iijt waneer jon- /• r*-
ge kinderen met Wanneer dit heylich werck is nut te ii in gequeten ;
vrucht ghekaftijt ,T , y. j i • i
mogen Verden. Hoort reden, jonge vrou, ten goede vande jeucht,
En leert den eerften ftont wanneer je ftraffen mcucht :
a hfuit D.nmpp. ^en man (*) van wijs beleyt, en grondich hier bedreven.
Lmjbsrgim , Theo- □ je hecfc op dit geval my defen peyl gegeven :
jiftronomu4,& r*. Hebt, leyd hy, Itaech het ooeft ontrent u weerde lont
SS* Als ghY het door het huY s met fPelen bcfich vint ;
En foo het dan miffchien fijn poppe dreycht te billen,
En fouckt, gelijck het fchijnt, met flagen haer te ftillen^
Sie daer een vaft gemerck dat uwe teere vrucht
Nu inden geeft begrijpt de krachten vande tucht ;
Begint na deien u met haer bedrijf te moeyen 5
En laetfe naderhant niet in het wilde groeyen,
Maer ley tfe tot de deucht : een jong , en geeftich dief;
Neemt alle dingen aen gelijck een wit papier i
^aet8e{elfch:lP Draecht hierom goede forch, en wilt geduerich letten
voor al hier te ^ i 1 r
fchouwen. Dat noy t u teere lpruy t en trecke vreemde lmetten
Van eenich dertel wicht ; het is geweldich quaet
» Wanneer een fedich kint met guyten omme gaet.
» Ontucht fet dapper voort : een fchaep vol bobfe fweer
r> Sal, eer het yemant merckt, een ganfche kudde deeren :
» Een ooch, dat vierich is, fchiet ick en weet niet wat
*» Waer door van (tonden aen een ander won gevat
t
J M O E D E % 69
5, Als maer een aopel rot, gewis de aanfche mande MaUgnw *>mn^
n Wort dracht en vuyle itanck, en niet als enckei khande, & fmtim mbtgu
n Een druyf, een kley ne druyf, in eenkh deel befmet Zt^/zf^
i> Deck aen een ganfche tros haer quacle rampen met ;
Een die met krepel volck wil gaen en wecter-fceeren ,
» Daer is geen t wijffel aen, hy fai het hmeken keren $
» Gebuerfchap met het quaet baert menich ongeval ,
» Maer aen het jonge bloet noch verre boven al .
» Wat dienter noch geleyt ? de fieckte kan beklijven
| Door een die kortiich is aen thien gefonde lij ven
» Thien van gefonden aert en hadden noy t de kracht
» Dat een die kortfich is te rechte was gebracht .
Hoort noch een huys-gebot, hier mede nut geweten r
En maeckt noy t eenich kint nau-keurich in het eten,,
Niet lecker inde fpij's, niet dertel inden dranck -y
Het blijft hun anders by haer leven-dagen langh :
Siet ! alimen wort genoot in rouwer lieden huy fen,
Daer fai u teere jeucht ellendich fitten pluyfen ;
» Een mont van kiefchen aert dat is een laftich pack y
» En voor haer eygen felfs een drouvich ongemack •
Noch moet ick voor een les de moeders hier belaften
Geen kinders immermeer te fetten byde gaften,
Want onder dit gewoel gebeurt niet felden wat.,
Dat by de teere jeucht niet op en dient gevat :
Het kint in defen ftant gaet buy ten alle palen,
Het laet een greetich ooch op alle fchotels dwalen,
Het eyft, een yeder geeft, en dit, en weder dat,
En hier af wort de maech tot aende kele fat -y
Dit hindert, jonge vrou, dit hindert aende leden ,
Dit hindert aenden geeft, dit hindert aende feden ;..
lü 3 Ey-
7o MOEDER.
Ey ! ftreelt niet al te feer, al is de liefde groot,
» Doet kinders uytte weech wanneermen gaften noot,
Tcghendcghenc Daer is een vreemt bedrijf in menich huys te vinden,
die de kinderen « . . t i • i ♦ i • i
vervaert maken, Bequaem, gelijck men acht, om kinders in te binden ,
^nfefgS of °m kinders, foo het fchijnt, te houden inden bant,
om andere rede- £n tis (na mijn begrijp) een enckel onverftant.
Soo haeft men in het huys een kint begeert te (tillen,
Soo brengtmen aenden dach een deel verfierde grillen,
Een fpoock, een bulle-man, een ly ve-loofen geeft,
Of eenich vreemt gefpuys, of eenich felfaem beeft j
Dit wort foo vaft gedvuekt in alle teere finnen,
Dat niemant machtich is die weder in te winnen j
Ia datter koude fchrick door al de leden fchiet
Al roerter maer een blat, al ruyfter maer een riet j
Al wie van delen angft is eenmael ingenomen,
Sa! ick en weet niet wat, fal alle dingen fchroomen ,
En Hen dat niet en is, en, uyt een dwafè waen,
Niet onder in het huys, niet boven willen gaen ;
De jeucht in tegendeel vrypoftich opgetogen,
En die uyt dit bedroch geen vaer en heeft gelogen,
Gaet midden inder nacht, gaet vlytich over al ,
En vreeft geen ydel fpoock, of ander ongeval :
Ick bidde, jonge vrou, hier op te willen achten ;
De fchrick van defen aert verbaftaert alle krachten,
Verwijft een edel hert, foo dattet niet en rijft
Daer deucht en vrye lucht of daer de reden wijft ;
En laet geen meyiTen toe met enckel vyfevafen
Een ongefouten angft de kinders in te blafen,
n Noyt worter eenich menfeh van defe waen geraeckt,
» Dan alffer fotte klap de finnen gaende maeckt :
Ver-
M O E T> E % 7 x
Iferhoet met alle vlijt dat aende teere fpruy ten
3een breyn en fy vervoert, geen oiren mogen tuyten
Door yet dat Fauftus doet, of Wagenaer vcrhaeic,
NietUatter aende jeucht«meer inde finnen maelc :
hy, wilt geen tij t- verdrijf aen uwe jonckheyt foucken
[n eenich fpoock-gefchrifc5 of diergelijcke boucken,
Maer doet een foet verhael dat, fchoon in jock gefeyt,
De finnen evenwel tot goede faecken leyt .
Leert, vaders, totbefiuyt, leert, voochden, uwe weefen
Den God van hemelrijck,en niet den duyvel,vreefen:
» Die met een reyn gemoet is aenden hemel vaft,
» En fchnckt te gener tijt, fchoon heil' en duy vel baft.
Daer is een ander quaet, waer uy t de jonge fielen
Wel eer, en heden noch, in fware klachten vielen ;
En dit wort veel gefpeurt als teen of t'ander kinc
V/ ort naeft de borft geleyt, en boven al bemint ;
Ghy, die geen luft en hebt in twift en huys-krakeelen^
Poocht uwe moeder-fticht eenparich uy t te deelen ;
■% En maeckt geen lieffte kint, maer hout de foete jcuchs
Gelijck in alle ding foo na ghy immer meucht ;
Ghy fiet met wat een haet is lofeph overvallen
Alleen op defen gront, vermits hy boven allen
Wert in fijns vaders huys, wert over al geviert^
En met een bonten rock wat moyer opgeciert.
Een Arent wort genoemt een vogel fonder reden-
Hy broet het eene jong als met de ganfche leden , fifiSjÊft
Het ander drijft hy wech, en jaechtet uytten nefê, cimrefe^puikmm
Ghy, draecht gelijcke jonfl: ; dat voecht een moeder beft. percpijfum «hipt ,
De S walu w' aiffe broet, die kan u beter leeren f^%.
Wat hier de reden eyft ; fy gaet by rechte keeren, Hcx«m- hom-s-
lii 4 By
7l MOEDE %
Ry rechte beurten om, als fy haer jongen voet,
En geefc hun even veel, en yeder even goet j
ick heb op haer beleyt by wylen acht genomen,
Wanneerfe met het aes plach inden neft te komen,
lek (ach hoe dat het dier,als in een ronden ring ,
Voor yeder even fchoon, eenparich omme ging :
Ghy, hout gelijcken voet int kleeden ende fpijfen,
Of, alfler yemant trout, in renten aen te wijlen :
» Het huys wort opte maet, en na den eyfch gebout
» Wanneer men over al gelijcke gronden hout .
Maer fchoon u geeftich kint is konftich onderwefen,
Soo dattet voor den rijt kan alle boucken leien,
Soo dattet gronden heeft tot alle goede leer,
Ghy, des al niettemin verheft u nimmermeer ;
Daer fijnder onder u die hare kinders prijfen,
En poogen al het volck haer deuchden aen te wijfen ;
Ghy^wijfe moeder,fwijcht $ offpreeckter weynich va
Maer hout die foete vreucht voor li en 11 wen man :
Al wat in dit geval cle jonge vrouwen roemen ,
Dat wort tot haren fmaec niet felden opgenoemen ;
*> Een die fijn eygen prijft, en maecktet al te bont,
*> Sprecckt uy t een ydel hert, of uy t een loflen mout*
HOVWELYCK.
S E S T E DEEL
W E D V W R
VV E S END E VIERDE DEEL
VAN HET
CHRISTELICK
H V Y S-VV Y F
V
/. Tim.f. *verfs. 6. 7. 9 10.
• Tpv Ie eene rechte weduwe is, ende eenfeem , die hoopt
S Jop Godc , ende blijft in fmeeckingen ende ghebeden
nacht ende dach : Maer die in welluft leeft , die is le-
vende doot • Gebiet dit, op dat fy onftraffeiijck fijn . Men
fal de weduwe verkiefen die niet min en fy dan feftich jae-
ren, die eens mans wijf gheweeft fy : hebbende getuygenis
van goede wereken, of fy kinderen opgevoedt heeft, of fy
herbergichgeweeftis, of fy der heylighen voeten ghewaf-
(chen heeft, of fy den bedruckten te hulpe gecomen is, of fy
alle goede wereken achcervolcht heeft. -
Qupd fic D. Ambrofius eloquitur.
"Vp» fola caBitas corporü ruidtM fortitudo eB^pdmagna {£/ ubev-
rirm difciplina ^uirtmü : Frimo Pietatü ojficiumyjècundo Hojfti-
tdiutü ftudium iS> Humilitatü obpejuiurn $ tertio MipricordU mini*
Jïermm Liberalitatijque jubfidmm ; ad Jümmam omnis boni operü
executie.
Tit.2. ruerfj.
TT\e oude vrouwen, dat fy haerfelven draghen gelijckt den
"^heyligen betaemt,dat fy geene lafterffen en fijn, niet tot
veel wijns begeven, maer leererffen der eerlijckheyt.
Luc. u. a/erf 36.
TCnde daer was oock Anna de prophetifle , een dochter
Phanuels, uy t den gheflachte Affer : Defe was feer out,
endehaddegheleeft met haren mannefeven jaer van haren
maechdomaen. Ende fy was eene weduwe, ontrent van
vierentachtich jaeren, dewelcke niet en quam uy t den tem-
pel, God dienende met vaften ende bidde nacht ende dach.
Ambro-
Ambrofïus in Tra&atu de viduis.
neet Anna quales ejfe deceat ojiduas: £ht<2 immaturo maritï obitu*
\\. dejlituta^ matura tarnen a Deo remunerationem laudü invênit>
non minus religionü ojficio quam fiudio cafiimü intenta. Tr&dicatur
Anna uidm , unïns <-vir\ uxor , ktaité quoque probata jam procejf A
nj'unda religioni, g/ ejfoeta jam corpore , cui dherforium in templo3
colloquium in prece, uitainjejunio y qua dierum noSiïumque tempo-
nbm indefejja deVottonü obfiquio > cum corporü agnojceret finettu-
temy Tiet at ü tarnen nejeiret &tatem . «Sic inflituitur a juventute <uU
dm, fic pradicatuY in fènetïute <~veterana> qua ^viduïtatem non occa-
fione temporis, non ïmbeallltate corporü ^jedmjirtutü magnantmitatc
Jervaverit.
Hicron y mus ad Furiam .
Tmitare Janctam matrem tuam > cujus ego quoties recordor> njenit in
mentemardorin QjriHum> pallor ex jejmijs, eleemofynainpaupe*
resy obpqmum in Jervos Dej,humilitas nuejiium cordis, atquein
cunfóü Jermo moderatus.
Kecordemur nj'idua Sareptaruz, qua té Jua & filiorum faluti, He-
Ik pratulit famem : ut in ipja noeïe moritura cum filio^Juperfiitem ho-
fyitem relinqueret: malens <-vitam perdere quam eleemofynam : &m
pugtllo jkrris Jemïnariumfibï meffisT)ominica pr#paravit.
Tertullianus ad uxorem.
Toquacesy otiofe, rvinofe, curiofe contubernales njel maxime propo-
fit o njidmtatis officium . Ter loquacitatem irrepunt werba pudori
inimica: per otium Je rveritaie deducunt: per njmolentiam qmduis ma+
li infinuant: per curiofitatü amulattonem libidines convehum.
VOO R-R EDEN
Op het vierde ende lefte deel.
Jende jonghe lieden.
Mant die aireede uy t het voor-
gaende werck kenniffe heeft wat ons in
het volgende Deel ftaet te verhandelen, te
weten de Plichten vande Bedaeghde Huys-
moeder, ende heeft middeler-tijt gelefen het
op-fchnft vande jegenwoordighe Voor-
sden, houdende aende Jonghe lieden \ fal miffchien daer
yc oorfaecke nemen om te vermoeden , of dat ick defen
rief qualick heb beftelt, ofte dat ick het op-fchrift qualick
ebbe ingeftelt . O mme welcke verkeerde inbeeldinghe te
erhoeden , ende eenen yeghelicken defenthaiven uy t den
room te helpen ; Soo fal de gunftige Lefer hier over in het
oede gelieven te verftaen, dat wy, hier voor hebbende van
>ude lieden te gewagen, even om die felve reden goet heb-
ben ghevonden met defe Voor-reden de Ionckheyt aen te
preken . De dagelickfche ervarentheyt (God betert) leert
>ns datter vele onder den volckeoiren hebben juyft gelijck
ekere dogghen, die mits het neder-hanghen derfelver van
mderen open, van boven ghefloten fijn, ende mitfdien
neerder bequaemheyt hebben om t'ontfanghen het getuy t
lat van beneden, als dat van boven koomt; Vele, fcg ick,
ghelijck de menfchen vander aerden aerds fijn,) hooren
4 * mercke-
Jende jonghe lieden .
nierckelick liever beyde fpreken en fchrij ven van een Jong
<-vrouK>ve> als van een bedaeghde Huys-moeder, en noch liev
van een blyde ^Bvuyt^ als van een bedruckte VVedtfvve >
dit felve, gunftige Lefer, heeft my doen vermoeden dat h
laetfte deel defes wercx (fchoon het vanden ouderdom
handelende) wel langft van allen nieu foude moghen bli
ven, ten ware faecke dat hier in het beginfel de lonckhe^
ten vollen werde onder-recht ende krachtelick over-tuygh
dat even dit lefte deel hen ten hoochften is raeckende , ei
de dat mirfdien het felve, niet min als de andere ftucken, t
henlieden ghelefen behoort te worden . Omme waer tc
wat te feggen, foo koomt my, even hier, inden fin dat, tc
tijde als ick bruydegom was, een onder de vrienden van<
bruy t haer ende my te famen quam geluck bieden, met to
Wenfchinge dat <vvj te famen out ende leelic^ mocbten uvorde
'tWas (mijns oordeels) welghefeyt, ende of al fchoon
woorden wat felfaemfchijnen te klincken in jonger liedc
oiren, foo fijnfee ven wel van goede ende nutte bedenckii
ghe . want nademael te famen out ende keitel^ te <r;vordi
voor gheluck aen verloofde ofte nieu-gehoude jonge liedc
gunftelick wort toe-ghe wenft, foo is taftelick daer uy t af
nemen, niet alleenlick dat oockdejongfte endefchoonf
(indienfe by het leven blijven) eenmael fullen out en leelk
worden , maer fonderlinghe datter lichtelick een tijt va
fcheyden komen kan oock eerde jonghe herten te fame
recht fijn vereenicht . Defe bedenckinge ware gheheel ni
dat met alle hare leden de jonghe lieden ten diepften wa
in-gefcherpt , en daer toe wouden wygeerne door God
tk optime e/e genade wat inbrengen.
Smm? F!a' De Heydenen en hebban noy t min na heydenfche wij
gefpr<
Jenck^jonghe lieden .
lefproken, als doenfe de bectè\nckinge des Doots glienaemt
lebben een ftuck vande hoochfte wijfheyt; ghelijckoock
-iloyfes felfs duydelick heeft gheoordeek de feive een mid-
del te welen recht bequaem om de menichen verftandich te
iiaecken; leert ons (feythy) bedencken dat nj~vy flerven moeten p^lm 90.1*.
h dat <-vvy ajerftandigh ^-Worden, niemant ter weerelt en
[an yemant beter leeren leven als die hem wel leert derven;
[ie redenen fijn klaer,indien de faecke maer behoorlick wort
hgefien -y want foo wanneer de menfche door de voor-
schreven op~merckinghe eens volle ende grondige kennifle
'ekoomtvan den fterffelicken aert ende verganckelick we-
hx deies lichaems , ende daer uyt dan , als met handen,
roomt te taften dat het ghene hy hier foo weerde ende lief
' eeft in korten ftont in enckel ftof fal komen te verande-
rende de fiele mitfdien nootelick een andere woonplaet-
b fal moeten verkiefen; ghewilfelick , foo hy een druppel
>hriftelick bloet in fich heeft , het moet hem een groot
liddel wefen waer door hy krachtelick (door Gods ghena-
(e) aen-gedrongen fal worden om fijn behoudeniffe elders,
p buy ten hem-felven tegaen foucken, ende alfoo op te l Corinth-I>'*23'
;f;ijghen tot den Eerfielmgh uytten doode?i> dewelcke is onfePfa%3-2<ï'
falichmaker, die machtich is onfe vernederde lichamen een
'ader gheftalteniffe te geven, ende het felve fijnen verheer-
fckten lichame gelijck te maecken ; ende wort alfoo eynde-
ck gewaer datter niet en is dat d'onfterffelickheyt naerder
oomt als fijn eygen fterfFelickhey t wel, ende volgens den
egel van Godes woort , dickmael te overleggen: waer uyt
an veelderhande goede werckingen komen te ontftaen,tot
ernietinghe vanden ouden menfche . wie fal fich inde
>racht van kleedinghe lichtelick verloopen, die t'elcken, als
4 * ij hy
I
Aende jonghe lieden .
hy fijn klect aen doet, ende van fijnen leger op ftaet aen (i<l
e&l is+u. feiven, als een morgen-lefle, in het oire lal luy fteren, mottm
fullen u bedde fip ende njyormcn u dexfel? wie fal fich a<|
menfchen vergapen, of op eyghen khoonheyt trotfen, cl
t'elcken als hy gewaer wort dat fijn ghedachten derwaeii
t. ?ctr. i. 24. hellen, tot fij n gemoet fal fpreken, eAlle njlees is gras ende dm
heerltckloeyt des menfchen als een bloeme des grasset gras is uerdom
reten de bloeme is afgevallen? is dit niet een alghemeen gra
fchrift van alle Schoone ?
Ghj die hier w^andelt door de kerck^y
En treet uan d' een op d * ander Jerc^
Koomt hier y en flaet een HJVeyriicb (ïily
En hoort eens nJVat ick feggcn ru^A. .
Hier onder lejt een fchoone maeght >
' Maer jooje die eens heden Jaeght y
•Hu * <ds de bleecke doot
Heeft afgeteert haer jeuchdigh root $
*Hj*) fgrickj> dis het duyBer graf
Haer luysïcr heeft ghegeten aj\
ZHu> fig-k^y nu men Jlechs alleen
£Alaer fiet een dor y eennietigh been.
eAch tuffchen haer en Slons haer meyt
En rvondje nu gheen onder fcheyt .
Wie en fal niet alle nijt en afgunfticheyt dadelick nederlq
gen, infonderheyt die hy op-neemt uyt den voorfpoet va
de weerelts kinderen , als hy ftaegh inden mont draeght
Pfaimjg.*. fpreucke Davids, Sy uergaen ghelijck^een flecke njerfmachtex
Hiob i7. 14. ofte als hy fal fegghen met den goeden Hiob , Als een droo
<vergaet foo en falhy niet gbevonden <-vvordeny ende ghelijcl^ ï
gefch
Aende jonghe lieden .
'Mhefichte inder nacht ^verdwijnt ? Wie falder met wraeck-
jiericheyt tegens fijnen even naeftenfwangergaen,diein
echten ernft tot fijn eyghen hertefegghen kan, uvat uvilt Hiob 13. 25.
ihy tegens een njïiegende blat fioo emHachtich fijn > ende cenen dor-
* w halm ^verbolgen? wie lal om fijn adellek gheflachte, ofte
Dm ander voordeel van gheboorte fijn even naeften fmade- hntZ[amul^ares
ick verachten, die de ^uerrottmghe fijn njader en de njvomen ^ormur.senec,
fijn moeder ende jüfier noemen kan ? wiefalfichonmatelick
verheffen in voorfpoet van tijdelicke faecken, die in fijn ge-
moet en op fijn tonghe draeght het ghene dat alle foodani-
5e winderige geeften kan worden toegepaft , Wanneer fijn Hk>b 20.
hoochte aireede tot aenden hemel reyckte> ende fijn hooft tot aende
rvVolc^en raeckte i fin Jal hy ten leflen om-komen als een dreck,
dat de gene <uan die hy is aengefien^ fdlen fieggen njyaer is hy ?
wie fal op rijekdom, of tijdelicke have fich verlaten, die ge-
duerich in fijn oire hoort klincken de ftemme tot hem feg-
1 gende, Defi nacht faluyve fieleyanugeeyfi ^worden^ ennjyïens Luc.12.20,
(d het fijn dat ghy bereyt hebt ? wie eyntelick falder trots kon-
ijnen welen op fijn geleertheyt, wijf heyt ofte ervarentheyt,
diens ghemoet hem opentlick betuyghc dat hy in alle fijne
i wetenfehap niet eens en weet Hoe ueel fijne dagen njyefen^^^-11'
vfallen ? wat fal ick meer feggen, gunftige Lefer ? de bedenc-
[ kinghc des doots is juyftghelijckeen beulinck-priemdaer
jimedede winderighe dermen maer eens gheprickelt fijnde,
[fdadelick ftincken,die anderfins lichtelick berften (ouden van
R °pgeblafenthey t. ris , feg-ick, een algemeyne toom om al-
' \ derley ghebreken in dwang te houden , ende daerom feyde
; Syrach wel te rechte, ghedenckt aen u eynde ende ghy en Jült nm- syrach 7-4ft
mermeer qmet doen. Dan veel menfehen oordeelen dat dit
altemael opte oude lieden beter paft, en datmen de bloeyen-
4 * iij de
Jende jonghe lieden .
de jeucht hier mede niet onruftich ofce onluftich en be
hoort te maecken : Maer daer teghen is in bedencken te ne
icrera. klaeghl.3. men Dat het een kpftelicl^ dmg is eenen manne dat hy hetjoch^ in fir
pïk!m9o. 14. ner jeught draghe. Vult ons vrough met uwe genade (feyd
Moyfes) foo willen wy roemen ende vrolick lijn onfe lee
dagen. Tis meer als kennelick datter ope daeckgn hoynjv
fWelck^ <verdorret eer het rijp njvort.
Hoe die keutel pluckt een Hovenier
1 Een bloemy een loof> een jeuchdich kruyt ^
éMet dat het bot, en eer het fchier
Een ^vveynich uytter aerden fpruyt ?
Hoe njeel a)an dat in hoven groeyt
Of buyten aender heyden njvafl
VVort even dan ^wanneer het bloeyt
Ofmont of neufe toegepasl?
Iflet niet alfoo dat de doot totonjè njenfterendictynaelsin njal
ende inde paleyfen koomt de hinderen te ^verworgen ope nuvijeke
ende de jongelingen opterfiraten? Ende datter vele ï\)ndieafg
fcheurt nvvorden als een ontydighe druyve uanden ajvijnjioc^ <
ghelijc^ een oly-boom fijn bloeme afwerpt ?
7 ^Bloemt je dat ïck^giÜer fagh3
£Met een aengenaemen lagh,
Geejïigh hoornen aenden dach 3
oAls een perel njanden hof$
Leyt eylacen l leyt te hans
Sonder leven > Jonder glans y
Onbecpuaem tot tuyl of krans 3
Leyt ghevaüen in het fiof.
H
lef! 37. 27.
Ierem.9. 20,
Hiob 15.32.
Jende jonghe lieden .
pïet is gewiflelick een gans dwaes voornemen foo vergete-
ick of vermetelick te weien over het bedencken des doots, ^JiZuotntio
Jat yemant fijn boetveerdicheyt uyt foude wiÜin^lM^^^^^
:ot het vijfcichfte ofte tfeftichfte jaer fijns ouderdoms, ende ^3^^^^
nitfdien fijn leven eerft als beginnen opte hoochte,daer het elk vitam incho-
l/eel duyfenden niet toe en hebben konnen brengen . Leert ]ZdVLl7usZ.
mis de dagelickfche er varentheyt niet dat oock de matichfte de Brcvit- viu'
)ntrent haren lijftocht wel dickmael fïeck worden ? dat de nvadtt temperatif-
terckfte wel de teeringh krijghen? dat de onfchuldic^
)ock wel lijden moeten ? en die fekerft meynen te fitten
> . 1 'J rr v 1 fecurtffimcs tumaU
,vei verttoort en vermoort worden ? ghewillelick , een m§. smm.
chipper die tfeyie gaende niet eens en denckt datter on we -
Ier rijten kan, laet dickmael het ancker aen lant, en den ka-
)el op folder, en alfter dan op aen koomt datmen ftrijcken
rioet, foo en iffer niet voor oogen als fcherpe harde fteen-
otfen en klippen, en dien volghende een ghewiffe fchip-
)reucke. Tis daerom de Ionckheyt en alle foorten van men-
chen aen te raden dacfe rijden (foomen feyt) met omme-
len, blyde fijn met beven> ende metlofephvan Arimath^a^^2*1^
ïen graf maecken in haren luft-hof . Tis enckele uytfin- Luc 23. 50.
. 1 ^ . jl n • • -111 2>££ & relege om-
ncheyt eenigen, oock oen minlten tijt, te willen leven an- n£m fCYiPl nui
3ers dan gelijckmen getrooft is te fterven. horM[us ™'
D ' Ö quam hominem m
Dan genomen al fchoon dat yemant defenootwendige^y?^ vhen, in
oefteningemeteen vleeichelicKegeruiticheyt geheel konde;,-. Augumn.
over fetten tot aen fijnen grijfen ouderdom toe (het twelck
doch gans forghelick ende vol gevaers is) Soo dient niette-
min bedacht hoe veel wechs dat yemant can aflegghen , die
noyt ftil en ftaet ; Onfetijt, en inde tijt onfejeucht, is [nel-
der als een looier, jagelijcl^ een ar ent die ter fpijjê uliegbt $ gelijck Hiob 9. 25.
een fchaduwe die vluchten niet en blijft ; gelijck een damp, Loïl*^**
4 * üij die
/
Jende jonghe lieden.
Hiob 14.7. die weynich tijts ghefien wort, en daer na vergaet, gheliji
Hiob 14. i. het water uyt-loopt vande Zee, en ghelijck als regen indi
2 Samud. 14.4. aer(kn drinckt ; wy worden wech-gevoert gelijck de wit
pfaimo ). de fpinne- webben voortdrijft; gelijck een ïtorm daerht
pfaim 78. 59. nen vaert ; gelijck een wint die niet weder en kooint; on
Sap 'jAZt dagen vliegen als een ghefchotenpijl; En nadehaeft-ve
dwijnende jeuchtfoo ghevoeltmen fkh terftont ongevo
licker wijfe bekropen vanden traegen ouderdom, ende fie
dan iflcc al vergaen dat vermaeckelick fcheen, en daer e
blijft niet anders over als een verdrietich na-ghepeys ene
een pijnelijck vroegen over de voorighe befmettinghe, d
wijle het onmoghelick is datter yet ïbetsoverich fy inde
ouderdom, alfler niet goets voor en is ghegaen inder jeucb
het langfte leven is gans cort, het foetfte heefc fijn bitte
het blijdfte en is noyt fonder droef heyt . en daerom is h
ten hoochften gheraden de ware fterf-kunft met ernft te b
trachten, ende de bedenckinge des dootsfich teenemael g
meenfaem te maecken, ten aenfien beyde van Ionck ene
Out: de Ionge lieden dienen hier toe vlytelick aengemaen
ghelijck wy by defen geerne deden . De Oude vinden dw
fent leflen in haer eyghen felfs , inharefwackhedeh, ine
kerck-hof-bloemen (ick fegge de grijfe hayren) die haer c
het hooft ende inden baeit waflen, elck vande welcke hu
voor een predicatie can^erftreckenomhaerhuystebere)
den voor hare erfgenamen, hare lichamen voor den buy(
der aerden, ende hare fielen voor hei; oordeel Gods,
Indienje ruvort njdn hayre grijs ,
Vdn leden JvvacJ^, njan finnen njijs >
Aende jonghe lieden.
En nuraeghje my <vyat dit beduyt ?
Icl^ Jègge j <-uvort ten le Hen <~wïjs >
Want fietl Je Doot kout als een ijs
Die Jent haer boden moren uyt.
Eenighe menfchen hoorende een Raven op ofte ontrent
het huys kraffen, of fiende een hont in eenich deel van het
felve een kuyl graven, nemen daer uyt een inbeeldinghe als
offer corts yemant fterven foude ; wy meynen dac foodani-
ghe op-merckinghen te laten fijn aen by-gheloovige men-
Ichen , en niettemin datmen niet by horten , ende felfame
invallen, maer in een ftil ende befet gemoet onfe fterffëlick-
heyt gheftadelick behoort voor ooghen te hebben , oock
fchoon men geenderhande voor-fpoken ghewaer en wort.
Tis mis-verftant foo daer yemant meynt datmen tt&hcptwmfik im%&
alleen de breette van eenige duymen vande doot verfchey- ^^tZm^fi
den is, daer is waerlick inalleplaetfen^ waer het oock fijn * ********
mach, maer een cleyne tuüchen-wydde van ons tot de/^^/^i»-
doot . Veel gaeter flapen in de welcke flaep en doot te fa- ïl^ZJ^Ts
men eens worden . Tis daerom dienftich, foo menichmael nf. flt>jr&te **
* ulttmo e ft. Seneca.
alfmen nch tot flapen nederleyt, te dencken ; Hoe licht can
het gebeuren dat ïck noyt weder en loude opltaen ? Alimen vem^J9 & „bdor-
opftaet, hoe licht can het wefeshdat ick niet weder en foude f?™*\ & mm
flapen gaen ? Alfmen uyt-gaetrhoe ras waret gecomen dat <ft- ****
ick niet wederom en foude te huys keeren? Allmen t'huys
koomt, hoe veerdich can het vallen dat ick noyt meer en du expemao, ?L
foude uyt-gaen? in?tkorte,de doot focconsopaUcpkct-^^!^
fen te wachten, de wij le fy op alle plaetfen ons can befprin- Totes nm ^lth
l y-, .t J \ - i «n i i reverti; dicrever-
ghen : En tis daerom een yder goet Chrilten gheraden een tmtijmnmam-
ftervende leven teieyden, en met den Apofteltefegghen, ^T^T
4 ** H
Aende jonghe lieden .
i.conm.ij ^2 Jc{prve alle daegh 5 voorfeker houdende dat hoe yemant
meerfichfelven lterft, hoe hy meer G ode begint te leven,
tot vorderinghe van 'twelcke onder andere dienftich wort
geoordeek veel fich te laten vinden ter plaetfen daer yemant
lieck ofte in doots noot is liggende, fonderlinghe indien de
fiecke ghetuygheniffe heeft van god-falicheyt des levens;
want behalven veelderley voordeden, die daer te rapen
fijn y foo van crachtige vermaninge, als van grondighe ver-
trooftinge \ foo wort de fterf-kunfte daer in haer eygen we-
fen crachtelick geoeffent, ende door een levendkh exempel
de fiele werckelick in-gefcherpt.
Dan yemant fal minchien hier tegen in brengen, dat het
al te verdrietich is (fonderlinge voor de IoncKheyt) met foo
een levendige doot-vreefe geftadelickfwanger te gaen :
Qui mortem ms~
tAltijts ruoor de doot te beven
tuit, quod vivit 7y rz;0oryyaer een dïOeVlch U W# i
perdit id ipjXiTK v . . .
j\ojt en heeft hy blyden gheest
D/V het graf gheduerkh njreeÜ .
Maer daer tegens is te letten , dat wy niet min voor en heb-
ben als de jonge fielen met een geduerigen praem van doot-
fchrick in onrufte te houden ; ons oogh-merck is gheheel
anders; wy weten in het Apghendeel dat de fterf-cunfte,
crachtelick en Chriftelickgf^oeffentfijnde, niet alleenlick
die angftighe vreefe des doots machtich is wech te drijven;
maer felfs een trooftelicke vermaeckelickheyteyndelick in
onfe herten te connen uyt-wercken . Wil je hier toe een
feker behulp-middel,gunftige Lefer^en dat met corte woor-
den, Doet hier, gelijck* de kinderen met de Byen handelen
al(Te met de felveipelen willen, fy treckenfe eerft den angel
uyt,
Jende jonghe lieden .
uyt, en daer naer en hebbenfer niet als vermaeck van , hoe
feer fy mettefelve oockfuckelen en Tollen. De prkkel des i.corint. 15.56.
doots is de Jonde s ontbloot haer maer alleen van dat wapen j
het gevaer, en met eenen de fchrick, fal ophouden •
Ghy> die u Jtele uvtlt berejden Mc tkm mortis
Om rvvel-gemóet -van bier te fcheyden , - *****
{ooms hoort doch hoemen troofl ^verwerft , ™ise*ec*fo*
Dooi uwe jonden eerje Jterjt .
Gewiffelick indien ghy door G odes ghenade dit eens te bo-
ven kont geraecken, as feker dat het dorre geraemte van het ff^f*
dootelick wefen (waer voor oock de alderftoutfte dickmaels nm egofum
r t . * .. . . li-I r t • 11 1 vtay fatt* non
ichncken) u metter tijt niet onvriendehcker lal invallen als ego^mwimm^
een vers-opengaende roofe inden morgen-dauw . hier toe £i£ ™lT/qZ
te mogen geraecken, ende dat op ware , en geen bedrieche- eM nifi adme> non
1. 1 0 °j . rr 1- I J • n 1 eft qua eas nifi fer
licke, gronden en is gewnielick de minlte vrucht niet van me. Augumn.
een Chriftelick leven. De wech hier toe leydende enis^^1^
nerghens te vinden, als by den genen die daer ghefeyt heeft, pt'flM»*m:fi«i*
lebben de nJVecb^ de njvaerhcyt ende het leven $ t welck met daedat qmajpduA
anders te fegghen en is als, wilje niet dwalen ? Ick ben de ZS^mflul
wech. wilje niet bedrogen worden ? Ick ben de waerheyt.^; mw adm
... . ' 1111 1 11- verjm peccatum
wilje niet iterven ? Ick ben het leven . ghy en hebt niet te mumüo ejiscriptu-
gaen als tot my ; nerghens, als door my . En waer is doch Z^fr%Zt\
dat ons defe wech gheopenbaerrwort anders , als daer hy Mundum b*ra-
C\ 1 1 1' 1 / n 7 I 1 1 r • / nt *wu Scrtptnrarum
ielve roept, koomt al tot nrf die belast enae beladen Jijt^ en tcl^ Jal u ignoraüo» magn*
uerquicken ? dat is, in fijn heylich woort , in fich hebbende ^nJu^Ma
de cracht der falicheyt allen die het gelooven. Ten kan niet, \ hoc h«refes
J ö ' peper it , ea iitam
ten can niet ghefchieden (feytter een Out- vader) Dat ye- cmruptaminvexu,
mant fonder vrucht henen gae die fijn werek maecl van dcfr^ZfiZfZL
heylighe Schrifcuere met aendacht en geduericheyt te lefen. c^f0] hom h '/tf
4 * * ij Gods
Jende jonghe lieden.
Gods woort te weten is een crachtich bol-werck tegen de
invallen der fonde ; van hec felve onbewufl: te welen is een
qjuvhU femper fteylen afganck ten verderve . wieftaeghby God foucktte
eum Deoefr d*i>£ wefen^ d^t hy veel bidde, en dickmael Iele : int bidden fpre-
legere, nam turn o- ken Wy tOt God , int lefen fpreeckt God tot ons . ghevyent
hquTmlr, ZZ vt « dan met God (ghelij ck lob fey t) en hebt njrede, daer fel u <vee
ro legimm Dem ^oets ^t l^men . ontfangt de leere uyt fijnen monde > enleght fijn
Hiob redenen op in u herte . Maer om neerftelick acht te nemen en
te beproeven wat by ons inden wech der Godfalicheyt da-
gelicx wert ghevordert, foo is by alle Godfalighe akijt goet
1 gheoordeelt dagelicx een neerftich onderfouck te doen van
ons geheel bedrijf van dien dage, om te letten ofmen van-
de menfehen comende niet minder menlche en is ghewor-
den, ten eynde omalfoo in fijn camer wederom te vinden
het gene miflehien daer buyten is verloren.
Als ghy des cCVonts fijt ghelegen
Jn uwen leghery Joo men plach y
Al eer de njaeck^ kpomt neer-ghejegen^
Soo gaet al-voren over-wegben
''Dijn handel rum den ganfihen dacht
Eer datje njanden fiaep bedropen
Light fonder reden, fonder kracht ^
Soo doet u ganfihen boe firn open>
En laet u fipreken > duchten , hopen ,
Eens opte nyvecch-fihael fijn ghebracht.
Hier ü my eenich uvoort ontvloghen.
Eer ick^ het filve recht bedacht ^
Daer ben tck^ njan mijn oogh bedroghen>
m
Jende jonghe lieden .
En ginder nJvas ic^ njyech-getogen
Door enckel loch^aes njande pracht.
Hier heb ick^ dinghen na-gelaten,
'Dat my nu boy en maten rouwt s
En dier joo liet ick my bepraten
Om Ut te lieven , gmt te haten
Dat <~ury al beter dient ghef houwt .
Hier quam my jvvarte nijt beflohgn ,
Daer grillen die ic^ niet en ken$
Hier heeft my joet ghedult ontbroken,
Daer heb ick^ al te fits ghefyroken ;
fFyl dat ick^noch joo uveerelts ben:
fFy l dat ick^ my Joo laet beroeren
Om, #4 en njyeet njyat, njyfe-Vaes ;
t'tyl dat ïck^my joo laet <~u ervoer en,
Daer ic^ mijn geefi behoor te jhoeren ;
%Mijn jiele , rvveejl niet meer joo dwaes
My njomht een jlaegh , en deftich ftrijden,
Dewijl tek^ben een Chriften-menjch $
My paft njerdraghen, dulden, lijden,
Mj paft alle Jond' af te jhijden,
O God, dat ü mijns herten njyenjch:
t^(u njader, njyilt my doch ^vergeven
Al mvat ick^ heden heb mifdaen,
En dan joo jont my daer beneyen,
Dat ir\door al mijn njorder leven,
Jn dijnen njyech mach jeker gaen.
4 * * üj
Jende jonghe lieden .
Des morgéns als de fachte ulercken
Van uwe nacht-rusl fijn ontdaen,
£Met dat u geeft begint te <~Uverckeny
Soo geeft u ftrax om aen te meuken
oAl uvat u God heeft goets ghedaen :
Al eer tot u beroup te treden 3
Eer ghy u elders In ^vermengt ,
Soo fireckt tot God u ganfche leden 3
En maeckt dat ghy u njrouch-ghebeden
Hem tot een Jóeten offer brengt :
Gaet neemt dan ajoor in u ghedachten *
Ooc^ njoor den eerften fonne-fhifi ^
Op al u doen te njipillen achten^
En oocJ^ uoor fihijn <-van quaet te <-vvachten>
Soo nuVil u God ghenadich fijn .
Het welcke indien wy alfo met een goet gemoet, inde vr<
fe des Heeren, ernftelick betrachten , foo connen wy vcm
feker houden dat God onfen gebreckelicken dienft, fooc:
anders oprecht is, in genade lal aenfien; ghelijck ons me
niet en can miflfen, of wy en Rillen, foo doende, uyt e<
fedighe en wel gheregelde jeucht (foo onsGodhetlev(
fpaert)tot een ftillen ende gewilligen ouderdom foetelick(
over gaen, ende,onfes aflcheydens tot aller ftont ende pla<
fen getrooit lijnde, den tijt onfer verloflinge met gedulc ii
wachten; vaftelicken vertrouwende dat ons geene mani
re van fterven quaet ofte hinderlick en can wefen, dewij
xtuüa mors m*u, datter een goet leven is voor ghegaen ; dien volgenden!
pZ7fahllafm" anders voortaen hopende of verwachtende als des levi
Jende jonghe lieden .
jjlcvefende, in goeden vrede verfamek te worden tot de
dieren, ghelijck^de garven ingevoert ^vy orden te rechter tqt p Hiob 15. 28.
al te famen ende elck in't by fonder dagelicx met oprech-
dghemoede voor onfen God mogen dencken ende fpre-
i>
Het gae ny nu ghelijc^het njvil.
Of hart , of Jacht, of ^vvoesï, of Jlilj
Het gae ny foo ghelijcl^ het mach 3
Ghelijc^ het hier op aerden plach ,
Het gae my thtys en over al
Ghelijck^het God heiteven fal $
Jn hem alleen ben ic^ gherufly
*Daer is mijn hoop en herten-luf^
*T)es rvvat de ganfche njveerelt heeft 3
Wat <~ureitght dat goet > of eere geeft ^
Wat oyt het njyacker ooghe fiet ,
En treckt nuoortaen mijn Jiele met 5
fcl^ njvenfche tot een <~uol gheluc^
jfcl^ rvvenfhe maer een eenich Jïuc^
Jc^ njvenfche met een reyn ghemoet,
Ghejïtyvert in des Heeren bloet 0
Jck^ njvenjche met een ftillen geef 3
^Die fieckte ; doot , noch helle ureefl ^
Te fheyden uyt dit jammer-dal ;
En fetl daer fijn mijn ^vvenfchen al*
ff ff y
m
f
I
CH RISTE LICK
H V Y S-VV Y F
Vertoont inde ghcfidte^ eerlï hjm bedaechde HVTS-MOE-
D E R, ende daer na nran VV E^DV VI' E
Hier yeigheleken metten
j WINTER.
VIERDE, ende lefte DEEL»
Menfiet,gelijc]{hetfchijntygeen léïen in bet^rnyi
Daer koomt nochtans een dach, wanneer het v»em
fpmjt. |
Siethier den ouden tijt, de J^oude Winter -dagen,
Verfcheyden vande jeucht, en vande fomer -vlagen :
Hier is gheen ander raet} als dat de bmne-i^rach
Een beter lente-tijt} een nieimen fomer wacht
CHRISTEL ICK
VYS-WYF.
Vertoont in de geftalte eerfl; vaa
bedaechde HV T S ~ M 0 ED ER
ende daer na van
VV E T> V VV E>
VIERDE, ende lefte DEEL*
E gulde Sonne daelt j ick fie de groe-
ne jaren ^
Ick fie dc friffe jeucht allengf kens he-
nen varen,
Ick fie 'ken weet niet wat, ick fie
in u gelaet
Dat, niet gheiijck het fou, en als te
vooren, ftaet.
liVat is van onfè jeucht, en van het ganfche leven !
-Iet is, gelijck een ftroom, in haeften wech gedreven,
Het is gelijck een boom, die neder is gevelt,
Het is gelijck een droom, die krancke finnen quelt;
/an alle weerelcs vreucht, van alle blyde nachten
In blijft niet aen den menfch, als drouve na-gedachten y
Het eenich, dat de fiel in dit geval verblijt,
Dat is een foet gepeys van wel-befteden tijt *
Aaaa % God
.N<* mlcke plaetfe
de hoorn valt daey
falhy ligghen. Eo
dei. 11.3.
4 <%EDAEGRVB
Al wat het wacker ooch bereyckt aen alle fyden ,
Dat wij ft de menfchen aen wat eenmaei ftaet te lyden r
God laet ons alle daech, als in het kleyne, fien
Wat eens te fijner tijt de weerelt fal gefchien .
De bloemen inden hof en alle groene kruyden
Sijn boucken voor het volck, fijn leffen aen de luyden,
Soo haeft de winter naeckt, de velden worden bloot.
Men (iet in alle ding gelijck een volle doot :
Wat inden groenen Mey de boffen plach te eieren,
Dat fïetmen inden Herfft met alle winden fwieren,
Het loof rijft van het hout, de groente vanden dijck,
Een roofe, wort een rif ; een boom, een ftaendc lijck:
Het licht, des weerelts oogh, dat wy de fonne noemen,
De vader van het kruyt, de voeder vande bloemen ,
Soo haeft den avont naeckt, berey t fich totten val,
En wij ft ons alle daech wat eens gebeuren fal.
Befiet ons eygen felfs ; na tweemael negen uren
En kan dit kranck geftel niet fonder flapen dueren,
De menfeh die waer eê block, een fteen, eê houten bee
Ten waer een kleyne lucht die inde neufe fpeelt ;
QuotUsdormu, & Het lijf, de fware klomp, is in het bed gelegen,
<yigiliu, toties mo- ' * ï V 1 C 1 1
reru , & refurg*; Geen ooch, geen ander lid, en hetmen dan bewegen ;
t2l"ü!"f"~ Het looPen heefc gedaen, het woelen is geftilt,
Siet ! wat de bleecke doot van uwen flaep verfchilt.
Al dit toont aen het volck dat alle dingen hellen,
En vanden eerften af fich om te vallen ftellen,
Dat alle weerelts glans is uytter-maten kort,
Ia dat de weerelt felfs ten leften neder-ftort:
» Daer woont een ftil bederf in alle friffe leden,
» In alle fchoon gebouw, in alle vafte fteden,
<
H V r S-M O E D E %
n In alle rijcken felfs : de doot befluytet al
*> Dat was, dat heden is, dat eenmael komen fal :
» Het moet ten ondergang , het moet ten eynde komen,
,> Al wat te fijner tijt beginfel heeft genomen,
» Een maecht, een jonge vrou, en alle fchoon gewas,
» Gaet even fijnen gang , gelijck het nietich gras :
Wat kan de fnelle tijt niet eenmael over-heeren ?
En door een ftil geknaech ten leften omme-keeren?
Hy gaet een ftaegen tret, en, fonder groot geluyt,
Eet door het vinriich ftael,en houwt de rotfen uytj
[ Hy druckt een harders Stel, hy ruckt palleyfen onder,
^ Hy toont in fijn beleyt meer krachten als een donder,
Meer als het felfaem vyer dat uyt den hemel berft ,
Wanneer een ftrijdich vocht is tegen een geperfl :
Want als de blixem raeft met fijn getackte ftralen,
t Hy treft een harde rots, en niet de fachte dalen
Ai wat maer eenichfins betoont een foeten aert,
Dat is voor defen brant en hare kracht bewaert •
Maer fiet 1 de rouwe tijt vertreet oock teere rofen,
i Die inde fteden fijn, die opte velden blofen ;
Ach! frifle maechden felfs : eylaes ! hetmonftereet
Het fchoonfte datmen vint, het befte datmen weet •
Aaaa 3 Helene
6 HEDAEGHDE
Helene voor een tij t de peerel vande Griecken, '
In wit geiijck de fnee j in blos geiijck de kriecken ,
llïr
| \ , xY---
■Pil
AA
\\
|Bp|.B &
■IS
w# /z/- Ging eenmael, nu bedaecht, ontrent een fpiegel ftaen,
le mereltfche £n fprac|c |iaer eyg-en ielfs met drouve klachten aen :
wienichen over %
den ouderdom, EYlaes \ wie ben kk nu ? en wie,.cylaes ! te voren ?
wder den per- Al wat ick ecnmael was, dat is in my verloren,
feonvmde ver- Ick foucke wat ick mach, ick foucke met verdriet,
M^thP^u ^aer ^at Sevvee^ en vm^ ick efteyiiet :
'faKorinc^vS ^ ^e m*)n eygen beek kier inde kamer hangen^
Trcyens fone , Met fchoon gekrinckelt hayr, en met gebloofde wangen,
ovtfehaeckt, als
gbeach fi de, ck fchoonjle van die gheheele eeuwen
Een
H V T S-M O E *D E R. )
Een beek dat mijne jeucht ten nauften eens geleeck,
Eer Paris over Zee naer onfe kuften weeck :
4aer als ick rnijn gelaet nu eenmael gae bekijcken,
Ln wil het mettet beek in allen vergelijcken, k
Soo word ick ongefint,en dat van enckel fpijt,
Het fchijnt dat my een (weert tot inde fiele fnijt :
ft niet een felfaem ding ? daer is een ruymer leven
Ven menich dom gewas, aen menich beeft gegeven ;
Befiet den harden Pijn, den Ceder ende Maft,
Befiet den Qinlfter-boom {h) die fonder eynde waft ,
kfiet den wilden Olm ten hoochften opgedreven,
kfiet den fteylen Efch tot aenden hemel i we ven ,
Befiet hoe Dennen-hout tot inde lucht belent ,
En dat geen Eyck en fterft die haren planter kent :
Freet vorder in het wout, en let op alle dieren
\ Die fris en onvermoeyt ontrent de boffen fwieren 5
De Krayen inde lucht, de Harten op het velt,
Die hebben menichmael tot hondert jaer getek : c
Ipen Raven, leelick dier, en hare fwarte veren
|èn konnen boven dat geen duyfent jaren deren $
De Phoenix, foo het fchijnt heeft noch een vafter ftant,
Ia leeft tot dat hy felfs fijn eygen leden brant.
IpVat gaet de goden aen ? waerom de befte gaven
ÏGefchoncken aen het hout;of aenden (warten raven ?
Waerom een harden Pijn bewaert tot onfen fpijt ?
Waerom het vluchtich Hart niet vluchtich uy tter ti jt ?
a Het recht gh.
bruyck van de af-
beeldïnge der fchoo-
ner lonckvrouwen
kan we fin om in den
onder dom bare voo-
rire gedaente wet de
jegenwoordighe door
behulp vanden [pe-
gel te mogen verge-
lijcken, om daer uyt
hare dazen te leer en
tellen ende wijs ie
worden.
So'rates vermaende
de jeucht haer dick-
mael in den [peghel
te befien,niet om een
hayrtjen uyt de
Wijn-brav.wen ofte
den baert te pluy-
fen, maer op dat je-
de? een fijn eyghen
ghedaente mochte
kennen, ten eynde
dat yemanty fchoon
fjnde van bnyten,
oo ck de tnrpendighe
fchconheyt , name-
lick de deucht, moch-
te betrachten ; mif-
maeckt fjnde, fijne
aengehoorne o?2ghe-
flalte met hmerlijc-
ki volmaec kt heden
mochte vergelden*
b Siet van den
Qualfter-boom, int
Latijn Ormos ghe-
nacmt, vanden
Olm, Vlmus, vttnden ~Efch, Traxinut gefeyt, vanden Vennen-boom, Picea genaemt, ende vande laugduericheyt, mitf-
mders hoogenwafdom der felver, Plin. lib. 16. cap. 10. ende Dodoruum in fijn Kruyt-bouck lib. 39.
c Op het lang leven van fommighe ghedierten, fiet het Epigramma, c^uod Vtigilio adfcrib'uur,dc Mtatibta ani-
' valium .
Aaaa 4 Waer-
8 E D A E G H D R
Waerom een fchoone vrou, waeroni de kloucke mannen
Soo haeftich in het graf, en uy teer tijt gebannen ?
Waerom doch is de menfeh fbo veerdich uy t-gebloeyt,
Daer ick en weet niet wat foo lange jaren groeyt ï
Waerom een frilfe maecht, het cierfel aller faecken
Van datter eertij ts was, of datter is te maecken,
Waerom haer blyde verw, haer ooch en roode monÉ
Geen langer dach verleent, geen meerder rijt ge jont ?
Ick ben noch heden niet tot tachtich jaer gecomen,
En my is alle glans aireede wech genomen;
Siet ! wat een kleyne tijt mijn krachten heeft ge velt,
Mijn geeften uyt-geteert, mijn luyfter af-gepeit :
Ben ick, ellendich wijf] foo menichmael gepiefen ?
En voor de fchoonfte vrou met vingers aengewefèn i
Ben ick het, die het volck als voor een wonder lach
Soo haeft ick buy ten quam, of in de venfter .lach ?
Ach 1 is om defe romp foo menich (weert geflepen ?
Soo menich fchicht gewet ? foo menich hondert fchepen
Gedreven over Zee ï foo menich dapper held
Gevallen inden krijch, geflagen in het veld ?
Is om dit fnoode lijf foo lange tijt van jaren
Gefmoort in enckel bloet ? foo menich duyfent fcharen
Verflonden door het ftael ? is om dit fnoode lijf
De weerelt tegen een gevallen in gekijf?
Ben ick, vergeten menfeh, tot twee verfcheyde reyfen,
Ben ick ontlchaeckt geweeft ? wie foudet kannen peyfen
Ben icker oorfaeck van, dat Xanthus is bevleckt l
Dat Xanthus over al met docden is bedeckt ï
Is Troy? om mijnent wil, met al haer gulde falen,
Is Troy' om mijnent wil, met al de naefte palen,
H V T S-M O E 1D E % y
Is Troy' om mijnent wil gewonnen door het Peert ?
Is Troy' om mijnent wil gevallen door het fweert ?
:h ! w7aer is dan de glans die hondert duyfent menfchen^
jie al wat oogen had mijn liefde dede wenfchen ?
Ach ! waer is nu ter tijt, ach waer is nu de glans ,
Een vreucht en herteluft van alle frifle mans i
t:h ! waer is nu de mont die Paris heeft bewoghen ?
ji vande Nymphen felfs met krachten afgetogen ?
Ach ! waer is nu ter tijt, ach l waer is nu de mont
Die Princen heeft bekoort, en goden heeft gewont >
faer is mijn helder wit ? waer is mijn aerdich blofen f
Verfijn, tedefer uyr, waer fijn die fchoonerofen
Te vooren om en om mijn roode mont gefaeyt ?
Ay my ! de fnelle tij t die heeftet al gemaeyt.
[lijn boefem, die wel eer plach geeft ich op te fwellen,
langt nu daer heen gefackt, gelijck als dorre vellen,
Mijn mont en heeft voortaen niet eenen gaven tant,
i Maer ftaet gelijck een dorp voor defen afgebrant j
llijn wangen fijn geploucht met hondert duyfent vcuren,
lijn voorhooft ongefien door rimpels ende fcheuren,
Mijn hant,mijn wackel hooft.mijn ganfche lichae beeftj
lek hebbe (wat een druck ! ) mijn krachten overleeft,
lijn hayr, dat my het lijf plach over al te decken,
>at laet my nu alleen een hooft vol kale plecken ;
Wat dienter noch geklaecht ? mijn leden fijn, (eylaes ly
Als tacken fonder loof, en freuy ten fonder waes.
xh ! daer een yeder menfeh voor defen vont behagen 9
)at geeft my nu alleen maer reden om te klagen,
Ach ! waerom noch gefien in dit verdrietich glas ?
I 'k En wil niet, foo ick ben ; 'k en kan niet, foo ick was,
Bbbb Dus
io HEDAEGHDE
Dus mocht het grillich wijf, en diergelijcke vrouwen,
Haer ongeruften geeft met klagen onderhouwen,
Als fy den kalen herfffc van haren ouden dach
Met enckel herten-leet in haren fpiegel fach :
Maer ghy, o Chriften fiel, die in uytwendichedeft
Van uwe broofe jeucht, van uwe fwacke leden
Geen trooft of hoop en ftelt, maer fouckt een beter
Dat u tot meerder vreucht den hemel open doet,
Ghy, in het tegendeel, of fchoon de grijfe jaren
Metfwackheyt in het vlees haer komen openbaren,
En noemt dat geen verdriet: waer toe hier droef getr
V trooft is byder hant, u rufte voor de deur.
Men hout, wanneer de fwaen haer krachten nu begeven
En datfe (eker ftelt niet meer te konnen leven,
Dat fy dan neder-fijcht ontrent het dichte riet,
En fingt daer, eerle fterft, een geeftich vreuchde-liet I
Die om een kley nen loon moet ganfche dagen hygen,
Siet met een vroylick hert de fonne neder-iygen -y
Een ackerman verheuchr, als hy het rijpe graen
Heeft uyt het open velt en inde fchuer gedaen ;
Een vrouw die fwanger gaet, en kan haer niet bedarefi
Tot dat de thiende maent haer vordert om te baren ;
Wie grooten handel drij ft aen dees of genen houck ,
Die wenft voor alle ding te fluyten fijnen bouck:
Wanneer de fchipper naeckt fij n vaderlantfche kuften,
Hy fpoet hem des te meer, om eens te mogen ruften j
De voerman is geneycht fijn peerden uyt te flaen ,
De moede looper hijcht na 'teynde vande baen :
Wat wil ons ydel hert geduerich blijven varen ,
En Twieren inden draey van defe woefte baren ?
H V T S-M O E *T> E R. H
| Wat batet dat de menfch tot oude dagen koomt,
» Wanneer fijn bange fiel voor öude dagen fchroomt^
t is een drouve faeck, dat afgeleefde menlchen
n jonckheyt, nieuwen tijt, en verflche leden wenfchen j
» Wie met benauthey t fucht om fijn voorleden jeucht,,
» Die mift noch inden geeft de gronden vande deucht.
bidde, wat ick mach ; gewent u niet te klagen
)ch vanden korten tijt, noch vande fnelle dagen,
Noch van dat u het hayr is wit gelijck het vlas,
Maer fucht dat u het lij f eens j onck en dertel was*
wort u lichaem fwack, krom, mager, ingetogen^
uvallich, ongefien, ter^erden neer-gebogen,
;Al fijn u voeten traech, u kele fonder fmaeck,
V beenen fonder merch, u tonge fonder fpraeck,
wangen fonder blos, u lubben Tonder tanden,
/oor-hooft diep-geploucht, als nieu-gebraecktelanden^
V kloucke maege, fwack ; u blyde finnen, vijs ;
V roode lippen, blaeu ; u blonde vlechten, grijs 5
daer het innich deel bevonden is te wafien,
lier is men niet gewoon op dit verlies te paffen ;
IlGhy, acht het lichaem niet, als maer de fiele groeyt ;
iGhy, acht geen koude fucht, als maer de liefde gloey t.
ipe geeft, door Godes hant de menfchen ingefchreven
y\N ort uyt de fwackheyt felfs ten hemel opgedreven *,
I» O gunfte vanden Heer ! o krachtich w7onder-w7erck l
[ » Wanneer het lichaem fwackt, dan wort de fiele fterck*
Hs waer, dat beeften felfs de menfchen over-leven,
1 1 met een langer jeucht in alle velden fweven;
Tis waer, dat in het wout veel oude boomen ftaen,
Maer als haer valgenaeckt, dan iffet al gedaen ;
Bbbb i Dm
** HEDAEGHDE
Dan is haer wefen uyt, en; die foo luftich fchenen,
Verdwijnen uyc hec ooch, gaen in het duyfter henen,
En liggen alle tijt begraven inder nacht,
Soo dat haer lange jeucht niet eens en wort gedacht,
Maer fchoon dat aende menfch is korte tij t gegeven,
Hy iai geduerich fijn, en Tonder eynde leven,
Want als het aerdfche deel genaeckt fijn eerde ftof,
Soo bloey t de reyne fiel in Godes eeuwich Hof;
Dan ift dat eerft de vreucht, die noyt en is begrepen,
Na dmek, en tegenfpoet, na duyfent harde nepen,
Haer glansden hoochfte wefch; haer volle maet bekoor
Wat dient, o Chriften hert, wat dienter dan gefchroon
Gaet treckt dan u gemoet van aertfche beufel-faecken,
Die noyt geruften geeft en fullen konnen maecken j
Het is maer enckel fchijn al wat het vlees befit, I
Ghy kent een beter vreucht, en hebt een ander wit* !
Die in het ftil geheym, de moeder vande vrouwen ,
Vermochte met het ooch ten vollen aen te fchouwen
De vrucht daerin gevormt, en dat hy^even daer,
En handen aen het kint, en voeten wert gewaer,
Hy foude metter daet uyt dit geficht befluy ten ,
En op een vaften gront het vonnis mogen uytten,
Dat foo een edel ding is voor een ruymer locht,
En geenfins uyt-geruft om daer te fijn gebocht j
Hy taft, als metter hant, dat eenmael defe leden
En verder fullen gaen, en wyder fullen treden,
Hy beek hem feker in dat foo een konftich werek
Heeft vry een ander wit, een hooger ooch-gemerek:
Wie in fijn herte treet, en weecht fijn binne-krachten ,
Sijndefcich voor-gepeys, fijn hooge na-gedachten j
h
H V T S-M O E D E R. ij
En vint daer, hoe de geeft by wylen fprongen doet
Tot inden hemel felfs, tot aen het hoochfte goet,
En fïet daer, hoe de fiel oneyndich, fondcr palen ,
Kan fwieren inde lucht, en om de weerelt dwalen,
Kan fwemmen over Zee, en uy tter-maten ras
Keert weder daerfe woont, en neder daerfe was,
Die kan van ftonden aen uyt defe fnelle veren
Befiuyten met belcheyt, en inder daet beweren
Dat foo een geeftich ding , en foo een fnel bedrijf
Niet eeuwich weien lal voor dit ellendich lijf,
Niet voor een leemen huys, of diergelijcke faecken,
Die yeder is gewoon met handen aen te raecken,
Niet voor de weerelt felfs die hare palen kent,
Maer voor een grooter lael een ruymte fonder end ;
Hy weet, dat lij n vernuft, eens hooger op gerefen,
Sal door gefwinde drift hem dienftich konnen wefen,
Sal eens te fijner tijt gaen ftygen uytte waen,
En met een vollen loop gaen fitten opte Maen ;
Sal boven inde lucht, en boven alle woleken,
En boven alle vlees, en boven alle volcken,
Ontfangen tot een loon het voor-recht vande Stad, a
Die in der menfehen breyn noy t recht en is gevat j
Dat is een diepe trooft, die fielen kan vermaecken,
Als yemant wort gewacr fijn ingevallen kaken,
Sijn ongevallich lijf ; » ey I waerom doch gefucht ?
» Befwijckt het aerdfche deel, wy ftygen inde lucht:
55 Wilt ons de fnelle tijt in eenich deel begeven ,
» Het is een kleyn verlies ; daer is een beter leven ,
» Daer is een eeuwich heyl . ó Eeuwich 1 hooge faeck
» Hoe wijt is u begrijp 1 hoe wonder u vermaeck !
Bbbb 3 Oeeu^
a Te weten het hur-
gher- recht van het
hemelfche lerufa-
Icm» mens vrydom
ons verkreghen is
niet voor een groote
fomme gelts(ghelijck
de Hooft man feyde
van fijn burgher-
recht van Romen
Aft. 22. 28.) maer
met den dierbaren
bloede Chrifli.
. i.Pct. 1. 18.
14 *$EC7)AEGHDE
O eeuwich i diepe kolck, die niet en is te gronden
Noch by een kloucke pen, noch by geleerde monden,
Noch by een geeftich breyn, o eeuwich 1 groot beflach,
Dat noy t een wacker ooch ten vollen over-fach -y
Schoon ganfch de weerelt-kloot beftont in water-baren,
En datter eenich menfch, naer honderc duyfent jaren,
Tot foo een ruyme Zee eens toegetreden quam,
En uyt het woefte diep maer eenen druppel nam ;
Het fou noch evenwel, na menich duyfent eeuwen,
Het fwemmen metter tijt benemen aende meeuwen •
Het fou noch evenwel de gronden vanden kolck
Ontblooten voor het ooch, en toonen aen het volck j
Maer Eeuwich is een Vack, een afgront Tonder palen,
Oneyndich van begrijp, daerin de finnen dwalen,
Daer in verloren valt, en niet te weerelt gek
Schoon yemant hondert j aer, of hondert duyfent telt»
O leert, mijn fiele, leert geduerich overleggen
Wat eeuwich wel te fi j n, wat eeuwich is te feggen,
Wat eeuwich al bevangt, wat eeuwich al bedeckt,
^ 6 ^at eeu W^C^> eeuwich is, waer eeuwich henen ftreckt;
l'ooru'l vreuchde Bedenckt eens wattet fy by God te mogen w7efen ,
fe&^/jS Van alle blyfehap vol, van aUc pijn gencfen, 4 I
uwrnchter-bfint Met alle goet begaeft, van alle quaet bevrijt,
Ont (lagen van geklapt en boven alle nijtj
$ïfi?j£%d Geen fieckte> g^en gevaer, geen vrcefe, geen gebreken,
iucit Auguji. de Qeen leugen, geen bedroch, geen flimme tonge-fteken ,
cNiinotumin ter- Geen doot^geen ongemack,geen honger, geen gequel, b
7n\ltürT°mZ Maer flaech, in alle ding , en fonder eynde wel:
ver*junt inmundo Volmaeckthey t inde fieL gefontheyt aende leden,
tnvtfibt*, tn mun- J r ' 1 4 11 11
do vifibih umbv* bn ichoonheyt voor het oociv, en volhevt inde reden, c
mum. Hert». 4 Jitl
H V T S-M O E <T> E R. \f
En liefde Tonder haet, en onvermoeyde jencht ,
En God te mogen fien, de volhey t aller vreucht : a
Al wat de rijcke Zee, al wat de foete ftroomen,
fi\ wat het luftich velt, al wat de groene boomen ,
Al wat de ganfche lucht eens gaf aen onfen noot,
Al wat den hemel felfs oy t goot in onfen fchoot, -
pat fal de milde God in onfen geeft vervullen,
Als wy in hem alleen daer boven leven fullen, b
Hy geeft van onfen geeft, hy onfe ware kroon,
Hy fiel van onfe fiel, (c)hy onfe groote loon ; d
Bedenckt een fchoone ftad, ( e ) die niet als helle ftralen
Laet uyt het rijck gebouw van hare poorten dalen,
Een ftad, een heer lick werck, gelijcker noyt en was,
Een ftad van enckel gout, gelijck een fuyver glas, ƒ
Een ftad, een fchoon juweel, daer klare beken vloeyen
Tot heyl van al het volck ; daer nutte vruchten groeyen
Ten goede vande fiel, (g) een ftad een reyne ftad,
Die in een s'menfchen hart noyt recht en is gevat .
Daer is een helle fon, die noyt en laet te ichijnen, h
Daer is een wonder licht, dat niet en fal verdwijnen , i
Daer is des Heeren Bruyt, daer is de ware min,
Geen quaet en raecktcr aen, geen vuyl en koomtcr in. 4
O nieuw lerufalem ! ( / ) hoe klaer fij n uwe ftraten i
Hoe reyn u borgery i hoe fuyver alle vaten !
Hoe fijn u gronden felfs met alle glans bekroont,
Daer God in volle daet fij n eygen wefen toont i m
Daer God in onfen geeft fal eeuwich blijven leven 1
Daer God met onfen geeft fal inder hoochten fweven 1
Daer God ons fpiegel is, ons klare fonne-fchijn 1
Daer God in ware daet fal al in allen fijn 1
Bbbb 4 Och
a Vifio Dei bcatijt-
cm, fola efl [urn-
mum Bonum. Au*
gufi. de Triniteap.
b Non fctcfi [tim-
mus rerum conditor
in fe non habere qua
i .bm aje conditis
de dit , quemadma-
dum fol ajlris. Hu-
go Ub.^. De anima
cup. is.
c Anima anim&
Deus, Bern.
d Génef. 15. 1.
e Apoc. 21.1 1.21.
ƒ Apoc. 21. verf.
18. 21.
g Apoc. 22.2.
h Apoc. 21. 23.
i Lumeneft umbra
Dei ; Deus lumen
luminis. Plato.
k Apoc. 2 1 . verf.
\p. verf 27.
i Heerlicke dimben
fpreecktmenvan Hy
ó sladt Godes. Plal.
87.3.
Apoc.i 1. 19.23.
1X1 Wy fuüen hem
fen gdij.khy is.
i.ioh.3.2.
1. Corint.15.28.
2. Corinc 3. 18.
i.Connt. 13. 12.
i6 *BEDAEGHDE
Och of iek ftygen mocht uy t defe laege poelen !
Soo dat ick inde geeft geduerich mochte voelen
Den voor-fmaeck van het heyl dat boven is bereyt !
Een voor-fmaeck die de fiel in ware vreuchden ley t !
Auguftm. mcdi- Och of ick alle tijt, met yver aengefteken,
t^t.cap.34. Mocht eeuwich, lieve God 1 van uwe daden {preken,
Mocht fpreken alle tijt, niet als een nietich menfch,
Niet foo ick fpreken kan, maer als ick heden wenfch \
Och of ick fpreken mocht met hondert duyfent tongen,
Die met geen aerdfchen draf en waren ingedrongen,
Och of ick fpreken mocht gelijck het u betaemt,
& Die Held, die Vrede- vorft en Wonder fijt genaemt l
Och of ick fpreken mocht gelijck de reyne fcharen
Die met een helle ftem, en met de gulde fnaren
Verheffen uwen roem, en melden uwen lof,
En roepen heylich God, en laten nimmer of !
Waer ben ick mijn gemoet ? mijn hert begint te vonckea
Door ongewoonen brant, mijn finnen worden droncken,
Mijn geeft is opte loop, mijn loffe reden holt,
Mijn breyn dat borcelt uyt, mijn fiele fuyfebolt,
Wiefalmy, lieve God^ van defe banden flaecken,
Op dat ick even nu mijn Schepper mocht genaecken?
Wie fal mijn vluchtich hert verheffen inde lochr,
Op dat ick heden noch den hemel raecken mocht ?
Ick fcheyde van het vleys en defe fwacke leden ;
Ick klimme tot het huys van aller eeuwicheden,
Ick reycke naer het licht en na den hellen dach,
Daer noyt de bleecke dooc haer py ie fchieten mach :
Ick vliege buyten my, ick vliege vander eerden,
Ick ftyge na de iocht met ongetoomde peerden ,
Ick
H V T S-M O E D E 17
lek fie beneden my wat al de weerelt doet,
lek (ie hoe dat het volck hier inder aerde wroet,
ck fie de nieuwe Stad en hare poorten blincken,
[ck hoore door de lucht de reyne ftemmen klincken,
lek fie een klare beeck, een kryftallynen ftroom,
lek fie het eeuwich loodden waren Leven-boom,
[ck hoor5 een groote fchaer des Heeren daden fingen,
Waer henen mij n vernuft 1 o wonder foete dingen 1
lek fie het reyne Lam, en fijn Geminde ftaen ,
O mocht ick, lieve God, o mocht ick vorder gaen !
Mijn ficl is Noachs duyf, die niet en weet te ruften,
Die noy t en heeft de macht te fetten hare luften
Tot datfe wederkeert van daerfe voortijts quam,
Van daerfe was gereyft en haer beginfel nam .
Van hier dan weerelts vreucht, die niet als boofe {metten
En brengt ontrent de fiel, die alle vreucht beletten ,
Of ifleryemantbly, en dat in reyne tucht,
Noch tij t het los vermaeck in haeften opte vlucht;
Wat hoor ick menichmael de blyde gallen klagen !
Hoe veerdich is de tijt ! hoe vliegen onfe dagen !
Het fchijnt dat eenich fpoock ons uytte weerelt drijft,
» Fis al maer water-verw wat niet geduerich blijft.
Schoon yemant met een vrient fij n herte wil vermeyden ,
Daer koomt in korter ftont, daer koomt eë bitter fcheyden^
En hoemen blyder was, en foeter heeft gemak,
Hoe dat het droef vertreck de vrienden 1 waerder valt ;
AfTuerus heeft het volck veel gunfte toe gedragen,
Hy gaf een groote feeft van hondert tachtich dagen,
Die maelcijt evenwel, die blyfehap is gegaen,
» Al wat de weerelt prijft, en is maer enckel waen :
Cc cc Maet
18 HEDAEGHD'E
Maer in des Heeren huys, daer foo veel duyfent fcharen
Te famen fullen fij n, te famen fullen paren , v
Daer is het bitter woort, het fcheyden niet bekent,
Daer blijft een eeuwich heyl, een vreuchde fonder end ;
Schoon yemant vrolick is door fpel of luftich fingen ,
Door wijn en rijcke fpijs en duyfènt fchoone dingen,
Indien hy lijckewelfijn innich herte vraecht,
Noch iffer eenich leet dat hem de fiele knaecht:
Maer dien in Chrifti bloet den hemel is verworven,
Die voelt een reyne/vreucht, die niet en is bedorven,
Die niet en is gemengt met ick en weet niet wat,
Maer is in hooge kift ten vollen opgevat :
Laet yemant fijn geficht by wylen henen dwalen
Ontrent een fchoon gebouw, daer hondert gulde falen
Sijn prachtich uytgeruft met alle rijcke fteen , *
Met alle fchoon ge vaet, dat niet en is gemeen ;
Het fal hem (foo het fchijnt) tot aende fiele raecken ,
Maer dit noch evenwel fijn kleyne beufel-feecken ,
Sijn by des Heeren huys gelijck een fwaluw-neft,
Dat, ick en weet niet hoe, is aende muer ge veft :
Als yemant baggen fiet,geciert aen alle kanten
Met oefters reyn gewas, met fijne diamanten,
Met alle flicker-fpel, het dunckt hem wonder fijn,
Maer dit noch altemael en is maer enckel fchijn ;
Het wort doch menichmael aen defe toe- gelaten
Die Gode vyant fijn, en goede feden haten,
Ghy, alft u wedervaert, foo denckt uyt dit geval,
Wat God fijn eygen volck hier namaels geven fal :
Als yemant tuynen fiet vol alderhande bloemen,
Vol alle fchoon gewas, daer op de menfchen roemen,
H V T S-M O E T> E %
Vol aerdich haege-werck, en, in het koelfte deel,
Een kunftich boom-verwelf, of ander hof-prieel,
Sijn herce wort verheucht, en fchijnt als op te fpringen,
En defe lijckewel en fijn maer Hechte dingen,
Die aen gevangens felfs, oock midden inde imaet,
Als tot een kleyn vermaeck de milde Schepper laet;
Wat fal de goede God fijn diere kinders geven,
Die na dit jammerdal voor eeuwich fullen leven ?
Wat fal fijn hoochfte gunffc hun ftorten inden fchootr
Die, eer de weerelt ftont, tot vreuchde fijn genoot i
Wanneer de fchoone Son met hare gulde ftralen
Koomt, als een bruydegom, uy t hare kamer dalenj
Of dat de klare Maen, en al het fterre-licht
Vertoonen aen het volck een aengenaem geficht,
Ons fiele wort te recht met vreuchden overgoten,
En liet ! tis maer de kas, waer binnen is gefloten
Dat over-fchoon juweel, dat God verfegelt hout,
Tot eens oe reyne Bruyt met haren Schepper trout.
Wel aen dan, Chriften hert, en laet u niet vertfagen
Noch door u kranck geftel, noch van u lefte dagen ;
V dient noch wacker ooch noch oire toegeftopt,
Schoon dat de bleecke doot voor uwe deuren klopt j
I Het fchricken is vergeefs, het fuchten is verloren,
Ghy fyter toe gemaeckt, ghy fyter toe geboren,
Het moet al in het graf, al in het duy fter gaen
Wat hier beneden wort befchenen vande Maen .
De doot die u befloockt en kan u geenfins krencken,
Maer is gelijck een dwaes die viffen wil verdrencken^
Sy, die u wonder dreycht met leet en ongeval^
Ift die aen uwe fiel haer leven brengen fal.
Cc cc & *>De
a 7kȣ de mum fa,-
n-z rncntis oculwi a-
cute rernere, inci-
■pit, ubicorporis o-
culm iacipitbebe-
fcere: Sencca,
20 rBEDAEGHDE
» De doot is maer een llaep, fy ley t het lichaem neder,
Maer geeft het niettemin aen fijnen Schepper weder ,
» De doot is maer een Veer, dat van een harde ftrant
» Ons met den vinger wijd het ware vaderlant j
De doot is aende menfch gelijck Elias wagen,
» Sy kan, als door het vyer, ons inden hemel dragen,
» De doot is maer een Wee, die ras en metter vaert
» Den hemel open doet, en ons het leven baert.
O weerden Ouderdom 1 ofchole vande feden 1
O fleutel vande ruft ! o woonplaets vande reden I
O winckel van beraet 1 o haven vande deucht 1
O tucht-huys vande luft , en breydel vande jeucht i
lek prijP u, grijfe Vorft, fchoon u de menfehen laken,
Ghy doet ons metten geeft als aenden hemel raken ,
Ghy doet ons dertel vlees, ons tochten inden ban,
Daer ons de geile jeucht niet voor bevryden kan ,
Ghy leert ons uytte daet hoe alle menfehen dolen,
Dat niet en wort geleert oock inde befte fcholen,
Ghy maeckt ons van het vlees en van het leven fat,
En baent ons totte deucht gelijck een rechte pat ;
Ghy meuckt ons door den tijt, en rijpt ons groene baften,
Ghy koek het vierich breyn van alle rouwe gaften ,
Ghy maeckt dat onfe geeft een nieuwe weerelt fiet
Vyt dat van langer hant voor defen is gefchiet ; a
Ghy fijt als voor een god by wijlen aengebeden ,
Maer dat is vleyers werek, en tegen alle reden,
Hoort uyt een waren mont een woort tot uwer eer,
Ghy kont ons metter hant geleyden totten Heer.
Ontfangt dan, reyne fiel, ontfangt ü lefte dagen
Als Godes foece gunft, en niet als drouve plagen,
H V T S-M O E 7) E R. 11
Ghy kont oock even dan believen uwen vrient,
Indien ghy vanden tijt u na behooren dient.
Die uyt een domme luft in echte plach te treden
i/ergaept hem meeftendeel ontrent de fchoone leden,
Ontrent een fieren gang , ontrent een rooden mout,
En daer is menichmael het ganfche trou-verbont j
e liefde vande jeucht beftaet in malle rancken,
[n ongefoute jock, in enckel Venus-jancken,
In ick en weet niet wat ; u liefde ftaet gefet,
Indienfe na den ey fch op alle faecken let :
e tochten van het vlees, de luften om te baren,
Verdwijnen metter tijt, en breken mette jaren j
Ghy, a!s de d wafe min u wefen niet en paft,
Soo maeckt dat u gemoet in ware liefde waft,
Ghy moet na delen tijt, als vande jeucht genefen,
In plaetfe vande vrouw, een lieve fufter (a) wefen ;
Schoon of het lichaem ruft, als maer de fiele paert,
Soo weet dat echte trou haer volle krachten baert :
Ghy ftaet als op den trap om haeft te fijn verheven
Daer vrouwen fonder man, daer mannen fullen leven
En fonder echte wijf, en fonder echte fchuk,
Dus weeft van heden af gelijckje worden fult.
De Phoenix nu bedaecht vliecht naer het heete Suyden,
En raept aen alle kant den beek vol foete kruyden ,
Vol balfem, en kanneel, en bout een rij eken neft,
En, als de doot genaeckt/oo rieckt hy alder-beft :
Al is de fchoone roos door hitte vander fonnen
Verflendert, afgeteert, door rimpels ingewonnen ,
Berooft van alle glans, en van haer jeuchdich nat,
Noch blijft haer foete geur oock in het dorre blat ;
Cccc 3 Vw
a Valeat etiam hic»
illud\ Qua ut i non
potifl pro uxore, ha-
beat tanquam foro-
rem. C.requifivifli.
33- q- r-
Olim inter confula-
res perfonas Roma
obfervatum fuiffe
mcmoriA proditum
eft, ut maritu$&
uxor fcorfim babi-
tantes bonorem ta-
rnen 'mviccm ma-
trimontj haberent.
L. cum hic flatus,
ff. de Donat. inter
Vtr. & uxor. Ben}
Auguftinm ; in lo-
no, inquit, licetan-
nofo conjugio, ctfi
emarcumt ardor 4-
tatis inter mafcu-
lum O* foeminam,
'viget tarnen ardor
carïtatis inter ma-
ritum Ó* uxorem.
De box* Conjug ,
tom.0.
iz ÜEDAEGHDE
V heylich trou- verbont, bevefticht mette jaren ,
Beproeft door foet en fuer u dickmael weder-varen,,
Verfegelc boven dien door menich aerdich kint,
Dat is een vafte knoop die rey ne fielen bint ;
Het paren vande jeucht, en, dat wy trouwen noemen,
En kan niet over al van ware trouwe roemen,
Ach i daer is maer de fchors, en hier de rechte keeft,
Hier trouwen bnder een de fiele metten geeft :
Als man en echte wijf op haren leger {preken,
Hoe door een fachten aert de tochten af te breken,
Hoe fonder heerfchappy te heerfchen over al,
En hoemen voor een vlouck een fegen geven fel j
Als man en echte wijf te famen over- wegen
Hoe dat een Chriften hert de liefde dient te plegen,
En hoemen gaften noot in daet, en fonder fchijn ,
En hoemen gaften noot om niet genoot te fijn j
Als man en echte wijf te famen overpeyfen
Wat teer-gelt datmen houft om uytter tijt te reyfen,
En hoe een bange fiel kan leflen haren dorft
In Chrifti diepe ftraem en fijn bebloede borft j
Als man en echtewijf te famen over-mercken
Hoe datmen rijcke wort in alle goede wercken,
En wat een foeten geur dat uytten hemel daelt
Wanneer een heyKch Vyer in haren boefem ftraelt j
Als man en echte wijf vermengen haer gebeden,
Vermengen haer gepeys, en ruften mette leden,
Dat is een foet geheym, dat vry al dieper gaet
Als ick en weet niet wat, en fotte minne-praet :
siet defe en Mn^re Vriendinnen andermael, of fchoon de wachters beven,
'verbloemde mxnte - \ r \ r \
ren vxn jpreken. De Maen en gulde Son haer ichiinfel niet exi geven ,
Eccief, ii. i. 3. Q
HVTS-MOEDER
De mulders ledich ftacn ; blijft efter ongemoeyt ,
Als maer de nieuwe menfch van binné jeuchdich groeyt.
Al vint de gladde flang haer eerfte jeucht verfleten }
En gans hec buy te-vel aen alle kant gereten,
Noch is haer dat verlies geen fchade, noch verdriet >
Om datfe binnen haer een nieuwe jonckhey t fïet j
Cccc 4
Wanneer kh ver-
oude, vporA uk ver*
nieut.
a.Cor.4;
24 HEDAEGHDE
Sy weet haer buychfaem lijf door engten in te dringen,
En door een kleyne fcheur haer weder uy t te wringen,
Sy wraeckt met alle macht, en worftelt lange tijt,
Tot dat haer opper-huyt van al de leden glijt ;
Sy weet haer eerfte kleet, haer oude rimpel-vellen,
Haer vacht, die niet en deucht^ ten nauften af te pellen,
En (iet ! na dit bedrijf foo koomtfe voor den dach
Vry fchoonder alfle was, en gladder alflè plach,
Ey 1 wat ick bidden mach, gaet even defe gangen ,
En doet in dit geval gelijck de wyfe flangen ;
» Daer is geen beter raet wanneerje buyten flijt,
» Als wel te nemen acht hoe datje binnen fijt .
Indien u lichaem fwackt, laet dat u baken wefen,
Wilt uyt een hollen tant of uyt een rimpel lefen
Hoe dat u kranck geftel, u iwacke faecken ftaen,
En leert op defen peyl tot uwen Schepper gaen :
Wat fchaedet, dat de menfch uyt dit verdrietich leven
Wort met een fneilen ftroom in haeften wcch- gedreven
Wat lchaedet dat de menfch door al de leden voelt
Dat hem een ftii bederf in al de leden woelt ?
Morbui en utiiu Wanneer het kranck geftel is dickmael acngeftreden
%tZtS. Met kortheyt opte borft, met fwackhey t aende leden ,
f7rZ"Ci%^ifna ^00 %reec^t ^es ^eeren mont, als door het ongeval,
ad mag. 'k En wil niet dat het vlees u langer fmaecken fal.
%ftlTnTgravi Wie blijfter in een fchans met onder-grave wallen ?
tmrbo tenuretur ^ \yje vlucht niet uyt het huys wanneer de mueren vallen
T>20\ doluit quoa u>- J ?
nomnoiiber eft, Wie fouckt geen ander kleer,indien het hem gebeurt
frfffa fefat^vit. Dat fij n verfleten rock en hier en ginder fcheurt •
¥*tr.A. p. c.i.8. Qf fchoon een weelich menfch tot leven is genegen,
Het wort hem met ter tijt door fiecke dagen tegen ;
NVT S-M O E D E ^ if
» V eel qualen aen het lijf, en dickmael fwaer gepeys,
» Verwecken aende fiel een weer-fien in het vleys:
lefïet, en letter op, hoe yeder fijne tanden
Ten nauften gade flaet, en noemtfe weerde panden ,
En, foo een ander menfeh hem daer eens hinder doet,
Hoe dat hy ftrax ontfteeckt, en krijcht een hevich bloet-
/laer foo nochtans de worm daerin begint te knagen ,
ly fal haeft fijnen noot aen alle menfehen klagen,
En, als het langer duert, hy koopter yemant toe
Die flux het quellich been hem uy tten monde doe :
ioo plach de wijfe God by wylen trage menfehen,
)ie niet als langer tijt hier opter aerden wenfehen,
Te trecken uy ttet vleys, en die den doot ontfach
Haeckt, onder dit behulp, na fijnen leften dach.
)an tis hier niet genoech op u vertreck te peyfen,
t iV eet datje teer-gelt houft, aleer te mogen reylen,
» Die met een lege beurs in vreemde landen gaet, 1
I » Klaecht dickmael fijnen noot wanneer het is te laet*
vlaeckt dit geen kleyn beflach in uwe diepfte forgen ,
/ernieut u Chriften hert, vernieutet alle morgen,
Gaet fift u eygen felfs, en dat met alle vlijt,
Tot datje metten geeft in goeden vrede fijt, •
met oude flan ge-vel teftroopen vande leden,
in nieu te mogen fijn van boven tot beneden,
Is vry een wichtich ftuck ; de ganfche binne-kracht
Is noodich tot het werek, en dienter by-gebracht :
Doch; fchoon ghy fmerten lij t, gee moet en dient verloren,
VVaer worter eenich kint, als met verdriet, geboren ?
En fiet ! de nieuwe menfeh verweckt een diep geklach,
Vermits hy langer tij t in drouve banden lath.
D d d d Indien
t6 rB ET> A B G U D E
Indien u koude maech geen voetfel kan bemercken,
SS meTtf ghe- Wilt ^m innic^ deel met tetcr fpijfe ftercken j
breeckendes ou- Indien het vochtich breyn verduyftert u geficht,
dcrdoms. Soo ftijcht de finnen op tot in het eeu wich licht ;
Sluyt u de moeder toe, ghy fiet den hemel open,
Dat is u rechte wit, daer wortje toe geropen-,
Soo u de jeucht befwijckt, en niet en kindert meer,
Ghy wort een eygen kint, een dochter vanden Heer j
Doet u het killich bloet, of koude winter kermen,
Laet u het vierich hert, laet u de liefde wermen,
De liefde, niet van eer, of van het aerdfche goet,
Maer, die een naeckten kleet, en holle buy eken voet:
Wort u het wanckel hooft mifmaeckt door kale plecken,
Ghy, wik maer des te meer u naeckte fiele decken j
Wort u het lijf ontfet door gicht, of flerecijn,
Seght, mij n verlofling naeckt, dan fal het beter fijn :
Heeft niemant fchier vermaeck in uwe dorre leden,
Maeckt datje trooften kont door uwe foete reden j
Is uwe glans voortaen de weerelt onbekent,
Siet datje dijnen lof tot inden hemel fent ;
Kan u het foet geluyt van fpel of konftich fingen
Niet in het deufich breyn, of door het oire dringen,
Bevlyticht alle daech dat ghy de foete vreucht
Van Godes eeuwich heyl oock hier gevoelen meucht :
Leyt u onruftich breyn en maelt geheele nachten,
Soo dat geen foete ruft en daelt in u gedachten ,
Hebt oock in dit geval een kleynen tijt gedult,
Het uyr is voor de deur wanneerje ruften fult :
Wort u het lijf gekromt, en naer het graf gebogen,
De fiel, u befte deel, dient op te fijn getogen j
\ H
H V T S-M O E D E Rl 27
Het vlees is voor de worm, de geeft, u befte pant,
Gaet na den hemel toe, daer is het vaderlant :
hoewel het wanckel hoofc, en krom-gebochte leden
/ trecken naer het graf, en wijfen na beneden,
V hayr, te voren fwart, of blont, of gout gelijck,
Wij ft, door fijn witte verw, 11 naer het hemel-rijck .
> Wat ftaet den ouden menfch doch vorder na te jagen,
Als God een reyne fiel te mogen o ver-dragen ?
» Schier niet een eenich vrient en is met hem gepaft,
» Hy valt een ander fwaer, en is fijn eygen laft,
Daer is geen kleyne tijt voor defen wech- gevaren,
in een fware dracht, dan in het kinder-baren,
Oock htbje menichmael een ganfche nacht gefucht,
Of om een quade borft, of by een fiecke vrucht ;
3at pack is nu geloft; ghy moocht de ganfche leden
m defen inden dienft van uwen Godbefteden,
, Ghy moocht nu trecken in, als met een vollen mont,
Den trooft die ons het Woort hier opter aerden jont ;
jhy moocht nu,fbnder fchroom, ee fiecke mëfch befouckë, Wat behulp een
„ y ~ . li-lil r 1 ■ 1 1 bedaechde nuys-
ien lchamei kinder-bed verlien van linne-doucken, moeder haren
Van dranck, van nutte fpijs, en van een winter-kleet, raan doen ^an'
Int korte, milde fijn in alderhande leet :
?ihy kont oock even dan u weder-paer gerieven,
!n fwackheyt dienftich fijn, in fieckten hem believen j
En als een heeter brant ontftelt fijn innich bloet,
Hem wijfen opten Heer, en trooften fijn gemoet :
3hy, doen hy indcr jeucht by w7ylen plach te peyfen
Om naer een ander lant een verren wech te reyfen,
Ghy bracht tot fijn behouf en koft, en goeden dranck,
En wat hem dienen mocht de ganfche rey fe lanck ;
Dddd 1 Draecht
*8 <BEDAEGH.de
Draecht hier geen minder forgh, en als de felle vlagen
Het diepfte leven- vocht nu fchi j nen uy t te jagen ,
Soo dat fijn reyfe naeckt ; ghy, brengt dan aldermeeft
En fpijfe voorde fiel, en voetiel aenden geeft •
Ontbiet een weerdich man, die mette befte gaven
Sijn aenge vochten hert mach uytten Woorde laven,
Die met een ftaech gebet hem ftelle voor den Heer,
Tot datter wort geley t, Daer is geen adem meer .
In ficckten ende Maer boven dat de menfch fijn leden voelt bederven,
afftcrvé van nae- $00 fiet hy menichmael fij n naefte magen fterven ,
weerde kinderen, Hy fiet hoe Godes hant hem inden boefem taft,
hoe fich ce diage. j_jy £ec £jn vtï^T{ct geduerich hooger waft,
Hy fiet een fchoone jcucht, in plaetfe van te fpelen ,
Gaen treuren door het huys, of aenden viere quelen,
Hy fiet een weerden vrient bevochten vande doot,
Hy fiet een aerdich kint hem trecken uytten fchoot :
Wat fal in dit gevaer, en diergelijcke faecken,
Een lieve moeder doen, een weerde vader maecken ?
Sal yder als een rots, en fonder drouven traen,
Sal yeder met ge welt fijn liefde wederftaen ?
Neen, drouve moeder, weent ; daer is een wettich treure
En meeft, wanneer de doot ontgrendelt uwe deuren j
God wil niet dat de fiel in druck en fware pijn,
Sal hart, gelijck een fteen, of ongevoelick fijn :
Hier dient alleen beforght dat vele drouve tranen
V wangen niet te diep, gelijck een acker, banen,
i.TheC 4. 13. » Wie tot een ftagen rou de finnen overgeeft,
» Gelijckt een weerelts kint dat fonder hope leeft-
Ghy\ laet u niet te feer van treuren over-heeren,
V kint is inde ruft, ten kan niet weder- keeren j
»1
H V T S~M O E <D E ^ 29
» Tis nutter dat het ooch om eygen Tonden fchrey t,
» Als om een dooden vrient die inder aerden leyt.
hy, weeft doch niet te droèf, en niet te Teer verbolgen,
Maer ftek li liever aen om wel te mogen volgen ;
Waerom te feer beklaecht een voorich ongeval ?
Hebt liever voor het ooch een vreucht die komen fal :
Ghy, die een lieven vrient fiet inder aerden fygen ,
Wilt met u drouven geeft tot inden hemel ftygen -y
Souckt trooft aen uwen God in alle tegenfpoet
En ond^r dit beflach, foo fpreeckt in u gemoet :
lek was aen dele kant gewortelt inder eerden,
En hielt een nietich menfeh in al te grooten weerden j
Maer God die mij n gemoet en ftille feylen kent,
Heeft van dat ydel was mijn finnen afgewent ;
Heeft mijn aelwaerdich hert tot in het ftof gebogen ,
En even door het graf ten hemel opgetogen ;
Hy die my defe vrucht uyt enckel liefde gaf,
Koomt uyt gelijcke gunft, en fnijtfe weder af.
Mij n herte was gekleeft aen al tt broofe dingen ,
Die als een laftich pack my aenden boefem hingen ,
Des ben ick los gemaeckt, ten eynde mijn gemoet
Eens hooger rijfen mocht tot aen het ware goet .
» Noyt ifler nutter tijt om feylen af te fnijden ,
y> Dan als het ydel hert moet drouve flagen lijden ;
» Want als de fiele treurt of worftelt mette noot,
iï Dan is het vleys gedempt,dan is de fonde doot.
Laet ons hier, mijn vernuft, een weynich overwegen
Wat feylen datter fijn die oude lieden plegen ;
Laet ons hun raden af al watter qualick ftaet ;
» Noyt weter kint te vrouch, noyt leerter man te laet:
Dddd 3 Men
Trooft-reden die
een Chnften ge-
moet fich (èfven
by af-fterven van
kmt ofte vnent
behoort in te
fcheipen.
1°
rBEDAEGHDE
Tcgcns twee ge-
breken des 011-
derdoms-, name-
lïcfcte Loffen ton-»
te vaftc beurs.
Te een los-mon-
dicheyt.
a. AnictiUrum deli-
ramenta (inquit E-
rafmw) dici fokt
de nu gis inanibus*
cujufinodi folent ef-
futire vetuU, ca;/%
yxm fcxm vit io vi-
tium ttatis acce-
dcns , nugacitatü
morbum cotidupU-
ent.
Extat froverbium
apud Vlatonem in
Tbesteto, & Cicero
in oratio ne pro do-
mo fua dixit, Ani-
Urn fuperftitionem.
Quin & apud no-
firates m adagium
abijty Eéout wijfs
praetje. Vides ita-
queapud Gr*a>s,n-
ftnd Latinos,& a-
fud Belgas Mm de
dadum.
Tegé gkrieheyt.
Men fiet het menichmael dat tweederley gebreken
Gemeenlick in het breyn van oude vrouwen fteken,
Het eerfte bortelt uyt door al te loflen praet ;
Het tweede datter fchort, is fparen boven maet :
Van beyde dient gemijt : de klap van oude wijven
( Gelijck van over lang de befte lieden fchrijven)
Is by het ganfche volck meeft over al gefchat
Voor droomen, voor geral, en ick en weet niet wat j a
0 fchande, vrou-geflacht, voor uwe grijfe jaren l
Hoe ? kon je gek en goet, en niet u tonge fparen?
Of fal de lange tij die rijpe finnen baert,
Verftompen al het fcherp van uwen fnegen aert ?
Sal u het kranck geftel in alle leden quelen ?
En fal de tong alleen haer rolle blijven fpelen ?
Dat voucht,mijns oordeels, niet; dus waer ghy neder fit,
Leght daer een harde praem ontrent dat gladde lid :
Een, die haer myden wil voor alle fnoode vlecken,
Moet niet alleen haer lijf, maer opek haer reden decken ;
Moet prouven inden geeft al wat de tonge fpreeckt
Eer datter eenich woort haer uytten monde breeckt,
Ghy, leert dan lanxom rneeru lollen montbefnoeyen,
Om eens dit leelick woort ten vollen uyt te roeyen
Siet datje nimmermeer u tonge befich hout
Met woorden fonder fiot, of reden fonder fout :
Draecht vorder goede forgh de fpaer-fucht uyt te bannen,
Een plage voor het huys, een grouwel voor de mannen ;
Waerom doch wort de menfeh ontrent den ouden dach
Vry fchaeder als het dient, en vrecker als hy plach ?
1 ft niet een felfaem werek ? daer alle fonden wijeken,
De luft haer brant pntgaet, de krachten u befwijeken,
Daer
■ 11 V T S-M OEVER. 31
! Daer oock het oordeel felfs is fwacker inden geeft.
Dat haer de giere fircht dan wackert aldermeeft ?
Wat mach 11 quellich hert fo grooten voor-raet wenfchen ?
iGhy reyft in korten rijt den wech van alle menfchen,
Ghy ftaet in uwen loop om haeft te fijn geftilt,
Wat ift dat u gemoet noch teer-gelt hebben wilt ?
I Wat ifler (feght een reys) wat ifler aen gelegen ,
Of uyt een volle Zee^ of uyt een kleynen regen
Te leflen uwen dorft ? te nemen u gerij f i
Een weynich is genouch ten dienfïe van het lijf :
; Die inde kortfe woelt en fal niet beter wefen
: /Vl drinckt hy wonder veel ; maer die hem wil genefen
Behoort het innich quaet te nemen byder hant,
En weeren uyt de borft den aengefteken brant ;
'I Het geit fal aen het volck geen ander herte geven,
[Sliet Jeyden totte deucht, of eenich beter leven,
» Ghy, die na vrede tracht, en wenft te fijn geruft,
» En fouckt geen meerder goet,maer bid om minder luft.
f> Een weynich aerd' alleen kan ons den koft vcrftrecken,
» Een weynich aerd' alleen kan ons de leden decken ;
» Een weynich is genouch, en dient aen onfen noot
» En midden inder jeucht, en midden inde doot.
Hoe moochje foo benaur, en foo bekrompen leven ?
Ghy fulcet al miftchien haeft over moeten geven
Aen ick en weet nie: wie, een al te byfter mal ,
En dien het goet alleen ten quaden dienen fal :
Men fietet menichmael dat, na een gierich fparen,
Het goet, gelijck een mift; plach haeftich wech te varen j
» Het is een oude plaegh, dat al te grooten vreck
» Gemeenlick wort gevolcht van al te grooten geck : pro^g^01^
Dddd 4 »Het
7ÏEDAEGHDE
» Het foude menich kint oock dickmael mogen baten
» Indien hem niet te veel en ware nagelaten.
» lek kenner heden noch, die quamen in verdriet
» Om dat haer ouders forgh hun fchatten achter liet «
Gelooftet, ydel menfeh, gcet, heyl, en ware fegen
Is niet in u bejach, maer in den Heer gelegen ;
Hy ftort op al het lant een uy tgefchudde maet,
Wanneer lijn milde gunft maer eenmael open gaet :
€enef. 21. 15. Siet Agars eenich kint j het ware jae geftorven,
Indien het vanden Heer geen trooft en had verworven ;
De moeder gaf het op, en dede vorder niet
Als datfe door het wout ging klagen haer verdriet .
» Al wat een vader doet, w?at ouders oyt vermogen
» Is buyten God, eylaes 1 irt haeften wech gevlogen ,
*> Lant, renten, alle goet dat kinders is gemaeckt,
» Wort ltrax een lege fles als God den Tegen ftaeckt.
Ghy, die met vafter erf u kinders wik belaten,
Gaet leertfe vander jeucht het boofe wefen haten ;
Gewentfe tot de tucht, dat is gefegent broot,
pfai. 37. 25. „ Noyt worter reyne fiel verlaten inder noot*
lob 39. 7. Siet ! als de domme Struys fijn eyers heeft verloren,
Noch worter evenwel een vogel uyt geboren ;
En als de wilde Raef haer jongen niet en voet,
Dan iflet dattet G od ons aller Vader doet .
G hy,nut dan met gemack des Heeren milden fegen,
Niet uyt een karich hert, maer naer het is gelegen,
Biet gunft en doet getes, voor al aen uwen man,
Het valle foo het mach, de nootdruft moeter van .
Maer draecht oock goede forgh te deelen aenden ermen,
Niet flechs die alle daech voor uwe deuren kermen,
Tcgens eenen an-
deren aert van
giericheyt, te we-
ten moeyelick-
hsyt aen een fiec-
ken man om een
voordeelich te-
ftament.
H V T S-M OEVER. 33
En roepen om behulp •, maer acnde lieden meeft
Die eerlick fchamel fijn, en met een ftillen geeft,
„b geven fonder hoop' om wederom te krijgen,
Jin, eer hetyemant eyft, fijn gunft te laten fijgen
) I ,> In ftilte, fonder roem, en met een bly gelaet,
| „ Dat is een foete reuck, die na den hemel gaet.
|e gelt-fucht boven al en dient u niet te plaghen,
pfanneer u weerde man met fieckten is geflaghen,
Wanneer hy leyt en hijcht, en met verlangen wacht
; Dat hem de left'e wee fal werden aengebracht :
t hy moocht in dit geval hem geenfins liggen quellen ,
L eenich teftament dan in te willen ftellen 5
Gewis foodanich werck vereyft een eygen ftont,
Vereyft een vryen geeft, en geen benauden mont :
Wé noch een fiimmer greep by hem te fitten kraecken,
%m ick en weet niet wat tot uwen nut te maecken ;
»> Gefchencken, diemen noemt ter faecken vander doot^
». En dienen niet gevercht als buyten alle noot .
Jhy,die met alle vlijt hem dan behoort te ftillen,
Ln moet in tegendeel hem geenfins komen villen,
En moocht in dit geval niet quellen uwen vrient,
Terwijl hem foet gepeys, en niet als rufte, dient :
tVanneer u bed-genoot heeft fijn gefonde leden, ,
ioo taft hem inde borft met liefde, reyne feden,
Met al wat herten treckt, en niet voor eenen gang,
Maer vanden eerften aen u ganfche dagen lang :
Het wijf mach haren man, de man fijn vrouwe ftreelen huUdtm*xtrUp-
Om, alffer yemant fterft, het goet te mogen deelen ;
vocare maritali fer-
mone non cfl crimi-
nofum. L. uit. Cfl quu xliq. tefl. frohib. & virum ofenfam mulUm maritdt fermone flacantw, in crimm
non wcidere, decidit Pap 'mifinm in L. uit. ff. eod. tit.
E e e e Dat
34 rBEDAEGHDE
Dat ftaen de rechten toe^ op dat de foete trou
Te beter overhant in liefde waflen fou .
BUnMtUmftantif- Maer door een hart geprach geduerich aen te dringen
ftr»£,& wverecun- . o 1 O 1 1 7 •
dapeuntü inhiaüo Oock op een krancken leirs, dat noem ïck enckel dwinge
hrtZ H tZ » Waer oyt een hatich wijf een fwacke fiele quek,
dtEieti.i.T. & ib. n f^i fchijnt het datfe bidt, voorwaer het is ge wek.'
Clojf. C. ft retfor ' 7 £>
frovin. Doch waerom dit gebreck de vrouwen toegeichreven ?
Ten dient hun niet alleen te worden aen gewreven ^
Gewis niet alle mans en fij n hier buyten fchult,
Daer worter menich rijck door vrouwen ongedult :
Daer fijnder in het lant die haer gefelfchap plagen
Met woorden, met gekijf, met ongefonde flagen,
Geen rufte, geen verdrach, tot eens de penne fchrijfc
Dat lan, mijn lieve man, alleen de meefter blijft :
Maer tegen dit bedroch fijn weder loofe ftreken ;
De vrouwen dus geperft die weten haer te wreken,
Sy fluypen uytten huyP als tijt en plaetfe dient,
En maecken al het goet aen eenich ander vrient;
Tis eenmacl hier gebeurt, en elders menich-werven,
Dat foo een lincker fcheen van fpijt te fullen fterven,
Want, daer hy maer alleeh als hoir en was bekent,
Daer bracht een liever vrient een jonger teftament ;
Daer ftont doen onfe nurck met twee beichaemde wang
En liet, gelijck een brack, fijn oiren neder-hangen ;
Des heeft hy (maer te laet) uyt dit geval bedacht
Dat ^onfte dient gelockt, en niet te fijn verkracht.
Ghy, fchout dan dit bejach en alle flimme grepen
Die niet als enckel twifl met haer en komen flepen •>
» De vont die ware gunft in echte lieden fielt
9) Is trouwe, geen bedroch j is liefde, geen gewelt.
M
I H V T S-M O E D E%.
iaer ghy, die fijt geneycht u kinders voor te fchrij ven
^raer dat u lant, u geit, u renten lullen blijven,
| Gaet hier met rijpe lbrgh, en doet u faecken af
4 Eer u de doot beftoockt en toont een open graf ;
,Oie eerftj wanneer het fchip is veerdich af te fteken ,
fcaet hier en weder daer om vrienden aen te fp reken,
I» Of oock in dat gewoel met packen befich fit,
» Mift lichthof fijn ghemack of wel fijn ganfche wit:
t Lerft op fijn leften wil en om de doot te peyfen,
^Wanneer het bleecke fpoock ü vordert om te reyfen,
f ! » Dat is een dwaes beleyt ; ghy, ftek u dingen vaft
I Eer u een heete korts met fmerten overlaftj
fct is de befte voet u faecken uyt te wercken,
Vanneerje fijt bequaem op alle ding te mercken ;
ij Of anders, feylter yet ontrent u leften wil,
Ghy brengt aen alle kant de vrienden in gefchil.
laer fijn in dit beflach by wylen vyfe ftreken,
Vaer door de lieden felfs haer eygen maeckfel breken j
Sy ftellen wonder veel, en dickmael vreemde tael ,
I En fiet ! een enckel woort verbrot het altemael :
laer fijnder in het lant die niet als banden fchrij ven,
is of haer lefte wil hier eeuwich moede blijven,
I Sy maecken huys en hof, en dickmael al het goet
i Van t'een op t'ander kint tot aen het lefte bloet j
1 poogen met beleyt haer dingen vaft te maecken,
h dat is veel de wech waer doorfe los geraecken,
Want die hun voor de doot niet eens quam inden fin,
Die vaker menichmael met al de leden in :
laer fijnder boven al die even jonge vrouwen
1 oor krachten vande pen in vafte banden houwen,
Eeee % Soo
Wanneer tefta-
ment te maken.
Tegens deghene
die langhe tefta-
menten, ende uyt
lichte oorfaecké,
hare goederen
vaft maecken.
36 <3 E D A E'G H D E
Soo dat een jeuchdich wijf moet leven fonder man,
Of fchoon hy, die het wilt, des niet genieten kan .
Ghy, weecht dit gans beflach in fijn geheele leden,
En tijdt hier noyc te werck als met bedachte reden,
SpreeCt niet als door eë wolck,maer klaer en uytte mon
En fchrijfc uws moeders tael, foo gaen u faecken ront ;
En wilt u niet te ras of haeftich onderwinden
V na te laten goet met fchrijven in te binden,
Waer toe foo langen forgh ? ey lieve, laet het goet
Beftieren by den raet van die het hebben moet .
Teghen de mans Wat hier de vrouwen raeckt ; en laet u niet geluften,
die by uyterfte Terwijl u doode romp fal inder aerden ruften,
wille aen hare ) r n 11 • i i
weduwe het her- Haer door een hart gebot te lteilen inden dwang,
trouwen belette. ^ 1 rj L fL J 1
Te leven tonder man haer ganiche dagen lang:
Tis buyten alle recht de vrouwen aen te drijven
Om in een ruyme kouts alleen te moeten blijven j
Het is een oude wet, Dat Acheron verf] int
Al wat een echte wijf aen haer gefelfchap bint :
De man is door,4e trouw geen hooger macht ghegeven
Als met een echte wijf fijn dagen af te leven,
Daer hout fijn voor-recht op : het graf, het open graf
Dat bijt, foo haeft het gaept, de vafte banden af :
De doot ontbint den knoop, die niet en was te breken,,
De doot verfet de pael, die noyt en is geweken,
De doot (chey t alle ding , de doot, de bleecke doot
Stelt alle vrouwen los van haren bed-genoot :
Waer toe een jeuchdich lijf door al ce ftrenge wetten >
Om ick en weet niet wat, in defen praem te fetten?
Of wil je dat de vrou fal blij ven fonder man
Oock fchoonfe niet en wil, of datfe niet en kan ?
i
H V T S-M O E <2> E %. 37
Ey wech met defen dwang • die uy tte weerelc fcheyden
Die moeten haren geeft tot hooger dingen leyden ;
Ghy, die in vreuchde gaet, en laet geen jonge vrou
Geduerich inden druck, geduerich inden rou :
Miflchien, indienje mocht eens uytten grave ryfen,
Ghy fout het echte bed haer foucken aen te prijTen;
Denckt watmen heden ftet, en watmen eertij ts fach-,
» Men wil maer des te meer, wanneermen niet en mach.
Plach niet een billick menfch een yeder toe te laten
Dat hem geen hinder doet, en elders mochte baten ?
V dient geen vrouwe meer, noyt fiele wort de bruyt,
Want daer geen doot en is, daer heeft het trouwen uy t.
Hoort vriendé, hoort eé woort, wanneerje koomt te ftervé
G hy fult u vrouwen fien, (a) maer echte plichten derven : a #&*n£nje
1 r 1 • 1 1- • •J1'-r en Tullen Scheen
Tis waer, de hele mint, oock na dit nietich lijr ,
Maer kieft dan evenwel geen man of echte wijf.
Daer is een ander quaet bynaeft in alle fteden,
Dat met fijn eygen deel nau menfch en is te vreden j
Waer oy t het echte paer een leften wille fluyt,
Daer is meeft al het volck op eygen voordeel uyt :
Of wel een vruchtbaer wijf, door Godes milden fegen,
Veel fonen heeft gebaert, veel dochters heeft gekregen ,
En dat hier op de doot het echte bedde fcheyt,
Noch wort het minfte deel den Weefen toegeleyt ;
Die langft in leven blijft treckt huys en hals-juweelen,
En koomt des niettemin de meefte baten deelen ;
Men fet de kinders uyt met ick en weet niet wat,
Al hjnfe menichmael de befte vande ftadt :
Dit (ie ick in het lant, en tis my byfter tegen,
Des bidd' ick, echte volck, dit niet te willen plegen ;
Eeee 3 Ontlaft
vrouwen trouwen
noch oock tin burve-
lijcke genomen voor-
den, maer Jijn als
de Enghden Gods.
Math. 23. 30.
Teghen het ghe-
bmyekvan veie,
die het al , ofte
vry meer als het
behoort , maken
aenden langft- le-
vende, endeaen-
de kinderen niet
of weymch.
3« 75EDAEGHDE
Ontlaft u, reyne fiel, van uwen vrecken aert,
Het koomt de kinders toe al watter is gefpaert :
Ghy fijt een eenich hooft, en kont genouchfaem leven,
V Weefen jonck, en veel : ey ! waerom niet gegeven
Dat hun des lants gebruyck, jae recht en reden, jont J
Waer toe u gunft gefchort tot aenden leften ftont i
Soo ghy het al bellaet, en wiltet foo bewaren,
Hoe kan dan eenich kint na rechte weerde paren ?
Soo ghy het al begrayt u leven- dagen lanck,
Soo heeft de doot alleen, ghy vader, geenen danck.
Niet dat ick raden wil u kleeders af te leggen
pa^iTfpoXr Eer datmen flaPen gact (geIi)ck de Frain(èn feggen'; 1 a
devant que j\uiie Neen, dat is niet ghemeynt, het is verdrietich goet
Iranfch Jpreeck- Wanneer een moeder felfs van kinders halen moet ;
mon' Ick weet, hoe fuer het valt, dat ouders moeten vley en,
Dat ouders om behulp aen hare kinders fchreyen
Het is een oude fpreuck $ haeckt yemant naer het erf,
b Blijft de overjie Tis reden dat hy wacht tot eerft de meefter fterf . b
%ZLauerZT' ^*in raet^s maer ^leen te fchiften tuffen beyden,
niet nemen. Syr. En van het kinder-goet behoorlick af te fcheyden ;
33' %0' Ghy, weeft dan niet te fchaers maer quijt u vader-plicht,
» Het is de befte keers die vorent henen licht .
Maer t3 wij 1 wy met gemack van defen handel fp reken ,
Soo fchijnt aen uwen man het leven af ce breken;
Ick hoore na my dunckt, ick hoore fijn geklach,
Hy fpreeckt, gelijck het fchijnt, nu flauwer als hy plach.
een" uyf aen^ ^ ^ ^> met UY tgeftrec'<:te l^den ,
Lerfe. ac" e Quam recht gelijck een keers en defcich aen getreden,
Ben nu te defer uyr, vermits den ouden dach,
Niet die ick eertij ts was, of van te voren plach ;
Mijn
H V T S-M O E T> E % 29
j • r 1 1 n Altpat vet enklaer
Mijn vet is uytgeteert, mijn vycr is Tonder luyfter, *. «M>aM&
Mij n licht heeft geenen glans, mijn oogen worden duyfter, ^ ^/b'f*'
Mijn fchenckels byfter fwack,mi jn beené wonder kranck,
Mijn adem, voortij ts foet, is niet als enckel ftanck j
Mijn leden al gelijck (o krachten vande jaren 1 )
Sijn niet alleen verfilmt, maer kleynder alfle waren,
Eeee 4 Mijn
40 ^BEDAEGHDE
Mijn hooft dat fchudde-bolt, mijn lenden hangen lijp,
En, met een woort gefeyt, De keers brant inde pijp,
kk hebbe veel befocht, en, tot verfcheyde ftonden,
Veel moeyten uy tgeftaen, veel dingen ondervonden,
lek hebbe menichmael en lief en leet gehadt,
Nu iflfet uytgekoot ; ick ben de weerelt fat-,
Smihui won in ja- Tis tijt, o weerde fiel, op u vertreck te peyfen ,
fi^SrfiS Maeckt pack en fack gereet, om haeft te mogen rey fen,
nardus. j onck is kan miflehien de bare noch ontgaen ,
Maer ick, en mijns gelijck, gewis die moeter aen.
Veel leven in gevaer, die, met een fchijn van reden,
Noch hoopen op verdrach en ftellen hen te vreden ;
Al ifler yemant fieck, of totte doot gewont,
Hy denót, de kranefte menfeh wort menichmael gefont:
Al het een ftrijtbaer helde fijn befte rot geflagen,
Hy roept noch evenwel ; de kans is noch te wagen ;
Al fwemt een fchippers gaft te midden inde Zee,
Hy peyft, hoe menich wrack koomt dry ven aende ree I
Al leyt een fchuldich menfeh in eenich kot gevangen,
Daer padden onder een haer mengen mette (langen ,
En dat hem even daer de doot wort aengefey t ,
Noch ifler eenich ding dat hem de finnen vky t :
li &ut faiuer les Maer als de ftaege Tijt het leven heeft bekropen ,
a trciue an^avcc Dan heefiet geen befchey t noch yette willen hopen ;
un bknven^ iuf-, Ho ^m kranck geftel de fieckten wederftaen ?
ques a cinquante i r n i
ayec un hen tron- Hoe kan een trage voet de fnelle doot ontgaen ?
quante w avec Voor my, ick hebs genouch \ ick fouck een ander leven ,
wihn voyage. jcj, wjj mec grooten danck en willich over geven
Mijn hooft, mijn fwacke maech, en dit ellendich been,
En, lieve, waerom niet ? ick haddet maer te leen :
H V T S-M O ET) E R. 41
ck hebbe langen tijt, ick hebbe menich- werven ,
ck hebbe vander jeucht geduerich leeren fterven,
De bare, met het graf, en watter is ontreqt
Is my van langer hant ten vollen aengewent,
3ic, als een machtich hey r koomt dapper aengevallen,
in poocht de vendels felfs te planten opte wallen,
Die (feg ick) eerftmael dan een noodkh wapen fmeet,
Toont dat fijn flap beleyt niet vanden krijch en weet.
k (ach een ftaege doot ontrent de menfchen dwalen,
k fach aen alle kant haer pijlen nederdalen,
Hier wert een jong-gelèl, en daer een man geraeckt,
En elders had een maecht het bitter nat gefrnaeckt ;
Mu wert voorby mijn huys een eenich kint gedragen ,
Dan wafifer door het fweert een ganfche ftad geflagen ;
Ift vreemt, dat eens de fchicht my inde leden kleeft
Die voor en om mijn lijf foo dickmael heeft gefweeft?
Dit feyd' ick menichmael, dit was mijn ftaege reden,
Wanneer ick met een vrient ten grave was gebeden ;
Ick haddet inden fin, ick droegh het inden mont,
Waer dat ick voor een deur of ftroo of bare vont ;
rIck dacht, wanneer ick (ach den koelen avent komen,
Dit ftuck is wederom mijn leven afgenomen,
Ick dacht, wanneer de fon haer nieuwe fackel bracht,
Ons tijt en fluymert niet,oock inde midder-nacht j
Ick dacht wanneer ick fach de dorre bladers ryfen,
Dit kan oock mijnen valais metten vinger wyfen; a awyfinaüeafe.
• i r 1 r -li vallen ah bladeren»
Ick dacht wanneer ick lchreer op eenich parkement, jèf. 04 6.
Hier heeft de doot aireets haer fegel op geprent :
Int korte, wat ick fach, of waer ick mochte reyfen,
Ick vont geduerich ftof om opte doot te peyfen j
Ff ff Het
jp ^EDAEGHDB
Het bont in mijn gewaet, de fchoen aen mijnen voet,
Die druckten alle daech de doot in mijn gemoet ;
Schoon my dan over-quaem, en dat te defer uyren, .
De flach die alle vlees ten leften moet befueren,
Ten waer oock heden felfs my geenfins onverwacht,
lek hebber menichmael te voren op goedacht .
Die luft tot flapen heeft, laet fijn gordynen fchuyven,
Streckt al de leden uy t, en geeft hem om te fnuy ven,
Schort fijn gedachten op, hout al de finnen ftil,
En fchiét hem teenemael gelijck hy ruften wil;
De flaepaert dient gemaeckt al eermen dient te fiapen,
Oock in den langen flaep, die meefters ende knapen
Gelijck te bedde ftout ; » al watmen voor-berey t
» Dat heeft een goet begin om wel te fijn beley t .
» Hier wort geen feyl gedult ; de doot is vande faecken
» Die naer een quaden flach niet recht en fijn te maecken j
» Want die in dit geval maer eens en fpringt te kort,
» Wort in een groulaem diep voor eeuwich afgeftort .
Dit lach my vander jeucht geduerich inde finnen,
Om yet, door lang gepeys, op mij n gemoet te winnen,
En fiet ! al was ïck eens niet weynich hier bevreeft,
lek kreech uy t dit behulp een onvertfaechden geeft •,
Nu hoor ick; buyten angft,dat maden, Hangen, pieren,
My fullen door het hooft en in den boelem fwieren,
De flecke mette worm, en al het graf-gevaer
a vevmottïnghe Is oft mijn eygen bloet, mijn eygen fufter waer ; a
HeïlJïfT^ ïck kan dat holle vack, daer eerftmael oogen (tonden ,
Z7fe$lmuïob D°01>kijcken fonder fchrick tot aende diepfte gronden,
17.14. Het rif, en fijn gevolch, met al het dorre been,
Is my, en inden geeft, en aen het oogh gemeen •
En
H V T S-M O ET> E%. 43
En waerom doch gcfchrickt ? de tij t fal eenmael komen,
Dat oock die eygen vleys lal worden opgenomen,
Sal paren mecce fiel, en, fchoon hec is verrot,
Sal klaer en open fien den onbegrepen God.
Ach 1 foo de fwacke menfeh op menfehen moefte bouwen^
Hoe fou het bang gemoet den wanhoop weder-houwenï
Hoe fou het angftich hert de prangen wederftaen
Die inden leften noot tot aende fiele gaen ?
Maer God is oiifeü trooft> die heeft ons uytgekoren,
En vrede toe gefeyt, en eeuwich heyl gefworen
Om Chrifti bioet alleen ; daer ftaet de fiele vaft,
Of fchoon de wreede doot met open kele baft :
Dat eerft vergiftich was, dat kan het cpaet vernielen,
Dat is het leven felfs aen alle reyne fielen \
Waerom, o treurich hert, voor doot of hel gebeeft?
Ick weet, en ben gewis dat mijn verloffer leeft ;
lek weet hy heeft de macht om my te konnen ftereken,
Om my het eeuwich heyl met krachten uyt te wereken,
Ick weet wien ick geloof ; mijn fiele weeft geruft; .
De vlouck is door het Lam voor eeuwich uvt-gebluft.
Maer lieve bed-genoot, waer toe foo dichte tranen, Acnfpraecke tot
Die u van alle kant de drouve wangen banen ? oOTbf aende fci-
Waer toe u diep gefucht, dat my int herte fnijt ; ve.
Wy fijn gepaert gew7eeft, nu is het fcheydens tijü -
Wen hebben, weerde lief, w'en hebben niet te klagen
Noch van te korten tijt, noch van te weynich dagen,
Noch van te raffen lijck, noch van te fnellen rey s,
Wy gaen te rechter uyr den wech van alle vleys:
God heeft ons menich'jaer in vrede laten leven,
God heeft ons menich kint tot onfen trooft gegeven,
Ff ff % God
44 'BEDAEGHDE
God heeft ons veel ge jont, oock boven onfen wenfch,
Meer allTer is gefchiet aen menich ander menfchj
Wy hebben onfe jeucht te famen afgefleten,
Te famen langen tijt in ruft ons broot gegeten ;
Nu gaen wy naer het graf met leden fonder kracht,
a Ghy fait Mn Gelijck een rypen oegft in fchuere wort gebracht, a
ZhetT&efykTu Ey 1 laet ons danckbaer lijn voor Godes milden fegen,
de garve» invoert £ nemen aHe ding gheliick het is gelegen :
worden te Jïjner tijt. Z) ZD > O Ö '
Hiob 5.26. G od kent wat ons ontbreeckt, hy voelt , als metter hant^
Wanneer het menfchen-kint moet elders fijn geplant :
Ghy weet, dat eerft het graen moet inder aerden fterven,
Eer dattet wederom kan nieuwe jeucht verwerven,
Ghy weet, dat alle vlees wort eerftmael nietich ftof,
Eer dattet waffen mach in Godes eeuwich hof ;
Schoon of het lijf vergaet, wat ifler aen verloren?
Het wort te fijner tijt van nieuwen aen geboren ,
Die hier den Heere fterft, en als te niere gaet,
Verandert maer alleen, en krijcht een beter ftaet :
Ghy fult my weder fien, en vry in beter wefen,
Ghy fult dan mijn gemoet en binne-krachten lefen,
Ghy fult, oock mettet ooch door-gronden mijnen fin,
b Auguflimu w- £n £en in £c[m geeft een onbevleckte min: b
troofiendefehrewe- _ O
duwen over het 0- Gaet itelt u dan geruit, ey waerom ioo verbolgen ?
m*ltn/yt7nder Ghy ftaet op goede maet om haeft te mogen volgen,
andere, datfina? Qfy Jcont niet lanrye f5jn in dnick en OllgeVaL
maels mdeopftan- J D > p >
dingedir Godfiiige Nadien u leven lelrs niet Jange dueren lal ;
haren man niet al- ö
leenliek met te 00 gen
du licbaemsfal fien, ende kennen-, maer [elf $ datfe fijn ghe dacht en fal weten, fulex invoerende uytte woorden Vauli.
i.Connth. 13. 12. Dan (lillen wy bekennen gbelijck wy bekent fijn. Sco heeft dan man en vrouwe vanntt
Aen wel toe te fien wat fy lieden hier denchen ofte heymelich doen, dcwijle alle het felve niet alleene Gode , maer huren
eygen bed-gmoot hier namaels open ende bekent fdwefen. Siet The Pradice of Piery van B jyly. cap. of the Pre-
ro^ac. with the Eiech &c.
Dit
H V T S-M O E 3) E % 45-
Dit bid ick tot een pant der vrientfchap onfer beyden,
]E/i wilt u na de doot van my niet laten fcheyden,
Maer3 alsje voelen fult dat uwe tijt ghenaeckt 5
En dat de lieve God u drouve banden flaeckt,
Soo doet benevens my u koude leden ftrecken,
En laet gelijcke ftof ons inden grave decken, a cffimi dZ
Ten eynde Godes heyr, oock aenden jongften dach, niet tinm-kmthh
Ons even in het graf te famen vinden mach : ^aZIf^Jmn
nochtans ghemerckt
dat de heylige Voor- ouders, oock in haer uyterfle beforcht fijn geweefl om by haer gheminde huyfvrouwen, ende andere
vrienden (die fy in haer leven lief hadden gbehadt) begraven te worden, om daer door te betoonen, dat die goede bant
der eenichtyt oock felfs door de doot niet geheel en was vernieticht, ende dat fylieden eene gemeene erjfenifie alfnoch befit-
ten . lacob begeert op fijn uytterHe uyt Egypten gevoert,ende inde dubbele Jpeloncke op den acker Ephrons by Lea fijn wijf
begraven te fijn. Genei 4.9. 29. Daer oock Abraham met Sara begraven waren. Genef.2 5 • 3 . Item Ifiaatken Hc-
becca. Genei. 3 5. 29. Dit fchijnt daer naby andere volchn nagevolcht te fijn.
Veterum confuetudo f uit qua diligent er cav eb ant ut conjuges amicos & amafios (inquit Meur f. de Tuner ib Ro-
tnanü) quosfide & amoreinter fe mutuo infigni fuiffe conftabat, poïi mortem uno eodemque fepulcro conderenêy
Apuhjui lib.X.accuratijfime corpus ablutum unita fepulturd ibidem marito perpetuam conjugem dedêre.
Val. Max. lib.4. cap.6. de M.Vlautio, qui uxore Oreïttüa funerata in gladium incubuit, quem amici, ficus
trat, togatum ac calceatum corpori conjugiijunxerunt; ac deinde fubjefiis factbu* utrumc[iie ana cremarunt.
Ovid. lib.tf. de Vyramo ac Thifbe.
His tarnen amborum verbis eftote rogati,
O mukum miferi, meus illiufque parentes,
Vt quos certus amor, quos hora novillima junxit,
Componi tumulo non invideatis eodem,
2?/ ntox
Quodque rogls fupcreft una requiefcit in urna.
Jafon apud Valer. Flaccumlib. $.
Quod tameft externis unum folamen in ons
Reitar, air, caras humus hare non dividet umbras,
OiTaque nee tumulo, nee fepare conteget urna,
Sed umul, ut jun&is veniitis in a^quora fatis.
Alia exempl vid. apud Meur f. de funeribui Roman, lib.3. cap.rf.
Quin & Tobias etiam filio mandat ut matre mortua eam paterno fepulchro inferat. Tob. cap.^.s. vid. Calvin,
in uenef. cap. 47. 30.
Aüudit qaod de jure Canonico muiier (cum aliter non difpofiuit) infertur in fepulchrum mariti. c. unaqU4que J ƒ,
qu*ft. 2.
F fff 3 Ten
Vermaninse tot-
46 rBEDAEGHDE
Ten leften, tot befluyt (eer my de finnen dolen).
De vruchten onfer jeucht die laet ick u bevolen,
Doet, wat een moeder voucht, en, voor de befte leer,
Soo prent hem inde borft de vreefe vanden Heer.
VnendiiiiïC, ttS genouch j hoe kan ick langer fpreken ?
Mijn tonge die verftijft, mijii woorden blijven fteken,
De koude doot genaeckt'-, vriendinne, weeft gegroet
Tot eens des Heeren ftem.de graven open doet:
Nu koomt eens weerde lief, koom naerder aengetreden ,
En neemt het lefte pand van mijn genegentheden,
Neemt van mijn kouden mont eé kus voor immermeer,
En vaert vöor eeuwich wel, en trooft u inden Heer,
En ghy, mijn lieve jeucht, van Gode my ghegeven,
tekindcic^eiYf- fóekt op u moeder acht, en wik in vrede leven,
ve. Weeft eenich onder een, en yeder lief-getal,
Dat is, dat u het huys met fegen vollen lal :
Laet 11 geen ydel hert, of fotte waen befmetten,
En, watje neemt ter hant, wilt op het eynde letten ,
Weeft fedich in gebaer, en heus in u gefpreck,
Weeft buychiaem van gemoet, en haet een ftegen neck;
Weeft trouw in u beroup, en fchout de kromme gangen,
Weeft flecht gelijck een duyf • en wijs gelijck de llangen
Weeft nuchter, haeft vernoucht, gclatich na den tijt,
Weeft vyant vande wraeck, en meefter vande nijt;
Weeft traech tot hevich bloet, maer laet u ras erbermen,
Weeft fchaers in uwen luft, doch milde voorden ei men,
Eert God in reynen geeft,en dat voor alle werck,
Weeft vrienden vanden Staet, en leden vande Kerck.
Nu wilt, om mijnent wil, noch ditmael neder knielen,
En roepen totten Heer als met gheheelder fielen j
Op
I
H V T S-M O E D E % 47
Op dat ick int geloof mach onbewogen ftaen,
En met een ftillen geeft tot mij nen Schepper gaen:
Sietnudijnfchepfelaen, o Schepper aller faecken,
En laet doch mijn gemoet dijn heyl en liefde fmaecken j
Ick hebbe mijnen loop, en dij nen raet vervult,
O laet my, lieve God, verhuyfen met gedult :
Onweerdichben ick, Heer, onweerdich aller wegen,
Onweerdich fondich menfeh van dij nen hoochften fègen,
Onweerdich vander jeucht, en oock te defer tijt,
Het is dijn gunft alleen, dat ghy ons vader fijt -y
I Het is dij n gunft alleen, dat Chriftus is ghekomen ,
I Dat Chriftus onfen laft heeft willich aengenornen,
Dat Chriftus voor den menfeh hier inde weerelt fterf,
Dat Chriftus voor dé menfeh het eeuwich heyl ver werf 5
I Mij n fteunfel is het Woort uy t dij nen mont gefproken ,
I Dat noy t en heeft gefey lt, noy t trouw en heeft gebroken ,
1 Mijn fteunfel is het Woort, oock inden hoochften noot,
Mijn fteunfel is voor al de Dooder vande doot,
I Hoort voor de leftemael, o Vader, mijn gebeden,
i En wilt met dij nen knecht niet in het oordeel treden,
'k En weet geen ander hulp voor mijn bedrad gemoet,
Als dij nen Soon alleen, en fij n vergoten bloet ;
Laet my, wanneer de fiel fal uyt den ly ve fcheyden ,
Laet my tot dij nen Throon, laet my behouden leyden,
Daer niemant s'duy veis lift, of ander hinder vreeft,
Ff V Iefu ware God beveel ick mijnen geeft .
I Daer is de man gereyft, daer is het leven henen
Daer is het lijf een romp, daer is de geeft verdwenen,
Daer is de fiel verhuyft, daer ilfet al gegaen ;
I Hy gaf een kleynen fnick, en fiet ! het is gedaen .
Ff ff 4 Gelijck
48 ^EDAEGHDE HVTS-MOEDER.
Adohfcentes mihi Geliick een rype peer door eenich kleyn beweghen
morific videntur ' , J l l j i r T
** Hu*m*kitu&- Roomt druypen vanden tack, en uyt den boom geleghen,
pSS}£t of M geliick hec vYer in d'affchen fich befluyc>
tem,ficutfr*jpo»- £n neemt allenxen af, en gaet ten kften uyt .
te nullavi adhibita n - ri l- 1 ■• < n
Soo ltaet het metten menich, die vanden tijt gelleten
'S;:::tr. Ten leften neder-fackt, en is terftont verbeten \
boni™, fi crud* £en fvvijm, een damp.een hicLeé wint.eë kleyne ftoot
fint, vi aveüuntur\ • i i r 1 11
fi m*tura & cofla, Yet, ick en weet niet wat, dat geert hem aende doot :
Si/^w" Daer ley t het moedich dier, met tranen ingekomen,
v* aufirt, fentbw tranen wederom in haeften wech-genomen,
matuntoA. Cic.lib, -11-1 1 r ^ 1 1 r
de semüute. Ach i wat is alle vlees, en al lijn ydel taet,
TeZTowmltZ- Indien het voor de doot niet uyt het vlees en gaet ?
ren, leeft eenen kor-
ten tijt ende k volonrufie} gaet op gelijck een bloemet en vlucht ah een fchadttwe ende en blijft niet. Hiob 1 4. 1 »
94
CHRISTELICK
HVYS-WYF
Vertoont inde gheflalte van
W E T> V W È.
Tweede ftuck van het lefte Deel.
Lieve bed-ghenoot is uytter tijt ghefchey-
den,
Dus wik in u ghemoet den rouwe toebe-
reyden ;
Geeft tranen, echte wijf, gelijck het he-*
den dient,
Geeft tranen aen het lijck van uwen weerden vrient:
I Moeft immer droevich nat van uwe wangen vlieten,
Tis tijt in dit gheval u tranen uyt te gieten ;
| Ais yemant eenich ding tot fijnen trooft verkieft,
Tis reden dat hy treurt wanneer hy dat verheft 5
! Tis recht dat u het oogh tot tranen fy bewogen ,
Nadien u weder- helft is heden wech getogen •>
Wie aen een dooden man geen heete tranen geeft , Tim* mortuum^fi
En heeft hem noyt bemint, ooclrdoen hy heeft gekeft . ^dtUxt^
Ghy, laet noch evenwel geen druck u finnen krencken,
Maer wilt, oock in het leet, aen goede feden dencken j
Daer is een feker m act, oock voor een echte vrou,
En midden inde vreucht, en midden inden rou.
Gggg Men
fo VV E D V VV E.
Men vintcr in het lant, die met een grillich krijten ,
Die met een harde vuyft fïch op de borften fmijten,
En woelen door het huys,ais of het vreemt gebaer
Een feker onderpant van rechte liefde waer :
Ghy, ftelt u fedich aen, en laet, oock in het treuren,
V voor een wij fe vrou by wij fe luy den keuren ,
ia&mtiüs moe- Het is van outs gemerckt, dat felfaem ongelaet
*ent . , Is veel maer enckel fchijn, en felden ware daet.
Quac minus do- ' J
tot. » Een wijr kan valter peyl van echte liefde geven
» Indienfe metten man in vrede poocht te leven ,
?? Als datfe byfter huylt, en fonder mate fchrey t,
» Wanneer de bleecke doot hem inden grave ky t .
Souckt trooft in dit geval, veel eer in u gedachten
Als in een vreemt behulp, of ander lieden klachten j
» Al wat u ftillen kan in druck en tegenfpoet,
n En koomt niet van het volc, maer woont in u gemoet
Bedencktdat noytdedootof door een bitter fchrey en,
Of door een foet gefpreck, of door een liftich vleyen,
Of door een lang getreur, heeft yemantvry geftelt
Die eens was uytter tijt en onder haer gewelt:
Bedenckt dat yeder menfeh heeft fijn gefette ftonden,
En dat hier alle vlees is aende tijt gebonden,
Een tijt by God beftemt, die niemant eenen dach
Of langer recken kan, of korter fetten mach .
Bedenckt dat droef heyt felfs en alle ftrenge dagen,
Sijn dienftich aenden geeft, omfonden uyt te jagen,
» Druck voor een weeck alleen die leert de fiele meer,
» Als feve maenden vreucht, en feve jaren eer :
Bedenckt dat yeder menfeh hier inden Heer geftorven
Is trooft, en vafte ruft, is eeuwich heyl verworven,
Bedenck
VV E T> V VV E. p
Bedenckt dat even God ons uytte weerelt treckt,
Wanneer het aende fiel ten meeften nutte ftrecktj
Bedenckt dat uwe vrient u weder fal gemoeten ,
V fai te rechter tij t in beter wefen groeten ;
Bedenckt dit altemael,en lytet met gedult,
De wij 1 ghy defen wech haeft mede treden lult *
Gebruyckt my defe ftof, en diergelijcke reden ,
; En ftelt u treurich hert in uwen God te vreden,
Draecht in een ftillen geeft u droevich ongeval,
Tot u een beter uyr ten vollen trooften fal.
I » Al is een bange fiel met fmerten overladen,
» Noch ifler groot behulp tot alle groote quaden ,
» Al wat een klouck gemoet door reden niet en flijt^
» Dat wort noch evenwel begraven inden tijt.
Maer onder dit beflach foo laet u niet geluften
li Den rouw en fijn gevolch opfichtich uyt te ruften,
God roept u tot verdriet en tot een laeghen ftant,
Waerom doch mette pracht hier tegen aen ghekant ?
f Wilt liever Ichamel volck met bay en laken decken,
[ Als met een groot beflach u mueren over-trecken ,
Maeckt voor behoufrich volck eë huy s van flechté fteenj
Ee^, als een rijck ghebouw voor ongevoelick been:
Laet Heydens met het graf en mette dooden proncken, superjthmi mtu
. r . J 11 O lil tum fmt ab anttm
Die lijn van enckel waen en van de weerelt droncken , ex pomp* ex*-
Die meynen dat de fiel vry beter daghen heeft, %~4»"Z
Wanneermen aen het lij f getierde graven geeft. iukm ïfèrU ad'
. i i i i r i qutrt, & cx corpore
Ghy, beter onderrecht, hebt op ghelette gronden man h*bit0
Hebt, uyt des Heeren woort, ten vollen ondervonden, ™™*1L Virgii.
Dat, waer het lichaem reyft, of waer het henen drijft, fJv]^neid'&lH
De fiele niettemin in hare rufte blijft .
Gggg x 1 Begraeft
$z VV E 7) V VV E.
Begraeft dan uwen vrient, en dat na rechter weerden,
En geeft het nietich ftof den boefem vander eerden ;
Daer leytet in en ruft tot aen den jongden dach,
En tot het mette fiel eens weder paren mach .
Maer hoort eê vreemder ftreeck. më vinter menich-werven
Die fien haer weder-helft, haer lief ghefelfchap fterven,
Die fien haer krancken man en fijn benautheyt aen,
En blijven evenwel met drooge wangen ftaen :
Niet dat foodanich volck, of vanden Gneckfchen Wijfen
De doot en haer gevolch oyt heeft geleert te prijfen,
Of dat foodanich wijf, geroert door hooger kracht ,
Het leven elders fouckt,en beter dingen wacht ;
Neen daer is ander fucht uyt haer bedrijf te lefen,
Sy telt het voor ghemack ontlaft te mogen wefen ;
Sy toont dat haer de geeft ten vollen is verblijt,
Om datfe van het jock ten leften is bevrijt :
Sy vint het wonder foet naer eygen fin te leven,
En met een ruyme vlucht gheduerich uyt te fwevert,
Te drillen over al, en door een loflen praet
Te flepen over hoop al watter omme-gaet :
Het is haer eerfte vreucht de leden op te proncken ,
En met een weelich oogh op alle man te loncken,
Sy vint haer met vermaeck oock daer de jonckheyt mak,
En geeft haer by het volck, al daer het maer en valt.
luy ft foo het water rolt, wanneer de fwacke dij eken
Staen open voor de Zee, en voor de ftroomen wijeken,
Soo is het ydel menfeh gans los, en fonder wet,
Om datter niemant is die haer een regel fet ;
Ionckvrouwen, eerbaer volck, let beter opte reden,
Let beter opten gront van uwe reyne feden,
Let
VV E D V VV E.
Let beter op de tucht van al het huyfgefm,
De wet van u beroup heeft ander wefen in.
lil
m
>
Vriendinnen inde praem van uwen druck gefeten^
Is yemant onder u gheneghen om ce weten
Hoe dacmen na de kunft een vrouwe coonen kan,
Wanneer de bieecke dooc haer ionderc vanden man,
Gggg i Stek
5-4 VV E D V VV E.
Stelt u een bloemjen voor, dat vande fteel gefneden
Heefc door het vinnich mes fijn eerfte doot geleden,
Dat even metter daet, na dat het is gevelc,
Wort in een enge fles> wort in het nat geftelt ;
in flcm foiatium. £)aer ftaet het teer gewas, daer ftaet het in gefloten,
Daer ftaet het in en queelt met tranen overgoten ,
Daer ftaet het treurich heen, daer ftaet het in gebocht ,
Sijn trooft, ja leven felfs, dat is een droevich vocht.
Ten koomt niet inden hof> daer alle frifle kruyden
Ontfangen met vermaeck een regen uytten Suyden,
Ten koomt niet inde lucht, of in het open velt,
Daer groen met groentje fpeelt, en roos na roosjen helt,
Het toont in fijn gelaet gelijck een diep verlanghen,
En laet fijn aerdich loof ter aerden neder-hanghen,
Ten doet fich nimmer op, gelijck het eertijts plach,
Soo dat geen foeten dauw fijn bladers vullen mach j
Waer toe een lang verhael ? men kan ten vollen lefen -
En uyt fijn bleecke ver w, en uyt fijn treurich wefen,
Hoe dattet ftaet en quijnt, om dattet niet en heeft
Waer op het heeft gefteunt, waer in het heefc geleeft .
Siet daer, o fedich volck, fiet daer een eygen wapen,
Voor die onthylickt fijn, en fonder hoeder flapen ,
Voor die van haren man fijn haeftich afgeruckt,
Gelijckmen vande fteel een aerdich bloem je pluckt,
Ghy fweefc niet achter ftraet, noch inde ruyme dalen,
Ghy fijt niet meer geneycht om in het groen te dwalen
Ghy kieft een kleyn vertreck daer u bedruckt gemoet
Met treuren fich vermaeckt, door fchreyen wort gevoet.
V paft in dit beroup geen fpel of dertel mallen ,
Indien je niet en wik in open fchande vallen ^
Vpaft
VV E D V VV E.
V paft geen woeft geloop, geen jock, of fotte vreucht,
Of by het dertel volck, of met de lofle jeucht,
Ghy moocht noyt fonder fchrick , noyt fonder angftich
In feefté, opte mart, of by de menfchê komen, (fchromen
Denckt ftaech in u gemoet Daer fchuylt een liftich net
Alwaer een jonge weuw haer teere voeten fet .
Een hert, dat fich verquickt in Godes bouck te lefen,
Een oogh, dat fich vermaeckt met tranen nat te wefen >
Een ïiel van ftillen aert, die fich der werelt ichaemt ,
Dat is de befte ftant die uws gelijck betaemt .
Een die haer wederpaer heeft inder jeucht verloren
Schijnt totte fchimp gemaeckt, en totte (pot geboren ,
Waer fy een mis-flach doet, of uy tten regel gaet,
Dat wort van ftonden aen geroepen achter ftraec :
Sy is een open velt van alle quade tongen,
Sy is een eygen wit van alle kromme fprongen ;
Hoe luttel datter feylt, hoe wey nich datter fchort,
Sy worter af beklat, en koomter aen te kort .
Heeft oyt een echte wijf een leelick ftuck bedreven,
Het wort oock voor een deel den manne toegefchreven 5
Of foo daer eenich goet by vrouwen is gedaen,
De lof fal menichmael oock opte mannen gaen;
Maer als een wedu-vrou? door onvoorhchtich mallen,
Is in een boos gerucht of vuyle daet gevallen;
Of dat haer wijs beleyt ten goeden name ftaet,
Voor haer is al de prijs, voor haer de ganfche fmaet :
Beftaet oyt jonge vrou een dertel kleet te dragen,
Men feyt noch evenwel, Het moet haer man behagen ;
Maer fietmen uws gelijck in ongewoone pracht y
Haer wort de ganfche fchult als eygen toegebracht,
Gggg 4
Lachrimnfy luiïum,
folitudinem, j ju-
nta, ornammta ejji
Jhntfti ac Chnftia-
n& vid.UA Auguïli*
ïiua, Hieronymws,
&alif Patres ïdm-
tidem inculcanU
De
£Ó VV E T> V VV E.
De man befchut het wijf, de voochden hare Weefen,
Alleen dit eenfaem dier heeft overal te vreefen ;
Het is als buy ten (cherm, en fonder toeverlaet,
Gelijck een treurich fchaep dat eenich dolen gaet.
Al was u vrient gewoon fijn dingen uyt te rechten
Met dienft van mannc- volck,en ileep van groote knechten,
Ghy, lchaft dien ornmeflach in aller haeften af,
Met dat u weerde man is in het duyfter graf ;
Of loo u prachtich huys of hooge ftaten eyffen
Door knechts te fijn gedient, en niet door eenich meyffen,
Soo kicffc een eerbaer man, nu hoogh aen fijnen dach,
Die al het huys-bedrijf in order houden mach ;
Laet hem het buyte-werck, laet hem de fware laften,
Laet hem voor al de forgh van uwe rouwe gaften ;
Ghy, maeckt u niet gemeen, en laet oock boven dien
Laet niemant oyt alleen in u gefelfchap fien -y
Een knecht van gladder huyt als fijne met-gefellen
Sal by een fchamper menfch unaem in twijffel (lellen ;
By fonder als het volck in eenich deel verfpiet
Dat ghy hem moyer kleet, of meerder gunfte biet.
Hoe teer is vrouwen eer I een woort in haeft gefproken,
Een lach befijden af ontydich uy t-gebroken ,
Een wenckje mettet oogh, een knickje mettet hooft
Heeft menich eerbaer wijf van alle glans berooft ;
Ö wacht u, lieve, wacht voor defe gladde klippen,
Van waer een fwacke voet haeft foude konnen glippen ,
Gelooft het, jonge wetiw, de fchijn, de bloote fchijn
Die kan u inden naem een eeuwich hinder fijn :
Ghy, om te fijn bevrijt van alle vuvle fmetten,
Moet op net minfte ding , op alle faecken letten,
Soo
VV E D V VV E.
Soo haeft u eenich quaet in eenich deel bevecht,
Gaet kanter tegen aen, en fteltet weder recht .
Koomt oyt in u gemoet verkeerde luft te rijfen,
Soo fpeent u vanden dranck, en fouckt u niet te fpijfèn,
» De krevel wort geftilt wanneer de maege baft,
n De (iele wort ghefpijft wanneer het lichaem vaft;
Indien u weelde quelt, gaet veerdich na den ermen,
Gaet daer benautheyt is, en daer de fiecken kermen,
Gaet daermen niet en hoort als druck en tegenlpoet,
Of daer een bange (iel de laetfte reyfe doet .
» Veel fuchten onder een die aen het herte klemmen
I » Sijn beter aenden menfch als wel-gepaerde ftemmen ,
» Als fpel, en bly gefang : al waermen droef heyt fiet
ij Daer woont de geile min, de gulle weelde niet.
j Laet, ick en weet niet wie, in hare luften fwemmen ,
Ghy moet u weelich hert, u domme finnen temmen y
V tochten wederftaen \ al leefje fonder man,
Oock daer is eenich ding dat voordeel geven kan:
Wie tot het echte bed is eenmael in getreden ,
Die is gelijck verdeylt, en overmits gefneden ,
God heefter even felfs maer fijn gedeelte van3
De refte wort ge wijt ten dien ft e vanden man ;
Maer die het droevich lijck van haren vrient beklage%
Die mogen fich geheel den hemel overdragen ;
Die vinden geen belet te wooncn inde Kerck,
God is in dat geval haer eenich oogh-gemerck.
Maer laet ons vorder gaen, en komen tot de vrouwen
Die met te grooten fpoet haer fnellen om te trouwen :
Men hout dat menich wijf, oock dickmael aende baer,
Nu fineet in haer ghemoet een ander wederpaer ;
Hhhh Men
^8 VV E D V VV E.
Men fietet menichmael in onten tij t gebeuren,
Het eynde vanden man dat is onmatich treuren ,
Het eyndc vanden druck en vanden korten rouw,
Is ftrax een ander man, en flux een nieuwe trouw:
Gewrs een vreemt bedrijf, dat niet en is te plegen
Voor die in ware tucht haer plichten o ver-wegen;
Geen wijf en is geftelt gelijck de reden eyft,
Die met een luchten fin aen nieuwe liefde peyft.
Wie maer een vly tich oogh wil op de dieren keeren,
Die kan van beeften felfs veel nutte dingen leeren ;
God heeft dit wonder Al foo konftich toebereyt,
Dat ons al watter is tot goede fcden ley t :
De Spinne leert de mans en alle jonge vrouwen ,
Ten goede van het huys haer plichten onderhouwen a
ZiS:: De By geeft niet alleen den loeten honich-raet,
meritttconjugtj p/i- Maer wiifi: aen princen felfs de gronden vanden Staet : b
mirt prodtdit,dequo _ _ i ir ii n i • i 1
fupr* part. 2. De Swalu w heert de kunlt van kmders op te voeden, c
lanTmïZfZ De fnege Crocodil ontdeckt de water- vloeden , d
regimim deduci qc yos weet je areep_ en toont den rechten voet
poft quidam non in 9 O 1/
fimi nominis viri Hoe dat een lwanger wijr haer leden vieren moet . e
7#'tiT$f^^ De miere kan een fpoor aen leuye menfchen geven
giyph. c*t. Mouche jQ% VOor-raet inder tijt, en tot een funich leven,
C veHirundinefu- De kleyne tortelduyf die (lek de jonge vrou,
TvtrZZ (mquk En regels voor het bed , en wetten inden rou.
Mnjquanta anfe- Qa€t jet eens op ^a ojiy fultet vinden treuren,
rcs caque extra eum 1 ' O / 9
Ucumfemper incu- Indien fijn wederpaer hem niet en mach gebeuren ,
#U*Zrl 1 af^uèm Ten heeft geen fpelens luft, maer fucht dë ganfchen dach
jummo auau eo o m dat het fi j ne gay niet meer genieten mach,
anno egrejjxnu efi > O / Ö
Nütct.lib 8uap.2s.
c Vttlpcs p'artHriens ita fecedit, ui raroaut nunquam gravidxcapiaiur. Ariïl. Hifl.tmmal. tttp. 3+.
Ten
VV E D V VV E. 5-9
Ten fit in dit geval niet aende klare ftroomen,
Niet in hetjeuchdich gras, of opte groene boomen;
Het fnijt ten vollen af de tochten vande jeucht,
En leyc na delen tijt een leven fonder vreucht. a
Ghy leert hier eerbaer wijf, oock vande wilde dieren
Na tij t en reden eyft 11 jeucht en liefde ftieren ;
» 1 is meer als beeftich volck dat volle reden heeft,
» En des al niettemin na reden niet en leeft . b
\ En wil noch evenwel geen menfehen wederhouwen,
Van weder, als het dient, of andermael te trouwen,
Al wac hier tegen wrockt is oude ketters werek,
Dat noyc en heeft behaecht aen Godes ware Kerck . c
Hoort, jonghe vrouwen hoort, indien n gulle jaren
V dringhen aende borft, u dwinghen om te paren,
Gaet weder^ fouckt behulp ontrent den echten bant,
Tis beter datj^trout als inde luften brant :
Maer wilt geen tweeden man u leden overgeven
Als door een hoogen noot van binnen aengedreven j
Het is van outs gelooft, dat veeltijts nieuwe trou
Gedijt tot nieuwen twift of, tot een nieuwen rou. d
Daer fijn des niettemin daer fijn gtfette ftonden
Waer aen het echte bed in defen is ghebonden ;
» Of fchoon al eenich ding na reden mach beftaen ,
» Het dient noch evenwel te fijner tijt gedaen.
Men vinter over al die, mits een haeftich trouwen ,
Yet, ick en weet niet wat, een feliaem mengfel brouwen ;
a Turtur eompare
amiffo nee liquidam
bibit, nee in fron-
denti ramo fedet,
?iec alijs fui generk
coüudentibus acla-
fcivitntibm fe ad-
mi f eet. Vtves ex
Arifiot.
Deetfdem TliniuS*
Fudicitia Ulis pi-
ma > inquit, & a-
dulteria ignota,
conjugij fidem non
i'ioiant , eommu-
nemque fervant do-
mum', imperiofos
mares, fubinde etm
iniquosferunt,
b An non tibi vide-
ttir tpfis beiïijs be-
ftialior homo, ratio-
ne vtgens , non
ratione vivens .?
Bernard. in Cantic»
ferm. SS*
tores qui bigamos a Chriftiana communione repcllebant, ab Ecclejid damnati funt ,
ludicat. lib.i. cap 8. Bezx fraff. dealtere Jpeciel'oly^ami*.
c Malim cum Apo-
jlolo juvenibtu fua-
dcre nuptiat-, quamy
cum Hieronymo, ad
cceltbatum fuperfli-
tiofu nefeto cujus
fanftimonU prttex-
tu allicere. Beza
Tra cl deRcpud. &
divort.
MonogamU ajfer-
late Anmm Robbert, rermn
dNuptU fecundz raro funt fecmd*> ut multü cx'wplis docet BefoldJib.i* Tolit. cap.io .
Hhhh z
Soo
6o VV ED V VV E.
l!ïiZfJteifft"tfm S°° datmen menichmaei, niet fonder fchande, vint
mpta nono pafte* £en vaderloofe dracht, een t wij ffelachtich kint j a
TofLfup^tJtri Ghy, die u faecken recht ten goede vande feden,
i»r£j£/Jl/-^ Biet eere ^oor ^en c*ic aen U wen over-kden j
cept*tur,mterq»os Koomt niet als met befcheyt ontrent het tweede bed,
funt quiy propter . , J. , .
fmnguim & femi- Een jaer is vooraten rouw, dat is een oude wet. b
SSJS Ghy moochtAadefen tijt (of immers na de-keuren,
«»*, 4 Htrfify»* Die yeder lahtlchap heeft als eygen om te treuren )
fum Matrim. Co- Gaen ftreckên u ghebet, op dat de wijfe God
b TfempZ' luztm Mach ftieren u gemoet in dit onfeker lot .
hodte mtiiuribm [)och fchoon ghy wort verfocht, gevley t, en aengebeden %
prtfenptumeflan- 1 & J 1' L il J
uim^im Om voor de tweedemael in echten ltaet te treden,
£3&!gS£ En ftek u geenfms aen gelijck een vry fter doet,
nam m*m rtmn £)je me(- cen y^} breyn haer eerfte liefde broet :
muiier ettamjt m- J J :
tra annum peperit En hout geen mal ghevry, en pleecht geen minne-itreken,
^lumu^&Z- En laet niet door de ftadt van uwen handel fpreken j
fred ad l. detreto weeft fa\ ln Q bedrijf, en deckt u ganfeh beleyt
C. ex qmb. caufis • i i i 1 Ö 1 r
infam. vid l .fi Tot dat het inde kerek voor y der wort gheieyt .
I7pt%e%rcent. Ghy moet in dit beflach ten nauften overleggen,
n<10- En watter is te doen, en watter is te feggen ,
Hoedatdevrya- . > DO »
gie vande wedu- Maeckt dat u niet een menich in woorden achterhaelt,
^Cwotden.bdeyt Tis beter dat de voet, als dat de tonge dwaelt.
En laet geen nieuwen vrient aen uwen fin behagen,
Of pleecht al vooren raet, oock mette naefte magen
c Muiier-, fiqu* l Van uwen eerften man ; c dat is een foete vont
mijfomzrito in u. [)ie nieuwe banden maeckt. en ftiift het oude bond :
queum injirmitatvs , 1 P • T i 1
ƒ«<£ timet maderefi Doet met in dit geval door eygen-linnich- heden,
m^noVtantüm ut Hout vrientfehap daerje placht, dat eyflehen goede feden:
tlecl.onem martti
parentihtn dij Tet -at , ne appetentuexiftimetur auftor* fi ipfade nuptt/s elettionem fibi vindicet. expetita enim
git debet videri a viro, quxm ipf* mrum expetijfe. Ambrof. libro de Abraham Patriarcba.
Al
VV E T> V VV E. 61
Al benje vanden man en fijnen wil gevrijt,
Weet datje niettemin noch aende vrienden fijt.
Men hoort den ouden tijt van jonge weeuwen klagen,
Om datfe veel beftaen, en efter weynich vragen,
Of, fchoon fy plegen raet, ten is maer enckei fchijn^
Sy willen even wel niet afgeraden fi|&. i*j
Hoe dwalen overal, hoe dolen jonge vrouwen',
Die voor een twecdemael haer fnellen om te trouwen,
Tis wonder watmen hoort, en watmen dickmael fiet,
Wanneer de krevel-fucht haer inde leden fchiet;
Dees trout een vreemden haen om dat hy weet te fingen,
En geen' een lichte- voet om dat hy weet te fpringen,
De derd' een jongen wulp van onbefuyfden aert,
Of om een krouüe kop, of om een krullen baert . a
Ghy, laet met alle forch op uwe faecken letten,
Eer fich in eenich deel u finnen neder fetten ;
» Noyt worter goet beleyt in eenich ding gepleecht,
» Als daermen eerft het ftuck met gave finnen weecht .
Indienje vryers hebt die aen het herte raecken,
En datje wort verfocht u keus te willen maecken,
Soo wacht u door het vleys te worden afgeley t,
Maer wiekt in u ghemoet wat u de reden feyt.
En kieft geen jongen laf in weelden uyt-gelaten,
Die voor een lanterfant, gaet proncken achter ftraten,
En kieft geen vreemdeling , die moytjens opgefet
Loert om een vetten ael te locken in het net :
En foo de frifle jeucht van uwe groene jaren
Is totte vrucht bequaem, en luftich om te baren,
Soo kieft noch grijfen baert noch tandelooten mont5
Al wort fij n goet begroot op menich duyfent pont .
Hhhh 3 En
a Van dit alles fou~
denlevendighe endi
bekende exempelen
ghegheven kannen
worden, foo het tij$
en plaetfe toeliet.
6z VV E <Z> V VV E.
En kieft u boven al, indien je fijt te raden,
En kieft u geenen man met kinders overladen ;
En, fooje niet en wilt verfmachten in verdriet,
En kieft in dit geval en kieft u jonger niet .
Wat van het eerfte rot . een deel van defe gaften
En heeft geen ander wit als in het goet te taften,
Geen ander oogh-gemerek, als wel en luftich fijn,
En flechs tot uwen koft ce fitten inden wijn :
En als foodanich volck ontrent de vreemde menfehen
Heeft in het fpel gebracht al wat de kiften wenfehen,
Soo koomt het treurich t huy s, en fit gelijck een block,
Een ander heeft de vreucht, en ghy alleen de wrock :
Wat moochje, jonge vrou, wat moochje doch verlangen ?
De vreucht van dieje wacht blijft aende klopper hangen,
Wat geeft of leven had is buy ten al gecpift ,
Voor u en refter niet als flechs alleen de gift .
Nu tot het tweede deel . een ouden man te trouwen
Is enckel herten-leet voor alle jonge vrouwen,
Gelooft het 5 watje doet, of hoe de faecken gaen
Ghy fijt, in dit geval, ghy fijter qualick aen :
Indien je lieve-kooft, een yeder fal geloven
Dat u beveynlde gunft fijn kafle wil beroven ;
Indienje deftich fijt, foo roept de ganfche ftad
Oeftchofe eftra- Dat ja u gulle jeucht een jonger liever had :
iómL^détói11" Indienje liefde pleecht ; ghy iultet al verkerven ;
a|undTe fl& df Want j°nge heden vreucht doet oude lieden ftervenj
ceft hcure je Of fooje machtich fijt te leven fonder man,
q^Squ'ei?e voiis i& die aen het volck de monden floppen kan ?
difaymera, ou \^lt maeckt dan overal een angftich mis-vertrouwen ,
vous inhimcra,ou f t? *
vous achevera. Een pijn-oanck voor den man, een helle voor de vrouwen ;
Güevar.l.i.epifl. Ach 1
VV E D V VV E. 63
Ach ! tis een vinnich menfch , en hart gelijck een fteen
Die doot en levend vlees wil binden over een.
Koomc tot het derde ftuck . veel kinders fonder baren
Sijn niet als enckel leet ontrent de frifle jaren,
£n Stief-moer is een woort dat ai te vinnich luy t ,
Ondienftich boven al ontrent een jonge bruyt: a
Men noemt ons feker lant daer, op befette reden,
Noyt inden breeden raet een man en wert geleden
Die lieve kinders had, foo veel hem dienen mocht,
En efter in het huys een tweede moeder broche: b
Een jongen, die een hont eens dapper wilde treffen,
Vermits hy voor het huys niet af en liet te keffen,
Rochc juyft fijns vaders wijf ; en, met dat hy het wift,
Soo riep hy tot het volck ; Tenisnietalgemift. c
Siet ! wat een bitter leet, en wat een hacich wefen,
Is inden harden naem van dit beroup te lefen :
Ghy, die een fteunfel fouckt voor uwen fwacken aert,
Trout, daer je moeder wort, en eygen kinders baert.
Ten leften, jonge vrou, wat fijnder fware klachten ?
"Wat fijnder over al, wat fij nder drouve nachten
Te vinden by het volck, alleen op defen gront,
Om dat haer koutfe fcheef, en niet gelijck en (tont?
Die groen en luflich is, als uwe dagen korten,
Die meynt, het ftaet hem vry in luften uyt te ftorten,
En dat fijn frifle jeucht, oock op ten vollen dach
Een fchoonder nevens u, of jonger hebben mach:
Vriendinnen, om verdriet en alle twift te fchouwen,
O tracht met uws ghelijck, en anders niet, te trouwen -y
Of fooje niet en kont bereyeken defe wet
Ten minften hout flen voet die elders is ghefet ;
Hhhh 4 Indien je
a Dc odio novercan
& novercarumepi-
thetü vtd. Tiraq.
l.p. num.ipO ' . li-
cetea non perpetuo
*vira fint ; ut pateï
ex L. fi muiter ff. de
Caftren. pccul. <&
L.filio §,fi]a ff.de
adirn. leg. ubi no-
verca leg&vit pri-
vigno fuo auripon-
do quinque & in L.
etfi C. ad Senatm-
confultum Trehll.
muiter qu&dam
prtvignum h&re-
dem tnfiitmt.
b De Sybaritis id
memcrU prodidit
Anndtu Robert. re-
turn Iudicat. lib.i,
cap. 8.
c Vid Stef. GuasL.
Converf. civil. I.
64 VV E D V VV E.
Indien je veertich telt, foo dien je niet te paren
Met een die niet en koomt tot vijfendertich jaren ;
En foo daer eenich man de tfeftich overleeft,
Hem dient geen jonge vrou die min als dertich heeft.
ïffigtZ*^ Siet daer een rechte pey 1, die, fo het mochte wefen ,
pr4M T,*a dejp<>»- yfc\ diencle Voor een wet te worden afgelefen :
fitl. caf>.$. num. 12. &
Ghy, louckt gelijck te lijn met iwven bed-gelel,
» Twee olfen niet gelijck en plougen nimmer wel •
En laet hier u gemoet niet wilt en dertel fwieren,
Maer ftelt u voor een w7it befethey t van manieren ;
En trout niet voor het oogh, maer kieft een fedich m<
Die met een foet beleyt u linnen buygen kan :
ïis vry een groot behulp een man te mogen krygen
Die, laegh in fijnen geeft;, om hooge weet te ftygen ,
Die met een ftille fiel, en met een reyn gemoet,
Als uyt den hemel fiet wat ftof en aerde doet ;
Die kan u in geluck van alle waen bevryden,
Die fal u gulle pracht in weelde leeren myden ,
Die fal u fteunfel fijn, wanneer het qualick gaet,
En houden overal de rechte middel-maet.
Indienje fijt geneycht u tochten af te breken ,
Die noch van ouden tijt in uwen boefem fteken,
Hy fal u wijfen aen hoe datter dient ghewracht,
En hoe het ydel breyn moet onder fijn gebracht:
Indienje raet begeert ,> oock in bekaeyde faecken ,
Om weder recht te gaen, en uyt den neer te raeckenj
Hy fal u leyder fijn, en brengen aenden dach
Al wat u inden geeft ten goede dienen mach:
Int korte, watter is of dienftich aende leden,
Of nut v oor u bedrijf, of noodich inde feden.
VV E D V VV E. 6f
Of heyHaem voor de fiel, oock inden laetften noot
Hy fal u fteunfel fijn tot inde bleecke doot.
! En paft u nimmermeer de bruyt te laten maecken ,
Of (fooje kinders hebt) vereffent allefaecken;
Geeft hun dat reden is, aleer een tweede man
V gunfte tegenftaen of wederhouden kan ;
Wat uyt het tegendeel voor ongemacken ryfen
I Is even uy tte daet aen yder aen te wy fen j
lek weet een jonghe weeuw van alle man beklaecht,
Die in haer leden felfs hier van noch tey ekens draecht j
Sy> uyt een luchten hn met trou-fucht aengedreven,
Had aen een jong-gefel haer rechterhant gegeven
Als pant van haer gemoet, en doen het was te laet
Ontdecktfe watter fchuyk, en vordert goeden raet ;
! Waer toe hier groot mifbaer? of fchoon de vriendé kijven,
De knoop is vaft geleyt, en moet geduerich blijven
Een neef des niettemin beweecht de jonge vrou,
Dat fy haer eenich kint wat naerder goeden fou-
De voorflach wort ghevolcht en inder haeft befchreven,
Verleden na den eyfch, en aenden voocht gegeven
Ten ftilften datmen kan . daer trout de blyde bruyt,
Maer liet 1 eer langen tijt de faecken komen uyt:
Strax worter heet gefchil hier over aengefteken j,
De man wil door het recht den ganfehen handel breken,
Hy noemtet flim beleyt, als fonder hem ghedaen,
Hy noemtet quaet bedroch dat niet en kan beftaen ;
De voocht drijft even feer, dat ja verloofde vrouwen
Sijn machtich hares goets tot aen het wettich trouwen ;
Daer, na den Rechter toe . het huys ley t over hoop ,
Het wijf fit inden druck, de man is opte loop:
Iiii Het '
66 VV E D V VV E.
Het ftuck wort onder dies door al het lant geweten,
En noch en is de wrock op heden niet gefleten,
Maer waft geduerich aen ; en waerom meer gefey t ?
a An jponf* infdo Een gans verloren huy s alleen uy t quaet beley t . <i
1ciTft°Jlt Vriendinnen, fedich volck, wilt defe klippen myden,
bon* fita pofte > > TT ƒ >
n*re non omnino £n u ter rechter ltont van alle Jaiten vryden ;
Doet oude fchulden af, maeckt alle Hommer quijt,
tiHrimt&mapè y £ ^ t u g: gelijck een nieuwen tijt:
moment i rationes * ' u ' >
fropotefiare fionf* np [s dickmaels aengemerckt dat, naer het tweede paren ,
fes tarnen Ever ar d. En twift en huys-gefchil haer felder openbaren
tiSSSSr En vry al . wranger fiin als in hec eerfte bcd
dit. vid. cg»// Daer eenich jeuchdich paer te famen is gefet j
tem Peck. de tesla- De reden is bekent, twee herten Tonder bochten
5^«£57, Van eerften aen gevoucht en inder jeucht gevlochten
Sijn onder een gepaert en over een gheleyt
Gelijckmen mande-werek van fwacke teenen breyt j
Maer alfler eenich volck te famen is gekomen^
Dat in een voorich bed fijn ployen heeft genomen ,
Wat is daer ongemacx, eer dat het eerfte krom
Kan buygen na den eyfch, en keeren anders om?
Ghy,die genegen fijt om noch eenmael te trouwen,
Leert, na de tijt vereyft, in nieuwe bochten vouwen \
Hier dient al meerder kunft, en vry al grooter kracht
Als die u fwacke jeucht heeft aenden man gebracht:
Wilt voor een nutte les in dit beginfel leeren,
Hoe vanden eerften man u finnen af te keeren,
Hoe in het teghendeel de tweede dient gekent,
En hoe u gans bedrijf naer hem te fijn ghewent:
Veel op een voorich man in defen ftaet te roemen,
Hem dan oock eere doen, en over al te noemen,
Is
i
VV E D V VV E. 67
Is geenfins na den tij t ; tis beter datje viert
De Son, de nieuwe fon, die nu den hemel ciert,
Wat dient een eerfte man varf u te fijn geprefen ?
Ten kan hem, daer hy is, doch geenfins dienftich wefen ;
En hy> die maer alleen nu dient te fijn bemint,
Wort over dit verhael ten hoochften ongefint ;
Hy beek hem feker in, dat u ontydich prijfen
Hem poocht als metter hant fijn feylen aen te wijfen,
En, fchoon ghy niet te fcherp of niet te fchamper fijt,
Hy duytet evenwel alleen tot enckel fpijt.
Veel dinghen fijn gewoon ons foeter in te komen
Om datfe van het oogh aireede fijn genomen,
Maer tis bckaeyde kift die niemant bluffen kan ,
G hy, voucht 11 na den tijt en eert nu defen man:
Eert hem die met u leeft, en laet den dooden ruften ;
Dat niet in wefen is, en moet u niet geluften:
Na dat u rechterbant haer tweede trouwe gaf,
Soo dient het eerfte bont gelaten in het graf.
Doet hier gelijck de Bye ; die mijt de dorre rofen,
En fet haer opte bloem die eer ft begint te blofen ;
Vriendinne, tot befluyt, ghy die den tweeden trout,
Siet datjet inder daet oock metten tweeden hout .
Ten is niet lofs genouch al wort een wijf geprefen
Van tucht, en eerbaer root, of van een deftich wefen,
Sy moet gevoechfaem fijn, en heulen met den man
Al eerf ' haer echten plicht ten vollen treffen kan .
I 'k En wil noch evenwel geen vrouwen gaende maken ,
Om by haer tweeden vrient den eerften oy t te laken ,
Neen, beter niet gefeyt : ghy,fpreeckjegoetof quaet,
Tis tegen u beroup, en buy ten onfen raet j
Iiii z »Een
ég VV E 7> V VV E.
99 Een weduw heefc gelijck van haren man te (preken,
9} En tot deflelven lor by wijlen uy t te breken,
»Maeralfle weder trout, en nieughefelfchapkrijcht, j 8
» Dan ifle wel bedacht, indienfe itille fwijcht. \
Een woort hier totten man . ghy die, gefint te trouwen,
V erkieft tot u behulp een vande drou ve vrouwen ,
Een die met innich leet haer dooden vrient beklaecht, 1 (
Verwacht hier ander werck als by een jonge maecht .
Siet S die een nieuwen fchoen alleen voor weynich dagen
Heeft ftaegh, om fij n gemack, aen eenen voet gedragen,
Soo hy die naderhant eens anders fchicken wilt,
Let, hoe hec maeckfel ftaet, en wattet hem verfchilt:
En weeft toch niet te gram, en niet te ras verbolgen
Al weet de nieuwe vrou u finnen niet te volgen,
Sy is gelijck een fchoen die na den tweeden voet
Haer ployen, haer begrijp, haer bochten fchicken moet j
Sy moet haer niet alleen tot uwe feden keeren,
Sy moet oock boven dat eerft trachten af te leeren
Al wat uy t eyger aert in hare finnen bleef,
a viduam enimpic- £n wat haer eerfte man in hare finnen fchreef. é
rumque & /na & ^ Hl 1 • J
olie»* vhi* *d fe- Dat met een vatten bant twee jonge lieden paren
uyt een eygen aert van hare groene jaren ;
De daet die wij ftet aen, tis ver het foetfte foec
Dat yemant inder jeucht aen jonge vrouwen doet .
De jonckheyt heeft de macht om veelderhande faecken
Bevallich aen het oogh, en luftich uyt te maecken,
Oock wel door enckelfchijn , de jeucht, de foete jeucht,
Die vint in alle ding , of maeckt haer eygen vreucht .
Men fiet het eerfte groen, men fiet de lente-peeren,
Men fie: den nieuwen moft van alle man begeeren,
Men
VV E D V VV E. .69
Men fiet meeft alle ding voor goet te fijn beroemt, •
Slechs om den rijn alleen, en dattet vrouger koemt j
Bedenckt dit, gunftich man, en leertet overwegen,
Waer toe in defen ftant de vrouwen fijn genegen ;
» Wie tot een nieu beroup de finnen henen went,
» Dien iflet wonder nut dat hy de gronden kent .
Ghy vrouwen wederom, gaet betert 11 gebreken
Die vanden ouden tijt in uwen boefem fteken ;
Snijt waen en eygen fin, fnijt al het wefen af,
Dat eertij ts uwen man tot onluft reden gaf:
lek hoop u rouwe jeucht, die in u voorich Teven
Was in het vrouwen ampt niet weynich onbedreven^
, Heeft nu ter tijt geleert, en wat de liefde fcheyt,
En wat de gramfchap ftiit, en als te flapen ley t :
Stelt dat hier nu te werek, en leert de ftege finnen
Ten leften (mach het fijn) met krachten overwinnen.
Vooral doet malle pracht, doet hoochmoet uytten geeft, Moedicheyt der
Die ftoort het ruftich huys, en breeckt den vrede meeft j oorfake van on-
Tis over lang gemerekt, dat dryderhande faecken £^ hu^
De vrouwen boven al vol dwafe bobbels maecken ; Behuip-midde-
rT rf r 1 i len teeens de iel-
Haer trotl heyt wort gegront or op het meerder goet, ve.
Of op haer fchoone verw, of op een hooger bloet:
Van yder wat gefey t . tis vaft dat alle vrouwen
Sijn eygen aende mans foo veerdich al(Te trouwen ,
God heeftet foo ge wilt : oock weet u rijp gemoet
Dat ja u frilTê jeucht is beter als het goet :
Wat gront dan ifler doch om hier te fijn verbolgen ?
Een die het meerder heeft moet oock het minder volgen j
Ghy fiet u byden man en onder hem geftelt,
Wat reden kander fijn te morren om het gek?
Iiii 1 Te
70 VV E T> V VV E.
Te roepen dat het fijn u fchij ven dieder klappen
Is met een ftouten voet op uwen hoeder trappen,
Is tegen echte trou en tegen uwen eet,
Vermijt dan, jonge vrou, vermijt dit fchamper leet.
Wat hier de fchoonhey t raeckt , laet maer de reden wereké,
Ghy fult u mifverftant in korte ftonden mereken ;
Al dat in u gemoet verweckt het bol gefwel,
Is maer een dunne fchors, een nietichbuyten-vel,
Al wat daer onder fchuy lt ( waer toe u moedich roemen? )
Is ick en weet niet wat, dat niet en is te noemen,
Dat niet als met verlof en dient te fijn gcfeyt,
Ach 1 tis een enckel vlies dat fchoon en leelick fchey t .
sunt uua arundi- Geen lis en kander eer van heete lucht verfchijnen,
nw* five tubero- ^ teere ^\OQm fa} jnder kaeft verdwijnen.
fa, Botamcti Heme- 1111
waai* dida, qm Een Diiyl, een kleyne bluts, een korts, een kinder-bed,
^nu^fimmi^ Het minfte feertje fchaet, het kleynfte puysje let.
m eodem die Gaet nu, gaet ydel volck, met hoochmoet opgeblafen
dictum hoe afcribit En fteeckt de borften üy t om dele vyfevafen ,
Camerariu* medi- r> i i i c 1 • r 1 li
cm Noriberg. Em- » lis ieker dat de menlch in ichande komen moet
hlvtiJdimmmeA 9f Oif om een nietich ding een moedich herte voet.
# . De glans van edel bloet, waer op de menfehen (wellen,
Omnium Caauco- öi r» • i i 1 • i t\ 11
mm vemm fymbo- Om datie menich helt in hare Boomen tellen,
lHm' Is maer geleende deucht, die niemant beter maeckt,
Indien hy naderhant de vroome daden ftaeckt ;
Of ifler eenich ding in dit beflach te prijfen,
Dat moet een echte wijf van haren hoeder rijfen,
Naem, adel, hooge ftaet, en alderhande glans,
Koomt alle vrouwen aen by middel vande mans; '
Befiet daer, fedich hert, de gronden wech genoemen
Waer op meeft over al de jonge vrouwen roemen ;
Ghy,
VV E D V VV E. 71
,Ghy, poocht met uwen vrient te leven fonder pracht,
» Door ootmoet wort het huy s de vrede toegebracht •
Tot hier toe van het volck, dat mits bequame jaren
Kan woonen by den man, en lieve kinders baren,
Maer als de gryfe tijt u metten rimpel ploucht,
Soo weet, dat nieuwe trou u niet te wel en voucht.
Indien hier reden geit, indienje fijt te raden,
Wilt dan geen ander jock op uwen halfe laden,
Ten is uws wefens niet om meer te fijn gevrij t,
Al quamer oock een man gelijck met uwen tijt .
Wanneer een jeuchdich paer, in echte trou gefeten,
Heeft in gemeene luft fijn eerfte kracht verfleten,
Soo kan een billick menfch vertrooften fijn gemoet,
Oock fchoon het laetfte deel verlieft fijn eerfte foet,
Als yemant heeft gepluckt, en metter daet genoten
De bloem van uwe jeucht met lullen overgoten,
Tis reden dat hy draecht, en fonder morren lijd'
Wat dor en delluw wort ontrent den winter-tijt:
Maer die geen ander foet, als kuch, te famen brengen,
En in het echte bed maer fiecke leden mengen,
En konnen nimmermeer te rechte fijn gepaert,
Sy vryen buytens tijts, en trouwen tegen aert: a * xupu taks *
W ie dorre tacken int,en dat op oude boomen, achartai, mem^
Diens hoop is enckel fpot, en niet als vyfe droomen , *™P?J%Z
Daer is geen leven-fap, geen jeucht, geen edel vocht, imp*tstfa*>pr<>di-
_ ö . irri 1" 1 giofafaeda, omnium
Daer van men immer vrucht or lucht verwachte mocht j uaskm txpo/tu9
Sy konnen nimmermeer, fy konnen niet verheelen, ^ZZ
Sy blij ven ongevoecht tot aende minfte deelen, catorum cmh cJm
: * ' ' . ö 111 • ft*** de Sponfah
Sy leven ongepaert en hebben niet gemeen,
Als dat haer afch miiTchien fal mengen onder een .
Iiii 4 Twee
7z VV E *T> V VV E.
Twee herten fonder trooft die moeten eeuwich kermen,
Twee ly ven even koel en konnen niet ver wermen,
Twee fwacke fonder hulp en worden noy t gefticht,
Twee keerfen fonder vlam en geven nimmer licht:
Ghy waert voor defen nut, om na den man te buygen,
Als u het eerfte root quam vande jeucht getuygen,
En hy was even doen gelijck een jeuchdich rijs,
Maerfiet ! nufijtjeftram, enbeyde wonder vijs.
avemorden vmii Het lijm Cd) van uwe jeucht, dat herten plagh te binden,
ma moet fijn vrou- En is na delen tijt niet meer in u te vinden -y
TydeT^^onu V boom, wel eer gebloeyt,is maer een kale ftock,
aenghdijmc £n fat eens vruchten drouch, is maer een dorren block.
Het wit van uwen hals, het root van uwe wangen,
Het klaer van u geficht, het fier van uwe gangen ,
En watter eenichfins de finnen locken mocht,
Is al gelijck een mift verdwenen inde locht :
De fin nen, die het lijf in fijn geftalte volgen,
Sijn quellich, fonder vreucht, en inder haeft verbolgen,
Int korte, watter reft en is maer enckel gift,
Soo dat het echte bed fijn ganfche fteunfel mift.
Waerom dan noch getrout ? ghy fiet u lefte palen:
Waer toe een mooi gerecht, daer niet en is te malen ?
Ey lieve weeft geruft, en blijft gelijckje fij t,
Want als u beke droocht, foo dienter niet gevrijt.
Ghy roept hier tegen aen ; Wat fal ick dan beginnen ?
Wie fal mijn faecken doen ? wie mijne fchulden innen ?
Wie falder voor de wet, of voor den rechter ftaen ?
Wie falder op het lant mijn dingen gade flaen ?
Waer is een wijf bequaem om kinders op te trecken ?
Om fonen, door ontfach, tot deuchden op te wecken ?
Waer
E <Z> V VV E. 73
Waer is een wijf bequaem om al het onverftant
Dat knecht of meyffen pleecht te houden inden bant ï
Eylaes ! geen vrouwen hooft en ifler toe geboren,
Ach ! waer een man ontbreeckt daer gaetet al verloren,
Men fegge watmen wil, al fijn wy vrouwen out
Tis noch de befte voet oock dan te fijn getrout.
Maer waerom doch gebruyckt foo veel verbloemde reden ?
Men kent u loos beleyt, van over lang geleden ,
Het is een oude fpreuck. »> fy broet een gey len aert
» Die, als de moeder fluyt. noch wenft te fijn gepaert.
Ick weet dat u bedrijf dient waer te fijn genomen ,
Maer kontje niet een vrient in dit gheval bekomen ?
Of ifler in het lant niet een ghedienftich man
Die om een eerlick loon u faecken redden kan ?
Ey ! fouckt geen futfèl-bouck ; daer fijn bequame lieden
Die u ten dienfte ftaen, en dieje moocht gebieden j
Indien u dat alleen ten wederhuwen drijft,
Soo raed' ick datje noch in uwe vry heyt blijft.
Wat nu de kinders raeckt : waer ftaet het doch gefchreven
Dat hun u tweede man fal eenich voordeel geven ?
Ick fie, wanneer het volck betreet het tweede bed
Dat yeder maer alleen op eygen bate let:
» Om kinders dient het wijf een echten man te trouwen,
» Om kinders wederom haer luft te wederhouwen,
» Om kinders, jonghe vrouw, fbo quaemje totten man,
» En om der kinders wil foo blijfter weder van .
Men hoort den ouden tijt met oude vrouwen gecken,
Die op het echte bed haer koude leden ftrecken,
Een bruyt die rimpels heeft is weert te fijn befpot
Men houtfe byfter geil, of uytter-maten fot.
Kkkk Ghy,
74 VV E D V VV M
Ghy, fijt voortaen bequaem om beter dienft te plegen,
Om yder by te fijn, na dactet is gelegen ;
Siet wat een fchamel menfch in druck en fieckte maeckt,
En latet aende jeucht al wat de kamer raeckt ;
Stil, eenfaem, treur ich fijn, en, met een foet verlangen,
Veel tranen evenftaech te rollen opte wangen
Te ftorten voor den Heer, dat is een reyn gelaet
Dat u ten beften vought3 en paft op uwen ftaet:
Veel trooften inder noot, veel bidden, milde deelen,
Dat fijn voor uwen hals de befte bruyts-juweeleni
Niet dat de leden ciert, maer dat de fiele bout,
Is dienftich aen het volck dat niet en is getrout.
Doch foo ghy niettemin, oock inde boofe dagen,
Die ongewiffe kans noch eens begeert te wagen,
Soo koomt dan tót het werck ge wapent met verdrach,
Niet met een luchten fin, gelijck de jonckheyt plach j
En wacht geen malle vreucht ontrent u dorre leden,
Maer tracht flechs in het bed te mengen u gebeden ;
En wacht geen dertel fpel of rancken vande jeucht,
Die ghy in die geval niet meer gedencken meucht :
Als hoeft, of felle gicht u lief gefelfchap quellen,
Of dat hem vande fucht de ganfche leden fwellen,
Of eenich filtich nat hem pijnicht aen het been,
Gaet ftort dan over hant u tranen onder een ;
Hebt deel in fijn verdriet door gunftich medelijden
En doet hem fijn getes, oock fonder u te mijden,
En onder dit gewoel, foo fpreeckt in u gepeys
Ey wat is van de menfch en van het nietich vlevs I
Maer foo in tegendeel de faecken foo gebeuren,
Dat u ellendich lijf, dat uwe geeft en treuren,
VV E D V VV E. 7$
Dat u een heete korts geduerich even ftraf
Wil ieyden metter hant, en leggen in het graf,
En wik in dat geval u finnen niet bemoeyen
Met dingen fonder flot die uytten hoochmoet vloeyen,
Te weten, wie den rouw fal hebben voor en naer,
En watmen voor een kleet fal leggen opte baer,
En ofmsn door het huys de glafen lal bedecken,
En met een bayen kleet de kamers ovettrecken ,
En watmen voor een Vont fal maecken inde kerck,
En watmen voor een fchrift fal malen opte ferck ,
Laet varen dit beflach ; het lijf behoort der eerden,
Treet in tot u gemoet, dat is van meerder weerden j
Denckt wat u nu betaemt en wat de reden eyft,
Denckt waer het lichaem ruft, en waer de fiele reyft j
Denckt vry dat u gemoet nu reden heeft te geven
En van u loflfe jeucht, en van u ganfche leven,
En van u woorden felfs ; denckt vry dat u gemoet
Behouft voor alle ding des Heeren weerde bioet,
Denckt met een treurich hert op u voorleden fonden,
Maer trooft u niettemin in Chrifti diepe wonden,
Denckt hoe een bange fiel moet laven haren dorft,
En vinden eeuwich heyl in fijn bebloede borft .
Wanneer de bleecke doot bereyt haer lefte vlagen,
Ontbiet daer u gefin, u vrienden ende magen ,
V kinders van gelijck, voor al doch uwen man
En neemter int gemeen den laetften oorlof van ;
Geeft yder fijn bericht, na dattet is gelegen,
Betuycht des Heeren ftraf en weder fijnen fegen,
Betuycht dat alle vlees is niet als enckel gras,
Een bloem van eenen dach, een byfter teer gewas ;
Kkkk % Be-
70 VV E D V VV E.
Betuycht hoe buyten God geen ruft en is te vinden,
En dat al s'werelts glans is lichter als de winden,
En broofer als een glas -} betuycht met alle kracht
Dat niet als Godes werck is weert te fijn betracht.
Het is een noodich werck ontrent de laetfte tranen
Een kint, of wie het fy tot deuchden op te manen,
Tis feker dattet treft jae door het herte breeckt
Wanneer ^en bleecke mont haer lefte reden fpreeckt.
Indien voor defen oyt, nu fijnder volle reden,
Geduerich totten Heer te fenden u gebeden
Te ftijgen inde lucht, en tot foo grooten werck
Te roepen t'uwer hulp een hoeder vande kerck j
Te roepen uwen vrient, die aen u vorich leven
Tot vreucht, tot onderftant, tot hoeder is gegeven.
Gebruyckt dit altemael, en watje vorder kont,
Maer ftelt u trooft alleen in God en fijn verbont:
En wilt in dit geval niet angftich liggen vreefen
Noch voor een ouden man, noch voor u jonge weefèn,
Beveelt hem alle ding die alle dingen geeft,
Of fchoon de moeder fterft, der weeïen vgder leeft:
Maeckt alle banden los die u de fiele prangen,
En laet geen aerdfchen draf aen uwe finnen hangen,
Laet van het goet de forgh hem die het goet beërft,
En fnijt p leven af oock eer het lichaem fterft .
zAnte obimm monens non montwus
obit.
1
D. D.
<*Andr£te Uraquelli vin claris/imi
XVI. Leges Connubiales
irBV S
Vniverfum jus maritale breviter com-
plexus eft, & latiüs commentarijs undequaq;
doóiiflimis explicavir.
I. Lex Qannubialis .
"\7Iri vxoribus imperanto .
7 Vxores viris obediunto .
2.
Formofiflimas undequaque uxores ne ducunto.
Sed & deformiflimarum nuptias contemnunto «
Mediocriter fpeciofas intrepidè deligunto.
3-
Foemina; maritis aut pnefentibus aut fiituris, non GSteris,
modeftè fefe ornanto .
Formofafque, utcunque poterunt, citra fucum efficiunto.
Viri negligentiuS) & quantum fatis erit admunditiem &
dignitatem ex more regionis tuendam cultui corporis
ftudento.
Atqui viri veftimentis^ ornaraentifque muliebribus,& con-
f a tra
tra foeminae virilibus , nifi fi qua neceflitas aliave jufta
cauiaingruerit, abftinento.
4-
Suam quifque deformitatem futuro marito, aut uxori de-
tegito.
Ne tarnen propterea, pradertim fcemina, nudator.
t-
Vxores «equales aut inferiores genere & opibus ducunto.
Superiorum connubia omninö fugiunto, nee tarnen prop-
terea uxorum nobilium matrimonia devitanto .
6.
Virgines eafque puellas uxores ducunto.
Viduarum verö atque feniorum nuptias fugiunto .
Seniores tarnen viri uxores juniores ne defpondento.
Sed aequalitatem ea in re, ut in caeteris fectantor.
Verüm eam non annis, fed gignendi fine metiuntor.
Denique mares xxxvj. Puellas xviij. annorum aut circiter
nuptijs addicuntor.
7-
Futurae uxoris parentes, patriam, mores infpiciunto .
Viri uxores fibi a^quari jam a principio ne finunto.
Sed dióto audientes efle imprimis docento .
Nee tamë fe tyrannos, nee dominos^fed maritos praeftanto.
Nee,
I
Nee, fi fuxfaluti confulere & Iioneftatem undequaque üo»
tari velint, eas verberanto aliafue male traótanto .
9\
Suisviri exemplisatqueblanditijsaira fèveritate conjunc^
tis uxores corrigunto .
Sed Sc minas, fi res exegerit, admifcento.
Verum non palam, aut pr^fentib9 extraneis eas objurganto,
10.
Viri forenfia & extranea curanto.
Vxores domeftica adminiftranto , domique fe ob id conti-
nento.
Hortos Sc lanificium non impigrè excolunto.
Nee peregrè paflim, ac temerè proficifcuntor .
11.
Ishis etiam cpx ad virorum curam pertinent, abuxoribus
ipfis confilium fumunto.
Ea folüm, quse dete&a nullum funt dilpendium allatura,
uxoribus communicanto.
Earumque confilium, fi. conducere videbitur /equuntor: ce-
tera nunquam detegunto .
Quicunque ab uxoribus amari cupiunt, eas quoque ipfas vi-
ciflim amanto •
f a ij Omni-
4
- Omninóque externarum congreflii abftinento.
Carminibus, poculis, alijfque id genus philtris magicis,
quibus creditur amor conciliari, vir & uxor penitus ab-
ftinento.
Sed mutuo inter fe affeólu alijfque honeftis rationibus amo-
rem provocanto, confervanto, augento,
Concubitum neque nimis pertimefcento, neque itemni-
mis concupifcento.
Frequcntem atque immodicum prorfus fugiunto .
. - ">fc2
Conjuges zelotypiam tanquam peftem omnium teterrï-
mam, perniciofiffimam^xitiofiffimam fugiunto.
Nee viri uxores cuftodia aflervanto.
Eafdem autem ab impudicmim mulierum , atque etiam li*
bidinoforum virorum congreflu prohibento.
A lafcivis fermonibus, obfeoenis pióturis,ludis publicis,pr^-
jtèrtim impudicis , obfeoenis item le&ionibus, noólurnis
conventibus arcento.
Sobrias eas efle docento .
Otium ab iilis propellentov
Peregrinationes tollunto.
Loca iufpe&a mutanto.
Solas cum viris non permittu ntov
Caftos fe exhibento.
ï
Hxc omnia fit pneftiteris, & tarnen uxor iinpudica fiierit^pa-
tienter ferre memento.
Vxores viros ab externarum mulierum amore & concubi-
tu modeftia, obfequio, pudicitia, & diflimulationc
revocanto .
Excerpta quidam
E x
Epiftola Bernardi Silveftri
D E
Cura acregimine rei familiaris, quam cüm nonnulli Bek-
h ardi Clar£vallen sis Abbatis eflfe vo-
lunt5operibus ejufdem infèrta reperitur ante
vitam S. Malachiae Epifcopi.
GT^ttlojb & fdid mlliü H. Kaymundo Qtftri eAmbrofij^ T>er*
nar dm > in fenium dedu$m3 Jalutern . D peer i pet ü a me de
erna, ac modo rei familiam utüius gubermnda> O* qmliter
patresfamdias debeant pp habere . tAd quod tèific re^ondemmy
quod licet omnium remm mundanamm fiatm i£ exitus 'meerit fint O*
fob cafu laborent, non urnen hoe timore ^vivendi ejï reguh omittenday
Audi ergo O* attende :
Jgmd fi in domo tudfomptus & reditm font <zqudes> cajks ino-
pimtm poterit disïruerefiatum ejm . fiatmhominünegUgentü^ do~
mmefiminofo.
^uideflnegligeniixgubernantü domum? ignü njaïidmin domo
accenpM . Dipute diligenter eorum diligenttam 6* propofitum qui tu<t
(tdmïnisïunt . Ubentinondumlapjofacultatibus^ minus <-vereeundi<z
efï abfiinere qmm cadere . fiepms reVidere qua tua font> ftj quomoda
finty magna proyidentk eH .
S * üj C°ltf*
* . . : 1
Qogita de cibo acpotu ariimalmm tuorü^nam efitriunt té nonpetuni.
SSQfptue Jümptucfie damnum fiine honore confcmnt . Sumptm pro
rmliiid bonorabilü eB yfiumptm pro juvando prodigo perditm y Jump-
lus pro juvando amko rationabilu eB . Famüiam grojfi o cibo, non de-
licato, nutrias . J${ui gulofits efifieffius eB , nj'tx aliter quam morte
mores mutabit . gula <-uilis [neghgeniü hominü putredo eB . Fru-
galitas ficllkiti & diligent ü hommis fiolatium ejl . dxebm fefiü abun-
dant er, non tarnen delicate pafie fiamiliam. Fac gulam litioare cum
bursd & <vide cujus advocatus exïfias , fi autem inter gulam té
burfimjudex exiftas,fièpius,at non fiempcr,pro bmfiè fintenüam fier es:
nam gula ajfieüïionibus probate té fic tefiïbus nonjuratis , T&trfit evi-
denter probat, jam ar cd ac cellaiio evacuatis,njelbrevi evacuandü \
tune male judkas contra gulam, quando avaritia lïgat bmfiam $ nm~
quam refte inter gulam C?k bmfiam avaritia judicabit . Jgjud eB ava+
rus ? firn homkida. Jgmd cfil avaritia ? pauperpat ü timer Jèmper in pan-
pertate <~vivens.
De ficermnü übi fufyeüiis tgnoranttam , non fiientim quocras .
poBqudm jciverü crimen uxorü tm, d nuüo medico curaberü. Dolo*
rem de malA uxore tune mkigabü , quando audies de uxoribus alienü.
cor altum & nobile non rnqmnt de operibus mulierum . malam uxo-
rem potius rijü , quam baculo cafiigabis . Foemïm fienex & meretrix
omnes divitias annullabit . fioemna fienex té mzretnx, fit lex permis
terety nj'iva fipelienda efifi °,t.
Vefilü fiurnptuofia prebatio efi pauci fienfius . Vejïü ritmis Apparens
cïto njkinis t&dinm parit . Stude placere bonitate, non njefite . Mu-
tieris petitio habentis uefiies, f^/ uejies qtkmntis non indicatfir*
mitatem.
T ene qued major fitamkus , quifiua tribuit $ quamquifiefi offert,
de njerbü ejl magna copia amicorum . amkum non reputes, qui te pr<z-
fientem laudat . Si confilis amico, non quxras pLcere ci,fid rationi.
Dkas
7
Uicos in confulendo 3 fic mihi uïdetur, non prmse > fic agen-
dum cfis quoniam facilius de malo exttu confilij redargutïo fquitur,
quam de bono laus.
Vamulumaltum ftj elaticordis re felle ut futurum mmicum . Fa-
mulo té njic'wo teprxfentem laudantibus refifle, aliter putant te dcce-
pijfe . famulum te defacili njerecundantem dilige ut f hum .
Si hjü tfdificare domum mducat te necefjitas^ non rvofaptas . cup-
ditos aedificandi oedificando non tollitur . ntmia & inordinata adifican^
di cupiditas parit cuo & exffeUiat nuenundationem . turfü completa
iS^arca nuacuata faciunt njaldè,fedtardèD hominem prudent em.
Sialiquando njcndere uoluem^ ?ion njendas pot ent tori 3 fed po-
tïus minori pretio des minori . Melius esï gravem pati famem> quam
patrimonij njenditionem . fed melius ejipartem uendere, quam Je je
ujurü fubijcere.
jjhiid eH ujura ? njenenum patrimonij . mhil erna* in consortium
potentiorü . parvum conjbrtem patienter Jufineas, ne übi fortïorem
fóciet .
^mfivi/ïi de uju nimi . qui in Sverfiute ffj abundantid njvrii
fobrius efl y We eïï terrenm^em . ebrius nihil reSie facit nificum
in lutum cadit. Sentis nJmum ? fuge confortium . Sentis <~u\num ?
quare fomnum, & non colloquium, qm Je ebrium njerbis excufat,
ebrietatem fuam aperte accufat. male convenit juveni nj 'ma cognofere.
Fuge medicum Jcientid plenum, exercitio non pobatum . fuge
medicum ebrium . cave medicum njolentem in te experiri qmliter a*
Hos de fimili morbo curabit.
Qttulos njaldè paraos dimitte dommis g/ reginis . canes cujïodes
utilesfunt . canes ad njenandumplus conjiant, quam conferunt.
Exfreffatpiger fibi fubveniri a Deo3 qui mmundo ifio njigilare
pmcipit 5 tu ergo n^igila, O* levitatem expendendi cumgravitate lu-
crandicompenja.
j a iüj nAppro-*
8
zAppropmquat ftneftus ? confulo qmd^Deo yotïiis> quam ftlio tm
te commïttas . dijftonis legata ? confido quod primo JèrTitoribm0
quam Jacerdotibus folui mandes.
cD'digentibus perfonam tuam non commïttas. animam tuam j com*
mitteanïmam tuam diligent ibus faam.
Dijftone de rebus antemorbum . fepè qms efjicitur tnfirmitaüs
fervus, & Jervus tejlari non potcsï : liber ergo teftcris> antequam
Jervus ejficians.
Mor lm patre filij qmrunt divifionem: Ji nobiles funt3 melior ejl
fapè eorum per mundum diJJ?erJio , quam hareditatis divijto . Si labo*
ratoresjünt 3 jkciant quod <~volunt . Jt mercatores Jünt 3 tutior efi eo*
mm divijto > quam commumo ] ne unius infortumum alijs imputetur.
Mater njerofortè remantari qturk? Jidteagit^ fedutjmpecca-*
tadeploret^utjam ipja Jènex accipiat juyenem^ nam nonïpfam > fed
Jüa qmjivit: qmbus habkis 3 bibet cum eo doloris calicem > quem
optavit.
Hors des Epiftres dorées de Don Antoine
de Guevare.
Lettre a Mofen Puche GentiUwmme Valantien, en Uquelle ejl amplement
traité cemme fe doit port er le mary envers U femme, & & femme avec le
mary: c'eji lettre duifmte a nouveaux maric^
IEune Seigneur & nouveau marié Chevalier d'eftre marié Mo-
fen Puche avec dame Marine Gralle5 & dame Marine Gralle
avec Molen Puche , dés cefte heure ieur envoye la congratulation
du mariage3& de ce pasprieray Dieu leur donner grace5 & al'un
& a Pautre de viure longues années enfemble. D'eftre marié Mo-
fen Puche avec femme de qujnze ans 5 & Dame Marine avec marj
de 17.fi ie ne fuis de^eu3a(Tez leur refte de temps pour jouïr 1'un de
1'autre 3 & de mefmes pour pleurer le mariage . Solon Salamin
commanda par fes loix aux Atheniens, que nul y ofaft marier
qu'il n'euft attaint 1'aage de vingt ans,& le bon Lycurgus ordonna
aux LacedemonienSjde ne prendre femme qu'ils n'eullènt accom-
plis
I
9
plis les vingt & cinq ans, & fi le philofophe Prothens prohiba aux
Egyptiens ne contnbuer mariage qu'ils n'euffcnt paffe les trente:
tellemenr, que fi quelquïin s'avan^aft a prendre femme deuant ce
temps ainfi limité, eftoit decreté & commandé par Loy de chaftier
publiquement le pere, & d'eftimer les enfans non legitimes. Que
fi Mofen Padie, & dame Marine Gralie fuffet efté d'Egypte, com-
nie ils font de V alancc, n'euffent dcmcurez fans punition, & fi les
enfans fuffent au femblable efté defheritez.
Or pour 1'entiere amitié que j'ay cu avcc voftre pere, & par les
honneftetez qu'ay receu de voftre mere,du temps que j'eftois in-
quifitcur a Valance, fuis marry de vous veoir en aage fi tendre ma-r
\ rié, & dune fi grande charge chargé.
Par ce que tel & fi'pefant fardcau , que le mariage, ny vous a-
vcz a cefte heure licence de lailfer , ny moins aage pour le fuppor-
ter. Si voftre pere vous a marié fans auis, ie dy qu'il a ufé envers
vous de grade cruauté, & fi vous vous eftes marié pour voftre plai-
fir, & fans licence, ie dy aufli qu'auez fait legierement: car de met-
tre en mariage, & a entretenir maifon,un ieune homme de 17. ans
avccune jeune dame de 14. ou de 15. cela mefemble une cho-
fe faide pluftoft tcmerairement , que avecbonconfeil. Maisfa-
chons quelles conditions ou qualitez doit avoir le mary, & par
mefmes la femme,voulant eftre bien mariez , & fi cas eft qu'elles fc
trouvent en Mofen Puchc & en Dame Marine Gralle , désccftc
! heure je c onferme & ratifie leur mariage , & me condamne moy-
mefme d'avoir impertinemment parlé.En premier lieu faut que la
femme mariée porte entiere amytié a fon mary, 1'eftimant par def-
; *fustous: qu'clle foit patiënte pour f^avoir diffimuler & endurer
deluy : & qu'elle foit prudente pour gouverner fa maifon: me-
nagiere pour garder le bien: foigneufe a la nourriture de fes en-
fans: affable avec fes voifins: accomplie en faits d'honneur , arnie
d'honnefte compagnie, & trefgrande ennemye delegeretez dc
jeuneffes. Celles du marj font telles, qu'il foit corred en ces pro-
pos, de douce converfation,fidele en ce qu'on luy confic, prudent
en confeil, foigneux depourvoir au neceffaire de fa maifon , dili-
gent a procurer le bien gracieux a fa familie , zelateur du gouver-
nement de fes enfans , honnorable & veritable envers tous. Orje
'ilemanderois volonticrs auxdix & fept ans de Mofen Puche, &
5 b aux
IO
aux quinze de Dame Marine, s'ils font fournis & ornez de toutes
ces qualitez, ou slis y penferent jamais • De perfbnnages d'aage fi
tendre & mariez de fi peu d'expcrienccj'on aura foupf on,que tel-
les ou fèmblables qualitez ne fbyent par eux entendues, combien
que Ton les leur remonftre, ny moinsparleront d'icelles, leurs e-
ftantplus que necefïaires.
Dont jqpredy, &aux dixfept ansde monfieur, & aux quinze
de madame, que s'ils ne s'eftudient a ffavoir ces qualitez, & apres
les avoir fceuës les mettre en ceuvre, qu'avec le temps ou ils tom-
beront avec la charge par terre, ou poffible chacun d'eux cherchera
nouvellesamours. Or les inconveniens qui s'cnfuy vent, de ma-
ner dixfept ans avec quinze, mieux le ff auroyent ils reciter com-
mc tefinoings de vëue, que je ne le ff aurois efcrire pour ouyr dire:
Et entrc autresleur fiirvient$ que lesfemmes fe cafTent & rom-
pent a faire des enfans, leur vigueur naturelle s'affoiblit pluftoft el-
les eftant incontinent chargées d'enfans, defpendent leur maria-
ge fans ff avoir comment, font bien fouvent jaloux rundeTautre,
ne fcavent que c'eft que d'honneur , & fi n'ont trop grand pen-
fèment, que leur maifbn foit pourveuë: fi que mettant fin aux pre-
miers amours, recouurent des nouveaux foucis : en förte & ma-
niere que pour avoit efté mariez fi jeunes, viennent par apres a
vivre avec mefcontentement eftans devenus vieux, & pource con-
feilloit le divin Platon a ceux de fa Republique, que de tel aage
mariaffent leurs enfans qu'ils euffent entendement pour cognoi-
ftre ce qu'ils prenojent, & difcretion pour gouverner la charge,
dont ils fè chargeojent.
Laquelle fèntence certes eft digne d'eftre notée & retenue. Par-
ee que choifir femme ou eflire marj a un chacun eft facile: mais
fubflanter &entretenirmaifon, c'eft chofe difficile. Quant a moy
je ne fus onc marié, ny moins ay eu tentation de 1'eftre: mais pour
cela qu'ay veu en mesalliez, &ay leu éslivres, j'ay trouvé par
mon compte, que ceux qui rencontrent a eftre bien mariez, ont
un fècond Paradis en ce monde: & ceux qui ont mal choifi, ont
faiót de leur maifbn un enfer. Et qui eft celuy qui a rencontré a-
vcc femme fi accomplic, qu'elle n'euft faute de quelque chofè? Ou
fetrouvera cellc qui a enen förte un marj fans quelque rebours?
Du comiuenccment quon veut parler des fianjailles 5 & qu'on fc
com-
1 1
commcce a accointer, n'a gueres de mariages cpi defplaifèntrmais
un pcu de temps apres 5 il n'y a cholè, qui Ibit a gré, & le plus (eur
du tont eft, qu'eftant achevé 1'argent, de cepas hurtentalaportc
les cnnuys. Ha ha traiftre marj : car fi tu rencontres femme gene-
reufe , tu dois fouffrir la pompe ou folie, fi as efleu femme fage &
arreftée3l'on la te aura donnée toute nuë. Si prens femme fort ri-
che, tu auras honte poffible de nommer les parens: fi elle eft belle,
tu auras prou peine a la garden Si Ia prens layde, dans peu de téps
te tiendras loing , ou te elgareras. Que fi tu t'eftimes de ce que ta
femme eft fige & dilcretc , par meimes te plaindras de ce qu'elle
faift trop de la mignarde, & qu'elle n'eft guere mefnagere: fi tu dis
qu'elle eft adroite&mefnagiere, diras paradventure d'autrepart
qu'elle eft un petit Aftarot domeftique : fi qu'il n'y a chambriere,
qui la puilfe endurer, ny avec elle temporifer. Si tu te glorifies,di-~
fint que ta femme eft honnefte, plufieurs fois luy porteras haine^
par ce qu'elle eft de toy fi jaloufe.
Que veux tu que jetedied'avantageö pauvre mary? non que
fi tu Juy defens compaignie,ou 1'yfTue de la maifó, jamais elle n' au-
ra fin a fes plainótes, fi elle trotte a fon plaifir, elle donnera a tous
occafion d'en parler, fi tu t'en courrou^esfouvent, elle deviendra
chagrinerfi tune luy disrien5aurale caquet plus haut que toy,fi el-
le fciót les delpens, elle aura la part. Si tu les veux faire, garde la
bourlè, oule grenier. Que fi tu demeures toufiours en lamai-
fon , elle te eftimera foup^onneux , & fi te retires tard , elle dira
que tu viens de t'efgarer : fi tu 1'entreticns brave, elle dira qu'elle
veut eftrc veuë, & fi elle n'eft bien en ordre, tu auras mauvais dik
ner & pire fouper. Si luy monftres trop grande amour, elle t'efti-
mera peu, & fi a ce faire tu es nonchalant,elle aura foupcon qu'aiL
leursas ton amounfi tu luy nies ce dont elle te interroguera, nc
celfera jamais de te importuner : & fi luy decelles le fecret , ne le
i^aura garder. Voyla donc 1'occafion, & de mefmes la raifon, que
sil y a en un peuple dix qui foyent bien mariez, il en y a cent qui
vivent en fafcherie,& non lans eftre repentis: lefquels feroyent ié-
paration & de lift & defemme,fiainfifacilemét ils euflentle con-
gé de TEglilè, qui feroit conclud avec leur confeience. Vous affeu-
rant que files maiïages des Chrefticns fuffent femblables a ceux
des Gentils, pour pouvoir fake divorce a leur plaifir3 & changer a
5 b ij leur
11
leur volontêjje vous jure qifily auroit plus grande preffe en Qua*
refme a fe feparerjqu'il n'y a en tout 1'autre teps de i'an a fe maner.
Ghion ne fe dolt marter qua Jon pareiL
Les reigles & confeils,que je veux donner icy a ceux qui Cc vcu-
lent marier, & pour ceux qui font defia mariez , fi ne leur fervent
pour viure contens, lêrviront du moins pour eviter ennuys. Et le
premier & plus feur confeil, eft, que la femme premie tel marj, &
le marj choififfe telle femme , qu'eux deux fojentefgaux enfang
ou lignée & eftat, faiiant alliancele gentil-homme avec le gen-
til-homme, marchand avec marchand, 1'efcuyer avec 1'efcuyer & le
laboureur avec le laboureur. Car fi en cecy il y a difparité , celuy
qui (era le moindre , viura mal content, & cduy qui fèra de plus
haute lignée \ aura fouvent regret. Le marchand donc qui marie
fa fille avec un Chevalier, & le riche payfan , quifaiót alliance a-
vecun Gentil-homme , je dy & affermc que ceux la ont mis en
leur maifon un crieur de leurs ftutes , des artres pour leur bien, «8c
un tourment pour leur renommee, & par adventure un abbrevia-
teur de leur vie. Qu'en mauvaife heure a marié fa fille celuy qui un
tel gendrc, ou telle fïllaftre a re<;eu en fa maifon: Iequel,ou laquel-
le aura honte de tenir fön beau-pere eü tel eftime de vray pere, &
qui dedaignera d'appeller fa belle mere Madame,ou ma Mere.
'^eux donc qui ont faid telles alliances, ne fjaurojent dire pour
vray qu'ils ont retiré en leurs maifons 7 gendre, mais pluftoft en-
fer: non fïllaftre, ains ferpent , non qui luy foce fèrvice , mais qui
1'oifenfe & fafche : non pas quil'honore, ains pluftoft qui le difra-
mc. Si que celuy qui ne marie £i fille avec fon pareil , luy feroit
moindre mal la veoir enfcvelir , que de la veoir mariée : car il la
pourroit plorer fèulement le jour de fa fepulture , & fi elle eft mal
mariée, ü laploreraa toufiours. Et pourcele riche marchand, le
paüvre efcuyer, le fage laboureur, &le bonartifan n'ont befoing
de telles filles qui s'addonnent a firder , ains de telles qui faijhent
bien filler : car autrement le jour qu'elles contreferont la Dame,ce
jour mefmes leur bien commen^era a defcroiftre, & la maifon a
ie ruin er.
Or je tourne a redire& affermer que tel pere fè donne garde
de mettre fillaftre en fa maifon 3 qui ne vueüle rien faire que fe
prou-
i
H
pourmener, & faire du courtifan paria ville, difantqu'ileft ex-
traift de noble lignée, & que pour cela ne faut que fcavoir piquer
un cheval , & eftre expert en matiere de tablier & cartes . Paree
qu'en tel cas faudra que le pauvre beau-pere jeufhe ce que le gen-
dre fol defpendra. Soit donc la conclufion de ce confèil que un
chacun marie fes enfans avec fes pareils ou femblables. Autrement
je luy predy & certifie dés a prefent , que devant que Tan foit re-
volu , il pleurera déffus la tefte de celuy qui a cherché tel mariagc
de folie. Pareillement eft louable confeil qu'un chacun prenne
femme felon fa complexion & condition. Paree que les mariages
qui fe font par neceffitê & contrainde, & non paramitié & bonne
volonté, donnent occafton & au mar) & a la femme de dire qu'on
nelesa point mariez, mais pluftoft miscn perpetuelle captivité.
Donc a ce que les mariages foyent perpetuels, devant toute
oeuvre doibvent eftre bien liez & conglutinez enfemble les coeurs
du marj,& de la femme.Et pour ce je trouve bon que le pere don.
ne licence a fon fïls de prendre femme a fa volonté , fans le con-
traindre a prendre autre qu il n'ayme point : attendu mefmement
que tout mariage contrainél ou forcé, engendre malveuülance en-
tre les mariez : & fafcheriers & proces entre les peres , & parens
d'iccux : & fi ne veux je pas aufli entendre , ny mon intention eft
telle, quon fe marie fëcrettement, fans licence, ou a cachette, fe
haftant par trop , comme font pluficurs jeunes fols. Car mariage
faiól par folie amourfe termine le plus fouvent en douleur, ce que
voyons par experience de maintes jeunes perfonnes, lefquels au-
ornement ne (gavent ce qulls ayment , ne moins ce qu'ils pren-
nent, s'enamourant dune jeune fïlle, & tout a la chaude 1'efpou-
fënt, tellement qu'ayant donné fin a leurchaleur , de cepas il la
commencera a hayr.Donc pour eviter ceft inconvenient)& maints
autrcs5doit eftre en tres-grande recommandation 1'amour recipro-
que entre les nouveaux mariez, ou autrement a toutes heures au-
ront nouvelles diffentions entre eux, & fi donneront proupeine,
& aux voifiris, & amys de les mettre d'appoinókment , les advcr-
tiffant encores qu'a ce que 1'amour foit ferme, entier & de du ree, il
doit prendre fon fiege au coeur peu a peu. Car autrement par le
chemin qu'on a veu venir 1'amour courant, le verront retourner en
fuyaat. Pluficurs ay-je veu de mafouvejiances'cnti'aymer a grand
5 b iij preÜè,
H
prcflc, Icfquels ay veu par apres fe hayr a grand loifir. Et pource.
Tun des plas grads ennuys que je trouve en cefte vie humaine, eft,
que s'il ya cent qui foyent contens en 1'amitié, fe trouveront d au-
tre part cent mille,qui ne mettent jamais fin a leur inimitié & mal-
veuillancc.
Or fcmblable confeil que j'ay donné au pere de ne faire mariagc
fans le vouloir de ion fils, celuy mefme donne-je a cefte heureau
fils de ne fe marier fans le fceu & volonté du pere : car autrement
pourroit eftre, queluy apporteroit plus dedommage lamaledic-
tion de fbn pere, que ne luy pourroit portcr deprofit le mariage,
ou douaire de la femme •
les jeunes gens avec la jeuneffe qu'ils ont , ne regardentautrc
chofe, que voulant prendrc femme, fi non que pour prendre leur
plaifir, & que la femme qu'ils prennent, foit belle, ou a leur grace*
Mais au pere& alamere,comme cela leur importele bien & i'hö^
neur, cherchent & fi voudrojent avoir 4111e femme pour leur fils
qui fuftbienfage, riche, & de bonne part, & le dernier point&;
dequoy moins ils fè foucient eft, fi elle a grande beauté ou non,
Donc les mariagesclandeftins, ou faits a la legiere fans y penfèr,
■donnent occafion au peuple de murmurer, aux enfans repentance,
&auxperesdc grandes fafcheries. Et pource difoit Plutarque
en fa politique, que le fils qui fe marioit fans licence de fon pere e-
ftoit entre les Grecsfouetê, & entre les Lacedemoniens delherité.
Laërcedit, que ceux qui fe mariojent fans le vouloir & confènte-
ment de leurs peres, non fculement leur eftoit tolue 1'hoirie qu'ils
euffentpeu avoir, ains publiquement eftoyent maudits. Or que
Ton n'eftime fi peu labenedidion,ou malediftiondupere: car en-
,tre les anceftres eftoit plus eftimée telle benediótion, que tout au-
tre bien que le pere euft peu donner au fils.
Queh femme doït e Br e honteufe> & nori Ln?mrde.
II eft par mennes louable confeil., & cófcil tres-neceifaire a I'hom-
me,qui fe veut marier, & entretenir maifón,de prendre femme qui
foit honteufe: car n'ayant point ctautre vertu, de cefte-cy doit elle
eftre du moins contrainte, ornée & prouvée: pour ce que maintes
i&maintesf autesexcuiónsnous en une femme honteule, mais en
<eelle qui ejft caufé & effrontée^foit bonnc, fi la löupconnous avoir
plufieurs imperfc<3:ions,& que un chafcun die ce qifil voudra : car
quant a moy je tiens pour certain qu'en unc femme hontcufe il y a
peu a rependre,& en celle qui eft affrontée il n'y a riea a louër.
La fortereffe & defence que nature a donné a une femme pour
defendre fa reputation, fa chafteté, & fon honneur^'a efté la hon-
te, de laquelle le jour qu'elle n'en tiédra compte, je la donne a tout
jamais pour perdue . Et par ce quand 1'on voudra prendre femme,
onfe doit en premier lieu enquerir, non point tant fi elle eft riche,
ainspluftoftfi elle eft honteufe : veuquele bienfèpeut tous les
jours recouvrer , & la honte ne fe recouvrera jamais en la femme
dés quelle 1'aura perdue. De maniere que le meilleur douaire, le
meilleur heritage, & le meilleur joyau qu'unc femme peut avoir>
eft d'eftre honteufe.
Or c'eft le bon de ce que aucunes femmes fe prifent d'eftre lan-
guardes, & mocqueufes, lequel office je ne voudroye point leur
veoir apprendre, ny moins exercer : par ceque propos deshon-
neftes, moquerics, & gaudifferies non feulement la femme d'hon-
neur doit avoir honte de les proferer, & encores plus de les efcou-
ter. Parquoy la femme grave,& d'authorité ne fe doibt prifer dun
telmeuble, ainspluftoft elle fe doit eftimer de fon honnefteté, &
de fa prudence: car fi elle s'addonne une fois a gaudir,ceux la met
mes, qui ont rit du petit mot, fe moqueront en apres de Tautheur
d'iceluy: veu mefmement quel'honneur des femmes eft fi delicat,
que plufieurs chofes que les hommes avec liberté peuvent dire, &
faire, aelles ne leur eft permis tant feulement de le penfer, & en-
cores moins d'en parler.
Et partant les dames qui veuillent entretenir leur gravité, doy-
vent non feulement tairc les chofes illicites, mais aufli bien les
neceffaires,n'y eftant fort requifès: confiderant en mefmes que la
femme ne faudra jamais fi elle fe veut taire , & fi pour moins va-
loir pour s'avancer a parler. O pauvre marj, a qui le fort a don-
né femme libre de parolles , ou quaqueteufe ! car fi une fois
tcile femme commence a fe plaindre, jamais ne admettra propos
quonluy die, nyraifon qu'onluy donnera, Eta cefte caufe ad-
vient en plufieurs maifons que les fafcheries. & ennuys, que les
femmes ont avec leurs marys , ne font par adventure tant par
lafautedc leurs perfonnes, comme pour la liberté de leurs lan-
5 h üij guc§3
%6
gucs, & par ainfi fi la feaiffie vouloit fe taire, quand ic marj ccm-
mcnce a fe courroucer, jamais le marj n'auroit mauvais difher:
ny elle poflible pire ióuper: ce qui fe pratique fouvcnt: car 1'heurc
que le marj commenccra agronder, elle commencera a crier, fu£*
fiiant moyen pour venir au poil, & pour appeller les vpyfins.
-J^hte U ferme fok flfts Joliuire que trop cotnpdgriable .
11 eft aufll lalutaire confeiL, que la femme fe prife d'eftre honne-^
fte, & s'eftime de fa folitude : car de vouloir les femmes eftre de-
dans fes maifons abfolues, viennent apres a eftre par les places
diftblues. Et par ainfi la femme d'honneur & de bien doit avoir
efgard a ce qu'elle dit,& fe donner garde a ce quelle fait. Pource
que autrement ne voulant faire cas des parolles, elle viendra faci- ,
lement a cheoir aux faits: attendu ., que pour fimple que foit un
homme, il cognoiftra eftre plus (übjed a calumnier i'honneur des
femmes, que celuy des hommes : car pour obfcurfir 1'un, befoing
eft de grande raifon, & pour affoupir f autre5fuffit la feuie occafion.
Celle donc qui eft fage, & s'eftime honnefte , qu'elle tiennc pour
certain, que d'autantqif elle lera en plus grande reputation , elle
doit avoir de foy moindre confiance : je dy moindre confiance, a
fti qu'elle n'ofe ouyr parolles legieres, ny vueüle admettre pro-
meffes faintes. Et partant qu'une femme s'eftime tanr quelle vou-
dra,& le prife tant que luy plaira, que celle qui preftc 1'oreille , &
prend plaifir eftre feftiée , tard ou de bonnc heure elle trefbuche-
ra. Et fi vous me dites qu elle ne fait cela que pour paffer le temps,
ou bien pour fe joucr: a cecy vous relponds-je, que de fèmblables
yeux demeurent ellcs bien trompées. Or j'advife & confeille a tou-
tes dames d'honneur de quelque eftat ou condition qu'elles foyët,
qu'elles n'ofènt fous tiltre de coufin , ou nepueu, ou autre alliance
le fier trop: car fi elle craint en fe confiant de 1' eft rangier de cc que
pourroit eftre fait, elle doit de mefines du parent avoir paour dc
ce que 1'onpourroit bien dire.
Qu'elle ne fè fie au/Ti foubs couleur que le parentage ou allian*.
ce eft trop grande entrc eux5 & que par ce moyen lera oftée tou-
te inique penfée dc luy ou d'elle : Paree que fi la malice humainc
s'advance a juger des penlèmens,ne lera pas facile a croire que vueil
le celer ce que verra a Toeil. Les dames qui luont, ou orront ce-
fte
17
fte mienne ercriture , je vcux qu'elles notent ce mof! Ceft quc
l'homme,pour eftre homme de bien,luy fuffit d'eftre bon,combien
qu'il nc le monftre a 1'apparence.
Dont a la femme pour eftre femme de bien , ne fuffit qu'elle
Ie foit, mais faut qu'elle monftre par efcrit. " Et fi faut auffi qu'ellc
penfè une, deux , &troisfois, & qu'elle imprime enfoncerveau
que ainfi comme la provifïon de la maifon depend du marj , auflï
rhonneur de tous deux depend de la femme. Siquc tun'auras
d'advantage d'honneur devant ta maifon, que ta femme en pourra
avoir de fi part. Ie n'entcnds pas toutes-fois appelier femme
d'honneur celle, qui eft extraite de noble ligncc, de belle prefèn-
ce, ou grande menagiere: ains celle qui eft en fa vie vertueufè, cn
fon mantien honefte , & en fes propos correde. Et a ce propos
recitc Plutarque, qu'eftant un jour interroguée la femme de Thu-
cydides le Grec comme elle pouvoit endurer la puanteur de la
bouche de fon marj, elle refpondit: ainfi comme oncques homme
ne s'approcha fi pres de moy que je puiffe fentir fon aleine, j'avoye
opinion que tous les autres Pavoyent femblable. O exemplc dig-
ne de ff avoir,& cn mefmes louable a imiter?parlequel nous enfeig-
ne celle trefnoble matrone le devoir auquel font tenues lesfem-
mes qui veulent eftre reputées vertueufes.
Oue la femme marde ne Jok föperhe, ny querelieup .
Ceft de mefmes confeil treffain a la femme mariée de n'eftre
point fiere n'y orgueilleufè, ains douce & humaine.
Pour ce que ces deux chofes aoeantiffent & endommagent fort
une femme: a fgavoir le trop parler , &nevouloir rien endurer*
Dont au contraire fi elle f^ait fe taire,fcra de tous eftimée, & fi el-
le fouffre,fera du marj ayméc : O combien grande mal-adv enture
prendavec fby 1'hornmequi efpoufe femme fiere! Paree qu'ilne
fort tant de feu du mont Etna, qu'elle jettera de vcnin par la bou-
che. Parquoy fans comparaifon eft plus a craindre le courroux dc
la femme, que Tire del'homme: veu quel'homme coleréfeule-
ment fe courroufera, & la femme irritée en fe courroucant vous
defcrie, & deshonnore. Et a cefte caufe 1'hommc prudent & fem-
me d'honneur ne doivent aucuncment fe prendre avec une fem-
me 3 quand elle eft en 6 furie* Pour ce que dés Theure qu'elle
5 c aura
aura alumê fa colere , dira non feulement ce qu'aura veu , mais dé
mefmes tout cc qu'aura ouy, & encores ce que elle aura fongé. Et
fifera lepaffetemps que lors qu'elle eft ainfi irritée, ny elle fe
oyt, ny entend les autres, ny adinet excufe, ny diffimulc de per-
fonne: ny veut prendre confeil, ny par mefmes fe joindre a raifon:
& le pis eft , que maintes-fois elle laiflera ceux avec qui elle avoit \
queftion, & fe plaindra de celuy qui vouloit eftre mediateur: telle-
ment que la voulant mettre d'appointement, feulement elle ne luy
ff aura gré , ains formera contre luy plufieurs plainftes : di&nt,
que s'il fut eftè tel: quelle penfoit il la devoit ayder a crier5& pren-
dre la querellepour la venger. Donc la femme, qui de fa natu-
re eft fuperbe, ne penfe jamais fè courroucer fans occafion. Par-
quoy mieux vaut la lailfer que la relifter. Or jetrouve aratifier
mon dire que la maifon, oü la femme eft querelleufe, aura mal-
adventure , elle eftant a toutes heures prefte a fe courroucer , &
jamais a fe cognoiftre. Qui me donne aufïï occafion de dire5 que
telle femme eft dangereufe: veuque par cc moyen elle fafchc
fouvent fon marj, fcandalife fes parens , fe fait mal vouloir de fes
beaux freres , & fcandalife fes voyfins, & fi eftpofiible caufè,
que le marj luy melüre le corps avec les pieds , & luy pigne les-
cheveuxavec lesdoigts. A femme furieufè & chagrineufe d'une
part ce (era un plaifir de la veoir, & d'autre fafcherie, la ouyr: car fi
elle rencontre une proceflion de gens, elle leur dira une lêtanie
d'injures: fi que au marj dira qu'il eft nonchalant, aux ferviteurs
qu'ils font pareffeux, aux chambrieres qu'elles font falies, aux
enfans quils font chats, aux filles, qu'cllcs font affe&écs, aux a-
mys qulls font ingrats , aux voifins qu'ils fontmalicieux, & aux
voyfines^envieufes, & fi pour refrein de la Baladc dira qu'il n'y a
homme qui a un autre die verité, ny qui a fa femme garde loyautc^
& jeveuxmentir, fijen7ayveu feparer deux honorables mariez,
non pour autre occafion, que par ce que le marj fe contriftoit ala
table, & foufpiroit au lid, & par celle caulè elle difoit qu'il machi-
noit quelque trahifbn ala table a Rencontre d'elle, & que pour Ta-
mour de quelque belle Dame fóulpiroit au liót : Dont f^eue la ve-
rité de ce faiót, c'eftoit paree qu'il eftoit caution pour un fien amy
dïme grande fomme, & il en avoit ouy mauvaifès noavelles : fiif-
fifant mojen pour eftre bien fafché. Toutes-fois je fis tant par
mes
*9
nies pasqnejelesaccointay, frfayant lc marj premier promis &
jurc de diffimuler fes fatigues,ne fe contriftant plus a tablc, ny fou-
fpiranf au lid. Or donc la femme qui voudra endurer & eftre pa-
cifique, elle fera aymée de fon marj, bien fèrvie des fèrviteurs, hon-
norée des voyfins & reveree de fes beaux freres , oü autrement fc
pourra tcniraffcurée,que tout le monde fuirafa maifon , & bla-
fonnera de fa langue. Pource qu'avec la femme malicieufe,le ma-
rj prendra bien peu de gouft, bien qu'elle foit en fang genereufe*
belle de face, riche de biens, & adroide en fa maifon, ains il mau-
dirapluftoftle jour quiHefpoufaj & fi blafphemera le premier
qui de ce faiót luy paria.
$ue les marys ne Jojent pas trop rigoureux ? mep
mement nouvemx maiie^.
11 eft par mefmes decent confcil au nouveau marié de ri eftre riv«
de, ny mal gracieux envers fa femme, partant que jamais ils n'au-
rontpaixenfemble, fi la femme n'apprend a fe taire, &le marj ne
veutaucunement diffimuler: car autrement femblera pluftoft mai-
fon de fols, que de gens bien arreftez, celle la oü le marj a faute de
prudence, & oü la femme tfa point de patience, & fi avec le
temps faudra que chacun face fbn menage a part ou bien aura tou$
les jours nouveaux debats.Et paree cftant les femmes de leur natu-
re fragiles, & de complexion foible, doivent a ces fins les marj$
tolerer leurs fautes & diffimuler leurs negligences : tellement que
s'ils leur parient une fois avec rigueur, ils leur doivent parler cent
avec douceur.
Que fi on plaint 1'homme qui a femme forte ou mauvaife, a plul
forte raifön doit on avoir compaffion plus grande de la femme qui
a un marj rigoureux.-mcfme qu'il y en a aucunes qui ont des marjs
fi cholerez & fi inconfiderez, qu'aux pauvres femmes ne leur fu&
fit diligence pour les fervir, ny patience pour les fouffrir. II eft cer-
tain que par ibis pour amour des enfans, ores pour les fèrviteurs,
ou poffible pour faute dargent, ne fe peut faire que le marj &la
femme n'ajent par fois quelque propos ou fafcherie enfemble: mais
en cela , auffi bien qu'en toute la rcfte5faut que le marj fe monftre
prudet, vojat fa feme en fa colere,luy faifat chager de propos & re-
5 " c ij mettant
10
mcttant tout ccla qu'elle di<3 a rire, luy difantauffi qu'elle cn a
trop dc raiibn, ou autrement ne luy rien refpondrc. Car fi toutes-
fois & quantes que la femme fe courrouce au marj, ouellefor-
mequelque plain&e a 1'encontre de luy, il veut atout relpondre,
& en cela fatisfaire,ne luy fuffira la force de Samfon, ny la fageffe
de Salomon. Prens donc garde, marj, a ce que je veux dire: c'eft
que ou ta femme eft fage, ou elle eft folie; fi eft folie, tes efForts fe-
rontpourneant, maisfi elle eft fage, te fuffife feulement luy dirc
une parolle mal-gracieufc,(ans paflfer plus avant:.Car tu dois enten-
dre, mon amy , que fi la femme ne fe corrige par ce quon luy dit,
clle ne s'amendera jamais par courroux, ou chaftiment qu'on luy
face. Donc quand la femme eft fort en ft colcre, 1'on doit pour
lors difïïmuler, comme di&eft, oupafTercelacommeceluy qui
n'en faift comptc, & le courroux appaifé , 1'on pourra lors luy re-
monftrer, & la reprendre s'il eft befoing. Car fi elle perd une fois
la honte ou la crainóle a Tendroiói de fon marj, a toutes heures el-
le foudroyera la maifon dccris, & a cefte caufe celuy qui s'efti-
merafage, & qui voudra eftrc appellé bon marj, doit plusufera-
vee fa femme dc prudence, que de rigueur ou force, cognoiflant
mefmement que la femme eft de telle nature, qu'aubout de trente
ans qu'elle aura efté avec fon marj, il trouvera tous les jours en el-
le de nouvelles fantafies , & differentes fa^ ons de faire. Et par
ainfi en tout temps le mar) doit obuier aux fafeheries & ennuis en-
tre luy & la femme, & principalement eftant nouveau marié. Par
ceque fi du commencement la femme le commence a haïr , tard
ooi jamais elle 1'aymera. Doncques,pour couper chemin a toutès
cesfatigues, le lage marj flattera, & rendra amcureufe de foy la
femme, pource que fi du commencement ils fe portent reciproque
amitie, & s'accordent & obtemperent 1'un aTautre, bien que par
apresils vierinent a fe courroucer, ce fera pour nouvelle occafion,
&non pas pour vieille haine» Autrement eftant 1'amour & Tini-
mitié tant mortels ennemis, le premier d'eux qui prendra le coeur
alogis, ildemeurera lahoftetoute favie: fi que les premiers a-
mours fe pourront de la perfbnne efloigner, mais non pas du coeur
oublier. Et pour ce fi du commencement la nouvelle mariée
prend le frein aux dents a haïr fon marj, je luy promets mauvaife
viCj & a luy prou peine: car fi 1'un a le pouvoir de fe faire craindre,
fi ne
11
fi ne l'aura il pas auflfï de fe faire aymer. II y a beaucoup de maris
qui fè vantent, en difant qu'ils font crains & fervis en leurs mai-
fc>ns5 aufquels je portc plus depitie, que d'cnvie, paree que ïèrvice
faid par crainte , ou par feinte , n'eft jamais tel que celuy qui eft
faid de volontê. Au moyen dequoy doit beaucoup travailler lc
marjd'eftreenlabonnegracedefa femme, & beaucoup plus la
femme de fe faire aymer de fon marj . Donc pour journée fi loiv
gue & charge fi penible comme celle du mariage, ne fe doit pas
feulcment contenter le marj d'avoir eu feulement le pucelage de fa
femme, mais par mefmes doit tafcher a luy defrober fa volonté:
paree qu'il ne fiiffit pas qu'ils fojent mariez, mais faut adjoufter en-
cor ce mot de bien mariez , & bien contens. Or le marj qui n'eft:
aymé de fa femme il aura fon bien en danger, fa maifon en foup-
^on 3 fon honneur en peril , & Cx vie en doubtance : eftant ayfé a
croire que celle la , nedeftrera longue vie afonmarj, elle 1'ayant
avec luy mauvaife »
Que les Marys ne doivent fas eBre trof jaloux.
II eft pareillemcnt confèil raifonnable que les maris fè donnent
garde d'eftre avec leurs voifins malicieux, & de leurs femmes trop
jaloux. Deux manieres d'hommes voit on le plus föuvent eftre
jaloux, f^avoir eft ceux qui font de mauvaife complexion, & ceux
qui en leurs jeuneffes fontefté bons compaignons : lefquels ima-
ginent & impriment en leur fantafie que leurs femmes leur feront
autant, eftant avec eux qu'ils ont fai&avcc les femmes des autres;
ce qui eft grand refuerie a eux de penfer, & trefgrande folie le vou-
loir dire. Car ja^oit qu'il y ait aucune femme diffoluë, fi y a il
aulïï d'autre part beaucoup qui font honeftes & vertueufes . Or
dire que toutes les femmes font bonnes, c'eft propos d'affeótion,
dire auffi que toutes fojent mauvaifes, ce feroit faute dc raifon.
Faut donc ainfi parler, qu'entre les hommes il y a beaucoup a
reprendre, & aux femmes fë treuve toufiours quelque chofea lo-
uer. Ie ne trouve pas mauvais confeil pour la femme qui eftmau-
vaifë, ou legere de tefte, de la reduire a raifon , & luy ofter toute
occafion : toutes-fois avec ce je n'entens pas que fous couleur de la
garder, luy donnent mojen ou occafion de fè defefperer : Nous
ne fcaurions nier qu'il n*y ait des femmes de fi mauvaife nature, &
5 c iij de
de tant deshonnefte incllnation, lefquelles ne fe veulent amcnder
par raifón qu'on leur propofè , ny pour bien qu'on leur face , &
moins par punition qu'on leur donne, ains pluftoft fembleveoir
quelles fojent nées en ce monde pour deshonnorer leurs marys,
& pour faire honte a fes parens. Et par le contraire trouvera Ton
plufieurs autres femmes lefquelles de leur propre nature font de fi
bonne, chafte & pentile inclination , qu'on jugeroit pour vray
quelles ont efté neespar exemplaire & miroir de toutete Repu-
blique, & pour 1'honneur de toute fa lignée.
Or donc fi le marj a quelquefoup^on de fa femme, il doit mon-1
ftrer cautement qu'il fe fie plus de fa preud'hoinie , que de la gar-
de qu'il pourroit faire: luy oftant toutesfois les occafions3& foup-
^onneufes compaignies \ & ne luy monftrant deparolles , ny de
faiól qull eft fi jaloux : Car les femmes font de telle nature3qu'il n'y
a chofes qu'elles ayment & defirent plus avoir que ce qu'on
leur deffend: joint aufïi que fi une femme fe fent une fois defhon-
norée,elle cherchera tous les mojens qui luy fèront poflibles^pour
faire vray ce dont le marj en eft par trop foupf onneux , & ce non
point tant pour la volonté, ou defir qu'elle aura de mal faire, ains
pour fe voir defondidmarj vengée. Doncques ny la force de
Samfon, ny le f^avoir d'Homere, ny la prudence d' Augufte, ny
les cautelles de Pyrrhus3ny la patience de Iob,ny la fagacité d'An-
jiibal5ny les veilles d'Hermogenes, nefuffirojent point a affujeftir
une femme a voftre vouloir , fi une fois elie a entrepris le contrai-
re. Cariln'yaen ce monde fi grande force, qui face une femme
.eftre bonne par force. Et a cefte caufe les negligences, & fautes,
qifun marj cognoiftra en fa femme, ne fera lage de les publier, &
incontinent les chafder , mais pluftoft doit corriger les unes, re-
monftrer les autres, & difïïmuler la plus grand part: car pour lage
& patiënte que foit une femme, deux chofes feules elle ne f^auroit
endurer , a f^avoir qu'on 1'ayt en eftime de femme moins que cha-
fte, & d'eftre appellée layde. Par ce fi qu'elle eft diftblue^elle veut
eftre eftimée vertueufe, & eftant layde, veut eftre au rang des bel-
les.
Soit doncques la conclufion, que quand le marj verra, & cog-
noiftra ces qualitez en fa femme, f^avoireft: qu'elle craint def-
•hojineur,&fuyt occafions, &föup£onneufes compaignies, &par
mefmes
imcfaes qu'elle met apointfbnbien. Suis de c'eft aduis , & con-
feil, que le marj ne ïa traicte co mme homme jaloux, & fi ne luy
parle commc malicieux. Par ce qu'elle aura grande obligation d'e-
ftre bonne & vertueufe, vojant que fon marj fait de grande confi-
gnce d'elle. *
Que fi entre le mar] & U femme ont des ennuys ou fache-
nesy ny dotvent ceh trop manifeSïer^ ny moïns en
partkiper a leurs njoïfns.
ïleflpar mefmestres-convenable confeil, qu'en telle forte&
inaniere3&avectelledifcretionfègouvernentlemarj5 &la fem-
me en leurs courroux , oudebats, que lesvoyfinsnen fbjenta-
breuvcz de leurs affaires, puis que c'eft chofè certaine, que fi quel-
qu'un d'eulx leur porte inimitie, il prendra plaifir de f^avoir qu'ils
font en fafchcrie , & s'ils les ayment, ne f^auront aufïi tenir d'en
parler, cecy dis-je paree qu'il y a des hommes tant inconfiderez, &
des femmes fi mal patientes, qu'ils ne fcaurojent remonftrer,
qu'en fe courroucant , ny elles ne fcaurojent refpondre , qu'en
cryant, enforte & manie-re que leurs voyfins ont affez affaire
de les appointerles jours ouvriers, & a ouyr leurs plaintes les
feftes, Le marj fe plaindra, en difant, que fa femme eft fi tres-
ancre & mauvaife, qu'il n'y a diable qui la p ui (Te dompter,
nyavecellc demeurer, & fi dira aufïi qu'elle eftfi jaloufe, föup-
conneufe, &fiimpatiente qu'elle ne fcauroit difïimuler un feul
jnot : & fi adjouftera d'avantage : difant qu'elle eft pareifeufe,
trop mignarde, dormarde,.& fi ne obmettra, poffible a dire
qu'elle eft falie , nonchalante & mauvaife mefnagiere, & qu'el-
le ne fcait qu'aller & retourner a vifiter fes commeres, fes parens
& amyes, tellement que depuis qu'elle met le pied hors la mai-
fonlematin, elle ne revient jufquesa ce qu'il eft heuredefoup-
per. Semblablement la femme fera plufieurs doleances de fon ma-
rj, en difant que c'eft un homme trifte, melancolique & trop foli-
taire, fi que pour eftre fi foupconneux, feulement il ne la laif-
fe aller veoir fes parens,& que fi elleveut aller a 1'Eglifè, n'aura
pas encores ouy demy meffe, ne dit un pater, qu'il la mandera
c[uerir3 tellement qu'elle nofe veftir bonne robe, ny chaperon, &
5 c iiij moins
«4
moins s'ofe monftrcr encores a porte ou a Tcncftre eftant plus en-
clofè ou ferrée, que fi elle fut religieufê d'obfcrvance, & fi elle fc
plaindra dc mefme de fonmarj, voulant dire qu'il eft hommede
trefgrande colere, qu'on neluy ofedireun mot, ne fe courrouce
fort: fi qu'il y a par ibis fi allumé la colere, qu'il ny aura en fa mai-
fon chambriere ny ferviteur, ny quelque fois la maiftrcffe3aufquels
il ne mette lamain defïiis.
Pareillement elle dira qu'il ne prend en gré fervice, qu'on luy
face, & neveut croire chofè qu'elle luy die : en fbrte que la pau-
vre femme neluyfèrt j'a d'autre office, que de gardcr Ia maifon,
apprefterfon difner, & foupper, &luy nourrirfesenfans: &en
feplaignant dira par mefme forte de fon dift marj , que c'eft un
jouëur,& un defbaucheur, tellement qu'il ne laifle mariée ny vc-
fue , qu'il ne tafche aluy prefenter fon fervice, & fi avec tout cela
elle que ne fiiffit pas de defpendre la rente ou revenu, mais que
pareillement il engage les bagues delle, pour en furvenir a fes plai-
firs, paffetemps: telles & femblablesplaintes, & doleances font
le marj de la femme , & la femme du marj , defquelles en vouloir
participer a ceux quine les doivent fc;av,oir, n'y leur peuvent re-
niedier^me fembie veoir, que au marj eft faute de naturel, & a la
femme envie devouloir parler. Partant que telles, ou femblables
chofesfè dovent feulement deceler a celuy, lequel cognoiffons
eftre noftre vray amy, & 1'avons congneu pour tel, & non a
autre.
Car fi je^manifefte atous ce que faycachédans mon coeur,
qu eft ce que je garderay a dire a mon grand amy ? Et pour ce les
fachcries, paffions, & fatigues, qui nous furviennent, lïeft pas rai-
fon de les manifefter, & declarer, fors a celuy, qui eft noftre entier
amy, lequel nous aydera a y remedier, nous donnera confeiJ, & fi
nous les aydera a plorer : joint que les larmes de l'amyamollif-
fent beaucoup Ie coeuraffligé. Et puis quececy eft vray, pour-
quoy eft-ce que la femme fe plaint du marj , & le marj de fa fem-
me a celüy que, poffible,au lieu de les appointer , fe mettra a rhjé,
ou a fe moquer ? Dpnc s'il y a au marj quelque faute, & en la fem-
me quelque imperfeótion^ je ne trouve pas grande fageffe, de ma-
nifefter cela a céux, qui n'en font pas advems: car moindrc mal
eft, que vo/ voifins en ayent le foup^on, que non pas quils le fca-
chent par vous meimes •
Que
JZhic les maris dyent fotng de poufiïeoir a ce qui eB
necej^atre en lems maijons .
Ilcft pareillementconfalfortutile, quc les marjs fojentfbig-
neux & vigilans de füre provifion dc cc qu'il eft befoing & ne-
ceffaire en leur maifon. Bien eft vray qu'es chofès de volonté,l'on
fc pourroit oublier, mais en celles qui font de ncceflïté, ne fè fbu-
fre pas eftre nonchalant, ou peu foucieux. Paree que 1'office du
marj eft de gaigncr & amaffer le bien, & celuy de la femme de gar-
derla maifon.
L'Office du marj eft dechercher argent , & celuy de la femme
de le garder. L'Office du marj eft d' eftre zelateur de 1'honneur, &
celuy de ia femme de fè prifèr d'eftre honnefte. L'Office du marj
eft d'eftre überal,& celuy de la femme eft d'eftrc chiche: L'Office
du marj eft de bien parler, & celuy de la femme d'apprendre a fe
taire: L'Office du marj eft de s'abiller comme il pourra,& celuy de
la femme comme elle doit: L'Office du marj eft d'eftre Seigneur dc
tout, & celuy de la femme de rendre compte de tqut: L' Office du
marj eft de defpecher & donner ordre a ce qui eft de la porte en
dehors , & celuy de la femme de fe foigner a ce qui eft au dedans
de la maifon. Finalement je dy que 1'office du marj eft faire va-
loir fon bien,& celuy de la femme gouverner la familie : I'ay vou-
lii diretoutesces conditions, afin de donner a eritendre qua la
maifon, oüun chacunfüt fon office, nous 1'appellons religion^ &
celle oü chacun fait a fa guife, fe nommcra Enfer.
Que la femme demande a fon marj chofès fuperflues,& de grand
couftange, ny elle les luy doit demander, ny luy les luy doit don-
ner: mais fï elle luy demande chofès honneftes & neceffaires pour
elle, ou pour fa maifon, il ne les luy doit aucunement refufèr : au-
trement le marj doit tcnir pour certain que les gages de fon hon-
neur, poffible elle fera provifion de ce qui luy eft neceffairepour
elle, & pour fa maifon. Et pource le marj , qui ne donne a fa fem-
me pour avoir Ia Robbe, la Cotte, Souliers, les Chauffes, & Cha-
peron, & moins pour habiller fes enfant, ny payer fes chambneres,
& que de tout cecy itla veoit meillcurée, & pourveuë, ii doit lors
penfer qu'elle aura pluftcli gaigné ccla a trotter, qu'a filler. O có-
bien y a-ü cle femmesjqui s8eigarent,& desbauchent, non pas par le
5 d dcfir
/ - '
26
defïr qu'elles ont de ce faire ] ains par ce que Ieurs marjs ne leur
donnent cc qui leur eft neceffoire, & a cefte caufe a change de cha-
ftetê, elles fupplient a leur extreme necefïïté .
Et par ce doit croirele marj , que pour entretenir maifon , &
train, n'cft pas fuffilant a la femme de fïller5tiftre,& ouvrcr, & veiU
Ier, mais il faut aufïï par le femblable que le marj travaille. Autre-
ment qu'il s'affeure que la provifion de fa maifon fe fera aux de-
lpens de fon honneur, & coufts de la perfonne de fa femme. Tou-
tes-fois pour pauvreté, necefïité niautrement, la femme nc doit
jamais faire chofe,qui porte deshonneur afon marj,ny a elle. Donc
adiouftant encore ce mot a ce qui a efté predit,tournay a dire, que
la nonchalance du marj donne fbuvent occafion d'eftre la femme
avec luy abfoluë, & je ne f^ay avec quel vifage , ny moins de quel
coeurofele marj courroucer, nybattre fa femme, nemettant ja-
mais la main a la bourfe pour alimenter fa maifon. Le marj donc
qui conformement a fon eftat alimente fa familie, & entretient fa
maifon, a jufte & raifbnnable caufe fè pourra courou^er des non-
chalances & negligences de fa femme, autrementayant faute en
cecy, faudra qu'il face Torcille fourde de ce qu'il orra, & qu'il dit
fimule de ce qu'il penfera & qu'il endure ce qu'il verra.
J^ne ïhomm marw ne doit mener en ft maifon hommes
njkieux ou md renom^^
II eft aufïi raifonnable confeil al'homme marié de s'accompag-
nerdevertueufesperfonnes, & fuirles hommes vicieux. Pource
qu'il y a plufieurs qui font mal mariez, non pas pource qu'ils au-
ront congneu quelquevice, ou faute en leur femmes, ains paree
que malicieufes compaignies Tont mal confeiüé. Et par ainfi fi le
marj eft badaut, je n'en dy rien: mais s'il eft homme d'efprir^il doit
avoir honte qu'un autre luy of è dire mal de fa femme, veu que ce-
luy qui luy tient tels propos, ne la voit pofïible une fois la fepmai-
ne, & luy la converfe a toytes heures. Et paree s'il y a en la femme
quelque faute, le marj la^doit premier cognoiftre, & l*ayant apper-
ceuë, la doit cörriger & y remedier. Que s'il ne le veut faire, Ton
le doit laifferla,puis qu'il levcut ainfi, &a cefte caufe je dy qu'une
4es grands offenccs que Ton faiv5t a Dku, eft de mettre en diffen-
tion
17
tton 1c marj & la femme. Car fi 1'on volt quelque faute au marj^ou
en la femme, nous avons licence de les ardvifer, mais non pas de les
mettre en facherie.
Dontacefteraifon font repris main&esfois les marjs qui don-
nent credit aux parolles des ferviteurs, voifins, ou autres, lefquels
föus couleur d'amitié3leur feront quelque mauvais rapport de leurs
femmes, ce qu'ils nedoivent aucunement croire. Carpoffible
font ils plus celapar quelque haine 3 que pour lezele qu'ils ont
a fon honneur. Au mojen dequoy 1'on doit fuir telles accoinftan-
ccs, & mefinement s'efloigncr d'un tas d'hommes cauts, & rufez,
lefquels pour parvenira leurs defleins, prendront amitié au marj,
afin d'avoir entree plus feure avec fa femme. 11 eft toutesfois per-
mis a la femme d'aymer fbn voifia, & 1'amy & parent de fon marj,
mais non pas d'avoir avec eux trop grande familiarité, & privauté:
car le proverbe en eft vulgaire que frej$& & la femme fe peuvent
monHrer , & non pas pre/Ier. Donc fi au marj iürvient quelque
fafcherie, ou deshonneur, pour avoir amené quelcun en fa mai-
fon5 lequel a prins trop grande familiarité a fa femme, il doit dou-
loir pluftoft defoy mefme qui 1'amena , & non pas de fa femme
qui broncha.
Que les femrncs martees doivent mettre la mam par tout
en leur mefmge.
Semblablement eft tref neceffaire que la femme marice appren-
ne & fi;ache faire main&es chofès neceffaires a un mefhage : car
cela leur eft a elles foulagcment , & grand contentement a leurs
marjs. Et a cefte caufe Suctone Tranquile dió^que 1'Empereur Au-
gufte commanda de füre apprendrc a fes filles tous les offices, avec
lefquels une femme fe peut entretenir, & dequoy elle fè peut hon-
neftement eftimer. Si que tout ce quellcs portojent deffus elles,
elles mefmes Pavojent fillé, tiffu, & coufu.
Donc pour riche & eftirnée que foit une femme, auffibien luy
fiet il une quenouille ala ceinéture, qu'augentil-homine 1'efpée,
& au Prcftre 1'cftole. Tarqum Colatin marj de la belle & chafte
Lucrece, eftantaucampdesllomainsdevantla ville Ardée, fou-
poit un jour avec les Princes & Seigneurs , le propos fut mis fus a
5 d ij 1'hon-
28
1'honneur des dames., chaf un Iouë fa femme par fus les autres, le
debat, efchauffe, & le propos bien en train 5 Colatin va dire: quel
befoing eft-H de tant de parolles ? en peu de temps on peut f^avoir
de combien ma Lucrece furpaffe les autres .
Ils piquent jufques a Rome, trouvent les belles filles du Roy &
autres Dames Romaines en jeux, bancquets, danfes, pompes5 &
toutes diffolutions. Puis vont en Colace, ou trouvent Lucrece de
nuift bien tard occupée en ouvrage de laine, au milieu de fes fer-
vantes : chacune aufli occupée a fa tafchc. Doncques fi Ion me
veut dire qu'és nobles eft a mefprifer s'empefcher de chofes fi baf-
fes : A cecy je refponds que la femme de bien ne fè doit pas moins
eftimerde travailler dedans fa maifon : ainselledoitavoirhonte
de rien faire. Paree que 1'honneur d'une femme ou d'une dame
neconfifte pas a eftre afïïfè fins rien faire, mais pluftoft a eftre oc-
cupée. Et pource, fi maindes dames vouluffent faire le femblable
que la chafte Lücrece, ellesferojent exemptes des mauvais repro-
ches, & fi ne verrions fi grand nombre trotter par les mes , cher-
chant a fe perdre : car il n'y a fi mortel ennemy de chafteté, que
ceft oyfiveté.
Or3pour Dieu5diftes moy3 une femme qui eft jeune^faine^libre,
belle^deliberée, & qui demeure lans rien faire en (a maifon, qu'eft
ce qu'elle peut penfer, eftant affifè fur un carreau, a grand loifir? ce
qu'elle peult faire,cfb> fe mettre a excogiter quelle forme & manie-
re tiendra pour fè mettre en liberté , & pour fè perdre , tellement
qu'elle donne a entendre au monde qu'elle eftbonnc, & d'autre
part quelle accompliffe fes defirs. O quelplaifir, & contentement
eft au marj veoir fa femme leuer de bon matin, & a demy habillée,
qu'elle met en befbigne fbn train, faifant leuer fes enfans , les en-
vojant a l'efcolle, envoyant fes variets aux champs, & elle avec fes,
chambrieres s'cmployer au refte du metiiage. Que je ne penfe pas
que le marj foit fi defpourveu d'entendement , qu'il n'ayme plus
veoir fa femme empefchée lefamedy a plier & mettre a point les
linges de fa maifon, que de la veoir le dimanchc fe diligenter a fe
parer, & a fè firder pour eftre veuë, vous alfeurant que je n'eftime
pas trop les femmes qui en leurs maifons ne f^avent faire autrc
chofe que de fè leuer a onze heures , difner a douze, & devifer la
icfte du jour: fi qu'il femble a veoir que telles ae fojent nées en ce
monde
19
rnonde que pour boire3 manger, dormir & parlcr. Doncpoure-
ftrc unc femme bonne 3 importe beaucoup d'eftre toufiours occu-
pée. Car la femme oyfive eft le plus fouvent penfive. Et par tant
je confeille aux dames, & femmes d'honneur, de mettre leurs fil-
les a quelque honnefte exercice: ou autrement je lesadvifè que de
grandes oyfivetez5 & de legers penfemens fourdront de mauvaifes
befognes. Priant Dieu, &c. De Granadc, ce4. de May,, 1524.
A Lfoo in het tweede deel van het voorgaende werck
rol. 5-6. en volgens, mi tfgaders fol. 110. en daer na,wort
gehandelt vande fware ongemacken , diemen dickmaei fiet
ontftaen wanneer vrouwen door oneenicheyt ende onver-
dult haer van hare mans ontrecken ; ende wederom als de
mans te lang-duerigen reyfe aenvanghen, ende de vrouwen
alleen laten : Soo hebben wy goet ghevonden eenige ghe-
denck-weerdighe exempelen, die niet overal te vinden en
fijn, voor het befluyt van dit werck, uyt geloof-weerdighe
fchrij vers hier cortelickby te vougenj over-weechtdefel-
ve, gunftige Lefer, en vaert wel.
GREGORÏVS RICHTER VS
GORLICIVS Axiom. oecon. Z17.
num. 5. in exemplis.
mJT% zAfilea cum crebrü jurgijs contentionibus nutritus mm uxc-
re digladtaretm^uxor wjwiamm impatiens a rviro aufugit té
Ltens apudamicoSyeorum opera rvimmfibi reconciliari petijt.
fort} ijjdem diebus muiter qmdam in Rheno fuffocate Ibidem in
ripam ejïcitur $ eodem amïau uefiita quo fugttiva illa muiter j
cümque facies jaxü illift & contuja minus agnojci pojf >t ; proti-
nrn conjetïwis fttü improba plebs hanc ejfe fugitivam illam mu-
5- d iij ■ lierern
3°
Iteretn O* a marito po occijam incerto rtmore clamkat. Magiflrt-
tus non ptü proVtdus fugitiva mant urn parrktdij re urn agit> qtd
torment ü excmciatujj faitws qmd non patrarat patrajfe p fajfiu
cHy & ut parrkida cmdeli ppplkio affeBm efi . Tertio deinde die
uxor pugiüva redit pp uïro reconciltatum > qaern ut parrkidam
falfo jndiao inpntem condemnatum ejf ? cognoyit > ploralunda cum
magno clamore ac eyAatu in curiim irmmpit > <uni pi innocen-
tiam tefiatur > judices injufiittx wpmultt $ pd lüi pero rigor em &
judkij practpitatïonem da,mnmtes> quem ptü pntentijs perdideunt
njotü imnvom reyccare hand poter ant .
Me. IAQVES DE M ONT HO-
LON aux Arrefts de la Courc.
oArreH, 124*
'y'Ne femme, fon marj ayant efté trois ou quatrc ans ablent, ha-
bite avec un autre homme, duquel elle a des enfans (bubs pro-
m^fle de mariage de futuro , vivants enfemble fept ou huit ans, le
marj revient depuis , il eft feulement huid jours avec fa femme, &
meurt • la femme vit encorequelque temps avecfon didfecond
marj, ont des enfans tant devant, que depuis Ie retour du marj . la
femme meurt . un fien neveu pretend tous fes biens, n'ayant (di->
foit il) le (ècond pretendu mariage efté autre chofe qu'un concubi-
nage, la femme n'ayant attendu que trois ans 1'abfènce de fon ma-
rj, au lieu qu'elle devoit attendre jufquesatant qu'elle avoitaf-
feurance de la mort, & certnm nuncium c. in prafexttide Sponpilib*
#uth. hodïe C. de Rcpud.
Au contraire difojent les enfans, que la mereavoit attendu au-
tant de temps qu elle eftoit en bonne foy , y ayant eu grande va-
riation furie temps que la femme doit attendre fon marj, qu'e-
ftant en un village elle ne pouvoit Ijavoir ce qui en eftoit refblu
parles Conftitutions Civiles & Canoniques . qu'elle avoit vefcu
trente
V
trcntc ans avecle dernier, qu'ils ne pouvojent apres fi long temps
eftre deckirécs illegitimes. quc par deux arrefts celebres, 1'un don-
néau Parlement de Tholoufe, 1'autre donné en ce Parlement a
la Tournelle, encore que ronavoitcondemnélefecond marj aux
galeres comme adultere, neantmoins on avoit lesenfans decla-
rés lcgitimes . Par fentence des Prefideaux de Rion le neveu a-
voit eite debouté de fa demande. appell. la fentence a efté niife au
neant, en emendant ; les biens ont efté adjugez au neveu5 avec re-
ftitution des fruits, & le manage declaré illegittime3& contre boa-
nes moeurs.
JE A N PAPON, au Recueil cics
Arrefts notables des couits Souveraines
de FRANCE.
nAa livre 22, tit. addtefes i$ fomica-
t'tons. 9. lArreft. 2 0 .
AV rapport de Monfieur Corras, Confciller du Roy au Par-
lement de Tholofe, fut donné Arreft audit Parlement le
12. de September 1560. fur un procés & cas advenu : du-
qucl le difcours eft long, & le faid cftrangc. Au Diocefede
Rieux 5 & lieu d'Artigat en Gafcongne-, Martin Guerre., jeune
horame. & Bemande de Rols., enlemble mariez , s'entretiennent
neuf ou dix ans 5 & jufqu'a ce que ledit Martin, pour quelque
bied prins és greniers, & contre ie gré de fbn pere3 laiffe le lieu3
fa femme-, & un fils nommé Sanxy, pour eviter le courroux de fon
pere5 qui faid fèmblant de s'en reffentir. U demcure huid: ans ab-
lentau fervice du Roy 3 pour les dernieres guerres , accompagné
(comme eft vray-femblable) d'un foldat nommé Arnoud du
Tilh, dit Paillette, du lieu de Sagias. A la fin de huid: ans., fè pre-
fente ledit Arnoud a ladidre Bemande, & és focurSj bcaux freres,
oncles , & parens de Martin Guerre a Artigat, fe dit & nomrae
Martin Guerre. Eft auifi vrayfemblable que ledit Arnoud , com-
pagnon foldat dudit Martin, ie vojant d'un coup deboulct privé
5 d iiij d'unc
3*
d'une jambe, lc creut Sc laiffo ponr mort, & vint ceenper fon lietu
les grandesapparences dereiTemblance, avcc infinis propos par-
ticuliers dont il aflTeuroit fon mtention, propolant enfeignes &
memoires de routes chofes vcnans a ceftc fin, le font recognoiftre
& recevoirpour tel, ¬amment paria femme: delaquelle ila-
bufe en eet erreur & faufle converfation trois ans, dont font pro-
duits deux enfans, defquels 1'un meurt, & I'autre demeure, qui e(t
unc fille. Aduint que Pierre Guerrc, oncle de Martin , & eet Ar-
noud faux marj fe brouillent de quelques procés , pour raifon des
biens de Martin: fur lefquels peu a peu s'efchauffent fi avant, qu'ils
font faiefts capitaux ennemis . Pierre Guerre par ia diligence def-
couvre Timpofture, fait prendre le faiói: afa nicpee ladióle Bertran-
de, qui Cc recognoift, Sc fe rend plaintive. L'on informe. Arnoud
eft (èrrc, fon procés luy eft faiéh mais c'eft d'une fa^on que les Iu-
ges qui 1'avojent en main, fans ce que Ie retour de Martin Guerre
leua les difficultez qui les retenojent, en ferojent encores la. i/ac-
cufé ouy, tant par le Iuge de Rieux, que par MefTieurs dc fa Cour
de Tholofc, du nom, aage, eftat, pays, pere, merc, freres, focurs,
& autres parens de Martin Guerre, de lanourriture enjeunelfe,
de i'an, mois,jour, folennité, aflemblce des nopces de ladifte Ber-
trande, des pere, mere, & parens d'icellc, de la fa^on dont le ma-
riage fut traiólé, des perfonnes qui y eftojent , des veftemens nup-
tiaux, duPreftre qui les efpoufa, des aólesparticuliers intervenus
tant avant qu'apres ledit mariage, des perfonnes qui fur la minuict
les allerent trouver au liét , du jeune enfant Sanxy Guerre, dupur
qu'il nafquit, de la caufe de fon ablènee, du chcniin oü il pafla, des
perfonnes qu'il trouva , des propos tenus a aucuns des lieux ou il
eft durant ladifte ablènee, tant en Efpagne qu'en France, avec lef-
quels il a frequenté: Refpond en tour & par tout pertinemment,
pour conclurre, & faire croire qu'il eft Martin Guerre, non autre.
Separément eft enquifè ladióte Bertrande fur le tout i qui refpond
de mefines fans difference. Adjoufte feulement que pour les neuf
premiers ans de leur mariage , ils furent empefchez de le confom-
mer charnellement, & qu'elle creut qu'üs fuffent enforcelez, qu'a
la fin des neuf ans ils furent confcülez fon marj & elle , de faire
chofe confiftant en plufieurs ceremonies, qu'elle paiticularife
qu'ils fireivt, & dont ils furent deflbrcelez : qu incontinent apres
elle
33
elle concern: Ie fufhommê Sanxy Cuerre. Sutquoy ledit accu-
fè reprins, & ouy, pour autant qu'il n'en avoit parlé, refponcf
lür toutes les particularitez d'une con/ormitè fi grande, qu'il
eftoit impofïible aux Iuges d'avoir opinion que 1'accufé ne fuft
Martin Guerre. Ladióte Bertrande encores enquifèfurfon er-
reur, declare que du commencement que 1'accufé fe prefenta a
clle5elle ne fut vaincuë ny deceuë,de la grande affeftion qu' el-
Ie pouvoit avoir d'ouyr nouvelles de fon marj, & de recouvrer
fa prefencc, mais qu il luy donna particuliere declaration d'in-
finis petits propos, & faits fècrets qui font ordinaires entre ma-
rj & femme, qu'elle recogneut eftre vrais par la fbuvenancc
certaine qu'ellc en avoit oyant lcdit accufé qui en parloit au
vray, & jufques a certainement configner les jours, heures,
licux, & toutes fortes de vrayes enlèignes dont elle eftoit con-
vaincuë, & non gaignee dc&fragilité &legereté: car encores
quel'onypeuft trouver apparence de quelque diverfité des
perfonnes, que la longue abfènce pouvoit avoir produit, com-
melors que Jon marj la laifla, il n'avoit point de barbe,& eftoit
fort jeune, & a prefent qui! pouvoit eftre aagétrentc-cinq ans
ou environ, & par ainfi barbu. Neantmoins tels propos &
a&es qui jamais n'avojent efté ouys, fceus, ny veus par autres
que fon marj & elle, dont la memoire luy eftoit prefentee par
lcdit acculè, rafleurojent probablement, & de toutes parts, &
ne luy permettojent den douter. L'accufè par le menu iur tous
lefdits poin&s cautement recherché par les Iuges expres, & en
deliberation dele faire varier s'ileuft efté poffible, afin d'avoir
la verité, y latisfaiö, que chacun croit qu'il eft Martin Guerre,
& que Paccufation eft calomnicufe. Ladi&e Bertrande eft fe-
queftree3 les tefmoins recollez & confrontez a 1'accufé. Fina-
lement font ouys ex ofjicio cent & cinquante tefmoins nommez
par ledit accufé fur fes juftifications & reproches. Contre 1'ao-
cufé yaquarantecinq tefmoins qui fouftiennent qu'il eft Ar-
naud du Tilh, & non Martin Guerre. L'un d'eux nommé
Carbon Barran, oncle maternel dudit Arnaud le recognoift,
& le voyant alfis fur la cellctte de la vie , & enferré , fe print a
pleurer. Autres dcclarent par le menu les differences de 1'un
5 e & de
34
& de 1'autre, pour le corfage, membres /a^on de faire, ffav oir,
& langage. Autres a qui i'accufê s'eft defcouvert le chargent
de faux. Deux parient dun foldat de Roche fort5qui puis na-
gueres paflant par Artigat s'ef bahilïant de veoir 1'accufé au lieu
de Martin Guerre, dit tout haut que c'eftoit un trompeur, &
que MartinGuerre eftoit en Flandres3avec une jambe de bois,
pour un coup de boulet receu a la journee de S. Laurens, de-
van tS. Quentin. Au contraire, de cent cinquante tefmoins
ouys pour ledit Martin Guerre, en y avoit trente ou quarante
afleurans3que 1'accufé eftoit Martin Guerre^dont fix eftojét af-
fïdez, a ff avoir quatre foeurs3 & deux beaux freres dudit Mar-
tin3qui le fouftenojent ainfi par grandcs & concluantes raifons.
Autres plufieurs parens & voifins ayant eftéaux nopccs, & veu
nourrir Martin Guerre en fon enface3&apres3& juiques afon
departement,alleguojent tous apparences & figncs infaillibles,
s'accordans aux relponfes dudit accufé.Prefque tous dient que
quand 1'accufé fut revenu dernierement,il falvoit & nommoit
ceux d' Artigat par noms & furnoms,& a ceux qui doutojét de
le recognoiftre3 remettoit en memoire certaines choles paiTees
concernans exprcfsément ceux a qui il parloit^comme de.dire:
ne te louvient il pas quand nous eftions en un tel lieu, un tel
jour, & que nous tinfmes tels propos3oü nous filmcs telle cho.
le, dont il advint ainfi. Et eft icy notable que de mille petits
propos & aftes fecrets,& privez intervenus entre Martin Guer-
re & la femme de nouveau mariez3 il ne varia jamais d'un lèul
poinft, ny fc dilcorda d'avec ladi&e Bertrande , & julqu'a de-
mander les habits que Martin Guerre avoit laiffé, & le lieu oü
ils eftojentlors de fon departement, & la fa^on d'iceux au
vray, tellement que fondé fur le tout eft trouvé lans difficulté
Martin Guerre, Outre plus(& ce<;y eft fort co nliderable) eftoit
ladi&e Bertrande a la requefte de 1'accufé fommee de jurer, li
elle ne l^avoit pas bien qu'il eftoit Martin Guerre, & que con-
tre fa cófcience3& gaignee par Pierre Guerre elle s'eftoit plain-
te, & avoit pafte procuration par importunité & impreflion
dudit Pierre, declarant ledit accule en failant cefte requefte,
qu'il vouloit mourir de mille morts li elle le juroit autrement:
tt
& fe condamnoit par 1c ferment de fi portie 3 laquelle ne vou-
Iut, ny ola jamais jurer, pour les grandes ocerfions qu'elle a-
voit eu, commc cy-dcfTus eft dit, 3e le recognoiftre, & croire
Martin Guerre. Autres tefmoins depofojent de la conjuration
& entrep- iie de Pierre Guerre pour faire mourir ledit accufe,
& jufques aavoir folicitéplufieurs perfonnes , & mefïnes la-
dióte Bertrande, de luy aider,depuis leur haine. Et qu'au para-
vant ledit Pierre avoit toufiours dit que l'accufé eftoit Martin
Guerre fon nepvcu, & pour tel receu & recogneu. Apres tout,
intervient jugement de dernier liipplice donné par le Iuge de
Rieux, dont i'accufe eft appellant , & conduit au Parlement a
Tholole, oü pour efclaircir le faid: trouvé douteux & plein dc
difficultez, par Ordonnance de la Cour furent ouys I'accufe, la
femme, Pierre Guerre, les foeurs, & beaux freres de Martin
Guerre, & plufieurs telmoins, tant contre l'accufé, que pour
la juftification, dont lesluges ne furent aucunement relevez,
maispluftoftcmpelchez,pourle conflid des preuves, indices,
& prefomptions: tellement que, comme ledit fieur rapporteur
a efcrit, plufieurs defditsluges inclinojent lors a 1'innocence
de l'accufé, voyans la conftance, & que jamais il n'avoit failly
de refpondre certainement, & promptement fatisfaire atout,
& que tous ceux qui mieux pouvojent cognoiftre Martin
Guerre, comme fes (beurs, fes beaux- freres, & voilïns, alfeu-
rojent que c'eftoit 1'accufé: & auffi que la femme n'en vouloit
jurer, & eftoit gaignee & induiftepar Pierre Guerre: joint la
faveur de I'enfant nay de 1'habitation acculèe. Tous lc&eurs
de cefte hiftoirenoteront (crois-jc) qu'il eft impoffible tout
cequcdelfus eftrcadvenu fans mariage, & le trouveront ad-
mi ra bic, mais auffi fe refoudront a la providence de Dieu, qui
fit venirlcs chofès a la cognoiflance deverité, & mitles lu-
geshors dutrouble ou ilseftojent, ayans la poudre auxycux
par les preftiges de l'accufé. II permitque lors Martin Guer-
re vint diïipagne avec la jambe de bois, qui prefente reque-
ftealaCour, tendant a fin d'eftre ouy, qui eft interinee/ &
auquel eft ordonné de tenir 1'Arreft clos en la maifon du Con-
ciërge du Palais, II eft ouy, & apres confronté a Paccufé, $
5 e ij Pierre
3*
Pierre Guerre fononcle, Bertrande de Rols fa femme, a fes
quatre foeurs, deux beaux freres, & a ceux qui avojent dit 1'ac-
cufe eftre Martin Guerre. L'accufe voyant Martin Guerre, nc
seftonne point: mais au contraire fe fortifie d'une obltination
fi grande, qu'il veut configner la perte de fa vie, sil ne faift
preuve que cc nouveau venu eft un beliftre, aifronteur, fuppo-
le & acheté {bus main par Picrrc Guerre. Eft notable icy.,com-
me il advient fouvent, que verité nc peut decliner troubles, &
empefchemens, que les deux particulierement, & fèparément
1'un de 1'autre enquis fur les affaires domeftiques,& chofes paC
fees en la maifon de Martin Guerre , & entre luy & fa femme
auparavant fon abfence, tant contenus au procés, que de nou-
veau appris & fceus. Se trouve que le vray Martin Guerre ne
refpond pas fi conftamment, & fi bien au vray que faifoit ce
faulfaire. Et lors combien que les Iuges y vojent defia claire-
ment, fi eft-ce qu'ils prindrent tous aneuree opinion de la ma-
gie de l'accufé. Les quatre foeurs 1'une apres 1'autre feparément
confrontees recognoiffcnt toutes lans varier le nouveau venu
pour Martin Guerre leur frere, & 1'impofture dont elles avo-
jent efté abufees imprudemment, & lans y avoir eu fauife in-
tention de leur part. Les beaux freres tout ainfi. Pareillement
tous les autres tefmoins qui avojent depofe que l'accufé eftoit
Martin Guerre. La femme derniere confrontee audit nouveau
venu: iceluyveu, cognoiflant que c'eft fon vray marj, toute
tremblante^ & fondant en larmes, lè profterne devant luy, &
le veut embralfer, luy demandant pardon, fous fes apparentes
excufes de 1'impofture dont elle avoit efté abufèe avec les qua-
tre belles foeurs, parens3 &alliez. Lequel nouveau venu a la
confrontation de fes foeurs, lerecognoilfins ayant ploré, tint
autre contenance devant fa femme, & fans plorer la blafma fort
de legereté & incontinence, luy propofant que tout le refte nc
pouvoit mieux cognoiftre un marj que la femme, & 1'accufant
du defaftre ainfi advenu en leur maifon & entr'eux. La deffus
Arreft de la Cour, dont la teneur s'enfuit.
Veu le procés faiót par le Iuge de Rieux a Arnaud du Tilh3
ditPanfette> foy difant Martin Guerre^ prifonnier en la Con-
ciergeriQ*
V
tiergcrie, & appellant dudit Iuge?dit a efté, que la Cour a mis
&metl'appellation dudit du Tilh, & ce donr eft appellé au
neant. Pour punition, & reparationdeTimpofture, fauffeté,
fuppofition de noms,& perfonne, adultere,rapt, (acrilege, pla-
ge, larrecin, & autres cas par ledit du Tilh commis, ref ultans
dudit procés,la Cour Ta condamné & condamne a faire amen-
de honorable au devant 1'Eglife du lieu d'Artigat, & illec a ge-
noux en chemife, tcfte & pieds nuds, ayant la hart au col, &
tenant en fes mains une torche de cire ardante, demander par-
don a Dieu,au Roy, a Iuftice,efdits Martin Guerre & de Rols
mariez. Et ce fait, fera ledit du Tilh delivré és mains de 1'exe-
cuteur de haute Iuftice , qui luy fera faire les tours par les ruës
& carrefours accouftumez dudit lieu d'Artigat : & la hart au
col 1'amenera au devant de la miifon dudit Martin Guerre,
pour illec en unepotence, qui a ces fins y fera dreflee , eftre
pendu & eftranglé,& apres fon corps bruflé. Et pour certaines
caufes & confiderations a ce mouvans ladivfïe Cour, elle a ad-
jugé & adjuge les bicns dudit du Tilh ala fille procrée de luy
& de ladite de Rols , fous pretexte du mariage par luy fauffe-
ment pretendu fuppofant le nom êc perfonne dudit Martin
Guerre, & paree mojen decevani la ditede Rols, detraits les
frais de Iuftice. Et en outre , a mis & met hors de procés &
inftance lefdits Martin Guerre, & Bemande de Rols: enfem-
ble ledit Pierre Guerre, oncle dudit Martin :&arenuoyé & re-
nuoyeiceluy du Tilh auditluge de Rieux , pour faire mettre
ce prelent Arreft a execution fèlon la forme & teneur . Pro-
noncé judiciellement le 12. jour de Septembre, hm 1560.
Cet Arreft eft memorable pour le fuiet d'iceluy, & duquel
le lefteur peut comprendre de loy la gravité pour la multipli-
cation des crimes dont il eft compefe, qui font fcpt fpecifiez &
nommez par T Arreft: comme fauffetéde nom, fuppofition de
perfonne, adultere, rapt, focrilege, plage, laf recin, tous qua-
lifiez,& de grande importancc, veu la fin qui s'en eft enfüyvie.
L'on y pourroitadjoufter un huiftiefme, de magie, qui peut
eftre cópris paria claufe generale de 1' Arreft, & autres cas, &c.
Toutesfois ne s'en trouve rien que par prefomption. Chacun
5 e iij defdits
1*
defdits fept crimes eft capital,a ff avoir premier, Ia faufleté de la
mutation du nom, qui eft cotté par XzAoy^falfinomï/ju.ff.adleg.
CorneLde falf&c notammcnt quand telle chofe eft faifte par dol,
& au dommage d'autruy. Autrement, 0 perinnocextem^x levu
tate^fne dolo id fiat, fine periculo ejl> l. una. C. de rxut. nomi 7. La pei-
ne ordinaire du crime de faux eft la mort naturelle par la loy
ancienne, qui eftoit de les precipiter du haut d'un roe en bas,
& la mort civile par la loy nouvelle, /. i . § ,f. de falf. Le fecond
eft la fuppofition de perfonne, qui eft efpece de faux, & digne
de griefue animadverfion, L qui fe pro milite gefsit.iilo, tit. Lc
tiers eft 1'adultere, duquel la peine eft differente fclon les lieux
& temps. Du premier aage les adulreres ont efté lapidez. A-
pres, du temps d'Ozee, au chap.7. ont efté adjugez au feu. Om-
nes adulterantes, incjuit, tanquam clibanusfuccenfus. Ce qui eft con-
firmé par 1' Apocalyple, chap.2 1 . Erit pars eorum in ftagno \ fuL
phure^ & ig&ê ardentï. La loy civile eft venuë depuis,dont le pre-
mier autheur a efté Iules Cefar,apres luy Oftavius fon nepveu,
qui y a adjoufté: mais ^a efté que 1'addition a efté par luy attri-
buee a fon oncle, & rien a luy. Ledit oncle premier autheur ne
fe contenta pas de faire la loy, mais 1'executa fevcrement con^
tre un fien domeftique, qu'il fïtpendre & eftrangler, poura-
voir commis adultere avec la femme d'un Chevalier de Rome,
encores qu'il n'y euft plainte ny denonciation. Par ainfi eet
Arreft, tant pour la forte de mort, que pour le feu, eft confor-
me és loix du Roy, divines & humaines. Eft notable la deffus
la loy quavis i.Cod.de adult.^t quart eft le rapt,.& d'iccluy la loy
eft expreffe, qui c&tu. ifa, qui mulierem vacant em rapuit> vel nup-
tam, ultimo fupplicio punitur.ff. adlegem lui. de vipub. & in L rapto-
res. Cod. de epifcop. & c^r» Le cinquiefme eft le fecrilcge, dont la
loy quamvisz. alafinparle, ibi? facrilegos autem nupturum gladio
punirioportet. Le fixiefme eft, plagij ' crimen, qui fe commet par
retention induë d'un perfónnage eftant en la puiffance d'au-
truy pour en abufer, & eft lc crime public, ex Lfavia. LpUgij.
C. ad leg, Tlau. de plagiar. & eft la peine de dernier lüpplice, Lfin*
ibi3fervu*,vel libertate donatus beflijsfubijciaturyingenuu4vero gladiö
emfumatur.il/om. Le feptiefme eft le larrecin> duquel eft parlé
39
in Lfolkitaiores dienarum nuptkrum.ff. de extraordi. crimimb.
ElLE A ADIVGE ET ADIVGE LES BIENS DVDIT DV THIL A LA
fille procreee de lvy.] Cet arreft en ceque concerne 1'ad-
*judication des biens de Arnaud du Thil, fake a fa fille eft fon-
défurlabonnefoydelamere, ainfi que remarque M. May-
nard livre 4. de fes Queft. chap.5. & eft ledit Arreft conforme
aun autre de Paris, donné le 8. jour de Mars 1547. alleguépar
Choppin au 3 . livre de privi/eg. rufHcor.-part^ . cap.S.arttc.y. par
lequel fut adjugee la fucceffion du pere aux enfans : mais d'u-
ne fèconde femme du vivant de Ia première : pource que le
pcre eftoit venu d'autre pays, fe marier avec la feconde fem-
me, laquelle ne ffavoit rien du premier mariage. [ Vo-
yez auflï mes Queftions Notables, queft. 17. oü
il y a plufieurs Arrefts au profit des enfans
que 1'on eftime baftards.
TAFEL
Op het Chriftelijck Huys-Wij£ meeft alle de byfon
derfte dingen daer in verhandelt, op hacr letter aenwijfende.
Het eerfte ghetal beteyckent het Deel. het tweede
het blat . de letteren a> ende b9 d eerfte
ofte tweede pag ,
ABigail, een fneegh wijf3 wortge-
prefen, en redenen waerom,
fol. 2.i8.a.
A toon wort verheeft, door het ghe-
fichte van een naeckte vrouwe, en
wat leer-ftuck daer uyt te trecken
fy, 3.49.
Adder-flang fcheyt van haer venijn ter
eeren van het huwelick, 1 .23 .b.
Adam en is (fëifs in het Paradijs) niet
ledich ge weeft, 2.i22.a.
Adel of groote Staet en behoort de
vrouwen niet af te trecken van hacr
kint te foogen, 3 .47.
Aenmaninge tot alle voochden om int
hefteden van hare weefen gheen ey-
gen baet-fouckinge te plegen, 1 .7.3
Aenfpraecke tot alle weefen om danck-
baer te welen aen Voochden die fich
wel gequeten hebben in het beleyt
haerder voochdye, r.^.b
Aelmoefien geven, 2.p4«a
Aenfprake tot dé bruydegom over def-
lelïs plichten tegens de bruyt, 1 .2p.a
Aenfpraeckc des bruydegoms tot de
bruyt in haer eerfte by-een-komftc,
i.33.b
Af-beelt ofte fchilderye van yemant
hoe tot de leere der feden ènde tot
yders ftichtingc gebruyekt kan wer-
den, 4.6
Agaeth, en wat leer-ftuck daer uyt tc
trecken, i.ip.b
LsfgoodWffe n?akcth a goed huf-band, En-
gels fpreeckwoort , 2 .3 <5.b.
Alle vuyl ghefpuys is genegen om fich
te wreken, 2.%6.h
Allefonden fijn teghen te ftaen, maer
onkuyfche luft is te vlieden, 2. lop.b
Alle gedierten foogen haer eygen jon-
gens, \ 3.43
Alle aert-gewaffèn voeden haer vrucht
diefè draeghen tot haer volle rijpte
toe, 3-44
Alle dingen wijfèn de menfehen haren
eyghen ondergang aeri, 4. 4
Als het wijf walt foo krijght de man
niet een goet woort, 2.78.b
Amethyft wat beteyckent als de felvc
gevonden wort onder de bruytsju-
weelen, i.ip.b
Ammelaken en fèrvette en ander lij n-
waet wel te connen handelen, is een
goede öeffeninghe van de vrouwen,
2.i2i.a
Annem en main7 homeur en njain . flans
Ipreeckwoort, 1 . 21 .a
Antwoorde vande bruyt op de aen-
f * fpraecke
VAVEL.
fpraccke des bruydegoms op hare
eerfte by-een-komfte, i .34.3
Andromache geprefen om haer na den
aert van haren man Hefror ghevou-
chelick geftelt te hebben, %k b.a
Anna Maria fchuermans fpnderlingh
begaefde jonckvrouwe in talen en
verfcheyde konften geoeffent^.^.a
Anna Roemers en haren lof 2.48. item
2.i2i.a
Apen, meir-katten, honden en dierge-
lijcke gedierten en dienen niet veel
gehandelt ofte aengeficn by jonghe
vrouwen, 3.24
Apen lieven haer jongen fottelick, 3.66
Arenden fijn wonder hart over een
van hare jongens, en leer-ftuck daer
uyt getogen, 3.71
Bedenckinghe die een toc-comende
bruy t behoort te hebben, 3 .b
Bef/a moglie maifenza doglie, q,a,
Bruy ts lij waet ende deffelfs beduydin-
ghe, 22. a
Bruyt hoe haer te dragen, 22.a.b
Bruyloft een martvande onghehoude,
22.a
Bruyts ghedachten hoedanich wefèn
moeten 22.b
Bruyts gunfte over den bruydegom
hoeverre gaen mach, 2j.b
Bruydegom wat macht over de bruy t
heeft, 26.a
Bruyt ghetrout ende niet beflapen of
voor vrouwe gerekent wort, 28 .a
Bruyt wat aenden bruydegom ver-
mach te weygeren ende hoe langhe
28.b
Bruyloft-feeft hoedanich de befte 29.%
Beduydinghe opte kroonen vande
bruyt, 3o.b
Bruyts hof wat beduy t,en waer van ge-
fproten, 32.3
Bruyt als met gewelt en tegen danck in
haer kamerghebracht waer van fijn
ooripronck heeft,* 33-a
By-een- komftc van bruyt ende bruy-
degom, 33-b
Bedenckinghe tot trooft vande vrou-
wen indienfe van haren man ghefia-
gen worden, 2.67.b
Bedaechde huys-moeder wat behulp
haren man kan doen, 4.27
Bedenckinge hoedanich een out men-
fche behoort te weiên.
4.40
BcgravenifTe vande .vrouwe moet fijn
in het graf van haren man ten fy de
felve anders by uyterfte wille heeft
gelaft, 4.45
Bruyt heeft naer den tweeden nacht
dicker hals, en waerom 2.1 .a
Begintfelen fijn moeyelick, 2 .1 2 .b
Behulp-middelen om niet gram te
worden, 2.2ó.b
Behulp-middelen om aiïmengram is
gheworden de gramfchap te konnen
betoomen, - 2.29M
Behulp-middelen om een fedich en
ftil gemoet te becomen, 2.34^
Boomen en dierghelijcke gewaflen er-
kennen het mannelick voor-recht,
2.51. a
whm
TAFEL.
Bonne vievere cr mcre oublie Frans ipreec-
woort, . 2.5p.b
Borgen endc teborgetekoopen inde
huys-houdinge mifprijfelick^ 2. 10 1 .a
Boden ende bericht optefelve 2.102
Buyten reyfèn, 2.iop.a.b
Buytens huys te fijn enveeltereyfen
forgelick voor maechden en vrou-
wen, 2.m.a
Behulp-middelen teghens yver-fucht,
2.ii4.a
Boucken die dei tel fijn voor vrouwen
te mijden, 2.i22.a
Beeften die aende menfehen ahenees-
kruyden gheopenbaert hebben, 2.
126. b
Buylen die de kinderen vallen te ghe-
nefen, 2.1 28. b
Buyckioopteftremnien, 2.1 28. b
Brant te genefen ibid.
Blancketfel verboden, 2.1 30. a
Belarminus meynt dat mans van mans
beftghedient konnen worden in al-
les, het kinder-teelen alleen uytge-
fondert, 2.13 i.b
By-wooninghe van man en vrouwe of
fondichis, 3 .i<5
Bequaemfte tijt tot kinder-teelinghe
22
welcke fy
Boefems en borften en fijn de vrouwen
van Gode niet ghegheven alleen tot
cierfel van het lijf, maer om haer
vrucht' te foogen, 3 .43
£efchrijvinghe van een goet voefter-
wijf, 3.57
Borften van een goet voefter- wijf hoe-
danich, 3.58
5edencklnghe die te hebben is by ye-
mant die fijn kinders ftraft 3 .68
Zoomen van lang leven verre boven de
menfehen, 3.7.
boucken ende de groote genegentheyt
tot de felve* dient bepaelt met tijt en
plaetfe ten goede van een vriende-
licke huys- vrouwe, 2.6o.a
Het bedde is de ghenees-plaetfe vande
oneenicheyt, cü daerom en dienen
daer noyt woorden ghemaeckt tuf-
ichen man ende vrouwe als in vrien-
ichap, 2.63.^
0
Cierfel vande bruyt ende andere vrou-
wen hoedanich het befte, \ 21 .a
Croonen voorde bruyt waer toe, jo.b
Clothildis beweeght Clovijs haeren
man om Chriften te worden, 2.ip.b
Coriolanus door fijn moeder ende
huys-vrouwe verfoent laet af van
Romen te belegeren, 2.45^1
Cupido en fijn kintfheyt befchreven
2.55.a
Cato fèt een Raets-heer van fijnen ftaet
om dat hy fijn wijf kufte daer fijn
dochter by was, 2.6q.b
Camil dé vrouwen die van haer mans
geflagen worden om na te volghen
voorgeftelt, 2.67^
Camil gheduyt tot leere der feden,
2.125.3
Caracalla waer door is bewoghen ge-
weeft fijn ftief-moede&ten wijvete
nemen, 3 .49
5 £ ij Cupi-
TAFEL.
Cupido waerombyde poëten en fchil-
ders naeckt afge Deelt, 3 49.
T)'Y{ezr Chrifliaen Huygens Secretaris in
fijn leveil vanden Rade van State,ge-
prefen over d'opvoedinge fijner kin-
deren, . 3.(53.
Cieraet vande vrouwen, 2.92. b.
Cieraet der vrouwen twelck alleen ge-
bruyckt wert buytens huys en is niet
voor haren man, 2.93^.
Diamant door bocken-bloet lacht ge-
maeckt, *7-a.
Diamant hoe tot een leer-ftucR voor de
bruyt dienen kan, 17.K
Dieren erkennen het voor- recht van-
denman, 2.49.b.
Diamanten ghelooft te teelen ende
voort te fetten, 2.51. b.
Dochters dienen vander jeught aenge-
leyt tot de huys-houdinge, 2.81 .b.
Dronckenfchap,en tot drkické yemant
te dwingen tcgen-gefproken,2.82.b.
Dienft-boden en onderrichtinge voor
defelve, 24074-
Dina Iacobs dochter gefchofïïert, ende
by wat gelegentheyt, 2.1 1 1 .a.
Dcuchden vande vrouwen of dienftich
is gheweten te worden onder het
volck, 2.ii2fca.
Dichten of het de vrouwen betaemt,
2.I2I.b.
De dieren hebben aendemenfehen veel
medecijnen geleert, i.nó.b.
ghens, _ 3.43;
David en heeft het ghefichte van een
naeckte vrouwe niet konnen weder-
ftaen,
3.49,
Dronckenvoeftersgeenkinders te be-
trouwen, 3.57.
Droeve voefters geen kinders te laten
fogen, 3.57.
Damoife/fe efpoufwt unroturier perdfano-
kleffe, 2.K
Droefheyt over fijn ouderdom eea
quaet teyeken, 4.1 r.
Dadel-boom kent man en wijfin fijn
gedachte, en meer van delfelfs won-
derbaren aert, 2.5o.b.
De doot is den waren Chriflenen een
ingang tot het leven, 4.157.
De doot is gelijck Elias wagen, 4.20.
Doot van vrienden ende lieve kinderen
hoe te dragen, 4.28,
Dwang ghebruyekt over de gaften om
die te doen drincken>en tegen danck
op te houden, nu cn by Homerum
al in fijnen tijt teghen-ghelproken,
2.82.K
Dieren door dewelcke de menfehen
geleert worden, 4.5 8.
Elephant bidt de rijfende fonne aen,3 .a
Efmeraude ende wat leerftuck daer uyt
tetrecken. 19.3.
Engelen Gods ontrent de gene die be-
hoorlickin echten ftaet verfamelen,
30. a.
De dieren foghen haer cyghen jon- 1 Eygenfchap vanden echten ftaet, p-a.
i pnte
TAFEL.
Ente die nieu ge/leken is met nieu-gc-
houde vergeleken, 2.6.2.
Elephant en kan gheen witten douck
verdragen, 2.1 2.a.
Evenaer des huwtlicx, 2-i 5 -b.
Eyeren met beyeren vergheleken met
het huwelick, 2.1 y.b.
Exempelen van treffelijckc vrouwen
die hare mannen met wijfheyt heb-
ben weten teleyden, 2.ip.b.
Exempel van twéé gehoude lieden die
noyt in het openbacr eenich hart
woort tegens malcanderen gebruye-
ten, 2.62.a.
Ioffrou Elifabetb van Valkenburch des Au-
theurs huyfvrouwe geprefen52.88.b.
item 2.122.I).
Engelandt geeft groote vryheyt aende
vrouwen, 2.92.3,
Eten ter behóorlicker ure gereet te doé
maeckenis huyfelick, 2.1 00. a.
Enten metten bot, ofce metten tack is
foete vermakelickheyt, 2.i23.b.
Een Romeyns jongheling uyt het ghe-
flachte der Grachen doet fijn voe-
fter meer eere aen als fijn moeder, en
reden waerom, 34?.
Exempels van menfehen die van beeften
opge voet en gefb oght fij n, 3 . 5 5.
Eli wort van God gheftraft om dat hy
fijn fonen niet en tuchtichde, 3 .66.
Eeuwicheyt te bedencken is wonder-
lick5 en buyten begrijp der men-
fehen. 4.14.
Eeuwige vreucht te bedencken gaet al-
le vreucht te boven, 4, 1 5 .
Edelh#yt van de vrouwe en moet haer
niet mocdighcr maken tegens haren
man/choon die niet edel en is3 4.70
Femme ejlant accouhêe combien d hem es l'en*
fant doit eBre fans tetter, 3 43 •
Femme trotticre rarement bonne mefnagere,
2. 11 1.5-
Femme accouhêe comment doit eBre nourrie^
remifiivè, 3 . 43 .
Femme entachèe de quelque vice mtabk m
doit allaióïer fon enfant^ 3 .47 .
Femme ence'wte, Ji luy arrhe quelque ckofe
extraordinaire, doit mettre ft main a fon
derrière, 3-39»
Femme grvffè fi doit manger force codignac
* pour avoir enfans de bon ejprit, 3 . 3 9 .
G.
Gebedt een noodich bcginfel vant hu-
welick, 2.a.
God de borne des huwelicx, 2.a.
Gebreken en breken gheen huwelick,
3.a.
Gelijckenilfe vandéElephant toegepaft
eene die op haer trouwen ftaet, 3 .b.
Groot onderfouck opte ghene die ye-
mant ten huwelick verlbucken, 4-a.
Gemeenfchap van goederen tuflehen
jonghe lieden de befte huwelicklche
voorwaerde, 8.a.
Gedenck-weerdige ende droevige ge-
fchiedeniffe veraorfaeckt door hey-
melick beloven, io.a.
5 f üj Ga-
TAF
Galant frans edelman ende deffelfs
vryage met Rofette, i o .b.c
Groote koften vande juweelen mif-
prcfen, 2i.a.
Gefchicdeniffe van een jonge vrou by
een voorighen vryer ghepoocht om
na gefchildert te worden , 24-b
Ghefchiedeniffe vjmde bruyt inde ar-
men van haren bruydegom ver-
droncken, 2<5.a.
Gebedt vande bruyt eerfe flapen gaet,
33-a-
Genegentheyt vande man dient byde
vrouwe na-gefpoort, 2.p.b
Gramme lieden te verfchoonen en de
redene waerom, 2.37.b
Ghefchiedeniffe vande Troyaenfche
vrouwen die hare vergramde mans
verfoenden, 2.3 8.a
Gelijckeniffe van man en vrouwe met
twee inenfchen-oogen, 2 .1 1 .a
Gelijckeniffe van een fpieghel mette
vrouwen, 2.n.a
Geefticheyt van een fnege vrouwe om
een gram man te ftillen, 2.1 2,b
Gelijckeuiffe van een door-ghefneden
flanghe by menfchen ten huwelicke
genegen, 2.i4,a
Geheym en diepe verbinteniffe in het
huwelick, 2.i4.b
Gelijckeniffe van een even-gheladen
fchip ofte fchuyte met getroude lie-
den, 2.1 5. a
GefchiedenifTe vertoonende de trou-
we die de man de vrouwe fchuldich
is, 2.22. a
Grachus fterf voor fijn vrouwe by ey-
E L.
gen verkiefinge, 2.23.3
Graf-fchriftvande huys-vrouwe Syl-
vij Materni die 32. jaer by hem fon-
dereenigé twift en ftuerheyt hadde
gheleeft, 2.25.2
Gramfchap hoe te fchouwen, 2.26.3.
Goede vrouwe vergeleken by veclder-
hande vande befte dinghen,
Een coop-vaerdy- fchip vol cofte-
licke waren.
Een kroone.
Een tuyn om den hof, een vyghe-
boom.
by{ Een gulde kandelaer,en klare lam-
pe.
Een wijngaert en hare rancken.
.Een ftille zee, ghefuyvert gouty
rijck ghefteente, fbnne, Davids
L harpe&c. 2.30.3.
Ghefchiedeniffe van een vrouwe tot
Torde, 2.41.3
Gefteenten kennë man en wijf, 2.5i.b
Gebreecken vande vrouwen felfs fijn
dienftich voor de mans alffe recht
ghevat werden, 2 . 5 2 .b
Ghefchiedeniffe van een vrouwe die
van haer man tot haer moeder ghe-
vluchrwas, 2.57.3
Gaften nooden is veel vrouwen tegen
deborft, 2.74^
Ghefchiedeniffe van een Schots edel-
man met fijn gemale, 2 .7
Gaften die onverfiens over comen hoe
te bejegenen, 2.8<5.a
Gefbntheden van Princen te drincken,
en moet geen dwang fijn tot dronc-
kenfehap, 2.83.K
Gaft-
TAF
Gaft-wetten, 2.8<5.b. |
Ghefchiedenifle van -een liflrich wijf
ftreckende om moy gekieet te gaen,
2,5?5.a
Ghefchenckcn of by echte vrouwen
ontfangen mogen worden, 2.p6.b.
Godes vreefc de befte regel onder de
boden, 2.io4.b.
Godes lof te trecken uyt alle fchep-
fels, 2.224.a.b.
Godinfonderheyt voor oogen te ne-
men alfmen medecijne ghebruycken
wilt, en niet op de middelen fich te
verlaten, 2.i2p.a
God in dat gheval vooral te bidden,
2.I2p.b
Gheen onbehoorlicke ofte in Gods
woort verboden middelen te ghe-
bruycken om ghelont te worden,
2.130. a
Groote, oft gheleerde lieden die veel
met de finnen wercken,krijgen dick-
maels botte kinderen, en redenen
waerom, 3«J4'
GhefchiedenifTe van een mifmaeckte
vrouwe die een wonder Ichoon kint
baerde, en de redenen waer door,
3.25.
GhefchiedenifTe van een kint by een
wolfinne gefooght, 3.51.
GefchiedenifTe van feker kint verlegen
by de gene aen die het bevolen was,
3-57-
Gelijckenifle van een kint in s'moeders
lichaem, 4.12.
De gebreken der menfehen fijn dien-
fiich om malcanders laft te leeren
E L.
draghen,ende de menfehen alfo on-
> derlinge te oelfenen, 2.54.3.
Gedierten die kleynengheringhefijn
als muggen, maden, motten, mol-
len, mieren, muyfen, waer toe ghe-
^fchapen, 2.54.K
Goede maniere van doen ghebruyekt
tuffchen twee gebouwde lieden om
noyt voor ende int by-wefen van
haer ghefin woorden te hebben,
2.62.3.
Gebreken des ouderdoms hoe tot on-
fen voordeel te gébruyeken, 4.2^.
Giericheyt en lofïicheyt in woorden
twee ghebreken vanden ouderdom
inde vrouwen, en hoe die te over-
winnen, 4«3°»
Giericheyt vande oude lieden teghen-
ghefproken, 4.3 x.
Goederen by teftamente vaft te maec-
ken of geraden is, 4.3 5.
Gaften die ghenoot fijn tot een vrien-
delickemaeltijttegensdanck op te
houden is onvriendelick, 2.82.b.
Gebedt vanden ftervenden menfche,
4.47.
Gelijckeniffe genomen van rijp freuyt
ende ghepaft op het af-fterven van
oude lieden, 4.48.
Gelijckeniffe genomen van een afghe-
fnedenbloeme ghepaft opeen we-
duwe, 4«54»
Getuygeniffen vande Out-vaders te-
ghens den overdaet van het drinc-
ken, 2.83.3.
Gefchiedeniffe van een onvoorfichti-
ghe weduwe die haer voor-kinde-
5 f iiij ren
TAFEL
ten befchonck naer belofte met ha-
ren tweeden man, 4.6J.
H.
Houwen in onlè talegefeyt huwelijc-
ken vermits man en vrouwe eens
ghetrout malcanderen gheduerich
houwen moeten^ 2.b.
Huwelick en wort door gheenderley
fiecktenofte over-komende gebre-
ken vernieticht, 2.6.
Huwelick en wort niet gemaeckt voor
een fekeren tijt, gelijck andere con-
traften^ maer voor het gheheele le-
ven., 2.6.
4]tf uwelijck alfoo ghenaemt van ms ge-
lijck, 4.a-
Hoedanige vryfter te verkiefen, 4.3.
Huwelicx goet wanneer te betalen., 6.a.
«Huwelickfche yoorwaerden5 j.b.
Hcymelick beloven veeltijts met onge-
luck geeyndicht, p.b.
Huwelick wanneer volcomen, 28.a.
Herte dat fijn horens heeft laten vallen
verbercht fich als befchaemt, 2.3 .b.
Huwelick is een recht werek der lief-
de, 2.15 a.
Hoe de vrouwe haren man vermanen
moet ende wanneer, 2.18.3.
Haeftighe mans die gheen reden hoo-
ren en willen hoe te bejeghenen,
2.2o.a.
Huys-houdinghe felden fonder twüt,
2.24.^
Hoe eclclder hert, hoe buyehfamer
hals, 2,4p#a.
Hoe een vrouwe haer dragen moet in-
dienfe van haer man geflagenwort,
2.^4.a.
Halcyenes, vogels5 en haer neften32-7 j.a.
Huys-oefFeninghe byde vrouwe te ple-
ghen in hej; af-wefèn vanden man,
2.po.a.
Hoe verre het vrouwen-cieraet gaen
mach, 2.p3«b.
Huys-vrouw waerom foo ghenaemt,
2.iio.b.
Hoe de vrouwen alle klapmart fchou-
wen konnen, 2.1 i4-b.
Het huys-ghefin is als een kleynko-
ninckrijck, 2.115.3.
Hovenieren een lofFelicke oeffeninghe
voorde vrouwen/ 2.i22.a.
Me-vrou we Hortenfta. del Prato weerdich.
fte gemacl vairde Heer Pieter Courten
Ridder Sec. geprefen van hare loffe-
lijcke ocffeninghe ende beficheyt,
2.I23.b.
Huyfelicke medecijnen teghens ver-
fcheyde ongemacken, 2.128.
Huwelick heeft drie byfondere eyn-
den, 3.7.
Hengtten wat byde viffchers ghenaemt
wert, 3.5?.
Honden inden arm te draghentekuf-
fen en troutelen &c. is iorghelijck
voor kint-dragende vrouwen, 3,24.
Hondius in fijn hof- wetten te ftrenghe
tegens fwangere vrouwen, .3.35?.
Helene nu bedaeght en haer klachte,
4.5.
Hemel cnhemelfchelaecken, 4.14.
Hoe voordeel te trecken uytte gebre-
ken
TAFEL
ken des ouderdom., 4. 26. 1
Hoe fich te dragen in fieckten ende af-
fkrven van vrienden en lieve kinde-
ren, 4.28.
Hoe een out menfche fijnen ftact be-
hoort te overdencken3 4.40 .
Hoe fich met de doot gcmeenfaem te
maecken, 4.42.
Huwelick of ftrijtfich fy met een geruft
ende God-faligh leven, ftet Voor-rede
' ĥ
Tl rïeït bien né, qui rïejl bien mariê^ 2 . b.
Infolens malum beata uxory 4. a •
luweelen ende beduydinghe der fel-
ver, iy.a.
Iuweel-koffer vande bruyt ende wat
leer-ftucken daer uyt voor haer te
trecken, i7.b.
loden hadden hare bruyt in eygen be-
waringe, 28. b.
lagers die meer een hont als haer vrou-
wen beminnen, berifpt, 2 .60 .a.
Ialofie en hare befchrijvinge, 2.1 1 3. a.
Iuftina en haer deerlijck eynde, 2.
113. b.
Ionck-vrouw Iohanm Coomm Zeeu-
fche perel ghenoemt, en waerom,
2.I22.b.
Inten loiïelijcke ende foete oeffenin-
ghe, 2.123.3.
Ionghe vrouwen vouchtet wel dat iy
hareboefèms dccken, alsly tenby-
wefen van eenich manne-volck haer
kint te fuy gen geven, 3.18.
Ichneumon (een dier alfoo genaemt)
moet een wijfje ofte een manneke
fijn, nadat het fich int vechten wel
of quaÜjck ghedraghen heeft, 2.
4P.b.
Ionghe maeghden te trouwen beft om
beter te paren, 1.4.3.
Ieught ende hare rancken vluchtich én-
de verganckelick, 4.21.
In fletu folatium Symbofam vidua. 4. 54.
Ionghe weduwen veel op-lprake on-
derworpen, 4.55-.
Ionghe weduwen moeten haer van
alderhande manne-volck ontflaen
dat in haren dienft was, immers
daer mede. niet ghemeenfaem te
fijn, 4.5^
Iongher man te trouwen voor een we-
duwe, ganfeh fbrgelick, 4.62.
laren befchreven die bequaem fijn in
man en vrouwe om t'fèmen te ver-
fellen, 4.64.
K.
Korael, fijn beduydinghe ; en wat
leer-ftucken daer uyt te trecken,
i8.a.
Kroonen voor de bruyt, waer toe die-
nen, 3o.b.
Kinder-queeck eyghen aende vrouwen
ende hoe lange, 2.1 .b.
Keucken en haer gevolgh de vrouwen
bevolen, 2.8i.a,
Keucken wetenfehap by groote lieden
eertijts betracht. 2.8 i.b.
Kuyf hey t een eygen deucht der vrou-
wen, 2.573. a,
5 § Kruy-
TAV
E L.
Kruy den die weten wat haer fchadelick
of dienftich is, 2.127.!).
Kawoerde van vreemden aert, 2.127.3.
Kinder-telea met den ghebede te be-
ginnen, 3-5-
Kinder-telen en wort niet ghevordert
door onmatigheverfamelinge met-
te vrouwe, maer door het tegendeel
en reden waerom, 3.8.
Kinderen in dronckenfchap ofte ande-
re ongeftalte geteelt fijn gemeenlick
deelachtich vande felve ghebreken,
3-i3.
Kinders foo veel als doenlickis, eenpa-
rich op te voeden, 3.71.
Kleederen vande vrouwen en cieraet
buytens huys alleen ghebruyckt, en
worden niet gedragen tot vrcuchde
vande mans, 2.93^.
Kamer-faecken en wat daeraen kleeft,
heymelick ende met befcheydent-
hey r te handelen, 3.17.
Kinder-fucht hoe te matigen, 3.34.
Een kint by een feughe opgevoet , van
vreemden aert, 3 .50.
Een kint by een wolfinne ghefooght5
3.51.
Kinders door fiioode voefters dickmael
bedorven, 3.57.
Kinders hoe op te voeden, 3.59.
Kunften te leeren aende kinders is het
fekerfte inkomen dat haer de ouders
na laten konnen, 3 .61 .
Kinderen aert in te fïen al eer die yet te
leeren, 3.61.
Kinders fonder hardicheyt ende dwang
op te brengen, 3.65.
Kinders niet te ftraffen als met een koe-
len fin enbuyten toorfte, 3-67.
Kief hey t int eten de kinders niet aen te
gewennen, 3^9*
Kinders alfmen gaften noot mede aen
de tafel te fètten fchadelick, 3 .69.
Kinderen vervaert te maken met fpo-
kery en dierghelijcken mis-prefen,
3-70.
Kinders veel te prijfen voor vreemde
lieden ftaet dwafelick, 3 .72.
Kruyden, boomen, gommen, ende
dierghelijcken fijn al meeft manne-
kens en wijfjens, 2.52.K
Kruyden dat mannekens kruyden zijn,
bequaemlt inde medecijnen, 2. 5 1 .b.
Keerfe die inde pijpe brant vergeleken
meteen out menfche, 4.38.
Kinders vermaent op het verfcheyden
van vader ofte moeder, 4.45.
Kinderen die na rechten voor vader-
loos gehouden worden, 4.60,
Kinderen dienen de ouders te bewegen
om niet te hertrouwen, 4.7 3 .
L.
Lefle voor de nieu-gehoude, 2 1 .a.
Liefde is de gront vande eenicheyt,
2,2l.b.
Liefde vande man hoedanich moet we-
fen over fijn gefelfchap, 2.2o.b.
Lywaet en het ghebruyck daer van,
-2.p2.b.
Ledicheyt en is gheen vermaeck voor
een rechtfehapen menfche, 2.1 22. b.
Leer-ftucken uytjen Ijof ontleent, 2.
124.3.
I^eer-
TAV
Leer-ftuck van het fiieyen ghenomen,
2.125^
Leer-ftuck van het Inten, 2.i2£.b.
Leer-ftuck vanden moerbcfy~boom,2.
125. b.
Lifticheytvanfommighe vrouwen om
inoy ghekleet te gacn, met toeftaen
felfs van fparige mans, 2.p5.a.
Leenen byde ghebueren ofte vrienden
vaneenigen huys-ract of diergelijc-
ke te myden by dc jonghe vrouwen,
2.9p.a.
Lorffen en borghen (oock van kleyne
dingen) mis-prijfelick, 2.ioi.a.
Luflen vande fwanghere vrouwen en
hoefichdaerin te hebben, 3.38.
Lam by een geyte ghefooght krijght
harder wolle, 349-
Leugen en hartneckicheyt de kinders
voor al af te gewennen, 3.60.
Latijnfchc tale hoe by kinders gheleert
kan worden fonder fchole gaen,
3.64.
m.
Mar) nohle amoblit la femme roturttre, 2 ,b.
Met een vryer machmen loven , met
een vryfter moetmen geven hoe te
verflaen.
6.a,
Man moet eer opftaen als de vrouwe,
2.i.a.
Mans die alles begrayen willen, be-
tifpt, 2.2.a.
Man en mach gheen vrouwe kleeren
dragen noch &c. 2.2.b.
Mufijcke vergheleken met het huwe-
lick, 2,i5.b.
E IX
Maeltijt hoe te fchicken^ 2. 1 5 .b.
Mans vergaren5vrou wen fparen,2,i6.b.
Man moet fijn leven ftellen voor fijn
vrouwe, 2.23^.
Man en moet fich niet licht bcmocyen
met de pruyltjens vande vrouwen,
2.40.3.
Mans voor-recht bewefen meeft uyt
alle fchepfèlen, 2.47.3.!).
Man dient de vrouwe fbetelick met
woorden en weder- woorden te on-
derhouden, 2.61 ,a»
Mans die haer vrouwen flaen, 2 .64.3.
Mart-ganck, 2 . 87 .a.
Mans en voucht het niet op haeren
montte paffen, 2.88.a. item 3.41.
Mans behooren matich in haer kleede-
ren te fijn^ om de vrouwen totghe-
lijcke deucht te leyden, 2.^8.a*
Meyfens en knechts hoe te verkiefen
en wel befiieren, 2.io2.a.
Man die buyten rcyft hoe fich draghen
moet, 2.io8.a.
Man dient de vrouwe in huyfelicke fa-
ken tot fijnen raet te nemen, 2.1 1 5 .b.
Mans die geen verftandich wijf enbe-
geeren, tegen- gefproken, 2.n6.a.
Moerbefy-boom de wijfie van alle
boomen, 2.125.K
Medecijn-kruyden dienen byde vrou-
wen ghekent ten behouve vant ghe-
fin, 2.126.3.
LMugil een feker vifch, gevangen fijnde
laet het wijfje fich mede vanghen,
2.1 31. a.
Mans, of oock van mans beter in alles
konncn ghedient worden, als van
5 g ij vrou-
TAFEL
vrouwen. 2.131.K
Mans moeten de vrouwen in fieckten
vcrfchoonen, 2.133.3.
Man moet met fijn vrouwe eerbaerlijck
ende fonder wulpfheyt verfame-
len, 3-7-
Man dient matich te fijn inde fchuldi-
ge goetwillicheyt aende vrouwe te
betalen, 3.8.
Menawatfy, 3.10.
Man moet üch onthouden als de vrou-
we in haer kranckhey t is, 3.10.
Man moet gheen dertelheyt bedrijven,
iónderlinghe wanneer de vrouwe in
t wijffel van dragen is , 3 . 1 1 .
Man dient een vrouwe die fooght foo
veel doenlijck is te verfchoonen,
3. 11.
Man die eerft van fieckte ofte wonde
genefen is,moet fich onthouden van
de vrouwe foo lief hy fijn leven
heeft, 3-11-
Man die befchoncken is behoort fich
vande vrouwe t'outhoudé, fo om de
vrucht, als om fichfelven, 3.12.
Man die gram>drouvich,ofte anderfins
beroert is, en dient in dien ftant geé
kinderen te teelen , 3.13.
Man andere dingen inden fin hebben-
de als hy het werck des huwelicx
doet , krijght veeltijts plompe ofte
onbequame kinderen, 3.14.
Moeder te fijn en is niet alle tijt fodani-
gen vreucht als gcmeent wort, 3.21.
Maeghtvan twinrich, man van dertich
jaer, fijn recht bequaemft omkinde-
xen te teelen ende hoe lange, 3.22,
Minne- drancken van wat kracht, en of
hetgeoorloft is die teghebruycken,
3.29.
Minne- drancken hebben veel mannen
ten hoochfté fchadelic geweeft, 3.30.
Minne-dranck welcke de befte, 3.32.
Meflen elders wetten om t'huys te
gaeneten, 3-33-
Man wanneer het gebruyek fijner vrou-
wen recht geoorlofc is, 3-34-
Man hoe lange het werck des huwelicx
meteen goet ghemoet doen mach,
3.34-
Manmoet de luften vande fwanghere
vrouwen gunftich fijn, 3.39-
Marcus Aurelius te ftrenghe over fijn
fwangere geniale, 3 -39*
Mans die haer vreughde aen den dor-
pel af-ftooten mis-prefen, 3 .42.
Moeders behooren alle vlijt aen te
wenden om haer kinderen felfs te
foogen, 3.43.
De moeder wort kleynicheyt aenghe-
daen als de vader buyten de fèlve
een voefter begheert voor fijn kint,
en de redenen waerom, 3 .47.
Moeder hoe langhe de kinders onder
haer beleyt hebben moet, 3.58.
Mans wille moet de fleutel fijn van der
vrouwen lywaet-kaffen, 2.92. b.
Man en vrouwe malcanderen haer goe-
deren maeckendc, door moeyêlicke
aenradinge, afgeraden, 4.34.
Man of by teftamente aen fijn weduwe
het her-trouwen behoort te belet-
ten, 4.35.
Man en vrouwe te veel makende aende
langft-
TAFEL,
langft-Ievende,
4-37-
Mans verloopen fich in ovcrdaet van
den dranck ghelijdk de vrouwen in-
den overvloet vande ipijfe int be-
leyden van maeltijden, 2.82.a.
Man en vrouwe van outs ghewoon in
een graf begraven te worden , en
waerom? 4*45-
Man by een weduwe te verkiefen hoe-
danich fyn moet, 4.61 .
Man met kinders overladen niet licht
aen te flaen by een jonghe weduwe
diefelfs noch kinderen krijgen kan,
4.62.
Man die kinders genouch heeft of be-
hoort te her-trouwen, 4.63 .
Moedicheyt der vrouwen veroorfaeckt
moeyelickhcyt inde huys-houdin-
ghe, 4 4.69.
Mans en vrouwen van oude jaren en
dienen niet licht te her-trouwen,
472.
N.
Nieu-ghehoude dient eenighen tijt na
haren troudach haer in huys te hou-
den., 2.3-b.
Nieu-ghehoude moet den naem ende
den aert van haren man aennemen,
2.4. a.
Nieu-ghehoude gaet over inde macht
van haren man, 2 4.a.
Nieu-ghehoude vergheleken met een
boom die verjnt is, ^ 2.4.b.
Nieu-gehoude lieden moeten voor al
forghe draghen in geen oneenicheyt
te vallen, * 2.5.a.
Nieu-gefette Ente ende nieu-getroude
lieden te {amen vergeleken, 2 .y.b.
Nieu-gehout man en deffelfs plichten,
2.7.3.
Nieu-gehoude moet haer eygenfinnic-
heyt in haer ouders huys late, 2.9.K
Nahualgröote Walvifch vergheleken
by den man ? de Zee-muys by de
vrouwe, a.ip.b.
Nau-keuricheyt vande vrouwen op ha-
ren huyfraet, hoe verre te prijfèn,
2.7p.a.
Netticheyt een eygen deucht der vrou-
wen, 2.23-a»
Naeckte borften, 3 .48.
Naeckte leden der vrouwen fien wat
onheyl maken kan, 3 .49.
Nacht egael leert fijne jongen fïnghen,
3-5P-
Nau-keuricheyt in het eten de kinders
niet aen te gewennen, 3 .69.
Nieuwicheden te vinden in pracht of-
te nieuwen tits van kleederen, ofte
van eenich nieu fnoup-gerechte op
tafel, niet prijfelick iude vrouwen,
2.82.3.
Nederlant wonderlick van Gode ghe-
fegent, 2.83.^
0.
Om hoedanich man te bidden, 3 .b.
Ouders quade handelinge in ende on-
trent het huwelick van hare kinde-
ren, 5.2.
Ouders die veel loven ende weynich
ten huwelick met haere kinderen
gheven, veroorfaecken ongherufte
huys-houdingc, 5.2.
5 g üj Of
TAFEL.
Of het geraden is huwelickfche voor-
waerden te maecken ende wanneer,
. 8.a.
Oiren van* jonghe maeghden te laten
doorboren om juweelen daeraen te
hangen tegen-gefproken, 21. a.
Out ghebruyck van debruyt te kroo-
nen, 30.3.
Om Gods wille alleen fijn partuyr te
beminnen, 2.13.3.
Openbaerlick met fijn vrouwe noch te
kijven noch te fchetfen, 2.20. b.
Onderfouck van fijns felfs alle avents.te
doen, aleer teflapep, 2.32.b.
Overfpel ende deftelfe grouwelen, 2.
7i.a,b.
Overfpel foo wel de mans als de vrou-
wen verboden, 2.74.3.
Overdaet in maeltijden tegen-gelpro-
ken, 2.79. b.
Onmatighe nau-keuricheyt over huys
ende hnyf-raet mifprefen, 2.92.3.
Oeffeningen waer mede eerlicke vrou-
wen haren tij t mede hebben over te
brengen.
2. 121. 3.
Onmatige by-wooninge van man en
vrouwe fchadelick voor beyde ende
oock voor de vrucht, 3 .8 .9.
Onmacht vande man in het werek des
huwelicx of, en wanneer byde vrou-
wen ontdeckt mach worden, 3.19.
Oefters en het fap der felver of geoor-
loft is te ghebruyeken om de luften
te verwecken, 3.27.
Op-voedinge van kinderen faecke van
gtooten gewichte, 3.59.
Ouderdom en bedrouft Jen waren
Chriften niet, maer werekt het te-
gendeel, 4.10.
Ouderdom en ongeftaltedes lichaems
wert kleyn gheacht als het inwen-
dich deel vernieut wr>rt, 4.1 1 .
Opftijgirigetot God door het bedenc-
ken van hemelfche dingen, 4.16.
Ouderdom en deffclfs lof, 4.20.
Oude echte heden vrientfehap gaet
dieper als die yande jeucht, alffe
Chriftelick aengcleyt wort, 4.22.
Oude wijfs praetjen • een fpreeck-
woort by verfcheyde volcken, 4.30.
Outfte kint te blijven, 4.38^
Out menfche moet fterven, jong men-
fche mach fterven, 4.40.
Out menfche hoe fijn gheftalteniffe be-
hoort te overdencken, 44r«
Oorlof vande ftervende man aen fijn
huys- vrouwe, 4.43 .
Onmaticheyt int drincken op maeltij-
den tegen-gefproken, 2.82.b.
Op ge/ömheden van princen te drinc-
ken cm de gaften tot den dranck
daer door te dwinghen mis-prelèn,
2.82.b.
Perel en haer eyghenfehap, mitfgaders
wat leer-ftuck voor een bruyt daer
uy t te trecken fy, 18 .a.
Poppe van een jonge maget den Tem-
pel van Venus toegewijt, en wacr-
om, 23.3/
Priefters dochters uyt-ghehout fijnde
en aten niet meer van het offer-vleys,
ende reden waerom, 2.4.3.
Peft
TAFEL,
Petten diergelijcke befmettelicke fiec-
ten en moeten man ende vrouwe
niet fcheyden, 2.24.3.
Paris eengaftwefende in hethuysvan
Menelaus ontfchaeckt Helene def-
felfs gemale, 2.pi.b.
Pracht en brocht noyt yemant trooft
aen, maer wel het tegendeel,
Pracht vande vrouwen beweecht dick-
maels de mans tot onbehoorlick ge-
win, 2.p5-b.
Porceleynen, Veneetfche glafen 3 ende
andere broofen huyftact hoe te heb-
ben, 2.io4.b.
Prouve te nemen vande vrouwe aleer
haer eenich geheym te openbaren en
demaniere omfulxte doé, 2.1 1 8. b.
Perfe-boom , fijn bladt en vrucht ghc
duydt tot leere der feden, 2.125
Philippus van Macedonien wonder-
lick verlieft op een gheringhe maget
3.30
Peyl gefèt voor den man hoe lange hy
met een goet gemoet het gefellchap
fijner vrouwen ghebruycken mach,
3-34-
Paris waer door eerft op Helene is ver-
heft geworden, 9 3.48.
Plato en wilde fijnen knecht niet ftraf-
fen terwijlen hy gram was, 3.67.
D. Vh'üippws LAnfbergius Theologm> Pbilofo-
phw> C^ïhonomw, pat er -families ubique
magnus, 3-68.
Phoenix en deflfelfs lang leven, 4.7.
Phoenix vergeleken met een rechte be-
daeghde huy s-moeder, 4. 2 1 .
Princen ghefontljeden te drincken om
yemant onder dat deckfel tot den
dranck te porren is mis-prijfelick,
2,82.b.
Philop^menes, een vande grieckfche
vorften,ter plaetfen daer hy ghenoot
was voor een knecht aengefien,wort
gevercht om hout te klijven, 2.85.^
Om a compagnon il a maiïfre, 2 . 1 7 .b.
Quaet wijf by een yder over ghehaelt,
2.27.b.
Quaet wijf by veelderhande dinghên
vergeleken,
by de vierde-daechfche kortte,
by rotferi die voor of ontrent ha-
ven sftaen.
by een quaet Gewiflen.
by roock ende een lekende dack.
by etter binnen int gebeente,
by de doot.
by de helle, &c. 2.28„ende 29.
Quaet wijf dient beter uyt-gelachen als
gcflagen, 2 ,6q.b.
Que-vleys te maecken , kriecken in te
leggen, &c. loffelijcke oeffeninghe
voor de vrouwen, 2. 1 29. a.
Quaet ghefelfchap voor de jeught voor
al tefchouwen, 2.68.
Qualen en fieckten fijn de menfchen
dienftich om aende felve de fterf-
kunftte leeren, 4.25,
%
Rofette Franfche jonckvrouwen hare
vryage, io.a.b.
Rubijn en wat lecr-ftuck daer uyt te
5 g iiij tree-
TAF
E L.
trecken, i8.b.
Ringhen fonder fteen eertijts aende
bruyt gegeven,ende waerom, 19. b.
Ringen voor de bruyt ende haer recht
gebruyck, 2o.a.
Ringen vanyfer hiervoormaels aende
bruyt gegcven,mette redenen waer-
om.
20. a.
Rechterhant vande vrouwe behoort
den man toe in het uytgaen, 2.2.K
Romeyns ghebruyck van eenjonghe
vrouwe tot haer man komende drie-
mael om te drayen, en waerom,
2.5p.a.
Recht gaft-nooden hoe, 2.75.a.
Reyfe, als de man uytter ftadt reyft hoe
haer de vrouwe dan draghen fal,
2.8p.a.
Rechters en behooren geenderley ghe-
fchencken te nemen, oock niet dat
ectbaer en drinckbaer is tot de min-
fte dingen toe, 2.?j.b.
Reyfen en d'onghemacken van dien
mitfgaders een berichtinge voor de
gene die veel reyfen, 2.iio.a.
Romeynfche vrouwen kenden gemee-
ne medicijnen, 2.i28.a.
Reden waerom het beter is dat een
moeder haer kint fooght als een
vreemde, 3.44.
Raven en dcflelfs lang leven, 4.7.
Rofe oock verdorret, laet niet wel te
riecken, 4.21.
Rave verlaet haer jonghen en evenwel
werdenle gevoet, 4.3 2.
Rouwe vande weduwe hoedanich fijn
moet.
4.50
Rouw-jaer wat het fy, cn waerom hu
gevoert, 4.£0.
S.
Saphyr en wat leer-ftuck daer uyt tc
trecken, ip.a.
Schilderyen van jonghe vryfters ofte
van vrouwen in vreemde handen,
24.a.
Schaeckfpel mifbruyckt by de vrou-
wen om daer mede hare achtfaem-
heyt te bewijfèn,vermits dat de Ko-
ninginne in dat fpel aende hoogher-
hant vanden Koninck itaet, 2.3.3.
Sonneblom mette vrouwen verghele-
ken, 2.12.3.
Sylvius Paternus heeft een vreedfime
huyfvrouwe gehadt die 32. jaer fon-
der twift met hem gheleeft heeft,
2.25.3,
Sinne-beelt genomen van een keye die
op een kuffèn aen ftucken gheflagen
wort ende op gheen harde fteen en
kan gebroken worden, 2.34.^
Schoone vrouwen doen groot beletfel
aen hare mans in vele dingé, 2.6o.b.
Schrijf-contoir vande man moet hem
vry vande vrouwe fijn, en wanneer,
2.6o.b#
Scheydinghe van tafel ende bedde tuC-
fchen man en vrouwe, oft toe dient
ghelaten, ende wanneer, 2. 68. b.
Salomon Koninck van Ifrael doorby-
wooninghe van veel vrouwen haeft
ver-out, 3.10.
Schoone en lieve kinders te krijghen
oft door kunft kan te wege gebracht
worden,
TAFEL,
worden, en hoeverre, 3.21.
ScWIt-pacfde cnde haer acrt op ver-
fcheyde wijfendcn vrouwen tocgc-
paft, 2.1 11. b.
Scherp onderfouck te doen opte gene
die yemant ten huwelick verföuc-
ken.
j.a.
Spreeck-woort, met een vryermach-
men loven &c.hoe te verftaen is,6.a.
Sleutel na den eerften nacht acnde jon-
ghe vrouwe ghegeven 5 cnde waer-
om, 2.i.b.
Suycker-werck in maeltijden of niet
dienftich af tefchajffen, 2.8o.a.
Schaerf heyt over het lywaet van fom-
mighe vrouwen mis-prefèn, 2.92. b.
Schenckagien of by vrouwen ontfan-
ghen, of ghedaen moghen werden,
2.p7.a.
Spaer-pot van vrouwen buyten wete
vanden man is verdacht, 2.98. a.
Sinnebeelt ontleent van den voghel-
ftruys, 2.io6.a.
Schoone meyflens niet dienftich in alle
huyfen, 2.io6.a.
Sinnebeelt ontleent vande fchilt-pad-
de, 2.in.b.
Socrates heeft onverftandige cnde on-
aerdighe kinders ghehadt, waer uy t
fulx voort quam, 2.1 ij.a.
Spinnen oock hier voortijts het werek
der Princeffen, 2.1 20. a.
Saecken roerende de by-wooninge van
man en vrouwe, en dienen niet tot
tafel-reden gebruyekt ofte fpottelick
inde gefclfchappen verhaelt, 3.18.
Schilderyen die feldiaem, leeück ofte
verfchrickelick fijn niet te hebben
daer kint-draghende vrouwen fijn,
3-23-
Schoone beelden ende fchilderyen te
ftellen ofte hangen voor de oo^hen
van fwangere vrouwen, 3 .26.
Schandelicke ofte oneerlicke fchilde-
ryen niet te gedoogen, 3.26.
Spijfe of bereyt mach werden om de
luften te verwecken, 3 .27.
Sonde vergeleken by de fiange, 3.33.
Swangere vrouwe hoe haer draghen
moet, 3.35.
Snoup-luft is by de vrouwen te my-
den, 3*4°*
Snoup-luft en op denmontte paffen
ftaetfonderlinge leelick, ten aenficn
vandenman, 3«42»
Suygelinghen beminnen gemeenlick
haer voefters endevoefters haerfuy-
. gelingen, 3.54.
Sinnebeelt van een hinne dieEnden-
eyers heeft uyt-gebroet, 3 . 63 .
Schreyen of goet ly voor de kinderen,
ende hoe verre, 3 .67.
Swaluwen voeden haer jongens op ge-
il jeke mate, ghelijck veel andere vo-
gels, • 3.71.
Slaep eé voor-beelt des doots, 4.4.
Spiegel en deffelfs gebruyek, 4.5.
Slempers berifpt, 2.6o,a.
Schaemte der vrouwen befte juweel,
I.i8.b,ende2.6i.b.
Slaven ghegeeffelt opte mate van fna-
ren-fpel en waerom, 2.63 .b.
Sonne-blom mette vrouwe verghele-
ken, 2.i2.a*
5 h Suiter
\
T A F E L.
Sufter inplaetfe van vrouwe te wor-
den in den ouderdom, 4.21.
Slanghe die haer huyt verandert ver-
gheleken met een weder-gheboren
menfche, 4.23.
Sieckten en fwackheden dienftich aen-
den menfeh om verfcheyde rede-
nen, 4.24.
Sorge vande ouders., en iffet eygentlick
niet dat de kinders verforght, 4.32.
Struys verlieft fijn eyers en evenwel
k om ender jongen uyt, 4.32.
Sich fèlven niet te ontkleeden eermen
flapen gaet5 fpreeckwoort, 4.38.
Sinnebeelt ontleent van een keerlè die
inde pijpe brant, ende gepaft op een
out man, 4.40.
Sinnebeelden op goede ende quade
vrouwen paffende, 2.27.28.29.30.
Schoonheytenmoet niemant verhoo-
veerdighen als wefende gans haeft
verganckelick,
4.70,
Trou-rinck., gebruyek en ftoffe vanden
felven nu en hier voormaels, p.a.
Trou-rinck eertij ts ront en fonder fteen
ende waerom, 2o.a.
Trou-rinck van yfer, 20. a.
Trouwe fonder troo-ring ende juwee-
len kan wel beftaen, 20. b.
Trouwen wat eygentlick in heeft, 3 1 .a.
Tegens de mans die alle ding begrayé
willen, 2.2.1.
Twee te &men een pack dragende ver-
geleken met manen wijf, 2.iy.a.
Tijt van vermanen, 2.i7.b.
Twee mole-fteenen vergheleken met
man en vrouwe, 2.i7.b.
Theodelinde geprefen, 2.ip.b.
Tonge vande vrouwen, 2.24.3.
Tegen-fpreken voor de vrouwen gan-
fchelick te mijden, 2.36.2.
Tegens wijve-fmijters, 2.64.b.
Tafel-wetten van verfcheyde rijeken,
2.7p.b.
Tegens de vrouwen die te fchaers fijn
over haer lywaet, 2.p2.b.
Teghens de vrouwen die net fijn over
haer huys en flonfigh over haer (el-
ven, 2.93.3.
Tegens de vrouwen die haermaerop
en fchicken alfle buyten den huyfe
gaen, 2.93^.
Te huys fijn alle vrouwen dienftigh,
2.I12.b.
Teirlingen of den vrouwe wel vought
te handelen, 2.120.3,
Teelen van kinderen een groot werek
ende een diep geheym , 3.5.
Trooft voor de gene die geen kinderen
enkrijgen, 3.35.
Tepels van het voefter-wij£ 3.58.
Talen leeren fonder fchole ófte buy-
tens lants te gaen, 3-^4.
Tijt wanneermen beginnen moet de
kinderen te tuchtigen, 3 £9.
Tijt verteert alle ding 5 4. ^ ,
Tijt meer vernielende als donder ofte
blixem, 4.5.
Trooft- redenen tegens de doot van lie-
ve vrienden ende kinderen, 4.29.
Tegens twee hooft-ghebreken des ou-
der doms, 4.30.
Teftamenc beft |e maken alfmen noch
TAFEL.
ghefontis, 4*3 3 •
Tcftament of met foeticheyt tot voor-
dcel bekomen mach worden3 4.34.
Tcgens lange teftamenten, 4.36.
Tcgens de mans die haer weduwen by
teftamente het trouwen willen ver-
bieden, 4-3^-
Tcghens de gene die hare gaften door
verfcheyde middelen boven meuge
doen drincken,ende tegen danck op
houden langher als het de felve ghe-
Jieft, a.82.b.
Twee gelieven dervende fijn van oudé
tijden gewoon gheweeft in een graf
begraven te worden, 4*45;
Trouwen is een recht werek der lief-
den, 2.13.3.
Twee vrouwen wekker eene 32. de
tweede 39.jaer met haren man heeft
geleeftfonder eens te kijven, 2. 2 5. a.
Tortd-duyf een voor-fchrift der we-
duwen, 4.58.
Tortel- duyf befchreven en haren ghe-
ftadighen rouwe naer het verliefen
van haregaey, 4.5$.
r.
Vrouwen worden beyde der eeren en-
de fchahde harer mannen deelach-
tich, 2.b.
Vrouwen en mogen hare mannen niet
verlaten, noch om fieckten,noch om
gebreké,noch om quade ftuckc, 3 .a.
Voor-bereydinge ten aenftaenden hu-
welicke, 3-b.
Vryers compas, 4»a.
Virginem teneram ducere an fatitts Jit? 4.a.
Vcrfouck ten huwelick byde wijfte en
aenfienlickfte der vriendë te doë?4.b.
Voochden beletten dickmael het hu-
welick van haerweefènom eyghen
bate, 5.3.
Voochden moeten geen beding maec-
ken tot haeren voordeel alffe haere
weefen befteden, 6.h.
Veeldcrhande en verfcheyde gewoon-
ten over de trou-beloften, * p.a.
Venus Verti-cordia en haren tempel
waertoe byde Romeynen ghedient
heeft, en nu een bruy t defer eeuwe
dienen kan, 23 .3.
Voorigc vryers by een bruyt niet meer
ter (praecke te ftaen, 23 .b.
Verdeylinge vande huys-plichten tuf-
fchen man ende wijf, 2.i.b.
Vrouwe of by den man Ioffvrou dient
gehceten, 2.3.3.
Vrienden vanden man meer te eeren
byde vrouwe als hare eygen, 2.3 .b.
Vrouwe en dient niet te gaen optc
hoogerhant van haren man, 2.2.b.
Vrouwen, die moy op ftrate en flon-
fich in huys fijn,berifpt, 2.93^.
Vrouwe in huys, man op ftraet de &ec-
kendoen, 2.i6.a9
Vrouwen hebben in haer felven de be-
fte falve die twift genefé kan,2.3p.b.
Vrouwen en moeten niet licht by ha-
ren man over andere mans klagen,
2.3p.b.
Viriplaca, wat goddinne iy byde Ro-
meynen geweeft, 2.44.3.
V rede te konnen maecken is een heer-
lick werek, 2.44^.
Vrouwen rechte vredc-maeckfters efi in
groote laken tot dien eynde dicmael
met goede uytkofte gebruyft,2.45.b
5 h ij Vrou-
TAFEL.
Vrouwe is den man boven liefde oock
eere ende vreefe fchuldich, 2.^6.b.
Vrouwen moeten niet buytens huys
Ioopen klagen, 2.56.3.
Vrouwe die van haren man gheflagen
wert, hoe haer te dragen , 2.66.a.
Verwijfde mans, 2 70.a.
Vrouwe moet niet te feer na haren
mont koken, 2.88. a.
Voor-raet voor het huys, 2.88.b.
Vrouwen moeten de wet van haere
kleedinge van hare mans ontfangen,
2.96.3.
Verfcheyde huyfelijcke leer-ftucken,
2.ioo.a.b.
Venetiaenfche glafen, porceleynen, en
diergelijcke broofen huys-raet hoe
te hebben, 2.1 04. b.
Verloren goet met geen wichelerye na
tefporen, 2.io5.b.
"Vrouwen by veel volcken in haren raet
gebruyckt oock in groote lants-faec-
ken, 2.116.3.
Vrouwe hoe haer dragen moet als haer
man buyten gereyft is, 2.8p.a.b.
Vrouwen huyfelijcke faecken te ver-
fwijghen is menichmael forghelijck,
2.ii7.b.
Vrouwen hoe ende wanneer faecken
van ge wichte te openbaren, 2 . 1 1 8 .a.
Vrouwen die haer iwackheyt kennen
en moeten haer mans heymelijcke
faecken niet foucken te weten,
2.iip.b.
Vrouwen of het verkeeren en ticketac-
ken wel voucht. 2.i2o.a.
Vrouwen dienen gemeene medecijnen
te weten ten dienfte van het huys,
2.i26.a.
Vrouwe moet aen wijfe huys-moeders
in veel gevallen haer bevragen, {on-
derlinge in fieckten vankinders, 2.
229.3.
Vrouwe dient confituren queevleys en
diergelijcke fbeticheden te maken,
2.129.3.
Vrouwen moeten geerne leeren mcdc-
deelen vant gene fy voor lieffelick-
heden gemaeckt hebben, 2.129.3.
Vrouwen moeten hare mans by fijn in
fieckten, op wat maniere en hoe ver-
re, 2.130.3.
Vrouwen die met haer mans fijn ghe-
t rooft te ft erven, 2. 1 3 1 .3.
Vrouwe of door meyffés ofte knechts
haer mans in fieckten moghen doea
bedienen, 2.132,3.
Vrouwen of met haer kleeders 'hare
fchaemte moeten afleggen, 3 .4*
Vrouwe moet eerbaerlick endefonder
vuyle dertelheyt byden man aenge-
roert worden, 3.7.
Vrouwe in hare kranckheyt moet haer
onthouden vande man, 3,i°-
Vrouwe die in twijffel van draghen is
dient haer ftille te houden, 3.1 1*
Vrouwe die fooght moet hare luften
niet gaende maecken, 3 . 1 1 .
Vrouwe moet haeren man fijn recht
weygeren, als hy eerft van een won,
de ofte fieckte begint te genefen, en
waerom, 3.12.
Vrouwe dient haer vanden mant'ont-
t^houdenals hy droncken,gram,treu-
rich
TAFEL.
rich ofte anderfins beroert is, 3.13.
Vrouwe dient haer te onthouden van
den man ten tijde van openbare ofte
bylbndere vaften-bid-dagen, 3.15.
Vrouwen of en wanneer klagen mogen
vande onmacht van hare mans ,3.19.
Vrouwen die kint dragen fijn licht van
inbeeldinghe tot nadeel van hare
vrucht, en redenen waerom, 3.23.
Vrouwen die kint draghen dienen fich
te wachten van alle vreemt ende fèl-
laem ghedierte veel te fien, 3 .24.
Vrouwen inbceldinge hoe krachtelick
en fhellick op de vrucht wercken
kan, 3-24-
Vrouwe of door hitfighe fpijfe haren
man mach gaende maecken, 3 .27.
Vrouwen oflè minne- drancken int
werck mogen ftellen aen hare man-
nen. 3.29.
y rouwe moet niet al te kinderfuchtich
fijn ; item redenen tegen den kinder-
fucht, 3.34.
Vrouwe die fwangher gaet hoe haer
dragen moet, 3.36.
Vrouwen moeten niet fnoupachtich
fijn* 34°-
Vrouwen moeten haer eyghen kinders
foghen, 3.43
Vleder-muys gheeft haer jonghens de
borft, 3.44
Voefter meer eere aenghedaen als de
moeder, en redenen waerom, 3.45.
Vrouwe lijdt kleynichey t als haer man
een voefter begheert voor fijn kint,
en reden waerom, 3 47-
Vrouwe haer kinderen te fogen geven
ten by- welen van mannevolck dient
hare borften te decken, 3 .48 .
Vrouwen die uytghewoonte deboe-
fems bloot dragen tegen-gefproken,
348.
Venus waerom naeckt by de poëten
befchreven, 3-3P-
Voefters beminnen ghemeenlick haer
fuygelingen, 3.54.
Voefter hoe behoort gheftelt te wefen,
3-57-
Voefter voor een dochter dient anders
te fijn als voor een fone, 3.57.
Voefter die haer fuygheling verlicht,
3-57-
Voghel Phoenix ende delfelfs lang le-
ven, 4.7.
Vrouwe offè den man onderworpen
foude hebben gheweeft in ghevalle
Adam ende Eva niet en waren ghe-
vallen, 2.52.3.
Vruchten fpruytende uyt een vreed-
faem leven tuffchen man ende vrou-
we, 2.(52. b.
Vrouwe moetom geenderley krackeel
van haren man flapen, 2.62.K
Vrouwe eens van haren man gefiagen
kan hem qualick recht lief hebben,
2.<54.b.
Vrouwe met haeren man vechtende,
vecht met Godt, 2.6<5.b.
Vrouwe wort inder daet als een fufter
van haren man door den ouderdom,
4.21.
Vrouwen die hare mans moeyelick val.
len om een teftament te mae.ken tot
haren voordeel, mis-prelen, 4.33.
5 h nj VvUte
T AF E L,
Vaftc goederen by teftament te maec-
ken, 4.35.
Vrouwe ofte man te veel by teftamen-
te maeckende aenden langft-leven-
den, . ' 4.37,
Vrouwe moet haer wachten als een
vinfter van eenighen nieuwen fnuff
inde kleederen ofte van eenige nieu-
we fhouperye oft pracht opte tafel
* aenghefien ende door de ftadt ver-
maert te worden, 2,82.a.
Vermaninghe van een ftervende vader
aen fijn kinderen, 445'.
Vier dat fich onder d'aflchen begraeft
vergheleken met een out ftervende
menfche, 4.48.
Vrouwe vande welcke d'eene 32. d'an-
dere 39. jaer met haren man heeft ge-
keft fonder eenighen tweedracht,
2.2y.a.
Vryage van weduwe hoedanich wef n
moet, z.00,
W.
Wat vryfter te verkiefen, 4#a.
Wat een vryfter te bidden heeft, 3 , b.
Wat vingher den trou-ring draghen
moet, 9,z.
Warevrouwé-cieraethoed*nich,2i.b.
Waerom bruylofts-feeften ingheftelt
fijn, ; 3o.a.
Wacht van het eerHe kijven , lefle voor de
nieu-gehoude, 2.5.K
Waer op liefde te gronden om vaft te
gaai, 2.1 3. a.
Wille om te wreken en is ghecn teyc-
ken van een hoo^h ghemoet , maer
van het tegendeel, 2.3<5.b.
Wie eerft moet vrede foucken man ofte
vrouwe, 2.40.3.
Wapenen ftaen qualijck in vrouwen
handen, 2.43. b.
Wech-Ioopen vande man by vrouwen
ten hoochften te mijden, 2.54^.
Wat voordeel men trecken kan uyt
die ons vyant of af-gunftich fijn,
, 2.5p.a.
Wat middelen de man ghebruyeken
moet om fijn vrouwe t'huys te hou-
den ende tot haer ouders niet te
doen loopen, 2.59^.
Wat voordeel te trecken uyt een qua-
de vrouwe, 2t66^
Wat redenen byden man te ghebruye-
ken om fijn vrouwe ten beften teon,
derhouden, 2.<5i.a.
Wijfs die haer mans flaen, 2.70.3*
Wroegh-offer wat en waer uyt be-
ftont, 2.72.3.
Wonderen van de vereenichde landen,
en danckbaerheyt daer voor aen
Grode- 2.8 3. b.
Wijfe heden krijgen dickmaels de wij-
fte kiqderê niet,ende redenen waer-
om, j
Werck des huwelicx of in fich felven
w°!n/1Ch^ ■ 3^3. ende i5.
Wolünne fooght een kint, wonderba-
re gefchiedenitfe, 3.5I#
Wolf kaneenfehaepongequetftwech
draSen3 3.54.
Wel-befteden tijt is het foetfte dat de
menfeh vertrooft als hy out wort^
Wenfch om fijn voorighe jeught, en is
nietprijfdick, 4.n#
Weerclts
TAFEL.
Weerelts vreuchde is gans vluchtich en
haeft verganckelick, 2.17.
Weereltfche faken hoe fchoon of ver-
'maeckelick, min als niet vergel eke'n
met de hemelfche, 4.1 8.
Weduwe waer mede te vertrooften o-
verhet over-lyden van haren man,
4.44.
Weduwe of ende wat rouw te maec-
ken naer het overlyden van haerpar-
tuyr, 4-49-
Weduwe hoe en waermede haer te
trooften, 4-5>°'
Weduwen die fonder rouwe haren
man besraven.
4,52.
Weduwe waer mede bequamelick ver-
geleken wort, 4*53-
VVeduwe hoe haer te draghen heeft,
4.54.
Weduwen fijn al de weerelt int ooghe
fonderlinghe die noch jonck fijn,
4-55-
Weduwe moet haer van geenmanne-
volck laten dienen fo fy folx voorby
mach, 4*55*
Weduwe hoe hare luften temmen (al,
4-57-
Weduwe heeft beter gelegentheyt om
God te dienen als een ghehoude
vrouwe, 4-eod.
Weduwen, die haeftigh her-trouwen,
mis-prefen, 4-5 8.
Weduwen en fijn niet verbonden om
ongehout te blijven, 4,59-
Wanneer een weduwe her-trouwen
mach, 4-
Weduwe en moet haer niet vryen laten
opte wijfê gelijc eé jonge vryfter,4.i5o
VVeduwen vragen veel raet als de laec-
ke niet meer in haer gheheel en is,
4.^1 4
Weduwen hebben vreemde bewegin-
gen in hu welicken aen te flaen,4.6i .
Weduwe behoort haer dinghen effen
teftellen met hare kinderen al eerfe
ten tweeden hu welicke gaet, 4. 65 .
VVeduwe de bruyt fijnde met een
tweeden ofte anderen man, of macht
heeft haer voor-kinderé eenigh voor-
deel te doen fonder danck ofte wete
van haren bruydegom, ' 4.66.
VVeduwe moet weynich ghewaghen
van haren voorigen man fo haeft fy
hertrout is, 4^7 •
VVedu wenaer hoe fich te dragen heeft
wanneer hy hertrout is, 4.68.
VVeduwe moet niet moedich fijn al
heefriè meer ten huwelick in ghe-
bracht als de man, 4. 69 .
Weduwe van hoogen ouderdo en dient
niet te hertrouwen, en waerom, 4.71.
Wat oeffeninge een weduwe eyghen
toe-koomt, 4.74.
VVeduwe in de fwackheden des ou-
derdoms hares mans hoe haer te dra-
ge^ 4-74-
VVeduwe hoe haer te draghen in haer
eygenfieckte, 4.75#
VVeduwe hoe haer te draghen in haer
afleheyt, 4.7^
X.
Xanthus een reviere ontrent Troyen
vol doode lichamen om het ont-
fchaecken van Helene, 4.8.
j h iiij Yver-
TAF
r.
Yver-fucht ende de ongemacken daer
uyt ontftaende, 2.1 1 3. a.
Yver-fucht hoe te verdrijven, 2.1 i4.a.
Zee-compas met wat fcyl-fteen te
E L.
ftrijcken om wel daer bytefeylen,
Zee-peert heeft de menfchen een adere
leeren openen, 2.127.3.
De Zee heeft koeyen., fchapeo, peer-
den, ende andere dieren dieopter
aerdenfijn, en veel die opter aerden
nieten fijn, 2.5o.a.
INNIGE SVCHT
TOT
GODden SONE.
WaerachtkhCjod , end Vüaremenfcb,
J-ckbidde,]ontmydefen Tftenfch,
Laet my gejlaegh indachücb fijn
Degrootjle vreught, de meefle pijn,
■te Voeten, heil' en bemel-rijcl^j
MetuW en mijne doót gbelijckj
Vlfaerachtigh Cjod, icl^nietigh men/eb
En bidde maer om defen Wenfch.
Eeuvvicheyc !
r
\0#
THE GFTTY CENTER
1