Decreet houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid

Datum 20/01/2012

Versie geldig op 06/03/2020

Inhoud

Artikel 1. (01/01/2013- 31/12/2023)

Dit decreet regelt een gemeenschaps- en gewestaangelegenheid.

Artikel 2. (01/01/2013- 31/12/2020)

In dit decreet wordt verstaan onder :
1° administratie : de administratieve entiteit van de Vlaamse administratieve diensten die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het jeugdbeleid, zoals bedoeld in artikel 4, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
2° adviescommissie : een door de Vlaamse Regering opgerichte commissie die adviseert over individuele subsidieaanvragen;
3° gelijkekansenbeleid : beleid dat er op gericht is belemmeringen op te heffen die verbonden zijn aan sekse, handicap, afkomst, sociaal-economische positie en leeftijd, om deel te nemen aan het economische, politieke en sociale leven;
4° gezondheidsindex : het prijsindexcijfer dat berekend wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van het concurrentievermogen, bekrachtigd bij de wet van 30 maart 1994;
5° jeugd : personen tot en met dertig jaar, of een deel van die bevolkingsgroep;
6° jeugd- en kinderrechtenbeleid : de integrale en geïntegreerde visie en de daarop gebaseerde systematische en planmatige maatregelen van een overheid die een waarneembaar effect beogen op de jeugd, met bijzondere aandacht voor de rechten van het kind, als ethisch en wettelijk kader;
7° jeugdsector : de op basis van dit decreet gesubsidieerde verenigingen;
8° jeugdwerk : sociaal-cultureel werk op basis van niet-commerciële doelen voor of door de jeugd van drie tot en met dertig jaar, in de vrije tijd, onder educatieve begeleiding en ter bevordering van de algemene en integrale ontwikkeling van de jeugd die daaraan deelneemt op vrijwillige basis;
9° jeugdwerker : elke persoon die verantwoordelijkheid op zich neemt in jeugdwerk en aantoonbare ervaring heeft, of inspanningen levert op het vlak van scholing of vorming met betrekking tot jeugdwerk;
10° projectsubsidie : een subsidie die toegekend wordt ter ondersteuning van een initiatief dat zowel qua opzet of doelstelling als in de tijd is afgebakend;
11° rechten van het kind : de rechten van het kind, vermeld in de bepalingen en beginselen van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, aangenomen in New York op 20 november 1989, en in de bijbehorende facultatieve protocollen, zoals goedgekeurd door het Vlaams Parlement;
12° vereniging zonder winstoogmerk : een vereniging die is opgericht overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen;
13° werkingssubsidie : een subsidie die toegekend wordt ter ondersteuning van de personeels- en werkingskosten die voortvloeien uit een structurele werking die een continu en permanent karakter vertoont.

Artikel 3. (01/01/2013- 31/12/2023)

§ 1. Uiterlijk een jaar na het begin van elke regeerperiode legt de Vlaamse Regering een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan voor aan het Vlaams Parlement. Dat jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan legt het jeugd- en kinderrechtenbeleid van de Vlaamse Regering vast. Het geeft voor de volgende beleidsperiode en binnen een algehele visie op de jeugd en het jeugd- en kinderrechtenbeleid, de prioritaire doelstellingen van de Vlaamse Regering aan en bepaalt de resultaatsindicatoren.

Het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan beschrijft de wijze waarop de Vlaamse Regering binnen haar bevoegdheden de volgende beleidsdoelstellingen uitvoert :
1° het creëren en borgen van gelijke kansen voor alle kinderen en jongeren;
2° het creëren en borgen van brede ontwikkelingskansen voor kinderen en jongeren;
3° het creëren van ruimte voor kinderen en jongeren;
4° het verhogen van de formele en informele betrokkenheid van kinderen en jongeren bij de samenleving.

Daarbij houdt de Vlaamse Regering rekening met de behoeften en mogelijkheden van kinderen en jongeren en de jeugdsector.

In het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan beschrijft de Vlaamse Regering ook hoe ze invulling geeft aan de slotbeschouwingen van het Comité voor de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties, geformuleerd naar aanleiding van het rapport dat door België werd ingediend overeenkomstig artikel 44 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, en aan de andere internationale beleidskaders in verband met de rechten van het kind.

§ 2. De Vlaamse Regering keurt het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan goed na inspraak van de jeugd waarbij ten minste de volgende actoren betrokken worden :
1° de jeugdsector;
2° andere verenigingen zonder winstoogmerk voor of door kinderen en jongeren, die door hun omvang, opzet of inhoud relevantie hebben voor de Vlaamse Gemeenschap;
3° deskundigen inzake de jeugd;
4° vertegenwoordigers van lokale en provinciale besturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie.

§ 3. De Vlaamse Regering bezorgt aan het Vlaams Parlement en de Kinderrechtencommissaris een tussentijds rapport over de uitvoering van het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan na het tweede jaar van uitvoering, en een eindrapport in het laatste jaar van uitvoering.

Artikel 4. (01/01/2013- 31/12/2023)

Bij elk ontwerp van decreet dat wordt ingediend bij het Vlaams Parlement, wordt een kind- en jongereneffectrapport, afgekort JoKER, gevoegd, als de voorgenomen beslissing het belang van personen jonger dan vijfentwintig jaar rechtstreeks raakt.

Het JoKER is een openbaar document dat ten minste de volgende informatie bevat :
1° een beschrijving van het effect van de voorgenomen beslissing op de situatie van het kind of de jongere;
2° een beschrijving van het effect op de situatie van het kind of de jongere zonder de voorgenomen beslissing;
3° alternatieven voor de voorgestelde beslissing, inzonderheid een beschrijving van de beoogde maatregelen om belangrijke nadelige gevolgen van de beslissing voor de situatie van het kind of de jongere te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de opmaak van dat rapport.

Artikel 5. (01/01/2013- 31/12/2023)

§ 1. De leidend ambtenaren van alle departementen en van de intern en extern verzelfstandigde agentschappen van de Vlaamse overheid die daartoe door de Vlaamse Regering zijn aangewezen, wijzen een ambtenaar aan als aanspreekpunt jeugd- en kinderrechtenbeleid.

De aanspreekpunten jeugd- en kinderrechtenbeleid hebben als taak :
1° een bijdrage te leveren ter voorbereiding van het Vlaamse jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan;
2° te zorgen voor de monitoring en verslaggeving over de uitvoering van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en het Vlaamse jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan;
3° de effecten op kinderen en jongeren en hun rechten in te schatten van het beleid dat door hun departement of agentschap wordt voorbereid of uitgevoerd.

§ 2. De administratie :
1° coördineert het netwerk van aanspreekpunten jeugd- en kinderrechtenbeleid;
2° coördineert de voorbereiding van het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan en van de verslaggeving, vermeld in artikel 3.

Artikel 6. (01/01/2013- 31/12/2023)

De Vlaamse Regering zorgt voor de publicatie van een 'staat van de jeugd'.

Onder de 'staat van de jeugd', vermeld in het eerste lid, wordt verstaan een wetenschappelijk onderbouwd rapport over de leefwereld van de jeugd, waarin ook longitudinale ontwikkelingen worden gesignaleerd.

De staat van de jeugd verschijnt ten minste om de vijf jaar en maakt deel uit van de omgevingsanalyse voor het nieuwe Vlaamse jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan.

Artikel 7. (01/01/2013- 31/12/2023)

§ 1. De Vlaamse Regering zorgt voor de oprichting van een jeugdraad.

Die jeugdraad heeft als doel op eigen initiatief, op verzoek van de Vlaamse Regering of van het Vlaams Parlement advies uit te brengen over alle aangelegenheden die de jeugd betreffen en de jeugd te vertegenwoordigen. De Vlaamse Regering vraagt advies over de ontwerpen van decreet en reglementaire ontwerpen van besluit van de Vlaamse Regering ter uitvoering van het Vlaams jeugdbeleidsplan.

De adviezen worden in de regel verstrekt binnen een termijn van dertig dagen na de datum van de ontvangst van de adviesaanvraag. In geval van spoed, die met redenen wordt omkleed, kan de Vlaamse Regering of het Vlaams Parlement de termijn inkorten zonder dat hij minder dan tien werkdagen mag bedragen. Als die termijn verstreken is zonder dat het advies is uitgebracht, hoeft de adviesvrager niet langer te wachten.

De jeugdraad keurt de adviezen met een tweederdemeerderheid van de aanwezigen goed. Op de vergadering waarin over de adviezen wordt gestemd, moet ten minste de helft van de leden aanwezig zijn. Als dat quorum niet wordt bereikt, beslist de jeugdraad, ongeacht het aantal aanwezigen, tijdens de eerstvolgende vergadering over de uitgestelde punten. De adviezen geven ook de minderheidsstandpunten weer, als verschillende leden daarom verzoeken.

De adviezen zijn niet bindend.

De Vlaamse Regering geeft duiding en toelichting aan de jeugdraad over haar beslissing over de adviezen die betrekking hebben op de bevoegdheden van de Vlaamse overheid.

§ 2. De jeugdraad bestaat uit ten minste 16 en ten hoogste 24 leden, waarvan minstens een derde jonger is dan vijfentwintig jaar bij het begin van het mandaat. Ten hoogste twee derde van de leden zijn personen van hetzelfde geslacht.

Het lidmaatschap van de jeugdraad is onverenigbaar met een mandaat in het Europees Parlement, de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat, het Vlaams Parlement en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad, met het ambt van minister, staatssecretaris en zijn kabinetsleden, met het ambt van personeelslid van de Vlaamse administratie en van personeelslid van de vereniging vermeld in artikel 8, § 1, of met het lidmaatschap van adviescommissies die opgericht zijn ter uitvoering van dit decreet.

De jeugdraad wordt elke drie jaar verkozen. Daartoe organiseert de vereniging vermeld in artikel 8, § 1, een publieke oproep tot kandidaatstelling. Minstens de helft en ten hoogste 60 percent van de leden wordt gekozen uit de kandidaten, die voorgedragen zijn door de verenigingen, vermeld in artikelen 9, 10, 11 en 15. Bovendien kan de jeugdraad leden coöpteren.

§ 3. De jeugdraad legt aan de Vlaamse Regering een voorstel voor met betrekking tot de wijze waarop de jeugdraad verkozen wordt en met betrekking tot de wijze waarop de jeugdraad werkt. Op basis van dit voorstel beslist de Vlaamse Regering.

In afwijking van het eerste lid blijft bij de inwerkingtreding van dit decreet de jeugdraad samengesteld krachtens het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid behouden tot het einde van hun huidige mandaatsperiode.

§ 4. De Vlaamse Regering verstrekt de jeugdraad, op zijn verzoek, alle informatie die hij nodig heeft om zijn taak te kunnen volbrengen.

Artikel 8. (01/01/2018- 31/12/2023)

§ 1. De Vlaamse Regering subsidieert een vereniging met de volgende taken :
1° de praktijkontwikkeling, de praktijkondersteuning en het informeren van en over de jeugdsector;
2° de ondersteuning van de jeugdraad, vermeld in artikel 7;
3° het informeren van kinderen en jongeren.

De Vlaamse Regering wordt gemachtigd toe te treden tot deze vereniging. De wijze van participatie van de Vlaamse Gemeenschap wordt vastgelegd in de statuten van de vereniging. Die statuten alsmede alle latere statutenwijzigingen worden onmiddellijk nadat ze goedgekeurd zijn, meegedeeld aan het Vlaams Parlement.

§ 2. De Vlaamse Regering subsidieert een vereniging als kenniscentrum kinderrechten om de kennis over de rechten van het kind op nationaal en internationaal niveau te verhogen.

Het kenniscentrum kinderrechten benadert de rechten van het kind op interdisciplinaire wijze en op basis van wetenschappelijk onderzoek.

Het kenniscentrum kinderrechten heeft als doel de resultaten van dat wetenschappelijk onderzoek toegankelijk te maken voor het brede publiek. Daartoe zal het kenniscentrum kinderrechten :
1° actief contacten onderhouden met nationale en internationale onderzoeksgemeenschappen inzake de rechten van het kind;
2° actief een bijdrage leveren tot de ontsluiting van wetenschappelijk onderzoek over de rechten van het kind voor publieke en private actoren;
3° initiatieven nemen en advies verlenen met betrekking tot de implementatie van de wetenschappelijke inzichten over de rechten van het kind.

§ 3. Met het oog op de praktijkontwikkeling, de praktijkondersteuning en het informeren van en over het gemeentelijke jeugdbeleid, subsidieert de Vlaamse Regering een vereniging als ondersteuningsorganisatie voor de gemeentelijke jeugddiensten.

De organisatie, vermeld in het eerste lid, is een ledenorganisatie die openstaat voor alle gemeentebesturen uit het Nederlandse taalgebied, voor de eentalig Nederlandstalige gemeentelijke jeugddiensten uit het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en voor de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Ten minste 164 gemeentebesturen zijn lid van de ondersteuningsorganisatie.

§ 4. De Vlaamse Regering subsidieert de vereniging zonder winstoogmerk Jint - coördinatieorgaan voor internationale jongerenwerking om :
1° de internationale uitwisseling en samenwerking van, voor en door de jeugd te bevorderen;
2° op basis van internationale uitwisseling en samenwerking de reflectie over de jeugd, het jeugdwerk en het jeugd- en kinderrechtenbeleid door alle betrokken actoren te bevorderen.

§ 5. De Vlaamse Regering subsidieert een koepelorganisatie van niet-gouvernementele organisaties voor de voorbereiding, redactie en verspreiding van een rapport over de wijze waarop in Vlaanderen invulling gegeven wordt aan de rechten van het kind.

§ 6. De verenigingen, vermeld in paragraaf 1 tot en met paragraaf 5 beantwoorden aan de volgende voorwaarden :
1° ze nemen in hun bestuursorganen op een evenwichtige wijze representatieve partners en specialisten op, die een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de werking van de vereniging;
2° ze bezorgen vijfjaarlijks een door de algemene vergadering goedgekeurde beleidsnota aan de administratie;
3° ze leveren aanwijsbare inspanningen om de samenstelling van de raad van bestuur etnisch-cultureel divers te maken;
4° ze leveren aanwijsbare inspanningen om de samenstelling van het personeelsbestand etnisch-cultureel divers te maken.

§ 7. De Vlaamse Regering bepaalt op basis van de beleidsnota die een vereniging als vermeld in paragraaf 1 tot en met paragraaf 5, voor de volgende vijf jaar opstelt en op basis van de beschikbare informatie over de werking van die vereniging in de voorbije beleidsperiode het bedrag dat aan die vereniging wordt toegekend als werkingssubsidie. De werkingssubsidie wordt toegekend in de vorm van een vijfjaarlijks financieringsbudget. De eerste beleidsperiode van vijf jaar loopt van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.

Binnen de perken van het krediet dat goedgekeurd is door het Vlaams Parlement, kan de Vlaamse Regering bij de aanvang van elk werkingsjaar de hoogte van het jaarlijks toe te kennen subsidiebedrag aanpassen aan de evolutie van de gezondheidsindex of aan de verplichtingen voor de werkgevers, opgenomen in de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten die tussentijds gesloten zijn tussen de erkende vakbonden en werkgeversfederaties en die geregistreerd zijn op de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg of dat subsidiebedrag verminderen als de kredieten die daarvoor zijn opgenomen in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap dit noodzakelijk maken.

§ 8. Met behoud van de toepassing van artikel 17 sluit de Vlaamse Regering binnen het door de Vlaamse Regering generiek bepaalde kader met elke vereniging als vermeld in paragraaf 1 tot en met paragraaf 5, een overeenkomst voor vijf jaar. Die heeft betrekking op de samenwerking tussen de Vlaamse Regering en de vereniging en op het toezicht op de aanwending van de ter beschikking gestelde middelen. In de overeenkomst worden ten minste de strategische en operationele doelstellingen en de bijbehorende indicatoren bepaald, en worden de inspanningen vastgelegd die de vereniging levert voor het gelijkekansenbeleid.

§ 9. Aan de verenigingen vermeld in paragraaf 1 tot en met paragraaf 5, kan door de Vlaamse Regering binnen het door de Vlaamse Regering generiek bepaalde kader infrastructuur ter beschikking worden gesteld. Die terbeschikkingstelling is onderworpen aan een overeenkomst die de voorwaarden van de terbeschikkingstelling regelt. De overeenkomst wordt na goedkeuring door de Vlaamse Regering onmiddellijk ingediend bij het Vlaams Parlement. De terbeschikkingstelling geldt tot wederopzegging, zonder dat daaruit enige eis tot schadeloosstelling kan worden gesteld.

Artikel 9. (01/01/2018- 31/12/2023)

§ 1. Om te worden gesubsidieerd als landelijk georganiseerde jeugdvereniging moet een vereniging aan jeugdwerk doen met deelnemers uit minstens vier provincies van het Nederlandse taalgebied of uit drie provincies van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Dit moet blijken uit haar activiteiten. In dit artikel wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie.

De verenigingen die gesubsidieerd worden op basis van de artikels 8, 10, 11 en 15, komen niet in aanmerking voor de in dit artikel bedoelde werkingssubsidies.

§ 2. Om als landelijk georganiseerde jeugdvereniging te worden erkend, moet de vereniging bovendien jaarlijks minstens zes keer een module realiseren. Die modules zijn :
1° begeleiding van lokale jeugdwerkinitiatieven;
2° activiteitenaanbod voor de jeugd;
3° vorming van jeugdwerkers.

De module, vermeld in het eerste lid, 1°, kan ten hoogste driemaal voor de erkenning in aanmerking worden genomen.

§ 3. Een landelijk georganiseerde jeugdvereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, realiseert, begeleidt in ten minste vier provincies telkens ten minste twee actieve lokale jeugdwerkinitiatieven met een totaal van minstens tien.

Als lokaal jeugdwerkinitiatief wordt een werking beschouwd die zoals blijkt uit haar doelstellingen en handelingen aan jeugdwerk doet en waarbij het merendeel van de deelnemers uit een of een beperkt aantal aangrenzende gemeenten komt. Uitzondering daarop vormen de jeugdwerkinitiatieven van districtsraden, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Met toepassing van dit decreet worden ze beschouwd als lokale jeugdwerkinitiatieven met dien verstande dat elk van de voornoemde besturen slechts eenmaal wordt meegeteld met het oog op het behalen van de erkenningsnorm.

De landelijk georganiseerde jeugdvereniging kan aantonen dat ze de lokale jeugdwerkinitiatieven die voor erkenning worden ingebracht, in de loop van het vorige kalenderjaar effectief begeleid heeft.

Een begeleiding bestaat per kalenderjaar en per lokale werking minimaal uit een van de volgende vormen :
1° begeleiding en coaching op maat : een specifiek inhoudelijk aanbod voor een lokaal jeugdwerkinitiatief of een coaching op maat, bijgewoond door minstens een jeugdwerker van dat lokale jeugdwerkinitiatief. De begeleiding of coaching op maat duurt minimaal twee uur;
2° ...;
3° intervisietraject : een specifieke overlegvorm met verschillende lokale jeugdwerkinitiatieven die lid zijn van de vereniging. Tijdens de intervisiemomenten worden concrete werkproblemen samen verhelderd en wordt gezocht naar oplossingen. Een lokaal jeugdwerkinitiatief neemt deel aan minimaal drie sessies van twee uur. Een aanbod met dezelfde jeugdwerkers op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een sessie.

Een vereniging die lokale jeugdwerkinitiatieven begeleidt, moet de voorwaarden publiceren waaronder lokale jeugdwerkinitiatieven lid kunnen worden van de vereniging, alsook wat het aanbod is van de vereniging voor lokale jeugdwerkinitiatieven.

De landelijk georganiseerde jeugdvereniging laat de lokale jeugdwerkinitiatieven vrij toetreden op voorwaarde dat ze jaarlijks een eigen bijdrage aan de landelijk georganiseerde jeugdvereniging betalen. Het is ook mogelijk dat de lokale jeugdwerkinitiatieven deelwerkingen zijn van de landelijk georganiseerde jeugdvereniging.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal actieve lokale jeugdverenigingen in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd.

§ 4. Een landelijk georganiseerde jeugdvereniging die de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 1 250 deelnemersuren vormende, ontspannende of informatieve initiatieven voor de jeugd waaraan deelgenomen wordt op vrijwillige basis. De initiatieven duren ten minste twee uur per dag. Ten hoogste tien uur per dag wordt in aanmerking genomen. De landelijk georganiseerde jeugdvereniging realiseert minstens tien initiatieven, met minstens vier deelnemers per initiatief. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. De initiatieven hebben pedagogische doelstellingen en verlopen onder begeleiding en via een interactief proces.

Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief. De deelnemers komen uit ten minste vier provincies. Voor elk van die vier provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 175 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 60 deelnemersuren.

Als de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal deelnemersuren in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet.

§ 5. Een landelijk georganiseerde jeugdvereniging die de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, realiseert, presteert op jaarbasis minstens 75 vormingsuren, gespreid over minstens tien vormingsinitiatieven op jaarbasis. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. De initiatieven duren ten minste twee uur per dag, met per initiatief minstens vier deelnemers. Ten hoogste tien uur per dag wordt in aanmerking genomen. De initiatieven hebben een duidelijk vormend karakter voor de betrokken, eventueel toekomstige, jeugdwerkers. Ze zijn interactief opgebouwd en verlopen onder pedagogische begeleiding.

Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief. De deelnemers komen uit ten minste vier provincies. Voor elk van die vier provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 75 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-hoofdstad volstaan vijfentwintig deelnemersuren.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal vormingsuren in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet.

§ 6. Initiatieven als vermeld in paragraaf 4 en paragraaf 5 voldoen aan de volgende voorwaarden :
1° ze beantwoorden aan de doelstellingen van de landelijk georganiseerde jeugdvereniging, zoals bepaald in de statuten;
2° per vijftien deelnemers is er ten minste een begeleider;
3° elke begeleider is minstens zestien jaar oud;
4° het aanbod is gedifferentieerd en wordt gekenmerkt door een pedagogische aanpak die blijkt uit de voorbereiding, het programma en de voortgangscontrole.

Artikel 10. (01/01/2018- 31/12/2023)

§ 1. Om te worden gesubsidieerd als vereniging informatie en participatie moet een vereniging een of meer van de volgende doelstellingen vervullen :
1° een kwaliteitsvol informatieaanbod voor of over de jeugd of over de rechten van kind maken of overbrengen;
2° participatieprocessen van de jeugd in het beleid van overheden of instellingen begeleiden, met als doel de jeugd te betrekken bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van het beleid van overheden of instellingen;
3° mediaproductie door en over de jeugd begeleiden.

De verenigingen die gesubsidieerd worden op basis van artikels 8, 9, 11 en 15, en verenigingen die erkend zijn of structureel gesubsidieerd worden op basis van de onderwijswetgeving, komen niet in aanmerking voor de werkingssubsidies, vermeld in dit artikel.

§ 2. Om als vereniging informatie en participatie te worden erkend, moet de vereniging jaarlijks minstens zes keer een module realiseren. Die modules zijn :
1° informeren van de jeugd in de vrije tijd;
2° informeren van de jeugd buiten de vrije tijd of informeren over de jeugd of de rechten van het kind;
3° aanmaken van informatieproducten voor of over de jeugd of over de rechten van het kind;
4° vorming van jeugdwerkers of jeugdredacties;
5° begeleiding van beleidsparticipatieprocessen;
6° mediaproductie in de vrije tijd door en over de jeugd;
7° beantwoorden van vragen van of over de jeugd of over de rechten van het kind.

De modules, vermeld in het eerste lid, 2°, 3°, 4°, 5° en 7°, kunnen elk maximaal driemaal voor erkenning in aanmerking genomen worden. De module, vermeld in het eerste lid, 6°, moet minstens eenmaal gecombineerd worden met de module, vermeld in het eerste lid, 4°. In die combinatie komen voor de realisatie van de module, vermeld in het eerste lid, 4°, enkel initiatieven in aanmerking waarbij jeugdredacties worden gevormd.

§ 3. Een vereniging informatie en participatie die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 1250 deelnemersuren vormende of informatieve initiatieven voor de jeugd in de vrije tijd waaraan deelgenomen wordt op vrijwillige basis. De vereniging informatie en participatie realiseert minstens tien initiatieven met minstens vier deelnemers per initiatief. De initiatieven hebben pedagogische doelstellingen en verlopen onder begeleiding. De initiatieven duren ten minste een uur per dag. Ten hoogste acht uur per dag wordt in aanmerking genomen. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. Ook een activiteitenreeks met dezelfde deelnemers wordt beschouwd als een initiatief.

De activiteiten worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste drie provincies. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie. Voor elk van die drie provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 175 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 60 deelnemersuren.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, verschillende keren wordt gerealiseerd, dan wordt het aantal deelnemersuren in evenredige mate vermeerderd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd.

§ 4. Een vereniging informatie en participatie, die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 1 250 deelnemersuren vormende of informatieve initiatieven voor de jeugd buiten de vrije tijd of over de jeugd of over de rechten van het kind. De vereniging informatie en participatie realiseert minstens tien initiatieven met minstens vier deelnemers per initiatief. De initiatieven hebben pedagogische doelstellingen en verlopen onder begeleiding. De initiatieven duren ten minste een uur per dag. Ten hoogste acht uur per dag worden in aanmerking genomen. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. Ook een activiteitenreeks met dezelfde deelnemers wordt beschouwd als een initiatief.

De activiteiten worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste drie provincies. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie. Voor elk van die drie provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 175 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 60 deelnemersuren.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal deelnemersuren in evenredige mate vermeerderd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd.

§ 5. Een vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, realiseert, vervult op jaarbasis een of meer van de volgende doelstellingen :
1° minstens drie up-to-date informatieproducten van zichzelf ter beschikking stellen. De informatieproducten mogen maximaal vijf jaar oud zijn;
2° een gespecialiseerde en actueel gehouden databank of interactieve website ter beschikking stellen om specifieke informatie te verstrekken. Die informatie is coherent en wordt jaarlijks minimaal zes keer bijgewerkt.

De informatieproducten noch de website of databank hebben de bedoeling om informatie te geven over de eigen werking van de vereniging informatie en participatie. Ze zijn evenmin bedoeld als een advertentie voor een product, evenement of dienstverlening. Ze beantwoorden aan de volgende voorwaarden :
1° het informatieproduct is publiek raadpleegbaar;
2° het informatieproduct krijgt inhoud en vorm in samenwerking met de doelgroep waarvoor het is bedoeld;
3° producten die bestemd zijn voor de jeugd beantwoorden aan de vragen en informatiebehoeften van de jeugd en worden aangeboden in een vorm die beantwoordt aan de leefwereld van de jeugd.

De vereniging levert het bewijs van het participatieproces bij de totstandkoming van het product. Ze zorgt ook voor de promotie van haar producten.

Elk in aanmerking genomen product wordt op jaarbasis minstens 250 keer verkocht, 500 keer door individuele burgers aangevraagd of heeft 750 weergaves. Als het gaat om een informatieve website of databank, telt die op jaarbasis ten minste 50 000 paginaweergaves.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, verschillende keren wordt gerealiseerd, dan worden het aantal eigen producten, databanken of websites dat ter beschikking wordt gesteld alsook het aantal productafnames of paginaweergaves in evenredige mate vermeerderd.

§ 6. Een vereniging informatie en participatie die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 75 vormingsuren, gespreid over minstens tien vormingsinitiatieven. De initiatieven hebben een duidelijk vormend karakter. Ze zijn interactief opgebouwd en verlopen onder pedagogische begeleiding.

De initiatieven duren ten minste twee uur per dag, met per initiatief minstens vier deelnemers. Ten hoogste tien uur per dag wordt in aanmerking genomen. Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief.

De deelnemers komen uit ten minste vier provincies. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie. Voor elk van die vier provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 75 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan vijfentwintig deelnemersuren.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal vormingsuren in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet.

§ 7. Een vereniging informatie en participatie die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, realiseert, begeleidt de jeugd bij ten minste vijf beleidsparticipatieprocessen.

In deze paragraaf wordt verstaan onder 'beleidsparticipatieproces' een proces waarbij kinderen en jongeren begeleid worden bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van het beleid van overheden of instellingen op basis van de behoeften en wensen van de jeugd in overleg met de betrokken overheid of instelling. Elk proces bestaat uit ten minste drie activiteiten in een periode van maximaal twaalf maanden. Elke activiteit duurt ten minste twee uur en er zijn telkens tenminste zes kinderen of jongeren aanwezig per activiteit. Ten hoogste acht uur per dag wordt in aanmerking genomen.

De deelnemers komen uit ten minste vier provincies. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie. Voor elk van die vier provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 36 deelnemersuren realiseren.

De vereniging levert het bewijs van een effectief beleidsparticipatieproces met de jeugd. Enkel de processen die afgelopen zijn in het jaar waarover gerapporteerd wordt, komen in aanmerking om deze module te realiseren.

Als de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal activiteiten in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd.

§ 8. Een vereniging informatie en participatie die de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 6°, realiseert :
1° publiceert 50 verschillende persteksten of verspreidt 30 verschillende audioreportages of 15 verschillende audiovisuele reportages op jaarbasis, die de correcte beeldvorming van en over de jeugd versterken. Het hele productieproces ligt in handen van de jeugd;
2° begeleidt een of meer jeugdredacties van minstens 8 actieve leden van maximaal 30 jaar die minstens 10 keer per jaar samenkomen;
3° toont een ruime publieke verspreiding van de artikels of reportages aan.

Als de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 6°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal artikels of reportages in evenredige mate vermeerderd.

§ 9. Een vereniging informatie en participatie die de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 7°, realiseert, registreert op jaarbasis 1250 beantwoorde vragen van of over de jeugd of over de rechten van het kind. Enkel de vragen die niet de bedoeling hebben om informatie te krijgen over de werking, producten, dienstverlening of evenementen van de vereniging informatie en participatie komen hiervoor in aanmerking. De vereniging toont haar interne strategie aan voor de wijze waarop de kwaliteit van het beantwoorden van vragen wordt bewaakt. Ze maakt haar aanbod ruim publiek bekend en toont aan zich te richten op het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

Als de module vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 7°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal beantwoorde vragen in evenredige mate vermeerderd.

§ 10. Voor de activiteiten, vermeld in paragrafen 3, 4, 6, 7 en 8, 2°, geldt dat het aanbod gedifferentieerd is en gekenmerkt wordt door een pedagogische aanpak die blijkt uit de voorbereiding, het programma en de voortgangscontrole.

Bij de activiteiten, vermeld in paragrafen 3, 6, 7 en 8, 2°, geldt bovendien dat er per 15 deelnemers ten minste een begeleider aanwezig is.

Bij de activiteiten, vermeld in paragraaf 4 geldt bovendien dat er per 25 deelnemers ten minste een begeleider aanwezig is.

De begeleiders zijn minstens 16 jaar oud.

Artikel 11. (01/01/2018- 31/12/2023)

§ 1. Om te worden gesubsidieerd als cultuureducatieve vereniging moet een vereniging in hoofdzaak tot doel hebben :
1° de artistieke creativiteit van de jeugd te stimuleren;
2° de jeugd de taal van de kunsten leren te begrijpen en gebruiken.

De verenigingen die gesubsidieerd worden op basis van artikelen 8, 9, 10 en 15, komen niet in aanmerking voor de werkingssubsidies, vermeld in dit artikel.

§ 2. Om als cultuureducatieve vereniging te worden erkend, moet de vereniging jaarlijks minstens zes keer een module realiseren. Die modules zijn :
1° organiseren van een cultuureducatief activiteitenaanbod voor de jeugd in de vrije tijd;
2° organiseren van een cultuureducatief activiteitenaanbod voor de jeugd buiten de vrije tijd;
3° vorming van cultuureducatieve begeleiders;
4° begeleiden van jongeren naar een artistiek product;
5° begeleiden van lokale cultuureducatieve initiatieven voor de jeugd.

Minimaal drie modules worden gerealiseerd in de vrije tijd. De module, vermeld in het eerste lid, 4°, kan maximaal tweemaal voor erkenning in aanmerking genomen worden.

§ 3. Een cultuureducatieve vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 1 250 deelnemersuren cultuureducatieve initiatieven waaraan deelgenomen wordt op vrijwillige basis. De vereniging realiseert minstens tien initiatieven in de vrije tijd, met minstens vier deelnemers per initiatief. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. Ook een activiteitenreeks wordt beschouwd als een initiatief.

Een initiatief duurt minstens twee uur per dag. Ten hoogste acht uur per dag wordt in aanmerking genomen. Initiatieven die georganiseerd worden voor kleuters duren minstens een uur. Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief.

De activiteiten worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste drie provincies. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie. Voor elk van die drie provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 175 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 60 deelnemersuren.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal deelnemersuren in evenredige mate vermeerderd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd.

§ 4. Een cultuureducatieve vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 1250 deelnemersuren cultuureducatieve initiatieven buiten de vrije tijd. Ze realiseert minstens tien initiatieven, met minstens vier deelnemers per initiatief. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. Ook een activiteitenreeks wordt beschouwd als een initiatief. Een initiatief duurt minstens twee uur per dag. Ten hoogste acht uur per dag wordt in aanmerking genomen. Initiatieven die georganiseerd worden voor kleuters duren minstens een uur. Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief.

De activiteiten worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste drie provincies. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie. Voor elk van die drie provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 175 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 60 deelnemersuren.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal deelnemersuren in evenredige mate vermeerderd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd.

§ 5. Een cultuureducatieve vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, realiseert, organiseert op jaarbasis minstens 75 vormingsuren, gespreid over minstens tien vormingsinitiatieven op jaarbasis. Een meerdaags verblijf geldt als een initiatief. Ook een vormingsreeks geldt als een initiatief. De initiatieven duren ten minste twee uur per dag, met per initiatief minstens vier deelnemers. Ten hoogste tien uur per dag wordt in aanmerking genomen. De initiatieven hebben een duidelijk vormend karakter voor de betrokken, eventueel toekomstige, jeugdwerkers of cultuureducatieve begeleiders. Ze zijn interactief opgebouwd en verlopen onder pedagogische begeleiding. Een aanbod met keuzemogelijkheden voor een groep, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een initiatief.

De deelnemers komen uit ten minste vier provincies. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie. Voor elk van die vier provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 75 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan vijfentwintig deelnemersuren.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 3°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal vormingsuren in evenredige mate vermeerderd. Het minimale aantal initiatieven verhoogt niet. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd.

§ 6. Een cultuureducatieve vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 4°, realiseert, voert minimaal vier trajecten in de vrije tijd uit, die telkens minimaal twintig uren duren. De deelnemers die tussen 12 en 30 jaar zijn, doorlopen het hele traject. Elk traject leidt via minstens drie contactmomenten met de begeleider tot een artistiek product, gemaakt door de jongeren, met een publiek toonmoment. Stages en opdrachten in het kader van een opleiding zijn uitgesloten. Alleen de trajecten die afgelopen zijn in het jaar waarover wordt gerapporteerd, worden in aanmerking genomen om deze module te behalen.

§ 7. Een cultuureducatieve vereniging die de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, realiseert, begeleidt in ten minste vier provincies telkens ten minste twee actieve lokale cultuureducatieve initiatieven voor de jeugd met een totaal van minstens tien. Daarbij wordt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad gelijkgesteld met een provincie.

Als lokaal cultuureducatief initiatief voor de jeugd wordt een werking beschouwd die, zoals blijkt uit haar doelstellingen en handelingen, aan cultuureducatie voor de jeugd doet, waarbij het merendeel van de deelnemers uit een beperkt aantal aangrenzende gemeenten komt. Uitzondering daarop vormen de initiatieven van districtsraden, gemeentebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Met toepassing van dit decreet worden ze beschouwd als lokale initiatieven met dien verstande dat elk van de voornoemde besturen slechts eenmaal wordt meegeteld met het oog op het behalen van de erkenningsnorm.

De cultuureducatieve vereniging kan aantonen dat de lokale initiatieven die voor erkenning worden ingebracht in de loop van het vorige kalenderjaar effectief begeleid zijn.

Een begeleiding bestaat per kalenderjaar en per lokale werking minimaal uit een van de volgende vormen :
1° begeleiding en coaching op maat : een specifiek inhoudelijk aanbod voor een lokaal cultuureducatief initiatief of een coaching op maat, bijgewoond door minstens een begeleider van dat lokale initiatief. De begeleiding of coaching op maat duurt minimaal twee uur;
2° ...;
3° intervisietraject : een specifieke overlegvorm met verschillende lokale cultuureducatieve initiatieven voor de jeugd, die lid zijn van de cultuureducatieve vereniging. Tijdens de intervisiemomenten worden concrete werkproblemen samen verhelderd en wordt gezocht naar oplossingen. Een lokaal initiatief neemt deel aan minimaal drie sessies van twee uur. Een aanbod met dezelfde deelnemers, op dezelfde dag en op dezelfde plaats geldt als een sessie.

Een cultuureducatieve vereniging die lokale initiatieven begeleidt, moet de voorwaarden publiceren waaronder lokale initiatieven lid kunnen worden van de vereniging, alsook wat het aanbod is van de cultuureducatieve vereniging voor lokale initiatieven.

De cultuureducatieve vereniging laat de lokale cultuureducatieve initiatieven voor de jeugd vrij toetreden op voorwaarde dat ze jaarlijks een eigen bijdrage aan de cultuureducatieve vereniging betalen. Het is ook mogelijk dat de lokale initiatieven deelwerkingen van de cultuureducatieve vereniging zijn.

Als de module, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 5°, verschillende keren wordt gerealiseerd, wordt het aantal actieve lokale initiatieven in evenredige mate vermeerderd. De provinciale spreiding wordt aangetoond per keer dat de module wordt gerealiseerd.

§ 8. Voor de activiteiten, vermeld in paragrafen 3, 4 en 5, geldt dat het aanbod gedifferentieerd is en gekenmerkt wordt door een pedagogische aanpak die blijkt uit de voorbereiding, het programma en de voortgangscontrole.

Bij de activiteiten, vermeld in paragrafen 3 en 5, geldt bovendien dat er per vijftien deelnemers ten minste een begeleider aanwezig is.

Bij de activiteiten, vermeld in paragraaf 4, geldt bovendien dat er per vijfentwintig deelnemers ten minste een begeleider aanwezig is.

De begeleiders zijn minstens zestien jaar oud.

Artikel 12. (01/01/2017- 31/12/2023)

Vierjaarlijks, te beginnen in 2020, kunnen landelijk georganiseerde jeugdverenigingen, verenigingen informatie en participatie of cultuureducatieve verenigingen een erkenningsaanvraag indienen. In de tussenliggende jaren kan geen landelijk georganiseerde jeugdvereniging, vereniging informatie en participatie of cultuureducatieve vereniging erkend worden. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor het indienen van de aanvraag tot erkenning als landelijk georganiseerde jeugdvereniging, vereniging informatie en participatie of cultuureducatieve vereniging.

De administratie onderzoekt of de aanvraag tot erkenning volledig is en op tijd is ingediend. Een aanvraag die onvolledig is, kan volledig gemaakt worden, binnen een termijn, te bepalen door de Vlaamse Regering. Een aanvraag is onontvankelijk als ze niet tijdig is ingediend of niet tijdig is vervolledigd. De Vlaamse Regering bepaalt de termijn waarin de administratie de vereniging de onontvankelijkheid van de aanvraag meldt.

Als een aanvraag tot erkenning ontvankelijk wordt verklaard, wordt de vereniging begeleid en gecontroleerd door de administratie. De administratie begeleidt de vereniging door informatie en documentatie te verschaffen. De Vlaamse Regering bepaalt :
1° de wijze waarop en de termijn waarin de vereniging die een ontvankelijk verklaarde aanvraag tot erkenning heeft ingediend, op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse Regering om de vereniging te erkennen of van het voornemen van de Vlaamse Regering om de vereniging niet te erkennen;
2° de termijn waarin een vereniging een gemotiveerd bezwaar kan indienen tegen het formeel betekende voornemen van de Vlaamse Regering om de door de vereniging aangevraagde erkenning te weigeren en de wijze waarop dat bezwaar ingediend moet worden. Als dat bezwaarschrift te laat of ongemotiveerd wordt ingediend, dan is het bezwaar onontvankelijk. De Vlaamse Regering bepaalt de termijn waarin de vereniging op de hoogte wordt gebracht van de onontvankelijkheid van haar bezwaarschrift;
3° de termijn waarin en de wijze waarop de vereniging die een ontvankelijk bezwaar heeft ingediend tegen het voornemen van de Vlaamse Regering om de door haar aangevraagde erkenning te weigeren, op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse Regering over het ingediende bezwaar en de aangevraagde erkenning. Die termijn wordt gerekend vanaf het ogenblik waarop de vereniging haar ontvankelijk bezwaar heeft ingediend.

De erkenning als landelijk georganiseerde jeugdvereniging, als vereniging informatie en participatie of als cultuureducatieve vereniging wordt voor onbepaalde duur toegekend door de Vlaamse Regering.

De Vlaamse Regering kan de nadere erkenningsvoorwaarden bepalen.

Artikel 13. (09/09/2018- 31/12/2023)

§ 1. Elke erkende landelijk georganiseerde jeugdvereniging, vereniging informatie en participatie en cultuureducatieve vereniging ontvangt jaarlijks een subsidie van 80.000 euro.

Daarnaast kunnen aan die verenigingen aanvullend variabele subsidies worden toegekend. Daartoe moet de vereniging vierjaarlijks een door haar algemene vergadering goedgekeurde beleidsnota aan de administratie bezorgen. Die beleidsnota wordt uiterlijk op 1 januari van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor subsidie wordt gevraagd, ingediend bij de administratie. De eerste periode van vier jaar loopt van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017.

De hoogte van het jaarlijks toe te kennen variabele deel van het subsidiebedrag wordt om de vier jaar vastgesteld door de Vlaamse Regering na advies van de adviescommissie en van de administratie op basis van de beleidsnota die de vereniging voor de volgende vier jaar opstelt en op basis van de beschikbare informatie over de werking van de vereniging in de voorbije vier jaar, met dien verstande dat het variabel deel ten minste 50 percent bedraagt van het variabele deel van de subsidies dat toegekend is op basis van de vorige beleidsnota, tenzij de administratie tijdens inspecties of bij de beoordeling van de werkingsverslagen ernstige gebreken heeft vastgesteld bij de uitvoering van die beleidsnota.

Vooraleer zij een ontwerp van advies uitbrengen, kunnen de administratie en de adviescommissie de vereniging om aanvullende inlichtingen verzoeken. Indien de aanvullende inlichtingen niet tijdig worden verstrekt, dan hoeft hiermee geen rekening gehouden te worden in de adviezen van de administratie en de adviescommissie.

De adviescommissie en de administratie formuleren hierop een ontwerp van advies dat door de administratie aan de vereniging wordt bezorgd. De vereniging kan hierop een repliek formuleren.

Na onderzoek formuleren de adviescommissie en de administratie een definitief advies. In dit advies wordt eventueel gemotiveerd waarom de adviescommissie en de administratie niet of slechts gedeeltelijk het standpunt van de vereniging bijtreden.

De administratie deelt voor een door de Vlaamse Regering te bepalen datum de betrokken verenigingen zonder winstoogmerk de beslissing van de Vlaamse Regering mee. Als de beslissing niet tijdig wordt meegedeeld, ontvangt de vereniging de volgende beleidsperiode tenminste het bedrag dat haar werd toegekend voor het lopende jaar.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de procedure.

§ 2. Voor de periode 2018 tot en met 2021 kan de Vlaamse Regering, in het kader van de afslanking van de provincies, bijkomende middelen toekennen aan erkende landelijk georganiseerde jeugdverenigingen, verenigingen informatie en participatie en cultuureducatieve verenigingen. Deze middelen omvatten een subsidiëring van een kern van personeelsleden en een subsidiëring op grond van werkelijk gepresteerde activiteiten. Deze middelen worden toegekend aan verenigingen die ressorteren onder dit decreet en in 2014 een provinciale subsidie ontvingen, voor zover die provinciale middelen nog niet werden toegevoegd aan de aanvullende variabele subsidie, als vermeld in paragraaf 1, tweede lid.

§ 3. Binnen de perken van het bij decreet goedgekeurde krediet kan de Vlaamse Regering bij de aanvang van elk werkingsjaar de hoogte van het jaarlijks toe te kennen subsidiebedrag aanpassen aan de evolutie van de gezondheidsindex of aan de verplichtingen voor de werkgevers, opgenomen in de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten die tussentijds gesloten zijn tussen de erkende vakbonden en werkgeversfederaties en die geregistreerd zijn op de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, of dat subsidiebedrag verminderen als de kredieten die daarvoor opgenomen zijn in de algemene uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap, dat noodzakelijk maken.

§ 4. De Vlaamse Regering sluit een overeenkomst met de landelijk georganiseerde jeugdverenigingen, met de verenigingen informatie en participatie en met de cultuureducatieve verenigingen die een variabele subsidie ontvangen.

In die overeenkomst worden ten minste de strategische en operationele doelstellingen en de bijbehorende resultaats- en inspanningsindicatoren bepaald, alsook het subsidiebedrag.

Artikel 14. (01/01/2013- 31/12/2023)

De beleidsnota, vermeld in artikelen 8 en 13, komt tot stand na een democratisch proces in de vereniging en een bevraging van de doelgroep. In de beleidsnota worden de inspanningen gedocumenteerd die in dat verband werden verricht, alsook de resultaten van dat proces.

De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de indiening van de beleidsnota's.

Artikel 15. (01/01/2017- 31/12/2023)

§ 1. De Vlaamse Regering erkent politieke jongerenbewegingen.

Een politieke jongerenbeweging komt voor erkenning in aanmerking als ze de jeugd stimuleert om actief burgerschap op te nemen en de jeugd sensibiliseert en vormt met het oog op haar participatie in de politieke besluitvorming, in de werking van een welbepaalde politieke partij en in het maatschappelijk debat.

Als politieke partij wordt beschouwd: de vereniging van natuurlijke personen, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, die aan de door de Grondwet, de wet en het decreet bepaalde verkiezingen deelneemt, die overeenkomstig de wettelijke en decretale bepalingen over de verkiezingen van het Vlaams Parlement, de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat of het Europees Parlement kandidaten voorstelt en die, binnen de grenzen van de Grondwet, de wet en het decreet de volkswil beoogt te beïnvloeden op de wijze bepaald in haar statuten of haar programma.

Een politieke jongerenbeweging telt ten minste 100 leden, jonger dan eenendertig jaar. Het lidmaatschap dient te blijken uit een uitdrukkelijke, jaarlijkse wilsverklaring van betrokkene, die hierbij toestemming geeft tot de verwerking van zijn persoonsgegevens met het oog op de controle door de administratie op de gestelde erkenningsvoorwaarden. Het lidmaatschap mag niet automatisch volgen uit het lidmaatschap van een andere vereniging.

Politieke jongerenbewegingen kunnen in het kader van dit decreet uitsluitend op basis van dit artikel worden erkend.

Per politieke partij komt slechts één politieke jongerenbeweging in aanmerking voor erkenning.

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt:
1° de nadere regels voor de indiening van de aanvraag tot erkenning als politieke jongerenbeweging;
2° de wijze waarop en de termijn waarbinnen de politieke jongerenbeweging op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse Regering om die politieke jongerenbeweging te erkennen of van het voornemen van de Vlaamse Regering om die politieke jongerenbeweging niet te erkennen;
3° de termijn waarin een politieke jongerenbeweging een gemotiveerd bezwaar kan indienen tegen het voornemen van de Vlaamse Regering om de door de vereniging aangevraagde erkenning te weigeren en de wijze waarop dit moet gebeuren. Als dat bezwaarschrift laattijdig of ongemotiveerd wordt ingediend, dan is het bezwaar onontvankelijk;
4° de termijn waarin de vereniging op de hoogte wordt gebracht van de onontvankelijkheid van haar bezwaarschrift;
5° de termijn waarin en de wijze waarop de politieke jongerenbeweging die een ontvankelijk bezwaar heeft ingediend tegen het voornemen van de Vlaamse Regering om de door haar aangevraagde erkenning te weigeren, op de hoogte gebracht wordt van de beslissing van de Vlaamse Regering over het ingediende bezwaar. Die termijn wordt gerekend vanaf het ogenblik waarop de vereniging haar ontvankelijk bezwaar heeft ingediend.

Met behoud van de toepassing van artikel 17/2 kan de Vlaamse Regering nadere voorwaarden bepalen voor de erkenning en voor het toezicht op de naleving van de erkenningsvoorwaarden.

Artikel 16. (01/01/2018- 31/08/2020)

§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder:
1° bovenlokaal: het lokale gemeentelijke belang overstijgend;
2° kinderen en jongeren met een handicap: de kinderen en de jongeren die door hun mentale of fysieke situatie een groter risico op achterstelling of uitsluiting lopen;
3° maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren: de kinderen en de jongeren die door hun afkomst, hun thuissituatie of hun statuut een groter risico op achterstelling of uitsluiting lopen.

§ 1/1. De Vlaamse Regering kan jaarlijks een of meer oproepen lanceren voor de subsidiëring van vernieuwende projecten ter uitvoering van het Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan, de beleidsnota Jeugd en de beleidsbrieven Jeugd als die projecten betrekking hebben op het jeugdbeleid, zoals vermeld in artikel 4, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

De projectoproep vermeldt :
1° het doel, de voorwaarden, de selectieprocedure, met inbegrip van de ontvankelijkheidscriteria en de beoordelingscriteria;
2° de timing voor het indienen van voorstellen, het bekendmaken en starten van de geselecteerde projecten;
3° de grootte van het beschikbare krediet.

§ 2. Aan de landelijk georganiseerde jeugdverenigingen die een werkingssubsidie ontvangen, kunnen ook projectsubsidies worden toegekend voor initiatieven op het terrein van het jeugdwerk.

Aan de verenigingen informatie en participatie die een werkingssubsidie ontvangen, kunnen ook projectsubsidies worden toegekend voor initiatieven die tot doel hebben een kwaliteitsvol informatieaanbod voor of over de jeugd te maken of over te brengen, of om participatieprocessen van de jeugd in het beleid van overheden of instellingen te begeleiden, om op die manier de jeugd te betrekken bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van het beleid van overheden of instellingen, of om de mediaproductie door en over de jeugd te begeleiden.

Aan de cultuureducatieve verenigingen die een werkingssubsidie ontvangen, kunnen ook projectsubsidies worden toegekend voor initiatieven die tot doel hebben de artistieke creativiteit van kinderen of jongeren te stimuleren, of kinderen of jongeren de taal van de kunsten te leren begrijpen en gebruiken.

Aan de verenigingen, vermeld in artikel 8 kunnen ook projectsubsidies worden toegekend voor initiatieven die genomen zijn ter uitvoering van de taken, vermeld in artikel 8.

Alleen projecten die inspelen op ontwikkelingen of opportuniteiten die niet konden worden voorzien bij het opstellen van de beleidsnota en die voor de vereniging een bijzonder karakter hebben, komen in aanmerking voor subsidiëring op basis van deze paragraaf.

§ 3. De Vlaamse Regering verleent projectsubsidies aan verenigingen om een experimenteel project op te zetten op de volgende terreinen :
1° jeugdwerk;
2° informatie aan of over de jeugd en beleidsparticipatie van de jeugd;
3° cultuureducatie van de jeugd;
4° bovenlokaal jeugdwerk voor maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren en kinderen en jongeren met een handicap.

De projecten spelen in op nieuwe ontwikkelingen en behoeften die zowel binnen de jeugdsector als meer algemeen bij de jeugd leven. Ze werken methodisch en inhoudelijk vernieuwend. De projecten bedoeld in het eerste lid, 1° tot en met 3°, hebben door hun omvang, opzet en inhoud tot doel relevantie te verwerven voor de Vlaamse Gemeenschap. De projecten bedoeld in het eerste lid, 4°, hebben door hun omvang, opzet en inhoud tot doel relevantie te verwerven op bovenlokaal niveau.

Projecten waarvoor de vereniging al een subsidie ontvangt van de Vlaamse overheid of projecten van verenigingen die al werkingssubsidies ontvangen op basis van dit decreet, komen niet in aanmerking voor subsidiëring op basis van deze paragraaf.

De subsidie bedraagt maximaal 50.000 euro per jaar.

Om langer dan een jaar als experimenteel project te worden gesubsidieerd, moet er een duidelijke positieve lijn vastgesteld worden in de ontwikkeling van het project. Geen enkel project wordt langer dan vier jaar gesubsidieerd op basis van deze paragraaf. Deze termijn kan worden verlengd met maximaal drie jaar op voorwaarde dat de vereniging een realistisch plan voorlegt met het oog op het behalen van de erkenningsnormen bij de eerstvolgende erkenningsronde.

§ 4. De Vlaamse Regering kan jaarlijks een oproep lanceren voor de subsidiëring van vernieuwend onderzoek als dat onderzoek betrekking heeft op het jeugdbeleid, vermeld in artikel 4, 7°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

De projectoproep vermeldt :
1° het doel, de voorwaarden, de selectieprocedure, met inbegrip van de ontvankelijkheidscriteria en de beoordelingscriteria;
2° de timing voor het indienen van voorstellen, het bekendmaken en starten van de geselecteerde projecten;
3° de grootte van het beschikbare krediet.

Het onderzoeksvoorstel vermeldt minstens de onderzoeksvraag, de maatschappelijke relevantie, het vernieuwende karakter, de te volgen methode, de referenties van de betrokken onderzoekers en een plan van aanpak.

Het onderzoeksrapport bevat beleidsaanbevelingen en een managementsamenvatting en wordt toegankelijk gemaakt voor alle geïnteresseerden.

§ 5. Verenigingen die in aanmerking willen komen voor projectsubsidies stellen de aanvraag op overeenkomstig de formulieren die de administratie ter beschikking stelt. Ze dienen aan te tonen dat er geen dubbele subsidiëring plaatsvindt.

§ 6. De projectsubsidies worden als volgt beschikbaar gesteld :
1° een voorschot van 80 procent van de subsidie wordt uitbetaald na de ondertekening van het besluit, waarin de subsidie wordt toegekend;
2° het saldo van maximaal 20 procent van de subsidie wordt uitbetaald nadat de admi- nistratie heeft vastgesteld dat de voorwaarden waaronder de subsidie toegekend werd, nageleefd werden en dat de subsidie aangewend werd voor de doeleinden waarvoor ze werd verleend. Dat moet blijken uit het financieel en werkingsverslag.

De vereniging stuurt na afloop van het project een financieel en werkingsverslag naar de administratie, volgens de door de administratie geformuleerde voorwaarden.

Enkel kosten die gemaakt zijn in de looptijd van het project komen in aanmerking. Als de nettokosten, dat zijn de aangetoonde kosten, verminderd met de uit de realisatie van het project of product voortvloeiende inkomsten, minder bedragen dan de ontvangen subsidie, wordt het verschil teruggevorderd.

De Vlaamse Regering kan de nadere regels bepalen.

Artikel 17. (01/01/2018- 02/04/2020)

§ 1. Om te worden gesubsidieerd in het kader van dit decreet moet de begunstigde :
1° een vereniging zonder winstoogmerk zijn;
2° in zijn werking de principes en de regels van de democratie aanvaarden en ook de rechten van het kind en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden onderschrijven en uitdragen;
3° zijn zetel hebben in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;
4° ervoor zorgen dat alle gegevens die verband houden met de erkennings- en subsidiëringsvoorwaarden op de zetel voorhanden zijn in het Nederlands en die ter beschikking stellen voor onderzoek door de administratie;
5° de bevoegdheden die wettelijk toekomen aan de algemene vergadering of aan de raad van bestuur, niet overdragen aan een derde;
6° op zelfstandige wijze de financiën beheren en het eigen beleid bepalen, wat blijkt uit het feit dat de vereniging :
a) over een eigen secretariaat beschikt dat duidelijk kan worden onderscheiden van elke andere rechtspersoon; het secretariaat van de vereniging is ondergebracht op de zetel van de vereniging;
b) werkgever en opdrachtgever is van haar personeel;
c) de programmering van de vereniging bepaalt en uitvoert;
d) over een eigen post- of bankrekening beschikt;
e) activiteiten organiseert of diensten verleent in eigen naam.

Vanaf het ogenblik dat hij erkend wordt of een belofte van subsidiëring ontvangt, moet elke begunstigde ook :
1° meewerken aan onderzoek dat door of namens de Vlaamse Regering wordt georganiseerd met het oog op het voeren van een jeugd- en kinderrechtenbeleid;
2° het logo van de Vlaamse Gemeenschap opnemen op alle informatiedragers die betrekking hebben op initiatieven die gesubsidieerd worden in het kader van dit decreet;
3° een financieel verslag en een werkingsverslag indienen, goedgekeurd door de algemene vergadering van de vereniging;
4° een boekhouding voeren en die zo organiseren dat de aanwending van de subsidies op elk ogenblik financieel kan worden gecontroleerd;
5° toestaan dat de administratie en het Rekenhof de werking en de boekhouding, zo nodig ter plaatse, onderzoeken.

De verenigingen die op basis van dit decreet een werkingssubsidie ontvangen, die nen jaarlijks, samen met het financiële verslag, bij de administratie een verslag in van een bedrijfsrevisor die lid is van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren of van een extern accountant die geen andere opdrachten vervult voor de vereniging. De Vlaamse Regering bepaalt de datum van indiening en de vormvereisten.

In afwijking van § 1, 1°, komen voor de toekenning van subsidies zoals bedoeld in artikel 16, § 3, eerste lid, 4°, in aanmerking:
1° feitelijke verenigingen;
2° privaatrechtelijke rechtspersonen met een niet-commercieel karakter;
3° intergemeentelijke projectverenigingen.

§ 2. Om de hoogte van de subsidiebedragen voor de verenigingen, vermeld in artikel 8, te bepalen, om de hoogte van de variabele subsidies, vermeld in artikel 13, te bepalen en om de hoogte van de projectsubsidies, vermeld in artikel 16, te bepalen, worden, rekening houdend met de specificiteit van de organisatie, de volgende beoordelingscriteria gehanteerd, als die relevant zijn voor de beoordeling van de gesubsidieerde initiatieven :
1° profilering en positionering;
2° langetermijnvisie;
3° inhoudelijk concept en concrete uitwerking;
4° samenwerking en netwerking met andere actoren in binnen- of buitenland;
5° haalbaarheid;
6° bereik;
7° gelijkekansenbeleid;
8° financiële onderbouw van de werking;
9° transparantie die wordt verschaft over de relatie van de initiatieven van de vereniging die voor subsidiëring worden voorgesteld enerzijds met andere initiatieven van deze vereniging anderzijds, en de wijze waarop die initiatieven gefinancierd worden;
10° het onderschrijven en uitdragen van de rechten van het kind.

Als de vereniging al eerder op basis van het decreet gesubsidieerd werd, wordt ook rekening gehouden met de wijze waarop de vereniging invulling heeft gegeven aan haar verplichtingen.

Ter aanvulling van de genoemde beoordelingscriteria mag de Vlaamse Regering aanvullende beoordelingscriteria bepalen. De lijst van aanvullende criteria moet uiterlijk zes maanden voor de uiterste indieningsdatum van de aanvraag tot subsidiëring kenbaar gemaakt worden.

§ 3. Met het oog op de advisering inzake de toekenning van variabele subsidies aan de verenigingen, vermeld in artikelen 9, 10 en 11, en de toekenning van projectsubsidies, vermeld in artikel 16, paragrafen 2 en 3, stelt de Vlaamse Regering een of meer adviescommissies samen met personen die aanwijsbaar over de nodige expertise beschikken.

Een adviescommissie kan alle initiatieven nemen die ze nodig acht. Ze kan onder meer de organisatie die de aanvraag tot subsidiëring heeft ingediend horen, deskundigen horen, aanvullende documenten en gegevens opvragen en een bezoek ter plaatse brengen of aan de administratie vragen een onderzoek ter plaatse uit te voeren.

De leden van een adviescommissie ontvangen een vergoeding voor hun werkzaamheden en verplaatsingen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van deze vergoedingen.

Het lidmaatschap van een adviescommissie is niet verenigbaar met de hoedanigheid van lid van de jeugdraad, personeelslid of lid van de raad van bestuur van de vereniging, vermeld in artikel 8, paragraaf 1, of de hoedanigheid van personeelslid of lid van de raad van bestuur van een organisatie waarvan de beleidsnota of de subsidieaanvraag moet worden behandeld door de adviescommissie. Een lid van een adviescommissie wordt aangesteld voor een termijn van vier jaar. Dat mandaat kan slechts eenmaal verlengd worden. Het lidmaatschap van dezelfde commissie kan maximaal acht jaar bedragen.

De adviescommissies worden bijgestaan door de administratie.

§ 4. Een vereniging die op basis van dit decreet een werkingssubsidie ontvangt, kan gedurende de periode waarin die vereniging haar beleidsnota uitvoert, onbeperkt een reserve aanleggen met eigen inkomsten en subsidies.

Als reserve moet het resultaat beschouwd worden van de optelling van rekening 13, bestemde fondsen, en rekening 14, overgedragen resultaat, van de balans, zoals omschreven in de minimumindeling van het algemeen rekeningenstelsel, als bijlage gevoegd bij het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen.

Als de vereniging op het einde van de beleidsperiode nog beschikt over een reserve, dan kan ze die reserve overdragen naar de volgende beleidsperiode op voorwaarde dat, ten opzichte van de bestaande reserve bij het begin van de beleidsperiode, de aangroei niet meer bedraagt dan twintig percent van de gemiddelde jaarlijkse kosten berekend over de beleidsperiode. De Vlaamse Regering kan een afwijking toestaan van het bepaalde percentage, op voorwaarde dat de vereniging daartoe aan de administratie een gemotiveerd bestedingsplan bezorgt voor de te veel opgebouwde reserve of voor de gehele reserve.

Als bij de afrekening van het laatste werkingsjaar van de beleidsperiode de aangroei van de reserve meer bedraagt dan hetgeen bepaald werd in het derde lid, dan wordt het teveel ingehouden op het nog uit te keren saldo van de werkingssubsidie en wordt het eventueel daarna nog resterende bedrag in mindering gebracht op de subsidies van de volgende beleidsperiode, tot maximaal het bedrag van de werkingssubsidie die toegekend is voor het laatste jaar voorafgaand aan de nieuwe beleidsperiode.

Als aan de vereniging na afloop van de beleidsperiode waarop de beleidsnota betrekking heeft, geen werkingssubsidie meer wordt verleend, dan is de vereniging verplicht een gemotiveerd bestedingsplan voor alle reserves die op basis van dit artikel werden aangelegd, in te dienen bij de administratie. Die reserves moeten, in voorkomend geval, prioritair aangewend worden om te voldoen aan de arbeidsrechtelijke verplichtingen.

De regeling voor reserves is ook van toepassing op de verenigingen die op basis van dit decreet een werkingssubsidie ontvangen, maar geen beleidsnota indienen, met dien verstande dat voor die verenigingen de beleidsperiode de periode van vier jaar is vanaf het eerste jaar van subsidiëring op basis van dit decreet, en daarna elke volgende periode van vier jaar.

§ 5. De verenigingen waarvan werd vastgesteld dat zij aan alle voorwaarden voldoen voor de toekenning van een werkingssubsidie, ontvangen per kwartaal een voorschot van 22,5 percent van het subsidiebedrag dat voor dat jaar toegekend wordt.

Het saldo wordt uitbetaald voor 1 juli van het volgende jaar.

Artikel 17/1. (01/10/2015- 02/04/2020)

§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder:
1° animator: jeugdwerker die kinderen en jongeren bij hun activiteiten binnen het jeugdwerk begeleidt;
2° attest: een door de Vlaamse Gemeenschap erkend bewijs dat een individu een kadervormingstraject heeft doorlopen;
3° competentieprofiel: een afgerond geheel van competenties die een persoon in een bepaalde maatschappelijke context hanteert om de te verwachten resultaten in die maatschappelijke rol te realiseren;
4° hoofdanimator: jeugdwerker die verantwoordelijkheid opneemt binnen een groep van jeugdwerkers;
5° instructeur: jeugdwerker die verantwoordelijkheid opneemt in het vormingsproces van jeugdwerkers;
6° kadervormingstraject: een specifiek vormingstraject dat wordt opgezet met het oog op de vorming van animatoren, hoofdanimatoren en instructeurs.

§ 2. Een vereniging die op basis van dit decreet een werkingssubsidie ontvangt, kan kadervormingstrajecten organiseren die leiden tot de uitreiking van attesten aan jeugdwerkers. Die kadervormingstrajecten hebben specifiek tot doel de deelnemers te begeleiden bij het verwerven van de competenties van de competentieprofielen van respectievelijk animator, hoofdanimator en instructeur.

De Vlaamse Regering bepaalt de competenties en bijhorende indicatoren met betrekking tot de drie competentieprofielen.

§ 3. Elk kadervormingstraject bestaat uit:
1° een theoretisch gedeelte;
2° een begeleide stage;
3° een evaluatie.

De Vlaamse Regering bepaalt de duur, de inhoud, de toelatings- en begeleidingsvoorwaarden en de specifieke regels waaraan moet worden voldaan.

§ 4. Met het oog op de erkenning van een kadervormingstraject dient de vereniging bij de administratie een aanvraagdossier in dat ten minste volgende onderdelen beschrijft:
1° de manier waarop de vereniging het kadervormingstraject organiseert en begeleidt;
2° de manier waarop de vereniging ondersteunt, stimuleert en garandeert dat deelnemers kansen krijgen om de competenties te verwerven;
3° de manier waarop de vereniging alle begeleiders van het traject vormt en opvolgt.

De Vlaamse Regering bepaalt de termijnen, de inhoud en de procedure voor de aanvraag en de erkenning van het kadervormingstraject.

§ 5. Nadat een aanvraag door de administratie is goedgekeurd, heeft de vereniging een meldingsplicht voor de afzonderlijke kadervormingstrajecten.

De Vlaamse Regering bepaalt de termijnen, de inhoud en de procedure.

De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de erkende kadervormingstrajecten worden bekendgemaakt.

§ 6. Aan de deelnemer die met positief gevolg een kadervormingstraject heeft doorlopen, wordt een attest uitgereikt.

De Vlaamse Regering bepaalt de termijnen en de vereisten voor de uitreiking van de attesten.

Met het oog op de beleidsuitvoering, -handhaving en -evaluatie wordt door de administratie een databestand beheerd dat volgende gegevens bevat: voornaam, naam, geboortedatum en rijksregisternummer van de houder van het attest. Dit databestand kan enkel geraadpleegd worden door de administratie.

Artikel 17/2. (01/01/2017- 31/12/2023)

§ 1. Een politieke jongerenbeweging wordt erkend als zij:
1° een vereniging zonder winstoogmerk;
2° in haar werking de principes en de regels van de democratie aanvaardt is en ook de rechten van het kind en het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden onderschrijft en uitdraagt;
3° haar zetel heeft in het Nederlandse taalgebied of in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;
4° ervoor zorgt dat alle gegevens die verband houden met de erkenningsvoorwaarden op de zetel voorhanden zijn in het Nederlands en die ter beschikking stelt voor onderzoek door de administratie;
5° de bevoegdheden die wettelijk toekomen aan de algemene vergadering of aan de raad van bestuur, niet overdraagt aan een derde.

Vanaf het ogenblik dat de politieke jongerenbeweging erkend wordt:
1° werkt zij mee aan onderzoek dat door of namens de Vlaamse Regering wordt georganiseerd met het oog op het voeren van een jeugd- en kinderrechtenbeleid;
2° dient ze jaarlijks een door de algemene vergadering van de vereniging goedgekeurd verslag in, waaruit blijkt dat zij aan de erkenningsvoorwaarden voldoet.

Artikel 18. (01/01/2013- 31/12/2023)

Als de administratie vaststelt dat aan de erkennings- of subsidiëringsvoorwaarden of aan de bepalingen in de overeenkomst, die gesloten is met de Vlaamse Gemeenschap, niet werd voldaan, deelt ze haar standpunt schriftelijk mee aan de begunstigde. Daarbij nodigt ze de begunstigde uit om zijn eventuele bezwaren kenbaar te maken. De administratie neemt na de indiening van dat bezwaarschrift een beslissing en deelt die aan de begunstigde mee. Als de begunstigde niet akkoord gaat met de beslissing van de administratie, kan hij bezwaar indienen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels en de termijnen voor die procedure.

Als blijkt dat niet wordt voldaan aan de erkenningsvoorwaarden, dan wordt de erkenning ingetrokken.

Als uit de bewijsstukken over het vorige jaar blijkt dat de uitgekeerde voorschotten op de werkingssubsidies hoger zijn dan de door de begunstigde verantwoorde uitgaven, of als niet voldaan werd aan de bepalingen in de overeenkomst die de Vlaamse Regering heeft afgesloten met de gesubsidieerde vereniging, of als de som van de voorschotten die uitbetaald wordt aan de vereniging, hoger is dan de subsidie die toegekend wordt voor het jaar in kwestie, wordt het teveel ingehouden van het nog uit te keren saldo van de subsidie en wordt het eventueel daarna nog resterende bedrag in mindering gebracht op de nog uit te betalen subsidies, tot maximaal het bedrag van de subsidie die toegekend is voor dat werkingsjaar.

Artikel 19. (01/01/2013- 31/12/2023)

§ 1. Met uitzondering van de verenigingen, vermeld in artikel 15, paragraaf 1, worden alle erkende landelijk georganiseerde jeugdverenigingen die erkend zijn op basis van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid en de verenigingen participatie en informatie en cultuureducatie die op basis van dat decreet een werkingssubsidie ontvangen, bij de inwerkingtreding van dit decreet erkend, tenzij ze daar uitdrukkelijk van afzien. De verenigingen informatie en participatie en de cultuureducatieve verenigingen die afzien van erkenning, komen in aanmerking voor subsidiëring voor de periode 2014-2017, als ze voldoen aan de bepalingen van artikel 13, paragraaf 2.

Voor de verenigingen die erkend zijn op basis van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid geldt dat voor de periode 2014-2017 de aanvullende variabele subsidie ten minste 50 % bedraagt van het variabele deel van de subsidies die toegekend zijn voor 2013, tenzij de aanvullende variabele subsidie die toegekend is voor 2013, niet meer bedraagt dan 50.000 euro.

§ 2. De overeenkomsten voor de perioden 2011-2013 of 2012-2014, die gesloten zijn ter uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid, eindigen op 31 december 2013.

De overeenkomsten voor de periode 2010-2012, die gesloten zijn ter uitvoering van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid, blijven van kracht tot eind 2013, als voldaan wordt aan artikel 9, paragraaf 6, derde lid, artikel 19, paragraaf 2, artikel 32, paragraaf 2, vierde lid, artikel 35, paragraaf 7 en artikel 36, paragraaf 7 van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid, gewijzigd bij het decreet van 3 december 2010.

§ 3. In 2013 komen uitsluitend die verenigingen die in 2012 op basis van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid erkend zijn of een werkingssubsidie ontvangen, in aanmerking voor een werkingssubsidie.

§ 4. In afwijking van artikel 13, § 1, van het decreet bedraagt de subsidie voor verenigingen die in 2012 een erkenningsprocedure doorliepen en in dat jaar op basis van het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid, zoals gewijzigd bij decreet van 3 december 2010, voor het eerst erkend werden als landelijk georganiseerde jeugdvereniging in het jaar 2013 55.000 euro.

Artikel 19/1. (01/01/2017- 31/12/2023)

Landelijk georganiseerde jeugdverenigingen die in 2014 of 2015 werden gesubsidieerd op basis van artikel 13, § 2, of waarvan in 2015 vastgesteld werd dat ze aan de normen van artikel 13, § 2, beantwoordden, kunnen tot uiterlijk vier jaar nadat ze op basis van artikel 13, § 2, een subsidietoezegging kregen, een basissubsidie krijgen van 55.000 euro, op voorwaarde dat ze minimaal drie modules realiseren van de modules die in aanmerking komen voor de erkenning van een landelijk georganiseerde jeugdvereniging. De module, vermeld in artikel 9, § 2, eerste lid, 1°, kan ten hoogste tweemaal in aanmerking worden genomen.

Verenigingen informatie en participatie die in 2014 of 2015 werden gesubsidieerd op basis van artikel 13, § 2, of waarvan in 2015 vastgesteld werd dat ze aan de normen van artikel 13, § 2, beantwoordden, kunnen tot uiterlijk vier jaar nadat ze op basis van artikel 13, § 2, een subsidietoezegging kregen, een basissubsidie krijgen van 55.000 euro, op voorwaarde dat ze minimaal drie modules realiseren van de modules die in aanmerking komen voor de erkenning van een vereniging informatie en participatie. Daarbij worden de modules, vermeld in artikel 10, § 2, eerste lid, 2°, 3°, 4°, 5° en 7°, elk maximaal tweemaal in aanmerking genomen en moet de module, vermeld in artikel 10, § 2, eerste lid, 6°, minstens eenmaal gecombineerd worden met de module, vermeld in artikel 10, § 2, eerste lid, 4°.

Cultuureducatieve verenigingen die in 2014 of 2015 werden gesubsidieerd op basis van artikel 13, § 2, of waarvan in 2015 vastgesteld werd dat ze aan de normen van artikel 13, § 2, beantwoordden, kunnen tot uiterlijk vier jaar nadat ze op basis van artikel 13, § 2, een subsidietoezegging kregen, een basissubsidie krijgen van 55.000 euro, op voorwaarde dat ze minimaal drie modules realiseren van de modules die in aanmerking komen voor de erkenning van een cultuureducatieve vereniging. Daarbij wordt minimaal een module gerealiseerd in de vrije tijd en kan de module, vermeld in artikel 11, § 2, eerste lid, 4°, maximaal eenmaal ingebracht worden.

De verenigingen, bedoeld in het eerste tot derde lid, die in 2015 ook variabele subsidies ontvangen, komen tot eind 2017 verder in aanmerking voor de toekenning van deze variabele subsidies.

Artikel 19/2. (01/01/2017- 31/12/2023)

In afwijking van artikel 8, § 6, 2°, en § 7, bezorgen de verenigingen, vermeld in artikel 8, § 1 tot § 5, de administratie op 1 januari 2017 een beleidsnota 2018-2020. De Vlaamse Regering bepaalt op basis van deze beleidsnota en op basis van de beschikbare informatie over de werking van de vereniging in de voorbije vier jaar het bedrag dat aan de vereniging wordt toegekend als werkingssubsidie. In afwijking van artikel 8, § 7, wordt de werkingssubsidie toegekend in de vorm van een financieringsbudget voor de jaren 2018-2020.

In afwijking van artikel 8, § 8, sluit de Vlaamse Regering binnen het door de Vlaamse Regering generiek bepaalde kader met elke vereniging, vermeld in het eerste lid, een overeenkomst voor de jaren 2018-2020.

Artikel 19/3. (01/01/2017- 31/12/2023)

§ 1. In afwijking van artikel 10, § 3, tweede lid, geldt voor het jaar 2018 voor de verenigingen informatie en participatie die op 1 januari 2017 een werkingssubsidie ontvangen, dat de activiteiten, vermeld in artikel 10, § 3, worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste twee provincies van het Nederlandse taalgebied of uit een provincie van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Voor elk van die provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 100 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 40 deelnemersuren.

§ 2. In afwijking van artikel 10, § 3, tweede lid, geldt voor het jaar 2019 voor de verenigingen informatie en participatie die op 1 januari 2017 een werkingsubsidie ontvangen dat de activiteiten, vermeld in artikel 10, § 3, van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid, worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste drie provincies van het Nederlandse taalgebied of uit twee provincies van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Voor elk van die provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 140 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 50 deelnemersuren.

§ 3. In afwijking van artikel 10, § 4, tweede lid, geldt in 2018 voor de verenigingen informatie en participatie die op 1 januari 2017 een werkingssubsidie ontvangen dat de activiteiten, bedoeld in artikel 10, § 4, worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste twee provincies van het Nederlandse taalgebied of uit een provincie van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Voor elk van die provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 100 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 40 deelnemersuren.

§ 4. In afwijking van artikel 10, § 4, tweede lid, geldt in 2019 voor de verenigingen informatie en participatie die op 1 januari 2017 een werkingssubsidie ontvangen dat de activiteiten, bedoeld in artikel 10, § 4, worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste drie provincies van het Nederlandse taalgebied of uit twee provincies van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Voor elk van die provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 140 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 50 deelnemersuren.

Artikel 19/4. (01/01/2017- 31/12/2023)

§ 1. In afwijking van artikel 11, § 3, derde lid, geldt in 2018 voor de cultuureducatieve verenigingen die op 1 januari 2017 een werkingssubsidie ontvangen dat de activiteiten, vermeld in artikel 11, § 3, worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste twee provincies van het Nederlandse taalgebied of uit een provincie van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Voor elk van die provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 100 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 40 deelnemersuren.

§ 2. In afwijking van artikel 11, § 3, derde lid, geldt in 2019 voor de cultuureducatieve verenigingen die op 1 januari 2017 een werkingssubsidie ontvangen dat de activiteiten, bedoeld in artikel 11, § 3, worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste drie provincies van het Nederlandse taalgebied of uit twee provincies van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Voor elk van die provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 140 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 50 deelnemersuren.

§ 3. In afwijking van artikel 11, § 4, tweede lid, geldt in 2018 voor de cultuureducatieve verenigingen die op 1 januari 2017 een werkingssubsidie ontvangen dat de activiteiten, vermeld in artikel 11, § 4, worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste twee provincies van het Nederlandse taalgebied of uit een provincie van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Voor elk van die provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 100 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 40 deelnemersuren.

§ 4. In afwijking van artikel 11, § 4, tweede lid, geldt in 2019 voor de cultuureducatieve verenigingen die op 1 januari 2017 een werkingssubsidie ontvangen, dat de activiteiten, vermeld in artikel 11, § 4, worden gerealiseerd met deelnemers uit ten minste drie provincies van het Nederlandse taalgebied of uit twee provincies van het Nederlandse taalgebied en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. Voor elk van die provincies geldt dat inwoners uit die provincie samen ten minste 140 deelnemersuren realiseren. Voor het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad volstaan 50 deelnemersuren.

Artikel 19/5. (01/01/2017- 31/12/2023)

Wanneer in de periode 1 januari 2017 - 31 december 2019 twee of meer op basis van dit gesubsidieerde organisaties fuseren, wordt de hoogte van de werkingssubsidie voor de fusieorganisatie bepaald op de som van de werkingssubsidies toegekend aan de fuserende organisaties voor de lopende beleidsplanperiode.

Artikel 19/6. (01/01/2017- 31/12/2023)

In afwijking van artikel 12, eerste lid, kunnen de verenigingen, vermeld in artikel 19/1, gedurende de periode dat zij gesubsidieerd worden jaarlijks een erkenningsaanvraag indienen.

Artikel 19/7. (01/01/2017- 31/12/2023)

Politieke jongerenbewegingen die in 2016 gesubsidieerd werden op basis van artikel 15 van het decreet van 20 januari 2012 houdende een vernieuwd jeugd- en kinderrechtenbeleid worden per 1 januari 2017 erkend en blijven erkend zolang zij aan de erkenningsvoorwaarden voldoen.

Artikel 20. (01/01/2013- 31/12/2023)

De in dit decreet vermelde bedragen worden aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.

Artikel 21. (01/01/2013- 31/12/2023)

Het decreet van 18 juli 2008 houdende het voeren van een Vlaams jeugd- en kinderrechtenbeleid, gewijzigd bij de decreten van 19 december 2008 en 3 december 2010, wordt opgeheven.

Artikel 22. (01/01/2013- 31/12/2023)

Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2013.


Vlaamse Codex, officiële website van de Vlaamse Overheid - https://codex.vlaanderen.be
Geconsolideerde versie die geldt op 06/03/2020