Taalgrens

Begrip
Mark Deweerdt (2023, herwerking), Machteld De Metsenaere / Mark Deweerdt / Adriaan Verhulst (1998)

Het begrip ‘taalgrens’ verwijst in het algemeen naar een grens die twee bevolkingsgroepen die een verschillende taal spreken van elkaar scheidt en in het bijzonder naar de grens tussen het Germaanse en het Romaanse taalgebied in West-Europa die door onder meer België loopt, er decennialang in het brandpunt van de taalstrijd stond en er nog altijd politieke spanningen veroorzaakt.

Leestijd: 49 minuten

De sociologische taalgrens is in een lange periode, van de 4de tot de 9de eeuw, ontstaan en door de eeuwen heen vrij stabiel gebleven. Ze heeft een politieke betekenis gekregen op het ogenblik dat de overheid het officiële taalgebruik begon te regelen. In wat het huidige België België
Geen Vlaamse beweging zonder België. Het is ook onmogelijk om België te begrijpen zonder de geschiedenis van de Vlaamse beweging erbij te betrekken. Tussen het ontstaan van een culturele ... Lees meer
is, was dat het geval vanaf de bezetting en annexatie van de Zuidelijke Nederlanden door de Franse Republiek (1795).

Onder het Franse regime veroorzaakte de verfransing van openbare leven in de ‘Vlaamse’ departementen nauwelijks ongenoegen, laat staan verzet, aan de ene kant omdat de taalpolitiek Taalpolitiek en -wetgeving
Situaties van taalonderdrukking vindt men wereldwijd. Daarom besteedt deze bijdrage eerst aandacht aan gehanteerde taalpolitieke strategieën. Ook in België verzette een gedomineerde taalg... Lees meer
beantwoordde aan het taalgebruik van de al verfranste hogere burgerij, aan de andere kant omdat een meerderheid van de bevolking analfabeet en daar ‘immuun’ was voor verfransing. Ongenoegen was er wel over het taalbeleid van Willem I der Nederlanden, Willem I
Willem I (1772-1843) was koning der Nederlanden van 1815 tot 1840, en dus ook tussen 1815 en 1830 (de jure tot 1839) van het zuidelijke deel daarvan. Zijn beleid inzake de nationale taal ... Lees meer
, de koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden waar onze gewesten vanaf 1815 toe behoorden. De verplichting in de noordelijke provincies, maar niet in de zuidelijke, om vanaf 1823 uitsluitend Nederlands te gebruiken in bestuur Bestuur
Het taalgebruik in het bestuur is een centraal aspect van de Belgische taalkwestie. Het omvat het proces van het afdwingen van taalrechten voor Vlamingen evenals de bestuurstaalwetgeving ... Lees meer
, gerecht Gerecht
Lees meer
en onderwijs Onderwijs
Lees meer
, werd beschouwd als een aanslag op de (taal)vrijheid en gaf mee aanleiding tot de Belgische Revolutie Belgische Revolutie
De Belgische Revolutie is de naam van de opstand van 1830-1831 in de zuidelijke provincies van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden van koning Willem I. De opstand leidde tot de splits... Lees meer
(1830).

Geen wonder dus dat de grondwet van het uit de revolutie geboren Koninkrijk België ‘het gebruik van de talen is vrij’ als norm stelde. De toepassing ervan kwam er in de feiten op neer dat ook in de ‘Vlaamse’ provincies het Frans weer de bestuurs-, gerechts- en onderwijstaal werd. Toen vanaf 1849 de ‘taalminnaars’, die opkwamen voor het behoud van de Vlaamse volkstaal, begonnen te eisen de ‘vrijheid’ te hebben (ook) in het Nederlands berecht, bestuurd en onderwezen te worden, begon de ‘taalstrijd’ van de Vlaamse beweging.

In die taalstrijd is de afbakening van de taalgrens een belangrijk strijdpunt geweest. In de eerste fase ervan, waarin de flaminganten langs parlementaire en buitenparlementaire weg de gelijkheid van het Nederlands en het Frans als officiële talen wilden en konden afdwingen, was dat nog niet het geval. Voor de Vlaamse beweging was het immers nog aanvaardbaar dat Vlaanderen, en mutatis mutandis heel België, tweetalig was. Tegen de tweetaligheid Tweetaligheid
Lees meer
van Wallonië en van België rees verzet in Wallonië; uit dat verzet is de Waalse beweging Waalse beweging
De Waalse beweging ontstond op het einde van de 19e eeuw en heeft zijn wortels in een culturele, politieke en taalkundige dimensie. Ze was verdeeld in verschillende stromingen, waarvan de... Lees meer
ontstaan.

Met de bestuurstaalwet van 1921 werd het paradigma van de algemene tweetaligheid verlaten, kwam dat van de regionale eentaligheid in de plaats en werd het traject van de taalgrens een politiek strijdpunt. Voor gemeenten langs de taalgrens voorzag de bestuurstaalwet van 1921 in de mogelijkheid van de regionale eentaligheid af te wijken. Bepalend daarvoor was het aantal anderstalige inwoners zoals dat bleek uit de tienjaarlijkse volks- en talentelling. Vanaf de talentelling van 1930 kreeg die het karakter van een volksraadpleging, was manipulatie mogelijk en werd deze in de hand gewerkt door de hogere sociale status van het Frans, en gaf ze aanleiding tot politieke strijd. De Vlaamse beweging vreesde en ageerde ertegen dat op basis van ‘vervalste’ resultaten de taalgrens naar het noorden opschoof en, meer nog, dat de tweetalige agglomeratie Brussel Brussel
In de geschiedenis van de Vlaamse beweging speelde Brussel een unieke rol vanwege haar hoofdstedelijke functies, economische aantrekkingskracht en als symbool van verfransing, die zich v... Lees meer
uitgebreid werd met Vlaamse randgemeenten. Hoewel de agglomeratie zelf niet op de taalgrens lag, werd het taalgebruik in de agglomeratie en de aangrenzende gemeenten geregeld door dezelfde bestuurstaalwet.

Klachten over en onregelmatigheid bij de talentelling van 1947 waren aanleiding voor een nieuw offensief van de Vlaamse beweging, dat resulteerde in de afschaffing van de talentelling (1961), de ‘definitieve’ vastlegging van de taalgrens (1962), de begrenzing van de Brusselse agglomeratie tot negentien gemeenten en een faciliteiten Faciliteiten
Al sinds de eerste taalwet (1873) voorzag de wetgever in faciliteiten. Deze tegemoetkomingen gaven aanleiding tot tegengestelde interpretaties door Nederlandstaligen en Franstaligen, zo ... Lees meer
regeling in haar zes Vlaamse randgemeenten Vlaamse Rand
De Vlaamse Rand omvat de negentien gemeenten grenzend aan Brussel of aan een faciliteitengemeente. De relatie tot Brussel leidt er tot specifieke uitdagingen. Lees meer
(1963). Daarmee was het Belgische grondgebied ingedeeld in vier taalgebieden, die in 1970 grondwettelijk verankerd werden en het fundament zouden vormen waarop met een staatshervorming Staatshervorming
Tussen 1970 en vandaag werden zes staatshervormingen doorgevoerd die België omvormden van een unitaire in een federale staat met drie gewesten, het Vlaamse, het Waalse en het Brussels Hoo... Lees meer
de unitaire staat in een federale staat werd omgevormd.


Met een Mars op Brussel op 22 oktober 1961 en 14 oktober 1962 eiste de Vlaamse beweging de wettelijke vastlegging van de taalgrens en de definitieve begrenzing van de Brusselse agglomeratie tot de negentien gemeenten. (KADOC, kfb002364)
Met een Mars op Brussel op 22 oktober 1961 en 14 oktober 1962 eiste de Vlaamse beweging de wettelijke vastlegging van de taalgrens en de definitieve begrenzing van de Brusselse agglomeratie tot de negentien gemeenten. (KADOC, kfb002364)

Ontstaan en vorming

Ruw geschetst loopt de grens die het Germaanse van het Romaanse deel van West-Europa scheidt van Grevelingen (Gravelines) aan de Franse Kanaalkust, dwars door België tot het drielandenpunt bij Vaals en Aken waar ze zuidwaarts afbuigt, en zo verder tot het drielandenpunt bij Athus in het zuiden van de provincie Luxemburg. Vandaaruit doorkruist ze Frankrijk Frankrijk & Vlaanderen
De verhouding tussen Vlaanderen en Frankrijk werd altijd gekenmerkt door een aanzienlijke dubbelzinnigheid. Hoewel er lange tijd een grote affiniteit met de Franse cultuur bestond, werd d... Lees meer
, eerst in zuidoostelijke richting en vervolgens van noord naar zuid tot het drielandenpunt bij Bazel. In Zwitserland scheidt ze, van noord naar zuid, de Frans- van de Duitstalige kantons en, van west naar oost, het Italiaans en Reto-Romaans sprekende landsdeel van het Duitssprekende. Verder oostwaarts loopt ze door Noord-Italië (Zuid-Tirol) en volgt ze ten slotte de grens tussen Oostenrijk en Slovenië.

De Belgische taalgrens, waar het hier verder over gaat, is ontstaan en gevormd in complexe processen die duurden van de 4de tot de 9de eeuw van onze tijdrekening waarvan de immigratie van Germaanse stammen in het Romeinse Rijk en de opdeling, door assimilatie (aanpassing aan een groter geheel), van een groot Germaans-Romaans menggebied in twee eentalige gebieden constitutief waren.

Over de taalgrensgenese hebben vanaf de 19de eeuw vooral Belgische en Duitse historici onderzoek gedaan en verschillende theorieën geformuleerd die elkaar aangevuld en bevrucht hebben. Baanbrekend was het werk van de Luikse hoogleraar Godefroid Kurth Kurth, Godefroid
Godefroid Kurth (1847-1916) was een invloedrijke Belgische historicus die pleitte voor de verdediging van de Vlaamse en Duitse volkstaal. Hij hield er een uitgesproken rooms-katholieke ov... Lees meer
. Voortbouwend op de Brusselse stadsarchivaris Alphonse Wauters, die gewezen had op de plaatsnamen als bron voor de taalgrensgeschiedenis, stelde hij op grond van toponymisch onderzoek dat de taalgrens de lijn was tot waar de Franken, komend vanuit het noordoosten van het huidige Nederland en het noordwesten van het huidige Duitsland, na het oversteken van de Rijn waren doorgedrongen. Grote wouden, vooral het Kolenwoud (waarvan het Zoniënwoud en het Meerdaalwoud restanten zijn), en de laat-Romeinse verdedigingswerken (limes) ten noorden van de heirbaan Bavai-Keulen hadden hun verdere opmars naar het zuiden verhinderd. Guillaume Des Marez steunde die opvatting op basis van verschillen in nederzettingspatronen en veldvormen. Hun ‘statische’ theorie werd bekritiseerd door Georges Cumont, die betwijfelde dat bossen en moerassen een invasie konden tegenhouden, en door Herman vander Linden, die aantoonde dat het Kolenwoud niet west-oost liep zoals de taalgrens, maar van het noorden naar het zuiden. Hans van Werveke Van Werveke, Hans
Lees meer
, Léon van der Essen Van der Essen, Léon
De Leuvense hoogleraar geschiedenis Léon van der Essen (1883-1963) was tijdens zijn studietijd Vlaamsgezind, ontwikkelde zich tijdens de Eerste Wereldoorlog tot een Belgische ‘patriottard... Lees meer
en anderen bevestigden nadien wel het belang van de limes in de vorming van de taalgrens.

Met de Duitse historici Franz Steinbach Steinbach, Franz
Franz Steinbach (1895–1964) was van 1926 tot 1961 directeur van het Institut für geschichtliche Landeskunde der Rheinlande (IGL) in Bonn, een van de belangrijkste centra van de Duitse Wes... Lees meer
en vooral Franz Petri Petri, Franz
Franz Petri (1903-1993) was een Duitse historicus, deskundige voor Belgische en Nederlandse geschiedenis en tijdens de Tweede Wereldoorlog referent voor cultuur en onderwijs in het Duitse... Lees meer
deed in de jaren 1930 een meer dynamische theorie opgeld. Zij stelden, op basis van toponymisch onderzoek en archeologische vondsten, dat de Franken veel dieper zuidwaarts waren doorgedrongen, tot aan de Loire, en zich onder de Gallo-Romeinse bevolking hadden gemengd. Later vond vanuit het zuiden een Rückromanisierung plaats, die het Germaans terugdrong. De taalgrens is de lijn waar de Romaanse ‘herovering’ tot stilstand kwam; natuurlijke hindernissen speelden daarbij een ondergeschikte rol. De romanisten Ernst Gamillscheg en Walther von Wartburg verweten Petri in zijn bewijsvoering onzorgvuldig met de plaatsnamen te zijn omgesprongen. Charles Verlinden velde eenzelfde oordeel over zijn archeologisch materiaal. Petri had intussen zelf zijn onderzoekswerk genuanceerd, maar zijn these van Rückromanisierung is wetenschappelijk verworven.

Verlinden zelf en zijn Gentse collega Jan Dhondt hebben, in een poging beide theorieën met elkaar te verbinden, gewezen op het belang van demografische factoren. Volgens hen hebben de Franken enkel in het door de magere bodem weinig bevolkte deel van België ten noorden van de huidige taalgrens hun taal kunnen bewaren en aan de Gallo-Romeinen opdringen, en is dat gebied door de aangroei van de bevolking in de 9de-11de eeuw volledig gegermaniseerd. Ten zuiden van de taalgrens waren de Franken in de minderheid en waren zij het die de – Romaanse – dialecten van de Gallo-Romeinse meerderheid overnamen. Critici wezen erop dat de premisse van de schrale grond niet klopt en dat ook Vlaanderen onder Romeinse invloed heeft gestaan.

De Gentse taal- en naamkundige Maurits Gysseling kwam, op grond van uitgebreid plaatsnaamkundig onderzoek, in de jaren 1960-1970 met nieuwe inzichten. Het door Kelten bewoonde noorden van Gallië was volgens hem al in de tweede eeuw voor Christus een eerste keer gegermaniseerd door de inval, vanuit Jutland, van Cimbren en Teutonen, al bleven dunbevolkte gebieden lange tijd en de Ardennen zelfs helemaal niet-Germaans. Na de verovering door Julius Caesar (58-51 v.C.) en de inlijving in het Romeinse Rijk werd het huidige België, met uitzondering van de Kempen, geromaniseerd, terwijl Nederland goeddeels Germaans bleef. Met de invallen van de Franken (405-406) en, in het Noord-Franse kustgebied, de Saksen (450), en hun kolonisatie van het ineenstortende Romeinse Rijk begon een tweede germaniseringsgolf. Noord-Gallië werd een ‘tweetalig’ gebied waar Germaanse en Romaanse dialecten naast elkaar bestonden. In de 6de-7de eeuw loste die brede tweetalige zone zich door assimilatie – de aanpassing van een (minderheids)groep aan de cultuur van een andere (meerderheids)groep – op in twee eentalige gebieden: een dominant Germaans in het noorden en noordoosten, een overheersend Romaans elders. In de 8ste eeuw begon zich een lineaire taalgrens af te tekenen, van Etaples aan de monding van de Kwinte (Canche) in het westen tot Aken in het oosten, iets onder de huidige taalgrens. Die lijn is door de eeuwen heen vrij stabiel gebleven, behalve in het noordwesten van Frankrijk, waar ze beginnend met een romaniseringsbeweging in de 11de-12de eeuw meer dan 100 kilometer noordwaarts is opgeschoven, en in mindere mate ook in het noorden van Henegouwen.

De ‘linguïstische’ theorie van Gysseling is tot vandaag in haar hoofdlijnen overeind gebleven, al is ze wel bijgestuurd en verfijnd. Zo onderzocht Luc van Durme van dichterbij de romaniseringsbeweging en bracht hij factoren aan die een rol speelden in zowel de romanisering (de economische uitstraling van het Flandrisch-Picardische gebied [het huidige Noord-Frankrijk], handelsplaatsen en steden als Atrecht/Arras, Abbeville en Amiens) als het tegenhouden ervan (handelsplaatsen en steden als Ieper, Kortrijk, Ronse en Edingen; natuurlijke hindernissen als het Kluisbos). De Gentse historicus Ludo Milis wees er dan weer op dat er ook een ‘taalgrens’ is die bewoners van eenzelfde gebied in twee sociaal bepaalde taalgroepen kan verdelen, en dat de vorming van zulk een ‘sociale’ taalgrens de verschuiving van de ‘geografische’ taalgrens voorafgaat. Een voorbeeld daarvan is de overwegend Franstalige Brusselse enclave in Vlaanderen, die is ontstaan door de bij de bovenlaag beginnende verfransing van de stad Brussel en haar omgeving.

Taalgrens en taalbeleid als politieke factor

Gedurende meer dan duizend jaar had de taalgrens geen politieke betekenis en speelde ze bij het trekken of verleggen van staatsgrenzen geen enkele rol. De belangrijkste middeleeuwse vorstendommen op het grondgebied van het huidige België – het graafschap Vlaanderen, het hertogdom Brabant en het prinsbisdom Luik – lagen alle drie deels in het Germaanse, deels in het Romaanse taalgebied. In de feodale samenleving, met sowieso weinig overheidsregulering en -communicatie, letten de vorsten en hun hofhouding, die Frans spraken, er op hun onderdanen in de streektaal te besturen en te berechten: Middelnederlandse of Dietse dialecten in het Germaanse deel, Waalse en Picardische dialecten in het Romaanse deel van de Lage Landen.

Pas met de Franse Revolutie (1789), die de feodale samenleving door de moderne, gecentraliseerde staat verving, werd ‘taal’ een middel om de burgers te verbinden, een instrument van natievorming Natievorming
Dit artikel over natievorming focust op de verbeelding en vorming van België en Vlaanderen als nationale gemeenschappen. Daarbij wordt gekeken naar de politiek van natievorming vanwege de... Lees meer
en centralisering. In een moderne staat kon er volgens de revolutionairen slechts één taal zijn. In Frankrijk was dat vanzelfsprekend het Frans en na de inlijving van de Zuidelijke Nederlanden, het prinsbisdom Luik en het graafschap Loon door de Franse Republiek (1 oktober 1795) was dat ook het geval in les départements de la ci-devant Belgique, zoals de geannexeerde gebieden werden genoemd. Toen de Franse troepen in de winter van 1813-1814, na de nederlagen van Napoleon in Rusland en Leipzig, het grondgebied van la ci-devant Belgique ontruimden, waren het bestuur Bestuur
Het taalgebruik in het bestuur is een centraal aspect van de Belgische taalkwestie. Het omvat het proces van het afdwingen van taalrechten voor Vlamingen evenals de bestuurstaalwetgeving ... Lees meer
, het gerecht Gerecht
Lees meer
en het middelbaar onderwijs Middelbaar onderwijs
De geschiedenis van het middelbaar onderwijs is nauw verweven met die van de Vlaamse beweging. Tot diep in de 20ste eeuw bleef de middelbare school een grotendeels Franstalig bastion van ... Lees meer
in de ‘Vlaamse’ departementen grotendeels verfranst.

Uit de Franse periode stammen de eerste taalgrenskaarten. In opdracht van Napoleon leidde Charles Etienne Coquebert de Montbret in 1806-1812 een telling van de talen en dialecten die in het Keizerrijk gesproken werden. Omdat de departementsprefecten, vrederechters en andere beambten hun inlichtingen niet even zorgvuldig verstrekten, hebben de gegevens die het Bureau de la Statistique verzamelde evenwel ongelijke waarde. Vooral voor het oostelijke deel van de Vlaams-Waalse taalgrens zijn ze weinig betrouwbaar. Overigens hadden de Fransen bij de bestuurlijke indeling van het grondgebied van la ci-devant Belgique in arrondissementen en departementen (de latere provincies) niet overal rekening gehouden met het taalgrenstraject.

Op het Congres van Wenen (1814-1815) werden de Zuidelijke Nederlanden, Luik en Loon met de Noordelijke Nederlanden verenigd. Koning Willem I der Nederlanden, Willem I
Willem I (1772-1843) was koning der Nederlanden van 1815 tot 1840, en dus ook tussen 1815 en 1830 (de jure tot 1839) van het zuidelijke deel daarvan. Zijn beleid inzake de nationale taal ... Lees meer
zag op zijn beurt in de taalpolitiek een instrument om van zijn koninkrijk een moderne natiestaat te maken. Van meet aan beschouwde hij het ‘Nederduitsch, zijnde Hollandsch, Vlaamsch, Brabantsch’ als de ‘taal des lands’; het ‘Waalsch of Fransch’ was dat slechts in subsidiaire orde. Wel duurde het tot 1 januari 1823 vooraleer hij het algemeen gebruik oplegde van het Nederlands in het bestuur, het gerecht en het onderwijs in de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen, en de arrondissementen Brussel en Leuven. Ter wille van de nieuwe taalregeling paste hij in de provincie Brabant (toen nog Zuid-Brabant genoemd) de arrondissementsgrenzen aan, zodat alle Nederlandstalige gemeenten in de arrondissementen Brussel en Leuven, en alle Franstalige gemeenten in het arrondissement Nijvel lagen. Met het besluit van 5 juli 1822 was voor de eerste keer de taalgrens gedemarqueerd als administratieve grens, zij het enkel in Brabant en slechts tijdelijk doordat de besluiten van Willem in 1830 ongedaan zouden worden gemaakt. Hoewel de ministeries van Binnenlandse Zaken en van Justitie in 1822-1827, om het verloop van de ‘Vlaams-Waalse’ taalgrens te onderzoeken, informatie hadden verzameld bij de gedeputeerde staten van de betrokken provincies respectievelijk de procureurs-generaal van Brussel en Luik, werden elders de administratieve grenzen niet aangepast.


Installatievergadering van de Staten-Generaal der Nederlanden door koning Willem I in het stadhuis van Brussel, 21 september 1815.
Installatievergadering van de Staten-Generaal der Nederlanden door koning Willem I in het stadhuis van Brussel, 21 september 1815.

De zuidelijke provincies Henegouwen, Luik en Namen, en het arrondissement Nijvel vielen niet onder de nieuwe taalregeling (Luxemburg kwam pas in 1839 bij België). Daar bleef het Frans de facto de officiële taal. Vanaf 1825 nam de regering maatregelen om er het lager onderwijs Lager onderwijs
De ‘taalstrijd’ in Vlaanderen is op het niveau van het lager onderwijs minder problematisch verlopen dan op dat van het middelbaar en van het hoger onderwijs. Toch was de verfransing van ... Lees meer
ten dele te vernederlandsen, maar toen ‘België’ zich in 1830 afscheurde van het koninkrijk, hadden die nog maar weinig effect gehad.

Taalwetgeving en talentelling

Ook de revolutionairen van 1830 grepen naar de taal als unificerend en natievormend instrument om hun nieuwe staat te consolideren. Voor hen was die taal vanzelfsprekend het Frans, de cultuur- en communicatietaal van de elite en hogere burgerij, die superieur werd geacht aan de ‘Vlaamse’ dialecten die in het noordelijke landsdeel gesproken werden. De Grondwet van 7 februari 1831 bepaalde weliswaar dat het gebruik van de in België gesproken talen vrij is en alleen ‘voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken’ wettelijk geregeld kan worden, maar enkele besluiten van het Voorlopig Bewind hadden het Frans al de status van officiële taal gegeven (het besluit van 16 oktober 1830 over de vrijheid van drukpers, woord en onderwijs, waaruit werd afgeleid dat ambtenaren en magistraten het recht hadden de ‘Vlaamse’ volkstaal niet te spreken en te kennen; het besluit van 16 oktober 1830 dat van het Frans de beveltaal van het leger maakte; het besluit van 16 november 1830 dat bepaalde dat alle wetten en besluiten in het Frans moesten worden gepubliceerd).

De Vlaamse beweging heeft verhinderd dat België een Frans-eentalige staat is geworden. Onder haar pressie erkende vanaf 1873 een reeks taalwetten stapsgewijs het Nederlands als officiële taal van België en als enige officiële taal in Vlaanderen. In de totstandkoming en de toepassing van de taalwetgeving is de taalgrens een belangrijk strijdpunt geweest. Dat was nog niet het geval bij de eerste bestuurstaalwet (22 mei 1878), die enkel van toepassing was voor de centrale overheid in Vlaanderen (inclusief het arrondissement Brussel) en er een feitelijk tweetaligheidsregime installeerde.

Op de politieke voorgrond kwam de taalgrens met de tweede bestuurstaalwet (31 juli 1921), die in heel België en voor alle bestuursniveaus van toepassing was. Hoewel in de wet enkel sprake was van de ‘taalgroep’ bij dewelke ze de inwoners van een gemeente indeelde, verdeelde ze het grondgebied in drie taalgebieden: Vlaanderen (de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen, het arrondissement Leuven en 105 van de 121 gemeenten van het arrondissement Brussel), Wallonië (de provincies Henegouwen, Luik, Luxemburg en Namen en het arrondissement Nijvel) en de agglomeratie Brussel, die uit de stad Brussel en vijftien andere gemeenten van het arrondissement Brussel bestond. De Duitstalige gemeenten die in 1919 aan België waren toegewezen, bleven buiten de taalwet; pas na hun incorporatie in het Belgisch staatsgebied (15 september 1925) werd het taalgebruik er met het koninklijk besluit van 4 oktober 1925 geregeld.

In Vlaanderen en Wallonië voerde de wet de regel van regionale eentaligheid in, althans voor het interne administratief taalgebruik, dit wil zeggen: in de diensten van de gemeenten, provincies en gedeconcentreerde rijksdiensten. Extern bleef voor communicatie door de overheidsadministratie de tweetaligheid de regel, hetzij als mogelijkheid, hetzij als verplichting wanneer een deel van de kiezers daar om verzocht. Voor betrekkingen met de burger bleef het personaliteitsbeginsel (taalkeuzevrijheid van de burger) gelden. Op de eentaligheidsregel vormden de ‘verdwaalde’ gemeenten – de gemeenten (langs de taalgrens) waarvan ‘de meerderheid der inwoners meestal een andere taal spreekt dan die der taalgroep waarbij zij zijn ingedeeld’een uitzondering. Zij konden zelf hun interne bestuurstaal kiezen. Of een gemeente ‘verdwaald’ was, hing af van de uitslag van de tienjaarlijkse volkstelling.

In België werd sinds 1846 om de tien jaar een landelijke volkstelling gehouden, met dien verstande dat er in 1876 niet en vanaf 1880 in de ‘decenniumjaren’ (1880, 1890,1900, …) geteld werd. Hoewel de regelgeving het niet oplegde, was de volkstelling van meet aan, die van 1856 uitgezonderd, een ‘talentelling’. Om methodologische redenen moet met de resultaten en met de onderlinge vergelijking daarvan voorzichtig worden omgegaan. Zo werd in 1846 gevraagd naar de langue parlée habituellement, wat twee- en meertaligen enige interpretatieruimte liet, en vanaf 1866 naar de kennis van de landstalen, waarbij een onderscheid werd gemaakt tussen eentalige, tweetalige en drietalige personen. Doordat niet naar het kennisniveau werd gevraagd, was ook hier ruimte voor interpretatie. Vanaf 1910 werd bijkomend gevraagd welke taal meestal of uitsluitend gesproken werd.

Door de bestuurstaalwet van 1921 ging de wetenschappelijke waarde van de talentelling helemaal verloren. De koppeling van het taalregime van de ‘verdwaalde’ gemeenten aan de resultaten, gaf de telling het karakter van een volksraadpleging, maakte ze tot voorwerp van politieke strijd en opende de deur voor misbruik, zoals al bleek bij die van 1930. Na klachten van het volkstellingscomité van het Davidsfonds Davidsfonds
Het Davidsfonds is een katholieke Vlaamse cultuurvereniging, die werd opgericht in januari 1875. Lees meer
, waarin Flor Grammens Grammens, Flor
Onderwijzer Flor Grammens (1899-1985) verwierf tijdens zijn leven grote bekendheid door zijn herhaalde en soms spectaculaire acties tegen de schendingen van de taalwetgeving. Lees meer
de toon aangaf, had in het najaar van 1933 in 23 taalgrensgemeenten een controle plaats, die in 22 ervan resulteerde in de verhoging van het aantal Nederlandssprekenden. Overigens had Grammens al vóór de telling in 25 ‘verdwaalde’ gemeenten in Wallonië voldoende handtekeningen (20% van het aantal kiezers) verzameld om, in toepassing van de bestuurstaalwet van 1921, externe tweetaligheid af te dwingen.

De bestuurstaalwet van 28 juni 1932 bevestigde en versterkte de indeling van het grondgebied in taalgebieden (in de Nederlandse tekst nog ‘taalstreek’ genoemd, in de Franse al ‘région linguistique’), de regionale eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië, en de tweetaligheid van de Brusselse agglomeratie. Van het Duitse taalgebied was slechts indirect sprake, in die zin dat de wet bepaalde dat ze niet van toepassing was op de kantons Eupen, Malmedy en Sankt Vith. Daar bleef de regeling van het koninklijk besluit van 4 oktober 1925 behouden.

Op de eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië waren er twee uitzonderingen. In de (taalgrens)gemeenten met een taalminderheid van ten minste 30% moesten berichten en mededelingen tweetalig zijn en moest het bestuur zich tot een inwoner richten in de taal, Nederlands of Frans, die hij had gebruikt; anderstalige inwoners hadden zodoende het recht zich in hun taal tot het gemeentebestuur te richten. De ‘verdwaalde’ gemeenten, waar de meerderheid van de inwoners niet de taal van het taalgebied sprak, waren bovendien verplicht de meerderheidstaal als bestuurstaal te gebruiken. Door die uitzonderingsregels maakte de bestuurstaalwet van 1932, meer nog dan die van 1921, van de volkstelling een taalpolitiek instrument. Dat was des te problematischer omdat, door de versterking van de regionale eentaligheid, de cultureel-linguïstische taalgrens een feitelijke administratieve grens was geworden, waarvan het traject evenwel niet samenviel met de bestaande administratieve grenzen (gemeente, arrondissement en provincie), net zomin als met de grenzen van de gerechtelijke arrondissementen, en omdat dat traject bovendien om de tien jaar aangepast kon worden aan de resultaten van de talentelling. Zodoende legde de bestuurstaalwet de kiemen van een jarenlange taalstrijd in en over verscheidene gemeenten langs de taalgrens en in de randzone van de Brusselse agglomeratie.


Flor Grammens overschildert een Franstalig straatnaambord, ca. 1937. (ADVN, VFB749)
Flor Grammens overschildert een Franstalig straatnaambord, ca. 1937. (ADVN, VFB749)

Een aanpassing van de provinciegrenzen aan de taalgrens was nochtans ter sprake gekomen tijdens de behandeling van het wetsontwerp in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, maar had er slechts weinig steun gevonden. Daar kwam bij dat de toepassing van de bestuurstaalwet van 1932, net zoals die van de eerdere taalwetten, vaak te wensen overliet. Om daar tegen te protesteren en nadat hij jarenlang zonder veel gevolg klachten had ingediend, overschilderde Flor Grammens op 9 januari 1937 in Edingen Franstalige straatnaamborden en officiële aanplakborden. Met zijn ‘schilderschool’ van vooral studenten breidde hij het actieterrein van de ‘Grammensactie’ nadien uit tot andere taalgrensgemeenten en tot Vlaamse steden en gemeenten met minder dan 30% Franstaligen, waar tweetaligheid volgens de wet niet verplicht was maar toch toegepast werd.

De talentelling van 1947 en de afschaffing in 1961

Wegens de Tweede Wereldoorlog Tweede Wereldoorlog
De Tweede Wereldoorlog werd in Vlaanderen getekend door de onvoorwaardelijke collaboratie van het Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV). De samenwerking met de bezetter en de bestraffing erva... Lees meer
kon de voor 31 december 1940 geplande volkstelling pas op 31 december 1947 worden gehouden. De wegens collaboratie Collaboratie
Collaboratie verwijst naar de samenwerking met de bezetter tijdens de Tweede Wereldoorlog, in casu van het Vlaams-nationalisme en een deel van de Vlaamse beweging. Lees meer
en repressie Repressie na de Tweede Wereldoorlog
De repressie na de Tweede Wereldoorlog omvat alle maatregelen en acties tegen personen die na de oorlog verantwoordelijk werden gehouden voor samenwerking met de nationaalsocialistische b... Lees meer
Vlaamsvijandige sfeer die nog heerste, verhoogde het risico op manipulatie en zette de Vlaamse leden van de Commissie voor Taaltoezicht Vaste Commissie voor Taaltoezicht
De Vaste Commissie voor Taaltoezicht (VCT) is een orgaan dat toezicht uitoefent op de toepassing van de bestuurstaalwet. De Commissie werd eerst opgericht in 1932 en later heropgericht in... Lees meer
, die de telling voorbereidde, tot waakzaamheid aan. Hun voorstellen over onder meer de vraagstelling kregen geen steun van de Waalse groep en werden niet gevolgd door de bevoegde minister van Economische Zaken, Jean Duvieusart (Waalse CVP Christelijke Volkspartij
Lees meer
). Wel werd beslist in de gemeenten met meer dan 20% anderstaligen en die van de Brusselse agglomeratie controlecommissies in te stellen. Onder meer in Moeskroen, Ronse, de Voerstreek, de Brusselse agglomeratie en de aangrenzende gemeenten ervan kregen die commissies klachten over het aanzetten tot het afleggen van valse verklaringen, intimidatie door tellingsagenten en vooraf ingevulde of verdwenen tellingformulieren. De regering- Spaak Spaak, Paul-Henri
Paul-Henri Spaak (1899-1972) was een Franstalige socialistische politicus die een rol speelde in talrijke communautaire kwesties. Lees meer
III ( BSP Belgische Socialistische Partij
Lees meer
-CVP) zag zich genoodzaakt de uitslag van de telling in 108 gemeenten voor te leggen aan de Commissie voor Taaltoezicht. Toen uit gelekte resultaten bleek dat een twintigtal Vlaamse gemeenten hun Nederlandstalig statuut zou verliezen, verenigden het Davidsfonds, het Vermeylenfonds August Vermeylenfonds
Het August Vermeylenfonds, opgericht in 1945 door Vlaamse socialisten, beoogde de versmelting van socialistische en Vlaamse idealen. In de jaren 1960 en 1970, onder leiding van Gerlo, koo... Lees meer
en het Willemsfonds Willemsfonds
Het Willemsfonds (1851-heden) is een liberaal-vrijzinnige culturele vereniging en drukkingsgroep die het gebruik van het Nederlands promoot en ondersteunt. Lees meer
zich in 1949 in een Algemeen Vlaams Comité Algemeen Vlaams Comité
Het Algemeen Vlaams Comité was een pluralistisch samenwerkingsverband dat in 1949-1950 het Vlaamsgezinde eisenpakket onder de aandacht bracht. Lees meer
om zich te verzetten tegen de publicatie van de resultaten. Van 64 gemeenten waarvan ze volgens de Commissie niet betwist konden worden, maakte de regering- Eyskens Eyskens, Gaston
Gaston Eyskens (1905-1988) was een Vlaamsgezinde katholieke econoom en politicus, die onder andere eerste minister was ten tijde van de Koningskwestie en aan de basis lag van de eerste st... Lees meer
I (CVP- liberaal Liberale partij
De verhouding tussen de liberale partij en het partijpolitieke liberalisme in België enerzijds, en de Vlaamse beweging anderzijds levert een gevarieerd en ingewikkeld beeld op dat evoluee... Lees meer
) de resultaten op 11 november 1949 officieel bekend. Over de uitkomst in de 44 andere gemeenten waren de commissieleden het niet eens geworden. Om die reden hielden ook de homogene CVP-regeringen die van juni 1950 tot april 1954 het land bestuurden de bekendmaking ervan tegen. 

Dat weerhield er minister van Binnenlandse Zaken Maurice Brasseur (CVP) niet van om op 3 januari 1952 een voorontwerp van wet tot wijziging van de bestuurstaalwet van 1932 voor advies naar de Raad van State te sturen. Het gaf al de gemeenten een vast taalregime dat niet meer afhankelijk was van de talentelling en liet de arrondissements- en provinciegrenzen ongemoeid. In zijn voorontwerp breidde Brasseur de Brusselse agglomeratie uit tot 19 gemeenten en gaf hij de Franstalige minderheid (ten minste 30%) in de zes gemeenten van de Voerstreek en in vier randgemeenten van de Brusselse agglomeratie (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel) een beschermd statuut. Doordat de regering-Pholien op 9 januari viel, kon Brasseur het wetsontwerp niet bij het parlement indienen.

Onder de daaropvolgende regering-Van Houtte diende minister van Binnenlandse Zaken Ludovic Moyersoen Moyersoen, Ludovic
Ludovic Moyersoen (1904-1992) was een Vlaamsgezinde en Belgisch-loyale CVP-politicus, die onder andere Kamerlid was en verschillende ministerposten bekleedde. Lees meer
(CVP) een licht aangepaste versie van het ontwerp-Brasseur bij de Senaat in. Een van de wijzigingen was de schrapping van de minderheidsrechten in Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel. De Senaat herstelde dat enigermate door het mogelijk te maken bij koninklijk besluit externe tweetaligheid (berichten en mededelingen) in te voeren in die vier en drie andere randgemeenten (Dilbeek, Sint-Genesius-Rode en Wezembeek-Oppem). De Senaat keurde het geamendeerde wetsontwerp op 16 mei 1953 goed, maar wegens tegenstand en verdeeldheid tussen haar Vlaamse en haar Waalse Kamerleden, zag de CVP van verdere behandeling af.

Twee maanden na de verkiezingen van 11 april 1954 maakte de regering- Van Acker Van Acker, Achille
Achille van Acker (1898-1975) was een socialistische politicus uit Brugge, die in het begin van zijn carrière een tijdlang lid was van de Frontbeweging. Na de Tweede Wereldoorlog bekleedd... Lees meer
IV (BSP-liberaal) de omstreden resultaten van de talentelling in de 44 overblijvende gemeenten bekend. Om de gevolgen daarvan voor de Nederlandstaligen enigszins te milderen, liet minister van Binnenlandse Zaken Piet Vermeylen Vermeylen, Piet
Vermeylen studeerde rechten en politieke economie aan de ULB. Hij was advocaat, docent en hoogleraar. Als minister (BSP) van binnenlandse zaken publiceerde hij in 1954 de gecontesteerde t... Lees meer
(Vlaamse BSP) met de wet van 2 juli 1954 minderheidsrechten toekennen aan de Nederlandstaligen in de Waalse gemeenten Edingen, Lettelingen, Mark, Moelingen en Remersdaal (waar ze volgens de wet van 1932 geen recht op hadden omdat hun aandeel onder de 30% was gezakt) en de gemeenten Evere, Ganshoren en Sint-Agatha-Berchem bij de Brusselse agglomeratie voegen. Die drie gemeenten, die in 1930 nog Nederlandstalig waren, hadden blijkens de telling van 1947 een Franstalige meerderheid; het tweetalig statuut dat ze door de aanhechting bij de Brusselse agglomeratie kregen was voor de Nederlandstaligen gunstiger dan de minderheidsrechten die ze krachtens de bestuurstaalwet van 1932 gekregen zouden hebben.

Ten gevolge van de talentelling van 1947 kreeg, door toepassing van de wet van 1932, de Franstalige minderheid taalbescherming in de voorheen exclusief Nederlandstalige randgemeenten Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel. De zes gemeenten van de Voerstreek, in de provincie Luik, verloren eveneens hun Nederlands taalregime. Sint-Martens-Voeren werd Nederlandstalig met een beschermde Franstalige minderheid; ’s-Gravenvoeren, Moelingen, Remersdaal, Sint-Pieters-Voeren en Teuven werden Franstalig met een beschermde Nederlandstalige minderheid (voor Moelingen en Remersdaal was dat, zoals gezegd, een tegemoetkoming door de wet-Vermeylen).

Bij de bespreking van zijn wetsontwerp in de Kamer had Vermeylen een omvattend ontwerp van bestuurstaalwet in het vooruitzicht gesteld, dat de taalgrens ‘definitief’ zou vastleggen. Hoewel hij na lange en moeizame gesprekken met gouverneurs, deputaties en gemeentebesturen een voorontwerp van wet klaar had, heeft hij dat niet ter goedkeuring aan de ministerraad voorgelegd. Volgens zijn memoires (1984) kreeg hij daar geen toestemming voor van zijn partij, die vreesde dat de regering in volle schoolstrijd over de taalgrenskwestie zou vallen.

Onder de regering-G. Eyskens Eyskens, Gaston
Gaston Eyskens (1905-1988) was een Vlaamsgezinde katholieke econoom en politicus, die onder andere eerste minister was ten tijde van de Koningskwestie en aan de basis lag van de eerste st... Lees meer
III (CVP-lib.) die na de verkiezingen van 1 juni 1958 was gevormd, schreef minister van Binnenlandse Zaken René Lefebvre een voorontwerp van wet dat de gemeenten op de taalgrens een vast taalregime gaf, dat dus niet aan de talentelling gekoppeld was. De tekst beschermde de taalminderheid in 49 gemeenten, waarvan acht in de rand van Brussel, en beperkte de Brusselse agglomeratie tot negentien gemeenten. Wegens verzet van Vlaamse CVP’ers en van Franstalige liberalen uit Brussel kreeg het voorontwerp niet de goedkeuring van de ministerraad en belandde een ‘definitieve’ regeling van het taalgrensvraagstuk op de lange bank.

De kwestie van de volkstelling kon het kabinet niet voor zich uitschuiven. Ter wille van de wettelijk voorgeschreven periodiciteit had die al in 1957 moeten worden gehouden, maar wegens de voorbereiding van de Wereldtentoonstelling van 1958 Wereldtentoonstelling van 1958
Naar aanleiding van de ondervertegenwoordiging van Nederlandstaligen bij de organisatie van de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel ontstond commotie vanuit het flamingantische midde... Lees meer
in Brussel had de regering-Van Acker IV ze uitgesteld tot 1960. Voor de regering-Eyskens rees de vraag of opnieuw naar de taalkennis en het taalgebruik zou worden gevraagd. De volkstellingswet van 1856 legde dat niet op, maar volgens een advies van de Raad van State (6 februari 1959) was een talentelling nodig om de bestuurstaalwet van 1932 te kunnen toepassen.


Protest georganiseerd door de VTB-VAB afdeling Izegem tegen de geplande talentelling van 1960. (ADVN)
Protest georganiseerd door de VTB-VAB afdeling Izegem tegen de geplande talentelling van 1960. (ADVN)

Om verdere ‘gebiedsroof’ te voorkomen, eiste de Vlaamse beweging dat er aan de talentellingen een einde werd gemaakt. Vanaf maart 1959 voerde het Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens Vlaams Aktiekomitee Brussel en Taalgrens
Lees meer
(VABT), een samenwerkingsverband van tientallen ‘strijd- en cultuurorganisaties’, campagne en actie voor niet alleen de afschaffing van de talentelling maar ook de wettelijke vastlegging van de taalgrens en de definitieve begrenzing van de Brusselse agglomeratie tot de negentien gemeenten. Het hield onder meer een ‘Geen Talentellingdag’ (29 november 1959) en een indrukwekkende Mars op Brussel Marsen op Brussel
De Mars(en) op Brussel waren twee flamingantische massabetogingen die in Brussel op 22 oktober 1961 en 14 oktober 1962 werden georganiseerd. Lees meer
op 22 oktober 1961 en 14 oktober 1962, met telkens vele tienduizenden betogers.

Wegens onenigheid onder en in de coalitiepartijen kwam Eyskens niet verder dan het compromis de algemene telling op 31 december 1960 en de talentelling later te houden. In de herfst 1960 begon de verspreiding van de tellingformulieren die, zoals in 1937 en 1947, tweetalig waren: Nederlands aan de ene, Frans aan de andere zijde. Het VABT protesteerde meteen tegen die ‘verkapte talentelling’ en kreeg steun van honderden Vlaamse gemeentebesturen, die hun medewerking aan de volkstelling weigerden. Noodgedwongen stelde de regering-Eyskens de volkstelling uit. De daaropvolgende regering- Lefèvre Lefèvre, Theo
Theo Lefèvre (1914-1973) was een advocaat en politicus voor de Christelijke Volkspartij. Hij zetelde in de Kamer en was minister en premier in een periode van belangrijke wetgevende initi... Lees meer
(CVP-BSP) stelde de datum ervan vast op 31 december 1961 en besliste (wet van 24 juli 1961) dat ‘geen enkele vraag in verband met het taalgebruik gesteld’ zou worden en de gevolgen van de talentelling van 1947 verlengd werden ‘tot op het ogenblik dat een wet ze opheft’.

Harmelcentrum en wetgevende initiatieven

Conform de toezegging van eerste minister Theo Lefèvre, in de regeringsverklaring van 2 mei 1961, de taalgrens definitief vast te leggen, diende minister van Binnenlandse Zaken Arthur Gilson Gilson, Arthur
Lees meer
(CVP) op 14 november 1961 een wetsontwerp in om de provincie-, arrondissements- en gemeentegrenzen en de bestuurstaalwet van 1932 te wijzigen. In de toelichting verwees hij expliciet naar de besluiten van het zogenaamde Harmelcentrum Centrum Harmel
Het Centrum Harmel is de benaming van een politiek studiecentrum dat drie jaar na de Tweede Wereldoorlog werd opgericht om een regeling uit te dokteren voor de wrijvingen tussen de taalg... Lees meer
dat was opgericht door de wet van 3 mei 1948, op voorstel van het Luikse CVP-Kamerlid Pierre Harmel Harmel, Pierre
De Franstalige christendemocraat Pierre Harmel (1911-2009) was nauwelijks acht maanden premier van België, maar meermaals minister. Hij werd ook voorzitter van de Senaat. Het Centrum van ... Lees meer
, en dat gedurende ruim zeven jaar gezocht had naar een ‘nationale oplossing van de maatschappelijke, politieke en rechtskundige vraagstukken in de Vlaamse en Waalse gewesten’. Het eindrapport was pas op 24 april 1958 gepubliceerd, als Parlementair stuk van de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

De Politieke Afdeling, een van de vier afdelingen van het Centrum, had eind 1950, naar aanleiding van de commotie over de publicatie van de tellingresultaten van 1947, besloten het ‘delicate probleem’ van de taalgrens te bestuderen, op basis van ‘de feiten’, niet van de talentellingen. Ze hoorde eerst twee experts, hoogleraar Henri Draye Draye, Hendrik
Henri Draye (1911-1983) was hoogleraar Duitse taalkunde aan de KU Leuven. In 1967 werd hij ook directeur van het Instituut voor Naamkunde. Hij verrichte onderzoek naar taalgrenzen. ... Lees meer
(Leuven) over zijn rapport ‘De mogelijkheid van de taalgrenzen in België op wetenschappelijke wijze vast te stellen’ en docent Élisée Legros (Luik) over zijn werk La frontière des dialectes romans en Belgique (1948). Vervolgens belichtten CVP-Kamerlid Jan Verroken Verroken, Jan
Jan Verroken (1917-2020) was een politicus voor de Christelijke Volkspartij. Hij was volksvertegenwoordiger en burgemeester van Oudenaarde en speelde een belangrijke rol in de totstandkom... Lees meer
en Jean van Crombrugge het onderwerp vanuit politiek oogpunt. Verroken was zich als leraar in Ronse voor de taalgrensproblematiek gaan interesseren en had daarover als nationaal propagandist van de CVP (1946-1950) informatie ingewonnen bij lokale partijsecretarissen. Van Crombrugge was leraar Frans aan de normaalschool van Luik en lid van het Comité Permanent van het Congrès National Wallon. Nadien trok een afvaardiging van de Politieke Afdeling op onderzoek naar de plaatsen waarover er blijkens de verschillende uiteenzettingen betwisting was: Ronse en omgeving, Komen en Moeskroen met hun omgeving, de Henegouwse stad Edingen en de zes gemeenten van de Voerstreek. Ten slotte belastte de Politieke Afdeling er Van Crombrugge en Verroken mee op basis van hun terreinkennis, de verslagen van de ‘studiereizen’ en andere documenten een verslag op te stellen.

Onafhankelijk van elkaar tekenden beiden een taalgrenskaart die, tot verwondering van de Politieke Afdeling, slechts op twee punten van elkaar verschilden: Spiere en Houthem, in West-Vlaanderen, waren volgens Verroken ‘Vlaamse’ gemeenten, volgens Van Crombrugge ‘Waalse’. Nadat Verroken ermee akkoord was gegaan de kaart van Van Crombrugge in aanmerking te nemen, stemde de Politieke Afdeling unaniem met de getrokken grenslijn in. In een resolutie, die op 10 juni 1952 door de Algemene Vergadering van het Harmelcentrum bekrachtigd werd, stelde ze voor de grens tussen ’s Lands twee taalgemeenschappen voorgoed af te bakenen’ volgens de kaart-Van Crombrugge-Verroken. De ‘definitieve’ vaststelling van de taalgrens zou gepaard moeten gaan met een studie van wijzigingen ‘aan de grenzen van provincies, evenals aan de grenzen van bepaalde gemeenten’ (de Franstalige versie sprak van de ‘limites des provinces, arrondissements, cantons administratifs en judiciaires, ainsi qu’au limites de certaines communes’).

Om de administratieve grenzen aan het traject van de taalgrens aan te passen, was het volgens het Harmelcentrum ‘gezond en wenselijk’ 44 gemeenten naar een andere provincie of, in het geval van de provincie Brabant, naar een ander arrondissement over te hevelen, 14 gehuchten van een Vlaamse gemeente af te scheiden en bij een Waalse gemeente te voegen, en 17 gehuchten los te maken van een Waalse gemeente en bij een Vlaamse te voegen. Enkel over de provincieaanhorigheid, Luik of Limburg Limburg
Lees meer
, van de zes gemeenten van de Voerstreek Voeren
Lees meer
, die op de kaart benoorden de taalgrens lagen, was het Centrum het niet eens en deed het geen uitspraak. Wel was het van oordeel dat de streek, na overleg met de gemeentebesturen, bij koninklijk besluit een ‘speciaal taalregime’ moest krijgen. Voor de drie andere ‘delicate punten’ – de ‘Vlaamse’ steden Edingen en Ronse, en de ‘Waalse’ stad Moeskroen – stelde het Centrum voor dat het gemeentebestuur het taalregime kon kiezen, ‘met faciliteiten aangepast aan de samenstelling van hun bevolking’.

Hoewel het wetsontwerp-Gilson in de toelichting naar de conclusies van het Harmelcentrum verwees, nam het die niet integraal over. Het belangrijkste verschil betrof het Komense (de gemeenten Houthem, Komen, Neerwaasten, Ploegsteert en Waasten) en het Moeskroense (Dottenijs, Herzeeuw, Lowingen, Moeskroen en Spiere), hierna Komen-Moeskroen Komen-Moeskroen
Beide gemeenten, Komen en Moeskroen, zijn nu gelegen in de provincie Henegouwen, maar behoorden tot 1963 tot de provincie West-Vlaanderen. De overheveling hebben ze te danken aan de resul... Lees meer
genoemd. Het Harmelcentrum had de overheveling naar de provincie Henegouwen voorgesteld, Gilson liet de tien gemeenten in de provincie West-Vlaanderen, met het Frans als interne bestuurstaal. Voor Komen en omgeving riep Gilson het ontbreken in van een gemeenschappelijke grens met Henegouwse gemeenten, voor het Moeskroense de permanente inwijking van Vlaamse pendelaars naar de Noord-Franse industriegebieden. Daarnaast stelde Gilson, anders dan het Harmelcentrum, voor om niet alleen Bever en Sint-Pieters-Kapelle maar ook de gemeente Mark van Henegouwen over te hevelen naar het arrondissement Brussel in de provincie Brabant. De Voerstreek, waarover het Harmelcentrum geen uitspraak had gedaan, liet hij in de provincie Luik. Het bijzondere taalregime zou niet bij koninklijk besluit worden vastgelegd, maar bij wet. Ten slotte breidde Gilson het toepassingsgebied van faciliteiten Faciliteiten
Al sinds de eerste taalwet (1873) voorzag de wetgever in faciliteiten. Deze tegemoetkomingen gaven aanleiding tot tegengestelde interpretaties door Nederlandstaligen en Franstaligen, zo ... Lees meer
– zelf sprak hij van ‘droits d’accueil’ of ‘gastrechten’ – merkelijk uit. Het Harmelcentrum had die beperkt tot Edingen, Moeskroen en Ronse, die er zelf invulling aan konden geven; Gilson wilde de minderheidsrechten van de bestuurstaalwet van 1932 toekennen aan de Nederlandstaligen in Edingen en de tien gemeenten van Komen-Moeskroen, en aan de Franstaligen in Ronse en de zes Voergemeenten. Het ging onder meer om tweetaligheid van berichten en mededelingen en om het recht van particulieren zich in de taal van hun keuze (Nederlands of Frans) tot een openbaar bestuur te richten en in die taal bediend te worden – een recht dat voortvloeide uit de verplichting van het bestuur de taal van de particulier te gebruiken. In die gemeenten zou de regel dat de moedertaal of de gebruikelijke taal van het kind de onderwijstaal was, vervangen worden door de ‘streektaal = onderwijstaal’-regel, met versterkt onderricht van de tweede landstaal.

Op 21 november 1961 begon de Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken met de bespreking van het wetsontwerp-Gilson. Ter wille van de taalhomogeniteit in West-Vlaanderen en conform de besluiten van het Harmelcentrum, besliste ze Komen-Moeskroen bij de provincie Henegouwen te voegen, met uitzondering van de gemeente Spiere. Gilson argumenteerde dat het in dat geval logisch was de zes Voergemeenten naar de provincie Limburg over te hevelen, aangezien die ook geen gemeenschappelijke grens hebben met in casu Limburgse gemeenten. Tot zijn verbazing kreeg hij steun van de Luikse socialist Paul Gruselin, blijkbaar om partijpolitieke redenen: het wegvallen van de overwegend katholieke stemmen uit de Voergemeenten zou het overwicht van de socialisten in de Luikse provincieraad nog versterken. Een meerderheid van de commissieleden bleek de mening van Gruselin te delen dat de aanhechting van Komen-Moeskroen bij Henegouwen en van de Voerstreek bij Limburg dé fundamentele oplossing was, en keurde een amendement in die zin goed. Voorts besliste de commissie de gemeente Mark in Henegouwen te laten, bracht ze enkele wijzigingen aan in de voorgestelde gemeentegrenscorrecties en breidde ze het aantal gemeenten met faciliteiten uit van 18 naar 24, door aan de lijst Helkijn, Herstappe, Lettelingen, Mark, Mesen en Vloesberg toe te voegen. Ten slotte verfijnde ze de faciliteitenregeling van de bestuurstaalwet van 1932, onder meer door een onderscheid te maken tussen akten en getuigschriften.

Tijdens de plenaire Kamerbespreking, die in de drie nationale partijen verdeeldheid tussen Vlamingen en Walen aan het licht bracht, werden 153 amendementen ingediend. Om de behandeling ervan te bespoedigen, werden ze eerst naar de commissie verzonden. Die paste het wetsontwerp nogmaals aan. Spiere bleef bij West-Vlaanderen, de Franstalige inwoners van Bever kregen eveneens taalfaciliteiten. De Kamer keurde het geamendeerde wetsontwerp op 15 februari 1962 goed, met 136 stemmen voor; vier vijfde van de 18 tegenstemmen en 22 onthoudingen kwamen van Franstalige Kamerleden.


<p>In het satirische weekblad <em>’t Pallieterke</em> wordt de draak gestoken met de taalgrensvoorstellen van minister van Binnenlandse Zaken Arthur Gilson, 16 februari 1962. (ADVN, VY900002)</p>

In het satirische weekblad ’t Pallieterke wordt de draak gestoken met de taalgrensvoorstellen van minister van Binnenlandse Zaken Arthur Gilson, 16 februari 1962. (ADVN, VY900002)

Terwijl de overheveling van Komen-Moeskroen naar Henegouwen bij Vlaamsgezinden kwaad bloed zette, stuitte de ‘annexation à la prusienne’ (aldus het Congrès National Wallon) van de Voerstreek op fel protest van wallinganten. In de zes Voerdorpen werden ‘volksraadplegingen’ gehouden om aan te tonen dat een meerderheid van de inwoners bij Luik wilde blijven. Ze waren de opmaat tot een jarenlange lokale politieke strijd tussen ‘Luiksgezinden’ en ‘Limburgsgezinden’, waarin zich algauw ook buitenstaanders mengden en geweld niet werd geschuwd, en die tot in de jaren 1990 het nationale politieke leven zou tekenen.

Onder invloed van de agitatie in de Voerstreek verliepen de debatten over het taalgrensontwerp in de Senaat veel grimmiger dan in de Kamer. In een eerste, voorlopige stemming schroefde de commissie voor Binnenlandse Zaken de belangrijkste beslissingen van de Kamer – de overheveling van Komen-Moeskroen en van de Voerstreek – terug. Bij de tweede, definitieve stemming keurde ze het door de Kamer overgezonden wetsontwerp wél ongewijzigd goed, op één ondergeschikt punt na (het gehucht Klein-Ternaaien bleef Waals en werd niet bij de Limburgse gemeente Kanne gevoegd).

De plenaire bespreking kende een zeer geanimeerd verloop. Tal van Franstalige senatoren weigerde zich neer te leggen bij de aanhechting van de Voerstreek bij Limburg. De verwarring nam met de dag toe en bereikte haar hoogtepunt op 17 juli 1962, toen bij een stemming zowel een amendement over het behoud van de Voerstreek bij Luik als het artikel over de overheveling ervan naar Limburg met een nipte meerderheid werd verworpen – de zes Voerdorpen hingen als het ware in het administratief luchtledige. Het ontwerp werd teruggestuurd naar de commissie, die de patstelling wilde oplossen door terug te grijpen naar het oorspronkelijke ontwerp-Gilson. Omdat de regering vreesde dat de Kamer dat niet zou aanvaarden, liet ze de parlementaire behandeling opschorten.

Tijdens het zomerreces overlegde minister Gilson met de partijleiding van CVP en BSP. Niet zonder moeite vonden zij een compromis en kon een regeringscrisis vermeden worden. De Voerstreek ging naar Limburg en Komen-Moeskroen naar Henegouwen – zoals de Kamer had beslist – en een adjunct-arrondissementscommissaris voor Voeren en een arrondissementscommissaris voor Moeskroen zouden de gemeentebesturen bijstaan in hun betrekkingen met de provinciale diensten, vooral het vertalen van ambtelijke stukken. Ook zouden ze de particulieren moeten helpen in hun betrekkingen met de provinciegouverneur en andere administratieve overheden. Tevens dienden zij te waken over de stipte naleving van de taalwetgeving in de diensten van de betrokken gemeenten.

Om de tweede Mars op Brussel Marsen op Brussel
De Mars(en) op Brussel waren twee flamingantische massabetogingen die in Brussel op 22 oktober 1961 en 14 oktober 1962 werden georganiseerd. Lees meer
(14 oktober 1962) voor te zijn, keurde de Senaat al op 9 oktober eerst de regeringsamendementen en vervolgens het geamendeerde wetsontwerp goed, met 91 ja-stemmen, 56 neen-stemmen en 14 onthoudingen. Dat van de 67 aanwezige Franstalige senatoren er slechts tien het wetsontwerp goedkeurden, wees op grote ontevredenheid over het ‘verlies’ van de Voerstreek.

Op 28 oktober, vijf dagen nadat de Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken de door de Senaat overgezonden tekst ongewijzigd had goedgekeurd, hield de provincieraad van Luik in de Voerstreek een – door de regering onwettig genoemd – referendum. Van de deelnemende inwoners (67% van de bevolking) sprak zich 93% uit voor het behoud van de gemeenten in Luik, met een Frans taalstatuut. De uitkomst droeg er onmiskenbaar aan bij dat veel Waalse Kamerleden zich radicaler opstelden dan in januari-februari. Na een interventie van de partijbesturen keurden op 31 oktober uiteindelijk 130 Kamerleden het wetsontwerp ongewijzigd goed; er waren 56 tegenstemmen (waarvan 54 Franstalige) en 12 onthoudingen. Daags na de eindstemming nam de Luikse socialist Joseph Merlot ontslag als minister van Openbare Werken. Hij meende niet langer het vertrouwen te hebben van de Waalse socialistische Kamerleden, die in grote meerderheid hadden tegengestemd, en werd vervangen door zijn Henegouwse partijgenoot Georges Bohy.

De taalgrenswet van 8 november 1962

De taalgrenswet werd op 8 november 1962 door de Koning bekrachtigd en afgekondigd, op 22 november 1962 in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd en trad op 1 september 1963 in werking.

Artikel 1 wijzigde de grenzen van sommige provincies en administratieve arrondissementen en hevelde zodoende 24 Waalse gemeenten (14.977 hectare; 23.250 inwoners) naar Vlaanderen over en 25 Vlaamse gemeenten (20.284 hectare; 87.450 inwoners) naar Wallonië:

  • De gemeenten Komen, Houthem, Neerwaasten, Waasten, Ploegsteert, Moeskroen, Lowingen, Herzeeuw en Dottenijs werden gescheiden van de provincie West-Vlaanderen en bij de provincie Henegouwen gevoegd. Zij vormen er een administratief arrondissement met als hoofdplaats Moeskroen. De arrondissementscommissaris moet, naast zijn normale ambtsopdrachten, speciaal waken over de toepassing van deze wet en de besturen en particulieren op taalgebied behulpzaam zijn in hun betrekkingen met de provincie.
  • De gemeenten Moelingen, 's-Gravenvoeren, Sint-Martens-Voeren, Sint-Pieters-Voeren, Remersdaal en Teuven werden gescheiden van de provincie Luik en bij de provincie Limburg gevoegd. Een commissaris-adjunct van de arrondissementscommissaris van Tongeren oefent er de ambtsopdrachten van de arrondissementscommissaris uit. Op taalgebied heeft hij dezelfde opdrachten als de arrondissementscommissaris van Moeskroen.
  • De gemeenten Orroir, Amengijs en Rozenaken werden gescheiden van de provincie Oost-Vlaanderen en bij de provincie Henegouwen gevoegd.
  • De gemeente Everbeek werd gescheiden van de provincie Henegouwen en bij de provincie Oost-Vlaanderen gevoegd.
  • De gemeenten Bever en Sint-Pieters-Kapelle werden gescheiden van de provincie Henegouwen en bij de provincie Brabant gevoegd.
  • In de provincie Brabant verhuisden de gemeenten Bierk en Sint-Renelde van het arrondissement Brussel naar het arrondissement Nijvel. De gemeenten Sluizen, Zittert-Lummen, Opheylissem en Neerheylissem werden afgescheiden van het arrondissement Leuven en bij het arrondissement Nijvel gevoegd.
  • De gemeenten Attenhoven, Eliksem, Laar, Landen, Neerhespen, Neerlanden, Neerwinden, Overhespen, Overwinden, Rumsdorp, Waasmont, Walsbets, Walshoutem, Wange en Wezeren werden overgeheveld van de provincie Luik naar de provincie Brabant.
  • De gemeenten Korsworm, Wouteringen, Bitsingen, Eben-Emaal, Ternaaien, Rukkelingen-aan-de-Jeker en Wonk werden gescheiden van de provincie Limburg en bij de provincie Luik gevoegd.

Artikel 2 wijzigde de grenzen van 27 taalgrensgemeenten teneinde 22 gehuchten van een gemeente los te maken en te voegen bij een gemeente van het andere taalgebied. De gemeenten zijn: Nieuwkerke, Ploegsteert, Komen, Wervik, Rekkem, Moeskroen, Elzele, Ronse, Vloesberg, Opbrakel, Twee-Akren, Bever, Viane, Zullik, Eigenbrakel, Sint-Genesius-Rode, Terhulpen, Hoeilaart, Overijse, Zittert-Lummen, Hoegaarden, Montenaken, Cras-Avernas, Rutten, Elch, Sluizen en Glaaien.

Artikel 3 hief het derde artikel van de bestuurstaalwet van 28 juni 1932 op, dat het mogelijk maakte dat een gemeente van taalregime veranderde als bij de tienjaarlijkse talentelling meer dan de helft van de inwoners verklaarde niet de wettelijke streektaal, maar de andere taal te gebruiken. Door die opheffing ligt de taalgrens, als bestuurlijke grens, ‘definitief’ vast, al kan het parlement te allen tijde – sinds 1970 slechts met een bijzondere meerderheid – het traject ervan wijzigen.

Artikel 4 schrapte de bepaling in artikel 6 van de wet van 28 juni 1932 op basis waarvan een tweetaligheidsregime werd ingevoerd in de gemeenten die bij de tienjaarlijkse talentelling een 30%-minderheid van de andere taalgroep hadden. Ze werd vervangen door de regel dat de berichten en mededelingen voor het publiek tweetalig moeten zijn in 25 taalgrensgemeenten: Komen, Houthem, Neerwaasten, Waasten, Ploegsteert, Mesen, Moeskroen, Lowingen, Herzeeuw, Dottenijs, Spiere, Helkijn, Ronse, Vloesberg, Bever, Mark, Edingen, Lettelingen, Herstappe, Moelingen, 's-Gravenvoeren, Sint-Martens-Voeren, Sint-Pieters-Voeren, Remersdaal en Teuven. De bestuurlijke faciliteitenregeling in de wet van 1932 werd aangevuld met de bepaling dat in die 25 gemeenten de akten moeten worden opgesteld in de taal van de interne diensten en iedere belanghebbende op eenvoudig verzoek en gratis een vertaling kan krijgen, terwijl de getuigschriften moeten worden opgesteld in de taal die de belanghebbende wenst. Voorts regelde artikel 4 de toelatings- en bevorderingsexamens in de betrokken gemeenten en de taalkennis van hun ambtenaren.

Artikel 8 voegde aan de onderwijstaalwet van 14 juli 1932 een hoofdstuk toe over de taalregeling in het lager Lager onderwijs
De ‘taalstrijd’ in Vlaanderen is op het niveau van het lager onderwijs minder problematisch verlopen dan op dat van het middelbaar en van het hoger onderwijs. Toch was de verfransing van ... Lees meer
en in het middelbaar onderwijs Middelbaar onderwijs
De geschiedenis van het middelbaar onderwijs is nauw verweven met die van de Vlaamse beweging. Tot diep in de 20ste eeuw bleef de middelbare school een grotendeels Franstalig bastion van ... Lees meer
. Het bepaalde dat in de 25 faciliteitengemeenten langs de taalgrens het onderricht in de tweede landstaal verplicht wordt vanaf het derde leerjaar in de lagere scholen, naar rato van minimum drie en maximum zes lestijden per week. In de middelbare scholen moeten vanaf het eerste jaar vier lestijden per week besteed worden aan het onderricht in de tweede landstaal.


<p>Het tijdschrift <em>Pourquoi Pas?</em> neemt premier Theo Lefèvre en minister van Binnenlandse Zaken Arthur Gilson op de korrel. Met de invoer van de taalgrens zouden zij de splitsing van België in de hand werken, 23 november 1962. (ADVN, VY1961)</p>

Het tijdschrift Pourquoi Pas? neemt premier Theo Lefèvre en minister van Binnenlandse Zaken Arthur Gilson op de korrel. Met de invoer van de taalgrens zouden zij de splitsing van België in de hand werken, 23 november 1962. (ADVN, VY1961)

De Vlaamse beweging was over het algemeen tevreden met de taalgrenswet, die een verdere stap vooruit zette op de weg naar de volledige vernederlandsing van het openbaar leven in Vlaanderen. De administratieve grenzen (gemeente, arrondissement en provincie) vielen nu samen met de taalgrens, die niet meer door tienjaarlijkse talentellingen gewijzigd kon worden. De regionale eentaligheid werd versterkt doordat ook de taalgrensarrondissementen eentalig werden, al deed het faciliteitenstelsel in twaalf Vlaamse gemeenten aan die eentaligheid geen juridische maar wel feitelijke afbreuk. Wel vonden vele Vlamingen dat met Komen-Moeskroen te veel oorspronkelijk Vlaams gebied en te veel Vlaamse mensen waren prijsgegeven.

De bestuurstaalwet van 2 augustus 1963 en de taalgebieden

Met de wet van 8 november 1962 lag de Vlaams-Waalse, maar nog niet de Waals-Duitse taalgrens ‘definitief’ vast. Ook was er nog geen ‘definitieve’ (grens)regeling voor de tweetalige agglomeratie Brussel (die zelf niet op de taalgrens lag) en haar periferie. Omdat ze zich bewust was van het hoge conflictgehalte van dat laatste, had de regering-Lefèvre van meet aan beslist de kwestie los te koppelen van de vastlegging van de taalgrens en in een afzonderlijk wetsontwerp te regelen.

Op 30 maart 1962, nog tijdens de parlementaire bespreking van het taalgrensontwerp, diende minister Gilson in de Kamer een tweede wetsontwerp, ‘op het gebruik van de talen in bestuurszaken’, in. Het begrensde de Brusselse agglomeratie tot de 19 gemeenten waaruit ze sinds 1954 bestond, bestendigde de na de talentelling van 1947 ingevoerde minderheidsrechten voor de Franstaligen in vier randgemeenten (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel) en voerde in vier andere (Dilbeek, Sint-Genesius-Rode, Strombeek-Bever en Wezembeek-Oppem) gelijkaardige faciliteiten in. De Nederlandstalige inwoners van de Waalse gemeenten Kasteelbrakel, Terhulpen en Waterloo, die niet aan de agglomeratie grensden, zouden eveneens taalfaciliteiten krijgen. Door 25 gemeenten in de provincie Luik op te sommen die het Duits als bestuurstaal hadden, legde het wetsontwerp ook de Frans-Duitse taalgrens vast.

Vanaf het begin van de bespreking in de Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken stonden twee blokken tegenover elkaar. De Vlamingen wilden, om de taal- en culturele homogeniteit te vrijwaren en de ‘ Brusselse olievlek Olievlek
De olievlek was een begrip om de verfransing vanuit Brussel aan te duiden. Lees meer
’ niet verder te laten uitdijen, de faciliteitenregeling minimaal houden. Aan Franstalige zijde stuurden vooral de Brusselaars erop aan méér Franstaligen in de Vlaamse rand te beschermen – de socialist Joseph Bracops noemde zestien gemeenten – en kantten de Walen zich tegen de invoering van faciliteiten in drie Waalse gemeenten.

Omdat de tegenstellingen niet overbrugd konden worden, liet de regering na het zomerreces de parlementaire bespreking van haar wetsontwerp opschorten. Vanaf 24 oktober zocht een ‘contactcommissie’ van ministers, parlementsleden en de voorzitters van de twee regeringspartijen een oplossing, maar ook daar liepen de gesprekken vast. Nadat de CVP op 27 maart 1963 beslist had niet langer aan de vergaderingen van de contactcommissie deel te nemen, trok de regering de zaak tot zich. Op 6 juni stelde ze als vergelijk de oprichting voor van een nieuw, tweetalig arrondissement Brussel-Hoofdstad met 25 gemeenten: de negentien agglomeratiegemeenten, de vier Vlaamse gemeenten met een beschermde Franstalige minderheid (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek en Wemmel) en de tot dan toe Nederlands-eentalige gemeenten Sint-Genesius-Rode en Wezembeek-Oppem. De BSP steunde het compromis, maar de Vlaamse CVP-Kamerleden stelden hun veto.

Om een politieke crisis te voorkomen, stelde de CVP een overgangsregeling voor: de zes randgemeenten zouden voorlopig in het Nederlandse taalgebied blijven en de Franstaligen zouden er faciliteiten krijgen; na drie jaar zou het parlement beslissen die toestand te bestendigen dan wel de zes gemeenten bij het tweetalige arrondissement Brussel-Hoofdstad te voegen. Omdat de BSP het voorstel verwierp, bood premier Lefèvre het ontslag van de regering aan, maar de Koning weigerde het te aanvaarden. Negen ministers, vier parlementsleden en de voorzitters van de twee regeringspartijen trokken zich terug op kasteel Hertoginnedal in Oudergem en vonden in de ochtend van 6 juli een compromis. De zes Vlaamse randgemeenten werden in een apart arrondissement gegroepeerd die ressorteren onder de vicegouverneur van Brabant en met het Nederlands als interne bestuurstaal.  Berichten, mededelingen en formulieren die voor het publiek bestemd moeten in het Nederlands en het Frans worden gesteld. In hun betrekkingen met een particulier gebruiken zij de taal die de betrokkene gebruikt, Nederlands of Frans; de inwoners van de zes gemeenten hadden derhalve taalkeuzevrijheid in hun betrekkingen met de overheid. Nadat de twee regeringspartijen en hun fracties met het Hertoginnedal Hertoginnedal-besprekingen
Lees meer
akkoord hadden ingestemd, keurde het parlement het in die zin geamendeerde wetsontwerp goed: de Kamer op 12 juli met 157 stemmen tegen 33, de Senaat op 25 juli met 122 tegen veertien bij zeven onthoudingen.

De wet van 2 augustus 1963 op het taalgebruik in bestuurszaken, die in de plaats kwam van de bestuurstaalwet van 28 juni 1932 en zoals de taalgrenswet op 1 september 1963 van kracht werd, deelde België expliciet in vier taalgebieden in, bekrachtigde zodoende de wettelijke vastlegging van de taalgrens en versterkte daarmee de regionale eentaligheid van Vlaanderen en Wallonië.

  • Het Nederlandse taalgebied omvat de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg, het arrondissement Leuven en het nieuw gecreëerde arrondissement Halle-Vilvoorde (van 102 Nederlandstalige gemeenten van het opgeheven arrondissement Brussel).
  • Het Franse taalgebied omvat de provincies Henegouwen, Namen, Luik (exclusief de gemeenten van het Duitse taalgebied) en Luxemburg, en het arrondissement Nijvel.
  • Het Duitse taalgebied bestaat uit 25 met name genoemde gemeenten in het arrondissement Verviers, provincie Luik.
  • Het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad valt samen met het nieuw gecreëerde arrondissement Brussel-Hoofdstad, bestaande uit de 19 gemeenten van de Brusselse agglomeratie die tot het opgeheven arrondissement Brussel behoorden.

Zes randgemeenten van Brussel-Hoofdstad (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem) die deel uitmaakten van het opgeheven arrondissement Brussel werden ingedeeld in een afzonderlijk arrondissement, dat strikt gezien tot geen enkel taalgebied behoorde en een eigen taalregeling kreeg. In de zes gemeenten is het Nederlands de interne bestuurstaal en genieten de Franstalige inwoners bestuurs- en onderwijsfaciliteiten. Met de wet van 23 december 1970 zou dat afzonderlijke arrondissement opgeheven worden en de zes gemeenten bij het arrondissement Halle-Vilvoorde en dus ondubbelzinnig bij het Nederlandse taalgebied gevoegd worden.

Een derde taalwet, van 30 juli 1963, regelde het taalgebruik in het onderwijs, ter vervanging van de wet van 14 juli 1932. Complementair aan de bestuurlijke faciliteiten in 25 taalgrensgemeenten voerde ze onderwijsfaciliteiten in. De wet bepaalt dat er kleuter- en lager onderwijs kan worden ingericht in de andere landstaal als een aantal gezinshoofden die in de gemeente wonen daarom verzoekt en indien er geen school van het gewenste taalstelsel is binnen de wettelijk bepaalde afstand van de woning. In die lagere scholen moet er wekelijks 4 uur onderricht gegeven worden in de andere landstaal in de tweede graad, en acht uur in de derde en vierde graad. In de middelbare scholen mogen zelfs een aantal vakken onderwezen worden in de tweede taal.

De wet van 9 augustus 1963 bracht de gerechtelijke indeling, meer bepaald de samenstelling van de gerechtelijke kantons, in overeenstemming met de nieuwe administratieve indeling en met de indeling van het grondgebied in taalgebieden.

De grondwettelijke verankering van de taalgrens en de taalgebieden

Op 24 december 1970 werd, als onderdeel van de eerste staatshervorming, in de Grondwet een artikel 3bis ingevoegd (thans artikel 4), dat de indeling van het grondgebied in vier taalgebieden constitutioneel bekrachtigt en bepaalt dat de grenzen ervan slechts met een bijzondere wet gewijzigd kunnen worden, dit wil zeggen: een wet aangenomen met een tweederdemeerderheid én met een meerderheid in de Nederlandse en de Franse taalgroep van de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. Met die ‘vergrendeling’ is de ‘definitieve’ vaststelling van de taalgrens merkelijk versterkt en zijn grenswijzigingen de facto onmogelijk geworden.

De Grondwet noemt de vier taalgebieden – het Nederlandse, het Franse, het Duitse en het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad – maar definieert ze niet, al gaat het vanzelfsprekend om de taalgebieden zoals ze afgebakend worden door de wet van 2 augustus 1963.

De taalgebieden kunnen worden beschouwd als het constitutionele fundament waarop bij het staatshervormingsproces de ‘federale Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten’ (artikel 1 van de Grondwet) is gebouwd. Het grondgebied van een gewest valt samen met één of meer taalgebieden: dat van het Vlaamse Gewest met het Nederlandse, dat van het Waalse Gewest met het Franse en het Duitse, en dat van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd opgericht in 1989. Het wordt bestuurd door de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de Brusselse regering. Lees meer
met dat van het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad. De gemeenschappen hebben geen grondgebied in strikte zin. Toch wordt de territoriale bevoegdheid ervan bepaald volgens de taalgebieden. Van de Duitstalige Gemeenschap is het bevoegdheidsgebied identiek aan het Duitse taalgebied. De Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap zijn bevoegd voor het Nederlandse respectievelijk het Franse taalgebied, alsook voor de Nederlandstalige respectievelijk Franstalige instellingen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad.

Twist, tweespalt en Pacificatiewet

Met de (grond)wettelijke vastlegging van de taalgrens kwam geen einde aan communautaire spanningen over en in enkele faciliteitengemeenten.

Vanuit de Vlaamse beweging is veelvuldig geprotesteerd en gemanifesteerd tegen de miskenning van de taalwetgeving, hetzij de niet-toepassing van de faciliteitenregels in Waalse gemeenten, hetzij de ruime invulling die Franstaligen eraan gaven of wilden geven in Vlaamse gemeenten, inzonderheid de zes randgemeenten. Uit ‘schilderwerken’ van Flor Grammens en andere initiatieven tegen de schending van de tweetaligheidsregel in de Henegouwse taalgrensgemeente Vloesberg (Flobecq) is in 1972 het Taal Aktie Komitee Taal Aktie Komitee
Het Taalaktiekomitee (TAK) (1972) is een partijpolitiek-onafhankelijke Vlaams-nationalistische actiegroep met – zeker tot in de jaren 1990 – als handelsmerk ludieke stunts en verrassende ... Lees meer
ontstaan (TAK) om te ageren voor een correcte toepassing van de taalwetgeving en tegen de verfransing van taalgrens- en de zes randgemeenten.


Een overschilderd Nederlandstalig opschrift op een tweetalige wegwijzer in de faciliteitengemeente Komen, ca. 1970. (ADVN, VFA139)
Een overschilderd Nederlandstalig opschrift op een tweetalige wegwijzer in de faciliteitengemeente Komen, ca. 1970. (ADVN, VFA139)

Meteen na de goedkeuring van de taalgrenswet begonnen een groep Voerenaars rond gemeentebestuurders en lokale machthebbers, en het Mouvement populaire wallon (MPW), de in 1961 opgerichte wallingantisch-federalistische pressiegroep, te ijveren voor de terugkeer van de zes Voerdorpen naar Luik. Aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1964 nam voor het eerst de ‘Luiksgezinde’ lijst Retour à Liège deel, die in de zes gemeenten samen 60,2% van de stemmen behaalde. Ook bij de latere gemeenteraadsverkiezingen (vanaf 1976 in de fusiegemeente Voeren) haalde Retour à Liège telkens de meerderheid.

De ‘Voerkwestie’ verdeelde Vlamingen en Franstaligen en vertroebelde geregeld de binnenlandse politiek, meestal en niet toevallig wanneer de staatshervorming op de agenda stond. Ze leidde mede tot de vervroegde parlementsverkiezingen van 1971 en wat later de val van de regering-Eyskens (november 1972). De daaropvolgende regering-Leburton trachtte de koorts te bedwingen met een koninklijk besluit (10 mei 1973) dat de oprichting van Franse scholen in Voeren (en Nederlandstalige scholen in Moeskroen) zonder enige beperking mogelijk maakte. Het besluit werd in 1976 door de Raad van State vernietigd.

Aan het eind van de jaren 1970 kwam het in Voeren geregeld tot gewelddadige botsingen tussen Vlaamse ‘wandelaars’ en Waalse tegenbetogers. De agitatie viel samen met de oprichting van de Action Fouronnaise, waarvan de ingeweken fruitkweker José Happart Happart, José
Lees meer
de leider werd. Na de gemeenteraadsverkiezingen van 1982 werd de Nederlandsonkundige Happart voorgedragen als burgemeester van Voeren. De regering was verdeeld over de benoeming maar kon een kortsluiting vermijden door een compromis: Happart werd op 4 februari 1983 benoemd tot burgemeester, maar de benoeming ging pas op 31 december in, zodat hij tijd had om Nederlands te leren, wat hij evenwel niet deed. Na een klacht van Vlaamse gemeenteraadsleden vernietigde de Raad van State op 30 september 1986 het benoemingsbesluit. Volgens het arrest moet de burgemeester van een gemeente in het Nederlandse taalgebied, zoals Voeren, Nederlands gebruiken zonder een beroep te doen op vertalers en tolken, en dus de Nederlandse taal machtig zijn. Tegenstellingen tussen Vlamingen en Franstaligen over de uitvoering van het arrest mondden in oktober 1987 uit in een regeringscrisis en vervroegde verkiezingen. De kwestie werd uiteindelijk opgelost door de wet van 9 augustus 1988 – de zogenaamde Pacificatiewet – die regels invoerde voor de taalkennis van raadsleden, schepenen en burgemeesters in de gemeenten met taalfaciliteiten. Tegelijk werden de faciliteiten grondwettelijk ‘vergrendeld’ door in artikel 59bis (huidig artikel 129) in te voegen dat wijzigingen alleen met een bijzondere wet en dus het akkoord van beide taalgroepen in de Kamer en de Senaat kunnen worden doorgevoerd.


Militanten van Voorpost en het Taal Aktie Komitee (TAK) tijdens een manifestatie in de faciliteitengemeente Voeren, ca. 1979. Foto Studio Dann. (ADVN)
Militanten van Voorpost en het Taal Aktie Komitee (TAK) tijdens een manifestatie in de faciliteitengemeente Voeren, ca. 1979. Foto Studio Dann. (ADVN)

Met ingang van 1 januari 1989 werd Nico Droeven van de lijst Retour à Liège, die het Nederlands machtig was, burgemeester van Voeren; Happart bleef eerste schepen tot hij in 1998 naar de stad Luik verhuisde. Daarmee viel definitief het doek over de ‘Happart-affaire’ en keerde de communautaire rust terug. Sinds de gemeenteraadsverkiezingen van 2000 wordt Voeren bestuurd door gekozenen van de ‘Limburgsgezinde’ lijst Voerbelangen.

Dat de ‘pacificatieregeling’ die voor Voeren was uitgewerkt ook van toepassing is in de gemeente Komen-Waasten heeft deels te maken met de ‘koppeling’ van beide streken bij de vastlegging van de taalgrens in 1962, deels ook met klachten van Komense Vlamingen over de gebrekkige toepassing van de faciliteitenwetgeving. Dat was scherp tot uiting gekomen in de zomer van 1979, toen Vlaamse ouders de oprichting vroegen van een Nederlandstalige gemeentelijke basisschool. Hoewel aan de wettelijke voorwaarden was voldaan, weigerde het gemeentebestuur het verzoek te honoreren. De regering- Martens Martens, Wilfried
Lees meer
III kon de heikele communautaire kwestie ‘ontmijnen’ door per 1 september 1980 in het Franstalig Koninklijk Atheneum van Komen een Nederlandstalige lageronderwijsafdeling te openen. Sinds het onderwijsbeleid naar de gemeenschappen is overgedragen (1988), wordt de basisschool, in strijd met de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling, ingericht en gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap Vlaamse Gemeenschap
De Vlaamse Gemeenschap (1980) is een van de drie gemeenschappen in België (naast de Franse en Duitstalige Gemeenschap) die bevoegd is voor de zogenaamde ‘persoonsgebonden aangelegenheden’... Lees meer
.

Tot op vandaag strijdveld gebleven is, ten slotte, het Vlaamse randgebied van het arrondissement Brussel-Hoofdstad, inzonderheid de zes gemeenten met taalfaciliteiten. Frans-Brusselse politieke kringen, met op kop het Front démocratique des Francophones Démocrate féderaliste indépendant
Lees meer
(FDF), dat in 1964 was opgericht als protestpartij tegen de nieuwe taalwetgeving, in het bijzonder tegen de tweetaligheidsvereiste voor gemeenteambtenaren in Brussel-Hoofdstad en de begrenzing van ‘Brussel’ tot de 19 gemeenten, en dat in korte tijd uitgroeide tot de grootste politieke partij in de agglomeratie, hebben het ‘carcan’ nooit aanvaard en streefden – en streven – naar de aanhechting van ten minste de zes randgemeenten bij het tweetalige arrondissement Brussel-Hoofdstad.

Nadat bij de grondwetsherziening van 1970 Brussel als derde gewest was erkend, naast het Vlaamse en het Waalse, voerden het FDF en andere, vooral liberale Frans-Brusselse politici, campagne om niet alleen de zes faciliteitengemeenten maar ook andere Vlaams-Brabantse gemeenten in het gewest te incorporeren. Wegens de politieke strijd daarover duurde het tot 1988 vooraleer het dan toch tot de 19 gemeenten beperkte Brusselse Hoofdstedelijke Gewest Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd opgericht in 1989. Het wordt bestuurd door de Brusselse Hoofdstedelijke Raad en de Brusselse regering. Lees meer
geïnstalleerd kon worden. Nog in 2005 legden, tijdens de onderhandelingen in de ‘paarse’ regering- Verhofstadt Verhofstadt, Guy
Guy Verhofstadt (1953) is een liberaal politicus die actief was en is op het nationale en internationale niveau. Onder zijn voorzitterschap vond er een verruiming plaats van de liberale p... Lees meer
II over de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, Franstalige partijen de uitbreiding van ‘Brussel’ als eis op tafel.

Het FDF was ook actief in het Vlaamse randgebied, vooral in de zes faciliteitengemeenten waar door inwijking uit Brussel het aantal Franstaligen snel toenam en waarvan enkele een militant-Franstalige bestuursmeerderheid kregen. In sommige daarvan, met name Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode en Wezembeek-Oppem, kwam het af en toe tot conflicten en incidenten over de naleving van de taalwetgeving. De Franstalige besturen en inwoners van het Vlaamse randgebied konden enige tijd rekenen op (ook financiële) steun van de regering van de Franse Gemeenschap. De Vlaamse overheid reageerde met klachten bij de Raad van State en het Arbitragehof (nu Grondwettelijk Hof). Die bevestigden in enkele arresten het territorialiteitsbeginsel en de daaruit volgende regel dat de faciliteiten er enkel zijn voor de bestuurden, niet de bestuurders.

Met de oprichting van de vzw De Rand vzw de Rand
Lees meer
(decreet van 17 december 1996) begon de Vlaamse Gemeenschap initiatieven te ontwikkelen om het Nederlandstalige karakter van de uit 19 gemeenten bestaande ‘Vlaamse Rand’ te ondersteunen. In dat kader vaardigde de Vlaamse regering- Van den Brande Van den Brande, Luc
Luc van den Brande (°1945) was een christendemocratisch federaal minister van Tewerkstelling en Arbeid (1988-1991) en leidde van eind 1992 tot 1999 de Vlaamse executieve/Vlaamse Regering.... Lees meer
eind 1997, begin 1998 twee rondzendbrieven uit over het taalgebruik in de gemeentebesturen resp. de OCMW’s van het Nederlandse taalgebied. Daarin stelde ze dat de faciliteiten bedoeld zijn als integratiebevorderende maatregel en voor de individuele betrokkenen een uitdovend karakter hebben, zodat een Franstalige die er gebruik wil van maken daar telkens om moet verzoeken. De faciliteitengemeenten moeten daarom alle documenten in het Nederlands versturen; inwoners die dat wensen kunnen nadien en voor elk document opnieuw een Franse vertaling vragen. Tegen de rondzendbrieven voerden enkele randgemeentebesturen, gesteund door de Franse Gemeenschap en het Waalse Gewest, een jarenlange juridische strijd die eindigde met de verwerping door (een Nederlandstalige kamer van) de Raad van State van hun vernietigingsverzoeken. In zijn arresten van 23 december 2004 stelde de Raad van State dat aan de faciliteiten een restrictieve interpretatie moet worden gegeven, omdat ze anders leiden tot een stelsel van tweetaligheid.


De grondwettelijke vastlegging van de taalgrens maakte geen einde aan de communautaire spanningen. Toeristische uitstapjes die de Vlaamse aanwezigheid in de rand bevorderden krijgen zo een politieke karakter. (ADVN, VB2700)
De grondwettelijke vastlegging van de taalgrens maakte geen einde aan de communautaire spanningen. Toeristische uitstapjes die de Vlaamse aanwezigheid in de rand bevorderden krijgen zo een politieke karakter. (ADVN, VB2700)

Op grond van de rondzendbrieven heeft de Vlaamse regering meermaals gemeenteraadsbeslissingen over het versturen van tweetalige verkiezingsoproepingsbrieven vernietigd en wegens het versturen van zulke brieven geweigerd voorgedragen kandidaten tot burgemeester te benoemen. In het kader van de zesde staatshervorming heeft de wet van 19 juli 2012 de behandeling van administratieve geschillen met betrekking tot de zes randgemeenten en de natuurlijke of rechtspersonen die er gevestigd zijn onttrokken aan de Nederlandstalige kamers van de Raad van State en toevertrouwd aan de taalparitair samengestelde algemene vergadering. In een arrest van 20 juni 2014 heeft de algemene vergadering gesteld dat het volstaat om de vier jaar schriftelijk te vragen in het Frans te worden bediend en dat dit dus niet voor elk document opnieuw moet gebeuren.

Splitsing Brabant en kieskring Brussel

Nadat door de wet van 23 december 1970 het arrondissement van de randgemeenten was opgeheven, zijn nog andere maatregelen genomen om gebiedsindelingen in overeenstemming te brengen met de wettelijk vastgelegde taalgrens.

In het kader van de vierde staatshervorming (1992-1993) werden, door de herziening van het toenmalige grondwetsartikel 1 en met ingang van 1 januari 1995, de tweetalige provincie Brabant opgeheven en de eentalige provincies Vlaams-Brabant (arrondissementen Leuven en Halle-Vilvoorde) en Waals-Brabant (arrondissement Nijvel) opgericht. Het arrondissement en tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad valt buiten de provinciale gebiedsindeling.

Het Nederlandse taalgebied bestaat sindsdien uit de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant, het Franse taalgebied uit de provincies Henegouwen, Namen, Luik (exclusief de – sinds de fusie van 1976 negen – Duitstalige gemeenten), Luxemburg en Waals-Brabant.


Actievoerders van het Taal Aktie Komitee (TAK) manifesteren voor de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, ca. 1975. (ADVN, VFB15)
Actievoerders van het Taal Aktie Komitee (TAK) manifesteren voor de splitsing van de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, ca. 1975. (ADVN, VFB15)

Door de wet van 19 juli 2012 werd de kieskring Brussel-Halle-Vilvoorde, die samenviel met het in 1963 opgeheven taalgemengde arrondissement Brussel, opgeheven. De 35 gemeenten van het arrondissement Halle-Vilvoorde vormen sindsdien, samen met de gemeenten van het arrondissement Leuven, de kieskring Vlaams-Brabant, de 19 gemeenten van het arrondissement Brussel-Hoofdstad de gelijknamige kieskring. Vanuit de Vlaamse beweging, die er een drager van verfransing in zag, was sinds 1963 op de splitsing van ‘B-H-V’ aangedrongen. De zaak was op de politieke agenda beland toen de ‘paars-groene’ regering-Verhofstadt I de arrondissementele kieskringen verving door provinciale (wet van 13 december 2002) en de uitzondering die daar in de provincie Vlaams-Brabant op gemaakt was door het Arbitragehof (arrest van 26 mei 2003) ongrondwettelijk was bevonden. De kwestie werd algauw een strijdpunt van eerste rang, waarvoor pas in het najaar 2011 een voor de meeste Vlaamse en Franstalige partijen bevredigende oplossing werd gevonden. ‘B-H-V’ werd gesplitst, waardoor de kieskringen samenvallen met de provinciegrenzen en de taalgrens, maar in de kieskring Vlaams-Brabant hebben de inwoners van de zes randgemeenten de keuze hun stem in Vlaams-Brabant of in Brussel-Hoofdstad uit te brengen.

Met een andere wet van 19 juli 2012 werd het gerechtelijk arrondissement Brussel eveneens gesplitst, zij het ‘verticaal’. Het bleef de 19 gemeenten van Brussel-Hoofdstad en de 35 gemeenten van Halle-Vilvoorde omvatten – en dus in twee taalgebieden liggen –, maar kreeg een eentalig parket voor Halle-Vilvoorde en een tweetalig voor Brussel-Hoofdstad. De in de stad Brussel gevestigde rechtbank van eerste aanleg, ondernemingsrechtbank en arbeidsrechtbank werden gesplitst in een Nederlandstalige en een Franstalige rechtbank.

Literatuur

– P.M.G. Levy, La querelle du recensement, 1960.
– P. Martens, De Zuidnederlandse taalgrens in het Belgisch parlement, 1962.
– H. Todts, Hoop en wanhoop der Vlaamsgezinden, 1967, dl. II.
– L. Outers, Le divorce belge, 1968.
– Le problème des Fourons de 1962 à nos jours, in: Courrier hebdomadaire du CRISP, nr. 859, 1979.
– M. Gysseling, Germanisering en taalgrens, in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, 1981, dl. I, pp. 100-115.
– G. Fonteyn, Voeren, een heel Happart verhaal, 1983.
– H. Hermans en P. Verjans, Les origines de la querelle fouronnaise, in: Courrier hebdomadaire du CRISP, nr. 1019, 1983.
– L. van Durme, De vroege Germaans-Romaanse taalgrens in België en Noord-Frankrijk, in: Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, 57, 1983, pp. 189-247.
– L. Milis, Cultuurhistorische en -sociologische overwegingen bij het fenomeen taalgrens, in: Ons Erfdeel, jg. 27, 1984, nr. 5, pp. 641-650.
– L. Haagdorens, De mobilisatie van het ‘Vlaams Aktiekomitee voor Brussel en Taalgrens’ voor de marsen op Brussel (1959-1963), in: Taal en Sociale Integratie, 8, 1986, pp. 85-183.
– M. de Metsenaere, De talentelling van 1947, in: Taal en Sociale Integratie, 11, 1988, pp. 175-190.
– M. de Metsenaere De taalverhoudingen sinds Hertoginnedal, in: Taal en Sociale Integratie, 12, 1988, pp. 37-57.
– D. Lamarcq en M. Rogge, De Taalgrens. Van de oude tot de nieuwe Belgen, 1996. (met uitgebreide bibliografie)
– V. Deweerdt, De vastlegging van de taalgrens. Communautaire conflictbeheersing en politieke besluitvorming in het begin van de jaren 1960. Katholieke Universiteit Leuven, niet-gepubliceerde licentiaatsverhandeling, 2000.
– J. Treffers-Daller en R. Willemyns (ed.), Language Contact at the Romance-Germanic Language Border, 2002.
– J. Clement, Taalvrijheid, bestuurstaal en minderheidsrechten. Het Belgisch model, 2003.
– G. Fonteyn, Van Komen tot Voeren, 2009.
– St. Rillaerts, La frontière linguistique, 1878-1963, in: Courrier hebdomadaire du CRISP, nrs. 2069-2070, 2010.
– E. Witte en H. Van Velthoven, Strijden om taal. De Belgische taalkwestie in historisch perspectief, 2010.
– Br. Raskin, De taalgrens, 2012.

Suggestie doorgeven

1975: Paul Martens (pdf)

1998: Machteld De Metsenaere / Mark Deweerdt / Adriaan Verhulst

2023: Mark Deweerdt

Databanken

Inhoudstafel