Skip to main content
European Commission logo
EACEA National Policies Platform:Eurydice
Bestuur op lokaal en institutioneel niveau

Belgium - Flemish Community

2.Organisatie en bestuur van het onderwijs

2.7Bestuur op lokaal en institutioneel niveau

Last update: 14 December 2023
On this page

Onderwijsverstrekkers en participanten

De inrichtende machten / schoolbesturen / centrumbesturen

De inrichtende macht (een overheid, een natuurlijke persoon of een rechtspersoon) wordt door de wet (wet van 29 mei 1959, art. 2) gezien als de initiatiefnemer tot oprichting van de school en is verantwoordelijk voor de organisatie. Zij kiest onderwijsniveau, onderwijsvorm, aangeboden studierichtingen, locaties, maximale capaciteit, bezit of huur van schoolinfrastructuur. Zij is tevens verantwoordelijk voor het opstellen van het pedagogische project van de school, schoolwerkplan, nascholingsplan, schoolreglement, uitreiken van diploma's en getuigschriften, keuze van pedagogische begeleidingsdienst. Haar vrijheid inzake onderwijsmethoden en onderwijsconcept is wettelijk gegarandeerd. Op voorwaarde dat een minimaal lessenrooster wordt gerespecteerd en het leerplan is goedgekeurd kan de school worden gefinancierd of gesubsidieerd. De inrichtende machten zijn verantwoordelijk voor de rekrutering en benoeming van personeel en ontvangen financiële middelen van de overheid. De beheersfunctie van de inrichtende macht wordt meestal gedeeld of zelfs in grote mate uitgeoefend door de directeur. Een inrichtende macht van een basisschool wordt door het decreet op het basisonderwijs van 25 februari 1997 een schoolbestuur genoemd. Ook in het secundair onderwijs gebruikt men nu de term schoolbestuur. Voor de CLB en het volwassenenonderwijs is dit het centrumbestuur.

De onderwijsnetten

De inrichtende machten worden naargelang het gehanteerde criterium op verschillende wijzen geklasseerd.

Naar juridisch statuut onderscheidt men:

  • officiële scholen opgericht door openbare besturen (gemeenschap, provincies, steden, gemeenten of andere publiekrechtelijke personen);
  • vrije scholen opgericht door een natuurlijk of een privaatrechtelijk rechtspersoon.

Naar aard van financiële middelen onderscheidt men financiering of subsidiëring door de overheid:

  • het GO! onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap dat rechtstreeks en volledig gefinancierd wordt door de Vlaamse Gemeenschap;
  • het gesubsidieerd onderwijs dat subsidies ontvangt van de Vlaamse Gemeenschap (salaristoelagen, werkings- en uitrustingstoelagen, en toelagen voor gebouwen) mits het voldoet aan programmatie- en rationalisatienormen en bepaalde erkenningsvoorwaarden.

Het nieuwe financieringsysteem voor het leerplichtonderwijs zorgde voor de verdeling van werkingsmiddelen voor alle scholen op grond van dezelfde operationele criteria vanaf het schooljaar 2008-2009 [zie 3.1.1]. 

Naar karakter of levensbeschouwelijke vorming onderscheidt men:

  • confessionele scholen die een vorming op godsdienstige basis aanbieden (katholiek onderwijs, protestants onderwijs, joods onderwijs);
  • neutrale scholen die middels een vak levensbeschouwelijke vorming de keuze aanbieden tussen onderricht in één van de erkende godsdiensten of niet-confessionele zedenleer;
  • niet-confessionele scholen die enkel niet-confessionele zedenleer aanbieden;
  • methodescholen die verschillen volgens hun pedagogisch project. . (Het Hibernia-arrest van de Raad van State van 31 mei 1985 zorgde voor een erkenning van de eigenheid van de kleine onderwijsverstrekkers. Zie Raf Verstegen, Kleine onderwijsverstrekkers onder de beschermende hand van de rechter. TORB, 2006-2007, 2-3-4, p. 345-367).

De combinatie van de verschillende criteria levert dan een hoofdindeling op, waaraan het begrip ''onderwijsnet'' wordt gekoppeld:

  • het GO!, onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap georganiseerd door het Gemeenschapsonderwijs (met hoofdletter d.i. de Raad van het Gemeenschapsonderwijs en de scholengroepen). In het GO! fungeren de 28 scholengroepen én de Raad van het GO! als inrichtende machten
  • het gesubsidieerd vrij onderwijs (katholiek onderwijs, protestants onderwijs, joods onderwijs, niet-confessioneel onderwijs, onafhankelijke methodescholen) dat voor het grootste deel gesubsidieerd vrij katholiek onderwijs is;
    • het gesubsidieerd vrij katholiek onderwijs kent een groot aantal privaatrechtelijke inrichtende machten die elk doorgaans vele scholen organiseren;
    • het gesubsidieerd vrij niet-katholiek onderwijs (enkele protestants-christelijke scholen, vrijzinnige scholen en joodse scholen in Antwerpen) heeft enkele privaatrechtelijke inrichtende machten die slechts een beperkt aantal scholen hebben opgericht;
    • de onafhankelijke methodenscholen hebben eveneens enkele privaatrechtelijke inrichtende machten die slechts één of enkele scholen hebben opgericht;
  • het gesubsidieerd officieel onderwijs wordt georganiseerd door steden, gemeenten en provincies, intercommunales;
    • het provinciaal onderwijs is begrijpelijkerwijze georganiseerd per provincie. De provincieraad fungeert daar immers als inrichtende macht, er zijn dus 5 inrichtende machten;
    • het stedelijk en gemeentelijk onderwijs is per gemeente georganiseerd. Ongeveer 2/3 van de gemeentebesturen zijn inrichter van onderwijs. De inrichtende macht is daar de gemeenteraad;
    • in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest fungeert de Vlaamse Gemeenschapscommissie als inrichtende macht van de Hoofdstedelijke Vlaamse scholen.

In de praktijk worden in verschillende regelgevingen verschillende indelingen toegepast. Zo wordt voor de contingentering van het aantal scholengemeenschappen in het decreet van 14 juli 1998 de indeling gemeenschapsonderwijs, gesubsidieerd officieel onderwijs, gesubsidieerd confessioneel vrij onderwijs en gesubsidieerd niet-confessioneel vrij onderwijs gehanteerd (en 'enige instelling' voor methodescholen).

Aantal inrichtende machten per onderwijsnet 2009-2010

Aantal inrichtende machten

Basisonderwijs
Secundair
Onderwijs
Basis- én secundair onderwijs

Gemeenschapsonderwijs

28
28
28

Gesubsidieerd vrij onderwijs

726
286
866

Gesubsidieerd officieel onderwijs

240
30
243

Totaal

994
344
1137

De aantallen IM basisonderwijs enerzijds en secundair onderwijs anderzijds mogen niet worden opgeteld omdat onder veel inrichtende machten zowel basis- als secundaire scholen ressorteren. De aantallen zijn inclusief het buitengewoon onderwijs, voor het SO inclusief de centra voor deeltijds onderwijs (DBSO), en inclusief de Franstalige scholen die vallen onder de bevoegdheid van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming.

Bron : Stafdiensten Onderwijs en Vorming.

De onderwijskoepels

Voor ondersteuning, representatie in advies- en beleidsorganen en belangenbehartiging van de aangesloten scholen hebben verschillende groepen van inrichtende machten een representatieve vereniging of koepelorganisatie opgericht. De huidige koepelorganisaties zijn opgericht eind jaren '80 n.a.v. de communautarisering van het onderwijs. De organisaties van de grote onderwijsnetten zijn ontstaan uit oudere Belgische organisaties. De koepels organiseren ook de pedagogische begeleiding en coördineren de nascholingsactiviteiten voor de aangesloten instellingen.

De onderwijskoepels krijgen een budget voor de nascholing van personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding, de pedagogische begeleidingsdiensten en de internaten, alsook voor nascholingsinitiatieven specifiek voor het eigen pedagogisch project.

Onderwijskoepel

Onderwijsnet

Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs (VSKO)

Katholiek onderwijs

Onderwijssecretariaat van de Steden en Gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap (OVSG)

Onderwijs van steden en gemeenten

Provinciaal Onderwijs Vlaanderen (POV)

Provinciaal onderwijs

Het GO! wordt niet vertegenwoordigd door een onderwijskoepel maar door De Raad van het GO! die ook de centrale inrichtende macht van het GO! is, naast de 28 scholengroepen

GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap

Federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische Methodescholen (FOPEM)

Groepering van 11 Freinetscholen, ervaringsgerichte scholen, projectscholen uit het vrij niet-confessioneel onderwijs

Federatie van Rudolf Steinerscholen

Steinerscholen

Vlaams Onderwijs Overlegplatform (VOOP)

Niet-confessionele scholen

Inrichtende machten van vrije protestants-christelijke onderwijsinstellingen (IPCO)

Vrije protestants-christelijke scholen

Overleg Kleine Onderwijsverstrekkers (OKO)

Overlegplatform van FOPEM, VOOP, Federatie Steinerscholen, IPCO

GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap

Tot de eerste januari van 1989 was de minister van Onderwijs de inrichtende macht van het Rijksonderwijs in elk van de drie Belgische Gemeenschappen. In het kader van de communautarisering droeg in Vlaanderen de Vlaamse Gemeenschap haar bevoegdheid als inrichtende macht over aan een verkozen Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs (ARGO), opgericht door het bijzonder decreet van 19 december 1988. Het Rijksonderwijs werd voortaan gemeenschapsonderwijs genoemd. Het politiek akkoord van 17 juni 1998 inzake responsabilisering, depolitisering en decentralisering en het bijzonder decreet van 14 juli 1998 vervingen de ARGO door een nieuwe openbare instelling, namelijk 'het Gemeenschapsonderwijs' (met hoofdletter als inrichtende macht) en werden specifiek voor het Gemeenschapsonderwijs nieuwe bestuursentiteiten nl. scholengroepen gecreëerd. De inrichtende machten van het gemeenschapsonderwijs zijn voortaan de 28 scholengroepen én de Raad GO! en niet langer uitsluitend één centraal orgaan. Zo ontstond een bestuursstructuur op drie niveaus. Vanaf 2007 noemt het gemeenschapsonderwijs zichzelf voortaan GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap.

Bestuur op het centraal niveau

Het centrale niveau bewaakt de grondwettelijke waarborgen, o.m. inzake vrije keuze, bewaakt de taken van de openbare dienst, zorgt voor de algemene kwaliteit, ondersteunt de scholen en de scholengroepen en wijst de middelen toe voor de investeringen en de grote infrastructuurwerken. Deze bevoegdheden worden uitgeoefend door de Raad GO! en de afgevaardigd-bestuurder die het dagelijkse beheer en beleid voert en de centrale administratie leidt. De Raad van het GO! treedt op als centrale inrichtende macht en niet als koepel, in tegenstelling tot de andere netten. Vanaf 1 januari 2003 berust het beleidstoezicht over de scholengroepen bij de Raad en de afgevaardigd bestuurder, op basis van verslagen van de onderwijsinspectie van de Vlaamse Gemeenschap en van de accountantsverslagen; het beleidstoezicht over de Raad en de afgevaardigd bestuurder wordt uitgeoefend door de regering.

De Raad bestaat uit 15 niet-bezoldigde mandaatfuncties, voor een periode van 4 jaar:

  • 5 leden verkozen door een kiescollege bestaande uit de rechtstreeks verkozen ouders en gecoöpteerde leden van de schoolraden;
  • 5 leden verkozen door een kiescollege bestaande uit de directeurs en de door het personeel verkozen leden van de schoolraden;
  • 3 leden aangeduid door de drie Vlaamse universiteiten met een pedagogische faculteit, op gezamenlijke voordracht van de faculteiten pedagogie, economie en rechten;
  • 2 leden gezamenlijk aangeduid door de Vlaamse Autonome Hogescholen.

De Afgevaardigd-Bestuurder heeft een raadgevende stem in de Raad. Hij is namens de Raad belast met het dagelijkse beheer en beleid. Binnen het kader van de bevoegdheden van de Raad heeft hij beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende bevoegdheden. De Afgevaardigd-Bestuurder treedt op in spoedeisende gevallen, maar moet zijn beslissing laten bekrachtigen op de eerstkomende vergadering van de Raad. Tevens ressorteert de centrale administratie onder zijn bevoegdheid. De functie is een mandaatfunctie.

Bestuur op het mesoniveau, de 28 scholengroepen

Een scholengroep wordt bestuurd door een algemene vergadering, een raad van bestuur, een college van directeurs en een algemeen directeur.

De beslissingsbevoegdheden liggen grotendeels bij het mesoniveau, bij de scholengroep. Elke scholengroep heeft bestuursbevoegdheid over alle instellingen van het gemeenschapsonderwijs in een welbepaald gebied en omvat minstens een aantal basis- en secundaire scholen, een centrum voor volwassenenonderwijs en in de meeste gevallen ook een centrum voor leerlingenbegeleiding. Op dit niveau wordt het onderwijsbeleid concreet gestalte gegeven. De scholengroep heeft de bevoegdheid van inrichtende macht en wordt bestuurd door een algemene vergadering, een raad van bestuur en een algemeen directeur.

In de algemene vergadering zetelen per schoolraad 2 afgevaardigden (1 afgevaardigde aangeduid door en uit de ouders en gecoöpteerde leden van de schoolraad en 1 afgevaardigde aangeduid door en uit de personeelsleden). De algemene vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter van de raad van bestuur. De bevoegdheid van de algemene vergadering ligt op het vlak van het bekrachtigen van de begroting, de jaarrekening en de aanstelling van de algemeen directeur door de raad van bestuur.

De raad van bestuur telt 10 leden:

  • 6 stemgerechtigde leden worden rechtstreeks verkozen door de leden van de schoolraden, voor een periode van 4 jaar;
  • deze leden coöpteren 3 stemgerechtigde leden op voorstel van het college van directeurs;
  • daarnaast is er de algemeen directeur met raadgevende stem.

Algemeen beleid, pedagogisch beleid, personeelsbeleid en materieel en financieel beleid op het niveau van de scholengroep behoren tot de bevoegdheid van de raad van bestuur. Daarenboven heeft de raad van bestuur alle bevoegdheden die niet zijn toevertrouwd aan andere administratieve organen.

Het college van directeurs bestaat uit alle directeurs van de scholen en het centrum voor leerlingenbegeleiding die tot de scholengroep behoren. Inzake algemeen beleid kan het college van directeurs afspraken maken tussen de scholen van de scholengroep, voorstellen formuleren en adviezen geven aan de raad van bestuur van de scholengroep en aan de algemeen directeur, en kan het eigen punten op de agenda van de raad van bestuur van de scholengroep laten plaatsen. Het bereidt de vergaderingen van de raad van bestuur voor en staat in voor de uitvoering van de beslissingen van de raad van bestuur. Het is ook bevoegd inzake het pedagogisch beleid en het personeelsbeleid.

De algemeen directeur is voorzitter van het college. Hij staat tevens in voor het dagelijks beheer van de scholengroep. Hij wordt gekozen uit de directeurs van de scholen van de scholengroep door de raad van bestuur. Het is een mandaatfunctie die kan beëindigd worden door de algemene vergadering mits 2/3 meerderheid. Ook vanuit het niveau van de Vlaamse Gemeenschap kan de Raad op voorstel van de afgevaardigd bestuurder en binnen de lijnen van het beleidsmatig toezicht, het mandaat van de algemene directeur beëindigen. De algemeen directeur heeft beslissings- en managementbevoegdheid op vlak van de scholengroep (algemeen beleid, personeelsbeleid, materieel en financieel beleid) en beslist bij spoedeisende omstandigheden. Deze beslissingen moeten achteraf wel door de raad van bestuur bekrachtigd worden.

Bestuur op lokaal niveau, de scholen

De scholen worden bestuurd door een directeur, bijgestaan door een adviserende schoolraad.

Een schoolraad is samengesteld uit:

  • 3 stemgerechtigde leden rechtstreeks verkozen door en uit ouders van de regelmatige leerlingen, uitgezonderd in het volwassenenonderwijs en het deeltijds kunstonderwijs, waar de meerderjarige cursisten kiesgerechtigd en verkiesbaar zijn;
  • 3 stemgerechtigde leden rechtstreeks verkozen door en uit het personeel;
  • 2 stemgerechtigde leden gecoöpteerd uit sociale, economische en culturele milieus);
  • de directeur die de vergaderingen bijwoont met raadgevende stem.

In het secundair onderwijs bepaalt de schoolraad de wijze waarop de leerlingen betrokken worden bij de werking van de schoolraad. Hij kan daartoe een leerlingenraad oprichten.

De schoolraad heeft volgende bevoegdheden:

  • advies aan de directeur inzake:
    • de algemene organisatie van de school;
    • de werving van leerlingen of cursisten;
    • de organisatie van extramuros activiteiten en parascolaire activiteiten;
    • het schoolbudget;
    • het schoolwerkplan;
  • advies aan de raad van bestuur en de algemeen directeur van de scholengroep inzake:
    • de toewijzing van het mandaat van directeur;
    • de programmatie van het studieaanbod;
    • de schoolinfrastructuur;
    • de organisatie van het leerlingenvervoer;
  • overleg met de directeur inzake:
    • het vastleggen van de criteria voor de aanwending van het lestijdenpakket;
    • de organisatie van de niet-lesgebonden opdrachten;
    • welzijn en veiligheid op school;
    • het schoolreglement.

De schoolraad heeft ook het recht informatie te vragen over beslissingen van de directeur en van de bestuursorganen van de scholengroep die het schoolleven beïnvloeden.

Schoolraden binnen hetzelfde onderwijsniveau en gevestigd in eenzelfde omgeving kunnen vrijwillig samensmelten. De schoolraden worden verkozen voor een periode van vier jaar, met uitzondering van het onderwijs voor sociale promotie en het deeltijds kunstonderwijs, waar de schoolraad voor een periode van twee jaar wordt gekozen. (Bijzonder decreet op het gemeenschapsonderwijs van 14 juli 1998).

De directeur is bevoegd voor:

  • de algemene en pedagogische organisatie van de school;
  • het schoolwerkplan;
  • het opstellen van het schoolreglement;
  • het vaststellen van de ambtsbevoegdheden van de personeelsleden;
  • het opstellen van de functiebeschrijvingen van de personeelsleden;
  • de begeleiding en evaluatie van de personeelsleden;
  • het formuleren van voorstellen voor de vaste benoeming van personeelsleden;
  • de tijdelijke aanstelling van personeelsleden ten behoeve van de scholen;
  • de uitvoering van de vernieuwingsprojecten;
  • de vaststelling van de behoeften van het onderwijzend personeel inzake navorming;
  • maatregelen van orde en tucht tegen de leerlingen;
  • de toepassing van de toelatingsvoorwaarden in het onderwijs voor sociale promotie;
  • de organisatie van extramuros activiteiten en parascolaire activiteiten;
  • de aanwending van het door de scholengroep toegekende schoolbudget;
  • de externe relaties van de school;
  • daden van behoud en daden van voorlopig beheer aan de schoolinfrastructuur, en de uitvoering van de kleine infrastructuurwerken.

Het gesubsidieerd vrij katholiek onderwijs

Het katholiek onderwijs telt traditioneel een groot aantal privaatrechtelijke inrichtende machten (928 - gegeven verstrekt door de Stafdiensten Onderwijs en Vorming. In dit getal werd enkel rekening gehouden met gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs, deeltijds beroepssecundair onderwijs, secundair en hoger onderwijs voor sociale promotie, deeltijds kunstonderwijs & de Franstalige scholen onder bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap).

Deze inrichtende machten van het katholiek onderwijs zijn gegroepeerd in de VIMKO, vereniging van inrichtende machten van het katholiek onderwijs, die zorgt voor samenwerking en structureel overleg en het inspraakkanaal is van de inrichtende machten in het algemeen beleid van het katholiek onderwijs.

Het Centraal Bureau van het katholiek onderwijs is het hoogste beslissingsorgaan van het katholiek onderwijs. De leden worden benoemd door de bisschoppen.

In het onderwijsoverleg wordt het katholiek onderwijs vertegenwoordigd door het VSKO, Vlaams Secretariaat van het Katholiek Onderwijs,

De verbonden zijn belast met de coördinatie en de vertegenwoordiging van de instellingen van de onderscheiden onderwijsniveaus en –sectoren: VVKBaO van het basisonderwijs; VVKBuO van het buitengewoon onderwijs, VVKSO van het secundair onderwijs, VVKHO van de hogescholen, VDKVO dienst van het volwassenenonderwijs.

Het overleg binnen het katholiek onderwijs, over de eigen opdracht en de algemene opties inzake onderwijs en opvoeding, gebeurt in de schoot van de ARKO, Algemene Raad van het Katholiek Onderwijs. Het is samengesteld uit vertegenwoordigers van de ouders, van de personeelsleden, van de inrichtende machten en van de bisschoppen.

Het gesubsidieerd vrij niet-katholiek onderwijs

Naast het katholiek onderwijs, zijn er een beperkt aantal scholen die een vorming aanbieden op een andere godsdienstige basis: protestants-christelijke scholen en joodse scholen met hun eigen inrichtende machten.

De vrije protestants-christelijke scholen worden in het onderwijsoverleg vertegenwoordigd door IPCO, Inrichtende machten van vrije protestants-christelijke onderwijsinstellingen.

Er zijn ook enkele niet-confessionele vrijzinnige scholen. Deze worden vertegenwoordigd door VOOP, Vlaams Onderwijs Overlegplatform.

De methodescholen

Naast een aantal methodenscholen binnen de ‘grote’ onderwijsnetten bestaan ook een aantal onafhankelijke methodenscholen (ervaringsgericht onderwijs, Freinet onderwijs, Steinerscholen).

  • De Freinetscholen en ervaringsgerichte scholen worden vertegenwoordigd door FOPEM, de Federatie van Onafhankelijke Pluralistische Emancipatorische Methodenscholen.
  • De Steinerscholen worden vertegenwoordigd door de Federatie van Rudolf Steinerscholen.

Aantal vestigingsplaatsen waar methodeonderwijs ingericht wordt.

Eenzelfde school kan in verschillende vestigingsplaatsen methodeonderwijs inrichten, zelfs volgens verschillende onderwijsmethodes (bv. Freinet/ervaringsgericht onderwijs).

 

Federatie Steinerscholen
FOPEM
GO!
OVSG
VSKO
Totaal

Ervaringsgericht onderwijs

 

6
2
4
10
22

Freinet

 

12
35
13
1
61

Jenaplan

 

 

1
3
2
6

Leefschool

 

 

20
1
2
23

Montessori

 

 

 

 

3
3

Steinerscholen

19

 

 

 

 

19

Dalton

 

 

2
1

 

3

Spelend leren

 

 

 

1

 

1

Totaal

19
18
60
23
18
138

In het buitengewoon onderwijs is er één Steiner school (lager en secundair onderwijs) en één Freinet school voor type 3.

Op secundair niveau zijn er 7 Steinerscholen, 2 gemeentelijke Freinet scholen en 5 methodescholen in het GO!

Binnen het GO! is een Netwerk van methodescholen van het GO! (NET.MET.GO!) opgericht.

Het provinciaal onderwijs

Binnen een provincie oefent de provincieraad de functie uit van inrichtende macht voor de provinciale scholen.

Voor de belangenbehartiging van het provinciaal onderwijs zorgt de representatieve vereniging van de inrichtende machten van het provinciaal onderwijs,'Provinciaal Onderwijs Vlaanderen' (POV).

Sommige provinciebesturen hebben binnen de provinciale administratie een eigen pedagogische begeleidingsdienst en onderwijsinspectie uitgebouwd.

Antwerpen

Provinciale directie > Departement welzijn, onderwijs, veiligheid > Dienst onderwijs

Limburg

1e directie onderwijs > Onderwijsinspectie

Oost-Vlaanderen

7° Directie/Onderwijs > PIBO pedagogische begeleiding en inspectie onderwijs

Vlaams-Brabant

Directie cultuur en onderwijs

West-Vlaanderen

Provinciale administratie Boeverbos

Het stedelijk en gemeentelijk onderwijs

Stedelijke en gemeentelijke inrichtende machten

Gemeenten waren traditioneel vooral actief in het organiseren van basisonderwijs. Grotere steden als Antwerpen, Gent en Mechelen hebben ook geïnvesteerd in het secundair onderwijs, inz. technisch en beroepsonderwijs. Het deeltijds kunstonderwijs wordt zelfs grotendeels door steden en gemeenten georganiseerd.

Er zijn 265 inrichtende machten (gegeven verstrekt door de Stafdiensten Onderwijs en Vorming, 1 school buitengewoon secundair onderwijs heeft als inrichtende macht een gemeentelijke intercommunale. In dit getal werd enkel rekening gehouden met gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs, deeltijds beroepssecundair onderwijs, secundair en hoger onderwijs voor sociale promotie, deeltijds kunstonderwijs & de Franstalige scholen onder bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap).

Vooral de steden Antwerpen en Gent, organiseren een ruim onderwijsaanbod, onder bevoegdheid van een aparte schepen voor onderwijs en vorming, ondersteund door een specifiek departement voor onderwijs en opvoeding binnen hun administratie (in Antwerpen de bedrijfseenheid 'lerende stad') en een eigen pedagogische begeleidingsdienst.

Binnen de steden en gemeenten oefent de gemeenteraad de functie uit van inrichtende macht voor de gemeentelijk onderwijs. Hij heeft de zgn. 'volheid van bevoegdheid' en neemt alle beslissingen, tenzij de bevoegdheden die expliciet aan het College van Burgemeester en Schepenen zijn overgedragen. De gemeenteraad is als enige bevoegd om het onderwijzend personeel te benoemen of te ontslaan. Een bevoegdheid die niet kan worden gedelegeerd.

Intergemeentelijke initiatieven

Twee of meer gemeenten die op onderwijsgebied willen samenwerken kunnen daarvoor een intergemeentelijke onderwijsvereniging (IGOV) oprichten. Zij kunnen daarvoor ook netoverschrijdend andere inrichtende machten van onderwijsinstellingen betrekken. Het doel moet zijn een duidelijk omschreven onderwijsproject te plannen, uit te voeren en te controleren of een duidelijk omschreven ondersteunende dienst inzake onderwijs te verlenen aan de deelnemers. Die onderwijsdoelstellingen en ondersteunende diensten kunnen echter niet onder het decretaal vastgelegd flankerend onderwijsbeleid op lokaal vlak vallen. Een IGOV heeft een eigen beslissingsorgaan, een raad van bestuur, waarin gemeentelijke mandatarissen zetelen voor de deelnemende gemeenten. Een IGOV is een eenvoudige en flexibele ‘onderwijsintercommunale’ met rechtspersoonlijkheid. De vereniging is in de eerste plaats bedoeld voor scholengemeenschappen basis- en secundair onderwijs. Maar ook andere samenwerkingsverbanden, bv. in deeltijds kunstonderwijs of het volwassenenonderwijs kunnen er gebruik van maken. Het decreet van 28 november 2008 over de IGOV is zowel van toepassing in Vlaanderen als in Brussel en geldt voor alle onderwijsniveaus.

Netoverschrijdende intiatieven

De grotere centrumsteden zijn sinds 2005 ook netoverschrijdend actief geworden als regisseur op het gemeentelijk niveau [zie 2.7.1.11 Lokaal flankerend onderwijsbeleid]. 

Belangenbehartiging

Voor de belangenbehartiging van het stedelijk en gemeentelijk onderwijs zorgt de representatieve koepelorganisatie OVSG, 'Onderwijssecretariaat van de steden en gemeenten van de Vlaamse Gemeenschap'.

Het Nederlandstalig onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt 19 gemeenten en wordt bestuurd door een eigen parlement (de Brusselse Hoofdstedelijke Raad) en regering (de Brusselse Regering). De Raad telt 89 rechtstreeks verkozen leden die ingedeeld worden in een Nederlandse taalgroep (17 leden) en een Franse taalgroep (72 leden). De leden van de Nederlandse taalgroep vormen de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. De Vlaamse ministers en staatssecretarissen uit de Brusselse Regering vormen het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Binnen dat College is een collegelid bevoegd voor Onderwijs. College en Raad vormen samen de Vlaamse Gemeenschapscommissie. De Vlaamse en Franse gemeenschapscommissies vormen samen de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie.

De Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) is in Brussel bevoegd voor culturele, onderwijs- en persoonsgebonden aangelegenheden en heeft voor deze gemeenschapsaangelegenheden de bevoegdheid van inrichtende macht. De Vlaamse Gemeenschapscommissie is enkel bevoegd voor instellingen die uitsluitend ressorteren onder de Vlaamse Gemeenschap, niet voor personen. De VGC staat onder toezicht van de Vlaamse Gemeenschap.

De VGC heeft een dubbele opdracht voor het Nederlandstalig onderwijs in Brussel.

  • Enerzijds voert ze een netoverschrijdend onderwijsbeleid dat complementair is aan dat van de Vlaamse Gemeenschap en het lokale schoolbeleid ondersteunt. De Vlaamse Gemeenschapscommissie
    • vormt een overlegplatform, is belangenbehartiger en spreekbuis voor alle scholen en netten;
    • analyseert gegevens om beleidsvoorbereidend en beleidsevaluerend te kunnen werken;
    • zet zelf kwaliteitsbevorderende initiatieven op;
    • ondersteunt derden die kwaliteitsbevorderende initiatieven opzetten;
    • voert een promotiebeleid voor het Brussels Nederlandstalig onderwijs.
  • Anderzijds is de Vlaamse Gemeenschapscommissie sinds 1995 ook de inrichtende overheid van eigen scholen, en heeft ze een onderwijsbeleid voor de 'eigen onderwijsinstellingen': 1 BuBaO, 1 BSO, 2 BuSO, 1 CVO, 2 internaten en 1 CLB.

Bevoegde administratie: Vlaamse Gemeenschapscommissie - directie Onderwijs en Vorming

Daar vindt men ook het regeerakkoord van de Vlaamse Gemeenschapscommissie 2009-2014 en de jaarlijkse beleidsverklaring. De directie biedt ook een maandelijkse e-zine Brussel Direct aan.

Onderwijs in Brussel is de website voor en over het Brussels Nederlandstalig onderwijs.

Voor de ondersteuning zorgt het Onderwijscentrum Brussel.

BROSO, het Brussels ondersteuningscentrum secundair onderwijs is een netoverschrijdend begeleidingsinitiatief voor Nederlandstalige scholen voor secundair onderwijs in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, operationeel sinds 2006. Het is gericht op leraren en directies en wil hen ondersteunen in het verhogen van de taalvaardigheid van de leerlingen en het afnemen van taaltoetsen. De middelen voor BROSO komen voor 80 % van de Vlaamse Gemeenschap en 20% van de Vlaamse Gemeenschapscommissie VGC

Het Platform Brede School Brussel zorgt voor ondersteuning en kwaliteitsbewaking van de lokale brede scholen in Brussel.

'Kleur Bekennen' is een gemeenschappelijk programma van de federale Minister van Ontwikkelingssamenwerking, BTC, de Vlaamse provinciebesturen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Kleur Bekennen wil mondiale vorming en wereldburgerschap in het onderwijs promoten. Mondiale vorming is een gemeenschappelijke noemer voor activiteiten en thema's over internationale verhoudingen en ontwikkelingseducatie, vredeseducatie, mensenrechteneducatie, duurzame ontwikkeling en interculturaliteit.

Ouders die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wonen kunnen – volgens het principe van de vrijheid van het gezinshoofd – kiezen of ze hun kinderen naar het Nederlandstalig of het Franstalig onderwijs sturen.

De beleidsmaatregelen inzake Brusselse Nederlandstalige scholen en scholen in de Vlaamse Rand en de taalgrensgemeenten en ondersteuningsstructuren behandelen we elders [Zie 12.3.2.3].

Lokaal onderwijsbeleid

Lokaal flankerend onderwijsbeleid

Het laatste decennium worden de grotere centrumsteden geconfronteerd met een dalend aantal leerlingen door stadsvlucht naar de rand, vooral in het secundair onderwijs. Bovendien blijkt het percentage leerlingen met schoolse vertraging en het percentage spijbelaars het hoogst in die steden te zijn. De grootstedelijke onderwijsproblemen en de link tussen onderwijs, achterstelling en stadsproblematiek krijgen dan ook toenemende beleidsaandacht. (Zie ook de stadsmonitor: 'Thuis in de stad'). Ook in kleinere steden en gemeenten komen er meer en meer problemen voor die een lokale aanpak vergen. Vooral de steden Antwerpen, Gent Mechelen en Genk namen netoverschrijdende initiatieven voor het onderwijs in hun stad.

Het gelijkeonderwijskansenbeleid richtte in 2002 LOP's, lokale onderwijsplatforms op met o.m. als opdracht een omgevingsanalyse uit te voeren om de problematiek van achterstelling ruimtelijk te vatten [zie 12.3.2.1]. 

Om goede praktijkvoorbeelden uit te wisselen en beleidsvoorstellen uit te werken richtte de Vlaamse Regering in 2005 een Overlegplatform lokaal flankerend onderwijsbeleid met de 13 Vlaamse centrumsteden op. Dat overlegplatform komt minstens tweemaal per jaar samen en wil het Vlaamse en het lokale flankerend onderwijsbeleid op elkaar afstemmen en versterken. Sinds 2005 worden er subsidies verdeeld aan de centrumsteden met de hoogste nood, sinds 2006 ontvangen alle centrumsteden projectsubsidies. Vanaf 2007-2008 konden ook kleinere niet-centrumsteden projectsubsidies krijgen, deels door het ministerie van onderwijs, deels door de steden gesubsidieerd. Vanaf 2008-2009 vallen die projecten onder het decreet van 30 november 2007 betreffende het "flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau".

Dat decreet regelt het geheel van acties van een lokale overheid om, vertrekkende vanuit de lokale situatie en aanvullend bij het Vlaamse onderwijsbeleid, een onderwijsbeleid te ontwikkelen in samenwerking met de lokale actoren. In het decreet wordt ook de regelgeving van de sociale voordelen opgenomen. Gemeenten die sociale voordelen verlenen aan scholen van het eigen schoolbestuur zijn verplicht dezelfde voordelen toe te kennen aan de scholen van de andere schoolbesturen, gelegen op hun grondgebied als die erom verzoeken. Zij mogen geen enkel onderscheid maken tussen de leerlingen, welke scholen die ook bezoeken. Het gaat hier om sociale voordelen die gelden voor scholen basis- en secundair onderwijs en betrekking hebben op ochtend-, avond-, middagtoezicht, leerlingenvervoer (enkel in het basisonderwijs), het ter beschikking stellen van de voor het publiek toegankelijke gemeentelijke infrastructuur, de kosten van toegang tot het zwembad voor lager onderwijs. Ook gemeenten die geen onderwijs inrichten kunnen sociale voordelen toekennen aan alle scholen op hun grondgebied.

Hetzelfde geldt voor andere dan sociale voordelen die lokale besturen (willen) toekennen aan scholen op niveau basis-, secundair-, hoger-, volwassenen-, en deeltijds kunstonderwijs, aan de Syntra en aan de Centra Deeltijdse Vorming. Wat andere voordelen betreft kan het lokaal bestuur steeds beslissen om deze enkel aan de scholen van het eigen schoolbestuur toe te kennen. Indien het lokaal bestuur echter beslist om in de context van het flankerend onderwijsbeleid aan een school van een andere schoolbestuur op haar grondgebied een ander voordeel toe te kennen dan kan dat. Overeenkomstig het gelijkheidsbeginsel moet dit dan wel voor alle scholen (van hetzelfde onderwijsniveau of hetzelfde soort onderwijs) op haar grondgebied op vergelijkbare basis gebeuren. De lokale besturen kunnen echter criteria vastleggen waaraan de scholen moeten voldoen om recht te hebben op die voordelen.

Het decreet bepaalt verder dat de lokale besturen hun medewerking dienen te verlenen aan het bevorderen van het regelmatig schoolbezoek en het aanpakken van spijbelgedrag van leerplichtige leerlingen in de scholen, gelegen op hun grondgebied. Ze moeten ook meewerken aan maatregelen die moeten leiden tot een veralgemeende deelname van kleuters aan het onderwijs. Zij kunnen hiertoe zelf acties ondernemen of de acties van de lokale actoren coördineren of ondersteunen. In voorkomend geval werkt het lokaal bestuur hiervoor samen met het lokaal overlegplatform. Als er geen LOP is, overlegt het lokaal bestuur hierover met de lokale onderwijs actoren, met name ten minste de scholen en de CLB's.

Tenslotte verankert het decreet ook de projectsubsidies. Centrumsteden die een lokaal onderwijsplan inzake het flankerend onderwijsbeleid hebben opgesteld kunnen subsidies krijgen voor projecten in overeenstemming met dat plan, die ze mede financieren en die gericht zijn op doelstellingen met betrekking tot gelijke onderwijskansen, kleuterparticipatie, spijbelen, probleemgedrag op school, ongekwalificeerde uitstroom, taalstimulering, betrokkenheid van ouders en de buurt, samenwerking tussen onderwijs, welzijn, cultuur, jeugd en sport, overgang onderwijs-arbeidsmarkt, doorstroming en oriëntering, geletterdheid, of levenslang leren. De projectsubsidies gelden voor maximaal 3 schooljaren, maar kunnen dan na positieve evaluatie worden hernieuwd. Advies van het LOP is nodig bij elk project.

Het lokaal bestuur kan er ook voor kiezen projecten te laten uitvoeren door een vzw. De subsidies kunnen dan rechtstreeks toegekend worden aan de vzw die het project uitvoert.

Ook andere gemeenten kunnen voor dergelijke projecten subsidie aanvragen, mits ze ingebed zijn in het lokale onderwijsbeleid.

Er kunnen tevens subsidies worden toegekend aan gelijkaardige projecten van de Vlaamse Gemeenschapscommissie in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, mits de Vlaamse Regering een protocol sluit met de Vlaamse Gemeenschapscommissie.

De is lokaal flankerend onderwijsbeleid/ regelgeving betreffende het flankerend onderwijsbeleid op lokaal niveau en de geselecteerde projecten vindt men op de webpagina's lokaal onderwijsbeleid van het departement onderwijs, alsook via WeTwijs.

VVSG, Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten werkte een draaiboek uit voor lokaal flankerend onderwijsbeleid.

Zie ook VVSG onderwijs

Voor andere maatregelen van de Vlaamse Regering ter ondersteuning van het Nederlandstalig onderwijs in Brussel [zie 12.3.2.3].

Brede school

Een 'Brede School' is gericht op de brede ontwikkeling van alle kinderen en jongeren door het ondersteunen en/of creëren van een brede leer- en leefomgeving op lokaal niveau waarbinnen kinderen en jongeren een waaier aan leer- en leefervaringen kunnen opdoen. Daartoe kan de school een samenwerking opzetten en een netwerk uitbouwen met verenigingen of instellingen op het terrein van cultuur, sport, jeugdwerk, kinderopvang, welzijn, buurtwerk…,sectoren die samen het leren/leven van kinderen en jongeren mee vormgeven en ondersteunen.

Om duurzame samenwerkingsverbanden op lokaal niveau tot stand te laten komen is er ook een beleidsdomeinoverschrijdende projectwerkgroep in het leven geroepen (onderwijs – cultuur). Eind 2006 startten 14 Vlaamse en 3 Brusselse proefprojecten voor 3 jaar. In 2010 werden nieuwe projecten gelanceerd voor 3 schooljaren 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013. Daarin ligt de nadruk op projecten die leerlingen van +12 tot en met 16 jaar toeleiden naar een zinvolle vrijetijdsbesteding, waar ook vrijwilligerswerk een belangrijk onderdeel van vormt.

Er worden ook Brede School projecten gefinancierd vanuit de afdeling Jeugd van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen en enkele verwante projecten Brede School binnen de Dynamo³ projecten. Ook vanuit het is lokaal flankerend onderwijsbeleid/ flankerend onderwijsbeleid wordt een brede schoolproject ondersteund. Op de website van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk vindt men een overzicht van de regelgeving.

Het Steunpunt Diversiteit en Leren ondersteunt in opdracht van de minister van onderwijs de ontwikkeling van Brede School in Vlaanderen.

Het Platform Brede School Brussel zorgt voor ondersteuning en kwaliteitsbewaking van de lokale brede scholen in Brussel.

Ouderkoepelverenigingen

Veel scholen hebben hun eigen schoolgebonden oudervereniging. Deze verenigingen mengen zich doorgaans niet met het klas- en schoolgebeuren maar hebben enkel tot doel het contact en samenwerking tussen ouders en school, en tussen ouders onderling te bevorderen. De participatie van de ouders gebeurt via de ouderraad [zie 2.7.2.5]. De ondersteuning van de ouders en vertegenwoordiging in de VLOR gebeurt door ouderkoepelverenigingen die ressorteren onder de onderwijskoepels:

  • Gemeenschapsonderwijs: GO! Ouders
  • Katholiek onderwijs : VCOV, Vlaamse confederatie van ouders en ouderverenigingen
  • officieel gesubsidieerd onderwijs: KOOGO, koepel van ouderverenigingen van het officieel gesubsidieerd onderwijs (gemeentelijk, stedelijk en provinciaal onderwijs)

Met de koepels van ouderverenigingen sluit de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming een beheersovereenkomst af voor telkens 3 jaar. Op basis daarvan worden subsidies verleend. Ze dienen daarbij ook onderling samen te werken. Daartoe hebben ze een Vlaams Ouderplatform (VLOP) opgericht. De subsidies worden verdeeld op basis van het aantal leerlingen dat elk net telt.

Leerlingenkoepelvereniging

De VSK, Vlaamse Scholierenkoepel vertegenwoordigt alle scholieren van het secundair onderwijs. Voor informatie en klachten over kinder- en jongerenrechten is een kinderrechtencommissariaat opgericht.

Bestuur en management in basis- en secundair onderwijs

Bestuur en management van scholen basis- en secundair onderwijs

Basisonderwijs

Het schoolhoofd wordt 'directeur' genoemd. In elke school wordt een ambt van directeur gefinancierd of gesubsidieerd.

De bevoegdheden van de directeur en het bestuurspersoneel worden bepaald door de inrichtende machten. Voor het GO! zijn ze wettelijk vastgelegd door het decreet van 14 juli 1998.

In kleine basisscholen wordt de directeur belast met een onderwijsopdracht, waarvan het aantal lestijden afhankelijk is van het aantal leerlingen.

Aantal lestijden onderwijsopdracht waarmee een directeur wordt belast

Aantal leerlingen op school

 

Gewoon basisonderwijs

Buitengewoon basisonderwijs

Brussels Hoofdstedelijk Gewest

14

Minder dan 20 lln.

Minder dan 20 lln.

Minder dan 20 lln.

10

20 - 129 lln.

 

20 - 69 lln.

8

 

20 - 39 lln.

 

4

130 - 179 lln.

 

70 - 99 lln.

Werkingsmiddelen mogen aangewend worden voor bijkomende beleidsondersteuning, afhankelijk van het aantal leerlingen op school. In het geval van een fusie tussen basisscholen wordt een adjunct-directeur aangesteld (Decreet van 25 februari 1997). Er is tevens in de mogelijkheid voorzien om van een directiefunctie een duobaan te maken.

Een directeur of adjunct-directeur met lesopdracht in het gewoon of buitengewoon basisonderwijs kan geheel of gedeeltelijk klasvrij worden gemaakt via uren gegenereerd uit de eigen puntenenveloppes of uit de puntenenveloppe van de scholengemeenschap.

De personeelsformatie in het gewoon basisonderwijs (omzendbrief BaO/2005/09) gebeurt op basis van:

  • lestijden voor het bestuurs- en onderwijzend personeel;
  • uren voor het paramedisch personeel: de kinderverzorger in het kleuteronderwijs;
  • punten voor het beleids- en ondersteunend personeel;
  • vervangingseenheden voor vervangingen van korte afwezigheden.

In het basisonderwijs is het aantal gefinancierde of gesubsidieerde ambten voor onderwijzend personeel afhankelijk van het aantal lestijden waarover de school beschikt. Het werd ingevoerd in 1984 en gaf de school een grotere autonomie tot organisatie van haar onderwijsaanbod.

Vanaf 1 september 2012 wordt er in het gewoon basisonderwijs gewerkt met een nieuw omkaderingssysteem (omkaderingsdecreet van 6 juli 2012 tot wijziging van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997). Dit nieuwe omkaderingssysteem wil twee grote doelstellingen realiseren: enerzijds de lat gelijk leggen in omkadering voor het kleuter- en het lager onderwijs en anderzijds een deel van de omkaderingsmiddelen toekennen op basis van leerlingenkenmerken i.p.v. op schoolkenmerken. Bovendien worden de bestaande categorieën aan lestijden geïntegreerd: de gewone lestijden, de GOK, GOK+  lestijden, de lestijden voor de scholen uit de (brede)rand- en taalgrensgemeenten, de lestijden lichamelijke opvoeding en (gedeeltelijk) de instaplestijden.

Voor de instaplestijden zie 12.1.2 Zorg in het gewoon onderwijs.

De basisomkadering in het basisonderwijs bestaat uit:

  • de lestijden volgens schalen (waarbij enkel de regelmatige leerlingen worden geteld per taalstelsel, per niveau en gewogen volgens vestigingsplaats) op basis van het aantal regelmatige leerlingen). Deze lestijden kunnen voor het kleuteronderwijs herberekend worden ten gevolge van instappende kleuters;
  • SES-lestijden (berekend per niveau): lestijden toegekend op basis van de socio-economische status van leerlingen in het gewoon basisonderwijs die gevat worden door leerlingenkenmerken. Voor die kenmerken worden 3 van de 4 indicatoren gebruikt die ook gelden voor de berekening van het werkingsbudget:
    • het hoogst behaalde opleidingsniveau van de moeder: de moeder is niet in het bezit van een diploma van het secundair onderwijs of van een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig studiebewijs;
    • het ontvangen van een schooltoelage;
    • de leerling spreekt in het gezin niet de onderwijstaal;
  • de additionele lestijden volgens de schalen, om te vermijden dat het gemiddeld aantal kleuters/leerlingen per niveau boven een leerling/leerkracht ratio van 18,5 zou uitkomen.

Uit de basisomkadering voor het kleuteronderwijs worden betrekkingen ingericht in de volgende ambten:

  • kleuteronderwijzer;
  • leermeester lichamelijke opvoeding;
  • kinderverzorger tijdens de schooljaren 2012-2013, 2013-2014 en 2014-2015 (dit op voorwaarde dat de school geen kleuteronderwijzers vindt).

Uit de basisomkadering voor het lager onderwijs worden betrekkingen ingericht in de volgende ambten:

  • onderwijzer;
  • leermeester lichamelijke opvoeding;
  • leermeester levensbeschouwelijke vakken.

Naast de basisomkadering zijn er:

  • aanvullende lestijden godsdienst, niet-confessionele zedenleer en cultuurbeschouwing;
  • lestijden voor andertalige nieuwkomers (zie OKAN 12.3.2.2);
  • bijkomende lestijden voor vrijwillige fusie;
  • bijkomende lestijden voor tijdelijk onderwijs aan huis (TOAH, zie 5.4.4).

Voor de ambten beleids- en ondersteunend personeel krijgen de basisscholen puntenenveloppen (zie hierna onder scholengemeenschappen).

Secundair onderwijs

In het voltijds gewoon secundair onderwijs wordt een voltijdse betrekking van directeur toegekend aan een instelling met ten minste 83 regelmatige leerlingen (in bepaalde gevallen 120), anders wordt hij tevens belast met onderwijsopdracht. De formatie van het onderwijzend personeel gebeurt op basis van een berekend pakket uren-leraar. Zie omzendbrieven SO 55 lerarenomkadering en SO/2009/03 globale puntenenveloppe.

Voor de personeelsformatie in scholen buitengewoon basisonderwijs zie de omzendbrief BaO/2005/10, voor het buitengewoon secundair onderwijs SO/2011/01 (buso) en het thema personeelsformatie (omkadering) in WeTwijs.

Bestuur en management van scholengemeenschappen basis- en secundair onderwijs

Een scholengemeenschap is een samenwerkingsverband van verschillende scholen op eenzelfde onderwijsniveau (basis- of secundair onderwijs), binnen een geografische omschrijving. Het opzet is enerzijds schaalvergroting en in het secundair onderwijs het studieaanbod transparanter te maken en daardoor de studiekeuze en leerlingenoriëntering te optimaliseren en anderzijds de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk aan te wenden. Dat kunnen scholen zijn met eenzelfde of verschillende inrichtende macht en ze behoren tot eenzelfde of verschillend onderwijsnet. Ook scholen buitengewoon onderwijs kunnen toetreden tot een scholengemeenschap. Scholengemeenschappen gingen van start in september 1999 in het secundair onderwijs (door het decreet secundair onderwijs van 14 juli 1998), in september 2003 in het basisonderwijs (door het decreet van 10 juli 2003 betreffende het landschap basisonderwijs).

Samenstelling

In het basisonderwijs dient een scholengemeenschap te bestaan uit minstens twee scholen, minstens 900 gewogen leerlingen te tellen en zowel kleuter- als lager onderwijs te omvatten. Er is een weging voor leerlingen uit het buitengewoon basisonderwijs en voor leerlingen uit scholen gelegen in dun bevolkte gebieden.

Een scholengemeenschap in het secundair onderwijs moet over een multisectoraal studieaanbod beschikken. Dat betekent dat minimaal 6 leerjaarniveaus aanwezig dienen te zijn (uitgezonderd de 3e leerjaren van de 3e graad), de onderwijsvormen ASO, TSO en BSO, een volledige eerste graad en in de 2e en 3e graad een studieaanbod van minstens drie opties in ASO, en twee studiegebieden in TSO en in BSO. 

Duurtijd

De aansluiting van scholen gebeurt op vrijwillige basis voor een periode van 6 schooljaren, telkens hernieuwbaar. Het decreet van 17/06/2011 bestendigt de bestaande structuur van de scholengemeenschappen in basis- en secundair onderwijs met het oog op een fundamentele versterking tegen 01/09/2014. Met het oog op die versterking en de geplande hervorming van het SO zijn de scholengemeenschappen vanaf 1 september 2011 opnieuw gevormd voor een periode van – uitzonderlijk - 3 schooljaren. Vanaf 1/9/2014 zal de duurtijd voor scholengemeenschappen weer de gebruikelijke 6 schooljaren zijn. Deze regeling geldt ook voor de duurtijd van de ICT-samenwerkingsplatformen.

Vorming van scholengemeenschappen

Voor een rationele ordening van het aanbod werden 44 geografische onderwijszones afgebakend. Als algemeen principe (met twee uitzonderingen) geldt dat elke scholengemeenschap binnen maximum 5 aangrenzende zones moet gelegen zijn. Tevens is het aantal scholengemeenschappen gecontingenteerd.

 

Basisonderwijs

Secundair onderwijs

Gemeenschapsonderwijs

Maximum 44

Maximum 40

Gesubsidieerd officieel onderwijs

Maximum 95

Maximum 15

Gesubsidieerd vrij confessioneel onderwijs

Maximum 248

Maximum 80

Gesubsidieerd vrij niet-confessioneel onderwijs

Maximum 5

Maximum 5

In elk van deze groepen kan ten hoogste één scholengemeenschap secundair onderwijs in het Brussels hoofdstedelijk gewest gelegen zijn.

Netoverschrijdende scholengemeenschappen worden op basis van het aantal scholen van elk net tot een van deze contingenten gerekend. Bij gelijk aantal scholen van verschillende netten moet onderling worden afgesproken op welk contingent dit wordt aangerekend.

In toenemende mate worden de scholengemeenschappen in de beleidsuitvoering betrokken en krijgen ze extra middelen van de overheid.

Aantal scholengemeenschappen in 2012-2013

Basisonderwijs
Secundair onderwijs

Gemeenschapsonderwijs

35
26

Gesubsidieerd officieel onderwijs

85
6

Gesubsidieerd vrij onderwijs

229
72

Netoverschrijdend

8
13

Totaal

357
117

 

Aantal scholen die geen deel uitmaken van een scholengemeenschap

basisonderwijs

Secundair onderwijs

 

Gewoon
Buitengewoon
Gewoon
Buitengewoon

 

25
18
20
45

(*) excl. scholen buitengewoon ond. type 5, 3 niet-financierbare scholen SO en 4 scholen SO die enkel HOB5 verpleegkunde aanbieden.

Bron: Stafdiensten Onderwijs en Vorming januari 2013 

Bevoegdheden scholengemeenschappen basisonderwijs

Volgende bevoegdheden kunnen op niveau van de scholengemeenschap worden uitgeoefend indien het schoolbestuur hiervoor kiest:

  • aanwending van de puntenenveloppe stimulus;
  • afspraken over de aanwending van de punten beleids- en ondersteunend personeel die op het niveau van de scholengemeenschap kunnen worden samengelegd;
  • aanwending van de punten beleids- en ondersteunend personeel;
  • aanwending van de puntenenveloppe voor ICT;
  • wijze waarop de school voor buitengewoon basisonderwijs haar deskundigheid ter beschikking stelt;
  • sluiten van samenwerkingsakkoorden met andere basisscholen buiten de scholengemeenschap, andere scholengemeenschappen basis- of secundair onderwijs, instellingen voor secundair onderwijs, deeltijds kunstonderwijs en/of volwassenenonderwijs;
  • het opnemen van bijkomende scholen in de scholengemeenschap;
  • de wijze waarop de puntenenveloppe voor het voeren van een zorgbeleid aangewend wordt;
  • het zorgbeleid binnen de scholengemeenschap. De scholengemeenschap duidt tevens een zorgcoördinator aan als aanspreekpunt voor de overheid voor de kleuterparticipatie binnen de scholengemeenschap;
  • algemene afspraken inzake functiebeschrijvingen en evaluaties;
  • algemene afspraken over de interne afstemming van het personeelsbeleid (werving, taakinvulling en inzetbaarheid van personeelsleden) binnen de scholengemeenschap. Personeelsleden die in een school van een scholengemeenschap worden aangesteld met overgedragen lestijden kunnen vanaf het schooljaar 2012-2013 ingezet worden voor de vervulling van opdrachten voor en in alle scholen van de scholengemeenschap. (Een van de maatregelen genomen gezien het dreigend tekort aan (kleuter)onderwijzers de komende jaren.) Het begrip "scholengemeenschap" is ingeschreven in de rechtspositieregeling van de personeelsleden van het basisonderwijs. De personeelsleden bouwen rechten en plichten op die gelden t.a.v. alle schoolbesturen die behoren tot dezelfde scholengemeenschap.

Bevoegdheden niet vatbaar voor beheersoverdracht, maar waarvoor de scholengemeenschap wel het initiatief tot het maken van afspraken kan nemen en deze aan het schoolbestuur of de schoolbesturen voorleggen zijn:

  • overdracht van lestijden;
  • overdracht van punten zorg naar andere scholengemeenschappen binnen dezelfde of aangrenzende zones i.f.v. speciale projecten of bij overname school door schoolbestuur van een andere groep (net);
  • personeelsbeleid;
  • gebruik infrastructuur;
  • engagementsverklaring.

(Omzendbrief BaO/2005/11)

Bevoegdheden scholengemeenschappen secundair onderwijs

Volgende bevoegdheden worden op niveau van de scholengemeenschap uitgeoefend:

  • rationalisatie van het onderwijsaanbod (oprichting, afbouw, overheveling van structuuronderdelen, fusie en autonomisering scholen);
  • objectieve leerlingenoriëntering en -begeleiding i.s.m. één centrum voor leerlingenbegeleiding; (t/m 2013-2014 kan een SG ook samenwerken met een CLB van een school voor BuSO die tot de SG behoort; door deze regeling wordt geen hypotheek gelegd op de toetredingskansen van scholen BuSO en wordt de nodige ruimte gecreëerd voor omschakeling);
  • personeelsbeleid (criteria voor het rekruteren, functioneren en evalueren van personeelsleden);
  • verdeling van de extra uren-leraar over de instellingen; de verdelingscriteria worden onderhandeld in het lokaal comité;
  • de verdeling van de globale puntenenveloppe; de verdelingscriteria worden onderhandeld in het lokaal comité;
  • aanwending van de middelen voor ICT-coördinatie;
  • afspraken over de engagementsverklaring in het schoolreglement;
  • advies inzake investeringen in schoolaccommodatie en infrastructuur;
  • samenwerking met scholen voor buitengewoon secundair onderwijs;
  • samenwerking met scholen uit basisonderwijs, deeltijds kunstonderwijs en volwassenenonderwijs en met scholen voor gewoon secundair onderwijs die niet tot een scholengemeenschap behoren.

Voordelen

  • gunstiger rationalisatienormen;
  • eenvoudiger overdracht en overheveling van uren-leraar. Elke secundaire school ontvangt een aantal wekelijkse uren-leraar voor het onderwijzen van vakken (rekening houdende met vak, leerjaar onderwijsvorm en aantal leerlingen). Die uren-leraar kunnen (tot 1 november van het schooljaar) overgedragen worden aan andere scholen voor voltijds gewoon en buitengewoon SO. Die overdracht is eenvoudiger voor scholen binnen een scholengemeenschap;
  • extra uren-leraar voor Brusselse scholen; (een verhoogde lerarenomkadering wordt toegekend aan die scholen aldaar gelegen die behoren tot een scholengemeenschap);
  • extra uren-leraar voor scholengemeenschappen;
  • gunstiger berekeningsnormen voor de globale puntenenveloppe;
  • toekenning van een niet-organieke personeelsformatie;
  • ruimere inzetbaarheid personeelsleden voor de vervulling van opdrachten voor de totaliteit van de scholengemeenschap;
  • maximale benutting van het patrimonium;
  • elke scholengemeenschap kan ter ondersteuning van haar werking jaarlijks een aantal punten uit haar puntenenveloppe aanwenden om betrekkingen op te richten voor ondersteunend personeel en/of de algemeen directeur of de coördinerend directeur vrij te stellen van hun school- of klasopdracht.

(Omzendbrief : SO 62 Scholengemeenschappen secundair onderwijs)

Personeelsformatie binnen scholengemeenschappen

Ter ondersteuning van de scholengemeenschap werden de functies van directeur coördinatie scholengemeenschap en van stafmedewerker-scholengemeenschap gecreëerd. In deze functies is slechts een tijdelijke aanstelling mogelijk. Ze kunnen wel beschouwd worden als een bevordering. Ze worden gecreëerd op basis van puntenenveloppes.

Puntenenveloppen basisonderwijs

Basisscholen krijgen twee puntenenveloppen voor ambten beleids- en ondersteunend personeel:

  • voor administratieve ondersteuning (alle scholen gewoon & buitengewoon ond.) - voor het ambt van administratief medewerker;
  • voor ICT-coördinatie (enkel scholen die behoren tot een samenwerkingsplatform ICT of tot een scholengemeenschap) - voor het ambt van ICT-coördinator.

Maximaal 10% van die punten kunnen ze samenleggen op niveau van de scholengemeenschap. Van dit percentage kan na akkoord in het bevoegd lokaal comité worden afgeweken.

Van de scholengemeenschap kunnen ze (een enveloppe) zorgpunten krijgen voor een zorgcoördinator (uit de zorgenveloppe van de scholengemeenschap). Scholen kunnen uit de stimulus-enveloppe ook punten voor ICT en administratie en zorg krijgen (zie hieronder).

De punten kunnen op schoolniveau niet worden overgedragen van de ene enveloppe naar de andere.

Scholengemeenschappen ontvangen:

  • een stimulus-enveloppe (op basis van het aantal leerlingen van de scholengemeenschap) ter ondersteuning van de werking van de scholengemeenschap. Die punten kunnen met de door de scholen samengelegde punten voor de scholengemeenschap vrij worden aangewend voor de aanstelling van een ICT-coördinator, zorgcoördinator, administratief medewerker in één of meerdere scholen van de scholengemeenschap, of voor een directeur coördinatie-scholengemeenschap (in het gemeenschapsonderwijs daarnaast ook voor Algemeen directeur van de scholengroep) of een stafmedewerker-scholengemeenschap, die dan expliciet worden vrijgesteld van klas- en schoolopdracht;
  • een puntenenveloppe zorg. Minstens 90 % hiervan dient te worden verdeeld over de verschillende scholen die behoren tot de scholengemeenschap. Van dit percentage kan na akkoord in het bevoegd lokaal comité worden afgeweken. De punten kunnen enkel worden aangewend in het ambt van zorgcoördinator.

Met de punten worden betrekkingen ingericht, in een bepaalde instelling, in een bepaald ambt, in een bepaald opleidingsniveau en voor een bepaald aantal uren. In de uren ingericht op basis van de punten van de scholengemeenschap kan niet vast worden benoemd.

Omzendbrief BaO/2005/11 Scholengemeenschappen basisonderwijs

Omzendbrief BaO/2005/12 Puntenenveloppen voor scholen en scholengemeenschappen basisonderwijs: personeelsformatie en personeelsaspecten.

Puntenenveloppen secundair onderwijs

Vanaf 1 september 2009 ontvangt elke scholengemeenschap en elke school die niet tot een scholengemeenschap behoort, jaarlijks één globale (voortaan geïntegreerde) puntenenveloppe voor de instandhouding en/of oprichting van betrekkingen in ambten van:

  • het bestuurspersoneel (uitgezonderd het ambt van directeur), op niveau van de schoolinstelling (adjunct-directeur, coördinator, technisch adviseur-coördinator, technisch adviseur);
  • het ondersteunend personeel, op niveau van de schoolinstelling;
  • het onderwijzend personeel, het ondersteunend, het paramedisch, het medisch, het orthopedagogisch, het psychologisch en het sociaal personeel in het kader van taak- en functiedifferentiatie.

De scholengemeenschap beslist over de verdeling, uiteraard na onderhandeling met de bevoegde personeelsvertegenwoordiging. De scholengemeenschap kan ook een deel van de puntenenveloppe voor eigen werking reserveren (de zogenaamde voorafname).

De regeling geldt voor het hele secundair onderwijs (voltijds gewoon, buitengewoon, deeltijds) tot en met het schooljaar 2013-2014. Als onderdeel van de hervorming secundair onderwijs zal dan een nieuw omkaderingssysteem worden ingevoerd.

De globale puntenenveloppe strekt ertoe om op het niveau van de school het kader bestuurspersoneel (uitgezonderd de directeur, inherent aan elke instelling) en het kader ondersteunend personeel in te vullen en om op het niveau van de school en van de scholengemeenschap een beleid inzake taak- en functiedifferentiatie mogelijk te maken.

(BVR van 4 september 2009 betreffende de globale puntenenveloppe in het secundair onderwijs, Omzendbrieven SO/2009/03, SO/2009/04(BuSO) en PERS/2009/06).

ICT-coördinatie

Specifiek voor ICT-coördinatie wordt aan (samenwerkende) scholen en centra een extra personeelsomkadering toegekend (uitgedrukt in een puntenenveloppe) en extra werkingsmiddelen voor de logistieke en materiële ondersteuning van de ICT-coördinatie. Dit geldt voor alle scholen voor gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs, de centra deeltijds beroepssecundair onderwijs, de centra voor volwassenenonderwijs en de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs. De extra ondersteuning is afhankelijk van het aantal leerlingen, het onderwijsniveau en structuuronderdeel. De scholen kunnen extra personeel en middelen slechts aanwenden als ze samenwerken en hun puntenenveloppe samenleggen in een samenwerkingsplatform, een scholengemeenschap of een scholengroep. Scholen die in een samenwerkingsplatform stappen stellen daartoe een overeenkomst op die qua duur samenloopt met deze van de scholengemeenschappen. Net zoals voor de scholengemeenschappen gelden de samenwerkingsplatformen gevormd voor de nieuwe periode vanaf 1 september 2011 slechts voor 3 schooljaren. Vanaf 1/9/2014 kunnen opnieuw samenwerkingsplatformen voor 6 schooljaren worden gevormd.

Omzendbrief GD/2003/04

Samenwerkingsverbanden

Een samenwerkingsplatform bestaande uit een of meer scholengemeenschappen staat in voor het beheer van het contingent vervangingseenheden dat door scholen kan worden gebruikt voor vervanging van bestuurs- en onderwijzend personeel bij korte afwezigheden [zie 9.2.5].

In het secundair onderwijs dient het onthaalonderwijs aangevraagd door de scholengemeenschap. Eén school van de scholengemeenschap zal als contactschool voor de anderstalige nieuwkomers fungeren. Met het oog op de pedagogisch-didactische en organisatorische afstemming moet een gestructureerd en systematisch overleg door de scholengemeenschap georganiseerd worden [zie 12.3.2.2].

In het secundair onderwijs dient een scholengemeenschap, in functie van objectieve leerlingenoriëntering en –begeleiding, afspraken te maken en samen te werken met één centrum voor leerlingenbegeleiding. Daarnaast kan de scholengemeenschap tot 31/08/2014 ook samenwerken met het centrum voor leerlingenbegeleiding van een school voor buitengewoon onderwijs die tot de scholengemeenschap behoort. Na de huidige periode van lopende CLB-contracten (t/m 2011-2012) worden de volgende contracten eenmalig gesloten voor een periode van 2 schooljaren (2012-2013 t/m 2013-2014) om vervolgens op 6 schooljaren te worden gebracht.

Elke scholengemeenschap waarin een centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs is opgenomen heeft een overlegplicht t.a.v. elk regionaal overlegplatform [zie 6.4 stelsel van leren en werken] dat is opgericht binnen een RESOC-gebied voor het overleg over het regionale opleidings- en vormingsaanbod waarvan het werkingsgebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het werkingsgebied van de scholengemeenschap. 

Op niveau van de scholengemeenschap wordt de inspraak van personeelsleden, ouders en leerlingen georganiseerd in een medezeggenschapscollege [zie 2.7.2.6]. Voor de participatie inzake arbeidsvoorwaarden is een OCGS, Onderhandelingscomité op niveau van de scholengemeenschap [zie 2.7.5].

Klassenraden in het secundair onderwijs

In het secundair onderwijs vormt de klassenraad het centrale evaluatieorgaan. De klassenraad kan met drie functies worden belast en wordt dan ook al naargelang het geval aangeduid als ‘toelatingsklassenraad’, 'begeleidende klassenraad' en 'delibererende klassenraad'. De begeleidende en de delibererende klassenraad bestaan uit de directeur of zijn afgevaardigde en alle leden van het onderwijzend personeel die in een bepaald leerjaar, een bepaalde onderwijsvorm en onderverdeling aan de leerling onderwijs verstrekken (deze personen zijn stemgerechtigd). Zij kunnen worden bijgestaan door de adjunct-directeur, de technisch adviseur(-coördinator), ondersteunend personeel en/of personeelsleden die in de betrokken onderwijsinstelling bij de psycho-sociale of pedagogische begeleiding van de leerlingen betrokken zijn (deze personen zijn raadgevend). In tegenstelling tot de begeleidende en delibererende klassenraad, hoeft de toelatingsklassenraad niet uit alle leraars te bestaan van het structuuronderdeel waarvoor de leerling kiest.

De toelatingsklassenraad beslist of de toelatings- of overgangsvoorwaarden voor leerlingen vervuld zijn. In tegenstelling tot de begeleidende en delibererende klassenraad, hoeft de toelatingsklassenraad niet uit alle leraars te bestaan van het structuuronderdeel waarvoor de leerling kiest. Vanaf het schooljaar 2011-2012 beslist de toelatingsklassenraad ook over leerlingen die uit een buitenlands onderwijssysteem, uit een Frans- of Duitstalige school in België of uit een onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers naar het regulier Vlaams secundair onderwijs overstappen. Die moeten dan geen gelijkwaardigheids- of gelijkstellingsprocedure doorlopen. De klassenraad moet wel voltallig zijn samengesteld en binnen de 25 lesdagen na de regelmatige lesbijwoning te beslissen. (www.naric.be).

De begeleidende klassenraad komt doorgaans samen na een examenreeks of wanneer er een bepaald probleem gesitueerd wordt in de klasgroep of met een bepaalde leerling. Die klassenraad houdt zich voornamelijk bezig met het bespreken van het klasklimaat (verhoudingen binnen de klas, interesse en medewerking van leerlingen) met het opvolgen, evalueren en begeleiden van de studievordering en met het gedrag van de leerlingen (bv. door middel van remediëringstaken bij gedrags- of studieproblemen).

De delibererende klassenraad vindt plaats na de examens van juni en is als enig orgaan bevoegd om te beslissen over het al dan niet slagen van een leerling. Zowel ouders als het schoolbestuur kunnen tegen een eindbeslissing in beroep gaan. Die klassenraad dient dan opnieuw uiterlijk 15 september opnieuw samen te komen. Deze klassenraad kent attesten, diploma's en getuigschriften toe en geeft advies over de verdere studie van leerlingen. (BVR 19 juli 2002) & (Omzendbrief SO 64).

De schoolraad in het basis- en secundair onderwijs

De participatie van ouders, leraars en de lokale gemeenschap was tot de jaren '90 zeer beperkt. Bij het autonoom worden van het gemeenschapsonderwijs en de creatie van een Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs ( ARGO) werd ook het medebeheer in lokale schoolraden geregeld, in 1988, later aangepast door het bijzonder decreet van 14 juli 1998. In het gesubsidieerd onderwijs werden door het decreet van 23 oktober 1991 betreffende medezeggenschap, participatieraden met beperkter inspraakbevoegdheden gecreëerd en werd in 1999 de oprichting van leerlingenraden geregeld.

Een globale regeling van de lokale participatie in het basis- en secundair onderwijs kwam tot stand door het decreet betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraadvan 2 /04/2004. De nieuwe regeling is van toepassing op alle basis- en secundaire scholen (gewoon en buitengewoon, voltijds en deeltijds) met uitzondering van scholen buitengewoon onderwijs type 5. Het hoofdstuk schoolraden is enkel van toepassing op het gesubsidieerd onderwijs; voor het GO! is dat geregeld door het bijzonder decreet van 14 juli 1998 op het gemeenschapsonderwijs.

In 2008 maakte een OBPWO-onderzoek een participatie/Synthese.pdf evaluatie van het participatiedecreet.

We behandelen hier enkel de verschillende raden en het medezeggenschapscollege die vastgelegd zijn in de regelgeving.

GO!, Gemeenschapsonderwijs

Aangezien in het gemeenschapsonderwijs de schoolraad ingebed is in de bestuursniveaus van het Gemeenschapsonderwijs behandelen we deze in [2.7.1.4]

Gesubsidieerd onderwijs

In het gesubsidieerd onderwijs werden de bestaande participatieraden per 1 april 2005 vervangen door schoolraden. Met volgende uitzonderingen.

  • Voor centra voor deeltijds onderwijs dient geen aparte schoolraad te worden opgericht. De participatierechten zullen worden uitgeoefend in de schoolraad van de school waarmee het centrum verbonden is.
  • Ook scholen van het buitengewoon onderwijs type 5 moeten geen schoolraad hebben.
  • Scholen met een participatief samengesteld schoolbestuur/ inrichtende machtmoeten evenmin een schoolraad hebben. Het bestuur dient dan wel voor minstens 2/3 te bestaan uit rechtstreeks gekozen vertegenwoordigers van personeel en ouders, waarbij tussen beide groepen een billijk evenwicht dient te zijn. In het secundair onderwijs dienen bovendien de vertegenwoordigers van de leerlingen met raadgevende stem betrokken te worden bij het uitoefenen van de bevoegdheden tot overleg en verplicht advies.

Samenstelling

  • In het basisonderwijs bestaat de schoolraad uit een gelijk aantal (minstens 2) vertegenwoordigers van ouders, personeel en lokale gemeenschap.
  • In het secundair onderwijs daarenboven uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van leerlingen.
  • In het buitengewoon onderwijs oordeelt de inrichtende macht in overleg met de pedagogische raad over de opname van een of meer leerlingen in de schoolraad. Wanneer echter opleidingsvorm 4 wordt aangeboden is die opname verplicht.
  • De directeur is geen lid van de schoolraad, maar woont de vergaderingen bij met raadgevende stem.
  • De vertegenwoordigers van de lokale gemeenschap worden bij consensus gecoöpteerd door de andere geledingen.
  • De andere vertegenwoordigers worden ofwel aangeduid door de respectievelijke ouder-, pedagogische of leerlingenraad, ofwel via verkiezingen door en uit de ouders, personeelsleden of leerlingen.

Bevoegdheden

  • De schoolraad heeft recht op informatie, op inzage van documenten en recht om (op eigen vraag of op verzoek) gehoord te worden. De schoolraad heeft zelf ook een communicatie- en informatieplicht over zijn werking.
  • De schoolraad kan ook op elk ogenblik op eigen initiatief advies uitbrengen. Het advies dient gemotiveerd te zijn en geleverd binnen de 21 dagen. Het advies is verplicht over:
    • de bepaling van het profiel van de directeur;
    • het studieaanbod (inbegrepen elke ingebruikname van een nieuwe vestigingsplaats);
    • het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere inrichtende machten en externe instanties;
    • de opstapplaatsen en de busbegeleiding van het leerlingenvervoer;
    • het nascholingsbeleid;
    • het beleid inzake experimenten en projecten;
    • in het basisonderwijs: het niet opnemen in de maximumfactuur van de bijdrage die aan de ouders gevraagd wordt voor verplichte kledij die omwille van een sociale finaliteit aangeboden wordt.
  • Voorafgaand overleg met de schoolraad is nodig bij beslissingen over:
    • het schoolreglement;
    • de lijst van bijdragen die aan de ouders kunnen worden gevraagd en de afwijkingen daarop;
    • het schoolwerkplan;
    • het beleidsplan of –contract met het CLB;
    • jaarplanning van extramuros- en parascolaire activiteiten;
    • grote en niet-dringende infrastructuurwerken;
    • de criteria voor aanwending van lestijden, uren, uren-leraar en punten;
    • het welzijns- en veiligheidsbeleid op school (complementair aan de bevoegdheid van het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk);
    • duur en tijdstip van stageactiviteiten.

De inrichtende macht dient te motiveren waarom zij eventueel van het advies afwijkt. Bij problemen inzake participatie kan op vraag van de schoolraad of het schoolbestuur/inrichtende macht een bemiddelingscommissie worden ingeschakeld. Bestaande uit één persoon aangeduid door de schoolraad, één aangeduid door het schoolbestuur, één in overleg door de andere twee personen.

Bij ernstige klachten over het besluitvormingsproces, de bevoegdheden of de niet-gevolgde-procedure, kan een klacht ingediend worden bij de Commissie Zorgvuldig Bestuur.

De pedagogische raad, de ouderraad en de leerlingenraad op schoolniveau in het basis- en secundair onderwijs

In een basis- en secundaire school dienen vanaf 1 september 2004 een pedagogische raad, een ouderraad en een leerlingenraad te worden opgericht, als ten minste 10% (met een minimum van 3 personen) van respectievelijk de personeelsleden, de ouders en de leerlingen (in het basisonderwijs uit de leeftijdsgroep van 11-13-jarigen) dit vragen. De inrichtende macht kan uiteraard ook op eigen initiatief deze raden oprichten. Ze worden samengesteld voor een periode van 4 jaar, via verkiezingen (de leerlingenraad in het lager onderwijs mogelijk ook op minder formele wijze, vastgelegd in het schoolreglement). De bevoegdheden van deze raden (recht op informatie en recht op inzage van documenten en adviesrecht) worden uitgeoefend via hun vertegenwoordigers in de schoolraad. Daar ligt dan ook het zwaartepunt van de participatie.

Het medezeggenschapscollege op niveau van de scholengemeenschap in het basis- en secundair onderwijs

Alle basis- en secundaire scholen uit het gesubsidieerd onderwijs en het gemeenschapsonderwijs, met uitzondering van de scholen van het buitengewoon onderwijs type 5, moeten op het niveau van de scholengemeenschap de inspraak van ouders, personeelsleden en leerlingen organiseren. Daartoe moeten alle schoolraden van de scholen behorend tot een scholengemeenschap vertegenwoordigd worden in een medezeggenschapscollege.

Dit medezeggenschapscollege moet geraadpleegd worden door de scholengemeenschap telkens deze scholengemeenschap beslissingen op het niveau van de scholengemeenschap voorbereidt over aangelegenheden die de vertegenwoordigde geledingen aanbelangen. Bij beslissingen inzake het rationaliseren van het onderwijsaanbod en beslissingen inzake leerlingenoriëntering en -begeleiding moet deze raadpleging onder de vorm van overleg verlopen.

Bestuur en management in het hoger onderwijs

Hogescholen

Het decreet van 13 juli 1994 met betrekking tot de hogescholen herdefinieerde de administratieve organisatie van de hogescholen en gaf hen een grotere autonomie. Het decreet maakt daarbij onderscheid tussen de Vlaamse Autonome hogescholen (publieke instellingen) en gesubsidieerde hogescholen (private en provinciale instellingen).

De Vlaamse Regering benoemt een commissaris van de Vlaamse Regering bij iedere hogeschool. Eenzelfde commissaris kan bij meerdere hogescholen worden aangesteld. De commissarissen zien erop toe dat het hogeschoolbestuur geen enkele beslissing neemt, die strijdig is met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde, of die het financiële evenwicht van de instelling in gevaar brengt.

Beheersstructuren van de Vlaamse Autonome Hogescholen (tot 1 oktober 2013)

De bestuursorganen van de Vlaamse Autonome Hogescholen zijn de raad van bestuur, het bestuurscollege, de algemeen directeur, de departementsraden, de departementshoofden en de andere door de raad van bestuur bepaalde organen.

De Raad van Bestuur bestaat uit:

  • 8 vertegenwoordigers van de verschillende categorieën van het personeel, verkozen voor 4 jaar door het personeel,
  • 3 vertegenwoordigers van de studenten, verkozen voor 2 jaar door de studenten,
  • Maximum 12 vertegenwoordigers van de socio-economische en culturele milieus (ook voor een termijn van 4 jaar).

De algemeen directeur neemt deel aan de bestuursvergaderingen met adviserende stem.

De Raad van Bestuur bepaalt het administratief reglement, het examen- en tuchtreglement, stelt het budget op, benoemt het personeel, stelt het kader op voor de organisatie en coördinatie van de taken van de onderwijsinstelling,...

Het Bestuurscollege bestaat uit de voorzitter van de Raad van Bestuur, de algemeen directeur en 3 vertegenwoordigers van het personeel, allen voor 4 jaar door de raad van bestuur benoemd. Het Bestuurscollege is verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur en de voorbereiding, het openbaar maken en de uitvoering van de beslissingen van de Raad van Bestuur, voor het financieel beheer binnen de lijnen die door de Raad van Bestuur zijn uitgezet, de benoeming van het lager administratief en technisch personeel en vele andere materies die niet expliciet door de wet worden toegewezen aan andere administratieve organen of ambten.

De algemeen directeur wordt benoemd (en eventueel ontslagen) door de Raad van Bestuur. Hij is verantwoordelijk voor het bestuur van de instelling en staat aan het hoofd van het administratief en ander personeel (bv. de ambtenaar voor internationale relaties). Hij is verantwoordelijk voor de inschrijving van studenten, hun administratieve gegevens, alsook de gegevens van ieder van zijn personeel. Hij is door delegatie medeverantwoordelijk voor beslissingen omtrent de aanwending van de financiële middelen. Regelmatig, ten minste éénmaal per jaar, informeert hij de inrichtende macht over de financiële toestand van de school en stelt hij het budget voor het volgende jaar voor. Verder is hij ook verantwoordelijk voor de materiële toestand van de school, voor onderhoud en herstellingen en voor de aankoop van schooluitrusting. Hij speelt een centrale rol bij de selectie van het nieuwe onderwijzend en ander personeel dat door de inrichtende macht wordt benoemd. Hij is verantwoordelijk voor alle externe contacten (met de inspectie, de lokale gemeenschap, de arbeidsmarkt...) en in het algemeen voor de public relations van de school. De onderwijsinstellingen moeten hun eigen aanwervingsprocedures voor het directeursambt organiseren. Het ambt mag worden ingevuld door een lid van het permanente onderwijzend personeel of door middel van externe rekrutering. De benoemingsvoorwaarden zijn gelijkaardig aan die van het onderwijzend personeel.

Nieuwe bestuurlijke organisatie Vlaamse autonome hogescholen vanaf 1 oktober 2013

Het bijzonder decreet van 13 juli 2012 houdende regeling van de bestuurlijke organisatie en werking van sommige publiekrechtelijke hogescholen vormt de Vlaamse autonome hogescholen Erasmushogeschool Brussel, Hogeschool Gent en Hogeschool West Vlaanderen om tot sui-generisinstellingen van publiek recht met een belangrijke constitutieve autonomie. Dit bijzonder decreet stelt een eigentijds en soepel bestuurlijk kader in voor deze publiek¬rechtelijke hogescholen ‘nieuwe stijl’ en garandeert een nieuwe flexibele organisatiestructuur, met ingang van 1 oktober 2013.  Een tweede Bijzonder Decreet van 13 juli 2012 (het Bijzonder decreet houdende regeling van de bestuurlijke organisatie en werking van twee fusiehogescholen) regelt op gelijkaardige wijze de bestuurlijke organisatie van twee Vlaamse fusiehogescholen (de fusie tussen de Artesis Hogeschool Antwerpen en de Plantijn-Hogeschool van de provincie Antwerpen; en tussen de XIOS Hogeschool Limburg en de Provinciale Hogeschool Limburg).

Deze hogescholen beschikken over publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid en verstrekken onderwijs in een pluralistisch perspectief.

Het inrichtingsorgaan is belast met: het goedkeuren van de strategische doelstellingen, het organiek reglement, het pedagogigsch project, de rechtspositieregeling van de student, de algemene reglementering aangaande de deontologie en de evaluatie van het personeel, overdrachten en overnames van bevoegdheden inzake de inrichting van het onderwijs, de begroting, de jaarrekening, het jaarverslag, en het strategisch meerjarenplan; het benoemen en ontslaan van de niet-ambtshalve bestuurders in de schoot van het bestuursorgaan; het verlenen van kwijting aan de bestuurders; het aanstellen en ontslan van de algemeen directeur; het aanwijzen van een revisor.

Het inrichtingsorgaan is samengesteld uit een bestuurlijke geleding, een personeelsgeleding en een studentengeleding (beide laatste geledingen dienen gezamenlijk minder leden te hebben dan de bestuurlijke geleding). De mandaten duren ten hoogste 4 academiejaren (hernieuwbaar). Ten hoogste 2/3 van de leden zijn van hetzelfde geslacht.

De bestuurlijke geleding bestaat uit vertegenwoordigers van de voor de werking van de hogeschool relevante provinciale en lokale overheden en eventueel, voor zover het organiek reglement daartoe besluit, onderwijsinrichtende machten. Daarnaast worden ook gezaghebbende personen uit de sociale, economische en culturele milieus gecoöpteerd.

De personeelsgeleding omvat verkozen vertegenwoordigers van het personeel van de hogeschool.

De studentengeleding omvat verkozen vertegenwoordigers van de studenten van de hogeschool.

Het inrichtingsorgaan kiest binnen of buiten zijn leden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter die voorgedragen worden door de bestuurlijke geleding.

Het bestuursorgaan bestaat uit ambtshalve bestuurders (de voorzitter van het inrichtingsorgaan en de algemeen directeur) en minstens 3 niet-ambtshalve bestuurders (benoemd voor 4 academiejaren door het inrichtingsorgaan op voordracht van de ambtshalve bestuurders).

De algemeen directeur wordt aangesteld door het inrichtingsorgaan.

Elke hogeschool beschikt over een systeem van interne controle en interne audit en staat onder het toezicht van een commisaris van de Vlaamse Regering (inzake de legaliteit en het financieel evenwicht van het beleid van de hogeschool). Voor personeelsgeschillen dient een commissie van beroep te worden opgericht.

Beheersstructuren van de gesubsidieerde hogescholen

In de gesubsidieerde hogescholen bestaat het hogeschoolbestuur uit leden die het zelf coöpteert. Het duidt per departement een departementshoofd aan, die wordt belast met de dagelijkse leiding. Het richt ook een Academische Raad op, die door het bestuur moet geïnformeerd worden over alle aangelegenheden omtrent de onderwijsinstelling.

De Academische Raad bestaat uit de verkozen vertegenwoordigers van het Hogeschoolbestuur (3/8) en het personeel (3/8) (voor 4 jaar), en de studenten (2/8) (voor 2 jaar). Deze raad heeft het informatierecht, de adviesbevoegdheid (op vraag van het Hogeschoolbestuur of op eigen initiatief) voor op zijn minst de onderwijskundige aspecten van bepaalde aangelegenheden (ook bijvoorbeeld het onderzoeksbeleid,...). Daarnaast heeft de raad de overlegbevoegdheid (het nemen van een beslissing op eigen initiatief of op vraag van het Hogeschoolbestuur, die in geval van consensus zal worden uitgevoerd door het Hogeschoolbestuur) voor op zijn minst de onderwijskundige aspecten van bepaalde aangelegenheden als daar zijn: het financieel beleid, het beleid inzake onderwijs en examinering, de organisatie van studiebegeleiding,...

De participatie van de studenten voor het hele hoger onderwijs (ook universiteiten en associaties) wordt geregeld door het zgn. participatiedecreet van 19 maart 2004, dat ook de rechtspositie van de student regelt [zie 2.7.3.4].

Voor de overlegstructuren inzake arbeidsvoorwaarden [zie 2.7.5].

Beheersstructuren en ambten op een lager niveau

Elke hogeschool, zowel een gefinancierde als een gesubsidieerde, is onderverdeeld in departementen.

  • In de gefinancierde hogescholen bestaat er voor elk departement een departementsraad die dezelfde partijen bevat als de Raad van Bestuur (met dezelfde ambtstermijnen, maar met een andere proportionele samenstelling). Deze raad verkiest het hoofd van het departement die de raad voorzit voor 4 jaar. De departementsraad organiseert het aanbod van onderwijs, de projecten voor wetenschappelijke onderzoek en de dienstverlening aan de samenleving. Deze raad is o.a. verantwoordelijk voor de vaststelling van onderwijsprogramma's en examens, de organisatie van de onderzoeksprogramma's, de aanwending van de financiële middelen en het personeel, de aanwerving van tijdelijk personeel en de voorstelling van kandidaten voor een vaste benoeming, de interne organisatie van het departement, de jaarlijkse opstelling van voorstellen van budget, enzovoort (Decreet van 13 juli 1994).
  • In een gesubsidieerde hogeschool moet er een departementale raad worden opgericht voor elk departement, bestaande uit het hoofd van het departement als de voorzitter van de raad, de verkozen vertegenwoordigers van het onderwijzend personeel, de vertegenwoordigers van de studenten en van de socio-economische en culturele milieus. Deze raad heeft het informatierecht voor alle aangelegenheden op het niveau van het departement en kan advies geven op vraag van het Hogeschoolbestuur of op eigen initiatief omtrent een hele waaier van materies op het niveau van het departement (Decreet van 13 juli 1994).

Het departementaal onderhandelingscomité (DOC) bestaat in gefinancierde hogescholen uit de vertegenwoordigers van de departementsraad en van het personeel; in gesubsidieerde hogescholen uit de vertegenwoordigers van het departementsbestuur en van het personeel (Decreet van 13 juli 1994).

Bestuur en management van universiteiten

Zie voor de structuur aan de publiekrechtelijke universiteiten de in hoofdstuk 10.5 vermelde (bijzondere) decreten. Zie ook 10.5.1 Aanstellingsvoorwaarden voor een instellingshoofd hoger onderwijs.

Elke vrije universiteit is verantwoordelijk voor de oprichting van haar eigen interne organisatie.

Bestuur en management van associaties

Associaties bestaan uit één universiteit en ten minste één hogeschool. (Enkel de Universiteit Hasselt en de transnationale Universiteit Limburg kunnen gezamenlijk lid worden van dezelfde associatie).

Na de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten blijven de associaties een belangrijke rol vervullen in het hoger onderwijslandschap. [Zie 7.1 Instellingen hoger onderwijs].

De Vlaamse Regering belast een regeringscommissaris van de universiteiten of de hogescholen met de uitoefening van het toezicht op een associatie inzake de overeenstemming van de beslissingen van de associatie met de regelgeving en de vrijwaring van het financieel evenwicht.

De studentenparticipatie in het hoger onderwijs

Het 'participatiedecreet' van 19 maart 2004 regelt de participatie van de studenten. Er dient één studentenraad te worden opgericht op het niveau van de associatie, respectievelijk de instelling. De instellingen voor hoger onderwijs moeten kiezen tussen twee modellen van studentenparticipatie:

  • het medebestuursmodel: in dat geval moeten in de organen die omtrent een aantal in het decreet opgelijste materies de eindbeslissingen nemen ten minste tien procent studenten zetelen; de universiteiten van Antwerpen, Brussel, Gent, Leuven en Limburg kozen voor dit model;
  • het medezeggenschapsmodel: in dat geval organiseert de instelling volgens bepaalde afspraken overlegprocedures, kunnen de studenten beleidsadviezen geven waarop de instelling een gemotiveerd antwoord moet bieden.

Het 'participatiedecreet' van 19 maart 2004 heeft in Vlaanderen de oprichting van een onderwijseigen administratief rechtscollege mogelijk gemaakt: de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen. [Zie verder 7.2-1-7]. 

De VVSis de Vlaamse Vereniging van Studenten alle studenten van het hoger onderwijs.Daartoe sluit de VVS associatieakkoorden met de verschillende studentenorganisaties die de belangen van de studenten vertegenwoordigen aan de verschillende instellingen voor hoger onderwijs afzonderlijk. De VVS is erkend en gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap en vertegenwoordigd in de VLOR.

Centrale overlegorganen

Vlaamse Onderwijsraad (VLOR)

De VLOR is de strategische adviesraad (SAR) voor het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. Vertegenwoordigers uit het hele onderwijslandschap en van de sociaal-economische en sociaal-culturele organisaties overleggen in de VLOR over het onderwijs- en vormingsbeleid. Op basis daarvan geeft de VLOR adviezen aan de Vlaamse minister van Onderwijs en het Vlaamse Parlement.

De Vlaamse Onderwijsraad bestaat uit een Algemene Raad en aparte raden voor de verschillende onderwijsniveaus met deelcommissies : een Raad Basisonderwijs; een Raad Secundair Onderwijs; een Raad Hoger Onderwijs en een Raad Levenslang en Levensbreed Leren. Daarnaast zijn er nog speciale overlegplatforms, themacommissies en sectorcommissies voor het overleg met de vertegenwoordigers van de verschillende socio-economische sectoren.

In de Algemene Raad zitten vertegenwoordigers van:

  • de inrichtende machten (2 Gemeenschapsonderwijs, 2 OVSG, 1 POV, 4 VSKO, 1 VOOP);
  • instellingshoofden van het hoger onderwijs (1 voor hogescholen, 1 voor universiteiten);
  • het personeel (de onderwijsvakbonden 2 ACOD, 3 COV/COC, 1 VSOA);
  • de ouders (de ouderverenigingenkoepels 2 VCOV, 1 KOOGO, 1 GO!ouders);
  • de studenten hoger onderwijs (2), leerlingen secundair onderwijs (2);
  • de socio-economische organisaties (4) & sociaal-culturele organisaties (2);
  • ervaringsdeskundigen (1 officieel onderwijs, 1 vrij onderwijs);
  • directeurs - rechtstreeks verkozen - 1 officieel basisonderwijs, 1 vrij secundair onderwijs, 1 officieel deeltijds kunstonderwijs, 1 vrij volwassenenonderwijs, 1 vrije centra voor leerlingenbegeleiding).

In de Raad Levenslang en Levensbreed Leren zetelen ook vertegenwoordigers van VDAB, SYNTRA Vlaanderen en Socius.

De samenstelling van de raden en afdelingen voor elk onderwijsniveau worden per decreet vastgesteld door de Vlaamse Regering.

De VLOR is in de eerste plaats een adviesraad. Hij beoordeelt de beleidsplannen van de overheid en doet zelf voorstellen over het Vlaamse onderwijsbeleid. De raad hanteert hierbij onderwijskundige, pedagogische en maatschappelijke criteria. Hij toetst of voorstellen van de overheid wenselijk, haalbaar en aanvaardbaar zijn voor de onderwijswereld (instellingen en gebruikers) en de samenleving. De Vlaamse minister bevoegd voor Onderwijs en Vorming is verplicht om het advies van de VLOR in te winnen over alle voorontwerpen van decreet over onderwijs. De minister moet eveneens advies vragen over de beleidsplannen die hij in beleidsnota’s en -brieven voorstelt, en over ontwerpbesluiten over tijdelijke projecten.

De VLOR is ook een overlegforum. De diverse onderwijspartners wisselen er visies en ideeën uit over de organisatie en de toekomst van het onderwijs. Als overlegforum coördineert de VLOR verschillende projecten en de invoering van onderwijsvernieuwingen.

De VLOR volgt de belangrijke ontwikkelingen in het internationale onderwijsbeleid en stelt zijn partners in de gelegenheid om mee op de hoogte te blijven, o.m. door een jaarlijks rapport over internationale tendensen. Daarnaast raadpleegt de VLOR geregeld externe experts om met kennis van zaken te kunnen oordelen of om zelf actuele onderwijskundige problemen of thema’s te verkennen. Vaak monden die probleemverkenningen uit in een publicatie.

De VLOR stimuleerde ook de oprichting en het neemt het secretariaat waar van de EUNEC (European Network of Education Councils).

Het decreet van 2 april 2004 regelt de participatie in het basis- en secundair onderwijs en de VLOR.

De adviezen van de VLOR zijn raadpleegbaar op de website van de VLOR.

Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad

In het hoger onderwijs zijn verschillende overleg- en adviesorganen decretaal gecreëerd. Ze zorgen o.m. voor samenwerking onder de ledeninstellingen, vertegenwoordiging, beleidsadviezen en internationale profilering.

Voor de hogescholen is dit de VHLORA, Vlaamse Hogescholenraad (°1996), voor de universiteiten de VLIR, Vlaamse Interuniversitaire Raad (°1976). In 2010 werd de VLUHR, Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad opgericht ter vertegenwoordiging van alle geledingen van het hoger onderwijs: de hogescholen, de universiteiten en de coördinerende associaties. De VLUHR oefent de taken uit die in de Vlaamse hoger onderwijsruimte gezamenlijk worden opgenomen over universiteiten en hogescholen heen, daarin begeleid door hun associaties. De Raad van Bestuur van de VLUHR fungeert als centraal aanspreekpunt voor het hoger onderwijs en voor vragen van of adviezen naar de voogdijministers en de aanduiding van de werkgroepen en bestuursorganen waar deze vragen/adviezen moeten voorbereid en geagendeerd worden. Daarnaast neemt het VLUHR bestuur specifieke decretale taken in het Vlaamse hoger onderwijs op:

  • de organisatie van externe kwaliteitszorg [zie 11.2.1.6];
  • de internationale samenwerking [zie 13.5.2];
  • het overleg op gebied van ontwikkelingssamenwerking.

Hogescholen en universiteiten maken bij de operationalisering van de internationalisering en de ontwikkelingssamenwerking gebruik van de expertise aanwezig in het Flanders Agency for Mobility and Cooperation in Higher Education (Flamenco) en de cel Universitaire Ontwikkelingssamenwerking – University Cooperation for Development (UOS).

De VLIR-UOS ondersteunt partnerschappen tussen universiteiten en hogescholen, in Vlaanderen en het Zuiden, die innovatieve antwoorden zoeken op globale en lokale uitdagingen. VLIR-UOS financiert samenwerkingsprojecten tussen professoren, onderzoekers en docenten. Daarnaast geeft VLIR-UOS beurzen aan studenten en professionals in Vlaanderen en het Zuiden. Ten slotte werkt VLIR-UOS mee aan de versterking van het hoger onderwijs in het Zuiden en de internationalisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

Participatie inzake arbeidsvoorwaarden

Het syndicaal overleg betreft de administratieve en geldelijke rechtspositieregeling van het personeel, de regeling van de collectieve arbeidsverhoudingen, alsook de onderwijsorganisatorische maatregelen met een rechtstreeks effect op de arbeidsduur en/of de organisatie van het werk en de personeelsformatie. Hiervoor werden op verschillende niveaus specifieke paritair samengestelde overlegorganen gecreëerd, die verschillen naargelang het onderwijsnet en de onderwijssector. We behandelen die dan ook hierna afzonderlijk voor het officieel onderwijs, het gesubsidieerd vrij onderwijs, het hoger onderwijs en het volwassenenonderwijs. (Als follow-up van het decreet Leren en Werken wordt onderzocht of er een Vlaams onderhandelingscomité voor de leertijd moet worden opgericht.)

Het personeel wordt in dit syndicaal overleg en in de VLOR vertegenwoordigd door de representatieve onderwijsvakbonden:

  • ACOD-onderwijs, de Algemene Centrale der Openbare Diensten – Sector Onderwijs, maakt deel uit van het ABVV, Algemeen Belgisch Vakverbond en behoort tot de socialistische beweging.
  • VSOA-onderwijs, het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt – Sector Onderwijs, maakt deel uit van het ACLVB, Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België.
  • COV, het Christelijk Onderwijzersverbond, (voor het personeel van het gesubsidieerd basisonderwijs, de pedagogische begeleidingsdiensten en de gemeenschapsinspectie) en COC, de Christelijke Onderwijscentrale, voor het personeel van het secundair en hoger onderwijs (exclusief de universiteiten), het volwassenenonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding alsook het basisonderwijs van het gemeenschapsonderwijs; deze centrales maken deel uit van het ACV en coördineren daarbinnen voor de gemeenschappelijke beroepsbelangen van werknemers in de openbare sector hun werking in de FCSOD, Federatie van de Christelijke Syndicaten der Openbare Diensten.

Bij verdeling van de opdrachten dient de inrichtende macht rekening te houden met de tijd die de personeelsafgevaardigden besteden aan hun vertegenwoordiging in lokale inspraakorganen.

Er wordt een decreet over een nieuw geïntegreerd Vlaams syndicaal statuut voorbereid.

Paritaire overlegorganen voor het officieel onderwijs

In het officieel onderwijs (gemeenschapsonderwijs, provinciaal en gemeentelijk onderwijs) worden de collectieve arbeidsverhoudingen geregeld via het syndicaal statuut van het overheidspersoneel dat is vastgelegd in de wet van 19/12/1974 en haar uitvoeringsbesluiten (KB van 28/9/1984 & KB van 29/8/1985). (Zie ook omzendbrief 13/AC/ES/SH/jh). Deze wet voorziet verplichte voorafgaande onderhandelingen en overleg tussen de overheden en de representatieve vakorganisaties. Als de overheid een maatregel uitvaardigt, zonder voorafgaand overleg, dan kan die maatregel door de Raad van State nietig worden verklaard.

  • Op het centrale niveau: Sectorcomité X - Onderwijs (voor het gemeenschapsonderwijs) en het Comité voor de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten – Afdeling 2 – Onderafdeling Vlaamse Gemeenschap (voor het gesubsidieerd officieel onderwijs). Deze sectorale onderhandelingscomités hebben sinds 1 april 2008 bevoegdheid gekregen om te bemiddelen bij (dreigende) conflicten of geschillen van collectieve aard. Bij een conflict van collectieve aard binnen een netoverstijgende scholengemeenschap of binnen een consortium kunnen, afhankelijk van de samenstelling van de scholengemeenschap of het consortium, verschillende comités samen een bemiddelingsopdracht krijgen.
  • Het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten (Comité A) is bevoegd voor het geheel van de overheidssectoren: de federale, gemeenschaps- en gewestadministraties en de openbare instellingen, de overheidsbedrijven, het officieel onderwijs en de lokale en de regionale sector. De overheidsdelegatie in Comité A bestaat dan ook uit vertegenwoordigers van al deze geledingen. Comité A is, kan je zeggen, voor de publieke sector wat de Nationale Arbeidsraad voor de privé-sector is. In principe wordt in Comité A om de twee jaar onderhandeld over intersectorale sociale programmatie. Bovendien is enkel het Comité A bevoegd voor de gemeenschappelijke minimale sociale zekerheidsrechten van alle personeelsleden van de overheid. Deze 'minimale rechten' hebben betrekking op de kinderbijslagen, de pensioenen, de arbeidsongevallen en de beroepsziekten, de koppeling van de wedden aan de index, de vakantiereglementering, loopbaanonderbreking, enzovoort. Die minimale rechten kunnen dus slechts worden gewijzigd na een onderhandeling in het Comité A.
  • Het Comité B is bevoegd voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten, inclusief het gemeenschapsonderwijs. Er bestaan 20 sectorcomités, waar wordt onderhandeld over aangelegenheden, eigen aan één departement of instelling. In het basisoverlegcomité komen materies aan bod die specifiek zijn voor een bepaalde dienst of een paar diensten.
  • Het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten (Comité C) is bevoegd voor de lokale en regionale besturen en het officieel gesubsidieerd onderwijs.
    • De lokale en regionale besturen zijn gegroepeerd per Gewest en hebben elk een bijzonder onderhandelingscomité.
    • Het officieel gesubsidieerd onderwijs is gegroepeerd per Gemeenschap en bij elke inrichtende macht werd een ‘afzonderlijk bijzonder comité’ opgericht.
    • Op het lokale niveau wordt in de gemeenten en provincies zelf en in de scholen die er van afhangen onderhandeld over punten, die specifiek zijn voor die bepaalde gemeente, in de bijzondere comités en de afzonderlijke bijzondere comités.
    • Voor overleg richt men een HOC, Hoog Overleg Comité op, dat zijn besprekingen besluit met een gemotiveerd advies. (OVSG, Gemeentelijk onderwijs organiseren, 2006).
    • In het gesubsidieerd officieel onderwijs en de netoverschrijdende scholengemeenschappen kunnen onderhandelingscomités op niveau van de scholengemeenschap (OCSG) worden opgericht. Scholengemeenschappen van het gesubsidieerd officieel onderwijs zijn niet verplicht een OCSG op te richten wanneer alle scholen tot hetzelfde schoolbestuur behoren. De bevoegdheden van het OCSG worden dan opgenomen door het afzonderlijk bijzonder comité.
  • Voor het gemeenschapsonderwijs is de overlegstructuur aangepast aan de bestuursniveaus van het gemeenschapsonderwijs: het lokaal niveau (de directeurs van scholen en centra voor leerlingenbegeleiding), het meso-niveau (de scholengroepen) en het centraal niveau.
    • Een basiscomité
      • per school, voor de materies die tot de bevoegdheid van de schooldirecteur behoren; voorgezeten door de directeur; idem voor een centrum voor leerlingenbegeleiding;
      • per scholengroep, voor de materies die de personeelsleden betreffen die rechtstreeks onder de scholengroep ressorteren; voorgezeten door de algemeen directeur;
      • voor de pedagogische begeleidingsdienst, voor de materies die de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdienst betreffen; voorgezeten door de afgevaardigd-bestuurder;
      • voor de POC, Permanente Ondersteuningscel die instaat voor de netgebonden ondersteuning van de CLB's, Centra voor Leerlingenbegeleiding van het gemeenschapsonderwijs.
    • Een tussenoverlegcomité
      • per scholengroep, voor de materies die de bevoegdheid van één basiscomité van een bepaalde scholengroep overstijgen en die tot de bevoegdheid van de raad van bestuur, de algemene vergadering, de algemeen directeur of van het college van directeurs van de betreffende scholengroep behoren; voorgezeten door de algemeen directeur; het is ook bevoegd om te onderhandelen over personeelsaangelegenheden waarvoor de scholengemeenschappen bevoegd zijn;
      • op het centrale niveau, voor de materies die de bevoegdheid van één scholengroep overstijgen en die tot de bevoegdheid van het centrale niveau behoren; voorgezeten door de afgevaardigd-bestuurder.
  • Ook in de Universiteit Gent fungeert een Basisoverlegcomité en een Tussenoverlegcomité.

Participatie inzake het welzijnsbeleid (Preventie en Bescherming op het Werk) gebeurt in het gemeenschaps- en gesubsidieerd officieel onderwijs via de BOC's.

Op 12 januari 2010 ondertekenden vertegenwoordigers van het Vlaams Ministerie van Onderwijs, de federale overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg en van de Vlaamse onderwijskoepels een convenant betreffende Preventie en Bescherming in het Vlaams Onderwijs. Dat zou moeten leiden tot een integratie van het welzijnsbeleid op school en tot samenwerking en gestructureerd overleg tussen de verschillende partners.

Intussen werden ondermeer op het vlak van noodplanning, BA4/BA5, agressiepreventie en werkplekleren concrete acties ondernomen.

Paritaire overlegorganen voor het gesubsidieerd vrij onderwijs

Het gesubsidieerd vrij onderwijs en de vrije centra voor leerlingenbegeleiding vallen niet onder de wet van 19 december 1974. Het decreet van 5/04/1995 heeft echter een gelijkaardige structuur opgericht.

  • Een OOC, Overkoepelend Onderhandelingscomité dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de minister van Onderwijs, de representatieve onderwijsvakbonden en de inrichtende machten; met bevoegdheid over de materies waarover ook in het syndicaal statuut voor het officieel onderwijs verplicht en voorafgaandelijk dient te worden onderhandeld. (BVR van 04/10/1995).
  • LOC's , lokale onderhandelingscomités , paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van het personeel en de inrichtende macht. Deze hebben:
    • informatierecht over de tewerkstelling, de inrichtende macht, het financieel beleid en de infrastructuur van de school;
    • onderhandelingsbevoegdheid over de aanvullende regelingen inzake personeelsmateries;
    • toezichtsbevoegdheid op de naleving van de sociale wetgeving en van de sociale en administratieve reglementeringen voortvloeiend uit de onderwijswetgeving;
    • bemiddelingsbevoegdheid bij elk geschil of bij elke betwisting van collectieve aard.

De participatie van de werknemers in het welzijnsbeleid gebeurt in het vrij onderwijs via de Comités voor Preventie en Bescherming op het Werk (comité PBW). Deze moeten enkel verplicht worden ingericht in scholen met ten minste 50 werknemers. In het gemeenschaps- en gesubsidieerd officieel onderwijs worden die bevoegdheden opgenomen door de BOC's.

Paritaire overlegorganen voor het hoger onderwijs

Voor het overleg inzake arbeidsvoorwaarden is er in elke hogeschool een HOC, hogeschoolonderhandelingscomité opgericht, met in elk departement een DOC, departementaal onderhandelingscomité (Decreet van 13 juli 1994).

Voor het hele hoger onderwijs (hogescholen, universiteiten en associaties) is in 2004 een VOC (Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs) opgericht. (Decreet van 19/03/2004 en het Besluit van de Vlaamse Regering van 21 januari 2005).

In vrije universiteiten K.U.Leuven en V.U.B. gebeurt het overleg in de ondernemingsraad.

De Universiteit Gent, de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Hasselt organiseren de onderhandelingen met afgevaardigden van het personeel in een daartoe opgericht centraal onderhandelingscomité. Het onderhandelingscomité bestaat uit een aantal gemandateerde vertegenwoordigers van het universiteitsbestuur en ten minste evenveel afgevaardigden van het personeel. Er zijn evenveel plaatsvervangers als effectieve afgevaardigden. De afgevaardigden van het personeel worden aangeduid door de representatieve vakorganisaties. Het aantal effectieve afgevaardigden bedraagt ten hoogste drie per representatieve vakorganisatie. Personeelsleden met een mandaat in een beslissingsorgaan van de universiteit kunnen niet optreden als afgevaardigde van het personeel. Elke delegatie kan een beroep doen op technici. In het centraal onderhandelingscomité wordt onderhandeld over de volgende aangelegenheden, voor zover deze betrekking hebben op de universiteit :

  • de administratieve rechtspositieregeling;
  • de geldelijke rechtspositieregeling;
  • de regeling van de collectieve arbeidsverhoudingen;
  • de organisatorische maatregelen met een rechtstreeks effect op de arbeidsorganisatie of de organisatie van het werk;
  • alle bevoegdheden die in particuliere bedrijven opgedragen zijn aan de comités voor preventie en bescherming op het werk.

Op niveau van de associatie functioneert een medezeggenschapscomité dat paritair is samengesteld uit een afvaardiging van het associatiebestuur (afgevaardigden van de bevoegde beslissingsorganen) en een afvaardiging van het personeel van de instellingen bij de associatie (afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties). Dit op basis van het ‘structuurdecreet’ van 4/04/2004.

Paritaire overlegorganen voor het volwassenenonderwijs

In elk CBE en consortium volwassenenonderwijs is een paritair samengesteld LOC, lokaal onderhandelingscomité opgericht.

Er werd ook een VOC BE, Vlaams Onderhandelingscomité voor de basiseducatie opgericht. (Decreet van 23/01/2009).

CAO's, collectieve arbeidsovereenkomsten

In het onderwijs bestaat ook de traditie om centrale CAO's(collectieve arbeidsovereenkomsten) te sluiten. De cao's gelden soms voor twee jaar, soms voor de ganse duur van een legislatuur.

Overleg met de arbeidsmarkt en met de andere opleidingsverstrekkers

 Er zijn verschillende organen die op verschillende niveaus zorgen voor overleg en samenwerking tussen het onderwijs en het bedrijfsleven. [zie ook 12.4.3]

Sectorcommissies

Voor het technisch en beroepsonderwijs zijn er de zogenaamde sectorcommissies opgericht voor alle grote segmenten van de arbeidsmarkt (metaalindustrie, textiel, voeding,…). Binnen het kader van de VLOR, Vlaamse Onderwijsraad verkennen zij de nieuwe tendensen op de arbeidsmarkt en geven advies over nieuwe geplande initiatieven daaromtrent.

ERSV's, Erkende Regionale Samenwerkingsverbanden

In het bijzonder voor het volwassenenonderwijs zijn er permanente werkgroepen opgericht binnen de ERSV's, de Erkende Regionale Samenwerkingsverbanden. Deze werkgroepen hebben een overlegfunctie voor een intense samenwerking tussen industrie, onderwijs en de werkgelegenheidscentra. Zij hebben daarenboven een formele adviesbevoegdheid met betrekking tot de planning van nieuwe opleidingsprogramma's in het volwassenenonderwijs.

ERSV's zijn vzw's die het socio-economisch overleg tussen de sociale partners en lokale overheden moeten ondersteunen in één of meerdere Sociaal Economische Raden van de Regio (SERR), in functie van een socio-economisch streekontwikkelingsbeleid.

Een ERSV organiseert en ondersteunt ook het tripartiteoverleg tussen vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers en van de lokale overheden (steden, gemeenten en provincies) in één of meerdere Regionaal Economisch en Sociale Overlegcomités van de Regio (RESOC).

Regionale Overlegplatformen voor het stelsel van leren en werken

Binnen elk RESOC is een regionaal overlegplatform opgericht samengesteld uit één afgevaardigde van elk CDO, CDV, centrum voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen, lokaal klantencentrum van de VDAB (vertegenwoordigd door een VDAB-account leren en werken) uit het werkingsgebied van het RESOC, alsook één trajectbegeleider Syntra-Vlaanderen en één afgevaardigde van resp. de officiële CLB's, de vrije CLB's, het RESOC, het departement Onderwijs en Vorming en het departement Werk en Sociale Economie. Daarin zal o.m. het regionale opleidings- en vormingsaanbod besproken worden.

RTC's, Regionale Technologische Centra

De RTC's, Regionale Technologische Centra zijn netoverschrijdende samenwerkingsverbanden tussen het onderwijs en het bedrijfsleven die op provinciaal niveau acties ondernemen op vlak van infrastructuur, leerlingenstages en bedrijfsstages/ nascholing voor leerkrachten. [Zie ook 12.4-3 Beroepskeuzebegeleiding].

DBO, Dienst Beroepsopleiding

Binnen het departement onderwijs en vorming houdt de DBO, Dienst Beroepsopleiding zich bezig met de beroepsopleiding in de breedst mogelijke context. [Zie ook 12.4-3 Beroepskeuzebegeleiding].

SLN, Vlaams Steunpunt Lokale Netwerken

Het SLN is de koepelorganisatie van de zgn. 'derden' in Vlaanderen, dit zijn de niet-commerciële aanbieders van begeleidingstrajecten naar werk.