69 minute read

Beleidsplan IOED k.ERF

Advertisement

Land van water en zand

De regio waar k.ERF actief is, wordt getekend door water en zand. Deze twee landschappelijke elementen lopen ook als een rode draad doorheen de geschiedenis.

Prehistorische grafheuvels en Celtic Fields

De geschiedenis van de Kempen begint met mensen die niet aan landbouw deden. Zand speelt een ondergeschikte rol, maar water is wel een bepalende factor. Laat-Paleolitische en -Mesolitische jager- verzamelaars zwerven in warmere periodes tussen ijstijden of na de laatste ijstijd doorheen de Kempen. Hun kampementen situeren zich op hogere en drogere plekken vlakbij valleien, waar hun jachtwild en water zich bevinden (Van Gils & De Bie, 2002). Dat blijkt ook het geval in het hele werkingsgebied met niet minder dan 83 vindplaatsen van lithisch materiaal met het zwaartepunt in Meerhout en Mol. (bv. CAI 101965 als Jong Paleolithicum in Postel / CAI 101663 als Neolitische geheel van lithisch materiaal in Meerhout).

Vanaf de Bronstijd begint de landbouw in de Kempen. De oudste zichtbare sporen ervan vinden we in de zogenaamde Celtic Fields en ook deze vinden we op diverse plaatsen in het werkingsgebied (Vandekerckhove V., 1987). Bewoningskernen en grafheuvels horen daar uiteraard bij, o.a. in Postel (bv. CAI 101976 met diverse grafheuvels uit Bronstijd). In Geel werden bronzen lanspunten gevonden op de grens met Meerhout, in Zammel en in Malesbroek. Ook uit de IJzertijd werden sporen gevonden, o.a. in de Sint-Dimpnawijk (CAI 159713). Sommige van de plaatsen worden verbonden met het toponiem Alvinnenberg, Asberg (bv. CAI 112079 in Retie), Asberg in Bel, Hemelenberg op de grens Zammel-Oosterlo (De Bont ea, 1977). Elders, onder meer voor Kasterlee, is aangetoond dat die activiteit tot de eerste heide ontwikkeling leidt (Bastiaens & Deforce, 2005).

Dan lijkt, en dit geldt voor de hele Kempen, de geschiedenis te verdwijnen: de streek lijkt te ontvolken. Pas in de Frankische tijd is er weer sprake van gestructureerde bewoning. Diverse toponiemen wijzen op vestigingen uit deze tijd (Brasel in Retie, Millegem in Mol, Hulsel in Meerhout, Oosterlo in Geel). Het gaat steevast om zeer kleine landbouwgemeenschappen, die hun boerderijen bouwen rond een plein (pleinnederzettingen) voor de heerdgang van de kuddes op de heide en over een akkerareaal (vaak op leemhoudende zandgronden) en een hooilandareaal (in de beekvalleien) beschikken. De driehoekige pleinen zijn soms tot vandaag bewaard gebleven. Voorbeelden vindt men onder meer in Schoonbroek en Werbeek (Retie) en in Mol ter hoogte van de Sint-Pieter -en Pauwelkerk. Rond deze pleinen lagen de bouwlanden in een blokvormig patroon en niet omgeven door houtkanten zodat het vee vrij kon weiden. Deze open veldcomplexen verdwenen later, maar het Belsveld is nog en getuige uit die tijd. De uitzonderlijke veelheid van dorpen en gehuchten wijst op het veelvuldig voorkomen van geschikte omstandigheden (door de vele beken), maar ook op de relatieve isolatie ervan. Wegen lopen van oost naar west, evenwijdig met de beken, en staan slechts zelden haaks op die beken. Verbindingen van noord naar zuid zijn van veel latere datum.

Uitzicht over het Belsveld richting het Geelse gehucht Bel. Bron: Collectie Stadsarchief Geel

Gezien de perifere ligging van de regio ten opzichte van de grote marktplaatsen is de landbouweconomie vooral gericht op zelfvoorziening en minder op handel. Nochtans hebben Mol en Geel wel een handelsfunctie. De streek zet in op schapenteelt en groeit uit tot een regionaal belangrijk textielcentrum. Water en zand spelen hier beide een rol: de schapen grazen op de uitgestrekte droge zandgronden, hun wol wordt gewassen in het stromende water van de Nete. Rond 1575 telt Geel nog 221 schapenkuddes die brachten ‘het principaalste profijt binnen in de Vrijheid’. Dit profijt wordt vooral gehaald uit de wol en vertaalde zich in de lakenindustrie en -handel. In Geel bouwen ze eind 14de eeuw De Halle, nu de dienst Toerisme, waar geproduceerde stoffen worden verhandeld. De ruwe wol kwam van de omliggende dorpen waar de landbouwers door te weven en spinnen een cent bij verdienden. Mol krijgt in 1365 van de Brabantse hertogen Johanna en Wenceslas het privilegie om elke dinsdag een markt en om twee keer per jaar een jaarmarkt te organiseren. In Meerhout is ook een markt, maar in Balen, Dessel en Retie niet.

De lakennijverheid stuikt ineen na de Tachtigjarige Oorlog (16-17de eeuw). In Geel flakkert deze nijverheid niet echt meer op, in de Voogdij Mol-Balen-Dessel komt de wolstoffenindustrie wel opnieuw op gang en floreert in de 18de eeuw met veel thuiswerkende wevers en spinsters en rijke fabrikantenfamilies. Op de grens tussen Geel en Mol wordt op vraag van deze laatste groep een volmolen opgericht. De wol- en lakennijverheid verdwijnt met de industrialisering.

De spinster, Jakob Smits (1855-1928) Bron: Collectie Jakob Smitsmuseum Mol

Jos en Albert Peten wassen wol in de het Wolwashuisje aan de Molse Nete. Bron: Collectie Molse Kamer voor Heemkunde

Kenmerkend voor de Kempen is het lange gebruik van ‘gemene gronden’. De aardbrieven van begin van de 14e eeuw door de hertog van Brabant, en de impact van de adel (Berthout in het Land van Geel waaronder ook Retie en Millegem, Nassau in Meerhout) en abdijen (Corbie, Tongerlo, Postel) op de eigendomsstructuren in de Kempen, samen met de grote hoeveelheid natte hooilanden in de talrijke beekvalleien (veel hooi = veel dieren die kunnen overwinteren) maken dit systeem mogelijk. Het gemeenschappelijk gebruik van deze gronden, vaak aangeduid als ‘gemeinte’, ‘gemene heide’ of ‘aard’ is van groot belang voor het landbouwsysteem. Het vee kon er weiden, de hei leverde strooisel voor de potstal, maar ook brandhout, turf en bouwmaterialen. Het systeem van de gemene gronden houdt grotendeels stand tot het einde van de 18e en zelfs tot een eind in de 19e eeuw. In de landschapskunst van de Molse School met Jakob Smits als boegbeeld wordt vanaf het laatste kwart van de 19e eeuw het landschap met zijn uitgestrekte heidevlakten, vennen, moerassen, dennenbossen en duinen weergegeven. Het landschap was toen echter al in volle transitie.

Schets van een Kempens heidelandschap door Dirk Baksteen (1886-1971) Bron: Collectie Jakob Smitsmusem

De Kempen ondergaan in de 19e eeuw grondige veranderingen. Diverse processen liggen aan de basis, maar één element staat centraal: de regio wordt als achtergesteld beschouwd en daar moet iets aan gebeuren. Vooral in het midden van de 19e eeuw spelen veel dingen tegelijk: de Wet op de Ontginning van de Woeste Gronden (1847), de aanleg van het kanalennetwerk (1843 – 1858) en de bijhorende effecten op de landbouw en de industrialisatie van de Kempen doen de Kempen grondig veranderen. De heidelandbouw en dus de heide verdwijnen en maken plaats voor boscomplexen en er ontwikkelt zich een intensief industrieel weefsel. In diezelfde kolonisatiegolf worden ook enkele grote ‘Rijksinstellingen’ in de Kempen ontwikkeld, zoals de Rijksweldadigheidskolonie of Landloperskolonie van Merskplas-Wortel (regio Noorderkempen), de Rijkskolonie voor gezinsverpleging in Geel en het Rijksopvoedingsgesticht in Mol.

Industriële kolonisatie

Het gaat veelal om industrie met een behoorlijk sterke impact op de omgeving. Sommige auteurs spreken over de regio (en bij uitbreiding de Kempen) als een ‘dumpregio’, waar een reeks zware en vervuilende industrieën bij elkaar gebracht zijn. Overigens werden er rond deze bedrijven helemaal nieuwe wijken gebouwd. Mol-Wezel en Mol-Gompel zijn hier mooie voorbeelden van. In de 20e eeuw wordt de traditie van overheidsgestuurde industrialisatie verder gezet, dit keer met de ontwikkeling van de nucleaire industrie in Dessel en Mol. Vanaf 1952 ontwikkelt er zich een cluster van bedrijven met bijhorende onderzoekcentra, woonwijken, enz. In Geel ontwikkelde zich in de jaren 1960-1970 het grote industriegebied Geel-Punt nabij het Albertkanaal en de E313.

Zandgroeve ‘La Molloise’ in Mol-Sluis. De witzandwinning in Mol en Dessel startte midden 19de eeuw. Er werden her en der berdijfjes opgericht. Ze verdwenen of versmolten tot er uiteindelijk nog één zandwinningsbedrijf overbleef dat ook vandaag nog gevestigd en actief is in de streek: SCR Sibelco. Foto: Collectie Woestijnpaleis Rauw

De kanalen spelen een belangrijke rol in de opkomst van de industrie, maar initieel hebben ze een ander doel. Ze moeten bijdragen tot het verbeteren van de bodemvruchtbaarheid: via een systeem van wateringen kunnen de kanalen kalkrijk kanaalwater aanbrengen en via de kanalen kunnen schepen mest uit de steden Antwerpen en Luik aanvoeren. Ze vormen dan ook de basis van een sterke toename van landbouwontginningen, soms individueel, soms gestructureerd (bv. de Watering van De Maat in Mol). Door de uitvinding van kunstmest op het einde van de 19e eeuw is dit systeem echter al snel overbodig en achterhaald.

Voorbeelden:

Wateringlandschap in Rauw Vanaf midden 19de eeuw start de ontginning van de Groote Heide in Mol-Rauw. Verschillende investeerers startten met wateringen: landbouwbedrijven die door middel van bewateringssystemen het land bevloeiien. Op Mol Maat is dit landschap nog goed zichtbaar.

Kievithoeve in Ten Aard Een 18de eeuwse ontginningshoeve op de Geelse Aard op het heidegebied ‘De Grote Kievit’. In 1883 kwam het gebied in handen van Baron Karel Coppens die hier een grote ontginning doorvoerde.

Koninklijk/Kempisch Domein Een belangrijke ontginner van de heide hier was Koning Leopold I. Midden 20ste eeuw werd dit Koninklijk Domein in het kader van de reconversie van de landbouw door de maatschappij voor de Kleine Landeigendom het Kempisch Domein met boerderijen voor melkveehouderij opgericht.

De Malou in Balen Door de aanleg van een bevloeiingsysteem en de aanvoer van meststoffen groeide de Schoorse heide uit tot een landbouwuitbating met 20 modelhoeven, gebouwd in de jaren 1930-1950.

Er werden vanaf de 19de eeuw niet enkel agrarische en industriële projecten ontwikkeld in de Kempen. In die periode ontwikkelt de Staat enkele grote zorginstellingen in dit afgelegen gebied. Gevolg is dat de k.ERF-regio uitgroeit tot een gespecialiseerde zorgregio, en dit tot op de dag van vandaag.

Voorbeelden:

Rechts het centrale gebouw van de ‘Kolonie’ van Geel (Bron: Stadsarchief Geel). Links hetzelfde gebouw, nog steeds in gebruik en gerestaureerd door OPZ Geel (Bron: HANdmade fotografie, project URBEXKempen)

De Kolonie van Geel Geel is wereldbekend voor de psychiatrische zorg en dan vooral voor de Geelse gezinsverpleging. Het Geelse zorgverhaal is veel ouder dan de 19de eeuw. Het start in de middeleeuwen met de verering van de Geelse patroonheilige Sint-Dimpna. Geesteszieken stromen als pelgrims toe en verblijven in de ziekenkamer in de Sint-Dimpnakerk, maar al gauw ook bij de mensen thuis. De Kerk was verantwoordelijk voor de ziekenzorg die vooral bestond uit hagiotherapie. In de 19de eeuw ontstaan er nieuwe opvattingen over de behandeling van geesteszieken. Daarom zou de Staat zich voortaan inlaten met de zorg voor die categorie van door de natuur erg benadeelden. In 1850 kwam de Geelse krankzinnigenverpleging zo onder het gezag van een rijksinstelling. Op de Pas rees in 1862 een infirmerie op van waaruit de zieken konden worden beheerd en waar zij die niet bij families waren geplaatst, tijdelijk konden verblijven.

Tegen de eeuwwisseling was het Geelse systeem wijd en zijd beroemd, ook in het buitenland. Het aantal patiënten steeg opzienbarend. Eind 1938 telde de Geelse kolonie 3.736 patiënten, een absoluut hoogtepunt. Ter vergelijking: ongeveer 100 jaar eerder, in 1842, maakten 355 mannen en 344 vrouwen de Geelse kolonie van geesteszieken uit. Vandaag verblijven er nog steeds 200 psychisch kwetsbare mensen in Geelse gezinnen, en vinden we in Geel verschillende initatieven geënt op het gemeenschapsgebaseerde model van de gezinsverpleging.

Omdat Geel met de reeds bestaande gezinsverpleging moeilijk af te lijnen was in een klassieke rijksinstelling werd voor de stad een eigen model ontwikkeld. Heel de stad Geel werd beschouwd als ‘Kolonie’. Naast de centrale infirmerie werden in de dorpen badhuizen gebouwd waar kostgasten op regelmatige tijdstippen een bad kwamen nemen en werden opgevolgd. Bron kaart: OPZ Geel.

Rijksopvoedingsgesticht Mol Op de Markt van Mol bouwden de Broeders van Liefde in 1878 het Sint-Lodewijksgesticht, een school voor de arme kinderen in de gemeente. In 1893 kocht de Staat de gebouwen over en startte een Staatsweldadigheidsschool, vanaf 1923 het Rijksopvoedingsgesticht (R.O.G.).

De site werd met de jaren uitgebreid. Zo ontstonden de boerderij en ‘prison’ op de Molderdijk later. Op de Molderdijk werden ook huizen voor de opvoeders gebouwd.

Een groot deel van de gebouwen heeft vandaag een andere bestemming. Op en nabij Molderijk vind je nog steeds Gemeenschapsinstelling De Kempen met Campus De Hutten en De Markt.

Linkse foto: de sportvelden van het R.O.G. Bron: Molse Kamer voor Heemkunde

Onderaan: zicht van het ‘gesticht’ vanop de Markt. Bron: Molse Kamer voor Heemkunde

De analyse van bovenstaande cijfers, tabellen en figuren (en het participatieproces in het kader van de opmaak van dit aanvraagdossiers, zie verder) heeft geleid tot de keuze van enkele thema’s waarrond binnen de IOED gewerkt zal worden. Deze thema’s zijn:

1

Het ontginningslandschap ‘Van de Abdij over Kümmer tot Sibelco’

2

3

Het waterlandschap ‘Over beken, kanalen, wateringen en molens’

Het religieus en funerair landschap ‘Van veldkapel tot herbestemming’

4

5

Het agrarisch landschap ‘Van Celtic fields tot de langgevelhoeve’

Het zorglandschap ‘Van bedevaartkapellen tot zorgkolonies’

Naast bovenstaande inhoudelijke thema’s zal er ook een technisch thema uitgewerkt worden. Dit technisch thema zal gaan over hoe de IOED zijn advisering naar gemeenten en private eigenaars over het patrimonium zal opbouwen en uitwerken en welke rol een IOED kan spelen bij de opmaak van gemeentelijke plannen.

Uiteraard zijn ontginningen niet uniek voor deze regio. Maar de hoeveelheid ontginningen en de diepgaande impact op het landschap zorgen voor een veelheid aan erfgoed, die wel uniek is.

Eigenlijk begint het al bij iets wat zeker niet bedoeld was als doordachte ontginning: de Celtic Fields. Van deze akkersystemen uit de bronstijd zijn er niet minder dan 50 vindplaatsen in de regio. Dat wijst zonder meer op een belangrijke bewoningsgeschiedenis sinds het ontstaan van de landbouw.

Abdij van Postel. Bron: Molse Kamer voor Heemkunde

Eerste ontginningsgolf vanaf de 11de en 12de eeuw Een eerste grote ontginningsbeweging zien we in de 11 en 12de eeuw. Er zijn in onze regio twee partijen die op grote schaal ontginnen: de abdij van Postel en familie Berthout (De Bont ea, Geel van Gisteren tot Morgen, 1977).

Ijzertijddorp, oude schoolplaat Bron: Utrechtse heuvelrug

De Berthouts, de eerste Heren van Geel, bezitten begin 12de eeuw het Land van Geel waartoe o.a. ook Retie en stukken van Mol horen. Deze Heren richtten op hun gronden hoeven op waarrond in enkele gevallen een gehucht ontstaat. De nederzettingen Kievermont, Stelen en Hadschot ontstaan in die periode.

De abdijen spelen een minder grote rol in de ontginning van het Land van Geel, iets wat niet gezegd kan worden van de regio Mol waar de Norbertijnen met het landschap aan de slag gaan. De Norbertijnenabdij van Postel, en in mindere mate ook die van Averbode en Tongerlo, bezitten in en rond Mol op diverse plaatsen gronden met een boerderij, o.a. in Wezel. In 1140 richt de ab

dij van Floreffe in Postel, op de kruising van verschillende wegen, een hoeveklooster op. De kloostergemeenschap is volledig zelfbedruipend en vult de kloosterkas aan met de inkomsten uit tiendenbelastingen op de vele bezittingen in de regio. Het klooster groeit later uit tot een zelfstandige Norbertijnenabdij. Wanneer de abdij in 1797 tijdens de Franse Revolutie wordt ontbonden, bezit ze 4.445 hectare aan gronden, waarbij de heide goed is voor 3.275 hectare . Daartegenover staan 272 hectare akker (een klassieke verhouding), maar ook een grote hoeveelheid turfwinningen. In 1847 krijgen de Norbertijnen een deel van hun oude gronden en hun abdijgebouwen terug dankzij een katholieke barones le Candèle de Ghyseghem.

Abdij van Postel. Bron: Molse Kamer voor Heemkunde

Tweede grote ontginningsgolf in de 19de eeuw In 1847 vaardigt de prille staat België de Wet betreffende de Ontginning van de Woeste gronden uit en één jaar later is er de Wet betreffende de Irrigatie. Deze twee wetten zetten een nieuwe ontginningsgolf op gang die een enorme impact heeft op het Kempense landschap. De Kempen worden het werkterrein en speelveld van mannen en vrouwen met grote plannen. Zo begint men midden 19de eeuw met het graven van een kanalennetwerk, uitgetekend en gesuperviseerd door de Ingenieur Ulrich Kümmer. De kanalen moeten kalkrijk Maaswater naar de Kempen brengen dat via een ingenieus systeem van beekjes of ‘wateringen’ de droge heidegronden moet bevloeien en omzetten naar hooi- en akker- en bosland. Extra pluspunt van het kanalenplan is dat de Kempen meteen ook voor de scheepvaart wordt ontsloten.

Het kanalennetwerk, andere mobiliteitsinvesteringen en de Ontginningswet van 1847 trekken rijke investeerders aan die de Kempense gronden opkopen en ontwikkelen. Wanneer met het graven van het kanaal bij toeval in Lommel, Mol en Dessel zeer zuiver wit zand wordt gevonden, wordt de ontginning langsheen de kanalen heel intens. De investeerders die in de k.ERF-regio neerstrijken voor de aanleg van wateringen, aanplanting van dennenen Canadapopulierenbossen en de zandwinning, bouwen op hun projectgronden paviljoenen, landhuizen en arbeidershuisjes. Een deel van deze gebouwen zijn verdwenen, maar er werden er ook veel bewaard. Kortom, de stempel die tijdens deze periode op het landschap wordt gedrukt, is nog heel goed leesbaar.

De ontginners van de k.ERF-regio Hieronder schetsen we een beeld van de families die vanaf midden 19de eeuw investeerden in Kempense gronden. Het is zeker geen volledige lijst. We vermelden bij iedere persoon ook enkele bouwkundige en landschappelijke relicten.

Barones le Candèle de Ghysegem

Deze barones speelde een grote rol in de (her)verdeling en bijgevolg ontginning van Postel. Na de Franse Revolutie komen de abdijgronden als ‘zwart goed’ in handen van een privéeigenaar. In 1834 komen ze terug op de markt. De Norbertijnen kunnen de gronden niet aankopen wegens te weinig kapitaal. Na een paar mislukte pogingen tot verkoop kwam de eigendom uiteindelijk in handen van een Société, waarin mevrouw le Candèle de Ghysegem een grote aandeelhoudster was. In 1847 schenkt deze ‘maatschappij’ 110 ha, inclusief de abdijgebouwen terug aan de Norbertijnen.

Relicten

De Société deelde het overige meer dan 4.000 ha groot domein op in drie delen. Twee delen bleven in handen van de Société en een derde deel werd terug eigendom van de voormalige eigenaar, meneer Meulenaer. De delen van le Candèle de Ghysegem komen door huwelijk in handen van de familie de Broqueville. Antoon van Eetvelde wordt als regisseur aangesteld voor de ontginning van de gronden van de Société. Deze ontginning betreft: bosbouw, turfontginning, jacht en landbouw door o.a. de aanleg van wateringen. De consolidatie van grote oppervlaktes grond bij een beperkt aantal eigenaars en hun systematisch gebruik (let op de bosindeling op onderstaande kaart) van de gronden heeft gezorgd voor het actuele Postelse landschap: een dominantie van bossen, aangevuld met heide en landbouwgrond.

Kasteel van Postel, IOE 52883 Bron: Molse Kamer voor Heemkunde

Rentmeesterwoning, IOE 52878 Bron: Inventaris OE

Kasteel van Postel, IOE 52883 Bron: Gemeente Mol

Relicten

Antoon Van Eetvelde beheerder van de gronden van Graaf de Broqueville. Hij richt in 1872 de maatschappij SCR (Sablières et carrières Reunnies, het latere Sibelco) op. Deze maatschappij voert als eerste op grote schaal wit zand uit. Zijn zoon, Edmond van Eetvelde, treedt in zijn voetsporen.

Kasteeldomein den Diel in Postel IOE 52876, Bron: Inventaris OE

Zandgroeve De Schans, Dessel Bron: Woestijnpaleis

Villa de Schans, Dessel, IOE 75560 Bron: Woestijnpaleis

Kasteeldomein De Maat, Rauw IOE 52892, Bron: Woestijnpaleis

Wateringlandschap Diel-Maat IOE 300113 , Bron: Gemeente Mol

Hoofdspijsgracht watering De Maat IOE 300113 , Bron: Woestijnpaleis

Losson startte een groot wateringcomplex met hoeve in Rauw. Het paviljoen dat hij er liet bouwen is nu het clubhuis van de Kempische Golfclub.

IOE 52899

Minister Malou kocht in de jaren 1860 de ‘Schoorse Heyde’, het gebied tussen Balen en Leopoldsburg. Zijn erfgenamen breidden het gebied nog verder uit. In de jaren 1930 werd het ontwikkeld als landbouwgebied met modelhoeven. IOE 14477

Wateringslandschap Mol-Rauw. Onderaan de watering van Losson. Bron: Woestijnpaleis

Baron Coppens investeerde nog voor de grote ontginningsgolf in gronden op de Geelse Aard. Als politicus in het prille België was hij goed op de hoogte van de ontginningswet en de ontsluiting van de Kempen. Er was de weg Diest-Turnhout, het pas gegraven Kempische Kanalennetwerk en het vooruitzicht op de spoorlijn Antwerpen- Mönchenglabach.

Relicten

Al in 1838 was hij eigenaar van een domein van 600 ha heidegrond met hoeve, ‘De Kievit’ genaamd. Hij was zo verknocht aan de Kempense gronden en zijn ontginningen dat hij er letterlijk begraven wilde worden. Hij liet op Ten Aard een grafkelder bouwen waarin hij, zijn vrouw en haar zoon die hij adopteerde werden begraven. Op het borstbeeld bovenop de tombe liet hij een quote noteren waaruit zijn ontginningsijver en -liefde blijkt: ‘Celui qui a fait pousser deux brins d’herbe o uil n’en poussait qu’un seul, a mieux fait pour l’humanité que le conquerant qui a gangné vingt batailles’.

Kievithoeve , Ten Aard IOE 52468 , Bron: Wikicommons

Villa Kievithof, Ten Aard IOE 52469

Grafkelder baron Coppens IOE 52467, Bron: Stad Geel

“Celui qui a fait pousser deux brins d’herbe o uil n’en poussait qu’un seul, a mieux fait pour l’humanité que le conquerant qui a gangné vingt batailles.” (baron Coppens)

Koning Leopold I en Graaf Filips van Vlaanderen waren twee opmerkelijke en grote investeerders in de ontginning van de Kempen. Leopold I kocht een groot stuk grond langs het kanaal Bocholt-Herentals. Het uitgestrekte gebied omvatte gronden in Geel, Retie, Dessel en Mol. Onder impuls van de koning werden deze gronden omgezet in bosbouw, hooilanden, een jachtpark en de koning waagde zich ook aan witzandwinning (gebied dat we nu kennen als de ‘Congovaart’, een zijtak van het kanaal ter hoogte van de Atoomwijk). Net als baron Coppens experimenteerde de koning met de nieuwste landbouwtechnieken en -machines.

Relicten

Zijn zoon Filips kocht grote stukken grond in Postel-Retie. Hij kocht o.a. een, deel van de vroegere abdijgronden (zie stuk Candèle de Gijsegem). Dit stuk is beter gekend als de Koninklijke Schenking, dat nu in handen is van het Agentschap voor Natuur en Bos. Een ander deel van het gebied heet vandaag ‘De Graaf’, een verwijzing naar de titel Graaf van Vlaanderen. In de jaren 1950 werden de koninklijke gronden systematisch verkocht. Een stuk werd overgenomen door de provincie Antwerpen die er het Prinsenpark uitbouwde, een ander deel werd herbestemd als site voor Studiecentrum voor de Toepassingen van de Kernenergie met o.a. de modernistische Atoomwijk, een ander groot stuk werd in het kader van de reconversie van de landbouw door de maatschappij voor de Kleine Landeigendom het Kempisch Domein ingericht met boerderijen voor melkveehouderij.

Koningshoeve Ten Aard IOE 52476, Bron: SAG

Prinsenpark Retie IOE 14609, Bron: Prinsenpark Koninklijk Paviljoen, Ten Aard IOE 52481, Bron: Woestijnpaleis

Kasseiweg Ten Aard IOE 300043, Bron: Stad Geel

Er werden doorheen de geschiedenis drie grondstoffen uit de k.ERF-bodem gewonnen: turf, wit zand en spriet. Kenmerkend voor het landschap van onze regio zijn dan ook de vele waterputten, een gevolg van het graven en winnen van deze grondstoffen. We geven enkele voorbeelden:

TURF, veen of moer werd al in de middeleeuwen als brandstof gewonnen. Heel wat oude toponiemen zoals ‘kwacht’ en ‘kuil’ verwijzen naar deze veenwinning. De Ronde Put in Postel (beschermd landschap-300112) is een relict van een veenderij. In het nabijgelegen Goor in Dessel werd in de 19de eeuw veel turf gestoken met ‘Den Beet Put’, nu Campinastrand, als gevolg. Relicten van turfwinning vinden we ook langs de Kleine Nete in de natuurgebieden Mosselgoren en de Zegge, onderdeel van het Geels Gebroekt. Een mooi voorbeeld is het landschap van de ‘Reepkens’ in de Zegge. Er werd ook turf gestoken in het Zammelsbroek, een natuurgebied in het dal van de Grote Nete nabij Zammel en Oosterlo. De plassen in het Malesbroek zijn het gevolg van turfwinning begin 20ste eeuw. Het Malesbroek ligt in het Paraboolduinlandschap van Meerhout-Geel waar ook oudere moerputten liggen met klinkende namen als ‘Duivelskuil’, ‘Torfven’. In Meerhout is er een natuurgebied met de naam De Kwacht waar ooit intensief turf werd gestoken, o.a. om de gemeentekas te spijzen.

WIT ZAND het kwartszand werd in de 19de eeuw gevonden bij het graven van de kanalen. Eens men besefte welke industriële waarde dit witzand had, ontstond er een ‘zandkoorts’ die zowel binnenlandse als buitenlandse ‘witgoudzoekers’ aantrok. Doorheen de jaren fuseerden veel van die bedrijfjes tot grotere ondernemingen. Na WOII schoot enkel nog SCR-Sibelco over, vandaag nog steeds actief in de regio Mol-Dessel. Veel oude zandgroeven werden herbestemd als natuurgebied of recreatievijver. Voorbeelden zijn het Zilvermeer, de Put van Rauw, de Kanaalplas, Miramar, Surfput. Sibelco is nog steeds actief in de regio met o.a. een actieve zandgroeve nabij Rauw en de Pinkengroeve in Dessel.

Campinastrand Dessel, een oude turfput Bron: Gemeente Dessel

Turfstekers in Postel, Bron: Gemeentearchief Mol

SPRIET, bruinkool een andere ontginning uit de 19de eeuw en eveneens het gevolg van toevalsvondsten door de aanleg van de kanalen is het winnen van spriet (een lokale naam voor bruinkool). Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het belang van spriet ingezien, als goedkope brandstof. In het begin gebeurde de ontginning ervan vooral door de

lokale bewoners. Nadat de gemeente Mol eigenaar was geworden van de sprietvelden heeft ze deze velden in concessies gegoten en verpacht. De sprietontginning is stilgelegd kort na de Tweede Wereldoorlog. Een duidelijk spoor van deze sprietvelden is te vinden in Den Diel (IOE 300113).

Links, de Rauwse sprietstekers (Bron: Collectie Woestijnpaleis) Rechts, machinale sprietwinning (Bron: Gemeentearchief Mol)

Industriële ontwikkeling als gevolg van de tweede ontginningsgolf

Door de aanleg van de kanalen en grondstofwinning maar ook door de afgelegen ligging en goedkope werkkrachten ontwikkelen zich grote industriële sites in de k.ERF regio. Deze ontwikkeling is vooral bepalend voor Mol waar enkele typische tuinwijken en dus nieuwe woonkernen ontstaan. Er kan gerust geconcludeerd worden dat de ontginningsgeschiedenis van de regio zonder meer indrukwekkend geweest is. Overal in het werkingsgebied zijn de gevolgen ervan te zien.

Loodgieters van de Vieille Montagne Bron: Woestijnpaleis

2

Atoomsite Mol - Dessel

Witzandgroeven Sibelco Mol - Dessel

4

1

Flessenfabriek Verlipack Mol

1. Flessenfabriek Mol-Donk Verreries de Liège et de la Campine (1920), later Verlica en Verlipack ging heten. Gesloten sinds 1999.

2. Atoomsite Mol & Dessel Met Studiecentrum voor Kernenergie (SCK) sinds 1952, Atoomwijk gebouwd van 1954 tot 1964, Niras en Belgopro

6

Zinknijverheid Vieille Montagne Balen

5

Springstof La Forcite Balen

Glasabriek Glaverbel Mol

3. Witzandwinning Dessel & Mol Gestart midden 19de eeuw. SCR Sibelco is gevestigd in Dessel

4. Zinknijverheid Balen-Wezel Vieille Montagne start in 1888 met een roostfabriek. Later overgenomen door Union Minière, nog later Umicore en sinds 2007 door Nyrstar. 5. Springstof Balen-Wezel In 1888 vestigt La Forcite zich langs het kanaal. Later werd dit ‘Poudreries Réunies de Belgique’ (PRB), of ‘de Poeier’ in de volksmond. Gestopt in 1990.

Onderstaand beeld zegt genoeg: wellicht hét kernkenmerk van het werkingsgebied is water

Figuur 24 |Het waterlandschap met beken, rivieren, kanalen, plassen en veengebieden in de regio van IOED k.ERF

Wie beter toekijkt, ziet water van twee types en twee tijdslagen, namelijk beken (1) en kanalen (2). Ook de vele ontginningsputten vullen het k.ERF-landschap met water, maar die werden besproken in het ‘Ontginningslandschap’.

Een opvallend landschapskenmerk is de grote dichtheid aan beken. In het noorden (Mol Postel, Retie en Dessel) vindt men de bovenlopen van de Kleine Nete (Retie wordt het dorp van de zeven Neten genoemd) waarvan alle bronnen in het werkingsgebied liggen. In het zuiden vinden we de bovenlopen van de Grote Nete (met extra vermeld de Molse Nete) waarvan de bronnen meestal net ten oosten in Limburg liggen. Dat dichte netwerk aan beken heeft een zeer belangrijke impact gehad op de ontwikkeling van de streek. Water en de alluviale bodems daarbij waren immers cruciaal voor de hooiproductie in de heide-landbouweconomie. De omvang van die hooiproductie bepaalde de omvang van de kuddes, die in de winter gevoed konden worden. Langs diverse beken zijn sporen van vroegere bevloeiingsystemen te vinden, die voor een hogere grasproductie moesten zorgen. Daarnaast bood dat water ook ruimte aan molens.

Deze eerste ‘laag’ water heeft heel wat landschappelijk en bouwkundig erfgoed aan haar oevers liggen. Het werkingsgebied van de IOED k.ERF bevat heel wat ankerplaatsen waarin vroegere bevloeiingssystemen aanwezig zijn. Een voorbeeld hiervan is de ankerplaats ‘De Grote Nete en het paraboolduincomplex tussen Meerhout en Geel’ en het beschermde cultuurhistorisch landschap van het Zammelsbroek in het zuiden van het k.ERF-werkingsgebied.

In de bespreking van de ankerplaats Grote Nete wordt onder andere het volgende beschreven. ‘De strook alluviale gronden langs de beken werd gebruikt als hooi- en grasland. Zo liggen langs de Grote en Molse Nete uitgestrekte broeken, onder andere Malesbroek en Belsbroek. Ter ontwatering van deze grond werden waterlopen aangelegd zoals de Scherpenbergenloop (fig. 32). Deze waterloop kon overtollig water afvoeren, maar werd ook gebruik voor de afvoer van het hooi. De waterlopen overstroomden in de winterperiode. Op de Ferrariskaart zijn de broekpercelen veelal blokvormig en omhaagd, maar er zijn ook nog verschillende aaneengesloten stukken zonder afsluitingen. In het gebied, ten westen van het gehucht Gebergte (Meerhout), zijn ook graslanden gelegen die niet gelinkt zijn aan een waterloop, waarschijnlijk gaat het om een reeds ontgonnen nat heidegebied. De belangrijkste functie van de broeken was de hooiproductie. Indien de gronden droog genoeg waren, werden ze na het maaien begraasd. Hooi- en graslanden waren soms ook in beheer als gemene grond.’

Andere voorbeelden waar nog sporen zijn van wateringen, of waar deze wateringen nog duidelijk zichtbaar zijn, zijn onder andere ‘Den Diel’ (Mol), De Maat (Mol), De Bleke (Mol), Buitengoor – Sluisgoor (Mol, Dessel), De ronde put en omgeving (Mol, Retie), De Rammelaars (Balen, Meerhout), en De Most (Balen), .

Watermolens Kenmerkend voor het gebied zijn ook de watermolens, een logisch gevolg van het ‘rijke’ waterlandschap. De inventaris onroerend erfgoed spreekt over 8 watermolens, waarvan drie in Balen, twee in Geel en telkens één in Meerhout, Mol en Retie. Hieronder worden de 8 watermolens uit de inventaris onroerend erfgoed kort besproken.

WATERMOLENS

Hoolstmolen, Balen

Straalmolen, Balen

Zogenaamde “Hoolstmolen”, watermolen van het onderslagtype gelegen op de Grote Nete, nabij de grens met Olmen. De oudste officiële vermelding dateert van ca. 1289. Mogelijk bestond de molen reeds in 1223. Hoewel de geschiedenis vanaf de middeleeuwen tot ca. 1780 vrij duister is, blijkt uit diverse documenten dat het de banmolen van Balen was. Doorheen de geschiedenis meerdere malen hersteld of verbouwd, zo werd de molen onder meer in ca. 1565 door brand vernield, doch heropgebouwd vóór 1573; ook in 1848 zou de molen verbouwd zijn doch welke herstellingswerken toenwerden uitgevoerd kon nog niet duidelijk achterhaald worden.

De zogenaamde “Straalmolen” is een watermolen gelegen op de Grote Nete, nabij de samenvloeiing met de Heiloop en de grens met Balen; vermelding opklimmend tot 1374 als eigendom van de Heren van Olmen. Tijdens de middeleeuwen en het ancien regime was het de banmolen van Olmen. Meermaals door brand vernield, onder meer in 1613, doch steeds heropgebouwd. In 1651 uitgebreid met een smout- en schorsmolen voor het pletten van oliehoudende zaden en het malen van eikenschors; eind 17e eeuw behoorde de Straalmolen tot de meest renderende molens van de huidige provincie Antwerpen.

Topmolen, kleine watermolen van 1850, gelegen op de Zweilingsloop, een kunstmatig aangelegde zijarm (900 m, verval van 3 m) van de Grote Nete. Enige molen van het bovenslagtype in de provincie, bestaande uit een metalen rad met houten velgen en ijzeren schoepen. De oprichting van deze molen moest kaderen in de grootscheepse ontginning van de Schoorheide, waardoor het belang van akkerbouw en graanteelt zou toenemen.

Rosmolen, Geel

Een banmolen in het bezit van de Heren van Geel werd reeds vermeld in de 15de eeuw, van de huidige molen is sprake vanaf de 18de eeuw. In 1893 bouwde Jozef Jacobs hier een brouwerij die ontmanteld werd tijdens de Eerste Wereldoorlog en volgende jaren. Bedrijfsgebouw opklimmend tot 1932, heden ingericht als onderzoeks- en behandelingsruimte van een medische praktijk. Baksteenbouw met verspringend volume van drie bouwlagen onder plat dak; rechthoekige muuropeningen. Aansluitend over de Nete gebouwd volume onder zadeldak (nok parallel aan de straat, golfplaten) als overkapping van het molenrad, aan de zuidzijde doorbroken door betraliede, rechthoekige muuropening. Schotten en molenrad weggenomen in 1960.

Watermolen Oosterlo, Geel

Deze watermolen aan de Eindhoutseweg in Oosterlo, een gehucht van Geel, werd voor het eerst vermeld in 1428. In de 15de eeuw was de Oosterlomolen een ban- of dwangmolen, waar de onderdanen van de heer verplicht waren hun graan te laten malen. Voor 1762 waren er reeds spuien met kleppen aangebracht, in de dijken boven de molen van Oosterlo, zodat het overtollig water van de Molenlaak kon worden opgevangen in een vloedbeemd. Rond 1789 werd de Oosterlomolen, die vroeger in hout was opgetrokken, in steen gebouwd. Het molenhuis ernaast, de Borze genaamd, dateert van 1835.

Onderslagmolen op de Grote Nete. Al in de middeleeuwen is er sprake van een molen, de eerste molen bevond zich wat verder op de Oude Nete en de Creyndertloop. In 1324 naar hier overgebracht en vermeld als “ter Nuwermolen”, later in steen herbouwd in 1678. In 1797 als nationaal goed verkocht. Op de Vandermaelenkaart vermeld als “Moulin à Grain et à Huile”, maar eertijds ook eikeschorsmolen voor leerlooierijen en na WOI productieplaats van elektriciteit.

Watermolen, Mol

Voormalige watermolen, met vermelding mogelijk opklimmend tot de vroege middeleeuwen (8ste eeuw , 9de eeuw). Oorspronkelijk eigendom van de abdij van Corbie, naderhand in handen van de Molse Voogd, de hertog van Brabant en de volgende vorsten. Door verkoop in 1786 particulier bezit. De initialen A.S., aan weerszijden van een molenijzer, en het jaartal 1758 op een arduinen hoeksteen links onderaan verwijzen naar toenmalige herstellingswerken aan sluishout en -muren, uitgevoerd door molenpachter Adriaan Smolders.

Watermolen Retie

Graanwatermolen, type onderslagmolen, gelegen op een drie kilometer ten zuidwesten van de dorpskom, op de zuidelijke arm van de Witte Nete die op deze plaats over een beperkte afstand in twee rivierarmen is vertakt. De oudst gekende vermeldingen gaan terug op een akte van 1633 in verband met de verpachting van “ ‘s heerenwindmolen” en een meetboek van 1653 met een beschrijving van de eigendommen van de heer van Retie.

Figuur 25 | Molens (watermolens en windmolens) op de provinciale landschapskaart provincie Antwerpen

In de 19e eeuw ontstaat er een tweede ‘laag’ water. De Belgische staat ziet de Kempen als een achtergesteld gebied dat dringend ontgonnen moet worden en dat dus grote investeringen vereist (zie ook thema Het Ontginningslandschap). De uitbouw van een kanalennetwerk is daarbij cruciaal. Niet minder dan vier kanalen, het Kempens ka

naal, het Kanaal Dessel-Turnhout-Schoten, het Kanaal Dessel-Kwaadmechelen, het Kanaal naar Beverlo werden aangelegd. Allen worden ze gegraven tussen 1843 en 1858. Voor de volledigheid moet ook het jongere Albertkanaal nog vermeld worden, want ook dat ligt in het werkingsgebied, maar er is geen onroerend erfgoed aan gekoppeld.

Al die kanalen hebben uiteraard een belangrijke rol gespeeld in de industrialisatie van de Kempen, maar in eerste instantie hadden ze ook een landbouwtechnisch doel: het aanbrengen van kalkrijk en voedselrijker water voor de omzetting van heidegronden naar landbouwgronden. Daaruit volgt een uitgebreid netwerk van wateringsystemen, dat nog op diverse plaatsen in Retie, Mol, Geel en Dessel te vinden is. De Colateur, een afwateringsgracht van de wateringen in Arendonk, gelegen ten westen van het beschermde landschap ‘Het Goor’is hier een mooi voorbeeld van. De kanalen speelden in beide Wereldoorlogen een cruciale rol als militaire barrière. In de Eerste Wereldoorlog volgde de ‘de dodendraad’, de elektrisch

Kanalenlandschap geladen grensscheiding tussen Nederland en België niet de landsgrens maar wel de kanalen waardoor Postel ‘niemandsland’ werd. In de Tweede Wereldoorlog werd de bunkerlinie, de Vooruitgeschoven Linie, in gebruik genomen met hevige gevechten als gevolg. Tijdens de Bevrijdingsdagen in september 1944 spelen de kanalen die de grens tussen bezet en bevrijd gebied een dramatische hoofdrol met o.a. ‘Slag bij Geel’ en de vele vliegtuigcrashes tijdens Operatie Market-Garden als gevolg (www.battleforthelocks.be). Naast het landschappelijke erfgoed vinden we heel wat bouwkundig en ook varend erfgoed terug langs de kanalen. Hieronder worden hiervan enkele mooie voorbeelden gegeven.

Dessel, Sas V, arbeiderswoning met winkel-café, Bron: Gemeente Dessel

Retie, Brug 2, brugwachterswoning Bron: Gemeente Dessel

Mol, Sluizen op het kanaal Bocholt-Herentals (IOE 302648) Bron: Woestijnpaleis

Koninklijk Paviljoen, Ten Aard werd in 1845 opgericht als technisch centrum voor de aanleg van het Kanaal, circa 1855 aangekocht door Leopold I als werkbasis voor de ontginning van zijn Kempische domeinen.

Retie, De Graaf, project landschapskunst omgeving De Graaf en Colateur Retie, een bank in de vorm van de Colateur.

Het peilschip Krankeloon werd in 1953 gebouwd door Beliard-Crighton in Oostende voor het Bestuur van het Zeewezen. Het schip werd in oktober 2013 verkocht aan de vzw Kempische Marinejeugd. IOE 99109

Het is algemeen geweten dat de kerkgang sterk achteruitgaat. In Mol, bijvoorbeeld, ging in 1976 nog 33% van de bevolking naar de mis, in 2015 was dit nog maar 5%. De functie als gebedsen geloofshuis dreigt dus achteruit te gaan. Er wordt door alle gemeenten actief gewerkt aan een herbestemming, nevenbestemming en medegebruik van deze kerken. Zo zal bijvoorbeeld de parochiekerk Sint-Jan (Balen), die reeds gesloten is, herbestemd worden als sociale woningen.

Kapellen Nog meer dan kerken is het werkingsgebied van IOED k.ERF rijk aan kapellen, in de inventaris onroerend erfgoed is er sprake van 67 kappellen. Daarnaast zijn er nog kapellen die (nog) niet geïnventariseerd zijn. Zo weten we dat er bijvoorbeeld in Retie alleen al sprake is van 37 kapellen (“Kapelletjesroute” van VVV Retie), terwijl er in de inventaris onroerend erfgoed ‘slechts’ 14 kapellen zijn opgenomen. De thesis ‘Een spirituele topografie van de gemeente Mol’, door Janna Lefevere (2006), geeft een volledig overzicht van alle kapelletjes in de gemeente Mol. In deze thesis wordt gesproken over 104 kapelletjes, gaande van grote kapellen tot zuilkapellen, grotten, gevelkapellen, kruisen, niskapellen, boomkapellen, beelden en staakkapellen.

Abdij Postel Wanneer we spreken over het religieuze landschap, is de Abdij van Postel een cruciaal element in dit landschap. Gezien de gunstige ligging van Postel op het knooppunt van belangrijke reisroutes, bracht de abdij van Floreffe hier (vermoedelijk tussen 1128 en 1138) een nieuwe stichting tot stand in de vorm van een polyvalente landbouwkolonie (hoeveklooster) .

Kloosters, kruisen en devotiesites Daarnaast is er nog ander religieus onroerend erfgoed, in de vorm van kloos

ters, veldkruisen, een openlucht kruisweg (fig. 40), Kalvarieberg (Oosterlo) en ‘grotten’ en andere cementrustieke sites (Sint-Jozefshofke Wezel).

Inventaris religieus erfgoed De inventaris onroerend erfgoed bevat 101 objecten die vallen onder ‘religieuze gebouwen en complexen’ en ‘klein erfgoed (kapellen en kruisen)’ in het werkingsgebied. Het grootste deel hiervan zijn kerken en kapellen. Over de gemeenten van deze IOED heen zijn er 23 parochiekerken en 52 kapellen.

Figuur 26 | Religieus bouwkundig erfgoed in het werkingsgebied van IOED k.ERF (bron: provinciale landschapskaart)

Kerken Kapellen Abdij Klooster (school) Andere Balen 5 19 1 1 Dessel 2 1 2 Geel 11 15 2 Meerhout 4 8 2 Mol 10 10 1 7 9 Retie 2 14 2 2 Totaal 34 67 1 14 12

Tabel 15 Resultaten religieus erfgoed uit inventaris onroerend erfgoed

Dorpszicht Zittaart, Meerhout. Bron: RLKGN

De Heilige Odradakapel dateert volgens de literatuur van 1896 en werd opgericht in de omgeving van het zogenaamde Hof van Scheps waar de Heilige eertijds resideerde. Volgens de overlevering werd Sint-Odrada immers in de achtste eeuw geboren in het Hof van Scheps, een Frankisch hof gelegen nabij de samenvloeiing van de Hoofdgracht en de Grote Nete. Zij werd in deze bedevaartskapel aanroepen tegen oog- en veeziekten; haar relieken werden in 1654 ingehaald in Balen. Odrada is patroonheilige van paarden. Ieder jaar vindt aan deze kapel een paardenwijding plaats. Frontaal tegenover de kapel licht een Lourdesgrot van imitatie-rotsstenen, achter de kapel de Odradaput met heilzaam water tegen oogkwalen en dierenziekten.

Vroegere gehuchtskapel, gelegen op een kunstmatige verhevenheid en omgeven door eiken en linden. De ‘berg’ werd in 1704 aangelegd als calvarieberg met een beeld van de gekruisigde Christus. Begin 19e eeuw stelde onderpastoor J.B. Baeten (1790-1804) geld ter beschikking tot de opbouw van de huidige kapel. In 2016 werd deze kapel gerestaureerd door de leerlingen van het zevende jaar Renovatie-Bouw van het Sint-Jozefsinstituut in Geel op initiatief van RLKGN en de gemeente Dessel. Kapel van het Heilig Kruis, Dessel

Veldkapel met oudste vermelding opklimmend tot 1511. Typische inplanting op de kruising van twee wegen. De oorspronkelijke, eikenhouten piëta met jaartal 1511 op de achterzijde werd overgebracht naar het torenmuseum; in de kapel bevindt zich thans een kopie. Hier wordt nog jaarlijks een meiboom geplaats. Kapel Onze Lieve Vrouw in Nood, Mol

Vroegere bedevaartskapel van pestheilige St.-Niklaas van Tolentino, hier ook aangeroepen tegen kinkhoest; opgericht in 1643- 1646. Vermoedelijk werd de kapel opgericht ter vervanging van een oudere kapel, dit zou blijken uit een akte van 1643. Tot aan de Tweede Wereldoorlog was de kapel een bedevaartsoord tegen de kinkhoest en de pest. Na het opzeggen van een gepast versje dronken de kinderen gewijd water uit een kinkhoorn, een grote zeeschelp. Dit gebruik verhuisde naar de St.-Bavokerk waar het nog stand hield tot 1960. Deze kapel is beschermd als monument in 1936. Het was het eerste gebouw in Meerhout dat werd beschermd.

Willem Verreyt, een marskramer uit Baarle, vond in 1645 op de besneeuwde heide van het Nederlandse Ulicoten een Mariabeeldje op een sneeuwvrije plek en bevestigde het in Werbeek aan een boom. De opkomende verering leidde tot de bouw van een eerste houten kapel in 1646 op initiatief van de hulpprelaat van Tongerlo, Augustinus Wichmans. In 1665 bouw van de huidige stenen kapel in een classicerende barokstijl. Tot op heden worden er jaarlijkse bedevaarten georganiseerd naar de kapel vanuit Eersel en Veldhoven (Nederland). In 1952 werd de kapel en haar onmiddellijke omgeving beschermd als landschap; in 1974 het bedehuis zelf als monument. Kapel van Onze Lieve Vrouw Ter Sneeuw, Retie

Geel heeft verschillende Sint-Dimpnakapellen. Deze kapel van circa 1630, vergroot in 1721, gelegen ter plaatse van twee oudere en kleinere bedehuisjes: één reeds vermeld in de tweede helft van de 15de eeuw, toegewijd aan Heilige Dimpna en opgericht op de plaats waar volgens de legende na een diefstal de relieken van de heilige werden heroverd en daarnaast een Kruiskapel uit het vierde kwart van de 15de eeuw als eindpunt van een Kruisweg waartoe ook de Sint-Amands-, de Sint-Dimpnakerk en het Sint-Maartenskapelletje behoorden. St.-Dimpnakapel op de Groeneheuvel, Geel

Andere religieuze elementen in het landschap. Voorbeelden:

Kruis aan de Kalvarieberg in Geel, Oosterloo Foto: Dries Martens

De zoekterm ‘funeraire gebouwen en structuren’ in de inventaris onroerend erfgoed geeft 17 resultaten voor de gemeenten uit IOED k.ERF. Het gaat hier allemaal over begraafplaatsen, of parochiekerken met begraafplaatsen aan, met eventueel daarbij horende grafmonumenten. Zo staat er bijvoorbeeld op de begraafplaats bij de parochiekerk Sint-Trudo in Meerhout een monument als herinnering aan de Boerenkrijg. Vermeldenswaardig is ook de Calvarieberg (1923) op de gemeentelijke begraafplaats in Retie en het historische kerkhof rond de Sint-Dimpnakerk.

Gemeente Resultaten uit inventaris onroerend erfgoed Dessel 1

Geel 7 Meerhout 3

Mol 4 Retie 2

Tabel 17 | Resultaten zoekterm ‘funeraire gebouwen en structuren’ in inventaris onroerend erfgoed

Calvarie op de begraafplaats Retie Bron: Gemeente Retie

Sint-Dimpnakerkhof, Geel Bron: RLKGN

Naast begraafplaatsen maken grafheuvels ook deel van het funeraire landschap. In 5.1.2 (archeologisch erfgoed) werd dit reeds aangehaald. Uit de CAI (Centraal Archeologische Inventaris) blijkt dat er in vier van de zes gemeenten (restanten van) een grafheuvel uit de Romeinse tijd geïnventariseerd zijn. Wat opvalt is dat de CAI voor geen van deze grafheuvels een exacte locatie geeft, en dat de interpretatie bij drie van de vier grafheuvels ook twijfelachtig is. Enkel de grafheuvel in Retie wordt in de CAI niet in twijfel getrokken. Onderstaande tabel geeft deze opmerkingen/interpretatie uit de CAI weer.

Naast deze grafheuvels uit de Romeinse tijd zijn er nog oudere (complexen van) grafheuvels (uit de Metaaltijden) opgenomen in de CAI (nr. 101976, 101974 in CAI). Het gaat om grafheuvels gelegen te Mol Postel. Tabel 24 geeft een korte beschrijving van deze grafheuvels uit de CAI. De inventaris onroerend erfgoed geeft weinig resultaten bij de zoekterm ‘grafheuvel’. Enkel bij de bespreking van Mol, komt de term grafheuvel voor in de tekst: ‘Tot op heden kon niet met zekerheid achterhaald worden wanneer Mol voor het eerst werd bewoond. Een aantal toevalsvondsten, onder meer prehistorische werktuigen in Wezel en grafheuvels in Postel, wijzen in de richting van vroege menselijke aanwezigheid; het staat zelfs vast dat er prehistorische nomaden verbleven op de hoogst gelegen delen, zowel in het centrum als in de gehuchten’. Ook in Meerhout zijn voorhistorische begraafplaatsen teruggevonden. Uit de brochure ‘Meerhout wandeldorp in de Kempen’ (opgemaakt door Jos Sterckx i.s.m. heemkundige kring Meerhouts patrimonium) blijkt dat er sprake is van twee tegenover elkaar liggende voorhistorische begraafplaatsen: de Alvinnenberg en Heiblokken. Deze laatste wordt gesitueerd op het einde van het Bronstijdperk (in onze streken van 1500 tot 800 voor Christus). Deze grafheuvels zijn evenwel niet opgenomen in de Centraal Archeologische Inventaris (CAI). Recent werd ook in de Sint-Dimpnawijk een groot grafveld onderzocht.

Afbeeldingen oorlogsmonumenten en andere gedenktekens en herinneringsmonumenten Links: Oorlogsmonument Balen (IOE 51927) Midden: Heilig hartbeeld Meerhout IOE 216153 Rechts: Meerhout Markt oorlogsmonument (Van den Borne, Steven, 20-01-2014)

Militaire begraafplaats, Tweeboomkes, Geel Fotograaf: Dries Martens

Langgevelhoeves in de Zandstraat in Geel Foto: Dries Martens

Uiteraard is het agrarische karakter van een landschap niet uitzonderlijk: dat is nergens in de West Europese laagvlakte zo. En uiteraard past de regio in de bredere context van landbouw op zandgronden, de zogenaamde heidelandbouw, zowel bovenregionaal als regionaal. Toch blijft die landbouw bijzonder en heeft deze grote impact op de erfgoedwaarden en het landschap van de regio.

Celtic Fields De oudste en meteen zeer bijzondere sporen van landbouw in de regio zijn de Celtic Fields. Op niet minder dan 34 plaatsen (alle gemeenten, behalve Meerhout) zijn er systematische landbouwontginningen in de Bronstijd geweest. Deze ontginningen zijn ontwikkeld uit het Atlantische bos en dus op niet uitgeloogde bodems.

Zand loogt echter snel uit (podzol – bodems) wat goede opbrengsten uitsluit. Precies uit die vaststelling heeft de heide – landbouw zich ontwikkeld: landbouwproductie moet gebouwd worden op een landschappelijke drie – eenheid:

Woeste gronden De woeste gronden bestaande uit heide en deels bos, worden gebruikt voor het genereren van nutriënten (maaien, plaggen, begrazen, …), die er weggehaald worden en verplaatst naar de boerderij. In de literatuur wordt dit gebied ook het outfield genoemd.

Akkers De akkers worden bemest met de op de boerderij bewerkte nutriënten (bv. potstal). Voor 1 hectare akker is er tussen 10 en 20 hectare heide nodig. Dat blijkt ook zo bij de verkoop van de abdij van Postel, waar de verhouding 1/13 is.

Graslanden De vochtige graslanden in de beekvalleien, vaak met middeleeuwse wateringsystemen, moeten zorgen voor het hooi, wat bepalend is voor de hoeveelheid vee dat de winter kan overleven, wat dan weer de hoeveelheid mest bepaalt.

Het bijzondere aan deze regio is net het dichte netwerk aan brede beekvalleien en dus de grote hoeveelheid beschikbaar hooi.

Dit alles maakt dat de landschappelijke kwaliteit van de streek met de restanten van de heidegebieden, de beekvalleien en zelfs de akkercomplexen met een plaggenbodem een grote erfgoedwaarde heeft. Het is deze samenhang, die de meest zichtbare vorm is van het agrarische landschap dat de regio was. Een zeer mooi voorbeeld daarvan is de Ankerplaats De Grote Nete en het paraboolduincomplex tussen Meerhout en Geel (IOE 300181).

Infield - Outfield Het landschap van de Kempen is sinds 19de eeuw steeds ingrijpender veranderd. Het landgebruik verliest al maar meer zijn historische relatie met de bodem. Met de methodiek van de landschapsbiografie trachten we relicten uit de verschillende tijdslagen, en dit zijn veelal relicten die verbonden zijn aan dit agrarische landschap dat volgens het principe van ‘infield-outfield’ systeem ons landschap eeuwen lang heeft vormgegeven.

In de gebiedsanalyses en omgang met landschappelijk erfgoed wordt daarbij veel belang gehecht aan het kennen van het bodemverhaal. Dit vormt een belangrijk aspect bij versterken van de leesbaarheid van de agrarische cultuurlandschappen en algemene landschapskwaliteit. Deze integrale benadering draagt niet alleen bij aan de versterking en karakterisatie van het landschap, maar zorgt ook voor het klimaatrobuuste landschap

Relatie bodemtype en landgebruik en belang van het versterken van de leesbaarheid van de cultuurlandschappen. Bron: Kempenatlas

Figuur 27 | de provinciale landschapskaart geeft op macroschaal inzicht in de relicten en sporen (bodems, KLE’s, ontginningspatronen) van het agrarische verleden.

Boerderijen Uiteraard horen er boerderijen in dit systeem, maar voorbeelden van voor de 19e eeuw zijn beperkt en vaak ook atypisch (vaak grotere complexen van bv. abdijen of wereldlijke heersers). Toch zijn er een aantal interessante voorbeelden: • Grote Hoeve in Meerhout (eerst vermeld in 741) • Hoeve De Heybloem in Mol (vierde kwart 16e eeuw) • Hoeve Ezaart in Mol (17e eeuw) • Hoeve De Boeretang in Dessel (ontwikkeld vanaf de 16e eeuw) • Hoeve Peeters in Balen ( 17e eeuw) • Hoeve met Kempische schuur in de Brigandstraat te Meerhout (18e eeuw) • Nieuwe Wezelse Hoeve, pachthoeve van Postel (17de eeuw) • De Gasthuishoeve in Geel (18de eeuw) • Kempische schuur Hazenhout (17de eeuw) • Wimpehoeve in Geel (late middeleeuwen)

Wimpehoeve, Geel. Bron: Stadsarchief Geel

Boeretang, Dessel. Bron: GVA

Veel meer agrarisch bouwkundig erfgoed dateert uit de 19e en begin 20e eeuw, wanneer de langgevelhoeve (ook langgestrekte hoeve genoemd) zijn hoogtepunt bereikt. In totaal zijn er 63 beschreven voorbeelden:

Gemeente Aantal langgevelhoeves

Balen 14

Dessel 5

Geel 14

Meerhout 6

Mol 20

Retie 4

Landbouwcomplexen Met de ontginning van de Kempen ontstonden er nieuwe landbouwcomplexen waar geëxperimenteerd werd met nieuwe landbouwvormen: • De Malou in Balen op Schoorheide, waar tussen 1933 en 1953 een stuk heide ontgonnen werd en waar op een systematische wijze gewerkt werd aan zeventien modelboerderijen en opnieuw opgebouwd op een systeem van taplopen. • Het Kempisch Domein met zijn karakteristieke witte hoeven. Het Koninklijk Domein op Ten Aard werd in de jaren 1950 in het kader van de reconversie van de landbouw door de maatschappij voor de Kleine Landeigendom het Kempisch Domein ingericht met boerderijen voor melkveehouderij. De komst van deze landbouwontginning zorgde voor de drooglegging van het Geels Gebroekt, een moerasgebied met open turfkuilen, enkel De Zegge is nog en relict van het moeraslandschap.

Een volledig overzicht van de lijst agrarische gebouwen en structuren wordt als bijlage 4 bij dit rapport opgenomen.

Figuur 28 | Ontginning van de koninklijke familie in kaart. Bron: Leader dossier ‘De Koning te rijk’ van RLKGN en k.ERF

Een ander aspect van het agrarisch landschap zijn de windmolens. Binnen het werkingsgebied van IOED k.ERF zijn er zes windmolens, verspreid over de gemeenten Geel, Meerhout, Mol en Retie.

Windmolen Molen van ’t Veld, Geel

Houten standaardwindmolen in 1796 opgericht in gehucht Achterheide te Heist-op-den-Berg.

In 1823 overgebracht naar Geel-Elsum en in 1992 naar Ten Aard in de directe omgeving van de Worfthoeve annex bakkerijmuseum

Windmolen van Larum, Geel

De Molen van Larum is een naamloze standerdmolen met halfopen voet die zich bevindt in het kerkdorp Larum, behorend tot de gemeente Geel. Ze fungeerde als korenmolen. Ze werd gebouwd in 1846 nabij een toen reeds bestaand molenhuis.

Haenvense Molen, Meerhout

Op de site (Lindestraat Meerhout), een begraasd en omhaagd erf, bevinden zich een molenhuis, de windmolen, een maquette van de vorige windmolen en een molensteen (als tuintafel). De windmolen, een houten standaardmolen op open voet, wordt de Haanvense molen genoemd naar het gehucht Haanven (Veerle) waar de molen in 1723 werd opgericht als abdijmolen van Averbode.

Prinskensmolen, Meerhout

Al in de 13e eeuw werd een windmolen vermeld op de Weversberg. Hij werd opgericht door de heren van Diest aan wie de heerlijkheid Meerhout reeds in 1200 toebehoorde. Als eigendom van de heren van Diest kwam de molen vanaf 1500 tot 1820 in het bezit van de prinsen van Oranje. Door openbare verkoop in 1820 kwam een eind aan het eigendomsrecht van de prinsen van Oranje. De molen werd buiten werking gesteld in 1969, hersteld en gerestaureerd in de jaren 1980 en midden de jaren 1990.

Windmolen Ezaart, Mol

Opgetrokken in 1856 door Karel Heylen uit Geel; de molen is gelegen op een natuurlijke landduin en werd een eerste maal gecementeerd en gekalkt in 1913; tijdens een onweer in 1957 zwaar beschadigd, nadien voorlopig hersteld. Later werd de molen eigendom van de gemeente; grondig gerestaureerd en maalvaardig gemaakt in 1985 door molenmaker Adriaens.

De Heerser, Retie

Windmolen zogenaamd “De Heerser”. In zijn strijd tegen het alleenmolenrecht van de abdij van Postel bouwde Godfried Claessen met eigen middelen deze molen in 1794 te Arendonk op de Middelvelden, naar de naam van de eigenaar beter bekend als “Frieës molen”. In 1934 verhuisde de molen naar Retie. Gerestaureerd in 1957. Vanaf 1962 werking stopgezet.

Haenvense Molen, Meerhout

Op de site (Lindestraat Meerhout), een begraasd en omhaagd erf, bevinden zich een molenhuis, de windmolen, een maquette van de vorige windmolen en een molensteen (als tuintafel). De windmolen, een houten standaardmolen op open voet, wordt de Haanvense molen genoemd naar het gehucht Haanven (Veerle) waar de molen in 1723 werd opgericht als abdijmolen van Averbode.

De k.ERF-regio is een zorgregio. Er zijn enkele grote zorginstellingen met een rijke geschiedenis gevestigd in ons werkingsgebied. Kenmerkend in ons zorgverhaal is de aanwezigheid van de Geelse gezinsverpleging, een zorgmodel waarbij mensen met een psychische kwetsbaarheid in gezinnen en dus in de Geelse dorpen wonen en op hun eigen ritme, volwaardig meedraaien in de samenleving. De vermaatschappelijking van de zorg is in onze regio dus niet enkel een tendens maar wortelt eigenlijk in een heel oude traditie.

Religieuze zorglaag Net als bij de andere thema’s zien we ook in het zorglandschap verschillende lagen. De oudste laag is het religieus-spiritueel geïnspireerd zorglandschap dat we terugvinden in de bedevaartskapellen en pestkapellen die hun oorsprong vinden in het geloof in geneesheiligen. Sommige van deze cultusplekken zijn nog steeds actief. Dat is zeker het geval voor alle plaatsen waar Sint-Dimpna, de Geelse patroonheilige van de geesteszieken, wordt aanroepen. Nog jaarlijks ontvangt de Sint-Dimpnakerk verschillende pelgrims uit binnen- maar vooral buitenland. Ook de oude gasthuizen rekenen we tot deze religieuze zorglaag. Hier kregen de patiënten voedsel en een bed maar moesten ze vooral ook veel bidden voor hun genezing. Het Molse Gasthuis werd afgebroken voor de bouw van een modern ziekenhuis, dat van Meerhout voor de bouw van een verzorgingstehuis, enkel het Geelse Gasthuis is nog intact en goed bewaard. Het werd in de 13de eeuw opgericht op de plaats waar Sint-Dimpna de marteldood stierf. In de 16de eeuw kregen de Gasthuiszusters Augustinessen de taak om de ziekenverzorging van het Geelse gasthuis op zich te nemen. De ziekenkamer bevond zich niet toevallig in de kapel.

Voorbeelden religieuze zorglaag

Pestkapellen: Kapelletje Lil in Meerhout, Pestkapelletje Postel, Pestkapel Millegem

• Kapellen van geneesheiligen: Odradakapel met heilzaam ‘Odradaputteke’ (oogziekten), Kapel

Ezaart en verering van sint- Heilige Marculphus (zenuwziekten), Sint-Apolloniakapel Achterbos

(tandpijn)

Het Sint-Dimpnalandschap: Kapel Groeneheuvel, Kapel Zammel met heilzame bron, Sint-Maartens

kapel (Smaterskapel), Sint-Dimpnakerk, Nis marteldood site Gasthuis

Gasthuizen: Het oude Gasthuis van Geel, gesticht in de 13de eeuw, waar nu o.a. het Gasthuismu

seum is gevestigd, Kapel van het H. Graf in Meerhout (enige restant van het gasthuis voor arme

reizigers dat teruggaat naar de 14de eeuw)

St.-Elisbethkapel Lil, Meerhout Volgens de volksoverlevering gaat de oorsprong van de kapel terug op een melaatsenkapel, een bidplaats voor leprozen, op de grens van het grondgebied. Een leprozerij bestond meestal uit een kapel met rondom de hutten voor de melaatsen. Vanaf de 14de eeuw nam de verspreiding van lepra af, onder meer door de toenemende hygiëne maar ook door de pest waaraan vele melaatsen stierven. De kapel groeide dan uit tot een bedevaartsoord tegen de pest, in de 18de eeuw werd ze de wijkkapel van het gehucht Lil. IOE 52558

Pestkapelleken Millegem, Mol Oorspronkelijk pestkapelleken gebouwd in de 17de eeuw, in verval geraakt en in 1789 in zijn oorspronkelijke vorm heropgebouwd; nogmaals herbouwd in 1883 en toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw. Op het kadaster pas geregistreerd in 1891. IOE 52848

Sint-Odradakapel Scheps, Balen De Heilige Odradakapel dateert volgens de literatuur van 1896 en werd opgericht in de omgeving van het zogenaamde Hof van Scheps waar de Heilige Odrada eertijds resideerde. Naast de kapel ligt een waterput. Met dit water wasten de mensen hun ogen om te genezen van oogziekten; Jaarlijks is er aan de kapel een paardenwijding. Odarada is beschermheilige van paarden omdat ze zelf een wild paard temde. IOE 52209

Kapel Sint-Willibrordus en Sint-Marculphus Ezaart, Mol In 1696 werd op initiatief van pastoor Pots, onderpastoor van de Sint-Pietersparochie te Mol, een nieuwe kapel gebouwd in barokstijl ter vervanging van een middeleeuws bedehuis, waarvan de juiste oprichtingsdatum niet bekend is. In de kapel bevonden zich de relieken van Marculphus of Marcoen. Als geneesheilige ontfermde St. Marcoen zich over kliergezwellen en een aandoening die men koningszeer noemde. In Ezaart moesten de pelgrims die de H. Marcoen kwamen aanroepen niet enkel bidden, maar dienden ze zich ook gedurende enkele dagen aan een strikt dieet te houden, iets wat ook op andere bedevaartplaatsen gebruikelijk was IOE 52802

Landschappen met een zorgverhaal Een tweede laag die we onderscheiden in het zorglandschap zijn de specifieke landschappen met een zorgverhaal. Echt oude kruidentuinen zijn er niet meer, al is de kennis nog wel terug te vinden in de bibliotheek van het Gasthuismuseum. Een moderne kruidentuin met labo en bijhorende expertise vinden we in de abdij van Postel. Op

vallend zijn de relicten van echelkwekerijen waar bloedzuigers voor medicinale doeleinden werden gekweekt. De bekendste is die van de Zegge met als bouwkundig relict de Zeggehoeve. We vinden dit gebruik ook terug in plaatsnamen ‘Echelpoel’ nabij het Griesbroek in Olmen en Echelsven in Meerhout.

De Zeggenhoeve in Ten Aard, vroeger een echelkwekerij. Bron: IOE 52492

Zorgkolonies Bij het stuk over het ontginningslandschap werd duidelijk dat de Kempen vanaf het midden van de 19de eeuw heel snel veranderd door de ontginning van de heide en door grote mobiliteitsinvesteringen. In diezelfde beweging ontstaat er in de Kempen een derde zorglaag, die van de grote zorgkolonies of weldadigheidskolonies. In de 19de eeuw zien we de opmars van de moderne geneeskunde en gelden er nieuwe inzichten m.b.t. de omgang met ‘moeilijke mensen’ die ‘heropgevoed’ moeten worden. Zowel religieuze ordes als de Belgische staat investeren in grote zorg- en opvoedingssites en ze doen dat vooral daar waar er ruimte is, in de Kempen. In de Kempen ontstaan in deze periode verschillende ‘kolonies’ waar bepaalde doelgroepen voor lange tijd verblijven en waar de zorg vaak gekoppeld wordt aan ‘landbouwtherapie of -opvoeding’ in combinatie met de heilzame Kempense lucht.

Voorbeelden hiervan zijn Merksplas en Wortelkolonie voor bedelaars en landlopers, de katholieke schoolkolonies voor verzwakte kinderen uit de stad in Vlimmeren en Berlaar, de ‘kolonie’ in Geel voor geesteszieken, het St.-Lodewijksgesticht in Mol later rijksopvoedingssgesticht voor kinderen en jongeren die op de dool zijn. Geel is een buitenbeentje in dit rijtje want de Rijkskolonie ontstond niet uit het niets maar entte zich op de reeds aanwezige traditie van de Geelse gezinsverpleging. Interessant aan deze laag is dat de zorginstellingen die in de 19de eeuw het licht zagen, meegroeiden met de tijd en tot op de dag van vandaag belangrijke spelers zijn in het Vlaamse zorglandschap. Vaak hebben ze de historische campus waaruit hun instelling groeide nog steeds in gebruik.

Voorbeelden derde zorglaag

• De ‘Kolonie’ van Geel met verschillende relicten:

- Gerestaureerde historische site van het OPZ, de voormalige Rijkskolonie voor de Gezinsverpleging

met o.a. de voormalige infirmerie, dokterswoningen langs de Pas, landbouwgebouwen, parkdo

mein

- De Badhuizen van de kolonie in de Geelse dorpen

- Hoeve Dr.-Peetersstraat

- Van Disselhuis (Protestantse tempel)

Site De Zwaan in Mol, het voormalige St.-Lodewijksgesticht, later Rijksopvoedingsgesticht (ROG)of

Staatsweldadigheidsschool. Vandaag is site De Zwaan in gebruik door enkele gemeentelijke dien

sten en door de Academie voor Beeldende Kunst. Het ROG werd later omgevormd tot Gemeen

schapsinstelling voor bijzondere jeugdbijstand De Kempen. Campus De Hutten huist deels nog in

een historisch pand (IOE 110708). Op de Molderdijk staan nog enkele personeelswoningen van het

ROG (IOE 110709).

Site van het Medisch-Pedagogisch Instituut (MPI) Oosterlo, voormalige kostschool Val-Sainte-Ma

rie of Mariadal onder leiding van zusters franciscanessen (IOE 52443).

De Waaiburg in Geel was ooit een hoeve, later een brouwerij en vanaf de 19de eeuw een wees

huis. Vandaag is de Waaiburg een vzw voor bijzondere jeugdbijstand met hun hoofdgebouw op de

historische site Waaiburg in centrum Geel (IOE 52290).

Bejaardentehuis Stichting de Billemont-Pauli, naar ontwerp van F. Vergouts van 1904, uitgevoerd

in 1906-1907, uitgebreid met wasserij en achtervleugel in 1912. Bejaardenhuis tot 1971 en vanaf

1973 Gemeentelijke School voor Plastische Kunsten, nu de Academie voor Beeldende Kunst (IOE

52302).

Historische site OPZ Geel, oude laboratorium en schuur, vandaag bezoekerscentrum Pas-sage waar het verhaal van de psychiatrische zorg in Geel verteld wordt, o.a. door tot gids opgeleide ervaringsdeskundigen. Bron: OPZ Geel

Oud bejaardenhuis Stichting Billemont-Pauli, nu de ateliers van Academie voor Beeldende Kunst Geel.

Het oude R.O.G. in Mol, vandaag site De Zwaan waar de Academie van Beeldende Kunsten en enkele gemeentelijke diensten. Bron: Gemeente Mol

Van Disselhuis, tempel Protestantse kostgasten.

Monument Gezinsverpleging Markt Geel

Sint-Dimpnakapel Elsum

Sint-Dimpna Gasthuis, nu Gasthuismuseum, met o.a. commensalewoningen waar de Gasthuiszusters aan gezinsverpleging deden.

Sint-Dimpnakapel van Zammel. Sint-Dimpnakerk met ziekenkamer voor geesteszieke pelgrims.

Sint-Maartenskapel of Smaterskapelleke, nabij de plek waar Dimpna de marteldood stierf.

Sint-Dimpnakapel van de Groenenheuvel. Zie ‘religieus landschap’.

Onroerend erfgoedplan Deel 2

Land van water en zand k.ERF

IOED k.ERF creëert maatschappelijk draagvlak bij inwoners en bezoekers voor het lokaal onroerend

erfgoed. De gemeenten Balen, Dessel, Geel, Meerhout, Mol en Retie slaan de handen in elkaar om

het aanwezige onroerend erfgoed en haar actoren op de kaart te zetten. Een gezamenlijk positief en

stimulerend kader voor gemeentelijk onroerend erfgoedbeleid en alle betrokken actoren is daarbij

het uitgangspunt. Op die manier wordt een bijdrage geleverd aan de Kempense streekidentiteit en

de kennis over en beleving ervan.

De IOED speelt daarbij een vanuit expertise opgebouwde dienstbare rol, die lokale overheden, het

onroerend erfgoedweefsel en bewoners met een relatie tot onroerend erfgoed helpt de juiste be

slissingen te nemen in het belang van de rijke bouwkundige, archeologische en landschappelijke

kwaliteit van het gebied en de bijhorende beeldkwaliteit. De IOED k.ERF wil daarbij tevens de rol van

bruggenbouwer tussen verschillende actoren, beleidsdomeinen en beleidsniveaus opnemen.

De IOED breekt een lans voor haar onroerend erfgoed en doet dat vanuit vijf gemeenschappelijke

erfgoedthema’s, die de eigenheid, de uniciteit van de regio uitmaken:

1. het ontginningslandschap

2. het waterlandschap

3. het zorglandschap

4. het religieus en funeraire landschap

5. het agrarische landschap

IOED k.ERF wil in haar benadering rond restauratie en ontsluiting tegelijk conserverend en

vooruitkijkend zijn, gericht op verleden, heden en toekomst. Verbeelding, beeldkwaliteit en

bruikbaarheid zijn daarbij kernwoorden. Om dat mogelijk te maken wordt er maximaal gewerkt aan

integratie en samenwerking met aanverwante organisaties en vakgebieden.

IOED k.ERF wenst zich met dit alles te conformeren met de beleidslijnen zoals bedoeld onder het

Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en het Onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014.

Ze volgt ook steeds de nieuwe regelgeving en de regionale, nationale en internationale trends op de

voet op, en past die meteen toe.

Waardering voor en werking rond onroerend erfgoed heeft vooral te lijden onder een gebrek aan

beschikbare en bereikbare expertise. Dit bepaalt de werking van de IOED k.ERF: vanuit expertise

dienstbaar werken aan de noden van het betrokken netwerk (overheden, burgers en het onroe

rend erfgoedweefsel) om te komen tot een kwaliteitsvolle omgang met ons erfgoed – patrimoni

um en de ontsluiting ervan.

Daarbij worden drie grondelementen naar voor geschoven:

• ondersteuning rond omgang met patrimonium en landschap

• ondersteuning rond verenigingswerking

• ondersteuning rond publiekswerking

De concrete vertaling daarvan kan als volgt samengevat worden:

De IOED k.ERF wil concreet werken aan het opbouwen van een gemeenschappelijk kader

waarin alle aspecten rond expertise, advisering, loket en brugfunctie uitgewerkt worden zo

dat overheden, het onroerend erfgoedweefsel en burgers heel goed weten wat ze mogen

verwachten en binnen welke randvoorwaarden.

De IOED k.ERF wil de spin in het web zijn, een intermediair uitwisselpunt dat binnen het wer

kingsgebied contacten, samenwerking, uitwisseling, enz. stimuleert en organiseert.

De IOED k.ERF wil inzetten op de verdere ontwikkeling van kennis en de uitwisseling daarvan

(databanken, expertise – banken, lerende netwerken, best practices).

De IOED k.ERF wil voor haar publiekswerking inzetten op een substantiële kwaliteitsverhoging

van bestaande events (bv. Open Monumentendag) door samenwerking te stimuleren en door

organisatorische en administratieve ondersteuning te geven. Ook het toeristisch potentieel

van het onroerend erfgoed wordt in overleg met de bevoegde diensten ten volle ingezet voor

inwoners en bezoekers.

De IOED k.ERF wil in haar ondersteuning en advisering rond restauratie en ontsluiting tegelijk

conserverend en vooruitkijkend werken met focus op (mede)gebruik en beeldkwaliteit.

De IOED k.ERF wil vanuit haar visie bijdragen tot meer begrip voor erfgoed, een nauwere be

trokkenheid bij de eigen leefomgeving en de Kempische streekidentiteit.

Binnen en geïntegreerd in het bovenstaande wordt de werking opgehangen aan vijf inhoudelij

ke thema’s. De werking rond die thema’s zal maximaal op een integrale en geïntegreerde wijze

benaderd worden, waarbij gekeken wordt hoe landschap, archeologie en bouwkundig erfgoed

in een geheel kunnen aangepakt worden. De thema’s worden uitgebreider toegelicht in de Om

gevingsanalyse, maar hier nog kort samengevat.

• Het waterlandschap: wellicht meer dan welke andere regio in Vlaanderen wordt IOED k.ERF

bepaald door water en het bijhorende erfgoed, waarbij zowel natuurlijk water (de talrijke

bovenlopen van Grote en Kleine Nete) als antropogeen water (kanalen, groeve – putten van

turf, zand, spriet, ijzeroer) de streek sterk bepalen.

• Het ontginningslandschap: de regio is sterk bepaald door grootschalige ontginningen en dit

met een breed tijdsperspectief, van de abdij van Postel tot de nucleaire ontwikkelingen van

de jaren 1950 van de vorige eeuw.

• Het zorgerfgoed: kenmerkend zijn enkele grote zorgsites met vooral 19de eeuwse wortels

(zorgkolonies en religieuze initiatieven) maar ook sites die hun wortels tot diep in de mid

deleeuwen hebben (Sint-Dimpnalandschap).

• Het agrarische landschap: de regio behoort tot de grotere Europese traditie van heide

landbouw op zandgronden en situeert zich tussen de archeologie van de Celtic Fields en

de omgang met het bouwkundig erfgoed van de Kempische langgevelhoeve van de 19e en

begin 20e eeuw.

• Het religieus en funerair landschap: beginnend bij voorchristelijke grafheuvels komen we

uiteraard bij het zeer rijke patrimonium aan kerkelijke gebouwen en hoe daar vandaag mee

om te gaan.

SD 1

IOED k.ERF is een sterke, professionele organisatie met een soepele werking in een

geïntegreerd samenwerkingsverband.

OD 1.1 IOED k.ERF zet sterk in op inhoudelijke expertise en dat voor alle deelaspecten van de werking. Het personeel van IOED k.ERF bouwt enerzijds voortdurend verder aan de eigen expertise, maar weet anderzijds ook waar bijkomende expertise gevonden en aangewend kan worden. ACTIES • Deelname aan vormingen, studiedagen,…

Via afstemming met erfgoedcel k.ERF en RLKGN kan de daar aanwezige expertise (bijvoorbeeld rond participatietrajecten, begeleiding van groepsprocessen, kennis van het erfgoednetwerk, cultuurhistorische landschappen en klein bouwkundig erfgoed) eenvoudig aangeboord worden. In kaart brengen van zeer specifieke expertise (specialisaties) binnen de gemeentebesturen en partnerorganisaties van IOED k.ERF.

OD 1.2 IOED k.ERF heeft een duidelijk mandaat van de Raad van Bestuur. Door een goed uitgebouwde overlegstructuur wordt de Raad van Bestuur van IOED k.ERF grondig geïnformeerd en betrokken bij de brede werking. Beslissingen kunnen zo doordacht genomen worden en geven de IOED de nodige slagkracht op het terrein; zowel binnen de gemeentelijke diensten als bij vrijwilligersorganisaties en privé-actoren.

ACTIES •

Maandelijkse vergaderingen van het “VoorCom”; het voorbereidend comité, bestaande uit cultuur- en erfgoedambtenaren van de IOED-gemeenten. Tweejaarlijkse organisatie van de “stuurgroep”, bestaande uit de gemeentelijke ambtenaren en schepenen van de beleidsdomeinen ruimtelijke ordening en patrimonium, aangevuld met andere (erfgoed)ambtenaren indien nodig. Tweemaandelijkse vergaderingen van de Raad van Bestuur van Cultuurnetwerk Kempen (waarbinnen IOED k.ERF valt) met een vast agendapunt voor de terugkoppeling over de werking van IOED k.ERF.

OD 1.3 Er is een geïntegreerde samenwerking met erfgoedcel k.ERF en Regionaal Landschap Kleine en Grote Nete. Onder de koepel van projectvereniging Cultuurnetwerk Kempen vormen IOED k.ERF en erfgoedcel k.ERF gezamenlijk de “erfgoeddienst k.ERF”. De werking wordt gezamenlijk gepresenteerd en door intensief overleg wordt expertise gedeeld en worden samenwerkingskansen snel opgepikt en uitgewerkt. Daarnaast is er een structurele samenwerking tussen IOED k.ERF en Regionaal Landschap Kleine en Grote Nete; 1 expert landschappelijk erfgoed van RLKGN werkt halftijds voor IOED k.ERF en IOED Land van Nete en Aa. ACTIES • Tweewekelijks teamoverleg van erfgoeddienst k.ERF • Uitbouw van een gezamenlijke website voor erfgoeddienst k.ERF • Erfgoeddienst k.ERF kan zich als geïntegreerde dienst in de kijker werken met het project “De Koning te rijk”.

SD 2

IOED k.ERF ondersteunt gemeenten en andere actoren in hun onroerend

erfgoedbeleid vanuit een gemeenschappelijk beleidskader.

OD 2.1 Op basis van een grondige waardering van de inventaris bouwkundig erfgoed wordt er een afwegingskader gecreëerd waarop het lokale onroerend erfgoedbeleid zich ent. ACTIES • Via een geijkte methodiek, gedeeld met drie andere Kempense IOED’s, maakt IOED k.ERF een evaluatie van de erfgoedwaarden van de huidige vastgestelde inventaris van het bouwkundig erfgoed. • IOED k.ERF creëert draagvlak voor deze waardering, zowel bij het gemeentebestuur als bij de bevolking, door het organiseren van publieksevenementen en positieve communicatie. • De resultaten van deze waardering worden ingekapseld in een gemeentelijk onroerenderfgoedbeleid. De precieze vorm van dit beleid is afgestemd op de noden van de desbetreffende gemeente.

OD 2.2 IOED k.ERF adviseert en ondersteunt zowel lokale besturen als verenigingen en privé-actoren bij beheersplannen, herbestemmings- en restauratiedossiers. ACTIES • IOED k.ERF verwijst door naar deskundige architecten- of studiebureaus voor de opmaak van een beheersplan, zodat de eigenaar een houvast heeft voor periodiek onderhoud. • IOED k.ERF assisteert gemeenten bij het opmaken of uitvoeren van een kerkenbeleidsplan én zoekt gepaste bestemmingen voor de kerken die aan de eredienst worden onttrokken. Er wordt hierbij telkens rekening gehouden met de nodige participatie van lokale bewoners en verenigingen. • K.ERF waakt erover dat de gekozen nieuwe bestemming past bij de site en haar erfgoedwaarden.

OD 2.3 IOED k.ERF bouwt bruggen over verschillende gemeentelijke diensten en beleidsdomeinen heen om een geïntegreerde en integrale benadering van onroerend erfgoed mogelijk te maken. ACTIES • Faciliteren van overleg tussen verschillende gemeentelijke diensten (cfr. stuurgroep en projectgroepen). • Het opzetten van voorbeeldprojecten met een integrale benadering van onroerend erfgoed, uitgewerkt over verschillende beleidsdomeinen heen. • Maandelijks afstemming binnen het VoorCom (zie hierboven) om de link met cultuur kort te houden, maar ook om de transversale werking binnen de deelwerking “cultuur” van Cultuurnetwerk Kempen op te volgen en kansen voor samenwerking te detecteren.

schitteren.

OD 3.1 Integrale thematische projecten brengen erfgoedgemeenschappen samen en bereiken een nieuw publiek. De vijf inhoudelijke thema’s kenmerkend zijn voor de regio van IOED k.ERF hebben het potentieel om brede projecten op te zetten en de soms ongekende rijkdom aan onroerend erfgoed uit de streek in de kijker te zetten. Deze thematische projecten bieden de kans om netwerken uit te bouwen die domein overschrijdend werken, naast de gekende, klassieke netwerkstructuren die vaak sectoraal zijn (erfgoedoverleg van heem- en geschiedkundige kringen of overleg natuurverenigingen of overleg landbouwactoren in een bepaalde regio,…). ACTIES • Project “De koning te rijk” • Voorbeeld: het bij elkaar brengen van alle betrokkenen rond de erfgoedelementen rond de Grote Nete met mensen rond landschapszorg (valleigronden, laatmiddeleeuwse wateringen), bouwkundig erfgoed (watermolens, …) en archeologen (mottes op drogere plaatsen) om tot een gezamenlijk project te komen.

OD 3.2 IOED k.ERF betrekt erfgoedgemeenschappen en vrijwilligersorganisaties bij de eigen werking en biedt inhoudelijke ondersteuning. ACTIES • Waardering van de inventaris bouwkundig erfgoed uitvoeren met behulp van vrijwilligers en lokale erfgoedgemeenschappen. • Ondersteunen van kerkbesturen bij herbestemmings- of restauratiedossiers. • Regelmatige opvolging van het erfgoedoverleg van erfgoeddienst k.ERF (overleg van heem- en geschiedkundige kringen) om noden blijvend te kunnen opvolgen, kennis uit te wisselen en samenwerkingskansen te benutten.

OD 3.3 IOED k.ERF zet voor haar publiekswerking in op sterke, positieve erfgoedverhalen die zorgen voor fiere erfgoedgemeenschappen én een fier publiek. IOED k.ERF zet in op een substantiële kwaliteitsverhoging van bestaande events (bv. Open Monumentendag) door samenwerking te stimuleren en op zoek te gaan naar schaalvergroting. Ook het toeristisch potentieel van het onroerend erfgoed wordt in overleg met de bevoegde diensten ten volle ingezet voor inwoners en bezoekers.

ACTIES • IOED k.ERF begeleidt erfgoedactoren bij het zoeken naar samenwerking of schaalvergroting van publieksactiviteiten. • IOED k.ERF zorgt voor een regionale communicatie van lokale onroerend erfgoedactiviteiten. • IOED k.ERF zet sensibiliseringsacties op door mensen met een hart voor hun onroerend erfgoedpand een platform te bieden.

OD 3.4 Kinderen worden gesensibiliseerd over onroerend erfgoedwaarden om hen heen.

Met behulp van de methodiek “Buurten met erfgoed” en op basis van de eerste ervaringen hiermee in de vorige beleidsperiode, zetten we verder in op een scholenwerking rond onroerend erfgoed. Ook rond religieus erfgoed en begraafplaatsen werden in de vorige beleidsperiode educatieve experimenten opgezet, die verder verfijnd en uitgebouwd kunnen worden. ACTIES • Er wordt een nieuw “Buurten met erfgoed”-project opgestart, geïnspireerd door Buurten met Erfgoed Retie. • Opvolging van een pilootproject voor de uitbouw van de methodiek “Buurten met erfgoed” voor het secundair onderwijs. • Informatiesessies binnen de lerarenopleiding rond erfgoededucatie. • Kleine educatieve workshops organiseren, bijvoorbeeld in het kader van een thematisch project of open kerkendagen, dag van de ambachten,…

regio en bouwt het eigen consultatienetwerk steeds verder en breder uit.

OD 4.1 De IOED verknoopt de eigen werking met een breder netwerk. IOED k.ERF volgt bovenlokale netwerken nauwgezet op en zoekt waar mogelijk naar afstemming, samenwerking, uitwisseling om zo de expertise te vergroten en de beschikbare partners voor het lokale veld te verbreden.

ACTIES • IOED k.ERF neemt een actieve rol op in het “Kempenoverleg’ (van Kempense erfgoedcellen en IOED’s). • De IOED volgt Vlaamse netwerkmomenten, zoals het NOE (van IOED’s en onroerend erfgoedgemeenten) en het netwerk voor IOED’s van het Agentschap Onroerend Erfgoed op. • De IOED zoekt aansluiting bij werkgroepen op provinciaal of Vlaams niveau, op basis van de uitgezette beleidslijnen. • De IOED zoekt actief het partnerschap op met de Dienst Erfgoed van de Provincie Antwerpen. • Opvolging van een pilootproject voor de uitbouw van de methodiek “Buurten met erfgoed” voor het secundair onderwijs.

OD 4.2 IOED k.ERF neemt een loketfunctie op met betrekking tot onroerend erfgoed voor zowel de lokale besturen als het brede publiek. ACTIES • Beantwoorden van vragen rond het Vlaamse beleid. • Doorverwijzen binnen het uitgebouwde consultatienetwerk. • Blijvend opvolgen van mogelijke subsidielijnen en andere financieringskanalen voor onroerend erfgoed.

OD 4.3 IOED k.ERF actualiseert de bestaande kennis over het onroerend erfgoed en maakt deze beschikbaar

ACTIES • IOED k.ERF volgt actuele bouwkundige, archeologische en landschappelijke onderzoeksresultaten op. • De IOED neemt deel aan relevante studiedagen en workshops over beleid, behoud, beheer en ontsluiting en koppelt opgedane kennis en expertise terug naar het onroerend erfgoedweefsel, … • De IOED k.ERF omschrijft met het onroerend erfgoedweefsel thesisonderwerpen voor hogescholen en universiteiten.

OD 4.4 Er wordt breed en laagdrempelig gecommuniceerd over erfgoeddienst k.ERF, waardoor de IOED haar rol als kennisknooppunt voluit kan opnemen. Een loketfunctie en kennisknooppunt kan maar voluit functioneren als ook het brede publiek deze dienst kent en kan vinden. We zetten in op een duidelijke communicatie van “erfgoeddienst k.ERF” en zorgen ervoor dat het volledige aanbod aan dienstverlening helder geformuleerd is.

ACTIES • Er wordt een nieuwe website ontwikkeld voor erfgoeddienst k.ERF. • Er wordt, in samenwerking met de erfgoedcel, een geheel van digitale platformen ontwikkeld en beheerd op het kruispunt van roerend en onroerend erfgoed. • IOED k.ERF levert aan de betrokken gemeentelijke communicatiediensten input aan voor de gemeentelijke communicatiekanalen.