Museumgids

Page 1

Muziekinstrumenten uit Middeleeuwen, Renaissance en Barok Museumgids



Muziekinstrumenten uit Middeleeuwen, Renaissance en Barok

vzw Bruegelstad Oud Stadhuis • Markt, 3990 PEER Tel. +32(0)11 61 16 02 • Fax +32(0)11 61 16 05 toerisme@peer.be


Impulscentrum voor muziek PAN 5835U

Musica is een muziekeducatieve organisatie. C 00 M 02 Y 67 Kinderen en jongeren bieden we creatieve projecten K 40 zowel in huis als op locatie. De projecten spelen zich af in schooltijd én in vrije tijd. Impulse Centre for Music Voor professionele muzikanten leggen we de nadruk op oude muziek en historische uitvoeringspraktijk in relatie tot nog bestaande orale tradities. Leerkrachten bieden we pedagogische (na)vorming over muziekeducatief werken met kinderen aan. Daarnaast bieden we volwassenen net zoals kinderen en jongeren tal van

‘passieve’ belevingen op de Dag van de Oude Muziek, bij het tonen van onze producties, in concertmomenten tijdens festivals, in de concerten van het Klankenbos… Vanuit haar educatieve opdrachten bouwde Musica een muziekinstrumentencollectie uit om bezoekers te informeren over het muziekleven uit de Middeleeuwen, de Renaissance en de Barok. Naast deze collectie heeft het impulscentrum ook een uitgebreid documentatiecentrum met partituren, boeken, cd’s en tijdschriften.

Musica vzw - Impulscentrum voor Muziek Toekomstlaan 5 B • BE-3910 Neerpelt Tel. +32(0)11 610 510 • Fax + 32(0)11 610 511 • info@musica.be • www.musica.be


Inhoud

De slaginstrumenten . .................................... De membranofonen Pauken ........................................................... Handtrom .................................................... De idiofonen Vingercymbaaltjes ................................. Triangel .........................................................

20

De klavierinstrumenten ............................... De aerofonen 11 Portatief orgel ........................................... 12 Positief orgel .............................................. De snaarinstrumenten 12 Spinet ............................................................. 12 13 De zangstem ........................................................

21

Inleiding ........................................................................... 5 I Oosterse instrumenten ................................... Kemençhe ...................................................... Saz ....................................................................... Darabuka ........................................................ Kanun ................................................................ II Westerse instrumenten uit de Middeleeuwen, Renaissance en Barok .................................. De snaarinstrumenten .................................. De strijkinstrumenten Rebec ............................................................. Vedel ............................................................... Gamba ........................................................... De tokkelinstrumenten Luit ................................................................... Psalterium . .................................................. Harp ................................................................

7 9 9 9 9

14 III Volksmuziekinstrumenten 14 “ten tijde van Bruegel” en later .......... 14 Mondharp ................................................... Rommelpot ................................................ 15 Klepperplank ............................................. Melaatsenklepper . ................................. 15 Doedelzak ................................................... 15 Eenhandsfluit en trom . ....................... 16 Fijfer ................................................................. 16 Snarentrom ................................................ 16 Draailier ......................................................... 17 Accordeon .................................................. 17 Dansmeesterviool .................................. 17 18 IV Herkomst afbeeldingen museum .... 18

De baasinstrumenten .................................... De houtblazers Dwarsfluit .................................................... Blokfluit ......................................................... Pommer ........................................................ Dulciaan ....................................................... Chalumeau ................................................. Ranket ............................................................ Korthout ....................................................... Ruispijp ......................................................... Kromhoorn ................................................. Cornamuse ................................................. De koperblazers Trompet ........................................................ 19 Bazuin ............................................................ 19 Zink .................................................................. 19

20 20 20 20

21 21 22 23 25 27 27 27 27 28 28 28 29 29 30 30 32


Een gambaconsort Zie pagina’s 11 en 13


Inleiding

D

e muziekinstrumenten die u kan bezichtigen, maken deel uit van een collectie die Musica in de voorbije dertig jaar verzamelde. Musica, met activiteiten op diverse terreinen in Vlaanderen, is ontstaan in Peer, maar heeft nu haar werkcentrum in het Dommelhof te Neerpelt (zie infostand Musica). Een belangrijke activiteit is het stimuleren van het musiceren op instrumenten uit Middeleeuwen, Renaissance en Barok. Omdat originelen zeer schaars zijn en zich in de grote musea bevinden, was het noodzakelijk om replica’s te laten bouwen. Deze instrumenten werden en worden gebruikt om te musiceren tijdens repetities en concerten. In de loop der jaren werd een uitgebreide collectie verzameld die nu voor een groot deel op tentoonstellingen gebruikt wordt. In deze tentoonstelling zullen we hoofdzakelijk onze aandacht richten op het Westerse instrumentarium uit Middeleeuwen, Renaissance en Barok. We beperken ons tot toonaangevende prototypes om zo een beter inzicht te verwerven in de wordingsgeschiedenis van ons hedendaags instrumentarium.

voorbeelden van snaar-, slag- en blaasinstrumenten



I Oosterse instrumenten

D

e geschiedenis van het West-Europese  instrumentarium heeft een sterke band met het Oosten, vooral met de culturen uit het Midden-Oosten. In AziÍ kende de muziekcultuur trouwens een heel andere ontwikkeling dan in Europa. De groei was er veel trager en het accent lag niet op evolutie en ontwikkeling, maar eerder op verdieping en verfijning. In de loop van de geschiedenis ontwikkelde zich een rijke muziekcultuur waarbij instrumenten een belangrijke rol speelden. Handelaars, rondtrekkende volksstammen en later de kruistochten zorgden ervoor dat dit rijke instrumentarium naar West-Europa meegenomen werd.



Kemençhe

• Men neemt aan dat het instrument zijn oorsprong vindt in Perzië. • Het is een puntviool met 2 tot 4 snaren en een bolvormige resonator. • Het klanklichaam bestaat uit een kalebas waarvan een kapje weggesneden is.

Over de cirkelvormige opening die zo ontstaat is een dierenvel gespannen waarover de snaren lopen. • De kemençhe is in vele vormen en afmetingen bijzonder populair in Afrika, Azië en Europa.

Saz

• Is een moderne Turkse langhalsluit: de hals is namelijk langer dan de romp. • De fretten (de dwarslopende richels) zijn vervaardigd uit darm.

Darabuka

• Ook bekertrom. • Is een vaasvormige trommel uit het Nabije Oosten van hout, aardewerk of metaal, vaak versierd met Islamitische motieven. • Dit slaginstrument brengt een heldere toon voort.

Kanun

• De kanun vindt zijn oorsprong in het MiddenOosten en bereikte Europa in de 11de eeuw. • Dit snaarinstrument kende een verdere ontwikkeling in het middeleeuwse psalterium. • De driedubbele snaren worden met een plectrum getokkeld. • In de Arabische muziek worden naast hele en halve tonen ook kwarttonen gespeeld zodat een toonladder naar believe gewijzigd kan worden. (in de Turkse muziek worden ook nog 1/8ste tonen gebruikt.)



II Westerse instrumenten uit de Middeleeuwen, Renaissance en Barok

I

n de loop van de 15de en de 16de eeuw bouwde men de meeste instrumenten in verschillende grootten. Geleidelijk aan ontstond er een hele familie (consort) van eenzelfde instrumentengroep, zoals bij de vedel, de gamba, de blokfluiten, de kromhoorns enz. Het kleine instrument, sopraan of discant, speelt het hoge register, een iets grotere, de alt, zorgt voor het middenregister. De tenor produceert de lage tonen en de grootste, de bas, zorgt voor de allerlaagste tonen. Op de volgende pagina’s leest u meer over de consortintrumenten.

11


De snaarinstrumenten Snaarinstrumenten of chordofonen zijn instrumenten waarbij de klank ontstaat door trillingen van gespannen snaren. Ze worden in twee groepen verdeeld: 1D e strijkinstrumenten: wanneer de snaren met een strijkstok bestreken worden. 2 De tokkelinstrumenten: wanneer ze met de vingers of een voorwerp (plectrum of ravenpen) getokkeld worden.

De strijkinstrumenten Rebec

• Is een Europese variant van een Arabisch strijkinstrument (de rebab). • Tijdens de Middeleeuwen is dit instrument via Spanje in Europa bekend geworden. • Is één van de voorlopers van de viool. • Het instrument heeft de vorm van een langgerekte peer en is uit een stuk hout gebeiteld. Over de klankkast worden twee, drie of vier snaren gespannen die met een korte strijkstok worden bestreken. • De rebec heeft een zachte en ietwat weemoedige klank. • Het instrument werd hoofdzakelijk gebruikt voor het begeleiden van een verteller of een zanger.

Vedel

12

• Dit strijkinstrument was bijzonder populair in de Middeleeuwen. • De vedel is de voorloper van de gamba en de viool. • De klankkast werd ofwel uit een stuk hout gebouwd, ofwel werden de verschillende onderdelen (bovenblad, onderblad, zijwanden en hals) aan elkaar gelijmd. Over de klankkast worden meestal zes snaren gespannen. • De kleine vedel (korthalsvedel) wordt met de linkerhand tegen de borst, schouder of hals gehouden, terwijl de rechterhand de strijkstok vasthoudt. Als tijdens de Renaissance de vedel in familie uitgebouwd wordt, houdt men de grotere types tussen de benen. • Ze kende een veelzijdig gebruik en werd zowel bij ernstige, religieuze aangelegenheden als bij luidruchtige feesten of danspartijen bespeeld.


Gamba

• De gamba, of om de volledige term te gebruiken: viola da gamba, is ontstaan uit de vedel. • De algemene omtreklijnen van de gamba zouden in een ovaal vlak kunnen passen waarbij de schouders sterk aflopen. Het achterblad is vlak, terwijl het bovenblad gewelfd is. De klankgaten, meestal in C-vorm, staan ter hoogte van de kam. De platte brede luithals is voorzien van fretten. • ‘Gamba’ is de Italiaanse benaming voor ‘been’ (cf. Franse ‘jambe’). • Het instrument wordt tijdens het bespelen tussen de benen (knieën) geklemd. • De basgamba zal zich eeuwenlang manifesteren als solo of als begeleidend basso continuo instrument. • De barokcello zal het instrument echter geleidelijk vervangen. • Uit de contrabasgamba of violone is later de huidige contrabas ontwikkeld.

13


De tokkelinstrumenten Luit

• Dit tokkelinstrument met een peer- of bolvormige klankkast is de voorloper van de gitaar. • Het bovenblad is vlak, het achterblad buikvormig en samengesteld uit een aantal ribben. De snaren worden gespannen over de klankkast en monden uit in de krul of de kraag. Het snarenaantal is meestal 11 of 13, maar het kan oplopen tot meer dan 20. De snaren zijn per twee gebundeld, behalve de hoogste snaar, die enkelvoudig blijft. • Ze klinkt zacht en wordt hoofdzakelijk getokkeld met de vingers. • Het notatiesysteem van de luit was meestal een tabulatuur of grepenschrift. Dit is een muziekschrift waarbij niet met behulp van noten, maar met behulp van cijfers en letters de muziek in vingerzettingen voor de speler wordt weergegeven. • De luit nam als solo (maar ook als begeleidingsinstrument) een zeer voorname plaats in tijdens het 16de- en 17de- eeuwse muziekleven.

Psalterium

• Het psalterium was in de Griekse oudheid bekend als tokkelinstrument (psallein betekent tokkelen). • In de Middeleeuwen heeft het instrument meestal een driehoekige klankkast waarover parallellopende metalen snaren zijn gespannen. • De snaren worden rechtstreeks getokkeld met de vingers of met een plectrum en kunnen ook gestreken worden. • Het werd gebruikt bij het begeleiden van liederen.

Harp

14

• Dit tokkelinstrument kennen we reeds sinds ca. 3500 voor Christus. • De middeleeuwse harp kan zes tot dertig snaren bevatten. • De huidige orkestharp met 47 snaren is het resultaat van een ontwikkeling van meer dan vijfduizend jaar. • Omwille van haar zachte klank werd de harp gebruikt voor het begeleiden van gezongen liederen.


De blaasinstrumenten Blaasinstrumenten of aerofonen worden tot klinken gebracht door erop te blazen. Het aanblazen kan op verschillende manieren gebeuren. 1 De houtblazers a door een gaatje (dwarsfluit) of via het windkanaal (blokfluit) in het instrument. b door middel van een enkel of dubbel riet met of zonder windkap. 2D e koperblazers via een koperen mondstuk dat de vorm heeft van een kleine ketel.

De houtblazers (a) Dwarsfluit

• Of traverso. • De dwarsfluit is aanvankelijk een zeer primitief instrument, nl. gewoon een houten buis met een blaasgat en een aantal vingergaten. • Ze ontwikkelt zich later tot een complexer instrument met verscheidene kleppen om zich te kunnen aanpassen aan de grotere toonomvang (tessituur). • De houten buis wordt vervangen door een metalen, soms zelfs een zilveren of een gouden! • De speelwijze is te vergelijken met het blazen op een fles.

Blokfluit

• Oorspronkelijk kent men alleen het kleine instrument van ongeveer tien centimeter lang. • In het begin van de Renaissance – in de 16de eeuw – gaat men ook grotere blokfluiten bouwen en komen we tot een ware blokfluitfamilie. De grootste blokfluit kan een lengte hebben van meer dan twee meter. • Tijdens de Barok komt de altblokfluit meer als solo instrument naar voren. • Dit op het eerste gezicht eenvoudig bespeelbaar instrument wordt rechtstreeks aangeblazen. • Bij het aanblazen gaat de lucht door het luchtkanaal, dat gevormd is door een blok en de binnenwand van het mondstuk, in het kopstuk. De lucht botst dan tegen een scherpe rand (het labium). Zo vormt zich een ritmisch trillende zuil.

15


De houtblazers (b) Pommer

• Of schalmei. • Het is de voorloper van de huidige hobo (die echter niet meer in een hele familie werd uitgebouwd). • Dit rechtstreeks aangeblazen dubbelrietinstrument met een vrij wijde conische boring (de opening aan de bovenzijde loopt geleidelijk uit in een bredere opening aan de onderzijde) eindigt in een grote trompetachtige schalbeker. • De pommer heeft een luide en scherpe toon en wordt daarom meestal gebruikt als openluchtinstrument (vooral bij grote ceremonies en processies). • In de 17de eeuw treffen we de pommer ook aan in militaire muziekkapellen.

Chalumeau

16

Dulciaan

• De dulciaan is de voorloper van de moderne fagot. • Het is een rechtstreeks aangeblazen dubbelrietinstrument dat we pas aantreffen in de 16de eeuw. • In die tijd wilde men steeds lager klinkende, dus grotere, basinstrumenten bouwen. Deze werden soms zo lang dat ze onbespeelbaar werden. De oplossing? Men maakte het instrument de helft kleiner en bracht er een U-vormige boring in aan. • De U–boring (2 x 1 meter) klinkt uiteraard net zo lang als een rechte buis van twee meter. • De term dulciaan, van het Italiaanse ‘dolce’, duidt erop dat het instrument zacht en warm klinkt (tenminste zachter en warmer dan de pommer).

• Dit enkelrietinstrument is de voorloper van de klarinet. • De chalumeau heeft overwegend een cilindrische boring. • De 17de-eeuwse chalumeau had waarschijnlijk geen kleppen. Het 18de-eeuwse instrument had zeven vingergaten, een duimgat en twee kleppen. • Ze werd veelvuldig gebruikt in instrumentale werken voor meerdere chalumeaus of in combinatie met andere instrumenten, zoals de viola d’amore en het klavecimbel.


Ranket

• Of worstfagot. • Dit kleine instrument heeft de vorm van een dikke, korte buis die binnenin als een worst is opgerold. Wanneer men deze worst zou uitrollen, krijgt men een heel lange buis waaruit een zeer lage toon klinkt. • De verschillende gaatjes in de zijwand worden niet alleen met de vingertoppen, maar ook met andere vingerkootjes afgedekt. • De curiositeit van de worstfagot is dat het als kleinste dubbelrietinstrument toch het laagste klinkt. Door het rechtstreeks aangeblazen riet krijgt het instrument een snaterend geluid.

Korthout

• Komt van het Duitse ‘Kortholtz’ wat duidt op de schijnbaar ‘korte’ buis van het instrument. • Het is een ‘kort’ instrument van 60 centimeter, doch in werkelijkheid heeft de buis een lengte van 120 centimeter (zoals bij de dulciaan, dubbelgevouwen). • Het dubbel riet wordt via een windkap aangeblazen. • Het instrument heeft een laag klinkende toon. • Het korthout werd in de Renaissance hoofdzakelijk in ensembleverband bespeeld (sopraan, alt, tenor, bas).

Ruispijp

• Is een dubbelrietinstrument dat via een windkap wordt aangeblazen. • De boring van de buis is echter totaal anders dan bij het korthout, de kromhoorn en cornamuse. In plaats van een cilindrische boring (d.i. de opening aan de bovenzijde is even groot als de opening aan de onderzijde) krijgen we een conische boring (zie pommer). • Door zijn zeer harde en scherpe tonen is de ruispijp bij uitstek een openluchtinstrument dat zelfs te paard werd bespeeld tijdens militaire parades of andere feestelijke optochten.

17


Kromhoorn

• Kromhoorn verwijst naar de kromming onderaan het instrument. • Het dubbel riet wordt niet rechtstreeks in de mond genomen, maar aangeblazen via een windkap. • Men heeft tijdens het spelen geen invloed op de klank; alles klinkt even luid en heel nasaal. • Het gebruik van de kromhoorn beperkt zich enkel tot de Renaissance. Ze werd voornamelijk in familie (in ensembleverband) bespeeld om zo de typisch nasale klankkleur goed te laten uitkomen.

E

en instrument dat veel op de kromhoorn lijkt is de cornamuse. In tegenstelling tot de kromhoorn is dit instrument recht. Bovendien is het instrument aan het eind dicht gemaakt. Bij de meeste blaasinstrumenten is de onderkant van het instrument open, maar bij de cornamuse is dat niet zo. De lucht kan daardoor alleen door de vingergaten naar buiten. Daardoor klinkt het instrument een stuk minder hard dan de kromhoorn.

Cornamuse

18

• ‘Corna musa’ betekent ‘gedekte hoorn’ ofwel ‘hoorn met een gedekte, zachte klank’. De klank is iets zachter dan die van de kromhoorn. • Het is een onrechtstreeks via een windkap aangeblazen dubbelriet instrument. • De demper onderaan is een louter ‘vormelijk’ element zonder invloed op de klankvorming.


De koperblazers Trompet

• De rechte natuurtrompet (zonder enige mechaniek om de buislengte aan te passen) dateert reeds van voor onze tijdrekening. Maar met de ondergang van het Romeinse Rijk verdwijnt dit type trompet. • In de Middeleeuwen duikt er een lange smalle trompet op die nauw verwant is met de 13de-eeuwse Sarraceense trompet. • Om de omvang en de handelbaarheid van het instrument te verhogen ontstaat op het einde van de 14de eeuw de S-vormige trompet die nadien verder wordt gebogen tot een lusvormige natuurtrompet. • De natuurtrompet werd vooral als signaalinstrument gebruikt.

Bazuin

• Of trombone. • De werking ervan berust op het verschuifbare U-vormig buisfragment. Door het buisfragment te verschuiven (cf. schuif­trombone) kan de toonhoogte aangepast worden. • De oudste bazuinen (15de eeuw) klinken zacht en heel warm. • De combinatie met zangers, strijkinstrumenten en houtblazers komt ook veelvuldig voor in de 17de eeuw.

Zink

• Of kornet. • Het basisprincipe is hetzelfde als dat van de koehoorn. • In de Middeleeuwen werd de koehoorn nagebootst in een houten (soms ivoren) instrument met meestal zeven vingergaten. • De gewoon gebogen zink bestaat uit een dwars doorgezaagde en conisch geboorde houten buis, die eerst achthoekig wordt afgevijld langs de buitenzijden en daarna met dun zwart leder omwonden. • Ondanks de houten buis behoort de zink tot de koperblazers omdat de lucht in het instrument wordt geperst (met de lippen) via een klein ketelvormig mondstuk. • Ze genoot een grote populariteit als begeleidingsinstrument bij kerkmuziek in combinatie met de koperblazers.

19


De slaginstrumenten De slaginstrumenten kunnen in twee groepen verdeeld worden: 1 De membranofonen waarbij de toon voortgebracht wordt door een trillend vel of membraan. 2 De idiofonen of ‘zelfklinkende’ instrumenten waarbij het materiaal van het instrument zelf in trilling gebracht wordt.

De membranofonen Pauken

• Vinden hun oorsprong in Azië en het Nabije Oosten en werden door de kruisvaarders naar Europa gebracht. • Het is opvallend dat bij al de afbeeldingen de pauken steeds per paar voorkomen. Dit De idiofonen zou naar hun oorsprong verwijzen, nl. een Vingercimbaaltjes gespleten bolle gedroogde vrucht die met • Deze kleine bekkens behoren tot de groep van de idiofonen. een vel overspannen werd. • De ketel is overspannen met een ezels- of • Idiofonen zijn instrumenten die ‘uit zichzelf’ klinken. kalfsvel. Een trilsnaar of draad die over het • Ze brengen een slagveld loopt, moet men bij de pauken schelklinkende toon voort. als curiositeit beschouwen. • Ze werden gebruikt voor openluchtmuziek, als ritmisch begeleidingsinstrument en als signaalinstrument. • In militairmuzikale aangelegenheden zat de paukenist steeds te paard, één pauk aan elke kant van zijn rijdier. Triangel • Thans vormen zij de voornaamste slagin• In de Middeleeustrumenten van het symfonieorkest. wen gebruikte

Handtrom

20

• Is een slaginstrument met een of twee slagvellen die bespeeld kunnen worden met de hand of met stokken. • De handtrom met twee slagvellen is voorzien van een trilsnaar over het bovenste vel; het andere vel verbetert de resonantie. • Een variant van de handtrom met een vel is de schellentrommel waaraan schellen (of belletjes) zijn toegevoegd, beter bekend als de tamboerijn.

men al deze metalen idiofoon. • De triangel vormde toen een gesloten driehoek met enkele metalen ringetjes. • Ondanks het feit dat men de triangel vandaag zelden hoort, geniet deze driehoekige metalen staaf toch een grote bekendheid.


De klavierinstrumenten Klavierinstrumenten zijn instrumenten met een klavier of een toetsenbord. Via het toetsenbord ‘bespeelt’ men op een onrechtstreekse manier de snaar of de pijp. De klavierinstrumenten kan men onderverdelen in twee groepen: 1 De aerofonen: instrumenten waarbij lucht, afkomstig van een blaasbalg, in een luchtpijp aan het trillen gaat (orgel). 2 De snaarinstrumenten: instrumenten waarbij snaren in trilling worden gebracht door middel van een pennetje (spinet, klavecimbel) of door een hamertje (piano).

De aerofonen Portatief orgel

• Is een andere naam voor een draagbaar orgeltje. • In de vijfde eeuw na Christus treffen we voor het eerst een klein draagbaar orgeltje aan van anderhalf octaaf. • Met de rechterhand werden de toetsen bespeeld, met de linkerhand werd de blaasbalg aan de achterzijde van het instrument bediend. • De muziek is meestal eenstemmig.

Positief orgel

• Is een klein verplaatsbaar orgel, gegroeid uit het portatief. • Door de omvang en het gewicht moet het ‘neergezet’ worden (positus: ponere = plaatsen). • Het heeft een tessituur van meerdere octaven, en heeft meestal verschillende registers. • Het positief orgel werd meestal gebruikt als continuo instrument.

21


De snaarinstrumenten Spinet

• Het spinet en het klavecimbel bestaan eigenlijk uit een combinatie van een toetseninstrument en een snaarinstrument. • Bij het spinet, dat familie is van het klavecimbel, liggen de snaren dwars tegenover de toetsen. De ligging van de snaren bepaalt dan ook de vorm van het instrument. • Bij het klavecimbel liggen de snaren in het verlengde van de toetsen. De bassnaren of de langste snaren liggen links en de kortste, de discantsnaren, rechts. • Via een of meerdere klavieren worden de snaren getokkeld door een pennetje (plectrum) dat bevestigd is in de beweegbare “dokken” (een losse houten verbinding tussen toets en plectrum).

22


De zangstem

Als we naar muziek uit de Renaissance luisteren moet het ons niet verwonderen dat de zangstem nog altijd centraal stond en het grootste deel van de muziekuitvoeringen zelfs uitsluitend vocaal was. In de 15de maar vooral de 16de eeuw werden steeds meer instrumenten toegevoegd aan vocale uitvoeringen en dit zal dan uitmonden in de typische instrumentale muziek zoals de sonate en de sinfonia. Maar dan zijn we alweer in de periode van de Barok aanbeland.

23



III Volksmuziekinstrumenten “ten tijde van Bruegel� en later

E

r werd vroeger niet alleen gemusiceerd in kerken en aan adellijke hoven, ook de gewone man maakte muziek. Uiteraard stond bij het gewone volk de zang centraal, want een stem had iedereen en met zang kon ook een tekst met een boodschap gebracht worden. Dit neemt niet weg dat er ook heel wat instrumenten werden bespeeld door het volk. Meestal waren dit afleidingen van bekende instrumenten, gemaakt met eenvoudiger materialen (zoals een klompviool ter vervanging van de viool). Maar een aantal instrumenten ontstonden ook bij het volk en kennen soms verre voorvaders bij de Kelten en de Germanen. Ten tijde van Bruegel was het volksinstrumentarium al heel uitgebreid. Op zijn schilderijen vinden we heel wat afbeeldingen van doedelzakken, draailieren, kleppers, pommers enz. Naast het musiceren in de boerengemeenschap vind je in de schilderijen veel getuigenissen van het gebruik van instrumenten in het dagelijkse leven. In de 19de eeuw werden meerstemmige instrumenten zoals de doedelzak en de draailier steeds meer vervangen door de accordeon. Vanaf dan had de straatmuzikant een instrument waarmee hij naar hartelust muziek kon maken, zijn melodie kon begeleiden en zelfs liederen kon zingen. Het was een ware omwenteling die echter tot gevolg had dat de andere instrumenten werden verdrongen en grotendeels verdwenen.

25


26


Mondharp

• Mondtrom – teuter, de naam ‘mondharp’ is modern. • De vroegste vondsten lijken niet veel ouder te zijn dan de 12de eeuw. • Een mondharp bestaat uit een stevige metalen beugel met een dun flexibel stalen tongetje. • Om hem te bespelen drukt men de beugel tegen de tanden en met een vinger tokkelt men het tongetje aan. De mond fungeert daarbij als klankkast. • Tot in de 20ste eeuw werd de mondharp nog op vele plaatsen in Europa bespeeld. Jonge mannen brachten er ’s nachts onder het raam serenades mee aan hun geliefde en zonodig kon men er ook dansen mee begeleiden.

Rommelpot

• Ook foekepot genoemd. • In feite is de rommelpot niets anders dan een keukenpot waarover een varkensblaas gespannen wordt, met in het midden een vastgeknoopt stokje. Door met een natgemaakte hand of vochtig doekje ritmisch langs het stokje te bewegen ontstaat een typisch gebrom. • De wrijftrommel werd bijna uitsluitend als bedelinstrument gebruikt rond kerstmis, nieuwjaar, driekoningen en carnaval. Zie het schilderij van P. Bruegel: ’De strijd tussen carnaval en vasten’.

Kleppers De klepperplank

• De klepperplank bestaat uit een houten plankje dat steeds aangetikt wordt door een scharnierend hamertje. Zie het schilderij van P. Bruegel: ‘De strijd tussen carnaval en vasten’. • De klepperplank werd op enkele plaatsen in Europa en wordt in Peer nog steeds gebruikt om de gelovigen op te roepen het angelus te bidden (driemaal per dag), met name op Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Stille Zaterdag, wanneer de kerkklokken niet geluid mogen worden.

Melaatsenklepper

• Deze klepper bestond uit een steel met daarop twee losjes scharnierende plankjes, die door te schudden tegen de steel aansloegen. Dit model zien we al afgebeeld in de 12de eeuw. • ‘Met de klap lopen’ is een oude uitdrukking voor bedelen. • De klap of klepper van de leprozen, waartoe zowel de melaatsen als mensen met andere huidaandoeningen werden gerekend, was vanwege het besmettingsgevaar verboden binnen de stadsmuren. Al klepperend bedelden ze hun inkomsten bij elkaar. Zij beschouwden de klepper niet als een muziekinstrument.

27


Doedelzak

• Dit bijzonder oude volksinstrument komt hier te lande reeds in de tweede helft van de 13de eeuw voor. • De oude types kennen naast de zak uit rundsleder een inblaaspijp, een schalmei (zie blz. 16) en een bourdonpijp (de steeds doorklinkende lage pijp). Later komt er meestal één pijp bij. • In de 13de eeuw vindt men de zacht klinkende doedelzak vaak terug in processies en ommegangen. • Vanaf de 15de en de 16de eeuw krijgt de luider klinkende doedelzak een profaan karakter. Zie het schilderij van P. Bruegel: ‘De boerendans’. • Tijdens de 17de eeuw schakelt men de doedelzak ook in voor militaire aangelegenheden. • Tot in het begin van de 20ste eeuw trof men in Vlaanderen nog sporadisch rondtrekkende doedelzakspelers aan.

Eenhandsfluit + trom

• Of trommelfluit. • Dit is een merkwaardig instrument met drie vingergaten, waarvan twee aan de bovenzijde en een duimgat aan de onderzijde, meestal bespeeld met de linkerhand. • Door overblazen kan men tot twee octaven spelen. • De fluitist speelde tegelijkertijd mee op een trom die aan hand, arm of buik hing. Zie het schilderij van P. Bruegel: ‘Kinderspelen’. • Deze combinatie van melodie - en ritme-instrument was bij uitstek geschikt om dansen te begeleiden.

Fijfer

28

• Fijfel – schuifel – schuifelet. • Is een kleine uit één hard stuk hout vervaardigde dwarsfluit met zes vingergaten en een blaasgat. • De fijfer wordt bijna altijd samen gespeeld met de trom. • Ze werd vooral gebruikt in stoeten en ommegangen en in mindere mate voor het spelen van dansmelodieën.


Snarentrom

• Dit instrument heeft bij ons niet zo’n grote bekendheid maar was heel populair in Frankrijk, vooral in de Provence. • Dikke darmsnaren, gespannen over een langwerpige klankkast, zijn gestemd in de grondtoon en de kwint en zorgen zo voor de begeleidende bromtoon. • De snarentrom kan rusten op de linkerarm, terwijl de rechterhand de snaren gelijktijdig aanslaat met een dun stokje. • Ze wordt bespeeld in combinatie met een eenhandsfluit of een doedelzak.

Draailier

• Vroeger lier, ook wel boerenlier, blindenlier. • Dit in de Middeleeuwen ontstane instrument nam vooral van de 16de tot de 18de eeuw een belangrijke plaats in de volksmuziek in. Je vond ze in de handen van pelgrims, bedelaars, rondreizende muzikanten, zangers die zichzelf begeleidden en lieremannen die ten dans speelden. • In het begin van de 20ste eeuw verdween de draailier in onze streken volledig. Omstreeks 1970 kwam er een hernieuwde belangstelling.

29


Dansmeesterviool

• Deze miniatuurviool werd onder meer door de dansmeester gebruikt om melodieën voor te spelen en om het ritme aan te geven. • Dit kleine, handige instrumentje kan zo in de binnenzak van een jas opgeborgen worden.

Accordeon

• Andere benamingen zijn harmonica - trekzak trekorgel - tienbasser - open en toe. • Is een in de volksmuziek rond 1840 ingeburgerd instrument, vooral sinds ook hier enkele kleine artisanale bedrijven, meestal met uit Duitsland ingevoerde onderdelen, instrumenten gingen assembleren. Een voorbeeld hiervan zijn de gebroeders Callewaert (instrument in de collectie), die omstreeks 1880 een atelier oprichtten in het WestVlaamse Zwevezele. • Bij het bisonoor systeem - dat in de volksmond diatonisch genoemd wordt – geeft elke toets twee verschillende tonen weer, naargelang men de balg uittrekt of induwt. • Deze voorloper van onze huidige chromatische accordeon werd hier merendeels met twee melodierijen en tien of twaalf bassen gebouwd. 30


Het was leuk, vooral toen Sofie op de kromhoorn speelde.

31


IV Herkomst afbeeldingen museum Hubert (ca. 1370 – 1426) en Jan (ca. 1390 – 1441) Van Eyck Het Lam Gods (1432) Linkerluik: Zingende engelen Rechterluik: Musicerende engelen Olieverf op hout, 350 x 461 cm Sint-Baafskathedraal, Gent Pieter Bruegel (1525/1530 - 1569) De strijd tussen carnaval en vasten (1559) Olieverf op hout, 118 x 164,5 cm Kunsthistorisches Museum, Wenen Kinderspelen (1560) Olieverf op hout, 116 x 161 cm Kunsthistorisches Museum, Wenen

Spreekwoorden (1559) Olieverf op hout, 117,5 x 163,5 cm Staatliche Museen, Berlijn – Preussischer Kulturbesitz, Berlijn Hieronymus Bosch (ca. 1450 - 1516) De tuin der lusten (1503-04) De hel Olieverf op hout, 220 x 97 cm Museo Nacional del Prado, Madrid

Miniaturen 1M usic-makings clerics, MS late 15de eeuw British Library, Londen

De boerendans (1568) Olieverf op hout, 114 x 164 cm Kunsthistorisches Museum, Wenen

2 King David surrounded by instrumentalists Breviary of Isabella, MS ca. 1497 British Library, Londen

Triomf van de dood (ca. 1562) Olieverf op hout, 117 x 162 cm Museo Nacional del Prado, Madrid

3 Duke René II copying the psalms Breviary of Duke René II of Lorraine, MS ca. 1490 Bibliothèque de l’Arsenal, Parijs

Impulscentrum voor muziek

32

PAN 5835U C M Y K

00 02 67 40

4 J ohannes Ockeghem with glasses Singing out of a choirbook, MS 16de eeuw Bibliothèque Nationale, Parijs 5 Ars Nova period instruments, 14de eeuw Biblioteca Nazionale “V.E. III”, Napels 6 The nine muses Le champion des dames, MS 1451 Bibliothèque Nationale, Parijs 7 Meistersinger Heinrich von Meissen Codex Manesse Palm Germ, 14de eeuw Universitätsbibliothek, Heidelberg 8 Kyrie trope Te pater supplices Cantatorium, MS 12de eeuw Bibliothèque Nationale, Parijs


Samenstelling: Carine Rinkes M.m.v.: Herman Baeten, Jan Renkema, Veerle Smeers, Joost Vermeiren Vormgeving: G&EPS - Friedemann Vervoort Fotografie: Els Verbakel Druk: Drukkerij Paesen, Opglabbeek Verantwoordelijke uitgever: Toerisme Peer Datum: juni 2006 Bronvermelding - Instruments of Middle Ages and Renaissance, D. Munrow, London 1976 - Catalogus van muziekinstrumenten uit Middeleeuwen tot Barok, ed. Alamire, Peer 1985 - Eenhandsfluit en Trom in de Lage Landen, W. Bosmans, ed. Alamire, Peer 1991 - Muziek van bij Ons, H. Baeten en H. De Wit, ed Alamire, Peer 1993 - The New Grove Dictionary of Music and Musicians, ed St. Sadie, London 1995 Afbeeldingen gids Blz. 6 Arabic musicians, Al-Hariri (Al-Wasiti), Ms Arabe 5874, c.1237 Bibliothèque Nationale, Paris Blz. 10 Hieronymus Bosch: ‘De tuin der lusten’, De hel, 1503-04 (detail), Museo Nacional del Prado, Madrid Blz. 23 Chants royaux sur la conception, Ms 16the C. (detail) Bibliothèque Nationale, Paris Blz. 24, 26, 27 Pieter Bruegel: De strijd tussen carnaval en vasten, 1559 (detail) Kunsthistoriches Museum, Wenen Blz. 28 Pieter Bruegel: De boerendans, 1568 (detail) Kunsthistorisches Museum, Wenen


Het museum heeft een mooie collectie oude muziekinstrumenten die in de Middeleeuwen, Renaissance en Barok bespeeld werden: het zijn instrumenten die niet meer zo bekend zijn, maar de voorlopers zijn van de “moderne” instrumenten.

Reacties van kinderen en jongeren: “ Er waren veel instrumenten die ik nog nooit had gehoord. Het was fijn dat je de instrumenten kon beluisteren.” “ Ik vond het wel leuk dat de gids verschillende instrumenten bespeelde. Het geluid van de kromhoorn klonk heel raar, net als een eend.” “ Die ranket – die leek wel op een worst – had een heel grappig geluid. Jammer dat hij nier meer bestaat.” “ De luit is de voorloper van de gitaar, maar veel dikker en heeft 15 snaren in plaats van 6.” “Vooral de draailier en het spinet hadden een eigen geluid” “ Op het ‘doe-instrument’ hebben we een eigen muziekstukje gemaakt, met kleppers en orgelpijpen; super!” “ Het was leuk, vooral toen Sofie op de kromhoorn speelde.” “ De hobo was simpel: gewoon 6 gaatjes, een riet en dat was het. De klank is heel anders dan nu.”


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.