24 minute read

LOUIS TOBBACK

Geen Leuvensere Leuvenaar dan Louis Tobback. Geboren en getogen aan de Sint-Jacobsmarkt, woont hij nu al meer dan dertig jaar in de Goede Haardlaan in Matadi. ‘Tot onze grote tevredenheid’, zegt hij. Dit boekje is te klein voor al zijn titels. Hij werd onder meer schepen in Leuven, later gevreesd oppositieleider, partijvoorzitter, volksvertegenwoordiger, minister en van 1995 tot eind 2018, een sterke burgemeester van Leuven, minister van staat en eresenator. En, wat in zijn biografieën onderbelicht bleef: hij werd ook nog de man van Jenny Depus, al 38 jaar lang gedreven advocate aan de balie van Leuven.

2.2 MAATSCHAPPIJ DE GOEDE HAARD

De initiatiefnemers van de Leuvense maatschappij De Goede Haard (Le Bon Logis) bezochten Le Logis-Floréal om inspiratie op te doen. Op dezelfde leest geschoeid, zou Matadi tonen wat ideeën over ‘tuinsteden’ een bescheiden wijk te bieden hebben. Maar in tegenstelling tot de modernisten, verschoof het socialistische gedachtegoed naar de achtergrond en werd gefocust op de vormelijke elementen uit de tuinwijkesthetiek.

Bij de Matadikwis 2015 moesten de deelnemers in de schiftingsvraag het gewicht van onze burgervader raden. Toen Louis op de weegschaal stapte, bleek dat alle dertig deelnemende ploegen Louis’ gewicht hadden onderschat. Voorwaar: een zwaargewicht, zonder dat iemand het merkt!

Ook het beoogde doelpubliek viel niet samen met wat minister Joseph Wauters (BWP) verklaarde in de Conférence Nationale de l’habitation à bon marché van 1920: ‘… Het gaat er niet om in een bepaalde plaats een bepaalde sociale klasse vast te zetten. Het is nodig dat alle klassen met elkaar gemengd worden in deze samenlevingen van de toekomst’. Deze klassenvermenging werd echter niet nagestreefd door De Goede Haard, want volgens een brief van 17 februari 1922 betrof haar bouwaanvraag ‘la construction et la location des maisons, réservées exclusivement aux employés des administrations publiques et de l’industrie privée’.

De lokale overheid was enthousiast, maar budgettair beperkt. In de loop van 1921 waren er immers al (informele) contacten tussen De Goede Haard en het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Heverlee, maar na de zitting van 17 maart 1922, antwoordde het college ‘dat de gemeente het ontwerp volgaarne ziet verwezenlijken, doch dat de gebrekkige financieelen toestand der gemeente thans niet toelaat eenig besluit te nemen’.

De Goede Haard bleef intussen niet bij de pakken zitten. Het grote publiek werd van hun oprichting op de hoogte gebracht door een uitgebreid artikel in het Supplément du Journal des Petites Affiches van 15 januari 1922. Vijf maanden later, nog voor de officiële goedkeuring van de bouwplannen, organiseerde ze een tentoonstelling ‘Au Café des Boulevards, à la porte de Parc extérieure’. Dat werd later café Garage en is nu de Gnorgl, de faculteitsbar van de bio-ingenieurs.

De architecten, de Leuvense broers Georges en Eugène Jotthier, stelden er hun voorlopige plannen tentoon. Aan de plaatselijke correspondent van Het Laatste Nieuws vertelden de broers dat ze inspiratie vonden op de stranden van Duinbergen en De Panne, maar dat hun oorspronkelijke modellen door de commissie werden afgescheept.

Georges en Eugène Jotthier

De architecten Georges en Eugène Jotthier waren zonen van beeldhouwer Louis Jotthier. Die ontwierp het oorlogsmonument op de Leuvens begraafplaats (1924) en de bronzen bustes van Vital Decoster en van Koning Albert I in de voortuin van het Leuvens conservatorium. Louis Jotthier zou ook de eerste Matadibewoner geweest zijn in het hoekhuis Paul Van Ostaijenlaan 43. Zijn zonen Georges en Eugène werkten beiden op het stadhuis van Leuven, respectievelijk als architect en als technisch tekenaar. In het interbellum waren ze ook huisarchitecten voor verschillende socialewoningbouwmaatschappijen en huurderscoöperatieven. Zo ontwierpen ze naast Matadi ook de Adolphe Bastinwijk aan de Kapucijnenvoer en Onze Toevlucht in Kessel-lo. In de Leo Dartelaan bouwden ze het huis nummer 2 met opschrift ‘Jotthier - Frères/ architectes’.

De Samenwerkende Maatschappij De Goede Haard zou officieel op 2 augustus 1922 het licht zien waarbij aandelen van 100 Belgische frank werden uitgeschreven. Een totaalbedrag van 429.000 Belgische frank werd bijeengebracht. De Belgische Staat en de Provincie Brabant tekenden in voor elk 750 aandelen - een oplossing voor ‘den gebrekkigen financieelen toestand’ van de gemeente - en de overige 2.790 aandelen werden verdeeld over 93 leden-aandeelhouders met elk 30 aandelen. De maatschappelijke zetel van De Goede Haard was eerst in het al vermelde café aux Boulevards (Geldenaaksebaan 1) gevestigd en zou later verhuizen naar de Toekomstlaan 3, de huidige Matadilaan.

Het verhaal van Anna Jughters

Kristina Vleminckx en haar man wonen sinds 1983 in de Goede Haardlaan 17. Als kind hield Kristina al van de wijk. Ze kwam regelmatig bij haar grootouders in de Volhardingslaan 38, een huis dat lang in de familie zou blijven.

Grootmoeder Emmerence Swerts was een echte Leivenes (Leuvense). Ze woonde op de Sneppenberg, het bergafstraatje van de Naamsestraat naar de Schapenstraat, nu het zonnige terras van de Bar del Sol. Op een kermis in OudHeverlee leerde ze haar man kennen: Octaaf Jughters, een Gentenaar. Hij had zich vrijgeloot van militaire dienst, maar omdat hij uit een arme familie kwam, verkocht hij zijn vrijstelling aan een jongeman met minder geluk, maar meer geld. Zo kwam hij als milicien in de Caserne Gerne de Blé, het vroegere Vigliuscollege op de Naamsestraat, waar hij instond voor het aankopen en africhten van nieuwe paarden. Zijn hele leven bleef hij een ‘paardenman’.

In de Eerste Wereldoorlog vocht Octaaf in de Westhoek. Getraumatiseerd kwam hij uit de loopgraven, zijn longen beschadigd door het mosterdgas, zijn hoofd en hart door de arrogantie van zijn Franstalige officieren. Daar werd hij voor zijn verdere leven flamingant.

Octaaf en Emmerence trouwden na zijn legerdienst. Ze woonden eerst in het kleine straatje aan Sint-Kwinten en later op de Naamsestraat. Octaaf was marktkramer met stoffen en Emmerence was naaister haute couture. Bij een huwelijk op het kasteel van Arenberg naaide ze alle kleren voor de suite. Na een mislukt avontuur als marktkramers, hielden ze het café Het Vlaams Huis op de hoek van de Munt- en Boekhandelstraat, waar later de Vlaamse leergangen kwamen. Boven het café was er een zaaltje waar de Vlaamse studentengilden vergaderden. Ze kregen zeven kinderen. Slechts drie bleven in leven. Anna (°1925), de moeder van Kristina, was de jongste en ook voor haar was het kantje boord. Ze woog bij geboorte maar

1250 gram. De dokter raadde moeder aan om zich niet te hechten aan een kind met zo’n geringe overlevingskans. Wilden ze het kind toch een kans geven, dan moesten ze naar de gezonde buitenlucht. Daarom stopten ze met hun café en ze schreven zich in voor een huis van De Goede Haard. Hun caféklanten lachten: ‘Jullie gaan in de brousse wonen!’. In 1926 verhuisden ze naar het nieuwe huis Volhardingslaan 38 in Matadi.

Octaaf kreeg van mijnheer Persoons, die een Stassanodepot had in de Muntstraat, een melkronde met paard en kar toegewezen in de nieuwe Matadiwijk. Josée, zijn dochter hielp mee. Eerst met de fiets, een zware melkkit aan weerskanten van het stuur, later met een hondenkar. Losse melk die ze met een scheplepel in de melkkitjes van de klanten goot.

Matadi deed de kleine zwakke Anna goed. Ze liep school in Sint-Kwinten (het huidige Windekind), wilde verpleegster worden maar volgens de familietraditie werd ze verplicht tot snit en naad. Ze werd een uitstekende naaister van korsetten in een atelier in Brussel. Ze trouwde met Piet Vleminckx. Het jonge koppel bleef eerst inwonen bij de ouders in de Volhardingslaan 38. Later verhuisden ze naar de Waversebaan, dan naar het Begijnhof en dan naar Ter Duin, de wijk met de blauwe daken tussen Kriekenbos en Withof.

Piet werkte eerst in de bibliotheek van de Jezuïeten in Egenhoven en later in de universitaire bibliotheek. Ze kregen tien kinderen, van wie Kristina het vijfde is. Anna is nu 98 jaar en woont in een assistentieflat in het Ruelenspark.

Emmerence stierf in 1956 en Erna, het kleine nichtje op de hondenkar, kocht het huis toen ze trouwde. Hier bracht ze haar vier kinderen groot. Toen die het huis uit gingen, verkocht ze het aan de huidige bewoners en ging op den buiten wonen.

De eerste ‘officiële’ vermelding van onze wijk vinden we terug in de notulen van de gemeenteraadszitting van 24 juli 1922 van de gemeente Heverlee: ‘…Gezien de vraag in dato van 29 juni ll. door dewelke de maatschappij De Goede Haardgevestigd te Heverlee, Geldenaaksebaan n°1 - de toelating vraagt om in Perkveld, op het perceel land gelegen tusschen de Heuvelstraat en de Waterleiding, groot 5H 15a 12ca en gekadastreerd Wijk E n° 12a en 13a, eene reeks straten aan te leggen om er een tuinbouwkwartier voor bedienden op te richten voor ongeveer 150 woningen.’ Die Heuvelstraat van toen is nu de Paul van Ostaijenlaan. Het is charmant dat de gemeentesecretaris - toen nog weinig vertrouwd met de tuinwijkgedachte - het heeft over een ‘tuinbouwkwartier’.

De Matadiwijk zou dus gebouwd worden op het Parkveld. Tegen 4,5 Belgische frank per vierkante meter kocht de Goede Haard het terrein van Joris Helleputte, de architect van het Heilig Hart-Instituut en ook van het anatomisch amfitheater in het Vesalius Instituut, die later ook minister werd. De gemeenteraad van 24 juli gaf een voorlopige goedkeuring voor de aanleg van de wijk. De definitieve beslissing viel op de gemeenteraad van 14 oktober 1922 met een planning van de werken: ‘…te beginnen met de straat verbindende rechtstreeks de Heuvelstraat en de Broekstraat’. Deze verbindingsstraat werd reeds op het nivelleringsplan van 7 juli 1922 tot Rue de la Victoire gedoopt, terwijl andere Avenues enkel een nummer kregen. De werken moesten voltooid zijn ‘…op een maximum van 5 jaren, ’t zij den 31 December 1927. Den 1 December daaropvolgend werd met de werken een aanvang genomen. En den 15 mei 1923 kon reeds de eerste woning betrokken worden; de tweede den 1 Juni. 24 huizen werden bewoond den 1 Juli, 30 den 1 September, 105 den 1 November’.

De huurwoning mocht uitsluitend bewoond worden door leden van het gezin en onderverhuren was ten strengste verboden. In het huurcontract werden regels opgenomen inzake orde en netheid, gaande van het zorgvuldig onderhouden van de woning tot het verbod om de was uit de ramen te drogen te hangen. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat ook de uitbating van een drankslijterij ten strengste verboden was.

De huizen werden opgebouwd volgens 9 verschillende types. De huurprijs bedroeg aanvankelijk 76 à 85.50 frank per maand. Alle huizen waren voorzien van water en gas en er was een ruimte voor een badkamer, hoewel deze niet was geïnstalleerd. Sommige kamers hadden elektrische verlichting, andere gaslicht, uit pragmatische overwegingen omdat de stroom nog vaak uitviel. Vrij spoedig werden er langs de Zegelaan boompjes aangeplant - wat in de jaren zeventig werd hernomen.

Nog een minpunt waren de onverharde wegen. ‘Spijtig maar dat de leden van De Goede Haard het niet op een akkoordje konden gooien met het Heverlees bestuur, wat de wegenis aangaat. De tuinwijk verkeert daardoor in een ongunstigen toestand, vooral bij regenweder. Mocht er spoedig een einde aan komen!’

Vanaf 1924 konden de huizen ook aangekocht worden. De prijzen schommelden rond de 25.000 frank. In 1925 ontving de maatschappij de toelating om nog 35 woningen op te trekken, vooral langs de Broekstraat en de Volhardingslaan, een naam die raak gekozen was.

Faustin Neves, De Zwarte Parel van Matadi

Geen koppel in Matadi had ooit zo’n mooie naamcombinatie als Faustino de Deus Neves en Blondine Pauline Lahaye. Hij was geboren in 1920 in Yakoma, het uiterste noorden van Congo. Zijn vader was Portugees, zijn moeder een Congolese. Maar na hevige onlusten vertrouwden zijn ouders hem en zijn broer Simon toe aan de Belgische kok van een Congoboot, in de hoop op een veilige toekomst in België. Zo arriveerden de twee kinderen in Antwerpen nog voor ze tien waren. Samen liepen ze school in Saint-Nicolas in Anderlecht. Simon stierf al jong aan tuberculose. Faustin kwam naar Leuven en ging er werken in de Gasstraat (nu de Minckelersstraat) in de spiegelfabriek van Edouard Vanhove, de voorzitter van Daring Leuven. Hij leerde er Blondine Pauline uit de Regastraat kennen. Ze trouwden en woonden hun leven lang in de Zegelaan 24, waar ze drie mooie dochters kregen: Myriam, Chantal en Anne. Alle drie hebben ze heerlijke herinneringen aan hun kindertijd in Matadi. En Anne woont er nu opnieuw, in de Goede Haardlaan. Faustin was een stille rustige man, maar vooral een schitterende voetballer bij den Daring. De eerste zwarte speler in Leuven, die al snel den Joe als roepnaam kreeg. Wellicht refereerde dat bij de supporters, nog niet gewend aan gekleurde spelers, aan Joe Louis, de zwarte bokser die in het interbellum wereldkampioen werd bij de zwaargewichten. Faustin speelde er zo’n 300 wedstrijden en maakte als middenvelder toch een veertigtal doelpunten. Voorwaar de Vincent Kompany van Matadi! Hij schreef nog brieven aan zijn ouders, maar zijn geboorteland zou hij nooit meer terugzien.

Vlaamse kermis

In de eerste decennia was er een behoorlijke animositeit tussen de nieuwkomers van Matadi en de mensen van Park: Matadi keek, letterlijk en figuurlijk, neer op Park en de inwoners van Park beschouwden Matadi als ‘dikke nekken’. Matadi was immers voorbehouden voor employés. Arbeiders konden niet huren omdat ze geen maandloon hadden. Een dag- of weekloon volstond niet om te kunnen huren bij ‘Le Bon Logis’. Dat verklaart waarom veel Matadezen Frans spraken: de voertaal van Leuvense bourgeoisie waarmee ze zich wilden meten. Zelfs de straatnamen waren nog in het Frans. Bovendien hadden veel mensen van Park hun groentehovingen verloren, omdat ze waren opgekocht door De Goede Haard. Je zou voor minder een hekel hebben aan die nieuwkomers!

Vanaf begin jaren zestig verbeterde hun relatie, omdat enkele Matadezen, voornamelijk leden van de Kristelijke Werknemersbeweging (KWB), mee hun schouders zetten onder de organisatie van de jaarlijkse Vlaamse kermis, een traditie uit 1913 die een tweede adem zocht. Op het neerhof van de Abdij van Park aan de Tiendenschuur werd gedurende jaren een tent van vijfhonderd vierkante meter van de firma Veldeman uit Bree neergepoot. Bekende TV-sterren als The Strangers, de komiek Theo Vandenbosch en de zangers Will Ferdy, Johan Verminnen en Marva traden er op. Maar enige wrevel bleef: terwijl die van ‘t Perck een werkmanspintje dronken in de tent, verfristen die van Matadi zich met een glas wijn in de ‘bodega’ onder de remise. En het moet gezegd: de échte Vlaamse kermissfeer was in de tent te vinden.

Die ergernis nam later verder af door de uitwisseling van bewoners: mensen uit de Broekstraat en Geldenaaksebaan gingen in Matadi wonen, en uitzwermende kinderen uit Matadi maakten de omgekeerde beweging.

Dat er zich na deze blitzstart een aantal kinderziekten manifesteerden, verbaast wellicht weinigen. In de zomer van 1923 was er een polemiek met de directie van de Waterleiding over de ‘Engelsche gemakken’ en ‘het gevaar voor de besmetting der prise d’eau van onze waterleiding’. Op 11 oktober 1923 meldden de Posterijen ‘le placement éventuel d’une borne postale dans le nouveau cartier de la partie du Park’. Op 14 november 1923 ondertekenden de bewoners van de Bloemenlaan een tweetalige petitie voor een derde straatlantaarn.

Eén en ander moet tot enige hilariteit hebben geleid, want het artikel van 15 december 1923 in Le Journal des Petites Affiches begint in eerder raadselachtige bewoordingen: ’We weten het, er wordt wel eens gespot met Matadi of het Senegaleesch dorp.’ Maar de auteur van dit artikel rekent zich niet tot de spotters, wel tot de enthousiastelingen: ‘We mochten een drietal woningen van onder tot boven bezichtigen, schoone hovingskens bewandelen, sierlijk aangelegd door de heer Henri Christiaens, hovenier te Park-Heverlee. En… Matadi en het Senegaleesch dorp. Geen sprake meer daarvan! We vragen eerbied voor de inrichters. Wat ze tot stand hebben gebracht is eenvoudig bewonderenswaardig.’ Dit is dus de (waarschijnlijk) eerste vermelding van de (spot-)naam Matadi.

De zussen Josefa en Liesbeth Schodts tussen de bloesems van Vinkenlaan 15.

Liesbeth Schodts

In 1998 vierde Matadi zijn vijfenzeventigjarig bestaan met een eerste wijkfeest. Vijf feestelingen, die al van bij de start in de wijk woonden, werden met een oldtimer opgehaald en in de bloemetjes gezet. Eén van hen was Liesbeth Schodts. Haar vader Jean-Baptist Schodts kocht het huis, Vinkenlaan 15 van de Goede Haard in 1926. Liesbeth zelf woonde later in de Broekstraat, nadien Bloemenlaan, dan Zegelaan en tenslotte trok Liesbeth met haar zoon Harry in bij haar zorgbehoevende ouders.

Het verhaal van Liesbeths man, Jos Van Molkot, leest als een schelmenroman. Hij was piloot en aan het begin van de oorlog werd zijn krikkele Fiat CR42 in een luchtgevecht door Duitse Messerschmitts neergeschoten boven Vroenhoven. Gevangengezet in het Poolse Szczecin, werd hij later vrijgelaten in het kader van de Flamenpolitik. Hij vluchtte via Gibraltar naar Engeland, kreeg daar een opleiding tot Spitfirepiloot en bij de landing in Normandië werd hij opnieuw neergehaald in de buurt van Caen. Hij ontsnapte uit het ziekenhuis en voegde zich bij de Amerikanen die oprukken. De oorlog en zijn avonturen als gevechtspiloot maakte van hem een andere man. Hij zou nooit meer terugkeren naar zijn gezin. Terug bij de luchtmacht vormde hij een acrobatieteam, de Thunderstorms, vliegend op Thunderjets. Recalcitrant als hij was, werd hij als majoor ontslagen uit het Belgisch leger. Hij werkte als pompbediende aan Sainctelette, opende later een groentewinkel in Koekelberg, en kocht tenslotte een huisje in Bellefontaine, waar hij niemand meer wou zien.

Moeder Liesbeth runde intussen dapper haar gezin en wanneer haar buren Rik Van Ermen en Christiane Huygens terugkeerden uit Matadi Congo verwelkomden ze hen met de kleine Harry op de kaaien in Antwerpen. Christiane was op de Congoboot ter hoogte van Le Havre bevallen van een zoon. Harry herinnert zich nog als gisteren hoe teleurgesteld hij was bij het zien van de pasgeboren Francis. Het gezin had hem bij vertrek vier jaar voordien een aapje beloofd!

Moeder Liesbeth bleef tot haar dood in 2009 in de Vinkenlaan. Even was neef Jan Schodts, de latere hoofdredacteur van de BRT-nieuwsdienst, er op kot. Nadien bleven zoon Harry en kleinzoon Stef er nog een drietal jaren wonen.

Harry Van Molkot is sinds zijn pensionering conciërge van het vliegveld van Schaffen, wat merkwaardig in lijn ligt met zijn familiegeschiedenis. Na het gesprek glundert hij: ‘Wat een zalige herbeleving! Ik hoor de planken van de voorste slaapkamer zo weer kraken.’

2.3 EEN WIJKVERBREIDE VRAAG: VANWAAR KOMT DE NAAM MATADI?

Over de herkomst van de wijknaam Matadi bestaan uiteenlopende verhalen. Wel is iedereen het erover eens dat die naam komt van de Congolese havenstad Matadi, de laatst bereikbare haven op de Congostroom.

Vraag blijft: wat was de link tussen die Congolese havenstad en de nieuwe Heverleese wijk? Eén verhaal is dat er in de nieuwe wijk aanvankelijk woningen gereserveerd waren voor uit Congo terugkerende kolonialen en militairen. Dit vermoeden kreeg André Loeckx, toen hij in zijn huis een verborgen legerpistool vond van een zekere Blanchaert, militair van het Belgisch leger. Toch vonden we nergens bevestiging van deze hypothese. Vroege bewoners vermelden wel twee luitenants en een officier, maar daarnaast een gevarieerd palet van huurders: een leraar, een schooldirecteur, minstens één ex-koloniaal, een boekhouder, een belastingontvanger, een onderstationschef, een ambtenaar bij Justitie, een jachtpiloot, een lector, een laborant, een aantal bankbediendes, een professor theologie, een provisor van de Josefieten, een leraar van het atheneum van Jodoigne, een bediende van de openbare onderstand, een tolk,…

Even twijfelachtig is de verklaring dat onze wijk gebouwd zou zijn door architecten die ook in Congo actief waren. De gebroeders Jotthier, de architecten van Matadi, waren Leuvense stadsambtenaren die in de kolonie geen bouwactiviteiten hadden.

Sommigen linken de naam Matadi aan de wereldtentoonstellingen. Vóór de bouw van de Matadiwijk waren er in België al acht wereldtentoonstellingen, en daar kreeg Congo telkens veel aandacht. Koning Leopold II en België probeerden zo het kolonialisme te rechtvaardigen. Op verschillende expo’s werd een Congolees dorp nagebouwd. Bij de Expo 1897 in Brussel was er een apart onderdeel over de ‘Onafhankelijke Congostaat’ in het Paleis der Koloniën in Tervuren. Daarvoor werden tweehonderdzeventig Congolezen overgebracht om die dorpen te bevolken. Zij moesten ook regelmatig met prauwen de vijvers van het Park van Tervuren bevaren. Zeven van hen overleefden de passage in België niet en liggen nog steeds begraven op het kerkhof van Tervuren. Ook bij de Atomium-expo in Brussel in 1958 werden 267 Congolezen nog als dieren te kijk gezet in een mensentuin. Dat hiermee het begrip Congolees/Senegalees dorp vertrouwd klonk voor Belgen is aanvaardbaar, maar de verwijzing naar de stad Matadi wordt er niet door verklaard.

Een meer plausibele verklaring is dat de nieuwe wijk opvallende gelijkenissen vertoonde met de Congolese havenstad. De eerste parallel was de geografische inplanting. Door de koloniale ontwikkeling kende Matadi Congo een razendsnelle groei: ‘de huizen rezen als paddenstoelen uit de grond op de woeste oevers van de Congostroom’. Het woord Matadi betekent ‘stenen’ in het lokale Kikongo, wat verwees naar die steile hellingen. Ook de Heverleese wijk werd in grote vaart gebouwd op een - met wat goede wil - woeste helling, zij het van de Molenbeek. Binnen het jaar waren er honderdenvijf huizen woonklaar, in eenzelfde terrasbouw als in Matadi Congo.

En dan waren er de - intussen verdwenen - wit, groen en rood beschilderde luikjes aan alle vensters van de Heverleese huizen. Het coloriet gaf zo een Afrikaanse uitbundigheid aan de wijk.

Een andere gelijkenis was de wegenis. Zowel in Congo als in Heverlee moesten de bewoners het bij de start stellen zonder bestrating. Dat gaf bij hevig regenweer modderstromen van boven in Matadi tot aan het Broek. Voor oud-kolonialen was dat een déjà vu uit Congo. Het verhaal gaat dat mensen die in Leuven werkten, in die eerste jaren vertrokken met laarzen, die ze dan op de Vesten verwisselden voor schoenen. Pas later kwamen er twee smalle rijen kasseien. Daartussen strooiden de mensen de sintels en de as uit hun kolenkachels.

Vele kenners, zoals Jaak Brepoels en Louis Tobback, houden het erop dat Matadi vooral een denigrerende spotnaam was. De betere burgerij in Leuven lachte met mensen die in één van die kleine identieke huisjes ‘in de brousse’ van Heverlee gingen wonen. Ook Kristina Vleminckx (Goede Haardlaan 17) vertelt dat haar grootouders werden uitgelachen bij hun verhuizing. Dat vond ook Madeleine Van Rompuy in haar interview in de eerste wijkkrant van Matadi: ‘Het was hier geen rijk volk, maar ook geen basse classe, eerder een burgercôté. Het waren geen sjieke huizen, meer een boerendorp. De assewegen en kasseien waren het geliefkoosd traject voor de koeien van Haasrode op weg naar de Leuvense jaarmarkt. Trottoirs waren er niet. Maar er was veel groen. Te veel groen, want alles lag maar rommelig te groeien en wildweg te bloeien op de rug van die rotte berg. Het was echt een Matadi, gelijk in Congo.’ (Opgetekend door

Madeleine Berckmans-Van Rompuy

Maria Margaretha ‘Madeleine’, dochter van molenaar Sooi Van Rompuy en Colette, werd geboren in 1902 in Werchter. In 1925 trouwde ze met de tien jaar oudere Jef Berckmans. Hun huwelijk bleef kinderloos. Maar met een passie breide ze voor alle (klein-) kinderen van haar broers en zussen, eerst nog manueel, maar met wereldtentoonstelling van 1958 kwamen de breimachines. Al spoedig prijkte er op Madeleines eettafel zo’n modern monster: de Knittax. Ze stierf in 1987, dan 85 jaar oud.

In het interview in de wijkkrant vertelde ze nog over hun huis Broekstraat 101, dat ze in 1926 huurden voor 100 frank in de maand: ‘Niks was er in orde. Er liep een aarden trapke tot aan de voordeur. Om in den hof - nou ja, … zand en wildernis - te raken, moest ge op handen voeten kruipen. In de keuken lag ne gemene cementen vloer in witte en blauwe steen. Om een nagel in de muur te kloppen, moest ge cement gebruiken of de nagel kwam met het assegruis naar beneden. En als het hevig onweerde, liep het slijk onder de achterdeur binnen en langs de voordeur buiten. Elektriciteit was er niet, wel stadsgas. Als het donker werd, staken we kaarsen aan of een petrollampke, of één van de vier gaslampen.’

En over het samenleven in de wijk: ‘De mensen leefden en lieten leven. Vanuit den hof werd al eens een klapke gedaan. Straatgebabbel is er nooit geweest. Iedereen leefde wat op zijn eigen, ge had gene troost aan mekaar. Ze liepen ook niet overeen in elkaars huizen. Dat is altijd zo gebleven. Tegen de mensen verderop in de Broekstraat werd er niet gesproken. Dat was klein volk dat in kleine huisjes woonde.’

Maar wie kende in die vroege jaren twintig de koloniale havenstad zo goed dat men de gelijkenis zag? We stelden de vraag in de buurt, via mails, maar ook op de verschillende sociale media zoals Facebook, Matadi, Hoplr,… Er kwam heel wat respons.

Volgens Heleen Reubens (ex-Volhardingslaan 30) is de meest plausibele uitleg dat er in het café op de hoek van de Vesten tickets werden verkocht voor de Congoboot naar Matadi. Dat moet dan in het al vermelde café des Boulevards geweest zijn. Dat vernam ze van de oude beenhouwer Defilet. Bevestiging van deze hypothese vonden we niet.

Joris Goethals (Zegelaan 33) en Jan Larosse (Broekstraat 111) verwijzen naar hun eerste buurman Louis Gerardis, die iedereen kende als den Daddy. Hij was een oud-koloniaal die in Congo zowel in de mijnen als aan de spoorweg MatadiKinshasa werkte, waar hij ternauwernood een zware aanval van gele koorts overleefde. Na zijn terugkomst was hij met vrouw en zoon Maurice de eerste bewoner van de Zegelaan 35. Hij stierf in 1992, honderdenvier jaar oud. Hij vond dat deze wijk inderdaad op Matadi Congo leek en vertelde graag dat hij hier brieven kreeg met vele maanden vertraging, omdat de post ze bij vergissing eerst naar Matadi Congo had verstuurd. Dat verhaal werd door andere Matadibewoners, onder meer door Theresia Mafrans, bevestigd. Onze navraag bij B-post leverde wel vriendelijke medewerking, maar geen bewijzen. Hubert Hautecler, zelf ooit uitreiker voor de Post in Matadi mailt hierover: ‘Het probleem is: er zijn geen echte ‘oude’ postmannen meer. Ook Ludo, mijn collega-facteur in Matadi, herinnert zich deze anekdote niet.’

Gerardis’ zoon Maurice, die nadien in de Zegelaan bleef wonen, vocht in de achttiendaagse veldtocht en was tijdens de Tweede Wereldoorlog bij het Geheim leger (La Légion Belge) en kreeg verschillende militaire eretekens. In De Morgen van 23 juni 1990 bevestigde zijn vrouw Suzanne Rinchon - met recht van spreken want ze woonde op dat moment 67 jaar in Matadi - dat de wijk op Matadi Congo geleek. Na wat zoeken vinden we haar kleinzoon Geoffrey Gerardis. Hij weet nog dat zijn overgrootvader een sterke man was, die toen hij bijna honderd jaar was, nog dagelijks van Matadi naar La Chasse aan de rand van Heverleebos wandelde. Hij was ook een vrome pacifist - wat behoorlijk conflict uitlokte met zijn zoon Maurice die in het leger zat. Maar dat Louis Gerardis de naam Matadi zou hebben bedacht voor onze wijk heeft hij nooit gehoord. De feiten geven hem gelijk: de naam Matadi circuleerde al in 1923 en Louis Gerardis kwam pas twee jaar later in de wijk wonen.

Een andere interessante piste komt van Leo Hendrickx, oud-bewoner van het huis Zegelaan 2, dat zijn zoon nu verbouwt. Hij herinnert zich dat in Bloemenlaan 7 een zoon woonde van Pierre Ryckmans (1891-1959), de gouverneur-generaal van Belgisch Congo (1934-1946), onder het motto Dominer pour servir (Overheersen om te dienen). Zijn zoon André Ryckmans maakte ook carrière in Congo. Hij sprak accentloos Kikongo, de taal van de Bakongo, maar bij de onlusten rond de onafhankelijkheid (1960) werd hij door rebellerende soldaten gedood in Thysville, het huidige Mbanza-Ngungu, aan de spoorweg Matadi-Kinshasa. Het was echter zijn broer Graaf Jacques Ryckmans die met vrouw en vier kinderen in de Bloemenlaan woonde. We sporen een dochter van André op: Hélène Ryckmans is sinds 2019 senator voor Ecolo. Maar ook zij moet ons teleurstellen. Hoe intens hun relatie met Congo ook was, zij heeft nooit gehoord dat de naam Matadi van haar familie zou zijn gekomen.

Opvallend meer bevestiging krijgt het verhaal dat de naamgeving komt van één van de leden (wellicht de voorzitter) van de coöperatieve De Goede Haard, die een teruggekeerde koloniaal zou geweest zijn. Dat vernam Georges Hedebouw (Zegelaan 22) van zijn intussen overleden buurman Emile Moens. Het Belgisch Staatsblad nummer 8927 van 20 augustus 1922 vermeldt dat Georges Groenendaels die eerste voorzitter was, met als secretaris Adelson Ellis, die later zelf voorzitter werd. We proberen na te gaan of een van beiden of de vijf andere beheerders een Congo-verleden hadden. Langs alle formele en informele wegen contacteren we SWAL (Sociale Woningmaatschappij Arrondissement Leuven), waarin de Goede Haard is opgegaan. Telkens belooft men ons een spoedig antwoord, maar dat wordt nooit hardgemaakt. Onze voorzichtige vrees is dat het archief van de Goede Haard niet meer bestaat.

Omdat bevolkingsregisters voor niet-familieleden pas na 120 jaar vrij te consulteren zijn en dus voor ons ontoegankelijk, contacteren we de Erfgoedbiblioteek Hendrik Conscience in Antwerpen. Medewerkster Hilde Laenen laat weten dat ze wel de statuten van De Goede Haard terugvond, maar geen gegevens over plaatsnamen of ex-kolonialen. Ook Tom Morren, archivaris van het AfricaMuseum Tervuren, vindt geen van de zeven bestuurders terug in de archieven.

Omdat geen berg te hoog is, contacteren we tenslotte het Rijksarchief. Van Marie Van Eeckenrode van het Depot Joseph Cuvelier (de koloniale afdeling van het Rijksarchief) krijgen we prompt een vriendelijk maar negatief antwoord: ze vindt geen van de zeven bestuurders terug in hun archief van enkele tienduizenden ambtenaren in Congo.

Hier stopt onze zoektocht door de buurt en de archieven. Wie de naam Matadi voor onze wijk gelanceerd heeft, blijft nu voor eeuwig gehuld in de mistige meanders van de geschiedenis. Of… wie weet triggert dit boekje een plaatselijke David Livingstone die, nippend aan een glas Libertus bij de boekpresentatie, ons het geheim onthult.

De Slag van Matadi

Dat de naam van onze wijk al kort na de bouw de koppen van de kranten haalde, komt door ‘de Slag Van Matadi’ op 26 februari 1926, een historisch gevecht tussen Vlaamse en Franstalige studenten.

Er heerste toen in Leuven een sfeer van relletjes en straatgeweld nadat de Fédération Wallonne, de Waalse studentenvereniging, de fascist Michele Zimolo uitnodigde voor een uiteenzetting over het nieuwe Italië. De Vlaamse studenten waren toen zeer anti-Belgicistisch en anti-establishment, onder meer tegen hun rector Paulin Ladeuze, die geen woord Nederlands sprak.

Op 23 februari 1926 kwam de uiterst rechtse Pierre Nothomb - vader van de latere minister Charles-Ferdinand Nothomb en grootvader van schrijfster Amélie Nothomb - vol lof spreken over het fascisme in Italië. Veel Waalse en Franstalige patriotards stonden in gloeiende bewondering voor Benito Mussolini. De avond eindigde in gevechten tussen Vlamingen en Franstaligen. In de nasleep bleef Leuven erg onrustig, met voortdurend knokpartijen tussen de Vlaamse studenten met hun roodgroene baret of ‘flat’ en de Franstalige met een astrakan calotte of een ‘toque’.

Enkele dagen later kwamen op de vergadering van de West-Vlaamse gilde in het Vlaamsch Huis op de hoek van Munt- en Boekhandelstraat twee studenten binnen die ‘tot bloedens toe’ afgeranseld waren door Franstaligen. Daarop barstte de hele West-Vlaamse gilde uit in woede en achtervolgden ze via de Frederik Lintstraat de Franstaligen tot aan de Parkpoort. Ook socialistische arbeiders sloten zich bij hen aan in hun strijd tegen het fascisme. De botsing vond tenslotte plaats aan de overzijde van den Boelevaar in de nog steeds in aanbouw zijnde Matadiwijk. Bakstenen en bouwmaterialen leverden de munitie voor het gevecht. Vermits dat grondgebied Heverlee was, bleven de Leuvense pandoeren (politie) aan de stadskant werkloos toezien. Het gevecht duurde tot de fascisten om drie uur ’s nachts waren uiteen geranseld. Onder de stokslagen werd de Italiaanse student Antonio Vegezzi ernstig gewond. Het parket organiseerde nadien confrontaties met West-Vlaamse studenten om de Italiaan de schuldige te laten aanduiden. Dat liep op niets uit en de Vlaamse studenten gingen hun toen door de wet voorziene twee frank getuigengeld voor tijdverlet - wat toen toch goed was voor een half dozijn Werchterse Jack-Ops - opdrinken in een studentencafé aan Herent-statie.

De Slag van Matadi werd vereeuwigd in een studentenlied van de Tieltse geneeskundestudent Hector Lonneville. Opvallend is dat in dit lied nergens sprake is van Walen. De tegenstanders van de overwegend Vlaams-Nationalistische studenten werden systematisch ‘fascisten’ genoemd.

Sindsdien kent de Matadiwijk - op enkele burenruzies na - alleen maar zalige vrede.

3.1 DRIE BOUWFASEN MET AANPASBARE PLANNEN

Rome is niet in één dag gebouwd. Matadi ook niet, maar het ging snel en soepel. Drie keer begon De Goede Haard te bouwen aan een stukje van de wijk. Fase 1 startte op 1 december 1922 met de bouw van de eerste 105 woningen. Op 14 april 1925 vroeg de maatschappij een bouwtoelating voor fase 2. De woningen van de eerste fase sloten mooi bij elkaar aan. Het bouwen van de tweede, zuidelijke fase gebeurde gefragmenteerd: zeventien huizen in de Broekstraat, de drie nog ontbrekende in de Goede Haardlaan, acht in de Vinkenlaan en zeven in de Zegelaan. Al op 26 augustus van hetzelfde jaar vroeg men toelating voor fase 3: dat zijn alle tweeëndertig huizen met adres in de Volhardingslaan. Enige flexibiliteit was de maatschappij niet vreemd. Al in de eerste fase werd het initieel plan niet gevolgd. In de Goede Haardlaan kreeg het rijtje tegenover de Bloemenlaan slechts vier van de voorziene zes huizen. Aan de overzijde, tussen Bloemenlaan en Volhardingslaan werd het ontworpen rijtje van vier verkapt tot twee dubbelwoonsten. Wellicht wensten de architecten meer licht en lucht in de wijk.

Bij de volgende bouwfasen werden de initiële plannen daarentegen verdicht. Dat lukte in fase 2 door de huizen smaller te maken en er meer in de geplande rijtjes te persen. De hertekening van de hoek Vinkenlaan - Broekstraat was erg drastisch: drie dubbelwoningen vervangen door langere rijtjes leverde een winst van vijf woningen op. In fase 3 maakten alle geplande groepjes plaats voor rijhuizen.

De aangepaste plannen zorgden voor een totale toename met veertien huizen. In vier jaar werden 172 woningen gebouwd en bewoond. Matadi had meteen de wind in de zeilen.

Door het versmallen van huizen én door het afnemen van een stukje tuin uit de Volhardingslaan kreeg het nog niet voltooide rijtje in de Goede Haardlaan uiteindelijk zeven woningen in plaats van zes.

3.2 CONSTANTE AANPASSINGEN AAN VERANDERENDE WENSEN

Die wervelwind van opeenvolgende wijkuitbreidingen werd een gemoedelijk briesje van geleidelijke aanpassingen conform de noden en wensen van de ‘moderne tijd’.

Matadiwoningen waren niet groot. De grondoppervlakte varieerde tussen 48 m² en 58 m². Afhankelijk van het type was er snel nood aan een afzonderlijke keuken en/of extra sanitair. De meeste badkamers waren benepen. Al in de jaren dertig verschenen daarom uitbreidingen achteraan, vaak woningbreed, meestal gelijkvloers, soms ook op de verdieping. Vanaf de jaren vijftig dook de auto op in het straatbeeld en verschenen geleidelijk statusverhogende garages. Bijkomend comfort werd gezocht in nieuwe veranda’s, ateliers, mansardes, dakkapellen, bergingen, enzovoort.

Overzichten van al die ingrepen verrassen. Studenten ingenieurarchitect van KU Leuven brachten in de jaren tachtig de constante stroom aanpassingen in kaart. De eenvoudige initiële woningplattegronden blijken een enorme variatie toe te laten, zowel in ruimtelijke schikking als in gebruik. De woningplattegronden lijken eerder verschillende Chinese puzzels dan variaties op eenzelfde thema. De vindingrijkheid van architecten én van bewoners dwingt respect af. Iedereen lijkt zijn gading te kunnen vinden in Matadi.

In dit overzicht van ‘smalle eindwoningen’ duiden de cijfers op verschillend soorten tafels en de uiteenlopende plekken waar ze zich bevinden.

1: polyvalente tafel

2: vooral voor bezoekers en feesten

3: de ‘goede’ eettafel

4: secundaire tafel

5: decoratieve tafel

This article is from: