2014

Page 1

Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten.

Westerheem

1

www.awn-archeologie.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI)

01-2014 omslag.indd 1

jaargang 63 - januari 2014

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

AWN-leden maken geschiedenis!

w w w w w

EEN BENEN DRIETAND UIT WIJK BIJ DUURSTEDE BOLSPIEGEL GEVONDEN OP KLOOSTERTERREIN BIJ UTRECHT SPOREN VAN PIJPGEBRUIK OP TANDEN JAN MEZGER: MEER DAN EEN ARCHEOLOOG RONDOM DE STAD: ZUTPHEN

04-02-14 08:06


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

Inhoud

jaargang 63 no.1, januari 2014

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • S. (Saskia) Appel (eindredacteur), Wethouder Tabakstraat 62, 1107 DE Amsterdam. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Hildebrandpad 339, 2333 DG Leiden. E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: Ria.Berkvens@kpnmail.nl • J. (Jacobine) Melis (webredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE, Groningen. Email: jacobine.melis@gmail.com Redactieraad H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, R.C.G.M. Lauwerier, M.-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Voor inlichtingen over advertenties wende men zich tot de eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2014. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Redactioneel .................................................................. 01 Luit van der Tuuk en Roel Lauwerier Een benen drietand uit Wijk bij Duurstede .................. 02 Tim Hoogendijk Bespiegelingen van een Kartuizer monnik ................... 08 M.C. van Dijk, B.E. Berkholst, B. Brozius, E.K. Kuijjer, E.B. van Meel, N.H. Møller, T.K. Nielsen, P.J.J.F. Soffers, L.J. Sterner, L. de Veth, en H.L. Mickleburgh Pijpgebruik door jong en oud ........................................ 12

Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021/020-3473457 (tijdens kantooruren), e-mail: h.j.spreen@sportbedrijfamstelveen.nl IBAN: NL40INGB0000577808 t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen),

Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: vacant • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com

WIE KENT DIT? ............................................................ 24 Jeroen van Zoolingen Over Jan Mezger, archeoloog -en meerte Wateringen ................................................................. 25 Tonnie van de Rijdt-van de Ven De vrijwilliger in tijden van crisis . ................................ 28 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…ZUTPHEN De lijmerij op de Mars in Zutphen ................................ 30 LITERATUURRUBRIEKEN ............................................ 34 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ....................................................... 40 Werk in Uitvoering ....................................................... 44 COLUMN ...................................................................... 48 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adreswijzigingen door te geven aan de ledenadministratie via: awn@vandinther.nl Foto omslag: Een greep uit de enorme berg botten rond de lijmerij: schapenmetapodia en enkele runderkoten. Foto: auteur. [zie pag. 30]

01-2014 omslag.indd 2

Adressenlijst hoofdbestuur

Kijk op www.awn-archeologie.nl voor:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN •n abestellen AWN-uitgaven

AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap............................ € 50,00 studentlidmaatschap........................ € 30,00 jeugdlidmaatschap............................ € 27,50 geassocieerd lidmaatschap.............. € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap................. € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene leden vergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: P/A Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI) 04-02-14 08:06


Redactioneel

Het kan niemand zijn ontgaan; het gaat slecht met de archeologie. Het is van invloed op de professionals, maar ook op de vrijwilligers. Dit blijkt uit het artikel van de voorzitter van de AWN in deze Westerheem, hierin wijst ze op de rol van de vrijwilliger zoals die is bedoeld; namelijk het bieden van ondersteuning aan de beroepsarcheoloog en assisteren bij het archeologisch onderzoek. Het is zeker niet de bedoeling dat een vrijwilliger een beroepsarcheoloog vervangt! Aan deze discussie zou ik graag een ander groep willen toevoegen: de student. Het aantal studenten archeologie groeit nog steeds jaarlijks. Al deze studenten lopen ieder jaar meerdere stages. In tijden van crisis is het natuurlijk aantrekkelijk om, net zoals vrijwilligers, studenten in te zetten bij archeologisch onderzoek. Voor een student is dit positief aangezien het meer werkervaring oplevert, mits de begeleiding goed is. Hier ligt ook meteen het probleem. Tijdens een stage moet een beroepsarcheoloog een student begeleiden, maar door een tekort aan archeologen en de hoge werkdruk van de archeologen wordt deze begeleiding vaak teruggebracht tot het minimale. Dit zal van invloed zijn op de kennis en vaardigheden van de toekomstige archeoloog. Al is het natuurlijk maar de vraag hoeveel studenten daadwerkelijk een baan zullen vinden in de archeologie. Ik kan mij nog goed herinneren dat tijdens mijn eerste dag van de studie Egyptologie een docent (nu niet meer werkzaam) aan ons studenten vroeg waarom wij voor deze studie hadden gekozen, aangezien er voor ons toch geen baan in zou zitten, dus waarom zouden wij onze tijd verdoen en geld weggooien? Moet deze vraag nu ook gesteld worden aan studenten archeo-

logie? Op het moment vragen al vele masterstudenten zich af wat de toekomst zal brengen; het spreekwoordelijke zwarte gat? Studenten brengen óók bijzonder onderzoek voort, dit blijkt wel uit het artikel van Hayley Mickleburgh en haar masterstudenten. Het laat goed zien wat er allemaal mogelijk is met het onderzoek naar het menselijk gebit. Het is voor studenten zeker mogelijk om hun onderzoek in Westerheem te publiceren. (Geïnteresseerd? Neem dan contact op met de redactie!) Naast tanden worden in dit nummer ook andere bijzondere voorwerpen beschreven. Zo schrijven Luit van der Tuuk en Roel Lauwerier in hun artikel over een benen drietand uit Wijk bij Duurstede en Tim Hoogendijk over de bolspiegel van een kartuizer monnik uit het klooster Nieuwlicht te Utrecht. Het artikel van Leida Goldschmitz gaat over een mysterieus voorwerp uit Zierikzee. Ook een bijzonder persoon wordt beschreven, namelijk amateur-archeoloog Jan Mezger in het artikel van Jeroen van Zoolingen. Verder komen ook de vaste rubrieken aan bod. De rubriek Rondom de Stad gaat deze keer over de 18-eeuwse lijmfabriek in Zutphen. Ondanks de zware tijden in de archeologie wordt er nog steeds mooi onderzoek verricht. Het is goed om te zien dat de kwaliteit hoog wordt gehouden. Laten we dit vasthouden en samen werken aan een betere toekomst voor de Nederlandse archeologie. En (toekomstige) studenten: kies de studie die je na aan het hart ligt! Ik wens u hierbij veel leesplezier. Ilse Scholman

Redactioneel |

01-2014 binnenwerk.indd 1

1

03-02-14 21:07


Een benen drietand uit Wijk bij Duurstede Luit van der Tuuk en Roel Lauwerier1

In middeleeuwse nederzettingen worden met enige regelmaat raadselachtige benen voorwerpen aangetroffen. Ze zijn mysterieus, omdat de toepassing ervan onbekend is. Bij gebrek aan een duidelijke functie worden ze naar het meest opvallende kenmerk ‘drietanden’ genoemd. Tot voor kort was er, ondanks uitgebreide opgravingen in en rond Wijk bij Duurstede, geen enkele drietand uit Dorestad bekend. Dat is niet zo vreemd, want deze objecten zijn voornamelijk aangetroffen in prestedelijke nederzettingen die pas opkwamen in een periode waarin het handelsknooppunt Dorestad van de kaart was verdwenen. Toch is er bij herregistratie van de collectie in Museum Dorestad een drietand uit de bodem van Wijk bij Duurstede opgedoken. Kwamen deze dan toch al eerder voor?

Afb. 1 Skelet van een rund met de positie van middenhandsbeen, middenvoetsbeen en spaakbeen. Tekening: RCE, Amersfoort.

2

|

De meeste drietanden zijn van een deel van een middenhands- of middenvoetsbeen van een rund gemaakt, een enkele keer werd een spaakbeen gebruikt (af b. 1). Bovendien zijn er sporadisch drietanden van botten van paarden, en mogelijk ook schapen gevonden.2 Het gebruikte stukje van het bot is van nature wat taps en heeft een D-vormige doorsnede met een ronde voor- en een bijna platte achterzijde. Eventueel sponsachtig botweefsel en de middenlamel die de botholte in tweeën deelt werd verwijderd, maar de binnenzijde werd verder ruw gelaten (af b. 2).3 Op de voorzijde zijn meestal versieringen aangebracht, terwijl de achterzijde vrijwel altijd onversierd is gebleven. Die

Een benen drietand uit Wijk bij Duurstede

01-2014 binnenwerk.indd 2

03-02-14 21:07


Afb. 2 Doorgezaagd middenhandsbeen van een rund met D-vormige doorsnede. Foto: Luit van der Tuuk.

versiering is zeer gevarieerd en kan uit ingegroefde lijnen, puntcirkels of zigzagpatronen bestaan. De grote diversiteit doet vermoeden dat drietanden niet door gespecialiseerde beenbewerkers gemaakt werden, maar als producten van huisvlijt beschouwd moeten worden. Ook de grote variatie in afmetingen wijst daarop. Er zijn exemplaren bekend met lengtes die variëren tussen de 33 en 58 mm. De versiering lijkt erop te wijzen dat vooral de voorzijde van drietanden zichtbaar was. Misschien kunnen de verschillende patronen worden opgevat als eigendomskenmerken, zoals dat ook kan hebben gegolden voor spinschijfjes die op vergelijkbare wijze werden versierd. Vrouwen liepen overal in de nederzetting te spinnen, waarbij nogal eens een spinschijfje verloren werd. 4 Persoonlijke kenmerken konden dan bij het achterhalen van de eigenaar goede diensten bewijzen. Uit teruggevonden fabricage-afval binnen de ringburgwal van Oost-Souburg op Walcheren blijkt dat drietanden in de nederzetting zelf vervaardigd werden.5 Op de rand van de achterzijde bevinden zich aan het uiteinde met de kleinste diameter drie, een enkele keer twee of vier scherpe tanden. Complete tanden variëren in lengte van 5 tot 17 mm. Naast de algemeen voorkomende D-vorm zijn er ook exemplaren met ronde en vierkante doorsneden gevonden die twee tanden hebben. Bij gebruikte drietanden is te zien dat de tanden, maar ook de openingen daar-

tussen sterk gesleten zijn. Het ziet ernaar uit dat de tanden sterk door het gebruik te lijden hadden. Vaak zijn ze ook afgebroken. Daarbij toont slijtage van de breukvlakken aan dat drietanden ook met missende tanden benut konden worden. Daaruit blijkt dat de drietanden na het af breken van de tanden waarschijnlijk een andere functie kregen. Verspreiding D-vormige drietanden zijn voornamelijk gevonden in Zuidwest-Nederland, Vlaanderen en langs de grote rivieren, in het bijzonder langs de Schelde. Vooral Zeeland is goed vertegenwoordigd. Alleen al in Oost-Souburg werden er tien aangetroffen. Er zijn in Nederland, België en het omliggende gebied enkele tientallen exemplaren geïnventariseerd, waarvan een groot aantal in de context van een nederzetting is gevonden. Daarbij lijken ze relatief veel voor te komen in nederzettingen met een centrale (economische) functie. Dateerbare vondsten zijn af komstig van nederzettingen uit de prestedelijke periode (late 9e-12e eeuw). Ze zijn niet bekend uit vroegmiddeleeuwse bewoningscentra die na de laat-Karolingische periode niet meer bestonden. Na de 12e eeuw komen drietanden niet meer voor. Werktuig met slijtagesporen We weten niet waarvoor drietanden gebruikt werden. Sommigen zien in deze objecten bruggen van snaarinstrumenten, krulspelden of hulpmiddelen om versieringen op aardewerk aan te Een benen drietand uit Wijk bij Duurstede

01-2014 binnenwerk.indd 3

|

3

03-02-14 21:07


Afb. 3 De benen drietand uit Wijk bij Duurstede. Foto: Luit van der Tuuk. 3a. De voorzijde met ingegroefde lijnen. 3b. De achterzijde, bovenaan zijn de drie afgebroken tanden nog herkenbaar. 3c. De sterk afgesleten bovenrand. 3d. De onderzijde waarop duidelijk inkervingen zichtbaar zijn.

4

|

brengen. Het zijn allemaal weinig overtuigende gissingen.6 Wel maakt de slijtage het gebruik als werktuig aannemelijk. Het ontbreken van vergelijkbare werktuigen na de 12e eeuw doet vermoeden dat ze benut werden voor een activiteit die in de Late Middeleeuwen niet meer voorkwam. Zo’n activiteit zou bijvoorbeeld spinnen met spinklosjes kunnen zijn dat in onze contreien met de introductie van het spinnewiel niet meer toegepast werd. Het gebruik van drietanden wordt dan ook vaak in verband met textiel- of touwbewerking gezocht. Vondsten in combinatie met spinklosjes en weefpennen (Oost-Souburg, Antwerpen, Petegem en Mayen) doet een verband met een dergelijk gebruik vermoeden, een veronderstelling die door recent gebruikssporenonderzoek ondersteund wordt.7 Er is wel geopperd dat drietanden een functie hebben gehad als aanslagkam bij het weven of als doorvoer van een touw bij touwvlechten. Maar voor een aanslagkam staan de tanden wel erg ver uit elkaar en een touw dat door de botholte werd gevoerd zou inwendige slijtagesporen hebben achtergelaten. De suggestie van Nieuwenhuis-Bron en Van Vilsteren om drietanden in verband te brengen met het twijnen van garens, vooral ten behoeve van visnetten, lijkt realistischer.8 Het zou de verspreiding

in de zuidwestelijke kustgebieden en langs de rivieren kunnen verklaren, maar niet het ontbreken van drietanden in bijvoorbeeld het terpengebied. Het bovengenoemde gebruikssporenonderzoek lijkt het twijnen van gesponnen draden echter uit te sluiten. Een drietand uit Wijk bij Duurstede Tot voor kort waren er geen drietanden bekend uit Wijk bij Duurstede, waar uitgebreide opgravingen grote delen van de vroegmiddeleeuwse handelsplaats Dorestad aan het licht hebben gebracht.9 Dat is niet zo vreemd omdat alle dateerbare drietanden uit de late 9e eeuw of later stammen, na de bloeitijd van Dorestad. Toch bevindt zich in de collectie van Museum Dorestad een benen drietand die uit de bodem van Wijk bij Duurstede af komstig is (af b. 3).10 We weten alleen dat het voorwerp in het gebied van de uitbreidingswijken ‘De Heul’ of ‘Noorderwaard’ ten noorden van de binnenstad gevonden is. De exacte vondstlocatie en overige vondstomstandigheden zijn helaas onbekend, zodat we ook niets over de ouderdom kunnen zeggen. Het exemplaar uit Wijk bij Duurstede is gemaakt uit een afgezaagd stukje middenhandsbeen van een rund, met een lengte van 36 mm en het weegt 13 gram. Het is D-vormig in doorsnede met een

Een benen drietand uit Wijk bij Duurstede

01-2014 binnenwerk.indd 4

03-02-14 21:07


grootste diameter van 28 mm en een hoogte van 17 mm. Daarmee moet het van een klein dier afkomstig zijn. De bolle zijde is versierd met vier ingegroefde lijnen, de vlakke zijde is onversierd. Gezien de spitse vorm van de lijnen zijn ze niet met een zaag maar met een mes aangebracht. Ook het werktuig zelf is niet uit het oorspronkelijke bot gezaagd, maar met een mes doorgekerfd en gedeeltelijk afgebroken. Dit kunnen we allemaal als tekenen van huisvlijt opvatten. De hele bovenrand (het uiteinde met de kleinste diameter) is sterk afgesleten. Op die rand zijn aan de vlakke achterzijde drie afgebroken tanden zichtbaar. De drietand bleef desondanks in gebruik, want de breukvlakken zijn vrijwel volledig afgesleten. Ook de inwendige zijde van de rand waaraan de tanden zaten, vertoont grote slijtage, waardoor er nog maar een dunne rand is overgebleven. De middenlamel en het meeste sponsachtige weefsel is uit de botholte verwijderd, vermoedelijk om er iets in te steken, bijvoorbeeld een vinger of anders een stokje dat als handvat kon dienen. Een klein toch nog gesleten plekje aan de vlakke binnenkant van de basis doet een regelmatig contact met een vingernagel vermoeden. Dorestad of Wik? Een drietand uit Dorestad betekent dat

deze werktuigen al in de Karolingische periode, dus voor de prestedelijke periode zouden voorkomen. Maar is dat wel zo? De handelsplaats Dorestad was aan het einde van de 9e eeuw weliswaar van de kaart verdwenen, maar dat wil niet zeggen dat er geen bewoning meer was. Uit archeologisch onderzoek blijkt dat bewoning zich ten zuiden van de Steenstraat en het zuidelijke deel van de Zandweg en de Hoogstraat concentreerde, waar verschillende hofsteden te vinden waren (af b. 4). Hier waren al vroeg benamingen, zoals ‘straat’ en ‘area’ (verkavelde huisplaats) in gebruik die een aanwijzing vormen voor prestedelijke bewoning buiten de latere omwalling van het stadje Wijk.11 De Steenstraat en de daarop uitkomende Trekweg, de oude weg naar Utrecht die eerst Trechtweg genoemd werd, maakten deel uit van deze nederzetting. Aan de Steenstraat lag de oorspronkelijk in hout opgetrokken parochiekerk, waarvan resten zijn teruggevonden die mogelijk uit de 10e eeuw stammen.12 Deze werd in de 11e of 12e eeuw vervangen door een tufstenen godshuis met een westwerk. In het goederenregister van de Utrechtse kerk uit de 10e eeuw worden rechten met betrekking tot agrarische- en visserijactiviteiten in Dorestad opgesomd, terwijl over de handel geheel wordt gezwegen. De eens zo fameuze handelsEen benen drietand uit Wijk bij Duurstede

01-2014 binnenwerk.indd 5

|

5

03-02-14 21:07


In ‘Hoogstraat III’ is het percentage importaardewerk echter nog niet de helft van dat in Tiel. In het bijzonder reliëfbandamforen die vrijwel uitsluitend in knooppunten voor de verre handel gevonden worden, komen in Tiel relatief veel voor, terwijl ze in ‘Hoogstraat III’ zeldzaam zijn. Het aardewerkcomplex van ‘Hoogstraat III’ met een hoog percentage handgevormd aardewerk, zoals kogelpotten, duidt eerder op een agrarische nederzetting.16

Afb. 4 Het prestedelijk gebied waar de drietand vermoedelijk is gevonden. Tekening: Luit van der Tuuk.

6

|

plaats was veranderd in een agrarische nederzetting waar volgens het goederenregister het land door horige boeren bewerkt werd.13 Dat blijkt ook uit archeologisch onderzoek waarbij de aangetroffen sporen op agrarische activiteiten wijzen.14 Ondanks het agrarische karakter van de nederzetting blijkt uit de opgravingscampagne ‘Hoogstraat III’ uit 1973/74 dat een deel van de noordelijke haven van Dorestad tot de late 12e eeuw in gebruik bleef.15 Daar werd aardewerk aangetroffen dat duidelijk afwijkt van het Karolingische materiaal dat op andere plaatsen in Wijk bij Duurstede in grote hoeveelheden voorkomt. Dateerbare scherven maken duidelijk dat dit deel van de haven gelijktijdig in gebruik was met de havens van Tiel en Deventer die als de opvolgers van Dorestad beschouwd kunnen worden. Vooral in Tiel is een hoog percentage importaardewerk uit het Duitse Rijnland teruggevonden, vergelijkbaar met Dorestad in de Karolingische periode.

Dat er ondanks het ontbreken van handelsactiviteiten toch nog een gedeelte van de rivierhaven in gebruik bleef, kan verklaard worden door twee nabijgelegen domeincentra. In de buurt van de Steenstraat lag de vroonhof van de proost van Oudmunster, een onderdeel van de Utrechtse kerk.17 De bezittingen van de Utrechtse kerk lagen volgens een oorkonde van Otto I uit 948 “in Dorestad, nu Wik geheten”.18 Binnen de omwalling van het latere stadje lag de vroonhof van de koning. Deze hof werd aan het begin van de 11e eeuw aan de abdij van Deutz overgedragen.19 Voor het transport van verhandelbare landbouwoverschotten van beide domeinen kwam de haven goed van pas. We kunnen Wik dus beschouwen als een plaats met een regionale economische functie. Het belang wordt onderstreept door de tufstenen kerk aan de Steenstraat. Daarmee past Wik goed in het beeld dat we hebben van de verspreiding van drietanden die voornamelijk gevonden zijn in nederzettingen die een centrale economische functie hadden. Tot slot Niet eerder werd een benen drietand in de bodem van Wijk bij Duurstede gevonden en beschreven. Gezien het voorkomen van drietanden in prestedelijke nederzettingen is het voorliggende exemplaar waarschijnlijk niet uit het handelsknooppunt Dorestad afkomstig, maar uit de latere agrarische nederzetting Wik. We moeten daarbij wel bedenken dat hierin een cirkelredenering schuilt, want

Een benen drietand uit Wijk bij Duurstede

01-2014 binnenwerk.indd 6

03-02-14 21:07


we kunnen niet met zekerheid uitsluiten dat drietanden al in de bloeitijd van Dorestad voorkwamen. Maar één zwaluw maakt nog geen zomer. Zolang er geen goed dateerbare drietanden uit de Karolingische periode bekend zijn, nemen we aan dat het exemplaar uit Wijk bij Duurstede uit de prestedelijke nederzetting Wik afkomstig is.

Luit van der Tuuk, Museum Dorestad, Muntstraat 42, 3961 AL Wijk bij Duurstede, info@museumdorestad.nl; Roel Lauwerier, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Postbus 1600, 3800 BP Amersfoort, r.lauwerier@cultureelerfgoed.nl.

Noten 1 Luit van der Tuuk beheert de archeologische collectie in Museum Dorestad in Wijk bij Duurstede; Roel Lauwerier is senior onderzoeker dierlijk materiaal bij de RCE in Amersfoort. 2 Voor een algemeen overzicht van drietanden, waaruit ook hier wordt geput, zie: Lauwerier & Van Klaveren 1995, in bijzonder ‘Drietanden’, 199-200, en ‘De verspreiding en functie van benen drietanden’, 206-212. 3 Het botmateriaal is ter beschikking gesteld door de RCE, met dank aan Frits Laarman (RCE). 4 Barber 1994, 31. 5 Ervynck, Laleman & Berkens 2012, 227-228, geven goede argumenten de T-vormige stukjes fabricageafval niet langer als zodanig te interpreteren. 6 Lauwerier & Van Klaveren 1995; Groeneweg & Vandenbulcke 1998; Nieuwenburg-Bron & Van Vilsteren 2007. 7 Siebelink & Verbaas 2012, 244. 8 Nieuwenburg-Bron & Van Vilsteren 2007, 126-129. 9 Voor een overzicht zie bijvoorbeeld Verwers 1994. 10 Museum Dorestad, Wijk bij Duurstede, inventarisnummer 1/E025. 11 Dekker 1983, 105. 12 Van Doesburg 2000, 74. 13 Muller & Bouman 1920, OSU no. 49. 14 Van Doesburg 2000, 72, 76-79. 15 Van Es & Verwers 2009. 16 Van Es & Verwers 2009, 39-41; 206-211. 17 Dekker 1983, 112. 18 Muller & Bouman 1920, OSU no. 111. 19 Muller & Bouman 1920, OSU no. 172. Literatuur Barber, E.J.W., 1994: Woman’s Work the First 20,000 Years, New York/Londen. Dekker, C., 1983: Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen, Zutphen. Doesburg, J. van, 2000: What’s in a name? De naam Wijk in relatie tot de ligging en de functie van de nederzetting, in: M.A. van der Eerden-Vonk, J. Hauer & G.W.J. van Omme (red.), Wijk bij Duurstede 700 jaar stad. Ruimtelijke structuur en bouwgeschiedenis, Hilversum, 67-82. Ervynck, A., M.C. Laleman & M. Berkens, 2012: Sint-Veerleplein 11, Gravensteen: Bewerkt bot en gewei, in: Archeologisch onderzoek in Gent 2012 (Stadsarcheologie. Bodem en monument in Gent, reeks 2, 6) Gent, 215-236. Es, W.A. van & W.J.H. Verwers, 2009: Excavations at Dorestad 3 - Hoogstraat 0, II-IV, Amersfoort. Groeneweg, G. & V. Vandenbulcke, 1998: Het raadsel van de middeleeuwse benen drietand, Westerheem 47, 179185. Lauwerier, R.C.G.M. & H.W. van Klaveren, 1995: Bewerkt bot, in: R.M. van Heeringen, P.A. Henderikx, & A. Mars (red.), Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, Amersfoort/Goes, 193-212. Muller Fz., S. & A.C. Bouman (eds.), 1920: Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301 I, Utrecht. Nieuwenburg-Bron, A. & V. van Vilsteren, 2007: Vissen naar een oplossing. De benen drietand wederom onder de loep, Westerheem 56, 123-130. Siebelink, M.S. & A. Verbaas, 2012: Gebruikssporenonderzoek van vier benen drietanden, in: A.H.L. Vredenbregt & M.C. van Trierum (red.), Boorrapporten 469-deel 1. Rotterdam Markthal: archeologisch onderzoek 1, 239-245. Verwers, W.J.H, 1994: Wijk bij Duurstede-Dorestad, in: Es, W.A. van & W.A.M. Hessing (red.), 1994: Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland: van Traiectum tot Dorestad 50 voor Chr. – 900 na Chr., Utrecht, 234238.

Een benen drietand uit Wijk bij Duurstede

01-2014 binnenwerk.indd 7

|

7

03-02-14 21:07


Bespiegelingen van een kartuizer monnik Een bijzondere vondst uit het klooster Nieuwlicht te Utrecht Tim Hoogendijk1

In de omgeving van de Marnixlaan en de Van Hoornekade in de Utrechtse wijk Ondiep zijn resten van het laatmiddeleeuwse kartuizerklooster Nieuwlicht ruim vier eeuwen lang in de bodem bewaard gebleven. Bij wegwerkzaamheden in 2001 en 2007 heeft het Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum (ABC) van Utrecht ondermeer delen van de kloosterkerk blootgelegd. De geplande sloop en nieuwbouw van een aantal huizenblokken langs de Marnixlaan vormde de aanleiding voor een volgend, grootschalig archeologisch onderzoek. Hollandia archeologen heeft in 2009 een gebied met een oppervlakte van 1,28 ha vlakdekkend onderzocht. Hierbij kon een groot deel van het klooster in kaart worden gebracht (afb. 1).

Afb. 1 Overzicht van de vier archeologische onderzoeken (tot 2009) waarbij resten van het klooster Nieuwlicht zijn aangetroffen. In rood is een (deels) geconstrueerd grondplan weergegeven, in blauw de grachten en waterpartijen op het kloosterterrein. Bron: Hoogendijk 2012, afb. 2/afb.76.

8

|

Bespiegelingen van een kartuizer monnik

01-2014 binnenwerk.indd 8

03-02-14 21:07


In het landelijke gebied buiten de stad Utrecht werd in de maand mei van het jaar 1392 een begin gemaakt met de bouw van het klooster ‘De kartuize van het Nieuwe Licht van St. Salvator in Bloemendaal buiten de stad Utrecht’, of kortweg ‘Nieuwlicht’. Slechts enkele jaren later namen de eerste monniken hun intrek in het klooster en in 1395 kon het officieel worden opgenomen in de orde der kartuizers.2 Deze orde werd in 1084 door Bruno van Keulen gesticht in de onherbergzame vallei van de Chartreuse, in de Franse Alpen. Als reactie op de sterk toegenomen rijkdom en macht van de kerk, en de corrumperende werking daarvan, streefden de kartuizers een zeer strenge levenswijze na, gewijd aan eenzaamheid, soberheid en devotie. Het klooster was opgezet volgens een stramien dat veelvuldig werd toegepast bij de bouw van kartuizerkloosters. De planmatige opzet van Nieuwlicht kwam tot uiting in het gebruik van geometrische modellen – het zogenoemde ad quadratum – en christelijke getallensymboliek in de maatvoeringen van het klooster.3 De strikte tweedeling tussen een voorhof en een groot pandhof weerspiegelde de strenge leefregels van de orde. Op het voorhof werden werkzaamheden uitgevoerd die het mogelijk maakten dat het klooster grotendeels zelfvoorzienend was. Ook bevonden zich hier de gastenverblijven, de eetzaal, de bibliotheek en de kleine pandhof, waar de prior en procurator (leidinggevenden in het klooster) hun verblijf hadden. De kloosterkerk was het centrale punt in het kloostercomplex en vormde de schakel tussen het voorhof en de grote pandhof. In de grote pandhof bevonden zich de verblijven van de monniken – de zogenoemde cellen, waarvan er in Nieuwlicht in totaal 21 waren – rondom een grote, centrale open ruimte. De cellen waren elk eveneens grotendeels zelfvoorzienende wooneenheden, waar de monniken zes dagen per week in volledige afzondering leefden. Hier had de monnik beschikking over een woon- en

werkruimte, en een tuintje waarin hij kruiden kon kweken. Elke cel was daarnaast voorzien van een water- en een beerput. Bij de archeologische opgraving konden zes beerputten worden onderzocht. Dit leverde een schat aan informatie op over de materiële cultuur in het klooster en de consumptiegewoonten van de monniken. In één van de beerputten werd bovendien een zeer uitzonderlijke vondst gedaan: een goed bewaard gebleven bolspiegel die tussen het begin van de 15e eeuw en het eerste kwart van de 16e eeuw gedateerd kon worden.

Afb. 2 De bolspiegel na behandeling door restauratieatelier Restaura. Op de röntgenfoto’s zijn de doorboringen op de hoeken van de spiegellijst goed te zien. Foto’s: Restaura.

De bolspiegel Tot de uitvinding van de vlakke spiegel van kristalglas tegen het eind van de 16e eeuw, hadden spiegels een convexe vorm. Deze bolle spiegels werden uit een bol van geblazen glas gesneden en voorzien van een reflecterend metalen laagje dat achter het glas werd aangebracht. Deze Bespiegelingen van een kartuizer monnik

01-2014 binnenwerk.indd 9

|

9

03-02-14 21:07


worden omgeven door een rand van pleisterachtig materiaal, dat mogelijk fungeerde als hechtingsmateriaal, maar ook een esthetische functie had. De dubbele bolspiegel werd gebruikt in een standaard waarin de spiegel draaibaar was. Doorboringen op twee tegenoverliggende afgeschuinde hoeken van de houten lijst geven aan waar de scharnierpunten zaten. Op de plaats van een kleiner gaatje in het midden van één van de zijkanten van de lijst heeft mogelijk een knop bevestigd gezeten, die men vastpakte bij het draaien van de spiegel.

Afb. 3 Portret van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw, door Jan van Eyck (1434). National Gallery, Londen

techniek ontstond vermoedelijk al aan het eind van de 13e eeuw in de glasproductiecentra in Venetië en Neurenberg. Het glas van de Utrechtse bolspiegel is op een vierkanten houten lijst gemonteerd (af b. 2). Het spiegelende metaal dat achter het glas is aangebracht, bestaat voor bijna 98% uit lood. 4 De lijst meet 14,3 x 13,7 cm en heeft afgeschuinde hoeken, het glas heeft een diameter van 9,4 cm. Op de andere zijde van de lijst is nóg een spiegel aanwezig, met een diameter van 4,2 cm. Beide spiegels

Afb. 4 Sint Eligius in zijn atelier, door Petrus Christus (1449). The Metropolitan Museum of Art, New York

10

|

Interpretatie Voor schilders in de Renaissance was de bolspiegel een populair thema, dat op hun werken de illusie wekte dat het gecreëerde tafereel zich uitstrekte tot buiten de grenzen van het doek. Een zeer bekend voorbeeld is het bruidspor tret van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw (1434), waarop schilder Jan van Eyck te zien is in de reflectie van de bolspiegel die achter het paar aan de muur hangt (afb. 3). Petrus Christus maakt in zijn schilderij van Sint Eligius in zijn werkplaats (1449) effectief gebruik van het optische effect van de bolspiegel door er een straattafereel in te laten weerspiegelen (afb. 4). Ook op schilderijen die een moralistische boodschap moesten uitdragen werden bolspiegels afgebeeld – niet om ruimtelijkheid te suggereren, maar om het spiegelbeeld van de ijdele mens te tonen.5 IJdelheid was een hoofdzonde en zoals op een schilderij van Hiëronymus Bosch (1485) te zien is, wachtte de zondaar een duister lot (afb. 5). In de christelijke symboliek kon de spiegel zowel de schoonheid van God als de imperfectie van de mens weerspiegelen.6 Misschien kan de aanwezigheid van een bolspiegel in de cel van een kartuizermonnik in deze context verklaard worden. In een belevingswereld die doortrokken was van religieuze symbolen, kon een spiegel mogelijk zijn gebruikt als medium voor religieuze overpeinzingen. Een meer wereldlijke verklaring dient

Bespiegelingen van een kartuizer monnik

01-2014 binnenwerk.indd 10

03-02-14 21:07


uiteraard ook te worden overwogen. De monniken werden op gezette tijden geschoren en hun tonsuur bijgewerkt.7 Wellicht stelde een van de monniken in Nieuwlicht een beter onderhouden uiterlijk op prijs en gebruikte hij een spiegel om zichzelf te scheren. Wel merkwaardig, dat een monnik van één van de strengste kloosterorden, die soberheid en armoede als belangrijke waarden zag, belang hechtte aan dergelijke zaken. In het licht van andere vondsten die in de beerputten werden gedaan, wint deze hypothese aan overtuiging. Luxe drinkglazen, kacheltegels en resten van een rijk dieet laten zien dat het armoede-ideaal in de vier eeuwen na de stichting van de orde heel anders geïnterpreteerd werd. De toegenomen welvaart van kloosters binnen de kartuizerorde door schenkingen en opbrengsten uit landerijen en andere bezittingen hebben hierbij een rol gespeeld. Maar de voornaamste oorzaak voor de veranderde levenswijze van de monniken lag denkelijk bij de monniken zelf, die steeds vaker uit welgestelde families

Afb. 5 Detail van ‘De zeven hoofdzonden’ van Hiëronymus Bosch (1485). Museo del Prado, Madrid

afkomstig waren. Zij zullen een geheel andere voorstelling van een sobere levenswijze hebben gehad dan hun 11e-eeuwse voorgangers – armoede met een ‘gouden randje’.

tim_hoogendijk@yahoo.com

Noten 1 Tim Hoogendijk is sinds 2007 werkzaam als archeoloog. Hoewel opgeleid als Romeins archeoloog, heeft hij in de afgelopen jaren een grote voorliefde ontwikkeld voor de archeologie van de stad en het ommeland in de (Late) Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. 2 Gumbert 1974, 23-41; Scholtens 1952, 103. 3 Hoogendijk 2012, 107-118. 4 Een XRF-analyse heeft uitgewezen dat 97,9% van het metaal uit lood bestaat (Bron: restauratierapport Restaura). 5 Kirschbaum, et al., 1972, 189. 6 Viller, et al., 1980, 1301. 7 Sanders 1990, 35. Literatuur Gumbert, J.P., 1974: Die Utrechter Kartäuser und ihre bücher im frühen 15. Jahrhundert, Leiden. Kirschbaum, E. et al. (red.), 1972: Lexikon der Christlichen Ikonographie, 4. Bd. Algemeine Ikonographie, Freiburg. Mark, R. van der, 2001: Archeologische begeleiding aanleg riool Marnixlaan. “Nieuwlicht” op de Marnixlaan, basisrapportage Archeologisch en Bouwhistorisch Centrum Utrecht, Utrecht. Hoogendijk, T., 2012: Kartuizerklooster Nieuwlicht. De archeologie van een Utrechts klooster, Zaandijk (ook verschenen in de Hollandia-reeks, nr. 357). Sanders, J.G.M., 1990: Waterland als woestijn. Geschiedenis van het Kartuizerklooster “Het Hollandse huis” bij Geertruidenberg 1336-1595, Hollandse Studiën 25. Scholtens, H.J.J., 1952: Necrologie van de Utrechtse kartuizers, Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht 71, Utrecht, 97-150. Viller, M. & F. Cavallera & J. de Guibert, 1980: Dictionaire de spiritualité, ascétique et mystique. Doctrine et histoire, band X, Parijs.

Bespiegelingen van een kartuizer monnik

01-2014 binnenwerk.indd 11

|

11

03-02-14 21:07


Pijpgebruik door jong en oud Sporen van pijproken bij individuen van het Sint Janskerkhof, ‘s-Hertogenbosch M.C. van Dijk, B.E. Berkholst, B. Brozius, E.K. Kuijjer, E.B. van Meel, N.H. Møller, T.K. Nielsen, P.J.J.F. Soffers, L.J. Sterner, L. de Veth, en H.L. Mickleburgh1

Archeologisch onderzoek kan op verschillende manieren bijdragen aan een beter begrip van het verleden. Niet alleen via de grote, belangrijke lijnen die geschetst worden over het verloop van onze geschiedenis, maar juist ook door onderzoek naar de dagelijkse leefgewoonten. In dit artikel wordt de gewoonte van het kleipijproken in de 18e en 19e eeuw op unieke wijze onderzocht aan de hand van een sporenonderzoek naar slijtage en pathologie op menselijke gebitten die afkomstig zijn van het Sint Janskerkhof te ’s-Hertogenbosch.

Afb. 1 De anatomie van een tand en de omliggende weefsels. Bron: wikipedia.org.

12

|

Pijpgebruik door jong en oud

01-2014 binnenwerk.indd 12

03-02-14 21:07


Tabel 1 Frequentie per positie, zie afb. 4 voor de anatomische positie van deze locaties.

Tabel 2 Frequentie per positie van links en rechts gecombineerd.

Tabel 3 De frequenties van pathologieën en pipe notches (aantal tanden).

Tabel 4 De frequentie van pathologieën en pipe notches (aantal individuen).

Met de ontdekking van Amerika door Columbus kwam er een geheel nieuw gebruik naar het Europese continent: tabaksgebruik. Hoewel Amerika al in 1492 ontdekt was, duurde het nog vrij lang voordat het gebruik van tabak en daarmee het gebruik van de kleipijp, daadwerkelijk voet aan wal zette. Via Engeland kwam, dankzij regelgeving van de Engelse vorst, de vaardigheid van het maken van pijpen naar Nederland. De vroegste literaire vermeldingen zijn te vinden rond 1600, met Amsterdam en Leiden als startpunt van de eerste kleipijpindustrie. Omdat de Nederlandse klei ongeschikt was, week men uit naar andere landen voor grondstoffen. Desondanks werd de Nederlandse pijp door zijn kwaliteit en grootschalige productie een succesvol exportproduct.2 Door de snelle groei van de kleipijpindustrie, de breekbaarheid van de pijp en het modieuze karakter van het roken, beschikken wij vandaag de dag over een omvangrijke typologische kennis van de kleipijp. De typerende lengte van de steel en de vorm van de kop zijn veelvuldig veranderd in de loop der jaren en

waren aan modevoorkeuren onderhevig. Daarnaast drukte de maker een duidelijk stempel op het ontwerp. Hierdoor is het vaak mogelijk om een vrij nauwkeurige datering aan de kleipijpen te verbinden. Het mag dus duidelijk zijn dat wanneer deze kleipijpen gevonden worden in associatie met een archeologische vindplaats, zij een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de datering van de site. Archeologisch onderzoek op het Sint Janskerkhof Het Sint Janskerkhof te ’s-Hertogenbosch was van 1629 tot 1858 in gebruik als begraafplaats, met de laatste bijzetting op 19 mei 1858.3 Vanwege de aanleg van een grote, onderkelderde loods heeft de Archeologische Dienst van ’s-Hertogenbosch in 1984 een archeologische opgraving verricht op het noordoostelijk deel van het kerkhof.4 Hierbij zijn drie putten van 12 x 12 m gegraven waarin 421 primaire begravingen werden aangetroffen. Het doel van dit onderzoek was om de sociale achtergrond van de begraven personen te achterhalen. Als onderdeel van dit onderPijpgebruik door jong en oud

01-2014 binnenwerk.indd 13

|

13

03-02-14 21:07


Kader 1 TERMINOLOGIE Pipe notch: een ronde of haakse slijtageplek op het kauwvlak van de tand veroorzaakt door de gewoonte om de pijp in de mond vast te klemmen tijdens het roken. Pijpopening: een combinatie van enkele pipe notches op aangrenzende en aansluitende boven- en ondertanden die samen de holte in het gebit vormen waar de pijp gehouden werd. Tandsteen: gemineraliseerde tandplak op het glazuur en/of de wortel van de tand veroorzaakt door de neerslag van mineralen uit het speeksel. Het is zichtbaar als gele tot bruine aanslag op de zijkanten van de tand. Tandbederf: demineralisatie van het tandglazuur, tandbeen of het cementum van de tand veroorzaakt door bacteriën in de mond die zuren produceren bij de verwerking van koolhydraten/suikers. Tandbederf is ook wel bekend als “gaatjes”, vanwege de zichtbare donkere holtes die het vormt in het tand oppervlak. Tabaksverkleuring: zwart of (oranje-) bruine verkleuring van de tand veroorzaakt door het roken van tabak. Hypercementose: een verhoogde afzetting van cementum op het tandworteloppervlak, soms in verband gebracht wordt met overmatig gebruik van de tand, hoge druk op de tand, of ontsteking van de wortel.

zoek is onder andere gebitsanalyse uitgevoerd, waarbij de gezondheidstoestand van de overledenen centraal stond.5 In 2005 vond opnieuw een opgraving plaats op het terrein dat vroeger tot het kerkhof behoorde, ditmaal vanwege de aanleg van een waterput voor de sprinklerinstallatie van de kathedraal. In totaal zijn hierbij 42 nieuwe individuen aangetroffen uit de periode waarin dit terrein als begraafplaats in gebruik was.6 Nieuw onderzoek naar pijproken In dit artikel worden de resultaten besproken van een onderzoek naar specifieke slijtagepatronen en pathologieën in de gebitten van een selectie van de skeletten af komstig uit de opgraving in 1984. Het betreft hier gebitselementen die zijn aangetroffen in een van de knekelputten op het kerkhof. De exacte ouderdom van het materiaal is niet bekend, het lijkt er echter op dat het materiaal uit de 18e en 19e eeuw dateert.7 Door de archeologen is, in samenspraak met de kerk, een kleine selectie gemaakt van materiaal dat van belang was voor

14

|

de wetenschap en dat bestudeerd kon worden, voordat het eervol wordt herbegraven op een nieuwe locatie. Voor colleges en practica aan de Faculteit der Archeologie (Universiteit Leiden) in 2010-2011, en voor het hier gepresenteerde onderzoek, werd gebitsmateriaal van een aantal skeletten ter beschikking gesteld. Hoewel door gebrek aan ander botmateriaal geslachtsbepaling (alsmede nauwkeurige leeftijdsbepaling) niet kon worden toegepast, was dit materiaal uiterst geschikt voor onderzoek gericht op specifiek de gebitselementen. Het doel van dit onderzoek is kennis te verkrijgen over de karakteristieken en het voorkomen van pipe notches (zie kader 1); een ronde of haakse slijtage plek op het kauwvlak van de tand veroorzaakt door de gewoonte om de pijp in de mond vast te klemmen tijdens het roken. 8 Daarnaast werd het voorkomen van verscheidene pathologieën bij deze individuen, die mogelijk samenhangen met hun rookgedrag, onderzocht. De opzet van het onderzoek Dit onderzoek is uitgevoerd in de context van het college Dental Anthropology 2010-2011. Het doel van dit college was om de studenten bekend te maken met de basis van het vakgebied dental anthropology, een subdiscipline van de osteoarcheologie. Met de opgedane basiskennis over het identificeren, documenteren en interpreteren van slijtage en pathologieën in het menselijke gebit mochten de masterstudenten een eigen onderzoeksproject ontwikkelen en uitvoeren aan de hand van het materiaal af komstig van het Sint Janskerkhof. Na een inventarisatie van het materiaal werd duidelijk dat een groot aantal individuen sporen van slijtage op het gebit vertoonde die overeenkomen met sporen als gevolg van pijpgebruik. De onderzoeksvragen Wij hebben ons toegelegd op onderzoeksvragen die specifiek betrekking hebben op de manier van gebruik van de pijp en de mogelijke samenhang met

Pijpgebruik door jong en oud

01-2014 binnenwerk.indd 14

03-02-14 21:07


pathologieën. Daarbij stonden de volgende vragen centraal: - Is er een voorkeur voor de locatie in de mond waar de pijp gehouden werd? - Is er sprake van ronde of haakse tandslijtage, en indien beide, in welke verhouding komen deze twee gebruikssporen voor? - Is er sprake van een relatie tussen pijpgebruik en het voorkomen van tandbederf, tandsteen, verkleuring van de tanden en hypercementosis? De eerste onderzoeksvraag heeft betrekking op de voorkeur voor het houden van de pijp in de mond. Het is interessant om op assemblageniveau te bekijken of deze voorkeuren werkelijk willekeurig zijn of dat er een patroon waar te nemen is, in dezelfde trant als dat men rechtsdan wel linkshandig kan zijn, maar het overgrote deel van de mensen rechtshandig is. De tweede onderzoeksvraag gaat dieper op dit gebruik in en heeft betrekking op hoe de pijp in de mond werd gehouden door te kijken naar de tandslijtage die dit teweeg bracht. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen ronde en haakse tandslijtage; twee manieren waarop een pipe notch uitgesleten kan worden in het gebit (zie kader 2: Ronde en haakse pipe notches). Het is de vraag of deze twee vormen van slijtage afzonderlijk dan wel tegelijk voorkomen op een enkel gebit of een pijpopening. Het meest waarschijnlijk is een variërend voorkomen met de manier van het houden van de pijp afhankelijk van de activiteiten en gewoonten van de roker. Een arbeider die rookt terwijl hij zijn handen nodig heeft voor bijvoorbeeld het scheppen van kolen zal wellicht de pijp anders houden dan wanneer diezelfde arbeider tijdens zijn pauze rookt terwijl hij rust. Ten slotte richt de derde onderzoeksvraag zich op een mogelijk verband tussen het pijproken en verscheidene gebitsaandoeningen. De associatie tussen roken en longkanker zal voor niemand nieuws zijn, roken is echter ook

Kader 2 RONDE EN HAAKSE PIPE NOTCHES Ronde tandslijtage is het meest herkenbare en bekende resultaat van tandslijtage door pijproken: het geeft een duidelijke, horizontale, cilindervormige inkeping tussen aanliggende of aansluitende tanden die niet of nauwelijks verticaal verloopt en scherpe hoeken vormt met de verticale zijden van de tanden, zowel aan de binnen- als buitenkant. Deze slijtage wordt veroorzaakt door het klemmen van de pijpsteel tussen de desbetreffende tanden. Haakse tandslijtage is minder bekend en opvallend maar toch kenmerkend voor pijpgebruik. Haakse tandslijtage is een vlakke, verticaal verlopende slijtage herkenbaar als een vlak gesleten facet op de tand. Anders dan ronde tandslijtage is de hoek tussen het slijtage facet en de verticale zijden van de tand afgerond. Dit verschijnsel suggereert dat de pijpsteel niet zo zeer vastgeklemd, maar in plaats daarvan losjes tussen de tanden gehouden werd, waarbij de pijp tegen de voorzijde van de ondertanden rustte.

van grote invloed op de gezondheid van het gebit en de mond. Zo wordt het geassocieerd met tandbederf, -verlies, tandvlees en –botontsteking en kanker aan de lippen, mondholte of het strottenhoofd.9 Aangezien wij enkel beschikten over de tanden, en in enkele gevallen over wat gefragmenteerde kaakbotten, hebben wij ons toegelegd op die gebitsaandoeningen die zichtbaar zijn aan de tanden zelf: tandsteen, tandbederf en hypercementose. Daarnaast hebben wij eveneens gekeken naar de verkleuring van de tanden, hoewel dat strikt gezien geen aandoening is maar, net als een slechte adem, wel valt onder de gevolgen van roken. Materiaal en methoden De assemblage bestudeerd voor deze studie betreft 56 individuen, met een totaal van 541 tanden. De gebitten zijn gekozen op basis van de kwaliteit van hun behoud, zowel die van de tanden zelf als het gebit als geheel. Het gaat hier dus om een selec-

Afb. 2 Het codesysteem voor de locatie van pipe notches in het gebit. Bron: Fédération Dentaire Internationale.

upper right

upper left

lower right

lower left Pijpgebruik door jong en oud

01-2014 binnenwerk.indd 15

|

15

03-02-14 21:07


Afb. 3 Pipe notches in individu DBJK 11921. Foto: auteurs.

tie die gebaseerd is op de best bewaard gebleven gebitten en niet een absoluut willekeurige steekproef van de populatie. Fase 1 Het onderzoek zelf bestond uit verschillende fasen. De eerste, voorbereidende, fase betrof het controleren van de gebitten. In deze fase is nagegaan of elk vondstnummer werkelijk correspondeerde met één enkel individu. Een onderscheid tussen volwassen individuen en kinderen/jongeren werd gemaakt aan de hand van de aan- of afwezigheid van tanden uit het melkgebit, de mate van ontwikkeling van het volwassen gebit, en de aan- of afwezigheid van verstandskiezen. Alle afzonderlijke tanden kregen een uniek nummer gebaseerd op de combinatie van hun vondstnummer, oftewel het individu, en het FDI World Dental Federation nummer van de tand (af b. 2). Het FDI notatiesysteem wordt internationaal gebruikt om afzonderlijke tanden te identificeren. De notatie bestaat uit een twee-cijferig nummer dat elke individuele tand in het gebit weergeeft. De tand 472-26 1.2, bijvoorbeeld, is een tand van individu ‘472-26’ op FDI locatie ‘1.2’, m.a.w. diens tweede voortand, in de rechter bovenkaak.10 Fase 2 Deze fase bestond uit het macroscopisch onderzoeken van alle tanden op het voorkomen van pipe notches, tandbe-

16

|

derf, tandsteen, tandverkleuring en hypercementose (zie kader 1). De pipe notches werden geïdentificeerd aan de hand van de aanwezigheid van slijtage facetten op de tanden, welke onderverdeeld werden in de eerder genoemde ronde dan wel haakse tandslijtage. Tandbederf werd vastgesteld wanneer een duidelijk zichtbare laesie, in de volksmond bekend als ‘gaatje’, aanwezig was in de kroon en/of wortel van de tand. Tandsteen werd vastgesteld aan de hand van de aanwezigheid van tandplak die verhard was, voornamelijk waar de tand en het tandvlees elkaar raakten. Tandverkleuring was een moeilijker aspect, omdat er veel verschillende factoren zijn die voor tandverkleuring kunnen zorgen, naast het roken. In dit geval is er specifiek gezocht naar de donkergele en bruine verkleuring of aanslag die samen zou gaan met roken en dan met name aan de kanten van de tanden die in contact stonden met rook (in het geval van pijpgebruik de linguale kant, ofwel de binnenkant). Hypercementose, ten slotte, werd vastgesteld door de aanwezigheid van abnormale verdikking van het cement op de wortel van tand.11 Als pipe notches aanwezig waren op een tand werd hun samenhang met, indien aanwezig, aanliggende en aansluitende tanden eveneens bekeken. Indien er meerdere aansluitende en aanliggende tanden met pipe notches aanwezig waren, is de locatie van deze pijpopening even-

Pijpgebruik door jong en oud

01-2014 binnenwerk.indd 16

03-02-14 21:07


eens aangegeven. Dit is gedaan om later, tijdens de analyse van de resultaten, een onderscheid te kunnen maken tussen het aantal pipe notches, ofwel aangetaste tanden, en de hoeveelheid pijpopeningen, ofwel werkelijke rustplaatsen van de pijp in de mond tijdens gebruik. Om deze pijpopeningen te registreren is een simpele code ontwikkeld om de locatie in de mond weer te geven. Deze bestond uit de letter L of R, voor links dan wel rechts, en een nummer tussen één en zeven. De nul correspondeert hier met de centrale positie, tussen de eerste voortanden, en één tot en met zeven met de daarop volgende posities naar de achterkant van het gebit toe (zie af b. 2). Fase 3 De laatste fase van het onderzoek betrof het invoeren van de in de vorige fase gewonnen gegevens in een database en het analyseren van deze gegevens om tot geïnformeerde antwoorden op de onderzoeksvragen te komen. Dit is gedaan door middel van statistiek betreffende absolute hoeveelheden, gemiddelden, duplicerende overeenkomstigheden en uitschieters met betrekking tot de in de vorige fase onderzochte variabelen. Dit is zowel per tand, als per individu als op de gehele assemblage toegepast om tot een samenvallende conclusie te komen.

aanwezig waren op het gebit. In de regel is een vrij langdurige periode van pijproken nodig om een duidelijke pipe notch in het gebit uit te slijten en het kan dus worden vastgesteld dat er in deze periode al voor het 15-16e jaar gerookt werd. Bij de individuen van 17-25 jaar waren er eveneens 2 (van de 6) met pipe notches en bij de individuen van 25-45 jaar waren dit er 8 (van de 11). Alhoewel het assemblage vrij klein is en hierdoor vertekening een rol kan spelen, lijkt het er op dat al vroeg begonnen werd met pijproken door sommige individuen waardoor pipe notches al zeer duidelijk zichtbaar werden met hun 15-16e levensjaar. Hoewel de individuen van 17-25 jaar slechts enkele deze pipe notches vertonen (2 van de 6) verschuift dit sterk bij 25-45 jaar (8 van de 11). Gebaseerd hierop kan gesteld worden dat, hoewel niet gebruikelijk, er door deze individuen soms al vroeg werd begonnen met roken en dat op latere leeftijd de meesten regelmatig pijp rookten. Locatie van de pijp in de mond Van de 56 individuen bezaten 26 indi-

Afb. 4 Afdruk van een staalgravure 18801900, voorstellende een pijprokende man met brede hoed en gekleed in jak met witte kraag. Rechts een tafel met daarop een vierkante fles, een glas en een papiertje met tabak. Graveur W. French naar Gabriël Metsu (schilder). Bron: collectie Amsterdam Pipe Museum (voorheen Pijpenkabinet).

Resultaten Pijpgebruik door jong en oud Van de 56 individuen kon er bij 21 een uitspraak worden gedaan over hun waarschijnlijke leeftijd op basis van de aan- of afwezigheid van het melkgebit; de mate van ontwikkeling van het volwassen gebit (waaronder de aan- of afwezigheid van verstandskiezen) en de mate van slijtage van het gebit. Afgaand op de staat van het gebit vielen deze 21 individuen in de volgende leeftijdsklassen: 1 kind van circa 8 jaar, 3 kinderen/jongeren van 15-16 jaar, 6 volwassenen van 17-25 jaar en 11 volwassenen van >25 jaar. Interessant is dat bij 2 van de 3 kinderen/jongeren van 15-16 jaar pipe notches Pijpgebruik door jong en oud

01-2014 binnenwerk.indd 17

|

17

03-02-14 21:07


Afb. 5 Tekening 18251860, uitgevoerd in potlood met accenten in zwarte waterverf, voorstellende een man gekleed in een jak, halsdoek en muts met een korte kleipijp in de mond. Links op de tekening een tafeltje waarop een jeneverkruik, een vuurkomfoor en een open boek of tabaksdoos. Maker: Cornelis Kruseman (1797-1857). Bron: collectie Amsterdam Pipe Museum (voorheen Pijpenkabinet).

viduen één of meer pipe notches die samen een pijpopening vormden. In af b. 3 is een voorbeeld van de pipe notches in individu DBJK 119-21 te zien. Hieruit wordt duidelijk hoe de verschillende pipe notches een pijpopening vormen. De tabellen 1 en 2 weerspiegelen de frequentie van pipe notches per positie in de mond. In totaal bezaten de 26 individuen met pipe notches 71 pijpopeningen, wat aangeeft dat de meeste mensen meer dan één locatie in de mond gebruikten om de pijp vast te klemmen. Van de 71 pijpopeningen bevinden zich er 38 aan de linkerkant, 30 aan de rechterkant en 3 in het midden van het gebit. Wanneer links en rechts samengevoegd worden lijkt men de pijp bij voorkeur op de 2e tot 4e positie te houden. Deze posities corresponderen met: tussen de tweede voortand en de hoektand (positie 2), tussen de hoektand en eerste premolaar (positie 3) en tussen de eerste en tweede premolaar (positie 4). Pijpgebruik en de gezondheid van het gebit De resultaten van de analyse op pathologieën worden hieronder beschreven en kunnen tevens worden nageslagen in de tabellen 3 en 4. Van de 56 individuen hebben er 30 geen sporen van pipe notches in hun gebit, terwijl 26 dit wel

18

|

hebben. Hoewel de aanwezigheid van incomplete gebitten hierbij zeker een rol speelt, worden in dit onderzoek de 30 individuen zonder pipe notches aangenomen als niet-rokers. De hoeveelheid pipe notches per individu lopen van één tot acht, met een gemiddelde van 3,38 per individu. 119 van de 541 tanden vertonen sporen van tandbederf. Deze 119 tanden behoren toe aan 35 individuen, 22% van de populatie. Van deze 119 tanden behoren 66 tanden toe aan 17 individuen die tanden bezaten met pipe notches. Vijftien van deze 66 tanden, toebehorend aan 9 individuen, hadden zowel sporen van tandbederf als een pipe notch op dezelfde tand. Binnen de nietrokende groep hebben 18 individuen sporen van tandbederf, of wel 60%. In de pijprokende groep zijn dit er 17 (65,38%). Er lijkt dus, in ieder geval binnen ons onderzoek, geen direct verband te zijn tussen roken en tandbederf, aangezien de pijprokende groep geen aanzienlijke toename in tandbederf vertoont. Van de 541 tanden vertonen er 228 tandsteen, deze behoren toe aan 44 individuen. Dit betekent dat 42,14% van de door ons onderzochte tanden tandsteen vertonen. Achtennegentig van deze tanden behoren toe aan 22 niet-rokende individuen. De overige 130 aangetaste tanden behoren toe aan 22 pijprokende individuen. Zesendertig hiervan vertonen zowel tandsteen als een pipe notch. Binnen de niet-rokende groep hebben 22 van de 30 individuen tandsteen (73,33%). Binnen de rokende groep van 26 personen hebben eveneens 22 individuen tandsteen (84,62%). Het aandeel van tandsteen bij pijprokende individuen lijkt dus hoger; dit verschil is echter niet bijzonder groot en wordt mogelijk beïnvloed door de grootte van onze assemblage, evenals de exacte verdeling van rokers en niet-rokers. 192 van de 541 tanden (35,49%) van de assemblage vertonen tandverkleuring, waarschijnlijk door tabak. Van de 192

Pijpgebruik door jong en oud

01-2014 binnenwerk.indd 18

03-02-14 21:07


tanden behoren 141 toe aan 17 individuen met pipe notches, terwijl 51 tanden toebehoren aan 16 individuen zonder, hoewel de aanwezigheid van incomplete gebitten het bestempelen van deze mensen als niet-pijprokers belemmert – de tanden met pipe notches kunnen immers verloren zijn gegaan. Opvallend is dat van de 192 tanden met tandverkleuring 52 tanden eveneens een pipe notch vertonen, toebehorend aan de 17 voorgenoemde ‘rokende’ individuen. Er lijkt dus een correlatie te bestaan tussen de aanwezigheid van pipe notches, dus rookgedrag, en verkleuring van de tanden. 111 van de 541 tanden vertonen hypercementose (20,52%), toebehorend aan 21 individuen. 57 van deze 111 tanden behoren toe aan 11 niet-rokende individuen, terwijl 54 tanden toebehoren aan 10 pijprokende individuen. Van deze 54 tanden hadden er 18 zowel hypercementose als een pipe notch. Deze behoren toe aan 8 van de 11 individuen. 11 van de 30 (33,67%) van de niet-rokende individuen had hypercementose, terwijl 10 van de 26 (38,46%) van de pijprokende individuen het had. Er lijkt geen correlatie te zijn tussen hypercementose en pipe notches aangezien de hoeveelheid individuen met hierdoor aangetaste tanden geen significant verschil tussen pijprokende en niet-rokende individuen laat zien. Wellicht spelen andere factoren een rol. Rookgewoonten binnen soortgelijke assemblages Zoals al eerder is aangegeven, is onze kennis van de onderzochte individuen enigszins beperkt, vanwege het feit dat er enkel op basis van tanden weinig gezegd kan worden over zaken als geslacht en algemene gezondheid. Hoewel de positie van de pipe notches in de mond en het patroon van slijtage inzicht kunnen geven in het rookgedrag, is het moeilijk om meer over deze mensen te zeggen. Vergelijkingen met goed gedocumenteerde, vergelijkbare vindplaatsen kunnen hierbij uitkomst bieden. Zo

kan met behulp van vergelijkend onderzoek worden nagegaan of pipe notches bijvoorbeeld gerelateerd zijn aan een specifieke sociale groep en deze resultaten kunnen dan op hun beurt inzicht geven in onze resultaten. Roken: een gebruikelijke activiteit? Het roken van tabak in kleipijpen in het 19e-eeuwse Victoriaanse Engeland wordt beschouwd als een activiteit die typisch is voor de arbeidersklasse. Dit beeld wordt bevestigd in archeologische opgravingen. Van 1845-1868 is de begraafplaats van het Duitse hospitaal St. Johann te Barsel in gebruik geweest. De 249 individuen die hier zijn opgegraven zijn mogelijk representatief voor de gehele begraafplaats en dus voor de rookgewoonten van alle begraven individuen. Interessant is dat van de gehele assemblage slechts 12 individuen (ca. 5%) tanderosie verbonden aan het roken van kleipijpen vertonen.12 Dit zou een argument kunnen zijn voor de hypothese dat bepaalde bevolkingsgroepen meer kans hadden om gewoonterokers

Afb. 6 Ovale ketel van tabakspijp, aardewerk, 1810-1850, met daarop in reliëf het stadswapen van ’s-Hertogenbosch, met aan weerszijden daarvan twee ‘wildemannen’. Op de keerzijde van de pijpenkop ketel in reliëf een lint met ingeknipte einden en de naam van de maker, Leonardus Eras uit ’s-Hertogenbosch. Vormrand afgezoomd met blaadjes. Bron: collectie Amsterdam Pipe Museum (voorheen Pijpenkabinet). Pijpgebruik door jong en oud

01-2014 binnenwerk.indd 19

|

19

03-02-14 21:07


Afb. 7 Dubbelconische tabakspijp, 16551690, bodemvondst Breda, aardewerk, geglaasd, gemaakt door Louis Fieliep (werkzaam te Breda van 1651 tot 1698), merkteken op de hiel ‘LF’. Bron: collectie Amsterdam Pipe Museum (voorheen Pijpenkabinet).

te worden. Dit patroon komt overeen met wat op andere begraafplaatsen is aangetroffen. Zo vertonen op het kerkhof van St. Marylebone te Londen, in gebruik van 1750 tot 1850, bijvoorbeeld slechts 10 van de 302 individuen (ca. 3.5%) kenmerken van slijtage door pijpgebruik.13 Een soortgelijk patroon is aangetroffen op het kerkhof van de Voegtly Evangelical Church, in gebruik van 1823 tot 1861, in de Verenigde Staten, waar slechts negen van de 230 volwassen begravenen (ca. 4%) pipe notches vertonen.14 Op het Lindegården kerkhof in Ribe, Denemarken, ca. 1700, bevatten 7 van de 113 primaire begravingen (ca. 5%, dit waren allemaal mannen) pipe notches.15 Dit geeft aan dat, wanneer men er vanuit gaat dat een kerkhof representatief is voor de gehele samenleving, het roken van kleipijpen geen gebruikelijke activiteit was. Roken en de arbeidersklasse Een ander beeld ontstaat wanneer er naar ‘gespecialiseerde’ begraafplaatsen wordt gekeken, waarin bepaalde groepen oververtegenwoordigd zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij begraafplaatsen van ziekenhuizen in de buurt van grote industriële gebieden, waar zwaar lichamelijk werk voor een oververtegenwoordiging van individuen uit de lagere arbeidsklassen heeft gezorgd. Hierdoor worden op deze plaats in verhouding veel meer individuen aangetroffen met gebitsslijtage veroorzaakt door roken. Deze oververtegenwoordiging is bijvoorbeeld goed te zien in de Scandinavische begraafplaats van walvisvangers te Spitsbergen, Noorwegen, waar 14 van

20

|

de 17 individuen pipe notches bevatten.16 Hetzelfde is te zien bij militaire begravingen in de Verenigde Staten17 en bij begravingen van slaven op het Amerikaanse continent, zoals in Barbados, Suriname en Maryland, waar het roken van kleipijpen zowel bij mannen als bij vrouwen en kinderen voorkwam.18 De katholieke kerkhoven van St. Mary en St. Michael te Londen werden met name gebruikt door arme Ierse immigranten, in de periode van 1843-1854. Op deze locaties zijn 63 individuen, met name mannen, met sporen van pijproken in het gebit aangetroffen op een totaal van 268 volwassenen (23,4%).19 Verder toont ook de vondst van een Noorse strafgevangenis, in gebruik van 1748 tot de 20e eeuw, aan dat het roken van kleipijpen een activiteit van de lagere klassen was. Hier zijn in 28,5% van de vrouwelijke en 25% van de mannelijke gevangenen pipe notches aangetroffen.20 Naast het feit dat het roken van kleipijpen tot de lagere (arbeiders)klassen lijkt te behoren, kan worden gesteld dat aan de hand van de positie van de pipe notch in de mond bepaalde gedragskenmerken gerelateerd aan roken verbonden kunnen worden. Zo zou mogelijk de intensiteit van het roken en veranderingen van de kleipijpen afgeleid kunnen worden uit de gebitten. De pipe notches zouden zich aanvankelijk voor in de mond kunnen bevinden, waarna ze verder achter in de mond kunnen ontstaan wanneer door slijtage de eerste pipe notch te groot wordt voor gebruik. Toch blijkt uit het Ierse kerkhof van St. Mary & St. Michael dat de locatie van de pipe notches soms

Pijpgebruik door jong en oud

01-2014 binnenwerk.indd 20

03-02-14 21:07


verandert voordat een opening te groot wordt om de pijp in vast te houden. De reden hiervoor is onbekend, het zou kunnen dat de locatie van de pijp tevens te maken heeft met de preferentie van de rokende, of aan mode onderhevig is. Bij een begraving van slaven te Maryland, bestaande uit zeven individuen (vier mannen, twee vrouwen en één kind) is de meerderheid van de pipe notches (n=5) aan de linkerzijde van het gebit aangetroffen.21 Bij een andere begraving van slaven bevat de helft van de assemblage (n=2) pipe notches aan zowel de linker- als de rechterzijde van het gebit, en de andere helft alleen aan de linkerzijde.22 Bij de Voegtly Evangelical Lutheran church-begravingen zijn in totaal 9 individuen aangetroffen, waarvan er vier enkel pipe notches aan de linkerzijde hadden, twee pipe notches aan beide zijden en drie enkel aan de rechterzijde pipe notch hadden. 23 St. Mary en St. Michael bevatten 26 individuen (op een totaal van 58) met pipe notches aan de linkerzijde, 13 met pipe notches aan de rechterzijde en 19 met pipe notches aan beide zijden.24 Er zijn ook voorbeelden bekend waarvan alle gebitselementen slijtage door pijpgebruik vertonen, bijvoorbeeld in een begraving van een 30-jarige man uit Vartorv, Denemarken.25 Uit deze voorbeelden kan worden afgeleid dat over het algemeen bij rokende individuen de linkerzijde van de mond wordt geprefereerd. Dit zou samen kunnen hangen met het feit dat de meeste mensen rechtshandig zijn en dat zij door de pijp in hun linkerhand te houden, hun rechterhand vrij zouden kunnen houden voor het uitvoeren van werk. Wanneer de pijpopening te groot wordt, kan de positie verplaatst worden naar een andere plaats aan dezelfde zijde van de mond of in sommige gevallen naar de andere zijde. Op basis van deze bevindingen zou verder kunnen worden gesteld dat pijpopeningen aan dezelfde (linker)zijde aanduidt dat deze individuen rookten terwijl ze werkten, terwijl pijpopeningen aan beide zijden duiden op roken in de vrije tijd. Dit is echter niet

met zekerheid vast te stellen. Bovendien blijkt uit de opgraving van de begravingen van walvisvangers op Spitsbergen dat de pipe notches zich aan beide kanten van het gebit bevinden. 26 Het is moeilijk om te bepalen waardoor dit komt: zouden deze mensen veelvuldig in hun vrije tijd gerookt hebben, of zouden zij bijvoorbeeld veel hebben gerookt tijdens intensief werk, met beide handen? Op basis van het bovenstaande kunnen enkele suggesties gedaan worden met betrekking tot de algemene rookgewoonten van de individuen op het Sint Janskerkhof. Dit waren mogelijk mannen, die tot de lagere bevolkingsgroepen behoorden. Het voorkomen van openingen aan beide zijden van de mond kan wijzen op intensief roken en mogelijk roken in de vrije tijd, terwijl het voorkomen van openingen aan één kant van de mond kan wijzen op roken in mindere mate, of op roken tijdens het werk. Conclusie De onderzochte populatie van het Sint Janskerkhof betrof 56 individuen, een totaal van 541 tanden. De meeste gebitten waren niet compleet en veelal ontbraken er kiezen. Hierdoor, en door de afwezigheid van overig skeletmateriaal, was het in veel gevallen niet mogelijk om een onderbouwde uitspraak te doen over de precieze leeftijd en het geslacht van de individuen. De gebitselementen zelf waren echter in uitstekende conditie voor het onderzoek waarop wij ons hadden toegelegd. Van de 56 individuen bezaten 26 minstens één pipe notch op een van hun tanden, inclusief 2 kinderen/jongeren van 15-16 jaar. Iets meer dan de helft van de assemblage lijkt op het eerste gezicht dus ‘niet-rokers’. Het is echter goed mogelijk dat enkele van de verloren gegane tanden in deze gebitten pipe notches bevatten en dat hierdoor ‘rokers’ ten onrechte bij de ‘niet-rokers’ terecht zijn gekomen. In deze assemblage is de aanwezigheid van pipe notches onze meest directe aanwijzing van roken. Verkleuring van de tanPijpgebruik door jong en oud

01-2014 binnenwerk.indd 21

|

21

03-02-14 21:07


den is een moeilijker begrip, het heeft de meeste overtuigingskracht in combinatie met andere indicatoren, zoals pipe notches. Het zijn dan ook deze indicatoren die wij hebben gebruikt om een onderscheid te maken tussen rokers en niet-rokers. Het is mogelijk dat door de geringe omvang en de selectiemethoden van onze assemblage enige vertekening in de aanwezigheid van rokers tegenover niet-rokers is ontstaan, doordat de gebitten van de laatste mogelijk in een betere conditie bewaard zijn gebleven. In dit geval moet er daarom met een lichte oververtegenwoordiging van niet-rokers rekening worden gehouden bij het analyseren van de resultaten. De 26 rokende individuen hadden elk één tot acht pipe notches, met 3,38 pipe notch per persoon gemiddeld. Het totaal aan pipe notches vormt 71 pijp openingen. Dat wil zeggen dat deze 26 mensen in totaal hun pijpen op 71 plaatsen in de mond hebben gehouden, waardoor er openingen van één of meerdere pipe notches in het gebit ontstonden. Dit is, bijna 3 per persoon gemiddeld. Hoewel er uit onze assemblage, anders dan eerder onderzoek, geen directe voorkeur voor links of rechts naar voren komt, is er wel een duidelijke voorkeur voor de positie van de pijp in de mond. Het zijn positie 2 tot en met 4 die duidelijk hoger scoren dan de andere. Dit is tussen de tweede voortand en de hoektand (positie 2), de hoektand en eerste premolaar (positie 3) en de eerste en tweede premolaar (positie 4). Hoewel het gebruik van positie 1 (tussen de voortanden) voorkomt, komt deze positie beduidend minder vaak voor dan de andere posities. Het weinig voorkomen van posities voorbij positie 4 heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met de mondhoek en wang, en de manier waarop de pijp hierlangs buiten de mond wordt gebracht. Uit ons onderzoek komt geen direct verband tussen roken en tandbederf, tandsteen of hypercementose naar voren. Er zijn wel verschillen, maar deze zijn relatief klein en maken het moeilijk om tot een uitspraak hierover te komen.

22

|

Hoogstwaarschijnlijk heeft de grootte van de assemblage hierop een invloed. Tandverkleuring door tabak komt veel voor bij zowel de rokers als niet-rokers. Opvallend is dat deze verkleuring met name aan de binnenzijde van de tanden voorkomt. Een mogelijke verklaring voor het voorkomen van tandverkleuring bij zowel rokers als niet-rokers is het voorgenoemde verlies van tanden met pipe notches. Hierdoor zou een deel van, of zelfs alle, gebitten die nu onder niet-rokers vallen maar wel verkleuring vertonen eigenlijk onder rokers kunnen vallen. Een andere mogelijkheid is het kauwen van pruimtabak, wat eveneens tandverkleuring zoals dat door roken kan veroorzaken. Uit ons onderzoek blijkt dat aan de hand van zorgvuldige gebitsanalyse nieuwe informatie kan worden verkregen over het pijpgebruik in het verleden. Pipe notches zijn een goede indicator voor het roken van de kleipijp, de aanwezigheid en aard van pipe notches kan inzicht geven in de mate waarin gerookt werd en de manier waarop de pijp in de mond gehouden werd. Verder kan de correlatie van pipe notches met andere oneffenheden op de tanden inzicht geven in de gevolgen van het roken van de kleipijp: uit dit onderzoek is een duidelijke samenhang tussen roken en tandverkleuring naar voren gekomen. Toekomstig onderzoek naar pipe notches en het gebruik van de kleipijp wordt dan ook zeker aangeraden. Nieuwe studies op zowel oude als nieuw ontdekte assemblages kunnen ongetwijfeld leiden tot het onderbouwen dan wel af breken van huidige hypothesen, en zeker ook tot interessante, nieuwe ontdekkingen over het rookgedrag in het verleden.

Contactpersoon H.L. Mickleburgh Faculteit der Archeologie Reuvensplaats 3-4, kamer 114 Postbus 9515 2300 RA Leiden h.l.mickleburgh@arch.leidenuniv.nl

Pijpgebruik door jong en oud

01-2014 binnenwerk.indd 22

03-02-14 21:07


Noten 1 Masterstudenten van de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden die hebben deelgenomen aan het college Dental Anthropology 2010-2011: M.C. van Dijk, B.E. Berkholst, B. Brozius, E.K. Kuijjer, E.B. van Meel, N.H. Møller, T.K. Nielsen, P.J.J.F. Soffers, L.J. Sterner, L. de Veth, en hun docent H.L. Mickleburgh. 2 Kvaal & Derry 1996. 3 Portegies 1999, 179. 4 Pot 1988, 129. Zie eveneens: Boekwijt & Jansen 1988, en Portegies 1999. 5 Pot 1988. 6 Cleijne 2005. 7 Ronald van Genabeek persoonlijke communicatie 2010, Bonnie Nilham persoonlijke communicatie 2010. 8 Zie kader 1, terminologie. 9 Axelsson et al. 1998; Locker 1992; Lubin et al. 2010

en Yanagisawa et al. 2010. 10 Fédération Dentaire Internationale 1971. 11 Zie afb. 1 en Hillson 1996. 12 Kramis 2007. 13 Walker & Henderson 2010. 14 Ubelaker & Jones 2003. 15 Madsen & Pedersen, niet gepubliceerd. 16 Meyer 2007. 17 Scott et al. 1998, en Vihleve 2004. 18 Ubelaker et al. 1991, en Okumura 2010. 19 Walker & Henderson 2010. 20 Kvaal & Derry 1996. 21 Ubelaker et al. 1991. 22 Okumura 2010. 23 Ubelaker & Jones 2003. 24 D. Walker, persoonlijke communicatie 2011. 25 Keenan & Moeskilde 2011. 26 Meyer 2007.

Literatuur Axelsson, P., J. Paulartder & J. Lindhe, 1998: Relationship between smoking and dental status in 35-, 50-, 65- and 75-year-old individuals. In: Journal of Clinical Periodontology 25, 297-305. Boekwijt, H.J. & H.L. Janssen, 1988: Kroniek Bouwhistorisch en Archeologisch onderzoek ’s-Hertogenbosch 1. Cleijne, I.J., 2005: ‘s-Hertogenbosch, St. Janskerkhof. Definitief archeologisch onderzoek en archeologische begeleiding. BAAC bv. Fédération Dentaire Internationale 1971: Two-digit system of designating teeth, In: International Dental Journal 21: 104-106. Hillson, S.W., 1996: Dental Anthropology, Cambridge University Press, Cambridge. Keenan, S. & J. Moeskilde, 2011: Osteologisk rapport, Unpublished anthropological report, The National Museum of Denmark, Copenhagen. Kramis, S., 2007: Tonpfeifenraucher aus Barsler Friedhofen: Anthropologische und historische aspekte des “tabaktrinckens”. In: Knasterkopf 19, 41-44. Kvaal, S.I. & T.K. Derry, 1996: Tell-tale teeth: abrasion from the traditional clay pipe. In: Endeavour 20, 28-30. Locker, D., 1992: Smoking and oral health in older adults. In: Canadian Journal of Public Health 83, 429-432. Lubin, J.H. e.a., 2010: Body Mass Index, cigarette smoking, and alcohol consumption and cancers of the oral cavity, phyrynx, and larynx: modeling odds ratios in pooled case-control data. In: American Journal of Epidemiology 171, 1250-1261. Madsen, H.A. & D. Pedersen, 2009: Antropologisk rapport ASR 13, Lindegården. Unpublished anthropological report, Sydvestjyske museer, Denmark. Meyer, C., 2007: Rauchzeichen am skelett: Uber den anthropologischen nachweis von tabakkonsum in der vergangenheit. In: Knasterkopf 19, 37-40. Okumura, M., 2010: The end of slavery: Disease patterns and cultural behaviours of African Americans in Suriname. In: International Journal of Osteoarchaeology 21, 631-642. Portegies, M., 1999: Dood en begraven in ’s-Hertogenbosch – het Sint-Janskerkhof 1629-1858, Uitgeverij Matrijs. Pot, Tj., 1988: Een gebitsonderzoek van het 18e-eeuwse grafveld St. Janskerkhof 1984. In: Kroniek Bouwhistorisch en Archeologisch onderzoek ’s-Hertogenbosch 1, 125-149. Scott, D.D., P. Willey, M.A. Connor (eds.), 1998: They Died with Custer: Soldiers’ Bones from the Battle of the Little Bighorn, University of Oklahoma Press, Norman, USA. Ubelaker, D.H., E.B. Jones & A.W. Turowski, 1996: Skeletal Biology of the Patuxent Point Human Remains. Living and Dying on the 17th Century Patuxent Frontier, Crownsville: Maryland Historical Trust Press: 47-104. Ubelaker, D.H. & E.B. Jones (eds.), 2003: Human remains from Voegtly cemetery, Pittsburg, Pennsylvania. Smithsonian contributions to Anthropology, 46. Walker, D. & M. Henderson, 2010: Smoking and health in London’s East End in the first half of the 19th century. In: Post-Medieval archaeology 44, 209-222. Yanagisawa, T. & M. Ueno, K. Shinada, S. Ohara, F.A.C. Wright, Y. Kawaguchi, 2010: Relationship between smoking and smoking cessation with oral health status in Japanese men. In: Journal of Periodontal Research 45, 277-283.

Pijpgebruik door jong en oud

01-2014 binnenwerk.indd 23

|

23

03-02-14 21:07


Wie kent dit? Een mysterieus voorwerp uit Zierikzee Leida Goldschmitz1

In de collectie van het Stadhuismuseum in Zierikzee bevindt zich een voorwerp waarvan de functie tot nu toe onbekend is. De precieze herkomst is niet bekend, maar het is gevonden tijdens een ‘bottenvistocht’ van het - sinds 1951 actieve - genootschap Kor en Bot naar botten van prehistorische dieren in de Oosterschelde en als ‘bijvangst’ via schenking terecht gekomen in het museum. Het gaat om een massief, vierzijdig, taps toelopend voorwerp van ongeglazuurde roodbakkende klei met aan de bovenzijde een 3 cm diep, naar onderen toe smaller wordend gat. De diameter van het gat aan de top is ongeveer 2 cm. Aan elke zijde, ongeveer 1 cm vanaf de top, bevindt zich een taps toelopende horizontale doorboring met een doorsnede van 4 mm waar deze uitkomt in het verticale gat en van ca. 1 cm aan de buitenzijde. Eén van de doorboringen laat een soort slijtagespoor zien. Deze doorbo-

ringen kruisen het hierboven genoemde verticale gat (afb. 1 en afb. 2). Het oppervlak aan de top bedraagt ongeveer 3 x 3 cm, het grondvlak waarschijnlijk 5 x 5 cm. De hoogte is 8.5 cm, de grootste breedte 6 cm op ongeveer 1 cm boven het grondvlak. De maten variëren per vlak van 2 tot 4 mm. Het geheel is grof en slordig bewerkt met aan elk van de vier zijden een onregelmatige kerbschnittversiering en vele mespuntindrukken. Het lijkt erop dat de mespuntindrukken zijn aangebracht ná de horizontale doorboringen, omdat ze enigszins de ronding van de gaten volgen. Een deel van het grondvlak is aan één zijde afgebroken en dat is helaas ook het geval met sommige van de kerbschnittvlakken. Het voorwerp lijkt door middel van twee (met een mes?) aangebrachte groeven verdeeld te zijn in een onder-, midden- en bovenstuk. Het is mogelijk dat het voorwerp ooit groter is geweest en dat het grondvlak eigenlijk een breukvlak is. Het raadselachtige voorwerp staat thans in een vitrine in het Stadhuismuseum. De volgende vragen leggen wij graag aan u voor: - Wie weet waar dit voorwerp voor diende, rekening houdend met de horizontale doorboringen? - Wie kan iets zeggen over de datering? - Wie kent vergelijkbare voorwerpen? - Wie kent een artikel of publicatie over een dergelijk voorwerp? Reacties graag naar : tddekoning@zeelandnet.nl of leida@zeelandnet.nl

Afb. 1 Vreemd voorwerp uit Zierikzee. Foto: Peter Priester, conservator Stadhuismuseum Zierikzee.

24

|

Afb.2 Dwarsnoorsnede. Tekening: Leida Goldschmitz.

Noot 1 Leida Goldschmitz is lid van AWN-afd. Zeeland, tekenaar. Dicky de Koning is bestuurslid van AWN-afd. Zeeland en werkgroepleider te Zierikzee.

Wie kent dit?

01-2014 binnenwerk.indd 24

03-02-14 21:07


Over Jan Mezger, archeoloog -en meerte Wateringen Jeroen van Zoolingen1

Wanneer je de voorgaande jaargangen van dit blad doorzoekt, duikt de naam J. Mezger met enige regelmaat op, met name in de edities uit de jaren zestig, maar bijvoorbeeld ook nog in het recente Romeinen themanummer. De amateur-archeoloog Jan Mezger introduceerde nieuwe vindplaatsen in de Haagse regio, en hield zich bezig met de studie van het handgevormde aardewerk dat hij daarvan kende. 2 Verschillende van zijn publicaties gebruiken de Haagse archeologen - zo ook ik - tot op de dag van vandaag. Daarnaast zijn Mezgers persoonlijke collectie en documentatie ook in het Haagse depot terechtgekomen. Maar waar we bekende tijdgenoten, collega’s en vrienden van J. Mezger, zoals Paul Stuurman of Pieter Postma, goed kennen van beeld of uit schrift, als persoonlijke vriend, of zelfs van straatnaamborden, kon ik over J. Mezger maar weinig te weten komen. Omdat het wel duidelijk is dat Mezger een belangrijke rol speelde in de naoorlogse archeologie, wilde ik meer over de man te weten komen, en ervoor zorgen dat ook zijn bijdrage niet vergeten zal worden.3 Jan Mezger werd geboren op 11 september 1918, te Paree op Java. Hij groeide op op de sisalplantages die zijn vader op Java en Sumatra opzette. Op zijn achtste verhuisde Jan met zijn ouders, broertje en zusje vanuit Indonesië naar Amersfoort. Na de lagere school ging hij hier naar het Gymnasium, waar hij zijn latere vrouw Nellie leerde kennen. Ze deelden verschillende passies, zoals hockey, de natuur en klassieke muziek, maar ook de archeologie. Na het afronden van het Gymnasium in 1938 ging Jan in militaire dienst, en volgde hij een opleiding tot reserveofficier. Hij maakte zodoende de mobilisatie en de capitulatie mee. Toen hij als student Indologie werd opgeroepen voor de ‘Arbeitseinsatz’, is hij ondergedoken. Hij verbleef onder meer in Brabant en Amsterdam, en als lid van de ondergrondse en binnenlandse strijdkrachten leverde hij een actieve bijdrage aan het verzet. Zijn

Afb. 1 AW(W)N veldwerk in 1963 op Monster-het Geestje. Links Jan Mezger, in discussie met Paul Stuurman.Bron: archief P. Stuurman.

militaire loopbaan wilde hij ook na de bevrijding voortzetten, en hij meldde zich daarom vrijwillig aan voor militaire actie in Indonesië. Ruim anderhalf jaar diende Jan in zijn geboorteland, maar een ziekte zorgde ervoor dat hij vroegtijdig terugkeerde naar Nederland. Hier volgde nog een jaar bij de Legervoorlichtingsdienst, waarna hij uiteindelijk als reservekapitein bij de Grenadiers eervol ontslag kreeg aangeboden. Over Jan Mezger, archeoloog -en meer- te Wateringen

01-2014 binnenwerk.indd 25

|

25

03-02-14 21:07


Afb. 2 ‘Het historische beleg van Kolderdam.’ Bron: Jan Mezger, 1957.

In 1945 trouwden Jan en Nellie. Eind jaren veertig woonden ze kort op kamers in Den Haag, waarna ze verhuisden naar Wateringen. Ze kregen twee zonen, Michiel en Hans. Jan werkte na zijn terugkeer in Nederland voor de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). In 1966 werd hij gevraagd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken om

26

|

in Suriname een functiewaarderingssysteem op te zetten, waarna het gezin voor een jaar naar Paramaribo verhuisde. Jan werkte voor het ministerie tot aan zijn VUT, in 1981. Met de kinderen inmiddels het huis uit, verhuisden Jan en Nellie naar het bosrijke ’s-Heerenberg. Helaas heeft Jan niet lang van zijn pensioen kunnen genieten, hij overleed

Over Jan Mezger, archeoloog -en meer- te Wateringen

01-2014 binnenwerk.indd 26

03-02-14 21:07


in 1987 op 68-jarige leeftijd. Tijdens zijn leven ontwikkelde Jan Mezger veel interesses, passies en vaardigheden. De archeologie is er één van. Vooral vanuit Wateringen, en als lid van de A.W.(W.)N., was hij betrokken bij verschillende opgravingen in en rond Den Haag. Tot de meest aansprekende behoren absoluut Rijswijk-de Bult en Monster-het Geestje (af b. 1). Daarnaast was hij vooral te vinden in Den Haag Zuidwest. Regelmatig bracht hij zijn vrouw en kinderen mee naar de bouwputten, al deelde hij zijn passie voor de archeologie nog het meest met zijn veldwerkvrienden, van wie Paul Stuurman wellicht de bekendste is. Samen met hem verrichte Mezger pionierswerk op het gebied van de IJzertijd en inheemsRomeinse archeologie in West-Nederland, in het bijzonder door zich bezig te houden met de studie van het handgevormde aardewerk.5 Verschillende publicaties van zijn hand hierover zijn verschenen in Westerheem, en in de persoonlijke documentatie van Jan vinden we nu nog de meest uitgebreide (aan)tekeningen. Dat Jan een begenadigd tekenaar was, bleek al voordat hij zich bezig hield met het vastleggen van archeologische objecten. Al in 1949 werden humoristische

tekeningen van hem gepubliceerd in het blad Mandril. Daarnaast werkte hij als freelance cartoonist en verschenen prenten van zijn hand in de Haagse Post en het humoristische blad Mallemolen. De meeste prenten maakte hij echter voor de Legerkoerier, waarin zijn personage ‘Pieter Pineut’ een vaste plek kende. In 1957 publiceerde dit blad ook ‘Het historische beleg van Kolderdam’. Deze prachtige prent (afb. 2) doet welhaast vergeten dat Jan nooit tekenles heeft gehad! Naast de archeologie en het tekenen, had Jan belangstelling voor houtsnijden en schilderen. In zijn pensioenjaren deed hij aan pottenbakken, een interesse die ongetwijfeld voortkwam uit zijn ervaringen als amateurarcheoloog. Verreweg het meeste van bovenstaande ben ik te weten gekomen dankzij Michiel en Hans Mezger, zonen van Jan. Na enig zoeken had ik het geluk met Michiel in contact te komen. Ik ben hem bijzonder dankbaar voor zijn grote behulpzaamheid en bijdrage aan dit verhaal. Daarnaast gaat mijn dank ook uit naar Marie-France van Oorsouw, met wie ik de persoonlijke documentatie van Paul Stuurman heb doorgezocht, op zoek naar een beeld van Jan Mezger. jeroenvanzoolingen@gmail.com

Noten 1 Jeroen van Zoolingen studeerde Archeologie en Prehistorie aan de Universiteit Leiden, met als specialisatie provinciaal-Romeinse archeologie. Sinds 2004 werkt hij als archeoloog voor de afdeling Archeologie van de gemeente Den Haag. 2 Zie de Bibliografie hieronder voor de bijdragen van Mezger aan Westerheem. 3 Zie het item “Rondom de stad” in het themanummer Romeinen van 2013, Westerheem 62, 268-276. 4 Reeds in 1959 roept H.J. Calkoen de lezers van Westerheem op een poging te ondernemen om vaste systematiek toe te passen bij de beschrijving van handgevormd vondstmateriaal uit West-Nederland. Zijn oproep is gebaseerd op ingezonden werk van Jan Mezger. Zie Westerheem 8, 79-80. Bibliografie Mezger, J., 1961a: Vondsten van inheems en Romeins materiaal in de Uithofpolder bij ’s-Gravenhage (Z-H), Westerheem 10, 14-25. Mezger, J., 1961b: Reacties van lezers. Nagel of spatel?, Westerheem 10, 26. Mezger, J., 1961c: Slijpsteen met visgraatmotief, Westerheem 10, 123-124. Mezger, J., 1966: ’s-Gravenhage (Z-H), Westerheem 15, 115-116. Mezger, J., 1967: Nog eens: „Sporen van IJzertijd-bewoning op het strand bij Loosduinen”, Westerheem 16, 210-217. Mezger, J., 1968: Versiering van verticale plastische ribbels, Westerheem 17, 24-25. Mezger, J., 1969a: Vondsten van het Monsterse Geestje, Westerheem 18, 3-43. Mezger, J., 1969b: Over twee IJzertijdvondsten in het kustgebied, Westerheem 18, 164-176.

Over Jan Mezger, archeoloog -en meer- te Wateringen

01-2014 binnenwerk.indd 27

|

27

03-02-14 21:07


De vrijwilliger in tijden van crisis Vrijwilligers geen goedkope oplossing voor noodzakelijk onderzoek Tonnie van de Rijdt - van de Ven1

Archeologie in de Put; dat was de titel van een uitzending van EenVandaag, 23 oktober jl.2 Door de economische crisis wordt er minder gebouwd en daardoor vindt ook minder archeologisch onderzoek plaats. Dat treft bedrijven en beroepsarcheologen. Het aantal medewerkers van gravende bedrijven is sinds de crisis bijna gehalveerd. Een bijkomend effect is dat kennis en ervaring verloren gaat die later wellicht weer nodig is. Ook Archeobrief van december jl. besteedt aandacht aan de gevolgen van de crisis voor het archeologische veld.3 Wat betekent die crisis voor ons als vrijwilligers? Ik heb als voorzitter van de AWN een blog op de website van EenVandaag geplaatst.4 Hier een aangepaste versie voor onze eigen achterban.

AWN-leden dragen bij aan archeologisch onderzoek. Dat is deel van onze missie. AWN-leden doen incidenteel eigen onderzoek, het meeste onderzoek is ondersteunend aan beroepsarcheologen: assistentie bij vooronderzoek, veldwerk en vondstverwerking. Door hun hulp kunnen tijdsintensieve werkzaamheden worden uitgevoerd, die anders te kostbaar zouden zijn in verhouding tot de meerwaarde aan kennis. Voorbeelden zijn het handmatig uitgraven van paalsporen, greppels en waterputten, het zeven van bodemmonsters en het sorteren en determineren van grote hoeveelheden aardewerk of andere vondsten. Die werkzaamheden worden niet of heel beperkt in een Programma van Eisen opgenomen. Het zijn de extra’s. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat vrijwilligers reguliere medewerkers vervangen om de kosten van een opgraving te verlagen. De brancheorganisaties van archeo-

28

|

logische bedrijven, de NVAO en de VOiA, onderschrijven dit en dragen dat ook uit aan hun leden. De laatste tijd krijgen we signalen dat soms medewerkers van de opgraving worden gehaald wanneer zich vrijwilligers melden. Dat is dus niet de bedoeling. Niet bekend is of dit regelmatig voorkomt, maar wie dit als vrijwilliger meemaakt kan dat aan ons doorgeven. Vrijgegeven gebieden Een gemeente bepaalt als bevoegd gezag in de meeste gevallen of een opgraving verplicht is, op basis van het advies uit vooronderzoek. Wanneer een gemeente een negatief selectiebesluit neemt, en een gebied dus vrijgeeft, kunnen vrijwilligers tijdens de grondwerkzaamheden waarnemingen of een eigen opgraving doen. Voor dat laatste is toestemming nodig van de RCE.5 Het zijn terreinen waar (waarschijnlijk) wel archeologische resten aanwezig

De vrijwilliger in tijden van crisis

01-2014 binnenwerk.indd 28

03-02-14 21:07


zijn die echter op basis van het vooronderzoek als niet behoudenswaardig zijn aangemerkt. Bijvoorbeeld omdat de vindplaats te veel is verstoord of de inhoudelijke kwaliteit als laag wordt beoordeeld. Toch kunnen deze gebieden interessant zijn voor de lokale geschiedenis en dus waard om nader te bekijken. Onderzoek als vrijwilliger kan ook in gebieden waar volgens het bestemmingsplan geen archeologisch onderzoek verplicht is. Het te verstoren oppervlak is dan bijvoorbeeld kleiner dan de geldende onderzoeksplicht, terwijl het mogelijk wel om een interessante locatie gaat. In al dit soort situaties doen vrijwilligers zinvol onderzoek dat anders niet zou plaatsvinden. Geen verder onderzoek: dilemma voor vrijwilligers De laatste tijd zien we voorbeelden waarbij er volgens het vooronderzoek wel indicaties zijn voor vindplaatsen, maar het belang daarvan laag wordt ingeschat of onzeker wordt geacht. Soms als advies van de onderzoekers, soms oordelen adviseurs anders dan de onderzoekers en soms is het de gemeente die anders kiest. Er wordt dan geen verplichting tot verder archeologisch onderzoek opgelegd. Nu gemeentelijke budgetten steeds krapper worden en gemeenten bouwprojecten zo min mogelijk beperkingen willen opleggen, lijkt dat vaker voor te komen. Bij een deel van die adviezen en gemeentelijke besluiten hebben wij twijfels, omdat ze niet of nauwelijks inhoudelijk worden onderbouwd. Het lijkt alleen een kwestie van geld, de informatiewaarde van een vindplaats wordt te snel negatief beoordeeld. Wanneer een negatief selectiebesluit dan ook nog wordt gekoppeld aan het voorstel dat een lokale archeologiegroep daar waarnemingen kan doen, moeten we extra alert zijn. Worden vrijwilligers hier niet naar voren geschoven als alternatief voor een dure opgraving? Kijk kritisch naar selectiebesluiten Als AWN-leden moeten we selectiebesluiten kritisch bezien. Natuurlijk zijn we

graag zelf in het veld werkzaam en willen we voorkomen dat de nog in de bodem aanwezige informatie over ons verleden ongezien verloren gaat. We willen echter ook dat opgravingen goed worden uitgevoerd, met voldoende tijd en professionele kwaliteit. We roepen afdelingen dan ook op om samen te werken met gemeenten en te proberen in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken te worden bij selectiebesluiten. Bewaak tevens bij bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen de selectiebesluiten die daaraan ten grondslag liggen. Dien zo nodig zienswijzen in bij bestemmingsplannen of bezwaren bij vergunningen.6 Maar wanneer dat allemaal niet lukt, willen we toch graag redden wat er te redden valt, grijp dan ook mogelijkheden voor eigen onderzoek aan.

Afb. 1 Een groep vrijwilligers assisteert bij het leegscheppen van de gracht tijdens de opgraving van kasteelterrein Gagelbosch te Eindhoven. Foto: Laurens Mulkens, 2008.

Naar een nieuwe rol van vrijwilligers? Voor maatschappelijk draagvlak moet er een goede balans zijn tussen kosten en opbrengsten van archeologisch onderzoek. Moeten we hier niet opnieuw naar kijken? Welke onderzoeksvragen kunnen beantwoord worden door lokaal deskundige vrijwilligers en welke onderzoeksvragen vereisen specifieke professionele deskundigheid? Welke opleiding en ondersteuning hebben vrijwilligers nodig om bepaalde onderzoeken te kunnen doen? Hoe organiseren we dat? We gaan daar graag het debat over aan en nodigen onze leden en het archeologische veld uit hun visie daarop te geven. Reageren kan via: vdrijdt@iae.nl Noten 1 Tonnie van de Rijdt is voorzitter van de AWN. 2 http://www.eenvandaag.nl/binnenland/47553/archeologie_in_de_ put. 3 Zie ook Jan Vredenberg. De crisis en de archeologie. Archeobrief, 17-4, december 2013. 4 http://www.eenvandaag.nl/binnenland/47565/_vrijwilligers_ geen_goedkope_oplossing_archeologie. 5 zie http://www.awn-archeologie.nl/index.php/onderzoek/zelfstandig-onderzoek-als-vrijwilliger. 6 De landelijke AWN-werkgroep Belangenbehartiging kan daar advies en ondersteuning bij geven. Zie ook http://www.awn-archeologie.nl/index.php/bescherming voor informatie over zienswijzen en bezwaar. De vrijwilliger in tijden van crisis

01-2014 binnenwerk.indd 29

|

29

03-02-14 21:07


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Zutphen De lijmerij op de Mars in Zutphen Bert Fermin1

Afb. 1 Een greep uit de enorme berg botten rond de lijmerij: schapenmetapodia en enkele runderkoten. Foto: auteur.

Ten noorden van de stad Zutphen ligt het industriegebied de Mars. Anders dan de meeste industrieterreinen in Nederland, kent dit gebied een eerbiedwaardige historie. Zo was hier aan het einde van de Middeleeuwen al een scheepswerf. Verder werden er in de 18e eeuw windmolens gebouwd, die werden ingezet voor de productie van leer, olie, tras, timmerhout en papier. In de late 19e eeuw werden de windmolens vervangen door stoommolens. Sommige van de huidige industrieĂŤn zijn rechtstreeks door ontwikkeld vanuit deze basis. De meest onwelriekende van deze industrieĂŤn werd onlangs onderzocht: een lijmfabriek uit de 18e eeuw.

30

|

Rondom de Stad

01-2014 binnenwerk.indd 30

03-02-14 21:07


Op de kadastrale minuut van 1832 staat een klein gebouwtje afgebeeld dat gelegen is op één van de lunetten van Coehoorn aan de noordzijde van de stad, de Mars. Het gebouw staat aangeduid als ‘lijmerij’. Een lijmerij of lijmziederij was een bedrijf waar lijm werd geproduceerd uit beenderen, huiden of visresten (afb. 1). In de winter 2011-2012 is door de archeologische dienst van de gemeente Zutphen onderzoek gedaan naar deze lijmerij, parallel aan een explosievensanering in het Noorderhavengebied in Zutphen. In drie diepe profielsleuven is naar aanwijzingen gezocht voor resten van de lijmerij en de omringende vestingwerken (afb. 2). Andere sleuven volgen nog. Daarnaast is historisch onderzoek gedaan naar dit fenomeen om de gegevens beter te kunnen duiden. In het derde kwart van de 17e eeuw werd de eerste fase van de vesting Zutphen voltooid. Eén van de laatste acties was het graven van een vestinggracht aan de buitenzijde van de contrescarp rond de bastions van de stad. Een uitbreiding van de vesting vond plaats rond 1706 toen Menno van Coehoorn een serie lunetten liet bouwen buiten deze vestinggracht. De grond tussen de vestinggracht en de lunetten was onbebouwd. Daar kwam verandering in tussen 1765 en 1769. Huijbert de Haas stichtte hier een nieuwe lijmziederij. Zijn grootvader Huibert de Haas was reeds in 1701 samen met drie anderen een lijmziederij begonnen in één van de leerlooierijen in de Beekstraat in het centrum van Zutphen. Huijbert jr. had het vak dus met de paplepel ingegoten gekregen. Dat hij de locatie op de Mars koos is niet vreemd: de grond was er goedkoper dan in de stad. Mogelijk speelde ook mee dat bij een overwegend zuidwestelijke wind de stank de stad niet bereikte. Langzaam begon immers het besef door te dringen dat het wel eens niet zo gezond zou kunnen zijn om altijd in de stank te leven. En stinken deed het. In het Algemeen Handelsblad van 20 mei 1868 stond het volgende te lezen:

“Mag zulk een toestand blijven, tot schande voor Nederland? Er waren weder klagten ingekomen over den last en de vuiligheid der lijmziederij te Zutphen. Men was algemeen van meening, dat daar er zo weinig tegen gedaan werd, wat gedaan kon worden, de inspecteur zou aandringen op het maken eener stedelijke verordening te Zutphen, waardoor de omliggende bewoners van den ondragelijken stank gevrijwaard worden.” Het stuk was gebaseerd op het Verslag van de bevindingen en handelingen van het geneeskundig Staatstoezicht in het jaar 1866-1867. Een kookboek voor beenderlijm Voor de productie van beenderlijm werden grote hoeveelheden botten met kalk­ loog gereinigd en daarna drie tot vier uur gekookt. Daarna werd de inhoud van de ketel gefilterd door een vat met stro. Na filtratie werd het aftreksel in rechthoekige kistjes gegoten met een afmeting van ‘2 voet bij 1/2 voet bij 3-4 duim’. Na stol-

Afb. 2 De lijmerij (het onderste ingekleurde vlak) en zaagmolen De Zwaan (het bovenste ingekleurde vlak) op de kadastrale minuut van 1832. Het stuk land tussen lijmerij en molen wordt op deze kaart ‘Lunetten’ genoemd. Bron: auteur.

Rondom de Stad

01-2014 binnenwerk.indd 31

|

31

03-02-14 21:07


20 cm dikke laag botten. De botten in de laag bleken bijzonder uniform: ruim 98% bestond uit metapodia (middenhands- en middenvoetsbeenderen) van volwassen schapen. De hand- en voetwortelbeentjes en teenkootjes ontbraken volledig. De andere 2% van het botmateriaal bestond uit runderteenkoten.

Afb.3 Afbeelding van een lijmerij. Bron: Duhamel du Monceau, 1771.

ling werden deze blokken met een koperdraad in plakken van maximaal een halve duim dik gesneden en onder een dak in een goed geventileerde ruimte gedroogd. De lijm werd gebruikt door verschillende ambachtslieden, zoals meubelmakers, boekbinders, hoedenmakers, zadelmakers, instrumentenbouwers, schilders en behangers. De opgraving heeft heel veel botmateriaal opgeleverd. Met name op het talud van de vestinggracht werden enorme hoeveelheden uitgekookte botten aangetroffen. Het talud was volledig bedekt met een ca.

Afb. 4 Een vergelijkbare lijmerij in Delft in het begin 20e eeuw. Het open gebouw lijkt sterk op dat uit het handboek van 1771. Wel zien we hier op de beenderhoop complete schedels liggen. Bron: onbekend.

32

|

Op het terrein zelf is ook een grote hoeveelheid botmateriaal verzameld. Opvallend genoeg had dit materiaal een duidelijk andere samenstelling. Behalve de schapenmetapodia omvatte dit complex ook de teenkootjes en voetwortelbeentjes die ontbraken in het andere complex. Daarnaast waren er schapenstaarten en hoornpitten van schapen, onderpoten van runderen en enkele botten van hazen- en konijnenpootjes. De selectie van het botmateriaal duidt er waarschijnlijk op dat er verschillende soorten lijm werden geproduceerd: hazenlijm, beenderlijm van metapodia en beender- en hoornlijm van staarten, hoeven, hoorns, rundertenen en andere botten. Hazenlijm is bekend als een apart soort lijm, die vervaardigd werd uit de afgestroopte huiden (inclusief de pootjes) van hazen en konijnen. In de andere twee gevallen is er waarschijnlijk eerder een kwaliteitsverschil. In een verhandeling over lijmproductie van Duhamel du Monceau uit 1771 lezen we dat voor de productie van beenderlijm het beste de onderpoten van wat oudere dieren gebruikt kunnen worden omdat deze minder vet zijn. Het vet moest namelijk eerst verwijderd worden. Deze beschrijving sluit dus mooi aan bij het gevonden botmateriaal. De botten waren het afvalproduct van de slagers. De ‘mooie’ stukken vlees belandden met bot en al bij de consument en de metapodia van runderen belandden bij beenwerkers die er knopen en messenheften uit vervaardigden. Wonen tussen het slachtafval Het lijmerijgebouw zelf is helaas in 1862 gesloopt voor de nieuwbouw van de vesting. Voor de aanleg van het nieuwe spoor in Zutphen werd de vesting van Van Coehoorn aan de noordzijde gesloopt en op

Rondom de Stad

01-2014 binnenwerk.indd 32

03-02-14 21:07


Afb. 5 Tot de inventaris van de lijmerij behoorde onder meer dit 18e-eeuws theekopje van industrieel Engels steengoed (‘scratch blue’). Foto: auteur.

een steenworp afstand geheel opnieuw gebouwd. De nieuwe gracht werd uitgegraven op de locatie van de lijmerij. De in 1863 opgeleverde vesting werd in 1874 overigens alweer opgeheven met de invoering van de Vestingwet. Of er in 1862 nog werkelijk lijm werd geproduceerd in de lijmerij weten we niet. Ondanks dat het gebouw volledig vergraven is, hebben we toch nog aanwijzingen over het uiterlijk van het gebouw. Ten eerste hebben we de plattegrond uit 1832 waarop de vorm van de plattegrond zichtbaar is. Dan hebben we nog een afbeelding uit het boek van Duhamel du Monceau van een dergelijke lijmerij, die overeenkomt met andere beschrijvingen van lijmziederijen (afb. 3 en 4). Aan het gebouw waren open houten aanbouwen aanwezig, waar de lijm gedroogd kon worden. Tot slot is er sloopmateriaal van het gebouw aangetroffen op het terrein: bakstenen, golfpannen, vensterglas en zelfs fraai geprofileerd stucwerk. Het vondstmateriaal geeft een aardig kijkje in het leven op de lijmerij. Er werden bijvoorbeeld scherven van grapen aangetroffen (aardewerken kookpotten op drie pootjes), soepborden, Delfts blauwe borden, theekopjes (afb. 5), spijsoliekruiken, een wijnfles, kleipijpen, een vuurtest en een pispot. Hieruit kunnen we afleiden dat er in de lijmerij niet alleen werd gewerkt, maar ook werd gewoond. Voor ons 21e-eeuwers lijkt dit een vrij bizarre situatie, maar waarschijnlijk waren de

mensen die er werkten immuun geworden voor de stank. Eveneens bevreemdend is dat de velden die direct grensden aan de beenderhopen gebruikt werden als bleekweide: hier werd de frisse was uitgespreid. Nadat de lijmerij gesloopt werd in 1862 werd er nog volop lijm geproduceerd in Zutphen. Langs de Berkel aan de Beekstraat werd aan het einde van de 19e eeuw nog beenderlijm geproduceerd. Drukkerij Spruijt produceerde ook lijm aan de Waterstraat van ca. 1902 tot ver na de Tweede Wereldoorlog. Ook de lijmfabriek van de gebroeders Struyck op het Hoornwerk (het latere Strucol en NSC) opgericht in 1905, functioneerde tot in de jaren 70 van de 20e eeuw. Het is opvallend hoe weinig historische informatie er is te vinden over industrieën in de 18e en 19e eeuw. Archeologisch onderzoek blijkt zelfs voor de kennis van de industriële historie uit dit nabije verleden van meerwaarde te kunnen zijn. Harenbergweg 1 7204 KZ Zutphen b.fermin@zutphen.nl

Noot 1 Bert Fermin is als archeoloog werkzaam bij de gemeente Zutphen/ Doesburg. Literatuur Duhamel du Monceau, H.L., 1740: L’art de faire différents sortes de colle, Vol. 1 (Parijs).

Rondom de Stad

01-2014 binnenwerk.indd 33

|

33

03-02-14 21:07


Literatuurrubrieken

Recensies Nora de Nas, Ger J.M. de Ree en BertJan Baas (eds.), Verglaasde Charme. De Schoonheid van de Nederlandse Tegel/ Glased Charm. The Beauty of Dutch Tiles. SPA-Uitgevers, Zwolle, 2013. ISBN 978-90-8932-115-2. Linnen kaft, stofomslag, geïll., 344 pag., € 59,50.

Afb. 1 Verglaasde charme. Cover van het besproken boek

Afb. 2 Tegel, tinglazuur, 130 x 130 mm, 1620’40. Uit: Verglaasde charme

34

We zijn inmiddels weliswaar een lustrum verder, maar feitelijk was het veertigjarig jubileum van de Vrienden van het Nederlands Tegelmuseum te Otterlo in 2008 aanleiding tot het verschijnen van dit indrukwekkende boekwerk. De collectie van het Tegelmuseum bevat veel zeldzaam en vaak niet eerder gepubliceerd materiaal. Dit bijzonder fraai geïllustreerde boek bevat een reeks van bijdragen van verschillende auteurs over een selectie uit die verzameling. Aangevuld met enkele voorbeelden uit de collectie van andere musea ontstaat een canon van circa vierhonderd jaar Nederlandse tegelcultuur. Ook 20e-eeuwse tegeltoepassingen in openbare gebouwen maken daarvan deel uit. Het boek is thematisch en chronologisch opgezet en begint met een inleiding over tegels uit de periode 15751675 en de toentertijd toegepaste decors: geometrische motieven, portretten, scheepvaart, olifanten, tulpen, chinoiserie, etc. Daarna volgt de periode 1675-1880, met aandacht voor Bijbelse en mythologische voorstellingen, tegelseries en -tableaus, Turks design op Makkumer tegels en de af beelding van Dürers “Rhinoceros” op tegels. Het derde onderdeel betreft (sier)tegels en toepassing ervan in de architectuur in de periode 1880-2000. Tenslotte volgt een catalogus met de beschrijving en afbeelding van elk van de 580 door de verschillende auteurs genoemde tegels. De eerste helft van de inhoudsopgave is in het Nederlands, de tweede helft in het Engels; alle artikelen zijn tweetalig, zodat het boek ook voor een internationaal publiek ontsloten

wordt. De Nederlandse tinglazuurtegels zijn immers tot ver buiten onze landsgrenzen te bewonderen. Het boek, dat van drie kleurige leeslinten is voorzien, is een coproductie van de Stichting Vrienden Nederlands Tegelmuseum en SPAuitgevers te Zwolle. Daar is het ook verkrijgbaar: www.spa-uitgevers.nl Gerrit Groeneweg ** *

Jacqueline Habets, Pieter den Hengst, Saïd Mooijman, Ben Westerink en Sipke van der Zee (red.), Proefsleuven. Schetsen van de Drentse archeologie. 2013. Speciale uitgave van De Spieker van de Drents Prehistorische Vereniging. In 2013 bestond de Drents Prehistorische Vereniging 100 jaar en ter gelegenheid van dit verblijdende feit gaf de DPV een jubileumbundel uit met archeologische artikelen over - hoe kan het anders - Drenthe. In 100 jaar DPV, de eerste eeuw van een leergierige vereniging geven Jacqueline Habets en Saïd Mooijman een beeld van het ontstaan, het belang en de eigen geschiedenis van de vereniging. Hun overzicht maakt duidelijk dat het belang van de rol die de vereniging had en heeft voor de archeologie in Drenthe nauwelijks kan worden overschat. In zijn De korte prehistorie van de DPV geeft Leo Verhart een kort overzicht van de eerste jaren van de vereniging, waarna de echte prehistorie begint met Drenthe in het Paleolithicum door Sipke van der Zee. Jacqueline Habets en Pieter den Hengst behandelen in ‘s Morgens jagen, ‘s middags vissen het Mesolithicum, terwijl vervolgens Erik Drenth dat doet met het Neolithicum in zijn

| Literatuurrubrieken

01-2014 binnenwerk.indd 34

03-02-14 21:08


Het Neolithicum in Drenthe. Met Eric Lohof’s Hoe het brons Drenthe veroverde zijn we al in de metaaltijden aangekomen en Sipke van der Zee brengt de lezer met Leven, werken en dodenbestel in de IJzertijd tot aan de Romeinse tijd. Het wordt allemaal compact en vakkundig beschreven en gaandeweg groeide mijn bewondering voor de manier waarop de auteurs in een boek van minder dan 250 bladzijden een behoorlijk compleet overzicht geven van de diverse perioden. Heel aardig is de aanpak van Ben Westerink die in Een wandeling door Drenthe in de Romeinse tijd een ijzersmid van de Groningse wierde Adorp een reis door Drenthe laat maken op zoek naar ruw ijzer. Lokale tekorten aan ruw ijzer dwingen hem steeds verder te reizen en hij is dagen onderweg, tot hij tenslotte in Valthe slaagt in zijn opzet en met zijn voorraad over de Hondsrug terugkeert naar zijn kwelders. Tussen de belevenissen van de smid door geeft Westerink informatie over zaken die ‘de meester van het vuur’ tegenkomt. Minder speels is de bijdrage van Wim van Es, maar zijn De vroegmiddeleeuwse grafvelden van Drenthe is heel doorwrocht en het is fascinerend hoeveel kennis en overzicht over dit onderwerp Van Es opbouwde en hoe betrekkelijk eenvoudig hij een en ander kan weergeven. Naar aanleiding van een gedeeltelijk en oppervlakkig opgegraven grafveld verzucht de oud-directeur van de ROB in voetnoot 9 op p. 201: “De gewoonte om een opgraving te beginnen maar opzettelijk niet af te maken, heeft de Nederlandse archeologie zich pas kort geleden aangewend.

Men hoopt dat zodoende nog iets in situ voor toekomstig onderzoek zal overblijven. Die hoop zal veelal ijdel blijken en het is te wensen dat deze wetenschappelijk nadelige gewoonte weer snel wordt opgegeven.” En in noot 10: “Ook in Tynaarlo gaat het weer om een opzettelijk onvoltooide opgraving. Het grafveld is slechts voor een klein stukje even zichtbaar geweest en verbeidt nu de toekomst onder een oprit van autosnelweg A28.” Van Es zal niet de enige zijn met deze gedachten. Pieter den Hengst besluit het boek met zijn artikel Drenthe in de eerste eeuwen na de overgang tot het christendom, dat ‘kerkarcheologie in context’ zet. Inderdaad - zoals aangegeven in het voorwoord - de persoonlijke noot van de auteurs overheerst, maar dit boek biedt tevens een goed en actueel overzicht over de Prehistorie tot aan ca. 1200 AD. De redactie was kennelijk mild in het toestaan van verschillen. Doet De Hengst het in het laatste artikel bewust zonder voetnoten en literatuurlijst, vlak daarvoor heeft Van Es voor zijn 87 - overigens lezenswaardige - noten en literatuur bijna 16 fijnbedrukte bladzijden nodig. Hoewel een ferm voorstander van eenvormigheid in artikel en boek, deerden mij dit soort zaken nu niet: wat een mooi, goed en nuttig boek is dit. Niet alleen een mooi verjaardagsgeschenk voor de leden van de DPV, maar geschikt voor iedereen.

Afb. 3 Proefsleuven, cover van het besproken boek

Jan Coenraadts

Signalementen Michael Klomp, Opgravingen in vroege Overijsselse NH Kerken (Publicaties Archeologisch Depot Overijssel 1). SPAUitgevers, Zwolle 2013. ISBN 978-908932-114-5. Geill., 86 pag. , € 9,95. Het depot voor archeologische bodemvondsten in Overijssel herbergt veel materiaal uit opgravingen die soms tientallen jaren geleden hebben plaatsgevonden en waarvan bijna niemand meer het bestaan kent. Door middel van deze reeks, waarvan dit het eerste nummer is, wordt dat materiaal ontsloten. Dit deeltje gaat over het archeologische onderzoek in kerken in Dalfsen, Ommen, Raalte, Hasselt, Vollenhove en Steenwijk dat in de jaren 1954-1981 heeft plaatsgevonden. De

Afb. 4 Een sfeerplaatje van de ijzertijdboerderij van Orvelte uit het boek Proefsleuven.

meeste onderzochte kerken dateren uit de 12e eeuw, maar de kerk van Vollenhove gaat terug tot circa 1100 en die van Steenwijk zelfs tot het begin van de 10e eeuw. Wat van dat onder-

Literatuurrubrieken |

01-2014 binnenwerk.indd 35

35

03-02-14 21:08


Afb. 5 Fragmenten van muurschilderingen van de Romeinse villa te Ewijk (gemeente Beuningen). Uit: ADC 3461.

zoek nog resteert zijn gegevens over dateringen, bouwmaterialen en -constructies, foto’s, plattegronden met daarop de verschillende bouwfasen en soms minutieus gedetailleerde archeologische tekeningen. ** *

Peter Bitter, Viera Bonenkampová en Koen Goudriaan, Graven spreken. Perspectieven op grafcultuur in de middeleeuwse en vroegmoderne Nederlanden. Hilversum, uitgeverij Verloren 2013. ISBN 978-90-8704-320-9. Ingen., zw./w.-ill., 256 pag., € 25,Op 27-28 januari 2011 vond aan de VU te Amsterdam een workshop plaats met het thema ‘Grafcultuur in laatmiddeleeuws en vroegmodern Nederland’. 16 wetenschappelijke onderzoekers leverden vanuit uiteenlopende disciplines hun bijdrage. 13 daarvan

36

zijn naderhand uitgewerkt en worden in deze bundel gepubliceerd. De vormgeving van de graven en de gebruiken rond het begraven laten ontwikkelingen zien, die niet in de pas lopen met gangbare historische tijdvakindelingen. Ze lijken ook onafhankelijk te zijn van evoluties in de opvattingen over dood en hiernamaals. Maar er is ook een constant element: graf en begrafenis brengen de identiteit tot uitdrukking van de individuen en groepen die van de samenleving deel uitmaken. De bijdragen in de bundel zijn ondergebracht in vier thema’s: Zorg voor het dode lichaam, ceremonieel, aristocratische identiteit en groepsbewustzijn. Na de uitgebreide inleiding door de drie redactieleden, volgt een drietal bijdragen over de zorg voor het dode lichaam: - Begraven op de Brabantse zandgronden, de archeologie van veranderende grafrituelen, circa 1000-1900 (Nico Arts); - A rcheologisch en archiefonderzoek naar 18e- en vroeg 19e-eeuwse grafgebruiken in de Grote Kerk van Alkmaar (Peter Bitter); - Bijzetting en balseming van de eerste Nassau’s in de Lage Landen (George Maat). Het onderdeel ‘Ceremonieel’ omvat: - Efemere dodenmemorie. Het ‘castrum doloris’ (Peter van Dael); - Een ‘chapelle ardente’ en een ‘castrum doloris’ in verzen, over het graf van Willem III en de Regret Guillaume, 1339 (Janet F. van der Meulen) en - De opkomst van de lijkpreek (Koen Goudriaan). Het item ‘Aristocratische identiteit’ wordt belicht in: - ‘Pleurant’ of ‘priant’, Een iconografisch motief in de middeleeuwse sepulchrale kunst (Sanne Frequin); - Leve de dood, lang leve het leven. Over de tombe en het retabel in de kapel van de familie Van Brederode in de Grote Kerk te Vianen (Trudi Brink) en - Pendanten in leven en dood: Vroomheid, identiteit en autoriteit in de testamentaire beschikkingen van Anna van Croy, hertogin van Aarschot en prinses-gravin van Arenberg, 1564-1635 (Mirella Marini). Het onderwerp ‘ groepsbewustzijn’ tenslotte vinden we terug in: - In steen gebeiteld. Utrechtse kanunniken en hun grafzerken: de samenhang met administratieve veranderingen (Bram van den Hoven van Genderen); - Waren ‘rijke stinkerds’ rijk? De sociale stratificatie van de inwoners van Delft en hun graven in de Oude Kerk (Viera Bonenkampová);

| Literatuurrubrieken

01-2014 binnenwerk.indd 36

03-02-14 21:08


- Het kerkhof als plaats van herinnering en devotie. De zusters van Sint-Agnes te Amersfoort en hun begraafplaats (Jan de Geest en Koen Goudriaan); en - ‘Denkend aan Holland’. Grafcultuur van immigranten in Het Bildt (Friesland) 15471649 (Kees Kuiken). Tot slot volgt een uitgebreid bibliografisch overzicht. ** *

Zeeuws Erfgoed, 12e jrg., nr. 3, sept. 2013 Bij het onderzoek voor het onlangs afgeronde Odysee-project Romeins Aardenburg is ook gezocht naar gegevens over zaden en vruchten. Daarvan wordt melding gemaakt in een rapport van SOB Research, dat in 2010 is verschenen. Otto Brinkkemper en Robert van Dierendonck plaatsen hier de zoete kersen en speciale zure pruimen uit Romeins Aardenburg voor het voetlicht. In het geval van de pruimenpitten gaat het om een variant van de nu in Nederland vrij onbekende ondersoort kroosjespruim: een kleine, zure, blauwberijpte steenvrucht, die zich goed laat drogen. Verder in dit tijdschrift onder andere de melding van de vondst van vuurstenen artefacten en een onbekend vliegtuigonderdeel in het Land van Saeftinge. ** *

De Spieker (Drents Prehistorische Vereniging), 34e jrg., sept. 2013 Reizen vormt een belangrijke activiteit voor de Drents Prehistorische Vereniging (DPV), zo ook op 30 mei tot en met 2 juni 2013. Onder de titel Archeologie langs de Schelde doen een dertiental deelnemers verslag van de door hen tijdens die reis gemaakte excursies. De Schelde is in dit verband wel een erg breed begrip, want de reis begint in Oss en Toterfout in oostelijk Noord-Brabant. Daarna volgen Waterloo en Nivelles in Waals Brabant en net over de Franse grens het befaamde Romeinse Bavay. De Schelde ontmoet men pas in Doornik. Andere bezochte locaties zijn: Ename, Aardenburg, Brugge, Colijnsplaat, Oostkapelle, Oost-Souburg en Wemeldinge. Zo geeft deze Spieker een reeks van tips en informatie voor allen die alleen, met dierbaren of in AWNafdelingsverband op zoek zijn naar een excursie op plaatsen met zichtbare relicten van een rijk archeologisch verleden. Vermeldenswaard is niet in de laatste plaats

de bijdrage van Marry van Klinken over de ‘napjessteen’ een brok natuursteen uit Haren waarin ondiepe holtes zijn aangebracht, 1,5 tot 4 cm diep en een diameter van 10-15 cm. De functie ervan blijft voorlopig onbekend. ** *

De Maasgouw (Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap), 132e jrg., nr. 3, 2013. ISSN 1380-4170. Een groot deel van het Zuid-Limburgse landschap is bedekt met het van hellingen afgespoelde löss, het zogenaamde colluvium. Archeologen zien het vaak als het resultaat van een destructief proces, want samen met de kleigrond zijn ook de archeologische sporen verspoeld. Onder het colluvium kunnen echter ook goed geconserveerde landschappen en archeologische resten voorkomen. Daarnaast kan het colluvium, afhankelijk van de bodemopbouw, een wezenlijke bijdrage leveren aan de reconstructie van de Zuid-Limburgse landschapsgeschiedenis van de Prehistorie tot heden. Het vertelt daarmee het verhaal van de wijze waarop de mens binnen dit landschap heeft geleefd. ** *

Rolf Plöger, Burg Vlotho an der Weser, Kreis Heford (Frühe Burgen in Westfalen 35), Altertumskommission für Westfalen, Münster 2013. ISSN 0939.4745. Geïll., 40 pag., € 3,50. De burcht Vlotho is een middeleeuwse ruïne op een heuvel bij de gelijknamige stad aan de Weser. Ooit was die stad een belangrijke havenstad vanwaar zout werd verscheept. In de tweede helft van de jaren dertig van de vorige eeuw vonden er opgravingen plaats. Deze brochure vertelt de geschiedenis van burcht en stad, met inbegrip van de belangrijkste bevindingen van de opgravingen. ** *

Martin Heinen, Auf der K 18 N in die Steinzeit ... Die archäologische Ergebnisse der Kreisstrassenneubaus der K 18 N bei Werl-Büderich im Kreis Soest. Landschaftsverband Westfalen-Lippe, Münster 2013. ISBN 978.3.8053.4721.1. Geïll., 92 pag., € 12,50. Een verslag van de archeologische waarne-

Literatuurrubrieken |

01-2014 binnenwerk.indd 37

37

03-02-14 21:08


mingen bij graafwerkzaamheden in WerlBüderich (Kreis Soest) met onverwachte sporen en vondsten uit het Neolithicum, de IJzertijd en de vroege Middeleeuwen. ** *

Aly Dijkstra-Kruit, Henk Gelderloos, Ine Grevers, Herman Koldewijn, Janleo van de Laar, Jeanne van der Vegt en Jerk Vogelzang, Huis de Paeuwe, Boterstraat 2 (Project WBHD 005). Werkgroep bouwhistorie Deventer, mei 2013. geïll., 17 pag. De werkgroep bouwhistorie Deventer, waarin ook de AWN-afdeling 18 participeert, is in 2007 opgericht met het doel de bouw- en bewoningsgeschiedenis van historisch interessante bebouwing binnen de gemeente Deventer te onderzoeken, de samenhang van de historische gebouwen in kaart te brengen en de resultaten daarvan aan een breed publiek te presenteren. Deze publicatie heeft een onderkelderd pand, ooit een monumentaal hoekpand, genaamd ‘De Paeuw’ tot onderwerp. In de archivalische bronnen kan de bebouwing ter plaatse worden gevolgd vanaf 1482. Het huidige gebouw, met tal van fraaie bouwkundige elementen, dateert op zijn vroegst uit het midden van de 18e eeuw. ** *

In Brabant, 4e jrg., 2013. ISSN 1879-4599 In verband met de aanleg van het verkeersknooppunt Paalgraven nabij Oss moesten in 2004 de daar gelegen graf heuvels worden onderzocht. De resultaten overtroffen ieders Afb. 6 Trauma schedel met tweemaal zichtbare snijwond van een zwaard. Dit slachtoffer van de veldslag bij Vroon werd in totaal acht maal in de schedel getroffen. Uit: Archeobrief 2013 nr. 3

verwachting, maar in verband met de aanwezigheid van een dassenburcht kon slechts een deel van het terrein worden onderzocht. Nadat de dieren zijn verhuisd, heeft het onderzoek in 2007 een vervolg kunnen krijgen. In het tijdschrift In Brabant geven Sasja van der Vaart, David Fontijn en Richard Jansen de belangrijkste resultaten van dat vervolg. Het vervolgonderzoek is inmiddels gepubliceerd in het boek Transformation through Destruction; a Monumental and extraordinary Early Iron Age Hallstatt C barrow from the landscape of Oss-Zevenbergen. Die publicatie is verschenen bij Sidestone (ISBN 9789088901027, 348 pag. e 44,95. ** *

A. van Benthem, Steenstraat 8-12, Boxmeer. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven gevolgd door een Archeologische Begeleiding (rapport 3185). ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2013. ISSN 1875-1067. Geïll., 33 pag. Uit vooronderzoek in Boxmeer werd geconstateerd dat op de onderzochte locatie sporen uit alle archeologische perioden konden worden verwacht. Tijdens het proefsleuvenonderzoek konden die sporen echter niet worden herkend. Wel zijn er enkele fragmenten vuursteen en aardewerk uit vermoedelijk de IJzertijd aangetroffen. Bij de daaropvolgende archeologische begeleiding wijzen enkele fragmenten vuursteen en aardewerk uit het Neolithicum op prehistorische activiteiten in de directe omgeving van de onderzochte locatie. Bij de begeleiding zijn ook een reeks houten bakken aangetroffen, opgebouwd uit planken en aan de buitenkant afgesmeerd met leem. Ze zijn gevuld met 19e-eeuws afval, waaronder bierflessen uit Gogh, beugelflessen uit Leerdam. Oorspronkelijk zullen de beerbakken in gebruik zijn geweest bij een leerlooierij die hier volgens de archiefbronnen gevestigd is geweest. ** *

H.A.P. Veldman (red.), Villa in de weg. Een archeologische begeleiding met beperkingen bij de parkinrichting op Keizershoeve I, Ewijk (gemeente Beuningen) (rapport 3461). ADC ArcheoProjecten Amersfoort 2013. ISSN 1875-1067. Geïll., 119 pag. Het onderzoek heeft betrekking op een 4 ha

38

| Literatuurrubrieken

01-2014 binnenwerk.indd 38

03-02-14 21:08


groot archeologisch monument in Ewijk (gemeente Beuningen) dat als park wordt ingericht om het rijke bodemarchief ervan voor de toekomst te kunnen behouden. Door de RCE zijn voorwaarden gesteld waaronder het park kan worden ingericht zonder de ondergrond ervan te verstoren. Een van de voorwaarden is dat grondwerkzaamheden te allen tijde onder toezicht van een archeoloog moeten worden uitgevoerd. Wat kan er dan nog fout gaan, vraag je je af. Dat kan wanneer het park uiteindelijk dan toch, zonder archeologisch toezicht en in afwijking ook van de andere vergunningsvoorwaarden wordt uitgevoerd. Zo worden meer dan 30 cm diepe banen uitgegraven voor de aanleg van paden door het gebied, waarbij archeo­ logica wordt opgespit en metaaldetectoramateurs hun slag slaan. Het nu uitgevoerde onderzoek richtte zich op de verstoorde vlakken, waarbij 1166 vierkante meter wegcunet opnieuw is uitgegraven. Daarbij zijn onder andere sporen gevonden van een gebouw met een stenen fundering en van een aantal spiekers. Mogelijk dateren deze sporen uit de laat-Romeinse tijd. ** *

Archeobrief, 17e jrg., nr. 3, 2013. ISSN 1386-2065. Onder de titel ‘Dood en verderf en vronen’ doen Gerard Alders en Constance van der Linde verslag van skeletonderzoek in een voortuin te Sint-Pancras bij Alkmaar. Al snel blijkt dit het kerkhof van het ‘mythische’ Vronen te zijn, waar in 1297 een veldslag plaatsvond tussen Hollanders en West-Friezen, waarbij de laatsten definitief ten onder zijn gegaan. Van het kerkhof is slecht een miniem deel onderzocht, wat dan nog altijd resulteert in 132 skeletten. Daaronder bevinden zich zowel inwoners van het verdwenen dorp Vronen die daar ooit een natuurlijke dood zijn gestorven, als tal van skeletten waarop de hak en snijsporen te zien zijn, slachtoffers dus van de historische veldslag. Andere bijdragen in dit nummer: Speuren naar de archeologie met de AHN. De toepassing in digitale oppervlaktemodellen (Nico Willemse); Drones: een nieuwe kijk op archeologische luchtfotografie (Geert Verhoeven); Archeologisch vooronderzoek en het belang van oude bodemkaarten (Geuch de Boer, Stephan Molenaar en Carla Soonius) en De Gelderse limes met een nieuwe identificatie van Romeinse plaatsnamen in Gelderland (Jan Verhagen).

Afb. 7 Tegel met vogel die aan schandpaal is gebonden en een jonge boom met oranjeappelen, hoekmotief ossenkop, 134x134x12 mm, witbakkende klei, 1620’49. Uit: Tegel

** *

Archeologie Magazine, 2013, nr. 5. ISSN 1566-7553. Vanaf juni 2014 wordt in Utrecht de Schatkamer Domplein II voor het publiek opengesteld, een ondergrondse wereld met relicten en verhalen over 2000 jaar geschiedenis. Deze ‘special’ informeert over de voortgang van dat project en schetst in grote lijnen de hoogte- en dieptepunten gedurende die geschiedenis van het Domplein en van het archeologische onderzoek dat daar sinds 1927 is uitgevoerd. ** *

Tegel (Stichting Vrienden Nederlands Tegelmuseum), nr. 41, 2013. ISSN 920-4539. Het jaarboekje 2013 opent met een artikel over een merkwaardige polychrome tegel van omstreeks 1650, waarop een vogel is afgebeeld, staand op een blok, geblinddoekt en vastgebonden aan een (wurg?)paal. Achter het slachtoffer groeit een plant met twee takjes, aan elk daarvan groeit een oranje vrucht. De raadselachtige voorstelling symboliseert mogelijk de destijds verstoorde relatie tussen raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt en Prins Maurits van Oranje. Dat geschil leidt uiteindelijk tot de dood van Van Oldenbarnevelt op het schavot. Verder onder andere artikelen over 17-eeuwse tegels met daarop de afbeelding van koperslagers en over tegeltableaus die toegeschreven worden aan tegelschilder Cornelis Bouwmeester (1652-1733). Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken |

01-2014 binnenwerk.indd 39

39

03-02-14 21:08


De Vereniging Stuur berichten voor deze rubriek naar Marijn Lockefeer: heinlock@ziggo.nl

Verenigingsnieuws Nieuwe eindredacteur Westerheem

Saskia Appel, onze eindredacteur heeft een baan naar haar hart gevonden. Wij feliciteren haar daarmee. Helaas kan ze haar werkzaamheden als eindredacteur niet met deze job verenigen. Met pijn in het hart nemen we afscheid van een zeer deskundige en enthousiaste redactiemedewerker.

Maar we prijzen ons gelukkig meteen uit onze redactie een opvolgster te hebben gevonden, Jacobine Melis. Ze heeft ervaring in redactiewerk en heeft haar grote waarde al bewezen door al een zeer groot deel van artikelen uit oude Westerheems samen te vatten en op de website te plaatsen.

Uitnodiging voor de Algemene Ledenvergadering op 12 04 2014 te Amsterdam.

Het hoofdbestuur van de AWN heeft het genoegen u uit te nodigen tot het bijwonen van de Algemene Ledenvergadering (ALV) op zaterdag 12 april 2014 in het Allard Pierson Museum, Oude Turfmarkt 127, 1012 GC Amsterdam. Het Allard Pierson Museum is het archeologiemuseum van de Universiteit van Amsterdam. Het museum toont de betekenis van oude beschavingen voor de hedendaagse Europese cultuur op een actuele en uitdagende manier. Dat doet het voor een zo groot mogelijk geïnteresseerd publiek, aan de hand van een archeologische topcollectie en in samenwerking met talentvolle studenten en excellente onderzoekers. Het middagprogramma zal daarop worden afgestemd. Kortom het wordt weer een leerzame, boeiende en gezellige dag. U bent van harte welkom. Het programma Het voorlopige programma voor deze dag ziet er als volgt uit: 10.00 -10.30 uur ontvangst

40

10.30 -10.35 uur opening voorzitter 10.35 -11.00 uur welkomstwoord door de directeur van het museum dr. Wim Hupperetz 11.00 -12.15 uur ledenvergadering 12.15 -13.15 uur lunch 13.15 -16.30 uur middagprogramma – een rijk gevarieerd keuzeprogramma voor binnen en buiten 16.30 -17.00 uur afsluiting met een hapje en een drankje. Deelname Alle deelnemers, ook degenen die niet aan de lunch en het middagprogramma wensen deel te nemen, wordt verzocht zich vóór zaterdag 15 maart 2014 aan te melden met een kaartje, brief of e-mail bij de landelijk secretaris van de AWN, Fred van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, awn@vdbeemt.nl. Dieetwensen t.a.v. de lunch graag vermelden. Voor deelname aan de lunch en het middagprogramma (introducees zijn welkom) dient men per persoon € 17,50 over te maken op

| De Vereniging

01-2014 binnenwerk.indd 40

03-02-14 21:08


bankrekening NL40 INGB 0000 5778 08 t.n.v. de Penningmeester AWN. De details van het programma zijn vanaf ca.

1 februari te vinden op de website www.awnarcheologie.nl en in de stukken die na aanmelding worden toegezonden.

Onderzoek van 4000 jaar oude ‘Cold Case’ leidt tot tentoonstelling Vanaf april 2014 zal in het Archeologiehuis Zuid-Holland de tentoonstelling ‘Cold Cases in de archeologie’ te zien zijn over de toepassing van forensische technieken in de archeologie. Deze technieken zet men ook bij archeologisch onderzoek steeds vaker in en dat levert interessante resultaten op. In het Archeologiehuis ligt een met raadsels omgeven massagraf uit de Bronstijd, waarvan duidelijk is dat de mensen in het graf door geweld om het leven gekomen zijn. Onderzoek van isotopen kan licht werpen op hun dieet en herkomst. Sommige voorouders krijgen letterlijk een gezicht en blijken niet zo veel te verschillen van de 21e-eeuwse mens! Voorbeelden van onderzoek aan vondsten uit Wassenaar, Vlaardingen en Oegstgeest passeren in deze tentoonstelling, die een initiatief is van het archeologische publieksbedrijf TGV, de provincie Zuid-Holland en de gemeente Vlaardingen, de revue. Dit onderzoek gaat nu van start en de resultaten zijn onderwerp van de tentoonstelling die in april 2014 wordt geopend. Het massagraf van Wassenaar In 1987 werd in Wassenaar een ongeveer vierduizend jaar oud graf met daarin 12 tegelijkertijd begraven mannen, vrouwen en kinderen ontdekt. Bij 2 mannen werden houwsporen vastgesteld; een ander had een vuurstenen pijlpunt in de borstkas. Nog altijd zijn er veel vra-

gen rondom de mensen in dit graf: wie waren ze en waarom kwamen ze zo gewelddadig aan hun einde? De mogelijkheden van isotopenonderzoek waren in 1987 nog onbekend, inmiddels is daar veel ervaring mee opgedaan. Onderzoek van o.a. koolstof- en stikstofisotopen kan inzicht geven in het voedselpatroon, of informatie verschaffen over de herkomst van de slachtoffers. Omdat deze isotopen het best bewaard blijven in de tanden, is van zes individuen uit het graf een tand uitgenomen (afb.1). Onderzoeksters van de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam voeren in de komende maanden het onderzoek naar de isotopen uit.

Afb. 1 Foto: Marie-France van Oorsouw.

Een impressie van de Afgevaardigdenvergadering 2013

Op zaterdag 9 november spoeden de tientallen afgevaardigden zich naar het RCE-gebouw in Amersfoort en rond 10.30 kan algemeen voorzitter Tonnie van de Rijdt de bijeenkomst openen. Na enkele mededelingen gaan we snel door met het uitgebreide en nauwkeurige verslag van de vorige keer dat ongewijzigd wordt vastgesteld, met dank aan notulist Ineke van de Scheur. Henk Rebel vraagt of de AWN-verzekering ook geldt voor werkzaamheden in AWN-verband in het buitenland. Dit wordt uitgezocht. Op een vraag van Afd. 14 of niet-leden ook zijn verzekerd: ‘Nee, dat zijn ze niet.’ Vervolgens komt het agendapunt Van vrijwil-

Afb. 2 Henk Rebel vertelt hoe het educatiepakket er kwam. Foto: Fred van den Beemt.

De Vereniging |

01-2014 binnenwerk.indd 41

41

03-02-14 21:08


Afb. 3 Jessica en Merel overhandigen hun werkstuk aan voorzitter Tonnie van de Rijdt. Foto: Fred van den Beemt.

42

ligers voor vrijwilligers aan de orde. Henk Rebel bracht het onderwerp naar voren tijdens de vorige bijeenkomst (afb. 2). Archeologische bedrijven willen graag weten waar ze aan toe zijn met AWN’ers m.a.w. waarop kunnen ze rekenen wat betreft hun archeologische vaardigheden. Om hieraan tegemoet te komen en dit over het hele land gelijk te trekken wil het HB de cursussen zoveel mogelijk standaardiseren. Jessica Spronk en Merel van der Heijden, studenten van de lerarenopleiding Hogeschool Arnhem en Nijmegen, kregen begin 2013 de opdracht een samenhangend educatieproject op te zetten voor vrijwilligers aan archeologisch onderzoek. Dit moet leiden tot een algemeen te gebruiken Basiscursus Archeologie voor Vrijwilligers. Jessica en Merel lichten hun werkwijze toe, presenteren het eindresultaat en bieden het in tastbare vorm aan aan de voorzitter (afb. 3). Op hun beurt ontvangen zij als dank allebei het jubileumboek van Afd. Nijmegen e.o. (afb. 4). Sinds begin september beschikt de AWN over een vernieuwde website. Die moet tot meer uitwisseling van kennis en activiteiten binnen

de AWN leiden, maar ook een informatiebron zijn voor geïnteresseerden in archeologie. Velen vinden de website nog wat kaal en erg vol tekst, maar er zal zeker nog het een en ander worden aangepast. Na de goed verzorgde lunch komen we toe aan het agendapunt Grenzen overschreden? Waar liggen de grenzen? Isabel van der Velde vertelt ons over een voorgenomen onderzoek naar de Slag bij Noordhorn (1581), een slag tussen de Spaanse en Staatse troepen die vrijwel onbekend is, waar echter wel ruim 2000 doden vielen en het tot 1594 duurde voor het dorp weer werd opgebouwd (afb. 5). In Afdeling Noord doet zich een lastige zaak voor, waarbij de AWN zou moeten kiezen tussen samenwerking met de De Detector Amateurs (DDA) of met de RCE. Het is een illustratie van het feit dat de AWN weliswaar steeds beter met de DDA samenwerkt, maar dat er nog veel problemen zijn met de metaaldetectie. Toevalsvondsten worden elk jaar duizenden keren niet gemeld en vooral onder water wordt veel onrechtmatig opgegraven voor geldelijk gewin (de metaalwaarde). Het rapport noemt als dadergroepen metaaldetectoramateurs, schatgravers, amateurarcheologen en handelaars, terwijl ook projectontwikkelaars, aannemers, bewoners en gemeenteambtenaren bewust of onbewust vondsten niet melden. De politie is onderbezet en/of heeft meestal andere prioriteiten. Voelen wij ons als AWN’ers aangesproken? Individueel niet zozeer, maar in principe natuurlijk wel. Maar wat te doen? Er vindt een onderzoek plaats naar de ledenwerving. Ondergetekende veroorlooft zich op deze plaats t.a.v. dit punt een opmerking. Uit informatie, vergaard bij het opstellen van mijn rubriek Werk in Uitvoering, krijg ik sterk de indruk dat het probleem niet zozeer het aantrekken van nieuwe leden is, maar meer om die te houden. In het bijzonder jonge(re) leden willen graag activiteiten, maar vaak niet die waar vrijwilligers zich steeds meer op zouden

Afb. 4 Jan Coenraadts (redacteur Westerheem) overhandigt het boek van afdeling Nijmegen.

Afb. 5 Isabel van der Velde vertelt over de Slag bij Noordhorn.

| De Vereniging

01-2014 binnenwerk.indd 42

03-02-14 21:08


moeten richten, zoals belangenbehartiging. Wellicht is een intakegesprek nuttig, waarin het nieuwe lid en iemand van de betreffende afdeling over en weer duidelijk maken wat belangrijk is en wat de mogelijkheden zijn. Sommige vrijwilligersorganisaties maken

hiervan gebruik. Na de vergadering is er nog een gezellig drankje, maar rond 16.00 uur is bijna iedereen op weg naar huis. Jan Coenraadts

Verslag Reuvensdagen voor Westerheem Honderden archeologen waren op vrijdag 15 en zaterdag 16 november 2013 bij elkaar in Groningen voor de 43e editie van de Reuvensdagen, het jaarlijkse landelijke archeologiecongres. Het programma was als vanouds breed en gevarieerd. Nieuw was de aandacht voor de publieksfunctie van archeologie. In de startlezing benadrukte P.M. Gijsbers, directeur van het Nederlands Openluchtmuseum in Arnhem, de waarde van archeologie als bron van authentieke verhalen uit het verleden. Deelnemers konden zelf aan de slag in de masterclass ‘Het archeologisch verhaal’, waar vier schrijvers archeologen leerden hoe van een vondst of project een mooi en boeiend verhaal gemaakt kan worden. Voor de eerste keer werd de Prijs voor de Nederlandse Publieksarcheologie uitgereikt. Van de 12 ingezonden projecten waren vier genomineerd. Winnaar werd het erfgoededucatieproject uit Leiden. U kunt binnenkort in Westerheem meer lezen over dit project. Het programma bood verder verschillende presentaties van recent onderzoek, van terpen en wierden in Friesland , van Karolingische sites, van nederzettingsonderzoek uit de IJzertijd in Zuid-Nederland en van de nieuwste vondsten uit de maritieme archeologie. In de vorm van discussies kwamen bodemverstoring door agrarisch grondgebruik, archeologie en metaaldetectie, de problematiek bij grote regionale projecten en de archeologie van de Tweede Wereldoorlog aan bod. Maar naast terugblikken was er uitdrukkelijk ook ruimte voor

vooruitkijken in de sessies ‘Archeologie in 2020’. De nieuwe rol van de vrijwilliger werd door onze voorzitter Tonnie van de Rijdt goed neergezet. Johan Opdebeeck benadrukte de onmisbare rol van vrijwilligers voor de onderwaterarcheologie, terwijl Henny Groenendijk opriep tot een bundeling van krachten en vooral op het vertrouwen van de eigen kracht als AWN. Nieuw in het programma waren de excursies, naar het wierdencentrum in Ezinge en het centrum van Groningen voor een bouwhistorische wandeling. Daarnaast was er in het programma gelegenheid om de tentoonstelling ‘Het verdronken land is vruchtbaar’ in het Groninger Museum te bezoeken. Vertrouwde programmapunten waren de presentatie van de topvondsten en de uitreiking van de W.A. van Es-prijs. Deze aanmoedigingsprijs voor onderzoekstalent werd toegekend aan het boek ‘De eerste Gouden Eeuw. Handel en scheepvaart in de Vroege Middeleeuwen’ van Luit van der Tuuk. De afsluiting van het congres had een feestelijk tintje wegens het 25-jarig jubileum van de Groningse stadsarcheologie. Sinterklaas bood de wethouder het jubileumboek Lagen in stad aan, waarin naast de feitelijkheden spannende verhalen staan van bijzondere archeologische vondsten uit de binnenstad. Het boek is een goed voorbeeld van publieksarcheologie. Akke de Vries-Oosterveen

Agenda 26 februari 2014 Afd. Naerdincklant Archeologie Gooi en Vechtstreek – tweede cursusdag ‘Gesteenteen artefactherkenning’. In februari, maart en april organiseert deze afdeling bovengenoemde cursus. De verdere data zijn: 15 maart, 22 maart (in de ochtend excursies) en 9 april (weer ’s avonds van 19.30-22.00).

Voor leden van Naerdincklant is deelname gratis, niet-leden betalen € 30,-. Informatie en opgeven via Sander Koopman, bestuurslid van de afdeling, sko140@yahoo. com tel. 035-7723267. Bij het verschijnen van deze Westerheem is het wellicht nog mogelijk ‘aan te schuiven’ bij deze cursus. De Vereniging |

01-2014 binnenwerk.indd 43

43

03-02-14 21:08


Werk in Uitvoering Deze WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 11 - 12 - 13 - 16 - 17 - 18 en 23

Afb. 1 Huib de Kok (l.) en Leendert Louwe Kooijmans onthullen het informatiepaneel van de Hazendonk. Foto: Teus Koorevaar (uit Grondig Bekeken).

Grondig Bekeken, sept. 2013 (Afd. 11 - Lek- en Merwedestreek) Op het moment van schrijven was er nog geen nieuwe Grondig Bekeken, maar een af beelding bij de vorige GB. kwam te laat binnen om te plaatsen. Jammer, want het was niet zo maar een plaatje. Op de foto onthullen Huib de Kok en Leendert Louwe Kooijmans een informatiepaneel waarop de archeologische betekenis van de Hazendonk wordt uitgelegd (af b. 1). Huib de Kok leidde de AWN-werkgroep die in 1963 de eerste proefputjes groef op stroomruggen en donken, waaronder de Hazendonk, en daar scherven en vuursteen aantrof. Leendert Louwe Kooijmans vestigde zijn reputatie als archeoloog als leider van de drie grote opgravingscampagnes in 1974-1976 die de Hazendonk binnen de archeologie – ook internationaal – grote bekendheid bezorgde. Ik vind dat u deze foto niet mocht missen.

Afb. 2 De witpenning uit Deventer, 1471. Foto: Bas Verburgh (uit Nieuwsbrief afd. 12).

44

Nieuwsbrieven, nov./dec. 2013 (Afd. 12 - Utrecht e.o.) In Oud-Zuilen staat aan de Oostwaard een monumentale boerderij waarvan het verhaal gaat dat er vroeger een kasteel stond. De AWN kreeg toestemming van de RCE hier een opgraving te doen en die bleek door het vele muurwerk nogal ingewikkeld. RAAP tekende daarom de muren. Scherven suggereren vanaf de 12e/13e eeuw bewoning op deze plaats. Het stenen huis dateert waarschijnlijk uit de 14e eeuw en dan zal het toch wel een verdedigbaar huis zijn geweest. Waarschijnlijk was het huis een uithof van de Abdij van Oudwijk. AWN’er Bas Verburgh vond hier nog een mooie 15e-eeuwse munt en bijzonder is dat het jaartal in letters is geschreven: ANNO MILO CCCC LXXI (1471). In de volgende N. staat de munt (mooi schoongemaakt door ArcheoMetaal) te pronk. Het blijkt een zeldzame witpenning van Deventer te zijn. Op basis van de scherpe details op de munt was die waarschijnlijk kort in omloop en dus kort na 1471 in de grond gekomen (afd. 2). Leden van de afdeling brachten in september een bezoek aan de terra sigillata-expositie in Houten en genoten daar van 7 vitrines met dit mooie aardewerk. De werkgroep in Houten was een jaar bezig om deze expositie tot stand te brengen, waarbij zij erin slaagden mooie stukken te mogen lenen uit onder meer het RMO en de PUG-collectie. We blijven nog even bij de Romeinen, want de reconstructie van een Romeinse wachttoren bij Castellum De Hoge Woerd werd officieel geopend (af b. 3). Hij is gebouwd door de Stichting Bouwloods Utrecht die zich ten doel stelt mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te laten re-integreren. Het is overigens de bedoeling het hele castellum te herbouwen als cultureel hart van Leidsche Rijn (www.romeinsleidscherijn.nl). Het blijkt goed mogelijk om als AWN’ers in Duitsland te assisteren bij opgravingen. Henk Rebel en Ton van Bommel hebben al een paar jaar ervaring met veldwerk in Duitsland (Trier) en togen naar Nideggen in de Eifel om te zien of er mogelijkheden zijn voor een AWN-landelijk graaf kamp. Daar blijkt zeker het een en ander mogelijk en in de komende maanden wordt bekeken of het

| De Vereniging

01-2014 binnenwerk.indd 44

03-02-14 21:08


daadwerkelijk tot een graafweek in Duitsland komt. De N. van november eindigt met berichten over het Romeinensymposium (VU-Amsterdam) en NOaA-lezingen. In de N. van december constateert het bestuur dat 2013 een actief en productief jaar was. Pascal Henzen nam deel aan de Basiscursus Archeologie en vertelt over een veldverkenning in het gebied Rijnenburg, wegens slecht weer uitgesteld naar november. Met een GPS-apparaat en meetlinten werden vakken van 20 x 20 meter uitgezet, waarbinnen alle op het oog gedane vondsten werden genoteerd. Er was Romeins en middeleeuws aardewerk, maar er waren ook 2 metaalvondsten. Pascal vond zelf een waarschijnlijk Romeinse kraal. Verschillende AWN’ers maakten foto’s van het werk op en onder het Domplein en bij elkaar geven die een goed overzicht van wat de liefst 18 AWN-vrijwilligers daar deden. Ten slotte nieuws over de Steentijddag in Leiden (dit jaar iets vroeger dan anders: 25/1) en het eerste Nationaal kampioenschap Vuistbijl maken in Diever (8 maart 2014). Het moeten vuistbijlen worden van het ‘klassieke type’, waarbij plaats is voor maximaal 25 Neanderthalers. Naerdincklant-nieuws ed. 27/28, nov./dec. 2013 Afd. 13 - Naerdincklant e.o.) De redactie ontving veel positieve reacties op het themanummer over WO II. In november organiseerde de afdeling een archeologische WO II-fietstocht in het Loosdrechtse Bos rondom het landgoed Zonnestraal. In februari-april organiseert de afdeling een cursus over gesteente- en artefactherkenning. In deze Nn een oproep aan vinders van kleipijpen en kleipijptoebehoren om hun vondsten te melden. De afdeling heeft een nieuwe website die is aangesloten bij de landelijke AWN-site. In november verzorgt vuursteenspecialist en veldarcheoloog Yannick Henk een workshop vuursteendeterminatie. Oud-bestuurslid Kitty Ruys overleed; zij was al in 1981 afdelingssecretaris en betekende veel voor de afdeling. AWN’er Mark Eybers deed fraaie vroegmiddeleeuwse vondsten die worden getoond in de volgende Archeologica Naerdincklant. In november was er een veldverkenning bij Laren (Laarderhoogt) waar een ecoduct wordt aangelegd. De Cultuurcompagnie Noord-Holland vroeg de afdeling om hier een verkenning te houden en die leidde tot de vondst van vermoedelijk een militaire afvalplaats uit ca. 1886-1899. Belangstellenden en betrokkenen kunnen de activiteitenagenda 2014 van Naerdincklant alvast naar de eigen agenda overbrengen. In WIU behandel ik

Afb. 3 Romeinse wachttoren in Leidsche Rijn. Foto: Ton van Bommel (uit Nieuwsbrief afd. 12).

meestal geen lezingen tenzij het om extra interessante zaken gaat en dat is hier het geval. Wouter Roessingh sprak over nederzettingsarcheologie in West-Friesland en hoorde van aldaar woonachtige oude boeren dat er voor de ruilverkaveling sprake was van meer reliëf in het landschap en dat de koeien zich ’s morgens verzamelden op de grafheuvels van zo’n halve meter hoogte, zodat hun koppen dan net boven de mist uitkwamen. Roessingh schrijft ook een artikel voor een themanummer over de Bronstijd dat medio 2014 het licht zal zien. Ook in Nn doet Pascal Henzen verslag van de veldverkenning die Afd. Utrecht e.o. in Polder Rijnenburg uitvoerde in het kader van de Basiscursus Archeologie. Zoals bekend onderhouden de afdelingen Naerdincklant en Utrecht nauw contact met elkaar. Nieuwsbrieven, okt./nov. 2013 (Afd. 16 - Nijmegen e.o.) 9/11 dig In oktober werd in Museum Kasteel Wijchen de jubileumtentoonstelling ‘Kijk eens wat ik gevonden heb!’ geopend. Leden en donateurs van de afdeling kregen tijdens de goed bezochte bijeenkomst van voorzitter Marijke Pennings een gratis exemplaar van het gelijknamige jubileumboek. Elke woensdagavond vanaf 20.15 uur heeft de afdeling een inloopavond aan de Nieuwe Dukenburgseweg 21. Het onderzoek naar sporen uit de Tweede Wereldoorlog op de Duivelsberg verloopt voorspoedig. De eerste publicatie van de werkgroep vindt u via de link: http://www. academia.edu/4743753/Archeologica_Naerdincklant_2013-3_Archeologie_van_de_ tweede_wereldoorlog, pp. 51-55. De werkgroep kan nog meer mensen gebruiken voor het veldwerk en geïnteresseerden kunnen zich melden bij Paul Klinkenberg: pklinkenberg@planet.nl, tel. 06 42687734 Nieuwsbrief, nov./dec. 2013 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) De afdeling verhuisde naar Arnhem-Zuid

De Vereniging |

01-2014 binnenwerk.indd 45

45

03-02-14 21:08


Afb. 4 Lijksilhouet in Twello. Foto: Aly Dijkstra (uit Nieuwsbrief afd. 18).

(Depot, Hazenkamp 66, 6838 BA Arnhem) en viert volgend jaar het 40-jarig bestaan. Auteurs voor een afdelingsnummer van Westerheem kunnen zich melden. Dat geldt ook voor belangstellenden voor een bestuursfunctie en voor de lustrumcommissie. De dinsdaggroep kan nu weer aan het werk: in eerste instantie vooral het ordenen en uitpakken van dozen. Ruim 60 mensen bezochten het mini-symposium over de Romeinse limes rond Arnhem, waar de recente vondst van een Romeinse teen aanleiding was voor het ontstaan van interessante theorieën. De lezingen van de afdeling kunnen voortaan niet meer in Cultureel Centrum De Coehoorn plaatsvinden, omdat dat dicht gaat. Er wordt nog gezocht naar vervangende locaties, maar ook lezingen op locatie zijn mogelijk. Desondanks kondigt het bestuur alvast 7 lezingen aan in 2014. Zoals meer afdelingen organiseerde ook Afd. 17 een Kerstborrel en wel in het nieuwe home aan de Hazenkamp. Nieuwsbrief, nov./dec. 2013 (Afd. 18 - ZuidSalland - IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) Enkele AWN’ers namen het initiatief langs de grens van het aloude Hamaland resten te zoeken uit de Vroege Middeleeuwen. Als proef planden zij in november een veldkartering rond Empe en Voorst. In het depot wordt hard gewerkt om het materiaal van de opgraving Stadhuis te wassen en te sorteren en dat is een hele klus, gezien de hoeveelheid vondsten. In plangebied De Schaker (Twello) kwamen tijdens de open dag in september 250 mensen een kijkje nemen op de door Archol uitgevoerde opgraving met sporen uit de Bronstijd en de IJzertijd. Vooral een grafveld uit de Vroege IJzertijd trok de belangstelling: vanaf een verhoging kon het grafveld worden bekeken. Kinderen konden graven op de stort en hun vondsten laten determineren door een archeoloog. In de laatste week van de opgraving kwam een lijksilhouet uit de Late Steentijd te voorschijn in het midden van een grote grafgreppel (af b. 4). Het graf

Afb. 5 Lichten van het lijksilhouet. Foto: Huib de Kruijf (uit Nieuwsbrief afd. 18).

46

was min of meer verwacht, maar mooi wanneer het er dan ook is. Grafgiften waren een (ingedrukte) standvoetbeker, een kling en een stenen bijl. Het hele graf is gelicht en naar Restaura vervoerd, maar het komt wel terug naar Twello (af b. 5). Interessante nieuwtjes en meldingen uit Groenlo (ontdekking Franse Schans), Groessen (waar het middeleeuwse rijksmonument Huis Rijswijk dreigt te verdwijnen), Hasselt (16e-eeuws scheepswrak in het Zwartewater), een in 1965 gevonden Flint-Ovalbeil bij de weg Rijssen-Wierden en een Fels-Rechteckbeil in Laag-Zuthem (Raalte). AWN’ers volgden bouwactiviteiten in de gemeente Raalte (geen bijzondere vondsten) en in Twello (paalsporen en aardewerk uit de 18e/19e eeuw. Tijdens sloop- en bouwwerkzaamheden in de gemeente Voorst (Gravenstraat, Breestraat) zagen begeleidende AWN’ers geen bijzondere vondsten. Meer vondsten werden door een f linke groep AWN’ers opgeraapt tijdens een veldverkenning op een maïsveld bij het NS-station Empe. Interessante nieuwtjes over de toestand van het Gelders bodemarchief in Museum Kam (erg slecht), de vondst van een erg jonge tienermoeder met haar baby in Doesburg (rond 1700), het voorstel van SP’er Van Dijk om een fonds voor archeologisch onderzoek op te richten en de winnaar van de Prijs der Nederlandse Publieksarcheologie (lespakket van Erfgoed Leiden). Vele tips voor tentoonstellingen, lezingen enz. besluiten de beide nieuwsbrieven. AVKP-actueel nr. 52, nov. 2013 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) In november stond weer een Archeoloop op het programma. Na de Weerterheide en het Leudal was nu de Peel aan de beurt. Komende tijd verhuist het Archeologisch Centrum Eindhoven naar ‘gebouw 3’ aan de Nachtegaallaan. Het is de bedoeling dat ook de educatieve taken meer mogelijkheden krijgen. Door herindelingen van de ruimten en renovatie is nog onzeker of de verhuizing dit voorjaar zal kunnen plaatsvinden. Het overzicht van voorgenomen veldwerk laat nog steeds veel vraagtekens zien. In de Actueel veel aandacht voor Zonder boer geen voer. Er waren in het kader van het project 5 lezingen in het gemeentehuis van Bladel die 30-60 toehoorders trokken. De onderwerpen waren: 5000 jaar veehouderij in Zuidoost-Brabant, de Romeinse villa-nederzetting van Hoogeloon, Brabantse akkers – gezegend land, heideontginningen in Bladel en Netelsel in de 19e en 20e eeuw en ten slot-

| De Vereniging

01-2014 binnenwerk.indd 46

03-02-14 21:08


te de grond van ons bestaan: de relatie tussen boerenbedrijf, consument en historie. Ook scholenbezoek was onderdeel van het project, waar inmiddels al 400 kinderen mee kennismaakten. De rondleidingen worden verzorgd door de in middeleeuwse dracht gehulde Theo van der Vleuten en de andere helft van de leerlingen is dan bezig met het onderzoeken van dierenkaken, het bekijken van zaken onder de binoculair microscoop en het maken van een vragenlijst over tijdvakken (af b. 6). Daarbij is er nog een middeleeuwse krakeling met hedendaagse ranja. Tijdens de door de AWN georganiseerde tentoonstelling was er gelegenheid om archeologische vondsten te laten determineren. Detectorzoekers lieten in de regio gevonden voorwerpen zien waaronder een zilveren gildeschildje, een fragment van een bronzen kerkklok, een zeldzame Romeinse munt en heel bijzonder was een fraaie sleutel uit de Karolingische tijd (750-900) (af b. 7). De sleutel is overal voorzien van de uit deze periode bekende puntcirkelversiering, ook de baard. Het ontbreken van slijtagesporen en de dunne uitvoering van de baard maken aannemelijk dat de sleutel nooit als sleutel is gebruikt: een rituele functie ligt dan voor de hand, een symbool van de apostel Petrus? Hierna veel nieuws waaruit een greep. Een eind jaren zestig in Mierlo gevonden vijzel van vulkanisch gesteente dateert mogelijk van rond 1600 v. Chr. Langs de Astense Aa is een paneel geplaatst met informatie over de watermolen van Belgeren, waar men tijdens archeologisch onderzoek onder meer een visfuik uit waarschijnlijk de 14e eeuw vond. Op de plaats waar oude munten werden gevonden is een herdenkingszuil geplaatst. In oktober begon VUhbs een opgraving bij Someren, want vooronderzoek gaf aan dat hier waarschijnlijk goed geconserveerde resten van enkele boerenerven uit de 11e-12e eeuw mogen worden verwacht. Na nieuws over Brabant kom ik bij een al eerder in WIU aanwezig gebouw: de oudste boerderij van Nederland in Best. De Armenhoef is gebouwd in 1263. Op dit moment wordt de oude stal gerestaureerd onder een extra ‘noodkap’ en de tijdelijk opengemaakte dakconstructie kon tijdens de Open Monumentendag door het publiek worden bewonderd. De Kaboutersberg van Hoogeloon, een verdwenen graf heuvel uit de Romeinse tijd, is gereconstrueerd en te zien op YouTube. Stijn Arnoldussen (RUG) geeft een kort beeldverslag van het veldwerk op het celtic field van Someren-De Hoenderboom. Niet eerder onderzocht men in Brabant zo’n goed

Afb. 6 Theo van der Vleuten en leerlingen tijdens de tentoonstelling Zonder boer geen voer. Foto: Uzazi (uit AVKP-actueel).

geconserveerd celtic field. De hoogte van de wallen was op veel plaatsen nog 55 en hier en daar bijna 70 cm. In de zomer van 2014 zullen testputten hopelijk uitsluitsel geven over de aard en de ouderdom van deze ‘ijzertijdakkertjes’. Met enige voorzichtigheid kan het gevonden aardewerk in de Late Bronstijd tot Vroege IJzertijd (1000-600 v. Chr.) worden gedateerd. Na het bibliotheeknieuws kom ik aan bij de RO-groep. Aldaar nieuws over de pogingen de toren van Oostelbeers in eenzaamheid te laten en over de zienswijzen in Bladel en Boxtel. In Boxtel lijkt een vooronderzoek onder de maat en verzoekt de AWN de gemeente het ontwerpbestemmingsplan te heroverwegen. In de rubriek Van het bestuur maakt het afdelingsbestuur duidelijk dat, ondanks de afwijkende afspraken die zijn gemaakt voor Bladel, de AWN zich hard blijft maken voor een verstoringsdiepte van 30 cm in plaats van de 50 cm die veel gemeenten liever hanteren. In het genoemde Bladel wil de AWN in samenwerking met landbouworganisatie ZLTO naar mogelijkheden zoeken om ‘archeologische waarden op perceelsniveau beter in kaart te brengen en daarbij zoveel mogelijk vrijwillige medewerking van de betreffende boeren te krijgen.’ ZLTO onderzoekt de haalbaarheid om bodemonderzoek in het kader van de landbouw ook te benutten voor de archeologie. Dat lijkt een interessante ontwikkeling waaraan ook de RCE wil meewerken. Afb. 7 Karolingische sleutel, 750-900. Foto: Uzazi (uit AVKP-actueel).

De Vereniging |

01-2014 binnenwerk.indd 47

47

03-02-14 21:08


Column

EVERT VAN GINKEL

Het gaat om het verháál! Zo’n twintig jaar geleden werd ik benaderd door een uitgeefster van christelijke literatuur. Zij had van een schrijfster in spe een manuscript gekregen met een prehistorisch onderwerp. Of ik dat eens wilde doorlezen en beoordelen op zijn inhoudelijke en literaire kwaliteiten? Ik liet een kopie opsturen en ging lezen. Het was een vlot geschreven verhaal over een Limburgs lineair-bandkeramisch dorp. Ongetwijfeld werd erin beschreven hoe de inwoners in contact komen met naburige jager-verzamelaars (een favoriet thema bij schrijvers van prehistoriefictie) maar dat staat me niet meer bij; wél, dat ze bezoek krijgen van reizigers uit een ver, vreemd land in het Oosten, waar men in één God gelooft. Het was mede om die reden, dat ik de uitgeefster tijdens een lichte lunch voorstelde om nog wat aan het manuscript te sleutelen, voor het in druk verscheen. Ook zij vond deze episode wat ongeloofwaardig, ook al zou ze goed in de smaak vallen bij haar lezersgroep. Daarentegen had ze geen bezwaar tegen de delicaat omschreven seksuele handelingen van een bandkeramisch paar – ‘daar zou best wat méér van in mogen’, vond ze,‘dat interesseert onze lezeressen wel.’ We namen afscheid; ik weet niet of het boek ooit in de betere christelijke boekhandel verkrijgbaar is geweest. Verhalen vertellen over archeologische onderwerpen voor een bepaalde doelgroep: ik doe de helft van mijn tijd niet anders, en met mij steeds meer archeologen. Dat is nog niet zo simpel, of je nu fictie of populair-wetenschappelijke non-fictie produ-

48

|

ceert. Aangenomen dat je enig schrijftalent hebt, wordt dat geremd door de inhoudelijke bagage die je meesleept: je kennis van dateringen, van het veelzijdig menu van de jager, de manier waarop de boerenvrouw haar potjes kneedt, de namen van Germaanse stammen, et cetera. Hoe gemakkelijk sluipt niet een overdaad aan nuttige maar saaie detailinformatie je verhaal binnen, nog afgezien van allerlei jargon waar je maar geen afscheid van kunt nemen! En, als je er al in slaagt om dat eruit te filteren, voel je hoe je vakgenoten over je schouder meelezen en je fijntjes wijzen op jouw versie van oude Israëlieten in Sittard. Dan is er nog de intermediair tussen schrijver en publiek; de opdrachtgever. Dat hoeft niet een uitgever te zijn; tegenwoordig is het vaak een gemeenteambtenaar, een prman of een jongedame van de afdeling communicatie. Voor hun is het zelden goed, dat wil zeggen: meestal is het te saai. Niet zozeer de manier waarop je schrijft, maar het onderwerp zelf: de jager met zijn pijlpuntjes en visfuikjes, de boer met zijn spieker en eergetouw, zelfs de multiculturele cohortsoldaat die alleen zijn diensttijd doodt. Is dat het nou? Heb je niks anders? Nee, dit is het, sorry dat het over vroeger gaat. Het gaat om het verháál, hoor je steeds weer van buitenstaanders die het beter weten. Archeologen, vertel nou eens een goed verháál! We doen ons best, mensen – maar het is niet gauw goed. Misschien moeten we de tip van die keurige uitgeefster ter harte nemen: meer seks! Misschien in de volgende column.

Column

01-2014 binnenwerk.indd 48

03-02-14 21:08


Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten.

Westerheem

2

www.awn-archeologie.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI)

02-2014 omslag.indd 1

jaargang 63 - april 2014

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

AWN-leden maken geschiedenis!

w w w w w w

COLD CASES IN DE NEDERLANDSE ARCHEOLOGIE OKER, EEN VAAK VERGETEN EN SOMS LASTIGE VONDSTGROEP HAPERT, DE PAN ZILVER UIT HET ZAND HET SUCCES VAN NAAR DE STAD? RONDOM DE STAD: DE STADSVERDEDIGING VAN OUDEWATER 31-03-14 11:50


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

Inhoud

jaargang 63 no.2, april 2014

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Hildebrandpad 339, 2333 DG Leiden. E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: Ria.Berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2014. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel

Redactioneel ................................................................. 49 Iris Toussaint, Evert van Ginkel en Tim de Ridder Cold cases in de Nederlandse archeologie . ................. 50 P.A. Seinen en Theo de Jong Oker, een vaak vergeten en soms lastige vondstgroep . 55

Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021/020-3473457 (tijdens kantooruren), e-mail: h.j.spreen@sportbedrijfamstelveen.nl IBAN: NL40INGB0000577808 t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen),

Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: vacant • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com

Marlien Janssens Hapert, De Pan - Over boeren en schapen in de Midden-Bronstijd en Volle Middeleeuwen.................... 60 Jeroen ter Brugge Zilver uit het zand; 18e-eeuwse Texelse haarnaalden en hun interpretatie ..................................................... 68 Susan Suèr Het succes van Naar de Stad? ..................................... 77 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…OUDEWATER De stadsverdedigingswerken van Oudewater ................ 83 LITERATUURRUBRIEKEN ............................................ 93 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ..................................................... 100 Werk in Uitvoering ...................................................... 103 COLUMN ..................................................................... 112 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adreswijzigingen door te geven aan de ledenadministratie via: awn@vandinther.nl Fragmenten van zilveren 18e-eeuwse voorhoofdsnaalden Foto: Jan Jaap Waverijn [zie pag. 73]

02-2014 omslag.indd 2

Adressenlijst hoofdbestuur

Kijk op www.awn-archeologie.nl voor:

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN •n abestellen AWN-uitgaven

AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap............................ € 50,00 studentlidmaatschap........................ € 30,00 jeugdlidmaatschap............................ € 27,50 geassocieerd lidmaatschap.............. € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap................. € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI) 31-03-14 11:50


Redactioneel

‘The more things change, the more they stay the same’. Een gedachte die mij steeds bekruipt bij het lezen over Prehistorie en geschiedenis. Deze inmiddels gevleugelde uidrukking is gedaan in een tijd van enorme verandering; de 19e eeuw, door Jean-Baptiste Alphonse Karr (de originele uitspraak was in het Frans). Misschien was de snelheid van verandering toen nog wel groter dan nu; en dan toch zo’n uitspraak. Bijzonder, want mensen hebben de neiging om de periode waarin ze zelf leven als uniek te zien. Hoe meer je weet van de geschiedenis, hoe meer parallellen je kunt ontwaren. Archeologie draagt uiteraard bij aan deze kennis, en niet zo’n beetje ook; juist die periodes waarvan er geen of weinig geschreven bronnen bestaan, komen dankzij archeologie tot leven. En soms valt dat ‘tegen’. In plaats van spectaculaire zaken als verloren gewaande schatten en geheimzinnige, ‘vervloekte’ graftombes, gaat het vaak over eenvoudige mensen, boeren, met alledaagse dilemma’s. Over mode (wat zeggen kleding en accessoires over je status in de maatschappij?), zoals we in deze Westerheem kunnen lezen in het artikel van Jeroen Ter Brugge over een 18e-eeuwse haarnaald die werd gevonden op Texel. Over blijven op het platteland, of verhuizen? Daarover gaat het in het lespakket voor scholieren waarover Susan Suèr schrijft. In dit lespakket kruipen scholieren in de huid van middeleeuwse leeftijdgenoten en kunnen ze zich afvragen; hoe groot zijn de verschillen werkelijk? Over onderwijs gesproken; met alle veranderingen die er in loop der jaren zijn geweest is er toch één constante factor; wat dat is mag u zelf concluderen na het lezen van de column van Evert van Ginkel.

Een oude stal repareren, of een nieuwe bouwen? De boeren die 3500 jaar geleden verbleven in de Kempen hebben vast weleens voor dat dilemma gestaan, en anders die boer die in de Middeleeuwen in dezelfde streek een schaapskooi had wel. Auteur Marlien Janssens, zelf boerendochter, ziet in ieder geval zeker een bepaalde continuïteit in het gebied. En dan Oudewater; in het artikel van Hester van den Ende worden we door de eeuwen meegenomen naar de verdedigingswallen die deze stad al sinds de Middeleeuwen beschermen. Het lijkt iets heel anders dan de zorgen van eenvoudige boeren, maar veiligheid is natuurlijk een thema dat nooit veroudert. Neem het massagraf uit de Bronstijd dat nabij Wassenaar werd gevonden, waarover Iris Toussaint, Evert van Ginkel en Tim de Ridder onder meer schrijven in hun artikel over cold cases in de archeologie; hoewel we niet weten wat er exact gebeurd is, kan uit de vondst in ieder geval worden opgemaakt dat de gevonden mensen door geweld om het leven zijn gekomen. Door deze vondst verschoof het beeld over de periode enigszins; deze was toch minder vredig dat werd gedacht. Geboorte, dood. Dat verandert nooit. En tussendoor rommelen wij mensen maar wat aan, op de golven van de geschiedenis, op de schouders van onze voorouders. Over verandering en continuïteit gesproken; dit redactioneel markeert mijn afscheid van de redactie van Westerheem, mijn werkzaamheden als eindredacteur zullen worden voortgezet door Jacobine Melis. Saskia Appel

Redactioneel |

02-2014 binnenwerk.indd 49

49

31-03-14 11:46


Cold cases in de Nederlandse archeologie Iris Toussaint, Evert van Ginkel en Tim de Ridder1

Een dood mens is in diverse opzichten een indrukwekkende vondst. En dat is het niet alleen voor archeologen, maar ook voor het ‘grote publiek’. Skeletten, crematieresten, lijksilhouetten en veenlijken behoren niet alleen tot de meest aansprekende archeologische ontdekkingen, maar ze bieden ook ongekende mogelijkheden voor onderzoek naar de manier waarop mensen vroeger geleefd hebben. De laatste jaren zijn er, naast het traditionele fysisch-antropologisch onderzoek, nieuwe onderzoeksmethoden ontwikkeld die ons veel meer kunnen vertellen over familie- en groepsverbanden, migratie en voedingspatronen. Forensische reconstructietechnieken hebben al verschillende historische en prehistorische Nederlanders tot leven gewekt. Niet alleen menselijk skeletmateriaal dat recent is opgegraven, maar ook skeletmateriaal dat al jarenlang in het depot ligt, komt in aanmerking voor dit nieuwe onderzoek. Dit type onderzoek leent zich bij uitstek om het archeologische verhaal over het voetlicht te brengen. Wat staat immers dichter bij de mens dan de mens zelf? (afb. 1)

Afb. 1 In 2010 is bij archeologisch onderzoek van een vroegmiddeleeuwse nederzetting in Oegstgeest het skelet van een vrouw gevonden die 40 tot 50 jaar oud geworden is. In haar graf lag deze bijzondere ketting van onder andere barnsteen. Isotopen- en DNA-onderzoek zullen meer duidelijk maken over haar herkomst. De resultaten van dit onderzoek zullen op de tentoonstelling cold cases te zien zijn. Foto: Universiteit Leiden.

50

|

Cold cases in de Nederlandse archeologie

02-2014 binnenwerk.indd 50

31-03-14 11:46


Afb. 2 Forensische archeologie is spannend en gaat over mensen van vroeger en mensen van nu. Met dit moodboard wordt de insteek van het project in een keer duidelijk. Bron: TGV/Bannink publiciteit.

De auteurs2 hebben zich in de afgelopen jaren beziggehouden met de vraag hoe dit type onderzoek het best gepresenteerd kan worden. Resten van dode mensen, soms zelfs letterlijk onze voorouders, worden door veel mensen interessant gevonden en brengen het verleden dichter bij het heden. Daarnaast spreekt ook Crime Scene Investigation (CSI) veel mensen aan. Met het begrip cold cases proberen we aan die belangstelling te appelleren en ook de belangstelling voor archeologie te triggeren. Daarnaast willen we met het project laten zien hoe belangrijk het is dat archeologische vondsten in depots bewaard worden met het oog op ontwikkeling van nieuwe onderzoekstechnieken. Dit heeft geresulteerd in het project ‘Cold cases in de Nederlandse archeologie’. Dit project voorziet in een rondreizende tentoonstelling over dit onderwerp, waarbij de verschillende plaatsen die de tentoonstelling aandoet hun eigen cold case kunnen presenteren. Het streven is om het project uiteindelijk uit te laten monden in een grote overzichtstentoonstelling. Op 17 mei gaat het project van start met de opening van de eerste tentoonstelling in het Archeologiehuis in Alphen

aan de Rijn (de tentoonstelling is vanaf 18 mei te bezoeken). Deze tentoonstelling is mogelijk gemaakt door samenwerking van de provincie Zuid-Holland met de gemeente Vlaardingen.3 In dit artikel gaan we kort in op enkele cold cases die op de tentoonstelling te zien zijn. Mocht u ideeën hebben om ook deel te nemen aan dit project, dan kunt u contact opnemen met TGV (zie voor adresgegevens onderaan het artikel). (afb. 2) Massamoord in de Bronstijd (afb. 3) Een goed voorbeeld van zo’n cold case is het befaamde massagraf van Wassenaar dat in 1987 bij toeval is ontdekt. 4 Omstreeks 1700 voor Chr. zijn in het

Afb. 3 In het graf van Wassenaar liggen de resten van twaalf mannen, vrouwen en kinderen die rond 1700 voor Chr. door geweld om het leven zijn gekomen. Nu, 27 jaar na de vondst, zijn nog steeds niet alle raadsels rond hun dood opgelost. Foto: Universiteit Leiden.

Cold cases in de Nederlandse archeologie

02-2014 binnenwerk.indd 51

|

51

31-03-14 11:46


Afb. 4 Fysisch antropoloog Liesbeth Smits trekt een kies van een van de volwassenen uit het graf van Wassenaar, ten behoeve van isotopenonderzoek. Foto: TGV teksten & presentatie.

duingebied bij Wassenaar twaalf mannen, vrouwen en kinderen bij elkaar en onverbrand in een kuil gelegd. De skeletten kwamen redelijk geconserveerd uit het duinzand tevoorschijn. Fysischantropologisch onderzoek maakte al ten tijde van de ontdekking duidelijk dat deze mensen door geweld om het leven waren gekomen. Ook konden de onderzoekers geslacht en globale leeftijd van de meeste doden vaststellen. De ontdekAfb. 5 Het afnemen van wangslijmmonsters in Vlaardingen. Onderzoekers Eveline Altena en Peter de Knijff van het Forensisch Laboratorium in Leiden hebben het DNA vergeleken met het DNA uit de 11e-eeuwse Vlaardingse schedels. Foto: Vlaardings Archeologisch kantoor.

52

|

king van het groepsgraf gaf een verrassende andere kijk op de agrarische samenleving in de Prehistorie, die door de gebruikelijke vondsten van huisplattegronden en ploegsporen altijd zo’n vreedzaam beeld had opgeleverd. Nu bleek diezelfde samenleving ook zeer gewelddadige trekken te vertonen. Het massagraf is, in al zijn gruwelijke simpelheid, sinds 2011 te zien in het Archeologiehuis Zuid-Holland; het publieksgerichte deel van het depot van die provincie. De spraakmakende vondst is met veel vragen omgeven. Waar kwamen ze vandaan? Kwamen ze allemaal uit de kuststrook of zaten er immigranten tussen? Waren het landbouwers of zouden ze, zo dicht aan de kust, toch ook nog voor een deel van visvangst hebben geleefd, zoals hun neolithische voorgangers? Waarom zijn ze vermoord? Onderzoekers denken dat het zou kunnen gaan om moord als gevolg van veeroof. Maar aten deze mensen wel vlees en dronken zij wel melk? Isotopenonderzoek dat eind 2013 is gestart op het skeletmateriaal, kan op deze vragen mogelijk enig licht werpen. Voorzichtig zijn de kiezen van een paar skeletten van het Wassenaarse groepsgraf verwijderd om het nog aanwezige emaille te analyseren (af b. 4).

Cold cases in de Nederlandse archeologie

02-2014 binnenwerk.indd 52

31-03-14 11:46


Door de verhouding in strontiumisotopen te vergelijken met de verhouding in dierlijk gebitmateriaal uit dezelfde of vergelijkbare opgravingen, kan vastgesteld worden of de doden van plaatselijke herkomst waren of elders zijn opgegroeid. De uitkomsten van het onderzoek zullen op de tentoonstelling bekend worden gemaakt. Vikingen in Vlaardingen? Een recent voorbeeld met interessante resultaten op basis van isotopenonderzoek is af komstig uit Vlaardingen. Begin 2002 is in Vlaardingen op een oppervlak van circa 5 bij 5 meter een hoekje van een begraafplaats, dat tussen 1000 en 1050 na Chr. in gebruik is geweest, opgegraven. Het skeletmateriaal was uitermate goed geconserveerd, zodat het ook geschikt was voor het uitvoeren van DNA-onderzoek.5 Dit project mondde uit in een zoektocht naar de oer-Vlaardinger en kreeg nationale en internationale belangstelling. Het leverde zelfs een match op van het DNA uit de kies van een 11e-eeuwse schedel met het DNA van een Rotterdamse tandarts in ruste, de heer Eduard Zuiderent (af b. 5). Een ander opvallend resultaat was dat het DNA van een man, die in het onderzochte deel als enige in een boomstamkist (de ‘boomkistman’) was bijgezet, zogeheten Viking-DNA bevat. In Noord-Engeland konden onderzoekers op historische gronden daadwerkelijk een verband aantonen tussen skeletten met een bepaald type DNA en de kolonisatie van Vikingen. Op het vaste land valt dit verband niet zonder meer te maken, maar het is wel opvallend dat er tussen het graf hout in Vlaardingen resten gevonden zijn van Vikingschepen die in Engeland gemaakt zijn. De prangende vraag was dan ook of het isotopenonderzoek op het Vlaardingse materiaal aanwijzingen zou geven dat er zich tussen de opgegraven skeletten inderdaad vreemdelingen bevonden. Het isotopenonderzoek was zeer verrassend op dit punt! Er

JE BENT WAT JE EET – EN DRINKT Het menselijk lichaam neemt voortdurend elementen (zoals koolstof, zuurstof en waterstof) op uit de atmosfeer, het water en het voedsel dat het tijdens het leven binnenkrijgt. Die elementen hebben altijd hetzelfde aantal protonen, maar het aantal neutronen kan verschillen en dat bepaalt om welke variant (isotoop) van het element het gaat. De isotopen hebben verschillende atoomgewichten en die zijn meetbaar. De verhouding tussen de varianten van een element verschilt per regio. Aangezien de isotopen via voedsel en drinkwater in het menselijk lichaam terechtkomen zijn deze verschillen in verhouding ook daarin terug te vinden, ook in zeer oud botmateriaal. Zo geeft de verhouding tussen de verschillende zuurstofisotopen aan hoe ver iemand van de kust gewoond heeft. Koolstof- en stikstofisotopen geven inzicht in het voedselpatroon; ze zeggen iets over de verhouding tussen plantaardig en dierlijk voedsel en over de herkomst van het dierlijke voedsel: uit zee of van het land. Planten nemen via fotosynthese CO2 (kooldioxide, een koolstof-zuurstofverbinding) op uit de atmosfeer. De verhouding tussen de koolstofisotopen die als gevolg daarvan in de plant verandert, wijzigt opnieuw als de plant gegeten wordt en nogmaals als de planteneter in kwestie door een mens of een andere vleeseter wordt gegeten. Zo kun je de weg in de voedselketen omhoog volgen en is de herkomst van sommige planten - uit zee, van het land, binnen of buiten Europa – langs deze weg te achterhalen. Een speciale rol speelt het element strontium, dat we binnenkrijgen via drinkwater. Het is chemisch identiek aan calcium en neemt soms de plaats in van calcium (kalk) in tanden en botten. De verhouding van verschillende strontiumisotopen in tandemaille vertelt waar de levende persoon zijn of haar jeugd heeft doorgebracht. Tandemaille wordt in onze jeugd – in een aantal stadia - tot ons 16e jaar gevormd, in tegenstelling tot ons botmateriaal dat voortdurend wordt ververst. Daardoor vertelt het strontium in het bot alleen iets over de verblijfplaats van de dode gedurende de laatste 10 jaar van zijn of haar leven.

zijn inderdaad harde aanwijzingen voor vreemdelingen in Vlaardingen in het begin van de 11e eeuw. Interessant is ook dat het fysisch-antropologisch onderzoek heeft aangetoond dat er de nodige botbreuken aanwezig waren. Waar wijst dit op? Waren deze Vlaardingers zeer gewelddadig? Op de tentoonstelling gaan we nader in op deze spraakmakende resultaten. Oud lijk uit de kast Het opgraven van skeletmateriaal en in het bijzonder het verzamelen van DNAmonsters doen de forensisch archeologen met de nodige voorzorgsmaatregeCold cases in de Nederlandse archeologie

02-2014 binnenwerk.indd 53

|

53

31-03-14 11:46


Afb. 6 Gezichtsreconstructie van de Krabbeplasman die door spelende kinderen bij de aanleg van een surfplas is ontdekt. Foto: Vlaardings Archeologisch kantoor.

len om contaminatie te voorkomen. Het is immers niet de bedoeling dat we het DNA van de moderne onderzoekers bestuderen, maar daadwerkelijk het archeologische DNA. Toch wil dit niet zeggen dat eerder opgegraven menselijk skeletmateriaal daarmee ongeschikt is voor onderzoek naar oud menselijk DNA. Een goed voorbeeld is de Krabbeplasman uit Vlaardingen.6 Spelende kinderen vonden in 1990 de resten van deze man bij werkzaamheden, die plaatsvonden aan de Krabbeplas. De politie werd erbij gehaald en heeft het materiaal onderzocht. Zij stelden vast dat de dood vermoedelijk meer dan twintig jaar daarvoor was ingetreden, zodat een eventuele moordzaak verjaard zou zijn. Daarom gaf de politie het materiaal vrij aan archeologen die met behulp van C14-datering vaststelden dat het gaat om een man die rond 1300 voor Chr. moet hebben geleefd. Het materiaal is sinds de vondst door tientallen handen gegaan en heeft opgeslagen gelegen in een ruimte waar het zomers meer dan 30 graden kon worden en in de winter nog net niet vroor. Zou in dit materiaal dan toch nog oud menselijk DNA kunnen zitten? Dit bleek inderdaad het geval. Dit voorbeeld geeft aan

dat ook letterlijk de oude lijken uit de kast gehaald kunnen worden om in aanmerking te komen voor cold case DNAonderzoek. Van de Krabbeplasman is een gezichtsreconstructie gemaakt, waarmee deze man nu letterlijk het gezicht vormt van de Bronstijd in Nederland (af b. 6). Nieuwe technieken, nieuwe visies? In de tentoonstelling zullen behalve de genoemde cold cases ook de resultaten van nu nog lopend onderzoek gepresenteerd worden. Het toepassen van de besproken technieken schept nieuwe mogelijkheden voor de archeologie. DNA- en isotopenonderzoek leveren immers nieuwe data op. Gecombineerd met de uitkomsten van regulier archeologisch (en historisch) onderzoek leveren deze data nieuwe inzichten op over het leven van de mensen die vóór ons in ons land woonden. Zo kunnen isotopen- en DNA-onderzoek een nieuwe dimensie geven aan oud onderzoek en mogelijk nieuwe onderzoeksvragen genereren. Dat is goed nieuws voor de archeologie. Iris Toussaint en Evert van Ginkel, info@tgvpresentaties.com Tim de Ridder, t.de.ridder@vlaardingen.nl

Noten 1 Iris Toussaint is historicus, tentoonstellingsmaker en mede-eigenaar van TGV teksten & presentaties, Evert van Ginkel is archeoloog, auteur en mede-eigenaar van TGV teksten & presentatie, Tim de Ridder is stadsarcheoloog van de gemeente Vlaardingen. 2 Het Convent van Gemeentelijk Archeologen (CGA) is ook betrokken bij de reizende tentoonstelling over de cold cases. De BAP, het Biologisch-Archeologisch Platform levert inhoudelijke ondersteuning. 3 Het Erfgoedhuis Zuid-Holland verzorgt de PR voor de provincie Zuid-Holland met betrekking tot dit project en is ook nauw betrokken bij de organisatie. 4 Louwe Kooijmans et al 2005; Ginkel & Verhart 2009. 5 In de Westerheem-special van 2008 komen de mogelijkheden van DNA-onderzoek uitgebreid aan de orde. Ook komen de twee Vlaardingse voorbeelden van DNA aan bod. 6 Ridder & Altena 2008. Zie ook: www.geschiedenisvanvlaardingen.nl. Literatuur De archeologische Kroniek van Zuid-Holland 2012 (i.v.m. de Oegstgeestse vrouwen), via de website: www.degeschiedenisvanzuidholland.nl. Ervynck, A. & P. Deegrijse, 2009: Natuurwetenschappen en Archeologie, Leuven. Ginkel, E. van, en L. Verhart, 2009: Onder onze voeten, Amsterdam. Kootker, L., 2012: Paleomobiliteit van mens en dier. In: Archeobrief 16, nr 2, juni 2012. Louwe Kooijmans, L., et al., 2005: Nederland in de Prehistorie, Amsterdam. Ridder, T. de, en E. Altena, 2008: Pionieren met de Krabbeplasman. Het oudste menselijke DNA uit Nederland. In: Westerheem, special nr. 1, 2008, p. 39-42.

54

|

Cold cases in de Nederlandse archeologie

02-2014 binnenwerk.indd 54

31-03-14 11:46


Oker, een vaak vergeten en soms lastige vondstgroep P.A. Seinen en Theo de Jong1

Bij opgravingen in de ijzerhoudende bodems van Zuidoost Brabant worden vaak roestbruine en oranje­ gele verkleuringen in het zand waargenomen. Gewoonlijk worden deze verklaard door het natuurlijke proces van bodemvorming als ‘brokjes ijzeroer’ of gezien als het gevolg van ‘ijzerinspoeling’. Niet vaak worden de felle verkleuringen geïnterpreteerd als antropogeen2 materiaal dat gebruikt kan zijn als kleurstof. In dit artikel tasten we af hoe het verschil tussen natuurlijk en antropogeen oker waarschijnlijk kan worden gemaakt.

Afb 1. In Brandevoort-Hazenwinkel (gemeente Helmond) zijn in 2010 talrijke sporen van een ijzertijdnederzetting opgegraven. Foto: Laurens Mulkens. Oker, een vaak vergeten en soms lastige vondstgroep

02-2014 binnenwerk.indd 55

|

55

31-03-14 11:46


Afb 2. Bodemprofiel in het gebied Brandevoort-Kranenbroek (gemeente Helmond). Onder de akkerlaag, in het grijsgele dekzand, ligt een restant van een podzolbodem met inspoelingsfibers van ijzeroer. Foto: ArcheoService.

In de zomer van 2011 werd in de uitbreidingswijk Brandevoort-Hazewinkel in de gemeente Helmond een nederzetting opgegraven uit de Midden- en Late IJzertijd (af b. 1). Tijdens de opgraving werden plattegronden opgetekend van elf woonstalhuizen, twintig grote bijgebouKader 1 WAT IS OKER EIGENLIJK?6 De naam ‘oker’ is afgeleid van het Griekse “ochros” dat geelachtig betekent. Met de naam oker wordt vaak het mineralogisch rode en gele oker aangeduid; een mengsel van kwartskristallen, kleimineralen en ijzeroxides die oker haar kleur geven. In de zuiver rode of gele oker geven respectievelijk hematiet (Fe2O3) en goethiet (Fe3+O(OH)) het mineraal haar kleur. In de natuur bevat oker lang niet altijd het zuivere hematiet of goethiet, maar is het vaker een mengsel van verschillende andere bruingekleurde ijzer- en mangaanoxides. Naast deze mineralogische definities van okers worden tegelijkertijd antropogene kleurstoffen aangeduid, vaak op basis van ijzer(hydr)oxides. Antropogeen rode oker (met hematiet) kan op een aantal manieren verkregen worden. De belangrijkste: - Winning van natuurlijk (mineralogisch) oker, dat bestaat uit bovengenoemd mengsel van kwartskristallen, kleimineralen en hematiet. Het materiaal kan direct als een soort kleurkrijt gebruikt worden of vermalen en vermengd worden met een bindmiddel tot een pasta of verf. - Winning van natuurlijke kristallen van hematiet dat, na malen en mengen met een bindmiddel, een verwerkbare verf of pasta oplevert. - Omzetting van ijzer(hydr)oxides (bijvoorbeeld ijzeroer) in hematiet door middel van verhitting (minimaal 350 graden Celsius). Na malen en mengen met een bindmiddel levert dit weer een verwerkbare verf of pasta op.

56

|

wen, 65 spiekers en een tiental waterkuilen. In een drietal archeologische sporen werden enkele opvallend oranjerood gekleurde brokjes waargenomen.3 Eén monster van het oranjerood gekleurde materiaal uit een paalspoor van een vierpalige spieker (af b. 8) werd geselecteerd voor een nadere analyse. 4 Gewoonlijk wordt er geen of nauwelijks aandacht besteed aan dergelijke ijzerhoudende verkleuringen in de bodem. Toch werd in deze gevallen de rodere kleur geassocieerd met rode oker, waarom ook niet? Voor vervolgonderzoek en verdere analyse werden enkele monsters verzameld. De oorspronkelijke onderzoeksvraag was of het rodere materiaal oker zou kunnen zijn én of het verschil tussen natuurlijk gevormde ijzerverbindingen en ‘oker’ sowieso herkenbaar is. Een ogenschijnlijk eenvoudige vraag die toch niet simpel te beantwoorden blijkt. Vraagstelling voor het onderzoek: is het oker? Om de vraag te kunnen beantwoorden moet eerst duidelijk zijn wat oker eigenlijk is. Het kader: ‘Wat is oker eigenlijk?’ laat zien dat oker uit verschillende chemische verbindingen kan bestaan die zowel natuurlijk gevormd als kunstmatig vervaardigd kunnen zijn. De vraag of het materiaal oker zou kunnen zijn, moet eigenlijk vertaald worden naar de vraag of het materiaal natuurlijk of antropogeen is. Die vraag kan het best beantwoord worden door een van de twee mogelijkheden uit te sluiten. Antropogeen of natuurlijk De waarschijnlijkheid of het materiaal antropogeen of natuurlijk gevormd is, kan met drie basisvragen worden afgeschat. - Werd het materiaal op een antropogeen object aangetroffen of niet? Als het materiaal aangetroffen wordt op voorwerpen waarin het bereid en/ of bewaard werd, waarmee het aangebracht werd of waarop het aangebracht werd, is antropogeniciteit waarschijnlijk.

Oker, een vaak vergeten en soms lastige vondstgroep

02-2014 binnenwerk.indd 56

31-03-14 11:46


Afb 3. Bij het proefsleuvenonderzoek in Brandevoort-Stepekolk-Hazenwinkel (gemeente Helmond) werden op diverse plaatsen gley-verschijnselen waargenomen. Het ijzerhoudende grondwater oxideert aan de bovenrand tot oranjebruine vlekjes. Dit proces gaat dwars door (archeologische) bodemsporen, zoals hier door een donkergrijze kuilvulling. Foto: ArcheoService.

- Werd het materiaal in een antropogeen of natuurlijk spoor aangetroffen? Als er antropogene artefacten aanwezig zijn, is natuurlijke bodemvorming niet aannemelijk en kan antropogeniciteit niet worden uitgesloten. - Werd het materiaal op de vindplaats (ook) op natuurlijke wijze gevormd? Als het materiaal op de vindplaats niet gevormd kan zijn, omdat er in de grond geen concentratieprocessen van ijzerverbindingen actief waren, kan natuurlijke vorming worden uitgesloten en is antropogeniciteit waarschijnlijk.5 Om deze vragen te beantwoorden moeten we kennis hebben van de chemische samenstelling van het materiaal en van het soort processen dat in de bodem heeft plaatsgevonden. Samenstelling van het materiaal Uit het voornamelijk uit geelgrijs zand bestaande monster werden kleine klontjes van een bruingekleurd zandig materiaal geïsoleerd (af b. 4). Onder een lichtmicroscoop (vergroting 20x) werd het buitenste zandige laagje verwijderd waarbij een roodbruine korrelige kern tevoorschijn kwam (af b. 5). Bij het verder verwijderen van de buitenlaag bleek de korrelige kern te bestaan uit kleine, roodbruin gekleurde korrels (af b. 6). Analyse van de chemische samenstelling en kristalstructuur8 gaf aan dat de korrels bestonden uit kwarts(zand)korrels bedekt met een dun laagje van het rode hematiet vermengd met kleimine-

ralen, die gezamenlijk de klontjes stevigheid gaven. Mogelijk bevat het laagje ook nog niet geïdentificeerde ijzer(hydr)oxidische verbindingen. Naast de korrelige klontjes werd een fragmentje zwartgekleurd materiaal geïsoleerd. Analyse van het fragmentje in een elektronenmicroscoop9 (vergroting 200x) liet zien dat het om een houtskoolfragmentje ging (af b. 7). Op het oppervlak van het fragmentje werden ook nog resten van ijzer- en kleiverbindingen aangetroffen. De bodemprocessen Het kader: ‘De vorming van ijzerconcentraties in de bodem’ beschrijft de drie belangrijkste processen waarbij ijzerverbindingen gevormd worden en hoe deze herkend kunnen worden. De bodem in de omgeving waaruit het monster genomen werd, bestond uit grijsgeel dekzand met grijsbruine vlekken (af b. 8). In de directe omgeving zijn een aantal waterkuilen geïdentificeerd, wat het bestaan van kwel aannemelijk maakt, beide een indicatie voor gley-processen. Er werden geen aanwijzingen voor het optreden van podzolisatie aangetroffen. Beantwoording van de vragen: natuurlijk of antropogeen Werd het materiaal op een antropogeen object aangetroffen? Het materiaal werd in de vorm van kleine korrelige agglomeraties aangetroffen en niet op antropogene objecten. De context van het materiaal kan dus zowel natuurlijk als antropogeen zijn.

Afb 4. Klontje zandig materiaal, afmeting 3mm. Foto: Peter Seinen.

Afb 5. Deel vrijgemaakte bruinrode kern, afmeting 2mm. Foto: Peter Seinen.

Afb 6. Okergekleurde kwartskorrels uit de brokjes, schaalstokje 1mm. Foto: Ineke Joosten.

Oker, een vaak vergeten en soms lastige vondstgroep

02-2014 binnenwerk.indd 57

|

57

31-03-14 11:46


Werd het materiaal in een antropogeen spoor aangetroffen? Hoewel in het paalspoor geen echte antropogene objecten werden aangetroffen, is het spoor op zich wel antropogeen. In de spoorvulling werden tevens fragmenten houtskool gevonden die wijzen op menselijke activiteit. Houtskoolresten als gevolg van een bosbrand kunnen echter niet uitgesloten worden.

Afb 7. Het houtskoolfragmentje uit een paalspoor met oker van Hazenwinkel. Foto’s: Peter Seinen.

Kan het materiaal in de omgeving van de vindplaats op natuurlijke wijze zijn gevormd? Het materiaal bevat hematiet, wat in de wijde omgeving van de vindplaats normaliter niet gevormd wordt. Hematiet kan wel gevormd worden door verhitting van andere ijzerverbindingen (zie kader: ‘Wat is oker eigenlijk?’). Deze laatstgenoemde ijzerverbindingen, onder andere ijzer(hydr)oxides, kunnen wel in deze omgeving zijn gevormd door bodempro-

Kader 2 DE VORMING VAN IJZERCONCENTRATIES IN DE BODEM7 De zandbodems van Noord-Brabant bestaan uit kleine kwartskristalletjes waarvan de oppervlaktes bedekt zijn met een dun laagje ijzer(hydr)oxide, dat de korrels hun kleur geeft. Concentraties van deze verbindingen vormen de grondstof voor oker. De drie belangrijkste bodemprocessen die de vorming van ‘okerachtige’ ijzerverbindingen veroorzaken zijn: podzolisatie, gley en ijzeroervorming. Podzolisatie treedt op in relatief droge zandbodems die met een vruchtbare humuslaag bedekt zijn. De humuszuren in die laag spoelen met regenwater naar de onderliggende zandlaag, waar deze het genoemde laagje ijzer(hydr)oxide oplossen en meespoelen. Dieper in de zandbodem slaan de ijzerzouten in vaak dunne laagjes (fibers) weer neer, waar het de grens vormt tussen de kleurloze (lichtgrijze) uitgespoelde (lood-)zandlaag boven en het onverkleurde grijs-gele moedermateriaal daaronder (afb. 2). Gley treedt op in zandbodems met een wisselende grondwaterspiegel, waarbij het grondwater in de diepere zandlaag het genoemde laagje oplost, naar de bovenste lagen voert, waar het door zuurstof uit de lucht omgezet wordt in ijzer(hydr) oxides (afb. 3). IJzeroer wordt gevormd als er een permanente aanvoer van grondwater plaatsvindt, zoals in een beekdal of een grondwaterkwel. De hoeveelheid ijzer die hiermee verplaatst kan worden, is vele malen groter dan die voor de andere processen, wat resulteert in zeer grote, soms meters dikke afzettingen ijzeroer.

58

|

cessen als gley en misschien zelfs oervorming (zie kader: ‘De vorming van ijzerconcentraties in de bodem’). Een natuurlijk verhittingsproces, veroorzaakt door een bosbrand of blikseminslag, zou dan hematiet kunnen vormen. De kans hierop is echter klein. Voor ijzerverbindingen die direct onder het oppervlak liggen, is dat nog mogelijk, maar het grootste deel, het dieperliggend materiaal, zal de benodigde temperatuur niet bereiken. Het hematiet in het materiaal is waarschijnlijk antropogeen. Conclusie Tabel 1 geeft een samenvatting van de waarschijnlijkheden, resulterend in een eindoordeel. De antwoorden op de vragen voor het monster uit Helmond zijn vetgedrukt aangeduid. Het eindoordeel voor de vraagstelling wat de kans is dat het gevonden materiaal antropogeen is, kan waarschijnlijk genoemd worden. De toepassing van het materiaal is mogelijk die van kleurstof. Een interpretatie als restant van ijzerbereiding of keramiekproductie kan niet worden uitgesloten. Samenvatting Oker als antropogene vondstgroep is vaak lastig te onderscheiden van gekleurde verbindingen die op natuurlijke wijze in de bodem gevormd zijn. De oorzaak van dit probleem is het feit dat met oker meerdere chemische verbindingen aangeduid kunnen worden, die allemaal in de natuur voorkomen. De kans dat de vondst antropogeen oker is, wordt bepaald door de combinatie van gegevens als de chemische samenstelling, de vondstcontext en de locale geologie. Dit artikel laat aan de hand van vondstmateriaal uit een opgraving in Helmond zien hoe deze gegevens kunnen leiden tot een eindoordeel over de kans dat het materiaal antropogeen oker is of niet. Summary Anthropogenic ochre is a particular difficult material to detect in archaeological digs. The major reason is the fact that

Oker, een vaak vergeten en soms lastige vondstgroep

02-2014 binnenwerk.indd 58

31-03-14 11:46


Tabel 1. Samenvattende conclusie. Vraagstelling

Antwoord

Oordeel: Natuurlijk / Antropogeen

Werd het materiaal op een antropogeen object aangetroffen?

Ja

Antropogeen

Nee

Beide mogelijk

Werd het materiaal in een antropogeen spoor aangetroffen?

Ja

Beide mogelijk

Nee

Natuurlijk

Waarschijnlijk

Beide mogelijk

Ja

Beide mogelijk

Nee

Antropogeen

Onwaarschijnlijk

Waarschijnlijk antropogeen

Kan het materiaal in de omgeving van de vindplaats op natuurlijke wijze zijn gevormd? Eindoordeel:

ochre is the name used for several chemical compounds that can be formed naturally. The probability of material being anthropogenic ochre can, however, be determined by checking some simple criteria that involve the chemical composition, the archaeological context of the material and the local geology. Material from an excavation in Helmond in The Netherlands provides an example of what procedure can be followed. Peter Seinen: seinen@iae.nl Theo de Jong: t.de.jong@eindhoven.nl

Waarschijnlijk antropogeen

Afb 8. Paalspoor van een vier-palige ijzertijdspieker waar het monster uit werd verzameld. Onder het grijze paalspoor zijn roestvlekjes herkenbaar die het gevolg zijn van gley-verschijnselen. Foto: Archeo­ Service.

Noten 1 Peter Seinen is bestuurslid van de archeologische vereniging Kempen & Peelland. Theo de Jong is stadsarcheoloog van de gemeente Helmond. 2 Antropogeen: ontstaan door menselijke activiteit. 3 OM-46675. Monsternummers: HM-HW-10, paalspoor 38.71; kuil 33.81 en kuil 29.104. 4 Spoornummer 38.71, structuurnummer 101. vondstnummer 959. 5 Vergelijk Roebroeks 2011. 6 Over de chemie van ijzeroxides: Cornell-2003. 7 Os, B. van, 2012: Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, Senior onderzoeker degradatie en instandhouding anorganische archeologische bodemchemie. Privécorrespondentie. 8 Joosten,C., 2012: Instituut Collectie Nederland, Onderzoeker Sector Kennis Roerend Erfgoed. Privécorrespondentie. Rapport ICN. 9 Manders 2012. Literatuur Cornell, R.M., & U. Schwertmann, 2003: The iron oxides: structure, properties, reactions, occurrences and uses, Wiley. Joosten, C., & L. Megens, 2012: Identificatie van rood materiaal in een grondmonster uit de IJzertijd in Helmond, ICN2012-026. Manders, C., 2012: MiPlaza-PINS, Eindhoven. Roebroeks, W., M. Sier, T. Kellberg Nielsen, D. De Loecker, J.M. Parés, C. Arps & H. Mücher, 2011: Use of “Red Ochre” by Early Neandertals, Proceedings of the National Academy of Sciences, USA.

Oker, een vaak vergeten en soms lastige vondstgroep

02-2014 binnenwerk.indd 59

|

59

31-03-14 11:46


Hapert, De Pan Over boeren en schapen in de Midden-Bronstijd en Volle Middeleeuwen Marlien Janssens1

Elke archeoloog heeft wel een stiekeme voorkeur voor een bepaalde periode of vindplaatstype. De ene krijgt niet genoeg van vuursteentjes, terwijl de andere niets liever doet dan muren schoonmaken in een historische stadskern. Ikzelf hou vooral van laatprehistorische nederzettingen in het buitengebied. Op een opgraving in Hapert, De Pan (gemeente Bladel) dacht ik mijn hart te kunnen ophalen, aangezien hier nederzettingssporen uit de Midden-Bronstijd verwacht werden. Toch is het uiteindelijk de andere vindplaats, een schaapskooi met een greppelsysteem uit de Volle Middeleeuwen, die me is bijgebleven, omdat de sporen, vondsten en monsters en hun landschappelijke context een heel concreet verhaal vertellen over boeren, herders en schapen op de Kempense woeste gronden. Van zulke verhalen hou ik, als rasechte Kempische boerendochter, nog het meest! Dat een middeleeuwse schaapskooi bovendien archeologisch heel zeldzaam is, maakt het verhaal nog mooier. In Hapert-De Pan (afb. 1) wordt een vakantiedomein ingericht voor ruiter en paard. Hoewel de toeristen het misschien niet zullen beseffen, zullen zij logeren op een historische plek, waar voorouders van de huidige boerderij 3500 jaar geleden en opnieuw in de Middeleeuwen gewoond hebben. Voorafgaand aan de opgraving waren tijdens archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek en verkennend booronderzoek) de geologische, bodemkundige en landschappelijke kenmerken, alsmede de bekende en verwachte archeologische waarden van het plangebied geĂŻnventariseerd en was een archeologische verwachting opgesteld.2 Bekende vindplaatsen in

60

|

de omgeving duidden op nederzettingen en grafvelden uit de Prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen. Volgens historische kaarten behoorde het terrein in de Nieuwe tijd tot het bouwland van Dalem en lag het aan de rand van de woeste gronden (Hapertsche Heide). Op een baksteenfragment in het plaggendek na, werden tijdens het (verkennend) booronderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen. Onder het plaggendek kunnen vindplaatsen goed bewaard zijn en bovendien waren geen verstoringen vastgesteld. Daarom werd in een tweede fase, naar aanleiding van de hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen van landbouwende gemeenschappen, een waarderend proefsleuven-

Hapert, De Pan

02-2014 binnenwerk.indd 60

31-03-14 11:46


Afb. 1. Ligging plangebied. Bron: M. Lipsch (RAAP).

onderzoek uitgevoerd.3 Verspreid over het plangebied werden in totaal negen sleuven aangelegd. Er bleken twee vindplaatsen aanwezig: een prehistorische en een laatmiddeleeuwse nederzetting. De resten concentreerden zich in een landschappelijk hoger gelegen zone. Een gebied van 6.184 m2 is vervolgens opgegraven.4 Landschappelijk kader De basis van het landschap van het opgravingsterrein wordt gevormd door grindrijk zand van oude rivierafzettingen (terrasafzettingswelvingen), afgedekt door een pakket dekzand (dekzandrug). Uit de hoogte van het pleistocene vlak blijkt dat binnen de grote dekzandrug een microreliĂŤf voorkomt. In het centrale deel van de opgraving bevindt zich een kleinere dekzandkop. In oostelijke en westelijke richting duikt het reliĂŤf omlaag (afb. 2). Hier zijn de grindrijke rivierafzettingen door een dunner pakket dekzand afgedekt en

liggen ze dichter aan het oppervlak. Wat betreft de bodemopbouw kan globaal het onderscheid gemaakt worden tussen twee bodemtypes, beide afgedekt door een dik plaggendek. Op de nattere flanken van het dekzandkopje komt een veldpodzol voor. In het kader van de ontginning van het gebied vanaf de Middeleeuwen is deze veldpodzol plaatselijk gebroken; dit wil zeggen dat de bovenste horizonten, met name de soms sterk verkitte B-horizont (humus- en ijzer inspoelingshorizont), met de schop gebroken en omgezet zijn. Sporen hiervan zijn aan de westelijke rand van de opgraving aangetroffen. Om de ontwatering van het gebied te verbeteren, is vervolgens op relatief korte termijn een dik (gelaagd) plaggendek opgebracht. Het oorspronkelijke microreliĂŤf is daardoor enigszins gemaskeerd; de laagte ten westen van het dekzandkopje is opgevuld. Op het dekzandkopje zelf is van nature Hapert, De Pan

02-2014 binnenwerk.indd 61

|

61

31-03-14 11:46


Afb. 2. Hoogte van het pleistocene vlak. Het dekzandkopje komt in de oranje kleur goed tot uiting. Bron: M. Lipsch (RAAP).

een moderpodzol gevormd. In het (mineraalrijke) dekzand is onder het plaggendek een enigszins verbruinde laag aangetroffen. Het gaat om een zogenaamde moderB-horizont, ontstaan door verwering van ijzerhoudende mineralen in een goed ontwaterde bodem. Onder invloed van een rijk bodemleven (dierenactiviteit) is de bodem sterk gehomogeniseerd. Daarom wordt deze laag ook als ‘mollenlaag’ aangeduid. Dit bodemtype wordt gekenmerkt door een natuurlijke vruchtbaarheid en was reeds in de Prehistorie in trek als akkerland. Deze zone van het plangebied behoort daarom wellicht tot de oudere ontginningen. Niet toevallig zijn de archeologische resten uit de Midden-Bronstijd en Volle Middeleeuwen overwegend op het dekzandkopje aangetroffen. Nederzetting uit de Midden-Bronstijd Het merendeel van de grondsporen is toe te schrijven aan een nederzetting uit het tweede deel van de Midden-Bronstijd (1500-1100 voor Chr.), die zich zeker nog verder doorzet buiten het opgravingsgebied. In het veld zijn door de slechte gaafheid en de grote clustering van grondsporen geen structuren herkend. Het is pas tijdens de uitwerking, met behulp van meetlat, coupetekeningen en –foto’s, dat

62

|

vier slecht bewaarde en weinig karakteristieke structuren (1 tot en met 3) en een palencluster (4) gedefinieerd zijn (afb. 5). Op basis van palenconfiguratie, oriëntatie en diepte van de sporen zijn twee fasen in gebouw 1 onderscheiden: 1a en 1b (afb. 3: bovenaan). Wellicht gaat het om huizen uit de Midden-Bronstijd (bevestigd door de datering van geassocieerd aardewerk en C14-datering: 1500-1300 voor Chr.), gekenmerkt door vier rijen van stijlen die als paar voorkomen. Gebouw 1a meet circa 4,5 bij (minimaal) 19 m. De gaafheid van de sporen is erg wisselend. Meestal liggen de beter bewaarde paalkuilen in het zuidoosten (maar ook daar ontbreken veel paalkuilen) en wordt de gaafheid naar het noordwesten toe steeds slechter. Het is dus mogelijk dat in het noordwesten de plattegrond nog verder heeft doorgelopen, maar archeologisch niet meer zichtbaar is. Bij de analyse van deze sporencluster kwamen op de tekening enkele ‘lijnen’ naar voren die niet binnen de configuratie van binnen- en buitenstijlparen van gebouw 1a pasten. Daarom zijn deze gegroepeerd in een structuur 1b. Deze meet circa 4,5 bij (minimaal) 14 m en is eveneens noordwest-zuidoost georiën-

Hapert, De Pan

02-2014 binnenwerk.indd 62

31-03-14 11:46


teerd, parallel aan gebouw 1a. Gezien de slechtere conservering van de sporen is dit gebouw mogelijk ouder dan gebouw 1a. Bij gebrek aan diagnostisch vondstmateriaal en oversnijdingen van sporen kan deze fasering echter niet onderbouwd worden. Gebouw 2 betreft waarschijnlijk eveneens een huisplattegrond die echter zeer slecht bewaard is gebleven. Ook hier zijn de vier rijen van stijlen kenmerkend. Nergens is echter een volledige gebintreeks teruggevonden (afb. 3: onderaan). De binnenstijlen zijn het best bewaard gebleven. De structuur is noordwest-zuidoost georiënteerd en meet circa 6 bij 22 m. De plattegrond kan eveneens in de Midden-Bronstijd gedateerd worden; dit wordt bevestigd door het geassocieerde aardewerk en een C14-datering (1510-1310 voor Chr.). Een leuke vondst is spoor 152, een voorraadkuil in het midden van het huis (afb. 4), met in de vulling 33 scherven handgevormd aardewerk. Mogelijk zijn sporen 144 en 154 ook dergelijke (kleinere) voorraadkuilen. Ook buiten het huis, op het erf, liggen nog enkele kuilen (sporen 507 en 508). Een moeilijker te duiden sporencluster vormt gebouw 3 in het zuidwestelijke deel van de opgraving. Op basis van het voor-

komen van goede paalkuilen, de algemene noordwest-zuidoost oriëntatie en de ligging van enkele grote kuilen (sporen 234 en 418) in de onmiddellijke omgeving zou ook hier sprake kunnen zijn van een huis uit de Midden-Bronstijd (C14-datering: 1440-1210 voor Chr.). Over de structuur kan echter weinig gezegd worden. De algemene afmetingen zijn circa 5,3 bij 20 m. Bij geen van de besproken gebouwen zijn ingangspartijen, een eventuele haardplaats of een stalboxindeling herkend. Aan de hand van een erfgrootte van maximaal 50 bij 50 m zijn drie erfarealen gereconstrueerd rond huizen 1 (met twee fasen) tot en met 3 (afb. 5). Onduidelijk is wat de rol van sporencluster 4 hierin is; het kan een bijgebouwtje zijn dat bij één van de erven hoort. De aanwezigheid van nog meer prehistorische grondsporen buiten de (arbitraire) erf begrenzingen suggereert overigens dat nog meer structuren, kuilen en erven aanwezig kunnen zijn. Waarschijnlijk loopt het sporenniveau door over de hele dekzandkop, ook in zuidelijke richting buiten het plangebied, en is maar een klein gedeelte van het hele nederzettingsareaal opgegraven. Voor zover nu kan worden ingeschat, bestond de nederzetting maar uit één of

Afb. 3. Huisplattegronden uit de MiddenBronstijd. Bron: M. Lipsch (RAAP).

Hapert, De Pan

02-2014 binnenwerk.indd 63

|

63

31-03-14 11:46


Afb. 4. Put 4, spoor 152 in profiel. Let op de rechthoekige vorm van de kuil en de grijze houtskoolrijke laag op de bodem. In de bruine opvulling is veel aardewerk aangetroffen. Foto: auteur.

twee gelijktijdige erven. Van een echte continue en plaatsvaste bewoning gedurende een langere periode lijkt in Hapert geen sprake. Dit wordt ook bevestigd door de vondstarmoede op deze vindplaats. De opgraving heeft slechts 145 scherven handgevormd aardewerk opgeleverd. Het betreft zonder uitzondering dikke scherven, met een dikte tussen 6 en 21 mm. Als magering zijn meestal grote gebroken kwartskorrels toegevoegd, soms een mengeling van kwarts met zand of potgruis. De kwartsbrokjes aan het buitenoppervlak van de potten zijn meestal relatief goed weggewerkt. Het oppervlak

vertoont wel vaak kleine scheurtjes. Een dertiental scherven vertoont een ‘schilferige’ breuk. De potten zijn overwegend in een zuurstofrijk milieu gebakken. Slechts enkele scherven zijn versierd met vinger- en/of nagelindrukken en twee scherven hebben een stafband (afb. 6). Op basis van de randfragmenten zijn zes individuen onderscheiden. De diameter van de vaten kon vanwege de sterke fragmentatie van de randfragmenten niet bepaald worden. In vier gevallen is vastgesteld dat de rand naar buiten omgeslagen is en dan vlak afgestreken. Eenmaal is de rand versierd met vingerindrukken en zijn aan de buitenzijde onder de rand nagelindrukken aangebracht (vondstnummer 115). Twee individuen hebben rond afgewerkte randen (vondstnummers 52 en 112). Wat betreft de vormen kan niet veel gezegd worden. Meestal zal het gaan om één- of tweeledige tonvormige vaten. Op één individu is aankoeksel aan de rand aanwezig (vondstnummer 13); deze pot is als kookpot gebruikt. De weinige bewaarde botanische resten duiden op graanteelt in de omgeving. Daarnaast zijn er ook aanwijzingen van pluk van in het wild voorkomende gewassen: eikels en frambozen.

Afb. 5. Structuren en erven. In geel de plattegronden uit de MiddenBronstijd, in groen de schaapskooi en veedrift. Bron: M. Lipsch (RAAP).

64

|

Hapert, De Pan

02-2014 binnenwerk.indd 64

31-03-14 11:46


Schaapskooi uit de Middeleeuwen Ten noordoosten van de vindplaats uit de Midden-Bronstijd werd een aantal paalkuilen ontdekt, waarvan in het veld meteen duidelijk was dat ze bij elkaar hoorden (afb. 7). In eerste instantie werd gedacht aan een plattegrond van een huis of bijgebouw. Op basis van de bredere context kon uiteindelijk een specifieke functie aan het gebouwtje toegekend worden. Er zijn verschillende argumenten die ervoor spreken dat het om een schaapskooi gaat: - De ligging op de overgang van de ongecultiveerde ‘woeste’ gronden (Hapertsche Heide) en het akkerland (bouwland van Dalem), bepaald aan de hand van historische kaarten en de resultaten van pollenanalyse, geeft aan dat de plattegrond geen (nauwe) relatie heeft met een erf en/ of groter gehucht; - Er zijn bovendien geen andere resten gevonden die erop wijzen dat de plattegrond deel uitmaakt van een erf. In deze context moet men denken aan andere plattegronden (huis, schuur), een waterput, etc.; - Het geassocieerde greppel-walsysteem, dat als een fuik is aangelegd om dieren te leiden van en naar de heide (veedrift); - Het (weinige) geassocieerde vondstmateriaal, met name het dierlijk bot van schaap of geit en de botanische resten van een heidelandschap; - Een quasi exact parallel is gevonden in Peelo-Derkinge.5

de dieren verzameld om later over de akkers uit te spreiden. In het noordoosten is een greppelsysteem rond de schaapskooi aangetroffen, dat bestaat uit verschillende onderdelen (afb. 9 en afb. 5). Drie greppels vormen een geheel en fungeren als omheining van een driehoekig terrein (oppervlakte circa 220 m2; opening aan de zuidzijde), met centraal de schaapskooi. Een concentratie paalsporen aan de ingang zou kunnen wijzen op een hekwerk om dieren apart te kunnen zetten (om de wol af te scheren, om zieke of gewonde dieren te kunnen behandelen, etc.). In noordwestelijke richting loopt één greppeldeel ver-

Afb. 6. Handgevormd aardewerk uit de Midden-Bronstijd. Foto: auteur.

Afb. 7. De schaapskooi in het vlak. De plaats van de vier wanden is aangegeven middels rood-wit lint. Foto: auteur.

De plattegrond wordt gekenmerkt door een tweebeukig, rechthoekig grondplan met een afgeronde korte zijde in het zuidwesten (afb. 8). De afmetingen bedragen 5,7 bij 12 m. De ingang bevindt zich aan de lange (zuidoostelijke) zijde. De bewaarde diepte van de sporen onder het vlak is gemiddeld 32 cm. De vulling wordt gekenmerkt door een donkerbruingrijze kleur, met gele, bruine en grijze brokken, soms duidelijk afkomstig van een gebroken podzol. In de schaapskooi zijn bij de ingang restanten van een ‘vieze’ laag aangetroffen. Mogelijk gaat het hierbij om de onderzijde van de mestlaag. In een schaapskooi werd namelijk de mest van Hapert, De Pan

02-2014 binnenwerk.indd 65

|

65

31-03-14 11:46


Afb. 8. Plattegrond en diepte van de sporen van de schaapskooi. Het pijltje geeft de ingang aan. Bron: M. Lipsch (RAAP).

der buiten het opgravingsterrein. Mogelijk vormt deze greppel de begrenzing van het akkerareaal aan de zuidoostelijke rand van het bouwland van Dalem. In dit kader was de grote steen op de hoek van de greppels opmerkelijk (af b. 9). Deze heeft waarschijnlijk een perceelsgrens aangegeven, misschien in verband met bouwland ten noorden en noordwesten van het opgravingsterrein. Ten zuiden van de schaapskooi ligt een tweede omsloten rechthoekig terrein van 10 m breed en minstens 60 m lang. Het zou kunnen gaan om een veedrift die fungeert als ‘fuik’, waarlangs de kudde vanuit de heide weer naar de schaapskooi geleid werd, om te verhinderen dat dieren afdwaalden en aan de jonge gewassen op de akkers gingen knabbelen. C14-datering plaatst een paalkuil van de schaapskooi in de periode 1080-1150 na

66

|

Chr., een periode waarin een grotere opbrengst noodzakelijk was om de groeiende bevolking te kunnen voeden. Naast het gebruik van nieuwe landbouwtechnieken en het extra bemesten met plaggen en stalmest van de bestaande akkers, nam men ook nieuwe gebieden in gebruik als akker. Daarbij werd het geregenereerde oerbos gekapt en ontgonnen voor geschikt gebruik als akker. Ontginning gebeurde vanuit een ontginningshoeve of Einzelhof (in feite een nieuw gebouwd erf in -op dat moment- niemandsland).6 Aangezien tijdens de opgraving geen sporen van het erf zelf zijn gevonden, wordt verwacht dat deze hoeve buiten het plangebied te vinden is, ten zuiden of ten noordwesten onder het bouwland van Dalem. De schapenteelt op de (nog onbekende) ontginningshoeve kan -gezien de vroege datering- nog niet grootschalig geweest zijn. Het is namelijk pas in de loop van de 14e eeuw, met de opkomende lakenhandel, dat schapenteelt een hoge vlucht neemt in de Brabantse Kempen. Het moet om een lokaal initiatief van één of enkele erven in de buurt gaan. ‘s Nachts, in de winter en/of wanneer er behoefte was aan mest voor de akkers werden de dieren in de kooi gezet. Hun voedsel haalden de dieren van de heidevelden; alleen in de winter moest de schaapherder het wintervoer verzamelen, misschien werd dit bewaard op de nabijgelegen hooimijt. In de greppels konden ze drinken. Een wallichaam zorgde voor een extra omheining en beschermde de dieren bovendien tegen rovers (menselijk of dierlijk, denk aan wolven). Waarschijnlijk droegen maar één of enkele schaapherder(s) het ganse jaar zorg voor de kudde. Slechts op bepaalde tijdstippen (bijvoorbeeld bij de geboorte van de lammetjes en uiteraard wanneer de wol geschoren moest worden) werd hij waarschijnlijk bijgestaan door mannen uit de buurt. Gedurende de rest van het jaar konden zij op de akkers werken, want naast de schapenteelt moet ook de akkerbouw een belangrijke plaats ingenomen hebben.

Hapert, De Pan

02-2014 binnenwerk.indd 66

31-03-14 11:46


Conclusies De opgraving aan De Pan in Hapert heeft twee vindplaatsen opgeleverd die de archeologen voor verschillende uitdagingen plaatsten. Enerzijds maakten de slecht bewaarde sporen uit de Midden-Bronstijd reconstructies van gebouwen en erven zeer moeilijk. Het is duidelijk dat er in de periode 1500 tot 1100 voor Chr. mensen gewoond hebben op het dekzandkopje, maar hoe de nederzetting er precies uitzag, hoe men het omringende landschap exploiteerde en wat de materiële cultuur van de bronstijdboeren was, blijft zeer onduidelijk. Anderzijds heeft een enkele structuur met wat greppels uit de Volle Middeleeuwen dankzij archeologisch speur- en puzzelwerk met de verschillende aanwijzingen tot een logisch en onderbouwd verhaal geleid over het boeren- en herdersbestaan op de overgang van de bouwlanden van Dalem naar de Hapertsche Heide in de periode 1080-1150 na Chr. De middeleeuwse schaapskooi vormt een mooie illustratie van hoe een ‘groot’ verhaal ook verteld kan worden aan de

hand van een ‘kleine’ vindplaats. De zeldzaamheid van dergelijke schaapskooien, zeker uit deze vroege periode is de kers op de taart.7

Afb. 9. Greppelsysteem in het vlak met de grenssteen. Foto: auteur.

RAAP Archeologisch Adviesbureau De Savornin Lohmanstraat 11 6004 AM Weert m.janssens@raap.nl

Noten 1 Marlien Janssens is projectleider bij RAAP-Zuid-Nederland. 2 Wijnen 2009; Thijs & Wijnen 2010. 3 Eimermann, Daleman, Ufkes & Veldhuis 2010. 4 Janssens 2012. 5 Waterbolk 2009. 6 Zie bijvoorbeeld Bladel-Kriekeschoor; van Dierendonck & Maas 1989. 7 Groenewoudt & Theunissen 2011. Literatuur Dierendonck, R.M. van & A.J.P.M. Maas, 1989: Archeologie en historie van een ontginningshoeve: De Kriekeschoor bij Bladel, in: A. Verhoeven & F. Theuws, Het Kempenprojekt 3: De Middeleeuwen centraal. (Bijdragen tot de studie van het Brabantse heem 33), Waalre, 15-25. Eimermann, E., M. Daleman, A. Ufkes & J.R. Veldhuis, 2011: Bronstijd en Middeleeuwen op plangebied ‘De Pan’. Een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven te Hapert, gemeente Bladel (N.Br.). (ARC-Publicaties 213), Groningen. Groenewoudt, B. & L. Theunissen, 2011: Marginale archeologie. Ontdekkingen in de periferie van de (post)middeleeuwse wereld, Archeobrief 15, 2, 8-14. Janssens, M. (red.), 2012: Over boeren en schapen in de Midden-Bronstijd en Middeleeuwen. Onderzoeksgebied De Pan te Hapert, gemeente Bladel. Archeologisch onderzoek: een opgraving. (RAAP-rapport 2480), Weesp. Thijs, W.J.F. & J.J.A. Wijnen, 2010: Een verkennend archeologisch veldonderzoek op een terrein aan de Pan te Hapert, gemeente Bladel(NB). (ARC-Rapporten 2009-228), Groningen. Waterbolk, H.T., 2009: Getimmerd verleden. Sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel, Groningen. Wijnen, J.J.A., 2009: Archeologisch bureauonderzoek. De Pan (ong.) te Hapert, gemeente Bladel. (Econsultancy rapport 09063377), Boxmeer.

Hapert, De Pan

02-2014 binnenwerk.indd 67

|

67

31-03-14 11:46


Zilver uit het zand; 18e-eeuwse Texelse haarnaalden en hun interpretatie Jeroen ter Brugge1

Bijna iedere opgraving heeft ze wel: vondsten die zich door zeldzaamheid, versiering, materiaal of gaafheid onderscheiden van de andere. Ze krijgen een apart vondstnummer, een eigen vondstzak(je) en worden vaak ingemeten om de exacte vindplaats vast te leggen. Op de grote vragen van de archeologie geven ze in de regel geen antwoord, maar ze dragen wel degelijk bij aan de bestudering van het culturele en technische component van samenlevingen uit het verleden. Verder halen deze bijzondere vondsten vaak de vitrine, omdat ze weinig van het voorstellingsvermogen van de veelal niet ter zake deskundige toeschouwer vergen, in tegenstelling tot scherven, vuursteenfragmentjes, botmateriaal etc. die vaak wat extra uitleg nodig hebben om tot leven te komen.

Objecten van edelmetaal hebben nog eens een extra voordeel: de in verhouding waardevolle grondstof appelleert aan het stereotype beeld van de ‘schatzoeker’ en de verrassingen die de bodem in zich verbergt. Het romantische(?) beeld dat de leek van de archeoloog heeft, leidt niet voor niets steeds weer tot de meest gestelde vraag aan de rand van de opgravingsput, een vraag die met potten vol gouden munten te maken heeft. Vondsten van dergelijke grondstoffen zijn zeldzaam en meestal het gevolg van bewuste depositie of van verlies. In dit artikel staat in die categorie één enkele vondstsoort centraal: zilveren haarnaalden uit de 18e eeuw, die op Texel zijn aangetroffen. Een speurtocht naar de functie en betekenis van dergelijke naalden begon met de vondst van een compleet exemplaar tijdens een archeologisch onderzoek naar een blekerijterrein. Aanvankelijk spitsten de

68

|

vragen zich toe op de vorm en functie van het kleinood en de relatie tot de Oude Bleekerij. Later breidde de vraagstelling zich uit naar de context waarin dergelijke naalden hebben gefunctioneerd. Daartoe werd vergelijkingsmateriaal gezocht en gevonden. Geen grote archeologie, maar een letterlijk en figuurlijk kleine bijdrage aan onze kennis van de leefcultuur van het midden van de 18e eeuw.2 De Oude Bleekerij Van 2001 tot in 2004 voerde een gelegenheidsteam van de Historische Vereniging Texel onder coördinatie van AWNlid Irene Maas een archeologische verkenning uit op een natuurinrichtingsterrein van Staatsbosbeheer onder De Koog op Texel.3 De beoogde vernatting, door het afplaggen van het oppervlak en het reconstrueren van kreeklopen, had de bedoeling de natuurwaarden

Zilver uit het zand; 18e-eeuwse Texelse haarnaalden en hun interpretatie

02-2014 binnenwerk.indd 68

31-03-14 11:46


Afb. 1 Luchtopname van de opgraving ‘De Oude Bleekerij’ met de opgravingsputten en onregelmatigheden in het oppervlak die enkele blekerijsloten markeren. Foto: Jan Boyen Rienks.

te verhogen. Het aanwezige weidegebied staat bekend onder de naam Negen Bunder, waarbinnen op 19e- en 20e-eeuwse kaarten een terrein als (Oude) Bleekerij vermeld staat. Muurresten die tot circa 1950 aan het oppervlak aanwezig waren, heetten afkomstig te zijn van een Tempelierenklooster en prikkelden uiteraard de nieuwsgierigheid. De voorgenomen graafwerkzaamheden impliceerden de aantasting van eventueel aanwezige archeologische resten en het blootstellen aan erosie van het niet direct aangetaste deel van het bodemarchief. Reden voor het team onder leiding van Maas om de oudheidkundige waarden, met toestemming van de (toen nog) Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek en grondeigenaar Staatsbosbeheer, te karteren en onderzoeken, waarbij vele vondsten werden geborgen. Tegelijk met het archeologisch onderzoek werd ook historisch onderzoek verricht naar de blekerij die ter plekke heeft gelegen. (afb.1) Het onderzoek bestond uit een aantal sleuven/putten op een deel van het terrein, dat van oorsprong iets hoger dan zijn omgeving lag en waar ruim een halve eeuw eerder de laatste muurresten door de toenmalige eigenaar in het kader van een efficiënter grondgebruik waren

verwijderd. Tijdens het archeologisch onderzoek werden geen muurresten meer aangetroffen maar wel andere structuren die tot de gesloopte bebouwing behoord moeten hebben: dammetjes, een pad en een interessant slotenpatroon, waarop het onderzoek zich nader zou gaan richten. De sloten bevatten veel vondstmateriaal, dat zorgvuldig verzameld is en sindsdien in bewerking is. Analyse van de grondsporen en vooral het vondstmateriaal maakten duidelijk dat de aangetroffen resten niet tot een middeleeuws klooster hebben behoord, waarmee een deel van de vraagstelling beantwoord was. Archiefonderzoek had inmiddels duidelijk gemaakt dat hier sinds in ieder geval het tweede kwart van de 17e eeuw een blekerij heeft gelegen en de aard en datering van de sporen sloten hier op aan. Het slotenpatroon duidt op een niet-agrarisch gebruik, maar, in vergelijking met bijvoorbeeld het bekende gelijktijdige en goed gedocumenteerde complex bij Haarlem, op een blekerij: een bedrijf waar grote lappen gereinigd en in de zon gebleekt werden en van veel grotere omvang dan de vele huisblekerijen die je van de 17e tot en met de vroege 20e eeuw overal in den lande kon aantreffen. Het was een efficiënt georgani-

Zilver uit het zand; 18e-eeuwse Texelse haarnaalden en hun interpretatie

02-2014 binnenwerk.indd 69

|

69

31-03-14 11:46


Afb. 2 Voorhoofdsnaald gevonden op De Oude Bleekerij op Texel, beeld- of sierzijde. Foto: auteur. seerde onderneming waar op een welhaast industriële wijze gewerkt werd. De locatie was weloverwogen gekozen: het schone, witte zand stond borg voor zuiver gefilterd water dat bijdroeg aan een zo smetteloos mogelijk resultaat. Juist in het westelijk deel van Texel, direct achter de duinen, bevonden zich die arme, marginale gronden. De weinig vruchtbare grond maakte akkerbouw onmogelijk en had om die reden tot gebruik als gemeenschappelijke weidegebied (‘de Mient’) aanleiding gegeven. Maar daarnaast was hij zeer geschikt als vestigingsplaats voor blekerijen. Naast de Oude Blekerij werd ook de 18e-eeuwse Nieuwe Blekerij op deze arme grond, iets meer naar het noorden, gevestigd. In 1730 overleed de laatste bleker, Paulus Lammerts, waarna het terrein werd verworven door een zekere Jan Corneliszn Bos, die hier trachtte een boerenbedrijf op te zetten. De grote hoeveelheid sloten was voor zijn bedrijfsvoering onnodig en hij zal deze deels hebben laten verlanden en deels hebben gedempt met zand en afval. 4 Het vondstmateriaal laat een duidelijke dateringscensuur zien, die hiermee verband houdt. Een zeer klein percentage van de vondsten dateert uit de blekerijperiode en kwam laaggelegen onder een veenachtige opvullingslaag uit de sloten tevoorschijn. Het grootste deel van de vondsten werd echter gedaan in een vier meter brede sloot die vermoedelijk in één keer of in een korte periode is volgestort met afval, waaronder veel aardewerk, porselein, glas, slachtafval, puin en ander vondstmateriaal. De vondsten dateren voornamelijk uit het tijdvak 1710-1760 met een nadruk op de periode 1740-1750, wat verband lijkt te houden met de functiewijziging van het terrein.5 Helaas is niet bekend of de haarnaald uit dit vondstcomplex afkomstig is of uit een

70

|

ander deel van het terrein. Het zilveren kleinood werd namelijk enkele jaren voor de opgraving op het blekerijterrein op één van de storthopen met een metaaldetector gevonden zonder dat gereconstrueerd kan worden uit welk spoor of structuur het oorspronkelijk afkomstig is. Gezien de datering (na 1730, zie hieronder) kan het stuk niet tot de blekerijperiode gerekend worden, maar tot de periode die hierop volgde. Een zilveren kleinood (afb. 2) Toen het object gevonden werd, was duidelijk dat het een bijzonder stuk was. Zilver, onaangetast door bodemwerking, versierd met graveerwerk en in een sierlijke vorm, maar tegelijk verbogen en met een eigenaardig gat, dat aan een rijgnaald doet denken. Als naald is het echter nauwelijks functioneel door de uitstekende krul die onherroepelijk schade aan de stof zou toebrengen, en zeker ook vanwege de breedte van de naald. Hoewel er nauwelijks vergelijkingsmateriaal bewaard is gebleven, kon echter al snel geconcludeerd worden dat hier sprake was van een voorhoofds- of haarnaald. Uit de 19e en 20e eeuw zijn deze goed bekend, verschillende exemplaren zijn bewaard gebleven en op portretfoto’s en schilderijen veelvuldig zichtbaar. Deze meestal gouden en vrij forse voorhoofdsnaalden hebben een oorsprong in oudere zilveren exemplaren, die van bescheidener grootte waren. Voor zover bekend zijn deze alleen uit archeologische context overgeleverd of van schilderijen uit die tijd bekend. De naald werd met de punt deels onder de nauwsluitende muts gestoken en vermoedelijk werd deze, net als de latere modellen, met een speld aan de muts bevestigd. De naald had een gebogen vorm, aangepast aan de bolling

Zilver uit het zand; 18e-eeuwse Texelse haarnaalden en hun interpretatie

02-2014 binnenwerk.indd 70

31-03-14 11:46


van het (voor-)hoofd. Hier vormde het een voor iedereen duidelijk zichtbaar sieraad. Het exemplaar van De Oude Bleekerij is een zeldzaam compleet voorbeeld van een dergelijke vroege voorhoofdnaald. Het zilveren object heeft een (gereconstrueerde) lengte van 12,8 cm en kent een maximale breedte van 1,3 cm. De dikte van de naald is 1,5 mm en hierdoor kon deze eenvoudig in de vorm van het hoofd gebogen worden. De zilversmid heeft de naald vervaardigd uit een plaat zilver. Met een fijntandige zaag gaf hij aan het object de primaire vorm, die door vijlen en polijsten netjes werd afgewerkt. Onder de brede versierde kop boorde hij een gat dat door zagen en/of vijlen zijn definitieve vorm kreeg. De kop zelf kent ook een gat, waarvan het lijkt alsof dit is ontstaan door het omslaan van een lus, maar dat is schijn: ook dit werd uitgeboord en gezaagd/geveild. Dit gat diende vermoedelijk als bevestiging van een hangertje, of pendule, maar heel praktisch lijkt dit niet. De haarnaald werd immers plat op het hoofd gedragen en zat daarmee tegen het voorhoofd. Ruimte voor een hanger was er daarmee niet. Waarschijnlijk vertegenwoordigt het gat de voortzetting van een uit de Middeleeuwen daterende traditie. Haarnaalden waren toen recht en hadden een versierde, uitstekende, kop, met een gat en daarin een oogje waaraan een hanger hing. Dit gebruik bleef tot ver in de 17e eeuw in zwang, getuige schilderijen uit die eeuw waarop dergelijke naalden te zien zijn, met daaraan een bungelend pareltje, een edelsteen of ander sierhangertje. Schilderijen bieden ook voor de platte haarnaald, zoals de hier behandelde, houvast bij het schetsen van de gebruikscontext. Johanna Olfers, tweede vrouw van de Zaankanter koopman Tobias Joostzn Sijdenhagen draagt op een portret uit de collectie van het Zaans Museum van rond 1750 een vroege vorm van West-Friese dracht met bijbehorende kap (af b. 3). Tot het ensemble behoort ook een haarnaald, waarvan de vorm overeenkomt met de Texelse, inclusief

‘lusgat’. De geschilderde naald onderscheidt zich echter door een luxe uitvoering, die alleen door de rijke bovenlaag van de samenleving bekostigd kon worden. De dame in kwestie behoorde dan ook tot de plaatselijke elite: haar echtgenoot had in de wijnhandel en als kruidenier vermogen opgebouwd en was ambachtsheer van Kessel aan de Maas (Noord-Brabant). De naald in kwestie had een versiering in bloemvorm met ingezette diamantjes. Goed te zien is dat de naald met de bolling van het hoofd mee werd gedragen.6 De naald van De Oude Bleekerij bevat drie zilvermerken die zonder veel moeite te lezen zijn, ook al zijn ze niet alle goed rechtstandig ingeslagen of door gebruik en poetsen afgesleten. Van de krul naar de punt gelezen, zien we een meesterteken (‘RR’) in een rechthoek, een stadskeur (zwaardje met twee sterretjes ter weerszijde en één onder de punt) in een ovaal en een jaarletter (‘G’) in een rondje (af b. 4). Alle drie de mer-

Afb. 3 Portret van Johanna Olfers, tweede echtgenote van Tobias Joostzn Sijdenhagen met een rijk versierde voorhoofdsnaald, circa 1750. Bron: collectie Zaans Museum, Zaandam (collectie ZOV).

Zilver uit het zand; 18e-eeuwse Texelse haarnaalden en hun interpretatie

02-2014 binnenwerk.indd 71

|

71

31-03-14 11:46


Afb. 4 Voorhoofdsnaald van De Oude Bleekerij, achterzijde met de zilvermerken. Foto: auteur.

72

|

ken kunnen gedetermineerd worden. De stadskeur is dat van Haarlem en kennen we van andere kleine zilveren objecten uit deze stad uit dezelfde periode. Het uitgeven van jaarletters werd door stedelijke zilverkantoren ingesteld en, werkend onder een privilege van het stadsbestuur, geregeld. Ieder jaar kreeg zo een opvolgende letter uit het alfabet, waardoor het gemerkte stuk altijd te dateren viel. Zowel het stadskeur als de jaarletter werden door een functionaris van het stedelijke zilverkantoor aangebracht. De Texelse haarnaald draagt de letter ‘G’ en dateert daarmee uit 1737. Als overigens de laatste letter van het alfabet was bereikt, werd in het jaar daarop opnieuw met de letter A begonnen, meestal in een andere typografie dan voorheen. De zilversmid sloeg zelf het meesterteken. Van de meeste steden zijn de zilversmeden en hun merken bekend. In sommige gevallen zijn de gedeponeerde merken in boeken of op zogenaamde ‘insculpatieplaten’ (metalen plaat waarop de merken zijn ingeslagen met vermelding van de bijbehorende smeden) bewaard gebleven. Van de stad Haarlem weten we dat in 1737 Reiner Rijnalda actief was wiens initialen overeenstemmen met het meesterteken op de naald. Van ander overgeleverd werk is zijn teken bekend en dit stemt hiermee overeen: de naald kan aan Rijnalda worden toegeschreven. Reiner Rijnalda was in 1699 in Heerenveen geboren en werd in 1731 tot het Haarlemse zilversmidsgilde toegelaten. Hij overleed in 1771 in Haarlem, waarmee de haarnaald tot zijn vroege werk

behoort. Veel zilversmeden, zeker die in de grote steden, hadden een specialisme. Zo ook Rijnalda, die als ‘kleinwerker’ bekend stond. In zijn atelier aan de Frankestraat vervaardigde hij onder meer miniatuurzilver (poppengoed of speelgoed), dat door volwassenen verzameld werd. In de collectie van het Frans Halsmuseum wordt daarnaast ook een ring van zijn hand bewaard.7 De Texelse haarnaald past goed in dit repertoire van klein zilverwerk; niet alleen klein in de zin van formaat, maar ook qua gewicht. In tegenstelling tot de kleinwerkers richten zilversmeden die ‘groot zilverwerk’ vervaardigden zich op bestek, kandelaars, schotels en dergelijke. Een kleiner aantal hield zich met beide bezig. Opmerkelijk genoeg is van Texel een aantal vergelijkbare haarnaalden uit dezelfde periode bekend. Jan Jaap Waverijn, kunstenaar en daarnaast zoeker naar archeologisch vondstmateriaal met behulp van de metaaldetector, vond op verschillende Texelse akkers veertien fragmenten van één complete zilveren haarnaald (af b. 5). Zes fragmenten bevatten keuren, waarvan één met een ondetermineerbaar gedeelte van een merk, drie met de trits van stadswapen, meesterteken en jaarletter, één met alleen een stadswapen en één met stadswapen en meesterteken. De complete naald en een fragment zijn net als de Bleekerijnaald in Haarlem gekeurd: de eerste zeker ook door Reiner Rijnalda en wel in 1747 (jaarletter N), en het fragment vermoedelijk ook van de hand van deze meester uit 1740 (jaarletter F).8 Eén merk vertoont het stadswapen van Alkmaar en bevat het meesterteken van Cornelis Hoogland (CH) uit vermoedelijk 1759 (jaarletter R). Ook een ander fragment lijkt uit Alkmaar te komen en is van een nog niet-gedetermineerde meester met het merk DF of OF.9 Eén fragment vertoont een vooralsnog niet toe te wijzen stadswapen. De herkomst en datering van deze fragmenten tonen veel overeenkomsten met de naald van De Oude Bleekerij. Bij gebrek aan een

Zilver uit het zand; 18e-eeuwse Texelse haarnaalden en hun interpretatie

02-2014 binnenwerk.indd 72

31-03-14 11:46


kleinzilverwerker op Texel werden dergelijke naalden betrokken van de meest nabije steden met een zilversmid, zoals Alkmaar en Haarlem. Mogelijk dat ze ook op de Texelse markten werden aangeboden. De datering, voor zover aan jaarletters herleidbaar, valt in min of meer dezelfde periode: het midden van de 18e eeuw. Statistisch mogen hier niet al te veel conclusies aan verbonden worden, maar goed vergelijkingsmateriaal levert het wel op. Kleedgedrag en klederdracht Over het ontstaan van klederdrachten is al veel geschreven en dat geldt ook voor de beeldtaal die hiermee werd gesproken. Belangrijk kenmerk van een klederdracht is dat die zich onderscheidt van de kleedwijze in andere streken, steden of dorpen en dat die afwijkt van de heersende stedelijke mode. Bovendien is klederdracht, in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, geen statisch fenomeen. Het idee dat Scheveningse vrouwen net zo gekleed gaan als hun grootmoeders 125 jaar of langer geleden, berust op onbekendheid met de verschijningsvormen en een schijnbaar verlangen het archaïsche karakter van klederdracht te willen bevestigen en versterken. Niets is echter minder waar: klederdracht ontwikkelde zich steeds en speelde leentjebuur bij de stedelijke mode. Dit gebeurde in de snit van de rokken en jakken, de dessins van de gebruikte stof, de vorm en detaillering van de kanten of linnen mutsen, maar zeker ook waar het de sieraden betrof. De vorm en versiering van het hoofd- of oorijzer veranderde en dat gold zeker ook voor de sieraden. Het voorbeeld van de voorhoofdsnaalden is hierboven al vermeld. Een ander boeiend aspect van klederdracht is dat van de betekenisgeving. Klederdracht was omgeven met vele conventies en met even zovele, min of meer verborgen, boodschappen. De bekendste is de ook uit de burgerdracht bekende rouwdracht, met zwarte kleding en donkere sieraden, maar daarnaast kenmerkt de klederdracht zich door een breed scala aan allerhande betekenisgevende onder-

delen. Bij veel drachten kon de eigen groep zien of een meisje/vrouw ongehuwd, verloofd of getrouwd was, of zij protestant of Rooms-Katholiek was en in welk stadium van rouw zij was. Daarnaast speelde de uitvoering van de dracht een grote rol bij de sociale status van de draagster. Halssnoeren met een groot gouden slot of grote kralen kostten uiteraard meer en kon niet iedereen zich veroorloven. Bij sommige drachten droegen alleen de rijksten gouden oorijzers, naast de veel goedkopere zilveren en zelfs blikken exemplaren die door de minder vermogenden gedragen werden. Zondags en bij hoogtijdagen werd bovendien de zondagse luxe-uitvoering gedragen, terwijl doordeweeks tijdens het werk de eenvoudiger daagse dracht gangbaar was. De Texelse dracht behoort tot de West-Friese klederdrachtgroep, gekenmerkt door een combinatie van jak, rok, schort en korte hul/muts met oorijzer met oorspronkelijk een ornamentaal knopje en in de loop van de 18e eeuw vierkante ‘boeken’ (plaatvormige versierde uiteinden van het oorijzer).10 In zijn ‘Brieven over Texel’ (1789) verhaalt Pieter van Cuyck over de voorliefde voor kleding op het eiland: ‘In hunne kleeding zyn zy zeer net, en houden veel van den opschik; geloof vrij, dat eene Texelsche boerin zoo veel tyds noodig heeft om zich te kappen, als eene dame van de waereld’.11 De

Afb. 5 Overzicht van fragmenten en één compleet exemplaar van zilveren 18e-eeuwse voorhoofdsnaalden gevonden door Jan Jaap Waverijn op Texel. Foto: Jan Jaap Waverijn

Zilver uit het zand; 18e-eeuwse Texelse haarnaalden en hun interpretatie

02-2014 binnenwerk.indd 73

|

73

31-03-14 11:46


Afb. 6 Portret van een Texelse jonge vrouw, traditioneel getiteld ‘Texels bruidje’ door Andries Warmoes, circa 1750 (bij restauratie vermoedelijk foutief gedateerd op 1757). Opvallend is de voorhoofdsnaald, die de draagwijze duidelijk illustreert. Bron: collectie Oudheidkamer Texel.

gegraveerde voorstelling vraagt hierbij aandacht, zeker omdat andere gevonden naalden vergelijkbare voorstellingen laten zien. Het betreft vrij primitief gegraveerde voorstellingen die of een bloem- of een jachtvoorstelling laten zien. Er lijkt sprake te zijn van een vast repertoire: voorhoofdsnaalden met bloem- of jachtscènes.

autochtone Texelse vrouwen droegen tot in de late 19e eeuw vrijwel allen de regionale dracht (af b. 6). Zoals ook elders in Nederland nam vanaf die periode het aantal draagsters af met als gevolg dat rond 1945 nog slechts een handjevol, hoogbejaarde dames traditioneel gekleed gingen. Rondom dit uitsterven van de Texelse dracht vond de introductie van de zogenaamde ‘folkloremarkten’ plaats, georganiseerd voor badgasten en toeristen, waar vrijwilligers zich in dracht hulden in een poging iets van het oorspronkelijk karakter van de geliefde vakantiebestemming te tonen. Nog steeds vinden deze klederdrachtshows plaats, waarbij het voor de kenner duidelijk is dat er nauwelijks meer van oorspronkelijke kledingstukken en sieraden gebruik wordt gemaakt. De wetenschap dat klederdracht uitdrukking geeft aan de staat waarin de draagster verkeert, maakt een nadere beschouwing van de zilveren voorhoofdsnaald interessant. Schriftelijke verslaglegging over de betekenis van het sieraad uit de 18e eeuw ontbreekt ten enenmale, maar aan de vorm en versiering kan het een en ander worden afgeleid. De vorm lijkt vooral functioneel, bedoeld om op het voorhoofd gedragen te worden. De plaats van dragen, het voorhoofd, leende zich bij uitstek voor het afgeven van signalen. De in de naald

74

|

Voorhoofdsnaald met een boodschap? De naald van de Oude Bleekerij toont een bebladerde rank eindigend in een enkele bloem, terwijl kort onder het lusgat een gestileerde bloem frontaal is gegraveerd. De elders op Texel door Waverijn gevonden haarnaaldfragmenten zijn ook versierd. Van de twaalf fragmenten van het middendeel van de naald waarop de voorstelling verwacht mag worden, bevindt zich in zeven gevallen een jachtscène en bij drie een f loraal motief. In drie gevallen is sprake van een geometrische of onbepaalde versiering en één geval toont een menselijk figuur met een staak in de handen, die mogelijk als jager kan worden geïdentificeerd. De drie fragmenten van alleen het uiteinde tonen een geopende bloem. De kunstgeschiedenis heeft veel aandacht besteed aan de symboliek in de kunst en kunstnijverheid. In de 17e en 18e eeuw werden veel impliciete boodschappen in beeldtaal vervat, die tijdgenoten, zonder aanstoot te hoeven nemen aan een meer realistische verbeelding, zonder meer begrepen zullen hebben. Deze betekenisgeving ligt voor ons 21e-eeuwers ver van ons bed, maar op basis van bedoeld onderzoek is het mogelijk ook de voorhoofdsnaalden nader te duiden. Uiteraard kunnen in het algemeen niet aan alle versieringen betekenissen worden toegedicht. Een toepassing als ornament hoeft geen extra lading in zich te dragen, maar wanneer er sprake is van een zekere beelddominantie bij een specifiek object als een haarnaald, dan is er reden voor alertheid. Florale motieven staan in de kunsthistorie bekend als de visuele metafoor voor de liefde, maar ook voor vergankelijk-

Zilver uit het zand; 18e-eeuwse Texelse haarnaalden en hun interpretatie

02-2014 binnenwerk.indd 74

31-03-14 11:46


heid: als attribuut van de klassieke godin van de liefde en als voorbeeld hoe iets moois en teders kan verdorren. Het zijn ogenschijnlijk tegenstrijdige boodschappen, maar ze zijn vaak gebruikt als zinnebeeld voor de liefde die onderhouden moet worden, wil ze niet verloren gaan. Voor de jachttaferelen op de haarnaalden geldt een vergelijkbare zinnebeeldige betekenis. De jacht was, zo blijkt uit menige 17e-eeuwse tekst, de metafoor voor het liefdesspel en de reden daarvoor laat zich makkelijk raden. De jager verlangt naar een mooie buit, die hem naast het praktische gewin ook bewondering van zijn schare zal opleveren. Wanneer we de jager zien als vrijer en het jachtwild als het meisje wier hart hij wil veroveren, dan is de vergelijking duidelijk.12 Op het gevaar af in kringredenaties terecht te komen, waarbij de ene hypothese op de andere is gebaseerd, ligt het voor de hand de zinnebeeldige voorstellingen te verbinden met de haarnaalden en de opmerkelijke vondst van zovele fragmenten hiervan op Texel. De hoofdtooi gaf uitdrukking aan de materiële en relationele status van de draagster. De haarnaald fungeerde daarmee als een voor iedereen duidelijk zichtbaar uithangbord. In de 19e en 20e eeuw kon men zo aan de draagwijze van de voorhoofdsnaald zien of de vrouw in kwestie al dan niet gehuwd was. De haarnaald kan een vergelijkbare functie hebben gehad, vermoedelijk als geschenk van de aanbidder. De haarnaald met zijn betekenisvolle af beelding bezegelde de vriendschap en gaf aan dat het meisje bezet was. Wanneer de liefde zich verkeerd ontwikkelde en het tot een breuk kwam, ontdeed de vrouw zich van de naald. Teruggeven was een optie. Maar wanneer daar aanleiding toe was, bijvoorbeeld door een gebroken hart, lag weggooien voor de hand. Het voor die handeling verbuigen en breken van de naald kan verklaard worden uit de bijbehorende emoties. Dat de haarnaalden en speciaal de fragmenten ervan vooral in de nabijheid van de typisch Texelse tuinwallen gevonden zijn (uit de literatuur

bekend als de hangplekken avant-la-lettre), verklaart het verspreidingspatroon dat afwijkt van ander vondstmateriaal. Bovendien ontbreken andere sieraden van edelmetaal bij de reguliere detectorvondsten, wat een aanwijzing vormt voor de intentionaliteit van het verlies.13 Het zilver van de haarnaald vertegenwoordigde op zich al een geldelijke waarde. Het wegwerpen in plaats van het naar de zilversmid of opkoper brengen, weerspiegelt de lading verbonden aan de welhaast rituele handeling van weggooien. De haarnaald en daarmee de geliefde werd uit het leven gebannen. Tot de rituelen rondom vriendschap en huwelijk op het eiland Texel hoort het ook elders uit Noord-Holland bekende ‘queesten’. Oogluikend door haar ouders toegestaan, ontving een jongedochter ’s avonds of ’s nachts vrijers aan het open raam en eventueel nog verder in haar kamer. Dat hier ongelukjes van konden komen, ondervond onder de eigen groep geen algemene afkeuring, want de mores wilden dat er dan getrouwd werd. Van Cuyck formuleerde het aldus: ‘… ook maaken de Ouders geene zwaarigheid om de jonge lieden te laaten begaan, verzekert zynde dat, indien er eenige gevolgen ontstaan, het huwelyk de geschiedenis der vreijaadje besluiten zal…’.14 Antropologen hebben er op gewezen dat deze voorhuwelijkse consumptie van het huwelijk een doel diende, namelijk het toetsen van de vruchtbaarheid. Er werd volop geëxperimenteerd en bij experimenteren horen fouten. Slotopmerkingen Hoewel de archeologie van de vroegmoderne tijd zich de laatste jaren misschien in grotere belangstelling mag verheugen, betekent dit nog niet dat de toegevoegde waarde hiervan als historische bron voor iedere historisch onderzoeker is aangetoond. De kennis die aan schriftelijke bronnen wordt ontleend, is dan ook vaak van een andere soort dan die het bodemarchief pleegt te bieden. Archeologische vondsten bieden echter meer dan alleen een aardige illustratie

Zilver uit het zand; 18e-eeuwse Texelse haarnaalden en hun interpretatie

02-2014 binnenwerk.indd 75

|

75

31-03-14 11:46


bij een historische verhandeling. In heel directe zin zijn bodemvondsten de neerslag van het menselijk gedrag, zonder juridische of formele lading. De ongeschreven regels en de constructies van het leven laten zich niet eenvoudig uit gedrukte of geschreven bronnen herleiden. Zorgvuldige bestudering van archeologische vondsten biedt echter de mogelijkheid patronen te herkennen, waarvan de waarde door ouderwetse falsificatie getoetst en fijn geslepen kan en moet worden. Dat geldt ook voor de bete-

kenistoekenning aan de Texelse haarnaalden. In dit artikel is een verklaring gepresenteerd voor het feit dat haarnaalden en fragmenten daarvan op Texel gevonden worden. Meer vondsten en vergelijkingen met andere bronnen, zowel iconografische, kunsthistorische, archeologische en historische, zullen de zin of onzin van de verklarende hypothese moeten aantonen. Hogelaan 9 3134 VJ Vlaardingen

Noten 1 Jeroen ter Brugge was gemeentelijk archeoloog van Vlaardingen en voor de ROB o.a. provinciaal archeoloog van Utrecht. In 2000 verruilde hij de archeologie voor de museumwereld als directeur van het Visserijmuseum Vlaardingen en momenteel als Hoofd Collecties bij het Maritiem Museum Rotterdam. Van 2003 tot en met 2010 was hij landelijk voorzitter van de AWN. 2 Bij de totstandkoming van dit artikel is dankbaar gebruik gemaakt van informatie en aangeleverde documentatie door I. Maas te Alkmaar en J.J. Waverijn te Den Burg (Texel), waarvoor hartelijk dank. 3 Ten behoeve van het onderzoek werd tevens een steunstichting opgericht: Stichting De Oude Bleekerij. Zie ook: http://www.irenemaas.nl/pages/Bleekerij/Bleekerij. 4 Maas 2002-2005. 5 Bartels 2002, Henkes 2004, Henkes 2006 en Maas 2002-2005. 6 Collectie Zaans Museum, inventarisnummer ZOV-07069. 7 Citroen 1988, p. 50 (nummer 152), 74-75 en 118, met dank aan prof.dr. J.R. ter Molen die de determinatie bevestigde en aan P. Biesboer (voorheen Frans Halsmuseum Haarlem) aangaande stukken van Rijnalda in de collectie van het Frans Halsmuseum. 8 Citroen 1988, p. 50 (nummer 152), 74-75 en 118. 9 Citroen 1997, p. 29 en 225. 10 Jongh 1995, p.32-36 en p.131-134. 11 Vriendelijke mededeling J.J. Waverijn. 12 Havermans 1998, p.14-40 en 138-149. 13 Cuyck 1789, p. 91. 14 Cuyck 1789, p. 107. Literatuur Bartels, M., 2002. Het archeologisch onderzoek van De Oude Blekerij op het eiland Texel; Verslag van een bezoek aan de uitwerking van het onderzoek op 27 maart 2002. Z.p. Citroen, K.A., 1988. Haarlemse zilversmeden en hun merken. Haarlem. Citroen, K.A., 1993. Dutch goldsmiths’ and silversmiths’ marks and names prior to 1812. A descriptive and critical repertory. Leiden. Cuyck, P. van 1789. Brieven over Texel en de naby-gelegen eilanden uit de aanteekeningen van wylen den heere Pieter van Cuyck (samengesteld door J.G. van Oldenbarnevelt). Delft. Havermans-Dikstaal, M.S. Honig en L. Schram-van Gulik, 1998. Aangekleed gaat uit. Streekkleding en cultuur in Noord-Holland 1750-1900. Zwolle. Henkes, H.E., 2004. Verslag betreffende een deel van het glaswerk afkomstig van de Oude Bleekerij op Texel. Voorst. Henkes, H.E., 2006. Aanvullend verslag betreffende het Glaswerk afkomstig van de Oude Bleekerij op Texel. Voorst. Jongh, E. de, 1995. Kwesties van betekenis. Thema en motief in de Nederlandse schilderkunst van de zeventiende eeuw. Leiden. Archeologische Kroniek Holland 2001, in: Holland 34e jaargang (Hilversum 2002), p. 35. Archeologische Kroniek Holland 2002, in: Holland 35e jaargang (Hilversum 2003), p. 45-46. Archeologische Kroniek Holland 2003, in: Holland 34e jaargang (Hilversum 2004), p. 47. Maas, I., 2002-2005. De Oude Bleekerij. Verslag van een archeologische verkenning op de Negen Bunder binnen de Staatsbussen op Texel. Alkmaar.

76

|

Zilver uit het zand; 18e-eeuwse Texelse haarnaalden en hun interpretatie

02-2014 binnenwerk.indd 76

31-03-14 11:46


Het succes van Naar de Stad? Scholieren kruipen in de huid van middeleeuwse leeftijdsgenoten in dit lesproject van Erfgoed Leiden en Omstreken Susan Suèr1

Naar de stad verhuizen of op het platteland blijven? Dat is de vraag waar het lespakket Naar de stad? (afb. 1) om draait. Een innovatief project waarbij scholieren uit de bovenbouw van het basisonderwijs kennismaken met archeologische en andere middeleeuwse bronnen. Het lespakket werd tijdens de Reuvensdagen bekroond met de Prijs der Nederlandse Publieksarcheologie. Met deze prijs, die voor het eerst werd uitgereikt, wil de Stichting Archeologie en Publiek (SAP) de maatschappelijke relevantie van archeologie laten zien. Uit vier genomineerden van 27 inzendingen kozen de jury en het publiek voor dit lesproject van Erfgoed Leiden en Omstreken (ELO).

Afb. 1 Lijsje en Didde besluiten om in de stad op onderzoek uit te gaan. Carl van Hees maakte de illustraties bij de voorleesverhalen. Daarnaast ontwierp hij het logo dat op al het lesmateriaal terug te vinden is. Tekening en logo: Carl van Hees. Het succes van Naar de Stad?

02-2014 binnenwerk.indd 77

|

77

31-03-14 11:46


Afb. 2 De leerlingen doen onderzoek met authentiek bronnenmateriaal. Primaire bronnen liggen ten grondslag aan elk historisch onderzoek, ook dat van kinderen. Foto: Luca di Tomasso.

Erfgoed Leiden en Omstreken is een jonge instelling binnen de gemeente Leiden waarin de kennis en collecties van archeologen, archivisten en architectuurhistorici bij elkaar gebracht zijn. Dit vanuit de overtuiging dat deze elkaar aanvullen en dat de soms harde grenzen tussen verschillende historische vakdisciplines eigenlijk maar kunstmatig zijn. Het aanbieden van één loket en één verhaal sluit aan bij een maatschappelijke interesse die geen enkele rekening houdt met specialismen en gericht is op alle materiële en immateriële overblijfselen van onze geschiedenis. Met het laten vervagen van grenzen tussen vakgebieden maakt ELO zijn kennis en collecties niet alleen interessanter voor gebruik, het leidt ook tot nieuwe inzichten en een rijker historisch verhaal over de stad en zijn omgeving. Sinds het fuseren van Monumenten & Archeologie en het Regionaal Archief Leiden tot ELO in 2013 worden zoveel mogelijk projecten integraal aangepakt.2 Door de intensieve samenwerking tussen de verschillende disciplines wordt het mogelijk het verhaal van de Leidse geschiedenis echt compleet te maken. Het wordt voor iedereen duidelijk hoe de verschillende bronnen (archiefstukken, archeologische vondsten en sporen; en nog bestaan-

78

|

de gebouwen) elkaar aanvullen. Dit maakt onderzoek effectiever en het delen van kennis gemakkelijker. Onderzoeksagenda verlegt grenzen De archeologen en bouwhistorici hebben een gezamenlijke onderzoeksagenda opgesteld.3 Bouwhistorici en archeologen hebben in Leiden altijd nauw samengewerkt. Dit ligt voor de hand omdat het archeologisch onderzoek onder de grond doorloopt in het bouwhistorisch onderzoek boven de grond. Toch is die samenwerking in Nederland niet vanzelfsprekend. Met de vorig jaar geïntroduceerde Onderzoeksagenda Archeologie en Bouwhistorie Leiden gaat ELO nog een stap verder. Als eerste erfgoedinstelling kiest het hiermee voor een gezamenlijke vraaggerichte benadering van archeologisch en bouwhistorisch onderzoek. De huidige kennis is samengevat in een rapport, alle openstaande vragen staan in een digitale matrix. Die matrix wordt steeds bijgewerkt: vragen vallen af wanneer ze beantwoord zijn, maar onderzoek werpt vaak ook weer nieuwe vragen op die kunnen worden toegevoegd. Zo is voor iedereen, zowel erfgoedprofessionals als geïnteresseerden, duidelijk welke actuele onder-

Het succes van Naar de Stad?

02-2014 binnenwerk.indd 78

31-03-14 11:46


zoeksvragen waar in de stad van toepassing zijn. Educatie als speerpunt Erfgoededucatie is een speerpunt voor ELO waarmee een groot deel van de jeugd in de regio wordt bereikt. Ook de educatie wordt innovatief en erfgoedbreed aangepakt. De bestaande educatieve projecten worden niet meteen overboord gegooid, maar ze worden geleidelijk aan vervangen door nieuw materiaal, dat past in een vooraf uitgezette visie op educatie. Hierbij komen zoveel mogelijk alle drie de pijlers aan bod. Het lesproject Naar de stad? is het eerste resultaat hiervan. Niet alleen de inhoud van het lespakket is vernieuwend, ook de onderwijskundige aanpak gaat uit van de jongste internationale inzichten op dit gebied. Naar de stad? Onderwijskundige aanpak De ideeën over hoe onderwijs ingericht moet worden, zijn aan veranderingen onderhevig. Met de huidige internetcultuur is het zwaartepunt verschoven van kennis naar competenties. Erfgoed leent zich uitermate voor het aanleren van competenties als leren, ondernemerschap, cultureel bewustzijn en burgerschap. De inzet van erfgoedonderwijs bij het verwerven van kerncompetenties is op Europees niveau uitgewerkt in het Comeniusproject Aqueduct (Acquiring key competences through heritage education), dat van 2009 tot 2012 liep en waar ELO aan heeft deelgenomen.4 De hier opgedane inzichten zijn toegepast in het lesproject Naar de stad? Voor de nieuwe generatie is het heel belangrijk om te leren omgaan met de enorme berg aan informatie, hoe bronnen te beoordelen op betrouwbaarheid en hoe een bron te gebruiken bij het formuleren en beantwoorden van vragen. Dit waren belangrijke uitgangspunten bij het ontwikkelen van Naar de stad? Als kinderen zelf de kans krijgen om hun onderzoeksvragen te formuleren en daar de antwoorden op te zoeken, blijft de informatie veel beter hangen. Daarom wordt bij dit project gebruik gemaakt van de

zogenaamde storyline-benadering: de leerlingen worden meegenomen in een verhaal, waarna ze voor een keuze komen te staan. Ze gaan zelf de mogelijkheden onderzoeken en koppelen hun bevindingen terug naar de rest van de groep. Zo leren ze niet alleen van alles over de Middeleeuwen, ze oefenen ook vaardigheden, die in de rest van hun leven van pas zullen komen. Om tot een goed resultaat te komen zullen ze bijvoorbeeld met elkaar moeten samenwerken en discussiëren. De afsluitende les bestaat voornamelijk uit reflectie. De leerlingen bespreken hun eigen en elkaars functioneren en het samenwerken in de groep, maar ook vergelijken ze de middeleeuwse situatie met hun eigen leven. Ze zien de verschillen, maar zeker ook de overeenkomsten. Inhoudelijke aanpak De leerlingen werken bij hun onderzoek in groepjes. Elk groepje heeft een kist met bronnen die bij een bepaald thema horen. Dit zijn archeologische vondsten (afb. 2), replica’s, afbeeldingen, archiefstukken en informatiekaarten. De originele bronnen stammen allemaal uit de periode die de leerlingen onderzoeken: rond 1400. Daarnaast bevat elke themakist een iPad met een filmpje (afb. 3), waarin een student het thema toelicht met aanvullend digitaal bronnenmateriaal. De leerlingen hebben maar één opdracht en zullen zelf moeten uitzoeken hoe ze tot een beslissing komen. De bronnen kunnen de leerlingen hierbij helpen. Nergens staat expliciet bij of het een voordeel of een nadeel voor stad of platteland representeert. Door de bron te bestuderen vormen de leerlingen hun eigen mening. In de themakist van ‘wonen en huizen’ zit bijvoorbeeld een baksteen. Een bijgevoegd kaartje legt uit, dat stenen huizen beter bestand waren tegen brand. Een andere bron is een archiefstuk, waarin staat dat mensen in de stad subsidie konden krijgen als ze hun huis van steen bouwden. Weer een ander kaartje beschrijft dat de huizen in de stad vaak dichter bij elkaar stonden. De leerlingen kunnen al deze bronnen met elkaar verbinden en tot een Het succes van Naar de Stad?

02-2014 binnenwerk.indd 79

|

79

31-03-14 11:46


Afb. 3 We gaan niet voorbij aan de moderne manieren van informatie vergaren, maar gaan wel in op de betrouwbaarheid van informatie op het internet. Foto: Luca di Tomasso.

80

|

conclusie komen. De meeste bronnen zijn op meerdere manieren uit te leggen. De leerlingen kunnen dan ook geen verkeerde beslissing nemen. Rond 1400 waren er zowel mensen die op het platteland bleven wonen als gezinnen die naar de stad vertrokken. Samenwerken in groepjes Naar de stad? begint met een voorleesverhaal in de klas. Daarin wordt een middeleeuws plattelandsgezin geïntroduceerd dat de mogelijkheid krijgt om naar de stad te verhuizen. Twee kinderen uit het gezin, Lijsje van twaalf jaar en Didde van tien, besluiten om in de stad op onderzoek uit te gaan. Hier stopt het voorleesverhaal. Tijdens hun bezoek aan ELO wordt het verhaal weer opgepakt. De leerlingen kruipen in de huid van Lijsje en Didde en onderzoeken in groepjes de verschillen tussen stad en platteland rond 1400. De enige opdracht die ze meekrijgen is dat ze aan het eind van het bezoek hun advies moeten presenteren. De klas wordt verdeeld in maximaal zes groepjes. Elk groepje krijgt een themakist toegewezen. De thema’s zijn: - Eten en drinken - Macht en recht - Wonen en huizen - Werk en handel - Kerk en geloof - Vuilnis en wassen De leerlingen krijgen ongeveer anderhalf

uur om hun onderzoek te doen en hun presentatie voor te bereiden. Dat is erg intensief werk, daarom is tussendoor een pauze ingepland, waarin ze een glaasje limonade drinken en het grote bordspel Magt in Leyden spelen. Het bezoek aan ELO wordt afgesloten met de presentaties van de groepjes. De presentatievorm is geheel vrij. Verkleedkleren en postermateriaal zijn aanwezig, maar gewoon vertellen mag ook. De presentaties worden gefilmd en het filmpje wordt naar de onderwijzer gestuurd. Terug in de klas kijkt de groep de presentaties terug. Dit biedt de mogelijkheid om te reflecteren op de samenwerking in de groepjes en op de eigen presentatie. Ook wakkert het de discussie opnieuw aan: moeten Lijsje en Didde op het platteland blijven of naar de stad verhuizen? Uiteindelijk neemt de groep samen een beslissing. Aan de hand van deze keuze volgt een vervolgverhaal over hoe het tien jaar later met het gezin is afgelopen. De verwerkende les is zo mogelijk nóg belangrijker dan de voorbereiding. Tijdens hun bezoek hebben de leerlingen onderzoek gedaan, samengewerkt, gediscussieerd en gepresenteerd. De verwerkende les geeft hun niet alleen de kans om het vervolgverhaal te horen, hij biedt ook de mogelijkheid om te reflecteren op de eigen situatie van de leerling: heb je een keuze gemaakt als middeleeuwer of toch meer als 21e-eeuwer? Als jouw ouders nu willen verhuizen, heb jij daar dan iets over te zeggen? Daarnaast helpt de les de leerlingen zich te verplaatsen in de situatie van een ander. Ze kunnen zich inleven in de situatie van een middeleeuws plattelandsgezin (afb. 4), maar ook in die van bijvoorbeeld een leeftijdsgenootje dat nu in een vluchtelingenkamp in Syrië woont. Het succes Naar de stad? is een daverend succes. Soms moeten de leerlingen er even aan wennen, dat ze echt zelf aan de slag moeten en niet aan de hand van een sturende vragenlijst, maar uiteindelijk weet elk groepje een duidelijke presentatie neer te zetten. Het filmen van de presentaties

Het succes van Naar de Stad?

02-2014 binnenwerk.indd 80

31-03-14 11:46


werkt ook goed. De meeste leerlingen gaan toch extra hun best doen als ze weten dat ze worden gefilmd. Het kijken van de presentaties in de klas legt weer het verband naar het bezoek aan ELO. Zelfs als er drie weken tussen bezoek en verwerkende les zaten –iets wat rond de vakanties wel eens gebeurt– was de meeste informatie nog goed bij de leerlingen blijven hangen. De discussie barstte meteen weer los. Ook de reflectie op de samenwerking in de groep en het eigen functioneren zijn effectief. Niet alleen de leerlingen, ook de onderwijzers en begeleidende ouders zijn enthousiast. Bonusspel: Magt in Leyden Het grote bordspel Magt in Leyden staat in de tentoonstellingsruimte van ELO. Iedere bezoeker kan het spel spelen (afb. 5). Het is los van het lesproject te spelen, maar is wel speciaal ontwikkeld voor de leerlingen. Enkel maar onderzoek doen is namelijk behoorlijk vermoeiend voor een kind van ongeveer elf jaar. De bezoekende groepen spelen het spel met de helft van de klas terwijl de andere helft limonade drinkt en (bij goed weer) buiten speelt. Het spel wordt in drie teams gespeeld. Het speelbord geeft een schematische plattegrond van middeleeuws Leiden weer, met daarop de verschillende stadsuitbreidingen aangegeven. Doel is om zoveel mogelijk huizen in de stad te bouwen, voordat een vijandelijk leger de stad heeft bereikt. De huizen zijn te beschermen door het bouwen van stadsmuren en –poorten. Tijdens het spel krijgen de teams te maken met de pest, stadsbranden, huur en belastingen. Ook moeten gezamenlijk de drie kerken van middeleeuws Leiden worden gefinancierd. Hoewel het spel voornamelijk is bedoel ter vermaak, leren de kinderen ongemerkt een hoop over de middeleeuwse stad. Tijdens het schoolbezoek maken de leerlingen slechts even kennis met het spel. Ze kunnen echter altijd terugkomen om de gratis tentoonstelling te bezoeken en nog een keer te spelen. Om de drempel zo laag mogelijk te houden is de toegang voor iedereen gratis.

Intensieve begeleiding Educatief medewerker Alle schoolprojecten van ELO worden begeleid door een van de educatief medewerkers. Dit zijn mensen met de juiste kennis en ervaring om niet alleen inhoudelijk het programma te begeleiden, maar ook de groepen te ontvangen en de leerlingen te enthousiasmeren en te stimuleren. De educatief medewerkers zijn al vanaf de aanmelding van de klas betrokken bij het project. Zij kennen de meeste docenten uit de regio en kennen ook de verschillende aanpakken van de verschillende scholen. Daarnaast kennen ze vanzelfsprekend het lesmateriaal door en door. Docent én ouders Bij de begeleiding van de schoolgroepen is de docent van wezenlijk belang. De voorbereidende en verwerkende les op school zijn allebei noodzakelijk voor het goed bereiken van de gestelde leerdoelen. Als de leerlingen van te voren geen inleiding op het bezoek hebben gehad, komen ze geheel blanco en zonder verwachtingen op bezoek. Op het moment dat de onderwijzer het verhaal over Didde en Lijsje heeft voorgelezen weten de leerlingen meteen weer terug te stappen in de sfeer van het middeleeuwse plattelandsgezin. De rol van ouders is vooral tijdens het

Afb. 4 Door zich in te leven in hun middeleeuwse leeftijdsgenootjes kunnen de leerlingen zich ook gemakkelijker verplaatsen in de situatie van een tijdgenoot in een ander werelddeel. Foto: Luca di Tomasso

Het succes van Naar de Stad?

02-2014 binnenwerk.indd 81

|

81

31-03-14 11:46


bezoek nuttig. De leerlingen gaan in kleine groepjes aan het werk. Het beste resultaat komt uit groepjes, die door een ouder worden begeleid. Het belangrijkste wat

deze begeleider doet is ervoor zorgen dat de kinderen goed samenwerken, naar elkaar luisteren en tot een duidelijk resultaat komen. Ouders zijn echter niet allemaal even bedreven in het begeleiden van groepjes kinderen. Ook weten ze soms over dit specifieke onderwerp niet veel meer dan de leerlingen zelf. Ze komen vaak mee omdat er auto’s nodig zijn om de groep bij de instelling te krijgen. Vrijwillige inzet Het succes van dit project hangt voor een deel af van de begeleiding tijdens het onderzoek. Daarom zoekt ELO mensen die het leuk zouden vinden om af en toe te ondersteunen bij de ontvangst van de schoolgroepen. De rol van een vrijwilliger is het ondersteunen van de educatief medewerker. Bij een schoolbezoek is altijd een educatief medewerker verantwoordelijk voor het reilen en zeilen. De vrijwilliger kan rondlopen en aan de diverse groepjes suggesties doen, helpen met het vormen van een beeld en de discussie op gang brengen. Natuurlijk gaat een korte training hieraan vooraf.

Afb. 5 Bij het spelen van Magt in Leyden hoeft even niets onderzocht te worden. Wel leren de kinderen ongemerkt een hoop over de middeleeuwse stad. Foto: auteur.

Meedoen? Graag! Spreekt het u aan om als vrijwilliger de ontvangst van schoolklassen bij ELO te ondersteunen? Neem dan contact op met de schrijver van dit artikel. U hoeft geen ervaring te hebben in het onderwijs, maar affiniteit met de doelgroep is wel noodzakelijk. s.suer@erfgoedleiden.nl

Noten 1 Susan Suèr is projectleider educatie bij Erfgoed Leiden en Omstreken. Samen met archeoloog Barbara Gumbert ontwikkelde zij het lesproject Naar de stad? en het bordspel Magt in Leyden. 2 Daarnaast maakt ook Stedelijk Molenmuseum De Valk onderdeel uit van Erfgoed Leiden en Omstreken. Dit onderdeel is echter (nog) niet betrokken bij discipline-overstijgende projecten. 3 Brandenburgh en Orsel 2013. Zowel de onderzoeksagenda als de digitale onderzoeksagenda zijn te downloaden via de website van Erfgoed Leiden en Omstreken: http://erfgoed.leiden.nl/producten/onderzoek/onderzoeksagenda/ 4 Zie voor meer informatie http://the-aqueduct.eu/ Literatuur Brandenburgh, C.R. & E.D. Orsel, 2013: Onderzoeksagenda archeologie en bouwhistorie Leiden, Leiden. Lakerveld, J. van & I. Gussen, 2011: Aqueduct. Competentiegericht onderwijs in een erfgoedcontext, Bilzen.

82

|

Het succes van Naar de Stad?

02-2014 binnenwerk.indd 82

31-03-14 11:47


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Oudewater De stadsverdedigingswerken van Oudewater Hester van den Ende1

Oudewater heeft een bewogen geschiedenis. Als grensstad tussen Holland en het Sticht heeft de stad regelmatig met belegeringen te maken gehad. Daarnaast heeft Oudewater het zwaar te verduren gehad onder de inname tijdens de Tachtigjarige Oorlog en beleefde de stad een bezetting door de Fransen in het rampjaar 1672. Zoals bij veel andere steden het geval is, hangt de geschiedenis van de verdedigingswerken nauw samen met dit soort oorlogshandelingen. Dit artikel geeft een overzicht van vier fases van aanleg en uitbreiding van de Oudewaterse verdedigingswerken tegen het licht van de geschiedenis van de stad. Met name de afgelopen tien jaar zijn op verschillende locaties resten van de verdedigingswerken onderzocht of waargenomen. In het tweede deel van dit artikel wordt ingegaan op de belangrijkste archeologische vondsten.

Vier fases van ontwikkeling van de stadsverdediging van Oudewater Fase 1: Middeleeuwen tot 1575 (afb. 1) Rond 1265 verkrijgt de nederzetting Oudewater stadsrechten van de bisschop van Utrecht. In deze vroegste fase heeft de nederzetting vermoedelijk een gracht, een wal met palissade en houten poorten. De wal wordt al snel vervangen door stadsmuren en stenen poorten.

Stukken uit 1321 maken melding van een financiĂŤle schenking om stadsmuren op te richten.2 Deze muren zijn goed zichtbaar op de kaart van Jacob van Deventer (af b. 2). Deze toont de middeleeuwse stadsgracht en stadsmuur en de zes middeleeuwse poorten: de Linschoterpoort, de Oost- of Waterpoort, de Waardsepoort, de IJsselpoort, de Broekerpoort en de Biezenpoort. De toren van de St. Michaelkerk lijkt op de kaart Rondom de Stad

02-2014 binnenwerk.indd 83

|

83

31-03-14 11:47


Afb. 1 De stadsverdediging van Oudewater in fase 1. Bron: auteur.

te zijn opgenomen in de ommuring. Over het water van de Linschoten liggen op twee plekken bruggen die in de ommuring zijn opgenomen, namelijk naast de IJsselpoort en naast de Linschoterpoort. Langs de muur liggen torens. Om de stad ligt een dubbele stadsgracht. De 14e tot begin 16e eeuw is een onrustige tijd voor de stad. In de 14e eeuw wordt de dan Hollandse stad twee maal ingenomen door bisschoppen van het Sticht; in ruim een eeuw daarna volgen drie pogingen door verschillende partijen.3 In die periode vinden ook herstelwerkzaamheden plaats aan de vestingwerken. 4 De echte klap moet echter nog komen. Nadat Oudewater zich achter Willem van Oranje schaart in de Tachtigjarige Oorlog, wordt de stad belegerd door de Spanjaarden. Zij richten zich op de oostmuur direct ten noorden van de

84

|

Waardsepoort, de plek die door een locale boer als het zwakst was benoemd. De Spanjaarden weten de stad in te nemen en richten een slachting aan die bekend staat als de Oudewaterse Moord en die in de regio nog lang herinnerd wordt als schrikbeeld van wat een ingenomen stad te wachten staat. De inwoners van Oudewater herdenken de gebeurtenis nog jaarlijks op zondag 7 augustus of de eerste zondag erna. De stad wordt deels platgebrand.5 Fase 2: 1575 tot 1672 (afb. 3) De Oudewaterse Moord is, zoals ook veel belegeringen van andere Nederlandse steden in diezelfde periode, aanleiding om de stadsverdedigingswerken grondig te herzien. De vesting wordt aangepast naar de ideeĂŤn van het Oud-Nederlands vestingstelsel met aarden bastions, die omringd worden door grachten.

Rondom de Stad

02-2014 binnenwerk.indd 84

31-03-14 11:47


Afb. 2 Kaart van Jacob van Deventer, ca. 1560. Bron: www. oudewater. nl

Deze aarden structuren bieden een goede verdediging tegen inslaande kogels. Voor de aanleg sloopt men bestaande bebouwing. Aan de zuidzijde wordt de stad iets ingekrompen en legt men stad­ inwaarts een nieuwe poort aan. Deze nieuwe Waardsepoort staat ook wel bekend als de Nieuwe Poort. De Linschoterpoort in het noorden wordt herbouwd in 1608.6 De uitbreiding van de verdedigingswerken in deze periode omvat ook het dorpje IJsselveere aan de overzijde van de Hollandse IJssel, dat hiermee binnen de stad Oudewater komt te liggen. Langs de Hollandse IJssel sloopt men een stuk stadsmuur en dempt men een deel van de stadsgracht ten behoeve van deze uitbreiding. De IJsselpoort wordt afgebroken, op de noordelijke toren na. Deze doet hierna dienst als gevangentoren.

De nieuwe IJsselpoort komt aan de overzijde van de rivier te liggen.7 Fase 3: 1672 tot 1740 (afb. 4) Dan volgt het rampjaar 1672. Franse, Engelse, Keulse en MĂźnsterse legers vallen de jonge Republiek der Nederlanden aan. Enkele steden in de omgeving krijgen te kampen met belegeringen door de Fransen. Het Franse leger bezet Oudewater enkele weken, alvorens de stad weer te verlaten. 8 Het rampjaar wijst uit dat de Nederlandse vestingen aan modernisering toe zijn. Tussen 1672 en 1698 wordt de vesting Oudewater op punten versterkt.9 Het noorden van de stad krijgt twee nieuwe bastions. Voor de Linschoterpoort verschijnt een buitenwerk, tenaille genaamd. Om de stad richt men een linie in met lunetten, vooruitgeschoven verdedigingswerken die in het water gelegen waren en Rondom de Stad

02-2014 binnenwerk.indd 85

|

85

31-03-14 11:47


die bereikbaar waren vanuit de vesting via een smalle landbrug. Grote ingrepen vinden echter pas plaats na de definitieve opname van de vesting Oudewater in de Oude Hollandse Waterlinie in 1740.10 Fase 4: 1740 en later (afb. 5) De jaren na 1740 zien opnieuw een modernisering en verdere uitbreiding van de stadsverdedigingswerken. De werken omvatten een verbreding van de wal en het dichtmaken van de Oost- of Waterpoort en de Biezenpoort.11 Oudewater houdt hiermee vier poorten over. Aan de zuidrand van de stad legt men om de gracht een enveloppe aan, een doorlopend verdedigingswerk waarover troepen zich konden verplaatsen, met daaromheen een tweede gracht.12 Dit is goed zichtbaar op de kaart van Tirion uit 1749 (af b. 6). Afb. 3 De stadsverdediging van Oudewater in fase 2. Bron: auteur.

Afb. 4 De stadsverdediging van Oudewater in fase 3. Bron: auteur.

86

|

Dit zijn de laatste wijzigingen aan de verdedigingswerken van Oudewater. Aan het begin van de 19e eeuw wordt de Nieuwe Hollandse Waterlinie aangelegd ten oosten van Utrecht. De Oude Hollandse Waterlinie verliest daarmee zijn functie. De Staat verkoopt in de jaren ’20 van de 19e eeuw de verdedigingswerken aan de gemeente Oudewater.13 Zoals ook elders breekt men in de tweede helft van de 19e eeuw de poorten en walbruggen af en slecht men de wallen om ruimte voor stedelijke bebouwing te maken. Wat nog resteert zijn delen van de grachten, zoals nog zichtbaar aan de Waardsedijk ten zuiden van de binnenstad (af b. 7). Resten van verdedigingswerken weer aan het licht Afgezien van het oudste onderzoek, dat dateert uit 1950, zijn de laatste tien jaar meer dan tien onderzoeken en waarnemingen geregistreerd. Als gevolg hiervan is de kennis over de stadsverdedigingswerken toegenomen, met name voor wat betreft de ligging, de afmetingen, de opbouw en herstelwerkzaamheden. Vooral van de vroegste fase is veel bekend geworden. De locaties van de

Rondom de Stad

02-2014 binnenwerk.indd 86

31-03-14 11:47


genoemde onderzoeken en waarnemingen staan aangegeven op af beelding 8. De middeleeuwse stadsmuur Op vier plekken is muurwerk van de middeleeuwse stadsmuur herkend. Het betreft de locaties Van Veenendaalstraat, Gasfabriek, Biezenpoortje/Goudse Poort en Lange Burchwal 102-104.14 Het waren trajecten waar de muur soms over enkele tientallen meters te volgen was. Opvallend is dat het niet om uitermate dik muurwerk ging, gemiddeld bedroeg de dikte zo’n 70 tot 85 cm. Op twee plekken lijkt sprake te zijn van herstelwerkzaamheden: aan de Van Veenendaalstraat en aan de Lange Burchwal 102-104. Op de eerstgenoemde locatie, waar Jan Knopper en Leo Bos van de gemeente Oudewater het muurwerk hebben waargenomen en beschreven, bleek plaatselijk een afwijkend en kleiner formaat baksteen gebruikt.15 Aan de Lange Burchwal kan een beeraanslag op één van de bakstenen, die zich bevond op de poeren en aan de onderzijde van het opgaand muurwerk, een aanwijzing zijn voor hergebruikt materiaal.16 Het is niet bekend wanneer de restauraties zijn gedaan, maar dit moet in ieder geval voor de aanleg van de vestingwal in 1585 zijn geweest. Op twee locaties zijn aanwijzingen voor spaarbogen aangetroffen aan de binnenzijde van de muur. Het betreft de locatie Biezenpoortje/Goudse Poort, een oude opgraving van de ROB uit 1950.17 Eveneens onderzocht door Oudheidkundige Werkgroep Golda in 1972, en de locatie Lange Burchwal 102-104, een begeleiding door het ADC. Zowel het ADC als Golda hebben de precieze maten opgetekend (af b. 9 en 10). Aan de Lange Burchwal hadden de poeren een hart-op-hart maat van ca. 3,75 m en waren ca. 2 m breed.18 Op de locatie Biezenpoortje/Goudse Poort was de hartop-hart maat 4,25 m; één van de poeren was 1,25 m. Op de spaarbogen heeft vermoedelijk een weergang gerust, waarop in tijden van nood verdedigers gepositi-

Afb. 5 De stadsverdediging van Oudewater in fase 4. Bron: auteur.

Afb. 6 Stadsplattegrond van I. Tirion uit 1749. Bron: collectie mevr. N. Stoppelenburg. Rondom de Stad

02-2014 binnenwerk.indd 87

|

87

31-03-14 11:47


oneerd konden worden. Op een foto uit het einde van de 19e eeuw van de stadsmuur langs de Lange Burchwal is nog een deel van de bogen zichtbaar, voordat deze afgebroken werden (af b. 11).

Afb. 7 Een bocht in de stadsgracht uit fase 2 aan de zuidrand van de historische stad. De foto is genomen vanaf de locatie van de enveloppe uit fase 4 richting de binnenstad van Oudewater. Op de achtergrond is de Hervormde begraafplaats zichtbaar. De verhoging waarop deze is aangelegd is eveneens een restant van de enveloppe. Foto: auteur.

Afb. 8 Locatie van de besproken archeologische onderzoeken en waarnemingen. In groen: waarnemingen, in oranje: begeleidingen, in rood: proefsleuvenonderzoek en in bruin: opgravingen. Bron: auteur.

De IJsselpoort en de Biezentoren De muur werd onderbroken door poorten en torens. Van de middeleeuwse poorten kennen we slechts één muurfragment. Een muur van de middeleeuwse IJsselpoort, afgebroken toen het dorpje IJsselveere bij Oudewater getrokken werd, is vermoedelijk aangetroffen bij de archeologische begeleiding van werkzaamheden aan de nabijgelegen Cosijnbrug. Het was gefundeerd op een liggend stuk hout.19 Eén van de torens is bewaard gebleven in een later woonhuis, het pand Noord IJsselkade 2.20 De ROB groef in 1950 ook restanten van een middeleeuwse toren op, de Biezentoren (af b. 12).21 De dikte van het muurwerk was vergelijkbaar met die van de stadsmuur, namelijk 80 cm (90 cm in de metingen van Golda). De toren was halfrond, met een diameter van 3,3 m. De muur bevatte een drietal schietgaten, die later dichtgemaakt zijn. Op 1,4 m boven het oorspronkelijke vloeroppervlak was een nieuwe vloer aangelegd met gele IJsselsteentjes. Dit moet gebeurd zijn gedurende fase 2, aangezien de toren in fase 3 opgenomen is in het aardwerk van een bastion. Golda beschrijft dat het torentje een overwelfde ingang had. De middeleeuwse stadsgracht Het beste inzicht in de middeleeuwse omgrachting geeft de locatie Zuid-Linschoterkade 1-2.22 Hier zijn resten van de dubbele middeleeuwse stadsgracht opgegraven. De binnenste middeleeuwse gracht die direct naast de stadsmuur gelegen was, bestaat nog steeds, maar bleek oorspronkelijk breder. Het oostelijk deel bleek in twee fasen gedempt te zijn. Ongeveer 4 m ten oosten van deze gracht lag de buitenste stadsgracht. Het deel dat zichtbaar was in de put was eveneens in twee fasen gedempt. De eerste dempingsfase komt qua datering

88

|

Rondom de Stad

02-2014 binnenwerk.indd 88

31-03-14 11:47


Afb. 9 De middeleeuwse stadsmuur in de archeologische begeleiding aan de Lange Burchwal 102-4. Bron: ADC ArcheoProjecten.

voor beide grachten overeen. Waarschijnlijk betreft het fase 2 of 3 in de ontwikkeling van de verdedigingswerken, na de verwoestingen van 1575 of na de Franse bezetting van 1672. De aarden wal, een gracht en een bastion uit fase 2 (1575-1672) De volgende fases bleken lastiger herkenbaar bij de waarnemingen en archeologische onderzoeken. Op geen enkele locatie bleken de wallen, bastions, lunetten en de enveloppe, die aangelegd zijn in fase 2 tot 4, bekleed te zijn geweest met steen. Aangezien het volledig aarden structuren betrof (af b. 13), die aan het eind van de 19e eeuw ook weer afgegraven en geĂŤgaliseerd zijn, zijn deze vaak alleen nog als ophogingslaag herkenbaar. Het komt dan aan op de mogelijkheden van datering, om te kunnen bepalen of het tot de opbouw van de aar-

den verdedigingswerken gerekend moet worden. Toch zijn door indirecte aanwijzingen soms ook uitspraken te doen over deze aarden structuren, zoals het onderzoek aan de Lange Burchwal 102104 duidelijk maakt. Enkele meters aan de buitenzijde van de bovengenoemde middeleeuwse muur, is een vegetatiehorizont aangetroffen, een aanwijzing dat daar beplanting groeide. Deze laag was direct tegen de muur niet aanwezig. Het ligt voor de hand dat deze ter plekke ontbrak door de aanwezigheid van een wallichaam over de muur.23 De breedte van de wal is hiermee herleidbaar tot 4 m. Aan de binnenzijde van de muur is een vloertje van gele IJsselsteentjes aangetroffen.24 Het onderzoek aan de St. Janstraat geeft een beeld van de opbouw van een bastion. De grond van de wallen aan de f lanRondom de Stad

02-2014 binnenwerk.indd 89

|

89

31-03-14 11:47


bestraat, alsmede de binnenzijde van de muur en wal aan de Lange Burchwal. De baksteenformaten zijn niet overal bekend, waardoor we geen inzicht krijgen in de mate van gelijktijdigheid. Indien gelijktijdig, betreft het een gecoรถrdineerde actie in fase 2. Wellicht dat toekomstig onderzoek hier meer inzicht in kan bieden.

Afb. 10 De middeleeuwse stadsmuur en stadstoren aan de Biezenwal. Bron: Oudheidkundige Werkgroep Golda.

Afb. 11 Spaarbogen van de middeleeuwse stadsmuur op een 19e-eeuwse foto. Foto: RHC Rijnstreek en Lopikerwaard, Collectie Van der Lee.

ken verschilde van de grond op het binnenterrein van het bastion, die zeer puinrijk was. Bij verdieping bleek op het binnenterrein een bestrating of pad van gele baksteentjes aanwezig.25 Tot slot zijn resten van de gracht opgegraven die in fase 2 om een bastion is aangelegd ter plaatse van de Molenwal. Het onderzoek wees uit dat de gracht ter plekke 35 m breed was.26 Aanwijzingen voor een grootschalige herstelactie? Bij drie van de genoemde onderzoeken zijn vloertjes gedocumenteerd van gele baksteen of IJsselsteen. In de middeleeuwse Biezentoren is in fase 2 een vloertje aangelegd. Het binnenterrein van het bastion aan de St. Janstraat was

De grachten van fase 3 en 4 Fase 3 en 4 zijn archeologisch het minst bekend. De uitbreidingen van fase 3, de aanleg van lunetten, waren veelal plaatselijk en kunnen niet op elke plek onderzocht worden. Het proefsleuvenonderzoek aan de Molenwal sneed een deel van een lunet en de omliggende gracht aan. De wijzigingen in de stadsverdediging in fase 4 betroffen de aanleg van een enveloppe in het zuidelijk deel van de stad en de verbreding van de wallen een grote ingreep, maar tot nog toe slechts bij een enkel onderzoek herkenbaar in het bodemarchief. Bij het onderzoek aan de Utrechtse Straatweg is de gracht om de enveloppe doorsneden. Deze bleek ter plaatse 34 m breed, vergelijkbaar met de eerder genoemde nabij gelegen gracht om het bastion uit fase 2. Een tweetal paaltjes wees op een houten beschoeiing, waar de gracht grensde aan het 17e- of 18e-eeuwse loopvlak. Mogelijk diende de beschoeiing om buiten de stad gelegen akkers te beschermen tegen af kalving. 27 Bij de grachten die onderzocht zijn aan de Utrechtse Straatweg en aan de Molenwal viel op dat de kanten bestonden uit humeuze afzettingen. 28 Dit kan een aanwijzing vormen dat tegen de kanten van deze grachten planten hebben gegroeid, wellicht riet. Het kan echter ook gaan om plaggenbekleding. Conclusie Op basis van deze gegevens mag het duidelijk zijn dat de kennis over de verdedigingswerken van Oudewater de afgelopen tien jaar onder invloed van

90

|

Rondom de Stad

02-2014 binnenwerk.indd 90

31-03-14 11:47


de archeologische wetgeving aanzienlijk is toegenomen. Een voordeel is de hoge mate van intactheid van de Oudewaterse bodem. Toekomstig onderzoek zal verder kunnen bijdragen aan onze kennis van de stadsverdediging, waarbij met elk onderzoek ook een beter beeld ontstaat over de organisatie van zowel grootschalige wijzigingen als kleinschalige herstelwerkzaamheden.29 Summary The history of the city of Oudewater is a turbulent one. As a border town between the territory of Holland and the Sticht, the city has been besieged on a regular basis. Furthermore, Oudewater faced murder and pillaging on a large scale as a result of the capture during the Eighty Years’ War and the occupation by the French in the year 1672. As is the case with many Dutch cities, the history of the city’s defense system is closely related to these acts of war. This article presents four building phases of Oudewater’s defense, against the background of the city’s history. The past ten years have revealed parts of this defense system. In the second part of this article, the most important archaeological finds are discussed.

Kleigaarde 1 2352 ST Leiderdorp hestervandenende@gmail.com

Afb. 12 Funderingsresten van de Biezentoren. Foto: RHC Rijnstreek en Lopikerwaard, Collectie Van der Lee.

Afb. 13 De vestingwal en de gracht aan de noordzijde van Oudewater in de 19e eeuw. Foto: RHC Rijnstreek en Lopikerwaard, Collectie Van der Lee.

Noten 1 Dit artikel is een bewerking van de lezing gegeven op 13 oktober 2012 te Oudewater op de contactdag voor archeolo­ gische vrijwilligers in de provincie Utrecht. De auteur is gedetacheerd vanuit de Omgevingsdienst regio Utrecht als gemeentearcheoloog bij de gemeente Oudewater. 2 Aelst 1893, 17; Klever 1992. 3 Stoppelenburg 2013. 4 Een lijst uit 1419 beschrijft werkzaamheden die aan de verdedigingswerken moesten worden verricht, zie Stoppelenburg 2012. 5 Stoppelenburg 2005. 6 Stoppelenburg 2009. 7 Stoppelenburg 2010. 8 Van Es 2004, 61; Stoppelenburg 2013. 9 Van Es 2004, 66. 10 Van Es 2004, 66. 11 Stoppelenburg 2012b.

Rondom de Stad

02-2014 binnenwerk.indd 91

|

91

31-03-14 11:47


12 Feis 1979. 13 Stoppelenburg 2010 en 2013; Bos 2004. 14 Bos 2003, Archiswaarneming 24638, ROB 1950 (een latere ongepubliceerde opgraving op deze locatie door Golda wees hier op twee steenformaten: 30x13,5x6 bovenaan; 32x14,5x6,5 aan de onderzijde), Ridder 2011 (steenformaat: 26,5x13x5,5 cm bovenaan, ?x15x6,5 cm aan de onderzijde). 15 Bos 2003. Het gangbare format was 30x15x6 cm; het afwijkende format 25x13x6 cm. 16 Ridder 2011, 18. 17 ROB 1950. De aanwezigheid van de stadsmuur langs de Biezenwal, geconstateerd bij het heien, was reden voor de gemeente om af te zien van de bouw van woningen op deze locatie (Raadsbesluit d.d. 23 december 1952). 18 Ridder 2011, 17-18. 19 Moerman 2008, 11. 20 Mondelinge mededeling Leo Bos, beleidsmedewerker monumenten gemeente Oudewater. 21 ROB 1950, 6-7. 22 Halverstad 2011, 15-18. 23 Ridder 2011, 18-19 en 21. 24 Ridder 2011, 18. 25 Jezeer 2010, 11-12. 26 Zie bijlage 3: alle-sporenkaart in Corver 2012, 27. 27 Bouma 2009, 22. 28 Bouma 2009, 15; Corver 2012, 28. 29 Met dank aan drs. Nettie Stoppelenburg, historica, en Leo Bos, beleidsmedewerker monumenten van de gemeente Oudewater, voor de verstrekte informatie. Literatuur Aelst, A.C. van, 1893: Schets der Staatkundige en Kerkelijke Geschiedenis en van den Maatschappelijken Toestand der Stad Oudewater tot hare inneming en gedeeltelijke verwoesting in 1575, Gouda. Blom, J.M. & A.G. de Boer, 2007: Oudewater Lange Burchwal 61, Een Bureauonderzoek. (ADC-Rapport 1171), Amersfoort. Blom, J. & L. Nijdam, 2007: Oudewater Plesmanplantsoen, Een Bureauonderzoek. (ADC-Rapport 883), Amersfoort. Bos, L., 2003: Stadsmuur langs de Van Veenendaalstraat Oudewater, Opmetingen 19 november en 4 december 2003, ongepubliceerd. Bos, L., 2004: Het slechten van de vestingwerken van Oudewater (toegespitst op de IJsselveere en de (Oude) Utrechtse Straatweg), ongepubliceerd. Bouma, N., 2008: Plangebied Lange Burchwal 80 te Oudewater, Een Archeologische Begeleiding. (ADC-Rapport 1398), Amersfoort. Bouma, N., 2009: De buitenwerken van de vestingstad Oudewater aan de N228, Een archeologische begeleiding. (ADCRapport 2034), Amersfoort. Corver, B.A., 2012: Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven, Molenwal, Oudewater, Gemeente Oudewater. (IDDS Archeologie rapport 1442), Noordwijk. Es, J. van, 2004: Limes en Linie, Twintig eeuwen verdedigingswerken tussen de Oude Rijn en Hollandse IJssel. (StichtsHollandse Bijdragen 31), Woerden. Feis, B., 1979: Kanttekeningen bij het plan van Stad en Landschap!, De IJsselbode donderdag 3 mei 1979, 7. Graaf, W.S., 2007: Archeologische begeleiding van graafwerkzaamheden aan de Cosijnbrug in Oudewater, Nijmegen. Groot, R.W. & J. Huizer, 2006: Bureauonderzoek Amsterdamse Veer 5, Oudewater, Gemeente Oudewater, Dordrecht. Halverstad, R.N., 2011: Zuid-Linschoterkade 1-2 te Oudewater, Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven. (ADC-Rapport 2857), Amersfoort. Horn, M. & L. Haring, 2010: Archeologisch Bureauonderzoek Molenwal, Oudewater, Gemeente Oudewater. (B&G rapport 1043), Noordwijk. Jezeer, W., 2010: Voormalig bastion aan de Sint Jansstraat te Oudewater, Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven. (ADC-Rapport 2173), Amersfoort. Klever, L., 1992: Oudewaterse historie herleeft, Stukje verdedigingsmuur ontdekt aan de Lange Burchwal, De IJsselbode dinsdag 28 januari 1992, 1. Moerman, S., 2007: Archeologisch bureauonderzoek, Cosijnbrug, Oudewater, Gemeente Oudewater, Katwijk. Moerman, S., 2008: Archeologische begeleiding, Cosijnbrug, Oudewater, Gemeente Oudewater, concept, Katwijk. Morsink, L., 1991: Vestingstad op kad. Minuut 1820, ongepubliceerd. Ridder, J.A.A., 2011: Archeologisch onderzoek van vestigingswerken en een mogelijk weeshuis in de vorm van een Archeologische Begeleiding te Oudewater, Lange Burchwal 102 en 104. (ADC-Rapport 2669), Amersfoort. ROB, 1950: Zuid-Holland, Oudewater, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 1, nr. 20, 6-7. Spek, G., 2010: Archeologische waarnemingen Lange Burchwal 102, Oudewater, ongepubliceerd. Stoppelenburg, P.M., 2005: De Oudewaterse Moord, Oudewater. Stoppelenburg, P.M., 2009: De Hollandse Waterlinie en haar gevolgen voor de economie van Oudewater, in: Heemtijdinghen 45, nr. 2, 21-39. Stoppelenburg, P.M., 2010: IJsselveere, bewoning en vestingwerken, Oudewater. Stoppelenburg, P.M., 2012: Het gasthuis van Oudewater, in: Jaarboek Oud-Utrecht 2012, 51-67. Stoppelenburg, P.M., 2013: De canon van Oudewater. Syllabus bij de cursus over de geschiedenis van Oudewater, oktober 2013.

92

|

Rondom de Stad

02-2014 binnenwerk.indd 92

31-03-14 11:47


Literatuurrubrieken

Recensie Peter Bakker en Jan Willem Bron (red.), Gered uit de grond. Romeinse vondsten van castellum Albaniana. Leiden 2013. ISBN 978-94-90498-12-2. Geïll., 195 pag., € 34,95 ‘Gered uit de grond’ is een catalogus met meer dan 1300 kleurenfoto’s waarop niet minder dan 2500 Romeinse vondsten zijn afgebeeld en beschreven, die door verschillende detectoramateurs zijn gered uit afgevoerde grond uit bouwputten in het centrum van Alphen aan den Rijn. De afgevoerde grond vormde ooit de bodem van de bedding van de Rijn nabij het Romeinse castellum Albaniana. Al snel werd de afgevoerde en langs de provinciale weg gestorte grond door detectoramateurs ontdekt, en ontstaat een goed contact tussen de verschillende zoekers en worden vondsten aan de officiële instanties gemeld. Zeven jaar lang hebben leden van de AWN-afdeling Rijnstreek en anderen de grond onderzocht, tot dat de grond weer wordt verplaatst voor de aanleg van sportvelden. Twee AWN’ers, Peter Bakker en Jan Willem Bron besluiten dan om de resultaten van zeven jaar speurwerk te publiceren, wat uiteindelijk tot dit fraaie boek heeft geleid. Aanvankelijk is men met het idee gestart om vooral andere detectoramateurs hun vondsten te tonen, maar gaandeweg wordt het steeds professioneler met de nu verschenen catalogus als resultaat. Het boek telt 14 hoofdstukken met elk een thema zoals munten, wapenuitrusting, paardentuig, fibula’s, huishoudelijk gerief, sleutels etc. Behalve al dat klein metaal is ook ander materiaal gevonden, als aardewerk, glas, been, hout en steen. Daarvan zijn de meest in het oog lopende vondsten in de catalogus opgenomen. Elk hoofdstuk heeft dan weer een inleidende tekst, een catalo-

gus en een bibliografie. Opvallend zijn de conclusies uit de 321 verzamelde munten. Zij omspannen een periode van 450 jaar, van minimaal 44 v. Chr. tot 364-378 n. Chr. Het castellum is in gebruik van 40-circa 270 n. Chr. Eén munt dateert van na 364, die munt kan uiteraard niet meer met het castellum in verband worden gebracht. Uit de laatste periode van het castellum, 235-270, is slechts één munt gevonden. Hieruit zou, aldus Paul Schaap die dit deel van de catalogus voor zijn rekening neemt, voorzichtig geconcludeerd kunnen worden dat in de laatste dertig jaar van het in gebruik zijn van castellum Albaniana, dit niet meer is voorzien van nieuw geld. Een andere conclusie wordt afgeleid uit de bel, hanger, riem- en sierbeslag en knopsluiting die deel hebben uitgemaakt van paardentuig. Uit het feit dat dit materiaal relatief weinig is aangetroffen onder het vondstmateriaal leidt men af dat de bezetting van het castellum niet uit cavalerie-eenheden (alae) heeft bestaan, maar uit infanterie-eenheden (cohortes peditatae) van de hulptroepen (Auxilia). Voor verdere informatie over dit fraaie resultaat van samenwerking tussen professionele archeologie, amateurarcheologen en detectoramateurs, zie: www.gered­ uitdegrond.nl. Gerrit Groeneweg

Literatuurrubrieken |

02-2014 binnenwerk.indd 93

93

31-03-14 11:47


Signalementen Michiel Bouwman, Mark van Kesteren & Karin Scharringhausen (red.), SOJAbundel 2012. Stichting Onderzoek Jonge Archeologen, Amsterdam 2012. ISBN 978-90-816933-0-1. E-bundel, 121 pag. Het Symposium Onderzoek Jonge Archeologen, afgekort SOJA, biedt studenten een podium om eigen onderzoeksresultaten te presenteren. In maart 2012 vond de tiende editie van SOJA plaats. Een belangrijk vraagstuk en ‘centraal thema’ op het symposium 2012 was de vraag hoe SOJA de afgelopen tien jaar een bijdrage heeft geleverd aan het archeologisch debat en aan de archeologie als discipline. De bundel 2012 bevat de volgende bijdragen: - Mark van Kesteren en Karin van Scharringhausen: 10 jaar SOJA. Verhalen en feiten; - Erik van Rossenberg: Is there a future for young Dutch archaeologists in (academic) archaeology; - Yesno Akkerman: Haaroffers in de GrieksRomeinse wereld, een onderzoek naar de identiteit van de offeraars en van de vereerde goden aan de hand van de haaroffers voor Zeus Panamaros en portretten met jeugdlok; - Suzan Franzen: Traditie en innovatie; - Franka Kerklaan: Visresten en mollusken van de Dorpsstraat te Hazerswoude; - Mirjam Lobbes: 100 vierkante meter: De mate van informatieverlies bij verschillende vrijstellingsgrenzen; - Esther Plomp: Mens noch beest, de hond in precolumbiaanse samenlevingen; - Elisha O. Van den Bos: Introducing a multi-scalar approach to Neolithic habitation practices in Western Anatolia and Southeastern Europe (c. 6700-5000 BC); - Caroline van der Brugge: The beginning of the common use of iron in Assyria; - Joëlla van Donkersgoed: (On)welwillendheid bij projectontwikkelaars, kleinschalig onderzoek naar het draagvlak voor archeologisch onderzoek; - Ewoud van Meel: Paleodemografie: van grafveld tot populatiedynamiek en - Rein van ’t Veer: SIKBO102, een landelijke standaard voor het uitwisselen van archeologische gegevens. ** *

94

Peter Bitter, Eric Jacobs, Andelko Pavlovic, m.m.v. Karin Beemster, Don Duco, Henk van Haaster, Rob Roedema, Sjaak Waterlander, Sanne van Zanten en Jorn Zeiler (red. Peter Bitter en Sanne van Zanten), Voor De Vest. Vestingwerken, een klooster, een gasthuis en andere resten uit de Canadaplein- opgravingen (19982000). Rapporten over de Alkmaarse Monumenten en Archeologie (RAMA 17). Gemeente Alkmaar. ISBN 978-90820837-0-5. Geïll., 336 pag., € 42,50. In de jaren 1998-2000 heeft onder en langs het Canadaplein in Alkmaar een grootschalig archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Aanleiding is de diepe ontgraving die nodig is voor de bouw van een nieuw cultureel centrum. Hedendaagse culturele manifestaties hebben daardoor oude culturele relicten opnieuw tot leven gebracht. De aandacht is daarbij vooral uitgegaan naar mogelijke prehistorische sporen, de middeleeuwse vestingwerken, de ligging en structuur van een klooster en een gasthuis die zich volgens historische bronnen daar ooit hebben bevonden en uiteraard de materiële relicten van hun bewoners. De in het verleden uitgevoerde opgravingen zijn destijds weliswaar goed gedocumenteerd, maar nu biedt zich de mogelijkheid aan om de onderzoeksresultaten in een samenhangend rapport te publiceren. Ondanks forse bodemverstoringen ter plaatse in de 19e en 20e eeuw heeft het onderzoek een schat aan gegevens opgeleverd. In de Prehistorie hebben op het onderzoeksterrein akkers gelegen, daterend uit de Late Bronstijd / Vroege IJzertijd. Uit de Romeinse Tijd zijn een f link aantal waterputten en greppels teruggevonden. Zoals verwacht is men ook op de overblijfselen van de middeleeuwse vestingwerken gestuit, zoals de gracht en bakstenen funderingen van de 14e-eeuwse stadsmuur. Uit dezelfde tijd dateren bewoningssporen zoals gebouwen, waterputten, een drenkvijver en een beerput. Uit een iets latere periode zijn fragmentarische funderingsresten gevonden van het klooster Middelhof en het Oude Mannen- en Oude Vrouwengasthuis. De afvalresten van het klooster en de gasthuizen geven een beeld van het dagelijks bestaan in deze instellingen, een beeld dat deels door

| Literatuurrubrieken

02-2014 binnenwerk.indd 94

31-03-14 11:47


Afb. 1 Rood aardewerken bord met groene spiegel en slibboogdecoratie op de vlag, 1600-1625, afkomstig uit een tonput aan de Laat in Alkmaar. Uit: RAMA 19.

de schriftelijke bronnen wordt bevestigd, maar die kennis wordt nu weer met nieuwe informatie aangevuld. ** *

Peter Bitter m.m.v. Rob Roedema, Andelko Oavlovic e.a., Vroeger aan de Laat. Opgravingen in 1998, 2008 en 2009 (RAMA 19), Alkmaar 2013. ISBN 978-90-820837-3-6. Geïll., 222 pag., € 32,50. De Laat is van oorsprong een afwateringskanaal dat de binnenstad van Alkmaar van oost naar west doorsnijdt. Het kanaal is in 1870 gedempt en wat nog resteert, is een gelijknamige straat langs hetzelfde tracé. Langs de gedempte Laat zijn in de loop der jaren verscheidene grote en kleine opgravingen uitgevoerd. Deze vormen samen met de talrijke opgravingen elders in de binnenstad van Alkmaar een dataset voor de bewoningsgeschiedenis van die stad. In de bundel RAMA 19 worden de onderzoeksresultaten van opgravingen langs de Laat gepubliceerd die in 1998, 2008 en 2009 zijn uitgevoerd. Beter Laat dan nooit dus. Ook hier weer scherven uit de Romeinse Tijd zonder duidelijke sporen van bewoning en een aanvang van een pre-stedelijke bewoning in de 9e of 10e eeuw. Stap voor stap wordt een steeds beter inzicht gekregen in het ontstaan van Alkmaar, de ruimtelijke ontwikkeling, bebouwing en het wonen en werken. ** *

Peter Bitter m.m.v. Rob Roedema, Henk van Haaster, Jan Klinkert en Sjaak Waterlander, Historische grond. Opgravingen in en naast de synagoge in de Hofstraat in 2011 (11HFS) (RAMA 20), Alkmaar 2013. ISBN 978-90-820837-1-2, Geïll., 71 pag. Tijdens de restauratie en uitbreiding van een (voormalige) synagoge in Alkmaar is bouwhistorisch en archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het betreffende perceel werd in 1580 aangekocht en bebouwd door Jan Janz Dremmel, de vader van de befaamde graveur, wetenschapper en uitvinder Cornelis Drebbel, die er zijn kinderjaren sleet. Vanaf dat moment volgt de rapportage stap voor stap de bouwkundige geschiedenis van het onderzochte perceel. Uit het gevonden serviesgoed blijkt niet dat Dremmel en Drebbel er een

meer dan modale levensstandaard hebben gevoerd. ** *

Rob Roedema en Peter Bitter, m.m.v. Jan Klinkert, Sjaak Waterlander en M. Domingues Delmas, Het verre verleden van een Moor. Archeologisch onderzoek bij Boterstraat 4 en 6/8 in 2011 (11BTS) (RAMA 21). Alkmaar 2013. ISBN 978-90820837-2-9, Geïll., 82 pag. Begin 2011 is in de Boterstraat in Alkmaar een tweetal panden verbouwd en deels uitgebreid. Voorafgaand daaraan zijn in en achter deze panden archeologisch en bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd, voor zover althans de beperkt toegankelijke ruimte dit toeliet. Het onderzoek richt zich op de stedelijke ontwikkeling van het gebied, de huizen, het huisraad en/of sporen van nijverheid op deze locatie in de loop der tijd. Bij het onderzoek zijn de resten gevonden van vloeren en funderingen van bakstenen huizen uit het tweede en derde kwart van de 14e eeuw en van latere nieuwen verbouw. Uit de beerputten is materiaal uit de 17e en 18e eeuw verzameld. Dat materiaal past bij een bescheiden huishouden dat kan worden gekenschetst als het armere deel van de Alkmaarse middenstand. ** *

Gonna de Geus, Harry de Raad, Peter Bitter, Carolien Rozendaal en Nancy de Jong (red.), Machtig & Prachtig Alkmaar. Alkmaar 2013. ISBN 978-90-819652-1-7. Geïll., 413 pag. Het thema van de Openmonumentendag 2013 was: “Macht en Pracht”. Ter gelegenheid

Literatuurrubrieken |

02-2014 binnenwerk.indd 95

95

31-03-14 11:47


daarvan heeft de gemeente Alkmaar een gelijknamige bundel laten verschijnen waarin twintig verschillende bijdragen over uiteenlopende aspecten van macht en pracht zijn opgenomen. Smaak van de elite speelt daarbij een belangrijke rol, maar ook rechtspraak en economische factoren. Niet alleen macht en pracht van burgers van Alkmaar, maar ook de macht en pracht die de stad als geheel uitstraalt. De pracht waarmee destijds de inwoners van de stad pronkten vinden de archeologen nu terug in beerputten en afvalkuilen. Voor wat betreft de archeologisch georiënteerde bijdragen in deze forse en rijkelijk geïllustreerde bundel vragen vooral de navolgende artikelen de aandacht: - Herinnering in de bodem aan de tijd van de graaf van Holland (Peter Bitter); - Wonen op stand; ‘stadskastelen’ en grote huizen in middeleeuws Alkmaar (Rob Roedema en Peter Bitter); - Tabakspijpen en potscherven met teksten en voorstellingen als propagandamiddel voor patriotten en prinsgezinden (idem) en - Tafelen op niveau; hoe voedselresten een inzicht in sociale status kunnen geven (Nancy de Jong en Sjaak Waterlander). Interessant is ook het artikel van Janneke van Zanten over gebrandschilderde glas-in-loodramen in kerken en openbare gebouwen. ** *

Archäologie in Westfalen-Lippe 2011. LWL-Archäologie für Westfalen und der Altertumskommission für Westfalen, Langenweißbach 2012. ISBN 978-3941171-76-3 / ISSN 2191-1207. Geïll., 284 pag., €19,50 Het derde jaarboek in deze reeks geeft een terugblik op de opgravingen, vondsten en exposities in heel Westfalen-Lippe in 2011. De bundel bevat niet minder dan 70 bijdragen, onderverdeeld in verschillende thema’s. Het thema ‘Ausgrabungen und Funde’ omvat vooral bijdragen over opgravingsresultaten en bijzondere vondsten uit steen- en metaaltijden en van Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd, inclusief onderzoek van sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Daarna volgen rubrieken met bijdragen over methodes en projecten. Tenslotte volgt een rubriek met korte verslagen over tentoonstellingen die in 2011 te Herne, Haltern en Paderborn te zien zijn geweest. Het jaarverslag over archeologie in Westfalen-Lippe biedt een ideale kans om een beeld te krijgen van al dat interessants waarmee onze oosterburen worden geconfron-

96

teerd. Voor verdere diepgang en achtergrondinformatie over bepaalde onderzoeken, vondsten of onderzoeksresultaten verwijst elke bijdrage naar specifieke literatuur over het betreffende aspect. Elke bijdrage in deze bundel eindigt bovendien met een Engelstalige summary én, dankzij Astrid en Jab Goorhuis uit Winterswijk, ook met een Nederlandstalige (!) samenvatting. Voor een volledige inhoudopgave zie: http://www.lwl. org/wmfah-download/pdf/AiW2011_RZ_ Inhalt_einzeln.pdf ** *

Gert Kortekaas en Martijn Lindeboom (red.), Lagen in stad; oude vondsten in nieuwe verhalen. Groningen 2013. ISBN 978-90-5452-280-5. Geïll., 216 pag. Met dit boek kijken de auteurs terug op meer dan 25 jaar gemeentelijke archeologie in Groningen. Veel is in die tijd veranderd, het uiterlijk van de stad en niet in de laatste plaats de visie op de archeologie. Wat ongewijzigd is gebleven is het feit dat vrijetijdsarcheologen en professionele onderzoekers, soms afzonderlijk en meestal samen van begin af op allerlei manieren het publiek daarbij hebben betrokken. Deze uitgave plaatst de 25 meest opvallende vondsten en waarnemingen in een dito aantal pagina’s voor het voetlicht. Een zelfde aantal niet-archeologen is uitgenodigd om elk bij één van de vondsten een fantasieverhaal te schrijven, zodat de vondst in een verzonnen maar niet onmogelijke context tot leven komt. Dat op die manier het publiek weer bij een willekeurig voorwerp betrekt staat buiten kijf. De verhalenbundel is uitgereikt aan de deelnemers van de Reuvensdagen 2013. Die dagen zijn dit keer in Groningen gehouden met ‘publieksbinding’ als thema. Een meer passend geschenk van de gemeente Groningen is nauwelijks denkbaar. De bundel opent overigens met een heel ander onderwerp, namelijk de tekst van de Reuvenslezing 2013, die onder de titel ‘Over de archeologie van het immateriële‘ door Pieter-Matthijs Gijsbers, directeur van het Nederlands Openluchtmuseum, werd verzorgd. ** *

Monumenten (het tijdschrift voor cultureel erfgoed), 34e jrg., nr. 11, november 2013. Met het thema ‘Verhalen uit Archeologie’

| Literatuurrubrieken

02-2014 binnenwerk.indd 96

31-03-14 11:47


staan de Reuvensdagen 2013 centraal in het novembernummer van Monumenten. Na een voorwoord van Gert Kortekaas (gemeentelijke archeoloog Groningen), volgt een artikel over de Prijs der Nederlandsche Publieksarcheologie (Caroline Leeflang), de resultaten van onderzoek naar de sociaaleconomische potentie van een laatmiddeleeuws fort in Venlo (Jolanda Bos), de relatie tussen archeologen en metaaldetectoramateurs (Marianne Visser, Archeologie & Monumenten Utrecht) en tot slot Pieter-Matthijs Gijsbers (directeur Openluchtmuseum) over de door hem te houden Reuvenslezing over de relatie tussen publiek en archeologie. ** *

Luit van der Tuuk, De eerste Gouden Eeuw. Handel en scheepvaart in de vroege middeleeuwen. Utrecht 2011. ISBN 978-90-5977-651-7. Zw./w.-ill., 272 pag., € 18,95 Er is geen sprake van archeologie, er komt geen jonge archeoloog aan te pas en evenmin is er aanleiding voor een stimulans om op de ingeslagen weg voort te gaan. Toch ontving de auteur van dit boek onlangs de W.A. van Es-prijs voor zijn publicatie. De prijs wordt jaarlijks uitgereikt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) als aanmoediging voor jong onderzoekstalent op het gebied van de Nederlandse archeologie. De prijs wordt bij roulatie op de Reuvensdagen toegekend aan een proefschrift, een masterscriptie of een andersoortige opmerkelijke publicatie. Dit jaar is de prijs (€2000,- en een oorkonde) toegekend voor een publicatie uit de derde categorie, opmerkelijk genoeg niet geschreven vanuit een archeologische achtergrond maar primair vanuit een historische invalshoek, waarbij uiteraard de archeologische bevindingen niet onvermeld blijven. De auteur schetst op verrassend heldere wijze het scheepvaartverkeer en de handelsstromen in noordwest Europa in de Vroege Middeleeuwen en de rol die het huidige Nederland daarbij heeft vervuld. Die rol resulteert eeuwen later in wat algemeen als De Gouden Eeuw bekend is geworden. ** *

Arjan den Braven en Peter van den Broeke (met bijdragen van H. van Haaster, E. Heunks, Th. de Jong en K. Zee), Een hofstede op De Boel

Afb. 2 Gouden munten uit muntschat van overwegend Spaanse munten, 17e eeuw. Uit: Een hofstede op De Doel, Nijmegen.

in Nijmegen-Noord. Archeologisch onderzoek naar de middeleeuwse en latere bewoning (Archeologische Berichten Nijmegen - Rapport 29). Nijmegen 2012. ISSN 1873-829X. Geïll., 172 pag., € 27,50. Het rapport gaat over het onderzoek op het erf van een tweetal 19e-eeuwse boerderijen binnen het inrichtingplan Waalsprong bij Nijmegen. Uit historische bronnen is bekend dat de beide boerderijen zijn ontstaan uit een 18e-eeuws landgoed. Uit het archeologische onderzoek blijkt dat de geschiedenis van deze locatie veel verder teruggaat dan de bekende historische bronnen suggereren. Zo zijn er diverse laatmiddeleeuwse nederzettingsresten gevonden, waaronder ingegraven potten die waarschijnlijk als muizenval hebben gediend, enkele waterputten en vijf- tot zespalige structuren. Die structuren zijn waarschijnlijk afkomstig van roedebergen, opslagruimten voor hooi, stro e.d. met een in hoogte verstelbaar dak. Ook is men op een muntschat uit het begin van de 17e eeuw gestuit. De wisselende status van de bewoners die voor een deel al uit de archivalische bronnen bekend is, wordt weerspiegeld in de materiële cultuur. Tijdens het onderzoek zijn ook veel resten uit de Tweede Wereldoorlog aangetroffen, waaronder een Duitse geschutsstelling. Die resten zijn buiten het onderzoek gebleven. ** *

H. Vaneste en S. Ostkamp (red.), Met bijdragen van: J.A.A. Bos, R. Exaltus, K. van Kappel, L.M. Kootker, M.J.A. Melkert, J.J.W. de Moor, C. Nooijen, S. Ostkamp, H. Vanneste, F. Verbruggen en A. Viersen, De Motte van Breust.

Literatuurrubrieken |

02-2014 binnenwerk.indd 97

97

31-03-14 11:47


De opgraving van een middeleeuwse kasteelheuvel en zijn omgeving in Eijsden-Breust, gemeente EijsdenMargraten (ADC Rapport 2700 / ADC Monografie 15). Amersfoort, ADC ArcheoProjecten, 2013. ISBN 978-94-6064-691-1. Geïll., 297 pag., kaartbijlagen, € 55,-. De geschiedenis van Breust in Eijsden (L.) gaat terug op een Karolingisch domein dat vanaf de 10e eeuw eigendom is van het kapittel Sint Martinus te Luik. Het archeologische onderzoek heeft plaatsgevonden in verband met de voorgenomen nieuwbouw van een zorgcentrum en de verplaatsing van een nabijgelegen vijver. Medewerkers van het ADC zijn daar in de eerste plaats op zoek gegaan naar overblijfselen van Breusterhof, een landhuis uit de 17e eeuw. Bekend is dat enkele meters ten noorden ervan zich ooit ook een middeleeuwse versterking in de vorm van een omgracht kasteelbergje of motte heeft bevonden, maar door eerder uitgevoerde sloopwerken op het terrein verwacht men daar niet veel van terug te vinden. De aanwezigheid van sporen van de motte te Breust is dan ook geen verrassing, wel de bijzonder goede mate van bewaring ervan. De basis van de motte heeft een doorsnede van 20 meter en moet oorspronkelijk circa 3 meter hoog zijn geweest met hellingen van 45 graden. Het aardewerk uit de basis van de motte dateert van omstreeks de tweede helft van de 12e eeuw. Tot wanneer de motte in gebruik is geweest, heeft men niet kunnen vaststellen. In de 14e eeuw heeft men op de oostzijde van het opgravingsterrein gewoond, waarvan sporen van lemen vloeren vakwerkhuizen zijn teruggevonden. Later is er een stenen omgracht kasteel met een U-vormige plattegrond gebouwd. ** *

Kai Mückenberger, Elsfleth-Hogenkamp. Archäologische Funde des 1. Jahrtausends n.Chr. am Zusammenfluss von Hunte und Weser (Studien zur Landschafts- und Siedlungsgeschichte im südlichen Nordseegebiet 4). Wilhelmshaven, Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung, 2013. ISBN 978-3-86757-334-4 / ISSN 1867-2752. Geb., geïll., 244 pag. , € 54,80. Onderwerp van deze publicatie zijn de vondsten en bevindingen van diverse archeologische onderzoeken die tussen 1998 en 2008 in Elsfleth-Hogenkamp hebben plaatsgevon-

98

den. Dankzij het gebruik van metaaldetectors is deze nederzetting één van de belangrijkste vindplaatsen van non-ferro voorwerpen uit archeologische contexten in het kustgebied van Noordwest Duitsland. Een groot deel van het materiaal is uit de directe omgeving afkomstig en geeft aanleiding tot nieuwe conclusies over de verwerking van lood, brons en edelmetaal. De vindplaats ligt aan de Hunte, welke 3 kilometer verder in de Weser uitmondt. Door die ligging kon de nederzetting een rol spelen in het internationale handelsverkeer in de Romeinse Tijd. Elsfleth-Hogenkamp is daarom niet alleen een woonplaats met ateliers voor metaalbewerking, maar ook een belangrijk handelscentrum voor overslag, verkoop en het ruilen van tal van goederen. ** *

Leon Geyskens, Kachelovens. Alleen voor de 16de eeuwse elite? Antwerpen vertelt een ander verhaal (Rapporten van het stedelijk informatiecentrum archeologie en monumentenzorg 8). Antwerpen maart 2013 Het stedelijk informatiecentrum archeologie en monumentenzorg (SIAM) van Antwerpen presenteert sinds 2006 haar onderzoeksresultaten ondermeer in een digitaal beschikbare rapportenreeks. Tot nu toe zijn de volgende rapporten verschenen: - Archeologisch onderzoek op de Hanzestedenplaats; - Archeologisch onderzoek op het Militair Hospitaal; - Majolicategels uit de Sint-Augustinuskerk; - Archeologisch tuinonderzoek in Museum Plantin-Moretus; - Archeologisch onderzoek naar het Falcontinnenklooster; - A rcheologisch vooronderzoek A302 SintAndries / Zuid; en - Antwerpse inlegtegels in een Europese context De rapportages zijn in te zien op www.archeologie.antwerpen.be. Onlangs is deel 8 in de reeks verschenen. Dat deel, dat is in te zien op http://issuu.com/archeologieinantwerpen/docs/siam_8 heeft betrekking op Antwerpse kacheltegels. Nagegaan is wat er in de loop van circa 40 jaar archeologisch onderzoek in die stad aan kacheltegelfragmenten verzameld is. Dat blijkt meer dan gedacht en een heel divers, van import vanuit Keulen en Neurenberg naar plaatselijke productie in zowel beige- als roodbakkend aardewerk, evenals in Antwerpse majolica. Voor het eerst

| Literatuurrubrieken

02-2014 binnenwerk.indd 98

31-03-14 11:47


vinden we hier een degelijk overzicht van kacheltegelvondsten in Vlaanderen vanaf circa 1400 tot de tweede helft 16e eeuw.

Afb. 3 Keltische munt uit de tijd van Keizer Augustus. Bodemvondst Tongeren (B.). Uit Dossiers d’Archéologie.

** *

Detector Magazine 131, november 2013. ISSN 1386-5935. In dit nummer onder meer aandacht voor de spectaculaire vondst van een complete houten speer of stootlans met ijzeren punt en een goed geconserveerd ijzeren langzwaard met resten van de houten zwaardschede. De beide vondsten dateren uit de Romeinse Tijd en zijn gedaan in Leidsche Rijn. Verder de beschrijving van een bijzonder zwaard, eveneens Romeins, dat in Woerden is ontdekt (nu te zien in het Stadsmuseum van Woerden) en een beknopte uiteenzetting over het Romeinse muntstelsel, de muntvondsten uit Romeins Nederland en de daarop afgebeelde keizers. ** *

Monnaies Gauloises; origine, fabrication, usages (Dossiers d’Archéologie no 360, Novembre/Décembre 2013). ISSN 11417137. € 9,50. Nog meer munten: niet minder dan 22 artikelen over Keltische munten, zoals de fraaie gouden staters, met aanduiding van de verspreiding ervan in Frankrijk en de direct aangrenzende gebieden. ** *

Archäologische Nachrichten aus Baden, Heft 84, 2012. Förderkreis Archäologie in Baden e.V. ISSN 0178-045-X. Geïll., 52 pag. Het boekje bevat een achttal artikelen, waaronder bijdragen over de Romeinse nederzetting in Offenburg en de daarop volgende ontwikkeling van die plaats in de Middeleeuwen en een artikel over het onderzoek van de Romeinse villa bij Lahr. Verder vijf bijdragen over intrigerende bodemvondsten: een gem van agaat met daarin uitgesneden een fraaie afbeelding van Jupiter Capitolinus, middeleeuwse glazen kralen gesmolten rondom metalen kokertjes, een wapenoffer in een voorchristelijke heilige bron, een liefdesverklaring van ‘Boba’ aan ‘Agirich’ in runenschrift op de achterzijde van een merovingische schijffibula en een vroegmiddeleeuwse

schijffibula met daarop een glazen imitatiecamee. ** *

TGVteksten & presentatie (eindred.), De archeologische kroniek van NoordHolland 2012. Haarlem 2013. ISSN 22102280. Geïll., 137 pag. In haar voorwoord bij deze kroniek maakt de provinciale gedeputeerde van cultuur de naam bekend van het nieuwe archeologisch informatiecentrum. Het depot krijgt de naam ‘Huis van Hilde’, vernoemd naar de gereconstrueerde 4e-eeuwse dame waarvan de overblijfselen in 1995 zijn gevonden. Tal van archeologen presenteren in deze kroniek weer een korte samenvatting van het onderzoek dat zij in 2012 hebben uitgevoerd, in alfabetische volgorde van de betreffende gemeenten, van Alkmaar tot en met Zaandam. Aan het einde van die alleszins leesbare bijdragen bevat de kroniek nog enkele toemaatjes, zoals het raadsel van het ontbreken van vroegmiddeleeuwse grafvelden in specifiek Noord-Holland, wat waarschijnlijk een locale voortzetting is van de grafcultuur die in de Romeinse tijd gangbaar was in het gehele kustgebied van ons land. Aandacht is er ook voor het NWO-project ‘Farmers of the coast’, waarbij vier promovendi een onderzoek doen naar het bronstijdlandschap van West-Friesland aan de hand van onuitgewerkte opgravingen van nederzettingen en grafheuvels. Door dat onderzoek te plaatsen in een nieuw landschappelijk kader hoopt men een goed beeld te krijgen van de dynamiek van nederzettingen en het boerenbedrijf met aandacht voor culturele identiteit en handelsnetwerken. Daarbij wil men ook in beeld brengen hoe de bronstijdgemeenschappen van West-Friesland passen in het groter verband van gemeenschappen langs de Noordzeekust. De verschillende onderzoekers presenteren in dit jaarboek hun onderzoeksprojecten. Het jaarboek sluit af met vondsten van klein metaal uit de stadskern van Enkhuizen, onderzoek van baggerslib uit de Vecht en vondstmeldingen van AWN-afdeling Naerdincklant.

Literatuurrubrieken |

02-2014 binnenwerk.indd 99

99

31-03-14 11:47


De Vereniging Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl) en berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl)

Verenigingsnieuws Informatie van het landelijk bestuur ArcheoHotspot Begin 2014 start een groot samenwerkingsproject van Allard Pierson Museum, AWN en Erfgoed Brabant. Doel van het project is op een blijvende en laagdrempelige manier een verbinding te leggen tussen beroepsarcheologen, vrijwilligers en het brede publiek. Dit via ArcheoHotspots, die uit drie onderdelen bestaan: 1. A rcheoLab: een open werkplaats als fysieke locatie waar bezoekers beroepsarcheologen en vrijwilligers aan het werk zien en vragen kunnen stellen. 2. A rcheoCommunity: online ontmoetingsplekken via social media, zoals een Facebookpagina en Twitter (#askanarchaeologist). Men kan vragen stellen aan en skypen met archeologen in het veld. 3. ArcheoScope: een interactieve kaart met opgravingsgegevens uit verleden en lopende opgravingen, vooral in de eigen regio. Naast deze drie projectpartners hebben ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en Stichting Archeologie & Publiek (SAP) hun medewerking toegezegd, plus meer lokale partners per hotspot. Het project heeft een looptijd van twee jaar en start in het eerste jaar met het ontwikkeltraject in drie pilots en in het tweede jaar een verbreding naar drie nieuwe pilots. De eerste hotspots zullen eind 2015 openen. Na afsluiting van het project moeten met het ontwikkelde

materiaal en expertise overal dergelijke hotspots kunnen worden gestart. De eerste drie pilots zijn: - A msterdam: Allard Pierson Museum, in samenwerking met AWN-afdeling Amsterdam e.o., Bureau Monumenten en Archeologie (BMA), gemeente Amsterdam, Amsterdams Archeologisch Centrum, UvA en Diachron - ‘s-Hertogenbosch: gem. dienst Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten - Eindhoven: erfgoedwerkplaats, gemeentelijk depot. Beide laatste hotspots vinden plaats in samenwerking met de betrokken gemeentelijke archeologen en AWN-afdeling Kempen- en Peelland. Afdelingen die belangstelling hebben voor deelname aan de volgende drie pilots kunnen dat laten weten. Criteria voor het kunnen bieden van een hotspot zijn: goed bereikbaar voor publiek; gratis toegankelijk; ruime openstelling; tijdens opening continue bezetting door deskundige krachten (mix vrijwilligers/professionals); een (te bewerken) collectie; internetverbinding; voldoende ruimte voor bezoekers; en gelieerd aan een organisatie met continuĂŻteit. Contactpersonen binnen de AWN zijn Akke de Vries redactiewesterheem@hotmail.com en Tonnie van de Rijdt vdrijdt@iae.nl.

Schervendag LWAOW 2014 Op zaterdag 25 januari hield de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water

100

(LWAOW) haar jaarlijkse Schervendag. Evenals in 2012 kon deze gehouden worden in de

| De Vereniging

02-2014 binnenwerk.indd 100

31-03-14 11:47


Afb. 1 Martin Hendriksma vertelt gepassioneerd over de Lutine. Jan Venema luistert. Foto: Geert van de Velde

kantine van het Archeologisch Diensten Centrum (ADC) in Amersfoort. Na enkele huishoudelijke mededelingen van voorzitter Jan Venema heette Wouter Waldus, als gastheer van het ADC, de ruim 50 aanwezigen hartelijk welkom. De eerste spreker in het rijkelijk van sprekers voorziene dagprogramma, was Thijs Coenen, maritiem-archeoloog bij de RCE, die een inleiding hield over het Maritieme Programma 2007 en daarin opgenomen activiteiten. Een belangrijk onderdeel in dit programma is het onderzoek naar degradatie van de diverse scheepswrakken in getijdewater en wat er tegen gedaan kan worden. Hoewel nieuwe methoden een betere bescherming geven, blijft monitoring van de resultaten van de toegepaste werkwijze van belang. Naast een aantal onderzoeken is in het programma ook aandacht opgenomen voor educatie van amateurarcheologen. Leden van de LWAOW kunnen hierin een belangrijke rol vervullen. Na deze zeer informatieve presentatie was het woord aan Jeroen ter Brugge, hoofd collecties van het Maritiem Museum in Rotterdam. In zijn inleiding gaf hij aan dat het museum in 1874 begonnen is met het verzamelen van maritieme objecten en dat het een van de grootste collecties ter wereld bezit. Het museum bezit slechts twee objecten die betrekking hebben op maritieme archeologie, t.w. de Boomstamboot van Terbregge en het Schip van Capelle, deze laatste is gevonden in 1822. De historie van beide projecten werd door Jeroen ter Brugge op boeiende wijze verteld. Na de lunch was het woord aan Martin Hendriksma die de aanwezigen meenam in zijn onderzoek voor zijn boek ‘LUTINE, De spannendste Nederlandse goudjacht ooit’(afb.1). Enkele aanwezige Terschellingers en een

deelnemer aan de eerste duikonderzoeken op de Lutine waren het met een aantal van zijn bevindingen niet eens, wat leidde tot een aardige discussie. Opgemerkt werd dat Martin Hendriksma uiteindelijk wel de juiste hoeveelheid goud die aan boord van de Lutine was tijdens de stranding, heeft kunnen achterhalen. Waarheidsbevinding vraagt soms veel tijd. Vervolgens kwam Peter Seinen aan het woord met wat hij noemde een ‘mooi verhaal’. Hij presenteerde de resultaten van de door de leden van Mergor in Mosam uitgevoerde verkenningen in de Maas bij Cuijk, van wat een combinatie van een (mogelijke) laat-Romeinse kade en nederzettingsafval uit dezelfde periode bleek te zijn. De kadestructuren werden in kaart gebracht en verspoelend materiaal werd verzameld, geborgen, geconserveerd, gedetermineerd en gedateerd door beroepsarcheologen. Een mooie manier van samenwerking. Met de combinatie van alle gegevens kon een deel van de laat-Romeinse geschiedenis van Cuijk worden gereconstrueerd. ‘De archeologie van modern militair erfgoed’: met die voordracht werd Joep Verweij als derde spreker geïntroduceerd. Het SIKB heeft opdracht gegeven voor een inventarisatie met de vraag: behoren WOII-restanten wel tot het bodemarchief? En wat is daarin de rol van/ voor archeologen? Voor de opdracht zijn diverse organisaties geïnterviewd, waaruit bleek dat er geen eenduidig standpunt naar voren kwam. Bij, bijvoorbeeld, vliegtuigvondsten uit WOII is Defensie snel ter plaatse en wordt er aan archeologisch onderzoek niet veel gedaan. Ook enkele LWAOW-leden hebben de ervaring dat bij een vondst van militair erfgoed de amateur ver van de vindplaats wordt gehouden. Mogelijk dat binnen de LWAOW hier nog eens over gediscussieerd zal worden. Cees Aay was de laatste spreker in het mid-

De Vereniging |

02-2014 binnenwerk.indd 101

101

31-03-14 11:47


dagprogramma. Vanuit Hoorn zal een sonarinventarisatie gemaakt worden van delen van de Markerwaard. Hij heeft hiervoor de beschikking gekregen van de ‘Hessel Snoek’, de voormalige brandweerboot van de gemeente Hoorn. Voor het onderzoek is een planning gemaakt om, na een beeld te hebben gekregen van mogelijke contactpunten, deze met duikverkenningen verder te onderzoeken.

De Schervendag werd, zoals gebruikelijk, afgesloten met een hapje en een drankje waarbij uiteraard de nodige ervaringen werden uitgewisseld. Van de Stichting BOS (Bevordering Onderwater- en Scheepsarcheologie) ontvingen aanwezigen van deze Schervendag het boekje ‘Kijk op Koggen’. Albert Zandstra

Project ‘Langs de Limes’

Op dit ogenblik wordt er een Cultuurprogramma georganiseerd door Landschap Erfgoed Utrecht (LEU) en Kunst Centraal. Binnen dit programma zijn wij op zoek naar enthousiaste (amateur)archeologen die klassen bezoeken (ca. 90 min) voor het project ‘Langs de Limes’. Dit project wordt uitgezet in zes gemeenten in de provincie Utrecht en wil daarmee zo veel mogelijk basisschoolgroepen bereiken. Voor meer inhoudelijke informatie over deze schoolbezoeken is een lerarenhandleiding en

een beschrijving van de taak van de vrijwilliger beschikbaar. Op dit ogenblik werken er twee vrijwilligers mee, maar dat zijn er veel te weinig. Er is een onkostenvergoeding van €15,- per groep beschikbaar. Wilt u meer informatie of u direct aanmelden? Dan kunt u contact opnemen met Mijke Derksen, mail: M.Derksen@landschaperfgoedutrecht.nl, tel.: 030-2219786; of via Henk@henkrebel.nl

Mummies: overleven na de dood.

Assen, Drents Museum t/m 31.08.14 Mummies brengen van alles teweeg, maar ze maken vooral nieuwsgierig en zijn fascinerend. Wat zijn mummies eigenlijk? Hoe zijn ze ontstaan en waarom zijn ze zo ontzettend goed bewaard gebleven? Deze vragen worden beantwoord in de tentoonstelling Mummies. Met 60 mensen- en dierenmummies uit alle delen van de wereld geeft het Drents Museum een verrassende kijk op hoe mensen kunnen overleven na de

dood. Nog nooit eerder is in Nederland zo’n grote verzameling mummies bij elkaar gebracht. Ontmoet Hongaarse cryptemummies, een Peruaanse Nazca-indiaan, een brulaap uit Argentinië of een gemummificeerde kat uit het oude Egypte. Ontdek alles over deze mummies en mummificatietechnieken. Natuurlijk zijn ook onze eigen Drentse veenlijken, zoals het meisje van Yde en het paar van Weerdinge, te bewonderen.

Opgravingsmogelijkheden in Duitsland in de zomer van 2014 Er zijn mogelijkheden voor AWN-opgravingsweken in Duitsland in de zomer van dit jaar: • Eifel, Aldenhoven/Jülich: deelname aan een opgraving van een grafveld uit het Neolithicum/Bronstijd (bandkeramische cultuur). In de maanden mei/juni is er plaats voor groepjes van max. 4 personen; • Eifel, Weilerswirt: opgraving van een ‘Römersiedlung’, waarschijnlijk een

102

Romeinse villa. Er is in de maanden mei/ juni plaats voor groepjes van max. 4 personen; • Belginum, Hunsrück: deelname aan een opgraving dwars door een Romeinse nederzetting. In juni/juli zijn groepen van max. 10 personen welkom om mee te graven; • De archeologische dienst van Xanten

| De Vereniging

02-2014 binnenwerk.indd 102

31-03-14 11:47


heeft toegezegd dat er groepjes van max. 3 AWN-vrijwilligers mogen meehelpen bij opgravingen in de buurt. De exacte mogelijkheden worden nog bekend gemaakt zodra de opgravingen zijn ingedeeld. Op verzoek wordt een formulier toegestuurd om je in te schrijven voor een (of meer) van

bovenstaande opgravingsmogelijkheden. Let op: er is een maximum gesteld aan de groepsgrootte: wie het eerst komt, wie het eerst maalt! Formulieren en informatie bij Ruud Raats, AWN-Hoofdbestuur, werkgroep Veldwerk Educatie: mail ruud.raats@xs4all.nl.

Agenda

Tot en met 30 augustus 2014 Drents Museum – expositie ‘Mummies, overleven na de dood’ (zie hierboven in het Verenigingsnieuws). Vanaf 1 april tot half november, Gemert, Boerenbondmuseum ‘Zonder boer geen voer. 5000 jaar voedselproductie in Peelland’ Na het succesvolle project in de Kempen gaat in Peelland een tweede vergelijkbaar project van start. Initiatiefnemers zijn Archeologische Vereniging Kempen- en Peelland (AVKP) en ZLTO. Het project wordt mede gerealiseerd door de Stichting Archeologisch Samenwerkingsverband (SAS), de gemeente Gemert-Bakel en het museum. De tentoonstelling geeft een overzicht van landbouw en veeteelt vanaf de Prehistorie tot heden aan de hand van archeologische vondsten uit de regio, oude landbouwwerktuigen en hedendaagse landbouwmethoden. Als nevenactiviteiten zijn er een serie lezingen en een scholenprogramma en is de AVKP met een stand aanwezig bij verschillende activiteiten van het Boerenbondmuseum. Door deze samenwerking willen we agrariërs en archeologen op een positieve manier met elkaar in contact brengen en wederzijds meer begrip kweken voor ieders belangen. Zie voor het programma www.boerenbondsmuseum.nl. 7 juni 2014 Afd. Helinium – excursie ‘Op reis door de tijd naar Goeree-Overf lakkee’. Exacte invulling wordt nog bekend gemaakt. Aanmelden voor zaterdag 31 mei bij Jurrien Moree (0104604737). Denk aan museumkaart! Aanvang: (vertrektijd) 9.00 uur. Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandse weg 258, 3131HX Vlaardingen.

zien’ aan een breed publiek. Er zijn speciale rondleidingen in het Noordbrabants Museum, het provinciaal depot en het Groot Tuighuis (gemeentelijke dienst voor bouwhistorie, archeologie en monumenten BAM). In of bij deze locaties worden lezingen en workshops gegeven. Er zullen demonstraties zijn van oude technieken, zoals vuursteen bewerken, bronsgieten en smeden. Voor kinderen zijn er diverse activiteiten. De Dag is een gezamenlijk initiatief van Erfgoed Brabant, het Noord Brabants Archeologisch Genootschap, AWN/AVKP, BAM en BAAC. 21 juni 2014 Afd. Helinium – traditionele barbecue-midzomerfeest (en Helinium is 56 jaar geworden!). Aanmelden bij Hilde van Wensveen voor 14 juni (010 4712571 0f 06 31098315) of stuur haar een mail: hilde@vanwensveen.nl. Plaats: Boerderij Hoogstad (adres: zie hierboven). Aanvang: 18.00 uur. 6 september 2014 Afd. Helinium – Excursie ‘Op reis door de tijd naar Utrecht’. Op de fiets! We trekken door het oude rivierenlandschap bij Houten in het hart van de provincie. We volgen TRAP-route 37, dus naast archeologie komt ook historie volop aan bod. Eventueel bezoeken we Wijk bij Duurstede nog. Aanmelden voor 30 augustus bij Jurrien Moree (0104604737). Plaats: Boerderij Hoogstad (zie boven voor adres). Aanvang: 8.00 uur.

14 juni ’s-Hertogenbosch Dag van de Brabantse Archeologie Deze dag heeft als doel archeologie ‘te laten

De Vereniging |

02-2014 binnenwerk.indd 103

103

31-03-14 11:47


Werk in Uitvoering Deze WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 8 - 10 - 11 - 12 - 13 - 16 - 17 - 18 - 21 - 23 en De Motte.

Afb. 1. Tegel met twee geestelijken. Foto: Kees van Roon (uit Grondspoor).

Afb. 2. Bikijzer. Foto: Gerard Graas (uit Grondspoor).

104

Grondspoor nr. 190, dec. 2013 (Afd. 3 – Zaanstreek-Waterland) De werkruimte en de gang zien er al behoorlijk uit na een grote opruimbeurt. De afdelingsbibliotheek is uitgezocht en aangevuld met o.m. IPP en ROB-rapporten. De AWN maakte uitgebreid kennis met de AW Waterland. Deze werkt zelfstandig net als de AW Purmerend en de afdeling hoopt op verslagen van hun archeologische belevenissen. Gerard Graas en Menno de Boer bezochten in Monnickendam museum De Speeltoren, beheerd door vrijwilligers van de AW Waterland, dat de historie van Monnickendam en Waterland toont. G. toont een tegel met daarop twee roomskatholieke geestelijken. Zulke voorstellingen komen weinig voor in huizen in de Zaanstreek, waar welgestelde burgers veelal doopsgezind waren. Ali Tromp denkt dat de linker figuur een (waarschijnlijk kapucijner) monnik is, de rechter is misschien een pastoor (af b. 1). Onderzoek door AWN’ers op de plaats waar het Zaantheater (Zaanstad) zou worden gebouwd, leverde bij elkaar heel wat vondsten op. Roodbakkend aardewerk was zo ruim aanwezig dat het bij de uitwerking even bleef liggen. In 2013 begon men er toch aan en gestart werd met de bakpanfragmenten, nu al geschat op 50-60% van het roodbakkende aardewerk. Het MAE aan bakpannen staat al op 52. In oktober presenteerde gemeentearcheoloog Piet Kleij in de Grote Kerk van Oostzaan zijn boek Het land van de zeerover en kruidenier aan de burgemeester van Oostzaan en de afdeling beveelt het graag aan. Ook in Oostzaan vonden archeologen van Hollandia resten van een van de oudste terpen in dit gebied; vondsten van kogelpot en protosteengoed wijzen op de 13e eeuw. De Slag bij Castricum vond plaats in 1799 en was een treffen tussen een Brits-Russisch

invasieleger van ruim 32.000 soldaten en de Franse bezettingstroepen, waarbij in totaal bijna 4000 soldaten sneuvelden en de invasie in chaos eindigde. Enkele dagen later trok het expeditieleger zich terug uit Nederland en bleef Nederland nog tot 1813 bezet door de Fransen van Napoleon. Regelmatig worden rond Castricum nog gesneuvelden teruggevonden. Kees van Roon schrijft over bijzondere plavuizen, voorzien van slibversiering waarvan een groot deel aan de Bemuurde Weerd in Utrecht zou kunnen zijn gemaakt. Ook de prachtige plavuizenvloer van de Winchester Cathedral komt ter sprake. Er is onder deskundigen ongerustheid over het bewaren van veel (resten van) tegels die in Friese kerkjes worden gevonden tijdens verbouwingen en aanpassingen. Een beschermende aanpak ontbreekt helaas. In november onthulden de provincie NoordHolland en de RCE een reconstructie van Cees, de steentijd-man van Mienakker. Zijn resten zijn gevonden in 1990, ongeveer 4500 jaar oud en hij geldt als de best bewaarde prehistorische mens van Nederland. Maja d’Hollosy reconstrueerde het hoofd en voor de kleding keek men o.m. naar die van Ötzi, de bekende ijsmummie. Bij archeologisch onderzoek in de Westfriese Omringdijk zijn vermoedelijk resten van het verzonken Almersdorp gevonden (bij Medemblik). Na een stormvloed in 1334 verdween een deel van het dorp in de golven, werd het overblijvende deel steeds verder naar het zuiden verplaatst en verdween het uiteindelijk helemaal. Mogelijk was Almersdorp nog drie eeuwen ouder dan de oudste vermelding. Een grote kogel, gevonden onder een huis in Zaandijk, is van massief ijzer, heeft een diameter van 19 cm en een gewicht van 25 kg. Voor een kanon lijkt de kogel te zwaar, maar ook de van het Leger- en Wapenmuseum verkregen informatie (“misschien een mortier?”) loste het raadsel niet op. Een ander massief smeedijzeren voorwerp (l. 29,3 cm; b. gemidd. 12,15 cm; gew. 1,56 kg) meende Kees van Roon ergens te hebben gezien in verband met het schoonhakken van sloopstenen en het blijkt inderdaad een bikijzer te zijn (af b. 2). Ten slotte deelt G. mee, met een

| De Vereniging

02-2014 binnenwerk.indd 104

31-03-14 11:47


mooi plaatje, dat in Bakkum (Castricum) eergetouwsporen uit de Late Bronstijd zijn gevonden. Terra Nigra nr. 184, dec. 2013 (Afd. 8 – Helinium) TN. stuurt dit keer als bijlage eenmalig het Rotterdamse BOOR-nieuws mee, waarop lief hebbers zich gratis kunnen abonneren. De Helinium-website werd aangepast en binnenkort verschijnen daarop alle oude nummers van TN. Helinium heeft al het een en ander aan foto’s van activiteiten die plaatsvonden, maar vraagt nu ook of leden filmpjes of video’s hebben over activiteiten. De afdeling werkte mee aan o.a. door het VLAK en het BOOR georganiseerde tentoonstellingen en informatiedagen. Er was in 2013 heel wat te doen binnen de afdeling en dat alles in een goede sfeer en met veel inzet. De Wg Buiteneducatie zette geologische grondboringen bij de Olsthoornplas in Vlaardingen. Men boort daar behoorlijk diep: ca. 15 m en daarvan geeft TN. gedetailleerde beschrijvingen en fraaie boorstaten. Aangetoond werd o.m. dat op 12,5 m diepte aangeboord moerasgas echt wil branden (af b. 3). Ook werden van een aantal boringen de xen y-coördinaten bepaald. De afdeling leverde een bijdrage aan de Maand van de Geschiedenis. Met het VLAK, museum Vlaardingen en het Stadsarchief werd een tentoonstelling ingericht en ook het archeologische depot kon worden bezocht. Bijzonder is een stenen bijl die via mevr. Zinkweg naar het depot ging en uiteindelijk naar museum Vlaardingen gaat. De bijl of wig is tot nu toe het oudste voorwerp dat in Vlaardingen is gevonden. Soortgelijke bijlen zijn tot nu toe alleen bekend uit NoordNederland. Met de onthulling van de bijl werd de tentoonstelling Vorst en Volk geopend en Helinium verzorgde hiervan de vroegste periode. In het open archeologische depot was het behoorlijk druk met rondleidingen. Een topper was als een vorst op de foto, waarbij gezichten van bezoekers werden ‘ingeplakt’ in een fraai bord met Oranje-spreuken. Ziet er inderdaad aardig uit. De Slag bij Vlaardingen is een van de bekendste krijgshandelingen uit de vaderlandse geschiedenis en wordt door sommigen zelfs gezien als het begin van het graafschap Holland of zelfs de natiestaat Nederland. Zeker voor dat laatste zijn overigens wel andere, mogelijk zelfs meer beslissende momenten aan te wijzen. Hoe dan ook, Graaf Dirk III en zijn mannen verslaan in 1018 wel de ridders van een expeditieleger van keizer Hendrik II en dat zal zeker indruk hebben

gemaakt. Op initiatief van wethouder Arnout Hoekstra en stadsarcheoloog Tim de Ridder vormde zich een werkgroep die de tijd van Dirk III wil laten herleven. In 2018 moet dat o.m. leiden tot een echt naspelen van de slag; tot dat moment zouden ter oefening en opwekking elk jaar wat voorbereidende schermutselingen moeten plaatsvinden. Het zou natuurlijk erg leuk zijn om de exacte plaats te vinden waar de burcht van graaf Dirk toen lag. Grondboringen in en om de kerk konden dat tot nu toe echter niet duidelijk maken, maar trokken wel aandacht. In de vorige WIU berichtte ik u al over de Historische Winkelboulevard Hoogstraat. Op initiatief van Stadsherstel worden/zijn enkele etalages van leegstaande en in gebruik zijnde winkels voorzien van zaken die de historie van de Hoogstraat in beeld brengen. Ook Helinium mocht een leegstaand winkelpand aankleden (af b. 4). Leden van Helinium maken graag excursies. Dit keer trok men naar het noordwesten van de prov. Groningen, alwaar een TRAP-route werd gevolgd. Na een overnachting fietsten de AWN’ers door het gebied Middag-Humsterland o.m. langs Ezinge, de Allersmaborg, Aduarderzijl, Antum, Garnwerd, Fransum, Aduard, de Piloersemaborg, Niehove, Oldehove en Saaksum. Het uitgebreide activiteitenprogramma, de besproken boeken en de knipsels besluiten TN. Zuidwesterheem nr. 77 + bijlage, dec. 2013 (Afd. 10 – Zeeland) Deze Z. heeft als volgnummer 77 en is een jubileumnummer. Zuidwesterheem bestaat 25 jaar en er verschenen al die jaren gemiddeld drie nummers per jaar. Initiatiefnemer, samensteller en eindredacteur was Leida Goldschmitz en eindredacteur is zij nog steeds. Maar er zijn meer mensen betrokken bij de totstandkoming en verspreiding van Z. waarbij zeker Niek Beeke en Dicky de Koning moeten worden genoemd. Deze jubileum-Z. is samengesteld uit een selectie van artikelen die vanaf 1989 in Z. verschenen. Geprobeerd is om in kort bestek een gevarieerd beeld te geven van de activiteiten van de afdeling in die 25 jaar. De ruimte ontbreekt mij om alle 25 artikelen te noemen en erop in te gaan. Ik moet volstaan met een greep. In 1988 trok de ROB-opgraving in Aardenburg (Hof Buize) veel aandacht. Nog steeds wordt er gewerkt aan de uitwerking, maar enkele vondsten zijn te zien in het Zeeuws Museum. Geregeld keek Z. over de grens, dikwijls in België, maar soms verder. La Graufesenque is een hele bekende naam voor terra-sigillata-lief hebbers. Producten van

afb. 3 Moerasgas, meestal leuk. Foto: Addy Meeuwisse (uit Terra Nigra).

Afb. 4. Etalage van Helinium in de Hoogstraat in Vlaardingen. Foto: Hilde van Wensveen (uit Terra Nigra).

De Vereniging |

02-2014 binnenwerk.indd 105

105

31-03-14 11:47


Afb. 5. Pelgrimsinsigne van Adrianus. Foto: Joris Kemper (uit Zuidwesterheem).

Afb. 6. Zeshoekige paal. Foto: Leo den Heijer (uit Zuidwesterheem).

106

deze pottenbakkerijen bij Millau aan de Tarn (Fr.) zijn verspreid over het hele Romeinse rijk. Belangrijk zijn de drie werkgroepen Stadsarcheologie in Zierikzee, Middelburg en, sinds vorig jaar, Hulst. Deze laatste stad is duidelijk aanwezig met verslagen van archeologisch onderzoek, vooral in en rond de Bierkaai. Bij het uitgraven van de oude haven van Hulst werden maar twee pelgrimsinsignes gevonden, maar misschien zijn de oudere middeleeuwse opvullingslagen – vaak het rijkst aan insignes – niet of weinig geraakt. Een van de gevonden insignes was van Adrianus, een heilige die werd vereerd in Geraardsbergen en in het Deltagebied erg populair was (af b. 5). Het meest recente onderzoek daar achtte de RCE van te lokaal en regionaal belang om in te grijpen: vechten tegen de bierkaai dus. Anderen, waaronder de AW Hulst, de RU Groningen en enkele Nederlandse en Vlaamse archeologen, wilden echter wel in dit gat duiken met als resultaat de vondst van een f link aantal schepen uit de Late Middeleeuwen. In Zeeland ben je nooit ver van water en dat zie je terug in de archeologische projecten. Valkenisse en Oud-Rilland zijn steeds terugkerende namen in de vele Z.’s die ik sinds 1999 voor deze rubriek mocht doorspitten. Daaraan mag het verdronken Land van Saeftinghe nog worden toegevoegd. Belangrijk is dat aan deze projecten vaak scholenbezoeken werden gekoppeld: bij de kinderen op school en met kinderen op locatie. Toch was er ook op het ‘echte’ land genoeg te doen. Zo leidde de opgraving Kousteensedijk in Middelburg (1992) tot de publicatie Geld uit de belt die in 2014 verschijnt. Het zal vooral gaan over metalen voorwerpen maar ook over de leervondsten. Over metaalvondsten gesproken, heel belangrijk waren de registratieprojecten van de Wg Metaalvondsten Zeeland op het gebied van zegelstempels, zegelringen en vogeldrinkbakjes. Ook tot de verbeelding spreekt het onderzoek aan vliedbergen en havezathen als Ravesteyn en Duno, waar de afdeling heel wat dagen aan wijdde. Altijd interessant blijft natuurlijk het onderzoek in de Zeeuwse steden en dorpen. Tegenwoordig is experimenteel onderzoek populair en ook dat doet men in Zeeland. Ik noem bijv. het zoutwinningsexperiment dat AWN’ers uitvoerden in Archeon. Proficiat Zuidwesterheem. Bijlage met het actuele nieuws – Enkele opvallende zaken hieruit. Op het verdronken Rilland is een vreemd houten voorwerp gevonden: een zeshoekige paal, ongeveer 1 m lang met om de 15 cm een krans van houten pinnen. De afdeling heeft nog geen idee

wat het kan zijn (af b. 6). De zoutzieders van AWN-Zeeland worden overal gewaardeerd en ontvingen al nieuwe uitnodigingen om het zieden te laten zien. Op Schouwen-Duiveland willen AWN’ers komen tot een AWSD, een regionale werkgroep van AWN-Zeeland. In Saeftinghe gingen leden van de AW Hulst op zoek naar sporen van een daar, volgens verhalen, in WO II neergestorte bommenwerper. Die verhalen kloppen, want na de vondst van onderdelen van een Lancaster kon worden achterhaald dat dit toestel in de vroege morgen van 20 febr. 1944 na een bombardementsvlucht naar Leipzig door een Duitse nachtjager is neergeschoten. Zes van de zeven bemanningsleden liggen begraven in Antwerpen en eentje is nu herbegraven in Neuville-en-Condroz, eveneens in België. Grondig Bekeken nr. 4, dec. 2013 (Afd. 11 – Lek- en Merwestreek) Irmel Dolman onderzocht het glas van de Varkenmarkt (Dordrecht). Leek het er eerst op dat zich vrijwel geen glas bevond onder 2785 scherven, later kwam toch nog meer glas ter tafel: 75 fragmenten van ca. 20 voorwerpen. Al het glas dateert uit de 17e eeuw, het meeste uit de eerste helft. Beschreven worden o.a. een kometenbeker (af b. 7), een knobbelbeker, een ribbelbeker, een wafelbeker, een bekerglas, een wafelglas, pasglazen en een vetro-a-fili-glas. Coprolieten zijn versteende drolletjes en Etienne Noels zocht en vond ze op het strand van de Maasvlakte-2, zowel samen met zijn gezin als met AWN’ers. Hij vond op het internet maar weinig bruikbare informatie over coprolieten uit het Pleistoceen, maar ging er – geïnspireerd door een artikel van Museum Naturalis waarin coprolieten ter sprake kwamen – mee aan de slag, maakte een eigen indeling, benoemde de diverse vormen en probeert al het een en ander te interpreteren: een leuk initiatief (af b. 8). Enkele AWN’ers assisteerden bij een opgraving in Leiderdorp o.l.v. Menno Dijkstra, waar door het uittroffelen van opgegraven grond veel vroegmiddeleeuws materiaal aan het licht kwam. Teus Koorevaar vat de resultaten van een archeologische begeleiding door SOBResearch in Bleskensgraaf (Kerkstraat) samen. Het ging hier om een sanering van enkele van de weinige panden van het oude Bleskensgraaf die niet werden verwoest tijdens het bombardement op 12 mei 1940. Met uitzondering van het leer en de meeste munten zijn alle vondsten door de afdeling beschreven en gefotografeerd. De opgravers troffen op het natuurlijke veen drie opho-

| De Vereniging

02-2014 binnenwerk.indd 106

31-03-14 11:47


gingslagen aan: vanaf de Late Middeleeuwen tot ca. 1500, een laag rond 1600 en een laag daarna waarop de genoemde panden waren gebouwd. Men vermoedt dat het hier aanvankelijk ging om een kerkterp. Bijzonder was de vondst van twee maalstenen waarvan de kleinste tussen aardewerk uit 1675-1750. Er waren ook glas- (vanaf 18B), metaal- en leervondsten (w.o. twee kinderschoentjes). De rubriek Uit de Periodieken besluit deze GB. Nieuwsbrief, jan. 2014 (Afd. 12 – Utrecht) Na informatie over lezingen noemt het bestuur enkele mogelijkheden om actief te kunnen zijn binnen de afdeling t.w. als bestuurslid, het promoten van de archeologie op scholen, het bekend- en beleef baar maken van Castellum De Hoge Woerd (Vleuten-De Meern) en het actief zijn in de eigen gemeente. Er is aandacht voor de Studiedag Aardewerk in Gorinchem in het kader van de Deskundigheidsbevordering en voor de NOaA-lezingen en ten slotte voor exposities waaronder die over terra sigillata in Houten, waar u nog tot/met 3 mei terecht kunt op dinsdagen en zaterdagen en eventueel op afspraak. Naerdincklant-nieuws nr. 29+30, jan./febr. 2014 (Afd. 13 – Naerdincklant) jan. - De website is weer up-to-date. In maartapril organiseerde de afdeling voor max. 20 belangstellenden de cursus Gesteente- en artefactherkenning. De Facebook-pagina heeft intussen al meer leden dan Naerdinck­ lant en dat mogen er nog meer worden. Daarom laat de redactie een voorbeeld zien van een ‘zoal voorbijkomend’ bericht in Facebook. febr. – De afdeling diende een verzoek in bij B&W van Hilversum om een archeologische monumentale status toe te kennen aan een raatakker-complex op de Hoorneboegse Heide en een anti-tankwal/gracht die om Hilversum ligt. Plannen voor een natuurbegraafplaats lijken een bedreiging voor deze twee zeldzame en kwetsbare complexen. Het bestuur zette een algemeen metaaldetectieprotocol op en er verschenen twee publicaties, over de geologische atlas van het Gooi en over de Vechtstreek in de Vroege Middeleeuwen. Het ledenaantal bleek eind oktober gegroeid tot 66 en er is een toenemende belangstelling voor de publicaties van Naerdincklant. Het afdelingsbestuur concentreerde zich het afgelopen jaar vooral op het verbeteren van de zichtbaarheid, de PR en de communicatie. De afdeling was aanwezig met een kraam op het Schaapscheerdersfeest, de Vrijetijds-

Afb. 7. Foto en tekening van een kometenbeker. Foto: Irmel Dolman; tek. Fred Bakker (uit Grondig Bekeken).

markt en de Gooise Landschapsdag. De folder is vernieuwd, een banner is aangeschaft, de website is ondergebracht bij de landelijke AWN en de afdeling is aanwezig op Facebook en YouTube. Elke maand waren er nieuwsbrieven en er verschenen drie uitgaven van Archeologica Naerdincklant, waarvan de themanummers over WO II en de tuinarcheologie in het bijzonder opvielen. Enkele hoogtepunten waren de vondst van een middeleeuwse begraafplaats bij de kerk van Ankeveen en die van een vikingring. Er was een veldverkenning bij Crailoo en er was een goed bezochte thema-avond Metaalvondsten. Nieuwsbrief, febr. 2014 (Afd. 16 – Nijmegen) In juli 2013 startte de Werkgroep Arch. Van de Tweede Wereldoorlog een inventariserend onderzoek naar sporen van WO II op de Duivelsberg. Oprichter en voorzitter Paul Klinkenberg verzorgde in februari een lezing in Nijmegen over doel en opzet van dit onderzoek en de eerste resultaten. Verder in deze korte N. informatie over de afdelings-ALV en het IBAN-nummer.

Afb. 8. Een deel van de oogst. Foto: Bep Opmeer (uit Grondig Bekeken).

Nieuwsbrief, jan. + febr. 2014 (Afd. 17 – Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) jan. - De locaties van de lezingen zijn nu bekend. Door het wegvallen van vaste stek De Coehoorn moesten vervangende gelegenheden worden gezocht. Het bestuur zoekt auteurs die artikelen voor het afdelingsnummer van Westerheem willen schrijven, liefst af komstig uit alle werkgroepen binnen de afdeling. Bovendien kunnen mensen zich aanmelden voor de lustrumcommissie en

De Vereniging |

02-2014 binnenwerk.indd 107

107

31-03-14 11:47


Afb. 9a+b. Lakzegelstempel. Foto: Harry Schotman (uit De Hunnepers).

voor een plaats in het afdelingsbestuur. febr. – Het bestuur nodigt de lezers uit voor de jubileumreceptie op 9/4 t.g.v. het 40-jarig jubileum. Behalve het afdelingsnummer van Westerheem worden ook korte verslagen van mooiste vondsten in de regio gedurende die 40 jaar verzameld en vindt in oktober zo mogelijk weer een symposium plaats tijdens de Maand van de Geschiedenis. Voorlopig zijn er om organisatorische redenen geen inloopavonden. Burgemeester Herman Kaiser van Arnhem zal binnenkort het Depot in Arnhem en aldaar ook de AWN met een bezoek vereren. De afdeling ontving van de Afd. Archeologie van de gemeente Ede een aanzienlijke donatie om een archeologische werkplaats en bijbehorend depot op te zetten in Ede. De afdeling is hier erg blij mee, omdat daardoor straks archeologische erfgoed-activiteiten in die regio beter kunnen worden uitgevoerd. Men is nu bezig met een plan van aanpak. In februari startte RAAP de eerste fase van een opgraving in het plangebied Park Reehorst in Ede-Zuid. Het gaat om resten van tijdens vooronderzoek ontdekte boerderijen uit de IJzertijd en/of de VroegRomeinse tijd en uit de Volle Middeleeuwen. Die laatste waren waarschijnlijk van de bewoners van de Edese buurtschap Maanen. De verwachtingen zijn hooggespannen vanwege andere vindplaatsen in de omgeving. Vrijwilligers zijn uitgenodigd mee te graven en ook denkt men aan bezoek door schoolklassen. Na informatie over de Aardewerkdag in Gorinchem en de ALV in Amsterdam wijst de N. op het interessante lezingenprogramma t/m september en exposities, waaronder Huissen: 700 jaar stad. De Hunnepers, dec. 2013 (Afd. 18 – Zuid-Salland – IJsselstreek – Oost-Veluwezoom) Het was een goed en redelijk druk jaar, aldus Aly Dijkstra in het voorwoord dat zo’n mooi overzicht geeft van de activiteiten van de afdeling dat ik het in zijn geheel had kunnen overnemen in WIU. Na de huishoudelijke zaken rond de afdelings-ALV kom ik bij de activiteiten van de Apeldoornse werkgroep (AWA). In december 2013 bestond deze actieve werkgroep 25 jaar. Daarom is een rapport 25 jaar amateur archeologie opgesteld met daarin de geschiedenis van de AWA, 28 projecten en 15 vondstmeldingen + een bijbehorende catalogus met foto’s. De gemeentelijke archeologische dienst bood aan het rapport dit jaar te laten drukken. De AWA assisteerde bij de opgraving van een baksteenoven in het Kroondomein. Waarschijnlijk is de oven eerst aangelegd voor de bouw van paleis Het Loo (1684-1692) en daarna

108

nog tot in de 18e eeuw in gebruik gebleven. In 2014 wordt het onderzoek vervolgd. Op verzoek van de gemeente Apeldoorn doorzocht de AWA resten van een B17-bommenwerper die in november 1944 neerstortte in een kanovijver in Apeldoorn-West en een deel van de vondsten werd getoond op Open Monumentendag in de Zwitsalfabriek aan de Vlijtseweg. Een kleine 20 AWN’ers van afdeling 18, maar ook uit andere afdelingen assisteerden bij een onderzoek door Econsultancy in Uddel. Hier werden veel huisplattegronden en hutkommen gevonden van het dorp dat in de 9e eeuw bij de Hunneschans hoorde. Het oude Uddel bleek aanzienlijk groter dan het oude Kootwijk, maar lijkt er wel op. In een deel van de hutkommen lijkt sprake te zijn van ijzerbewerking. Op zoek naar sporen van Hamaland voerden AWN’ers om te beginnen aan de Hezeweg in Voorst een veldkartering uit die ca. 1400 scherven opleverde, waaronder een klein deel uit de tijd van Hamaland. Onder de vondsten was een mooi lakzegelstempel, waarvan de datering nog onduidelijk is (af b. 9a+b). De AW Lochem (AWL) organiseerde in Lochem en Gorssel een tentoonstelling n.a.v. enkele professionele opgravingen in de gemeente waar de AWL aan meewerkte. Ook waren zelfstandig enkele begeleidende onderzoeken uitgevoerd o.m. in Almen (Asselerweg), Gorssel (Groterkamp) en Lochem (18e-eeuws Berkelsluisje). Het Prov. Depot voor Bodemvondsten Overijssel werd bezocht en de AWL zette in samenwerking met een geoloog een geologische tour met archeologische accenten uit, een archeotour. De tour is uitgezet rondom de Lochemse Berg en door Groot en Klein Dochteren. Jan Kleinen was aanwezig tijdens de Steentijddag in Leiden en deed daar verslag van de Federmesser-vondsten van het AWN-onderzoek in Almen. Samen met studenten van Saxion Hogeschool in Deventer verzorgde Jan Kleinen lessen aan groepen uit de bovenbouw van het Staringcollege in Lochem. De AW Raalte (AWR) volgde enkele grondwerkzaamheden, maar kon daarover geen bijzondere zaken melden. In Luttenberg werden aan de Bergweg wel o.m. een kling en een pijlpunt aangetroffen, maar geen materiaal van de Hamburg-cultuur waar wel op was gehoopt. Wel werd een Fels-Rechteckbijl aangemeld uit Laag-Zuthem. In Voorst onderzochten AWN’ers grondverzet bij een boerderij in Twello (Veenhuisweg), alwaar materiaal uit de 18e-20e eeuw werd verzameld, vooral aardewerk en glas. Archol voerde een grootschalige opgraving uit bij Twello, waar ook AWN’ers assisteer-

| De Vereniging

02-2014 binnenwerk.indd 108

31-03-14 11:47


den. De meeste sporen en vondsten dateren uit de Bronstijd en de IJzertijd o.m. paalsporen van een boerderij uit de Midden-Bronstijd en hutkommen uit de Romeinse tijd. In twee kuilen uit de Late Bronstijd – Vroege IJzertijd bevonden zich veel scherven en een groepje complete en gefragmenteerde weefgewichten van gebakken leem. Uit andere kuilen uit de Midden-Bronstijd kwam een vuurstenen pijlpunt en aardewerk van de Hilversum-cultuur. In een lager gelegen gebied werd een stenen bijl gevonden (4e-3e millennium v. Chr.). Eerder meldde WIU u al de vondst van een graf van de Enkelgrafcultuur (EGK) dat in zijn geheel is gelicht. De Wg Bouwhistorie in Deventer zette het onderzoek voort van het pand dat eens een geheel vormde met Sandrasteeg 8 en ontdekte daar o.m. een dichtgezette doorgang naar Sandrasteeg 8. Dit jaar zal het eindverslag klaar zijn. Andere projecten van de Wg zijn Assenstraat 6, Boterstraat 2, Grote Kerkhof 29, Walstraat 91, Hoge Hondstraat 29 en Okkenbroek aan de Pasmanweg. Zoals eerder noem ik alleen de projecten van de archeologische diensten van Apeldoorn, Deventer en Zutphen. De websites van de diensten kunnen u nader informeren. Archeologie gemeente Apeldoorn In Apeldoorn: Koningsbeek / Vlijtsepark / Govert Flinckstraat en Beek in het Orderveen: hier onderzochten de kinderen van stadsarcheoloog Masja Parlevliet de bodem van de speeltuin en vonden daar een productieslak, secundair gebruikt als funderingsmateriaal voor een vloertje maar verder is de vondst nogal raadselachtig (af b. 10) / Vogelbuurt // in Ugchelen: Hoenderloseweg 145-Wezenweg / Veldekster // in Beekbergen: De Hoeven 9 / Dorpsstraat 101 // in Hoenderloo: Het Leesten // in Hoog SoerenRadio Kootwijk-Uddel: munitiedepot // in Uddel: Aardhuisweg-Heegderweg (Aardhuuslocatie) / Uddeler Heegde (Fieldschool Apeldoorn – graf heuvelonderzoek) (af b. 11) // in Wenum-Wiesel-Beemte: Wilhelminakerk.

Archeologie gemeente Deventer In Deventer: Thomassen & Drijverterrein / Stadhuiskwartier / Ruimte voor de rivierschans / Veldhuizerdijk 3 / Lamme van Dieseplein / Portaal Lebuïnuskerk / Zandwetering / inrichting Natuurderij / Landsherenkwartier / Schipbrug / Van Oldenielstraat / Stationsplein / Duimpoort / Kleine Overstraat 23 / Onderzoek naar de middeleeuwse stadsmuur van Deventer (Laura Hegeman) // in Colmschate: Rodijksweg / Banninkslaan 2 / Middeleeuwse erven te Groot Swormink (Sander Jansen) // in Epse: Fieldschool Azink Zuid. Archeologie gemeente Zutphen In Zutphen: Houtmarkt / Broederenkerkplein-Apenstert / Rozengracht 22 / Berkelpark / Emmerikseweg / Helbergen / Houten Wambuis / Laan naar Eme / Spanningskabel / Lunettegracht / Noorderhaven / Polsbroek // in Warnsveld: Klaprooslaan // in Doesburg: Gasthuiskerk.

Afb. 10. Het zit er vroeg in: kinderen van Masja Parlevliet, gemeentelijk archeoloog van Apeldoorn. Foto: Masja Parlevliet (uit De Hunnepers).

Aardewerk, dec. 2013 (Afd. 21 – Flevoland) In A. veel aandacht voor maritieme archeologie in dit grootste scheepskerkhof ter wereld. Dat begint al in Dronten met een sfeerverslag door Maarten Streef kerk van de opgraving OL79 waaraan hij als nieuw AWN-lid meewerkte. Via Schokland kwam hij bij AWN-Flevoland terecht en zo kom je dan op OL79. Het wrak waarom het hier ging werd

Afb. 11. David Fontijn vertelt over de grafheuvel. Foto: onbekend (uit De Hunnepers).

De Vereniging |

02-2014 binnenwerk.indd 109

109

31-03-14 11:47


Afb. 12. Plooischotel na restauratie, 17e eeuw. Foto: Dick Velthuizen (uit Aardewerk).

110

al in 1959 gevonden en verkend, terwijl in 1985 nog een verkenning plaats vond. Aan de rand van Dronten is dit houten vrachtschip (vergaan kort na 1795) in vier weken o.l.v. prof. André van Holk en scheepsarcheoloog Laura Koehler compleet opgegraven. Het geheel vond plaats onder auspiciën van de International Fieldschool for Maritime Archaeology Flevoland (IFMAF). Tevoren was er een instructiedag waarop informatie over schip en opgraving werd gegeven en rondleidingen langs alle werkruimtes van het Nationaal Depot voor Scheepsarcheologie werden verzorgd. Ook werd een overzicht gegeven van de werkzaamheden: handmatig tekenen van scheepsonderdelen, werken met een Total Station en een digitale tekenarm, de te gebruiken gereedschappen, de restauratietechnieken en de documentatie en administratie. Vervolgens geeft prof. Van Holk een overzicht van de resultaten. Bij Kuinre is sprake van herinrichting van het noordelijk deel van Het Schansveld. Dit houdt in het graven van een beek en enkele poelen, waardoor archeologisch onderzoek noodzakelijk was. Jan Boes bezocht indertijd een presentatie over het project en was aanwezig toen de archeologische begeleiding begon. De samenwerking tussen alle betrokkenen verliep prima, maar er is niet of nauwelijks archeologie aangetroffen. Verder in A. een verslag van het eerste deel van een veldverkenning op Kavel E170 waar sprake is van een rivierduin dat al eerder vondsten opleverde. Nu was er veel leisteen (af komstig van de kerk van het middeleeuwse Ens), aardewerk (Swifterbant/middeleeuws) en vuursteen. Dick Velthuizen laat het verschil zien tussen een fraaie faience plooischotel (17e eeuw) van de Kuinder schans vóór de restauratie en na de tijd (af b. 12). Meteen na de inpoldering van de Noordoostpolder werd al het een en ander gevonden en gerestaureerd met de toenmalige middelen. Naar nu blijkt moeten veel van die restauraties worden overgedaan. Kees Groothoff volgde een cursus bodemkunde voor medewerkers die beroepshalve met de bodem hebben te maken en waarvoor ook de AWN was uitgenodigd en is daarover heel tevreden. Alles klopte, zelfs de profielen hielden zich netjes aan de doorsneden in de syllabus. De enige wanklank waarover ik hier lees is de Ketelbrug. AWN Flevoland ondersteunde het Archeologie Festival (georganiseerd door Nieuw Land, Bataviawerf en RCE) en dan speciaal de Scholendag en de Publieksdag. Het festival werd goed bezocht en de AWN-tent bewees goede diensten en… kwam keurig

verzorgd weer bij de AWN terug. Douwe Meiboom volgde in het RCE-gebouw te Amersfoort een workshop botdeterminatie, gegeven door Frits Laarman. De middag was een vervolg op een eerdere workshop, eveneens gegeven door Laarman. Het was heel leerzaam én gezellig tot de veiligheidsdienst de zaak om 19.00 uur beëindigde, omdat alles moest worden afgesloten. Wietske Prummel gaf de lezing Mens en dier in de Swifterbantcultuur en geeft in A. een samenvatting hiervan. Haar PP-presentatie is beschikbaar op de website van de afdeling, maar alleen voor de leden. Na de activiteitenagenda kom ik bij een voorwerp dat mij op het eerste gezicht aan een soort f luit deed denken. Het blijkt echter een luizenkoker te zijn die deftige dames in de 18e eeuw in hun te kriebelende haar verstopten. Bloeddorstige luizen konden binnenin de koker genieten van een slokje bloed, maar daarna niet meer naar buiten vanwege de opzwelling door de maaltijd. Het lijkt op de manier waarop men soms grote slangen vangt: geitje in de kooi, slang erin, eet het geitje op, is te dik geworden en kan niet meer uit de kooi. ’s Avonds werd de buit in het luizenbakje gespoeld en gedood (af b 13). Hugo Teerds volgde o.m. de (gratis) cursus Archaeology’s Dirty Little Secrets van Coursera en vond dat de best bestede acht weken uit zijn hele loopbaan. Hij kocht het illustere studieboek Archaeology. Theories, Methods, and Practice van Colin Renfrew & Paul Bahn, vond de wekelijkse opdrachten het leukst, groet de lezer van A. in spijkerschrift en behaalde hoge cijfers. Caroline Hoek (Afd. Collecties en Onderzoek van NLE) bezocht Archeon, waaronder de werkruimte voor de AWN. Berichten en wetenswaardigheden beslui… nee nog niet. Die sluiting verzorgt een bericht over de AWN-tentoonstelling De schat van Flevoland (november 2013) in de Drontense Meerpaal. Dit t.g.v. de opvoering van de musical Morgenland. De AWN mocht een deel van de hal aankleden, waardoor bezoekers van de musical ook in de pauze in de juiste historische sfeer konden blijven. AVKP-actueel nr. 53, januari 2014 (Afd. 23 – AV Kempen- en Peelland) Na de activiteitenkalender en de cursussen, lezingen en excursies kom ik bij het Nieuws uit het Arch. Centrum. De verhuizing naar ‘Gebouw 3’ aan de Nachtegaallaan in Eindhoven zal pas later in 2014 plaatsvinden. In de nieuwe huisvesting wil de afdeling een ‘ArcheoHotspot’ zijn waar ‘op een blijvende en laagdrempelige manier een verbinding

| De Vereniging

02-2014 binnenwerk.indd 110

31-03-14 11:47


wordt gelegd tussen beroepsarcheologen, vrijwilligers en het brede publiek’. Ik citeer uit de Actueel: “Het ontwikkelen van deze vorm van publieksbereik is een gezamenlijk initiatief van het Allard Pierson Museum, de AWN en Erfgoed Brabant. Medewerking wordt verleend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), de Stichting Archeologie & Publiek (SAP) en lokale partners per hotspot. Voor de ontwikkeling is twee jaar uitgetrokken.” U leest er binnenkort elders ongetwijfeld meer over. Willemien van de Wijdeven rondde haar studie Erfgoedstudies af aan de VU. Haar masterscriptie Boerenland zoals het ooit was. Het agrarisch cultuurlandschap in de ruimtelijke plannen, regio Eindhoven, 1970-2010 scoorde een 8. Zoals meer afdelingen heeft ook de AVKP te maken met stagiaires van hogescholen of universiteiten. Om praktische redenen wordt het aannemen van stagiaires gecoördineerd: alle verzoeken om stageplaatsen worden voortaan centraal gepland. Welkom zijn tegelijkertijd max. twee stagiaires die ‘aantoonbaar gemotiveerd’ dienen te zijn, ruim voor de ingang van de stage kennis komen maken en zelfstandig kunnen werken. Een studente van de VU Brussel deed onderzoek naar alle begraafplaatsen in de gemeente Eindhoven: van middeleeuwse tot nog bestaande. In december werd het eerste exemplaar van het boek over de Catharinakerk Een knekelveld maakt geschiedenis aangeboden aan de wethouder. Alle medewerkers van de opgraving kregen eveneens een exemplaar cadeau van de gemeente. Leden van de heemkundekring in Boxtel ontdekten in 2011 een zandberg die voordien schuil ging tussen grove dennen, maar na een storm opeens zichtbaar werd. Het bleek een graf heuvel uit de Bronstijd, inmiddels omringd door een paalkrans. In UdenNoord voert Archol een vlakdekkende opgraving uit die al heel wat huisplattegronden en bijbehorende vondsten uit de Romeinse tijd opleverde. Oorspronkelijk had de gemeente het onderzoek willen beperken tot de bouwputten, maar gelukkig veranderde men van mening. Dan de Regio en RO-groep. Op de digitale stadskaart van Eindhoven staan nu de contouren aangegeven van alle archeologische onderzoeksterreinen. Zoals eerder gemeld werkten de AVKP en de ZLTO Bladel plezierig samen aan het project Zonder boer geen voer. Hoe nuttig dat kan zijn, bleek al snel toen de AVKP na overleg met ZLTO en gemeente een zienswijze indiende. De ZLTO was daar niet blij mee, maar toonde wel begrip. Onderzocht wordt hoe de

lasten van de onderzoeksplicht voor agrariers zo efficiënt mogelijk kunnen worden geregeld. Eindelijk maakt de gemeente Uden een archeologische verwachtingskaart. Wanneer die ook nog wordt gekoppeld aan een goed archeologisch beleidsplan kan dat heel wat zienswijzen en reacties van de AVKP voorkomen. Informatie van Stijn Arnoldussen over zijn lezing over raatakkers en over de Studiedag Aardewerk en de Archeoloop naar Wijchen (bij nader bericht wordt dat het Eckartdal) brengen mij bij een excursie naar Breda waar AVKP’ers het archeologisch depot en het Breda’s Museum bezochten en een stadwandeling maakten waarbij o.m. de St. Elisabethskerk, het Begijnhof en het Kasteel werden aangedaan. Theo van der Vleuten bezocht met andere AVKP’ers de DDA-dag in Zeeland (bij Uden) en beschrijft op levendige wijze wat daar gebeurde. De AVKP is al voor de volgende DDA-dag uitgenodigd. Binnen de AVKP is een werkgroepje opgericht, dat zich bezig gaat houden met het uitvoeren, uitwerken, rapporteren en, waar interessant, publiceren van de resultaten van proefprojecten met grondradarapparatuur in Eindhoven, Helmond en Heeze. Na nieuws over een archeoloop in De Peel, de door de AVKP ontwikkelde cultuurhistorische knapzak fietsroute en de PUG-collectie ben ik Bij het bestuur. Hierin nieuws over de ALV in Amsterdam, de grote erfenis die AWN’er P.J. Roda naliet aan de AWN, een samenwerkingsproject met o.m. de ZLTO in Gemert en over afdelingsgrenzen. De AVKP breidde het werkgebied na overleg met Afd. Nijmegen e.o. uit met Den Bosch e.o. en zal zich gaan buigen over de vraag wat te doen met de al geruime tijd slapende afdeling Midden-Brabant, waarvan een deel van de leden inmiddels aanhaakte bij de AVKP.

Afb. 13. Luizenkoker, 18e eeuw. Foto: Jan Boes (uit Aardewerk).

De Ouwe Waerelt nr. 39, dec. 2013 (Hist. Ver. De Motte – Goeree-Overflakkee) 24/12 DOW is ditmaal een themanummer over migratie: zeker lezenswaardig, maar zonder verbinding met archeologie. Jan Coenraadts

De Vereniging |

02-2014 binnenwerk.indd 111

111

31-03-14 11:47


Column

Archeoloog in onderwijsland In het Huis der Publieksarcheologie zijn vele kamers. Een van de aardigste heb ik altijd die van de archeo-educatie gevonden. Archeologie en onderwijs lijken voor elkaar geschapen te zijn. Geen normaal kind tussen de acht en dertien kan zich onttrekken aan de magie van het ontdekken van oude dingen die uit de grond komen en daarom steeds weer nieuw zijn. Maar dat is de verhouding archeoloog-leerling, niet per se die van archeologie-onderwijs. Na dertig jaar gastlessen, rondleidingen, lespakketten, geschiedenisboeken en congressen blijft mijn vraag: wat wil het onderwijs? Steeds veranderende lesmethodes, dito eisen van het ministerie, beschikbare budgetten en tijd, maar ook de instelling van de afzonderlijke docenten maken ieder project een stap in het ongewisse voor de archeoloog, niet thuis in de wondere onderwijswereld. Ik blijf stug volhouden, want de beloning is zo groot als je een woud van vraagvingers ziet in een klas, of de hartverwarmende reactie leest van een docent over je edupakket. Maar toch… Vijfentwintig jaar terug hadden we voor het BOOR in Rotterdam een reizende tentoonstelling gemaakt over de IJzertijd op Voorne-Putten, speciaal gericht op het onderwijs. Zoveel wist ik er toen wel van, dat je eerst de leraren voor de inhoud moet interesseren, wil je de leerlingen kunnen bereiken. Via de onderwijsambtenaren van de Voorns-Puttense gemeenten organiseerden we daarom bijeenkomsten voor leraren. BOOR-baas Marco van Trierum en ik zouden afwisselend voorlichting geven op de verschillende locaties waar de tentoon-

112

|

stelling zou komen te staan. Zo reisde ik op een warme voorzomer vrijdag namiddag naar G. om in een zaaltje van het gemeentehuis mijn verhaal te doen over de nijvere ijzertijdpioniers op bewoonbare veenbulten en oeverwallen. Ik trof er vijftien volledig uitgebluste basisschoolleraren en – leraressen, die met het weekend in zicht duidelijk spijt hadden van hun komst. Dat voelde ik wel aan en deed mijn woord daarom zo enthousiast en kort mogelijk. Waren er nog vragen? Ja, één, van een man met een baard en, ondanks het weer, een trui. `Het is allemaal heel leuk en aardig, wat je nou vertelt,’ zei hij een beetje temerig; `maar wat ik me nou afvraag, hè: waarom gaan jullie niet even te rade bij iemand die er alles van weet? Hier in G. woont Jan Janszen. Die heeft een enorme collectie fossielen en haaietanden. Waarom gaan jullie daar nou eerst niet even langs, voor je zo’n tentoonstelling maakt?’ Ik beantwoordde zijn vraag zo diplomatiek mogelijk. Kennelijk was daarmee iedereen tevreden, want er kwamen geen vragen meer. We waren allemaal blij, dat we naar huis konden. Daarna was Marco aan de beurt; hij sprak in de bibliotheek te B. De maandag daarop zagen we elkaar op het BOOR. ‘Hoe ging het, vrijdag?’ vroeg ik. ‘Ach’, zei hij, ‘wat zal ik zeggen - de twee mensen die er waren, waren reuze enthousiast!’ Mochten er lezers uit G. of B. zijn die de tentoonstelling indertijd als scholier hebben bezocht: reacties alsnog welkom.

Column

02-2014 binnenwerk.indd 112

31-03-14 11:47


Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten.

Westerheem

3

www.awn-archeologie.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI)

03-2014 omslag.indd 1

jaargang 63 - juni 2014

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

AWN-leden maken geschiedenis!

w w w w

LODEN VAN DE TEXTIELSTAD NAARDEN PROJECT ZONDER BOER GEEN VOER HET DUBBELBAKJE UIT ZEELAND RONDOM DE STAD: ALMERE

04-06-14 09:12


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

Inhoud

jaargang 63 no.3, juni 2014

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Hildebrandpad 339, 2333 DG Leiden. E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: Ria.Berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2014. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie.

Redactioneel ................................................................. 113 Anton Cruysheer en Olaf Langendorff Loden van de textielstad Naarden . ............................. 114 WIE KENT DIT?............................................................ 123 Tonnie van de Rijdt-van de Ven en Yvonne Lammers-Keijsers Project Zonder boer geen voer - Boeren als bondgenoten . .............................................................. 126 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…ALMERE Archeologisch vooronderzoek in Almere en de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden 2.1 (3e generatie) ................................................................ 130 LITERATUURRUBRIEKEN ........................................... 141 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 148 Werk in Uitvoering ....................................................... 151 COLUMN .................................................................... 160 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Wij verzoeken u adreswijzigingen door te geven aan de ledenadministratie via: awn@vandinther.nl Staallood met het stadswapen van Naarden in een wapenschild met het omschrift * NAERDEN * IN * HOL(LANT). Collectie: D. Kellens. Bron en foto: W. Krook [zie pag. 120]

03-2014 omslag.indd 2

Adressenlijst hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021/020-3473457 (tijdens kantooruren), e-mail: h.j.spreen@sportbedrijfamstelveen.nl IBAN: NL40INGB0000577808 t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen),

Kijk op www.awn-archeologie.nl voor:

Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: vacant • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN •n abestellen AWN-uitgaven

AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap............................ € 50,00 studentlidmaatschap........................ € 30,00 jeugdlidmaatschap............................ € 27,50 geassocieerd lidmaatschap.............. € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap................. € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI) 04-06-14 09:12


Redactioneel

Wie wat bewaart heeft wat... We verzamelen van alles, we hamsteren niet alleen appeltjes voor de dorst, maar slepen vaak ook de meest nutteloze dingen naar ons ‘home’. Ook ik hoor tot de kring van ‘collectioneurs’, die ooit met trots al zijn familieleden steeds weer lastig viel met zijn sigarenbandjes en lucifermerken. Hoeveel archeologen zijn trouwens niet ooit als kind of als puber begonnen met het sparen van pijpenkoppen, vuurstenen artefacten of klein metaal. Sommigen gaan tot op hoge leeftijd daarmee door en blijven de familiale kring vermoeien met opgeraapte, opgegraven en aangekochte bodemvondsten. Een enkeling slaagt erin om zijn verzameling aan een groter publiek te presenteren, zoals het onlangs verschenen fraaie boekwerk Aen taefele (zie Literatuurrubrieken; ISBN 978-905997-141-7), waarin Sebastiaan Ostkamp de verzameling van laatmiddeleeuwse gebruiksvoorwerpen uit de collectie Aad Penders toont. Of het recent verschenen boek Goed Gevonden waarin Marleen Weel verhaalt over het verzamelen van archeologica door haar vader, de amateurarcheoloog en AWN-er Martien Weel (ISBN 978-90-817063-4-6). De beide verzamelingen bevatten stuk voor stuk fraaie vondsten, maar ze zijn ontrukt uit hun verleden en ontdaan van hun context. Alsof een kostbare bontjas ons iets leert over het leven van het dier dat ooit die jas als pels droeg. Ook in onze archeologische depots bevinden zich verzamelingen vond­ sten, inclusief alle bijbehorende opgravingsdocumentatie. Meer dan de helft daarvan is nooit uitgewerkt. Vanwege geldgebrek of personeelstekort, zo zegt men meestal. Soms ook was er sprake van desinteresse van de opgraver, of trachtte deze een onderwerp te reserveren met het oogmerk ooit zelf met een fraai onderzoeksresultaat naar buiten te komen.

Nog steeds zijn er immers archeologen die materiaal in ‘hun’ depot liever voor zichzelf claimen dan deskundige amateurs ermee aan de slag te laten gaan, waarna het materiaal uiteindelijk wegens tijdgebrek wordt toegevoegd aan de depotverzameling. Het merendeel van die onuitgewerkte opgravingen zal misschien als vondstcomplex geen opzienbarende resultaat opleveren, maar individuele vondsten of gegevens daaruit kunnen in samenhang met hun documentatie en met andere vondsten, wellicht weer iets opleveren. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het artikel ‘Loden van de textielstad Naarden’ door Anton Cruysheer en Olaf Langendorff in deze Westerheem-editie. Zij verzamelden gegevens over textielloodjes van verschillende vindplaatsen en weten daaruit informatie toe te voegen aan de bestaande kennis over de textielindustrie in Naarden. Dat je archeologische informatie ook kunt bewaren zonder ze in doosjes en zakjes te doen, vertellen J.W.H. Hogestijn & W. Smith in deze Westerheem in hun artikel over archeologisch vooronderzoek in Almere, terwijl Tonnie van de Rijdtvan de Ven en Yvonne Lammers-Keijser in hun bijdrage aangegeven op welke manier je daartoe een bondgenootschap kunt sluiten met agrariërs. Kortom, wie wat bewaart heeft wat: ondergronds, bovengronds, fysiek, digitaal of op papier en het ontsluiten daarvan is van groot belang. Doe er iets mee! Voor de vrijetijdsarcheloog valt er nog veel te inventariseren, te selecteren, te interpreteren, te analyseren en niet te vergeten te publiceren. Bij voorkeur in Westerheem.

Gerrit Groeneweg Redactioneel |

03-2014 binnenwerk.indd 113

113

04-06-14 10:08


Loden van de textielstad Naarden Anton Cruysheer en Olaf Langendorff 1

In dit artikel werpen we door middel van een inventarisatie enig licht op de loden textielzegels uit Naarden (N-H). In februari 2013 besteedde Westerheem aandacht aan textielloden, waarbij Naarden werd genoemd.2 Daarnaast gaat dit artikel in op de geschiedenis van de textielproductie en -handel, waarvan vroeger zoveel mensen afhankelijk waren.

lende typen, soorten en bijbehorende functies en doeleinden te onderscheiden. Bij de vondst van een loden zegel valt de hoofdcategorie en het type doorgaans nog wel te bepalen (bijv. vleeslood, lakenlood, etc.), maar het is vaak moeilijker om over functie en gebruik uitspraken te doen.

Afb. 1 Voorbeeld van een ververslood met een klop op de voorzijde (keerzijde is blanco), waarschijnlijk afkomstig uit Amsterdam. Detectorvondst uit Loosdrecht en foto: N. Voorbach

Een interessante groep metaalvondsten zijn de loden, die uit te splitsen zijn naar enerzijds loden zegels of verzegelingen; en anderzijds loden penningen. Binnen deze hoofdcategorieën zijn veel verschil-

114

|

In navolging van een eerste verkenning door archeoloog Wiard Krook in 2010, is een inventarisatie uitgevoerd naar textielloden van de stad Naarden. Het onderzoek richtte zich op internet en oproepen onder (en huisbezoeken bij) metaaldetectorzoekers. In totaal heeft de inventarisatie uiteindelijk veertien textielloden opgeleverd. Hieruit valt een voorlopige chronologie op te maken, die mogelijk later kan worden aangevuld of aangescherpt (kader ‘Fasering’). Hieronder wordt eerst een toelichting gegeven op de functie van textielzegels plus

Loden van de textielstad Naarden

03-2014 binnenwerk.indd 114

04-06-14 10:08


een beschrijving van enkele typen. Hierna wordt kort de textielproductie in de Lage Landen beschreven, gevolgd door een meer uitgebreide beschrijving van de ontwikkeling van de textielproductie in Naarden. Functie van textielzegels Tot op het einde van de 18e eeuw werd aan elk stuk textiel een loden zegel bevestigd met een aanduiding van herkomst. Dit loden zegel diende als keurmerk en had betrekking op een reeks kwaliteitsaanduidingen zoals fijnheid, deugdelijkheid, breedte, kleur en maaksel. Het werd aangebracht door een van stadswege aangestelde keurmeester ook wel lootslager genoemd. Aanvankelijk gebruikte men slechts een loden zegel per stuk textiel, dat als een algemeen keurmerk gold. Later werden in de grote textielcentra meerdere zegels aan hetzelfde stuk textiel bevestigd. In de Vlaamse stad Ieper gebeurde dat al in de 14e eeuw. Soms koos men er voor om op het loden zegel dat bij de eerste controle was aangebracht, een klop aan te brengen als het stuk textiel een nieuw stadium van afwerking met succes doorlopen had. De zegels werden in de loop der eeuwen ook groter en opvallender. Sommige 18e-eeuwse exemplaren vertonen zelfs sporen van vergulding. Handelaars waren vaak verplicht de stukken textiel zo te plooien dat de loden zegels duidelijk zichtbaar waren – en dat ook bleven tot het laatste stukje verkocht was.3 Staalloden en verversloden Een doorgaans uit wol geweven en gekleurd stuk textiel werd beoordeeld door het te vergelijken met een gekeurde proeflap, die men ‘staal’ noemde. Deze staalloden werden aangebracht als de verfbehandeling van het weefsel van de juiste kleur en kwaliteit was. Weefsels die niet op staal gekeurd werden – de doorgaans minder dure stoffen – kregen alleen een ‘ververslood’ (af b. 1). Het staallood is daarom tegelijk een ververs­ lood, maar een ververslood is geen staallood. Juist de Naardense textielloden

Kader 1 FASERING Fase 1 (ca. 1290-1435). Deze fase wordt (mogelijk) gekenmerkt door de aanwezigheid van een klimmende leeuw op het textiellood, die kan verwijzen naar het oudste stadszegel, tot stand gekomen bij de stadsrechtverlening onder de Hollandse graaf Floris V rond 1290. De duur van deze fase is waarschijnlijk correct, het gebruik van textielloden met een leeuw vooralsnog niet. Indien in de toekomst geen bevestiging volgt, zal het getoonde exemplaar vermoedelijk aan de stad Ieper moeten worden toegeschreven. Fase 2 (ca. 1435-1450). Tijdens deze fase wordt de dubbelkoppige adelaar geïntroduceerd (in navolging van de Duitse keizer in 1433) met op de keerzijde een kleine letter ‘n’, eventueel omringt met het randschrift ‘(N)eerde(n)’. Fase 3 (ca. 1450- 1500). Tijdens deze fase wordt de dubbelkoppige adelaar omringd door een parelcirkel en met op de keerzijde een grote letter ‘N’. Fase 4a. (ca. 1500-1572). In deze fase zien we de dubbelkoppige adelaar nu op schild afgebeeld (met eventueel omschrift) en op keerzijde een grote letter ‘N’. Fase 4b. (zelfde periode). De dubbelkoppige adelaar maar nu op de keerzijde een getalwaarde, verwijzend naar de lengte van het weefsel. Tot nu toe zijn de volgende lengtematen bekend: 105, 205, 32 en 50 Naardense el. Fase 5. (ca. 1572-1625). Tijdens de (wederopbouw)fase na de uitmoording van de stad Naarden, was er een korte opleving van de textielnijverheid waarbij inwoners uit de omgeving de weggevallen plaatsen invulden en de productie weer op peil wisten te brengen. Op het textiellood zien we nu een dubbelkoppige adelaar op schild met omschrift en op de keerzijde de letter ‘N’ met omschrift plus jaartal (afb. 19a/b met het jaartal 1588).

kunnen gemakkelijk worden verward met verversloden, aangezien beide een dubbelkoppige adelaar tonen. Bij Naarden verwijst deze naar het stadswapen, bij de verversloden naar het verversgilde uit steden als Amsterdam, Leiden en Gouda. Over verversgilden is verder vooralsnog weinig bekend, evenals de reden van het gebruik van deze af beelding en hun eventuele onderlinge relatie. Afzonderlijke verversgilden schijnen niet in heel veel plaatsen te hebben bestaan. 4 Elleloden Interessant is dat zich onder de geïnventariseerde Naardense textielloden ook elleloden bevinden, ook wel ‘deelloden’ genoemd. Deze elleloden kenmerken zich door de afbeelding van enkele cijfers, die de lengte aangeven van het laken of stuk textiel. Er lijken drie manieren te Loden van de textielstad Naarden

03-2014 binnenwerk.indd 115

|

115

04-06-14 10:08


Afb. 2 Weversfamilie met hun weefgetouw. Bron: Ter Haar 1978, 337.

Afb. 3 Reconstructie van een middeleeuws weefgetouw, met ‘schering en inslag’. Schering slaat op de opgespannen draden, inslag op de inslagdraden die haaks en op horizontale wijze tussen de schering door in het weefgetouw zijn ingelegd. Foto: A. Cruysheer, Chateau de Langeais, Frankrijk 2012. zijn om deze lengte aan te geven:5 - een afzonderlijk pijplood met (vermoedelijk) altijd een standaardafmeting; - een scharnierlood met standaardafmeting; of - een klop op een scharnierlood. De lengte was afhankelijk van een aantal bewerkingen waarbij de processtap van het vollen een belangrijke rol speelde. De cijfers op de keerzijde van de Naardense textielloden geven dus de lengte

116

|

van het weefsel aan. Het feit dat ze zijn gegraveerd in de zegels die gebruikt werden om de textielloden te vervaardigen, duidt erop dat Naardens textiel in standaardlengtes van bijv. 105, 205, 32, 50 Naardense el werd afgeleverd. De maat el verwijst naar de lengte van de onderarm (de ellepijp) en was tot 1725 – toen de Haagse el de standaard werd – in elk (stedelijk) handelscentrum verschillend. De Amsterdamse el bedroeg 68,8 cm, vermoedelijk zal de Naardense el hier niet veel van afgeweken hebben. De tot nu toe hoogste maat (50) die is aangetroffen op een Naardens ellelood, duidt dus op een lengte van bijna 35 m. In sommige plaatsen werd overigens de lengte door middel van een afzonderlijke klop op het loden textielzegel aangebracht. Vooralsnog is niet duidelijk hoe oud deze loden precies zijn. De informatie over loden zegels in het algemeen en elleloden in het bijzonder is her en der verspreid en onvolledig.6 Textielproductie en -handel in de Lage Landen De rol van de textielnijverheid tijdens de Middeleeuwen was zonder meer groot. Binnen de opkomende Europese nijverheid nam zij een belangrijke plaats in en in de loop van de 18e eeuw lag zij aan de oorsprong van de industrialisatie in Engeland. De textielnijverheid voorzag in een grote behoefte en groeide al snel uit tot een luxenijverheid. Tot de 17e eeuw vormde de textielhandel in de Lage Landen een van de steunpilaren van de economie.7 Overal verwerkten talloze spinners en wevers wol, vlas en andere vezels tot een breed spectrum aan textielsoorten. De kwaliteit van het textiel – laken en andere wollen stoffen maar ook linnen – uit onder meer de steden Brugge, Gent en Ieper stond hoog aangeschreven. Ook andere steden uit de Lage Landen, die vaak goedkoper textiel produceerden, profiteerden hiervan; onder meer met uitgebreide handelsnetwerken en afzetgebieden. Om deze handel, die aan talloze gezinnen een inkomen verschafte, te reguleren en veilig te

Loden van de textielstad Naarden

03-2014 binnenwerk.indd 116

04-06-14 10:08


stellen werden diverse maatregelen getroffen. Hierbij nam de kwaliteitscontrole op diverse textielproducten een belangrijke plaats in. Wol werd langs een ingewikkeld proces verwerkt tot textiel, waaronder laken. De lakennijverheid kende door de vele fabricagestappen ook veel specialisaties. In sommige steden – waaronder Naarden – waren wel 30 verschillende stappen nodig om van de grondstof – wol of vlas – tot het eindproduct – laken of linnen – te komen.8 Enkele van die bewerkingen zijn: hekelen, wassen, kaarden, verven, haspelen, weven, vollen, oprekken, scherven en appreteren (af b. 2 & 3).9 Textielnijverheid te Naarden In zijn dissertatie gaat Anton Kos onder meer in op de dorpen en bouwgronden van Laren en Hilversum in relatie tot de stad Naarden. Hij schrijft dat er in Laren en Hilversum veel schapenhouders waren, die – naast mest – voorzagen in wol voor Naardense wevers.10 De indruk bestaat dat het ‘achterland’ van Naarden vooral tijdens de beginperiode in de 14e/15e eeuw grotendeels in dienst stond van de wolbehoefte van de plaatselijke textielnijverheid. Op basis van handelsgegevens uit bijv. tolgelden en registraties van het aantal Naardense lakens dat op bepaalde momenten is verhandeld, moet het mogelijk zijn een indruk te verkrijgen hoeveel wol, schapen, weefgetouwen, etc. hiermee ongeveer gemoeid waren. Een andere vraag is in hoeverre de havens van Muiden en Naarden als overslagpunt/markt fungeerden. De vrachtschepen die beladen werden met laken, linnen en andere textielsoorten zullen niet leeg teruggekomen zijn. Bekend is dat de Hollandse schepen die op het Oostzeegebied voeren, terugkeerden met hun ruimen vol graan, hout, vis en allerhande bosproducten uit Scandinavië, Noord-Duitsland, Polen en Rusland.11 Dat men in Naarden ook stoffen importeerde blijkt uit een 17e-eeuwse vondst af komstig uit het Duitse Stendal. Omdat de Naardense export bekend stond om

Kader 2 DUBBELKOPPIGE ADELAAR Van oorsprong heeft het wapen van Naarden een dubbelkoppige adelaar.13 De roofvogel verwijst naar de Duitse tweekoppige adelaar, die sinds 1433 het wapenbeeld van de Rooms-Duitse keizers was. Na 1433 kwam de dubbelkoppige adelaar veelvuldig voor op munten en textielloden, om deze in de geld- en goederenhandel een valide en betrouwbaar karakter mee te geven. Voor de handel met de (andere) Duitse vorstendommen en steden prijkte de tweekoppige adelaar op de textielloden uit Nederlandse steden die (vooral) een afzetmarkt hadden in het huidige Duitsland. Bijv. die van Amsterdam, Bolsward, Delft, Gouda, Leiden en Naarden (afb. 5). Hoewel Naarden al aan het eind van de 13e eeuw stadsrechten ontving, kan zij het stadswapen met de dubbelkoppige adelaar pas na 1433 hebben verkregen. Aangezien het verkrijgen van stadsrechten gepaard ging met het gebruik van een eigen zegel en introductie van een stadswapen, zal Naarden dus van oorsprong een ander (nog onbekend) wapen hebben gekend.14 Waarschijnlijk zal het eerste wapen van Naarden in verband staan met het graafschap Holland, daar in 1280 het ‘Naerdincklant’ (Naarderland/Gooiland) waaronder Naarden overging van het vrouwenklooster Elten naar het graafschap Holland onder de welbekende graaf Floris V.15 Het meest voor de hand liggende heraldisch symbool is de Hollandse klimmende leeuw. Juist deze afbeelding prijkt op een textiellood dat gevonden is ter hoogte van Oud Naarden (afb. 6a-6b).16 De oudst bekende stadzegels met de dubbelkoppige adelaar dateren uit 1534. Introductie van het nieuwe stadszegel van Naarden moet dus ergens tussen 1433 en 1534 hebben plaatsgevonden. Onze theorie is dat Naarden het nieuwe stadswapen heeft verkregen vanwege de grote handelsbelangen en de welvaart die met de textielnijverheid gepaard ging en die juist gericht was op de Duitse/Baltische afzetmarkten. We gaan hierbij uit van een introductie ergens tussen 1435 en 1450, aangezien de afzet van het Naardense laken toen reeds een wijde, internationale verspreiding kende.17

haar wat grovere stoffen, zal import vermoedelijk van fijnere kwaliteit zijn. Of deze veronderstelling klopt kan

Afb. 4 Gedeeld wapen; linkerzijde een halve adelaar, rechterzijde vier ruitvormige stenen (1-2-1) omsloten door een parelcirkel met in het randschrift vermoedelijk het jaartal 1631 (of 1606 ?), afkomstig uit Stendal, Duitsland. Diameter 1,9 cm, gevonden te Stadzicht Naarden. Detectorvondst en foto: O. Langendorff.

Loden van de textielstad Naarden

03-2014 binnenwerk.indd 117

|

117

04-06-14 10:08


toekomst ig onderzoek wellicht bevestigen.12 Stendal leverde doorgaans ook grovere textiel (af b. 4).

Afb. 5 Stadswapen gemeente Naarden met dubbelkoppige adelaar.

Begin van de Naardense textielproductie Van oudsher waren mensen zelfvoorzienend ingesteld wat betreft de productie van hun kleding, zeker op het platteland. De oudste aanwijzing voor textielproductie (wolbewerking) uit de regio stamt uit de IJzertijd. Zo is bij de nederzetting te Aetsveld/Weesp ooit een spinsteentje en een mantelspeld gevonden. Vermoedelijk begint de textielnijverheid in Naarden vóór 1400.18 Wanneer de stedelingen van Naarden zijn begonnen met het daadwerkelijk verhandelen van

de producten van hun textielnijverheid is nog altijd gissen, maar het zal toch zeker al in Oud Naarden hebben plaatsgevonden. Oud Naarden – ‘Naruthi’ – ontstond in de Vroege Middeleeuwen onder Keizer Otto I (936 - 968). Tegen het eind van de 13e eeuw (mogelijk rond 1290) zullen onder graaf Floris V stadsrechten zijn verleend. Oud Naarden werd in de as gelegd na het ‘Beleg van Naarden’ op 16 mei 1350, als begin van de Hoekse en Kabeljauwse twisten (1350-1490). Een aanleiding voor de aanval was het feit dat Naarden tijdens het Beleg van Utrecht in 1345 extra brood aan het Hollandse leger had geleverd.19 Na de brandschatting in 1350 werd de stad (na 1351) zo’n 2 km noordwestelijk

Afb. 6a/b Fase 1. Een textiellood (scharnierlood) met op de voorzijde een naar links klimmende leeuw; mogelijk de oudste voorstelling van het stadswapen van Naarden, zonder omschrift. Op de keerzijde een kruisje. Diameter 1,6 cm. Toeschrijving is vooralsnog niet zeker (de stad Ieper is een alternatief ). Detectorvondst ter hoogte van Oud Naarden en foto: O. Langendorff.

Afb. 7a/b Fase 2. Een textiellood met op de voorzijde de (gedeeltelijke aanwezige) afbeelding van het stadswapen van Naarden. Op de keerzijde de Gotische letter N in een cirkel en het omschrift (N)EERDE(N). Diameter 3,2 cm. Bodemvondst Slagelse, Denemarken. Bron: W. Krook 2009. Collectie: National museets Arbejdsmark, Kopenhagen.

Afb. 8a/b Fase 2. Op de keerzijde de Gotische letter N in een cirkel. Het lood betreft een aankoop op een beurs/markt. Collectie: J. den Das, Enkhuizen. Foto: T. Van Meurs.

Afb. 9a/b Fase 3. Diameter 1,8 cm. Detectorvondst gemeente Naarden en foto: O. Langendorff.

118

|

Loden van de textielstad Naarden

03-2014 binnenwerk.indd 118

04-06-14 10:08


opnieuw aangelegd, terwijl de restanten van het oude stadje enkele jaren later verdwenen als gevolg van meerdere stormvloeden in de Zuiderzee. Of de nieuwe door graaf Willem V van Holland gestichte stad op een totaal braakliggend/onbewoond stuk land zal zijn aangelegd is overigens de vraag. Het is goed mogelijk dat het een reeds bestaande locatie met enige bewoning en voorzieningen was. Wellicht dat toekomstig archeologisch onderzoek hier nog eens duidelijkheid over zal geven. Naarden textielstad van Holland De sterkste groei maakte de Naardense textielnijverheid en -handel door tussen circa 1350 en 1500. De opmars van het

Hollandse laken in het Noord-Duitse gebied begon in de eerste jaren van de 15e eeuw. Leiden produceerde toen al bijna 10.000 lakens per jaar en nam daarmee de koppositie in. Het laken uit Leiden verscheen in 1400 als eerste in Pruisen en het Poolse achterland, direct gevolgd door Amsterdam en Dordrecht. Volgens een handelsboek uit de periode 1421-1454 bleef Vlaanderen de grootste leverancier, op de voet gevolgd door Engeland en Holland. 20 Als nieuwe plaatsen staan hierin Hoorn en Naarden vermeld. Daarnaast zetten in de eerste helft van de 15e eeuw vooral Leiden en Naarden hun lakens af in de Baltische Staten.21 Omstreeks 1450 blijkt dat voor invoer van lakens af komstig uit Naar-

Afb. 10a/b Fase 3. Een textiellood met op de voorzijde het stadswapen van Naarden binnen een (drie?-hoekige) parelrand, zonder omschrift. Diameter aan de voet gemeten 2,5 cm en van de voet tot de kop 2,2 cm. Vondst Naarden en foto: O. Langendorff.

Afb. 12a/b Fase 4a. De afmeting is ruim 5,1 cm en is een stuk dikker dan het lood van afbeelding 11. Detectorvondst bij het Oranje weeshuis in Naarden: B. Leijenhorst. Foto: O. Langendorff.

Afb. 11a/b Fase 4a. Diameter circa 5 cm. Detectorvondst B. Leijenhorst, gevonden bij het Oranje weeshuis in Naarden, Foto: O. Langendorff.

Afb. 13a/b Fase 4a. Diameter 5 cm. Detectorvondst gedaan bij het arsenaal in Naarden en foto: O. Langendorff.

Loden van de textielstad Naarden

03-2014 binnenwerk.indd 119

|

119

04-06-14 10:08


Afb. 14a/b Fase 4a. Op de keerzijde (vermoedelijk) de Gotische letter N. Diameter 3 cm. Collectie: J. Leijten. Foto: O. Langendorff.

Afb. 15a/b Fase 4b. Op de keerzijde het getal 32. Diameter slechts 1,6 cm. Detectorvondst gedaan in de omgeving van de Eukenberg en foto: O. Langendorff.

Afb. 16a/b Fase 4b. Op de keerzijde een 0 of de letter C. Diameter 2,5 cm. Detectorvondst uit gemeente Naarden door C. Kos. Foto: O. Langendorff.

Afb. 17a/b Fase 4b. Op de keerzijde het getal 50. Diameter 3 cm, detectorvondst uit gemeente Naarden door R. van de Brink. Collectie J. Leijten. Foto: O. Langendorff.

Afb. 18a/b Fase 4b. Nu met het omschrift(NAE)R · · DEN. Op de keerzijde het getal 205. Diameter 2,8 cm. Bodemvondst uit Amsterdam. Collectie: Bureau Monumenten & Archeologie, Amsterdam. Bron en foto: W. Krook.

120

|

Afb. 19a/b Fase 5. Een staallood met op de voorzijde het stadswapen van Naarden in een wapenschild met het omschrift * NAERDEN * IN * HOL(LANT). Op de keerzijde de letter N in een cirkel met het omschrift * 15*88 · HEEL * STAEL (als waarborg voor de hoogste kwaliteit). Mogelijk betekent het jaartal 1588 niet per se dat het textiellood ook daadwerkelijk uit dat jaar stamt, maar wel dat de kwaliteitscriteria voor Naardens laken toen opnieuw werden vastgelegd. Bodemvondst uit Diemen, diameter 5 cm. Collectie: D. Kellens. Bron en foto: W. Krook.

Loden van de textielstad Naarden

03-2014 binnenwerk.indd 120

04-06-14 10:08


den, Monnikendam, Hoorn en Rotterdam en voor invoer in Pruisen en het Baltische gebied tol wordt geheven. 22 Het hoogtepunt voor Naarden was rond 1453. Uit dat jaar stamt een brief van de Hanzestad Bremen gericht aan de Hanzestad Lübeck, waarin deze liet weten dat het Naarder laken wilde verhandelen. Lübeck protesteerde tevergeefs, want rond 1475 was Naarden dé textielstad van Holland, waarbij het zelfs de (leidende) textielstad Leiden overschaduwde. Rond 1475 produceerde Naarden aan laken maar liefst 24.000 stuks.23 Naarden blijkt zich onder andere te hebben onderscheiden door de vervaardiging van grove stoffen.24 Onder Karel de Stoute werd het in 1477 de poorters toegestaan zelfs tachtig halve lakens per dag te produceren, daarna verplicht in aantal dalend in 1494, met een opleving in 1504: een productie van 18.000 stuks laken. De textielproductie ging bergafwaarts, want het lakenbedrijf kreeg door een oorlog met Utrecht een f linke klap te verduren. De Naardense wevers begonnen ook in het buitenland wol in te kopen, met als gevolg dat ook veel Gooise schapenhouders en herders hun inkomsten fors zagen slinken.25 Het lijkt erop dat – mogelijk ten gevolge van diverse gevechtshandelingen – de schapenstand in het Gooi in de beginjaren van de 16e eeuw gedecimeerd was. Dit blijkt uit een melding over armoede in Naarden in 1514, waarin wordt geklaagd dat er niet voldoende wol te verkrijgen was en de wol die wel geleverd kon worden (uit het ‘buitenland’?), de helft duurder was dan voorheen.26 Het einde van de textielproductie(?) We mogen aannemen dat de Naardense textielnijverheid en -handel op 1 december 1572 abrupt tot een einde kwam met de (Spaanse) verovering van de stad en het daaropvolgende bloedbad.27 Opmerkelijk is echter dat een van de geïnventariseerde loden uit Naarden het jaartal 1588 draagt (af b. 19a-b). Hieruit blijkt dat de hele productielijn van textielnij-

verheid tot en met het staallood alweer in bedrijf was, wat in tegenspraak is met de huidige stand van kennis over het abrupte einde van de Naardense lakenindustrie. Mogelijk is het bloedbad toch niet zo ingrijpend geweest als ons nu bekend is. Zodra mogelijk, werden de weggevallen plaatsen ingevuld door bewoners uit de regio, waaronder die uit Hilversum en Laren, die vermoedelijk van oudsher al meewerkten aan de textielproductie vanuit hun eigen dorpen en behuizingen. Hieruit kan blijken dat niet alleen de wol werd aangeleverd aan de textielwerkers in de stad Naarden, maar dat in die tijd – en waarschijnlijk al eerder – de weefgetouwen wellicht ook in de dorpen stonden opgesteld. Ook weversfamilies uit de steden Weesp en Muiden zullen hebben bijgedragen aan het veerkrachtig herstel van de Naardense textielproductie, zij het nooit meer op het niveau van weleer.28 Conclusie Met de inventarisatie van de 14 Naardense textielloden zijn we in staat enkele voorlopige conclusies te trekken. Kenmerkend voor de (middeleeuwse) textielloden van Naarden is veelal een af beelding van een tweekoppige adelaar van het stadswapen van Naarden. Op de voor- of keerzijde staat doorgaans de Gotische letter ‘N’ afgebeeld. Zowel een minuskel als hoofdletter is bekend. Bij een enkel exemplaar (af b. 7a-b) met de ‘N’ op de voorzijde, staat ter verduidelijking rondom deze letter de tekst ‘(N) EERDE(N)’ of ‘(N)AERDE(N)’. Betreft het een ellelood, dan staat er op de keerzijde een getal dat de officieel gemeten lengte aangeeft. Voor de beste kwaliteit weefsels werden ook in Naarden loden gestempeld met teksten als “HEEL STAEL” en “DVBBELT STAEL”. Tot slot konden 5 fases worden onderscheiden, die hopelijk in de toekomst kunnen worden aangescherpt.29

A. Cruysheer: cruysheer@gmail.com; O. Langendorff: o.langendorff@live.nl Loden van de textielstad Naarden

03-2014 binnenwerk.indd 121

|

121

04-06-14 10:08


Noten 1 Anton Cruysheer woont in Nederhorst den Berg, heeft archeologie gestudeerd, is voorzitter van AWN afd. Naerdincklant en werkt bij ABN AMRO. Olaf Langendorff woont in Naarden, is van beroep hoofdgreenkeeper op een golfbaan, is AWN lid en sinds ca. 1980 metaaldetectorzoeker. 2 Een inleiding over textielloden: Van Oostveen 2013 (Westerheem 62/1). 3 Persoonlijke mededeling R. van Laere op 5 september 2012. 4 Ibid. 5 Met dank aan dhr. R. van Laere. 6 Voor de stad Ieper is bijv. wel bekend dat deze hebben bestaan vanaf de 13e /14e eeuw. 7 Van Houtte 1979, 36. 8 Ibid., 35. 9 Posthumus 1908-1939. 10 Kos 2009, 23. 11 Hoppenbrouwers 2002, 139. 12 Ibid. 13 Diverse steden kregen het recht om in hun stadswapen de Duitse dubbelkoppige adelaar te voeren. Naast bijvoorbeeld Groningen en Nijmegen, gold dit ook voor Naarden. 14 Interessant is dat archeoloog Wiard Krook heeft aangegeven dit oudere wapen op een middeleeuws textiellood uit (waarschijnlijk) Naarden te hebben gezien. In die zin geven de textielloden dus niet alleen inzicht in de organisatie van de textielnijverheid, maar zijn zij ook van belang voor heraldisch onderzoek naar de (vroegste) stads- en gemeentewapens. Volgens zowel Krook als Van Laere zijn enkele jaren geleden ook de oudst bekende stadswapens van onder andere Leiden, Amsterdam en Damme op textielloodjes aangetroffen. Het door Krook opgemerkte textiellood is gevonden tijdens de Noord/Zuid-lijn opgravingen en kon nog niet in dit overzichtsartikel worden opgenomen.

15 Enklaar 1939, 16. 16 Dit lood wordt gedateerd, op basis van de vondstlocatie en context/bijvondsten, tussen ca. 1290-1435. Aangezien een klimmende leeuw ook voorkomt op andere lakenloden (waaronder die van de stad Ieper) blijft het vooralsnog bij een veronderstelling. 17 Kaptein 1997, 74. 18 De historicus dr. A.C.J. de Vrankrijker schreef al in 1936 over ‘De Textielindustrie van Naarden’. Wat betreft de oorsprong schreef hij: “De tijd van opkomst [van de Naardense textielnijverheid] ligt in het duister, maar zal vóór 1400 moeten liggen” (p. 153). 19 De Graaf 2004, 426. 20 Posthumus, dl. I, 370. 21 Kaptein 1997, 52. 22 Ibid., 73. 23 Ibid., 92. 24 Hoppenbrouwers 2002, 142. 25 Kos 2009, 26. 26 Ibid. 27 Ibid. 28 Niet alleen Naarden produceerde gedurende de Middeleeuwen in de regio van Gooi en Vechtstreek textiel voor de (inter)nationale markt. Dit gold bijvoorbeeld ook voor Weesp en Muiden. Zo wordt over Weesp in een Pondtolregister van 1439-1441 vermeld dat zij aardig meedraaide met een productie van 1351 lakens (Kaptein 1997, 92). Textielloden uit die plaatsen zijn ons vooralsnog niet bekend, maar ze zullen er zeker zijn geweest. 29 Onze dank gaat uit naar het verrichte voorwerk van Wiard Krook, zonder wie dit artikel niet in deze vorm tot stand had kunnen komen. Verder danken we Raf Van Laere voor zijn aanvullingen en opmerkingen, Joris Leijten voor zijn inbreng en natuurlijk de diverse detectorzoekers voor hun medewerking aan de inventarisatie.

Literatuur Baart, J., W. Krook, e.a., 1977: Opgravingen in Amsterdam. 20 jaar stadskernonderzoek, Haarlem. Biedermann, H., 1995: Prisma van de symbolen, Historisch-culturele symbolen van A tot Z verklaard, Utrecht. Enklaar, D. Th., 1939: Geschiedenis van Gooiland. Eerste deel. De Middeleeuwen, Amsterdam. Fruin, R., 1866: Informacie up den staetfaculteyt ende gelegentheyt van de steden ende dorpen van Hollant ende Vrieslant om daernae te reguleren de nyeuweschiltaelegedaen in den jaere MDXIV, Leiden. Graaf, R. de, 2004: Oorlog om Holland 1000-1375, Hilversum. Haar, J. ter. Geschiedenis van de Lage Landen (Deel 1), Haarlem. Hoppenbrouwers, P.C.M., 2002: Van Waterland tot stedenland. De Hollandse economie ca. 975-ca. 1570. In: Th. de Nijs en E. Beukers, Geschiedenis van Holland tot 1572. (Deel 1), Hilversum. Houtte, J.A. van, 1979: Economische geschiedenis van de Lage Landen 800-1800, Haarlem. Kaptein, H., 1997: De Hollandse textielnijverheid 1350-1600. Conjunctuur & continuïteit, Hilversum. Kos, H.A., 2009: Van meenten tot marken: een onderzoek naar de oorsprong en ontwikkeling van de Gooise marken en de gebruiksrechten op de gemene gronden van de Gooise markegenoten (1280-1568), Leiden. Krook, W., 2009: Inventarisatie Naardense textielloden, Jaarverslag Naerdincklant 2008, 14-15. Oostveen, J. van, 2013: Textielloden, Westerheem 62, 8-20. Posthumus, N.W., 1908-1939: De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie, Den Haag. Taylor, R., 2005: Symboliek in kerken en kathedralen, oorsprong en betekenis, Rijswijk. Vrankrijker, A.C.J. de, 1936: De textielindustrie van Naarden, Tijdschrift voor Geschiedenis 51.

122

|

Loden van de textielstad Naarden

03-2014 binnenwerk.indd 122

04-06-14 10:08


Wie kent dit? Het dubbelbakje uit Zeeland Gerrit Groeneweg1

Van Anton van Oost (AWN-afdeling Zeeland) ontving ik de af beelding en beschrijving van een voorwerp uit de collectie van Streekmuseum De Meestoof te Sint-Annaland. Het museum richt zich primair op het erfgoed van de voormalige Zeeuwse eilanden Tholen en Sint Philipsland en omvat diverse kerncollecties zoals ‘de meekrapteelt’, ‘keramiek van Chris Lanooy’, ‘onderwijs’, ‘merklappen’, ‘beroepen en ambachten’, en ‘visserij’. Ook bezit het museum een unieke verzameling Thoolse mutsen en sieraden. Het voorwerp waarvoor onze aandacht wordt gevraagd staat wat minder in de schijnwerpers en bevindt zich samen met veel ander laat- en postmiddeleeuws aardewerk in de kelders van het museum. Het bewuste voorwerp (afb. 1 en 2) is een deel van een grijs, ongeglazuurd dubbelbakje, grof handgevormd, met een schulpdecoratie langs de bovenrand, gemaakt uit fijne klei zonder zichtbare magering en reducerend gebakken. De breedte van het bakje is 10 cm, de oorspronkelijke lengte is niet bekend. De vraag waarvoor Anton zich ziet gesteld, betreft de functie van het voorwerp. Van vergelijkbare voorwerpen, eveneens voorzien van een geschulpte rand, zijn verschillende voorbeelden gepubliceerd. Ze zijn mij zowel reducerend (grijs) als oxiderend (rood) gebakken bekend uit Amersfoort (pottenbakkersafval), Brugge (museumcollectie), Ename (abdij, twee stuks), Lille (pottenbakkersafval) en Mechelen (beerput, twee

exemplaren).2 Vooral de gelijkenis met de voorwerpen uit Frans- en BelgischVlaanderen is treffend. De vondsten uit de Sint-Salvatorabdij van Ename tonen aan dat het voorwerp in de eerste helft van de 14e eeuw al voorkwam, de context van de andere vondsten geeft aan dat het gebruik tot in de 15e eeuw doorloopt. Sommige voorbeelden zijn van twee- of meerledige schelpvoeten voorzien, andere rusten gewoon op de vlakke bodem. De vindplaatsen geven geen aanwijzing voor een gebruiksfunctie van het dubbelbakje. Wat algemener zijn gelijksoortige bakjes met een onafgewerkte bovenrand, ook weer zowel in reducerend en in oxiderend gebakken uitvoering. Ze zijn behalve uit ons land (Amsterdam, Gemert, Hulst en Utrecht) ook bekend uit België (Gent, Tournai), Duitsland (Mainz en Regensburg), Engeland (Dover, Hampshire, Lincoln en Londen) en Frankrijk (Lille, omgeving Parijs en Valenciennes).3 De ouderdom van de onversierde dubbelbakjes begint vóór de 14e eeuw en lijkt minstens tot in de 17e eeuw door te lopen. De vorm van de onversierde langwerpige dubbelbakjes varieert van strak rechthoekig tot ovaal, soms is een handvat aanwezig. De ene holte is vaak belangrijk groter dan de andere, soms anderhalf keer zo lang. Het raadsel van het bakje spitst zich toe op de gebruiksfunctie ervan. De meningen en gissingen daarover lopen sterk uiteen. Vaak wordt een functie als vogel-

Afb. 1 Dubbelbakje uit het Streekmuseum te SintAnnaland, zijaanzicht. Foto: Anton van Oost. Afb. 2 Dubbelbakje uit het Streekmuseum te SintAnnaland, van bovenaf gezien. Foto: Anton van Oost.

Wie kent dit?

03-2014 binnenwerk.indd 123

|

123

04-06-14 10:08


voerbakje genoemd. Debersée denkt aan een vorm voor boter of kaas of kruiden, ook Korpiun denkt aan het gebruik voor kruiden of eventueel zout. 4 De samenstellers van het ongepubliceerde verslag van een opgraving op de locatie van een klooster in Hombeek (B) denken aan een olielampje en verwijzen naar soortgelijke bakjes van de Friese terpen.5 Schmid veronderstelt dat we te maken hebben met een schrijfset, terwijl De Groote verwijst naar eerder geopperde functies als voederbakje voor vogels of kweekbakje voor de tuinman.6 Bruijn stelt dan weer dat wanneer de bakjes als kweekbakje zouden zijn gebruikt, deze in grotere aantallen zouden moeten voorkomen.7 Anton van Oost denkt zelf eerder aan een soort poffertjespan. Die optie wordt ondersteund door twee dubbelbakjes uit Lincoln (GB), die aan de onderzijde beroet zijn en blijkbaar een functie hadden bij het koken of het uitoefenen van een ambachtelijke activiteit.8 Van Genabeek en de anonieme schrijver in het mededelingenblad Grondspoor van de AWN-afdeling Zaanstreek verwijzen naar een publicatie van Soetens, die verhaalt hoe in de 17e eeuw dergelijke dubbelbakjes werden gebruikt als ‘betaalhuisjes’ in glasblazerijen. De glasblazer verlegde bij het gereedkomen van elke fles een steentje van de ene helft van het

bakje naar de andere helft. Zo kon bijgehouden worden hoeveel flessen hij per dag maakte, wat belangrijk was aangezien de glasblazer per fles werd betaald. Mogelijk werden dergelijke ‘betaalhuisjes’ ook bij andere bedrijven gebruikt waar de werknemers per stuk werden betaald, bijvoorbeeld in pottenbakkerijen en kaarsenmakerijen. Toch kunnen deze bakjes volgens Van Genabeek ook een andere functie hebben gehad, zoals kweekbakje of voerbak voor kippen of katten.9 Het duidelijkst zijn Endres en Millitzer naar aanleiding van een vondst in Regensburg. Zij beschrijven het als vogeldrinkbakje zoals dat daar tot op heden nog steeds in gebruik is, en dat als geglazuurd aardewerk, faience of porselein is uitgevoerd.10 Een van de vele gepubliceerde dubbelbakjes, namelijk een exemplaar uit Ename (B) vertoont gebruikssporen die dit lijken te bevestigen. In een van de holtes zijn tal van kleine putjes te zien, in de andere holte ontbreken die. Bevatte de ene holte vogelzaad en zijn de putjes veroorzaakt door de snavel van een pikkende vogel, terwijl het onbeschadigde bakje drinkwater bevatte?11 Voor suggesties houdt Anton zich aanbevolen. Reacties graag naar de redactie.

Noten 1 Gerrit Groeneweg is redacteur literatuurrubrieken Westerheem en amateurarcheoloog met specialisatie Bergen op Zooms gebruiksaardewerk. 2 Bruijn 1979, 100 en 144 en afb. 82; Matthys 1975, 25, afb. 85; De Groote 2008, 286-287, fig. 228 en pl. 122.11; Debersée 1967 nr. 51; Vandenberghe 1977, 173-174 en fig. 2.14 en idem 1980, cat.nr. 4. 3 NN 2000, 6; Van Genabeek 2001, afb. 45.10; Bruijn 1979, 100 en afb. 56; Laleman cs 1983, fig. 3.3; Matthys 1976, 131, fig. 81; Schmid 2004 fig. 257; Endres & Millitzer 2002, 47 en Abb. 23; McCarthy & Brooks 1988, nrs. 1161, 1196 en 1325; Young & Vince 2005, fig. 1065-1066, 1200, 1384; Debersée 1967 nr. 42; Ravoire 2006, 195, type Y1 en Korpiun 2007, afb. 49. 4 Debersée 1967 en Korpiun 2007. 5 NN 1991. 6 Schmid 2004 en De Groote 2008, 286-287. 7 Bruijn 1979, 100. 8 Young & Vince 2005, 162. 9 Van Genabeek 2001 en NN 2000, 6 met verwijzing naar Soetens 1999. 10 Endres & Millitzer 2002, 47. 11 De Groote 2008, 286-287.

124

|

Wie kent dit?

03-2014 binnenwerk.indd 124

04-06-14 10:08


Literatuur NN, 1991: Opgravingsverslag 1991 Leliendaal Hombeek (onuitgeg.). NN, 2000: Aanvulling 2, Grondspoor (AWN afd. Zaanstreek-Waterland) 137, december 2000, 6. Boos, Andreas (Hrsg.), 2002: Wirtshauskultur. Archäologie, Geschichte und Hinterlassenschaft einer alten Regensburger Schänke. Regensburg. Bruijn, A., 1979: Pottersvuren langs de Vecht. Aardewerk rond 1400 uit Utrecht. Rotterdam. Debersée, M., 1967: Découverte de poteries médiévales dans le quartier de Saint-Sauveur à Lille, Revue du Nord, Tome XLIX nr. 195, 659-690. Endres, Werner und Harald Millitzer, 2002: Keramikfunde aus der “Grossen Latrine” im Anwesen Auergasse 10 in Regensburg. In: Boos (Hrsgb.) 2002, 29-96. Flambard Héricher, Anne-Marie, 2002: Potiers et poteries du Bessin. Histoire et archéologie d’un artisanat rural du XIe au XXe siècle, en Normandie. Caen. Genabeek, R. van, 2001: Aardewerk. In: Thelen (red.) 2001, 42-52. Groote, Koen de, 2008: Middeleeuws aardewerk in Vlaanderen. Techniek, typologie, chronologie en evolutie van het gebruiksgoed in de regio Oudenaarde in de volle en late middeleeuwen (Relicta Monografieën, 2 dln.). Brussel. Korpiun, P., 2007: Vaiselle et object médiévaux en terre cuite à Valenciennes. Apports récents de l‘archéologie urbaine. Valenciennes. Laleman, M.C. e.a. 1983: Archeologisch onderzoek aan de Poel, Stadsarcheologie (Vereniging Stadsarcheologie Gent), 7e jrg., nr. 3, 2-12. Mathys, A., 1975: Middeleeuwse verzamelingen van het Gruuthuse Museum (Brugge): Merovingische voorwerpen – middeleeuws aardewerk (Oudheidkundige repertoria, reeks B, nr. X). Brussel. Matthys, A., 1976: Céramique médiévale à Tournai, Archaeologia Belgica 186, 129-134. McCarthy, Michael R. and Catharine M. Brooks, 1988: Medieval Pottery in Britain ad 900-1600. Leicester. Ravoire, Fabienne, 2066: Typologie raisonnée des céramique de la fin du Moyen Âge et du début de l’époque moderne provenant du Beauvaisis, de Paris et d’ailleurs, retrouvées sur les sites de consommation parisiens et d’ailleurs retrouvées sur les site de consomation parisiens et franciliens, Revue Archéologique de Picardie, Trestriel 2006, no. 3-4, 105-202. Schmid, Beate, 2004: Die Ausgrabung Mainz-Tritonplatz 1993. Tell I: Die hochmittelalterliche bis neuzeitliche Geschirrkeramik (Mainzer Archäologische Schriften, Band 3). Mainz am Rhein. Soetens, J., 1999: In glas verpakt: kunst, kitsch en koopmanschap. Amsterdam. Thelen, A. (red), 2001: Het Hooghuis te Gemert. Archeologisch en historisch onderzoek betreffende het middeleeuws kasteel van de heren van Gemert (bijdragen tot de geschiedenis van Gemert, nr. 27). Gemert. Vandenberghe, St., 1977: Het oudheidkundig bodemonderzoek in het Mechelse in 1975 en 1976, Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, 80e boekdeel, 1e aflevering, 1976. Mechelen. Vandenberghe, St., 1980: Tien jaar opgravingen te Mechelen (1970-1980): een bilan (Catalogus tentoonstell. Generale Bankmaatschappij Mechelen 28-11-1980/16-1-1981), Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, 84e boekdeel, 157-185. Young, J. and A. Vince, 2055: A Corpus of Anglo-Saxon and Medieval Pottery from Lincoln (Lincoln Archaeological Studies 7).

Wie kent dit?

03-2014 binnenwerk.indd 125

|

125

04-06-14 10:08


Project Zonder boer geen voer Boeren als bondgenoten

Tonnie van de Rijdt-van de Ven en Yvonne Lammers-Keijsers1

Een belangrijk deel van het archeologisch erfgoed ligt op agrarisch grondgebied. Om dat voor de toekomst te behouden hebben we de boeren nodig als bondgenoten. Tussen archeologen en agrariërs lijkt er echter eerder sprake van strijd dan van bondgenootschap. AWN-afdeling 23 heeft die strijd willen doorbreken en samenwerking gezocht met de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO). Daar is het project Zonder boer geen voer uit voortgekomen, een project dat werd genomineerd voor de Prijs der Nederlandse Publieksarcheologie 2013. Het project verbindt archeologie en landbouw, en heeft tevens een educatief doel.

De boer wordt geconfronteerd met de ene na de andere regel die ‘archeologische waarden’ moeten beschermen en de archeoloog moet keer op keer vaststellen dat landbouwtechnieken van de laatste decennia veel archeologische sporen hebben beschadigd. Archeologische Vereniging Kempen en Peelland (AWN-afd. 23; AVKP) maakt zich, samen met heemkundekringen, sterk voor een goede borging van archeologie in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. Er is regelmatig en vaak met succes een zienswijze of bezwaar ingediend. Dat botste met de belangen van boeren en we kwamen steeds meer tegenover elkaar te staan. Afb. 1 Logo van Zonder boer geen voer. Bron: Echo tekst en presentatie

126

|

Op zoek naar verbinding Na een paar van die botsingen realiseer-

Project Zonder boer geen voer

03-2014 binnenwerk.indd 126

04-06-14 10:08


den we ons dat strijd ons op de lange termijn niet verder brengt. De AVKP zocht daarom medio 2012 contact met de ZLTO. Daaruit ontstond het initiatief om op zoek te gaan naar wat ons bindt. In diezelfde tijd werd in Oss de tentoonstelling Zonder boer geen voer gepresenteerd2. Dat was de inspiratiebron voor een breder opgezet project met dezelfde naam. Dit bredere project heeft als doel archeologen en agrariërs op een positieve manier intensief samen te laten werken om het gedeelde erfgoed op een duurzame wijze te ontsluiten. De basis daarvoor is een gezamenlijk gedragen thema: het boerenbestaan als belangrijk onderdeel van onze samenleving. Door samen te werken aan de inrichting van een tentoonstelling en invulling te geven aan een nevenprogramma met lezingen, een streekmarkt en een oogstdankviering, ontstaat er begrip voor elkaars standpunten en wordt de interesse voor elkaars bezigheden gewekt. Al bij de eerste contacten bleek dat er bij de ZLTO afdeling Bladel veel enthousiasme over het projectplan was. Toen ook de gemeente Bladel haar medewerking toezegde, kon in korte tijd een eerste versie van het project worden gerealiseerd3. Inmiddels is ook in Peelland een project van start gegaan4. De tentoonstelling De basis van het project wordt gevormd door een tentoonstelling. Met hulp van professionele archeologen, de AWN, heemkundekringen, het provinciaal depot en lokale musea stelde Echo een overzicht samen van de geschiedenis van boeren in de regio. Er wordt daarbij een indeling gemaakt in Vroege en Late Prehistorie, Romeinse tijd, Vroege en Late Middeleeuwen, Nieuwe Tijd en heden en toekomst. Op die manier laten we zien hoe de verschuiving plaats vond in de tijd van de eerste boeren, toen iedereen leefde als boer, naar de huidige tijd waarin mensen soms nauwelijks nog beseffen hoe afhankelijk we zijn van de landbouw om ons heen. Door gebruik te maken van lokale vondsten is de band die de bezoekers voe-

len met het verhaal heel sterk: het is immers hun eigen geschiedenis. Door in te gaan op de ontwikkelingen door de tijd heen en door de veranderingen op het gebied van gereedschappen, boerderijbouw, landbouwtechnieken, verbouwde gewassen en gefokte dieren naast elkaar te zetten biedt de tentoonstelling voor een brede doelgroep interessante informatie. Zowel historisch geïnteresseerden als mensen met een interesse voor landbouw worden bediend en krijgen een kijkje in elkaars keuken. Aanvullende activiteiten Het programma rond de tentoonstelling moet ervoor zorgen dat er duurzame verbindingen worden gelegd tussen archeologen en agrariërs – het uiteindelijke doel van het project. Door deelname aan een oogstdankviering, een streekmarkt, een scholenprogramma en een serie lezingen over onderwerpen die aan ‘beide kanten’ raken, wordt over en weer meer begrip gekweekt. In Bladel werd op de traditione-

Afb. 2 Van eerste boer naar moderne boer. Foto: Echo tekst en presentatie

Afb. 3 Lezing in Bladel over de hedendaagse agrarische sector in de Kempen. Foto: Uzazi.nl

Project Zonder boer geen voer

03-2014 binnenwerk.indd 127

|

127

04-06-14 10:08


logisch onderzoek en hadden als thema’s: 5000 jaar veehouderij, de Romeinse villanederzetting in Hoogeloon en archeologisch onderzoek naar het gebruik en beleving van het Brabantse bouwland. De vierde lezing was gewijd aan heideontginningen in de 19e en 20e eeuw. De laatste avond ging over heden en toekomst van de agrarische sector in de Kempen. Voorafgaand aan de laatste lezing konden mensen eigen vondsten laten onderzoeken door archeologen en vrijwilligers van het Archeologisch Centrum EindhovenHelmond. Dat bracht enkele bijzondere objecten aan het licht, waaronder een vrij gave Karolingische sleutel. Afb. 4 Zonder boer geen voer op de streekproductenmarkt in Bladel. Foto: Theo van der Vleuten AVKP

Afb. 5 Een schoolklas bij de tentoonstelling. Foto: Uzazi.nl

128

|

le oogstdankviering, door honderden boeren bijgewoond, aandacht besteed aan de tentoonstelling en kon die na afloop worden bezocht. De rol van boeren bij het creëren en in stand houden van het cultuurhistorisch landschap (en daarmee bij de zorg voor archeologie) werd tijdens die viering gememoreerd. Daarnaast is er een markt met streekproducten georganiseerd, waar ook een stand van de AVKP stond, met archeologische informatie over de regio en kinderactiviteiten. Basisschoolklassen konden tijdens de duur van de tentoonstelling een speciaal programma volgen waarbij zij na een bezoek aan de tentoonstelling een kijkje konden nemen bij een modern agrarisch bedrijf. Zo’n 400 leerlingen maakten daarvan gebruik. Op vijf avonden vonden in het gemeentehuis lezingen plaats. De eerste drie lezingen waren op basis van archeo-

Wat hebben we tot nu toe bereikt? Met de tentoonstelling en alle nevenactiviteiten in Bladel bereikten we mensen die anders niet snel met archeologie, in de positieve zin, in aanraking zouden komen. Het gezamenlijke boerenverleden is onder de agrariërs en bezoekers zeker meer gaan leven. Ook zijn verleden en heden tijdens de verschillende activiteiten meer met elkaar in verband gebracht. Om dit te realiseren hebben AVKP-leden, beroepsarcheologen en bestuursleden van ZLTO-Bladel zeer intensief en met groot enthousiasme samengewerkt. We hebben elkaars belangen beter leren kennen. “Dit project heeft wezenlijk iets veranderd tussen archeologen en agrariërs”, aldus Toos Mijs, melkveehoudster en specialist ruimtelijke ordening van ZLTO-Bladel. De tegenstellingen zijn hiermee niet zomaar opgelost, maar er is nu een basis om daar gezamenlijk over te praten. Dat kwam onder andere tot uiting bij de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied. In dat plan bleken alle agrarische bouwblokken vrijgesteld van archeologisch onderzoek. AVKP-leden hebben de ZLTObestuurders uit kunnen leggen dat dit voor de archeologie niet acceptabel was en dat er een alternatieve zienswijze ingediend zou worden. Die zienswijze is door de gemeente overgenomen. In een gezamenlijke brief aan B en W hebben we daarna voorstellen gedaan om de onderzoeksplicht voor agrariërs zo efficiënt mogelijk

Project Zonder boer geen voer

03-2014 binnenwerk.indd 128

04-06-14 10:08


te houden. Als AVKP hebben we geaccepteerd niet opnieuw in discussie te gaan over de reeds bestaande onderzoeksplicht vanaf 50 cm. Er zijn wel plannen om via ‘huiskamergesprekken’ meer informatie te geven over de archeologisch meest waardevolle gebieden en de invloed van grondbewerkingen daarop. Tijdens de samenwerking is daarnaast naar voren gekomen dat de hedendaagse precisielandbouw mogelijk een kans zou kunnen zijn voor archeologisch onderzoek. Bij dit type landbouw vindt gedetailleerd bodemonderzoek plaats om teeltwijzen daarop af te stemmen. De vraag is of die bodemonderzoeken, o.a. via magnetometingen, weerstandsmetingen en elektromagnetische technieken, ook voor het archeologisch onderzoek nuttige informatie op zouden kunnen leveren. ZLTO gaat de haalbaarheid daarvan onderzoeken. En nu verder Het project in Bladel heeft veel enthousiaste reacties mogen ontvangen, waaronder de nominatie voor de Prijs van De Nederlandse Publieksarcheologie, uitgeloofd door de Stichting Archeologie en Publiek. Zowel binnen de ZLTO als de AWN is de wens uitgesproken deze vorm van samenwerking ook in andere regio’s vorm te geven. De Werkgroep Jeugd en Archeologische Erfgoededucatie van de AWN en Echo tekst en presentatie hebben zich tot doel

Afb. 6 Zonder boer geen voer is tot half november 2014 te zien in het Boerenbondsmuseum te Gemert. Foto: Echo tekst en presentatie

gesteld het Zonder boer geen voer-project op meerdere plaatsen in het land te gaan verwezenlijken. De samenwerking met (Z)LTO blijft daarbij van groot belang en daarnaast hopen we op voortgezette medewerking van stadsarcheologen; provincies; en heemkundekringen en historische verenigingen. Een van de grootste hobbels is de financiering per project. Daar gaat op dit moment de meeste aandacht naar uit. In de tussentijd hopen we te mogen oogsten wat er in ieder geval in enkele regio’s reeds gezaaid is!5 Tonnie van de Rijdt-van de Ven: vdrijdt@iae.nl

Noten 1 Tonnie van de Rijdt-van de Ven is voorzitter van de AWN en van de AVKP (AWN-afdeling 23). Yvonne Lammers is archeoloog en mede-eigenaar van Echo tekst en presentatie. In een ver verleden was zij voorzitter van de Werkgroep Experimentele Archeologie van de NJBG. 2 Ontworpen en uitgevoerd door Echo tekst en presentatie in samenwerking met gemeentearcheoloog Richard Jansen en het Gemeente Archief Oss, gefinancierd door de Gemeente Oss. 3 Het project in Bladel liep van 16 augustus tot 1 november 2013. Naast de initiatiefnemers is door diverse lokale organisaties medewerking verleend. Het project is financieel mogelijk gemaakt door de gemeente Bladel, ZLTO, het Prins Bernhard Cultuurfonds, de Rabobank en het fonds Rural Alliances. 4 Het project in Gemert is 1 april gestart en loopt tot 15 november. Naast de AVKP en de ZLTO-afdeling Peelland zijn medeorganisatoren het Peelnetwerk, de Stichting Archeologisch Samenwerkingsverband en het Boerenbondsmuseum, waar de tentoonstelling ook plaats vindt. Financiële steun is toegezegd door het aanjaagfonds GEO van het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven en het Boerenbondsmuseum. Met een andere subsidiegever loopt nog overleg. 5 Voor meer informatie: www.zonderboergeenvoer.nl

Project Zonder boer geen voer

03-2014 binnenwerk.indd 129

|

129

04-06-14 10:08


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Almere Archeologisch vooronderzoek in Almere en de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden 2.1 (3e generatie) J.W.H. Hogestijn & W. Smith1

De archeologische verwachtingskaart is na circa 2 decennia eigenlijk niet meer weg te denken uit de archeologische monumentenzorg, ook niet uit Nederlands jongste provincie Flevoland. Maar in welke mate voldoet de verwachtingskaart wel aan de verwachtingen? In het onderstaande wordt daarop een antwoord gegeven na een analyse van vooronderzoeksresultaten in ca. 22 km2 van de gemeente Almere (afb. 1).

In 2008 is de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW 2.1) geactualiseerd met een archeologische verwachtingskaart voor Flevoland. Op deze nieuwe verwachtingskaart (IKAW-Fl), die ontwikkeld is door de toenmalige Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM, tegenwoordig Rijksdienst voor het Cul-

130

|

tureel Erfgoed (RCE)), zijn zones onderscheiden met lage, middelhoge of hoge verwachtingen.2 Dit kaartbeeld is onder andere gebaseerd op reconstructies van de landschappelijke ontwikkelingen sinds de laatste ijstijd en op veronderstellingen over het gebruik van de verschillende landschappelijke zones, specifiek in de periode tussen 5000 en

Rondom de Stad

03-2014 binnenwerk.indd 130

04-06-14 10:08


2000 v. Chr. Een archeologische verwachtingskaart zoals de IKAW-Fl, is bedoeld om richting te geven aan besluiten over waar en in welke mate vooronderzoek zal worden uitgevoerd. Een voorbeeld hiervan is het bij de IKAW behorende advies van de RACM3: “Wanneer er plannen worden ontwikkeld waarbij het bodemarchief wordt verstoord, heeft het vanuit archeologisch oogpunt de voorkeur om deze verstoringen vooral in het gebied met lage waarde te laten plaatsvinden. Daardoor wordt het bodemarchief naar verwachting het minst beschadigd.” In de praktijk wordt het vooronderzoek vooral gestuurd richting de zones met de hoogste verwachte dichtheden van archeologische resten. Dit leidt er toe dat vooral de archeologische informatie uit die zones behouden zal worden door onderzoek of door ruimtelijke inpassing. In hoeverre de op deze wijze behouden informatie kwantitatief en kwalitatief representatief is voor wat er in het gehele bodemarchief aan resten aanwezig is (of was!), kan in de toekomst mogelijk niet meer afdoende worden beoordeeld. Immers, in de zones met een lage verwachting is in geringer mate vooronderzoek uitgevoerd, met als gevolg dat de daar aanwezige waarden in mindere mate zijn behouden. Een belangrijk doel binnen de archeologische monumentenzorg is dat een representatief deel van het nog aanwezige bodemarchief bewaard wordt voor onderzoek en beleving. Een verwachtingskaart is een belangrijk (want sturend) beleidsinstrument dat wat ons betreft mede dient om dat doel te bereiken. Het is opvallend dat tot dusverre niet of nauwelijks vooraf (dus voordat ze worden vastgesteld) wordt getoetst of dergelijke kaarten, zoals de IKAW-Fl daadwerkelijk aan dat doel bijdragen. 4

Daarbij gebruiken we de gegevens uit vooronderzoek zoals dat sinds 2000 is uitgevoerd in de gemeente Almere.5 Dit gebied is geselecteerd omdat het archeologisch vooronderzoek in Almere niet is uitgevoerd op basis van een archeologische verwachting, maar op basis van een representatieve steekproef. De dataset bestaat uit 26.000 boringen systematisch verspreid over circa 22 km2 met bijbehorende grondmonsters die gezeefd zijn over 1 mm2. Deze set is daarmee voldoende consistent tot stand gekomen en voldoende omvangrijk om de verwachtingen van de IKAW statistisch te kunnen toetsen. De centrale vraag in deze bijdrage is of en in hoeverre de zonering van de archeologische verwachtingen onderschreven wordt door relevante verschillen in de archeologische inhoud van de verwachtingszones. We gaan er daarbij vanuit dat de archeologische activiteiten die op deze IKAW-Fl zijn verwerkt, een materiële neerslag heeft die overeenkomt met de beschrijving zoals die door de opstellers van de kaart is gehanteerd (tabel 1) en dat deze bij het vooronderzoek opgespoord en voldoende geduid kan worden.6

In deze bijdrage presenteren wij de resultaten van ons onderzoek naar de mate waarin de archeologische verwachtingen op de IKAW-Fl kwantitatief en kwalitatief samenhangen met de resultaten van vooronderzoek in het veld.

Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) voor Flevoland Het fundament van de IKAW-Fl bestaat uit twee pijlers, namelijk een serie van elkaar in de tijd opvolgende diachrone landschapsreconstructies en het door de

Afb. 1 Gemeente Almere (blauw). Bron: Bureau Archeologie en Monumentenzorg, gemeente Almere.

Rondom de Stad

03-2014 binnenwerk.indd 131

|

131

04-06-14 10:08


Tabel 1: De verwachte archeologische karakteristieken per waardezone van de IKAW 2.1 Flevoland voor de periode 5.000 tot 2.000 v.Chr.13

onderzoeker veronderstelde gebruik van dat landschap door jagers- en verzamelaars. Uitgangspunt is dat de perceptie van jagers- en verzamelaars bepalend is geweest voor de mate waarin een landschappelijke eenheid door hen geschikt werd bevonden en ook gebruikt is voor een bepaalde activiteit. In deze aanpak gaat het nadrukkelijk niet alleen om bewoningsactiviteiten, maar ook om de jacht en visvangst. De IKAW-Fl betreft de periode van 5000 tot 2000 v. Chr.7, met name omdat juist voor die periode voldoende gegevens voor handen zouden zijn om betrouwbare landschapsreconstructies samen te stellen. Deze periode is belangrijk omdat zich daarin verschillende culturele en economische veranderingen voordoen in de levenswijzen van jagers-verzamelaars naar samenlevingen die naast jagen en verzamelen, ook aardewerk produceren, gedomesticeerde dieren houden en aan landbouw doen. Letterlijk aan de basis van de provinciedekkende landschapsreconstructies ligt een hoogtelijnenkaart van de top van het Jonge Dekzand en de reconstructie van de vegetatie. Daartoe is gebruik gemaakt van een dataset van ongeveer 19.000 boringen verspreid over een oppervlak van circa 1.400 km2. Aanvankelijk kon een hoogtemodel worden opgebouwd uit gridcellen van 500x500 m 8 en later uit gridcellen van 100x100 m 9. Door dit hoogtemodel te combineren met reconstructies van de regionale grondwaterstijging zijn er verschillende vegetatiezones gereconstrueerd. Een stijgende grondwaterstand resulteerde vervolgens in een doorlopende verandering van de verspreiding van vegetatietypen. De stij-

ging van het grondwater leidde zo tot de ‘verdrinking’ van het dekzandoppervlak, waardoor de hoeveelheid droog bos geleidelijk afnam en de hoeveelheid moeras toenam. Per gridcel zijn voor de periode tussen 5000 tot 2000 v. Chr. in stappen van 100 jaar de wijzigingen in vegetatie gesimuleerd. De rivieren- en getijden­ kreken zijn per tijdslaag handmatig toegevoegd. Deze elkaar in tijd opvolgende reconstructies vormen de ruimtelijke kaders waarop de hypothesen over het landschapsgebruik zijn geprojecteerd. Aan bepaalde landschappelijke zones zijn bepaalde functies of activiteiten toegeschreven, bijvoorbeeld de jacht op groot en klein wild, visvangst en bewoningsactiviteiten. Het model gaat ervan uit dat het gedrag van jagers-verzamelaars bepaald is door hun opvattingen over de gebruiksmogelijkheden van het landschap. Die opvattingen zijn niet bekend omdat er daarvoor te weinig onderzoek in Flevoland is uitgevoerd. In plaats daarvan heeft de onderzoeker veronderstellingen geformuleerd over die opvattingen over landschapsgebruik, op basis van zijn eigen expert judgement en expert knowledge. De mate waarin de verschillende landschapszones door jagers-verzamelaars geschikt worden geacht voor een bepaalde activiteit, is tot uitdrukking gebracht met een getal voor iedere afzonderlijke gridcel, per fase van 100 jaar.10 Van elke gridcel is op de uiteindelijke kaart de hoogst voorkomende score overgenomen.11 Het kaartbeeld bestaat daarom uit een mozaïek van scores die onderling verschillen van aard. Om de IKAW-Fl in te passen in de landelijke IKAW, zijn

Hoge verwachting - diffuse vondststrooiing met lage vondstdichtheid (p>0,67) - meer of minder omvangrijke clusters met hoge vondstdichtheid Middelhoge verwachting - diffuse vondststrooiing met lage vondstdichtheid (0,6<p>0,67) - m inder omvangrijke clusters of aggregaten met (matig) hoge vondstdichtheid Lage verwachting - nvt (p<0,6) - diffuse strooiing van kleine clusters met lage vondstdichtheid

132

|

Rondom de Stad

03-2014 binnenwerk.indd 132

04-06-14 10:08


er drie verschillende zones aangeduid op basis van de hoogst voorkomende scores. Daarbij zijn de scores vertaald in een trefkans op de aanwezigheid van vondstassemblages (tabel 1).12 Almeers vooronderzoek; methoden en technieken Sinds 2001 heeft de gemeente Almere een eigen archeologiebeleid. Doel van dit beleid is het opsporen en behouden van een representatieve steekproef van behoudenswaardige archeologische vindplaatsen. Het Almeerse archeologiebeleid is niet gebaseerd op een archeologische verwachting maar richt zich op het steekproefsgewijs onderzoeken van verschillende zones in het dekzandlandschap. De steekproef is representatief voor alle in de Almeerse bodem aanwezige vindplaatsen daterend uit het LaatPaleolithicum tot het Vroeg-Neolithicum.14 In de afgelopen 14 jaar is circa 22 km2 in Almere steekproefsgewijs onderzocht. Het archeologisch vooronderzoek is vaak in opdracht van de gemeente uitgevoerd op basis van een Programma van Eisen dat aan opdrachtnemers altijd dezelfde methodologie voorschrijft. Deze methodologie bestaat o.a. uit booronderzoek met een standaard boorgrid en standaard boordiameters, en eisen aan de monstername, -verwerking en -analyse daarvan. Dit maakt alle onderzoeken in principe methodisch hetzelfde zodat de resultaten goed onderling vergelijkbaar zijn. (afb. 2)

Aantallen: verdeling vindplaatsen over de verwachtingszones Bij het archeologisch vooronderzoek in Almere zijn tot dusverre 79 steentijdvindplaatsen opgespoord (peildatum: oktober 2013). Als wij de Almeerse vindplaatsen projecteren op de IKAW-Fl dan blijken in de zones met een lage verwachting beduidend meer vindplaatsen aanwezig dan in de zones met een hoge verwachting (tabel 2, kolom Geobserveerd aantal vindplaatsen). In de zones met een hoge verwachting zijn 26 vindplaatsen opgespoord, in de zones met een lage verwachting 42.

IKAW-Fl getoetst Op basis van de IKAW-Fl mag verwacht worden dat uit de periode 5000 tot 2000 v. Chr. in de zones met de hoge verwachting de meeste en vooral grote vindplaatsen voorkomen, in de zones met een middelhoge verwachting minder vindplaatsen die bovendien geringer van omvang zijn, en in de zones met een lage verwachting de kleine vindplaatsen (tabel 1). In het onderstaande zullen we stapsgewijs de bevindingen presenteren van onze analyses.

Omdat van de verschillende verwachtingszones niet eenzelfde oppervlak is onderzocht, geven de geobserveerde aantallen mogelijk een vertekend beeld van de verdeling van vindplaatsen over die zones. Om die vertekening te corrigeren, hebben we in de kolom ‘Gecorrigeerd aantal vindplaatsen’ het aantal vindplaatsen berekend dat we mogen verwachten als van elke verwachtingzones een even groot oppervlak zou zijn onderzocht. Dan blijkt dat het aantal vindplaatsen in de zones met een lage verwachting (n = 32)

Afb. 2 Overzicht van onderzochte gebieden ten opzichte van de IKAW 2.1 (3e generatie). Behoudenswaardige steentijdvindplaatsen zijn aangeduid met een rood driehoekje. Bron: Bureau Archeologie en Monumentenzorg, gemeente Almere.

Rondom de Stad

03-2014 binnenwerk.indd 133

|

133

04-06-14 10:08


Tabel 2: Aantal vindplaatsen per verwachtingszone. IKAW 2.1 Verwachting Hoog Middelhoog Laag Totaal

% Onderzocht oppervlak 41% 15% 44% 100%

Geobserveerd aantal vindplaatsen

% Gecorrigeerd oppervlak

26 11 42 79

nog steeds hoger uitvalt dan in de zones met een hoge verwachting (n = 21). Het aantal vindplaatsen uit de zones met een middelhoge verwachting zit daar tussenin (n = 24). 16 Er zijn dan wel verschillen maar uit een chi-kwadraattoets17 blijkt dat die verschillen niet statistisch significant zijn.18 Omvang: verband tussen de grootte van de vindplaatsen en de verwachtingswaarde van een zone De verwachtingszones van de IKAW-Fl zouden ook onderling verschillen wat betreft de omvang van daarin aanwezige vindplaatsen. Uit tabel 1 kan worden opgemaakt dat zones met een hoge verwachting zich vooral kenmerken door de aanwezigheid van grote vindplaatsen en de zones met een lage verwachting door de aanwezigheid van kleine vindplaatsen.19 Om dit te toetsen, zijn de Almeerse vindplaatsen onderverdeeld in 3 oppervlakteklassen (> 10.000m2, 1.000-10.000m 2 en <1.000m 2) en is onderzocht hoe die zich verdelen over de verwachtingszones. De resultaten staan in tabellen 3 en 4. De gecorrigeerde aantallen in tabel 4 laten zien dat grote vindplaatsen (>10.000m2) gelijkmatig verdeeld zijn over de verwachtingszones. De middelgrote vindplaatsen komen het vaakst voor in zones met een lage verwachting en even vaak in zones met een middelhoge en hoge verwachting. De kleine vindplaatsen komen het vaakst voor in zones met een lage verwachting en het minst vaak in zones met een hoge verwachting, maar dat blijkt statistisch niet

134

|

33,3% 33,3% 33,3% 100%

Gecorrigeerd aantal vindplaatsen15 21 24 32 77

significant.20 Wij concluderen dat de verwachting van de IKAW-Fl dat de grote vindplaatsen vooral in de zones met een hoge verwachting aanwezig zouden zijn, en kleine vindplaatsen in zones met een lage verwachting, geen statistische ondersteuning vindt in de beschikbare resultaten van het vooronderzoek. Datering: vindplaatsen 5.000 tot 2.000 v. Chr. in zones met een hoge verwachting Zoals hierboven al is aangegeven, beperkt de IKAW-Fl zich tot de periode 5000 tot 2000 v. Chr. Dateringen van vindplaatsen uit deze periode worden dan ook in het bijzonder verwacht in de zones met een hoge verwachting. In de afgelopen jaren zijn van een groot aantal van de Almeerse vindplaatsen C14-analyses uitgevoerd en zijn er 69 dateringen beschikbaar van verkoolde hazelnootdoppen. De archeologische relevantie van verkoolde hazelnoten is geanalyseerd (ongepubliceerd) en ze blijken in circa 85% van de gevallen ruimtelijk geassocieerd te kunnen worden met bewerkt vuursteen. Op basis daarvan nemen wij aan dat het leeuwendeel van deze dateringen direct samenhangt met de bewonings- en gebruiksactiviteiten, en betrekking heeft op tenminste een deel van die activiteiten per vindplaats. In tabel 5 is per verwachtingszone het aantal dateringen vermeld uit de perioden ‘5000 tot 2000 v. Chr.’ en ‘ouder dan 5000 v. Chr.’.21 Omdat niet van elke zone een even groot oppervlak is onderzocht, zijn tussen haakjes ook de omgerekende aantallen weergegeven.

Rondom de Stad

03-2014 binnenwerk.indd 134

04-06-14 10:08


Tabel 3: Aantal vindplaatsen per zone. IKAW 2.1 Verwachting Hoog Middelhoog Laag Totaal

>10.000 m2

1.000-10.000 m2

3 1 3 7

8 3 16 27

<1.000 m2 15 7 23 45

% onderzocht oppervlak

Totaal 26 11 42 79

41,45% 15,01% 43,54% 100%

Tabel 4: Aantal vindplaatsen per zone, gecorrigeerd naar onderzocht oppervlak (33,3%). IKAW 2.1 Verwachting Hoog Middelhoog Laag Totaal

>10.000 m2

1.000-10.000 m2

2,4 2,2 2,3 7

Opvallend is dat geen enkele datering uit de periode tussen 5000 tot 2000 v. Chr. afkomstig is uit een zone met hoge verwachting. Het blijkt dat deze resten preferent voorkomen in zones met een lage en een middelhoge verwachting. Dit beeld blijft overeind wanneer deze aantallen worden gecorrigeerd naar de verschillen in oppervlakten waarin deze zones zijn onderzocht (aantallen tussen haakjes). Conclusie In het bovenstaande hebben wij de resultaten gepresenteerd van een steekproef uit een gebied van 22 km2. Deze steekproef is ruimtelijk verdeeld over het zuidelijke deel van de IKAW-Fl. Ten eerste blijkt dat, ondanks dat in zones met een lage verwachting meer vindplaatsen zijn aangetroffen dan in zones met een hoge en middelhoge verwachting, deze dichtheden niet statistisch significant verschillen. Ten tweede blijkt dat de hoogte van de aan een zone toegekende verwachting geen relevante voorspeller is van de omvang van de daarin aan te treffen vindplaatsen. Ten derde blijkt dat de zones met een hoge verwachting geen vindplaatsen hebben opgeleverd die dateren

6,4 6,7 12,2 25

<1.000 m2 11,9 15,5 17,6 45

% onderzocht oppervlak

Totaal 20,7 24,4 32,2 77

33,3% 33,3% 33,3% 100%

uit de periode 5000 tot 2000 v. Chr., maar de andere zones daarentegen wel. Deze conclusies betreffen uitsluitend de data zoals die zijn verzameld bij systematisch vooronderzoek. Het lijkt ons evident dat bij opgravingen de omvang van een vindplaats anders, in ieder geval op basis van meer informatie bepaald zal kunnen worden. En ook verwachten wij dat sommige vindplaatsen bij opgraving zullen blijken te bestaan uit meerdere, kleine kampementen, die in meer of mindere mate verschillen naar oppervlak, functie en ouderdom. En ook dat sommige kleine vindplaatsen bij opgraving de ‘diffuse vondststrooiing met lage vondstdichtheid’ (tabel 1) blijken te representeren. Het is niet anders, vooronderzoek met uitsluitend grondboringen geeft meestal een beperkt en vaak lastig te duiden beeld van de diverse archeologische fenomenen die zich in de ondergrond bevinden. Maar ondanks deze kanttekeningen, blijken de zones met een hoge verwachting zich niet te onderscheiden van de andere verwachtingszones door een hogere dichtheid van vindplaatsen, noch door grotere vindplaatsen of door overwegend vindRondom de Stad

03-2014 binnenwerk.indd 135

|

135

04-06-14 10:08


IKAW-Fl

Jaren BP 5.000-2.000 v. Chr.

Ouder dan 5.000 v. Chr.

Hoog

0 (0)

24 (19)

Middelhoog

2 (4)

4 (9)

Laag

10 (8)

30 (23)

Totaal

12 (12)

58 (51)

Tabel 5: Aantal 14C dateringen per fase (resp. ‘5.000- 2.000 v.Chr’ en ‘ouder dan 5.000 v.Chr.’) uitgezet tegen de verwachtingszones.

136

|

plaatsen uit de periode 5000 tot 2000 v. Chr. te bevatten. Discussie Dat de IKAW-Fl in dit deel van Flevoland geen voorspellende betekenis heeft, kan verschillende mogelijke oorzaken hebben. In de eerste plaats is er de betrouwbaarheid van het hoogtelijnenmodel van de top van het dekzand, die afhankelijk is van de kwaliteit van de onderliggende gegevens, bijvoorbeeld de dieptemeting. De kwaliteit daarvan is ondermeer afhankelijk van de wijze waarop die maat is vastgesteld, van het gebruikte boortype en de expertise van de mens die boort.22 De betrouwbaarheid van een hoogtemodel is ook afhankelijk van de dichtheid van het aantal hoogtemetingen per oppervlakte en van de (aard van) de variatie in werkelijke hoogten. Ter illustratie: de herkenning van een dekzandreliëf met ‘kippenvelachtige’ hoogten vergt een andere onderzoeksystematiek dan van een dekzandvlakte met daarin ‘kamelenbulten’. In het eerste geval hebben we een dichter grid nodig dan in het tweede geval. Een model gebaseerd op een te ruim grid kan ten onrechte de indruk geven van een vlakte. Voor het hoogtemodel is gewerkt met wat destijds aan data beschikbaar was: 19.000 boringen door heel Flevoland. Dat wil zeggen een gemiddelde dichtheid van 1 boring per 7,5 hectare. Thans zijn sinds 1999 in Almere circa 26.000 boringen extra beschikbaar gekomen voor een gebied van circa 22 km2; een dichtheid van boringen die gemiddeld 88 keer groter is dan wat destijds voorhanden was. Het is dus logisch dat het des-

tijds opgestelde hoogtemodel in voor het onderzochte Almeerse gebied aanzienlijk minder robuust is gebleken dan wanneer dat nu zou worden opgesteld. Voor elk van de polders geldt bovendien dat de grootste dichtheid van boringen vooral in de oostelijke randen ligt, dichterbij het ‘oude land’, waar het dekzand zich relatief hoog in het profiel bevindt.23 De dieper gelegen delen van het dekzandlandschap zijn, uitzonderingen daargelaten, in elk van de polders (veel) minder intensief in kaart gebracht. In de tweede plaats hangt de betrouwbaarheid van de IKAW-Fl samen met de waardetoekenning per gridcel en per tijdslaag. Wij benoemen hier enkele aspecten daarvan. Een aspect is dat het bij deze IKAW-Fl gaat om een benadering die in de antropologie wordt aangeduid met de term etic, waarbij het perspectief van de onderzoeker op het object van studie centraal staat. Immers, bij gebrek aan gegevens heeft hier de onderzoeker zelf bedacht wat de opvattingen van de prehistorische bewoners zijn geweest. Deze benadering staat haaks op een emic benadering, waarbij het perspectief centraal staat van degenen die onderzocht worden. Stel nu dat het advies van de RACM was gevolgd, dan waren er in de zones met een lage verwachting geen of heel weinig vindplaatsen bekend geworden en bewaard gebleven. Een onbedoelde en vrijwel onzichtbare consequentie van het toepassen in de monumentenzorg van deze etic-achtige IKAW-Fl, en van het opvolgen van de daaraan gekoppelde adviezen, is dan ook dat dit op termijn kan leiden tot een sterk verminderd zicht op een aanzienlijk deel van de werkelijke overwegingen van de steentijdbewoners. Een voorbeeld daarvan is misschien de afwezigheid tot dusverre van vindplaatsen met hazelnootdop dateringen uit de periode 5000 tot 2000 v. Chr. in zones met een hoge verwachting. Misschien vonden de vroegere bewoners die zones (veel) minder geschikt (dan de onderzoeker) voor activiteiten waarbij hazelnootdoppen verkoolden. Die activiteiten deden de vroegere gebruikers kennelijk

Rondom de Stad

03-2014 binnenwerk.indd 136

04-06-14 10:08


juist in zones met een lage verwachting. En hier konden we nu slechts achter komen, omdat de IKAW-Fl niet is opgevolgd en er toch onderzoek is gedaan in de zones met lage verwachting. Zoals gezegd zijn deze waarden toegekend op basis van expert judgement en expert knowledge van de onderzoeker. En ondanks het fijnzinnige en subtiele karakter van die benadering, vermoeden wij dat daarbij toch een aantal (forse) onzekerheden in het model achter de IKAW-Fl is achtergebleven. In de gevolgde werkwijze zijn door de onderzoeker steeds opnieuw schattingen gegeven van de mate waarin een gridcel in een bepaalde periode geschikt zou zijn voor activiteit X. Deze benadering gaat er aan voorbij dat vindplaatsen vaak gedurende lange tijd (soms enkele duizenden jaren) bezocht zijn geweest en voor verschillende doeleinden. Wij vermoeden daarom dat een besluit voor het gebruiken van een locatie op een bepaald moment consequenties kan hebben gehad voor daaropvolgende locatieoverwegingen. Of en in welke mate deze aspecten van de locatiekeuzen een rol hebben gespeeld, kon door de onderzoeker ondermeer door een gebrek aan opgravingen niet in de IKAWFl benadering worden meegenomen. Maar een effect van deze locatieoverwegingen kan zijn dat de hoeveelheid - door de toenmalige gebruikers geschikt geachte en voor bewoning gebruikte ruimte kleiner is dan wat bij de waardetoekenning door de onderzoeker is bedacht. Hoe groot dit effect op de IKAW-Fl is geweest kan niet bij benadering worden aangegeven, onder andere omdat ons niet duidelijk is in welke mate gridcellen met hoge waarden voor deze activiteiten in het uiteindelijke IKAW-Fl kaartbeeld zijn opgenomen. Als dit effect zich heeft voorgedaan in zones met een hoge verwachting, dan heeft dat zoals we hebben laten zien, niet geleid tot een significant hogere frequentie van grote vindplaatsen.24 Van een andere orde is dat de waarden per gridcel, die per tijdslaag aangeven in welke mate deze cel geschikt zou zijn voor een bepaald gedrag, zijn vertaald naar een

Afb. 3 Bewoners onderhouden een in de wijk Nobelhorst in Almere Hout gereconstrueerde Mesolithische hut. Bron: Bureau Archeologie en Monumentenzorg, gemeente Almere. ‘trefkans’. Deze term komt inhoudelijk niet overeen met de Trefkans zoals die gedefinieerd is binnen de prospectiestatistiek. En, zoals hierboven al is aangegeven, beperkt dit een nadere evaluatie. Belangrijk voor de discussie lijkt ons dat de jacht op groot wild of op kleinere pelsdieren een archeologische neerslag heeft achtergelaten die bij booronderzoek een kleinere Tref- en Opsporingskans heeft (denk aan een tijdens een wilde achtervolging verloren werktuig of aan de resten van een gebroken pijl) dan de neerslag van bijvoorbeeld bewoningsactiviteiten. Ook slachtlocaties zoals in het Tjongerdal, zullen vanwege de relatief geringe vondstdichtheid een beperkte Tref- en Opsporingskans hebben.25 Het effect van deze verschillen in neerslag kunnen wij niet beoordelen, omdat het onduidelijk is in welke mate in zones met hoge verwachting ook gridcellen aanwezig zijn met hoge jachtscores. Een frequente aanwezigheid van hoge jachtscores in die hoge verwachtingszones zou overigens mogelijk de betrekkelijke leegte van die zones verklaren. Tot slot is bij het opstellen van de IKAWFl belang gehecht aan enerzijds de landschappelijke veranderingen van het gebied ten gevolge van de postpleistocene grondwaterspiegelstijging en anderzijds aan de wijze waarop de toenmalige bewoners daarmee zouden zijn omgegaan. We beperken ons hier tot het gebruik van de gereconstrueerde waterstijgingscurve met behulp waarvan ondermeer bepaald is welk gebied op enig moment droog lag en beschikbaar zou zijn geweest voor bewoningsactiviteiten.26 De relatie tussen de met booronderzoek Rondom de Stad

03-2014 binnenwerk.indd 137

|

137

04-06-14 10:08


Figuur 1: Blauw: limietcurve Van de Plassche et al. (2005); rood: 14C-dateringen verkoolde hazelnootdoppen uit Almere. Bron: Bureau Archeologie en Monumentenzorg, gemeente Almere.

Figuur 2: Verdeling van geda­teerde hazelnootdoppen in klassen van 1.000 jaar. Bron: Bureau Archeologie en Monumentenzorg, gemeente Almere.

op te sporen vindplaatsen en de hoogteligging is redelijk eenvoudig te onderzoeken. In figuur 1 zijn de C14-dateringen uitgezet tegen de diepteligging van de top van het dekzand op het boorpunt waar een monster uit het dekzand is genomen. Het gaat hier om dateringen van fragmenten verkoolde hazelnootdoppen. In deze figuur is ook de regionale limietcurve opgenomen van Van de Plassche.27 De figuur laat ons zien dat men aanvankelijk verkoos om ruim boven het grond- en oppervlaktewater te wonen. Het areaal dat aanvankelijk verkozen lijkt voor bewoningsactiviteiten, is dan ook kleiner dan het IKAW-Fl model afleidt op grond van de limietcurve. Uit figuur 1 blijkt ook dat men met het verstrijken van de tijd vaker locaties gebruikte die dichter bij de top van het grond- en oppervlaktewater waren gelegen. Dit ondanks het feit dat de invloed van de zee steeds groter werd waardoor de risico’s toenamen op bijvoorbeeld overstromingen. Deze locatiekeuzen waren overigens deels onvermijdelijk, omdat met het verstrijken van de tijd het aantal zandkoppen en -ruggen afnam dat nog veilig uitstak boven het moeras en het oppervlaktewater.

Dat de vroegere bewoners van dit gebied er een eigen mening op na hebben gehouden over waar ze liever wel of niet verbleven, kunnen we ook illustreren aan de hand van het volgende. In figuur 2 is op basis van C14-dateringen uit Almeers vooronderzoek een grafiek samengesteld. Deze laat vanaf het Vroeg-Mesolithicum een neerwaartse trend zien in de frequentie van dateringen. Maar zou dit er dan ook echt op wijzen dat dit gebied geleidelijk minder bewoond werd? Indien bevestigend beantwoord, zou hierin dan besloten kunnen liggen waarom er afgaande op onze resultaten, relatief weinig vindplaatsen, zijn uit de periode 5000 tot 2000 v. Chr.? Hangt deze trend alleen samen met de geleidelijke verdrinking van het zandoppervlak? Als deze trend een weerspiegeling is van de frequentie van bewoningsactiviteiten, dan gaat het om een geleidelijke afname daarvan op het dekzand omdat alle Almeerse vindplaatsen, betrokken in deze analyse, daarop en daarin zijn gelegen. Zeker vanaf ongeveer 5000 v. Chr. en mogelijk al eerder, raakte dit gebied meer en meer onder directe invloed van de zeespiegelstijging. Daarbij ontstond een zich uitbreidend brakwater getijdenlandschap met talloze grote en kleine oeverwallen. Een omgeving die dan wel zeer afwijkend was van het dekzandlandschap, maar waarvan niet zonder gedegen onderzoek is uit te sluiten dat dit ook al in het Mesolithicum gebruikt is.28 De op dit moment nog volstrekt theoretische mogelijkheid bestaat dat er een (gedeeltelijke) verschuiving heeft plaats gehad van gebruiksactiviteiten op het dekzand naar dit nieuwe getijdenlandschap.29 Afsluitend, voor zover de IKAW-FL getoetst kan worden met systematisch booronderzoek30 stellen wij op basis van onze analyses vast dat de archeologische verwachtingen van de IKAW-Fl in het Almeerse niet statistisch ondersteund worden door de resultaten van het vooronderzoek. En tevens dat toepassing van de kaart en begeleidend advies niet lijken te leiden tot het door de samensteller

138

|

Rondom de Stad

03-2014 binnenwerk.indd 138

04-06-14 10:08


beoogde doel. Hiermee willen we het gebruik van dergelijke kaarten voor het overige deel van de archeoregio Flevoland en daarbuiten niet zonder meer afserveren. Op grond van het bovenstaande lijkt het ons echter duidelijk dat het in een onvoldoende onderzocht gebied zoals Almere ongetoetst implementeren van verwachtingskaarten achteraf een vorm van een archeologische Russische roulette kan blijken. Eventueel toekomstige verwachtingskaarten zullen voordat ze geïmplementeerd worden als beleidskaart, wat ons betreft in het veld met geschikte methodieken getoetst moeten worden op hun prestaties. In situaties zoals in het Almeerse heeft vooralsnog

een onderzoeksstrategie de voorkeur, waarbij op basis van verkennend veldonderzoek bepaald wordt welke landschapszones aanwezig zijn en waar er binnen die zones steekproefsgewijs karterend onderzoek wordt uitgevoerd.

Afb. 4 200 mm Avegaarboor in Almere Overgooi. Avegaarboringen worden ingezet tijdens de karterende fase van het vooronderzoek om archeologische indicatoren op te sporen. Bron: Bureau Archeologie en Monumentenzorg, gemeente Almere.

Noten 1 J.W.H. Hogestijn (teamleider/stadsarcheoloog) en Wouter Smith (beleidsadviseur archeologie) zijn werkzaam bij Bureau Archeologie en Monumentenzorg van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling, gemeente Almere. De auteurs bedanken hierbij J.W.H.P. Verhagen (Vrije Universiteit Amsterdam) en R. Berkvens (redactie Westerheem) voor hun bijdragen aan de totstandkoming van deze publicatie. 2 Peeters 2008. 3 Deeben 2009, 6. 4 Het belang van het toetsen van archeologische verwachtingskaarten is overigens wel uitvoerig aan de orde geweest binnen het NWO-programma Bodemarchief in Behoud en Ontwikkeling (BBO) zie Van Leusen & Kamermans 2005; Kamermans, Van Leusen & Verhagen 2009. 5 Het archeologisch vooronderzoek wordt in Almere uitgevoerd met mechanische grondboringen (Aqualock- en Avegaarboringen). 6 Het is vrij onwaarschijnlijk dat bijvoorbeeld visweren en fuiken bij booronderzoek zullen worden herkend. 7 Peeters 2008, 15-16. Echter, de verwachtingswaarden per gridcel en de verwachtingswaarden zelf zijn geen werkelijke statistische kansen met een bijbehorende kansverdeling. 8 Peeters 2007. 9 Peeters 2008. 10 Het gaat om de ‘kans’ dat volgens Peeters op enig moment een bepaald type landschap op het niveau van een gridcel meer of minder geschikt zou kunnen zijn geweest voor een bepaalde activiteit. Peeters duidt deze variabele aan met verschillende termen, zoals gewicht, verwachting, waarde, verwachtingswaarde, score, perceptie en p. 11 Uitgezonderd de scores Visvangst (Peeters 2008, 22-23). 12 Voor het Flevolandse deel van de IKAW geldt dat deze p (“trefkans”) fundamenteel verschilt van de Trefkans zoals die gedefinieerd is in de statistiek achter de opsporing van vindplaatsen (zie Tol et al. 2012; Smith & Hogestijn 2013; Smith 2013). 13 Peeters 2008, 26-27. 14 Hogestijn 2001. 15 Afgerond op hele aantallen. 16 Ook de Gain (Kvamme 1988; Verhagen 2007, 120-121) is berekend: de zones met een hoge verwachting hebben een G waarde van -24,6%, en de zones met een lage verwachting een G waarde van 17,2%. Dit betekent dat de winst die behaald is door onderzoek te doen in de zones met een hoge verwachting lager is geweest dan in de zones met een lage verwachting. 17 Een chi-kwadraattoets is een statistische toets om na te gaan of twee of meer verdelingen van elkaar verschillen. 18 Uitkomst: X²=2,315; p<0,25; 2 d.o.f. We hebben getoetst of het gecorrigeerde aantal vindplaatsen in tabel 2 statistisch overeenkomt met een (theoretische) gelijkmatige verdeling van vindplaatsen over de drie verwachtingszones (77/3 = 25,7). 19 Peeters 2008, 27. 20 Uitkomst van chi-kwadraat toets: X²=1,267; p<0,5; 2 d.o.f. 21 In dit overzicht zijn alleen dateringen opgenomen die resulteren uit het vooronderzoek. De set dateringen van de grootschalige opgraving Hoge Vaart A27 zijn buiten beschouwing gelaten om vertekening te voorkomen die het gevolg is van de aard en schaal van dat onderzoek. Incorporatie van de Hoge Vaart data is methodologisch onjuist en verhult bovendien de in de andere data onderliggende patronen. 22 Bijvoorbeeld Nales & Smith 2012. Rondom de Stad

03-2014 binnenwerk.indd 139

|

139

04-06-14 10:08


23 Zie bijv. Peeters 2007, Figuur 3.3 en 3.4. 24 We nemen aan dat vooral de grotere vindplaatsen (> 1000m2) bij opgraven kunnen blijken te bestaan uit meerdere concentraties die bijvoorbeeld naar afmetingen, functie en ouderdom verschillend kunnen zijn. 25 Bijvoorbeeld slachtplaatsen in het Tjongerdal: Prummel et al., 1999, 2002; Prummel & Niekus, 2005; Prummel 2008; Prummel et al. 2009. Ondermeer vanwege de eerdere ontdekking van de slachtplaatsen bij Jardinga is ca. 4,5 km stroomopwaarts daarvan, en voorafgaand aan de beoogde graafwerkzaamheden, vooronderzoek uitgevoerd. Bij uitvoering van de graafwerkzaamheden bleek een slachtplaats verstoord die niet was opgemerkt bij genoemd vooronderzoek. 26 Strikt genomen weten we van geen enkele van de in het vooronderzoek ontdekte vindplaatsen welke functies deze precies hebben gehad. We hanteren daarom vooral neutrale termen zoals ‘gebruik’ en ‘vindplaats’. 27 Van de Plassche et al. 2005. De limietcurve geeft aan vanaf welk tijdstip een bepaald niveau zich (met grote waarschijnlijkheid) binnen het toenmalige getijdenbereik bevond. 28 Dit kan eveneens gelden voor het IJsselgebied in Oostelijk Flevoland. Daar is immers alleen (een deel van) het bovenste en dus jongste deel van het getijdenlandschap onderzocht op bewoningsresten. 29 Wij houden er overigens rekening mee dat de toppen van deze oeverwallen, die op de AHN zo duidelijk zichtbaar zijn, geërodeerd kunnen zijn. Daarbij kunnen ook resten uit het Vroege (en Midden-) Neolithicum aangetast zijn. Echter, lager in het profiel rond 8.5-9 m -NAP lijken in de Oude getijdenafzettingen intacte bodems aanwezig. Hierin mogen resten uit het Mesolithicum worden verwacht. 30 De toetsing zou plaats kunnen vinden met behulp van een confrontatie van de IKAW-Fl met resultaten van het onderzoek in Almere en de Hanzelijn (Peeters 2008, 24). Literatuur Deeben, J.H.C. (red.), 2009: Handleiding voor de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden 3e generatie, Amersfoort. Ente J.P., 1976: The geology of the northern part of Flevoland in relation to the human occupation in the Atlantic Time, Helinium 16, 15–35. Gotjé, W., 1993: De Holocene laagveenontwikkeling in de randzone van de Nederlandse kustvlakte (Noordoostpolder), Dissertatie Vrije Universiteit Amsterdam. Hogestijn,.J.W.H., 2001: Selectiebeleid. Statistische analyse inzake representatief behoud. Intern memo, Almere. Kamermans, H., M. van Leusen & Ph. Verhagen (red.), 2009: Archaeological Prediction and Risk Management. Alternatives to Current Practice. (ASLU 16), Leiden. Kvamme, K.L., 1988: Development and testing of quantative models, in: W.J. Judge & L. Sebastian (eds), Quantifying the present and predicting the past: theory, method and application of predictive modelling. Department of the interior, Bureau of land management service centre, Denver, 325-428 Leusen, P.M. van and H. Kamermans (red.), 2005: Predictive Modelling for Archaeological Heritage Management: A research agenda. (Nederlandse Archeologische Rapporten 29), Amersfoort. Menke, U., E. Van Laar & G. Lenselink, 1998: De bodem en geologie van Zuidelijk Flevoland. Flevobericht 415, Lelystad. Nales, T. & W. Smith, 2012: Archeoloog of Machine, een zwaargewicht titelgevecht. Beschouwing en vergelijking van de methodiek en nauwkeurigheid van het mechanisch booronderzoek (IVO-verkennend, fase 1). (RAAP-rapport 2562). Peeters, J.H.M., E. Hanraets, J.W.H. Hogestijn & E. Jansma, 2001: Dateringen, 14C-analyse en dendrochronologie. In: J.W.H. Hogestijn en J.H.M. Peeters (red.) 2001. De mesolithische en vroeg-neolithische vindplaats Hoge Vaart-A27 (Flevoland), Rapportage Archeologische Monumentenzorg 79, Amersfoort. Peeters, J.H.M., 2007: Hoge Vaart-A27 in context: towards a model of Mesolithic-Neolithic land use dynamics as a framework for archaeological heritage management, Amersfoort (PhD dissertation, University of Amsterdam). Peeters, H.J.M., 2008: Een nieuwe archeologische verwachtingskaart voor het mesolithicum en neolithicum van Flevoland, in: De Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, derde generatie. (RAM 155), 13-29. Plassche, O. van de, S.P. Bohncke, B. Makaske & J. van der Plicht, 2005: Water-Level Changes in the Flevo Area, Central Netherlands (5300-1500 BC). Implications for Relative Mean Sea-Level Rise in the Western Netherlands, Quaternary International 133/134, 77-93. Prummel, W., M.J.L.Th. Niekus & A.L. van Gijn, 1999: Een laatmesolithische jacht- en slachtplaats bij Jardinga (FRL.), Paleo-aktueel 10, 16–20. Prummel, W., M.J.L.Th Niekus, A.L. van Gijn & R.T.J. Cappers, 2002: A Late Mesolithic kill site of aurochs at Jardinga, Netherlands, Antiquity 76, 413–424. Prummel, W. & M.J.L.Th. Niekus, 2005: De laatmesolithische vindplaats Jardinga: de opgravingen in 2002 en 2003, Paleo-aktueel 14/15, 31–37. Prummel W. 2008: Prehistorische jagers langs de Boven-Tjonger, in: K. Huisman, K. Bekkema, J.M. Bos, H. de Jong, E. Kramer & R. Salverda (red.), Diggelgoud. 25 jaar Argeologysk Wurkferbân: archeologisch onderzoek in Fryslân. (Ljouwert, Fryske Akademy - Afûk), 80–87. Prummel, W., M. Niekus, S. van der Meulen & R. Fens 2009: Mesolithische botten uit het dal van de Tjonger (Fr.), Paleo-aktueel 20, 25-31. Smith, W. 2013: Een integrale Opsporingsformule voor prospectief booronderzoek. (Archeologische Rapporten Almere 97), Almere. Smith, W. & J.W.H. Hogestijn 2013: De invloed van variaties in vondstdichtheden op de vindkans van vuursteenvindplaatsen. Poissonverdeling versus de negatief binomiale verdeling. (Archeologische Rapporten Almere 92), Almere. Tol, A.J., J.W.H.P. Verhagen & M. Verbruggen 2012: Leidraad inventariserend veldonderzoek. Deel: karterend booronderzoek. Versie 2.0. Verhagen, Ph. 2007: Predictive models put to the test, in: Case studies in archaeological predictive modelling. (ASLU 14), 115-168. Leiden University Press.

140

|

Rondom de Stad

03-2014 binnenwerk.indd 140

04-06-14 10:08


Literatuurrubrieken

Recensies John Jansen en Aad Hendriks, Kijk eens wat ik gevonden heb! Vrijetijdsarcheologen en hun mooiste vondst. AWN – Afdeling Nijmegen e.o., 2013. ISBN 978-90-809902-0-3.Geïll., 80 pag. (afb. 1). Regelmatig zien jubileumbundels het daglicht, ook de verschillende AWN-afdelingen laten zich daarbij niet onbetuigd. Zo hebben we de afgelopen jaren al veel feestbundels zien passeren, al dan niet in combinatie met een Westerheem-editie. Vrijwel altijd staan daarbij de hoogtepunten van de afdeling centraal, topvondsten en geslaagde opgravingen. De AWN-afdeling Nijmegen en omstreken, die de respectabele leeftijd van 45 jaar heeft bereikt, gooit het over een heel andere boeg. Veel van die sensationele vondsten en bijzondere opgravingsresultaten zijn in de loop der tijd beschreven en gepubliceerd, maar de amateurarcheologen achter die vondsten blijven meestal anoniem, hooguit worden ze ergens in de een of andere publicatie voor hun inzet bedankt, maar zelden vernemen wij wie die mensen zijn die belangeloos al hun vrije tijd in hun hobby steken. Hoe zijn ze met die hobby begonnen, wat zijn hun drijfveren en, zoals de titel van dit boekje al aangeeft, aan welke archeologische vondst denkt men nog graag terug? Want, of je nu in de grond wroet, scherven wast, in een depot werkt of een opgravingsverslag uitwerkt, iedereen herinnert zich toch het moment waarop je iets speciaals hebt ontdekt. De feestbundel van afdeling Nijmegen bevat 28 portretten van amateurarcheologen, waarin zij zichzelf voorstellen, vertellen hoe ooit de archeologie hun pad kruiste, wat hen zo boeit, wat de vondst is waarbij men de neiging had uit te roepen: ‘Kijk eens wat ik gevonden heb!’ en waarom men juist die vondst zo bijzonder vindt. Elk van de 28 fraai geïllustreerde hoofdstukken

eindigt met verwijzingen naar publicaties en/ of websites, waarin meer te vinden is over de persoon en zijn of haar vondst. Een boek dus waarin de amateurarcheoloog centraal staat en dat uiteindelijk een representatief beeld geeft van 45 jaar AWN-Nijmegen e.o. Gefeliciteerd met dat jubileum en zeer zeker ook met deze feestbundel. Gerrit Groeneweg ** *

Sjoerd J. van der Linde, Monique H. van den Dries, Nathan Schlanger en Corijanne G. Slappendel, European Archaeology Abroad. Global Settings, Comparative Perspectives. Sidestone Press, Leiden, 2012. ISBN 978-90-8890106-5. Geïll., 425 pag. (afb. 2).

Afb. 1 Kijk eens wat ik gevonden heb! Vrijetijdsarcheologen en hun mooiste vondst. Cover van het besproken boek

Het archeologisch onderzoek door Europese archeologen in niet-Europese gebieden heeft een lange geschiedenis. Deze is volgens de samenstellers van de bundel ‘European Archaeology Abroad’ niet los te zien van het kolonialisme, dat er alleen al voor zorgde dat afgelegen sites konden worden bereikt en opgegraven schatten afgevoerd. Om te begrijpen wat Europese archeologen buiten Europa deden, is het volgens de auteurs goed om een onderscheid te maken tussen de kolonies waar exploitatie voorop stond en die waar de kolonisten zich gingen vestigen. Bij die laatsten was er belangstelling voor het verleden: om hun aanwezigheid te legitimeren óf om zich juist van de lokale bevolking te onderscheiden en daarboven te verheffen. De kolonisten die in het verleden van de plaatselijke bevolking en haar archeologische erfgoed waren geïnteresseerd, vormden echter geen homogene groep. Daaronder waren veel

De vrijwilliger in tijden van crisis

03-2014 binnenwerk.indd 141

|

141

04-06-14 10:08


Afb. 2 European Archaeology Abroad. Cover van het besproken boek

amateurs, die om andere redenen in de kolonies waren en archeologie erbij deden, gepassioneerd maar niet methodisch. Daarnaast waren er de ‘professionals’, die onderzoekcampagnes uitvoerden om archeologisch materiaal te verzamelen, te bestuderen en af te voeren naar musea en depots in het westen. Hun werk werd beheerst door diplomatieke overwegingen, en economische en politieke belangen. De Europese archeologie elders werd ook in de praktijk beïnvloed door de koloniale situatie. In vergelijking met de archeologie binnen Europa schijnen de zaken in verafgelegen landen gemakkelijk of minstens meer regelbaar te zijn geweest. Zo is de grote beschikbaarheid van mankracht een karakteristiek element. Dat heeft zijn invloed gehad op de archeologische interpretatie. Ook de opsporing, exploitatie en herdistributie van archeologische bronnen heeft volop geprofiteerd van de koloniale jurisdictie. Maar deze heeft tevens een kans geboden om innovatieve maatregelen te nemen ter bescherming van het archeologische erfgoed. Door dekolonisatie en globalisering is in de periode na de Tweede Wereldoorlog de praktijk van de Europese archeologie elders geleidelijk aan op een aantal punten belangrijk veranderd. De ‘nationalistische’, ‘koloniale’ en ‘imperialistische’ archeologie van de vorige periode werd in toenemende mate betwist onder invloed van de Anglo-Amerikaanse sociale en interpretatieve archeologie en onder de toenemende kritiek van lokale en ‘inheemse’ wetenschappers. In de laatste decennia heeft de Europese archeologie langzaamaan het denkbeeld aan-

vaard dat alle archeologische interpretaties verstrikt zijn binnen de sociaal-politieke, historische, culturele en economische kaders waarin ze zijn gevormd. Deze erkenning heeft geleid tot nieuwe denkbeelden als die van gemeenschapsarcheologie, tot meerduidigheid en tot vormen van samenwerking. Deze en verwante zaken vormen het onderwerp van de twintig bijdragen van dertig auteurs in de bundel ‘European Archaeology Abroad’. Deze bijdragen zijn ondergebracht in drie delen. In het eerste deel van het boek worden door vergelijkende analyse de waarden en de beweegredenen achter de verschillende vormen van Europese archeologie historisch bezien en geïdentificeerd. In het tweede deel van het boek worden ‘case-studies’ gepresenteerd waarin wordt nagegaan hoe deze waarden door hedendaagse sociaal-politieke, theoretische en bestuurlijke kaders vertaald zijn naar de lokale en nationale omstandigheden in de gastlanden, en hoe de archeologische activiteiten werden en tegenwoordig worden ontvangen. Het derde en laatste deel bevat een aantal kritische beschouwingen over de Europese waarden, beweegredenen en samenwerkingsprojecten, zoals ervaren door professionals op het gebied van het archeologisch erfgoed die gevestigd zijn of werken in ‘gastlanden’. De bundel is een van de resultaten van het ‘Archaeology in Contemporary Europe’ -project, waaraan dertien partners uit tien Europese landen deelnamen, dat werd gefinancierd door de Europese Unie en dat liep van 2007 tot 2012. Wim van Horssen

Signalementen Archeobrief, 17e jrg., nr. 4, december 2014. ISSN 1386-2065. De dip in onze nationale economie heeft tot ingrijpende bezuinigingen bij de overheid geleid. Bovendien zijn tal van bouwprojecten in de koelkast geplaatst of uitgesteld. Die ontwikkelingen hebben onmiskenbaar ook hun gevolgen voor de professionele archeologie. Voor Archeobrief is dat aanleiding geweest om een aantal archeologen te vragen naar hun visie, ervaring en toekomstperspectieven. Wat doet de crisis met de archeologie en is er ook een crisis in de archeologie? Andere bijdragen in deze editie hebben betrekking op het belang van het combineren van archeologisch onderzoek met de analyse

142

van historisch en cartografisch bronnenmateriaal, met name wanneer het gaat om een grote groep van in de loop der jaren verzamelde contextloze metaalvondsten. Uitgebreid wordt in deze editie ingegaan op de Romeinse scheepsresten in ons land. Sinds de jaren ‘60 van de vorige eeuw is het aantal vondsten ervan gestaag gegroeid met spectaculaire hoogtepunten zoals de Woerden 7 en De Meern 1 en 5. Wil Brouwers, Esther Jansma en Martijn Manders bieden een overzicht van de scheepsresten uit de Romeinse tijd uit ons land. Onno Brinkkemper en Roel Lauwerier wijzen in hun bijdrage op het belang van archeobotanisch en archeozoölogisch onderzoek. Dat onderzoek geeft inzicht in ondermeer handel,

| Literatuurrubrieken

03-2014 binnenwerk.indd 142

04-06-14 10:08


status, rituele gebruiken, de manier waarop de mens zijn omgeving beïnvloedt, voedselpatronen etc., kortom archeobotanie en archeozoölogie zijn niet zonder reden ingebed in het huidige archeologisch bestel. Desondanks blijft dat onderzoek vaak achterwege, of komt het niet goed uit de verf. De beide auteurs doen een reeks aanbevelingen om daar verandering in te brengen. Onder de titel ‘Graven in de Catharinakerk te Eindhoven’ benadrukt tenslotte Nico Arts in zijn artikel het belang van archeologisch onderzoek op begraafplaatsen. ** *

R.H. Alma e.a., Hervonden Stad 2013. Jaarboek voor archeologie, bouwhistorie en restauratie in de gemeente Groningen. Stichting Monument & Materiaal / gemeente Groningen, 2013. Geïll., 196 pag., CD-ROM met muziek Schnitgerorgel in de Der AA-kerk, € 13,50 Hervonden Stad 2013 biedt een samenvattend overzicht van in 2012 plaatsgevonden archeologisch en bouwhistorisch onderzoek en restauraties in de gemeente Groningen. Daarnaast zijn acht artikelen opgenomen die dieper ingaan op uiteenlopende facetten van het Groninger erfgoedonderzoek. Hierbij gaat het deels over materieel erfgoed (archeologische vondsten en bestaande gebouwen) dat in een historische context wordt geplaatst. Waar mogelijk wordt ook een koppeling gemaakt met het bijbehorende immaterieel erfgoed, de cultuurhistorische context in de vorm van mentaliteit, tradities, gebruiken en rituelen. Op die manier proberen de samenstellers het Groninger erfgoed tot leven te brengen. In een aantal bijdragen in dit jaarboek ligt de nadruk op materieel erfgoed. Dit betreft uiteenlopende onderwerpen als een in de binnenstad van Groningen gevonden, laatmiddeleeuwse kinderschoen, de landschapsontwikkeling en bewoningsgeschiedenis van de veen- en kleigebieden rondom de stad vanaf de 11e-12e eeuw tot circa 1600 en enkele niet eerder gepubliceerde, bouwhistorische facetten van het van oorsprong laat 13e-eeuwse Hinckaertshuis. Hans van Gangelen beschrijft de voor een bruid bestemde beslagpot van Groninger slibaardewerk uit 1660. Daarbij komen immateriële achtergrondaspecten nadrukkelijk aan de orde, uiteenlopend van een 17e-eeuws recept om Groninger pannenkoeken te bakken tot de toenmalige symboliek van de pot binnen de context van vrijage, partnerkeuze en huwelijk.

** *

Evert van Ginkel, Expeditie steentijd. Vlaardingen 2013. ISBN 978-90-3513207-8. Geïll., 54 pag. De gemeente Vlaardingen zoekt actief naar nieuwe manieren om het verhaal te vertellen van onze voorouders en van de voorwerpen die daaraan herinneren en bij archeologisch onderzoek te voorschijn komen. Met drie speelse leskisten en de reeks brochures ‘Archeologische avonturen’ is deze ambitie van start gegaan. Het nu verschenen boekwerkje is de eerste publicatie in deze reeks. Hoofdpersoon is een jongen uit de Vlaardingen-cultuur die voor het eerst kennis maakt met bier, zich vragen stelt over het begrip ‘tijd’ en over zijn reis naar de kust vertelt. Met tal van voorbeelden van gebruiken uit dat verre verleden geeft de auteur aan dat veel ervan, verspreid over de wereld bij uiteenlopende culturen nog steeds gangbaar zijn. ** *

Guido van den Eynde & Lauran Toorians (red.), Moerenburg in veelvoud. Een historische buitenplaats in Tilburg herleeft (Tilburgse Historische Reeks 17). Stichting tot Behoud van Tilburgs Cultuurgoed i.s.m. Gemeente Tilburg, 2012. ISBN 978-90-74418-19-5 / ISSN 1574-2392. Geïll., 88 pag., € 12,50. Aan de oostrand van Tilburg ligt het landschapspark Moerenburg met open weilanden, akkers, bomen en waterplassen. Tot voor kort bevond zich er een rioolzuiveringsstation, maar stadsuitbreidingen zijn aan dit gebied voorbij gegaan. Het zuiveringsstation is verdwenen en wat resteert, is een gebied dat populair is bij wandelaars en fietsers. Naast het versterken van de groenfunctie, is de gemeente Tilburg hard bezig om in dit gebied ook een stukje historie en cultuur terug te brengen. Moerenburg heeft binnenkort dus nog meer te bieden! De naam dankt het gebied aan een grote omgrachte boerderij die er in de 14e eeuw is opgericht. De abdij van Tongerlo kocht het complex in 1384. Zij bleef het boerenbedrijf uitbaten, maar bestemt het huis ook als pastorie voor de parochies Tilburg en Enschot. Na 1648 biedt Moerenburg nog enige tijd huisvesting aan de predikanten van Tilburg. Rond 1700 transformeert Philippe Claude de Saint Amant, hoge militair in dienst van de Repu-

Literatuurrubrieken |

03-2014 binnenwerk.indd 143

143

04-06-14 10:08


bliek, het geheel tot een deftige buitenplaats. Zijn erfgenamen verkopen het landhuis in 1750 voor sloop. Bij toeval zijn in 2005 resten van het Huis Moerenburg teruggevonden waarna een deel van het terrein is opgegraven. In het nu verschenen publieksboek wordt in achttien bijdragen, geschreven door zeven auteurs niet alleen de geschiedenis van Moerenburg en de bredere context waarin die zich afspeelde, behandeld, maar ook de achtergronden van de recent tot stand gekomen staalconstructie die aan het verdwenen gebouw herinnert. Op de binnenzijde van de uitklapbare omslag zijn 50 merendeels postmiddeleeuwse bodemvondsten afgebeeld die bij het onderzoek zijn verzameld. ** *

Stephan Delaruelle, Rica Annaert, Marijn Van Gils, Luc Van Impe en Jef van Doninck (red.), Vondsten vertellen. Archeologische parels uit de Antwerpse Kempen. Brugge 2013. ISBN 978-909027-927-5. Geïll., 239 pag., € 20, -. Al tien jaar is de Archeologische dienst Antwerpse Kempen (AdAK) actief, maar ook in de daaraan voorafgaande jaren zijn er tal van vondsten gedaan en opgravingen uitgevoerd. Ter gelegenheid van het tweede lustrum opende het Taxandriamuseum in Turnhout de tentoonstelling ‘Vondsten vertellen. Archeologische parels uit de Antwerpse Kempen’. Ter gelegenheid daarvan verscheen ook dit boekwerk. Boek en expositie tonen wat archeologische vondsten vertellen over de vroegere bewoners van de Antwerpse Kempen, vanaf het Midden-Paleolithicum tot de Late Middeleeuwen. Tot voor kort leken de Antwerpse Kempen op archeologisch vlak nogal stil. Naast oude vondsten uit inmiddels verdwenen grafheuvels en artefacten uit de steentijden leek het alsof de schrale zandgronden nooit veel bewoning hebben gekend. Het toenemend aantal vaak grootschalige archeologische onderzoeken bevestigt echter het vermoeden dat de archeologische schatkamer van de Nederlandse Kempen zich onverminderd voortzet aan de andere kant van de grens. ** *

Joep Rozemeyer, Kroniek van Trajectum. Eene Schone historie / ende zee wonderlijke ende waerachtighe gheschiedenisse van Trajectum / hoe dat meer dan dusent jaren in verghetelheid

144

raekte. Stichting Uitgeverij Papieren Tijger, Breda 2013. ISBN 978-90-6728292-5. Geïll., 112 pag.,€ 15,-. Verschillende bronnen wijzen op een Trajectum, dat reeds in 595 moet hebben bestaan. Vaak wordt Trajectum gesitueerd in Utrecht of Maastricht. De auteur noemt een groot aantal feiten dat dit weinig aannemelijk maakt. Aan de hand van archeologische, cartografische, archivalische en tal van andere bronnen leidt hij af dat veeleer de stad Antwerpen daarvoor in aanmerking komt. Soms rekent hij misschien te snel naar die conclusie toe, bijvoorbeeld door er vanuit te gaan dat Antwerpen aan de Scheldemonding lag en dat vanaf daar het eiland Walcheren dankzij de zuidenwind via de Westerschelde snel bereikbaar moet zijn geweest. Volgens andere bronnen is er echter in de tijd van Trajectum nog helemaal geen sprake van een Westerschelde, wel van de Honte, een veenriviertje dat in de Schelde uitmondt, maar vanwaar het zoute water niet bereikbaar is. De Schelde, zoals die dan ongeveer de loop van de huidige Oosterschelde volgt, is dan waarschijnlijk niet meer dan een kronkelend stroompje, dat ter hoogte van Domburg in zee uitmondde er waarop het moeilijk zeilen zal zijn. Ook het door de auteur aangehaalde voordeel van zuidenwind bij het roeien, bomen of jagen ontgaat mij wat. Zo zijn er meer aspecten waar de auteur gemakkelijk aan voorbij lijkt te gaan. Maar dat wil ook weer niet zeggen dat de auteur bij zijn zoektocht naar Trajectum helemaal geen steekhoudende argumenten aanvoert. ** *

Janus Jochems, Alex Laenen, Ad Maas en Kurt Wayenberg (Redactie SEMafoor), Friezen, Franken en Saksen. Oude en nieuwe visies (SEM-reeks Vergeten Verleden, deel 4), Stichting Uitgeverij Papieren Tijger Breda, 2013. ISBN97890-6728-293-2. Geïll., 262 pag., € 32,-. Drie hoogleraren en drie ‘professionele’ amateurs buigen zich in deze publicatie over de geschiedenis van Friezen, Franken en Saksen: - Manco Mosterd: De geschreven bronnen en de vraag naar de identiteit van de Franken (Friezen en Saksen); - Marc Lodewijckx: Franken, Friezen, Saksen en andere migranten in België en Nederland archeologisch bekeken; - Ad Maas: Woongebieden: oude en nieuwe inzichten;

| Literatuurrubrieken

03-2014 binnenwerk.indd 144

04-06-14 10:08


- Janus Jochems e.a.: (red. SEMafoor), Friesland en Frisia in het eerste millennium; - Ab Maas: Franken, Frankenland en Beieren; - Kurt Wayenberg: Saksen en Angelsaksen; - Benedikt Sas: Een nieuwe hypothese omtrent de oorsprong van de Saksen en - Guido Delahaye: Friezen, Franken en Saksen in Frankrijk. ** *

Philippe Racine (coörd.), Boves (Somme). Complexe castral et prioral du «quartier Notre-Dame». Étude du mobilier 1996-2005 (Recherches pluridisciplinaire sur un terroir picard de l’époque antique à la Révolution française (Revue Archéologique de Picardie, Trimestrel no. 1/2, 2012). ISSN 0752-5656. Geïll., 251 pag., € 32,-. Niet ver van Amiens ligt het dorp Boves (dép. Somme, F.). Omstreeks 800 heeft men er een mottekasteel gebouwd als verdediging tegen de Vikings die dan via de Somme het huidige Picardië binnendringen. De motte en het kasteel zelf zijn een aantal malen verbouwd en uitgebreid, in 1595 wordt het geheel gesloopt. Bovengronds resteert nog slechts wat muurwerk en een stuk donjon. Jarenlang archeologisch onderzoek heeft niet alleen de bouwhistorie van het kasteel gedetailleerd in kaart gebracht, maar ook een schat aan vondsten opgeleverd. De nu verschenen publicatie geeft een uitgebreid becommentarieerd overzicht van hetgeen de gebruikers van het kasteel hebben achtergelaten zoals keramiek, metalen en benen gebruiksvoorwerpen en glaswerk(afb. 3). Ook bouwelementen komen in deze publicatie aan de orde, evenals archeozoölogische en -botanische aspecten. ** *

J.N. Lanting, Acht grafvondsten van de Veluwse klokbekergroep als uitgangspunt voor chronologische beschouwingen over de relaties saalisch-böhmische Schnurkeramik, Enkelgrafcultuur, KlokbekerOostgroep en Nederlands-Westduitse klokbekergroepen. Barkhuis, Groningen 2013. ISBN-13: 9789491431326. Zw./w.ill., 120 pag., € 19.95. In de jaren ‘20 en ‘30 van de vorige eeuw waren op de Veluwe, naast beroepsarcheologen uit Leiden en Groningen, ook verschillen-

de amateurarcheologen actief, waaronder een aantal beroepsmilitairen. Twee daarvan, kapitein H.J. Bellen uit Ede en sergeant H. Westendorp uit Nieuw-Milligen, krijgen hier meer aandacht. Dat is deels vanwege hun vondsten, deels vanwege de documentatie bij die vondsten. Bellen maakte aantekeningen in zakboekjes, Westendorp corrigeerde fouten in de beschrijving van zijn collectie in de dissertatie van Bursch. Bellen en Westendorp groeven zes grafvondsten met koperen tongdolkjes op. Die zijn al eerder beschreven, maar worden hier opnieuw behandeld met gebruikmaking van alle beschikbare documentatie en in twee gevallen met gegevens van aanvullend bodemonderzoek. Daarnaast worden twee toevalsvondsten uit zand/grindgroeves behandeld, de een met een gouden haarsieraad, de ander met een versierde aardewerken schaal op vier zuilvormige voetjes. Aangetoond wordt dat dergelijke oude amateuropgravingen en toevalsvondsten een nieuwe bestudering waard zijn. In dit boek worden de vondsten in een bredere context geplaatst. Mede op basis van C14-dateringen en een paar recentere vondsten van gouden haarsieraden in Beers-Gassel (N. Br.) en Eelde (Dr.) wordt aangetoond dat voorwerpen als tongdolken van koper, gouden / zilveren ‘Lockenringe’ en voetjesschalen, die als kenmerkend voor de Klokbekercultuur te boek staan, ontleend zijn aan de Saalische ‘Schnurkeramik’, deels rechtstreeks, deels via de Enkelgrafcultuur.

Afb. 3 Kan XII-XIV, Château Boves (Fr.). Uit: Revue Archéologique de Picardie

** *

Paleo-aktueel 24. Rijksuniversiteit Groningen / Groninger Instituut voor Archeologie (GIA) & Barkhuis, Groningen 2013. ISBN 978-9491431340 / ISSN 1572-6622. Geïll., 113 pag., € 17,50. Met de jaarlijkse uitgave van Paleo-aktueel geven de medewerkers van het Groninger

Literatuurrubrieken |

03-2014 binnenwerk.indd 145

145

04-06-14 10:08


Instituut voor Archeologie (GIA) inzicht in een deel van het onderzoek van het instituut in binnen- en buitenland. Het merendeel van de bijdragen van deze editie heeft betrekking op archeologie binnen Nederland: - De Neanderthaler-site bij Mander (Ov.) krijgt contouren (Dick Stapert, Marcel Niekus, Dick Schlütter en Lykke Johansen); - Een bijzonder middenpaleolithisch werktuig van Ameland (Fr.) (Dick Stapert, Lykke Johansen, Marcel Niekus, Margriet Diertens en Egge Knol); - Prospectief beekdalonderzoek in de bovenloop van de Hunze (Hilde Boon) - Een papieren opgraving van hunebed D12 Eexteres; - Van ganggraf naar dolmen (Daan Raemaekers en Sander Jansen); - Zoektocht in het zuiden: Celtic fields op ongestuwde afzettingen in Zuid-Nederland (S. Arnoldussen); - IJzertijdhandmolens in de noordelijke provincies: een ritueel gebruik? (Eva Hopman) (afb. 4); - Flevoland ondersteboven. Een interdisciplinair onderzoek naar de bodemprofielen van scheepswrakken in de provincie Flevoland ( Yftinus van Popta); - Een ‘nieuwe’ kogge in de Noordoostpolder (Andre van Holk) en - Speuren naar sporen: bewerkingssporenonderzoek aan natgeconserveerde subfossiele resten van consumptieplanten af komstig van een stadskernopgraving in Vlissingen (M.M.A. Hondelink). ** *

Afb. 4 Bewust in stukken gehakte roterende handmolen uit Paddepoel, IJzertijd (Gr.). Uit: Paleo-aktueel 24

146

Sebastiaan Ostkamp, Aen taefele. Eten en leven in de late middeleeuwen. De Collectie Aad Penders. Hoorn 2013. Geïll., 318 pag., € 49,95. Al bijna een halve eeuw lang verzamelt Aad Penders 15e- en 16e-eeuws gebruiksgoed. Dit boek, rijkelijk geïllustreerd met bijzonder fraaie foto’s, toont het door hem bijeengebrachte keuken- en tafelgerei. Dit omvat niet alleen steengoed en aardewerk, maar uiteraard ook glas, metaal en hout. Deze collectie van formaat, nu voor het eerst getoond en beschreven, vormt het ideale uitgangspunt voor het verhaal over laatmiddeleeuwse eetgewoonten. Wat, wanneer en waarmee at men? Hoe werd het voedsel verkregen, bewaard, bereid, opgediend en tenslotte genuttigd? Vanuit de kunsthistorische en archeologische invalshoeken is de laatste jaren een grondig inzicht verkregen in de ontwikkeling van vormgeving, techniek, decoratie, materiaal, enzovoorts van datzelfde tafelgerei. Wie kan ons daar beter over vertellen dan Sebastiaan Ostkamp, specialist op het gebied van materiële cultuur van de Middeleeuwen en Vroeg-Moderne tijd, die de tekst van Aen taefele voor zijn rekening heeft genomen. ** *

Annelies Koster (with contributions by Vera Bakker, Harry van Enckevort, Inke Joosten, Ronny Meiers, Liesbeth Smits, John Peter Wild, Bill Cooke and Brenda Lomas), The Cemetery of Noviomagus and the Wealthy Burials of the Municipal Elite (Description of the Archaeological Collections in Museum Het Valkhof at Nijmegen), Nijmegen 2013. ISBN 978-90-6829-103-2. Geïll., 463 pag., € 49,50. De begraafplaats van Noviomagus, in het huidige Nijmegen-west, is het grootste Romeinse grafveld van Nederland. Een belangrijk deel ervan werd tussen 1981 en 1983 blootgelegd door de afdeling Provinciaal-Romeinse archeologie van de Radboud Universiteit Nijmegen. Enkele graven daaruit behoren tot de rijkste van West-Europa door de talrijke bijgaven van aardewerk, bijzonder glaswerk, bronzen en ijzeren vaatwerk, toiletgerei, meubilair, wapens, schrijfgerei, sieraden, kostbaar textiel met gouddraad en uit barnsteen en bergkristal gesneden beeldjes. Niet alle teraardbestelden zijn Romein van geboorte, mogelijk zijn er ook Bataven en/of leden van

| Literatuurrubrieken

03-2014 binnenwerk.indd 146

04-06-14 10:08


de lokale elite begraven. Het kloeke boekwerk geeft op de eerste 44 pagina’s een beschrijving van Noviomagus, van de daarmee in verband gebrachte begraafplaats en van het onderzoek dat er in de jaren 1981-1983 is uitgevoerd. Dan volgt een uitvoerig becommentarieerde catalogus van de begravingen en van de bijgiften. Het vijfde hoofdstuk bevat het resultaat van een fysisch antropologisch onderzoek aan het skeletmateriaal. Hoofdstuk 6 bevat conclusies over de ontwikkeling en fasering van het grafveld. Daarna volgen een hoofdstuk over het begrafenisritueel en de betekenis van de grafgiften, een uitgebreid literatuuroverzicht en een aantal bijlagen. ** *

Terra Cognita (Archeologische Vereniging ‘Land van Heusden en Altena’), nr. 31, december 2013. Het twee keer per jaar verschijnend tijdschrift van de Archeologische Vereniging ‘Land van Heusden en Altena’ is voor het eerst in kleur uitgebracht. In dit nummer ondermeer de melding van de vondst in Drongelen van een fraai Romeins beeldje van Mercurius. ** *

Jean Rosen, La faïence de Nevers 15851900. Dijon 2011. ISBN 978-2-87844-1437. Geb., geïll., 2 delen in cassette: Tome 3 (Le XVIIIe siècle; L’ère des manufactures, 384 pag.), Tome 4 (Le XIXe siècle; Alliances, déclin et renouveau, 248 pag.), € 140,-. De auteur, Jean Rosen, opgegroeid in Nevers, is specialist op het gebied van faience, directeur van het Centre National de la Recherche Scientifique (een Franse overheidsinstelling voor wetenschappelijk onderzoek) en verbonden aan de onderzoeksafdeling voor kunst en geschiedenis van de universiteit van Bourgogne. Inmiddels heeft hij meer dan 70 publicaties over faience op zijn naam staan. Zijn kennis van dat materiaal staat garant voor een gedegen naslagwerk over de faience zoals die eeuwenlang in Nevers is geproduceerd. Vanaf het einde van de 16e eeuw is Nevers (F.) een belangrijke productieplaats voor faience. De daar ontwikkelde vormen en motieven worden aanvankelijk vooral aan Italiaanse voorbeelden ontleend en vormen een belangrijke bron van inspiratie voor de later op tal van andere plaatsen in Europa opgerichte ateliers

afb. 5 Fopkan met opschrift ‘Nevers ce 29 mai / 1807’. Uit: Faience de Nevers, Tome 4

en fabrieken voor de productie van majolica, faience en porselein. De producten van Nevers hebben ook ons land bereikt en zijn aanvankelijk bijna niet van de importen uit Italië te onderscheiden (afb. 5). In de literatuurrubrieken van het Westerheemnummer dat in juni 2010 verscheen, worden de twee eerste delen van deze uitgave gerecenseerd. Het eerste deel behandelt de geschiedenis van de faienceproductie in Nevers, terwijl het tweede deel gewijd is aan de gouden eeuw van Nevers, de 17e eeuw. Onlangs zijn ook het derde en vierde deel verschenen. In deze rijk geïllustreerde boekwerken (1017 afbeeldingen) worden weer tal van faienceproducten uit musea en particuliere collecties gepresenteerd, dit keer materiaal uit de 18e en 19e eeuw, gedocumenteerd en gedateerd op basis van archiefonderzoek, de archeologie en laboratoriumanalyses. ** *

Liesbet van den Bruel, met een bijdrage van Nico Arts en Ben van den Broek, Archeologisch onderzoek Eindhoven- Kleine Berg 11. De opgraving. Stadsafval op het achterterrein van een monumentaal pand (Rapport Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond 59). Eindhoven 2013. ISSN 1570-5943. Geïll., 31 pag., CD-Rom. In 2012 is door het Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond een onderzoek uitgevoerd op het 6 x 7 meter grote achterterrein van een monumentaal pand in Eindhoven, met de bedoeling de archeologische ondergrond in het plangebied door middel van een opgraving in kaart te brengen. Het merendeel van de sporen gaat niet verder terug dan 1925 en bestaat uit zwerfafval zoals dat destijds in iedere stad rondslingerde. Gerrit Groenweg

Literatuurrubrieken |

03-2014 binnenwerk.indd 147

147

04-06-14 10:08


De Vereniging Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl) en berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl)

Verenigingsnieuws Piet J. Roda: een laat memoriam (afb. 1)

Afb. 1 Piet Roda. Foto: familiearchief.

De vroegste herinnering aan Piet die ik heb kunnen achterhalen, dateert van begin jaren 90. In 1992 werd de Archeologische Werkgroep Oude Rijn opgericht, een samenwerkingsverband van AWN-afdeling 12 (Utrecht e.o.) en de Historische Vereniging Vleuten, De Meern en Haarzuilens. Doel was om veldverkenningen te doen in het Oude Rijngebied ten westen van Utrecht. Dat gebied was bestemd als VINEX-locatie Leidsche Rijn. Tot 1992 was dit een archeologisch tamelijk onbekend gebied. Mede dankzij de veldverkenningen van de AWN zou daar snel verandering in komen. Bureau RAAP werd door de provincie Utrecht ingeschakeld om, formeel in opdracht van de AWN, een groot deel van de veldverkenningen uit te voeren en daarover in 1995 aan de gemeente Utrecht en de provincie te rapporteren. De AWN zou zelf het gebied tussen Vleuten en Haarzuilens voor haar rekening nemen. De rapportages van deze projecten zouden grote gevolgen hebben voor de archeologie. Want wat is er niet allemaal boven de grond gekomen in het gebied, materieel en aan inzichten! Piet Roda nam destijds deel aan de veldverkenningen van de AWN en ook aan het groepje dat de vondsten ‘s avonds uitwerkte. Met name in de campagnes van 1994 en 1995 behoorde hij tot de vaste ploeg van medewerkers, ook in de gure maanden waarin veldkarteringen doorgaans plaatsvinden! Piet heeft ook meegedaan aan de veldverkenningen door de AWN bij fort

Vechten in de negentiger jaren waarbij o.a. veel Romeins materiaal gevonden werd. Het was prettig om met Piet in gesprek te raken. Piet was een bescheiden man, rustig en op de achtergrond. Toch was hij het juist die op de jaarvergadering van de afdeling in 1997 signaleerde dat de afdeling bijna bankroet was en dat er snel maatregelen getroffen moesten worden. Dat is de redding van de afdeling geweest. Piet was een trouw bezoeker van AWN-lezingen, veelal vergezeld door zijn vrouw Elly, beide waren gewoon AWN-lid. Later kon zijn vrouw niet goed meer meekomen en kwam Piet alleen, trouw, jarenlang. In ieder geval nog tot in mijn tijd als voorzitter van AWN-afdeling 12 (2002-2006). Daarna kwam hij steeds minder en verdween uit het gezicht. Na het overlijden van Elly had Piet nog een aantal jaren te gaan. Zijn laatste jaren waren jaren met veel verdriet en veel pijn. In oktober 2013 overleed hij op hoge leeftijd, 88 jaar oud. Hij liet een substantieel legaat na aan zowel de AWN als aan Heemschut. Beide verenigingen lagen hem duidelijk na aan het hart. Pieter Jacobus Roda is op 14 februari 1925 in Rotterdam geboren en was getrouwd met Elly Adri de Bondt. Piet overleed 24 oktober 2013. Hun huwelijk bleef kinderloos. Jos N.M. de Grood, Oud-voorzitter Afdeling 12, Utrecht e.o.

ALV in het Allard Pierson Museum in Amsterdam Het was alweer de 63e keer dat de Algemene Ledenvergadering werd gehouden, ook deze

148

keer weer op een bijzondere locatie: het Allard Pierson Museum. In de zaal waar het verga-

| De Vereniging

03-2014 binnenwerk.indd 148

04-06-14 10:08


derdeel plaatsvond, leken de fraaie afgietsels van klassieke beelden mee te luisteren (afb. 2). Onder hun wakend oog vergaderden ruim 60 AWN-leden. Het ochtendprogramma: Voorzitter Tonnie van de Rijdt gaf onmiddellijk na haar korte opening het woord aan museumdirecteur Wim Hupperetz (afb. 2). Deze lichtte het project ArcheoHotspots toe: dit is een initiatief van het Allard Pierson Museum. Samen met de AWN en Erfgoed Brabant is de start van dit project voorbereid en het kan in 2014 daadwerkelijk van start gaan. Dit project biedt een combinatie van open werkplaatsen als fysieke plek, een online ontmoetingscentrum via Social Media en een interactieve kaart +database waar men kan zien waar archeologische vondsten zijn gedaan en waar opgravingen hebben plaatsgevonden of gaan plaatsvinden. De eerste drie ArcheoHotspots starten in het centrum van Amsterdam (Allard Pierson Museum), ’s-Hertogenbosch (het Groot Tuighuis) en Eindhoven (Archeologisch Centrum Eindhoven/Helmond). Vier landelijke fondsen steunen dit project: Mondriaan Fonds, Stichting Dioraphte, VSBfonds en Stichting Doen. In het uitgebreide verslag van de vorige ledenvergadering (in Rouveen) verdienden enkele punten een nadere toelichting: - Een project om de basiskennis van AWNleden te vergroten en te standaardiseren en, hiermee zijdelings verband houdende, verbetering van de communicatie tussen AWN en archeologische bedrijven. - De AWN-bibliotheek wordt in zijn geheel geschonken aan de SAB (Stadsarchief en Atheneumbibliotheek) in Deventer; het is de bedoeling om deze collectie helemaal (digitaal) te ontsluiten. In het jaarverslag van het bestuur waren ook wat zaken opmerkelijk: - De AWN heeft zich samen met afdeling 16 (met succes!) ingezet om een uniek Romeins grafveld in Huissen te beschermen en op te graven. - De Reuvensdagen zullen dit jaar gehouden worden in Den Haag, op donderdag 20 en vrijdag 21 november. - In de conclusie van het Project Ledenwerving stond onder andere dat “we ons niet zozeer moeten richten op ‘jongeren’, maar meer op de groep 50+”: hierover ontstond een stevige discussie. In een bijstelling van deze ongenuanceerd lijkende formulering werd opgemerkt dat hierbij een rol heeft gespeeld dat deze 50-plussers meer tijd hebben om aan graafactiviteiten deel te nemen, maar dat het

zeker ook de bedoeling is om actief jongeren te blijven benaderen en enthousiasmeren. - De bestuursfunctie PR en Communicatie blijft een zwakke schakel; Suzanne Klüver moet haar bestuursfunctie vanwege drukke andere werkzaamheden beëindigen (afb. 3) en het is moeilijk een geschikte kandidaat voor deze functie te vinden. Uit de vergadering werd gesuggereerd een professionele en dus betaalde kracht te gaan zoeken. Henk Hageman stelde zich beschikbaar als bestuurslid zonder specifieke functie, maar wel op allerlei gebied inzetbaar. Er werd een peiling gehouden naar de voorkeuren van de AWN-leden betreffende de besteding van het grote legaat aan de AWN van Piet Roda (zie hierboven). Via groene kaarten maakten de aanwezigen hun mening over de voorstellen van het bestuur duidelijk (afb. 5). Na een toelichting door penningmeester Harmen Spreen (waarin hij inging op de in dit jaar geheel wegvallende subsidie van Rijkswege) werd het financiële jaarverslag goedgekeurd. Het middagprogramma: ’s Middags kregen we allemaal vier items voorgeschoteld in een wisselprogramma: een bezoek aan het Archeologisch depot van de Universiteit (afb. 4), een kijkje bij de metrowerkzaamheden diep onder het Spui, een rondleiding in het Allard Pierson Museum bij de expositie ‘De Krim’ en een onderdompeling in het levensverhaal, muziek en leefomgeving van Ramses Shaffy. Opmerkelijk: de prachtige studiecollecties in het Archeologisch Depot, de plannen om langs de metrotrappen in de toekomst de archeologie zichtbaar te maken, de geweldig meeslepende rondleidster bij de Krimexpositie en de ongelooflijke hoeveelheid Ramsesspullen. Tenslotte werd (weer terug in het museum) door Wim Schennink het eerste exemplaar van een mede door het bestuur ontwikkelde Archeologische Basiscursus overhandigd aan Ben Rebel (afd. Utrecht e.o.) (afb. 6). Marijn Lockefeer

Afb. 2 Directeur Hupperetz met klassieke bodyguard. Foto: Marijn Lockefeer.

Afb. 3 Suzanne Klüver neemt afscheid. Foto: Fred v.d. Beemt.

Afb. 4 Studiecollectie in het Archeologisch depot. Foto: Fred v.d. Beemt.

Afb. 5 De zaal stemt over de suggesties tot besteding van het legaat van Piet Roda. Foto: Fred v.d. Beemt.

Afb. 6 Ben Rebel met de Basiscursus Archeologie. Foto: Marijn Lockefeer.

Literatuurrubrieken |

03-2014 binnenwerk.indd 149

149

04-06-14 10:08


Twee ridders (in de Orde van Oranje Nassau) in AWN-afdeling Lek- en Merwestreek In de jaarlijkse lintjesregen zijn twee leden van afdeling Lek- en Merwestreek, te weten Toos Busch (afb. 7) en Cees van der Esch (afb. 8) benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Beiden werden geprezen voor hun jarenlange inzet, met name op het gebied van de archeologie binnen en buiten hun woonplaats. Toos en Cees, gefeliciteerd namens de redactie.

Afb. 7 Trotse ridder Toos. Foto: Cor Westra. Afb. 8 Ridder Cees. Foto: Cor Westra.

Tentoonstelling Bij nader inzien in Leiden (lezersaanbieding). De tentoonstelling ‘Bij nader inzien’ in het Rijksmuseum van Oudheden gaat over 31 ‘vergeten’ archeologische opgravingen: van Prehistorie tot de Tweede Wereldoorlog en van kleine vuurstenen tot historische kanonskogels. In de vorige eeuw zijn in Nederland duizenden archeologische opgravingen en projecten uitgevoerd. Lang niet altijd werden de resultaten goed in kaart gebracht. Vondsten en documentatie verdwenen zelfs ongezien in dozen en lades. Van deze ‘vergeten’ opgravingen zijn er nu 31 opnieuw onderzocht binnen het programma ‘Odyssee’ van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Het 32ste Odysseeproject was gericht op het digitaliseren van alle resultaten (zie ook de column). In de tentoonstelling ‘Bij nader inzien’ zijn de resultaten nu te zien, samen met de archeo-

logische vondsten, oude opgravingsverslagen, tekeningen en foto’s, die jarenlang verborgen waren in depots en archieven. Zo ontstaat een overzicht van nooit eerder vertelde verhalen over de archeologie van Nederland en een beeld van het vak archeologie in heden en verleden. De AWN heeft bij menig ‘Odyssee-opgraving’ een rol gespeeld, zo stond de AWN aan de wieg van de opgravingen te Velsen vanaf 1945. Aanbieding voor AWN-leden: Op vertoon van deze uitgave van Westerheem bij de Museumshop betaalt u €5 i.p.v. €6,95 voor het tentoonstellingsboekje ‘Bij nader inzien’. Tentoonstelling is tot 14 september 2014. Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden, www.rmo.nl

AWN – HB-werkgroep Veldwerk Educatie: opgravingsmogelijkheden. Opgraven in Duitsland - E ifel, Weilerswirt: opgraving van een ‘Römersiedlung’, waarschijnlijk een Romeinse villa; in augustus/september plaats voor groepjes van max. 4 personen. - De Archeologische dienst van Xanten zegt toe dat er groepjes van max. 3 AWN-vrijwilligers mogen meehelpen bij opgravingen daar in de buurt. De exacte mogelijkheden zijn bij het perse gaan van dit nummer nog niet bekend. Er is gratis logies bij het bureau van de Archeologische Dienst beschikbaar. Wie het eerst komt, het eerst maalt. Informatie en/of inschrijving via ruud.raats@ xs4all.nl. Opgraven in Koksijde (België): Abdij Ten Duinen Een archeologische activiteit met internatio-

150

nale allure. Eerdere opgravingen en restauratiecampagnes haalden het grondplan van de abdij onder het zand vandaan. Er zijn echter nog geen documenten over wat oorspronkelijk en wat nieuw is. Ook dit jaar werken we weer mee met JCW aan bouwhistorisch onderzoek, d.w.z. niet graven, maar tekenen, meten, fotograferen! Je krijgt de kans om deze aspecten van de archeologie te ontdekken. Er vinden ook excursies en rondleidingen plaats. Info: Plaats: Abdij ten Duinen Overnachting: jeugdherberg ‘De Peerdevisser’, Oostduinkerke Wanneer: 24-29 augustus 2014-04-24 Kosten (indicatie): €250,- (excl. reiskosten). Informatie/inschrijving: ruud.raats@xs4all.nl.

| Literatuurrubrieken

03-2014 binnenwerk.indd 150

04-06-14 10:08


Werk in Uitvoering WIU maakte gebruik van ontvangen periodieken van de afdelingen 3 – 10 – 11 – 12 – 13 – 16 – 17 – 18 – 21 en 23. Jullie hebben hard gewerkt en het lijkt wel of ik steeds meer krijg. Het fraaie jaarverslag 2013 van Afd. 23 en het nu nog mooier uitgevoerde De Ouwe Waerelt moeten daarom even wachten.

Grondspoor nr. 191, maart 2014 (Afd. 3 – Zaanstreek-Waterland) Tijdens de Jaarvergadering in februari stond redacteur Kees van Roon in het zonnetje voor de vele jaren dat hij de jeugd in de Zaanstreek in contact bracht met de archeologie en de geschiedenis van hun dorp of streek. Maybritt de Kort neemt dit goede werk nu over. Daarna lieten enkele presentaties het binnen- en buitengebeuren van de afdeling zien. Het bestuur bleef ongewijzigd: Menno de Boer (vz), Maybritt de Kort (secr), Joop Stolp (pmr-a.i.), Gerard Graas (veldwerk), René Lute (veldwerk). Vacatures zijn er voor de functies van vicevoorzitter en penningmeester. In 2013 waren er 62 leden en 53 donateurs, ongeveer gelijk aan 2012. Een van de kerntaken van de afdeling is het contact leggen met het publiek en dat gebeurt op allerlei manieren. Zo is er in het dorp Warder een tentoonstelling van door duikers gedane vondsten die de AWN onderzocht. De vondsten geven aan dat het dorp in de Middeleeuwen verder doorliep en vertellen samen met foto’s, kaarten en teksten de geschiedenis van het dorp. Menno de Boer: “Als AWN-afdeling hebben we meegeholpen een stukje geschiedenis te beschrijven. Iets waar een (amateur-) archeoloog dagelijks zijn/haar bed voor uitkomt. Toch?” De afdeling ontving een fraaie collectie 17e-eeuwse tegels met daarop af beeldingen van vreemde zeewezens. Ruim 3,5 A4’tjes zijn nodig om de veldwerkactiviteiten van de leden in 2013 kort te noemen. Na nieuws over een kanon op het eiland De Woude aandacht voor een Jacobpijp in de pijpenvitrine. Sinds ca. 1860 werden deze pijpen in ons land en België gemaakt. De besproken ongeglazuurde pijpenkop heeft een ketel in de vorm van een mannenhoofd met snor; lange, brede baard en een tulband op het hoofd. De pijp dateert waarschijnlijk uit de periode 18601914. Jan Rothuizen en Menno de Boer namen deel aan de cursusdag over aardewerk in Gorinchem (AWN deskundigheidsbevordering) en beleefden daar een leerzame en gezellige dag. In Krommenie vond dhr. Stam bij graafwerk-

Afb. 1a-b Vergiet uit Krommenie; witbakkende klei met groen glazuur, 17e-18e eeuw. Foto en tekening: Menno de Boer. Uit: Grondspoor.

zaamheden in zijn tuin diverse voorwerpen die af komstig zijn van een poldermolen die daar vanaf 1633 bijna tweeënhalve eeuw meehielp het waterpeil in de polder Crommenie te regelen. In 1877 nam een stoomgemaal die taak over. De vondsten uit de tuin geven een goed beeld van het aardewerk dat in een molenaarsgezin in de periode 16301850 werd gebruikt. Een van de vondsten was een archeologisch compleet vergiet (17e-18e eeuw) van witbakkende klei met groen glazuur, misschien gebruikt voor groente en fruit of voor het laten uitlekken van kaas (af b. 1a-b). Andere vondsten zijn glazen potjes (h 4,7 cm; b 5 cm) voor schoensmeer of ledervet, een herinnering aan een olieverwerkende fabriek die rond 1917 startte in het buiten gebruik gestelde stoomgemaal. G. besluit met een potje uit Krommenie met een tot nu toe onbekende functie: grijsbakkend steengoed, h 50 mm, Ø onderaan 35 mm, blauwe bloemdecoratie en een inhoudsmaat. Zuidwesterheem nr. 78, maart 2014 (Afd. 10 – Zeeland) In 1999 nam Robert van Dierendonck het initiatief voor een contactdag voor alle

De Vereniging |

03-2014 binnenwerk.indd 151

151

04-06-14 10:08


Afb. 2 De vuurboet van Saeftinghe, 16e eeuw? Foto: Hans Jongepier. Uit: Zuidwesterheem.

152

Zeeuwse amateurarcheologen: de Zeeuwse AmateurArcheologen Dag, de ‘ZAAD’. Een succes, want het aantal deelnemers groeit nog steeds. In maart vond de ZAAD voor de 15e keer plaats. Voorzitter Ron Wielinga zou graag ook wat meer belangstelling zien voor de jaarvergaderingen van de afdeling, maar ondanks de koppeling met een interessante excursie lukt dat nog niet erg. In Z. veel zaken die met de jaarvergadering hebben te maken. Alles bij elkaar geven die een goed beeld van wat er gebeurt binnen een afdeling en zoals de vaste lezer van WIU weet: dat is waar deze rubriek op drijft. Hierna een kleine greep uit het in Z. genoemde. De AWN is bezig met het inventariseren en beschrijven van de nog bestaande binnendijken in Zeeland. Op de locatie Oud-Rilland organiseerden Leo den Heijer en Gerda Kap tien rondwandelingen. Tijdens het wandelen observeerden zij hoe het er archeologisch bij stond en legden dit vast in een verslag: belangrijk in dit veranderlijke buitendijkse gebied. Bezoeken door groepen studenten en filmopnames houden Oud-Rilland in de aandacht van de media. Het hele jaar door werken enkele AWN’ers voor de SCEZ: tekenen van voorwerpen, maar ook het inventariseren van archeologische rapporten. Aan de vondsten van havezathe Ravestein wordt nog steeds gewerkt en de gegevens kunnen worden gebruikt voor het boek dat de bewoners van het huis willen uitgeven. Ook aan educatie en publieksactiviteiten wordt op allerlei manieren aandacht gegeven. Ook in deze Z. is de Wg Archeologie Hulst weer duidelijk aanwezig. Een verkenning in Koewacht (Emmabaan) leverde enkele interessante vuurstenen artefacten op, waarvan het verslag een kartelmes en een pijlpunt toont. Céline den Engelsman begon aan de studie archeologie in Leiden en is daarover heel

enthousiast, evenals over een dag assisteren bij een opgraving: “Wat slaap ik toch altijd lekker na archeologische opgravingen!” Metal man Stef Nelisse was daar ook, vond het een erg leuke ervaring, maar vond wat weinig metaal. Twee leden van de Wg Archeologie Hulst werkten o.l.v. Hans Jongepier (SCEZ) mee aan het uitgraven van (waarschijnlijk) een vuurboet in het Verdronken Land van Saeftinghe, waar een cirkelvormige fundering te voorschijn kwam (af b. 2). Een vuurboet is een voorloper van de vuurtoren en werkte met vuur- en rooksignalen. Vrijwel alle voor de fundering gebruikte stenen bleken hergebruikt en zouden zomaar van het in de 16e eeuw verdwenen kasteel van Saeftinghe kunnen zijn… Mark Zwartelé vervolgt met een verslag van voorbereidende werkzaamheden voor een boekje over de opgraving Onder de toren in Hulst. Om leuke vondsten te selecteren en te fotograferen moesten ze naar het depot van de SCEZ in Middelburg, kregen daar alle medewerking en zagen tal van bekende vondsten terug. Leida Goldschmitz bezocht de studiedag aardewerk in Gorcum: “Gezellig, leerzaam en aanbevelenswaardig voor iedere AWN’er”. Grondig Bekeken nr. 1, maart 2014 (Afd. 11 – Lek- en Merwestreek) Uit het voorwoord van Teus Koorevaar: GB. is voortaan in kleur: iets duurder maar vooral functioneel vanwege meer informatie. Opvallend is ook de kleinere letter om alle bijdragen voor het jaarverslag te kunnen plaatsen. Mogelijk wordt het werkgebied van de afdeling dit jaar f link groter door uitbreiding naar west, noord en zuid. Meer leden houden zich bezig met de belangenbehartiging en dat is nodig in dit cultuurhistorisch rijke gebied. Einddoel van onderzoek blijft de publicatie, de presentatie, de tentoonstelling, de verantwoording naar de wereld van wat we doen. Veel jaarverslagen in GB. Het bestuur bestaat nu uit Teus Koorevaar (vz), Jeroen Nipius (v-vz), Joan van Pelt (pmr), Cor Westra (secr) en Bep Opmeer. Het ledental daalde licht naar 87. Naast die in de eigen werkruimte in Dordrecht zijn er werkavonden in Gorkum, Schoonhoven en Lekkerkerk. De werkplaats van de Wg Dordrecht wordt goed gebruikt: in 2013 150x voor diverse activiteiten. Om een idee te geven: er wordt/is gewerkt aan verschillende projecten t.w. Crabbesteijn, Amstelwijck, Berckepoort, Zwijndrecht (Slagveld en Vergulde Swaen), Papendrecht (De Heerlijkheid van Papen­

| De Vereniging

03-2014 binnenwerk.indd 152

04-06-14 10:08


drecht). Een bijzondere activiteit is de Rumfordse Soep uitdeling, georganiseerd samen met Humanitas Drechtsteden. De deelnemers willen laten zien hoe 200 jaar geleden minderbedeelden werden ondersteund door de rijken. Er zijn tal van andere activiteiten en ook de educatie en het experimenteren werden niet vergeten. Zo werden er bijvoorbeeld kogelpotten gevormd die nog een experimenteel reducerend bakproces wacht (afb. 3). De Wg Biesbosch volgde het ‘droog graven’ van kreken waar de oude veenbodem te voorschijn kwam. Op verschillende plaatsen in de Biesbosch zijn molenstenen gevonden, soms heel grote, zoals die van een oliemolen: 2000 kg. De ‘blaauwen olije’ molenstenen werden rond 1564 bevestigd aan palen die in het wijde water de loop van de Maas markeerden en daardoor niet door vissers konden worden verwijderd. De markeringen werden aangebracht in opdracht van Willem van Oranje. Er moeten nog veel meer molenstenen liggen in de Biesbosch. Toch zou Cees van der Esch nóg liever oude resten van de daar verdronken dorpen terugvinden. De Wg Alblasserwaard was actief in Alblasserdam (Kortlandse brug), Giessenburg (Dorpsstraat 34 – de Giessen – Bovenkerkseweg 66), Molenaarsgraaf (Graafdijk-Oost 37), West-Alblasserwaard, Wijngaarden (Dorpsstraat 31 – Oosteinde). Bovendien nam de Wg deel aan overlegstructuren en werd 32x advies gegeven en/of correspondentie gevoerd over locaties en archeologische projecten. In de zomer van 2014 zal de AWN op verzoek graafwerk voor woningbouw in Leerdam archeologisch begeleiden. De Alblasserwaardse LWAOW dook weer in de Giessen en vond daar van alles: een Duitse helm, f lessen en scherven van diverse soorten aardewerk en een heuse revolver (een Belgische Pinfire van vóór 1893). Ook dook men bij Cuijk in de Maas: geen opzienbarende vondsten, maar wel de constatering dat schepen met een groot motorvermogen veel schade aanrichten, ook aan beschermende structuren. In Lelystad demonstreerde de Wg tijdens een Archeologiefestival (georganiseerd door de Bataviawerf, het NLE en de RCE) in een bassin hoe onder water objecten worden ingemeten. Publiek kon door zijramen zien dat de bekende gele koeienlabels ook voor onderwaterarcheologen heel nuttig zijn, zij het niet in hun oren maar om meetpunten mee te markeren. In 2014 wordt gedoken bij Nieuwpoort en Huis te Merwede. Het Team Archeologie van de Gemeente Dordrecht was druk met archeologische beleidsnota’s en kaarten, verstrekte 85

archeologische adviezen en startte in 2013 in deze archeologisch slappe tijden toch 15 nieuwe projecten op. De Wg Zwijndrechtse Waard was bezig met de vondsten van de Zwijndrechtse herberg De Vergulde Swaen en het archeologiebeleid in de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht. Het eerste exemplaar van de archeologische beleids- en waardenkaart – gemaakt door RAAP –werd door de wethouder aangeboden aan o.m. Bep Opmeer van de AWN. Op de achtergrond blijft kasteel Develstein steeds aanwezig. Misschien kan een deel van het project toch nog worden gerealiseerd. De AW Schoonhoven werkte mee aan de Cultuur Historische Inventarisatie van de gemeente Schoonhoven, nam deel aan en volgde archeologisch interessant graafwerk en vond door boringen de westkant van de noordelijke waterpoort terug. De Wg Archeologie Nederlek verwelkomde met vreugde de vaststelling van het archeologiebeleid van de gemeente Nederlek, waar ook de Wg een belangrijke bijdrage aan leverde o.m. de aanwezigheid van vrijwilligers in het PvE. De Wg ‘woonde’ eerst in de oude aula van een begraafplaats, toen eventjes ‘riant’ in een zusterswoning boven het Kruisgebouw, maar huurt nu twee garageboxen naast de oudheidkamer. De pas opgerichte subwerkgroep Krimpen aan den IJssel was actief aan de Voorstraat (Schuwacht) en in Opperduit (dijkverhoging). De rij wordt gesloten door de AW Gemeente Gorinchem die bezig was met vondsten van het Bluebandhuis en met ouderwets handwerk (prikijzer – jalon – edelmanboor) nog onbekende fundamenten van het kasteel van de Arkels traceerde.

Afb. 3 Het maken van kogelpotten. Foto: Irmel Dolman. Uit: Grondig Bekeken.

De Vereniging |

03-2014 binnenwerk.indd 153

153

04-06-14 10:08


Nieuwsbrieven, febr. 2014 + maart 2014 / Jaarverslag 2013 (Afd. 12 – Utrecht e.o.) In de vorige eeuw kende de afdeling een Wg Zandgronden. Jan Rinia en Ton van Rooijen waren begonnen met de uitwerking van de gegevens die de Wg in de loop der jaren verzamelde in en rond Austerlitz en Zeist. Na het overlijden van Ton stond Jan er opeens alleen voor, maar hij krijgt nu steun van anderen. De scheepsarcheologie-vestiging van de RCE in Lelystad (vroeger NISA) wordt dit jaar gesloten. Het bestuur wil de leden nog een keer gelegenheid geven daar rond te kijken. Zij kunnen daar ook deelnemen aan een workshop archeologisch hout. Ter voorbereiding vond in Houten al een workshop/lezing plaats. De tweede N. wijst o.m. op de 19e Archeologiedag in Utrecht op 18 oktober, waarschijnlijk op het Domplein. Veel zaken voor de jaarvergadering in het J. Het bestuur bestond in 2013 uit: Henk Rebel (vz), Petra van Oudenaarde (secr), Pieter Gieszen (pmr) en Jeanet Engelkes (lezingen). Voor 2013 had het bestuur zich voorgenomen speciale aandacht te geven aan het organiseren van ‘actieve’ activiteiten voor de leden, opgraven dus. Dat is wel gelukt, constateert het bestuur. Het andere punt was het opzetten van een eigen website binnen die van de landelijke AWN. Dit kwam er niet van door verandering van webmaster en het websitesysteem. In het voorjaar werd de Basiscursus gegeven voor 18 leden van Afd. Utrecht en Afd. Naerdincklant. AWN’ers assisteerden bij projecten tussen Houten en Bunnik en in Vechten. Het laatste project zou 4 weken duren, maar het werden er 10. Verder werd gewerkt in Vechten tijdens een ACVU-onderzoek en op/onder het Utrechtse Domplein (390 werkuren). De afdeling werkte mee aan het Italië-evenement op Haarzuilens, Monumentendag in Utrecht, restaureren van aardewerk in Vleuten-De Meern en een opgraving in Oud-Zuilen (Oostwaard). De Houtense Wg Leen de Keijzer kende een druk en succesvol jaar. De nu 24 leden besteedden vorig jaar 4300 uren aan allerlei vormen van archeologisch werk. Het meest opvallend was natuurlijk de mooie terra sigillata-expositie op de al even mooie archeologiezolder van het Oude Station (nogmaals dank voor de fijne rondleiding, Pieter). Ook leerlingen van basisscholen en voortgezet onderwijs kwamen daar op bezoek. Er werd sowieso veel tijd in educatie gestoken. Zo kwamen er in het kader van Arie de archeoloog liefst 33 groepen van Houtense basis-

154

scholen op de archeologiezolder. Op vijf locaties in de gemeente Houten deed de Wg archeologische waarnemingen, waarover korte rapporten-adviezen werden opgesteld. Ook werd het onderzoek naar de juiste locatie van kasteel Schalkwijk voortgezet. Nieuwsbrieven nr. 31, febr. 2014 + nr. 32, april 2014 / Archeologica Naerdincklant: Tabacologie, 2014-1 (Afd. 13 – Naerdincklant) Het bestuur bestaat uit Anton Cruysheer (vz), Marjon Kroon (secr), Ton Kok (pmr), Norbert Voorbach (veldwerk/vondstcoördinator) en Sander Koopman (adviseur regionale Kwartairgeologie). Het redactieproces van Archeologica Naerdincklant wordt wat aangepast, omdat het steeds meer als een professionele publicatie wordt gezien. De belangrijkste wijziging is dat de auteurs voortaan eerst inzage krijgen in de geredigeerde artikelen en ermee akkoord moeten gaan, voordat het blad wordt samengesteld en opgemaakt. De vormgever stopt en voor de twee komende nummers in 2014 (Bronstijd in ’t Gooi / porselein) moet iemand anders worden gezocht. Na een Erratum Archaeologica Naerdincklant en vele berichten volgen enkele fotoimpressies van de veldwerkactiviteit bij de cursus gesteente- en artefactherkenning (af b. 4). In maart organiseerde de afdeling een excursie naar het Streekarchief Gooi en Vechtstreek, waar de archivaris een rondleiding verzorgde. Eind februari verscheen de thema-uitgave Tabacologie over kleipijpen enz. die u kunt bereiken via: https://independent.academia.edu/Naerdincklant. Na het voorwoord van Sander Koopman en nadat Frances Carrière zichzelf voorstelt als nieuwe eindredacteur van Archeologica Naerdincklant, volgen de artikelen. Ik noem ze even, omdat ik het zo mooi vind dat een afdeling kans ziet enkele keren per jaar een goed verzorgd themanummer uit te brengen. De kleipijp, wegwerpvoorwerp van weleer (Jan Immerzeel); Enkele tabakspijpen uit de collectieVoorbach (Jan van Oostveen); De restauratie van pijpenkoppen (Jan Hovius); Een 17e-eeuwse hoornpijp uit ’s-Graveland (Ron de Haan); Uit de nevelen van een ver verleden (Jan Veenman); De vondst van een erepijp bij Maartensdijk (Arthur Griffioen); Archeologische schatten in de les (Maya Heinsbroek & Marjolein Trouw); Metalen tabaksaccessoires uit Gooi- en Vechtstreek (Anton Cruys­heer). Overigens is daarna onder Vondstmeldingen Naerdincklant 2013 ook nog het nodige te bewonderen aan soms erg zeldzame vondsten.

| De Vereniging

03-2014 binnenwerk.indd 154

04-06-14 10:08


Afb. 4 Cursus gesteente- en artefactherkenning. Foto: Sander Koopman. Uit: Nieuwsbrief.

Nieuwsbrief, maart 2014 (Afd. 16 – Nijmegen e.o.) Na een uitnodiging voor de afdelings ledenvergadering volgt voorinformatie op een lezing door Karsten Wentink over deposities en grafritueel in het Neolithicum. De afdeling bereidde op het moment van schrijven twee excursies voor: eind april naar de grafheuvels rond Apeldoorn en later een rondleiding door bunkercomplexen uit WO II in de duinen. Hierna een uitnodiging voor een symposium De veranderende positie van de archeologie in de moderne samenleving in Amersfoort. Nieuwsbrieven, maart 2014 + april 2014 / Jaarverslag 2013 (Afd. 17 – Zuid-Veluwe en OostGelderland) Secretaris Peter Weegels kijkt terug op een actief en vooral ook roerig jaar. Het gebouw waar de werkruimte in was ondergebracht, wordt gesloopt. De zoektocht naar vervangende ruimte eindigde in het depot in Arnhem-Zuid bij de gemeentearcheologen van Arnhem en de regioarcheoloog. Al met al vroegen de voorbereiding, de verhuizing zelf en het nawerk heel veel tijd (af b. 5a-b). Tijdens de verhuizing werd bekend dat het gebouw waar al 20 jaar de lezingen plaatsvonden m.i.v. januari 2014 dicht ging. Ook daarvoor moest een oplossing worden

gezocht, maar ook dat lukte. Intussen gingen de meeste activiteiten gewoon door: veldwerk in Bergh, Zelhem, Herwen en Westervoort; uitwerking van projecten; een excursie; de gebruikelijke reeks lezingen; een goed bezocht minisymposium over de Limes bij Arnhem; en educatieprojecten. Aan het eind van 2013 ontving de afdeling een aanzienlijk bedrag van de Afd. Archeologie van de gemeente Ede om daar een archeologische werkplaats op te zetten. In 2014 bestaat de afdeling 40 jaar wat wordt gevierd met een afdelingsnummer in Westerheem, een nog groter symposium in de Maand van de Geschiedenis en mogelijk een open dag in het depot. Naast de vaste dinsdagen kan in de toekomst op meer momenten aan projecten worden gewerkt. Het bestuur bestaat nu uit Rob Nijsse (vz), Peter Weegels (secr), Wessel Baptist (pmr), Gerda van Raan (collectiebeheer en excursies), Anneke Ruterink (PR en excursies) en Wouter Vos (lezingen). Onder leiding van Jan Verhagen boorden in augustus AWN’ers en plaatselijke liefhebbers bij Herwen naar de Romeinse weg: een traject van 1500 meter waar om de 5 meter wordt geboord. Ongeveer een derde deel is klaar. De Schans bij Westervoort wordt teruggebracht in eind 18e-eeuwse staat. De AWN was

De Vereniging |

03-2014 binnenwerk.indd 155

155

04-06-14 10:08


Afb. 5a-b Tussen de dozen. Foto: Gerda van Raan. Uit: Jaarverslag.

156

gevraagd vlak voor de reconstructie een veldverkenning uit te voeren om de bewoningsgeschiedenis te verhelderen. Naast resten van de schans zijn sporen aangetroffen van een Karolingische nederzetting met bijbehorende akker en een 15-17e-eeuws erf, behorend bij een boerderij. De vondsten van de verkenning dateren van IJzertijd tot Sphinx. De Wg Archeologie Bergh assisteerde of onderzocht (deels) zelf in Didam (Mariakerk-Kerkhof), in ’s-Heerenberg (Op den Brand – Gertrudis terrein – stadspoort Molenpoort), Oud Dijk (kasteel), Beek (Eltenseweg) en enkele andere locaties in de gemeente Bergh. In Zelhem trok de spectaculaire verplaatsing van het Ludgerkerkje naar Museum Smedekinck veel kijkers. Het J. toont op deze pagina ook een foto met interessant laatpaleolithisch en vroegmesolitisch vuursteenmateriaal, maar het werd mij niet duidelijk waar dat vandaan komt. In het J. ook een verslag van de Gemeentelijke Archeologie Arnhem. In totaal werden 25 projecten uitgevoerd, vooral archeologische waarnemingen en begeleidingen, en meestal waren ze van korte duur. Drie studenten

van Saxion Hogeschool Deventer studeren af op een Arnhems of regio-gerelateerd onderwerp. Helaas moet ik verder volstaan met het noemen van de projecten. Arnhem: Ruitenberglaan (muurwerk van het klooster Bethanië, 14e-15e eeuw) / Sportpark Valkenhuizen (vooral restanten van WO II) / Lage Kade / Meinerswijk / Fluvium Gasfabriek / Park Westerveld / Korenmarkt – Bar Absolut (middeleeuws keienstraatje) / Roermondsplein (keienstraatje) / VossenstraatNieuwe Oeverstraat (resten stadsmuur) / Amsterdamseweg (wegniveaus en een loopgracht) / Oude Stationsstraat (voormalige stadsgracht) / Rietgrachtstraat (ophogingslagen, gedempte Rietgracht) / Westervoortsedijk (restanten van een sluis) / Paasberg / Open luc ht museum (o.m. granaatscherven uit WO II) / Weerdjesstraat (funderingen). Hierna een verslag van Archeologie gemeente Ede. Het fraaie boek Ede vol erven werd gepresenteerd en dat trok ruim de aandacht. Ook werd de Cultuurhistorische Waardenkaart opgeleverd aan de gemeente. Minder leuk was dat de gemeenten Ede en Nijkerk een zorgvuldig opgebouwde archeologische samenwerking verbraken en onverwacht de Archeologische Monumentenwacht failliet ging. Ik kom de AWN veel tegen in dit verslag: de leden bieden veel ondersteuning en dat wordt duidelijk gewaardeerd. De meest aansprekende veldresultaten werden in 2013 geboekt in Otterlo (Houtkampweg, vooral Late Middeleeuwen) en in Harskamp (Smachtenburg, vooral Volle Middeleeuwen). De vondstverwerking binnen Afd. 17 ging verder met het determineren van de Becking-collectie en controleerde de collectie van het Kijken Luister museum in Bennekom. Ook werd begonnen aan de uitwerking van een opgraving aan de Diedenweg aldaar. De collectie Batenburg is afgerond en teruggegeven aan Het Gelders Landschap. In het najaar kon door de verhuizing weinig meer worden gedaan. Enkele AWN’ers namen op het Archeologische Depot Arnhem Zuid deel aan een cursus archeologisch tekenen, bedoeld om een nieuwe werkgroep tekenen te kunnen starten. Er wordt hard gewerkt aan een tekeninstructie die ook wordt aangeboden aan de Commissie Deskundigheidsbevordering van de AWN. De voorjaarsexcursie ging naar Woerden, waar natuurlijk de parkeerkelder werd bewonderd met de Romeinse geschiedenis van Woerden. Ook een stadswandeling kan erg spannend zijn, zeker op een toren met veel wind, gammele lage hekjes en een indrukwekkend uitzicht.

| De Vereniging

03-2014 binnenwerk.indd 156

04-06-14 10:08


Nieuwsbrief, febr. 2014 (Afd. 18 – Zuid-Salland – IJsselstreek – Oost-Veluwezoom) In februari begonnen zes leden van de AW Lochem in Almen met het begeleiden van bouwwerkzaamheden voor een ligboxenstal. Men vond al een hoeveelheid (waarschijnlijk vooral) ijzertijdscherven en wat stukjes vuursteen. Verder veel archeologisch nieuws van elders en aan het eind weer de mooie lange lijst tentoonstellingen. Aardewerk, maart 2014 (Afd. 21 – Flevoland) Saskia Thijsse stopte m.i.v. 2014 met het redacteurschap van A., dat zij vele jaren met grote inzet uitoefende. Er is nu een driemansredactie: Charita van den Berg, Hans Hartsuiker en Annegret Meijboom. De nieuwe redactie veranderde de opmaak, verbeterde de kwaliteit van print en afbeeldingen en zou A. weer 4x per jaar willen uitgeven. Daar is echter wel kopij voor nodig en die moet van de leden komen. Als in veel periodieken ook hier veel zaken over de jaarvergadering. Jan Boes vond het een druk jaar en het zou hem niet verbazen wanneer dat ook dit jaar weer zo zal zijn. Actie genoeg dus, maar nog wat meer actieve leden zou niet verkeerd zijn. Getuige de vacatures M/V is er nog plaats voor enkele nieuwe bestuursleden. Uit het Veldwerkverslag blijkt dat AWN’ers actief waren in Almere (Stichtse Kant – Vogelhorst), Lelystad (Kotterbos), de Noordoostpolder (Kuinderbos – Ens – kavels J120/J121 – Schokkerhaven E170: jaarlijkse verkenning) en Dronten (jaarlijkse scheepsarcheologische opgraving door de IFMAF). De verkenning op kavel E170 wordt uitgebreider behandeld. De vondsten dateren op dit kavel van Prehistorie t/m de Middeleeuwen. Het gaat hier om een onderdeel van een rivierduincomplex ten zuidwesten van Schokland, waar in twee dagen 3 hectare werd verkend op een stuk dat tot dan buiten de systematische verkenningen viel. Bijzonder is dat er ditmaal in het bijzonder ook werd gezocht naar leisteen en bouwfragmenten van het eerste kerkje van

Ens, eind 14e eeuw afgebroken en verplaatst naar de huidige Zuidpunt van Schokland. De exacte locatie van dat eerste kerkje is niet bekend en verkenningen zouden meer duidelijkheid kunnen brengen. Het meeste gevonden aardewerk bestond uit steengoed en kogelpot, maar er was ook wat prehistorisch aardewerk. Er waren twee bijzondere vuursteenvondsten: een fragment van een Michelsberg spitskling en een mooie conische klingkern (afb. 6a-b). Helaas liet deze verkenning zien dat de vindplaats ernstig wordt bedreigd. Wies Kreukniet verzamelde tijdens haar tientallen jaren veldverkenning in de Noordoostpolder heel veel waarvan zij onlangs een groot deel – naar schatting van Dick Velthuizen 400-500 kg – overdroeg aan het depot. Daar vragen al die boodschappentassen, kartonnen dozen en sinaasappelkistjes vol met vondsten heel wat aandacht en dus is er volgens Dick “geen tijd voor verveling en zelfs haast geen tijd meer om lang onder het genot van koffie te discussiëren”. De afdeling maakte een DVD De weerspiegeling van een ver verleden, waarop Astrid Doppert vertelt over de prehistorische bewoners en hun leefomgeving, woningen enz; ook geschikt voor kinderen. Enkele AWN’ers bezochten de Steentijddag in Leiden en hadden daar een geslaagde en gezellige dag. De Activiteitenagenda leert dat er vooral op vrijdagen wel iets is te doen in het Prov. Depot voor Bodemvondsten in Nieuw Land. Verder in A. aandacht voor mogelijkheden om bij opgravingen in Duitsland te assisteren. Het nieuwe jaar begon met een goed bezochte Nieuwjaarsborrel, waar voorzitter Jan Boes Tineke Heise-Roovers feliciteerde met de afronding van haar studie archeologie. De afdeling vindt aandacht voor archeologie op scholen belangrijk en voor dat doel is er met medewerking van de AWN voor groepen 7 en 8 Een koffer vol scherven samengesteld die door scholen kan worden gehuurd in combinatie met een bezoek aan Museum Nieuw Land. Het lesprogramma biedt 5 lessen aan, waarvan eentje in het museum.

Afb. 6a-b Michelsberg spitskling (7a) en een conische klingkern (7b). Foto: PDB Flevoland. Uit: Aardewerk.

De Vereniging |

03-2014 binnenwerk.indd 157

157

04-06-14 10:08


Afb. 8. De vreemde pot uit Uden. Foto: Goof van Eijk. Uit: AVKPactueel.

AVKP-Jaarverslag 2013 (Afd. 23 – AV Kempenen Peelland) Het Archeologisch Centrum Eindhoven gaat verhuizen naar een loods aan de Nachtegaallaan aan de rand van het centrum. Dat zou nog in 2014 kunnen gebeuren. Aan de Schepersweg in Uden wordt een terrein bouwrijp gemaakt. Omdat de bodem verstoord zou zijn, was het terrein vrijgegeven. Een wegcunet bleek toch vol sporen van greppels, kuilen en palen te zitten. Met hulp van AWN’ers kon een noodopgraving worden uitgevoerd, waarbij aardewerk uit de 11e-13e eeuw werd gevonden, terwijl ijzerslakken en verbrande keien wijzen op een belangrijke ijzerproductie. Wellicht zijn er erven en structuren ontdekt, maar de smalle sleuf verhinderde dat echt vast te kunnen stellen. Op de stort werd o.m. een mooi bewerkte Karolingische sleutel gevonden, mogelijk gebruikt voor een object van bijzondere status. Op deze plek zou de middeleeuwse oorsprong van Uden kunnen liggen. De toch ietwat schuldbewuste gemeente gaat na of er iets kan worden gedaan om deze plek toch nog te onderzoeken. Een omwonende meldde in de naaste omgeving een complete pot te hebben gevonden en schonk die aan de AWN. Het is een ‘hoofdpijnpot’, want de pot doet weliswaar middeleeuws aan, maar het uiterlijk wijkt af van alle in ons land tot nu toe uit die tijd bekende aardewerkvormen. Sommige deskundigen beschouwen het als een grap en denken dat de pot van elders komt. Het lijkt echter wel degelijk een bodemvondst te zijn en ook het verhaal van de vinder lijkt plausibel (afb. 8). Aan de Munterweg kwamen op een oproep om mee te werken aan een veldverkenning dertien volwassenen en vijf kinderen af die allemaal hun best deden. De vondst van de dag was een vuursteenkling uit het Midden- of Laat-Neolithicum. De tentoonstelling Zonder boer geen voer is nu te zien in Gemert. In september is er een ArcheoReis

158

naar enkele oude Belgische en Franse steden. Dichter bij huis bleef de excursie naar ’s-Hertogenbosch. AWN’ers bezochten daar het Brabants Museum en het Hieronymus Bosch Art Center en hadden een leuke dag. Een aantal leden meldde zich aan voor de Wg Innovatieve Meetmethodes voor de Archeologie (WIMA). Vervolgens kom ik bij het Beleid uit de regio en RO-groep. De AVKP zou graag zien dat binnen gemeentelijk beleid de functie van een (regio)archeoloog als onafhankelijk adviseur wordt versterkt en zal daarover naar alle gemeenten met hun nieuwe colleges een brief sturen. Het blijkt namelijk dat bepalingen voor archeologie niet of niet voldoende in vergunningen worden opgenomen. Beoordelingen worden door gemeenten zelf gedaan zonder deskundig advies van de regioarcheoloog in te winnen. In Eersel is nog steeds onduidelijkheid over de ploegdiepte van 30 cm of meer. De heemkundekring en de AVKP willen boeren niet onnodig hinderen maar het erfgoed wel zo goed mogelijk voor de toekomst bewaren. In Van het bestuur lees ik dat de AVKP de status van culturele ANBI verwierf. In overleg met Afd. Nijmegen is de regio Den Bosch e.o. aan de AVKP toegevoegd. Midden-Brabant is nog een punt van aandacht. De leden zijn ondergebracht bij de AVKP die gaat proberen hier door het benaderen van heemkundekringen een kern van actieve mensen te laten ontstaan. De Dag van de Brabantse Archeologie is een jaar uitgesteld om te zoeken naar externe financiering en sponsoring. De voorgestelde 10 euro entree vond namelijk geen waardering tijdens de ledenvergadering. AVKP-actueel besluit met informatie over de ArcheoHotspots en de algemene ledenvergadering. Jan Coenraadts.

| De Vereniging

03-2014 binnenwerk.indd 158

04-06-14 10:09


- VACATURE-

Vrijwilligers voor communicatie en PR Het landelijk bestuur van de AWN is op zoek naar een of meer vrijwilligers die kunnen helpen bij de uitvoering van ons PR-beleid. Het gaat bijvoorbeeld om deelname van de AWN bij diverse publieksactiviteiten, landelijk en regionaal, het mee ontwikkelen van promotiemateriaal en het gebruik van nieuwe media voor verschillende doelgroepen. Ook het mee opzetten van acties voor ledenwerving en het werven van fondsen en donateurs hoort tot die taken. Verder denken we aan hulp bij het opstellen van pers­ berichten en nieuwsbrieven. Wanneer je ervaring hebt op een of meer van deze terreinen en bereid bent de AWN daarmee ten dienste te zijn, nodigen wij je graag uit contact met ons op te nemen. Ook indien je slechts een of enkele van genoemde taken op je zou willen nemen, horen we graag van je. Door deze werkzaamheden voor de AWN bouw je zelf een groot netwerk op en veel ervaring. De AWN biedt een onkosten- / reisvergoeding. Ben je geïnteresseerd of heb je vragen? Neem dan contact op met Tonnie van de Rijdt , landelijk voorzitter, via e-mail:archeologieAWN@gmail.com.

WWW.AWN-ARCHEOLOGIE.NL

De Vereniging |

03-2014 binnenwerk.indd 159

159

04-06-14 10:09


Column

Verleden beeld Als ik dit schrijf, is ze net geopend, en als u het leest, is ze nog net te zien; de tentoonstelling Bij nader inzien in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Het is een samenvatting van de 32 Odyssee-projecten, opgravingen die twintig tot honderd jaar geleden zijn uitgevoerd en de afgelopen jaren door multidisciplinaire archeologische teams zijn uitgewerkt. Daar zitten een paar minder bekende vindplaatsen tussen, zoals Denekamp en Goedereede, maar ook legendarische, zoals Wijnaldum, Ezinge en Valkenburg. Ik wil het hier niet hebben over de resultaten – daarvoor moet u de tentoonstelling maar bezoeken – maar over de schat aan historisch beeldmateriaal die in het kader van de projecten en de expositie is blootgelegd. Doordat ik bij de organisatie van de tentoonstelling betrokken was, heb ik honderden foto’s langs zien komen. Van opgravingen, van voorwerpen, van archeologen, van amateurs en studenten; in zwart-wit, in typische jaren zeventig verschoten kleuren, maar ook in jaren-zestig prachtkleuren, afhankelijk van de indertijd gebruikte filmsoort, de manier waarop het materiaal daarna bewaard is en de zorg waarmee het tenslotte is gedigitaliseerd. Het is beslist een sensatie om je collega’s terug te zien in een reiswieg (nou ja, eigenlijk zie je hen dus niet), of als baardeloze achttienjarige, of jezelf juist met een enorme baard. Geen van de bestudeerde opgravingen valt binnen het tijdperk van de digitale fotografie. Dat is niet per se nadelig voor de kwaliteit van de beelden: zelfs een matige kleurendia neemt het makkelijk op tegen de vroegste digitale opnamen. De kans dat die

160

|

dia nog bestaat, is trouwens groter dan dat zo’n vroege digitale foto nog ergens op een opslagmedium te vinden is. Je kunt ook vandaag nog een kleinbeeldfilmpje kopen en bij de HEMA laten ontwikkelen, maar wie kan er een 5¼ inch floppy uitlezen? Het absolute summum van historische archeofotografie wordt gevormd door de grote glasnegatieven die Van Giffen liet maken van de opgravingen van Ezinge, ruim tachtig jaar geleden. Voorbeeldig gescand door het Groninger Instituut voor Archeologie leveren die nu nog steeds beelden op die moeilijk te overtreffen zijn door de huidige apparatuur. Het RMO zelf werkte ook met platencamera’s, maar directeur Holwerda lijkt zich te hebben gespecialiseerd in het fotograferen van zeer vage grondsporen, die niet de verpletterende indruk maken van de Ezinger vlechtwerkwanden. Overigens wordt in Leiden even goed gezorgd voor dit fotografisch erfgoed als in Groningen. Hoe is het elders? Een jaar of vijf geleden kon ik op de RCE nog terecht om kleinbeelddia’s uit te zoeken en te laten scannen voor een publicatie; kort daarop is de hele collectie verspreid over de provinciale depots en ik heb geen idee, of en hoe ze daar nog te vinden zijn. Ik vermoed dat meer van zulk materiaal verborgen dreigt te raken. Bewegend beeld – film en (vroege) video – is al helemaal moeilijk te achterhalen. Er is vast méér van bewaard dan we weten, maar waar? Ik stel een nieuw Odyssee-project voor: het opsporen, redden, inventariseren en centraal beschikbaar stellen van fotografische en filmische archeobeelden. Wie weet wat er naar boven komt!

Column

03-2014 binnenwerk.indd 160

04-06-14 10:09


Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten.

4 Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

www.awn-archeologie.nl jaargang 63 - augustus 2014

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI)

40 JAAR AFDELING ZUID-VELUWE EN OOST-GELDERLAND 04-2014 omslag.indd 1

06-08-14 09:09


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

Inhoud

jaargang 63 no.4, augustus 2014

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Weesperstraat 86, 2574 VW Den Haag E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: Ria.Berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2014. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Redactioneel ................................................................ 161 Peter Weegels Het wel en wee van Afdeling 17 . ................................. 162 Anneke Ruterink 1974-2014, 40 jaar AWN-17, ontwikkelingen, nieuwtjes en anekdotes ............................................... 164 Leendert Louwe Kooijmans Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem ............ 168 Peter A.C. Schut Een vierkant bakje uit de IJzertijd ................................ 179 Hans Roem Romeinse munten uit het Berghse Land ..................... 183 Godfried Nijs Archeologie in Lichtenvoorde. Archeologische begeleiding aanleg fundering consistorie Johanneskerk.............................................. 186 Jan G.M. Verhagen Zoden van de dijk halen Het profiel van een rivierdijk gedocumenteerd........... 190 Hans Roem De oudste schoenen en andere leervondsten van ‘s-Heerenberg ...................................................... 197 Eric E.A. van der Kuijl Stadskernonderzoek in het Ei van Doetinchem. Het Perlsteinterrein nader belicht .............................. 203 Yalta Schram Archeologie met kinderen: een echte vondst! ............. 213 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…EDE Licht in de duisternis van de onbeschreven tijd De steentijdopgraving in Kernhem; over vuurstenen werktuigen, volharding en geduld) ............................... 217 LITERATUURRUBRIEKEN .......................................... 226 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ...................................................... 233 Werk in Uitvoering ..................................................... 236 COLUMN .................................................................... 240 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

Wij verzoeken u adreswijzigingen door te geven aan de ledenadministratie via: awn@vandinther.nl Steengoed drinkkan uit 's-Heerenberg, 1300-1350. Foto: Hans Roem (zie p. 197).

04-2014 omslag.indd 2

Adressenlijst hoofdbestuur Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 020-4537021/020-3473457 (tijdens kantooruren), e-mail: h.j.spreen@sportbedrijfamstelveen.nl IBAN: NL40INGB0000577808 t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen),

Kijk op www.awn-archeologie.nl voor:

Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: vacant • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN •n abestellen AWN-uitgaven

AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap............................ € 50,00 studentlidmaatschap........................ € 30,00 jeugdlidmaatschap............................ € 27,50 geassocieerd lidmaatschap.............. € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap................. € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI) 06-08-14 09:09


Voorwoord

Aan mij de eer dit speciale nummer van Westerheem, gewijd aan het veertigjarig jubileum van AWN-afdeling 17 te openen. Onze afdeling telt vele (archeologische) zegeningen: Neolithicum met vele graf heuvels op de Zuid-Veluwe, brons- en ijzertijd-nederzettingen in het riviergebied van de Rijn, de Romeinse limes natuurlijk en de vroeg- en laatmiddeleeuwse woonplaatsen. In de artikelen leest u spannende verslagen van opgravingen met fascinerende vondsten die ons verleden tastbaar en begrijpelijk hebben gemaakt. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan ons inventarisatieproject van de graf heuvels op de Zuid-Veluwe en aan de ontdekking van een Romeins castellum in de uiterwaarden van Meinerswijk bij Arnhem. Bij beide projecten speelden AWN’ers een rol in het ontdekken ervan. Ten gevolge van de Malta-wetgeving is dit zelfstandig opgraven niet meer mogelijk. De Malta-wetgeving heeft veel goeds gedaan voor het beheer van ons erfgoed maar ook - en dat heeft de amateurarcheoloog aan den lijve moeten ondervinden - veel geblokkeerd. De Maltawetgeving kent, in mijn ogen, een aantal tekortkomingen die duidelijk verbeterd moeten worden. Zo is bijvoorbeeld geregeld dat degene, die wil bouwen, moet betalen voor het nodige archeologische onderzoek. In het midden wordt gelaten hoeveel dit onderzoek mag / moet kosten. Het gevolg is dat een bouwer op zoek gaat naar de goedkoopste oplossing. Dit leidt tot een absoluut minimum aan inspanning en tot een neerwaartse spiraal in de vergoedingen voor archeologisch werk ten gevolge van de ‘vrije markt’. Een ander negatief effect van de Malta-wetgeving is dat de bouwers er naar streven niet te bouwen op archeologisch interessante plaatsen, er een dikke laag zand overheen leggen

en vervolgens stellen dat ons erfgoed goed beschermd is tegen ‘aantasting’. Een belangrijke vraag is of dit veilig stellen voor ons nageslacht wel zo effectief is. Ons erfgoed ligt als Doornroosje te wachten op de prins die haar wakker komt kussen. Maar wie bepaalt wanneer die prins zijn ‘werk’ mag doen? Niemand, en de kans op opgraving is nagenoeg nul geworden. Pas bij sloop zou dit weer actueel kunnen worden maar, zo zal de slimme (nieuw-)bouwer zeggen, het erfgoed is al goed beschermd en ik bouw er gewoon weer bovenop (en weer een paar palen er doorheen). Ik zou dus willen pleiten voor meer opgraven en waarom zouden de goed opgeleide en voorbereide AWN’ers daar geen rol in kunnen spelen? Een laatste punt van zorg: de ‘schatgraverij’. Veel archeologisch interessant materiaal verdwijnt hierdoor uit het zicht van publiek toegankelijke archeologie en dat is een groot maatschappelijk verlies. Slechts een klein deel van de schatgravers doet dit puur uit geldelijk gewin. Het merendeel is oprecht geïnteresseerd in ons verleden en zijn de AWN’ers dat juist ook niet? Ik denk dat hier een kans ligt om een goede communicatie met de schatgravers op te bouwen en hun vondsten te integreren in de reguliere registratiesystemen zodat de kennis niet verloren gaat. Afdeling 17 is van plan de komende jaren door actief beleid - in hechte samenwerking met de ‘officiële archeologie’ in onze regio - nieuwe en vooral, jonge mensen voor de amateurarcheologie te interesseren.

Namens het bestuur van Afdeling 17, Rob Nijsse, voorzitter. Redactioneel |

04-2014 binnenwerk.indd 161

161

06-08-14 09:07


Het wel en wee van Afdeling 17.

Past een terugblik uit de notulen en werkverslagen wel in een Westerheem met een jubileumnummer van een afdeling? Natuurlijk zijn er smeuïge passages over conflicten, vleiende brieven, bedelbrieven, etc. De rode draad geeft echter ook een mooi inzicht in wat amateurarcheologen drijft, waar ze vandaan komen en waar ze nu staan. Een korte terugblik.

Afb. 1 Peter Weegels

De afdeling Midden- en West-Betuwe en Bommelerwaard (opgericht 1969) draagt vanaf 1973 de toevoeging ZuidVeluwe. Ondanks de uitgebreide notu-

162

|

len van die tijd, wordt met geen woord gerept over een afsplitsing van 61 leden op 26 februari 1974 en die tot Afdeling 17 - Zuid-Veluwe leidt. Op 24 april van dat jaar geeft de eerste lezing al een wijde en evenzeer diepe blik op de archeologie: ‘Ontwikkeling van het leven op aarde’. Pas in 1977 treedt de Archeologische Werkgroep Arnhem toe tot de afdeling en een jaar later is er een officiële veldwerkgroep. Dat de afdeling veel stormen uit deze tijd overleefde, blijkt uit het volgende boude citaat: “…. motivatie is gelegen in het feit dat een onbekwaam bestuur als het tegenwoordige niet in staat is veldwerk goed te organiseren”. Deze uitspraak is niet verwonderlijk zoals uit een uitgebreide foutenanalyse van de eerste opgraving in 1978 blijkt: roverij, geen afgesloten terrein, geen duidelijk plan, een opgravingsleider die het bijltje er bij neer gooide. Het pre-Malta tijdperk was niet altijd

Het wel en wee van Afdeling 17.

04-2014 binnenwerk.indd 162

06-08-14 09:07


rooskleuriger dan het huidige, waarin amateurs eigenlijk nog geen schop in de grond mogen zetten. Wat waren de verantwoordelijkheden van de veldwerkgroep, wie behoren de vondsten toe, hoe opgravingen professioneel te organiseren en te financieren (draglines!)? Voor menig startende amateurarcheologische werkgroep waren dit teveel vragen om in één keer goed te beantwoorden en om op een adequate manier ons cultureel erfgoed te redden. Illegale opgravingen van werkgroepleden (operatie Underground), motorcrossers op grafheuvels op de Ginkelse hei, teloorgang van een romaans(?) kerkje op de Wageningse berg, uitgeleende en tentoongestelde stenen bijlen die werden gestolen in het museum van Zutphen… Vermakelijk voor nu is ook de boze brief aan het bestuur van een praehistoricus uit het noorden van het land: hoe zij het in het hoofd hadden gehaald een andere, ondeskundige praehistoricus uit te nodigen om een lezing te geven; of ze wel wisten wat voor schade ze hiermee aanrichtten voor het vakgebied? De brief was kennelijk in grote woede getypt, met carbonpapier erachter, gezien de gaten die sommige letters vertoonden. De huisvesting was en is een constante bron van onzekerheid. En wat te denken van de opmerkingen van Frank Veldt over de vergrijzing: “Het zoeken naar vrijwilligers is ondermeer ingegeven door het feit dat de AWN heeft te kampen met vergrijzing.” Gevolgd door het advies om archeologie uit het stof te halen. Hoe actueel! Gedurfd maar een goed statement was het organiseren van een lezing over ‘de stadsarcheoloog’ in het gemeentemuseum van Arnhem (12 dec. 1981), toen de stad nog lang op een eigen stadsarcheoloog zou moeten wachten. Desondanks zette de afdeling zich goed in voor de bescherming van ons archeologisch erfgoed (zie ook de bijdragen in dit nummer van Westerheem), nog eens onderstreept door de bronzen legpenningen die de AWN uitreikte aan Trees Boltze, Jan Verhagen, Rinus Houkes en

Wim Angenent. Dit jaar ontving Jan Goorhuis een Koninklijke onderscheiding voor zijn inspanningen voor het behoud van ons cultureel erfgoed. Terugkijkend naar dit wel en wee: wat drijft amateurarcheologen ertoe om hun vrije tijd aan deze hobby op te offeren, waarom houdt een afdeling het 40 jaar vol en bloeit ze nog steeds? In niets zijn ze te vergelijken met andere vrijwilligersclubs waar ik lid van ben: de trotse Hollandse Hoenderbezitters stelen de show met hun hoenders; de rust die de leden van de imkervereniging De Korenbloem uitstralen, verraden dat je niet gek moet doen bij het imkeren op straffe van felle steken. Wat is het dat de AWN’ers drijft? Ik denk dat het de passie is om te vechten voor het behoud van ons cultureel/archeologisch erfgoed en de intense doordrongenheid van het feit dat ongecontroleerde vernietiging ervan onomkeerbaar is. Deze passie loopt als een rode draad door de verslagen en notulen heen. Dit vuur mag nooit doven. Peter Weegels Secretaris AWN Afdeling 17

Het wel en wee van Afdeling 17.

04-2014 binnenwerk.indd 163

|

163

06-08-14 09:07


1974-2014, 40 jaar AWN-17, ontwikkelingen, nieuwtjes en anekdotes Anneke Ruterink 1

Het eerste jaarverslag, in ons bezit, dateert uit 1977, tot 1977 omvatte de afdeling alleen de Zuid-Veluwe. De pioniers van het eerste uur kunnen wij jammer genoeg niet meer memoreren. Het bestuur bestond en bestaat nog steeds uit 7 personen: voorzitter, secretaris, penningmeester en 4 leden. Het nieuwe bestuur werd jaren lang bij ‘acclamatie’ gekozen. De dinsdag is de ‘vaste’ werkdag. De eerste woensdag van de maand is er een ‘inloopavond’. Op de tweede woensdag van de maand worden lezingen gehouden.

Afb 1 Auteur A. Ruterink

Welgeteld heeft de afdeling in 40 jaar, 9 voorzitters gehad. Het ledenaantal in 40 jaar is gemiddeld 158 leden per jaar, met één uitschieter naar boven van een jaar met 180 leden en een dieptepunt van een jaar met 139 leden. Het donateurschap werd in 1984 ingesteld, over een periode van 30 jaar telt het donateurschap gemiddeld 50 leden per jaar. De opgravingen werden uitgevoerd van Ede-Wageningen tot ver in de Achterhoek wat vele mooie vondsten heeft opgeleverd. In 40 jaar tijd is de afdeling AWN-17, zes keer verhuisd. 1e huisvesting: het Gemeentemuseum van Arnhem [bergruimte] Utrechtseweg 2e huisvesting: een souterrain aan de Pels Rijckenstraat, 3e huisvesting: de zolder van de dependance van het Gemeentemuseum, Utrechtseweg 87,

164

|

4e huisvesting: Sonsbeeksingel 3, 5e huisvesting: Nijhoffstraat 42, 6e huisvesting: 1 november 2013 ingetrokken bij de stadsarcheoloog, depot in Rijkerswoerd (en vast niet de laatste verhuizing) Jaarverslagen: 1977, Aanvankelijk omvatte de afdeling alleen de Zuid-Veluwe. In juli van dat jaar kon Oost-Gelderland van Afdeling 16 worden overgenomen. Onze afdeling werd in 1974 niet opgericht maar afgesplitst van Afdeling 15 Midden- en West Betuwe, Zuidwest-Veluwe en Bommelerwaard. Na deze afsplitsing was AWNafdeling 17 een feit en startte met 55 leden. In deze tijd was men nog zeer formeel naar elkaar. De heren in het bestuur werden bij de achternaam genoemd en de dames netjes met “mevrouw” aangesproken. Een AWN-lid noemde het ooit treffend het: Gentleman’s delight?. Er werd

1974-2014, 40 jaar AWN-17, ontwikkelingen, nieuwtjes en anekdotes

04-2014 binnenwerk.indd 164

06-08-14 09:07


besloten om het gebied van de Achterhoek, organisatorisch, bij de afdeling Zuid-Veluwe te voegen. Op 20 mei dit jaar, werd de AWA (Archeologische Werkgroep Arnhem) opgeheven. Leden kregen het advies zich aan te sluiten bij de AWN. De jaargangen, 1978, 1979 en 1980 ontbreken. In 1981, krijgt de afdeling haar eerste subsidie van het Oranjefonds en worden de volgende zaken aangeschaft: naast gutsen, schrapers en schuifmaatjes: één pedaalemmer, stoffer en blik, bezem, WC- borstel, kopjes en schotels en theelepeltjes. De lezingen worden gehouden in ‘het Oude Klooster’ in Oosterbeek. Het bestuur heeft in 1982 een aantal wensen, die voorlopig nog niet in vervulling kunnen gaan zoals een schrijfmachine die goed stencils tikt! Heeft u iets over? In de rondvraag wordt voorgesteld om entreegeld te heffen bij de lezingen. Het bestuur is daar niet voor maar wil het wel meenemen in een later besluit. De algemene ledenvergadering wordt in 1983 niet door de voorzitter geopend: ‘Een griepaanval verhinderde zijn aanwezigheid’. Maar gelukkig nam een ‘bestuurslid‘ de honneurs waar. Dit jaar verhuist de afdeling van het souterrain aan de Pels Rijckenstraat naar de zolder van de dependance van het gemeentemuseum, Utrechtseweg 87 en die wordt ‘op eigen kracht’ opgeknapt. Er wordt driftig ingepakt, verbouwd, geschuurd, gepoetst en uitgepakt. In 1984 bestaat de afdeling 10 jaar. Het jaar stond bijna geheel in het teken van verhuizen naar de zolder van de dependance van het gemeentemuseum. De nieuwe werkplaats op zolder wordt op passende wijze geopend door met een vuursteenknol een bord aan scherven te slaan. Onmiddellijk werden de scherven verzameld in een vondstzakje en voorzien van een vondstnummer. Op 18 november is er dubbel feest, de opening van de nieuwe werkplaats en het tienjarig bestaan van AWN-17. Leden hadden

voor lekkere consumpties gezorgd, waar weinig van overbleef. In de loop van dit jaar wordt met succes het donateurschap ingesteld en gestart met 6 donateurs. In 1985, worden de zogenaamde ‘binnenloopavonden’ ingesteld, de eerste woensdag van de maand. De dinsdag wordt de ‘vaste’ werkdag. De zolder wordt steeds meer dan alleen een werkplaats. Het wordt ook een ontmoetingsplaats voor archeologisch geïnteresseerden. Een lezing ging dit jaar niet door i.v.m. hoge sneeuwduinen. De gastlezer had besloten thuis te blijven. Bij de bestuurswisseling, in de algemene vergadering, is er één vacature. Een lid vraagt zich, staande de algemene vergadering, bezorgd af hoe er gestemd moet worden met een even aantal bestuursleden. De oplossing komt van de voorzitter: zijn stem telt dubbel! Op Koninginnedag in 1986, staat AWN17 met een promotiestand in Arnhem om het AWN-werk aan te prijzen. De bloei van de afdeling zet zich voort. De werkruimte op zolder wordt opnieuw onder de loupe genomen i.v.m. ruimtegebrek. De administratie verhuist naar de zolderkamer en die dient tevens als ontvangstkamer. De bibliotheek telt 110 boeken. Dit is ook een jaar van onzekerheid betreffende de huisvesting. De provincie komt met een beleidsvoorstel om het archeologische depot over te brengen naar het Museum Kam. Moet er wellicht weer worden verhuisd? Het plan van de Provincie gaat in 1987 niet door, omdat het benodigde geld niet voor handen is. Dit geeft rust in de afdeling. De gemeente Arnhem zoekt naar een financiële constructie om een stadsarcheoloog aan te trekken. Bij een opgraving in Zevenaar wordt de metaaldetector gestolen. De inloopavonden en de lezingen worden goed bezocht. De jaarverslagen zien er in 1988 een stuk informeler uit. Bestuursleden hebben nu een voor- en achternaam. De afdeling krijgt eenmalig een geldbedrag van de Zomerpostzegels. Dit bedrag wordt omgezet in een slijpmachine, een hoofdloupe en een warmtelamp.

Afb. 2 Arnhem, opening Sonsbeeksingel. De voorzitter kan de wethouder van Arnhem een mooie nieuwe oude vitrine tonen. Foto: onbekend

1974-2014, 40 jaar AWN-17, ontwikkelingen, nieuwtjes en anekdotes

04-2014 binnenwerk.indd 165

|

165

06-08-14 09:07


Afb. 3 Grafheuvelonderzoek bij De Leeren Doedel, nabij Papendal. Foto: J. Coenraadts.

Afb. 4 Ede: gezellig rond de zeef. Foto: onbekend

166

|

1989, weer tijd voor feest! De afdeling bestaat 15 jaar en dit wordt informeel gevierd. Tijdens de algemene jaarvergadering wordt men vriendelijk verzocht het roken tot een minimum te beperken. Projectgegevens worden met behulp van de computer overzichtelijk gemaakt. In 1990 wordt een enquête gehouden, leden zijn tevreden. M.b.t. de lezingen: men vindt de aanvangstijden van de lezingen te vroeg. (nu 19:45), dit wordt gewijzigd naar 20:00. Het aantal bezoekers van de lezingen is niet meer zo hoog als voorgaande jaren (±40). De open avonden worden goed bezocht door 20 tot 25 personen. In 1991 wordt het afdelingsreglement aangepast. De afdelingsnaam blijft hetzelfde. Onder het ‘werkgebied’ van de AWN vallen nu 29 gemeenten. De enquête van vorig jaar laat zien dat slechts een kwart van de leden vrouw is. 94% van de leden geeft aan zich sterk betrokken te voelen bij de afdeling. Er wordt stil gestaan bij de 18e verjaardag van de afdeling in 1992. Lezingen, voorheen gehouden in Oosterbeek, verhuizen vanaf het jaar 1993 naar de Coehoorn in Arnhem. Op Open Monumentendag doet AWN-17 actief mee aan diverse activiteiten in de Provincie. En er zit wéér een verhuizing in de planning. 1994, Verhuizen, maar waar naar toe? Medio 1995, staat weer de verhuizing op de agenda, het is onzeker waarheen. Er is nog geen geschikte ruimte gevonden. Leden worden alvast opgeroepen om te helpen met inpakken. Het veldwerk viert zijn 4e lustrum. Een hoofdbreker voor het bestuur is: hoe komen we aan nieuwe bestuursleden als de ‘al zeer lang zittende bestuursleden’ willen stoppen. Een oproep in het jaarverslag moet nieuwe leden opleveren. De afdeling krijgt van een onbekende gever een aanzienlijke schenking. Deze wordt gereserveerd voor de aankomende verhuizing. Om de kwaliteit van de lezingen te waarborgen en de kosten te drukken wordt er weer gesproken over een

entreegeld van ƒ2,50. In de algemene vergaderingen van 1995 en 1996, wederom een oproep voor nieuwe bestuursleden. De gemeente Arnhem zegt AWN-17 toe een nieuwe ruimte te regelen. Van de dienst Stadsontwikkeling en Monumentenzorg krijgt AWN-17 een bedrag van ƒ10.000, - voor de gedwongen verhuizing. De Van Gispenkast wordt aangeschaft met geld van het Oranjefonds. Op 25 november is de verhuizing naar de Sonsbeeksingel 3 een feit. En weer inpakken, schoonmaken en uitpakken. Het entreegeld van ƒ2,50 voor de lezingen gaat door. Een lang gekoesterde wens gaat in 1997 in vervulling. Het lobbyen heeft zijn vruchten afgeworpen: er wordt een stadsarcheoloog aangetrokken. De belangstelling voor excursies loopt terug en die worden voorlopig niet meer georganiseerd. I.v.m. vacatures binnen het bestuur vindt een stoelendans plaats in 1998. De bestuursleden verdelen hun taken om de werkzaamheden te continueren. Gelukkig melden zich leden aan die (buiten het bestuur om) taken willen overnemen. Het bestuur constateert dat vooral jongeren wegblijven. De kennismaking met de nieuwe stadsarcheoloog verloopt bijzonder prettig. Een heugelijk jaar, 1999, AWN-17 bestaat 25 jaar en dit wordt natuurlijk gevierd. Het bestuur is weer voltallig. De excursies worden weer opgepakt. Een ledenwerfcampagne wordt opgetuigd. De beginnerscursus Archeologie, in samenwerking met de afdeling 16, gaat van start. De afdeling gaat in 2000 online met een heuse eigen website. De inloopavonden 1x per maand op woensdag en zaterdag, worden in 2001 goed bezocht. De ledenwerfactie is naar wens verlopen. De beginnerscursus samen met Afdeling 16 wordt voort gezet. Met de overgang van de gulden naar de euro gaan bezoekers van de lezingen €1,20 betalen, wat veel gesputter uit de zaal

1974-2014, 40 jaar AWN-17, ontwikkelingen, nieuwtjes en anekdotes

04-2014 binnenwerk.indd 166

06-08-14 09:07


opleverde in de algemene vergadering. 2002, de wet ‘Malta’ treedt in werking, vrijwilligers in de archeologie mogen geen eigen opgravingen meer doen, maar wel onder begeleiding van de stadsarcheoloog. De homepage wordt een steeds belangrijker communicatiemiddel en is niet meer weg te denken. De gemeentesubsidie blijft voor de toekomst behouden. Daarnaast probeert het bestuur sponsoren aan zich te binden. En weer staat een verhuizing, na 10 jaar, op de agenda in 2003. De afdeling bestaat 30 jaar en dit wordt met een receptie gevierd. Er is een terugval op de inloopavonden en de zaterdag. De ledenwerfactie, heeft een kleine ledenaanwas opgeleverd. Het aantal vrouwelijke leden binnen het bestuur loopt terug. Ter ere van het 6e lustrum in 2004, gaat AWN-17 officieel met de nieuwe website de lucht in. En ja hoor, de verhuizing gaat door. Nu naar de Nijhoffstraat 42, (mooi dichtbij, iedereen blij). En weer inpakken, verbouwen, schoonmaken en uitpakken. Het bestuur kan weer een groot beroep doen op haar leden in 2005 bij de inrichting in de Nijhoffstraat 42. Men komt enthousiast bouwen, schoonmaken en uitpakken. De basiscursus veldwerk wordt vanwege grote belangstelling in 2006 twee keer georganiseerd. 2007-2009, een contactavond met de Achterhoekse archeologiewerkgroepen is een succes. Internet wordt steeds belangrijker om informatie te delen. In 2007 is de afdeling qua ledenaantal de op één na grootste AWN-afdeling. In 2010 wordt het bestuur aangevuld met twee dames, dit was lange tijd maar één dame! De Nijhoffstraat 42 is een goede plek geworden als werkplaats. Archeologie komt steeds vaker voor in de lesstof van scholen voor basis- en voortgezet onderwijs dankzij de vele inspanningen van bestuursleden. Het aantal sponsoren loopt terug in

2011. Lezingen, georganiseerd in de regio worden goed bezocht. De landelijke AWN bestaat 60 jaar en dit wordt in het RMO in Leiden gevierd. Dit is ook het jaar van een diepe crisis, die ook voelbaar is binnen de archeologie. Bouwwerkzaamheden worden uitgesteld of komen stil te liggen. 2012 staat wederom in het teken van verhuizen. Na 10 jaar moeten we de Nijhoffstraat 42 uit en wel vóór 1 november. Ditmaal trekt de AWN-17 in bij de stadsarcheoloog, op het depot aan de Hazenkamp 66. Weer archiveren, inpakken en uitpakken. De leden zijn weer van de partij om te helpen. Wat hebben we toch een mooie vereniging. Als het er op aan komt, staat iedereen klaar om een handje (en meer) te helpen. 2/3 van het archief wordt opgeslagen in de kelder van het stadhuis i.v.m. te weinig ruimte op het depot. In 2013 kijken we terug op een roerig jaar. Twee vacatures in het bestuur. Veel tijd ging er zitten in het zoeken naar een nieuw onderkomen. Er werden diverse locaties bekeken. De optie naast een Flamencogroep ging te ver. Nog een gedwongen verhuizing! De lezingen in de Coehoorn worden gestopt, na 20 jaar gaan de deuren daar dicht. Dus meteen ook maar op zoek naar een goede en vooral goedkope ruimte om onze lezingen te houden. Deze activiteiten kosten veel tijd en energie. De excursies zijn even geparkeerd en worden weer opgepakt als het bestuur voltallig is (of gaan leden deze organiseren?).

Afb. 5 Zevenaar-Burcht: een van de dikke muren. Jillis tekent onverstoorbaar door. Foto: J. Coenraadts.

Plannen voor 2014: Het opzetten van een werkplaats in Ede en het onderhouden van contacten met de archeologische werkgroepen in ons werkgebied. En..., ja hoor, we ‘mogen’ eind 2014 weer verhuizen, nu samen met de stadsarcheoloog. De huur van het depot is door de gemeente Arnhem per februari 2015 opgezegd.

Noot 1 Anneke Ruterink is bestuurslid van AWN-afdeling 17.

1974-2014, 40 jaar AWN-17, ontwikkelingen, nieuwtjes en anekdotes

04-2014 binnenwerk.indd 167

|

167

06-08-14 09:07


Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem Leendert Louwe Kooijmans1

Geboren en getogen in Arnhem, toen woonachtig in het dal van de Jansbeek, na een dienstverband bij het Rijksmuseum van Oudheden en de Leidse universiteit weer in het Arnhemse teruggekeerd en daar uitgedaagd ‘iets aardigs’ over de plaatselijke archeologie te zeggen, bleken die lijnen bij elkaar te komen in een kleine, maar intrigerende opgraving, uitgevoerd kort voor mijn geboorte en met onduidelijke resultaten. In dit artikel wil ik daarover nu enige opheldering verschaffen. Afb. 1 Reliëfbeeld van het dal van de Jansbeek gebaseerd op het Actuele Hoogtebestand van Nederland. Rechtsonder de oude stad Arnhem, omgeven door singels ter plaatse van de voormalige omwalling. Site Van Goyenstraat aangegeven met witte stip. Bron: Walter Laan.

168

|

Arnhem is ooit ontstaan op het vlakke terrein aan de benedenloop van de Jansbeek, de waaier van smeltwaterafzettingen uit de laatste ijstijd. Tot ver in de 19e eeuw is de stad beperkt gebleven tot de oude omwalling (af b. 1), maar vanaf het einde van de 19e eeuw breidt de stad zich in hoog tempo uit: de heuvels van de stuwwal op en met name ook het dal van de Jansbeek in, langs het park Sonsbeek en de stad was in de jaren dertig van de vorige eeuw al voortgeschreden tot aan het park Zijpendaal. Voor verdere uitbreiding wordt daar een deel van het landgoed ‘De Gulden Bodem’ aangekocht van de eigenares, Alwina Gravin Von der Goltz, geb. Baronesse Brantsen van der Zijp, de laatste telg uit het geslacht van burgemeester Brantsen, die Zijpendaal en De Gulden Bodem in 1774 had verworven. Tot die tijd was er uit al die bouwerijen geen enkele archeologische vondst

Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem

04-2014 binnenwerk.indd 168

06-08-14 09:07


Afb. 2 Situatiekaart van de vindplaats getekend door de ontdekker, met daaraan toegevoegd de opgraving. Nettekening voor de beoogde publicatie. Bron: Peter-Jan Bomhof (RMO).

gemeld, maar in 1939 werden dan toch door een archeologisch geïnteresseerde bewoner bij toeval vondsten gedaan die tot een kleine opgraving zouden leiden. De resultaten daarvan trokken wel de aandacht, maar raakten al spoedig vrijwel in de vergetelheid en er resteerden vooral nogal tegenstrijdige berichten en vragen. Wat is de datering precies? Is er echt een huisplattegrond gevonden? De gegevens zijn misschien niet zo van belang voor de landelijke Prehistorie, maar toch wel voor de regionale geschiedschrijving, met name voor onze kennis van de vroegste bewoning langs de Jansbeek, voor de eerste ontginning van het dal daarvan, en uiteindelijk misschien wel voor de roots van Arnhem. De vondsten worden bewaard in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, evenals de veldtekeningen en de uitwerking daarvan en de correspondentie met de ontdekker. Die maken nu een complete evaluatie mogelijk. Melding en opgraving De vindplaats werd ontdekt door de heer B. Volkers, gepensioneerd directeur van de Technische School in Semarang op Java, en niet ver van de plaats woonach-

tig, Heemstralaan 20. Hij geeft blijk van een grote archeologische belangstelling. Reeds in zijn jongensjaren zocht hij scherven bij de hunebedden van Havelte, zo schrijft hij, en hij heeft Holwerda’s Nederlands Vroegste Geschiedenis in de kast staan. Hij meldt de vondst in een brief van 17 februari 1939 aan de directeur van het Rijksmuseum van Oudheden: “Onlangs naar keien speurend, zag ik in de kant van een ingraving voor een nieuwen straat op het terrein ‘De Gulden Bodem’ (naast Zypendaal) te Arnhem een eigenaardig stukje aardewerk (gaat hierbij). Dit bracht mij op de gedachte, dat daar misschien urnen in de bodem zouden zitten en inderdaad vond ik in die omgeving een kleine 100 fragmenten van urnen, maar geen enkel stuk van eenigszins behoorlijke afmetingen. Ze behooren m.i. tot minstens een dozijn verschillende urnen, hetgeen ik afleid uit structuur, kleur en dikte der stukken.” Hij zou graag willen weten aan welke stammen de urnen toegeschreven zouden moeten worden. De afhandeling van de melding geschiedt vervolgens door Dr. F.C. Bursch, conservator van de ‘praehistorische afdeeling’. Alle scherven worden naar Leiden Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem

04-2014 binnenwerk.indd 169

|

169

06-08-14 09:07


Afb. 3 Nettekening van de opgravingsplattegrond voor beoogde publicatie met de interpretatie van de grondsporen als een “huis van de urnencultuur”. Bron: Peter-Jan Bomhof (RMO).

Afb. 4 Doorsnede over het dal van de Jansbeek ter plaatse van de site. Hoogteschaal tienmaal de lengteschaal. Bron: Sara Shek (Archol).

170

|

gestuurd: “Bij een voorloopige, korte bestudeering kreeg ik den indruk, dat U Germaansche scherven gevonden heeft van omstreeks het begin onzer jaartelling”. Meteen wordt ook de mogelijkheid voor een nader onderzoek ter sprake gebracht. De heer Volkers stuurt direct, op 28 februari, een nauwkeurige situatiekaart naar Leiden met een beschrijving van de omstandigheden (afb. 2). Het terrein was een oud bouwland dat in gras lag, tussen de huizen en tuinen aan de Van Ruisdaelstraat en tennisbanen in, maar was zelf nog niet ingericht. Door de ingraving en betonnen tennisbanen is er veel verstoord en veel moderne scherven wijzen op een intensief agrarisch gebruik. Er wordt een afspraak gemaakt. Op 22 maart haalt de heer Volkers dr. Bursch met de auto van de trein en bezoeken bei-

den het terrein. De opgraving moest echter wachten omdat de grondtransactie nog niet had plaats gevonden. Maar 15 juni kan de Arnhemsche Courant melden dat het zover is. Kort daarna is toestemming tot opgraving van de gemeente verkregen, onder meer “… dankzij de vlotte behandeling van een desbetreffend verzoek door den burgemeester, de heer H.P.J. Bloemers …”.2 En zo kwam dan Bursch in juli met een voorwerker en enige arbeiders naar Arnhem. Het is daar de eerste professionele opgraving.3 Aansluitend op de vondstlocatie in de rand van het anderhalve meter diepe wegcunet werd in de week voor en rond 15 juli in een aantal werkputten ongeveer 200 m2 opgegraven en gedocumenteerd. Van daaruit werd het terrein met name hellingafwaarts met enkele lange, 2 m brede, zoeksleuven verkend. Dat leverde echter niets op en zo werd de opgraving al na twee weken afgesloten. De Arnhemsche Courant van 15 juli 1939 meldt dat er scherven “stammend uit den Steentijd, het tijdvak van de Bekercultuur (1800 v.C.)” waren gevonden. 4 Kennelijk had dr. Bursch zijn determinatie inmiddels herzien. Op een diepte van niet meer dan een halve meter tekenden zich in de bodem grondsporen af, die werden geïnterpreteerd als paalsporen. Deze vormden de plattegrond van een huis, met

Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem

04-2014 binnenwerk.indd 170

06-08-14 09:08


afmetingen van 5x10 m, rechthoekig, onderverdeeld in kamers en met in het midden een haardplek, in de vorm van sporen van houtskool. Het krantenbericht spreekt van een “paalwoning”. De vondsten beperkten zich tot een groot aantal scherven, deels glad, deels versierd. Aan het einde van het werk werd de uitgegraven grond weer teruggestort. In het jaarverslag over 1939 vermeldt de museumdirecteur, dr. W.D. van Wijngaarden, dat er een plattegrond van een huis tevoorschijn kwam “van palen gebouwd, vermoedelijk uit den vroegen bronstijd”.5 Korte tijd later blijkt Bursch evenwel tot een nieuw – en naar nu blijkt juist – inzicht te zijn gekomen m.b.t. de datering, mogelijk op grond van een betere vergelijking van de scherven met de museumcollectie. De opgravingsplattegrond wordt in het net getekend en daarop wordt gezet: “huis van de urnencultuur te Arnhem” (af b. 3), maar die herziening zal niet meer openbaar worden gemaakt. Door de loop van de geschiedenis komt het er niet meer van het onderzoek te publiceren – zoals bekend zal dr. Bursch na de oorlog uit zijn ambt worden ontzet – maar het bleef wel in vakkringen bekend. Zo neemt Van Giffen de oude interpretatie zonder meer over, maar Modderman heeft een jaar later zijn twijfels, zowel over het ‘huis’ als over de ouderdom.6 Later bestudeert Borman de originele documentatie en concludeert met name op basis van de publicatietekeningen van de vondsten, tot een datering in de Late Bronstijd, maar vermeldt de site niet meer in zijn latere overzichten.7 Defilet grijpt in zijn recente synthese weer terug op de oude interpretatie: een huis van 10x15 m met haard en vertrekken uit de Vroege Bronstijd.8 Zo blijft de vraag wat er nu werkelijk is gevonden. Ligging in het landschap De zuidf lank van de Veluwezoom wordt diep doorsneden door een serie korte dalen, ontstaan in de loop van het Weichsel Glaciaal onder een regime van permafrost, solif luctie en erosie door smelt-

water in de zomers. De meeste daarvan voeren geen water – het zijn nu droge dalen – maar in de langste, die het diepst in de stuwwal zijn uitgesleten, stromen beken: de Beekhuizer, de Rozendaalse en de Jansbeek. Het is een on-Nederlands landschap, nu aantrekkelijk voor toeristen, in voorbije eeuwen het ideale decor voor kastelen en romantische parkaanleg, maar niet zozeer het meest aantrekkelijk voor prehistorische boeren, zou je denken. Er zijn dan ook maar weinig prehistorische vondsten gedaan, slechts een enkele bijl. Urnen uit de Vroege IJzertijd op de smeltwaterafzettingen voor de monding van de dalen, aan de voet van de heuvels, zijn tot op heden de oudste getuigen van reguliere bewoning en dat geldt ook voor Arnhem.9 Schaarse scherfvondsten bij werkzaamheden in de Arnhemse binnenstad wijzen ook daar op bewoning in de IJzertijd. Een complete zogenaamde Schrägrand-urn uit de Wezenstraat, vlak naast de (nu overkluisde) beek, en een ‘Marne’bekertje uit de Beaulieustraat, even buiten het centrum, geven daarvoor dateringen in de Vroege en het begin van de Midden-IJzertijd, maar bij de nieuwbouw in het dal zijn eventuele bewoningsporen niet opgemerkt, dat wil zeggen niet bekend.10 Dankzij de gedetailleerde situatiekaart van de heer Volker is de plaats van de

Afb. 5 Zicht op het dal van de Jansbeek, stroomafwaarts vanaf een punt op de helling beneden de site. De bron bevindt zich ter plaatse van het rododendronbosje in het midden van het beeld. Foto: auteur.

Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem

04-2014 binnenwerk.indd 171

|

171

06-08-14 09:08


Tabel 1 Arnhem-Van Goyenstraat 1939 N= verschraling met gebroken kwarts zonder totaal afwerking buitenzijde gepolijst glad Grob ntb totaal wandversiering plastisch rij indrukken op buik rij indrukken in hals rij indrukken algemeen lijn kamstreek horizontale rij insteken randafwerking glad met indrukken

81 132

15 86 4 3

som

213

108

% 38% 62%

14% 79% 4% 3%

14%

9 3 5 10 1 1 1 7 2

overig, onversierd voet- & bodemscherven 7 wandscherven 62 totaal

108

kleine scherven

105

TOTAAL

213

Aardewerkvondsten uit de Van Goyenstraat. Tabel: auteur.

Afb. 6 Aardewerk, profieltekeningen van randen en voeten. Schaal 1:2. Bron: Raf Timmermans.

172

|

site nauwkeurig bekend (af b. 1).11 Deze ligt halverwege het dal, op 1 km van de bron en 1 km van de voet van de stuwwal, en halverwege de westelijke dalhelling, zo’n 15 m boven de dalbodem, op ongeveer +47 m NAP (af b. 4). Hoewel de topografie door de bebouwing momenteel lelijk verstoord is, lijkt er oorspronkelijk ter plaatse sprake te zijn geweest van een wat vlakker gedeelte. Op de locatiekaart wordt ook melding gemaakt van een bron, op een afstand van 125 m hellingafwaarts. Het is een van de secundaire bronnen van de Jansbeek, die nog steeds functioneert en plaatselijk bekend is als de Slingerbeek. Hij bevindt zich onderaan de helling in een kleine uitstulping van het dal. Ook in prehistorische tijd zal die daar al zijn geweest. Het is een opmerkelijke en onverwachte locatie, waar je eigenlijk een woonplaats op het vlakke terrein aan de hellingvoet zou ver wachten, maar misschien maakte de bron en het zicht op het dal de plek aantrekkelijk (af b. 5). Aardewerk Het gaat om een betrekkelijk klein vondstcomplex van in totaal niet meer dan 213 scherven. Het is niet duidelijk – dat is nergens expliciet vermeld – of de eerste vondsten van de heer Volkers hierbij zijn inbegrepen.12 De beperkte omvang en de sterke fragmentatie van het aardewerk, met maximale afmetingen rond de 8 cm, zullen het gevolg zijn van de ondiepe ligging, direct onder de bouwvoor. Gezien de positie halverwege de dalhelling moet er ook rekening worden gehouden met verplaatsing ten gevolge van afspoeling. De weinige ‘passers’ (met name een dunne randscherf) betreffen recente breuken. Aan de andere kant zijn er ook scherven die op grond van de afwezigheid van verwering en slijtage uit grondsporen lijken te komen. Het aardewerk is in alle opzichten erg heterogeen. Het loopt uiteen van (zeer) dunwandig, fraai gepolijst, niet zichtbaar verschraald en reducerend gebakken tot matig dik, met steengruis ver-

Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem

04-2014 binnenwerk.indd 172

06-08-14 09:08


schraald, opzettelijk van buiten geruwd. Het meeste materiaal is gevormd uit een zandige klei. De verschraling is afwezig of onzichtbaar tot spaarzaam en bestaat in het laatste geval uit steen en/of potgruis met maximale afmetingen van 3 mm. De dikte loopt uiteen van 5 tot 12 mm. De kleuren zijn overwegend rossig, wijzend op een oxiderend bakmilieu, maar aan de binnenzijde overwegend grijs of grauw (tabel 1, af b. 6). Een deel is versierd, met als meest opvallende een plastische versiering door middel van aaneengesloten vingertopindrukken (af b. 7). Een bijzondere en betekenisvolle vondst is een spinschijfje van aardewerk, 2,5 cm groot, met rechthoekige doorsnede, aan de buitenzijde versierd met ondiepe vingertopindrukken (af b. 8). Datering De wisselende dateringen van het aardewerk leidden tot een grote ongewisheid over de werkelijke ouderdom van de site. Zo moet dr. Bursch tussen de eerste kennismaking met de vondsten en het moment van opgraven tot het inzicht zijn gekomen dat het niet om “Germaansch”, maar om bekeraardewerk moest gaan. Dat zal gebaseerd zijn geweest op de oppervlakkige gelijkenis van de scherven met plastische versiering met potbekeraardewerk, in combinatie met de oranje kleur daarvan en de bescheiden steencomponent in de verschraling. Vandaar ook de datering 1800 v.Chr. Dat was in die tijd inderdaad de gangbare datering voor de bekerperiode. Scherven met de karakteristieke bekerversiering zijn op de Gulden Bodem echter niet gevonden en ook vuursteen ontbreekt, wat verklaart waarom de datering vervolgens is bijgesteld tot Vroege Bronstijd, zoals vermeld in het jaarverslag van de directeur van het museum. Hoewel dat naar mijn weten nergens expliciet is opgeschreven, lijkt het erop dat men in die tijd aannam dat potbekers – en de eenvoudiger versierde zgn. reuzenbekers – wel door de ‘klokbekerlieden’ werden ontwikkeld,

maar tot in de Vroege Bronstijd in gebruik bleven. Zo spreekt Van Giffen in 1954 in dit verband van de “cultuur van de zgn. potbekergroep”. De enige die het materiaal later nog eens persoonlijk inspecteerde was Modderman, in het kader van zijn onderzoek op de Margijnen Enk bij Deventer en hij heeft zo zijn twijfels. Hij schrijft: “Ook het schervenmateriaal achten wij weinig overtuigend. Het merendeel is gebakken uit met kwartsgruis verschraalde klei, doch de dikte van de scherven is niet in overeenstemming met wat wij uit de Vroege Bronstijd kennen … Het is best mogelijk dat zich onder de scherven aardewerk uit de Vroege Bronstijd bevindt; een deel zouden wij echter liever in de IJzertijd dateren”.13 Er zijn inderdaad duidelijke verschillen tussen potbekers en de gevonden scherven, in de wijze waarop de indrukken

Afb. 7 Aardewerk met plastische versiering. Schaal 1:2. Foto: Peter-Jan Bomhof (RMO).

Afb. 8 Aardewerk spinschijfje, diameter 2,5 cm. Foto: auteur. Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem

04-2014 binnenwerk.indd 173

|

173

06-08-14 09:08


Tabel 2 Aardewerk nederzettingscomplexen, Late Bronstijd, Midden-Nederland plaats

C14-datering cal BC

publicatie

Rhenen-Remmerden Tiel-Medel

12-11e eeuw 10e eeuw

Gassel-Over de Voort Bennekom-Streekziekenhuis Cuijk-Groot Heiligenberg Nijmegen-Zuiderveld Harderwijk-Beekhuizer Zand Oss-Ussen fase A, vr ijzertijd

10e eeuw* 10-9e eeuw 10-9e eeuw 9e eeuw* late bronstijd 8e eeuw

Hoof & Meurkens 2008 Arnoldussen & Ball 2007 Van Hoof & Jongste 2005 Van den Broeke 1991 Meurkens 2008 Ball & Eimerman 2002 Ball 2010 Modderman et al. 1976 Van den Broeke 1991, 2012

* indirecte datering

Aardewerkcomplexen uit de Late Bronstijd in Midden-Nederland, vergelijkbaar met dat van de Van Goyenstraat. Tabel: auteur.

Afb. 9 Aardewerk, versierd met horizontale rijen vingertopindrukken. Foto: Peter-Jan Bomhof (RMO).

174

|

zijn aangebracht, in de motieven en de makelij van het aardewerk. Er is aan de Van Goyenstraat alles met elkaar geen sprake van bekers, noch van potbekers of Vroege Bronstijd, maar evenmin van IJzertijd. Het complex als geheel is namelijk goed in te passen in de traditie van de zuidelijke Late Bronstijd, tussen 1100 en 800 cal v. Chr. Dat blijkt al als we het materiaal tegen de maatlat van het mooie overzicht van Van den Broeke leggen.14 Vergelijkbare vondstcomplexen, waarin dezelfde kenmerken samengaan, zijn gepubliceerd van een aantal plaatsen in Midden-Nederland, binnen een afstand van ca. 40 km van onze site (tabel 2). Een gedetailleerd overzicht en synthese over dit nederzettingsmateriaal geven Arnoldussen & Ball, aan te vullen met de vergelijkbaar beschreven vondstcomplexen van Bennekom-streekziekenhuis en een kuilvondst in Nijmegen-Zuiderveld.15 Een vondstcomplex uit Harderwijk-Beekhuizer Zand valt wat uit de toon door het hoge percentage versiering en randen met indrukken.16 De heterogeniteit is een kenmerk voor deze periode en hoeft niet te wijzen op chronologisch verschillende componenten. De vondstgroep van de Van Goyenstraat sluit perfect aan bij deze voorbeelden: door zijn gevarieerde verschraling met steen- en/of potgruis, de spreiding van de wanddiktes, het overwegen van een oxiderend bakmilieu en door de horizontale rijen vingertopindrukken als het dominante versieringsmotief (af b. 9). Vier grove (wand)scherven kunnen af komstig zijn van zgn. Grobkeramik, de grote potten van de Urnenfelderkultur (af b. 11).17 Alleen het percentage polijsting is opmerkelijk hoog. De bescheiden omvang van de vondstgroep stelt beperkingen aan een scherpere datering. Het relatief hoge percentage scherven met enige kwartsverschraling blijkt geen dwingend argument te zijn voor een vroege datering binnen deze periode. Daarentegen is het voorkomen van de plastische versiering, tezamen met de ene scherf met kamstreekmotief

Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem

04-2014 binnenwerk.indd 174

06-08-14 09:08


een argument voor een relatief late plaatsing, de 9e eeuw v.Chr. Andere kenmerken, zoals de aan- of afwezigheid van bandoren, staf banden en een besmeten oppervlak zijn niet bruikbaar en het vormenspectrum van de Van Goyenstraat is te beperkt om ter vergelijking te worden gebruikt. In het materiaal ontbreken scherven met besmeten oppervlak en randen met randindrukken, kenmerken van de zgn. Harpstedter Rauhtöpfe, wat een sterk argument tegen een datering of doorlopen in de IJzertijd is. Het materiaal is dan ook niet in te passen in de typochronologie van Oss-Ussen18 en met name op basis van de versieringskenmerken eerder vóór, dan in zijn fase A te plaatsen. Moddermans idee van een IJzertijd-component moeten we mijns inziens hierom maar vergeten. Het is hem ook niet aan te rekenen, nederzettingsaardewerk uit deze periode was in die tijd immers nog nauwelijks bekend. Grondsporen Er zijn 62 kleine, ronde sporen opgetekend, met diameters tot 50 cm en dieptes tot 40 cm, maar overwegend 8-20 cm diep (af b. 12). Zij waren donker- tot lichtgrijs van kleur, soms naar het schijnt licht met een donkere kern. Er is geen reden om deze sporen – of ten minste het merendeel ervan – niet als paalsporen op te vatten. Zij vormden een cluster naast de rand van de ingraving waar de eerste vondsten werden gedaan, waarbinnen ook drie grotere sporen zijn opgetekend, waarschijnlijk kuilvullingen. We veronderstellen dat de sporen zich zeker aan de straatzijde oorspronkelijk voortzetten, maar naar het oosten, hellingafwaarts dus, lijkt bij de opgraving een natuurlijke begrenzing te zijn bereikt. Het is echter de vraag of die primair is of secundair, het gevolg van hellingerosie. Het is dus niet mogelijk een uitspraak te doen over de afmetingen van de site. Het is de onderzoekers niet echt kwalijk te nemen dat zij tot een voor ons nogal fantasierijke huisplattegrond conclu-

Afb. 10 Overig versierd aardewerk. Foto: Peter-Jan Bomhof (RMO).

Tabel 3 Huizen Late Bronstijd Midden-Nederland plaats

lengte x breedte

publicatie

Boxmeer Rhenen-Remmerden

12 x 6 m 12 x 6 m

Arnoldussen & Fokkens 2008 Arnoldussen & Ball 2007 Van Hoof & Meurkens 2008 Arnoldussen & Ball 2007 Bouwmeester 2008 Verlinde 1991

Tiel-Medel Zutphen-Looërenk Deventer-Colmschate

7 x >3 m 17 x 7 m 12 x 5 m >12 x 7 m Bennekom-streekziekenhuis* 9 x 2-3,2 m

Meurkens 2008

* twee atypische, gebogen paalrijen

Huisplattegronden uit de Late Bronstijd in Midden-Nederland. Tabel: auteur.

deerden: een trapeziumvormig gebouw met een lengte van 10 m en korte wanden van 5 en 8 m, onderverdeeld in kamers. In Nederland waren huizen vóór de IJzertijd toen immers nog onbekend. Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem

04-2014 binnenwerk.indd 175

|

175

06-08-14 09:08


Afb. 11 Aardewerk. Wandscherven van zgn. Grobkeramik. Foto: auteur.

176

|

Tekenend is echter wel dat de verbindingslijnen tussen de sporen op de veldplattegrond en die op de nette publicatietekening op allerlei plaatsen verschillen. Zo duidelijk was het dus kennelijk ook weer niet. Zonder de plattegronden te hebben gezien, schrijft Van Giffen: “Het een en ander is echter niet gepubliceerd, doch het gaat ook hier – zoveel staat wel vast – om rechthoekige huizen”.19 Naar aanleiding van zijn opgraving op de Margijnen Enk bij Deventer zoekt Modderman de plattegrond op en heeft zijn twijfels over de interpretatie: “uit de wirwar van paalgaten kan o.i. niet met zekerheid een rechthoekige huis-plattegrond worden gereconstrueerd. …”. 20 Maar hij voegt daaraan toe dat hij daarmee “niet wil beweren, dat deze huizen een andere vorm moeten hebben gehad!”21 Hoewel het enigszins cryptisch is wat hij daarmee precies heeft bedoeld te zeggen, illustreert het wel de onbekendheid met de huisvormen in het grootste deel van de Prehistorie in die tijd. Met de kennis van nu zou die opmerking overbodig zijn geweest. Momenteel zijn van een aantal van de eerder genoemde sites plattegronden van (woonstal)huizen uit de Late Bronstijd bekend (tabel 3). Deze zijn 7-17 m lang en 5-7 m breed, driebeukig, met een relatief brede middenbeuk en wanden gevormd door archeologisch goed herkenbare paalrijen. In de palencluster van de Gulden Bodem zijn dergelijke configuraties niet te herkennen. Het gaat bij de paalsporen dus niet aantoonbaar om woon-

stalhuizen. Gezien de grote verschillen in diameter en kleur stammen de sporen bovendien niet noodzakelijk van één structuur. We lijken te maken te hebben met een deel van een paalcluster, zoals we die zo vaak tegenkomen op nederzettingsterreinen uit alle perioden, ontstaan als gevolg van opeenvolgende activiteiten over een lange periode. De individuele, waarschijnlijk vrij kleine structuren zijn daarin niet meer te herkennen, ook al omdat lang niet alle palen tot de diepte van het sporenvlak ingegraven hoeven te zijn geweest. Epiloog Op grond van de grote variatie van het aardewerk, de paalsporen en vooral ook de enige ‘bijzondere’ vondst, het spinschijfje, gaat het om een woonplaats, die nu op typochronologische gronden aan het einde van de Late Bronstijd is gedateerd. De site laat zien dat de bewoning al in de Late Bronstijd diep in het dal van de Jansbeek was binnengedrongen. Maatschappelijk gezien is het niet erg waarschijnlijk dat het om één, geïsoleerd boerenerf in het Jansbeekdal gaat. We nemen dan ook aan dat er meer van dergelijke huisplaatsen in het dal hebben gelegen en dat geldt ook voor sporen uit de IJzertijd. Wat is er allemaal ongezien verloren gegaan bij de stadsuitbreiding het dal van de Jansbeek in? In dit perspectief kunnen we de site zien als de voorloper van de IJzertijd-vondsten in de binnenstad, die daar vooral in een strook langs de beek zijn gevonden. Het is een spannende vraag of de eveneens schaarse Romeinse scherven en Merovingische vondsten gezien mogen worden als sporen van verdere bewoningscontinuïteit naar de vroegste vermelding van de stad en de oudste archeologische sporen. Die zijn respectievelijk een goederenlijst van de abdij van Prüm uit 893 en een Karolingische waterput plus boerderijplattegronden uit de 11e tot de 13e eeuw in het Musiskwartier, ook al naast de Jansbeek.22 Om daarop een antwoord te geven zullen alle gege-

Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem

04-2014 binnenwerk.indd 176

06-08-14 09:08


Afb. 12 Veldplattegrond opgraving Van Goyenstraat 1939, naar de originele veldtekening. Schaal 1:100. Bron: Sara Shek (Archol).

vens nog eens goed op een rij moeten worden gezet. Het zal niet gemakkelijk zijn om in het dichtbebouwde gebied aanvullend archeologisch bewijs te vinden. Ook in de Jan van Goyenstraat lijkt alles nu grondig door bebouwing en egalisatie te zijn verstoord. In een wat wijder perspectief weten we dat het zuidelijke Veluwemassief in eerste instantie is opengelegd via de grote en wijde dalen van de Renkumse en Heelsumse beek. Dat blijkt wel uit de verspreiding en de datering van de grafheuvels. In de bekertijd liggen ze langs beide beken, later, in de Bronstijd, ook

hoger op de belendende heuvels, maar zij ontbreken geheel in de zone van de diepe dalen aan de zuidzijde. Het ziet er alles met elkaar dus naar uit dat die zone pas laat, na de Midden-Bronstijd, werd ontgonnen en in de bewoning betrokken. Met de sporen aan de Van Goyenstraat zitten we daar niet ver vanaf. Alleen een enkele stenen bijl getuigt ervan dat mensen al veel eerder het gebied binnendrongen, zoals een spitstoppige Felsovalbeil, globaal te dateren in het 4e millennium, in de Ruisdaelstraat, op korte afstand van de opgraving.23 24

Noten 1 De auteur is emeritus-hoogleraar Prehistorie, Universiteit Leiden. 2 Rijksmuseum van Oudheden 1940. Er bevindt zich hierover geen correspondentie in het brievenarchief van het RMO. Mogelijk heeft de heer Volkers hierbij persoonlijk bemiddeld. In een brief van 15 juni doet hij daartoe een aanbod. 3 Defilet 2013. 4 Knipsel in archief RMO. 5 Rijksmuseum van Oudheden 1940, 5. 6 Van Giffen 1954; Modderman 1955. 7 Borman 1984. 8 Defilet 2013, 32. Het citaat moeten we opvatten als een literaire vrijheid. Bursch heeft nooit over deze opgraving gepubliceerd. De maten zijn niet juist. 9 Verlinde & Hulst 2010. 10 Overzicht van de IJzertijd-vondsten in Borman 1984 en Defilet 2013.

Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem

04-2014 binnenwerk.indd 177

|

177

06-08-14 09:08


11 Kaartcoördinaten 189.70 – 445.23. 12 Het inventarisboek vermeldt slechts de standaardzin: “Praehistorische oudheden, verkregen door eigen opgraving …”. Er is geen moeite gedaan eventueel materiaal bij nazaten van de heer Volkers op te sporen. 13 Modderman 1955, 31. 14 Van den Broeke 2005, 610-611. 15 Arnoldussen & Ball 2007; Meurkens 2008; Ball 2010. 16 Modderman et al.1976. 17 Desittere 1967. 18 Van den Broeke 1991, 2012. 19 Van Giffen 1954, 14. In 1958 in Duitse vertaling verschenen. 20 Modderman 1955, 31. 21 Modderman 1955. 22 Borman 1984; Verhagen & Wientjes 2008. 23 Defilet 2013, 28. 24 Graag dank ik bij deze Ruud Borman en Martijn Defilet voor het verstrekken van informatie, Peter van den Broeke voor aanvullende literatuur en nalezen van de tekst, Luc Amkreutz voor de hulp bij het terugvinden van materiaal en documentatie in het Rijksmuseum van Oudheden en Peter-Jan Bomhof (RMO), Sara Shek (Archol), Raf Timmermans en Walter Laan voor hun afbeeldingen. Literatuur Arnoldussen, S. & E.A.G. Ball, 2007: Nederzettingsaardewerk uit de late bronstijd in Noord-Brabant en het rivierengebied, in: R. Jansen & L.P. Louwe Kooijmans (red.), Van contract tot wetenschap. Tien jaar archeologisch onderzoek door Archol BV, 197-2007, Leiden (Archol), 181-203. Arnoldussen, S. & H. Fokkens, 2008: Bronze Age settlements in the Low Countries: an overview, in: S. Arnoldussen & H. Fokkens (red.), Bronze Age settlements in the Low Countries, Oxford (Oxbow), 17-40. Ball, E. & E. Eimerman, 2002: Nieuwe bronstijdaardewerkcomplexen uit het buitengebied van Cuijk, in: H. Fokkens & R. Jansen (red.) 2000 jaar bewoningsdynamiek. Brons- en ijzertijdbewoning in het Maas-Demer-Scheldegebied, Leiden (Faculteit der Archeologie), 25-44. Borman, R.T.A., 1984: Bodemvondsten uit Arnhem, Westerheem 33, 207-215. Bouwmeester, J., 2008: Bronze Age occupation on coversand ridges of the Looëreenk near Zutphen, in: S. Arnoldussen & H.Fokkens (red.), Bronze Age settlements in the Low Countries, Oxford (Oxbow), 69-74. Broeke, P.W. van den, 1991: Nederzettingsaardewerk uit de late bronstijd in Zuid-Nederland, in: H. Fokkens & N. Roymans (red.), Nederzettingen uit de bronstijd en de vroege ijzertijd in de lage landen, Amersfoort (NAR 13), 193211. Broeke, P.W. van den, 2005: IJzersmeden en pottenbaksters. Materiële cultuur en technologie, in: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A.L. van Gijn (red.), Nederland in de prehistorie, Amsterdam (Bert Bakker). Broeke, P.W. van den, 2012: Het handgevormde aardewerk uit de ijzertijd en de Romeinse tijd van Oss-Ussen, proefschrift Leiden. Defilet, M.P., 2013: Beneden het maaiveld. Archeologie in Arnhem, Utrecht (Matrijs). Desittere, M., 1967: Die Grobkeramik der Urnenfelderkultur in Belgien und den Niederlanden und der sogenannte Harpstedter Stil, Helinium 7, 260-271. Giffen, A.E. van, 1954: Praehistorische huisvormen op de zandgronden, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 5, 11-41. Giffen, A.E. van, 1958: Prähistorische Hausformen auf Sandboden in die Niederlanden, Germania 36, 35-71. Hoof, L. van & L. Meurkens, 2008: Rhenen-Remmerden revisited: some comments regarding site structure and the visibility of Bronze Age house plans, in: S. Arnoldussen & H. Fokkens (red.), Bronze Age settlements in the Low Countries, Oxford (Oxbow), 83-95. Meurkens, L., 2008: Aardewerk, in: R. de Leeuwe et al., Prehistorie tussen de loopgraven. Nederzettingssporen en vondstcomplexen in Bennekom-Streekziekenhuis uit de midden-bronstijd tot de midden-ijzertijd, ca. 1500 tot 500 v.Chr., Leiden (Archol rapport 81), 73-99. Modderman, P.J.R., 1955: Woonsporen uit de bronstijd en de ijzertijd op de Margijnen Enk onder Deventer, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 6, 22-31. Rijksmuseum van Oudheden, 1940: Verslag van de directeur over het jaar 1939. Verhagen, J.G.M. & R.C.M. Wientjes, 2008: De vroegste ruimtelijke ontwikkeling, in: F. Keverling Buisman et al. (red.), Arnhem tot 1700, Utrecht (Matrijs), 19-41. Verlinde, A.D., 1991: Huizen uit de bronstijd en de vroege ijzertijd te Colmschate, in: H. Fokkens & N. Roymans (red.), Nederzettingen uit de bronstijd en de vroege ijzertijd in de Lage Landen, Amersfoort (NAR 13), 31-40. Verlinde, A.D. & R.S. Hulst, 2010: De grafvelden en grafvondsten op en rond de Veluwe van de Late Bronstijd tot in de Midden-IJzertijd, Amersfoort (NAR 39).

178

|

Late Bronstijd op de Gulden Bodem, Arnhem

04-2014 binnenwerk.indd 178

06-08-14 09:08


Een vierkant bakje uit de IJzertijd (Geitenwaard, gemeente Rijnwaarden) Peter A.C. Schut1

Het komt niet vaak voor dat aardewerk geen ronde basisvorm heeft. De vondst van een vierkant bakje uit de Late IJzertijd valt dan ook direct op. In 1996 werd door de ROB in samenwerking met amateurarcheologen uit Herwen en omgeving een klein proefsleuvenonderzoek uitgevoerd in de Geitenwaard (gemeente Rijnwaarden) (Afb. 1). Aanleiding voor dit onderzoek waren vondsten die door amateurarcheologen (G. Bekema, H. Peeters, J. Ringenaldus en vrijwilligers van de Historische Kring Herwen) tijdens het afgraven van klei ten behoeve van de baksteenindustrie waren verzameld. De vondsten horen waarschijnlijk bij de randzone van een nederzettingsterrein (Midden-IJzertijd - Romeinse tijd) dat grotendeels onder en ten noorden van de dijk ligt.2 Tevens werden onder de klei door de amateurs haardkuilen waargenomen en vuursteenafval verzameld die wijzen op bewoning in het Mesolithicum of Vroeg-Neolithicum.

Afb. 1 De locatie van de vindplaats (rood vierkant) weergegeven op het AHN. De afgetichelde percelen zijn duidelijk herkenbaar door de groene kleur. Rechtsonder De Bijland. Bron: AHN.nl. Een vierkant bakje uit de IJzertijd

04-2014 binnenwerk.indd 179

|

179

06-08-14 09:08


Afb. 2 De twee kleine bakjes uit de Geitenwaard - Rijnwaarden. Foto: auteur.

Een van de meest bijzondere vondsten was een vierkant bakje (afb. 2).3 Jan Ringenaldus trof direct onder de bouwvoor in een cultuurlaag twee kleine potjes aan. Het vierkante bakje meet ongeveer 5 x 5 cm en is verschraald met aardewerkgruis. Het andere bakje bevond zich op korte afstand en zou gezien de afmetingen en het baksel samen kunnen hangen met de eerst genoemde vondst. Hoewel het uiterlijk van beide baksels op elkaar lijkt, is het tweede kommetje hoofdzakelijk verschraald met zand. Aangezien het twee losse vondsten betreft, is er geen zekerheid over de datering. Op basis van het overige vondstmateriaal kan worden gedacht aan de Midden-IJzertijd – Romeinse tijd. Dergelijke vierkante bakjes zijn in Nederland bijzonder zeldzaam.

In de literatuur konden twee vergelijkbare vondsten worden getraceerd: - Santpoort-Spanjaardsberg (af b. 3). 4 Het bakje is, in tegenstelling tot vergelijkbare vondsten, rechthoekig en meet ca. 5 x 8 cm. Deze vondst wordt gedateerd in de Late IJzertijd of 1e eeuw. Overigens werd hier ook bewoning uit de Midden-IJzertijd aangetroffen. - Ravenstein-Herpen (af b. 4).5 Het betreft een bakje van 5 x 5 cm en komt wat betreft de afmetingen overeen met de vondst uit de Geitenwaard. Het bakje betreft een losse vondst die gevonden is samen met enkele scherven uit de Midden-IJzertijd. Verspreiding De vierkante bakjes (Vierkant Gefässe)

Afb. 3 Vierkant bakje van de Spanjaardsberg. Tekening: Modderman 1960.

180

|

Een vierkant bakje uit de IJzertijd

04-2014 binnenwerk.indd 180

06-08-14 09:08


staan in Duitsland al langer in de belangstelling. Bockius geeft een overzicht van deze bijzondere vorm.6 De bakjes hebben afmetingen die variëren van 3 tot 9 cm en zijn soms rechthoekig. In een enkel geval is het potje versierd met een rechthoekig patroon van stippellijnen. Zij komen voor van de Rijn tot in het zuiden van Zweden, waarbij vooral de concentratie langs de Rijn in het oog springt. Op grond van de verspreiding en de herkomst van geassocieerde vondsten suggereert Bockius dat deze bakjes oorspronkelijk af komstig waren uit het Elbegebied.7 Zij zouden mogelijk kenmerkend zijn voor ‘Elbgermanen’ die zich in de Late IJzertijd op de rechter Rijnoever vestigden. Vondsten uit Haldern-Colettenberg en HeimbachWeiss wijzen volgens hem op deze invloed. Het verspreidingsbeeld veranderde echter door nieuwe vondsten (af b. 5).8 Een vondst uit Jüchen-Neuholz lijkt te behoren bij een late IJzertijdnederzetting en niet bij de iets jongere aangrenzende boerderij die toegeschreven wordt aan de Elbgermanen. Deze vondst, evenals de Nederlandse vindplaatsen, verstoren het door Bockius geschetste verspreidingsbeeld. Jüchen-Neuholz, Ravenstein en Rijnwaarden liggen immers niet op de rechter maar op de linker Rijnoever. Bovendien is de context verschillend. De vindplaatsen op de zuidelijke Rijnoever lijken ondanks de onzekere vondstomstandigheden op nederzettingen uit de Midden of Late IJzertijd te wijzen, maar een Romeinse datering kan in ieder geval in Rijnwaarden niet helemaal worden uitgesloten. Het betreft immers een losse vondst uit een cultuurlaag waarin vondsten uit de Midden-IJzertijd tot en met de Romeinse tijd voorkomen. De vindplaatsen op de noordelijke Rijnoever zijn af komstig uit grafvelden en worden rond de jaartelling gedateerd.

noemde de mogelijkheid van een drinknapje of olielampje, terwijl Kolník dacht dat zij een functie hadden bij het bereiden of serveren van speciale gerechten, eventueel in samenhang met geneeskundige of rituele gebruiken.10 Hegewisch publiceerde een artikel waarin hij aannemelijk maakt dat het olielampen betreft.11 De hier besproken rechthoekige bakjes behoren tot zijn vorm 14.

Afb. 4 Vierkant bakje uit Ravenstein. Tekening: van Alphen 1991.

Conclusie De vierkante bakjes komen kort voor de jaartelling in grafvelden voor, maar zij vinden hun oorsprong mogelijk al enkele eeuwen eerder in een nederzettingscontext. Op basis van een weliswaar klein aantal vondsten tekenen zich twee concentraties langs de Rijn en in Tsjechië af. Het verspreidingsgebied roept een groot aantal vragen op. Om de juiste betekenis van deze vondstcategorie te achterhalen moeten eerst nog een aantal vragen worden beantwoord. Wat is de exacte datering van deze bakjes? Is

Afb. 5 Aangepaste verspreidingskaart van de vierkante bakjes. Foto naar: Frank & Keller 2007, Abb. 267.

De functie van de bakjes Over de functie van deze vierkante bakjes is al het nodige gezegd. Van Alphen9 Een vierkant bakje uit de IJzertijd

04-2014 binnenwerk.indd 181

|

181

06-08-14 09:08


er een verschil of juist een relatie tussen de vondsten aan weerszijden van de Rijn? Zijn deze voorwerpen inderdaad kenmerkend voor een bepaalde bevolkingsgroep? Kunnen natuurwetenschappelijke analysemethoden naar het aardewerk duidelijkheid geven over een eventueel gemeenschappelijke oorsprong en kan de functie definitief worden vastgesteld?

Deze bijdrage is vooral bedoeld om deze vierkante bakjes ook in Nederland nog eens onder de aandacht te brengen12 . Hopelijk draagt dit artikel bij aan het herkennen van deze aparte vorm. Meldingen van deze vorm zijn van harte welkom en zullen worden doorgegeven aan onze Duitse collega’s.13 pschut@planet.nl

Noten 1 Peter Schut was in 1996 samen met Arjen Bosman vanuit de ROB als projectleider betrokken bij het onderzoek in de Geitenwaard. Zijn specialismen zijn neolithische bijlen, Romeinse watervoorziening en vroege versterkingen. Tegenwoordig is hij werkzaam als regioarcheoloog in de Gelderse Vallei. 2 Lauwerier 1997 en De Man 1997. 3 Een andere bijzondere vondst was een zeldzame ijzeren kokerbijl waarvan er ook al eerder een was gevonden in Rijnwaarden, Hulst 1990. 4 Modderman 1960, 235, afb. 24.7. 5 Van Alphen 1991, 120, afb. 15. 6 Bockius 1990. 7 Bockius 1990, 320, Abb. 5. 8 Frank & Keller 2007, 316-324, Abb. 267. 9 Van Alphen 1990, 120. 10 Hegewisch 2010, 220 met verwijzing naar Kolník. 11 Hegewisch 2010, 195-230. 12 Deze bijdrage is een bewerkte versie van een lezing die ik in 2011 op de vijftiende dag van het Romeins aardewerk in Nijmegen heb gegeven. 13 Tenslotte wil ik graag Jan Ringenaldus (Zevenaar), S. Weber (Bonn), K. Frank (Bonn) en M. Hegewisch (Berlijn) bedanken voor de prettige samenwerking en uitwisseling van gegevens. Literatuur Alphen, G.H.J. van, 1991: Ravenstein, Herpen, Brabants Heem 43, 120. Bockius, R., 1990: Ein ungewöhnliches Tongefäss und weitere bemerkenswerte Funde der Zeit um Christi Geburt aus Neuwied, Stadtteil Heimbach-Weis, Archäologisches Korrespondenzblatt 20, 317-324. Frank, K. & Chr. Keller, 2007: Jüchen-Neuholz. Vom eisenzeitlichen Gehöft zur Villa rustica. In: M. Hegewisch (red.), Krieg und Frieden. Kelten – Römer – Germanen. Katalog zur gleichnamigen Ausstellung im Rheinischen Landesmuseum Bonn 2007 – 2008. (Rheinisches Landesmuseum Bonn), Bonn/Darmstadt, 316-324. Hegewisch, M., 2010: Lampen im Barbaricum. Ein Beitrag zur Geleuchtung in germanischen Siedlungen. In: T. Armbruester & M. Hegewisch (hrsg.), Beiträge zur Vor- und Frühgeschichte der Iberischen Halbinsel und Mitteleuropas. Studien in honorem Philine Kalb. (Studien zur Archäologie Europas 11), Bonn, 195-230. Hulst, R.S., 1990: Rijnwaarden. In Kroniek van Gelderland. Bijdragen en Mededelingen Gelre 81, 188-189. Lauwerier, R.C.G.M., 1997: Rijnwaarden – Herwen 1996; spoor Midden IJzertijd. Intern verslag archeozoölogie / ROB 6 maart 1997. Man, R. de, 1997: Archeobotanisch onderzoek aan drie kuilen van een Midden IJzertijd nederzetting te Herwen-Rijnwaarden (G.). Intern rapport archeobotanie / ROB. Modderman, P.J.R., 1960: De Spanjaardsberg; voor- en vroeghistorische boerenbedrijven te Santpoort. Berichten Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 10-11, 210-263. Weber, S: in voorbereiding, Jüchen-Neuholz.

182

|

Een vierkant bakje uit de IJzertijd

04-2014 binnenwerk.indd 182

06-08-14 09:08


Romeinse munten uit het Berghse Land Hans Roem 1

‘s-Heerenbergh heeft een rijke historie, vooral vanwege Huis Bergh met haar archief vanaf 1227 en haar munt. De oudste in Bergh gevonden munten stammen echter al uit het eind van de Romeinse tijd.

Leden van de Werkgroep Archeologie Bergh2 vonden in 2012 enkele munten die, na onderzoek door deskundigen3, een verrassende herkomst blijken te hebben. Ze stammen namelijk uit de Romeinse tijd. Het Romeinse Rijk ontstond vanuit het gebied rond Rome, de benedenloop van de Tiber. Daar woonden de Latijnen en de Sabijnen. Zij werkten samen om hun woongebied te vergroten met Rome als middelpunt. Rond 200 v. Chr. was heel Italië veroverd en daarna werden de gebieden rond de Middellandse Zee tot aan Noordwest-Europa onder het bewind van Rome gebracht. De Romeinen maakten graag gebruik van natuurlijke grenzen als rivieren en bergruggen. Waar die niet aanwezig waren, werd soms een grensverdediging aangelegd, zoals de Hadrianuswal in Engeland. De Romeinen waren tolerant en stonden andere religies en gebruiken toe. Sterker nog, zij namen er veel van over.

Rome was vanaf het jaar 510 tot 27 v. C. een republiek. Daarna was het een keizerrijk tot aan de ondergang van het WestRomeinse rijk in 476 n. Chr. De muntvondsten Het Romeinse rijk hield weliswaar op bij de Rijn maar er werd veel gehandeld met de Germanen en ook dienden Germanen als soldaat bij de Romeinen. In ons land omvat de Romeinse tijd de periode van ca. 12 v. Chr. tot ca. 406 n. Chr. Er zijn uit deze periode wel veel vondsten bekend uit het Berghse gebied (o.a. armbanden, messen, speerpunten en aardewerk), maar de vondst van Romeinse munten is voor Bergh tamelijk bijzonder. De munten zijn gevonden op twee locaties in het Berghse gebied en dateren uit de periode 310 tot 375 n. Chr. Het gaat hier om een follis (1) van Constantinus I (datering 310-313) en een follis (2) van Valentianus I (datering 367-

Afb. 1 Munt 1: Follis, Constantinus I, 310-313 n. Chr.; muntplaats/atelier: Trier. Ref.nr. RIC VI 870 (var.). Opschrift voorzijde: IMP CONSTANTINVS AVG, keerzijde: SOLI INVICTO COMITI, in de exe4: TF/TR=Trier. Materiaal: brons. Foto: auteur. Alle in dit artikel genoemde munten bevinden zich in het privé archief van de vinder.

Romeinse munten uit het Berghse Land

04-2014 binnenwerk.indd 183

|

183

06-08-14 09:08


Afb. 2 Munt 2: Follis, Valentianus I, 367-375 n. Chr.; muntplaats/atelier: Siscia. Ref.nr.: Ric IX 15 (a) ( var.). Opschrift voorzijde: DNVALENTIANVSPFAVG, keerzijde: SECVRITAS REIPVBLICAE, in de exe: SISCS (de laatste S is voor een 2e druk of een tweede muntplaats in de stad ‘Secunda Officina’) = Siscia. Materiaal: brons. Foto: auteur.

375). Deze zijn gevonden op een nu voor landbouw gebruikt perceel langs een weg. Het terrein ligt halverwege een heuvel. Misschien was hier bewoning of een begraafplaats. Vanwege de kans op meer sporen is dit een interessante plek. Van een andere locatie komen een follis (3) met daarop Helena, de moeder van Constantinus I (datering 327-328) en een ‘strooimuntje’ (4). Deze twee munten zijn gevonden op een hoger gelegen perceel nabij ’s-Heerenberg. Op dit perceel zijn meer bijzondere vondsten gedaan, waaronder fibulae. De vroegere functie van dit gebied is onduidelijk. Was er bewoning in die periode of kwamen de voorwerpen er terecht door bemesting? Ook dit terrein heeft de bijzondere aandacht van onze werkgroep. Datering en voorstelling van de munten 1-3 De munten 1 en 3 (afb. 1a, b en 3a, b) date-

ren uit de tijd van keizer Flavius Valerius Aurelius Constantinus (ca. 280-337), bekend als Constantijn I de Grote. In 306 riepen zijn troepen hem uit tot ‘Imperator’ (overwinnaar) en ‘Augustus’ (verhevene). Constantijn is vooral bekend als de eerste Romeinse keizer die zich zou hebben uitgesproken voor het christendom. Een andere bekende daad is het stichten van de nieuwe hoofdstad Constantinopel, genoemd naar de stichter (nu het Turkse Istanboel). Op munt 3 is de moeder van Constantijn (Helena) afgebeeld. Munt 2 geeft Flavius Valentinianus weer (321-375), bekend als Valentinianus I en keizer van 364 tot 375 (af b. 2a, b ). Op 17 februari 364 stierf Keizer Iovianus en Valentinianus werd als zijn opvolger gekozen. Om het leger rustig te houden beloofde hij een medekeizer te benoemen. Dit werd zijn broer Valens, die het

Afb. 3 Munt 3: Follis, Helena (327-328 n. Chr.), tijdens Constantinus I (307-337 n. Chr.). Geslagen te Trier. Omschrift voorzijde: FL HELENA AVGVSTA, keerzijde: SECVRITAS REI PVBLICA, in de exe zien we als atelier: S T R E = Trier. Ref.nr.: RIC VII 481. Materiaal: brons. Foto: auteur.

184

|

Romeinse munten uit het Berghse Land

04-2014 binnenwerk.indd 184

06-08-14 09:08


oosten zou besturen, terwijl Valentinianus in het westen zou regeren. In 367 benoemde Valentinianus zijn oudste zoon Gratianus tot medekeizer. Het leger morde, want de jonge Gratianus leek niet echt geïnteresseerd in militaire zaken. Valentinianus voerde veldtochten tegen de Germanen, Bourgondiërs, Saksen en Alemannen. Hij boekte successen en wist vrede te sluiten met de Alemannen. In 375 kwam hij met een groot leger orde op zaken stellen bij de Quaden die in Pannonia hadden geplunderd. Tijdens een audiëntie bij de Quaden wond Valentinianus, bekend om zijn ontvlambaarheid, zich erg op over hun vredesvoorstel. Vervolgens kreeg hij een hartinfarct en overleed. Valentinianus wordt wel beschouwd als de laatste grote West-Romeinse keizer. Hij was eerlijk, werkte hard en stichtte scholen, hoewel hij zelf amper kon lezen. Hij gaf geen belastinggeld uit aan luxe zaken, maar aan forten en andere praktische zaken zoals gratis medische zorg voor de armen in Rome. Valentinianus was zelf christen, maar er was voor iedereen geloofsvrijheid. Munt 4: een Romeins strooimuntje Romeinse keizers of bestuurders uit de regio maakten soms een rondgang door hun gebied. Om het volk of de soldaten gunstig te stemmen werden er kleine bronzen muntjes geslagen die tijdens het bezoek werden uitgedeeld of rondgestrooid. Deze strooimuntjes hadden een geringe waarde: men kon er bijvoorbeeld

Afb. 4 Munt 4: Romeins bronzen strooimuntje, niet te dateren. Foto: auteur.

net een brood voor kopen. Hoe klein de muntjes ook zijn, toch worden ze nog wel eens gevonden. Ons muntje is zo ver aangetast, dat niet meer is vast te stellen uit welke periode het komt of welke keizer er mee heeft gestrooid (afb. 4a, b). Tot besluit De vondst van deze vier munten kan wijzen op handel tussen de Romeinen en de bewoners van deze streek. De vindplaatsen maken aannemelijk dat er in die periode ter plekke mensen woonden en/of zijn begraven. Meer vondsten zouden dit kunnen bevestigen, maar zijn nog niet aangetroffen. Wij zullen alles rond deze twee locaties uiteraard nauwlettend volgen! Hans Roem Langestraat 28 7047CH Braamt hansroem@zeddam.info

Noten 1 Hans Roem is amateurarcheoloog en lid van de Werkgroep Archeologie Bergh. Determineren, archiveren en melden bij Archis maakt deel uit van zijn werkzaamheden. 2 home.planet.nl/~roem0013 3 Met dank aan: Rob Angenent (muntdeskundige), Alex Koster (streekarcheoloog Liemers/Montferland), Eric van der Kuijl (senior archeoloog Hamaland Advies), Werkgroep Archeologie Bergh, Heemkundekring Bergh, Frans Nakken, Lindsay Nakken, Theo Kuster, Francina te Booij, Johan Angenent, Johan Lukkassen en Rob Angenent. 4 ‘In exe’ is de afkorting van ‘in exeque’. Dit geeft op Romeinse munten door een letter- of figuurcombinatie de slagplaats / atelier aan. Op munt 1 zien we b.v TR of TF dat als slag plaats Trier aangeeft. De combinatie is vaak te vinden op de keerzijde onderaan. Literatuur www.geschiedenis.net Blonk, A, 1967: Hoofdwegen der geschiedenis, Groningen.

Romeinse munten uit het Berghse Land

04-2014 binnenwerk.indd 185

|

185

06-08-14 09:08


Archeologie in Lichtenvoorde.

Archeologische begeleiding aanleg fundering consistorie Johanneskerk Godfried Nijs1

De Archeologische Werkgroep Lichtenvoorde (AWL) is opgericht in maart 1990 als onderdeel van de Vereniging voor Oudheidkunde te Lichtenvoorde. Gezien de rijke historie van de nederzetting, was deze oprichting geen overbodige luxe. Een van de doelstellingen is het toegankelijk maken van de opgravingsresultaten voor een groot publiek. De hier beschreven archeologische begeleiding bij de aanleg van de fundering van de consistorie van de Johanneskerk is daar een goed voorbeeld van.

Afb. 1 Overzicht van de opgraving. Foto: auteur.

Er is de laatste jaren flink wat veranderd op het archeologische gebied. Fietste je vroeger door het dorp en zag je ergens een bouwhek op een interessante plek staan, dan was het contact met de grondeigenaar en de aannemer snel gelegd.

186

|

Een seintje richting de ROB (Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek) en de kans was groot dat er dan gegraven kon worden in het weekend. Zo konden we, onder andere, de nederzettingsgracht rondom Lichtenvoorde

Archeologie in Lichtenvoorde

04-2014 binnenwerk.indd 186

06-08-14 09:08


in kaart brengen, delen van de havezaten Tongerlo en Harreveld blootleggen en onderzoek doen naar de fundering van de Johanneskerk. Tijdens dat laatste project werden de funderingen van de kapel uit 1496 ontdekt 2. Al met al gaf het bodemarchief een f linke hoeveelheid geheimen prijs tijdens het noeste spit- en speurwerk van de leden van de Archeologische Werkgroep Lichtenvoorde. Toen ging het verdrag van Malta van kracht. Het archeologisch erfgoed werd nu op Europees niveau beschermd. Dat houdt in dat graafwerkzaamheden op interessante plekken moeten worden begeleid door professionele archeologen met als uitgangspunt ‘de verstoorder betaalt’. Over de gevolgen die dit verdrag met zich meebrengt, kan inmiddels ook de kerkenraad meepraten. De nieuwe consistorie van de Johanneskerk ligt ongetwijfeld op archeologisch interessant gebied: een kerkhof met kans op restanten van de kapel en bij het zandpad achter de kerk, de kasteelgracht. Dus moest archeologische hulp worden ingeschakeld en een plan gemaakt worden om de archeologische waarden zo goed mogelijk te bewaren. En bewaren betekent in de archeologie: het liefst af blijven en laten liggen. Uiteindelijk is gekozen voor een betonnen fundering die het er onderliggende bodemarchief niet verstoort. Malta ten top. Voor de leden van de AWL betekent de invoering van het verdrag van Malta dat de amateurarcheologen nog meer (alleen) de ogen en oren van beroepsarcheologen zijn geworden. Gegraven wordt er bijna niet meer. De inzet van amateurs is meer uitzondering dan regel. Dit komt natuurlijk ook, omdat wij het vooral moeten hebben van activiteiten in het weekend terwijl het onderzoek eigenlijk altijd ‘onder werktijd’ plaatsvindt. Opgraving bij de Johanneskerk Wat het uitgraven van de fundering voor

de nieuwe consistorie betreft hebben zowel de kerkenraad als de gemeente aangedrongen op samenwerking met de AWL. Dus werden we opgebeld door de archeologen van ADC-ArcheoProjecten en uitgenodigd te assisteren tijdens het uitgraven van de rand van de fundering. Hier werd dieper gegraven en was begeleiding noodzakelijk. Op 19 augustus 2008 ging de schop de grond in (af b. 1). Vanwege de geringe diepte werden, zoals verwacht, geen resten gevonden van de kapel. Wel kwamen er vrijwel meteen menselijke resten aan het daglicht. Eerdere graafwerkzaamheden op het terrein zorgden ervoor dat het grootste deel van de gevonden botten totaal door elkaar lagen. Alleen onder de ingang van de oude consistorie werden een viertal skeletten in situ aangetroffen (af b. 2). De archeologen waren druk met het inmeten van het terrein en het uitprepareren van skeletten stond niet in hun werkovereenkomst. Dus in plaats van vergraven te worden door de graafmachine werd dit werk nu aan de leden van de AWL uitbesteed. Opvallend was de geringe diepte waarop de skeletten werden aangetroffen: amper 75 cm onder het maaiveld. De graven waren oost-west georiënteerd en bij drie begravingen kon de omtrek van de kist nog worden vastgesteld als een donker grondspoor. Bij twee kistsporen werd ook een aantal nagels van de kist teruggevonden.

Afb. 2 Skeletten in situ (S1-S4). Foto: John Toebes.

Archeologie in Lichtenvoorde

04-2014 binnenwerk.indd 187

|

187

06-08-14 09:08


die is overleden tussen 15 en 25 jaar.

Afb. 3 Skelet S1. De lichte band is de uitbraaksleuf van de fundering van de oude consistorie. Foto: auteur.

Afb. 4 Skelet S2 met op de voorgrond (links van het maatbalkje) het kindergrafje met daarin de resten van skelet S3. Foto: auteur.

Een van de skeletten (S1) was rond het middel doorgraven tijdens de aanleg van de fundering van de oude consistorie (afb. 3). Een deel van de bovenbenen, de ribbenkast en het complete bekken zijn hierdoor vergraven. De schedel is door het uitgraven van de bouwput geraakt door de kraan. Het voorhoofd heeft een schuine hoek, wat een kenmerk is van het mannelijk geslacht. Het gebit vertoont weinig slijtage. Op een van de tanden in de onderkaak is cariës geconstateerd. Aan de hand van de skeletkenmerken lijkt het hier te gaan om een jongeman

188

|

Skelet S2 lag tegen de putrand aan, wat het opgraven ervan bemoeilijkte (af b. 4). De schedel was compleet en onbeschadigd aanwezig. De naden van de schedel waren nog niet volledig gesloten en het hoofd was enigszins bol. De wenkbrauwbogen waren licht gevormd en de onderkaak was fors. In de rechterbovenkaak ontbrak nog een verstandskies. Al met al kan ook hier geconcludeerd worden dat het gaat om een jongeman die overleden is op een leeftijd tussen 15 en 25 jaar. Skelet S3 was van een baby of kind (af b. 4). Er zijn alleen een aantal ribben, een fragment van het bekken en een fragment van de schedel overgebleven. Het graf bevond zich direct naast dat van skelet S2. Mogelijk gaat het hier om familie. Skelet S4 lag aan het voeteneind van S2, half tegen het profiel van de putwand en naast S1 (af b. 5). Net als de andere volwassen individuen lag ook dit skelet met het hoofd iets naar links. De schedelnaden waren zo goed als volgroeid. Het gebit was compleet en gaaf en de onderkaak fors. Net als skelet S1 was dit skelet aangetast door de funderingsleuf. Hierdoor was het vanaf het bekken niet meer compleet. Voor de bepaling van het geslacht is met name gelet op de schedel. De grote, ronde oogkassen, de ronde kaaklijn en het ronde achterhoofd zijn indicatoren voor een vrouwelijk persoon. De leeftijd ligt mogelijk tussen 30 en 40 jaar. Op het terrein werden zoals gezegd vele menselijke resten gevonden. Het overgrote deel lag niet meer op de oorspronkelijke plek van begraving. Zo kwamen meer dan 30 schedels aan het daglicht3. Eén daarvan trok onmiddellijk de aandacht. Het is een schedel met een beschadigd aangezicht en twee nagenoeg ronde gaten in het achterhoofd (af b. 6). Onderzoek uitgevoerd door drs. Laarman, archeozoöloog bij de RACM (Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurland-

Archeologie in Lichtenvoorde

04-2014 binnenwerk.indd 188

06-08-14 09:08


schap en Monumenten) wees uit dat het hier gaat om kogelgaten. Aan de linkerzijde gaat het om een inslaggat: aan de buitenkant zijn de randen scherp en aan de binnenkant van de schedel is het bot afgeschilferd. Aan de rechterzijde van de schedel is dit net andersom: hier verliet de kogel het hoofd. Wie hier in vroeger tijden in ons dorp op zo’n gewelddadige wijze aan zijn eind kwam en waarom zal wel altijd een raadsel blijven.

Afb. 5 De schedel van skelet S4 komt aan het daglicht. Foto: auteur.

Datering van de skeletten Over de datering van de menselijke resten is weinig zinnigs te zeggen. Rondom en in de Johanneskerk is waarschijnlijk vanaf 1616 tot in ieder geval 1828 begraven. Gezien de geringe diepte zou een datering dichterbij het laatste jaartal waarschijnlijk zijn. Vlakbij de begravingen van de skeletten S2 en S3 is in hetzelfde opgravingsvlak een pijpenkopje gevonden. Qua vorm is dit vrij nauwkeurig te dateren in de periode 1740-1775. Het is echter niet zeker dat het pijpenkopje in de grond terechtkwam tijdens de teraardebestelling van een van de twee of beide personen. Ten slotte is nog een pijpensteeltje aangetroffen met op de steel de letters ‘PETE...’ en aan de andere kant ‘...NG’. Het blijkt te gaan om een fragment van een kleipijp, gemaakt door Peter Jung uit Grenzhausen. Deze leefde van 1759 tot 1816 en was pijpenmaker van 1785 tot 1816.

Afb. 6 Detail van de achterzijde van de schedel met de kogelgaten. Foto: auteur.

Besluit De begravingen zijn ingemeten door de archeologen van ADC-ArcheoProjec-

ten. Ze gebruikten onze ontdekkingen en foto’s voor hun verslag van de begeleiding. Zo werd deze opgraving een mooi voorbeeld van hoe amateurarcheologen, gemeente, opdrachtgever en beroepsarcheologen samen kunnen werken en elkaar aan kunnen vullen. Dat belooft wat voor de toekomst!4

Pastoor Sandersstraat 13 7131 BT Lichtenvoorde g.nijs@chello.nl

Noten 1 Godfried Nijs is onderwijzer aan een basisschool in Lichtenvoorde. Hij richtte in maart 1990 de Archeologische Werkgroep Lichtenvoorde op, als onderdeel van de Vereniging voor Oudheidkunde te Lichtenvoorde. 2 ‘De Lichte Voorde’ nr. 33, pag. 9 3 Al het botmateriaal dat tijdens de graafwerkzaamheden is aangetroffen is verzameld en aan het eind van de opgraving en het onderzoek weer ter aarde besteld. 4 Met dank aan de kerkenraad van de Johanneskerk, de gemeente Oost Gelre en Bart Corver (ADC-ArcheoProjecten) voor de medewerking; drs. F. Laarman voor het onderzoek van de schedel met de kogelgaten. Literatuur Corver, B.A. 2008: De begraafplaats van de Johanneskerk te Lichtenvoorde, ADC-ArcheoProjecten, ADC rapport 1651, Amersfoort.

Archeologie in Lichtenvoorde

04-2014 binnenwerk.indd 189

|

189

06-08-14 09:08


Zoden van de dijk halen

Het profiel van een rivierdijk gedocumenteerd Jan G.M. Verhagen 1

In augustus 2007 voerde AWN-afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland een archeologisch onderzoek uit, waarbij werd gewerkt op ladders tot een hoogte van 6 meter boven het maaiveld. Wanneer we dit vertellen aan mensen met belangstelling voor de archeologie, begrijpen zij niet direct waarover we het hebben. Pas als we vertellen dat we het profiel van een doorgraven rivierdijk hebben onderzocht, gaat er een lampje branden. Dit bijzondere onderzoek vond plaats bij Groessen (Gld.), waar de Betuweroute onder de Nederrijn doorgaat en bij de aanleg ervan een oude dijk gedeeltelijk is vergraven en verlegd.

Afb. 1 Situering van de plaats van onderzoek. Bron: auteur.

190

|

Voor de aanleg van de Betuweroute is veel archeologisch onderzoek uitgevoerd, maar deze dijk is tussen de wal en het schip gevallen. Enerzijds werd de

dijk niet beschouwd als gebouwd erfgoed, anderzijds is er bij de archeologische tracĂŠbegeleiding ook geen aandacht aan besteed. Het betreffende dijkgedeelte, Leuvense dijk geheten, ligt in de buurt van Groessen (af b. 1), vlakbij de oostelijke uitgang van de spoortunnel onder de Nederrijn. De spoortunnel ligt juist ten noorden van het punt waar het in 1707 aangelegde Pannerdensch Kanaal in de Nederrijn uitkomt.2 Sinds de Oude Rijn in 1970 door middel van een moderne dijk en een gemaal van de Nederrijn is afgesloten,3 behoort de Leuvense dijk niet meer tot de hoofdwaterkering van de Rijn, maar moet als slaperdijk in geval van nood nog wel kunnen functioneren. Bij de aanleg van de Betuweroute is de aansluiting van de slaperdijk op de moderne Rijndijk verlegd en de oude

Zoden van de dijk halen

04-2014 binnenwerk.indd 190

06-08-14 09:08


Afb. 2 Bestaande en verdwenen dijken in de omgeving van Groessen. Doorgetrokken lijnen geven de bestaande dijken weer, onderbroken lijnen zijn de verdwenen dijken. De plaats van onderzoek is aangegeven met de pijl. Bron: Verhagen en Jonker 2013. Achtergrond uit Archis.

dijk deels vergraven (af b. 2). Het zuidelijk uiteinde van de doorgraven dijk is weer verbonden met de Rijndijk, zodat de tunneluitgang binnendijks ligt. Het noordelijk uiteinde van de dijk is onafgewerkt blijven liggen zonder nog een rol te kunnen spelen in de waterkering. Hiervan was na enige tijd de schillenstructuur nog zichtbaar (af b. 3). Daarmee was duidelijk dat in het dijklichaam een stratigrafie aanwezig is. Het komt zelden voor dat een rivierdijk doorgraven wordt, omdat de waterkerende functie intact moet blijven. Eerdere onderzoeken in het oostelijk rivierengebied, waarbij gedeeltelijk in een dijklichaam werd gegraven, zijn uitgevoerd in de Betuwe, onder andere bij Doornenburg en Malburgen (Arnhem-Zuid). 4 Een volledige doorsnijding van een dijk vindt zelden plaats. Daarom was dit een bijzondere kans en werd binnen AWN-17 het plan opgevat om het profiel (doorsnede) van het dijkrestant te documenteren. Hiermee kon immers archeologisch waardevolle informatie worden veiliggesteld. Een bijkomend argument was dat de te verwerven informatie ook van belang kon

zijn bij het bepalen van de cultuurhistorische waarde van dit dijkrestant, dat geen waterkerende functie meer kan hebben, en eventuele maatregelen om dit stuk dijk voor de toekomst te behouden. Historische gegevens In hun dijkbrief van 1328 besloten de graaf van Gelre en de graaf van Kleef gezamenlijk een complete dijkring rond het gebied de Liemers tot stand te brengen.5 Het is bekend dat er al eerder dijken waren, maar deze beschermden slechts beperkte gebieden. Aangenomen wordt dat door het verbinden van deze dijken en het afsluiten van een aantal (crevasse)geulen de totale dijkring tot stand kwam.6 In de loop der eeuwen vonden in de omgeving van de onderzoeksplek verschillende dijkdoorbraken plaats. Verschillende keren leidde dit ook tot verlegging van de dijk. Aan de hand van oude kaarten en historische gegevens is de geschiedenis van de dijken in dit gebied goed te reconstrueren.7 Het dijkgedeelte dat door de aanleg van de Betuweroute is doorsneden, is voor zo ver bekend nooit verlegd (afb. 2). Verwacht mocht dus worZoden van de dijk halen

04-2014 binnenwerk.indd 191

|

191

06-08-14 09:08


Afb. 3 Aanleg van de tunneluitgang met daarachter het afgesneden dijkuiteinde (mei 2001). Foto: auteur.

den dat dit dijkgedeelte nog een middeleeuwse kern zou bevatten.

Afb. 4 Schaaf- en meetwerk aan het dijkprofiel. Foto: auteur.

192

|

Uitvoering Het onderzoek vond plaats in 2007 op het voormalige bouwterrein van de Betuweroute bij de oostelijke uitgang van de tunnel onder de Nederrijn. Van het uiteinde van het dijkrestant is eerst de inmiddels begroeide en doorwortelde oppervlakkige laag machinaal verwijderd. Vervolgens is geprobeerd het profiel machinaal te schaven met behulp

van een schaaf bak. Dit lukte niet door uitdroging en scheuren van de kleilagen en de hoek waaronder de bak tegen het profiel gedrukt moest worden. Daarop is het profiel zo goed mogelijk met de hand geschaafd. Hierbij is gebruik gemaakt van ladders die voorzien waren van een grondbalk (af b. 4). Speciale aandacht is besteed aan de dijkvoet, waarbij het profiel tot onder het huidige maaiveld is doorgezet. Machinaal graven was hier niet mogelijk door de aanwezigheid van een leiding. Bij het schaafwerk op de ladders waren verschillende veiligheidsaspecten van belang. Zo is gelet op instortings- en valgevaar. De profielwand had met zijn helling van 57 graden ten opzichte van het maaiveld voldoende stabiliteit. Verder zijn ook de veiligheidsvoorschriften nageleefd die door terreinbeheerder ProRail waren voorgeschreven. Het profiel van het dijkuiteinde is na schaven en aankrassen gefotografeerd en getekend op schaal 1:20. Van elk spoor in de profielwand is de textuur (grondsoort) en de kleur bepaald. Dit laatste met behulp van de Munsellkaart. Ook is gelet op insluitsels als organisch materiaal. Vondsten zijn veelal

Zoden van de dijk halen

04-2014 binnenwerk.indd 192

06-08-14 09:08


afzonderlijk ingemeten in het profiel en kunnen in elk geval worden toegekend aan grondlagen (sporen). Bij het meet- en tekenwerk is als basislijn (x-coördinaat) de horizontale lijn langs de voet van het afgesneden dijkuiteinde genomen. De y-coördinaat is gemeten langs de helling van de profielwand. De y-as is dus niet verticaal, maar volgt de helling, haaks op de basislijn. Door vergelijking met gemeten NAPwaarden van een aantal punten, is berekend dat de profielwand een hellingshoek met het horizontale vlak heeft van 57 graden. Ook staat de profielwand scheef ten opzichte van de lengteas van de dijk. De basislijn van de profielwand (x) maakt dus geen rechte hoek met de lengteas van de dijk. Door driehoeksmeting is vastgesteld dat de hoek tussen basislijn en lengteas 58 graden bedraagt. Resultaten Het resultaat van de profielopname is weergegeven in af b. 5. Opvallend is dat de oudste fases van de dijk vooral uit zand blijken te bestaan, terwijl de hogere ‘dijkschillen’ overwegend uit klei zijn opgeworpen. Met name in de zanderige delen zijn diverse sublagen te zien, die zeker niet allemaal als ophogingsfasen moeten worden gezien. Uit- en inspoelingseffecten zullen hier ook aan hebben bijgedragen. Opvallend zijn twee grijze lagen S1 en S2 die organisch materiaal en vondsten bevatten in de vorm van aardewerkscherven, botfragmenten en stukjes verbrande leem. Aan de basis van het profiel is de natuurlijke ondergrond aangetroffen, bestaand uit zand. Dit wordt gezien als (het restant van) een oeverwal. Het oudste dijkje is hierop aangelegd. Dit bestaat uit zandige en gemengde lagen. De vermoedelijk top hiervan bestaat uit een grijze organische laag (spoor S1 in af b. 5). In deze laag zijn aardewerkscherven aangetroffen. Deze dijk was ongeveer één meter hoog. Daarboven zien we veel verschillende lagen met als hoofdbestanddeel zand of een gemengd karak-

Afb. 5 Tekening van het dijkprofiel. De y-coordinaten zijn langs de helling van het profiel bepaald. Ter vergelijking zijn de NAP-hoogtes weergegeven. Met hoofdletters is het hoofdbestanddeel van de lagen weergegeven. K = hoofdbestanddeel klei; Z = hoofdbestanddeel zand; G = gemengd (bijv. zeer zandige klei, zavel of zeer kleiig zand). De gearceerde laag is recent achtergebleven door de werkzaamheden van de Betuweroute. De weergegeven vondsten zijn alleen de afzonderlijk aangetroffen vondsten. Voor de vondsten uit de sporen S1 en S2 zie de tekst. Tekening: auteur.

ter. Een (hellende) grijze organische laag (S2) vormt de bovenzijde van deze ophogingen. Ook hierin zijn aardewerkscherven aangetroffen, verbrande leem, houtskool en botmateriaal. De samenstelling van de vondsten uit de twee grijze lagen is als volgt: Zoden van de dijk halen

04-2014 binnenwerk.indd 193

|

193

06-08-14 09:08


S1 2 pingsdorf 16 kogelpot 1 paffrath 19 ongedateerd (bot, verbrande leem, e.d.) S2 2 badorf / radstempel 10 pingsdorf 49 kogelpot 4 paffrath 1 proto-steengoed 76 ongedateerd (bot, verbrande leem, e.d.) Boven S2 zien we een ophoging met een laag klei van 1 tot 1,5 m dik, zowel aan de landzijde als aan de rivierzijde van de dijk. De volgende ophogingslaag bestaat ook weer uit klei, en is vooral aan de buitenzijde aangebracht. Dat het hier om zware klei gaat, bleek tijdens het onderzoek uit het feit dat vooral deze laag veel krimpscheuren vertoonde. Ook de verdere lagen daarboven bestaan overwegend uit klei. Hierin is nauwelijks dateerbaar materiaal aangetroffen. In de kruin van de dijk bevinden zich de resten van een klinkerweggetje met fundering van slak en grind. Deze klinkerverharding is kennelijk sinds lang overgroeid c.q. afgedekt met een laagje grond met begroeiing. Behalve in de twee grijze lagen zijn ook verspreid nog vondsten aangetroffen (weergegeven in af b. 5). Dit betreft hoofdzakelijk scherven, botfragmenten en verbrande leem. Daarnaast is ook af en toe natuursteen, ijzer en hout gevonden. Een bijzondere vondst werd gedaan bij het verdiepen van het profiel om de dijkvoet zichtbaar te maken. Het gaat om een koperen of bronzen gesp, onge-

veer 4,5 cm in diameter. Deze was vervaardigd uit een platte ring, mogelijk gezaagd uit een plaat en versierd met rijen korte groefjes in een zigzagpatroon (af b. 6). De versiering ontbreekt op de delen waar het oppervlak sterk verweerd is. Waar de stift aan de ring bevestigd zit, is de ring versmald, bestaande uit twee uiteinden die over elkaar sluiten en met een klinknagel zijn vastgezet. De vermoedelijke datering is de tweede helft van de 14e eeuw of de eerste helft van de 15e eeuw, maar gelet op de versiering is een vroegere datering niet uit te sluiten. Discussie en conclusies Een mogelijke interpretatie van het profiel met verschillende fasen als dijkversterkingen (ophogingen) is weergegeven in af b. 7. Deze tekening laat de verticale doorsnede van de dijk zien in een vlak haaks op de lengteas van de dijk. Deze is verkregen door vanuit de profieltekening drie meetkundige correcties uit te voeren. Fase 0 is het restant van een oeverwal waarop de dijk is aangelegd. Fasen 1 t/m 7 zijn dijkophogingen. Fase 8 zal zijn aangebracht om de kwel aan de dijkvoet tegen te gaan. Het is mogelijk dat er nog meer fasen in de verschillende lagen schuilgaan. Datering van de verschillende fasen is niet eenvoudig. In de jongste ophogingen zijn nauwelijks dateerbare vondsten aangetroffen. Een pingsdorf-scherf in laag 4 moet als opspit worden gezien. In de twee grijze lagen van fasen 1 en 3 is wèl een redelijke hoeveelheid vondstmateriaal aange-

Afb. 6 Bronzen gesp. Tekening van de voorzijde en foto’s van de voor- en achterzijde. Tekening en foto: auteur.

194

|

Zoden van de dijk halen

04-2014 binnenwerk.indd 194

06-08-14 09:08


Afb. 7 Interpretatie van het dijkprofiel met ophogingsfasen. Weergegeven is de projectie van de profieltekening op een verticaal vlak dat haaks op de lengterichting van het dijkverloop staat. De blauwe band geeft het talud weer waar vermoedelijk afkalving van het dijklichaam plaatsvond tengevolge van hoog water. Tekening: auteur.

troffen, maar de duiding daarvan stelt ons voor problemen. Het vondstmateriaal van deze twee grijze lagen komt in belangrijke mate met elkaar overeen, met als verschil dat laag 3 ĂŠĂŠn jongere scherf, maar ook enkele oudere scherven bevat (zie hierboven onder resultaten). De grijze laag van fase 1 kan nog worden gezien als bodemvorming op de kruin van het oudste dijkje, maar voor de grijze laag van fase 3 is dit niet erg waarschijnlijk. Eerder moeten we er

hier van uitgaan dat deze laag met vondsten is aangevoerd als zoden, die aan het oppervlak van een nederzettingsterrein in de directe omgeving zijn gestoken en hier aan de dijk zijn gezet. Gelet op de vondsten die op het restant van de oeverwal zijn aangetroffen, kan het oudste dijkje uit de 12e eeuw dateren. Beter gezegd: fase 2 moet er over zijn aangebracht in of na de 12e eeuw. mogelijk in het begin van de 13e eeuw. De jongste scherf in de grijze laag van

Afb. 8 De kern van de dijk met vooral zandige lagen. Het grijze spoor S1 is links onder het midden te zien, het grijze spoor S2 rechts boven het midden van de foto. Foto: auteur.

Zoden van de dijk halen

04-2014 binnenwerk.indd 195

|

195

06-08-14 09:08


fase 3 is er een van proto-steengoed. Uitgaande van het terminus post quem-principe, is deze laag in de 13e eeuw of later aangebracht. De vraag hoeveel later dat dan was, moet voorlopig onbeantwoord blijven. Een verdere datering van de verschillende ophogingslagen is niet mogelijk door het ontbreken van dateerbaar materiaal. De verspreid voorkomende kogelpot- en pingsdorf-scherven moeten als opspit worden gezien. De fasen 5, 6 en 7 (en mogelijk ook 4) zullen waarschijnlijk niet van vóór de 17e eeuw dateren. Bekend is dat de dijken toen nog niet als doel hadden het water volledig buiten te sluiten, maar veeleer om het aantal keren dat het binnendijkse gebied onder water liep, f link te verminderen. De grotere dijkdoorbraken die we kennen, vonden vooral in de 18e eeuw plaats.8 Hoe hoger de dijk, des te groter waren de gevolgen van een dijkdoorbraak. We mogen dus aannemen dat belangrijke dijkverhogingen hieraan voorafgaand hebben plaatsgevonden. Dat kort na de Middeleeuwen de

dijken nog niet hoog genoeg waren om het water (nagenoeg) uit te bannen, bleek bij archeologisch onderzoek aan een binnendijkse boerderijterp ten noorden van Duiven. Hierbij is geconstateerd dat in de eerste helft van de 16e eeuw op het maaiveld in één keer een terp van ongeveer 2 m hoogte is opgeworpen.9 Een f linke overstroming van het binnendijkse gebied zal wel de aanleiding voor deze actie zijn geweest. Met dit onderzoek, voortvloeiend uit de aanleg van de Betuweroute, heeft de archeologie een bijdrage geleverd aan onze kennis over de geschiedenis van de dijken. Vlak naast de Betuweroute zal hier over enkele jaren de A15 worden doorgetrokken. Dan doet zich wellicht een nieuwe kans voor om met uitgebreider onderzoek de datering van deze dijkophogingen nog eens goed te bestuderen.

Ooyselandweg 5 6905 DT Zevenaar jangmverhagen@planet.nl

Noten 1 Jan Verhagen is buitenpromovendus aan de Vrije Universiteit en lid van de AWN. 2 Van de Ven 2007, 7. 3 Ibid, 143. 4 Mulder 2002, 50-52; Mulder et al. 2004, 101-104. 5 Van Dalen 1971, 86. 6 Verhagen 2013, 71-74. 7 Van Petersen 1978; Bruins 1999, fol. 30-36. 8 Van Petersen 1978. 9 Verhagen 2003. Literatuur Bruins, A.W.A., 1999: Atlas van het Ambt Liemers 1735, Zevenaar. Dalen, A.G. van, 1971: Gelderse historie in de Liemers, ‘s-Gravenhage/Rotterdam. Mulder, J.R., 2002: Een bodemkundig, historisch en archeologisch onderzoek naar de opbouw en ouderdom van de Rijndijk te Doornenburg (Over-Betuwe). (In de ban van de Betuwse dijken 3, Alterra rapport 403), Wageningen. Mulder, J.R., L.J. Keunen & A.J.M. Zwart, 2004: Een bodemkundig, archeologisch en historisch onderzoek naar de opbouw en ouderdom van de Rijndijk te Malburgen/ Bakenhof in Arnhem. (In de ban van de Betuwse dijken 5, Alterra rapport 405), Wageningen. Petersen, J.W. van, 1978: De waterplaag. Dijkdoorbraken en overstromingen achter Rijn en IJssel, Zutphen. Ven, G. van de, 2007: Verdeel en beheers! 300 jaar Pannerdensch Kanaal, Diemen. Verhagen, J.G.M., 2003: Na meer dan 2000 jaar opnieuw bewoond. Archeologisch onderzoek op de Loohorst te Duiven. In: Jaarboek Achterhoek en Liemers 27, Doetinchem, 96-108. Verhagen, J.G.M., 2013: Wonen en landgebruik in de middeleeuwen, in: B. Gerritse, R. van den Heuvel, G. van Hunen, Th. Jonker, H. Lamers & J. Verhagen (red.), Duiven, Groessen, Loo, uit de historie van drie Liemerse dorpen, Zevenaar, 70-85.

196

|

Zoden van de dijk halen

04-2014 binnenwerk.indd 196

06-08-14 09:08


De oudste schoenen en andere leervondsten van ‘s-Heerenberg Hans Roem1

De Archeologische werkgroep van de Heemkundekring Bergh deed een bijzondere vondst. Bij de opgravingen in ’s-Heerenberg op de plaats waar het nieuwe verzorgingscentrum St. Gertrudis wordt gebouwd werkte de werkgroep in 2012 mee met archeologen van RAAP om dit gebied archeologisch in kaart te brengen. Veel bijzondere archeologische vondsten waren het gevolg. Ook kreeg de werkgroep beter zicht op de bebouwing, greppels en grachten van die locatie in voorbije eeuwen.2

Voor een opgraving als deze is het van belang om te weten welke grachten in welke periode in gebruik waren. Voor ’s-Heerenberg is dit al aardig in kaart gebracht. Een oude gracht of beerput kan namelijk een goede plek zijn om oude voorwerpen voor eeuwen te conserveren. Vroeger werd in een gracht van alles weggegooid; van mest tot voorwerpen die overbodig waren geworden. Vanuit de natuur kwam er nog zand en gebladerte bij en alles bij elkaar wordt dat dan een dikke blubber. Deze blubber wordt in de loop der tijd zo compact dat er geen zuurstof meer bij komt waardoor de inhoud wordt geconserveerd en dus eeuwenlang bewaard blijft. Voor ons als archeologische werkgroep een prachtig vindgebied.

Afb. 1 Steengoed drinkkan, 1300-1350. Foto: auteur.

Een manier om de gebruiksperiode van de gracht te bepalen is te letten op vondsten van steengoed. Van deze drinkkannen en potscherven zijn de gebruiksperiDe oudste schoenen en andere leervondsten van ‘s-Heerenberg

04-2014 binnenwerk.indd 197

|

197

06-08-14 09:09


Afb. 2 Middeleeuwse schoen; deze rechterschoen is vrijwel compleet. Foto: Geert Jansen.

Afb. 3 Middeleeuwse schoenen, linker en rechter schoen. De rechterschoen is vrijwel compleet, de linker grotendeels vergaan. Foto: Geert Jansen.

Afb. 4 Blinde steek met één leren zool en tussenstrip. Tekening: auteur.

Afb. 5 Blinde steek met twee leren zolen en tussenstrip. Tekening: auteur.

oden bekend en zo worden ook andere voorwerpen in of op dezelfde grondlaag gedateerd. De vondst van een aantal mooie leren voorwerpen als schoentjes, een stuk buidel en een stuk jas was erg bijzonder. Meestal worden bij archeologische opgravingen namelijk weinig complete leren voorwerpen gevonden, omdat het organisch materiaal is en snel vergaat.

verfijnder en kleding en schoeisel worden steeds mooier vormgegeven. Elke eeuw ontwikkelde zo zijn eigen schoenmodel. Veel onderzoekers vergeleken soorten en vormen van schoeisel met afbeeldingen op schilderijen en prenten en daardoor kan er een tijdbalk aan een model worden gekoppeld. Ook de bewoningsgeschiedenis van de vindplaats is van belang voor het bepalen van de leeftijd van het gevonden voorwerp. Een bekende onderzoeker van schoeisel is Marc Carlson.3

Schoenen Schoenen en leer zijn van alle tijden. De huiden van beren, runderen, wolven en andere dieren werden gebruikt om kleding en schoeisel te maken. De leerbewerking werd in de loop der eeuwen steeds

198

|

Datering Naast de gevonden schoentjes lag een steengoed drinkkan (afb. 1) Deze voorwer-

De oudste schoenen en andere leervondsten van ‘s-Heerenberg

04-2014 binnenwerk.indd 198

06-08-14 09:09


Afb. 7 Schoenzool, gebruikt als bij een dubbele zool (zie ook afb. 6); met stiksel-afdrukken, de stiksels zelf zijn vergaan. Foto: auteur. Afb. 6 Blinde steek met dubbele zool van leer met stiksels. Tekening: auteur.

Afb. 9 Schoenzool. Foto: auteur.

Afb. 8 Tussenstrips, geplaatst tussen twee leerlagen (zie ook afb. 4-5). Foto: auteur.

pen moeten dus in dezelfde tijd in de gracht terecht zijn gekomen. De steengoed drinkkan is gemaakt in de periode 1300 tot 1350, waardoor het dus zeer waarschijnlijk is dat de datering van de andere vondsten hiermee overeenkomt. Fabricage De in ’s-Heerenberg gevonden schoenen zijn zogenoemd front-gebonden (afb. 2 en 3). De bovenkant van de schoen is gemaakt uit één stuk leer, met een naad langs de binnenkant. Aan de voorkant wordt de schoen gesloten met een leren veter die door vier gaatjes aangetrokken kan worden. In die periode werd ook wel een riem met gesp gebruikt als sluiting. Het stiksel

van deze schoenen is vergaan. Voor het stiksel gebruikte men vroeger diverse materialen, zoals paardenhaar en woldraad. De schoenen met zool zijn op verschillende manieren aan elkaar gestikt (afb. 4-7 ). Deze schoenen hebben een blinde steek. Met een blinde steek is de stiknaad van de schoenzool niet te zien. De schoen werd binnenstebuiten in elkaar gestikt. Eenmaal rondom aan de bovenkant aan de zool gestikt, wordt het schoenleer weer omgekeerd en zodoende komt de stiknaad buiten het zicht te zitten. Als laatste wordt het bovenleer aan elkaar gezet. Het komt ook voor dat er een tong in de schoen zat, maar bij dit paar is dat niet het geval.

De oudste schoenen en andere leervondsten van ‘s-Heerenberg

04-2014 binnenwerk.indd 199

|

199

06-08-14 09:09


200

|

Afb. 10 Bovenleer van een schoen. Foto: auteur.

Afb. 11 Onduidelijk stuk leer. Foto: auteur.

Afb. 10 Bovenleer van een schoen. Foto: auteur.

Afb. 11 Onduidelijk stuk leer. Foto: auteur.

Beschrijving De lengte van de gevonden schoenen is 17,5 cm, overeenkomend met de huidige schoenmaat 28: een kinderschoen dus. De schoenen van kinderen waren in die periode soms halfhoog met een simpele sluiting. Schoenen werden lang gedragen, omdat ze steeds werden gerepareerd. Wanneer bijvoorbeeld een zool was versleten, werd er een nieuw stukje op de zool gezet. De gevonden schoenen

zijn niet helemaal versleten; waarom ze dan toch in de gracht terecht kwamen, blijft een vraag. Deze schoenen hebben een dunne zool van één stuk leer en dat geeft aan dat het schoenen zijn voor binnengebruik. De schoenen voor buitengebruik hebben meer zoollagen, deze worden later in dit artikel beschreven. Om de binnenschoen ook te kunnen gebruiken voor buiten werd er een trip gebruikt. Een trip

De oudste schoenen en andere leervondsten van ‘s-Heerenberg

04-2014 binnenwerk.indd 200

06-08-14 09:09


Afb. 12 Bovenleer van een schoen. Foto: auteur.

Afb. 13 Mouwstuk van leer. Foto: auteur.

Afb. 14 Fragment van de mouw, met drie knoopsgaten. Foto: auteur.

Afb. 15 Fragment van de buidel. Foto: auteur.

is een houten klompzool met leren banden of riempjes waar je de voet met binnenschoen in kon schuiven. Buiten was het niet altijd even schoon en/of droog; met een klompzool bleven de schoenen droog en schoon en sleet het leer niet al te snel. Bij alle schoenen wordt gebruik gemaakt van tussenstrips. Tussen de zool en de bovenkant van de schoen zat een reepje leer als opvulling en ter versteviging.

Hiervan vonden wij er een aantal (afb. 8). Bij de opgravingen zijn nog meer soorten zolen en andere fragmenten van schoenen gevonden, maar de fragmenten zijn te klein om het soort schoen te kunnen bepalen (afb. 9-12). Overige vondsten Er zijn nog enkele bijzondere stukken gevonden namelijk een stuk van een jasmouw en fragmenten van een buidel. De

De oudste schoenen en andere leervondsten van ‘s-Heerenberg

04-2014 binnenwerk.indd 201

|

201

06-08-14 09:09


vondst van een mouw van een leren jas is wel bijzonder. Het knoopsgat is goed te zien (afb. 13-14).Er zijn afbeeldingen van leren jassen uit 1400 bekend, maar het gevonden mouwstukje is te klein om te bepalen hoe de jas er werkelijk heeft uitgezien. Een buidel uit de periode 1350-1400 Een buidel is een soort tasje dat aan een

riem rond het middel werd gehangen; het was eigenlijk een soort broekzak. De broeken in die tijd hadden echter nog geen ingenaaide zakken. Buidels waren er in vele afmetingen, afhankelijk van de spullen die je met je mee wilde dragen. Vooral handelaren maakten er veel gebruik van. Ook andere attributen werden aan de riem gehangen, zoals gereedschap en wapens (afb. 15-17).

Afb. 16 Fragment van de buidel. Foto: auteur.

Afb. 17 Fragment van de buidel. Foto: auteur.

Noten 1 Hans Roem is lid van de werkgroep Archeologie Bergh van de Heemkundekring Bergh en AWN-afd. 17. Bij de opgraving en het verwerken van de vondsten waren tevens de volgende leden van de werkgroep betrokken: Johan Angenent, Rob Angenent, Francina te Booij, Theo Kuster, Johan Lukassen en Frans Nakken. 2 Vondstmelding Archis: waarnemingsnummer: 435501, vondstmelding: 421443. 3 www.personal.utulsa.edu/~marc-carlson/shoe/SHOEHOM1.HTM Literatuur Carlson, M., 2005: Footwear of the Middle- Ages, www.personal.utulsa.edu/~marc.carlson/shoe/SHOEHOME.HTM Goubitz, O. & J. ter Brugge, 1991: Vlaardingen, Het Waaigat 1990/91 - Leder, textiel, haar, touw en hoorn. Archeologische rapporten nr. 3, Vlaardingen. Moens, J., 2011: Middeleeuws leer voor het voetlicht. Schoenen en andere leervondsten uit archeologisch onderzoek op de Grote Markt in Dendermonde (prov. Oost-Vlaanderen), in: Relicta. Archeologie, Monumenten- en Landschapsonderzoek in Vlaanderen, volume 7, Brussel, 37-66. Moens, J., S. Klinkenborg, W. De Maeyer, C. Clement & B. Cherretté, 2011: Afval van schoenlappers/oud-schoenmakers en versleten schoeisel uit Ninove (prov. Oost-Vlaanderen), in: Relicta. Archeologie, Monumenten- en Landschapsonderzoek in Vlaanderen, volume 7, Brussel, 101-120. Schietecatte, L., 2003: Laat- en postmiddeleeuws leer uit het verlaten vissersdorp ‘Walraversijde’ (stad Oostende, prov. West-Vlaanderen). Archeologie in Vlaanderen VII, Brussel, 141-200.

202

|

De oudste schoenen en andere leervondsten van ‘s-Heerenberg

04-2014 binnenwerk.indd 202

06-08-14 09:09


Stadskernonderzoek in het Ei van Doetinchem. Het Perlsteinterrein nader belicht. Eric E.A. van der Kuijl 1

Na sloop van distilleerderij Van Perlstein in het stadshart van Doetinchem in 1999 bleef een diep gat achter, dat geleidelijk overwoekerd raakte en een geliefde hondenuitlaatplek werd voor de Doetinchemse bevolking. Tot 2005, want toen werd na jaren van planning en overleg het startsein gegeven voor de bouw van een ondergrondse parkeergarage met winkels en bovenwoningen. Een eerste archeologische verkenning maakte al snel duidelijk dat, ondanks het ontbreken van sloopbegeleiding in 1999, belangrijke archeologische sporen te verwachten waren in de diepere ondergrond, waaronder resten van het voormalige Catharinagasthuis. In dit artikel worden de resultaten gepresenteerd van de eerste grootschalige en vlakdekkende stadsopgraving in ‘het Ei’ van Doetinchem. Van 15 augustus tot en met 13 september 2005 verrichtte Synthegra Archeologie een voor Doetinchemse begrippen grootschalig stadskernonderzoek in de oude binnenstad (genaamd ‘het Ei’). Tijdens het onderzoek is een gebied van 1.200 m2 vlakdekkend opgegraven tot een diepte van 4 m beneden maaiveld. De auteur was als projectleider betrokken bij het onderzoek. Het onderzochte terrein is in de volksmond beter bekend als het Perlsteinterrein, genoemd naar de vroegere distilleerderij die op deze locatie gevestigd was. Het beeldmerk van deze firma, ‘het mannetje met de hoge hoed’, is vooral bekend van de f lessen jenever en oranjebitter (af b. 1). Aan het onderzoek werkte een groot aantal vrijwilligers mee van de Oudheidkundige Vereniging Zelhem en Doetinchem. Hun inzet is mede bepalend geweest voor de mooie resultaten, waarbij een goed beeld van de bodemopbouw

en de afzonderlijke bewoningsfasen van de binnenstad kon worden verkregen. Het was bovendien de eerste keer dat een dergelijk onderzoek op deze schaal systematisch in de binnenstad van Doetinchem werd uitgevoerd. Inventariserend veldonderzoek in 2003 had al aangetoond dat binnen het plangebied oude bewoningslagen en archeologische indicatoren als houtskool, fosfaat, aardewerk en bot aanwezig waren. Het betrof oude bewoningslagen behorende bij de oudste stadskern van Doetinchem. Er werden tijdens het eerste veldonderzoek tevens muurresten aangetroffen die toegeschreven konden worden aan het voormalige Catharinagasthuis (vroegste datering in de 14e eeuw). Omdat alle resten zouden moeten wijken voor de parkeergarage werd door de gemeente besloten om de locatie volledig en vlakdekkend op te laten graven. De resultaten zijn gerapporteerd

Afb. 1 Logo van de voormalige distilleerderij Van Perlstein. Bron: speelkaart uit de collectie van de auteur.

Stadskernonderzoek in het Ei van Doetinchem

04-2014 binnenwerk.indd 203

|

203

06-08-14 09:09


Afb. 2 Scherven handgevormd aardewerk uit de Vroeg Romeinse tijd. Foto: Synthegra.

door Synthegra en in opdracht van de gemeente vastgelegd op film door D. Bulten, bekend van diverse documentaires en natuurfilms. Oudste sporen De onderzoekslocatie ligt centraal in de historische kern van Doetinchem en is gelegen op een oud rivierduin van de Oude IJssel, dat gevormd is in de Late Dryas2. De rivierduinen behoren tot het Laagpakket van Delwijnen (Formatie van Boxtel). Het zand waaruit de rivierduinen bestaan, is door de wind verplaatst en af komstig uit het dal van de Oude IJssel. De rivierduinen zelf liggen op hun beurt weer op oude rivierafzettingen van de Rijn die behoren tot de Formatie van Kreftenheye. In de profielen van de bouwput is het Laagpakket van Delwijnen onder het esdek aangetroffen, onder een circa 10 cm vuile grijze zandlaag. Deze ‘vuile’ zandlaag bevat houtskoolresten en scherven handgevormd aardewerk (af b. 2) en is op grond van de samenstelling en het vondstmateriaal geïnterpreteerd als een akkerlaag uit de overgangsperiode van de Late IJzertijd naar de Vroeg-Romeinse tijd. In de periode voor de vorming van het esdek is sprake van een groot aantal elkaar kruisende karrensporen en zwermen paalsporen en afvalkuilen met ijzerslakken die bij een vroegmiddel-

204

|

eeuwse nederzetting behoren, waarvan de bewoningskern vermoedelijk rond de Catharinakerk gezocht moet worden. Deze nederzetting wordt voor het eerst vermeld als villa Deutinghem in een oorkonde van 23 maart 838 na Chr. De villa die gelegen was in de IJsselgouw (pago Islo) was een nederzetting van enkele boerderijen, waaraan een kerk verbonden was. De nederzetting is ontstaan op een landschappelijk en economisch gezien aantrekkelijke plaats, namelijk op een natuurlijke verhoging in moerassig land langs de Oude IJssel op de plaats waar de Slingebeek in deze rivier uitmondde en waar enkele belangrijke landwegen elkaar kruisen. Deze in 838 vermelde kerk stond op ongeveer dezelfde plaats als de huidige St. Catharinakerk3. Stadsvorming, de Volle Middeleeuwen De vroegmiddeleeuwse fase van bewoning wordt afgesloten door de vorming van een dik esdek (af b. 3). Een dergelijk pakket is het resultaat van jarenlange ophoging van het terrein met heideplaggen die vermengd werden met potstalmest. Dit duidt erop dat de stad in die tijd nog een sterk agrarische inslag moet hebben gehad. De eerste aanwijzingen voor verstedelijking beginnen zich pas enkele eeuwen later af te tekenen. Vanaf eind 13e of begin 14e eeuw verschij-

Stadskernonderzoek in het Ei van Doetinchem

04-2014 binnenwerk.indd 204

06-08-14 09:09


nen op de locatie de eerste houten huizen met de gevel aan de Waterstraat (toen nog IJsselstraat geheten). Deze houten huizen waren eenvoudige hallehuizen met een lemen vloer en een centrale ommegaande haard. De huizen waren aanvankelijk met stro gedekt, later met daktegels en voorzien van druipgoten. In het oudste houten huis op de hoek van de Waterstraat en de Gasthuisstraat is een voor Nederland zeldzame kacheloven aangetroffen. De kacheloven bestaat uit een vierkante ruimte van 1,8 x 1,8 m met lemen wanden, gevuld met houtskool, as, verbrande leem en fragmenten van kachelpotten uit het Duitse Rijnland (af b. 4). Tevens is een achttal intacte kachelpotten aangetroffen, die oorspronkelijk ingeklemd zaten in de (verdwenen) lemen koepel van de oven (af b. 5). De aanwezigheid van kachelovens in stedelijke context in de Late Middeleeuwen is al langer bekend. Opgravingen in de stadskernen van o.a. Arnhem, Zutphen en Deventer hebben vaker fragmenten van kachelovens en van kachelpotten opgeleverd. Kachelpotten werden in de wand van de lemen oven ‘gemetseld’, om

de vrijkomende warme lucht optimaal te geleiden en te verspreiden (af b. 6). Over verschijningsvormen van kachelovens in middeleeuwse context in Nederland is helaas weinig bekend. Bovendien lijkt het verspreidingsgebied in ons land vooral beperkt te zijn geweest tot het aan Duitsland grenzende oostelijke zandgebied van ons land. In Duitstalige landen is het gebruik ervan in de Late Middeleeuwen sinds de 11e eeuw bekend. Ook nu nog is het gebruik ervan nog gemeengoed, met name in de Alpenlanden. Aangenomen wordt dat de oorsprong van de kacheloven in het Alpengebied, Zuid-Duitsland en de Elzas ligt 4. Het principe van de werking van de kacheloven is feitelijk eenvoudig. In de wand van een gesloten oven worden zogenaamde holle kachelpotten ingemetseld die met de open zijde naar buiten zijn gekeerd. Doordat de omvang van het verwarmde oppervlak sterk toeneemt, wordt de hitte snel en efficiënt door middel van warme lucht verspreid in het vertrek waar de kachel opgesteld is. Bovendien is het een verwarmingssysteem waarbij een minimum aan rook vrij komt, waardoor het bij uitstek

Afb. 3 Impressie van het oostprofiel met de verschillende bewoningslagen Foto: Synthegra.

Stadskernonderzoek in het Ei van Doetinchem

04-2014 binnenwerk.indd 205

|

205

06-08-14 09:09


Afb. 4 De aangetroffen resten van de kacheloven (links) met één van de aangetroffen kachelpotten. Foto: Synthegra.

Afb. 5 Kachelpotje uit het Rijnland net na de ontdekking. Foto: auteur.

206

|

geschikt is voor het verwarmen van kleine woonvertrekken (af b. 7). Het derde voordeel is dat het een dichte oven betreft, waardoor er spaarzaam met brandstof omgesprongen kon worden en het brandgevaar tot een minimum beperkt bleef. Over de eigenaar van dit huis kan slechts gespeculeerd worden. Mogelijk dat het toebehoorde aan de gasthuisbewaarder of de magistraat, verantwoordelijk voor het ‘reilen en zeilen’ van het gasthuis. Wellicht dat ook de graven van Gelre in dit huis verbleven, aan de rand van de grafelijke hof in de nabijheid van het door hen gestichte Catherinagasthuis. Dit oudste houten huis is in de 14e eeuw vervangen door een volledig onderkel-

derd en in baksteen opgetrokken ‘voornaam’ stenen huis. De twee aanpalende panden zijn vermoedelijk in het eerste kwart van de 15e eeuw ‘versteend’, waarbij de oude indeling van de oorspronkelijke houten zaalhuizen nog enige tijd gehandhaafd bleef. Rond 1410 is in opdracht van de graven van Gelre het Catharinegasthuis aan de Waterstraat gebouwd, waarvan tijdens het onderzoek alleen de westgevel is aangetroffen met een aanpalende gang. Deze was vanaf 1461 verbonden met de noordwestelijke vleugel van de nu nog bestaande Driekoningenkapel. Het eerste gasthuis van Doetinchem met bijbehorende kapel stond ergens langs de Grutstraat. Dit gasthuis is in het midden van de 14e eeuw door particulieren gesticht. Gasthuis en kapel werden rond 1410 afgebroken. In dat jaar is het nieuwe gasthuis aan de Waterstraat gebouwd op het grafelijk goed het Brewinc, waarvan het onderzoeksterrein deel uitmaakte. Dit gasthuis breidde zich later in oostelijke en zuidelijke richting uit tot buiten het grafelijk gebied. Dat er aan het gasthuis ook een kapel verbonden was, blijkt uit twee oorkonden uit het jaar 1364, waarin wordt vermeld dat Albert Peats van Hijnoorde aan het gasthuis (hospitaal) onroerend goed verkocht had5. Het gasthuis speelde in het middeleeuwse Doetinchem een belangrijke rol op het gebied van de zieken- en armenzorg. Tot de armenzorg behoorde ook de zorg voor de ‘Heilige Geest-Tafel’ in de parochiekerk, waar uitdelingen van levensbehoeften aan de armen plaatsvonden. De kosten van deze activiteiten werden betaald uit de schenkingen die in de 14e en 15e eeuw in ruime mate werden gedaan. In de jaren tussen 1461 en 1480 is op de onderzoekslocatie de (nog b est a a nde) D r ie kon i n gen k ap e l gebouwd (af b. 8). De Driekoningenkapel had een belangrijke functie als heilig centrum van het gasthuis. Vanaf de Reformatie rond 1590 werden alle zondagse diensten in de Sint Catharina kerk gehouden. Vanaf 1762 werd de bijbehorende kapel in gebruik genomen als de

Stadskernonderzoek in het Ei van Doetinchem

04-2014 binnenwerk.indd 206

06-08-14 09:09


Lutherse Kerk6. In 1820 werd het Gasthuis ontmanteld, waarbij alle eigendommen werden verkocht, op een vijftal huisjes voor behoeftige oude burgers na, “wier eerzucht het niet toestaat zich tot de diaconie te wenden”7.De opbrengst kwam toe aan de stad. De renteopbrengsten van het kapitaal en de pachten van de overgebleven landerijen vormden het werkkapitaal van het nieuw ingestelde Gasthuisfonds dat aanvankelijk bestuurd werd door de burgemeester en beide wethouders. In 1900 tenslotte werd de Lutherse gemeente voor ƒ1.000,- eigenaar van het kerkje. Het deel van de kapel dat onderzocht kon worden, is vermoedelijk tijdens de grote stadsbrand van 1527 ten prooi gevallen aan de vlammen en daarna niet meer herbouwd. De huidige Gasthuiskapel heeft daardoor nog maar ongeveer 2/3 van zijn oorspronkelijke omvang. Bloeiperiode, de Nieuwe Tijd De tijdens de opgraving aangetroffen laatmiddeleeuwse stenen huizen worden in de loop van de 16e en 17e eeuw steeds verder uitgebreid en verlengd op het onbebouwde achterterrein van de woningen. Ook is een aantal woningen vervangen door nieuwbouw. De opgegraven bouwresten en vondsten uit afvalkuilen en beerputten tonen aan dat de bevolking met name in de 16e en 17e eeuw een behoorlijke welvaart gekend moet hebben. Tijdens het onderzoek kon een aantal beerputten volledig worden uitgezeefd. Uit het aangetroffen vondstenspectrum blijkt dat o.a. aardewerk uit Duitsland, glas uit Bohemen en Venetië, wijn uit het Rijnland en vijgen uit Zuid-Europa zijn geïmporteerd. Industrialisatie, de opkomst en neergang van de fabriek Van Perlstein Rond 1830 komt een groot deel van het terrein in eigendom van de familie Van Perlstein die er in 1864 een distilleerderij begint9. Hierdoor valt een groot deel van de dan bestaande bebouwing ten prooi aan de sloophamer. Alleen het hoekhuis op de hoek van de Waterstraat

en Gasthuisstraat blijft deels in de oude vorm gehandhaafd. Ook de panden van het Gasthuisterrein worden voor een groot deel opgenomen in de fabriek van Van Perlstein. Deze situatie zou blijven bestaan tot maart 1945, toen de stad en de distilleerderij, inmiddels in handen van de Schiedamse familie Van Gent, aan diverse bombardementen ten onder ging. Grote delen van de binnenstad werden hierbij compleet venwoest en ook de Driekoningenkapel en de directe omgeving kregen het zwaar te verduren.

Afb. 6 Voorbeeld van een kacheloven aangetroffen aan de Metsgasse in Einbeck. Bron: Heege, 2002.

Verwoesting en wederopbouw Fataal voor de stad zijn de bombardementen in het jaar 1945. Op 8 februari 1945 begonnen de geallieerde legers langs de Duitse westgrens met een groot offensief met als doel de Rijn over een breed front te kunnen naderen. De Amerikanen zouden na de Ruhr te zijn

Afb. 7 Afbeelding van een kacheloven afkomstig uit het Würzburger Handschrift omstreeks 1250. Bron: Tauber, 1980.

Stadskernonderzoek in het Ei van Doetinchem

04-2014 binnenwerk.indd 207

|

207

06-08-14 09:09


Afb. 8 Potloodtekening van de Driekoningenkapel gemaakt tijdens de opgraving. Tekening: auteur.

208

|

overgestoken, optrekken naar de Rijn. Britten en Amerikanen zouden zich daarna verzamelen en de rivier oversteken om naar het Ruhrgebied op te trekken. Britten en Canadezen staken bij Wesel de grens met Nederland over om het noordelijke deel van Nederland te bevrijden9 . Op 3 maart 1945 wordt gerapporteerd dat in Doetinchem in het

houtverwerkingsbedrijf ‘Nemaho’ een Duits reparatiedepot voor vrachtwagens is ingericht en dat er mogelijk ook tanks zouden staan. Op 19 maart stijgen een 26-tal Britse jachtbommenwerpers vanuit Mill in de Peel op. Om 8.40 uur wordt de fabriek getroffen en worden net buiten de stad een tweetal luchtafweerposities bestookt. Tijdens dit bombardement misten een aantal bommen hun doel, waarbij ook de bebouwing aan de Waterstraat getroffen werd. Hierdoor worden de huizen van Overling, hoek Omdraai/Waterstraat en Diepebroek, hoek Waterstraat/Korte Kapoeniestraat vernield. Acht mensen overlijden bij dit bombardement. Het lot van de stad werd vooral bepaald door het vergissingsbombardement van 21 maart 1945. Vanaf de geallieerde vliegbasis bij Virty-en-Artois in Frankrijk krijgen piloten van de 137th Wing opdracht het Duitse Anholt te bombarderen, waar zich op dat moment veel Duitse troepen bevinden. Een ander deel, Squadron 88 en Squadron 226, krijgt opdracht het Duitse Isselburg aan te vallen, waar zich op dat moment eveneens een grote Duitse troepenmacht verzameld heeft10. Door de mist van die dag kunnen de piloten zich niet goed oriënteren. Niet het Duitse Isselburg wordt gebombardeerd, maar het Nederlandse Doetinchem! Rond 17.00 uur die dag staat bijna de gehele binnenstad in brand, waarbij veel Doetinchemers het leven verloren, terwijl anderen hun bezittingen in vlammen op zagen gaan. De Catherinakerk werd zwaar getroffen, maar ook de Driekoningenkapel en het fabrieksterrein van Van Perlstein. Hier zou het niet bij blijven. De genadeklap valt op 23 maart 1945. Het Franse 342th Lorraine Squadron krijgt dan opdracht om het Duitse Anholt te bombarderen. Door laaghangende mist wordt wederom per vergissing Doetinchem getroffen. Bij dit bombardement wordt het zuidelijke deel van de stad rond de Oude IJsselbrug zwaar getroffen. Op 1 april 1945, kort na de bombardementen, wordt Doetinchem bevrijd. Een bataljon

Stadskernonderzoek in het Ei van Doetinchem

04-2014 binnenwerk.indd 208

06-08-14 09:09


van het Canadese regiment ‘Calgary Highlanders’ stuit bij het naderen van de stad op Duitse versperringen11. Twee dagen lang werd er in en rondom het centrum hevig gevochten. Met behulp van vlammenwerpers werden uiteindelijk de laatste weerstandsnesten gezuiverd. Twintig panden gingen daarbij alsnog in vlammen op. Restanten van de bombardementen zijn tijdens de opgraving teruggevonden ter plaatse van het voormalige hoekhuis op het fabrieksterrein, dat bij de bombardementen in vlammen opging. Onder een dikke brandlaag van verbrand puin en as zijn diverse dichtgeschoven bomkraters aangetroffen. Door het bombardement zijn met name de sporen uit de 19e en 20e eeuw sterk verstoord, terwijl de oudere bewoningslagen in diepere ondergrond goed bewaard bleven. Met de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog eindigt ook de geschiedenis van Van Perlstein in Doetinchem. Na de oorlog werd weliswaar nog wel een doorstart gemaakt, maar de gloriejaren van het bedrijf van voor de oorlog keerden nooit meer terug. In 1999 werd de fabriek gesloten en werden de rechten op de naam en het beeldmerk verkocht. Na sloop van de bebouwing lag het terrein jarenlang braak tot ergernis van de plaatselijke bevolking. Met de komst van de parkeerkelder met winkels en bovenwoningen heeft de binnenstad gelukkig weer een gesloten winkelfront. De bewaard gebleven Driekoningenkapel is het laatste dat nu nog herinnert aan het middeleeuwse gasthuis op deze plek en dat ooit beeldbepalend was voor de stad. Conclusie De onderzoeksresultaten bevestigen het vermoeden dat op de plek van het oude stadshart van Doetinchem al ruim voor de stadsvorming bewoning plaatsvond. Vindplaatsen op de rivierterrassen langs de Oude IJssel maken duidelijk dat de streek al in het Laat-Paleolithicum bewoond wordt. Dat de oude kern van Doetinchem echter gefundeerd blijkt te zijn op een veel oudere nederzettings-

kern die teruggaat tot in de Romeinse tijd, was een nieuw gegeven. Vanaf de 2e eeuw na Chr. tot in de 9e eeuw was er een onderbreking in de bewoning van het oude rivierduin onder het stadshart. Dit past in het regionale beeld van de bewoningsgeschiedenis van de regio Achterhoek, waar de nederzettingskernen in de Laat-Romeinse tijd en de Vroege Middeleeuwen zich met name lijken te concentreren op de vruchtbare dekzandplateaus in de Liemers en het Montferland en enkele kleinere kerngebieden rond Zelhem, Winterswijk en Aalten. Na de stichting van de Catharinakapel en de grafelijke hof Brewinc komt de stadsontwikkeling van Doetinchem langzaam op gang. Een hoogtepunt is de bouw van het nieuwe Catharinagasthuis in de 15e eeuw, waarvan enkele funderingen zijn teruggevonden tijdens de opgraving. Een aanpalende vroege stadswoning in vakwerk op de hoek van de Waterstraat en de Gasthuisstraat is in die periode uitgerust met een voor Nederland zeldzame kacheloven, waarvan de kachelpotjes uit het Duitse Rijnland af komstig zijn. De vele politieke en economische betrekkingen met het nabijgelegen Neder-Rijngebied en de steden Kleve, Emmerich en Goch zullen hieraan niet vreemd zijn geweest. De stad kent in deze tijd nog een sterk agrarische inslag, wat mede zichtbaar is aan het in die tijd gevormde dikke esdek. Na de grote stadsbrand van 1527, waarbij een dikke as- en puinlaag is gevormd, wordt een groot deel van de stad in baksteen herbouwd. De stad maakt vervolgens een periode van bloei door, maar moet het in economisch opzicht uiteindelijk af leggen tegen o.a. Doesburg en Zutphen, die aan beter bevaarbaar water (de IJssel) zijn gelegen. In 1864 worden diverse stadspanden opgekocht en deels gesloopt om plaats te maken voor de distilleerderij annex jeneverstokerij van Ph. Van Perlstein. In de nadagen van de Tweede Wereldoorlog wordt de stad per vergissing herhaaldelijk gebombardeerd. Hierbij is een groot deel van de binnenstad, waaronder ook de fabriek Stadskernonderzoek in het Ei van Doetinchem

04-2014 binnenwerk.indd 209

|

209

06-08-14 09:09


Afb. 9 Sporenkaart: 11e-13e eeuw. Bron: Synthegra.

210

|

Stadskernonderzoek in het Ei van Doetinchem

04-2014 binnenwerk.indd 210

06-08-14 09:09


Afb. 10 Sporenkaart: 14e- 15e eeuw. Bron: Synthegra. Stadskernonderzoek in het Ei van Doetinchem

04-2014 binnenwerk.indd 211

|

211

06-08-14 09:09


van Van Perlstein grotendeels verwoest. Door de oorlogsschade en de opruimwerkzaamheden erna, zijn met name de jongere archeologische niveaus vanaf de 18e eeuw in het centrum van Doetinchem sterk beschadigd. De oudere niveaus zijn daarentegen wel goed geconserveerd en worden beschermd door een dikke puin- en aslaag. Hierdoor kon in 2005 uiteindelijk meer dan

2.000 jaar bewoningsgeschiedenis van Doetinchem optimaal bestudeerd worden. De resultaten werpen samen met recentelijk grootschalig stadskernonderzoek in Terborg een nieuw licht op de ontwikkeling van de kleine plattelandssteden langs de Oude IJssel.12

info@hamaland-advies.nl

Noten 1 Eric van der Kuijl is senior archeoloog bij Hamaland Advies en lid van AWN afdeling 17 (Zuid-Veluwe en OostGelderland). 2 Berendsen, 1996. 3 Scholte Lubberink, 1997; Rougoor, 2000; Boogman en Oosterhaven, 1986. 4 Tauber, 1980. 5 Alberts, 1984, 58. 6 Scholte Lubberink, 1997, 42. 7 Rougoor, 2000, 179, naar Kloostsema, Gasthuisfonds p. 17. 8 Kooger, 1978, 145. 9 Rougoor, 2000, 256. 10 Rougoor, 2000, 258. 11 Thomesen, z.j., 39. 12 Ik bedank de heer J. Krist van Synthegra uit Leusden voor de toestemming voor het gebruik van de afbeeldingen uit het onderzoek en de heer M. Bartels (gemeente Hoorn en Enkhuizen) voor het aandragen van referentiemateriaal over kachelovens in Duitsland en Nederland. Literatuur Bartels, M., 1999: Steden in scherven 1 en 2. Vondsten uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (12501900), Zwolle. Berendsen, H.J.A., 1996: De vorming van het land, Assen. Berendsen, H.J.A., 1997: Landschappelijk Nederland, Assen. Boogman, J.C. en S.C. Oosterhaven, 1986: Geschiedenis van Doetinchem, Zutphen. Jappe Alberts, W., 1986: De oudste volledig bewaarde Stadsrekening van Doetinchem over het jaar 1530/1531, Doetinchem. Jappe Alberts, W., 1979: Het middeleeuws keurboek van de stad Doetinchem, Zutphen. Heege, A., 2002: Einbeck im Mittelalter: eine arch채ologisch-historische Spurensuche. (Studien zur Einbecker Geschichte: Band 17), Oldenburg/Isensee. Kooger, J.P., 1978: De Bitters van Perlstein, Nederlandse Historien 12, 145-148. KuijI, E.E.A. van der en A. Emaus, 2003: Bureaustudie en Inventariserend Veldonderzoek Peristeinterrein te Doetinchem. (Synthegra Archeologie rapport 173139), Zelhem. KuijI, E.E.A. van der, 2004: Programma van Eisen definitief archeologisch onderzoek Perlsteinterrein Doetinchem. (Synthegra Archeologie B.V., PvE nummer 174161), Zelhem. Kuijl, E.E.A. van der (red.) & B. van der Linden, et al., 2007: De archeologische opgraving van het Perlsteinterrein te Doetinchem. (Synthegra-rapport P0501482), Doetinchem. Lovink, S.H. Hz., 1943: In en om Doetinchem, Schiedam. Lovink, S.H. Hz., 1978: De Geschiedenis van Doetinchem, Schiedam. Peine, H.W., 2001: Von der Feuerstelle zum Kachelofen. Heizanlagen und Ofenkeramik vom Mittelalter bis zur Neuzeit, in: Stralsunder Beitr채ge zur Arch채ologie, Geschichte, Kunst und Volkskunde in Vorpommern, Stralsund. Rougoor, T.J., 2000: Catharinakerk kroon van Doetinchem. Een geschiedenis van 12 eeuwen Doetinchem, Doetinchem. Scholte Lubberink, H.B.G., 1997: Gemeente Doetinchem, landelijk gebied en stadskern archeologische inventarisatie en verwachtingskaart. (RAAP-rapport 293), Amsterdam. Tauber, J., 1980: Herd und Ofen im Mittelalter Untersuchungen zur Kulturgeschichte am arch채ologischen Material vornehmlich der Nordwestschweiz (9.-14. Jahrhundert), Basel. Tomesen, H.H.T.M., z.j.: Doetinchem 1940, maquette van een verdwenen stad, Doetinchem.

212

|

Stadskernonderzoek in het Ei van Doetinchem

04-2014 binnenwerk.indd 212

06-08-14 09:09


Archeologie met kinderen: een echte vondst! Yalta Schram1

Archeologie biedt goede kansen om kinderen te laten leren in een krachtige en rijke leeromgeving. Helaas bleef archeologie lang onbekend en verborgen voor veel leerlingen in het basisonderwijs en het is goed om dat te veranderen. Boeiend onderwijs wordt mogelijk door kinderen onderzoekend bezig te laten zijn en dit kan door archeologie te verbinden met de geschiedenisles. Kinderen krijgen door middel van archeologie de mogelijkheid om in hun eigen geschiedenis te graven. Door archeologielessen te verbinden aan de tien tijdvakken2, waar mogelijk verband te leggen met de aanwezige geschiedenismethode en de eigen omgeving erbij te betrekken; ontdekken kinderen verbanden en wordt het historisch besef beter ontwikkeld. Kortom: archeologie moet geĂŻntegreerd zijn in het (geschiedenis)onderwijs.

Afb. 1 Veldverkenning in Groessen. Foto: auteur.

Erfgoededucatie (waaronder archeologie) gaat over sporen uit het verleden, die deels zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn. Sinds

2003 is erfgoededucatie een belangrijk onderdeel van het curriculum van scholen. Erfgoed biedt goede mogelijkheden Archeologie met kinderen: een echte vondst!

04-2014 binnenwerk.indd 213

|

213

06-08-14 09:09


Afb. 2 Blik in de emmer. Foto: auteur.

gewerkt kan worden. Door leerlingen samen te laten werken, vindt onder begeleiding van de leerkracht interactie plaats waardoor kinderen van elkaar leren.

voor het ontwikkelen van een eigen identiteit. Erfgoed is geen vak, het is een leergebied dat waar mogelijk vakoverstijgend wordt aangeboden. Het brengt het verleden dichtbij en versterkt daarmee het historisch besef. De nadruk zou moeten liggen op het tot leven brengen, ervaren en beleven van het verleden aan de hand van materieel en immaterieel erfgoed.3 Erfgoededucatie in het algemeen en archeologie in het bijzonder, zijn ook prima mogelijkheden om je eigen verleden te kunnen ervaren en beleven. Uitdagende leeromgeving Om te leren is een uitdagende leeromgeving van belang. Met een uitdagende leeromgeving wordt bedoeld, dat er tijdelijk en bewust een omgeving geconstrueerd wordt om extra veel te leren. 4 In een uitdagende leeromgeving worden kinderen meer geĂŻnspireerd: ze voelen zich meer uitgedaagd, zijn er meer bij betrokken en leren dan meer dan normaal. Kinderen willen ervaringen opdoen.5 Ze willen dingen meemaken, in omstandigheden gebracht worden waardoor ze worden uitgedaagd om initiatieven te nemen. Ze willen kunnen experimenteren in een veilige leeromgeving, waarbij op verschillend niveau

214

|

Omgevingsonderwijs Meestal worden de geschiedenislessen vooral uit een boek gegeven. Maar de leeromgeving kan aantrekkelijker gemaakt worden wanneer ook archeologisch erfgoed uit de eigen omgeving wordt ingezet. Belangrijk is bovendien dat wordt aangesloten bij de voorkennis van kinderen. In de eigen omgeving kunnen kinderen een nieuwe historische betekenis geven aan al bekende dingen.6 De website www.mijngelderland.nl/tijdvakken heeft dan ook betrekking op de regionale canon in de desbetreffende tien tijdvakken en verwijst naar archeologische onderwerpen. Belangrijk is dat op scholen de basis wordt gelegd voor een levenlange interesse in ons verleden.7 Archeologie op de basisschool Op archeologisch onderzoek gaan met de klas, is een vorm van onderzoekend leren en onderscheidt zich door wat er buiten de schoolklas mogelijk is. Op een geprepareerd stuk terrein, onder toezicht van een archeoloog, kunnen kinderen zoeken naar diverse scherven gebruiksaardewerk, pijpenkoppen, glaswerk, metaal en andere voorwerpen.8 Soms is er een opgraving vlakbij een school die de gelegenheid biedt om een projectweek over archeologie op te zetten. Deze lesprojecten hebben helaas bijna altijd een tijdelijk karakter.9 In grotere gemeenten, waar nieuwbouwprojecten het hele jaar door plaatsvinden en archeologisch vooronderzoek veelal een vereiste is, is het mogelijk scholen elk jaar op een opgraving te ontvangen. De educatieve website Archeos (archeoloogindeklas.nl) geeft informatie, enthousiasmeert en nodigt leerlingen van 9 tot 13 jaar en docenten uit tot een bezoek aan een opgraving, een museum, een educatief erf of een archeolo-

Archeologie met kinderen: een echte vondst!

04-2014 binnenwerk.indd 214

06-08-14 09:09


gisch depot. Jongeren worden zich dan bewust van het cultureel erfgoed in de bodem, de erfenis van het verleden.10 Rol van de leerkracht en thematisch leren Het is een misverstand dat onderwijzen vanzelfsprekend tot leren leidt.11 In goed onderwijs heeft het een met het ander te maken. Activiteiten houden verband met elkaar. Bij thematisch werken ligt samenhang tussen verschillende leergebieden en vakken voor het grijpen. Wanneer kinderen de samenhang zien tussen verschillende onderwerpen, onthouden ze de informatie beter. Archeologielessen, verbonden aan de tien tijdvakken, vormen dan ook een didactisch hulpmiddel, dat de leerlingen in staat kan stellen gemakkelijker greep te krijgen op het verleden. De stimulerende begeleiding van de leraar kan het effect van de archeologielessen nog verhogen. Laat kinderen waar mogelijk samen aan oplossingen en antwoorden werken, laat ze denk- en oplossingsstrategieën gebruiken, die uiteindelijk tot doelgerichte en efficiënte resultaten kunnen leiden. Door zelf te doen, in plaats van te luisteren naar iemands uitleg, worden dingen beter onthouden en krijgt het onderwerp meer betekenis.12 Beschikbare archeologische lessen naar het ontwikkelingsniveau van de leerling Op archeologisch onderzoek gaan is voor iedere leeftijdsgroep in het basisonderwijs mogelijk. Er is bij de AWN in Arnhem (maar ook in andere AWN-afdelingen) voor iedere groep lesmateriaal beschikbaar. In groep 1 t/m 4 groeit via en na het dagelijks tijdsbesef, het historisch tijdsbesef. Met eenvoudige tijdlijnen kunnen een beperkt aantal voorwerpen/gebeurtenissen worden ingezet, die betrekking hebben op de eigen levensloop en belevingswereld van de kinderen. Ook kunnen kinderen in een zandbak naar vondsten gaan zoeken. In groep 5 is bij geschiedenis het kunnen denken in perioden van tijd vaak nog te moeilijk. Vooral verhalen over het dagelijks leven spreken aan en daar kan archeologie bij aansluiten.13 In de bovenbouw, groep 6

t/m 8, wordt de historische kennis verbreed en verdiept waarbij de kinderen langzamerhand een chronologisch tijdsbesef ontwikkelen aan de hand van de Nederlandse geschiedenis. Voor de bovenbouw maakte ik daarom een archeologisch ontwerp, dat uitgaat van de tien tijdvakken. In dit ontwerp wordt gewezen op bij de AWN beschikbare archeologische lessen, met daarbij verwijzingen naar met de inhoud van de les corresponderende hoofdstukken van de geschiedenismethodes ‘Tijdstip’, ‘Brandaan’ en ‘Bij de tijd’ (oude en nieuwe versie).

Afb. 3 Kijk eens! Foto: auteur.

Conclusie: archeologie, een echte vondst! Archeologie is uitstekend bruikbaar in de basisschool. Er wordt gebruik gemaakt van de omgeving, de betrokkenheid wordt vergroot, er zijn mogelijkheden voor differentiatie binnen een onderwerp en er is ruimte om een beroep te doen op de meervoudige intelligentie van kinderen. Archeologie is zodoende niet alleen een wetenschap, het is ook een educatief middel om leerlingen meer historisch besef bij te brengen. De archeologische kennis binnen het onderwijs is echter gering en hierdoor zijn veel leraren zich vaak niet bewust van de mogelijkheden die er op dit terrein zijn in Archeologie met kinderen: een echte vondst!

04-2014 binnenwerk.indd 215

|

215

06-08-14 09:09


en buiten de school. Op dit moment is de kloof tussen archeologie en onderwijs vaak groot. Archeologen willen echter graag de erfenis van het verleden met het onderwijs gaan delen en de AWN wil graag helpen deze kloof te verkleinen. Laat kinderen zelf eens graven naar hun eigen

geschiedenis, in plaats van er alleen in boeken over te lezen. Leerlingen willen wel leren, als ze maar zelf actief kunnen zijn en dingen kunnen ontdekken. Verbinding leggen tussen archeologie en onderwijs is een verrijking voor het onderwijs en het lerende kind!

Noten 1 Yalta Schram studeerde in 2013 af als deeltijdstudente Pabo aan Hogeschool Iselinge te Doetinchem. Zij koos als ‘vrije minor’ voor Kunst en Cultuur bij de Hogeschool Arnhem-Nijmegen in Nijmegen en is naast leraar basisschool opgeleid tot interne cultuurcoördinator. In aanvulling op haar onderzoeksrapportage ‘Archeologie in chronologische lijn voor het basisonderwijs’ ontwikkelde zij tevens een lesontwerp voor archeologie-onderwijs dat gekoppeld is aan de tien tijdvakken (noot 2) en enkele geschiedenislesmethoden. 2 Door lessen archeologie in chronologische lijn aan te bieden, is het voor leerkrachten overzichtelijk op welke momenten welke archeologische aspecten behandeld kunnen worden. De tien tijdvakken geven in het basisonderwijs de rode draad weer van de geschiedenislijn en zijn als volgt opgedeeld: Jagers en boeren (tot 3000 v. Chr.) - Grieken en Romeinen (vanaf 3000 v. Chr. tot 500 na Chr.) - Monniken en ridders (500 tot 1000) - Steden en Staten (1000 tot 1500) - Ontdekkers en hervormers (1500 tot 1600) - Regenten en de vorsten (1600 tot 1700) - Pruiken en de revoluties (1700 tot 1800) - Burgers en de stoommachines (1800 tot 1900) - Wereldoorlogen (1900 tot 1950) - Televisie en computer (1950 tot 2000) 3 Van Boxtel 2010, p. 22-23. 4 Van der Vliet 2005, p. 2-13. 5 Röhner en Wenke 2002. 6 Kratsborn 2005. 7 Van der Vliet 2009, p. 26-31. 8 Cruysheer & Van der Sar 2010, p. 113-117. 9 Van der Vliet 2009, p. 26-31. 10 Van der Vliet 2009, p. 26-31. 11 Ettekoven en Hooiveld 2010. 12 Van Parreren 1990. 13 Thomése 2008. Literatuur Alkema, E., E. van Dam, J. Kuipers, C. Lindhout, & W. Tjerkstra, 2006: Meer dan onderwijs, Assen. AWN, 2011: Archeologie Nederland, verkregen op 28 september 2011 van: www.awn-archeologie.nl. Boxtel, C. van, 2010: Erfgoed ervaren……voor leren met en over erfgoed. Erfgoed Nederland magazine, 3. Cruysheer, A. & J. van der Sar, 2010: Jeugd betrekken bij de archeologie, Westerheem 59, 113-117. Ettekoven, S. & J. Hooiveld, 2010: Leren en onderwijzen, Groningen/Houten. Kratsborn, E., 2005: Onvoorspelbaar verleden, Assen. Kallenberg, T., 2008: Ontwikkeling door onderzoek, Zutphen. Krook, N., 2008: Archeologie basisschool, verkregen op 28 september 2011 van: basisschoolprojecten.blogspot.com. Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis, 2007: Archeologie basisschool, verkregen op 28 september 2011 van: opgraven.nl/opgraven/index.php?id=2. Parreren, C.F. van, 1990: Leren op school, Groningen/Houten. Röhner, R. & H. Wenke, 2004: Dalton-onderwijs, Nieuwegein. Stichting Archeologie en Publiek, 2009: Archeologie Nederland, verkregen op 28 september 2011 van: www.archeos.nl. Stichting Gelder Erfgoed, 2011: Archeologie Gelderland, verkregen op 28 september 2011 van: www.mijngelderland. nl/tijdvakken. Thomése, M., 2008: Erfgoedonderwijs op de basisschool, Assen. Vaartjes Media Tekst, 2011: Archeologie basisschool verkregen op 28 september 2011 van: www.leshulp.nl/index. php?page=19&section=1. Vliet, J. van der, 2009: Archeologie en educatie. Archeobrief jg 13, nr. 2. Vliet, J. van der, 2005: Hoe krijg je archeologie de klas in ….. en de school uit. Educatief Cahier 2.

216

|

Archeologie met kinderen: een echte vondst!

04-2014 binnenwerk.indd 216

06-08-14 09:09


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Ede Licht in de duisternis van de onbeschreven tijd. De steentijdopgraving in Kernhem; over vuurstenen werktuigen, volharding en geduld Charlotte Peen1

In bloemige taal schrijft Ede’s oud-gemeentearchivaris Denijs in 1952 zijn ‘Geschiedenis van Kernhem’. Hij schetst een tamelijk vaag, voor zijn tijd gebruikelijk overzicht van de prille historie en lotgevallen van de oudste volkeren van de Zuidwest-Veluwe, die in Ede verschijnen ‘eer de dageraad der beschreven tijd begint te schemeren’. Tegenwoordig lezen we dit soort geschiedenissen met een glimlach op ons gezicht. Met alle respect, uiteraard. Het maakt ons bewust van onze eigen tijdgeest en de geheimen die het verleden de afgelopen 60 jaar heeft prijsgegeven, ook over de omgeving Kernhem - mede dankzij de inzet van AWN-afdeling 17 en hierover leest u in dit artikel.

Het grondgebied dat nu te boek staat als de woonwijk Kernhem in de gemeente Ede (afb. 1) behoorde in het verleden toe aan de Heren van Kernhem en de bewoners van de buurt Ede-Veldhuizen. Het lag ten noorden van het dorp Ede aan de oostrand van het uitgestrekte – inmiddels verdwenen – veenmoeras tussen de Utrechtse en Veluwse heuvelruggen: de Gelderse Vallei.

Raadselachtig woongebied De historierijke optrek van de Heren van Kernhem ligt direct ten oosten van de huidige wijk. Het was in de Middeleeuwen een leengoed van de hertogen van Gelre. Rond het eeuwenoude kasteel met bijbehorend landgoed doen sinds mensenheugenis sagen en legenden de ronde, in het verleden aangewakkerd door het (bij)geloof van de Edenaren. Zo was Rondom de Stad

04-2014 binnenwerk.indd 217

|

217

06-08-14 09:09


Afb. 1 Ligging van de vuursteenvindplaats (rood) in nieuwbouwwijk EdeKernhem (Vlek B). Bron: auteur.

er de ‘witte juffer’ die bij haar verschijning, liefst in donkere nachten of in de vroege morgenschemering, de oude boerenbevolking uit de buurt de doodsschrik op het lijf joeg.2 Het terrein van de wijk zelf, een broekgebied met grasland en vochtige, venige heide, moet ook mystiek hebben aangedaan. Het werd vanaf ongeveer de 14e eeuw planmatig ingedeeld in vrij regelmatige stroken en vervolgens over een langere periode in stukjes gecultiveerd. Men benutte het gebied vooral als hooien weiland. Hier en daar bevonden zich ‘pollen’, natuurlijke verhogingen in het natte landschap. In bodemkundige termen lagen hier dekzandkoppen in de ondergrond, stammend uit de laatste ijstijd. De kleine verhogingen werden door de buurtbewoners waarschijnlijk als eerste in bouwland omgezet en, na enige tijd, opgehoogd met een esdek. Maar men is er nooit gaan wonen. De laatste menselijke bewoning bleek hier namelijk veel langer geleden te hebben plaatsgevonden. Aanleiding onderzoek Tegen het einde van de vorige eeuw werd door de gemeente en de provincie gedacht

218

|

over een functie van het Kernhemse landschap als stedelijk uitleggebied voor Ede. In de jaren rond de millenniumwisseling werkte men de plannen voor de woonwijk verder uit. Men hield, vooruitlopend op Malta, ook rekening met archeologie. Dat wil zeggen: er werd kwaliteitsbepalend vooronderzoek gedaan, archeologische waarden werden in bestemmingsplannen beschermd en in de vergunningen werden voorwaarden gesteld.3 Het resultaat? Twee grote, waardevolle vuursteenvindplaatsen uit de Steentijd, precies bovenop twee dekzandkoppen. Maar drong dat wel tot alle geledingen door? Deden de stedenbouwers hier ook wat mee? Vanaf 1999 doemden in ‘Vlek A’, het oostelijk deel van de woonwijk tegen landgoed Kernhem, de eerste 1100 woningen op. Steentijdvindplaats 1 werd in situ gespaard. De andere, vindplaats 2, was niet in te passen en zou worden opgeofferd. De site moest helemaal worden opgegraven, zo bleek, vóórdat de bouw van nog eens 1900 huizen in ‘Vlek B’, het westelijke deel, van start ging. Twee commerciële bedrijven waagden zich aan deze klus. ACVU-HBS voerde het veld-

Rondom de Stad

04-2014 binnenwerk.indd 218

06-08-14 09:09


Afb. 2 AWN’ers aan het werk in de beginfase van hun opgraving. Foto: L. van Pijkeren.

werk uit in de periode mei-juni 2007, dit was opgravingsfase 1.4 ADC ArcheoProjecten nam het stokje over en was van juni tot en met november 2009 druk met opgravingsfase 2.5 Een vloek? Achteraf lijkt het misschien alsof dit hele traject best soepel verliep, maar het tegendeel is waar. De besluiten over archeologie werden niet zonder slag of stoot genomen. Heel wat ambtenaren en archeologen hebben zich 20 jaar lang moeten inspannen om het onderzoek naar de Steentijd in Kernhem van A tot Z gedaan te krijgen. Vindplaats 1 wordt pas sinds kort gemonitord. De lange doorlooptijd en het telkens opdelen in hapklare stukken, deden het onderzoek naar vindplaats 2 – en dus ook de overblijfselen – geen goed. Voor elke onderzoeksfase moest opnieuw draagvlak en financiële dekking worden gezocht en elke keer stond weer een ander bedrijf aan de start. De tweede opgravingsfase moest in 2008 volgens Europese regels worden aanbesteed. Dit kostte nog meer tijd. Tot overmaat van ramp bleken er vier dassen in het onderzoeksgebied te foerageren die niet door het opgraafwerk mochten worden gehinderd.6 Voortdurende discussies over het precieze nut, het doel en de omvang van het werk en twijfels over inhoudelijk te maken keuzes maakten het project ook in archeologisch opzicht niet gemakkelijk. Ten tijde

van het schrijven van dit artikel ligt nog geen enkele van de bijna 27.000 opgegraven artefacten in het provinciaal depot. Rust er toch een vloek op het project? Opgraafstrategie Het voert te ver om in dit artikel op de complexe opgraafstrategieën van de archeologische bedrijven in te gaan. De focus ligt bovendien op het werk van de AWN (af b. 2). Een korte inleiding in enkele methoden en technieken is voor het begrip van het door de AWN in 2009 verzette werk echter wel nodig. ADC had het vierkante onderzoeksgebied, de dekzandrug, bij de start van de opgravingsfase 2 verdeeld in een basisgrid van werkputten (4x4 m) en gridcellen (50x50 cm). De gridcellen werden handmatig schavend verdiept in lagen van maximaal 5 cm dik. De grond van

Afb. 3 De innovatieve zeefinstallatie van ADC met 16 plastic gecoate zeefkruiwagens. Foto: L. van Pijkeren.

Rondom de Stad

04-2014 binnenwerk.indd 219

|

219

06-08-14 09:09


Afb. 4 Verspreidingskaart van de vuurstenen artefacten in het onderzoeksgebied. De ‘testvakken’ (1 m2) en de volledig opgegraven werkputten zijn herkenbaar. In de inzet rechtsboven zijn de resultaten uit de ‘testvakken’ geëxtrapoleerd. Zo worden de contouren van de vuursteenconcentraties zichtbaar. Figuur: ADC.

zo’n eenheid van 50x50x5 cm werd in een plastic krat geschept en voorzien van een uniek vondstnummer. De kratjes gingen daarna naar een grote, machinale zeefinstallatie, waar nat werd gezeefd over 3 mm op plastic gecoate zeven (afb. 3). Het zeefresidu werd vervolgens gedroogd en gesplitst naar vondstcategorie. Tijdens het opgraven werd de vondstdichtheid per cel/laag digitaal bijgehouden op basis van een primaire scan van de vondsten door een vuursteenspecialist. Met deze gegevens werden verspreidingskaarten geproduceerd waarmee het opgraven van gridcellen in het horizontale en verticale vlak werd aangestuurd. In het verti-

220

|

cale vlak werd verdiept tot 10 cm onder de laatste vondst. Horizontaal werd gestopt als een vierkante meter 5 vondsten of minder bevatte, tenzij in deze vierkante meter alsnog een gemodificeerd artefact (werktuig) of een grondspoor aanwezig was. Op deze wijze onderzocht ADC als eerste de spreiding van vuurstenen artefacten in het hele onderzoeksareaal van 60x64 m2. Hiertoe werden in een verspringend grid 4 aangrenzende cellen (1 m2) opgegraven, oftewel 4 gridcellen per werkput van 4x4 m. In totaal 956 gridcellen (239 m2) (af b. 4). De aantallen vuurstenen uit deze ‘testvakken’ werden in kaart gebracht en geëxtrapo-

Rondom de Stad

04-2014 binnenwerk.indd 220

06-08-14 09:09


leerd (doorberekend). Dit leverde een horizontale verspreidingskaart op waarin minimaal 11 verschillende vuursteenconcentraties konden worden onderscheiden. Het gezamenlijk oppervlak van deze concentraties bleek aanzienlijk, in elk geval te groot om alle concentraties volledig te kunnen opgraven. Er zat niets anders op dan in delen van het onderzoeksgebied van verder onderzoek af te zien. Vrijwilligers aan het werk In navolging van dit pijnlijke besluit boden gemeente en ADC de AWN de gelegenheid een eigen vuursteenconcentratie op te graven, concentratie 5, aan de zuidelijke rand van het opgravingsgebied. De AWN organiseerde daarvoor in de week van 24 tot 28 augustus 2009 een speciale zomeropgraving. Na de zomeropgraving werd het onderzoek voortgezet, onder leiding van Dénes Beyer en Jan Verhagen. Aan de AWN-opgraving namen uiteindelijk 32 mensen deel, waaronder vijf scholieren. Behalve de al genoemde personen moeten Wessel Baptist, Ferdinand Versluis, Gerda van Raan en Ans Meure hier worden vermeld. Zij verrichtten – ook op de zaterdagen – veel werk in enkele werkputten en bij de vondstverwerking. Om de resultaten vergelijkbaar te houden met de rest van de opgraving hanteerden de vrijwilligers dezelfde methoden en technieken als ADC, met dien verstande dat door de AWN ook droog werd gezeefd en dat hoogtematen met een waterpastoestel werden genomen (afb. 5).7 Uiteindelijk, groeven professionals en vrijwilligers in 2009 in totaal 890 m2 aarde in 3562 gridcellen op. Laagje voor laagje, gezeefd en gedroogd. De AWN nam in ‘hun’ vuursteenconcentratie 14,25 m2 voor haar rekening, oftewel 57 gridcellen in meer dan 1000 vrijwillige arbeidsuren!8 Herkomst van de grondstof In 20 jaar onderzoek leverde vindplaats 2 vele duizenden vuur- en natuurstenen artefacten op. Het vuursteen is voorna-

melijk vervaardigd uit fijnkorrelige, glasachtige vuursteen. De afmetingen zijn klein, maar het gaat om kwalitatief goed materiaal, dat een bonte kleurschakering vertoont met veel bruintinten; grijs- en zwarttinten komen minder voor. Binnen de natuurstenen vondsten is er een duidelijke dominantie aan metamorf gesteente, met name kwartsitische zandsteen. Het aantal natuurstenen vondsten is, vergeleken met het vuursteen, zeer beperkt. Een groot deel is bovendien niet door mensen bewerkt. Dit komt op steentijdvindplaatsen vaker voor en is onder andere te verklaren door het gebruik van gereedschappen van hout, been en gewei – in plaats van gereedschap van steen – die in de loop der duizenden jaren volledig zijn vergaan. Niettemin lijkt zowel het vuursteen als het natuursteen vrijwel zeker in secundaire context verzameld in de (periglaciale) grindafzettingen in heuvelruggen in de nabije omgeving.

Afb. 5 AWN’ers aan het werk in de eindfase van hun opgraving. Foto: D. Beyer.

Afbakening van de concentratie 5 Hoewel de randen van concentratie 5 niet overal lijken te zijn bereikt, is vermoedelijk verreweg het grootste deel van de concentratie opgegraven. Op basis van een kunstmatig aangebrachte ondergrens van tenminste 10 vuurstenen artefacten per gridcel kan de concentratie afgebakend worden tot een ronde kernzone met een Rondom de Stad

04-2014 binnenwerk.indd 221

|

221

06-08-14 09:09


oppervlakte van 15,75 m2 (afb. 6). Binnen deze zone zijn 1633 vuurstenen opgegraven; in de randzone nog eens 207 stuks. Het aantal natuurstenen vondsten in concentratie 5 is verwaarloosbaar klein.9 De gemiddelde dichtheid van 104 vuurstenen artefacten per m2 in de kern van concentratie 5 is niet het hoogst, maar wel aan de hoge kant, vergeleken met de andere opgegraven concentraties. Kenmerkend voor concentratie 5 is vooral de verdeling: de vondststrooiing in de randzone (11%) is erg dun ten opzichte van die in de kern (89%). De verspreiding van de verbrande artefacten vertoont twee halve bogen. Op basis van de horizontale spreiding van de vuurstenen lijkt de concentratie gevormd te zijn door een boomval10, maar de verticale spreiding van de vondsten – het totaal aantal vuurstenen per laag, afgezet tegen de diepteligging – lijkt dit tegen te spreken. Dit toont namelijk een unimodaal patroon.11 Technologische en typologische kenmerken Het merendeel van de vuursteenassemblage bestaat uit artefacten kleiner dan 1 cm (74%). Dit is vooral afval van de bewerking van vuursteenknollen (debitage): brokstukken, (fragmenten van) afhakingen en potlids12. Bij het bewerken van een vuursteenknol werden splinters of ‘scherven’ afgeslagen. We noemen dit afslagen. Regelmatige afslagen, die tenminste twee keer zo lang als breed zijn, worden klingen genoemd. De debitage in concentratie 5 is, net als bij de andere concentraties, sterk gericht op de productie van afslagen, minder op de productie van (kleine) microklingen. De verhouding van de afslagen ten opzichte van de microklingen zelf correspondeert met 75% versus 25%. De restanten van knollen of kernen, waarop hoofdzakelijk afdrukken van afslagen (afslagnegatieven) te zien zijn, weerspiegelen dit eveneens. De kernen vertonen verder veelal restanten van de cortex (ontstaanskorst van de knol) of patina (verweringslaag). Ze werden op een eenvoudige manier bewerkt, zonder al te

222

|

veel kernvoorbereiding, mede door de kleine afmetingen van het moedermateriaal. Sporen van verbranding zijn zichtbaar op 21% van de artefacten. Dit is gemiddeld in vergelijking met de andere concentraties. De geretoucheerde werktuigen vormen met 1,3% een kleine groep artefacten binnen concentratie 5. Ze bestaan als groep vooral uit microlithische spitsen. Overigens zijn werktuigen wel bovengemiddeld goed vertegenwoordigd in het onderzoeksgebied als geheel (14% van het gehele vondstcomplex ≥ 1 cm). Binnen deze categorie geldt dat met name voor de microlithische spitsen (65%); dit percentage loopt op naar 75% als alleen het materiaal binnen de concentraties wordt meegeteld. De spitsen die binnen concentratie 5 zijn gedetermineerd, zijn vooral van het vroegmesolithische type. De pijlpunten kunnen worden onderverdeeld in A, B en C-spitsen en een driehoek van een tussenvorm (hybride) (afb. 7). Een enkele geretoucheerde microkling en een handvol artefacten met (macroscopische) gebruikssporen maken het scala compleet. Aard en datering Concentratie 5 ligt geïsoleerd ten opzichte van de andere concentraties op een lager gedeelte van de dekzandrug. Tussen nummer 5 en de andere concentraties bevindt zich een brede zone met een bijzonder lage vondstdichtheid. De positie van de concentratie is op zijn minst opmerkelijk. Hebben we hier met een klein, op één manier en/of slechts kortstondig gebruikt jachtkampje te maken? De aangetroffen pijlbewapening getuigt in elk geval van het belang van met jacht samenhangende handelingen in het kampement ter hoogte van concentratie 5. Hazelnootfragmenten maken duidelijk dat er een enkele keer in de vroege herfst werd verzameld. In en rondom de andere concentraties vond in warmere seizoenen gedurende een langere periode een grotere variëteit aan activiteiten plaats. Dit veronderstellen we onder andere op basis van een pilot gebruiks-

Rondom de Stad

04-2014 binnenwerk.indd 222

06-08-14 09:09


Afb. 6 Begrenzing concentratie 5. Boven: aantal en type vuurstenen artefacten per gridcel. Onder: aantal zwaar verbrande vuurstenen artefacten en verkoolde hazelnootdop (gr) per gridcel. Figuur is een bewerking van fig. 6.20 t/m 6.29 in MĂźller (red.) in voorbereiding.

Rondom de Stad

04-2014 binnenwerk.indd 223

|

223

06-08-14 09:09


sporenonderzoek, waaraan als steekproef 50 vuurstenen vondsten werden onderworpen.13 De geanalyseerde microklingen zijn voornamelijk gebruikt bij het werken met plantaardig materiaal, bijvoorbeeld het maken van pijlschachten, manden en netten. Afslagen zijn

Afb. 7 Een greep uit de in Kernhem opgegraven werktuigtypen. Tekening: ADC. A = A-spitsen. Kenmerkend is één geretoucheerde rand vanaf de punt tot de basis. B = B-spitsen. Kenmerkend is de niet-geretoucheerde basis en de gedeeltelijke retouchering van één rand, niet tot aan de basis. C = C-spitsen. Kenmerkend is de symmetrische vorm en de geretoucheerde basis, naast één geretoucheerde rand van de punt tot de basis. D = (Steil) geretoucheerde microklingen. Kenmerkend is de geretoucheerde rug van de kleine, smalle klingen. E = Driehoekig steil geretoucheerde microklingen. Naast de geretoucheerde rug is ook een geretoucheerd uiteinde aanwezig.

224

|

minder benut. Op diverse schrabbers zijn sporen van (droge) huidbewerking en schachting te zien. Geen van deze artefacten komt echter uit concentratie 5. Bij gebrek aan voldoende bruikbare verkoolde hazelnootfragmenten kan concentratie 5 helaas niet radiometrisch (C14) worden gedateerd. De samenstelling van de spitsen doet zoals gezegd een datering in het Vroeg-Mesolithicum vermoeden. Een meer precieze afbakening in tijd is hier vooralsnog niet mogelijk. Concentratie 5 staat qua ouderdom niet noodzakelijk los van de andere concentraties. Hiervan zijn veertien betrouwbare C14-dateringen voor handen, die een indeling in tenminste twee bewoningsfasen/zones mogelijk maken: één in het noordwestelijke deel van de dekzandkop rond 8700 BP (ca. 8000-7600 cal BC) en één in het (zuid)oostelijke deel rond 84008300 BP (ca. 7500-7350 cal BC). In deze perioden in het Vroeg-Mesolithicum moet de bewoning op de dekzandrug het meest intensief zijn geweest. Enkele andere dateringen en werktuigen, zoals de trapezia aangetroffen in het centrumgebied, wijzen ook op jonger, maar sporadisch landschapsgebruik in het LaatMesolithicum en Neolithicum. Waardevolle bijdrage Wie hebben er op de plek van concentratie 5 gebivakkeerd? Precies zullen we het nooit weten. Oud-archivaris Denijs zou er een mooi verhaal van hebben gemaakt. Mits hij over zichtbaar en tastbaar materiaal had beschikt, waarover hij had kunnen vertellen. Voor sommige van de vele tientallen betrokkenen waren de opgravingen in Kernhem een beroepsmatige verplichting. De motivatie dreigde bij hen nog wel eens weg te zakken. Voor de archeologische vrijwilligers gold dat niet. Zij leverden een waardevolle bijdrage aan het hele project. Fysiek – in het veld, bij de vondstverwerking en bij allerlei educatieve activiteiten – en mentaal – door hun niet-aflatende inzet, positieve instelling en doorzettingsvermogen. Zij waren (en zijn) voor een belangrijk deel verantwoordelijk

Rondom de Stad

04-2014 binnenwerk.indd 224

06-08-14 09:09


voor de kennisoverdracht naar het publiek (afb. 8) en dragen een aanstekelijk enthousiasme voor archeologie uit, dat juist in minder populaire, puur wetenschappelijke archeologische projecten, onmisbaar blijkt. Wat leert de geschiedenis in Kernhem? Volgens mij is het heel simpel. Voor de meeste mensen doet het er helemaal niet toe welk verhaal er wordt verteld, maar wel hoe het wordt overgeleverd, zodat het – liefst zo lang mogelijk – blijft rondwaren. charlotte.peen@ede.nl

Afb. 8 Vrijwilligers vertelden het verhaal van de opgraving en steentijdbewoning aan meer dan 40 schoolklassen (1000 leerlingen) uit de regio. Ze maakten daarbij dankbaar gebruik van wat prehistorische reënactors eerder in hun tijdelijke kampement bij de opgraving hadden achtergelaten. Foto: gemeente Ede/ Louise de Coligny school.

Noten 1 Charlotte Peen werkt sinds medio 2008 als gemeentelijk archeoloog bij de gemeente Ede. 2 De sagen rond Kernhem vormden de aanzet van het Suske en Wiske album ‘Het Witte Wief’ (1991). 3 Odé 1996; Hijma 2004; Peen 2008, 2012. 4 Tops 2008. 5 In samenwerking met de Universiteit Gent. Zie Müller (red.) in voorbereiding. 6 Dit vereiste een ingewikkelde opgraaflogistiek. De beschermde dieren zijn uiteindelijk verplaatst naar landgoed Slangenburg bij Doetinchem. Twee zijn inmiddels (door landbouwgif) overleden; het andere koppel maakt het goed. 7 Rinus Houkes (AWN) maakte speciaal daarvoor een aantal nieuwe zeven. De in 2008 ontvangen bijdrage van Hazenberg Archeologie is hier dankbaar voor ingezet. 8 Aan de opgraving werkten in 2009 ook tientallen studenten, niet-AWN’ers en NJBG’ers mee. ADC documenteerde verder nog 4600 m2 sporenvlak en vele boorkernen en profielen. ACVU-HBS had in 2007 al 688 m2 steekproefsgewijs (met vrijwilligers) onderzocht. 9 Er zijn in of nabij concentratie 5 geen natuurstenen werktuigen, botanische resten of antropogene sporen aangetroffen, anders dan houtskoolfragmenten en enkele hazelnootdoppen (Müller in voorbereiding). 10 Boom- of windvallen: sporen die ontstaan als een boom omvalt, waarbij de wortelkluit door het gewicht van de boom uit de grond wordt getrokken. De bodemopbouw (met vondsten) wordt dan gekanteld. 11 Dat wil zeggen dat de grafiek de vorm heeft van een horizontale parabool (kegelsnede). Op basis van het conceptrapport van ADC is het niet duidelijk of hier bijv. sprake is van een onverstoorde vuurhaard. Zie Müller in voorbereiding, 108-112. 12 Potlids: door verbranding ontstane kegelvormige afsplinteringen. 13 Crombé & Beugnier 2013. Literatuur Beyer, D. & J. Verhagen, 2010: Bijdragen aan activiteiten van derden, AWN afdeling Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland, Jaarverslag 2009, 14-21, 24-25. Crombé, P. & V. Beugnier, 2013: La fonction des industries en silex et les modalités d’occupation des territoires au Mésolithique, Le cas des zones sableuses du nord-ouest de la Belgique et des Pays-Bas (8700 – 5400 cal. BC), L’Anthropologie Volume 117, Issue 2, 172-194. Denijs, S.B.J., 1952: Geschiedenis van Kernhem, Ede. Hijma, M.P., 2004: Ede, Kernhem (vlek B), Inventariserend veldonderzoek, Waarderende fase, BAAC-rapport 04.131, Deventer. Keunen, L.J., L.M.P. van Meijel, J. Neefjes, N.W. Willemse, T. Bouma, S. van der Veen & J.A. Wijnen, 2013: Cultuurhistorische Waardenkaart Ede; een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, archeologisch, historisch-geografisch, historisch-bouwkundig en –stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Ede, RAAP-rapport 2500, Weesp. Müller, A. (red.), in voorb.: Ede Kernhem Vlek B, Een mesolithische vindplaats, Een archeologische opgraving, ADC Rapport (concept), Amersfoort. Odé, O., 1996: Gemeente Ede, Archeologisch onderzoek Plangebied Doesburg, RAAP-rapport 146, Amsterdam. Peen, C.H., 2008: Programma van Eisen, Archeologische opgraving (tweede fase) Kernhem vlek B te Ede, PvE 2008-14, versie nr. 2 (12 november 2008), Ede. Peen, C.H., 2012: Programma van Eisen, Archeologische opgraving, Kernhem vlek B te Ede, Uitwerking, rapportage en deponering, PvE 2012-07, versie nr. 2 (1 juni 2012), Ede. Tops, B.P.C.A., 2008: Een goed bewaarde Mesolithische vindplaats in het plangebied Kernhem-vlek B, gemeente Ede, Eerste fase definitief archeologisch onderzoek, Zuidnederlandse Archeologische Notities 161, Amsterdam.

Rondom de Stad

04-2014 binnenwerk.indd 225

|

225

06-08-14 09:09


Literatuurrubrieken

Signalementen Luc Armkreutz en Evert van Ginkel, Bij nader inzien. Nieuw onderzoek naar oude opgravingen. RMO Leiden 2014. ISBN 978-90-71201-27-1. Geïll., 80 pag. Wie wat bewaart heeft wat moeten veel onderzoekers in het verleden hebben gedacht. Niet alleen de bodem heeft voor ons veel in petto, ook in onze archeologische depots is veel bewaard gebleven. Van de circa 8.000 opgravingen uit de 20e eeuw is de helft nooit uitgewerkt vanwege geldgebrek of personeelstekort, zegt men meestal. Daarnaast was er soms ook sprake van desinteresse of onkunde van de opgraver, of trachtte hij een onderwerp af te bakenen met als oogmerk ooit met een fraai onderzoeksresultaat naar buiten te komen. Soms ook zijn het bijzonder indrukwekkende opgravingen die nog steeds op uitwerking wachten, daar speelt inderdaad vaak het gebrek aan financiële middelen een rol. Dat was de reden voor wetenschapsorganisatie MO om het onderzoeksplan Odyssee op te zetten. Zo kwam er geld en menskracht beschikbaar om de meest veelbelovende opgravingen uit te weken. Universiteiten, bedrijven, musea en de overheid werken daarbij samen. De tentoonstelling die vanaf 15 april tot en met 14 september in het RMO te zien is, haalt die archeologische paradepaardjes van stal met de presentatie van nieuw onderzoek naar 32 ‘vergeten’ archeologische opgravingen in Nederland. De resultaten daarvan zijn te zien in een afwisselende expositie over twee zalen, met onderwerpen uit de Prehistorie, Romeinse tijd, Middeleeuwen en de Tweede Wereldoorlog. Zoals de Boshoverheide met de grootste prehistorische begraafplaats van NoordwestEuropa, Romeinse forten en dorpjes langs de limes en de kust, vroegmiddeleeuwse grafvelden en stadsopgravingen, de eerste onderwateropgraving van Nederland, vondsten uit de

226

Tweede Wereldoorlog, enzovoorts. Het boekje dat ter gelegenheid van deze tentoonstelling verschijnt, brengt de hoogtepunten van de 32 Odysseeprojecten kort en geïllustreerd in beeld. Surf ook eens naar http://www.rmo. nl/tentoonstellingen/bij-nader-inzien/opgravingen-in-beeld, waar NWO Odyssee-onderzoekers in 32 korte filmpjes over hun projecten vertellen. ** *

Nico Arts, Archeologisch onderzoek Eindhoven-Lievendaal. Een omgrachte laatmiddeleeuwse hoeve te Strijp. Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend booronderzoek (Rapport Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond 84). Eindhoven 2013. ISSN 1570-5943. Geïll., 20 pag. In het kader van een archeologisch waarderingsonderzoek zijn grondboringen uitgevoerd in Strijp (gem. Eindhoven). Het betreft een braakliggend terrein dat deel uitmaakte van een omgrachte hoeve uit de Late Middeleeuwen. Hoewel de bovenlaag van het perceel zwaar verrommeld is, is de gracht, met de bodem op een diepte tot twee meter nog aanwezig. Mits voor de ter plaatse op te richten supermarkt niet dieper behoeft te worden gegraven dan 50 cm, kan vervolgonderzoek achterwege blijven. ** *

Nina de Jong-Jaspers, Harlinger gleiersgoed. Bedrijfsafval van de gleibakkerijen “Aan de Schritsen hoek Raamstraat” en “Buiten de Kerkpoort” (Terra Cotta Incognita Special nr. 1).

| Literatuurrubrieken

04-2014 binnenwerk.indd 226

06-08-14 09:09


Amsterdam, herfst 2013. ISSN 22145109. Geill., 82 pag.,€ 15,-. De auteur, Nina de Jong, werkt onder de naam Terra Incognita als zelfstandig materiaalspecialist voor de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd. Zij doet dit in nauwe samenwerking met Sebastiaan Ostkamp, die als parttime zzp’er, daarbij onder zijn eigen naam blijft optreden. Beiden blijven daarnaast vooralsnog parttime verbonden aan ADC ArcheoProjecten. Naast de gebruikelijke archeologische materiaalrapportages gaan zij zich richten op opdrachten voor musea en tijdschriften, redactiewerkzaamheden voor het Deventer Systeem en ruimte voor het voortzetten/afronden van het eigen onderzoek. De hiervoor benodigde armslag en vrijheid om de eigen tijd in te delen was niet (meer) te combineren met de bestaande bijna fulltime functies. Gezamenlijk betrekken zij een bedrijfsruimte in het hartje van Amsterdam. Deze allereerste Terra Cotta Incognita Special richt zich op de vroegste productie van majolica in Friesland. Het eerste atelier waar in Friesland majolica is geproduceerd heeft in Harlingen gestaan. Op die locatie is majolica geproduceerd van 1610 tot 1803. Tijdens bouwwerkzaamheden in 1987 zijn er de fundamenten van drie ovens aangetroffen, inclusief hulpmiddelen en talloze majolicascherven. De vondst is destijds aanleiding geweest om er een noodopgraving uit te voeren. Aan de hand van dat materiaal (2151 scherven, 516 MAE) en scherven van een stort van misbaksels buiten Harlingen die mogelijk van dezelfde onderneming af komstig zijn, wordt in deze publicatie de Harlinger productie afgebeeld en volgens het Deventer Systeem beschreven. ** *

Archäologische nachrichten aus Baden (Föderkreis Archäologie in Baden e.V., Heft 85, 2012. ISSN 0178-045-X. Geïll., 47 pag. Het boekje bevat de volgende bijdragen: - Neues vom Erdwerk auf dem Michaelsberg bei Bruchsal-Untergrombach - Ein mittelbronzezeitlicher Hausgrundriss von Heidelberg-Neuenheim - Villa mit Schwarzwaldblick - Die römische Siedlung am Mauracher Hof bei Denzlingen - Der Zähringer Burgberg - neue Aufschlüsse zur Terrassenkonstruktion

- Der „Schlüsselfund“ - ein alter römischer Kästchenschlüssel als Amulett - Frühmittelalterliche Besiedlung im Gewann „Auf der alte Sandgrube” - Die Darstellung auf der Glaskameo-Fibel von Mannheim-Seckenheim - Keramische Trinkbecher des späten Mittelalters aus der Wüstung Muffenheim bei Rastatt ** *

Oorsouw, Marie-France van (eindred.), Archeologie 14. Stichting Archeologie, Amsterdam 2013. ISSN 0924-9117 / ISBN 978-90-807149-0-8. Geïll., 127 pag. Veel over lineaire bandkeramische cultuur (LBK) in deze bundel. Rengert Elberg bijt de spits af met een overzicht van de opgraving van een bandkeramische waterput uit oostelijk Duitsland. Door de unieke conservering zijn houten delen van de constructie en voorwerpen van organisch materiaal bewaard gebleven. In de vulling van de put bevond zich bovendien een serie intentionele deposities die een schat aan informatie over vooral het aardewerk hebben opgeleverd. Bandkeramisch materiaal vormt ook het onderwerp van een bijdrage van Marjorie de Grooth waarin zij de resultaten publiceert van haar onderzoek naar vuursteengebruik in tien LBK-nederzettingen in Limburg; en van Jean Pierre de Warrimont en Wiel Schins, over de vindplaats Eijsden-Schansweg en LBK-vindplaatsen in het Maasdal en in het heuvelland tussen Luik en Maastricht(afb. 4). Onder de titel ‘Bijlen en hamers uit de Steentijd tussen Tegelen en Roermond’ bespreekt Leo Verhart, ter nagedachtenis aan Will Bouts, de resultaten van een inventarisatie van bijlen en hamers uit het gebied tussen Tegelen en Roermond met nieuwe inzichten over grondstoffenvoorziening, gebruik, depositie en bewoningspatronen. Sophie van Heymbeeck, Marc de Bie, David de Wilde en Johan Dils behandelen de over een reeks van jaren aan de oppervlakte verzamelde Federmesser-artefacten in het Belgisch-Nederlandse grensgebied nabij Zundert (N.-Br.) Het veertiende deel in de reeks Archeologie wordt afgesloten door Diederik Pomstra en Roel Meijer, met hun artikel ‘Bast, vuur en stenen: experimentele productie van berkenpek zonder vuurvaste containers’.

afb. 4 Boven- en zijaanzicht van een amfiboliet-dissel uit de vindplaats Eijsderweiden. Uit: De Warrimont & Schins in Archeologie 14

** *

Literatuurrubrieken |

04-2014 binnenwerk.indd 227

227

06-08-14 09:09


Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie nr. 39, december 2013. Gemeente Alkmaar Rob Roedema en Peter Bitter geven een samenvatting van het archeologisch, historisch en bouwhistorisch onderzoek van een pand in de binnenstad van Alkmaar. Zoals gebruikelijk plaatst Karin Beemster weer een bijzonder voorwerp voor het voetlicht. Dit keer zijn dat een houten en twee metalen tapkranen uit de 17e en 18e eeuw. Zij verklaart daarbij waarom je bij een drankorgel gemakkelijk uit een ander vaatje kunt tappen... ** *

Archeologie Magazine 2013, nr. 6. ISSN 1566-7553 De geschiedenis van Zwolle en het onderzoek daarnaar door Hemmy Clevis en Michael Klomp vormt het thema van dit magazine. De sporen van bewoning ter plaatse gaan terug tot het 2e millennium v. Chr. In 1230 ontving de plaats stadsrechten; in de 15e eeuw heeft Zwolle zich tot een bloeiende Hanzestad ontwikkeld. Vreemd genoeg ontbreekt tot nu toe elk archeologisch spoor van zowel de prestedelijke fase in de 12e eeuw, als van de verwoestende stadsbrand die in 1324 heeft plaatsgevonden. ** * Afb. 5 Plooischotel van faience, Nevers of Rouen (F.) 1600-‘40, bodemvondst Vlissingen. Uit: Vormen uit Vuur

Germania; Anzeiger der römischgermanischen Kommission des deutschen archäologischen Instituts, Jahrgang 89, 2011, 1.-2. Halbband. Frankfurt a/M., 2013. ISSN 0016-8874 / ISBN 978-3-8053-4427-2. Geïll., 460 pag., kaartbijlage

Onder de titel ‘An Odyssey along the River Vecht in the Dutch-German border area’ publiceren Roy van Beek en Bert Groenewoudt het resultaat van een regionale analyse van de nederzettingen in Romeins Germania Magna. Archeologisch onderzoek concentreert zich vaak op incidentele nederzettingen of vondstgroepen al dan niet in macro-economisch verband op basis van deels (nog) niet gepubliceerde onderzoeksresultaten langs de Overijsselse Vecht. Hieruit constateren de beide auteurs dat interdisciplinair onderzoek op regionaal niveau nieuwe inzichten geeft over locatiekeuze, langetermijnperspectief en landschappelijke ontwikkeling. Opvallend is dat de situatie langs de Vecht, ten noorden van de limes in veel opzichten niet of nauwelijks afwijkt van die ten zuiden ervan. Andere bijdragen in deze bundel zijn: - Der Beginn des Eisenalters in Nordeuropa. Das Kulturmodell von Ingvald M. Undset und seine Rezeption Lindenschmit an Thomsen. - Ein Beitrag zur Erforschung der Steinkegelaltäre vom Typ Rungger Egg. - Basel-Gasfabrik und Basel-Münsterhügel. Amphorentypologie und Chronologie der Spätlatènezeit in Basel - Germania magna – Ein neuer Blick auf eine alte Karte. Entzerrte geographische Daten des Ptolemaios für die antiken Orte zwischen Rhein und Weichsel - D er Grabstein der Severina Nutrix aus Köln. - K leidung und Grabausstattung barbarischer Eliten im 5. Jahrhundert. - Die Denare aus den Siedlungen der römischen und germanischen Eisenzeit in Jütland - G ermanische Götter auf wisigotischen Gürtelschnallen - Neu identifizierte Schiffsausrüstungsteile aus Haithabu und Schleswig ** *

Evert van Ginkel, J. Reumer en B. van der Valk, Schatten van het mammoetstrand. Alles wat je altijd over de vondsten op Maasvlakte 2 wilde weten. Van mammoetdij tot mensenschedel, van hyenakeutel tot woelmuiskies. Havenbedrijf Rotterdam N.V., 2014. ISBN 978-90-80989207. Geïll., 215 pag., € 25,Het gebeurt niet vaak dat een commercieel havenbedrijf een publieksboek over

228

| Literatuurrubrieken

04-2014 binnenwerk.indd 228

06-08-14 09:09


bodemvondsten uitgeeft. De bodemvondsten zijn boven water gekomen bij de aanleg van Maasvlakte 2, diep onder water uit de uitgegraven havenbodem en hoog en droog in het opgespoten zand, opgezogen uit de Noordzeebodem. Bij de onderzoeken zijn onder andere de Rotterdamse archeologische dienst BOOR en de RCE nauw betrokken geweest. Het boek begint met de geschiedenis van waar nu Maasvlakte 2 is gecreëerd, vanaf de verre Prehistorie tot de start van de aanleg van het haventerrein in 2008. Met veel illustraties richten de auteurs zich tot een breed publiek met uiteenzettingen over het onderzoek van de prehistorische dierentuin: naast een aantal vuurstenen artefacten en een stukje mensenschedel uit het Mesolithicum bestaan de vondsten vooral uit de gefossiliseerde resten van grote en kleine zoogdieren. Het boek sluit af met een praktische handleiding voor degenen die zelf op het strand van de Maasvlakte op zoek gaan naar fossielen. Ondanks talloze enthousiaste berichten over de bloot- en aangespoelde vondsten ben ik er overigens zelf niet in geslaagd om op het strand van Maasvlakte 2 iets meer te vinden dan schelpen, natte voeten en een hoeveelheid aanspoelsel. ** *

Vormen uit Vuur (Nederlandse Vereniging van Vrienden van Ceramiek en Glas), 223/214, 2014/1. ISSN0927748X. Onder de titel ‘Hollants Porceleyn en Straetwerck’ beschrijft Sebastiaan Ostkamp de voorgeschiedenis van de stad Delft als centrum van de Nederlandse productie van het befaamde ‘Delfts Blauw’, polychrome faience en het ontstaan van Delfts wit(af b. 5). ** *

Nico Arts (red.), Een knekelveld maakt geschiedenis. Stichting Matrijs Utrecht 2013. ISBN 978-90-5345-472-5. Geïll., 288 pag., kaartbijlage Anderhalf jaar lang is door een team van zo’n 85 archeologen, veldtechnici, studenten en vrijwilligers, archeologisch onderzoek verricht ter plaatse van het koor en het grafveld van de vroegere Catharinakerk in Eindhoven. Deze kerk is in 1860 afgebroken om plaats te maken voor de huidige en veel grotere neogotische kerk. Bij het onderzoek zijn

Afb. 6 Gouden ring, 22 karaats, diameter 1,9 cm, stenen van turkoois en amethyst. Bodemvondst Rotterdam, Markthal, 15e eeuw. Uit: BOORrapport 469deel 2

binnen en buiten de fundamenten van het koorgedeelte van de voormalige kerk de overblijfselen van meer dan 1050 individuen geborgen, daterend van ongeveer 1200-1850. Deze rijk geïllustreerde publicatie vertelt over de organisatie en methode van de opgraving, de geschiedenis van het kerkgebouw, het onderzoek van de fundamenten van de kerk, dateringsmethoden, de bijna 70.000 gevonden voorwerpen, het grafritueel, de menselijke overblijfselen, het DNA-onderzoek, het isotopenonderzoek, overblijfselen van parasieten, resten van dieren en het onderzoek onder de vloer van de huidige kerk. Stuk voor stuk leiden de verschillende onderzoeken tot fascinerende inzichten over de vroegere bewoners van Eindhoven. Uniek is het feit dat op grote schaal met forensische technieken DNA-monsters uit menselijke skeletten zijn gehaald. Voorafgaand aan het project zijn niet minder dan honderd onderzoekvragen geformuleerd. Na jaren van intensief onderzoek kunnen vrijwel al die vragen worden beantwoord. Eén aspect houden we nog tegoed, namelijk de vraag in hoeverre uit het DNA iets kan worden geconcludeerd over de verwantschap tussen de overledenen onderling en tussen de overledenen en de huidige bevolking; of over de herkomst van de eerste burgers van Eindhoven. ** *

Hadewijch Degryse en Bart Biesbrouck (red.), Tussen stad en platteland. De Romeinse vici van Vlaams-Brabant. Leuven 2013. ISBN 978-90-429-3039-1. Geïll., 147 pag., € 20,De provincie Vlaams-Brabant en uitgeverij Peters in Leuven geven een reeks boekjes uit met als titel Accenten uit de geschiedenis van Vlaams-Brabant. In die reeks is nu een publi-

Literatuurrubrieken |

04-2014 binnenwerk.indd 229

229

06-08-14 09:09


Afb. 7 Raadselachtige doorboorde achtkantige houten balk uit het Verdronken land van Saeftinge. Uit: Zeeuws Erfgoed

catie verschenen over de Gallo-Romeinse vici in die provincie. Sporen van dergelijke (handels)nederzettingen zijn bekend van Asse, Elewijt (Zemst), Kester (Gooik) en Tienen. De core business van een vicus is handel en productie. De vici exploiteren het landschap en fungeren als commerciële draaischijven voor de uitwisseling van producten en diensten in hun regio. Sporen van de uiteenlopende activiteiten in en om de vier Vlaams-Brabantse vici zijn naar boven gekomen bij archeologisch onderzoek. Dankzij het onderzoek is meer bekend geworden over de inrichting van een vicus, woningbouw, handel en ambachtelijke bedrijvigheid, landbouw, voedselbereiding, crematie/inhumatie en religie. Ook het einde van de Gallo-Romeinse vici komt in deze publicatie in beeld, maar daarover blijft nog veel onbeantwoord. Vanzelfsprekend worden de onderzoeksresultaten van de Vlaams-Brabantse vici in groter verband geplaatst. ** *

BOORnieuws nr. 19; nieuwsbrief van Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam najaar 2013 De gemeente Rotterdam is een samenwerkingsovereenkomst aangegaan voor het archeologisch onderzoek in de omliggende gemeenten Albrandsward, Barendrecht, Bernisse, Capelle aan den IJssel, Hellevoetsluis, Ridderkerk, Schiedam, Spijkenisse en Westvoorne. In deze nieuwsbrief laat BOOR aan de hand van recente voorbeelden en in kort bestek iets van het dagelijkse archeologische werk in de negen buurgemeenten in het Maasmondgebied zien. ** *

P.H.J.I. Ploegaert (met bijdragen van B. Beerenhout, P. de Breuk, O. Brinkkemper, S.Y. Comis, R.D. van Dijk, M. Dominguez, M. Enderman, E. Esser, J. Langelaar, M.J. Rijkelijkhuizen en W. Waldus), Rotterdam Markthal. Archeologisch onderzoek 2. Bewoningssporen en vondsten uit de stedelijke periode (14e-18e eeuw); de bedijking van en de bewoning op het voormalige Westnieuwland in Rotterdam (BOORrapport 469-deel 2). Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam 2013. ISBN 1873-8923. Geïll., 483 pag., € 50,-.

230

In 2009 en 2010 is in het centrum van Rotterdam een uniek onderzoek uitgevoerd. De bodemingreep voor de bouw van een grootse markthal bood een unieke mogelijkheid om over een oppervlakte van 80 x 115 meter, tot een diepte van wel 10 meter onder het maaiveld, op grote schaal onderzoek te doen naar de ontwikkeling en bewoning ter plaatse in de 10e en 11e eeuw en vanaf de tweede helft van de 14e tot in de 16e eeuw. De resultaten van het archeologisch onderzoek naar terpophogingen met resten van de prestedelijke nederzetting Rotta in de 10e en 11e eeuw is in 2010 uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn gepubliceerd in het eerste deel van de rapportage over het archeologische onderzoek, dat in 2012 is verschenen (af b. 6). Nu is ook het tweede en laatste deel van de verslaglegging van het omvangrijke archeologische onderzoek verschenen. Het behandelt gedetailleerd de 14e-eeuwse dijk van Westnieuwland en de sinds die tijd daarop en daaraan gebouwde houten en stenen huizen en de weerslag van de cultuur van degenen die er woonden en werkten in de vorm van de talrijke vondsten die tijdens de werkzaamheden uit beerputten, afvalkuilen, sloten en ophogingslagen zijn verzameld. ** *

Zeeuws Erfgoed, 13e jaargang, maart 2014 Op het verdronken land van Saeftinge is de gemetselde basis van een vuurboet gevonden. De ronde constructie heeft een doorsnede van 3.45 m en vormde in de 14e eeuw de fundering van een houten vuurbaak, de voorloper van de vuurtoren. Tot nu toe waren resten van een vuurboet alleen van Schokland bekend. Leida Goldschmitz presenteert een raadselachtige achtkantige balk met een lengte van 1.24 m en een doorsnede van ongeveer 10 cm. Om de circa 16 cm is in de balk een krans van acht taps toelopende gaten aangebracht. De functie van de vermoedelijk laatmiddeleeuwse balk is onbekend (af b. 7). Arno van Dorpel legt uit hoe hij voor zijn afstudeerscriptie ruim 400 middeleeuwse heiligenbeeldjes van pijpaarde, terracotta en grijs bakkend aardewerk uit Zeeland in kaart heeft gebracht.

Evert van Ginkel en Anne de Hingh, Archeologie achter de duinen. Het rijke verleden van Den Haag. Uitgeverij

| Literatuurrubrieken

04-2014 binnenwerk.indd 230

06-08-14 09:09


Matrijs, Utrecht 2013. ISBN 978-905345-473-2. Geïll., 175 pag., € 29,95. Archeologie achter de duinen is de tweede, geheel herziene en aangevulde uitgave van het succesvolle boek De archeologie van Den Haag, dat in 2009 verscheen. De nieuwe en rijk geïllustreerde publicatie bevat veel nieuwe vondsten en ontdekkingen(af b. 8), maar ook nieuwe interpretaties van vroegere studies. Er zijn veel nieuwe illustraties en bijgewerkte kaarten opgenomen. Evenals het boek uit 2009 is ook de nu verschenen uitgave tot stand gekomen in samenwerking met de afdeling Archeologie van Den Haag. Het vroegste verhaal van Den Haag is op een beeldende manier opnieuw verteld. De stad ligt voor een groot deel op en achter de duinen, maar ook op brede stroken veen en een groot kleigebied in het zuidwesten. Sporen van bewoning van dit afwisselend, natuurlijk landschap gaan terug tot zo’n 6000 jaar geleden. Wind zette zand af, water liet klei achter en er ontstonden grote moerassen. Dit gebied trok zodra het bewoonbaar werd mensen aan. Die hebben overal hun sporen nagelaten: van vroege boeren te Ypenburg en prehistorische zoutzieders in het Wateringse Veld; tot Romeinse soldaten aan de Scheveningseweg, vroegmiddeleeuwse krijgers bij Solleveld en nonnen aan het Westeinde. Wat zij in de Haagse bodem achterlieten, is de basis voor het verhaal van de vroegste geschiedenis van het gebied. ** *

De Maasgouw, 133e jg., nr. 1, 2014. ISSN 1380-4170 Onder de titel Kostbaar koper en trendy tin geeft Eveline Erens een impressie van de metalen kledingaccessoires uit de Volle en Late Middeleeuwen uit de opgraving aan de Maasboulevard in Venlo. Zij gaat daarbij in op de betekenis die deze accessoires hadden voor de ‘gewone’ man of vrouw. Zij vergelijkt daarbij de vondsten uit Venlo met materiaal van opgravingen in verschillende NoordwestEuropese steden. De kledingaccessoires zoals kledinghaken, gespen, riembeslag, gordelhaken, broches, nestels, beurshanger en knopen geven een indruk van een wereld van sociale klassen die niet tot uitdrukking komt in documenten, monumenten of portretten uit die periode. Zij concludeert dat het ‘gewone’ volk geen deel uitmaakt van een grauwe massa, maar kleurrijk was gekleed en zichzelf rijk prees met glanzend imitatiegoud en -zilver,

Afb. 8 Kokerbijl 950-830 v.Chr., bodemvondst Den Haag. Uit: Archeologie achter de duinen

zonder de werkelijk welvarende elite daarbij voor het hoofd te stoten. Die trend is niet specifiek voor Venlo, maar is ook vast te stellen in tal van steden als Brugge en Londen. Onder de titel Stenen uit Segietere presenteren een aantal auteurs in hetzelfde nummer van de Maasgouw de eerste resultaten van een onderzoek naar de herkomst van middenpaleolithische vuurstenen artefacten uit SintGeertruid. ** *

Michael Schneider, Das frühmittel­ alterliche Dorf von Borken-Südwest in Westfalen (Westmünsterland Quellen und Studien 22) Landeskundliches Institut Westmünsterland, Vreden 2013. ISBN 978-3-937422-41-0. Geïll., 464 pag., kaartbijlagen, € 19,50 Uitgangspunt zijn opgravingen in Borken (D) die in 1998-2004 zijn uitgevoerd en hun weerslag vinden in het proefschrift van de auteur van de nu verschenen publicatie. Die informatie is nu aangevuld met gegevens van vervolgonderzoek in 2006-2009. De onderzochte nederzetting dateert uit de 7e tot 9e eeuw en omvat woonhuizen, hutkommen en waterputten. Borken lig niet ver van de Nederlandse grens. De gedetailleerde uitwerking van sporen, keramiek en klein metaal is dan ook voor ons land van belang. ** *

Ludvine Pécoux & David Fernandés (ed.), Le goût et l’alimentation dans l’antiquité. Sacrifices, banquets et pratiques alimentaires (Dossier Archeologie), no. 362, mars/avril 2014. ISSN 1141-7137. Geïll., 96 pag., € 9,50 De glossy editie bevat een groot aantal korte bijdragen over smaak, voedselvoorziening en -bereiding in de oudheid met onderwerpen als plengoffers, vaatwerk en ander keukengerei, banketten, vleeshandel, wijnbouw, etc. Gerrit Groenweg

Literatuurrubrieken |

04-2014 binnenwerk.indd 231

231

06-08-14 09:09


De Vereniging Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl) en berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl)

Verenigingsnieuws Excursie naar de Romeinse waterleiding van de Eifel naar Keulen

De afdeling Lek-en Merwestreek plant een 4-daagse excursie naar de Romeinse waterleiding van de Eifel naar Keulen. Die was door archeologen uit Rheinland-Westfalen getraceerd en opgegraven en is door diverse instanties in het Eifelgebied als wandelroute toegankelijk gemaakt. Om de waterleiding in een redelijk korte tijd te kunnen verkennen, zouden we dit met een combinatie van autoritten en kortere afstanden van enkele kilometers te voet kunnen doen. Het geplande tijdstip is 23

t/m 26 oktober 2014. Er is een voordelig hotel gevonden (± €100.- p.p. incl. ontbijt en avondeten) , overdag gaan we onze picknick zelf verzorgen, autokosten worden gedeeld. Er zijn al voldoende geïnteresseerden, om de excursie te plannen- maar misschien zijn er ook andere AWN’ers, die interesse hebben? Mail dan en je krijgt uitgebreide informatie toegestuurd . Irmel Dolman, i.dolman@kpnmail.nl

Topvondst mede dank zij actie van AWN Rijnstreek

Afb. 1: Bovenaanzicht van de schaal. Foto: Restaura Haelen.

232

Op 1 juli j.l. werd op het achtuurjournaal de spectaculaire merovingische ‘Schaal van Oegstgeest’ (afb.1) gepresenteerd. Diezelfde middag was in het Rijksmuseum van Oudheden de vondst openbaar gemaakt, die een jaar lang geheim gehouden was. Als de AWNafdeling Rijnstreek niet zo vol had gehouden, had er nooit een opgraving plaats gevonden en was de schaal niet ontdekt. Al in 2004 was bij verkennend onderzoek bekend geworden dat in de uitbreidingswijk Nieuw-Rhijngeest bijzondere archeologische artefacten te verwachten waren. In 2007 werd het actueel vanwege de aanstaande bouwactiviteiten. Het door gemeente Oegstgeest ingeschakelde archeologische adviesbureau rapporteerde na verder onderzoek dat er een nederzetting was geweest, maar dat nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk was. De AWN wist dat dit een zeer uitzonderlijk gebied was, met een grote kans op nieuwe inzichten over de bevolkingsontwikkeling

in dit kustgebied. Daarop heeft de AWN afdeling Rijnstreek op indringende wijze overleg gehad met de gemeente en haar adviseur. Na lang touwtrekken is het in 2008 gelukt om het archeologisch onderzoek te herstarten. Vanaf dat jaar hebben vrijwilligers iedere zomer samen met studenten van de archeologische faculteit van de Universiteit van Leiden het terrein opgegraven. Er is een nederzetting met tal van boerderijen en andere gebouwen; en ook een kadewand gevonden. Dit jaar was de laatste opgravingscampagne met als apotheose de presentatie van de inmiddels gerestaureerde topvondst. Ook hier is weer gebleken hoe belangrijk het werk van vrijwilligers is. Om continu het oog en oor in de gemeente te zijn is van groot belang. Het opbouwen van een structurele relatie met de verantwoordelijke ambtenaar van de gemeente is daarbij onontbeerlijk. Op de AWN-website zijn de logboeken te lezen over deze opgraving van de dorpshistoricus Freek Lugt.

| De Vereniging

04-2014 binnenwerk.indd 232

06-08-14 09:09


Meer ruimte voor vrijwilligers, AWN bij ‘Grenzen aan Graven’.

Op 20 juni j.l. organiseerde de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) de discussiedag ‘Grenzen aan graven’. De huidige wetgeving voor ‘graven en zoeken’ door (detector) vrijwilligers is beperkt en sluit niet aan bij de praktijk. De wet wordt veelvuldig overtreden en is in feite niet te handhaven, bleek uit eerder onderzoek van de Erfgoedinspectie. Doel van deze discussiedag is door informatie uit de praktijk betere handvatten te krijgen voor de regelgeving in de nieuwe Erfgoedwet en daarbij rekening te houden met de waardevolle bijdrage die door vrijwilligers kan worden geleverd. Tijdens de discussie werden beroepsarcheologen, beleidsmakers, veel detectoramateurs en ook de AWN (met een grote groep (bestuurs)leden) vertegenwoordigd. De discussie kwam op gang aan de hand van het gesprek tussen voor- en tegenstemmers (af b.2) op verschillende stellingen, zoals: “vondstmelding is zinloos”, “archeologen zijn zich onvoldoende bewust van de kennis, expertise en vaardigheden van (detector-) amateurs”,“als de (detector-) amateur het niet doet, gaat het verloren” en “graven of detecteren buiten door het Rijk beschermde monumenten mag onder voorwaarden”. Belangrijkste conclusie van de dag was dat

Afb. 2: Weinig tegenstemmers! Foto: Akke de Vries.

(detector-)vrijwilligers en beroepsarcheologen niet als ‘wij en zij’ tegenover elkaar moeten staan. Door samen te werken kan veel meer worden bereikt. Er is een duidelijke wens voor meer ruimte voor graven en detecteren, maar wel onder duidelijke voorwaarden. Het formuleren van eenduidige en te handhaven voorwaarden zal nog een hele klus worden. Dat is een volgende stap waar we als AWN actief over mee zullen gaan denken. Een verslag staat op: http://www.cultureelerfgoed.nl/nieuws/detectoramateurs-vrijwilligersen-beroepsarcheologen-praten-over-samenwerking. Akke de Vries

Opgravingen op het Vredenburg in Utrecht

Eind juni ben ik eens meegelopen met een publieksvoorlichting van de Utrechtse stadsarcheologie op de omvangrijke opgraving op het Vredenburg. Op die plek is door de Spanjaarden op bevel van Karel V een grote dwangburcht gebouwd, waarvan de bouw in 1529 begon. Er is zo fanatiek aan dit kasteel gewerkt dat het in 1532 al in grote lijnen klaar was. Het is opgetrokken op de plaats van een Johannieterklooster waarvan overigens maar een deel werd afgebroken. In 1577, in de 80-jarige oorlog, vertrokken de Spanjaarden. Er is een aantal opgravingscampagnes geweest; de huidige is een heel ingrijpende en duurt nog wel een tijd. Stadsarcheoloog Annet Bakker schetste ons in het kort de opgravingsgeschiedenis waarbij ze enkele opmerkelijke bouwfragmenten aanwees, zoals het zuidelijke stuk van de hoofdpoort (afb.3). Het meest opmerkelijke uit haar verhaal voor

Afb. 3: De resten van de hoofdpoort. Foto: Marijn Lockefeer.

mij was haar vermelding van de vondst van een hertengewei van ongeveer 10.000 jaar v. Chr. op de rand van de huidige werkzaamheden. Dit was onder andere de reden van een extra archeologische voorlichting aan de werknemers van de BAM. Waar ik het meest in geïnteresseerd was, kwam aan bod tijdens het verhaal van Jeroen van de Kamp, ook een lid van het team stadsarcheolo-

De Vereniging |

04-2014 binnenwerk.indd 233

233

06-08-14 09:09


Afb.4: Het Andreasbeeld. Foto: Marijn Lockefeer.

gen. Hij toonde tijdens zijn uitleg naast andere vondsten een bijzonder polychroom beeld van de heilige Andreas (afb.4). In het archief van oud-stadsarcheoloog Tarq Hoekstra vond men, zoekende naar vermeldingen van dit

beeld, heel verrassend de opmerking dat het beeld in 1532 onder een afdakje voor de ingang van het kasteel werd geplaatst. Enkele andere vondsten die me opvielen: een vrij zeldzaam en groot lakenlood met het wapen van Utrecht, een bouwfragment met een deel van het wapen van Karel V waarop de woorden “Plus ultra” te vinden waren, vrij vertaald “Steeds verder”. Dit soort rondleidingen wordt regelmatig georganiseerd en ik zal nog eens vaker gaan kijken. Op de site van de gemeente Utrecht onder ‘cultuurhistorie’ is over deze opgraving veel te vinden. Marijn Lockefeer

Symposium Slag bij Vlaardingen Op vrijdagmiddag 19 september 2014 zal in Vlaardingen een symposium worden georganiseerd door de Stichting Slag bij Vlaardingen in opdracht van de gemeente Vlaardingen. Dit symposium zal gaan over de betekenis van de Slag bij Vlaardingen, het ontstaan van Holland en grafelijke hoven. Op het symposium zal het eerste exemplaar van de Westerheem-special worden uitgereikt die specifiek gaat over grafelijke hoven in Holland. Het is een omvangrijk boek van 276 pagina’s. AWN-leden krijgen de special met het oktobernummer toegestuurd. De bijeenkomst is bedoeld als

netwerkbijeenkomst voor iedereen die iets heeft met het thema Holland en is een opmaat naar 2018 wanneer het duizend jaar geleden is dat de Slag bij Vlaardingen plaatsvond (die gezien wordt als de grondlegging van Holland). U kunt zich voor dit symposium aanmelden door een email te sturen naar info@slagbijvlaardingen.com of u aan te melden via deze link: https://sites. google.com/site/servicesitesvhconsultancy. Tevens is op deze website het programma raadpleegbaar. Er is een beperkt aantal plaatsen beschikbaar. Mocht u interesse hebben, meldt u zich dan tijdig.

Jan Goorhuis (afd. 17) geridderd (afb. 5)

Afb. 5: Jan Goorhuis in het veld. Foto: Joyce Ras.

“Tomeloze inzet en betrokkenheid op het brede terrein van ons cultureel erfgoed. Propageert en onderbouwt met hart en ziel dat zuinig zijn op ons cultureel erfgoed van eminent belang is. Wordt door zijn gesprekspartners ten gemeentehuize al heel lang als volwaardig gesprekspartner geaccepteerd. Hij is al 40 jaar een onomstreden pleitbezorger van zaken die direct of indirect met archeologie te maken hebben. Prettige bijkomstigheid: Jan is een zeer aimabel persoon.

Hij is eveneens conservator van de archeologische afdeling van het plaatselijk museum en heeft waardevolle bijdragen geleverd voor de cultuurhistorische atlas van Winterswijk”. Aldus typeert oud-AWNbestuurder Bram van der Walle Jan Goorhuis uit Winterswijk! De tekst spreekt voor zich. De redactie hoeft hier alleen maar welgemeende felicitaties aan toe te voegen. Marijn Lockefeer

Auteurs gezocht voor tijdschrift Archeologica Naerdincklant over artefacten Archeologica Naerdincklant is het periodiek van archeologievereniging AWN Naerdinck­

234

lant – Archeologie tussen Eem en Vechtstreek. Het verschijnt drie keer per jaar en

| De Vereniging

04-2014 binnenwerk.indd 234

06-08-14 09:09


bevat artikelen over de archeologie van het Gooi en omstreken, over archeologie in algemene zin en over de hulpwetenschapen van de archeologie. Het verschijnt digitaal en wordt verstuurd aan alle leden en donateurs van Naerdincklant, externe relaties en overige geïnteresseerden in archeologie. In het voorjaar van 2015 gaan we een themanummer uitbrengen over artefacten. Voor dit nummer zijn we nog op zoek naar auteurs. Wilt u hieraan een bijdrage leveren, neemt u dan contact op met de redactie van Naerdincklant. Het onderwerp van de bijdragen heeft bij voorkeur betrekking op artefactvondsten uit de regio Gooi, Vechtstreek, Eemland uit het Paleolithicum, Mesolithicum en Neolithicum (zowel losse vondsten als vondsten uit verkenningen en opgravingen), maar ook artikelen van meer algemene aard (bijvoorbeeld typologieën en gebruik

van artefacten en hun vondstcontext, kenmerken van de gebruikte steensoorten,…) zijn welkom. Vaststelling van definitieve onderwerpen geschiedt in overleg met de redactie. Heeft u belangstelling om een bijdrage te leveren, neemt u dan contact op met de redactie. Contactgegevens redactie: Drs. Sander Koopman, hoofdredacteur, redactie.arna@gmail.com, 035-7723267. Drs. Anton Cruysheer, acquisitie, cruysheer@gmail.com. Ter verdere informatie: E-depot met eerder verschenen nummers van Archeologica Naerdincklant https://independent.academia.edu/Naerdincklant.

Agenda Berichten voor de agenda van Westerheem 5 (oktober ) 2014 dienen uiterlijk 23 augustus bij de redactie te zijn en de activiteit dient na 20 oktober plaats te vinden. 19 september 2014 – Symposium Slag bij Vlaardingen (zie bericht hiervoor in het Verenigingsnieuws). 26 t/m 28 september 2014 Afd. Lek- en Merwestreek – Kogelpotten bakken in primitieve veldoven. Dit jaar wordt geprobeerd om potten te bakken in een veldoven; plaats van handeling: Hoekse Waard, Mookhoek 131. In een te bouwen veldoven willen we eerder gemaakte potten reducerend bakken. Garantie van slagen kan niet met zekerheid worden gegeven. Deelname: 2 1/2 dag (vrijdagmiddag tot zondagavond). Kosten: maaltijden en attentie voor opdrachtgever (Dis Groenhof). Logies: tent opzetten beperkt mogelijk, slaapmatje in werkruimte, ’s nachts terug naar huis. Organisatie: Irmel Dolman (mail: i.dolman@ kpnmail.nl, tel. 078-6311475). 27 september 2014 Afd. Zeeland – Najaarsexcursie naar Axel en Terneuzen. Voor deelname: graag uiterlijk twee weken van te voren opgeven bij Dicky de Koning (dickydekoning@zeelandnet.nl, tel. 0628615255) of Aukje-Tjitske Dieleman-Hovinga (aukjetjitske@hotmail.com, tel. 0640346168).

23-26 oktober 2014 Afd. Lek-en Merwestreek – meerdaagse excursie naar de Romeinse waterleiding van de Eifel naar Keulen (zie bericht hiervoor in het Verenigingsnieuws). 6 t/m 9 november 2014 Archeologische Vereniging Limburg - Symposium over Bandkeramiek : The first Euroregional Archaeological Conference “What’s new about the Linearbandkeramikculture in the Meuse-Rhine region”. Dit symposium wordt door de Archeologische vereniging Limburg georganiseerd in samenwerking met o.a. het RMO, de universiteiten van Leiden, Keulen, Leuven en Luik en het LVRamt für Bodendenkmalpflege im Rheinland. Programma: - Twee avondlezingen van prof. dr. Wil Roebroeks en dr. Remko Kuipers over vuur en voedselstrategieën (taal: Nederlands); - Een tweedaags internationaal congres (voertaal Engels) met vier hoofdthema’s, telkens voorafgegaan door een gerenommeerde keynote speaker (prof. dr. Corry Bakels, prof. dr. Andreas Zimmerman en dr. Caroline Hamon); - Een busexcursie door het LBK-landschap van het Graetheide-plateau/Zuid-Limburg en Haspengouw (tweetalig: Nederlands en Engels). Info en registratie: http://www.lgog.nl/LBKhome.htm.

De Vereniging |

04-2014 binnenwerk.indd 235

235

06-08-14 09:09


Werk in Uitvoering WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 12 - 13 – 16 – 18 – 23 en De Motte. De rest (Grondspoor, Zuidwesterheem en Grondig Bekeken) moet even wachten tot het oktobernummer.

Afb. 1 Veldverkenning in Schalkwijk. Foto: Peter Koch (uit Jaarverslag 2013, Afd. 12).

Jaarverslag 2013 (Afd. Utrecht e.o.) Voor de vorige WIU was deze foto van een veldverkenning in Schalkwijk te laat, maar hij is mooi met die nevel op de achtergrond. Sfeervolle hobby! (af b. 1) Naerdincklant-nieuwsbrief nr. 33 / 36, mei / juni 2014 (Afd. 13 – Naerdincklant) In de Naerdincklant-nieuwsbrief 33 staat een opvallende detectorvondst, want zo mag het vinden van een zilveren Griekse munt in het werkgebied van de afdeling toch wel heten. Het is een tetridrachme (stater) van koning Audoleon van het Griekse koninkrijk Paeonia (315-286 v. Chr.). (af b. 2a-b) Na mogelijkheden om deze zomer deel te nemen aan graaf kampen, een klein bericht over een tijdens een veldverkenning gevonden gefossiliseerd bot met in beide uiteinden een geboord gat, wellicht een glis. Justin Kok neemt de redactie van de nieuwsbrieven over van Anton Cruysheer. In Nieuwsbrief 36 onder meer aandacht voor het Gemeentemuseum in Weesp, waarin onder meer porselein en archeologica uit ’t Gooi is te zien. Jaarverslag 2013 (Afd. 16 – Nijmegen e.o.) In het jubileumjaar 2013 werden twee werkgroepen opgericht: Paul Klinkenberg richtte de werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog op en er is nu een ‘AW’ in Heu-

236

men, onderdeel van het Erfgoedplatform aldaar. Leo ten Hag maakt in zijn verslag duidelijk dat er wel iets gebeurt in en vooral rond Nijmegen. Het ledenaantal (157) is na een kleine daling weer even hoog als in het topjaar 2011. Het bestuur bestaat uit Marijke Pennings (vz), Leo ten Hag (secr), Miriam de Groot (pmr), Harry Brink, Mike den Hartog en Frans Peters. Behalve het assisteren bij archeologisch onderzoek is ook de belangenbehartiging belangrijk. Hier was de afdeling actief in de gemeente Lingewaard en bovendien was er een reddingsoperatie in de Overasseltse en Hatertse vennen. Assistentie werd verleend in Heumen (kruispunt Jan Ludenplein/Oude Boterdijk), in Nijmegen (restauratiewerkzaamheden bij het Bureau Arch. & Monumenten van Nijmegen / Burchtstraat - uitruimen van een middeleeuwse kelder waar waarschijnlijk de gebroeders Van Limburg het schildersvak leerden) en er werd informatie gegeven aan enkele archeologische bedrijven. Er was een wandeling in Plasmolen voor een tocht over landgoed Sint-Jansberg en ook dit jaar was er weer de Basiscursus Archeologie, samen met Afd. 17. De Wg Archeologie Cuijk is gelukkig met de verhuizing naar een pand naast het museum en de kerk en voelt zich nu echt deel van een ‘Cultuurstraat’. Een greep uit de activiteiten. De Wg gaat een archeologische catalogus van Cuijk maken, die al het in de loop der tijd verrichte onderzoek op een rijtje moet zetten. Tijdens ‘Cultuur aan de Maas Internationaal’ lieten veel mensen hun bodemvondsten zien en was er veel publieke belangstelling. Er was een akkerverkenning aan de Hapseweg, Jan Kusters vond met de detector metalen voorwerpen variërend van een Hasseltkruis (1830-31) tot een Merovingische fibula. Jantinus Koeling werkte mee bij een opgraving aan de Grotestraat, waar een rijk crematiegraf werd aangetroffen en ontving van opgraver Diachron het opgravingsverslag. De Wg wil een Romeinse buitenplaats maken in de tuin van hun verblijf met gebruikmaking van al eerder gevonden bouwfragmenten, aangevuld met een bijpassende beplanting.

| Literatuurrubrieken

04-2014 binnenwerk.indd 236

06-08-14 09:09


De afdeling volgde 4 maanden lang werkzaamheden in het gebied van de Overasseltse en Hatertse vennen, waar in opdracht van Staatsbosbeheer een laag grond werd verwijderd. Dat leverde 61 kg aan vondsten op, o.m. 7 fragmenten van La Tène-armbanden, crematieresten op een stuifduin (Late Bronstijd tot Vroege IJzertijd), aardewerk (van klokbeker tot Late IJzertijd), metaal en vuursteen op. De afdeling ontdekte dat in het gebied van de gemeente Wijchen en Heumen ingrepen zijn gedaan op rijksmonumenten en meldde dat bij de regioarcheoloog. Na bemoeienis van de politiek lag het werk enkele weken stil en ook daarna was de AWN veelal aanwezig bij de werkzaamheden. Het is duidelijk dat er fouten zijn gemaakt in het vlak van archeologisch vooronderzoek en het verlenen en handhaven van vergunningen. Gelukkig leidde de aandacht van de politiek ertoe dat er geld vrijkwam voor de beschrijving en – als het even kan – een publicatie. De afdeling wacht af hoe de schade wordt hersteld, maar kijkt voorlopig met gemengde gevoelens terug op dit avontuur. De nieuwe Wg Arch. van WO II is meteen aanwezig in het J., vertelt hoe het allemaal begon en doet vervolgens verslag van het onderzoek op de Duivelsberg. Dit laatste moet leiden tot een reconstructie van het militaire landschap op de Duivelsberg: welke ingrepen deden de oorlogvoerende partijen in het landschap in de periode sept. 1944 tot febr. 1945? (af b. 3) In ‘Metaal met een verhaal’ vertelt Mike den Hartog over onderzoek naar Amerikaanse naamplaatjes uit Berg en Dal. Die bleken in dit geval te zijn verloren door soldaten die de oorlog hadden overleefd. In enkele gevallen lukte het om de eigenaar te vinden. Na onder meer aandacht voor een door Mergor in Mosam (onderwaterarcheologie) gevonden Romeinse loskade bij Cuijk vertelt Arjan de Braven (UL) welk vroegmiddeleeuws aardewerk AWN’ers in de jaren 70 vonden in Wijchen (Oud Ravensteinseweg). Het gaat hier vooral om Merovingisch aardewerk, maar ook om materiaal uit Mayen en Badorf. Nieuwsbrief, april 2014 (Afd. 18 – Zuid-Salland – IJsselstreek – Oost-Veluwezoom) Nieuws over een lezing en berichten over interessante zaken binnen de Nederlandse archeologie en natuurlijk de lange lijst met tentoonstellingen uit binnen- en buitenland.

Afb. 2a-b Een Griekse munt: a. voorzijde; b. keerzijde. Foto: Anton Cruysheer (AWN Naerdincklant).

de eigen activiteiten, maar na een oproep daartoe staan er nu ook archeologische activiteiten van enkele van de ‘AW’en’ van heemkundekringen in en zelfs buiten (Schijf – West-Brabant) het werkgebied in. De afdeling hoopt dat volgend jaar nog meer AW’en verslagen insturen. In dit J. allereerst de highlights van 2013 en daarna een overzicht van alle activiteiten. De visie en het beleid van de afdeling zijn aanwezig met de plannen voor 2014, terwijl ook de financiële verantwoording niet ontbreekt. Dat er zoveel activiteiten konden worden ondernomen was mogelijk door de goede samenwerking binnen en met het Arch. Centrum Eindhoven en Helmond en de ondersteuning van het Erfgoedteam van Eindhoven. Het merendeel van het in het J. genoemde kwam al eerder aan de orde in WIU via de uitgebreide ledenbrieven. Daarom ga ik nu meteen over naar de nieuwste AVKP-actueel. AVKP-actueel nr. 55, juni 2014 (Afd. 23 – AV Kempen- en Peelland) Enkele krenten uit de zoals gewoonlijk smakelijk opgediende pap. De nieuwsbrief ziet er niet alleen goed uit, hij verschijnt om de 2 maanden en is steeds goed gevuld. Dan mag de redactie wel eens worden genoemd: Ellen van der Steen (eindred. & lay-out), Peter Seinen en Tonnie van de Rijdt. Het succesvolle Zonder boer geen voer in Bladel wordt vervolgd in Gemert, waar o.m. tot in het najaar diverse lezingen plaatsvinden. Het wordt weer wat drukker met veldwerk in Eindhoven, maar het overzicht kenmerkt zich nog door veel vraagtekens. Het ziet er naar uit dat de verhuizing van het Arch. Centrum Eindhoven en Helmond naar ‘gebouw 3’ aan de Nachtegaallaan kort na

Afb. 3 Sporen van WO II op de Duivelsberg. Foto: Paul Klinkenberg (uit Jaarverslag 2013, Afd. 16).

AVKP-Jaarverslag 2013 (Afd. 23 – AV Kempenen Peelland) Het goed verzorgde Jaarverslag van de afdeling heeft een iets andere opzet. Niet alleen

De Vereniging |

04-2014 binnenwerk.indd 237

237

06-08-14 09:09


Afb. 4 Opgravers in Someren met een middeleeuwse boomstamput. Foto: Vuhbs (uit AVKP-actueel).

januari 2015 plaats gaat vinden. In deze A. een nog raadselachtig voorwerp, gevonden bij de middeleeuwse toren aan de Tomakkers te Nuenen. Het doet mij wat denken aan een stukje van een ventilator, maar dat is niet meer dan een eerste indruk. Vervolgens enkele berichten over beleid en geschiedenis te Boekel, de opgraving De Luistruik Nuenen, een wirwar aan sporen bij een opgraving aan de Lindeakkers in Oostelbeers, archeologisch onderzoek camping De Somerense Vennen (waar de RCE toestemming gaf voor archeologisch onderzoek voorafgaand aan nieuwbouw dichtbij een rijksmonument) en 12e-eeuwse sporen in de Dorpsstraat van Westerhoven. Na een kastelentocht door Limburg (Schaesberg (Landgraaf ), Montfort, Daelenbroek (Herkenbosch) en Kessel) kom ik bij een onderzoek in Someren waar VUhbs een omgrachte nederzetting uit de Middeleeuwen onderzocht waarbij vrijwilligers van heemkundevereniging ‘De Vonder’ assisteerden. Het lijkt hier te gaan om een ‘adellijke hoeve’ uit de periode 1150-1225. Vrijwilliger Leo Groels verzamelde zoveel scherven van een tuitpot uit Brunssum-Schinveld (12e eeuw) dat Peter van Bussel die op woensdagavonden kon reconstrueren in het Arch. Centrum Eindhoven. Op een foto poseren de opgravers bij een net uit de grond getrokken middeleeuwse boomstamput. (af b. 4) Tijdens onderzoek in Uden-Noord vond Archol 27 Romeinse huisplattegronden, 30 bijgebouwen en 10 waterputten aan een erf met bijgebouwen uit de Vroege IJzertijd. Aan

238

de Schepersweg troffen vrijwilligers tijdens een noodonderzoek op een al vrijgegeven terrein veel middeleeuwse sporen en vondsten aan. Daarna besloot de gemeente Uden toch een onderzoek met proefsleuven te laten uitvoeren en ook dit wees uit dat het hele onderzoeksgebied vol zit met laatmiddeleeuwse bewoningssporen en sporen van grootschalige ijzerproductie. In situ bewaren lijkt hier niet meer mogelijk, maar wat dan? In april stond de AVKP-tent op de Koningsmarkt in Gemert, een jaarlijkse activiteit van de ZLTO Gemert. Kinderactiviteiten bleken een grote trekker. Op een erg koude Hemelvaartsdag was de AVKP-tent aanwezig tijdens de fietstocht Kerken in het Peelland en wel bij de fundamenten van de kerk in Nuenen die Vincent van Gogh tekende. De tent werd goed bezocht, vooral de kinderactiviteiten. Ook kon de kerk worden getekend, dit o.l.v. Maria Brokken. In mei was er een kleine excursie naar Hertogsgemaal Gewande bij ’s-Hertogenbosch, waar ook vondsten van opgravingen zijn te zien (o.m. van de tempel van Empel en steentijdvondsten). Een Archeoloop in juni volgde het tracé van het Romeinse aquaduct bij Nijmegen dat het Tiende Legioen van water voorzag. In de rubriek Beleid uit de regio en RO-groep veel aandacht voor (te) diepploegen en egaliseren. Het blijkt regelmatig voor te komen dat dieper wordt geploegd en meer wordt geëgaliseerd dan is toegestaan. Dat is naderhand niet zo eenvoudig aan te tonen en vandaar enkele nuttige adviezen, ook voor nietBrabanders.

| De Vereniging

04-2014 binnenwerk.indd 238

06-08-14 09:09


Na een Archeoloop annex verantwoorde barbecue en de aanwinsten van de bibliotheek volgen enkele vakantietips (Oss – Ravenstein – Paramaribo – Curaçao). De Ouwe Waerelt nr. 40, maart 2014 (Hist. Ver. De Motte - Goeree-Overflakkee) De Motte bestaat 45 jaar en dat is zichtbaar aan DOW dat in A4-formaat en full colour verschijnt. Oorspronkelijk opgericht als Vereniging van amateurarcheologen voor GoereeOverf lakkee groeide De Motte uit tot een grote algemene historische vereniging met aandacht voor alle disciplines die van belang zijn voor de historie van het eiland. Vanaf het begin werd gepubliceerd, maar het eerste nummer van DOW verscheen in 2001. Hoewel formeel geen afdelingsperiodiek nam ik dit goed verzorgde tijdschrift vanaf het begin mee in mijn rubriek. De wat ‘verloren’ ligging binnen de toenmalige Afd. De Nieuwe Maas (waarvan overigens alleen DOW mij bereikte), de vrij grote afstand tot Middelburg, de archeologische activiteiten van De Motte én het goed verzorgde DOW leidden tot de beslissing De Motte mee te nemen in mijn rubriek. Overigens valt Goeree-Overflakkee sinds kort onder Afd. Helinium. Een van de oudste panden van Nieuwe-Tonge is Kerkring 20 en Dick Exalto, de 23e eigenaar, onderzocht de historie van zijn huis, waarschijnlijk in het begin van de 17e eeuw gebouwd. Het huis werd bewoond door schouten en andere bestuurders, een familie van welgestelde boeren en ten slotte sinds 1984 door burgers. Exalto liet het huis ingrijpend restaureren en vroeg De Motte om assistentie die echter door omstandigheden niet kon worden verleend. Hij voerde het inpandige bodemonderzoek toen zelf uit, legde de gegevens gedetailleerd vast en Rias Olivier gebruikte ze voor een artikel over de archeologische aspecten van Kerkring 20. Het gevonden aardewerk dateert vanaf iets voor 1600 en laat een verschil zien in grof bedrijfsaardewerk en het luxere gebruiksgoed. Olivier bespreekt een deel van de vondsten: roodbakkend aardewerk, steengoed w.o. een groot fragment van een boerendanskruik (16d) en twee passende fragmenten van een medaillonkruik (16d) en majolica (een kannetje ca. 1580-1600, imitatie van een steengoedkruik (af b. 5); wandtegels en pilasters vanaf 1620-1650 tot 18B). Aan de zuidkant van Goedereede werd rond 1553 de hofstee ‘t Roohuijs gebouwd. Over het gebouw is weinig meer bekend dan de omschrijving ‘fraaie buitenplaats of hofstee’ en wat er op oude kaarten is getekend. Het al dan niet voorkomen op kaarten maakt dui-

delijk dat de hofstee tussen 1781 en 1826 moet zijn gesloopt. Auteur Bert Bosloper onderzocht of er op de locatie van de vroegere hofstee nog archeologische resten aanwezig zijn. Dat valt tegen, omdat er in het begin van de 20e eeuw een (verdwenen) trambaan is aangelegd en in de jaren ‘60 de provinciale weg N57. Beide lopen dwars over de funderingen van ‘t Roohuijs en op de plaats van de bijgebouwen bevindt zich nu een waterberging. Bij het uitbaggeren van de berging en daarna is in het gebied tussen de N57 en de waterberging wel aardewerk aangetroffen: mogelijk van de Romeinse tijd tot recent. Interessant zijn wat fragmenten van kloostermoppen (br. 14, d. 7,5 cm), rode en gele bakstenen en natuursteen in en rond de waterberging. Iemand anders zag hier na een zware regenbui nog veel restanten van de rode bakstenen, waaraan het gebouw wellicht zijn naam dankte. Aan de noordkant van Goedereede, bevonden zich in de 17e eeuw boomgaarden langs de stadsgracht. Van een van die boomgaarden is in een archief van de familie Kole / Cole een getekende plattegrond (ca. 1650) aanwezig die ook de namen van de appel- en perenrassen noemt. De genoemde rassen zijn echter zo oud dat ze moeilijk zijn thuis te brengen. Veel lezers zal de naam H.A. (Anthonie) Heidinga iets zeggen. De emeritus hoogleraar middeleeuwse archeologie aan de UvA zal voor velen vooral de man van de opgravingen in Kootwijk blijven. Hij legde het vroegmiddeleeuwse Kootwijk bloot, ontdekte waarom de nederzetting verdween en promoveerde op dit onderwerp. Zijn dissertatie over Kootwijk (1984) is ook na 30 jaar nog actueel. Heidinga woont in Ouddorp in een boerderij waar de familie van moederskant al vanaf 1805 woont en hijzelf vanaf 2000. Hij kwam in het bezit van oude documenten over het huis en besloot voor zichzelf, zijn familie en een ‘groter publiek’ een kleine geschiedenis te schrijven over ‘het Steetje’ en zijn bewoners. Het resultaat daarvan besluit DOW. Jan Coenraadts.

Afb. 5 Majolica kannetje, ca. 1580-1600. Foto: Rias Olivier (uit De Ouwe Waerelt).

De Vereniging |

04-2014 binnenwerk.indd 239

239

06-08-14 09:09


Column

Vergeten slagveld Dezer dagen is het niet alleen tweeduizend jaar geleden dat keizer Augustus stierf (19 augustus) maar ook herdenken we de honderdste `verjaardag’ van de Eerste Wereldoorlog (28 juli) en de vijfenzeventigste van de Tweede (1 september). In historisch en in archeologisch opzicht zijn dit belangrijke data. De Romeinen zijn oude bekenden, maar ook het archeologisch residu van WOII staat in Nederland volop in de belangstelling, en de eerste Nederlandse ‘14-‘18-sporen zijn al op de kaarten ingetekend. Over de inhoudelijke betekenis van die recente oorlogsarcheologie is niet iedereen het eens. Vast staat, dat sporen die in de tijd van onze ouders en grootouders onder dramatische omstandigheden zijn achtergelaten, diepe indruk maken. Vijfendertig jaar geleden werd ik daar voor het eerst mee geconfronteerd tijdens een excursie in Frankrijk. Door de opgravingsputten van een Bandkeramieksite liepen brede zigzagbanen van brandnetels: een loopgraaf uit WOI, waarvan de inhoud (flessen, blikken, patroonhulzen, gasmaskerfilters) op de stort lag. De Franse gastheren besteedden er toen geen enkele aandacht aan. In de zomer van 1984 trok ik met mijn studievriend Menno Hoogland naar Polen, op zoek naar het eerste grote slagveld van de Eerste Wereldoorlog: Tannenberg. In augustus 1914 lag dat in het Duitse OostPruisen, waar onverwacht snel twee Russische legers waren binnengevallen. Geholpen door Russische incompetentie en eigen strategisch inzicht zetten de Duitsers een dreigende nederlaag om in een klinkende overwinning. De uit zijn pensionering

240

|

teruggeroepen generaal Von Hindenburg dankte er zijn roem en latere carrière aan. Twee wereldoorlogen later verloren de Duitsers Oost-Pruisen aan Polen. Tannenberg werd volkomen vergeten, net als het hele oostfront van WOII. Reden voor ons om de toen al platgetreden paden van Verdun en de Somme te verlaten en eens te kijken, wat er in het Oosten nog te vinden was. Onze gidsen waren de memoires van Von Hindenburg en Solzjenitsyns Augustus 1914 – een rare roman, maar een prima beschrijving van de slag. Je moest wél even zoeken, want de huidige bewoners zijn afstammelingen van (onvrijwillige)naoorlogse Poolse immigranten, en die hebben weinig affiniteit met de gevechten tussen Duitsers en Russen in 1914. Maar ze wezen ons uiteindelijk wel de weg. Die leidde naar in diepe bossen verscholen kruisen met emaillen bordjes met teksten als: `Hier liegen 10 unbekannte Russen’. Een boswachter leidde ons naar een piramide van veldkeien op de plek waar de Russische commandant Samsonow zelfmoord had gepleegd. Waar tot 1945 het enorme Tannenbergmonument had gestaan, de voorlaatste rustplaats van Samsonows tegenspeler Von Hindenburg, lag nu echter een parkeerterrein. Ik zou, dertig jaar na dato, best weer eens willen gaan kijken. Ik ben alleen bang dat ik die plekken in het bos niet meer zal kunnen vinden, of dat de resten al verdwenen zijn, of – misschien nog erger – ingrijpend zijn gerestaureerd, en daardoor ontdaan van het spookachtig patina dat ze in 1984 nog hadden.

Column

04-2014 binnenwerk.indd 240

06-08-14 09:10


Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten.

5

Westerheem

AWN-leden maken geschiedenis!

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

www.awn-archeologie.nl jaargang 63 - oktober 2014

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI)

40 JAAR AFDELING TWENTE 05-2014 omslag.indd 1

29-09-14 10:29


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

Inhoud

jaargang 63 no.5, oktober 2014

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Weesperstraat 86, 2574 VW Den Haag E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: Ria.Berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2014. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Voorwoord ................................................................... 241 Dick Schlüter Midden-paleolithische vondsten uit Twente in een Overijsselse context . .................................................. 242 Jos Lankamp, Nannie Otto en Ab Radstake Een mesolithisch jachtkamp tussen paalgaten bij Haaksbergen .......................................................... 250 Kees de Rooij Een zeldzaam La Tène armbandfragment uit Saasveld in Twente ...................................................... 253 Evert Ulrich De Hasseler Es: Bouwput archeologie......................... 255

Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 088-8585102 (tijdens kantooruren), e-mail: h.j.spreen@sportbedrijfamstelveen.nl IBAN: NL40INGB0000577808 t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen),

Kijk op www.awn-archeologie.nl voor:

Sascha Benerink en Evert Ulrich Broek Noord: Zelfstandig opgraven… een utopie?....... 258 Evert Ulrich De Ridder van Borne . ................................................. 267 Evert Ulrich De opgraving van het Agnesklooster . ......................... 274 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…VASSE Een Herenhof uit de Merovingische periode bij Vasse Een uniek archeologisch complextype . ........................ 293 LITERATUURRUBRIEKEN .......................................... 302 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ..................................................... 309 Werk in Uitvoering ...................................................... 312 COLUMN .................................................................... 320 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

Wij verzoeken u adreswijzigingen door te geven aan de ledenadministratie via: awn@vandinther.nl Kopskeletdelen van een kabeljauw afkomstig uit de beerput van het Agnesklooster. Foto: Evert Ulrich (zie p. 281).

05-2014 omslag.indd 2

Adressenlijst hoofdbestuur

Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: vacant • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN •n abestellen AWN-uitgaven

AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap............................ € 50,00 studentlidmaatschap........................ € 30,00 jeugdlidmaatschap............................ € 27,50 geassocieerd lidmaatschap.............. € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap................. € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI) 29-09-14 10:29


Voorwoord

Afdeling 19 AWN Twente bestaat 40 jaar De zandgronden in het oosten van Nederland genieten onder (vrijwillige) archeologen niet het imago van rijke vindplaatsen als het gaat om cultureel erfgoed. Inderdaad valt Twente niet te vergelijken met delen van Drenthe, het Fries -Groningse terpengebied, de Betuwe of Zuid-Limburg. Desondanks wil de afdeling Twente – die op 22 november officieel 40 jaar bestaat – van het jubileum gebruik maken om in dit nummer van Westerheem te laten zien dat de gangbare opinie hoognodig nuancering behoeft. In januari 1974 kwam voor het eerst in Twente een aantal mensen bijeen die de (vrijwillige) archeologie een warm hart toedroegen. Op deze bijeenkomst in Vriezenveen werd een voorlopig bestuur gekozen dat onder andere bestond uit de heren J.J. Thomas (voorzitter), dr. A. Fuldauer (vice-voorzitter) en mej. K. Jansen (secretaris). In Westerheem nr. 6 van 1974 wordt voor het eerst melding gemaakt van de “geboorte” van de afdeling Twente. “Het hoofdbestuur heeft in zijn vergadering van 23 november jl. de oprichting goedgekeurd van een nieuwe afdeling: Twente”, aldus een mededeling in het betreffende nummer waarin ook een verslag is opgenomen van een opgraving bij de kerk van Diepenheim, waar de afdeling Twente bij betrokken was. In 1980 had de afdeling de beschikking over een gebouwtje in Borne. Daar was tevens een kleine werkruimte. Vanwege de omvang werd de regio Twente verdeeld in een aantal werkgebieden. Leden die in een bepaald werkgebied wonen, spelen over het algemeen juist daar een rol. Daarnaast vinden centrale bijeenkomsten, lezingen en activiteiten plaats. Bij activiteiten gaat het, getuige de jaarverslagen in het archief van de afdeling, om (hulp bij) opgravingen, veldonder-

zoek, het restaureren van vondsten en het leveren van bijdragen aan exposities. Na een brand in het gebouwtje in Borne vond de werkgroep Twente-oost in de stad Oldenzaal een fraaie ruimte in de Tulpstraat samen met de ACO (Archeologische Club Oldenzaal). De werkgroep Twente-west vond onderdak bij het lid Walle Mulder in Vriezenveen, waar eveneens wekelijks bijeenkomsten werden gehouden. Tevens is er de werkgroep Haaksbergen die in ZuidwestTwente actief is onder de vleugels van de plaatselijke historische vereniging. Er is door de afdeling altijd goed samengewerkt met provinciaal archeoloog Ad Verlinde die in 2008 met pensioen ging. Ook met de huidige provinciaal archeoloog Suzanne Wentink en met de regioarcheologen Maria Marinelli, Marijke Nieuwenhuis en Hans Oude Rengerink wordt contact onderhouden. Dit geldt ook voor het Provinciaal archeologisch depot in Deventer en verschillende ambtenaren van gemeenten die archeologie in hun takenpakket hebben. Dat Twente archeologisch gezien geen ‘arm gebied’ is wil de afdeling niet alleen in dit nummer van Westerheem onder de aandacht brengen, maar ook in een expositie in het Stadsmuseum Almelo. Deze expositie zal op 21 november worden geopend door de gedeputeerde mevr. Hester Maij van de provincie Overijssel. In dit nummer zullen een aantal opgravingen en de resultaten van veldverkenningen worden gepresenteerd. Wij nodigen de lezers van Westerheem van harte uit om vanaf 22 november (tot en met begin maart 2015) de expositie in het Stadsmuseum Almelo te komen bezoeken. Zie voor de openingstijden: www.stadsmuseumalmelo.nl Namens afdeling 19 Twente Kees de Rooij, voorzitter Redactioneel |

05-2014 binnenwerk.indd 241

241

29-09-14 10:28


Midden-paleolithische vondsten uit Twente in een Overijsselse context Dick SchlĂźter1

De oudste archeologische voorwerpen die tot nu toe in de provincie Overijssel zijn gevonden, waren ooit in het bezit van Neanderthalers. Het gaat intussen om 161 door de professionele archeologie erkende artefacten die globaal tussen de 130.000 en 35.000 jaar oud zijn.2 Tweederde van deze vondsten is afkomstig uit Twente. Verschillende leden van AWN-19 spelen al jaren een belangrijke rol in het zoeken naar middenpaleolithische artefacten op een akkercomplex bij Mander (gemeente Tubbergen), waar vanaf 1982 een voormalig kampement van de Neanderthalers is gelokaliseerd.3

Afb. 1 Mammoet, mens en neanderthaler. Afbeelding Jo Molenaar, Enschede.

Archeologisch gezien horen voorwerpen van Neanderthalers (Homo neanderthalensis) thuis in het Midden-Paleolithicum en de overgang naar het Laat-Paleolithicum (circa 35.000 jaar geleden). Geologisch gaat het om het Midden en Laat-Pleistoceen. Wij leven thans in de geologische periode die daar circa 10.800 jaar geleden op volgde, namelijk het Holoceen.4 De stuwwallen Enschede-Oldenzaal, Ootmarsum-Uelsen, Holten-HellendoornLemele en de aanwezigheid van keileem en grote zwerfstenen in de bodem zijn de

242

|

stille getuigen van de natuurramp die Nederland boven de grote rivieren tijdens de ijstijd Saalien trof.5 Door het afsmelten van de ijsmassa’s aan het einde van het Saalien en het verschuiven van de klimaatgordels naar het noorden werd Overijssel circa 130.000 jaar geleden weer geschikt als jachtterrein voor de Neanderthaler. Deze had zich tijdens het hoogtepunt van deze ijstijd terug getrokken in Zuid-Europa en het Nabije Oosten. Na het Saalien verbeterde de klimatologische situatie tijdens het relatief warme Eemien (circa 128.000-116.000 jaar geleden). De gemiddelde zomertemperatuur was in die tijd in delen van Midden en Noord-Europa een paar graden hoger dan tegenwoordig. Het landschap bestond uit loofbossen en open grasvlakten. Dit is onder andere vastgesteld door pollenanalyse afkomstig uit klompen veen die door Jan Brewer zijn verzameld in de natte zandafgraving Hooge Broek bij Raalte.6 In

Midden-paleolithische vondsten uit Twente in een Overijsselse context

05-2014 binnenwerk.indd 242

29-09-14 10:28


deze biotoop zwierven onder andere bos­ olifant, steppeneushoorn, hert en nijlpaard rond, getuige de botvondsten die Brewer heeft verzameld.7 Na het Eemien volgde circa 116.000 jaar geleden een nieuwe ijstijd. In dit Weichselien was het voor de Neanderthaler door de wisselende klimatologische omstandigheden niet altijd mogelijk om in Overijssel te jagen en verzamelen. Tijdens het Vroeg-Weichselien (circa 116.000-70.000 jaar geleden) was er tijdens de wat warmere perioden – de zogenoemde interstadialen Brörup (globaal 90.000-100.000 jaar geleden) en Odderade (globaal 70.00080.000 jaar geleden) – sprake van een vegetatie waar naaldhout de boventoon voerde. De pollenanalyses hebben laten zien dat deze bossen tijdens koelere periodes (bijv. rond de 110.000 jaar geleden en nog een keer rond de 85.000 jaar geleden) plaats maakten voor een koude steppe, ook wel `mammoetsteppe’ genoemd. Kenmerkend waren lange winters met veel vorst maar weinig neerslag, een kort voorjaar en een korte zomer waarbij de temperatuur gemiddeld niet boven de 10 °C uitkwam. Het is waarschijnlijk dat de Neanderthaler zich in die tijd veel zuidelijker ophield en alleen in de korte zomerperiode in Overijssel jaagde en verzamelde (afb. 1). In ieder geval moesten de kleine familiegroepjes vanaf circa 70.000 jaar geleden de wijk nemen naar zuidelijker oorden vanwege het kouder worden van het klimaat tijdens het zogenoemde Pleniglaciaal (circa 70.000-15.000 jaar geleden). Alleen tijdens een aantal warmere interstadialen die 1000 tot 3000 jaar duurden (Oerel-, Glinde-, Moershoofd-, Hengelo- en Denekamp-interstadiaal) herstelden flora en fauna zich tot een struik- en steppelandschap waar de Neanderthaler het met zijn kampvuur kon uithouden.8 Op deze steppe leefden - getuige de vele botvondsten die in zandafgravingen bij Almelo, Raalte, Zwolle, Steenwijk, Staphorst, Hardenberg, Losser en het net over de grens bij Oldenzaal gelegen Westenberg zijn gedaan – grote kudden wolharige mammoeten en neushoorns naast steppewisent, rendier, mus-

kusos, reuzenhert en paard.9 Roofdieren en concurrenten van de Neanderthaler waren: grottenleeuw, grottenbeer, hyena en wolf. Vondsten Uiterlijke kenmerken van artefacten liggen ten grondslag aan de indeling van oud naar jong. Het gaat om respectievelijk Acheuléen (grote vuistbijlen), Moustérien (kleine vuistbijlen en veel schaven) en Chatelperronien (dunne bladspitsen). De namen zijn afkomstig van de eerste vindplaatsen in Frankrijk. Archeologen kozen in het verleden voor deze aanpak in navolging van paleontologen die al eerder werkten met gidsfossielen en typevindplaatsen. Grondlegger was F. Bordes. (1961). Omdat zijn indeling met betrekking tot het Moustérien minder werkbaar bleek voor het midden en oosten van Europa kwam G. Bosinski (1967) met het Micoquien (Keilmessergruppen) als een gelijktijdige traditie ten oosten van de Rijn. In Overijssel zijn zowel rugmessen (keilmesser) als vuistbijltjes van het MTA-type gevonden, wat wijst op een menggebied van beide tradities. Problematisch is dat bepaalde type-artefacten soms een lange doorlooptijd hebben gehad, waardoor het moeilijk is om de vondsten in verband te brengen met het warme Eemien of met het Weichselglaciaal. De eerste erkende middenpaleolithische vondst in Overijssel is in 1971 gedaan door de 15-jarige scholier Gerrit Holland. Deze vond in de buurschap Deldenerbroek (thans gemeente Hof van Twente) een fraaie vuurstenen spitsschaaf op een zandweg die was opgehoogd met zand afkomstig van een droge afgraving. Specialist Dick Stapert van het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI; thans Groninger Instituut voor Archeologie) dateerde de vondst op meer dan 70.000 jaar oud, passend in de traditie van het Moustérien. De spits werd via bemiddeling door provinciaal archeoloog Ad Verlinde aangekocht door de Vereniging Oudheidkamer Twente en valt samen met verschillende andere MP-vondsten uit Twente te bewonderen in de vaste opstelling in

Midden-paleolithische vondsten uit Twente in een Overijsselse context

05-2014 binnenwerk.indd 243

|

243

29-09-14 10:28


Afb. 2 Vuistbijl type MTA, vindplaats Mander. Tekening H.R. Roelink(B.A.I.).

Museum TwentseWelle in Enschede (www.twentsewelle.nl). Dit is niet de enige (toevals)vondst die uit droge omstandigheden tevoorschijn kwam in Twente. In 1984 vond P. Stuit op de stort van een wijk in aanbouw te Haaksbergen een grote Levallois-afslag. De aanduiding ‘levallois’ heeft te maken met een bewerkingstechniek van (vuur)steen die de Neanderthalers langdurig in het Midden-Paleolithicum hebben gehanteerd. De vuursteen waarvan de afslag gemaakt is, heeft mogelijk het Belgische Maasgebied als herkomstgebied. Om die reden kan een Pre- of Vroeg-Saale ouderdom van meer 200.000 jaar oud niet worden uitgesloten, maar dit valt verder niet te bewijzen. De betreffende afslag wordt bewaard door de werkgroep archeologie van de Historische Kring Haaksbergen. Een andere toevalstreffer uit droge omstandigheden betreft een kleine vuistbijl van vuursteen die begin jaren ‘80 werd gevonden door Joop Buitenhuis uit Hengelo. Als bewaker van het industrieterrein Hollandse Signaalapparaten (thans Thales Groep) vond hij in opgebracht zand vlakbij het Twentekanaal Zutphen-Enschede een fraaie vuistbijl, type ‘Moustérien de Tradition Acheuléen’ (MTA-A). Thans is de bijl als bruikleen te zien in het Historisch Museum Hengelo. Elders in Overijssel is tijdens graafwerkzaamheden door een draglinemachinist een losse vondst gedaan van een vuistbijl in de omgeving van Balkbrug.10 Keizandakkers Naast vondsten in opgebracht zand of tijdens graafwerkzaamheden is het in Overijssel ook mogelijk om artefacten uit het MP op akkers te vinden (afb. 2). De geo-

244

|

morfologische locaties waar dat mogelijk is zijn: de verweerde keileemlagen op de stuwwallen van Twente en op de rand van het Drents/Friese keileemplateau in de omgeving van Steenwijk. Door de aanwezigheid van grote hoeveelheden tijdens het Saalien aangevoerde zwerfstenen – waaronder veel vuursteen – vergt het zoeken op deze akkers veel doorzettingsvermogen, concentratie en geduld. In 1979 werd door AWN-jeugdlid Hans Oude Rengerink uit Ootmarsum – thans in dienst van het Oversticht te Zwolle als regionaal archeoloog voor Twente – bij de buurschap Mander (gemeente Tubbergen) een vuistbijltje gevonden. Dat was op dat moment de eerste vuistbijl van Overijssel. Intussen zijn er acht vuistbijlen gevonden, waarvan vijf in Twente (waaronder één fragment). De vondst van Oude Rengerink leidde tussen 1979 en 1982 tot diverse zoekcampagnes door medewerkers en studenten van het toenmalige BAI onder leiding van Dick Stapert. De oogst bestond uiteindelijk uit 23 artefacten van middenpaleolithische ouderdom.11 De vondstconcentratie betekende dat de resten van een verstrooid kampement waren gevonden. Het eerste boven de grote rivieren in ons land! Het gebruikte vuursteen was van noordelijke herkomst en waarschijnlijk ter plaatse door de Neanderthalers verzameld. Stapert deed in 1982 een oproep aan vrijwillige archeologen om door te blijven zoeken op de akkers bij Mander. Deze handschoen werd onder andere opgepakt door leden van AWN-19. In 2013 was er sprake van 107 erkende artefacten waaronder 20 werktuigen. Naast de auteur (33 erkende artefacten) hebben de volgende leden van AWN-19 vondsten gedaan: Kees de Rooij (12), Evert Ulrich (2), Ben Klein Nagelvoort (2) en Nannie Otto, Gert Jan Kroese en Leendert Stodel met ieder één artefact. Ook andere vrijwillige archeologen hebben vanaf 1979 in Mander gezocht. De 11 vondsten die zijn gedaan door de (AWN-)leden van de Steentijdwerkgroep Fryslân liggen voor een belangrijk deel in het IJstijdenmuseum in het Friese Buitenpost (www.ijstijdenmuseum.nl). Verder zijn vondsten gedaan

Midden-paleolithische vondsten uit Twente in een Overijsselse context

05-2014 binnenwerk.indd 244

29-09-14 10:28


door H.J. Broersma, Johan Kabout en Frits Ham. Alles bij elkaar gaat het om 107 door Stapert, Niekus en Johansen erkende artefacten.12 Naast deze erkende artefacten zijn er ook de nodige twijfelgevallen. Van deze zogenoemde incertofacten valt niet met 100% zekerheid te zeggen dat ze door mensenhand tot stand zijn gekomen. Dit heeft te maken met de sterke verwering van de vuursteen die op keizandakkers en ook in zandafgravingen wordt geraapt. Dat geldt niet alleen voor Mander en omgeving Steenwijk, maar ook voor veel (losse) vondsten die elders in Nederland boven de grote rivieren zijn gedaan. Wat met betrekking tot `Mander’ opvalt is het naar verhouding grote aantal van 20 schaven en het geringe aantal vuistbijlen (een compleet bijltje en een fragment, afb. 3 & 4). Dit ondersteunt de opvatting van Stapert uit 1982 dat het om een basiskamp en niet om een slachtplaats gaat. In Nederland boven de grote rivieren zijn twee andere vergelijkbare vondstconcentraties bekend. Het gaat om het Corversbos in de omgeving van Hilversum met ongeveer 40 zekere artefacten, waaronder drie schaven. Deze site werd ontdekt door de vrijwillige archeologe Jonny Offerman.13 Vanaf 2007 is er ook sprake van een vindplaats in de omgeving van Assen.14 Door een geslaagde proefopgraving in 2012 - waarbij in situ vondsten zijn gedaan - en het iedere winter systematisch afzoeken van de akker zijn intussen rond de 400 artefacten gevonden.15 Vuistbijlen Ook elders werden op keizandakkers in Twente en bij Steenwijk mooie vondsten gedaan. Scholiere Suzanne van Tongeren raapte in 1989 op de stuwwal bij Lonneker (gemeente Enschede) een vuistbijl en een Levallois-kern op. Elders in de omgeving van haar ouderlijk huis vond ze een afslag. In 2004 vond Marcel Julsing uit het Groningse Wehe – den Hoorn – tijdens een bijeenkomst van metaaldetectorzoekers in de Twentse buurschap Agelo (gemeente Dinkelland) een vuistbijl gemaakt van de steensoort helleflint.

Typologisch gaat het om een MTA-A vondst. In Drenthe zijn in het verleden ook twee vuistbijlen gevonden die gemaakt zijn van helleflint en ook de vindplaats bij Assen leverde verschillende artefacten op die gemaakt zijn van dit materiaal.16 Bij Steenwijk gaat het net als bij Mander, Lonneker en Agelo om een geomorfologische situatie die vondsten aan de oppervlakte mogelijk maakt. Het gaat om een gebied rond een voormalig glaciaal bekken omgeven door uitlopers van het Drents Plateau. Op de zuidhelling van de Havelterberg werd in het verleden een spitsschaaf gevonden. Ter plaatse komt keizand op geringe diepte voor, afgedekt met dekzand van wisselende dikte. Aan de andere zijde van het bekken raapte K. Groenendijk in 1983 op het Eeserveld – ongeveer 5 km ten noorden van Steenwijk – een Levallois-afslag op. Ongeveer 900 m zuidelijk van deze vindplaats werd in 2001 door Johan Bokkinga uit Wolvega op een afgeplagd heideveld een zeldzame Mauern-bladspits gevonden. Er zijn tot nu toe zes exemplaren van deze als speerpunt in gebruik zijnde spitsen in Nederland

Afb. 3 Schaaf, vindplaats Mander. Tekening Lykke Johansen.

Afb. 4 Schaaf type Quina, vindplaats Mander. Tekening Lykke Johansen.

Midden-paleolithische vondsten uit Twente in een Overijsselse context

05-2014 binnenwerk.indd 245

|

245

29-09-14 10:28


gevonden, waarvan twee in Overijssel. De ouderdom is tussen de 35.000 en 50.000 jaar. Dit heeft te maken met de opvatting dat dit type werktuigen stamt uit de eindfase van de Neanderthaler. De vondst is als schenking te bewonderen in het IJstijdenmuseum te Buitenpost. Op de noordelijke helling van de Woldberg vond J. Been een halffabricaat van een bladspits. Dezelfde vinder raapte eveneens bij Onna in 2008 een bifaciaal bewerkt stuk vuursteen op. In de omgeving van Basse bij Steenwijk zijn in 2003 respectievelijk 2008 twee middenpaleolithische klingen gevonden door Piet Wiersma uit Steenwijkerwold. Twee mogelijk kleine afslagen die in 2008 zijn gevonden doen vermoeden dat er op de betreffende akker meer vondsten gedaan kunnen worden. John Emo was in 2009 succesvol op een akker in Steenwijkerkamp waar hij een vuistbijl opraapte. In 2010 werd op dezelfde akker tevens een afslag gevonden. De door een aantal (AWN-)vrijwillige archeologen gevormde Werkgroep Archeologie Steenwijk (WAS) is bezig om deze en andere akkers jaarlijks structureel af te zoeken. De vondst van een nieuw kampement in Overijssel wordt daarbij niet uitgesloten. Natte zandafgravingen Naast vondsten als gevolg van graafwerk en oppervlaktevondsten op keizandakkers in Twente en bij Steenwijk zijn er in Overijssel belangrijke MP-vondsten gedaan in natte zandafgravingen in verschillende rivier- en beekdalen. Op de stort van zandwinningput ‘De Leemslagen’ bij Almelo vond Frits Hilgen in 1989 twee bewerkte vuurstenen. Het gaat om een mooie dubbele schaaf en een vorstsplijtstuk dat, gezien de aanwezige retouche, ook een werktuig is. Volgens D. Stapert gaat het bij de schaaf om een artefact uit het Jong-Acheuléen of het Moustérien. De datering geeft een bandbreedte van tussen de 45.000 en 130.000 jaar oud.17 De intussen gesloten zandwinningput ligt in het beekdal van de Almelose Aa en de vondsten maken deel uit van de col-

246

|

lectie in museum TwentseWelle in Enschede. Ook de natte zandwinningputten in de rivierdalen van de Vecht en de IJssel leveren tot op de dag van vandaag af en toe vondsten op. De aangetroffen artefacten vertonen vaak een fraai glanzend moeraspatina, wat wijst op een ligging in een vochtig milieu. In 1988 en 1989 vond René van Uum op de stort van zandwinning ‘De Haerst’ bij Zwolle een vrijwel gave vuistbijl en vier afslagen. De 13,5 cm lange bijl met een maximale breedte van 9,2 cm is van het type `limande’. In de jaren negentig vond Van Uum tevens nog een grote dubbele schaaf, een Levalloiskernstuk en een afslag. D. Stapert dateert deze vondsten op basis van de geomorfologische situatie en de aanwezigheid van krasjes en botskegeltjes als waarschijnlijk Vroeg-Weichsel. René van Uum sluit zelf Eemien als ouderdom niet uit.18 Wim Winterman uit Raalte vond in deze afgraving een schaaf en een mislukt halffabricaat van een bifaciaal bewerkt werktuig. In de afgraving ‘de Tempel’ bij Zwolle (dal van de Overijsselse Vecht) vond H.J. Broers­ma uit Drachten in 1990 een Levallois-afslag. De ouderdom is eveneens waarschijnlijk Vroeg-Weichselien. Ook werden door hem een zestal afslagen en een schaafje gevonden in de eveneens bij Zwolle gelegen natte zandafgraving `Sekdoorn’. Deze ligt in het dal van de IJssel. De auteur vond in het verleden in deze afgraving een klingvormige afslag, een kernstuk, vier afslagen en een schaaf. In de natte zandafgraving Hooge Broek bij Raalte werden de afgelopen 15 jaar door Jan Brewer verschillende artefacten opgeraapt. Behalve drie schaven gaat het om een kern en tien afslagen. De vinder heeft zelf de indruk dat naast VroegWeichsel ook het Eemien niet kan worden uitgesloten als ouderdom van de archeologische vondsten. In het aan de oostzijde langs de twee stuwwallen lopende rivierdal van de Dinkel zijn in natte zandafgravingen ook de nodige vondsten gedaan. In ‘De Oelemars’ even buiten Losser is door de auteur mogelijk een afslag gevonden. In een afgraving

Midden-paleolithische vondsten uit Twente in een Overijsselse context

05-2014 binnenwerk.indd 246

29-09-14 10:28


in het net over de grens gelegen Bardel zijn door Jan van de Steeg uit Losser tien afslagen en een fraaie schaaf gevonden. Bij Gildehaus zijn in een afgraving 100 m van de grens met Nederland 60 vondsten gedaan door de auteur en Jan van de Steeg, die door archeoloog Jörg Eckert uit Oldenburg zijn gedetermineerd. Het gaat onder andere om drie schaven en een kleine spitsschaaf.19 Bewerkte botten In Overijssel zijn niet alleen stenen werktuigen (vuursteen en helleflint), maar mogelijk ook bewerkte botten gevonden die met Neanderthalers in verband kunnen worden gebracht. In de natte zandwinningen in het IJssel-, Vecht- en Dinkeldal worden in het algemeen veel botresten van pleistocene zoogdieren gevonden. Verschillende vinders bekeken hun botten op bewust aangebrachte sporen. Verder onderzoek moet uitwijzen of een in 1987 door P. Nugter gevonden schoenlepelvormig stuk dijbeen van een mammoet inderdaad door bewerking tot stand is gekomen. Hetzelfde geldt voor een stuk mammoetrib met kerfsporen.20 Vermeldenswaard zijn verder de vondsten van het onderste deel van een mammoetrib en een stuk rendiergewei met sporen van bewerking afkomstig uit de Dinkelvallei. Het bot werd door de auteur in 2002 gevonden in een natte zandafgraving in de omgeving van Gildehaus, net over de grens met Duitsland. Via de koolstofdateringsmethode is een monster van de rib door het Centrum voor Isotopenonderzoek, onderdeel van de Rijksuniversiteit Groningen, gedateerd op 44.840 jaar oud (marges van 3.230 jaar hoger of 2.300 jaar lager). De bewerker van het bot moet dus een Neanderthaler zijn geweest die er tijdens het Moershoofd-interstadiaal leefde. Of de rib uit dezelfde laag afkomstig is als de eveneens in deze afgraving gevonden MPartefacten kon door de vondstomstandigheden niet worden vastgesteld.21 De rib uit Gildehaus wordt als bruikleen tentoongesteld in museum TwentseWelle in Enschede.

Conclusie Ondanks alle graafactiviteiten in met name de afgelopen 150 jaar passen de 161 erkende vondsten van Homo neanderthalensis uit Overijssel gemakkelijk op één tafel. Wie in Overijssel gericht wil zoeken naar artefacten gemaakt door Neanderthalers heeft de meeste kans deze te vinden op de steenhopen in de natte zandafgravingen of op keizandakkers in Twente en in de omgeving van Steenwijk. De aantallen (tabel 1) geven echter duidelijk aan dat het erg veel moeite en tijd kost, voordat de inspanningen worden beloond. Voor Overijssel kan op basis van de voorliggende vondsten worden geconcludeerd dat van alle drie de genoemde tradities (Acheuléen-, Moustérien - en Bladspitstraditie) artefacten zijn aangetroffen. Bij de datering gaat het – op één twijfelgeval uit Haaksbergen na – om artefacten die stammen uit het Laat-Saalien (zandafgravingen bij Zwolle), Eemien (zandafgraving bij Raalte) en het Vroeg- en Midden-Weichselien (keizandakkers op de stuwwallen en rondom glaciaal bekken bij Steenwijk). In het Laat-Weichselien was de Neanderthaler al uitgestorven in Europa. Mogelijk is het Hengelo-interstadiaal (tussen de circa 35.000 en 38.000 jaar geleden) de laatste periode dat er nog Neanderthalers in Twente/Overijssel actief zijn geweest als jager en verzamelaar. De bewijzen hiervoor zijn een paar (halffabricaten van) bladspitsen die in de omgeving Tabel 1 Middenpaleolithische Twente Twente erkende Mander Overig artefacten Ov. Afslag Kling Kernstuk Schaaf Boor Disque Bladspits Vuistbijl

63 6 18 10 1 7 0

2

3 0 1 2 0 0 0 3

Totaal

107

9

Salland

Kop Overijssel

Totaal

21 1 3 8 0 0 0 2

3 2 0 1 0 0 3 1

91 9 21 21 1 7 3 8

35

10

161

Midden-paleolithische vondsten uit Twente in een Overijsselse context

05-2014 binnenwerk.indd 247

|

247

29-09-14 10:28


van Steenwijk zijn gevonden.22 De Neanderthalers waren in ieder geval nog tijdens het Moershoofd-interstadiaal (tussen circa 42.000 en 45.000 jaar geleden) aanwezig, getuige de uitkomst van een koolstofdateringsonderzoek van een stuk bewerkt mammoetrib.23 Gezien de moeite die het kost, zijn MPvondsten in Twente/Overijssel iets voor de `doorzetter’. Desondanks is er sprake van een gestage toename van het aantal vondsten. In 2002 telde Overijssel 58 erkende vondsten.24 Dit aantal is in 12 jaar bijna verdriedubbeld, waardoor Overijssel door de inzet van AWN’ers stevig op de MP-kaart van Nederland is komen te staan.25 Het vinden van oudere artefacten dan Laat-Saalien, af komstig van de vroege Neanderthaler of zijn voorloper Homo heidelbergensis valt voor de toekomst niet uit te sluiten. Delen van de stuwwal Hellendoorn-Holten en Sibculo-Kloosterhaar zijn voor een groot deel opgebouwd uit materiaal van de Formatie van Urk. In theorie moet het mogelijk zijn om daar artefacten van meer dan 200.000 jaar oud te vinden. Dit mede vanwege het Noten 1 Dick Schlüter is historicus, onderzoeker/publicist, docent Tio University of Applied Sciences te Hengelo en vice-voorzitter van AWN-19. 2 Door Lykke Johansen en Dick Stapert uit Haren en Marcel Niekus uit Groningen. 3 Stapert, 1982 en Stapert et al., 2013. 4 Alle dateringen in deze bijdrage worden gegeven in gecalibreerde C14-jaren, overeenkomend met kalenderjaren. 5 Fagan, 2009 en Rappol et al., 1993. 6 Van der Ham et al., 2008. 7 Guliker &Van Kleef, 2007 en Brewer & Schouwenburg, 2009. 8 Van Geel, 2009. 9 Meijer, 2002. 10 Mondelinge mededeling door Dick Stapert, gedaan op 19 december 2011. Publicatie van de vondst in Paleo-aktueel moet nog plaatsvinden. 11 Stapert, 1982. 12 Stapert, et.al., 2013. 13 Stapert/Offerman, 2010. 14 Niekus et al, 2008. 15 Mondelinge mededeling door Marcel Niekus gedaan in 2013. Publicatie van de vondsten in onder andere

248

|

feit dat deze vondsten in het verleden zijn gedaan in verschillende zandafgravingen op de Veluwe met vergelijkbare geologische zanden en grinden.26 Naast toevalsvondsten blijft de rol van vrijwillige archeologen (en verzamelaars van fossielen) cruciaal. De vrijwilligers moeten vervolgens terecht kunnen bij vakarcheologen. In Overijssel is er vanaf de oprichting van AWN-19 sprake geweest van een goede samenwerking tussen de vrijwilligers en de provinciale archeologen. Tevens werden de vinders in contact gebracht met Dick Stapert of Jos Deeben van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (thans RCE) in Amersfoort. Daardoor is er al decennia sprake van een uitstekende band tussen ‘de AWN-ogen in het veld’ en de professionele steentijdspecialisten. Op dat fundament bouwen de huidige provinciaal archeoloog Suzanne Wentink en haar team van regioarcheologen en de AWN-afdeling Twente voort. Von Weberlaan 11 7522 KB Enschede d.schluter@kpnmail.nl

Paleo-aktueel moet nog plaatsvinden. 16 Idem. 17 Stapert, 1990. 18 Van Uum & Wouters, 1991. 19 Schlüter, 2005, Fries et al., 2014. 20 Met steun van provinciaal archeoloog Suzanne Wentink/Het Oversticht zal er in de nabije toekomst een onderzoek plaatsvinden zoals dit ook bij Assen is gedaan. 21 Schlüter, 2005. 22 Stapert et al., 2008. 23 Schlüter, 2005 en Fries et al., 2014. 24 Schlüter, 2003. 25 Ook in Drenthe is sprake van een toename van het aantal MP-vondsten. In deze provincie gaat het intussen om ongeveer 500 door vakarcheologen erkende artefacten, waarvan er ruim 400 afkomstig zijn van de vindplaats bij Assen. Elders in Nederland boven de grote rivieren is eveneens sprake van een toename van vondsten uit onder andere natte zandafgravingen (o.a. Houten) of afkomstig uit de Noordzee (Maasvlakte, Texel en Terschelling). 26 Stapert, 1987 en Niekus/Stapert, 2005.

Midden-paleolithische vondsten uit Twente in een Overijsselse context

05-2014 binnenwerk.indd 248

29-09-14 10:28


Literatuur Archeoforumredactie, 22 mei 2002: Twee nieuwe middenpaleolithen uit Mander (Ov.), www.archeoforum.nl. Archeoforumredactie, 13 april 2005: Opnieuw Overijsselse vuistbijl ontdekt. www.archeoforum.nl. Beuker, Jaap, 2009: Vuurstenen werktuigen. Technologie op het scherp van de snede. Leiden. Bordes, F., 1961: Typologie du Paléolithique ancien et moyen. Bordeaux. Bosinsky, G., 1967: Die mittelpaläeolithischen Funde im westlichen Mitteleuropa (Fundamenta Reihe A, Band 4). Keulen-Graz. Bosscha Erdbrink, DP., 2003: De vondst van een stuk hoektand van een nijlpaard, Cranium 20, 3-5. Brewer, J.G. & Charlie Schouwenburg, 2009: Carnivora from Salland. A last word from DP Bosscha Erdbrink, Cranium 26, 13-18. Fagan, Brian M. (red.), 2009: IJstijd. Het complete verhaal. Zwolle. Guliker, Martijn & Reanne van Kleef, 2007; Dear deer. Bachelor internship for a Biology study, Leiden. Fries, Jana, e.a., 2014: Neanderthaler im Grafschaft Bentheim. In: Bentheimer Jahrbuch Band 139, 24-36. Ham, Raymond W.J.M. van der, et al., 2008: Plant remains from the Kreftenheye formation (Eemian) at Raalte, The Netherlands, Veg. Hist. Archaeobotany 17, 127-144. Johansen, L., M.J.L.Th. Niekus & D. Stapert, 2008: Zwarte vuurstenen uit het Midden-Paleolithicum in Nederland, Paleo-Aktueel 20, 1-8. Meijer, H.J.M., 2002: Drenching the Mammoths: a new view on the woolly mammoth ecosystem?, Leiden. Niekus, M.J.L.Th & D. Stapert, 2005: Het Midden-Paleolithicum in Noord-Nederland. In: J. Deeben et al. (red.), De Steentijd van Nederland ( Archeologie 11/12), 91-118. Niekus, M.J.L.Th., J. Beuker, L. Johansen & D. Stapert, 2008: Een tweede `Mander’: een recentelijk ontdekt kampement van Neanderthalers (Dr.), Paleo-Aktueel 19, 1-9. Niekus, M.J.L.Th., D. Stapert, J.R. Beuker & L. Johansen, 2011: A new site of the Mousterian of Acheulian Tradition in the northern Netherlands, Quartär 58, 67-92. Offerman-Heykens, J., D. Stapert & L. Johansen, 2010: Een Neanderthaler-kampement in het Corversbos bij Hilversum (N.H.), Paleo-Aktueel 21, 9-16. Postma, Marten, Frans de Vries, Lammert Postma & Tjeerd de Jong, 28 juli 2004: Een middenpaleolithische kling uit Basse (Ov.). www.archeoforum.nl. Rappol, M (red.), 1993: In de bodem van Salland en Twente, Amsterdam. Roebroeks, D., 1988: From find scatters to early hominid behaviour: a Study of Middle Palaeolithic riverside settlements at Maastricht-Belvédère (The Netherlands), Leiden. Schlüter, Dick, 2003: ‘Neanderthalers in Overijssel’, Overijssels Historische Bijdragen 118, 179-193. Schlüter, Dick, 2005: Mammoeten en Neanderthalers uit de Dinkel, Denekamp. Stapert, D., 1976: Middle Palaeolithic finds from the northern Netherlands, Palaeohistoria 18, 43-72. Stapert, D., 1982: A middle Palaeolithic artefact scatter, and a few younger finds from near Mander NW of Ootmarsum (Province of Overijssel, the Netherlands), Palaeohistoria 24, 1-33. Stapert, D., 1987: A progress report on the Rhenen Industry (Central Netherlands) and its stratigraphical context, Palaeohistoria 29, 219-243. Stapert, D., 1989: Haaksbergen. In: A.D. Verlinde (red.). In: Archeologische kroniek van Overijssel over 1988, Overijsselse Historische Bijdragen 104, 166-167. Stapert, D., J. Been, J. Beuker, L. Johansen, M.J.L.Th. Niekus & P. Wiersma, 2008: Bladspitsen en andere middenpaleolithische vondsten rond het glaciale bekken van Steenwijk (Dr. en Ov.), Paleo-Aktueel 19, 10-19. Stapert, D., M. Niekus, D. Schlüter & L. Johansen, 2013: De Neanderthaler-site bij Mander krijgt contouren, Paleo-Aktueel 24, 13-22. Uum, R. van & A. Wouters, 1991: Jong-Acheuléen van Eemouderdom uit het dal van de Vecht bij Haerst, Archeologie 3, 39-49. Verlinde, A.D., augustus 1975: Paleolithische gegevens uit Overijssel, Grondboor & Hamer 4, 110-122. Verlinde, A.D.(red.), 1980, 1989, 1990, 1991, 1992, 1993, 2000, 2001, 2002: Archeologische kroniek van Overijssel, Overijssels Historische Bijdragen. Vries, Frans de. & Marten Postma, 2002: Twee nieuwe middenpaleolithen uit Mander (Ov.). www.archeoforum.nl Vries, Frans de, 5 november 2003: Passie voor Paleolithicum. Een interview met Jonny Offerman. www.archeoforum.nl Vries, Frans de, Evert Kramer, Lammert Postma & Marten Postma, 29 november 2004: Een unieke Neandertaleruistbijl uit Ootmarsum (Ov.). www.archeoforum.nl. Vries, F. de, L. Postma & M. Postma, 1 februari 2005: De vuistbijl van de Molen van Bels. Deel 2. www.archeoforum.nl. Vries, F. de, L. Postma & M. Postma, maart 2008: Zeldzame Neandertaler-bladspits gevonden nabij Steenwijk (Ov.). www.archeoforum.nl.

Midden-paleolithische vondsten uit Twente in een Overijsselse context

05-2014 binnenwerk.indd 249

|

249

29-09-14 10:28


Een mesolithisch jachtkamp tussen paalgaten bij Haaksbergen Jos Lankamp, Nannie Otto en Ab Radstake1

Tijdens het inmeten van grondsporen bij Haaksbergen in 2002 viel het leden van AWN-Twente en leden van de vereniging Historische Kring Haaksbergen op, dat er sprake was van een concentratie vuursteen. Een pijlspits maakte duidelijk dat het om ouder materiaal moest gaan dan de paalgaten die men aan het couperen was. Uiteindelijk vonden de vrijwillige archeologen tijdens een noodopgraving 2700 stuks vuursteen inclusief een aantal haardplaatsen, waarvan ĂŠĂŠn voorzien van stenen. Het gaat hierbij om de enige kampplaats uit het Mesolithicum in Twente die tot nu toe systematisch is onderzocht. Afb. 1 Overzicht van de opgraving Haaksbergen. Bron: Ab Radstake.

250

|

Een mesolithisch jachtkamp tussen paalgaten bij Haaksbergen

05-2014 binnenwerk.indd 250

29-09-14 10:28


In Twente liggen bijna honderd mesolithische vindplaatsen. Het Mesolithicum omvat de periode van ca. 8.800 v. Chr. tot en met 4.900 v. Chr. De bevolking voorzag in het levensonderhoud door te jagen en verzamelen in uitgestrekte oerbossen. De sporen die men op de Twentse zandgronden heeft nagelaten, bestaan uit vuursteenmateriaal, wat hoofdzakelijk als oppervlaktevondst wordt verzameld. Van systematisch onderzoek van een ongeschonden Mesolithische vindplaats was in Twente tot 2002 nog geen sprake geweest. De vindplek bij Haaksbergen diende zich bij toeval aan. Het uitbreidingsplan de Hassinkbrink ten noorden van Haaksbergen beloofde archeologische vondsten op te gaan leveren uit de Bronstijd, IJzertijd of jonger. In het plangebied was namelijk sprake van verschillende grote essen en stromend water. Kortom, ideale omstandigheden voor activiteiten door boeren waarvan mocht worden verwacht dat die hun sporen in de bodem hadden achter gelaten. Booronderzoek In samenspraak met provinciaal archeoloog Suzanne Wentink werd in het vroege voorjaar van 2002 booronderzoek gedaan, maar dit leverde geen concrete aanwijzingen op. In juni 2002 begon de firma Langenzaal met graafwerkzaamheden. Leden van de AWN hielden een oogje in het zeil en aan het eind van die maand had Evert Ulrich succes in het uitgegraven tracé van een verlegde beek. Er waren een aantal ronde verkleuringen te zien, mogelijk paalgaten. Tijdens een onderzoek zijn de verkleuringen ingemeten, gecoupeerd en getekend. Vondsten ontbraken op een enkel vuursteenafslagje na. Een week later volgde de ontgronding van de es. Dit leverde opnieuw sporen op die werden ingemeten en getekend. Tijdens het couperen van de paalgaten werd opmerkelijk veel vuursteenafval gevonden. Waar bronstijdscherven waren verwacht, dook mesolithisch vuursteen op. Nadat een pijlspits was gevonden, werd duidelijk dat er tussen de paal-

gaten een oudere vindplaats verborgen lag. De vondst werd gemeld aan de provinciaal archeoloog. Vooruitlopend op de nieuwe wetgeving kreeg de AWN toestemming om een noodopgraving te doen. De vindplaats lag in het tracé van de te verleggen Bolscherbeek.

Afb. 2 De gevonden brandplaats. Bron: Ab Radstake.

Kwadrantenmethode In overleg met Peter Schut van de toenmalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) – thans de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed – werd een opgravingsterrein vastgesteld dat met behulp van de kwadrantenmethode werd onderzocht. Uitgangspunt was de omstandigheid dat het vuursteen verspreid lag over een oppervlak van 7x10 m. Bij de kwadrantenmethode wordt het terrein verdeeld in vakken van 1x1 m en een halve meter diep afgegraven. Ieder vak krijgt een nummer. Per vak is vervolgens de grond handmatig gezeefd op een zeef met openingen van 5x5 mm. De vondsten zijn per vak verzameld in zakken met hetzelfde nummer als het vak. In één weekend is op deze wijze 70 m2 onderzocht. In sommige vakken werden meer dan 100 stukken vuursteen geborgen, variërend van afvalstukken en ruwe stukken vuursteen tot pijlpuntjes met een hele fijne retouche. Naast 2.700 stukken vuursteen werd ook een aantal brandplaatsen gevonden. Deze zijn nauwkeurig ingemeten, waarbij het houtskool is verzameld om dit te laten dateren met behulp van de C14-methode. Hieruit bleek dat de houts-

Een mesolithisch jachtkamp tussen paalgaten bij Haaksbergen

05-2014 binnenwerk.indd 251

|

251

29-09-14 10:28


Afb. 3 Enkele gevonden pijlpunten. Bron: Ab Radstake.

kool niets van doen had met de mesolithische jagers en verzamelaars, maar met activiteiten van boeren tijdens de Bronstijd. De datering leverde namelijk als uitkomst ca. 4.800 jaar geleden op. De firma Langenzaal werkte mee aan de opgraving en het volgende weekend werd in een nog ongeschonden stuk dekzandrug een haardkuil gevonden met een aantal stenen. Een prachtige vondst die de Prehistorie van Haaksbergen `tastbaar’ maakt. Verwerking vondsten Na afloop van de afgraving volgde qua uren het meeste werk. De gegevens moesten worden verwerkt en alle stukken vuursteen werden gewassen en gesorteerd. Daarbij werd onderscheid

gemaakt in grote of kleine afvalstukken, onbewerkt vuursteen, kernstukken, klingen/afslagen (halffabricaten) en werktuigen (pijlpunten, mesjes, boortjes en schrabbers). Bij de werktuigen ging het om twintig spitsjes, twee driehoekjes, negen bewerkte klingen (waaronder een mesje en een pijlschachtschaafje) en negentien schrabbers. De 22 kernstenen maken samen met het vuursteenafval duidelijk dat de toenmalige mesolithische jagers en verzamelaars ter plekke in de weer zijn geweest om hun toolkit aan te vullen met nieuwe werktuigen. Er was sprake van een duidelijke concentratie van vondsten in een gebied van circa 2x3 m. Daarbuiten werd het aantal vondsten snel minder. Mogelijk heeft er ter plekke een tent gestaan, waarin de werkzaamheden zijn verricht; hiervan zijn echter geen grondsporen gevonden. Getuige het aantal vondsten, de concentratie in één klein gebiedje en de aanwezige werktuigen, gaat het in Haaksbergen niet om een basiskamp, maar om een jachtkamp dat blijkbaar eenmalig in gebruik is geweest. Op basis van de aanwezige pijlpunten hoort het kampement thuis in het LaatMesolithicum oftewel een datering tussen 8.100 en 6.000 jaar v. Chr. We verwachten dat er in de omgeving onder het esdek nog andere onontdekte kampementen liggen. Het blijft daarom zaak om eventuele nieuwe graafactiviteiten in de omgeving van de Hassinkbrink in het oog te houden. otto-landkamp@versatel.nl Ab Radstake: abradstake@kpnmail.nl

Noot: 1 Jos Lankamp, is voormalig voorzitter van AWN19. Nannie Otto, is bestuurslid van AWN19 en werkzaam bij het Waterschap Vechtstromen te Almelo. Ab Radstake, maakt namens de archeologische werkgroep van de Historische Kring Haaksbergen deel uit van het bestuur van AWN-19. Literatuur Beuker, J., 2009: Vuurstenen werktuigen. Technologie op het scherp van de snede, Leiden. Niekus, M.J.L. Th., 2009: Trapeze shaped flint tips as proxy data for occupation during the Late Mesolithic and the Early to Middle Neolithic in the northern part of the Netherlands, Journal of Archaeological Science 36, 236-247. Peeters, H. & M.J.L.Th. Niekus, 2005: Het Mesolithicum in Noord-Nederland, in: J. Deeben, E. Drenth, M-F van Oorsouw & L. Verhart (red.), De steentijd van Nederland. (Archeologie 11/12), Meppel, 201-234. Verhart, L. & H. Groenendijk, 2005: Leven in Overvloed. Midden- en Laat-Mesolithicum, in: L.P. Louwe Kooijmans, P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red), Nederland in de Prehistorie, Amsterdam, 161-178.

252

|

Een mesolithisch jachtkamp tussen paalgaten bij Haaksbergen

05-2014 binnenwerk.indd 252

29-09-14 10:28


Een zeldzaam La Tène armbandfragment uit Saasveld in Twente Kees de Rooij1

Tijdens de aanleg van een tennisbaan in Saasveld in 1992 (thans gemeente Dinkelland) werd na het verwijderen van de bovengrond een Germaans grafveldje ontdekt uit de 3e eeuw n. Chr. met brandgraven. Door de toenmalige Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) werd in samenwerking met leden van AWN-Twente en van Heemkunde Gemeente Weerselo een noodopgraving verricht. Dit leverde ook een opmerkelijke bijvangst op, namelijk een glazen La Tène armbandfragment uit de Late IJzertijd. Vanaf 1992 worden in Nederland vondsten van glazen armbanden uit de La Tène-cultuur (circa 480 v. Chr. - begin jaartelling) opgenomen in een database. Deze omvatte eind 2009 gegevens over 4.539 (fragmenten van) armbanden. In de aangrenzende regio’s gaat het om 544 stuks uit Duitsland en 137 uit België. Deze aantallen nemen ieder jaar verder toe. De ouderdom van de fragmenten is tussen de 250 jaar v. Chr. en het begin van de jaartelling. Volgens Roymans en Verniers (2009) gaat het bij 90% om losse oppervlaktevondsten, veelal verzameld door vrijwillige archeologen.2 De auteurs leggen een relatie met nederzettingen in de ondergrond omdat maar een klein deel van de vondsten afkomstig is van een grafcontext. Het kern- en productiegebied van de armbanden is het oostelijke deel van de Rijn- en Maasdelta, in wezen een grensgebied van de Kelten. Caesar rekende de daar woonachtige Eburones overigens tot de `Germani’. Volgens Roymans en Verniers moeten de armbanden populair zijn geweest bij de

Afb 1 Bovenzijde La Tène-armband uit Saasveld. Foto: Depot `Ad Verlinde’ Deventer.

toenmalige bevolking. De gevonden fragmenten lijken na breuk vooral als nederzettingsafval te zijn gedumpt en dienden dus niet als grondstof voor nieuw glaswerk. De Nederrijnse armbanden zijn op basis van een door Th.E. Haevernick ontwikkelde typologie te verdelen in drie groepen.3 De vondst uit Saasveld (afb. 1) is ruim 2,5 cm lang, kobaltblauw van kleur met een gele zigzag versiering bovenop. Deze valt qua typologie onder de 1-ribbige armbanden met een opgelegde zigzagdraad, oftewel type 3B. De datering is globaal de 1e eeuw v. Chr. In de database bestaat bijna een­derde van de vondsten uit dit t ype armband(fragment). In het Nederrijnse gebied waren de grondstoffen voor glas-

Een zeldzaam La Tène armbandfragment uit Saasveld in Twente

05-2014 binnenwerk.indd 253

|

253

29-09-14 10:28


productie (kwartszand, kalk, potas, hout en - voor het kleuren van het glas – mangaan- en ijzeroxide) aanwezig. Kobaltoxide om de donkerblauwe kleur te krijgen die ook het fragment uit Saasveld kenmerkt, moest echter uit andere streken worden aangevoerd. Desondanks ging het volgens Roymans en Verniers om een massaproduct dat niet alleen door de lokale elite maar vrij algemeen door jonge en volwassen vrouwen in het deltagebied van Maas en Rijn werd gedragen. Zij baseren deze conclusie op grafvondsten en de diameter van de (fragmenten van de) armbanden. Er zijn overigens ook fragmenten gevonden die na breuk een tweede leven kregen door al of niet in verbogen vorm als hanger dienst te doen. Raadsel De vondstomstandigheden in Saasveld waren complex. De bodemsporen, crematieresten en een aantal bijgaven werden gevonden nadat een dik esdek was verwijderd. Door een ruilverkaveling in het verleden bleek dat de grond tot 15 cm onder de esbasis was diepgeploegd. De uitgegraven grond werd met vrachtwagens afgevoerd over een met ijzeren platen tijdelijk aangelegde weg. Ad Verlinde, de toenmalige provinciaal archeoloog, zag toe op de werkzaamheden, terwijl ondergetekende en collega AWN-er Jan van Nuenen druk waren met schaafwerk in relatie met het grafveldje. De aangetroffen sporen werden opgemeten en ingetekend. 4 Na het bezoek aan de opgraving verliet ik deze via de aangelegde noodweg en viel mijn oog op een stukje glas in het zand,

dat kennelijk van de zandauto was gevallen. Ik herkende het direct als een fragment van een La Tène armband omdat ik die eerder ook gevonden had in de buurt van Empel bij Den Bosch. Ik stelde meteen Ad Verlinde in kennis van mijn vondst en deze was daarover zeer enthousiast, omdat het volgens hem het eerste gevonden fragment in Twente betrof. In Nederland boven de grote rivieren gaat het getuige de spreidingskaart van Roymans en Verniers nog steeds om een zeldzaamheid. Interessant punt met betrekking tot de vondst in Saasveld is dat de datering niet strookt met de datering van het grafveldje, dat volgens Verlinde uit de 3e eeuw n. Chr. stamt. Dit roept de vraag op of men zuinig is geweest op het sieraad en of het misschien van generatie op generatie is doorgegeven van moeder op dochter? De armbanden gelden namelijk als een armsieraad wat door vrouwen werd gedragen. Of hebben we hier te maken met nederzettingsafval afkomstig van een familie die zich qua (etnische) identiteit verbonden voelde met de zuidelijke, late La Tène cultuur? Gezien het feit dat tijdens de opgraving in 1992 ook sporen van een viertal spiekers uit de IJzertijd zijn aangetroffen, lijkt de tweede verklaring het meest aannemelijk. In het rivierengebied is gebleken dat de glazen La Tène-armbanden uit de mode zijn geraakt vanaf het begin van de Romeinse overheersing. De La Tènevondst in Saasveld in combinatie met een jonger grafveldje lijkt bewijs te zijn, dat ter plaatse sprake is geweest van een doorgaande bewoning.

Noten 1 Voorzitter AWN-afdeling 19 Twente. 2 Roymans & Verniers 2009. 3 Haevernick 1960. 4 Verlinde 1993. Literatuur Haevernick, TH. E., 1960: Die Glasämringen und Ringperlen der Mittel- und Spätlatènezeit auf den Europaischen Festland, Bonn. Roymans, N. & L. Verniers 2009: Glazen La Tène-armbanden in het gebied van de Nederrijn. Typologie, chronologie en sociale interpretatie, Archeobrief, Jaargang 13, nr. 4, 22-31. Verlinde, A.D. 1993: Archeologische kroniek van Overijssel over 1992, Overijsselse Historische Bijdragen 108e stuk, 139-142.

254

|

Een zeldzaam La Tène armbandfragment uit Saasveld in Twente

05-2014 binnenwerk.indd 254

29-09-14 10:28


De Hasseler Es: Bouwput archeologie Evert Ulrich1

Tijdens het bouwrijp maken van de grootste nieuwbouwwijk in Hengelo, de Hasseler Es in de 80’er jaren van de vorige eeuw, werden in wegcunetten en bouwputten regelmatig door ons waarnemingen verricht.2 Meestal bleef het bij enkele kuilen en een handvol scherven, maar eind juni 1985 vonden we in een pas uitgegraven bouwput aan de Coba Kellingstraat een flink aantal bewoningsporen. In overleg met de aannemer kregen we niet alleen toestemming voor een opgraving maar werd de oorspronkelijke bouwput voor ons zelfs een flink stuk uitgebreid.3 Het leverde een groot deel op van een huisplattegrond uit de MiddenIJzertijd, de eerste die tot op dat moment in Twente was gevonden.

Afb. 1 Het schaven in de bouwput door leden van AWNafd. Twente. Foto: Wim Telleman.

De Hasseler Es: Bouwput archeologie

05-2014 binnenwerk.indd 255

|

255

29-09-14 10:28


Afb. 2 Interpretatie van de grondsporen. Foto: auteur.

Over geluk hadden we niet te klagen want de bouwput werd uitgegraven op de laatste dag voor de bouwvakvakantie. Daardoor kregen we maar liefst 3 weken de tijd om onderzoek te doen. De locatie was gelegen in het noorden van de Hasseler Es. Na het schaven was er onder de vrij talrijke grondsporen een deel van een huisplattegrond herkenbaar (afb. 1). Wat de precieze afmeting hiervan is geweest, was echter niet te achterhalen. Want aan de zuidoostelijke kant werd de bouwput begrensd door de aanwezigheid van een kabelsleuf. Het blijft daarom onduidelijk hoe ver zich het huis in deze richting heeft voortgezet (afb. 2). Maar de lengte moet ongetwijfeld meer dan 11 m zijn geweest. In het noordwes-

Afb. 3 Dit fraaie spinsteentje behoorde tot de weinige vondsten. Foto: auteur.

256

|

ten eindigt het huis diffuus, zonder een herkenbare afsluiting. De noordwand lijkt zich daar zelfs voort te zetten. Tweeschepig Ten opzichte van de traditionele huizen uit de IJzertijd oogt het huis smal. De wandpalen staan in de breedte 4 m uit elkaar. Daarbij verdeelt een rij staanders de ruimte in twee schepen. De kuilen van de staanderpalen zijn precies op de middenas van het huis gelegen en staan in de lengterichting zo’n 2 m uiteen. De diepte van deze kuilen reikt 29 tot 39 cm onder het schaafvlak. De grootste ‘paalkuil’, op een na de meest zuidoostelijke, is zelfs 50 cm diep. Wellicht hangt de grootte hiervan samen met een kuil bin-

Afb. 4 Uit een van de kuilen kwam een fragment van een grote voorraadpot. Foto: auteur.

De Hasseler Es: Bouwput archeologie

05-2014 binnenwerk.indd 256

29-09-14 10:28


nen een (latere) 4-palige spieker, die mogelijk rondom deze kuil geconstrueerd kan worden. De wandpalen staan vrij nauwkeurig in paren tegenover elkaar en gemiddeld zo’n 1,5 m uiteen. De paalkuilen van de wand reiken 35-45 cm (eenmaal 15 cm) onder het schaafvlak. In de huisplattegrond is geen woon- noch stalgedeelte aan te wijzen. Evenmin is er binnen de wandpalen een duidelijke ingang zichtbaar. De vondsten De vondsten beperken zich tot een klein aantal scherven en een fraai spinsteentje (afb. 3). Enige scherven dragen een versiering van groeflijnen in een min of meer kwadratisch patroon. Uit een van de kuilen kwam een fragment van een grote voorraadpot tevoorschijn (afb. 4). Midden-IJzertijd De vondsten uit en bij het huis dateren uit de IJzertijd. Ze zijn zeker later dan de Vroege IJzertijd en behoren het meest waarschijnlijk tot de Midden-IJzertijd. Ook de tweeschepigheid van het huis zou het beste passen in de Midden-IJzertijd gezien de huisstructuren uit de opgraving van Colmschate-Holterweg in 1986. De huisbreedte van 4 m is opmerkelijk smal. Hulst geeft in zijn overzicht van Nederlandse prehistorische huizen slechts een (drieschepig) huis op dat even smal is , namelijk een ijzertijdhuis uit Ezinge. 4 Het toeval wil dat in Colm-

schate-Holterweg twee slechts 4 m brede, doch drieschepige huizen zijn opgegraven. De huisbreedte van 4 m is dus wel minimaal, maar niet uitzonderlijk. In het noordelijk deel van de opgraving ligt nog een reeks paalkuilen op een gebogen lijn, die echter geen nadere aanwijzingen voor een structuur bezit (afb. 5).

Afb. 5 Vlaktekening met het overzicht van de woonsporen. Tekening: AWN/ROB Amersfoort.

Noten 1 De auteur is veldwerkcoĂśrdinator van de AWN en ACO Oldenzaal. 2 Hengelo Overijssel; leden van de AWN, Wim Telleman en Evert Ulrich. 3 Nederlandse Heidemij. 4 Hulst 1973, 71. Literatuur Hulst, R.S., 1973: Reflections on Dutch Prehistoric Settlements, Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek 23, 65-76. Verlinde, A.D., 1986: Archeologische kroniek van Overijssel over 1985, Overijsselse Historische Bijdragen 101, 141-143. Verlinde, A.D., 1988: Archeologische kroniek van Overijssel over 1987, Overijsselse Historische Bijdragen 102, 146148. Waterbolk, H.T., 2009: Getimmerd Verleden, sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eem en IJssel, Groningen.

De Hasseler Es: Bouwput archeologie

05-2014 binnenwerk.indd 257

|

257

29-09-14 10:28


Broek Noord: Zelfstandig opgraven… een utopie? Sascha Benerink en Evert Ulrich1

Sinds de privatisering van de ROB in 1998 behoren zelfstandige opgravingen uitgevoerd door leden van de AWN tot het verleden. We hebben ons daar bij neergelegd. Maar soms wordt er in een deels vrijgegeven gebied wel eens iets ontdekt waar met een beetje geluk een onderzoek verricht kan worden door AWN’ers. Het overkwam ons in 2004. In Hengelo’s nieuwste woonwijk Broek Noord vonden we in een pas uitgegraven wadi2 sporen van een grafheuvel. Met medewerking van de gemeente, Wageningen University & Research centre, RCE3 en de regioarcheoloog konden daar opgravingen worden verricht, waarbij de inzet van de AWN een grote rol heeft gespeeld.

Afb. 1 Kringgreppel grafheuvel in wadi. Foto Rob Beijen.

258

|

Broek Noord bevindt zich in het noordelijke deel van de Gemeente Hengelo. Tot enige tijd geleden behoorde dit gebied toe aan de (voormalige) Gemeente Weer-

selo. Het opgravingsterrein is gelegen op een kleine dekzandrug in een verder relatief laag gelegen gebied dat doorsneden is door beekdalen. Aan de noordzijde van de dekzandrug stroomt de Slangenbeek, langs de zuidzijde wordt deze begrensd door de Hasselerbeek. Op de bodemkaart wordt dit gebied geschaard onder de veldpodzolgronden, een classificatie die tijdens de opgraving bevestigd kon worden. 4 Er is nog een restant van het plaggendek aanwezig met een dikte van gemiddeld ongeveer 40 tot 50 cm. Onderzoek in andere gebieden heeft uitgewezen dat dergelijke esdekken vanaf het eind van de Middeleeuwen en in de periode daarna zijn opgebracht. Ze kunnen een beschermende werking hebben gehad voor de archeologische sporen die zich dieper in de ondergrond bevinden;

Broek Noord: Zelfstandig opgraven… een utopie?

05-2014 binnenwerk.indd 258

29-09-14 10:28


dit is zeker in Hengelo-Broek Noord het geval geweest (afb. 1). Broek Noord vrijgegeven Ondanks het feit dat zo’n gebied archeologisch grotendeels is vrijgegeven, werken graafwerkzaamheden nog altijd als een magneet. Je kunt het als amateurarcheoloog of zoals u wilt vrijwilliger in de archeologie niet nalaten om daar zo nu en dan even te gaan kijken. Zo ook in Hengelo’s nieuwste wijk Broek Noord. In een pas uitgegraven wadi aan de Duizendpoot ontdekten we in 2004 een groot deel van een kringgreppel. In overleg met de gemeente en de aannemer kregen we toestemming om deze wadi ‘iets’ te vergroten. Hoewel het zich deels uitstrekte onder de aangrenzende weg werd duidelijk dat het hier om een grafheuvel moest gaan. De kringgreppel had een diameter van ongeveer 9 m. Er werd geen graf in het centrum gevonden. Wel bevatte de vulling van de greppel een kleine hoeveelheid crematieresten en houtskool­ partikels. Het zou hierbij kunnen gaan om een brandgraf, waarbij na afloop van de crematie de restanten ter plekke door een heuvel werden overdekt. Dergelijke grafheuvels worden gedateerd in de Midden-IJzertijd (500 v. Chr. - 100 n. Chr). Verder werden in de omgeving ervan enkele kuiltjes gevonden met kleine hoeveelheden crematieresten. Deze vormen waarschijnlijk de restanten van crematiegraven, waaromheen geen randstructuur was aangelegd. Gezien de typologische kenmerken van het grafveld lijkt een datering tussen de Midden-IJzertijd en het begin van de Romeinse tijd waarschijnlijk. Naast deze begravingen werden in de wadi ook nederzettingssporen gevonden in de vorm van (paal)kuilen en aardewerk. Vermoedelijk moet deze nederzetting in ongeveer dezelfde periode als het grafveld gedateerd worden, hoewel over de relatie tussen beide geen duidelijkheid is verkregen. Het vervolgonderzoek Grafvelden uit de periode van de Midden-IJzertijd tot de Vroeg-Romeinse tijd

zijn zeldzaam in Oost-Nederland. De exemplaren die wel bekend zijn, zijn vrijwel zonder uitzondering niet goed onderzocht. Het is vooral bijzonder dat er eveneens nederzettingssporen aanwezig zijn. Uiteraard hebben we als AWN onze best gedaan voor een vervolgonderzoek. Maar ondanks een zeer intensieve lobby van meer dan een jaar bij zowel de gemeente, de regioarcheoloog als ‘Het Oversticht’, lukte het ons niet om dat voor elkaar te krijgen. De oplossing voor dit probleem werd echter gevonden bij de Universiteit Wageningen. Deze vindplaats bood namelijk goede mogelijkheden om vraagstellingen uit het zogeheten ‘Oost-Nederland-project’ van de Universiteit Wageningen te beantwoorden. Roy van Beek, de projectleider van dit onderzoek naar grafvelden in Oost-Nederland, bood ons de helpende hand. Na overleg met de gemeente Hengelo, de RCE en Roy van Beek stelde de gemeente Hengelo een graafmachine beschikbaar, voor een periode van 2 dagen. Zo kon er tussen vrijdag 23 en maandag 26 september 2005 onder leiding van Roy van Beek een proefsleuf worden gegraven op het aan de wadi grenzende terrein. Uiteraard met medewerking van de AWN.

Afb. 2 Proefsleuf met achter het tekenbord Roy van Beek. Foto: auteur.

De proefsleuf De proefsleuf had een lengte van ruim Broek Noord: Zelfstandig opgraven… een utopie?

05-2014 binnenwerk.indd 259

|

259

29-09-14 10:28


90 bij ca 3,5 m (af b. 2). De sleuf is van de wadi gescheiden door een weg; de afstand tussen beide is ongeveer 25 m. In de proefsleuf werden twee graven gevonden, op een onderlinge afstand van meer dan 10 m. Deze wijzen er op dat het grafveld zich in ieder geval uitstrekt tot aan de andere zijde van de weg. Beide graven bestaan uit ondiepe kuiltjes met crematieresten. Tussen de crematieresten van het eerste graf werden enkele aardewerkscherven aangetroffen, waarvan nog niet duidelijk is of ze als bijgift van het graf kunnen worden beschouwd. Beide graven hadden geen randstructuren, zoals de kringgreppel in de wadi. De beschikbare gegevens uit de wadi en de proefsleuf wijzen er op dat het gaat om een grafveldje waarin graven met crematieresten in ondiepe kuiltjes dominant zijn. In ieder geval een van de graven heeft een kringgreppel als randstructuur. Dit beeld komt goed overeen met de schaarse grafveldjes uit Oost-Nederland tussen ca 500 v. Chr. en 100 n. Chr., zodat een datering in deze periode het meest voor de hand ligt. Hoewel de exacte grootte van het grafveld op basis van de nu beschikbare gegevens niet vastgesteld kan worden, is wel bewezen dat zich tussen de wadi en de proefsleuf nog graven moeten Afb.3 Proefsleuf met bewoningssporen. Foto: auteur.

bevinden; het gaat dus deels om de plaats waar nu een ‘voorlopige’ weg ligt. Nederzettingssporen Over de hele lengte van de proefsleuf werden nederzettingssporen aangetroffen met uitzondering van de uiterste zuidoostelijke 10 m (af b. 3). Omdat het terrein daar eveneens in hoogte afneemt, is het mogelijk dat hier de grens van de nederzetting bereikt is. De sporen bestaan uit paalkuilen, afvalkuilen, een greppel en een waterkuil. Op één plaats is zelfs een duidelijke clustering waar te nemen. Deze paalkuilen liggen in een zodanige positie ten opzichte van elkaar, dat het zeer waarschijnlijk is dat hier een hoek van een huis is aangesneden. Ook de andere paalkuilen kunnen deels tot huizen of bijgebouwen, zoals spiekers en schuurtjes, behoren. Dit is vanwege de beperkte breedte van de proefsleuf echter niet met zekerheid vast te stellen. Een deel van de grotere kuilen, zoals er bijvoorbeeld veel in het noordwesten liggen, kan als afvalkuil hebben gediend. Het diepste spoor is als waterkuil geïnterpreteerd. Er was echter geen beschoeiing aanwezig. Het vondstmateriaal, Het vondstmateriaal dat zowel uit de boven beschreven sporen als ‘los’ verzameld is, bestaat hoofdzakelijk uit aardewerk. Daarnaast zijn (fragmenten van) maal- en slijpstenen gevonden, alsmede een klein, vuurstenen artefact dat ouder is dan de nederzetting. Het aardewerk lijkt het meest waarschijnlijk uit de Late IJzertijd of Vroeg-Romeinse tijd te dateren (ca 250 v. Chr.-100 n. Chr.). Het is dus mogelijk dat de nederzetting en het grafveld gedurende dezelfde periode in gebruik zijn geweest, hoewel dat op dat moment nog niet met zekerheid kon worden vastgesteld. Dat ze niet compleet gelijktijdig zijn is af te lezen aan één van de crematiegraven, die midden tussen de nederzettingssporen ligt. De conclusie “Wanneer het tot de mogelijkheden

260

|

Broek Noord: Zelfstandig opgraven… een utopie?

05-2014 binnenwerk.indd 260

29-09-14 10:28


behoort, dan verdient het zeker aanbeveling om archeologische waarnemingen te doen in Hengelo-Broek Noord”, schreef Roy van Beek in zijn eindconclusie. Met name het gebied tussen de wadi en de bij het vervolgonderzoek aangelegde proefsleuf kunnen waardevolle aanvullende gegevens opleveren over de exacte grootte, het karakter en de gebruiksduur van het grafveld. Het gebied ten noorden van de proefsleuf zou kunnen worden onderzocht om vast te stellen tot hoe ver de nederzettingssporen zich uitstrekken, hoe lang de nederzetting in gebruik was en wat de relatie is tussen de nederzetting en het grafveld. Op deze manier zou een zeer waardevol gegevensbestand kunnen worden opgebouwd, dat meer inzicht verschaft in de bewoningsgeschiedenis van Twente en heel Oost-Nederland ten tijde van de latere fasen van de IJzertijd. Vijf jaar later. In januari 2010, werden we opnieuw verrast met een opzienbarende waarneming in dit gebied. Tijdens het egaliseren van een strook grond ter voorbereiding op woningbouw langs de Beneluxlaan in Broek Noord kwam uit een sleuf een merkwaardige greppelstructuur tevoorschijn (afb. 4). Om een beter beeld te krijgen hebben we de sleuf aan weerszijden iets vergroot. Gezien de ervaring in dit gebied dachten we in eerste instantie aan een greppel om een grafheuvel of wellicht een omgreppeling van bijvoorbeeld een langbedgraf.5 Wederom werd er door ons een verzoek ingediend bij de betreffende instanties voor een opgraving. Maar dit keer ging het sneller. De gemeente Hengelo stelde een dieplepel beschikbaar. De regioarcheoloog was overtuigd en met een officiële vergunning van de RCE op zak konden we in februari 2010 starten met een heuse opgraving. Hierbij kwamen tot ieders verrassing drie huisplattegronden tevoorschijn uit de Romeinse tijd. Huisplattegrond voorzien van een omgreppeling De grootste en meest complete huisplat-

Afb.4 Merkwaardige greppelstructuur. Foto: auteur.

tegrond heeft een lengte van circa 22 m en een breedte van maximaal 7 m. De ruimte is verdeeld in een woongedeelte (west) en een stalgedeelte (oost). Het westelijke gedeelte is aan de buitenzijde geheel omgeven door een greppel, tot aan de beide tegenover elkaar liggende ingangspartijen. Het woongedeelte bestaat uit een goeddeels eenbeukige ruimte met een haardplaats die centraal in deze ruimte is gelegen. Het stalgedeelte is driebeukig, met op regelmatige afstand dubbele binnenstijlen die vrij zwaar moeten zijn geweest, getuige de forse paalkuilen. Tussen de binnenstijlen zullen dubbele stalboxen gesitueerd zijn geweest. De binnenstijlen staan 3 m uit elkaar zodat een diepte van 2 m overblijft voor de stalboxen. In totaal kunnen, ondanks de verstoring door een veel latere sloot, tien stalboxen gereconstrueerd worden die aan maximaal 20 stuks vee ruimte hebben geboden. De relatief zware palen hebben wellicht ook een zolderverdieping gedragen (af b. 5). De omgreppeling van het woongedeelte ligt op het westen. Waarschijnlijk gaat het hierbij om een primitieve druipgoot, die dan gelijk ook de reikwijdte van het dak Broek Noord: Zelfstandig opgraven… een utopie?

05-2014 binnenwerk.indd 261

|

261

29-09-14 10:29


Afb.5 Overzicht opgravingvlak met de contouren van de omgreppelde huisplattegrond. Foto Willy Oude Egbrink. Foto: auteur.

aangeeft (circa 9 m). De greppel moest kennelijk voorkomen dat bij hevige regenval het water de boerderij in zou dringen. De beide tegenover elkaar liggende ingangspartijen laten zich herkennen aan een dubbel paar buitenstijlen, aangezien de rest van de huisplattegrond grotendeels uit een enkele rij buitenstijlen bestaat. Opvallend is hierbij dat zich westelijk naast de noordelijke ingangspartij een derde buitenstijlpaar bevindt. Tussen de ingangspartij en dit derde buitenstijlpaar bevindt zich binnen het gebouw een grote kuil van circa 0.9 m diep met rechte wanden en een vlakke bodem. Waarschijnlijk betreft het een voorraadkuil, met een zelfde functie als een kelder. Ter hoogte van de haardplaats hebben zich aan beide zijden van het gebouw nog twee dubbele buitenstijlen bevonden, met daar tussenin een dubbele binnenstijl centraal geplaatst. Deze functioneerde waarschijnlijk als onderdeel van de dragende constructie, die in het woongedeelte verder ontbreekt. Om het gewicht op te kunnen vangen zijn de overige buitenstijlen dan ook vrij zwaar uitgevoerd. Huis 2 en 3 Naast de grote boerderij werden nog de

262

|

resten van een tweetal andere plattegronden aangetroffen. Vermoedelijk gaat het hierbij om een tweede boerderij, die evenwel niet geheel is onderzocht, en een mogelijk bijgebouw. De plattegrond van het ‘bijgebouw’ meet circa 14x6 m en heeft exact dezelfde oriëntatie als de grote boerderij (afb. 7: blauw). Het lijkt te zijn opgedeeld in twee eenbeukige en even grote gedeelten door het voorkomen van een (dubbele) scheidingswand. Mogelijk heeft de constructie oorspronkelijk uit één gedeelte bestaan, waaraan in een latere fase een even groot gedeelte is aangebouwd. Hierop wijst het lichte oriëntatieverschil van de twee ruimtes ten opzichte van elkaar, waardoor een lichte ‘knik’ te zien is in de lange zijden. De westelijke en oostelijke gedeeltes waren vermoedelijk voorzien van twee tegenover elkaar liggende ingangspartijen, die echter niet door dubbele wandstijlen zijn geflankeerd. Wel is in het oostelijke gedeelte bij de zuidelijke ingang een mogelijke ingangskuil aanwezig. Deze kuil bereikt een diepte van circa 35 cm onder het opgravingsvlak. Aan de oostelijke wand lijken in het eerste opzicht palen te ontbreken. Het is evengoed mogelijk dat deze nooit aanwezig zijn geweest.

Broek Noord: Zelfstandig opgraven… een utopie?

05-2014 binnenwerk.indd 262

29-09-14 10:29


Afb.6 Opgraven onder barre omstandigheden. Foto: auteur.

Dergelijke kleine eenbeukige gebouwen, zijn opgegraven in onder andere Denekamp, Wijster, Heeten en Colmschate.6 Het formaat van circa 5,5x6,5 m voor één ruimte komt daarbij goed overeen. Structuren als deze worden meestal als bijgebouw aangeduid. Het zou daarbij kunnen gaan om een extra stalruimte, hoewel hier geen aanwijzingen voor zijn. Ook worden ze vaak in verband gebracht met ambachtelijke activiteiten. Er zijn echter geen aanwijzingen gevonden voor de functie van dit gebouw. Derhalve kan ook een woonfunctie niet worden uitgesloten hoewel door het ontbreken van een haardplaats deze laatste mogelijkheid niet waarschijnlijk wordt geacht (af b. 6). De tweede boerderijplattegrond (af b. 7: groen) is slechts voor een deel opgegraven omdat deze tijdens het veldwerk niet als zodanig werd herkend. De afmetingen van de boerderij zijn 16x6 m. Deze plattegrond heeft net als de grote boerderij in het oostelijk gedeelte een enkele rij buitenstijlen en dubbele binnenstijlen, die circa 2,25 m uit elkaar staan. Mogelijk betreft het ook hier het stalgedeelte. Afwijkend ten opzichte van de grote boerderij is de licht gebogen wand aan de noordzijde

en het voorkomen van meer dubbele buitenstijlen bij het woongedeelte. Waarschijnlijk was het woongedeelte iets breder uitgevoerd dan het stalgedeelte, aangezien de buitenste wandpalen van het woondeel zich verder van elkaar bevinden dan de buitenste wandpalen van het staldeel (af b. 7). De gebouwplattegronden zijn alle op basis van de typologie te dateren in de Midden-Romeinse tijd, de 2e eeuw n. Chr. De grote boerderij kan op basis van typologische kenmerken en vergeleken met andere boerderijen uit Oost-Nederland zelfs eerder in de tweede helft van de 2e eeuw n. Chr. worden gedateerd.7 Dagelijkse activiteiten op het erf Op basis van de aangetroffen sporen en vondsten kunnen enige uitspraken worden gedaan over de activiteiten waarmee de bewoners in hun levensonderhoud voorzagen. De reeds genoemde stalgedeelten wijzen al op de aanwezigheid van vee, waaronder runderen. In enkele kuilen werden namelijk botresten en resten van kiezen van runderen aangetroffen. Verder werd aan de zuidkant van het bijgebouw een lineaire fuikvormige constructie herkend. Dergelijke construcBroek Noord: Zelfstandig opgraven… een utopie?

05-2014 binnenwerk.indd 263

|

263

29-09-14 10:29


Afb.7 Overzichtstekening met in verschillende kleuren de huisplattegronden weergegeven. Tekening: Sascha Benerink.

264

|

ties zijn vaker aangetroffen naast Germaanse boerderijen uit deze periode.8 Vermoedelijk gaat het om een soort van veekraal voor varkens of schapen/ geiten. Ondanks dat de bewoners leefden van het boerenbestaan, vormde de jacht vermoedelijk ook nog steeds een klein onderdeel van het dagelijks leven. De vondst van een stuk verbrand hertengewei in de voorraadkuil van de grote boerderij wijst hier mogelijk op. Dat de bewoners niet alleen veeboeren waren, blijkt uit een aantal spiekers die zowel op het erf als op enige afstand

daarvan werden aangetroffen. Een spieker heeft een klein verhoogd platform, waarop de oogst of het veevoer kon worden opgeslagen. De klein uitgevoerde vierpalige spiekers stonden vermoedelijk op de velden rondom het erf, terwijl een fors uitgevoerde zespalige spieker vlakbij de boerderij gesitueerd was. Opvallend was dat in een paalkuil een wetsteen werd aangetroffen tezamen met de restanten van een aantal runderkiezen, die in anatomisch verband werden aangetroffen, samen met de resten van sterk vergaand botmateriaal. De

Broek Noord: Zelfstandig opgraven‌ een utopie?

05-2014 binnenwerk.indd 264

29-09-14 10:29


paalkuil lag geïsoleerd en maakte dus geen deel uit van een structuur. Een rituele depositie kan derhalve niet uitgesloten worden. Het erf was vermoedelijk, in ieder geval gedurende twee fasen van de nederzetting, omgeven door een greppel. Mogelijk was ter plaatse van de greppel sprake van een eenvoudige omheining waarvan evenwel geen resten zijn aangetroffen. Op basis van de aangetroffen restanten van greppels kan een vermoedelijk rechthoekige structuur rondom het erf worden gereconstrueerd. De materiële cultuur Het grootste deel van het aangetroffen vondstmateriaal betreft aardewerk en steen. Organisch materiaal zoals bot, hoorn en hout blijft over het algemeen niet bewaard in zandbodems, tenzij de omstandigheden daarvoor geschikt zijn, zoals beneden het niveau van het grondwaterpeil in diepe kuilen en waterputten. Deze laatste zijn, op het fragment van het edelhertgewei na, tijdens het onderzoek niet aangetroffen. Aardewerk Het aardewerk betreft over het algemeen handgevormd inheems aardewerk en wordt toegeschreven aan de Rijn -Weser Germaanse traditie. Verreweg het grootste gedeelte van het aardewerk is gemagerd met zand en/of steengruis. Een enkele keer komt ook een organische magering voor. Daarnaast is de oppervlakte van het aardewerk in bijna alle gevallen geglad, mat of licht geruwd. Besmeten aardewerk, zoals in de IJzertijd veelvuldig werd vervaardigd, maakt geen deel uit van het vondstspectrum. Onder het aardewerk bevinden zich relatief veel versierde fragmenten. De scherven zijn onder andere versierd met lijnen of groeven, vinger- en nagelindrukken en ‘tupfen’ (ondiepe ovale indrukken, af b. 8). Kenmerkend aardewerk uit de 3e of 4e eeuw ontbreekt volledig, evenals aardewerk uit de IJzertijd en de VroegRomeinse tijd. Op basis hiervan kan het

complex tussen circa 70 en 200 n. Chr. worden gedateerd, met een duidelijk zwaartepunt in de 2e eeuw (af b. 9). Naast inheems handgevormd aardewerk werden ook enkele scherven van Romeins importwaar, een gladwandige amfoor, aangetroffen. Deze bevonden zich tezamen in één kuil. Typologisch dateren ze eveneens in de 2e eeuw. De amfoor kan via tussenhandel zijn verkregen en oorspronkelijk een vloeistof, zoals wijn of olijfolie hebben bevat. Vervolgonderzoek Om inzicht te krijgen in de omvang van de nederzetting en grafveld zijn er op 4 en 5 maart 2011 proefsleuven gegraven in het oostelijk en westelijk gedeelte van de dekzandrug. Dit proefsleuvenonderzoek werd uitgevoerd door het archeologisch opgravingsbureau SOB Research, uiteraard met medewerking van de AWN. Hieruit blijkt dat de volledige oppervlakte van de dekzandrug sporen herbergt van een lange tijd begraven en bewonen. In de nabije toekomst is op het terrein woningbouw voorzien. Maar mede door de stagnatie in de bouw kan het nog wel even duren voor dat daar de eerste spade in de grond wordt gezet. Ondanks het feit dat het gebied deels vrijgegeven is, heeft de gemeente Hengelo toch besloten dat er vooraf een archeologisch

Afb. 8 Scherf met nagelindrukken. Foto: auteur.

Broek Noord: Zelfstandig opgraven… een utopie?

05-2014 binnenwerk.indd 265

|

265

29-09-14 10:29


onderzoek dient plaats te vinden. Dit keer uitgevoerd door een officieel opgravingsbureau. Ook hierbij zal de AWN aanwezig zijn. Ons voorstel om daar alvast mee te beginnen vindt tot nu toe echter nog geen gehoor. We wachten rustig af. Sascha Benerink Van der Heijdenstraat 9 7591VL Denekamp g.m.h.benerink@sobresearch.nl

Afb.9 Scherven van een gladwandige amfoor. Foto: auteur.

Evert Ulrich Libellestraat 38 7559BS Hengelo ulrich@home.nl

Noten 1 Sascha Benerink is senior archeoloog, werkzaam bij SOB Research. Evert Ulrich is veldwerkcoördinator van de AWN-afdeling 19 en ACO Oldenzaal. 2 Bij een moderne wadi worden in stedelijke gebieden straten en daken van huizen afgekoppeld van de riolering. Het regenwater dat op deze verharde oppervlakken valt, wordt via een regenwaterriolering of over het maaiveld afgevoerd naar een wadi waar het kan infiltreren in de bodem, of vertraagd kan worden afgevoerd naar oppervlaktewater. Op deze manier wordt voorkomen dat schoon water naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie gaat en wordt tevens bereikt dat het grondwater wordt aangevuld. 3 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. 4 Zijn ontstaan in gebieden waar het water niet via een beek kon worden afgevoerd maar ter plekke moest bezinken. De humeuze inspoelingslaag is lang niet zo verdicht als bij droge podzolbodems. 5 Een langbed graf is een langwerpige grafheuvel met een grote afmeting. Veelal is deze grafheuvel rondom voorzien van een greppel. 6 Verlinde 2004, 66 (huis nummer 4); Van der Velde 2007, 143; Hermens 2007, 58. 7 Verlinde 2004, 65 (huis nummer 30; Van der Velde 2007, 115 (huis nummer 8); Waterbolk 2009, 73. 8 Ondermeer in Duitsland en Borne: Verlinde 1990. Literatuur Beek, R. van, E. Ulrich en F. Laarman, 2006: Een laat-prehistorisch grafveld en nederzettingssporen in Hengelo Broek-Noord, Overijssels erfgoed, Archeologische en Bouwhistorische Kroniek 2006, 67-80. Beek, R. van, 2010: Reliëf in tijd en ruimte. Interdisciplinair onderzoek naar bewoning en landschap van Oost Nederland tussen de vroege prehistorie en Middeleeuwen, Wageningen. Benerink, G.M.H., 2011: Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven Bestemmingsplan Broek Noord, Hengelo, Gemeente Hengelo; SOB Research, Heinenoord. Hermsen, I., 2007: Een afdaling in het verleden. Archeologisch onderzoek van bewoningsresten uit de prehistorie en de Romeinse tijd op het terrein Colmschate (gemeente Deventer) (Rapportages Archeologie Deventer 19), Deventer. Velde, H.M. van der, 2007: Germanen, Franken en Saksen in Salland (ADC Monografie 1), Amersfoort. Verlinde, A.D., 1990: Archeologische Kroniek van Overijssel over 1989, Overijsselse Historische Bijdragen 105, 123158. Verlinde, A.D., 2004: De Germaanse nederzetting te Denekamp binnen een regionaal archeologisch kader van de Romeinse tijd, Overijsselse Historische Bijdragen 119, 57-92. Waterbolk, H.T., 2009: Getimmerd verleden. Sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eems en IJssel. Groningen

266

|

Broek Noord: Zelfstandig opgraven… een utopie?

05-2014 binnenwerk.indd 266

29-09-14 10:29


De Ridder van Borne Evert Ulrich1

Een van de meest opzienbarendste ontdekkingen uit de geschiedenis van de AWN-afdeling Twente vond plaats in 1987. Tijdens een (nood)opgraving van een Karolingische nederzetting in de nieuwbouwwijk Stroom Esch in Borne, kwamen niet alleen twee huisplattegronden tevoorschijn maar ook een graf. Het graf van een Karolingische (edel)man. Deze man was daar rond het jaar 800 begraven met zijn zwaard, lans en een beurs met 16 zilveren denarii uit de tijd van Karel de Grote.

Afb.1 Vlaktekening met een overzicht van de woonsporen .In het rood aangegeven de plek van het graf. Tekening: AWN/ROB. Ridder van Borne

05-2014 binnenwerk.indd 267

|

267

29-09-14 10:29


Afb.2 Huisplattegronden, schuurtjes en 3-palige spiekers. Tekening: AWN/ ROB.

Alsof het zo gepland was vonden we in een aan te leggen plantsoen van circa 50x50 m, midden tussen de in aanbouw zijnde woningen, een complete Karolingische nederzetting. De woonsporen (af b. 1) bestonden uit twee huisplattegronden, circa veertien bijgebouwtjes, enkele lineaire structuren, vijf waterputten en talrijke kuilen. Huis I (26x7 m) en huis II (23x7,5 m) zijn beide eenschepig en voorzien van gekromde lange zijden en buitenpalen (uitkubbingen), qua typologie het beste vergelijkbaar met een mengtype van

268

|

Gasselte A en B. De huisplattegronden (af b. 2) lagen over elkaar heen. De opgraving heeft echter niet duidelijk gemaakt welk huis het oudste is. Opvallend is dat er in huis I nog een duidelijke haardplaats aan te wijzen was. Rondom deze plek lag een concentratie van kiezen van huisdieren. Binnen Karolingische huizen wordt slechts zelden de haardplek gevonden, maar in een 12e-eeuws Gasselte B-huis uit Colmschate lag een haard op dezelfde plek, zij het in het westelijk deel van de boerderij.2 Ten noorden van de boerde-

Ridder van Borne

05-2014 binnenwerk.indd 268

29-09-14 10:29


rijen lagen allerhande kuilen, twee waterputten en enkele schuurtjes, te midden waarvan ook de graf kuil was gelegen. De indruk bestaat, dat het bewoningsareaal daar ophoudt. In de overige richtingen lopen de woonsporen wel door, vermoedelijk nog het verst in westelijke richting, waar in 1988 ca 100 m buiten de opgraving de vijfde Karolingische waterput is aangetroffen. In het opgravingsvlak zijn vijf of zes ‘schuren’ gevonden, die goed vergelijkbaar zijn met de schuren uit Baalder.3 De grootste schuur meet 6x4,5 m, de kleinste 2x1,5 m. De zuidelijkst gelegen grote schuur staat precies dwars op huis II. Beide bouwsels behoren het meest waarschijnlijk bij elkaar. Elders in de opgraving zijn verder nog één vijfpalige en zes driepalige structuren aangetroffen. Ze worden algemeen als hooiopslagplaatsen geïnterpreteerd. In Baalder zijn alleen zespalige structuren gevonden, maar naast het 12e-eeuwse huis uit Colmschate lag eveneens een vijfpalige en een driepalige structuur. Vijfpalige structuren zijn buiten Borne genoegzaam bekend in vroegmiddeleeuws verband, maar driepalige structuren zijn nog maar zelden ontdekt. De driepalige hooischuurtjes in Borne zijn bovendien opmerkelijk gerangschikt. Ze liggen evenwijdig aan en dwars op huis II. In het noordoosten van de opgraving ligt een halfcirkelvormige structuur, die mogelijk van een omheininkje of een (wind)afscherming stamt. Wellicht is een tweede structuur daarvan binnen huis II aan te wijzen. Elders in Overijssel zijn dit soort structuren ons uit andere periodes bekend, vooral uit de Romeinse tijd te Colmschate en eenmaal uit de Bronstijd of IJzertijd te Spoolde. 4 In de directe nabijheid van beide huizen zijn vijf waterputten aangetroffen. Daarvan behoren er twee tot de categorie boomstamput, terwijl er één een vierkante bekisting bezat: de planken ervan pasten in de verticale sleuven van de hoekpalen.

Vondsten Uit de meest westelijke boomstamput (in 1988 buiten de opgraving gevonden) komen vier vrij complete vondsten: twee kommen uitgevoerd in het bekende vroegmiddeleeuwse ruwe baksel, twee houten voorwerpen en een plankje van esdoornhout. Het ene houten voorwerp betreft een 5 cm hoog kommetje van gedraaid beukenhout (Fagus sylvatica). Het bij de berging reeds sponsachtig aanvoelend bakje is tijdens de restauratie zeer sterk vervormd geraakt. Het tweede houten voorwerp is een 18 cm hoog gekuipt emmertje (af b. 3) van taxushout (Taxus baccata). De zeven of acht niet even brede duigen van het emmertje zijn door middel van een groef ‘gestoken’ op een rond bodempje, dat op zijn beurt voor 80% uit één houten plaatje bestond. Uit verkleuringen op het hout blijkt dat de duigen door drie banden bijeen gehouden werden. Deze banden moeten van gevlochten wilgentenen zijn geweest. Het emmertje heeft ongetwijfeld een hengsel gehad, waar alleen twee rechthoekige gaatjes ter hoogte van de bovenste band nog op wijzen. Door de wat conische vorm, bij een bodemdoorsnede van 15,5 - 16 cm en een randdiameter van 14 cm, oogt het voorwerp smal en diep. Taxushout is goed, hard en buigzaam hout, maar het is ook giftig. Het is daarom zeer de vraag of het emmertje voor de opslag van spijs of drank is gebruikt.5 De laatste hier te vermelden vondst stamt uit kuil A in het zuidoosten van de opgraving. Deze kuil bevatte onder meer verkoolde duivenbonen en een kwart gedeelte van een druk versierde bronzen armband (af b. 4).6

Afb.3 Gekuipt emmertje van taxushout. Foto: museum Twentse Welle.

Afb.4 Druk versierde bronzen armband uit kuil A. Foto: museum Twentse Welle.

Bijzonder graf Te midden van diverse kuilen kwam tot ieders verbazing een graf tevoorschijn. Degene die het destijds opgegraven heeft dacht daarom in eerste instantie dat het een afvalkuil was. Pas na bestudering van de vondsten werd duidelijk dat het om een graf ging. Het graf bevond zich 12 m ten noorden van twee huisplattegronden. Daardoor ontstaat de indruk dat Ridder van Borne

05-2014 binnenwerk.indd 269

|

269

29-09-14 10:29


Afb.5 Reconstructie tekening van de ‘ridder van Borne’ gemaakt door de bekende illustrator Kelvin Wilson. Tekening: museum Twentse Welle.

Afb.6 Zwaard en vleugellans afkomstig uit het graf. Foto: museum Twentse Welle.

270

|

het destijds bewust op het ‘achtererf’ van één der huizen is aangelegd. Het behoorde ongetwijfeld toe aan een regionaal belangrijke (edel)man (afb. 5). Deze is dus praktisch op het achtererf van zijn eigen huis begraven. Dat was voor die periode zeer ongebruikelijk. Immers, op het concilie van Paderborn in het jaar 784 verbood Karel de Grote begravingen anders dan in of bij christelijke kerken.7 De doden moesten in gewijde aarde begraven worden. Ook het meegeven van grafgiften was toen ongebruikelijk. Het vreemde is dat deze man wel met zijn hele wapenuitrusting is begraven. Het lijkt er op dat men kennelijk vasthield aan de oude gebruiken. In de Vikingtijd

kwam het regelmatig voor dat bij of tussen de fundamenten van een oud huis graven werden aangelegd, een verschijnsel dat op meerdere plekken in Scandinavië is waargenomen. Vaak hebben deze graven een aanzienlijke afmeting, afgedekt door een grote heuvel of voorzien van een ronde muur, hetgeen doet vermoeden dat ze zijn aangelegd voor een prominent persoon. Dit laatste verschijnsel is in niet in Borne aangetroffen. Van de man zelf is niets teruggevonden, maar des te opvallender waren de grafgiften. Op zijn lichaam lag een onversierd ijzeren zwaard (afb. 6) van 92 cm lengte. Determinatie heeft uitgewezen dat dit zwaard gestoken was in een schede van berkenhout, bekleed met leer.8 Naast hem lag een ijzeren vleugellans en achterin het graf werden zijn ruitersporen gevonden. De meest opmerkelijke vondst uit het graf was een beurs met 16 zilveren denarii (afb. 7) uit de tijd van Karel de Grote. Deze heeft waarschijnlijk aan een riem om zijn middel gezeten. De grafkuil is oost-west georiënteerd, al dan niet toevallig evenwijdig aan een der (gelijktijdige?) huizen en aan twee schuurtjes. De kuil heeft een bij benadering afgeronde rechthoekige omtrek, 2,70 m lang, 1 m breed, 25 cm resterende diepte onder het ter plaatse lage schaafvlak. De kuildiepte moet oorspronkelijk circa 60 cm zijn geweest. De grafkuil toont komvormige dwarsprofielen en heeft dus geen verticale zijkanten en geen brede, vlakke bodem als bij een schachtgraf. Er werd nog gedacht aan een cenotaaf maar de ligging alsmede de ordelijk neergevlijde bijgaven spreken dit tegen.9 Het is duidelijk een inhumatiegraf, waarbij de overledene met het hoofd in het westen begraven is.10 De grafgiften geven aan dit kennelijk geïsoleerd gelegen graf een uitzonderlijke betekenis. Circa 20 cm boven de kuilbodem lagen namelijk de volgende objecten: - Een onversierd tweesnijdend ijzeren zwaard van 92 cm lengte. Het zwaard heeft een eenvoudige driehoekige gevestknop, een houten greep, en twee overlangse gleuven op de kling. Het

Ridder van Borne

05-2014 binnenwerk.indd 270

29-09-14 10:29


zwaard was gestoken in een schede van berkenhout, bekleed met leer, waarop textielresten, waarschijnlijk van kleding, lagen.11 - Een ijzeren vleugellans met damascering, lengte: 47 cm.12 - Twee ijzeren ruitersporen met prikkel. - Een driehoekig ijzeren voorwerpje, waarschijnlijk versteviging van een dolk- of zwaardschede. - Een roestklomp zonder structuur onder het zwaard, waarschijnlijk van een gesp of beurs. - Zestien zilveren denarii van Karel de Grote, af komstig uit voornoemde roestklomp. De oudste, tevens kleinste munt lag echter wellicht bij het hoofd.13 Determinatie en muntplaatsen. A. Pol van het Koninklijk Penningkabinet heeft de denarii gedetermineerd. Het kleinste exemplaar, geslagen te Tours, is de enige penning van vóór de munthervorming uit 790 of 793/4.14 De overige vijftien munten zijn van na die hervorming. Zij zijn geslagen te Mainz (Duitsland, 3x), Dorestad (Nederland, 2x), Melle (België, 3x) en voorts te Bourges (Frankrijk, 1x), Dax (Frankrijk, 1x), Toulouse (Frankrijk, 1x), Pavia (Italië, 1x) en Ravenna (Italië, 1x). Dankzij de munten is het graf dus te dateren na 790/794. De uiterste datering is zelfs omstreeks 840 te plaatsen door het volledig ontbreken van munten van Lodewijk de Vrome. Zonder de munten zou het graf al gauw een halve eeuw vóór circa 800 zijn gedateerd. In Nederland is nog niet eerder een graf met een serie Karolingische munten bekend geworden. Praktisch alle munten zijn aan de voorzijde voorzien van de tekst CARLUS REX FR (Karel koning der Franken). Op de achterzijde staat het z.g. Karolus monogram KRLS, waarvan naar verluid Karel de Grote alleen het middelste ‘wybertje’ tekende. Op het monogram wordt de plaats vermeld waar de betreffende munt destijds geslagen is. Opvallend is de grote verscheidenheid aan muntplaatsen. Het hele Frankische rijk is er namelijk

praktisch in terug te vinden.15 Berust dit op een toeval of was het inderdaad een bereisde man. In vergelijking met de huidige tijd: hoe vaak komt het voor dat je tegelijkertijd munten in de portemonnee hebt uit alle Eurolanden. Gezien zijn uitrusting kan hij als legeraanvoerder in dienst van Karel de Grote door Europa getrokken zijn, en de munten als souvenir hebben meegenomen. Of was het wellicht een zendgraaf, die vaak incognito er op moest toezien dat alles in de regio ordelijk verliep.16 Een ding is echter zeker; het moet een voornaam persoon zijn geweest die daar in Borne aan het huidige Hoef blad wellicht gewoond heeft en er later begraven is.

Afb.7 Zilveren denarius uit het graf. Aan de voorzijde een kruis met omschrift CARLVS REX FR. Op de keerzijde het Karolusmonogram met het omschrift DORESTADO (Dorestad, het huidige Wijk bij Duurstede). De munt is geslagen tussen 794 en 800. Foto: museum Twentse Welle.

Informatiebord Ter herinnering aan deze bijzondere opgraving heeft de gemeente Borne in 1988 een informatiebord geplaatst bij het plantsoen (af b. 8). De palen die aanvankelijk de contouren van huis I aangaven zijn inmiddels verdwenen. Van de

Afb.8 Informatiebord bij het plantsoen aan het Hoefblad in Borne. Foto: auteur.

Ridder van Borne

05-2014 binnenwerk.indd 271

|

271

29-09-14 10:29


bordjes met nummers, die verwijzen naar de verschillende vindplaatsen, staan er nog twee overeind. Daaronder, verscholen tussen het struikgewas, bordje nummer 3. Op deze plek werd

destijds het graf gevonden. Door het dichte struikgewas is het alleen in de winter zichtbaar. Wie verwacht daar nu een bordje te vinden? De geschiedenis lijkt zich te herhalen.

Noten 1 De auteur is veldwerkcoördinator van de AWN en ACO Oldenzaal. 2 Overijsselse Historische bijdragen 1988, 156. 3 Opgraving Baalder Esch 1937. 4 Telleman, W. & A.D. Verlinde 1989, 9 en 11. 5 De houtdeterminaties danken wij aan mevrouw L. Kooistra van de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek. 6 In 784 bepaalde het Concilie van Paderborn dat de doden niet langer mochten worden begraven buiten het dorp, langs de wegen of op de hei, maar in of bij de kerk. 7 Determinatie door mevrouw J. Buurman. 8 Determinatie Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek. 9 Een cenotaaf (uit het Grieks: kenos = leeg, taphos = graf) is een grafteken dat al sinds de klassieke oudheid wordt opgericht ter nagedachtenis aan overledenen van wie het stoffelijk overschot elders verkeert of onvindbaar is. 10 Begraving van een mens, al dan niet in een grafheuvel . Dit gebruik ging vooraf aan een periode van crematies in de urnenveldcultuur. 11 Determinaties door mevrouw L. Kooistra van de Rijksdienst Oudheidkundig Bodemonderzoek. 12 Het zwaard is volgens de techniek van het ‘damasceren’ gesmeed. Daarbij worden koolstofrijk en koolstofarm ijzer in lagen gecombineerd. Het zwaard was daardoor zowel hard als soepel, terwijl de versiering gelijk meegesmeed werd. 13 Alle vondsten zijn sinds 2012 opgenomen in de vaste expositie van museum Twentse Welle in Enschede. 14 In de periode 790-794 voerde Karel de Grote een munthervorming door die het betalingsverkeer in Europa voor vele eeuwen zou bepalen. Bij deze gelegenheid werd de denarius novus de nieuwe denier of penning ingevoerd. Uitgangspunt voor de specificaties van deze munt was de Karolingische pond van ca 400 gram zilver. Daaruit werden 240 van deze munten geslagen waarbij 12 van deze munten overeenkwamen met een gouden solidus. Deze verdeling van 1 pond is 20 shilling van elk 12 pence is tot 1971 de basis gebleven van het muntstelsel in Groot Brittannië. De grote verdienste van Karel de Grote was dat de door hem ingevoerde munten binnen enkele jaren in niet minder dan 34 muntplaatsen, van Barcelona tot Dorestad, op gelijke voet werden geslagen. 15 Frankische rijk voor 800. Het rijk van Karel de Grote bestreek het grootste deel van West-Europa en de communicatie was moeilijk. Om de activiteiten van zijn ondergeschikten te controleren beschikte de keizer uitsluitend over een corps rondreizende missi dominici, zendgraven, die ter plekke en vaak incognito de gang van zaken controleerden. Bij misstanden konden ze onmiddellijk optreden. Literatuur Anoniem, 2012: Vikingen!, Drents Museum Assen. Boekhorst, B.H.J. te, 2011: Denarius novus, Nieuwsbrief Numismatische Kring Frisia 5. Manten, A.A., 1992: De kerstening van de Vechtstreek, Tijdschrift Historische Kring Breukelen 7, 65-82. Telleman. W & A.D. Verlinde, 1989: Archeologische kroniek van Overijssel over 1988, Overijsselse Historische Bijdragen 104, 182-188. Vilsteren, V.T. van en A.G. Kleinjan, 1985: ‘Ondergedoken en opgegraven in Baalder; Middeleeuwse vondsten uit een Overijsselse buurtschap’. In: V.T. van Vilsteren, D.J. de Vries en R. van Beek (red), Van beek en land en mensenhand, Feestbundel voor R. van Beek, Utrecht. Verlinde A.D. & H.T. Waterbolk, 1983: Een herinterpretatie van de Karolingische grondsporen te Baalder (Ov.), Westerheem, 365-370. Verlinde, A.D., 1986: Archeologische kroniek van Overijssel over 1985, Overijsselse Historische Bijdragen 101, 139-159. Verlinde, A.D. en AWN 1990: Archeologische kroniek van Overijssel over 1989, Overijsselse Historische Bijdragen 105, 147-151. Waterbolk, H.T., 1980: Hoe oud zijn de Drentse dorpen?, Westerheem, 190-212. Waterbolk, H.T. , 2012: Getimmerd Verleden, sporen van voor- en vroeghistorische houtbouw op de zand- en kleigronden tussen Eem en IJssel, Groningen.

272

|

Ridder van Borne

05-2014 binnenwerk.indd 272

29-09-14 10:29


De opgraving van het Agnesklooster Evert Ulrich1

Van alle Twentse steden heeft Oldenzaal de interessantste geschiedenis. Eeuwenlang was het zowel op kerkelijk als op wereldlijk gebied de belangrijkste stad van dit gewest.2 De eerste vermelding dateert uit circa 700 na Chr. Kapittel, marktrecht en vesting deden haar in de Middeleeuwen uitgroeien tot het zwaartepunt van Twente. Uit oude kaarten uit onder andere 1605 en 1626 blijkt dat Oldenzaal, als enige in Twente, een prachtige, ommuurde vesting is geweest (afb. 1). Deze stad vormde het decor voor een van de indrukwekkendste en langstdurende opgravingen uit de geschiedenis van de AWN-afdeling Twente.

Een stad met zo’n rijk verleden heeft een interessant bodemarchief. Lange tijd was Oldenzaal echter voor de archeologen een onneembare ‘vesting’.3 Er zijn in het verleden diverse pogingen ondernomen om daar verandering in aan te brengen, maar telkens weer bleken ‘de grachten te breed en de muren te hoog’. Daarbij kwam, dat men er op voorhand van uitging, dat de Twentse steden op archeologisch gebied weinig te bieden hadden. Door de stevige ondergrond van het hier aanwezige keileem, was de bodem nauwelijks gedaald. Bovendien, zo redeneerde men, had de zuinige Twentenaar al het bouwmateriaal van vroeger hergebruikt. Het tastbare verleden zou ook om die reden grotendeels zijn uitgewist. Wat er aan vooraf ging Deze situatie bleef ongewijzigd totdat zich in april 1996 een mogelijkheid voordeed om een bouwput aan de Steen-

Afb. 1 Kaart van Blaeu: Oldenzaal rond 1626. Aan de noordkant van de stad bevindt zich in het driehoekige gedeelte het Agnesklooster. Bron: Archief gemeente Oldenzaal. De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 273

|

273

29-09-14 10:29


Afb .2 Op de kaart van Blaeu zijn van het Agnesklooster twee gebouwen afgebeeld. Bron: Archief gemeente Oldenzaal.

straat te onderzoeken. Op dit terrein, Plan Siers genoemd, had vroeger het Oldenzaals Gasthuis gestaan. 4 De eerste vermelding van dat Gasthuis dateert uit 1351. Tot ieders verbazing werden op dit terrein maar liefst 17 waterputten gevonden, waarvan de oudste al in 1300 in gebruik moet zijn geweest.5 Twee weken later werd 20 m ten noorden hiervan, op de hoek van de Steenstraat-Gasthuisstraat, het vroegere pand Padberg afgebroken. We kregen nu zelfs officiële toestemming van de gemeente om deze bouwput te onderzoeken. Gadegeslagen door geïnteresseerde Oldenzalers kwam onder dit pand de bijna puntgave fundering van de voormalige Gasthuiskerk tevoorschijn. De theorie van de zuinige Twentenaar kon daarmee naar het land der fabelen worden verwezen. Nog tijdens de opgraving van deze kerk werden de opgravers verrast door een opmerking van een toeschouwer: “ Bij mij ligt een klooster in de tuin. Dat mogen jullie ook wel opgraven”. Deze opmerking kwam van de heer Clemens Mulder, eigenaar van een elektronicazaak die moest wijken voor een nieuw te bouwen winkelcentrum. Dit gebied, in de volksmond De Driehoek genoemd, ligt midden in het oude stadscentrum.6 Bekend was, dat hier het Agnesklooster had gestaan waarvan de geschiedenis, voor zover bekend, terug gaat tot 1385 (af b. 2). Dankzij het succesvolle onderzoek aan de Steenstraat, verleende de gemeente toestemming om hier opgravingen te verrichten. Dat deze opgraving twee jaar zou duren, kon toen niemand vermoeden. Evenmin, dat hierbij de fundamenten van een vrijwel compleet stadsklooster tevoorschijn zouden komen. De Driehoek In de jaren ‘80 ontwikkelde de gemeente Oldenzaal plannen voor de bouw van een nieuw winkelcentrum In de Driehoek. Deze driehoek wordt begrensd door de Boterstraat, de Nagelstraat en de Kloosterstraat. Het gebied bevindt zich binnen de voormalige laatste stads-

274

|

gracht van circa 1570. Toen we in augustus 1996 begonnen met het eerste verkennende onderzoek, was het terrein nog grotendeels bebouwd met winkels en woonhuizen. Aan de Kloosterstraat stond bovendien een groot schoolgebouw, de Radboudschool.7 Deze school was in 1945 gebouwd op een terrein dat vroeger bekend stond als de Klooster- en Kocksweide, was in 1993 buiten gebruik gesteld en stond sindsdien leeg.8 De naam kloosterweide herinnert aan het feit, dat hier vroeger het middeleeuwse Agnesklooster stond.9 Door de jaren heen waren er echter geen sporen van dit klooster tevoorschijn gekomen of niet als zodanig herkend. Het onderzoek Dankzij de tip van de heer Mulder begonnen leden van de AWN-afdeling/ ACO in augustus 1966 op een braakliggend terrein aan de Boterstraat het onderzoek. Bij het graven van proefsleuven vonden we geen aanwijzingen voor een klooster, wel kwam er een tweetal scherven van Badorf- of Hunneschansaardewerk tevoorschijn.10 Deze scherven uit het Duitse Rijnland vormen de eerste archeologische aanwijzing dat Oldenzaal in de 9e of 10e eeuw bewoond moet zijn geweest. Aan de westzijde, grenzend aan het schoolplein, ontdekten we een fragment van een vrij brede muur. Buiten deze muur werd op een diepte van circa 2 m een verstoord graf aangetroffen. Al snel werd duidelijk, dat de restanten van het klooster zich ver-

De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 274

29-09-14 10:29


moedelijk onder het schoolterrein bevonden. Na toestemming van de Woningbouwvereniging Oldenzaal en de gemeente kon begin augustus 1996 op het schoolplein worden gestart met proef boringen. Na een week intensief boren werd op een diepte van 1,20 m het eerste muurfragment gevonden. Dankzij een gemeentelijke subsidie van ƒ 20.000,- voor het huren van een graafmachine, kon eind september worden begonnen met de eigenlijke opgraving van het Agnesklooster. De opgraving Het schoolplein had een afmeting van 45x50 m en werd aan de noord- en westzijde begrensd door de vroegere Radboudschool; aan de oost- en zuidzijde bevonden zich winkels en woonhuizen. Het opgravingsterrein lag dus als het ware ingebed tussen gebouwen. De leegstaande school werd niet alleen onze kantine, maar diende ook als opslag van het materiaal en de vondsten. Het zand mocht, wegens geringe vervuiling, niet afgevoerd worden van het terrein. Dit vormde weliswaar een belemmering, maar door het zand hoog op te tassen, kregen we toch voldoende ruimte in de opgravingsputten. Er waren twee grote verstoringen op het voormalige kloosterterrein aanwezig. De eerste was een schuine brede band van gele grond over het middenterrein (noord/west-zuid/oost) veroorzaakt door een voormalige vleugel van het schoolgebouw. De andere verstoring betrof het bestaande schoolgebouw zelf dat tijdens de opgraving werd afgebroken. Het grootste gedeelte van het kloostercomplex bevond zich echter precies onder het vroegere schoolplein. De natuurlijke ondergrond van het klooster11 Verschillende delen van het klooster, onder het begijnenhuis, zijn gebouwd op zwarte ophogingsgrond waarin op de plaats van de funderingen grondverbetering is aangebracht (af b. 3).12 Het was in eerste instantie niet duidelijk wat de

aard was van de depressie waarin deze ophoging was aangebracht. Pas tijdens het uitgraven van de bouwput in september 1998 bracht de aanleg van dwarsprofielen meer duidelijkheid: het bleek te gaan om een gedempt beekdal, wat tot dan toe onbekend was. De interpretatie berust op de vlakken, de V-vormige dwarsdoorsnede van de depressie en de aanwezigheid van vuistgrote keien en grind op de bodem. De opvulling van het dal vertoonde nauwelijks een gelaagdheid en was vondstarm. In de twee oostelijke dwarsprofielen buiten het eigenlijke kloosterterrein bleek uit een veenlaag, dat de onderste 1,50 m van het beekdal het eerst was gedicht. Ook de onderzijde van een secundaire ‘beschoeiing’ (aangepunte paaltjes met vlechtwerk ertussen, mogelijk bedoeld als perceelgrens), precies boven de diepste meters, wijst in deze richting. Boven de veenlaag, die duidt op stilstaand water, vond een tweede ophoging plaats die - blijkens de vondst van scherven van steengoed uit Duitse pottenbakkersplaatsen als Siegburg en Langerwehe; en grijs aardewerk – op z’n vroegst in de tweede helft van de 14e eeuw zal zijn uitgevoerd. Uitgaande van het gereconstrueerde loopvlak uit ongeveer de 10e eeuw, zal het beekdal circa 20 m breed en 4 m diep zijn geweest. Het beekdal bevond zich in het noorden van De Driehoek, ruim 20 m binnen de (later eveneens gedempte) dubbele

Afb. 3 De opgravingstekening waarin de gelaagdheid van het gedempte beekdal onder het begijnenhuis goed te zien is. Tekening: ROB Amersfoort.

De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 275

|

275

29-09-14 10:29


Afb. 4 De fundering van een groot bakstenen gebouw. Waarschijnlijk gaat het hierbij om het begijnenhuis van 1385. Foto: Jos Oude Essink Nijhuis.

276

|

stadsgracht van Oldenzaal (thans de buitenzijde van de Kloosterstraat) en kromde in westelijke richting van de stadsgracht af tot onder het begijnenhuis. De ontdekking van dit beekdal geeft eens te meer aan dat het loopvlak in de binnenstad oorspronkelijk geaccidenteerd was en pas door latere ophogingen een egaal aanzien kreeg (afgezien van het natuurlijke hoofdreliĂŤf van de stuwwal).13 De ontdekking bevestigt tevens het vermoeden, dat het klooster werd gebouwd op een slechte (drassige) locatie. Ook in andere steden in de Nederlanden is dit een bekend verschijnsel bij grote en relatief late kloosterterreinen.

dateert uit 1385. Op de plaats waar later het klooster verrijst, staat dan een begijnenhuis. Tijdens de opgraving vonden we de fundering van een groot bakstenen gebouw met een afmeting van circa 16x6 m. (af b. 4) De 70 cm brede funderingsmuur was opgemetseld met kloostermoppen van 28x14x7 cm. Het gebouw was noord-zuid gericht en de fundering bleek uitzonderlijk gaaf. In het noordelijke deel van de westmuur bevond zich een ingang, voorzien van een f link uitgesleten drempel. Links van de drempel was nog de duim aanwezig waarop het deurscharnier had gedraaid. De fundering had nog een verrassing in petto, want uit een dichtgemetselde kaarsennis in de oostmuur kwam een vrijwel ongeschonden kandelaar van baksteenaardewerk tevoorschijn. De binnenruimte was door een scheidingsmuur verdeeld in twee helften. Deze muur stond precies in het midden van het gebouw. De ruimte vlak achter de ingang was erg verstoord. In het noordelijke en zuidelijke gedeelte van de fundering bevond zich een vrijwel gave vloer van platgelegde kloostermoppen. Onder de noordelijke vloer ontdekten we later nog twee boven elkaar liggende vloeren. Voor de onderste twee vloeren wordt, gezien de vele houtskoolpartikels, gedacht aan een eventuele vroegere keukenfunctie. Op het laagste vloerniveau werd in de linkerhoek een bakstenen vloer aangetroffen met in het midden een cirkelvormige verbrande plek, mogelijk af komstig van een brouwketel. Vlakbij de ingang kwamen uit het gebouw drie voorraadpotten tevoorschijn (af b. 5). Deze waren ingebed in een mantel van klei, vermoedelijk bedoeld om de inhoud koel te houden. De witte aanslag aan de binnenzijde van de voorraadpotten duidt er op, dat hierin waarschijnlijk een zuivelproduct (melk?) werd bewaard.14

De eerste vermelding De eerste vermelding van het klooster

Bouwonderzoek Het bouwhistorisch onderzoek wijst uit

De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 276

29-09-14 10:29


dat dit gebouw in de tweede helft van de 14e eeuw moet zijn gebouwd.15 Mogelijk gaat het hier om het eerder vermelde begijnenhuis uit 1385. Gezien de drie vloerniveaus is dit gebouw minimaal twee keer verbouwd. Wanneer de eerste verbouwing heeft plaatsgevonden weten we niet. Van de tweede verbouwing weten we dat wel: gezien de vondsten die onder de vloer tevoorschijn kwamen, moet deze hebben plaatsgevonden rond 1505–1510. Mogelijk heeft dit te maken met de verhuizing rond 1505 van de zusters naar het Singraven in Denekamp.16 Begravingen Al in een vroeg stadium van de opgraving vonden we graven. Deze lagen in een kloostergang, tegen de oostmuur van het voormalige begijnenhuis. In het oostelijke gedeelte van de kloosterkerk kwam eveneens een aantal graven tevoorschijn. Daarnaast bevond zich ten zuiden van de kerk het restant van een voormalig kerkhof. Het was door latere bouwactiviteiten zodanig verstoord, dat diepgaander onderzoek helaas niet mogelijk was. Met moeite hebben we hier nog ongeveer 25 graven kunnen traceren. Omdat de graven in de kloostergang zo’n aparte plaats innemen zijn ze onderzocht door de heer S. Baetsen, fysisch antropoloog van het ROB te Amersfoort. De begravingen uit de kloosterkerk zijn grotendeels onderzocht door dr. Fuldauer, paleopatholoog en lid van AWN-afdeling Twente. Het skeletonderzoek richtte zich in eerste instantie op het vaststellen van het geslacht, de lengte en leeftijd van de overledenen.17 Het geslacht wordt mede bepaald op basis van de schedel, onderkaak en het bekken. De leeftijd wordt aan de hand van vier verschillende kenmerken aan het skelet vastgesteld, namelijk schouder, schaambeen, bovenbeen en het dichtgroeien van schedelnaden. De mate van gebitsslijtage kan bij het vaststellen van de leeftijd eveneens een grote rol spelen. Afwijkingen en ziekten laten hun spo-

Afb. 5 Voorraadpot van grijs aardewerk, datering 15e eeuw. Foto: ROB.

ren achter op het skelet. Deze kunnen door deskundigen opgespoord en vertaald worden naar de leefomstandigheden en gezondheidstoestand. De verspreiding van de graven over het kloosterterrein maakte eveneens deel uit van het onderzoek: waar werden de overledenen begraven en heeft de plek bijvoorbeeld iets te maken met de status van de personen. In 1465 mogen de zusters onder andere de vergrote kloosterkerk doen inwijden en een eigen kerkhof inrichten op het kloosterterrein. Vanaf dat jaar zullen de overleden zusters ongetwijfeld een plaats hebben Afb. 6 De zusters in de kloostergang waren begraven op een eikenhouten plank. De handen zijn gevouwen .Door de kleiige grond bleven de skeletten opvallend goed bewaard. Foto: Jos Oude Essink Nijhuis.

De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 277

|

277

29-09-14 10:29


Afb.7 Een mannengraf uit de kloosterkerk. In de kerk werd men wel in een kist begraven. De handen werden niet gevouwen maar opzij of over het lichaam gelegd. Foto: Jos Oude Essink Nijhuis.

gekregen binnen de hen vertrouwde muren van het Agnesklooster. Vergelijkbare onderzoeken vonden plaats in Kampen, waar in 1990 en 1992 eveneens een Agnesklooster is opgegraven. In Delft kwamen bij een onderzoek in 1975 van het voormalige Karthuizerklooster eveneens skeletten tevoorschijn die qua datering vergelijkbaar zijn met die van de Oldenzaalse zusters. Begravingen in de gang In de kloostergang, tegen de oostmuur van het begijnenhuis kwamen 9 graven tevoorschijn. Deze waren allemaal oostwest georiënteerd, waarbij de overledenen volgens christelijk gebruik met het hoofd naar het westen zijn begraven. Opvallend is, dat bij alle overledenen het hoofd iets hoger was gelegd; hierdoor keek men als het ware naar het oosten. Deed men dit bewust, omdat in het oosten de opstanding wordt verwacht en men zo Christus aan de hemel ziet verschijnen? Alle overledenen zijn begraven op eenvoudige, eikenhouten planken, dus niet in kisten. De gelofte van

278

|

armoede werd tot in de dood doorgevoerd. Bij graf 5 was de eikenhouten plank zo goed geconserveerd, dat deze dendrochronologisch onderzocht kon worden (af b. 6). De veldatum van de eikenboom is daarbij vastgesteld op 1592, +/- 6 jaar.18 Gezien de goede staat van de plank is dit wellicht een van de laatste begravingen geweest. Alle 9 gevonden individuen behoren tot het vrouwelijke geslacht. Het zullen beslist overleden zusters van het klooster zijn geweest. De aparte begraafplaats, zo dicht tegen het klooster aan, zou kunnen wijzen op overleden zusters van een hogere positie. Lagen hier wellicht de ministrae, de hoofden van het klooster, begraven? Onderzoek wees uit dat de gemiddelde leeftijd van de zusters bij het overlijden 37,5 jaar was, met een minimum van 19 en een maximum van 59 jaar. In vergelijking met tijdgenoten uit Delft (gemiddeld 48,6 jaar) en Kampen (gemiddeld 51 jaar) is de gemiddelde leeftijd van de Oldenzaalse zusters aan de lage kant. Ook de gemiddelde lengte van de zusters (158,5 cm) is met een minimum van 150 cm en een maximum van 168 lager dan die van de tijdgenotes uit Delft en Kampen, namelijk ongeveer 162 cm. Concluderend ‘scoren’ de zusters uit Oldenzaal wat betreft leeftijd en lengte gemiddeld aanzienlijk lager dan bijvoorbeeld hun tijdgenoten uit Delft en Kampen. Dit zou kunnen betekenen dat hun gezondheidstoestand minder goed en de sociaaleconomische positie van de zusters relatief ongunstiger was. De lichaamslengte van een individu is mede af hankelijk van de ontwikkeling van de botten tijdens de jeugd. Dat er bij zes van de negen individuen tandglazuurbeschadigingen aanwezig waren, die grofweg tijdens de eerste tien levensjaren ontstaan, duidt er op dat een relatief groot deel van de zusters uit het Agnesklooster een minder gezonde jeugd had. De zusters lijken dus uit een relatief lager sociaal milieu af komstig te zijn. Een bevoorrechte positie lijkt voorbehouden aan individuen met vol-

De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 278

29-09-14 10:29


Afb.8 Opgravingstekening met de drie begraafplaatsen: 1 kloostergang met 9 graven; 2 kerk met 35 graven; en 3 verstoord kerkhof met 25 graven. Tekening: AWN.

doende ervaring en aanzien om een klooster te leiden. De leeftijden bij het overlijden zijn relatief laag. Volgens de onderzoekers is daarom de mogelijkheid dat het bij alle overledenen om ministrae gaat klein. Wellicht gaat het hierbij dus om een begraafplaats voor ‘gewone’ zusters. Waarom deze zusters na hun overlijden zo’n aparte plaats kregen, blijft vooralsnog een raadsel. Vooral het feit dat deze zusters, met gevouwen handen, niet in een kist maar op een eikenhouten plank werden begraven, duidt op een begravingsritueel dat de bewuste keuze voor de armoede symboliseert. Een symbool dat heel goed past bij een voorbeeldfunctie. Begravingen in de kloosterkerk In het oostelijke gedeelte van de kerk werden in totaal 34 begravingen gevonden. De meeste graven waren door latere bouwwerkzaamheden, zoals die van de school, erg verstoord. Evenals de begravingen in de kloostergang zijn deze graven allemaal oost-west gericht.

Het enige verschil is dat men in de kerk wel in een kist was begraven. Naast de vele spijkers die we rond de graven vonden was, vooral bij de dieperliggende graven, soms nog het hout van de kist fragmentarisch aanwezig.19 Welk soort kisten men gebruikt heeft, was echter niet meer te achterhalen. Sommige graven bevatten complete skeletten, andere waren grotendeels ’verrommeld’. Soms vonden we alleen een schedel of een paar beenderen die ‘geordend’ bij elkaar waren gelegd. Het geeft de indruk dat een aantal graven, waarschijnlijk ten gevolge van ruimtegebrek in de kerk, zijn hergebruikt. Van de 34 begravingen konden er 19 vrij nauwkeurig onderzocht worden. We genoten daarbij de deskundige hulp van dr. Fuldauer. Ook hier waren alle aangetroffen begravingen oost-west georiënteerd. In tegenstelling tot de zusters uit de kloostergang, waarbij de handen waren gevouwen, zijn bij deze overledenen de armen langszij- en soms over het De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 279

|

279

29-09-14 10:29


lichaam gelegd. Dit geldt zowel voor de vrouwen als voor de mannen (af b. 7). Alle overledenen waren met het hoofd naar het westen begraven. Priesters werden in kerken vaak met het hoofd in oostelijke richting begraven, zodat ze bij de wederopstanding de gelovigen in het gezicht konden zien; een dergelijk graf hebben we echter niet aangetroffen.20 Van de 19 onderzochte skeletten bleken er maar liefst 14 toe te behoren aan mannen. Op zich is het natuurlijk vreemd, dat er zoveel mannen begraven liggen in een vrouwenconvent. Een vergelijking met bijvoorbeeld het Agnesklooster in Kampen laat zien, dat daar van de in totaal 74 onderzochte skeletten er maar 6 mannen waren. In de kerk van het Kamper klooster lag zelfs maar 1 man begraven. Bij een vergelijkbaar onderzoek op de begraafplaats van de Grauwe Zusteren in Harderwijk zijn er van de 55 begravingen 17 toegeschreven aan mannen. Dit aantal was echter te verklaren doordat dit klooster ook zieken verzorgde. De 17 mannen in Harderwijk vertoonden ook meer gebreken Afb.9 Deze gemetselde beerput werd gevonden tegen de oostmuur van het begijnenhuis. De stortkoker was voorzien van een tussenschot. Daardoor weten we dat er twee privaten op waren aangesloten. Foto: Jos Oude Essink Nijhuis.

280

|

en waren wellicht patiënten van het klooster. Concluderend: de gemiddelde leeftijd bij de mannen was 33 jaar met een minimum van 25 en een maximum van 50 jaar; de gemiddelde lengte was 167 cm met een minimum van 162 cm en een maximum van 176 cm. Bij de vrouwen lag de gemiddelde leeftijd op 30 jaar met een minimum van 20 en een maximum van 45 jaar; de gemiddelde lengte van de vrouwen was 165 cm, met een minimum van 163 cm en een maximum van 170 cm. Verspreiding van de graven Zoals gezegd maakte de verspreiding van de graven over het kloosterterrein eveneens deel uit van het onderzoek: waar werden de overledenen begraven en heeft de plek bijvoorbeeld iets te maken met de status van de personen? We vonden in totaal 3 begraafplaatsen op het kloosterterrein: de kloostergang met 9 graven, de kerk met minimaal 35 begravingen en het verstoorde kerkhof waar met veel moeite ca. 25 graven konden worden getraceerd (af b. 8). De 9 graven uit de kloostergang liggen dermate geïsoleerd, dat hier vermoedelijk zusters begraven zijn die een aparte of belangrijke positie hebben gehad in het klooster. Waarom zouden ze anders zo dicht tegen het vertrouwde klooster aan begraven zijn, terwijl ze ook in de kerk of op het kerkhof hun laatste rustplaats hadden kunnen krijgen. De vele mannen die in de kerk begraven lagen stellen ons vooralsnog voor een raadsel. Wellicht hadden wij het antwoord kunnen vinden aan de hand van bijvoorbeeld de gemêleerdheid van de graven op het kerkhof, dat aan de zuidkant van de kerk gelegen was. Maar helaas was dat te zwaar verstoord voor een diepgaand onderzoek. Het geheim van de begravingen in de kerk is dus letterlijk meegenomen in het graf. Om meer duidelijkheid en vooral antwoorden te krijgen, zullen we moeten wachten op vergelijkbare onderzoeken in de toekomst.

De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 280

29-09-14 10:29


Beerput De beerput in de kloostergang werd tegelijkertijd met het begijnenhuis gebouwd (af b. 9). De put had een diameter van 1,40 m en een diepte van 2,80 m. Aan de bovenzijde was de put afgesloten door een koepel. Doordat de stortkoker was voorzien van een tussenschot weten we dat op de beerput twee privaten waren aangesloten. Daaruit kunnen we concluderen dat het begijnenhuis minimaal twee verdiepingen moet hebben gehad. Beide privaten waren aan de buitenkant van het gebouw via een stortkoker verbonden met de beerput. Vele kastelen bezitten aan de buitenzijde vergelijkbare privaten, maar daar kwamen de fecaliĂŤn veelal rechtstreeks in de gracht terecht. De beerput van het Agnesklooster bleek nagenoeg leeg te zijn. Alleen op de bodem troffen we nog ongeveer 75 cm beer aan. Dit bleek evenwel voldoende voor een uitgebreid onderzoek.21 Botanisch onderzoek De onderzoekers komen tot de conclusie dat de 15e-eeuwse beerput van het Agnesklooster rijk is aan zemelen, voornamelijk af komstig van rogge (Secale cereale). Ook zijn er wat gemineraliseerde korrels van haver (Avena sativa) en gerst (Hordeum vulgare) aangetroffen. Buiten de echte granen komt veel boekweit (Fagopyrum esculentum) voor. De nadruk ligt echter op de consumptie van rogge en boekweit. Van deze beide soorten is ook het stuifmeel aangetroffen. Het plantaardige voedselpakket lijkt zeer beperkt wat variatie betreft. De aanwezigheid van akkeronkruiden wijst eveneens op de consumptie van rogge. Dit moet jaar in jaar uit op dezelfde akkers verbouwd zijn, blijkens het voorkomen van korensla (Arnoseris minima). Een aantal gevonden zaden wijst in de richting van ingemaakt fruit. Er lijkt weinig fruit ingevoerd te zijn. Voor een deel is het fruit gekweekt, voor een deel is het in het wild verzameld. Dit geldt waarschijnlijk ook voor de noten. Fruit lijkt relatief weinig gegeten te zijn. Een

aantal kruiden kan medicinaal gebruikt zijn. De overige kruiden/groente/oliehoudende zaden zullen als smaakmakers in het voedsel gebruikt zijn, waarbij exotische importen als peper en kruidnagel volledig ontbreken. De gegevens wijzen er al met al op dat de bewoners van het Agnesklooster weinig luxueus voedsel hebben genuttigd. Dit kan samenhangen met armoede, maar het kan ook een afspiegeling zijn van een bewuste keuze voor een sobere leefwijze.

Afb.10 Kopskeletdelen van een kabeljauw afkomstig uit de beerput van het Agnesklooster. Foto: auteur.

Botonderzoek Het onderzoek van het botmateriaal levert een beeld op van een beerput met bovenin normaal botafval uit de 16e eeuw, waarbij de kleine fractie van bijvoorbeeld vogels en vissen ontbreekt.22 Onderin vinden we botafval uit een zeer gevarieerde keuken, af komstig van zowel slacht als consumptie. Dit afval wijst er op dat we hier te maken hebben met een iets meer dan modaal huishouden, onder andere door het voorkomen van duif en haas. De aanwezigheid van slachtafval in deze beerput maakt het aannemelijk dat de beerDe opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 281

|

281

29-09-14 10:29


Afb.11 Kogelmalletje gevonden in de beerput, datering 15e eeuw. Foto: ROB.

put bij de keuken van het klooster hoorde. Op grond van de hierin aangetroffen hoeveelheid kippenbotten kan de onderlaag in de 15e eeuw worden gedateerd. De zusters van het Agnesklooster kozen bewust voor een sobere leefwijze en daar horen ook sobere maaltijden bij. Het naleven van eenvoud en nederigheid werd immers in de kloostergemeenschap als een grote verdienste beschouwd. In tegenstelling tot het eenzijdige, plantaardige voedsel is de consumptie van vlees zeer gevarieerd geweest. Dit lijkt voor onze huidige opvattingen een tegenstrijdigheid. Aangezien het materiaal uniek is voor OostNederland kan er geen vergelijking worden gemaakt met andere vondsten uit de regio. Zo kan bijvoorbeeld niet worden bepaald of de grote hoeveelheid gevonden rogge en boekweit een aanwijzing is voor een (bewuste) lagere sociale status. Het kan echter ook zijn dat het sobere dagelijkse leven in het klooster zo nu en dan werd onderbroken door een aards genoegen en dat de zusters daarbij een lekker stuk vlees of vis voorgeschoteld kregen. Bijzonder zijn de vissenbotten, van de in totaal 478 onderzochte botten waren er maar liefst 161 af komstig van de kabeljauw (af b. 10). Kabeljauw is een zeevis en moet dus over een grote afstand zijn aangevoerd waardoor het tot zeer luxe voedsel behoorde. Gezien de

vondst van veel kaakfragmenten is de kabeljauw waarschijnlijk vers aangevoerd en niet bijvoorbeeld als stokvis. Daarbij wordt immers de kop voor het drogen al verwijderd. Van andere zeevissen zoals schelvis en platvis, zijn botfragmenten gevonden, zodat we er van uit kunnen gaan, dat er rond 1400 al verse zeevis werd aangevoerd in Oldenzaal. Voor het vervoer werden de vissen ingepakt in zout en konden zo gedurende de lange reis bewaard blijven.23 Naast zeevis werd er ook zoetwatervis, zoals paling, gegeten. Deze zal waarschijnlijk ter plekke gevangen zijn. Vondsten uit de beerput Uit de beerput kwamen naast veel scherven en botmateriaal twee opvallende vondsten tevoorschijn, namelijk een kogelmalletje en een drinkbeker. Het kogelmalletje, dat vervaardigd is uit Baumberger kalkzandsteen, bestaat uit twee helften en stamt vermoedelijk uit de 15e eeuw.24 In de ene helft bevinden zich 2 gaatjes terwijl de andere helft voorzien is van 2 loden nokjes (af b. 11). Deze nokjes vallen in de gaatjes waardoor de twee helften precies op elkaar passen. Bovenin werd vloeibaar lood gegoten en na een korte af koelingsperiode werden de twee helften gescheiden en was het kogeltje gevormd. De tweede bijzondere vondst is een drinkbeker. Deze geheel gave drinkbeker is in de 15e eeuw gemaakt in Siegburg. De drinkbeker zal waarschijnlijk per ongeluk in de beerput zijn gevallen. De kans bestaat, dat de beker door de zusters is gebruikt voor de persoonlijke hygiëne. Definitieve vorm in een keer of in fases? Wanneer precies het klooster zijn definitieve vorm kreeg, is tijdens het archeologisch onderzoek niet duidelijk geworden. Wel weten we uit historische bronnen, dat 1465 een belangrijk jaar was voor het klooster. Dan wordt namelijk van het klooster gezegd dat het “in een bloeiende toestand verkeert”. Het

282

|

De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 282

29-09-14 10:29


Afb.12 Vondsten uit het kleine beerputje: twee pispotten en een steengoed kan. Voor alle potten geldt een datering van rond 1550. Foto: Jos Oude Essink Nijhuis.

klooster wordt dan bewoond door ongeveer 60 zusters. Ze kregen in dat jaar de vrijheid om 2 torenklokken te hebben, de vernieuwde en vergrote kloosterkerk te doen inwijden, een kerkhof aan te leggen en een rector aan te stellen om de heilige sacramenten toe te dienen en de heilige diensten te verrichten. Gebouwen, kerk en begraafplaats Ten zuiden van het begijnenhuis kwam een tweede fundering van een gebouw tevoorschijn. Deze had een afmeting van ongeveer 6x6 m. Dit gebouw stond iets schuin, naar het zuiden gericht. Het gebouw was ‘koud’ tegen het begijnenhuis aangemetseld, dat wil zeggen er was geen steen- of metselverbinding. Het dateert daardoor vermoedelijk uit een latere fase. Opvallend waren de vele grote veldkeien die tussen de kloostermoppen in de funderingsmuur waren verwerkt. Vlak achter dit gebouw kwam een beerput(je) tevoorschijn met opmerkelijk complete vondsten, namelijk twee pispotten en een steengoedkan uit ca. 1550 (af b. 12).

16x9 m, bestond uit een kistwerk van brokken Bentheimer zandsteen. De 1,20 m brede funderingsmuur was vooral aan de noordzijde vrijwel intact gebleven. Het oostelijke deel was ernstig verstoord door de eerder genoemde noord-zuid verstoring. Een haaks gezette muur die in de oostzijde aan weerskanten nog gedeeltelijk aanwezig was, suggereerde een mogelijke afsluiting. De kerk zal, gezien de zwaarte van de muren en het ontbreken van steunberen, een houten zoldering hebben gehad. Precies in de middenas, in het

Afb.13 Een fragment van het gebrandschilderd glas dat gevonden is in een kuil naast het Agnesklooster. Foto: auteur

Kloosterkerk Haaks op dit gebouwtje vonden we de fundering van een eenbeukige kerk. Deze fundering, met een afmeting van De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 283

|

283

29-09-14 10:29


Afb.14 Bakkersoven van het Agnesklooster, per bakgang konden hierin ongeveer 35 broden worden gebakken. Foto: Jos Oude Essink Nijhuis.

westelijke gedeelte van de kerk, bevonden zich funderingen van twee pilaren. Dit zou kunnen duiden op een ‘nonnengalerij’. Een nonnengalerij (balkon) heeft de functie om ervoor te zorgen, dat zusters en leken gescheiden van elkaar toch dezelfde mis konden bijwonen. Om niet het zicht op het altaar te verliezen beslaat een nonnengalerij maximaal iets meer dan de helft van de kerk. Nonnengalerijen werden niet zozeer gebruikt voor wekelijkse diensten maar vervulden hun functie bij een beperkt aantal hoogtijdagen wanneer mannelijke leken toegelaten werden De ruimte waarin deze pilaren stonden, besloeg inderdaad ongeveer 60% van het oppervlakte van vermoedelijk de eerste kerk. Historische bronnen vermelden namelijk dat men in 1465 de vergrote kloosterkerk mocht doen inwijden en er een kerkhof aan leggen. Uit later onderzoek bleek, dat de kerk een totale lengte had

van maar liefst 37 m. Aan de oostzijde was de kerk afgesloten met een driehoekige apsis. Binnen dit vergrote gedeelte werden de restanten van ca. 35 begravingen aangetroffen. De graven waren allemaal keurig oost-west gericht. In sommige gevallen was meerdere keren op dezelfde plaats een graf aangelegd of zijn kisten op elkaar geplaatst. Vooral in het westelijke gedeelte waren veel graven verstoord door latere bouwactiviteiten. Of het oudste gedeelte van de kerk een andere functie heeft gekregen nadat deze vergroot is, weten we niet. Ten oosten van de kerk kwam een kuil tevoorschijn met een grote hoeveelheid gewoon en gebrandschilderd vensterglas, dat mogelijk af komstig is uit de kerkramen (af b. 13). Uit de jaartallen op sommige stukken blijkt het gemaakt te zijn aan het eind van de 16e tot het begin van de 17e eeuw. Kloostergang, kapittelzaal en verblijfsgebouw Op het middenterrein werd de fundering van een 2,5 m brede kloostergang aangetroffen, die een rechthoekige binnenplaats van circa 7x15 m omsloot en uitkwam op de kerk. In het oostelijke gedeelte liep deze gang parallel aan een gebouw van ongeveer 6 m breed en vermoedelijk 12 m lang. Dit zou mogelijk de kapittelzaal kunnen zijn geweest.25 Door de grote noord/zuid verstoring is slechts een klein gedeelte van deze fundering teruggevonden. Aan de noordkant van de kloostergang werd een groot deel van een 1 m brede funderingsmuur gevonden. Eerst werd gedacht aan een buitenmuur van het complex, maar na af braak van het schoolgebouw, bleek dat ook deze fundering van een kloostergebouw moet zijn geweest. Dit gebouw was 9 m breed. Helaas kon door de grote verstoring die de bouw van het schoolgebouw teweeg had gebracht, niet worden vastgesteld hoe lang dit gebouw is geweest. Wel bleek uit de inhoud van de waterput, die ten noorden van dit gebouw gevonden

284

|

De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 284

29-09-14 10:29


Afb.15 Waterput 1, deze put was opgebouwd met taps toelopende Bentheimer zandstenen blokken. De totale diepte was 6 m. Deze put is bewaard gebleven en bevindt zich nu in de parkeergarage van het winkelcentrum De Driehoek. Foto: Jos Oude Essink Nijhuis.

werd, dat dit mogelijk het hoofdverblijf was. Naast veel scherven van pispotten vonden we veel scherven van keukengerei zoals papkommen, potten, zeven enz. De handheidebezems die uit deze waterput tevoorschijn kwamen, duiden eveneens op een huishoudelijke activiteit. Gezien de vele scherven van pispotten was hier mogelijk het dormitorium, de slaapvertrekken, van de zusters ondergebracht. Bakkersoven Aan de noord/westzijde van het begijnenhuis kwamen de restanten van een bakkersoven tevoorschijn (af b. 14). Deze peervormige oven had een buitendiameter van 4x2,25 m en een binnendiameter van 2x1,5 m. Bij toeval was de oven gespaard gebleven, want de rest van het bakgebouw was totaal verstoord door de bouw van de Radboudschool. De ligging van een bakkerij bij een klooster kan in verband worden gebracht met een van de zeven werken van barmhartigheid: het voeden van hongerigen. Het naleven van deze uit de Bijbel afgeleide gedragsregel vergrootte de kans op het bereiken van het Koninkrijk Gods en het eeuwige leven.

Veel uitreikingen van brood aan de armen vonden plaats via kerken en kloosters. De oven zal, gelet op zijn vorm, voorzien geweest zijn van een koepel. In tegenstelling tot pottenbakkersovens kenden bakkersovens geen gescheiden bak- en stookruimten. De bakruimte werd verhit met takkenbossen, turf of een andere brandstof. Hierna werd de as met een loet of rakelijzer verwijderd en de hete oven schoongemaakt met een dweil aan een stok. Doordat de stenen in de oven de warmte vasthielden, kon het brood in dezelfde ruimte worden gebakken. Het brood werd met houten schieters in de oven geplaatst en in een stookronde van ongeveer 3 uur gebakken bij een temperatuur tussen de 260° en 270°C. De effectieve binnendiameter van de gevonden oven is circa 1,5x1,5 m. Aan de hand van de oppervlakte van de stookvloer kan iets gezegd worden over de capaciteit, die verder natuurlijk af hankelijk is van de vorm en het gewicht van de broden, en de manier waarop de broden in de oven geplaatst worden. De oven van het Agnesklooster heeft een oppervlakte van 2,25 m2 . Uitgaande van ronde broDe opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 285

|

285

29-09-14 10:29


den van 20 cm doorsnede zouden er per bakgang ongeveer 35 broden kunnen zijn gebakken. Waterputten Tussen het begijnenhuis en de kerk bevond zich een grote waterput (afb. 15). Deze waterput was van boven naar beneden opgebouwd uit taps toelopende Bentheimer zandstenen blokken.26 Het moet destijds een kostbare put geweest zijn. Er bestonden hoge verwachtingen over de inhoud van deze waterput. Maar helaas bleek dat deze voor het grootste gedeelte was gedempt met bouwafval. Ook waren twee van de bovenste randen van de put zelf erin terecht gekomen. Pas na 5 m graven, toen de bodem bijna was bereikt, kwamen de eerste gebruiksvoorwerpen tevoorschijn. Er werden 17e-eeuwse kleipijpen, een haarkammetje, een vingerhoedje, naalden, een dobbelsteentje en een aardewerken kommetje gevonden. Daarnaast een f link aantal glasscherven van een roemer. De wel onderin de put was zo sterk, dat de pomp het water tijdens het onderzoek nauwelijks kon afvoeren. Hierdoor kon de put niet ‘tot op de bodem’ worden onderzocht.

De tweede Bentheimer zandstenen waterput bleek eveneens voor een groot gedeelte met puin te zijn gedempt.27 Uit de vulling van die put kwamen onder meer de drie bovenste putranden tevoorschijn. De vondsten in het onderste gedeelte van de put hadden duidelijk te maken met de woon- en verblijfsfunctie van het gebouw. Zo werden veel scherven van keukengerei en pispotten gevonden. Ook kwam een aantal heidebezems en een kleine groep houtvondsten tevoorschijn. Omdat deze put vooral in de avonduren, veelal in het donker, werd ‘uitgediept’, kon deze put evenmin tot op de bodem worden onderzocht. Spieker of latrine Tijdens het bouwrijp maken kwam na afloop van de opgraving aan de Nagelstraat een eigenaardige houten constructie tevoorschijn (afb. 16). Deze was opgebouwd uit een rechthoek van grondbalken en 7x4 m groot. Binnenin stonden 8 zware palen (30x30 cm) die duidelijk de functie hadden om een kapconstructie te dragen. Aan de buitenkant van deze balken was een kistwerk van staande planken aangebracht en dit vormde als zodanig een houten bak. Binnenin vonden we op

Afb.16 Houten constructie die tijdens het bouwrijp maken van het terrein tevoorschijn kwam. De functie hiervan blijft vooralsnog een raadsel. Foto: Jos Oude Essink Nijhuis.

286

|

De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 286

29-09-14 10:29


een diepte van 3 m een dikke laag beer. De totale diepte moet ongeveer 4 m zijn geweest. Door haast van de aannemer hadden wij geen gelegenheid de constructie nauwkeurig te onderzoeken. Wel kon een balk geborgen worden voor dendrochronologisch onderzoek. De vel­ datum van de boom kon exact worden vastgesteld namelijk in de zomer van 1479. De functie van deze constructie blijft vooralsnog een raadsel. Omdat het gebouw dicht tegen de straat lag, werd in eerste instantie gedacht aan een voorraadspieker, waarin de kloostervoorraden zoals graan bewaard werden. Maar door de aanwezigheid van de beer moet toch eerder gedacht worden aan een grote beerkelder. Omdat deze constructie ongeveer 27 m ten westen van de kloostergebouwen lag, blijft het echter onduidelijk of het deel uitmaakte van het kloostercomplex. Nog meer gebouwen Aan de rechterkant van het terrein, de hoek Boterstraat-Waagstraat, kwam eveneens een opmerkelijk gebouw tevoorschijn. Het was rechthoekig, 6x7 m groot en gebouwd op het dichtgegooide beekdal. De funderingen waren 60 cm breed en opgebouwd met kloostermoppen. Het meest opvallende was, dat de fundering van dit gebouw rustte op liggende balken, die op hun beurt weer op dwarsliggende boomstammetjes lagen. Binnen het gebouw vonden we in de noordwesthoek een aslaag. Verder kwamen uit dit gebouw geen vondsten tevoorschijn. De functie van dit gebouw is onbekend. Het staat hemelsbreed ongeveer 40 m ten oosten van de kloostergebouwen. Op de stadsplattegrond van Blaeu staan op deze plaats twee gebouwen getekend met een ommuurde binnenplaats. Een voor de hand liggende functie voor het gebouw is dat het een van de bedrijfsgebouwen van het klooster was. Overige vondsten. Onder de vloer van het begijnenhuis kwam een zeer interessant stuk zand-

Afb.17 Zandstenen mal die onder de vloer van het begijnenhuis tevoorschijn kwam. De functie is onbekend. Foto: Jos Oude Essink Nijhuis.

steen tevoorschijn, een soort mal. Waarvoor deze mal werd gebruikt is onduidelijk, maar de meest voor de hand liggende verklaring is, dat het hier om een gietmal gaat, bijvoorbeeld voor het gieten van tinnen insignes (af b. 17). Wij hebben echter tijdens de opgraving geen enkele aanwijzing gevonden voor gietactiviteiten in het klooster. De mal zou ook gebruikt kunnen zijn als stempel, bijvoorbeeld bij het vervaardigen van hosties of bij de versiering van het brood. Over het hele terrein werden met de metaaldetector bijzondere vondsten gedaan zoals munten, boekbeslagen, gespen, sleutels, kogels en ander metaal. Dat Oldenzaal handel dreef met andere steden blijkt uit de vele 17e-eeuwse duiten van onder andere Kampen, Zwolle, Roermond en Deventer. Omvang van het klooster Het klooster moet een imposant bouwwerk zijn geweest. (af b. 18) Met een kerk van maar liefst 37 m lang en hoge stenen verblijfsgebouwen moet dit Agnesklooster een prominente plaats binnen de grachten van de stad Oldenzaal hebben gehad. Waarschijnlijk heeft men destijds voldoende ruimte gekregen, want de carrĂŠvorm van het klooster komt vrijwel overeen met de ideale klooster-plattegrond.28 Het hele kloosterterrein zal ommuurd zijn geweest. Alleen ten oosten van de kerk is een deel van deze ommuring teruggevonden. De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 287

|

287

29-09-14 10:29


Historische bronnen spreken elkaar tegen over het feit of het Agnesklooster ook schade heeft geleden door de Helmichbrand van 1492.29 De opgraving geeft hierover geen uitsluitsel. Duidelijke brandsporen zijn niet aangetroffen. Door de geĂŻsoleerde ligging van het kloostercomplex zal er minder kans op een overslaande brand zijn geweest. Bovendien zou een brand bij het Agnesklooster, waar immers alle gebouwen met elkaar in verbinding stonden, desastreuze gevolgen hebben gehad. Het hele klooster zou dan waarschijnlijk in de as zijn gelegd. We gaan er van uit, dat het klooster tijdens de Helmichbrand gespaard is gebleven. Afb.18 Op basis van de gevonden funderingen kon deze reconstructietekening van het Oldenzaalse Agnesklooster worden gemaakt. Tekening: Fons van Schoot

288

|

Het einde van het klooster Mede door toedoen van de reformatie komt er in 1652 een definitief einde aan het Agnesklooster. In dat jaar verlaten de laatste zusters het convent. Ze vertrekken naar het Duitse HaselĂźnne en Vreden om daar een nieuw kloosterleven op te bouwen. De gebouwen komen in protestantse handen en krijgen ande-

re bestemmingen. Historische bronnen maken onder andere melding dat de Oldenzaler Peese Brinkhorst en Gelderman in 1835 een calicotweverij in een voormalig gebouw van het Agnesklooster stichtten.30 In welk gebouw is niet bekend. Deze fabriek stond er tot ongeveer 1870. In datzelfde jaar worden de laatste kloostergebouwen afgebroken. Er van uitgaande dat een dergelijke grote fabriek altijd sporen achterlaat stelt deze bewering ons voor een raadsel. Tijdens de opgraving is er namelijk niets tevoorschijn gekomen, wat duidt op de aanwezigheid van een textielfabriek op het kloosterterrein. Veel vragen zijn dankzij deze opgraving beantwoord en/of bevestigd. Veel vragen blijven echter (nog) onbeantwoord. Vergelijkbare opgravingen en historisch onderzoek in Oldenzaal en andere Twentse steden zullen in de toekomst wellicht meer duidelijkheid brengen. Tastbare herinnering Wie nu de parkeergarage van het win-

De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 288

29-09-14 10:29


Afb.19 Waterput 1 is terug te vinden in de parkeergarage van het winkelcentrum de Driehoek. Hij staat op precies dezelfde plek als waar hij in 1996 werd aangetroffen. Foto: auteur.

kelcentrum De Driehoek binnenrijdt, ziet rechts een oude waterput. Het is Bentheimerwaterput 1 (af b. 19). De put staat precies op dezelfde plaats, waar hij in 1996 tijdens de opgraving werd gevonden. Met een grijze belijning zijn de contouren van het begijnenhuis, het bijgebouw en de kerk op de vloer van de parkeergarage aangegeven. Samen vormen ze het enige tastbare bewijs van meer dan 260 jaar kloostergeschiedenis op die plek. De waterput zal tijdens de kloosterperiode een belangrijke ro l hebben gespeeld. Niet alleen was het voor de zusters een bron voor helder en schoon water maar wellicht ook een ontmoetingsplaats en een bron van inspiratie in de kloosterhof.

een speciaal graf voor gedolven. De zusters uit de kloostergang zijn tijdens een indrukwekkende en plechtige eredienst op 7 oktober 2006 voor eeuwig te rusten gelegd voor het kruisaltaar in het noordertransept van de 12e-eeuwse Sint-Plechelmusbasiliek in Oldenzaal. Op de bijbehorende plaquette staat daar-

Afb.20 Dat Coevent toe Oldenzal vertelt de geschiedenis en opgraving van het Agnesklooster. Foto: auteur.

Opgraven en herbegraven Vanaf het begin van de opgraving hebben we ons tot doel gesteld om zorgvuldig om te gaan met de stoffelijke resten. De skeletten en skeletdelen die in en om de kerk tevoorschijn kwamen, zijn in 1989 herbegraven op de katholieke begraafplaats in Oldenzaal. Er is daar De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 289

|

289

29-09-14 10:29


om de tekst “ende op enen dach cregen sy ewich rust”. Bijzonder was dat tijdens deze eredienst Gregoriaanse gezangen te horen waren die af komstig zijn uit het Oldenzaalse Agnesklooster. De bladmuziek is bewaard gebleven in het klooster van Haselünne, een van de kloosters waar de zusters in 1652 hun toevlucht hadden gezocht. Dit herbegraven vormde voor ons een waardevolle afsluiting van een bijzondere opgraving. Boek Omdat we er wel een boek over konden schrijven hebben we dat dan ook maar

gedaan. In samenwerking met plaatselijke historici verscheen in november 2004 het boek Dat Coevent toe Oldenzal (af b. 20). Het vertelt de geschiedenis en opgraving van het Agnesklooster. Dit meer dan 300 pagina’s tellende boek vormt de kroon op ons werk. Het is helaas niet meer verkrijgbaar. Voor geïnteresseerden verwijzen we naar de site van ACO Oldenzaal waar het kosteloos kan worden gedownload: www.archeologischecluboldenzaal.nl.

Ulrich@home.nl

Noten 1 De auteur is veldwerkcoördinator van AWN-afdeling Twente en de Archeologie Club Oldenzaal (ACO) Oldenzaal. 2 In 954 verbond bisschop Balderik van Utrecht een kapittel aan de voorganger van de huidige Sint-Plechelmusbasiliek. Daardoor werd Oldenzaal het belangrijkste religieuze centrum van Twente. 3 Het bekende boek Verleden Land (Bloemers e.a., 1981) noemt op pagina 13 Oldenzaal als voorbeeld van een stad met een aantrekkelijk archeologisch verleden waarvan de kern met vernietiging bedreigd wordt. 4 Vernoemd naar de Oldenzaler Herman Siers, de bouwer van het nieuwe wooncomplex. 5 Uit de bodem van de stad Oldenzaal, een archeologisch onderzoek op het voormalige gasthuisterrein; Oldenzaal, mei 1997 uitgave van het Palthe Huis en de AWN afd. Twente. 6 Genoemd naar de driehoekige vorm van het terrein. 7 Voormalige Mavo-school. 8 De laatste eigenaresse van de gebouwen en de grond sinds 1819 was weduwe Kock uit Oldenzaal. 9 De heilige Agnes is op 21 januari 254 of 304 in Rome overleden. Zij stierf als dertienjarige martelares voor het christelijk geloof. Sint Anna is de beschermheilige van de verloofde paren, van de kuisheid, van de jonge meisjes en maagden en van de slachtoffers van verkrachting. 10 Hunneschansaardewerk wordt algemeen gezien als een tussenvorm van badorf- en pingsdorfkeramiek en wordt gedateerd in de eerste helft van de 10e eeuw. 11 Auteur van dit hoofdstuk is Ad Verlinde. 12 Begijnen waren respectievelijk vrouwen en mannen die leefden als alleenstaanden en deel uitmaakten van een soort vrije lekengemeenschap binnen de rooms-katholieke kerk en meestal in een begijnhof verbleven. Anders dan een lid van een kloosterorde legden zij geen eeuwige geloften af, behalve die van kuisheid. Zij mochten geldelijk en onroerend eigendom behouden. 13 De oostelijke stuwwal die zich van Enschede tot Ootmarsum uitstrekt. 14 Mondelinge mededeling Ad Verlinde. 15 Het bouwhistorisch onderzoek werd uitgevoerd door W. Bloemink & R. Glaudemans van het Instituut voor Bouwhistorische Inventarisatie en Documentatie (IBID) uit ‚s-Hertogenbosch. 16 De zusters verhuisden in 1505 naar huize Singraven in Denekamp om daar een nieuw convent te stichten. Wegens oorlogshandelingen in het onbeschermde buitengebied besloten de zusters in 1515 zich weer binnen de veilige muren van de stad Oldenzaal te vestigen. 17 De morfologische geslachtsbepaling en leeftijdsbepaling werd verricht volgens de methoden zoals voorgesteld door de Workshop of European Anthropologists WEA 1980. 18 Determinatie Ring-OAG011. 19 Het hout was te fragmentarisch voor een dendrochronologisch onderzoek. 20 In kerken werd een priester begraven met zijn hoofd naar het oosten, dat wil zeggen met zijn hoofd naar het altaar. De zin was deze: bij het Laatste Oordeel zou de priester verrijzen met het gezicht naar zijn parochianen waarover hij als herder was aangesteld. 21 Archeobotanisch onderzoek van beerput 1: O. Brinkkemper & R. de Man. 22 Het dierlijk botmateriaal uit beerput 1: F.J. Laarman. 23 Mondelinge mededeling F.J. Laarman.

290

|

De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 290

29-09-14 10:29


24 Baumberger kalksteen is een geelgroene zandsteen uit de omgeving van Munster in Duitsland. Baumberger leent zich door zijn zachtheid en fijne korrel in het algemeen goed voor het maken van fijn, gedetailleerd beeldhouwwerk. 25 Ruimte waar de kloostergemeenschap zich verzamelde bij belangrijke aangelegenheden. Hier vond ook het kapittel plaats. Dat is de bijeenkomst van leden van de ordegemeenschap voor overleg, uitwisseling van wetenswaardigheden en vaststellen van de regels. Ongehoorzame kloosterlingen werden in de Kapittelzaal tot de orde geroepen, gekapitteld. 26 Bentheimer zandsteen is een zuivere en relatief stevige zandsteen met een gelijkmatige structuur, die zich voor vele doeleinden leent. De steen heeft aanvankelijk een licht geelbruine kleur, die later door verwering steeds donkerder wordt. Bentheimer zandsteen werd gewonnen in steengroeves in het graafschap Bentheim in Duitsland en werd daar aangeduid als ‘Bentheimer Gold‘. 27 Wanneer men voor het eerst begonnen is met het vervaardigen van Bentheimer zandstenen putten is niet bekend. Maar de tot dusver oudste put staat in de Gelderse plaats Gelselaar, en draag het jaartal 1575. 28 De 9e-eeuwse plattegrond van klooster Sankt Gallen geldt als de ideale kloosterplattegrond. Elk klooster streefde er naar om deze zo goed mogelijk te benaderen. 29 Geerdink 1895, 224. Röring: kerkelijk en wereldlijk Twente deel 1, 249. Schoengen: Monasticon Batavum, deel, 160. 30 Calicot is geweven, ongebleekte katoenen stof, doorgaans standaardlappen die calicots werden genoemd. De naam komt van de stad Calicut (tegenwoordig: Kozhikode) in de provincie Kerala in het zuidwesten van India. Literatuur Bartels, M., 1999: Steden in scherven (2 dln.), Zwolle. Clevis, H. & M. Smit, 1990: Verscholen in vuil. Archeologische vondsten uit Kampen 1375 – 1925, Kampen. Constant, J.G., 2000: Ziekte en gezondheid, 20 eeuwen Nederland en de Nederlanders (deel 35), Zwolle. Dubbe, M., 1966: De kachelovens in onze gewesten, Utrecht. Elling, W., 1998: Ochtruper Irdenware, Ochtrup. Elling, W., 1994: Steinzeug aus Stadlohn und Vreden, Vreden. Fortuin, A., 2002: Van Deinse Instituut – Enschede, Jaarboek Twente 2002, 15-25. Friederich, F., 1975: Pijpelogie vorm, versiering en datering van de Hollandse kleipijp, AWN monografie 2, Voorburg. Geerdink, J., 1895: Eenige Bijdragen tot de geschiedenis van het Archidisconaat en Aartspriesterschap, Twente. Gesink, G., 1991: Succesvol zoeken met de metaaldetector, Enschede. Goubitz, O.: Uit de Verloren schoen, Amersfoort. Hauer, H.A., 1987: Het afgescheurde kleed. Bijdrage tot de geschiedenis van de Hervormde kerk te Oldenzaal en de reformatie in Twente, Oldenzaal. Herwijer, N., H. Lubberding & J. de Vries, 1998: Zusters tussen twee beken. Graven naar het klooster Ter Hunnepe, Deventer. Hinke, J., Y. Hoitink & E. Ulrich, 2004: Dat Coevent toe Oldenzal. De geschiedenis en opgraving van het Agnesklooster te Oldenzaal, Hengelo. Kok, R., 1997: Twee postmiddeleeuwse hoefijzervormige bakkersovens van het bolwerk te Gouda, Westerheem 46, 2-11. Koning, J., 2000: Kruis of Munt, Twentse Courant Tubantia, 25 oktober. Koning, J., 2002: Van Deinse Instituut – Enschede, Jaarboek Twente 2002, 6-14. Nalis, H.J., 1988: De glasvondst uit de Assenstraat, Deventer jaarboek 1988. Ostkamp, S, 1999: De opgraving van het St. Agnesklooster in Oldenzaal. (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 50), Amersfoort. Poel, J.M.G. van der, 1967: Gebrandschilderd glas in Nederlandse boerderijen, Antiek jrg 1 no.6. Pol, F. van der & M. Smit, 1997: De susteren van Sanct Agnetenhuus. De geschiedenis, materiele cultuur en spiritualiteit van het Kamper Agnietenconvent, Kampen. Renaud, J.G.N., 1975: De vondsten gedaan bij het archeologisch onderzoek naar het voormalig Kartuizer klooster buiten Delft. In: R. Rothfuz en A.J.H. Rozemond (red.), De kartuizer en hun Delftse Klooster. Delft, 37-39. Ritsema van Eck, P.C., 1999: Gebrandschilderde ruitjes uit de Nederlanden 1480–1560, Amsterdam. Röring, W.G.J.A., 1909/1911: Kerkelijk en Wereldlijk Twente, Enschede. Schoengen, M. & P.C. Broeren, 1941: Monasticum Batavorum, Amsterdam. Stappers Vürtheim, A., 1979: Twaalf Eeuwen Oldenzaal, Oldenzaal. Stenvert, R.S. & M. Groothedde 1993: Van Dekzand tot Kapspant : Het Adamshuis aan de Oude Wand, Zutphen. Vermeulen, N., 1999: Kruiden ecyclopedie, Lisse. Wiggers, R., 2000: Middeleeuws glas uit Diemen, Westerheem 49, 2-10. Wylie, Elizabeth en Sheldon Check: De kunst van het gebrandschilderd glas van de 11e eeuw tot heden, Rijswijk.

De opgraving van het Agnesklooster

05-2014 binnenwerk.indd 291

|

291

29-09-14 10:29


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Vasse Een Herenhof uit de Merovingische periode bij Vasse Een uniek archeologisch complextype Hans Oude Rengerink1

Afb. 1 Geografische ligging van de opgravingslocatie. Bron. H. Oude Rengerink.

Bij een opgraving op een toekomstige bouwlocatie aan de noordrand van het dorp Vasse, gemeente Tubbergen, werden in 2012 door archeologen van RAAP Archeologisch Adviesbureau wel heel unieke sporen aangetroffen.2 Hoewel er ook een aantal prehistorische grafmonumenten werd aangetroffen, zal in dit artikel de aandacht liggen op de sporen en vondsten van een bijzondere huisplaats uit de Merovingische periode die als een Herenhof wordt geĂŻnterpreteerd. Het is voor zover bekend voor het eerst dat in Oost-Nederland uit deze periode een duidelijk aanwijsbare huisplaats van een locale of regionale elite is gevonden.

292

|

Rondom de Stad

05-2014 binnenwerk.indd 292

29-09-14 10:29


Vanaf het begin van deze eeuw wordt aan de noordrand van Vasse in een aantal fasen een nieuw woongebied ontwikkeld, genoemd naar de veldnaam ‘De Steenbrei’. Na een karterend booronderzoek door RAAP in 2001 werd vastgesteld dat onder het dikke plaggendek in het plangebied De Steenbrei op grote schaal archeologische vindplaatsen te verwachten waren.3 Door ARC werden meerdere proefsleuvenonderzoeken 4 uitgevoerd en door Oranjewoud een aanvullend booronderzoek in fase 3.5 Bij alle proefsleuvenonderzoeken werden tal van nederzettingssporen uit meerdere perioden gevonden. Bij de opgraving door ARC in fase 1 werden nederzettingssporen uit het Laat-Neolithicum/ Vroege Bronstijd, IJzertijd en de Romeinse tijd gevonden, met huisplattegronden en overige structuren.6 In de zomer van 2012 werd meer oostelijk binnen het gebied van fase 3 door RAAP een opgraving uitgevoerd.7 Hoewel op grond van de vooronderzoeken al rekening was gehouden met een grote sporendichtheid werd deze verwachting ruim overtroffen (af b. 1).

Afb. 2 Plattegrond van huis 1. Een mogelijke ‘hal’ of ‘zaal’, met zeer stevige palenwanden. Gedateerd (C14-AMS) tussen 431 en 540 na Chr. Bron: RAAP.

Afb. 3 Plattegrond van het bijzonder grote huis 2, gedateerd (C14-AMS) tussen 540 en 590 na Chr. Bron: RAAP. Rondom de Stad

05-2014 binnenwerk.indd 293

|

293

29-09-14 10:29


Afb. 4

294

|

Vroegmiddeleeuwse sporen; overzicht Bron: RAAP.

Rondom de Stad

05-2014 binnenwerk.indd 294

29-09-14 10:29


Een Einzelhof uit de Merovingische periode De meest bijzondere sporen zijn af komstig uit de Vroege Middeleeuwen. Er zijn zes huisplattegronden blootgelegd, die dateren van de 6e tot en met de 8e eeuw. Het oudst gedateerde huis 1 (af b. 2) was een eenbeukig huis van 12 m lang met een zeer stevige palenwand. Huis 2 is een bijzonder woonstalhuis met een lengte van ruim 37 m (af b. 3). De huizen 3 en 4 liggen parallel ten noorden van huis 2. Huis 5 ligt afwijkend noord-zuid georiënteerd over de huizen 3 en 4 en huis 6, dat nog maar heel fragmentair bewaard was, ligt in een iets afwijkende oriëntatie tussen de huizen 2 en 3. Van de huizen 1 en 2 konden aannemelijke C14-dateringen worden verkregen. Huis 1 is gedateerd tussen 431 en 540 na Chr. en huis 2 tussen 540 en 590 na Chr. Opvallend is dat geen van de huizen eenduidig aan één huistype kan worden toegewezen. Huis 1 vertoont de meeste overeenkomsten met het type Rijnsburg A (5e - 8e eeuw) maar er worden ook veel overeenkomsten met huistype Odoorn B en B’ genoemd, zoals die op de Veluwe bij Hoog-Buurlo zijn aangetroffen.8 Huis 2 heeft vanwege de wandgreppel, buitenstijlen en driebeukig staldeel overeenkomsten met het type Katwijk B en lijkt daarmee veel op huizen uit het West-Friese kustgebied. Er wordt echter ook een heel gelijkende parallel genoemd met huistype Katwijk B op Texel.9 De opgravers stellen vast dat in de plattegrond van huis 2 en een deel van het vondstmateriaal noordelijke kenmerken aanwezig zijn, die mogelijk in verband kunnen worden gebracht met een af komst van de bewoners uit noordelijke Saksische of Friese streken. In dit verband wordt huis 2 ook vergeleken met een huistype uit Wittmund in Ostfriesland, hoewel dit huis geen buitenstaanders aan de korte zijden heeft.10 De huizen 3 tot en met 6 worden qua typologie ondergebracht bij de meer regionale typen Odoorn A en C, maar bij huis 4 worden ook gelijkenissen Rondom de Stad

05-2014 binnenwerk.indd 295

|

295

29-09-14 10:29


getrokken met de typen Zelhem en Eursinge. Als gevolg van de grote dichtheid aan esgreppels zijn de huisplattegronden veel minder compleet dan de huizen 1 en 2, zodat daarmee ook een verdere discussie over een typologische toewijzing wordt beperkt.

Afb. 5 ‘Noordelijk aardewerk’. Kleine gepolijste kommen met karakteristieke Noordse versieringen, schaal 1:3. Bron: RAAP.

296

|

Op grond van de C14-dateringen lijkt huis 2 vrij kort na huis 1 te zijn gebouwd. De andere huizen zijn later vermoedelijk als vervangers van de voorgaande huizen gebouwd. Ze zullen vrijwel zeker niet gelijktijdig bestaan hebben. Aangenomen wordt dat er steeds één erf aanwezig was met één woonstalhuis en enkele bijgebouwen (schuren, hutkommen en spiekers). Een zogenaamd ‘Einzelhof’ dus, gesticht in de late 6e eeuw en in ieder geval tot in de 8e eeuw in stand gebleven (af b. 4). De kleine afmetingen, de eenbeukige structuur en de zware bouw van huis 1, is afwijkend van de andere opgegraven huizen op de Steenbrei. Het wordt door de opgravers daarom als een hal of zaal geïnterpreteerd. Wat huis 1 verder nog meer bijzonder maakt, is de centrale ligging binnen een circa 52 m ronde standgreppel met dicht geplaatste paalkuilen voor een palissade. Het qua afmetingen en typologie sterk afwijkende huis 2 lijkt in een iets latere fase gebouwd te zijn

over een deel van de palissade waardoor dit huis ook duidelijk nog deel uitmaakte van het met de palissade omgeven complex. Op het binnenterrein lagen verder nog drie schuurachtige gebouwtjes, drie spiekers en drie hutkommen. Het meest opmerkelijke is dat de palissade nog net even een wat ruimere bocht maakt rond grafmonument 2. Toeval is uitgesloten en vrijwel zeker zal dit grafmonument nog als een graf heuvel hebben bestaan. De bouwers van de palissade hebben misschien uit respect voor de voorouders bewust de graf heuvel intact gelaten (of hadden gewoon geen zin om de graf heuvel te egaliseren). Vondstmateriaal Het vondstmateriaal bestaat overwegend uit Hessens-Schortens aardewerk dat doorgaans niet beter gedateerd kan worden dan in de 6e tot de 9e eeuw. Hessens-Schortens aardewerk is vrij hard gebakken met steengruis gemagerd aardewerk, dat overwegend bestaat uit zakvormige of bolle potten met een vlakke bodem. Het komt voor van de 6e tot de 9e eeuw als lokaal vervaardigd product en gaat in de 9e eeuw geleidelijk over in kogelpotaardewerk. Ongeveer 5% van het handgevormde aardewerk bestond uit een gladgepolijst fijner baksel. Van deze scherven waren er enkele voorzien

Rondom de Stad

05-2014 binnenwerk.indd 296

29-09-14 10:29


van geometrische versieringen (af b. 5). Dit gladwandige aardewerk wordt in verband gebracht met een noordelijke Angelsaksische herkomst of culturele beïnvloeding. Gedacht moet worden aan het Noord-Duitse (kust-)gebied. Gedraaid aardewerk werd ook gevonden en kan zonder meer als import worden beschouwd. Het omvat ongeveer 4% van het totaal aantal scherven en bestond uit ruwwandig Merovingisch aardewerk en enkele scherven badorfaardewerk. Onder de metaalvondsten kunnen een bronzen schotelfibula, een beslagstuk en een munt worden genoemd. De schotelfibula vertoont typische versieringskenmerken uit het Saksische kerngebied tussen Elbe en Weser en wordt gedateerd in de 6e eeuw (af b. 6). Een beslagstuk met zilverinleg is vermoedelijk uit zuidelijke streken af komstig en wordt in de 7e eeuw gedateerd. De munt is af komstig uit de bovenste nazakvulling van een waterput binnen de palissade en betreft een gouden tremissus die tussen 575 en 675 na Chr. vermoedelijk in Namen is geslagen (af b. 7). Duiding De onderzoekers stellen dat het omheinde complex als een Herenhof (naar de term ‘Herrenhof’ in de Duitse archeologie11) gezien moet worden, een erf waar iemand van de locale of regionale adel zich ophield. De hal of zaal kan naast de verblijfplaats van deze heer bovendien ook de samenkomstruimte voor zijn aanhang zijn geweest. In hoeverre het dan om een permanente of een tijdelijke residentie ging en of het huis ook een woonfunctie had, valt niets te zeggen. Dat laatste geldt in elk geval wel voor het grote en iets later gebouwde woonstalhuis 2 dat ook deel uitmaakte van de Herenhof. De afzondering binnen de palissade vormde zeker de uitdrukking van de speciale positie en had daarbij natuurlijk ook een beschermende functie. Omheinde huisplaatsen uit de Merovingische periode zijn een zeldzaam verschijnsel, waarbij overigens opgemerkt dient te worden dat er über-

haupt weinig huisplaatsen of nederzettingen uit die periode zijn opgegraven. In Twente zijn dat maar twee andere locaties; op de Elferinkses bij Enschede is in 1994 een solitair woonstalhuis opgegraven, zonder verdere bijgebouwen en omheiningen.12 Veel eerder en ook dichterbij Vasse is in 1964 nabij grenspaal 81 door Hijszeler een deel van een nederzetting opgegraven, die recentelijk door RAAP is uitgewerkt.13 Hoewel er wel enkele hutkommen zijn opgegraven, zijn er geen plattegronden van huizen te reconstrueren. Pronk en Schabbink zien hier na een analyse van het aardewerk een nog wat groter aandeel van het noordelijke aardewerk dan in Vasse.14 Wat de betekenis is van de noordelijke, Angelsaksische kenmerken in een deel van het aardewerk en de huisplattegronden 1 en 2 is voor meerdere duidingen vatbaar. Er kan worden gedacht aan contacten met noordelijke streken, al dan niet via persoonlijke connecties of herkomst van de bewoners. Verblijfplaatsen van adellijke elites uit de Merovingische15 periode zijn in OostNederland en de aangrenzende regionen in Duitsland nog nooit getraceerd, wat natuurlijk ook te maken kan hebben

Afb. 6 Schotelfibula met een noordelijke herkomst. Bron: RAAP.

Rondom de Stad

05-2014 binnenwerk.indd 297

|

297

29-09-14 10:29


Afb. 7 Gouden tremissis, vermoedelijk tussen 575 en 675 na Chr. geslagen te Namen, schaal 4:1 Bron: RAAP.

298

|

met het beperkte aantal opgravingen. Die elite moet er wel zijn geweest. In de 8e eeuw zijn er, getuige schenkingsoorkonden, grootgrondbezitters die in een opmerkelijk grote regio beschikken over goederen, zoals Oodhelm en zijn vader Oodwerc. Oodhelm bezat blijkens schenkingsoorkonden uit 797 en 799 ook twee erven, waaronder een zaalhof, in Mander (Manheri) en een erf in Hezingen (Hasungen),16 maar woonde zelf ergens bij Oeken aan de IJssel ten zuiden van Zutphen. Of Oodhelm en zijn vader uit een inheems adellijk ‘nest’ kwamen, dat al bestond ruim voordat Oost-Nederland in het Frankische rijk werd opgenomen, is de vraag. Het zou bij Oodhelm ook kunnen gaan om een nieuwe elite (Homines Francii?), die onder protectie van het Frankische gezag in het zadel kan zijn geholpen en werd voorzien met grond en goederen die door de Frankische koningen is verworven bij de annexatie van het OostNederlandse gebied, grond en goederen die de oude inheemse elite zijn ontnomen. Dat verklaart misschien ook de ruime spreiding van het bezit van die nieuwe elite. We hebben het dan echter over enkele eeuwen later. Of de locale elite in de 6e tot en met de 8e eeuw ook beschikte over ver verspreid bezit is te betwijfelen. Uit historische en archeologische bronnen weten we heel weinig over de aard en omvang van macht- en bezitstructuren van de locale en regionale elites. Het is echter aannemelijk dat er bij Vasse een inheemse elite heeft gezeteld. Lieden van deze elite hadden getuige de vondsten van het noordelijk aardewerk, de schijffibula en het

gedraaide aardewerk, vermoedelijk contacten binnen een bovenregionaal netwerk in noordelijke en zuidelijke richtingen. Met name het opvallende met een palissade omgeven huis 1 en het geïncorporeerde huis 2 vormen daarvoor een aanwijzing. Als we het geïmporteerde draaischijfaardewerk en de metaalvondsten (afgezien van de ijzeren huishoudelijke voorwerpen) echter als maatgevend voor de materiële rijkdom willen beschouwen, is het allemaal nog niet zo weelderig. De gouden munt lijkt een zeer waardevol stuk, maar de nominale waarde was desondanks gering. Ter relativering; in de Merovingische periode waren er hoofdzakelijk gouden munten in omloop. Een tremissis had de waarde van 1/3 solidus. In de Lex Frisionum (8e eeuw) moeten voor het doden van een Havikshond (een soort jachthond) vier solidii oftewel twaalf tremissen vergoed worden.17 De gevonden munt vertegenwoordigd daarmee ongeveer de waarde van 1/12e jachthond. Wel wordt algemeen verondersteld dat alleen de elite over geld beschikte, maar dat dit geld eerder als statussymbool dan als ruilmiddel werd gehanteerd. In die context kan de intrinsieke waarde van een tremissis als statussymbool wel aanzienlijk zijn geweest. Samenvattend kan gesteld worden dat er in Vasse aan het eind van de 6e eeuw en in de 7e eeuw na Chr. een hal of een zaal is gesticht die omsloten werd door een palissade, waaraan niet veel later een groot woonstalhuis wordt toegevoegd. Hoe lang dit complex heeft bestaan is niet duidelijk, maar wellicht een halve eeuw later wordt er een nieuw huis opgericht. Dat heeft zich tot in de 8e eeuw enkele keren herhaald. Omdat de huizen uit latere fasen niet binnen een palissade liggen, is er vermoedelijk niet langer sprake van een Herenhof. De ontdekking van de sporen van een erf dat dateert uit de periode van de late 6e tot in de 8e eeuw, betekent een aanzienlijke verlenging van de toch al aanzienlijk lange continue bewoning rond de

Rondom de Stad

05-2014 binnenwerk.indd 298

29-09-14 10:29


Afb. 8 Opgraving in uitvoering; op de voorgrond Huub Scholte Lubberink. Foto: auteur.

Manderes die op grond van historische gegevens al uit de late 8e eeuw dateert.18 Naschrift Op de definitieve versie van het opgravingsrapport dient nog enige tijd gewacht te worden. Naar aanleiding van de aanpassing van de kavelstructuur vanwege de bouw van extra huizen in de bouwfase Steenbrei 3 is onlangs beslo-

ten om een aanvullende opgraving uit te voeren ten noorden en noordoosten van het in 2012 opgegraven gebied. De resultaten daarvan zullen worden opgenomen in het conceptrapport van de opgraving uit 2012.19 Te verwachten is dat deze opgraving nog meer bijzondere vondsten en gegevens gaat opleveren. houderengerink@oversticht.nl

Noten 1 De auteur (geb.1964) is werkzaam als regioarcheoloog in Twente. Hij is in 1991 aan de Universiteit Leiden afgestudeerd aan het Instituut voor Pre- en Protohistorie en heeft aansluitend tot 2005 als projectleider gewerkt bij RAAP Archeologisch Adviesbureau, daarna tot 2009 bij Ingenieursbureau Oranjewoud en sindsdien als regioarcheoloog bij Het Oversticht. 2 Pronk 2014. 3 Scholte Lubberink 2001. 4 Niekus 2002, Silkens 2005. 5 Teekens en Spoelstra 2009. 6 De Wit 2004. 7 Pronk 2014. 8 Pronk 2014, Dijkstra 2011. 9 Pronk 2014. 10 Pronk 2014. 11 Ook wel als Adelssitz genoemd. 12 Verlinde 2000. 13 Pronk & Schabbink 2014. 14 Pronk & Schabbink 2014. 15 Merovingisch suggereert dat er gedurende de 5e tot halverwege de 8e eeuw ook een zeker gezag of een sterke culturele invloed vanuit het Merovingisch-Frankische rijk over Oost-Nederland zou bestaan. Vooralsnog zijn er geen concrete historische, laat staan archeologische, aanwijzingen dat deze contreien vóór de 8e eeuw ook onder Frankisch gezag of overheersende culturele invloed stonden.

Rondom de Stad

05-2014 binnenwerk.indd 299

|

299

29-09-14 10:29


16 Blok 1960; Hijszeler 1970; Paskamp - van Santen 1997. 17 Nieuwenhuizen 2010. 18 Blok 1960; Hijszeler 1970; Paskamp - van Santen 1997. 19 Pronk 2014. Literatuur Blok, D.P., 1974: De Franken in Nederland, Bussum. Dijkstra, M.F.P., 2011: Rondom de mondingen van Rijn & Maas: landschap en bewoning tussen de 3e en 9e eeuw in ZuidHolland, in het bijzonder de Oude Rijnstreek, Leiden (dissertatie Universiteit van Amsterdam). Hijszeler, C.C.W.J., 1970: De buurschap Mander en omgeving in de historie, Verslagen en mededelingen vereniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis 85, 1-160. Niekus, M.J.L.Th., 2002: Een Aanvullend Archeologisch Onderzoek in plangebied “De Steenbrei” te Vasse, gemeente Tubbergen (Ov.). (ARC-Publicaties 60), Groningen. Nieuwenhuizen, K., 2010: Lex Frisionum, http://www.keesn.nl/lex/, geraadpleegd op 14-6-2014. Paskamp - van Santen, M., 1997: Mander. Een hoogbejaarde boerschap in Noordoost Twente, Overijsselse historische bijdragen: verslagen en mededelingen van de Vereeniging tot Beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 112, 8-32. Pronk, E.C. & M. L. Schabbink, 2014: Een vroegmiddeleeuwse nederzetting aan de grens te Hezingen, gemeente Tubbergen, Zwolle. Pronk, E. C. , 2014: Van palenkrans tot palissade; een opgraving van een grafveld uit het Laat Neolithicum en de Midden en Late Bronstijd en een Merovingische herenhof; plangebied De Steenbrei 3 te Vasse, gemeente Tubbergen. (RAAPRapport 2836), Amsterdam. Scholte Lubberink, H.B.G., 2001: Plangebied De Steenbrei te Vasse, gemeente Tubbergen; een inventariserend archeologisch onderzoek. (RAAP-briefverslag 2001-1831), Amsterdam. Silkens, B., 2005: Fase 2 van het archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven op plangebied De Steenbrei 2 te Vasse, gemeente Tubbergen (Ov.). (ARC-Publicaties 122), Groningen. Teekens, P. C. & A. Spoelstra, 2009: Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek t.b.v. de herontwikkeling van een locatie aan de Steenbrei te Vasse, gemeente Tubbergen (Ov.). (Archeologische Rapporten Oranjewoud 2009/106), Almere. Verlinde, A.D., 2000: Enschede-Elferinks es, in: A.D. Verlinde (red.), Archeologische Kroniek van Overijssel 1999, 160-161. Wit, M.J.M. de, 2002: Een Definitief Onderzoek te Vasse ‘De Steenbrei’, gemeente Tubbergen (Ov.). (ARC-Publicaties 66), Groningen. Wit, M.J.M. de, 2004: Een archeologisch inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van proefsleuven op plangebied De Steenbrei fase 2 te Vasse, gemeente Tubbergen (Ov.). (ARC-Publicaties 118), Groningen.

300

|

Rondom de Stad

05-2014 binnenwerk.indd 300

29-09-14 10:29


Literatuurrubrieken

Signalementen Sven de Potter en Ingrid In ‘t Veld (red.), Relicta 10. Archeologie, Monumentenzorgen Landschapsonderzoek in Vlaanderen / Heritage Research in Flanders. Onroerend Erfgoed, Brussel 2013. ISSN 1783-6425. Geïll., 344 pag., € 40,00 De tiende bundel in deze reeks opent met een groot artikel over het onderzoek naar Romeinse sporen bij een verkaveling in Stene (Oostende). De nabij de kust gelegen nederzetting bevindt zich op een kunstmatige verhoging en is bovendien door een dijk tegen stormvloeden beschermd. Een andere bijdrage in Relicta 10 heeft betrekking op munten in de Laat-Romeinse nederzetting van Neerharen-Rekem. Verder artikelen over de middeleeuwse muurschilderingen in de toren van de Sint-Janskerk in Mechelen, het onderzoek van de dakkappen en het bouwhistorisch onderzoek van diezelfde St. Janskerk, een Nederlandstalig liedfragment op een 17e-eeuws façon-de-veniseglas uit Parijs en een artikel over tuinarcheologie in Vlaanderen. ** *

Marnix Pieters e.a., Het archeologisch onderzoek in Raversijde (Oostende) in de periode 1992-2005. Vuurstenen artefacten, een Romeinse dijk, een 14deeeuws muntdepot, een 15de-eeuwse sector van een vissersnederzetting en sporen van een vroeg 17de-eeuwse en een vroeg-18eeeuwse belegering van Oostende (Relicta Monografieën 8), Onroerend Erfgoed, Brussel 2013. ISBN 978-90-7523036-9 / ISSN 2030-9910. Geb., Geïll., 637 pag., € 50,De bewoning van Raversijde (gemeente Oos-

tende) aan de Noordzeekust gaat terug tot een vissersnederzetting uit de Late Middeleeuwen met de naam Walaversyde. Tot 1975 waren de archeologische resten en sporen van de nederzetting bij laagtij op het strand zichtbaar. Dit achtste deel van de Relicta Monografieën behandelt chronologisch de resten en sporen uit de Prehistorie, de Romeinse periode, de Late Middeleeuwen en de Vroeg-Moderne tijden. In deze publicatie over archeologisch onderzoek in Raversijde komen de opgravingscampagnes uit de periode 1992-1998 aan bod. De publicatie is in de eerste plaats een opgravingsverslag: ze beschrijft, analyseert en interpreteert de belangrijkste sporen samen met een selectie van de aangetroffen mobiele resten en de resultaten van natuurwetenschappelijk onderzoek. Het boek start met een algemene situering van de site, gevolgd door een overzicht van de historie van het onderzoek. In het tweede hoofdstuk worden de aspecten behandeld die te maken hebben met het fysische kader en de landschappelijke achtergronden van de site. De volgende hoofdstukken belichten de belangrijkste waargenomen sporen en vondsten. In deze publicatie komen de opgravingscampagnes uit de periode 1992-1998 aan bod. De resten en sporen uit de Prehistorie, de Romeinse periode, de Late Middeleeuwen en de VroegModerne tijden worden chronologisch behandeld. Daarnaast wordt een aantal markante opgravingsresultaten van na 1998 belicht: het muntdepot dat op het einde van 1999 werd aangetroffen, de in 2003 aangesneden zone met begravingen en de in 2005 geïdentificeerde Romeinse dijk. De uitgever belooft een vervolg op deze bundel in de vorm van een uitgebreid verslag van de resultaten van de opgravingscampagnes uit de periode 1999-2007.

Literatuurrubrieken |

05-2014 binnenwerk.indd 301

301

29-09-14 10:29


** *

Ralph Mennicken, Raerener Steinzeug. Europaïsches Kulturerbe. Raeren 2013. ISBN 978-3-8612-085-2. Geïll., 504 pag., € 35,-

Afb. 1 Baardmankruik uit Raeren (Collectie van het Hetjensmuseum Düsseldorf ). Uit: Raerener Steinzeug.

Het pottenbakkerscentrum Raeren in de Belgische Oostkantons is in ons land bekend als productiecentrum van vooral fraai gedecoreerde boerendans-, Suzanna-, wapenkruiken, de drie-orenkannen en ander steengoed drink- en schenkgerei dat overal in ons land tussen veelal 16e- en 17e-eeuws huishoudelijk afval wordt teruggevonden. Een alleraardigst museum in Raeren, nog steeds onder leiding van Ralph Mennicken, biedt een uitstekend inzicht in de lokale productie. Het Töpfereimuseum bestaat inmiddels 50 jaar. Ter gelegenheid daarvan is dit fraaie boekwerk verschenen, waarin meer dan 1.000 Raerener producten zijn afgebeeld en waarin ook uitgebreid aandacht wordt besteed aan de producenten ervan en de door hen toegepaste technieken. De laatste keer dat het Raerener steengoed in al zijn aspecten werd gepubliceerd, was in 1972. Over vondsten en onderzoeksresultaten in de 30 jaar die sindsdien voorbij zijn gegaan, valt uiteraard een heleboel nieuws te melden. De auteur besteedt veel aandacht aan achtergrond, herkomst en betekenis van de in reliëf op de Raerener kruiken aangebrachte teksten, wapenschilden, taferelen, baardmannen en andere ornamenten (afb. 1). Sommige zaken lijken echter nog steeds niet in het Raeren van vandaag te zijn doorgedrongen, want nog steeds denkt men daar dat het bekende 5 cm hoge twee-orige kruikje een rol speelde bij het spinnen van wol. Lezers van Westerheem weten wel beter, misschien een souvenir met wijwater uit bijvoorbeeld Aken, misschien ook een inktpotje, maar het is zeker geen spinkruikje. Het nu verschenen boek is desondanks een bijzonder welkome verschijning voor al degenen die in laatmiddeleeuws steengoed geïnteresseerd zijn. ** *

Bonner Jahrbücher, Band 212, 2012. ISSN 0938-9334 / ISBN 978-3-8053-4778-5. Geïll., geb., 542 pag. Het LVR-LandesMuseum Bonn en de dienst voor Bodendenkmalpf lege Bonn van het Landschaftsverband Rheinland (LVR) en de

302

Verein von Altertumsfreunden in Rheinland zijn er voor de 212e keer in geslaagd een forse bundel met archeologische bijdragen, jaarverslagen en boekbesprekingen uit te brengen. Het accent ligt zoals gewoonlijk op de Romeinse tijd. De archeologische bijdragen omvatten ongeveer de helft van het boek: - Der Archäologe, Althistoriker und Museums­ mann Harald von Petrikovits. Eine biografische Skizze; - Zur mittelneolithischen Landschaftsnutzung im Siegerland; - Die Ziegelmarken am Aquädukt von Minturnae; - Wandmalereifunde aus dem römischen Vicus in Bonn; - Zur Rekonstruktion der Basilika von Ladenburg. Kritische Fragen zu neuen Forschungen; - Wiederentdeckung im Depot. Ausgewählte Funde der Grabung Egon Gersbach im Bonner Legionslager; - Ein römischer Schienenarmschutz aus dem Auxiliarlager Till-Steincheshof und die Messingherstellung in der römischen Kaiserzeit; - Eine Inschrift Kaiser Julians aus der Germania secunda; - Zu einer Ringfibel mit Fußplatte und beidseitigen stilisierten Tierköpfen aus Heimbach-Vlatten; - Zwei Wassermühlen der Karolingerzeit im Rotbachtal bei Niederberg; - Sarkophag für einen Säugling aus der Domgrabung in Aachen; - Die hochmittelalterliche Klostersiedlung der Abtei Brauweiler. ** *

Detector Magazine 133, maart 2014. ISSN 1386-5935 Alexander van de Bunt en Marianne Visser zien terug op een succesvolle sessie metaaldetectie en archeologie op de Reuvensdagen 2013. Tijdens de sessie hebben zes sprekers vanuit verschillende invalshoeken de mogelijkheden belicht waarop men nader tot elkaar kan komen. Vanzelfsprekend vinden de aanwezigen het logisch om kritisch te blijven ten opzichte van excessen die metaaldetectie soms veroorzaakt, maar dat geldt immers ook voor mensen die onder het mom van vrijetijdsarcheologie in stadscentra oude beerputten leegmaken. Het belang van samenwerking tussen professionele archeologie en vrijetijdsmetaaldetectie staat niet meer ter discussie: de beide groeperingen zijn nader

| Literatuurrubriekend

05-2014 binnenwerk.indd 302

29-09-14 10:29


tot elkaar gekomen. Wederzijds respect, ethiek en gedrag maken dat die samenwerking steeds vaker haar vruchten afwerpt. ** *

De Maasgouw (Koninklijk Limburgs geschied- en Oudheidkundig Genootschap), 133e jrg., nr. 1. ISSN 13804170 In het archief van het RMO wordt in de persoonlijke nalatenschap van dr. J.H. Holwerda een klein notitieboekje bewaard waarin gedetailleerd is genoteerd welke kosten hij in 1907 heeft gemaakt voor het uitvoeren van de door hem geleide opgraving van een Romeinse villa bij Valkenburg. Minutieus is alles opgeschreven met vermelding van naam en toenaam, vergoeding voor de verschillende arbeiders, de kosten van het repareren van een stoel, de aanschaf van een mand, porti, papier, inkt, enz. In het tweede nummer van De Maasgouw 2014 doet Leo Verhart een boekje open over die notities. Een andere bijdrage in dat nummer gaat over (vooral) mesolithisch materiaal dat in de loop der tijd door een amateurarcheologe op de Heijtsberg te Heibloem is verzameld. Doordat zij steeds de vindplaats van elk artefact nauwkeurig heeft vastgelegd kan nu een beeld worden verkregen over de spreiding ervan in het terrein. Uit de vondstconcentraties kan worden afgeleid waar in de nabije omgeving wellicht nog (ongeschonden) sporen kunnen worden verwacht. ** *

Archeobrief 18e jrg., nrs. 1 (maart 2014) en 2 (juni 2014). ISSN 1386-2065 In maart en april 2013 is in opdracht van het Waterschap Rivierenland door Arcadis Nederland BV een archeologische begeleiding uitgevoerd bij de aanleg van een vistrap bij het Gelderse stadje Buren. Bij het onderzoek is een fractie blootgelegd van een goed geconserveerde Karolingische nederzetting. Het vermoeden bestaat dat het gaat om een deel van een groot complex met verschillende huizen en mogelijk een kerk met een grafveld. De locatie ligt aan de vaarroute naar Tiel, dicht bij Wijk bij Duurstede. Het vondstmateriaal wijst uit dat er tussen de nederzetting en Dorestad een nauwe relatie moet hebben bestaan. Mogelijk is hier sprake van de in 772 genoemde “Villa Burio in de pago Testrebenti”, het dorp Buren in de gouw Teisterbant. Na

de 10e eeuw is de nederzetting verlaten. Andere interessante bijdragen in deze Archeobrief hebben betrekking op de limes als wereld­erfgoed, het fort Sint-Michiel in VenloBleric en de waardering van het landschap en de schatkamer van Huissen waar ADC ArcheoProjecten een deel van een nederzetting en een klein deel van een grafveld uit de Romeinse tijd hebben onderzocht, waaronder een zeer rijk elitegraf. Archeobrief nummer 2 (juni) opent met de resultaten van het blootleggen van de nog aanwezige bovengrondse resten van een veldoven bij Winterswijk, een herinnering aan de tijd dat agrariërs als bijverdienste bakstenen produceerden. Vervolgens geven de gemeentearcheologen van Deventer een impressie van het grootschalige stadskernonderzoek dat zij in 2013 hebben uitgevoerd. De vondsten variëren van prehistorische paalkuilen tot 18e-eeuws Oosters porselein, maar vooral veel, heel veel vondstmateriaal uit beerputten (afb. 2). Het onderdeel ‘methoden en technieken’ wordt dit keer door Maaike Sier ingevuld met het project Yangtzehaven, waar archeologisch onderzoek is uitgevoerd op een diepte van 18 à 20 m. Door opgebaggerd materiaal te relateren aan de resultaten van booronderzoek konden de bodemlagen gedetailleerd worden beschreven. Op die manier ontstaat meer inzicht in de bewoning op een donk in en rondom Rotterdam in het Mesolithicum. Bijzonder daarbij is dat bij dit onderzoek de ontwikkeling van het landschap en het verdrinkingsproces van de Noordzee in relatie tot de vroegste fase van het Neolithicum kon worden gevolgd.

Afb. 2 Twee 17e-eeuwse beeldjes van een ‘lohan’, de heilige volgeling van Boeddha, afkomstig uit een 18e-eeuwse Deventer beerput. Uit: Archeobrief.

Literatuurrubrieken |

05-2014 binnenwerk.indd 303

303

29-09-14 10:29


Andere onderwerpen in het juni-nummer zijn onder meer de vroegmiddeleeuwse muntschat op het Domplein in Utrecht en een publieke opgraving in Oss. ** *

Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie (gemeente Alkmaar), nr. 40, april 2014 Terwijl Peter Bitter in deze nieuwsbrief aandacht besteedt aan de bekende laat- en postmiddeleeuwse baardmankruiken, richten Karin Beemster (met medewerking van Sjaak Waterlander) in deze voorjaarseditie de schijnwerper op de zuigelingenzorg in Alkmaar met een 17e-eeuws kolfglas, bijt- en rinkelbellen en rammelaars. ** *

Jaarboek 2013 van het Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg), deel 149. Maastricht 2014. ISSN 0167-6652. Geb., geïll., 374 pag. Het aanstaande 150-jarig jubileum van het LGOG was aanleiding om een procedure in gang te zetten ter verkrijging van het predicaat ‘Koninklijk’. Bij Koninklijk Besluit van 27 mei 2013 is aan het LGOG het recht toegekend om het predicaat te mogen voeren. De jongste editie van de ‘Publications’ bevat artikelen over een handschrift uit 1160 waarin de stamboom van Sint Servaas is afgebeeld; over een andere afbeelding van de stamboom van Sint Servaas als onderdeel van een drieluik dat in Parijs hangt en die tevens de verbinding met Maria legt; over de stadszegels van Maastricht tot in de 16e eeuw; en over de geschiedenis van de Maastrichtse Broederschap van ‘Onze Lieve Vrouwe’ Sterre der Zee, verbonden aan de basiliek van Onze Lieve Vrouw. Leo Verhart en de drie dames Marion Aarts, Béatrice de Fraiture en Karen Jeneson tekenen voor een provinciedekkende Archeologische Kroniek 2012. Grote archeologische onderzoeken in het kader van infrastructurele projecten, zoals de aanleg van Maaskaden hebben weer interessante resultaten opgeleverd. Toch loopt ook daarbij niet alles volgens plan wanneer werkafspraken tussen uitvoerders van graafwerkzaamheden en archeologen terzijde worden geschoven. In de kroniek

304

is ook plaats voor waarnemingen door en werkzaamheden van amateurarcheologen. Steeds vaker roepen professionele bedrijven de hulp van amateurs in, zowel vanwege hun kennis van de lokale geschiedenis, maar ook als extra handen in het veld. ** *

Dick van der Kooij, Suus Sprey en Hans Postma, Romeins Bodegraven; AWNopgravingen 1995, 1996 en 2002 (Renus reeks 6). AWN afdeling Rijnstreek, Alphen a/d Rijn 2013. ISSN 1569-7444 Hoewel de archeologische begeleiding van de sloop van een schoolgebouw in Bodegraven niets oplevert en een proefsleuf in de omgeving daarvan evenmin veelbelovend lijkt te zijn, wordt de AWN-afdeling Rijnstreek gevraagd om bij bouw- en sloopwerkzaamheden toch een oogje in het zeil te houden en een onderzoek in te stellen op de locatie Willemstraat. Dat leidt in 1995 tot de vondst van een Romeins poortgebouw en een wal van wat later een castellum blijkt te zijn. Daarna volgen meer opgravingen en waarnemingen, waarbij kan worden vastgesteld dat de Oude Bodegrave in de Romeinse tijd een belangrijke zijrivier van de Rijn moet zijn geweest. Een publicatie in Westerheem van P.C. Beunder, de resultaten van het door Rijnstreek vanaf 1995 tot en met 2002 uitgevoerd onderzoek en de bevindingen van BAAC in de directe omgeving worden in deze publicatie samengevat en bediscussieerd. Op de Peutingerkaart is Bodegraven nog een onbekend fenomeen, maar met deze publicatie is de AWN-afdeling Rijnstreek er in geslaagd om Bodegraven een prominente plaats te geven in de reeks van de nu bekend versterkingen langs de Limes. ** *

AS. (Archäologie schweiz) 37, 2014 nrs. 1 en 2. ISSN 0255-9005 Tegen alle verwachtingen in stuitte men in Sursee-Hofstetterfeld in het kanton Luzern op een solitair Keltisch vrouwengraf. De ‘noble Keltin’ is niet ouder geworden dan 20-25 jaar. Ze is begraven in een uitgeholde boomstam en draagt een wollen hemd met lange mouwen met daaroverheen een linnen doek. Daarna is het lijk in een vel of vacht gewikkeld en in de boomstamkist gelegd. Op borsthoogte draagt zij vijf bronzen fibulae. Aan haar linker pols draagt zij een gladde armring

| Literatuurrubrieken

05-2014 binnenwerk.indd 304

29-09-14 10:29


van massief brons, aan haar rechterpols een plastisch versierde massief bronzen ring. Aan iedere hand heeft zij twee vingerringen uit brons en tin. Intensief speurwerk in de wijde omgeving heeft geen enkel ander spoor uit de Late IJzertijd opgeleverd. Zevenmijlslaarzen, zeven dwergen, zeven weekdagen, etc., kortom het heilige getal zeven is een belangrijk getal. Dat geldt ook voor het kanton Freiburg/Fribourg/Friburgo, waarin zeven jaar (2007-2014) archeologisch onderzoek is verricht. De highlights ervan worden samengevat in het tweede nummer dit jaar van dit glossy magazine.

Afb. 3 Schotel (fragment), majolica, Nederland 1670-1700, zittende pijprokende man met vuurstokjes. Bodemvondst Hoorn, coll. Amsterdam Pipe Museum. Uit: Jaarboek Stichting onderzoek historische tabakspijpen 2014.

** *

Het jaarboek is in zijn geheel ook op het internet te raadplegen (afb. 3).

Bert van der Lingen en Arjan de Haan (red.), Jaarboek 2014 van de Stichting voor onderzoek historische tabakspijpen (PKN). Leiden 2014. ISBN 978-90-801138-5-5. Geïll., 160 pag., € 22,50

** *

Evenals bij het vorige jaarboek is de pijpelogische kring er ook nu weer in geslaagd om in haar jaarboek een aantal interessante artikelen over de historische tabakspijpjes bijeen te brengen: - Kleipijpen van Noël, een belangrijke aanvulling op het assortiment van Gambier; - Een Jonaspijp uit Keulen; - Het 17e-eeuwse merk gekroonde staande leeuw met PS. Goudse of toch Amsterdamse makelij? - Een kleipijp met daarop miniatuur tekeningen in inkt; - Een bijzondere groep Ottomaanse kleipijpen uit de Levant; - Ottomaanse pijpen in Nederlandse collecties, archieven en als bodemvondst (17e en 18e eeuw); - De productie van kleipijpen in Ruhla (Thüringen); - Samengestelde messing deksels uit Thüringen op pijpen uit Tophane, Ruhla en Schemnitz; - De Belgische export en import van pijpen na de Belgische onafhankelijkheid; - Pijprokers op keramiek; - Een “tobacqy pyp met tin beslaegen” in een linnenkast in Dokkum, 1604; - Is het bijmerk een betrouwbaar dateringsmerk? - De republikeinse held van een vrijwel onbekende Franse pijpenmaker. Met een bijlage over de andere pijpenmakerijen in Straatsburg; - Een groep zeldzame eerste-generatiepijpen uit Amsterdams afval, 1590-1625.

Eva Cichy, Die Eresburg, MarsbergObermarsberg, Hochsauerlandkreis (Frühe Burgen in Westfalen 36), Altertumskommission für Westfalen, Münster 2013. ISSN 0939-4745. Geïll., 40 pag., kaartbijlage De Eresburg bij Marsberg-Obermansberg in Westfalen is de grootst bekende Saksische volksburg. De burg is in 772 door Karel de Grote ingenomen, die er ook verbleven heeft. Veel is daarvan niet meer terug te vinden. Verschillende opgravingscampagnes hebben de geschiedenis van de bebouwing en bewoning van de heuveltop in beeld gebracht. Deze brochure is de 36e praktische handleiding voor degenen die in de geschiedenis van de (veelal verdwenen) vroege versterkingen in Westfalen zijn geïnteresseerd en is bovendien een uitstekende handleiding voor degenen die Eresberg willen bezoeken. Op de heuvel of in de directe omgeving ervan heeft zich mogelijk Irminsul bevonden, een van de belangrijkste Saksische heiligdommen. ** *

Torsten Capelle, Die Landwehr von Altenberge, Kreis Steinfurt (Landwehren in Westfalen 1), Altertumskommission für Westfalen, Münster 2014. ISSN 21987939. Geïll., 36 pag., kaartbijlage Na de reeksen Vroeg Burgen (zie boven) en Romeinse legerplaatsen in Westfalen is nu een derde reeks van start gegaan: de landweren in Westfalen. Landweren zijn doorgaande aarden wallen die als verdedigingswerk een gebied

Literatuurrubrieken |

05-2014 binnenwerk.indd 305

305

29-09-14 10:29


Afb. 4 Vuistbijl uit Bad Salzuflen, vermoedelijk het oudst bekende werktuig uit Westfalen. Uit: Westfalen in der Alt- und Mittelsteinzeit.

** *

E. Vreenegoor en J. van Doesburg (red.). Een middeleeuwse hoeve in Swalmen-Nieuwenhof. Archeologie in de A73-Zuid (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 204). RCE Amersfoort 2013. ISBN 978-90-5799-193.6. Geïll., 174 pag., kaartbijlage

begrenzen. De laatmiddeleeuwse landweren bij Altenberge ten noorden van Munster bestaan uit twee parallelle wallen, beplant met een dicht struweel van bramen, slee- en meidoorn en geflankeerd door droge grachten. Een versterkte toegang in de vorm van een stenen of houten poort - zoals bij een stadsomwalling - ontbreekt: een slagboom moet hebben volstaan. Rondom Munster wemelde het van de landweren. Veel ervan zijn in de loop van de 20e eeuw afgegraven, geëgaliseerd of gewoon verdwenen. Van het landweer van Altenberge zijn nog veel delen in het landschap terug te vinden. Dit gidsje geeft niet alleen informatie over het fenomeen landweer, maar vormt bovenal een gids voor het bezoek aan verschillende delen van zo’n landweer. ** *

Michael Baales, Hans-Otto Pollmann und Bernhard Stapel, Westfalen in der Alt- und Mittelsteinzeit. Landschaftsverband Westfalen-Lippe, Münster 2013. ISBN 978-8-8053-4793-8. Geïll., 252 pag. Het is al weer 25 jaar geleden dat er een populair-wetenschappelijke publicatie verscheen over paleolithische en vroegmesolithische sites in Westfalen. Sedertdien zijn nieuwe opgravingen uitgevoerd, terwijl dankzij nieuwe technische mogelijkheden ook de onderzoekstechnieken sterk zijn uitgebreid (afb. 4). Niet meer de artefacten staan centraal, maar ook botmateriaal, bewerkt gewei en het gebruik van grotwoningen, kortom de mens achter die gereedschappen. Dit boek is onderdeel van een drieluik. In 2008 verscheen een populair-wetenschappelijke publicatie over het bronstijdonderzoek in Westfalen, in 2014 volgt een bundel over de Romeinse IJzertijd.

306

In 1997 zijn in opdracht van Rijkswaterstaat de eerste bureaustudies en veldverkenningen verricht voor het project Maaswerken en de Rijksweg 73-Zuid. Dat onderzoek is destijds uitgevoerd onder leiding van Henk Stoepker (ROB), waarbij onder meer de plattegrond van een middeleeuwse hoeve is aangetroffen. In dit rapport zijn alle gegevens over deze vindplaats bijeengebracht, vanaf de eerste verkenningen in 1997 tot en met de opgraving die in 2002 plaats heeft gevonden. Jarenlang lagen de losse rapportages en conceptrapporten op definitieve uitwerking te wachten. Uiteindelijk is hier dan toch nog het eindrapport. De aangetroffen sporen en vondsten op het terrein dateren vanaf het Mesolithicum tot en met het heden. Het merendeel komt echter uit de Middeleeuwen. Uit de periode 950-1225 zijn verschillende gebouwplattegronden teruggevonden, waaronder mogelijk een horreum (een grote graanschuur). Er zijn sporen gevonden van hoefijzers, botten van paarden en haver als dominant gewas. Deze vondsten suggereren de aanwezigheid van adel; wellicht waren de paarden eigendom van een ridder of ruiter. De vindplaats Swalmen-Nieuwenhof is dan ook geïnterpreteerd als de periferie van een curtis (een adellijk hoevecomplex). Dit onderzoek had tot doel om een bijdrage te leveren aan de kennis van bewoning en landschapsgebruik van het Maasdal in het Pleistoceen en Holoceen. Ten westen van het dorp Swalmen zijn sporen aangetroffen die teruggaan tot het Mesolithicum. Het gaat onder meer om een concentratie van vuursteen, een opmerkelijke formatie van grote keien, een pot uit de Midden-Bronstijd en scherven uit de IJzertijd die mogelijk tot één pot hebben behoord. ** *

D.C. Steures (based on documentation by H.Brunsting, S.L. Wynia and P.A.M. Zoetbrood; with contributions by C.C. Bakels, H. Brunsting, H. van Enckevort, R.C.G.M. Lauwerier, G.M. Vogelsang-

| Literatuurrubrieken

05-2014 binnenwerk.indd 306

29-09-14 10:29


Estwood and P.S.M. Zoetbrood), The Late Roman Cemeteries of Nijmegen. Stray Finds and Excavations 1947-1983 (Description of the Archaeological Collections in Museum Het Valkhof at Nijmegen XV / Nederlandse Oudheden 17). Nijmegen / Amersfoort 2013. ISBN 978-90-5799-205-6. Hardcover, 764 pag., 2 delen. € 49,95 In Nijmegen liggen twee begraafplaatsen uit de 4e eeuw waarnaar in de afgelopen jaren veel archeologisch onderzoek is uitgevoerd. De beide begraafplaatsen zijn aan het begin van de 4e eeuw aangelegd, aan de west- en oostzijde van het Laat-Romeinse fort op het Valkhof en de Kelfkensbos. In 1944 is een groot deel van Nijmegen verwoest als gevolg van een bombardement door de geallieerden. Tijdens de wederopbouwwerkzaamheden van 1947 tot 1963 zijn verschillende opgravingen verricht. Later is er opnieuw onderzoek gedaan in de perioden van 1975-1976 en 19801983. De uitwerking van dit laatste onderzoek was nog niet voltooid, deels omdat de resultaten van eerder onderzoek in deze grafvelden nog niet wetenschappelijk waren uitgewerkt. Dit boek vult deze lacune op. Het kloeke naslagwerk bundelt alle resultaten van de opgravingen vanaf 1947 tot 1983 en alle losse vondsten uit de Laat-Romeinse grafvelden vanaf de 17e eeuw tot 1963 (afb. 5). De publicatie maakt onderdeel uit van de reeks ‘Description of the Archaeological Collections in Museum Het Valkhof at Nijmegen’. Die archeologische reeks is de opvolger van de ‘Beschrijving van de verzamelingen in het Rijksmuseum (en daarna het Provinciaal Museum) G.M. Kam te Nijmegen’. De eerste catalogus in die reeks dateert al uit 1928. ** *

Journal of Archaeology in the Low Countries (Amsterdam University Press), vol. 5 nr. 1. E-ISSN 1877-7023 De jongste editie van dit e-tijdschrift omvat de volgende bijdragen: - D.J. Huisman cs: Micromorphological study of Early Neolithic (LBK) soil features in the Netherlands; - E. Lohof & W. Roessingh: The Westfrisian Bronze Age: a view from Enkhuizen-Kadijken; - M. Schepers: Wet, wealthy worlds: The environment of the Swifterbant river system during the Neolithic occupation (43004000 cal BC);

- M. van Dinter cs: Could the local population of the Lower Rhine delta supply the Roman army?: Part 2: Modelling the carrying capacity using archaeological, palaeoecological and geomorphological data; Het e-tijdschrift is te raadplegen op www. jalc.be. ** *

Zutphense Pracht; Monumenten, bouwhistorie en archeologie, nr. 5, 2014, € 5,95 Naast veel monumentenzorg komt in het boekje ook de archeologie aan bod. Bert Fermin, Michel Groothedde en Davy Kastelein doen in deze uitgave beknopt verslag van de veertien opgravingen die zij in 2013 in Zutphen hebben uitgevoerd. Het meest verrassende komt uit twee boomplantkuilen aan de Houtmarkt en van een sleufopgraving aan de Apenstert, een straat die bij het bombardement door de geallieerden in 1944 is verdwenen. De kuilen aan de Houtstraat reikten tot de bodem van de 13e- en 14e-eeuwse dempingen van de stadsgracht. Uit die oudste laag is veel klein metaal ‘opgepiept’; zoals ringbroches, gespen, beslagstukken en penningen. Sensationeel is de vondst van een messing kwadrant uit een 14e-eeuwse ophogingslaag. Dit tijdmeet- en navigatie-instrument is tot nu toe de oudste in zijn soort in Christelijk Europa. Bekend is dat de Zutphense Hanzeaten bijvoorbeeld tussen Noord-Engeland en Bergen in Noorwegen hebben gevaren. Voor navigatie op die route op volle zee moet dit instrument goed van pas zijn gekomen. Ook het onderzoek van de Apenstert heeft veel 13e-eeuws klein metaal opgeleverd, o.a. een insigne met de afbeelding van een schaamteloos wijdbeens zittende dame, ringbroches, vingerringen, een opengewerkte rammelaar, een lepel met de afbeelding van twee vissen, munten, gespen enz. en een armenpenning met de afbeelding van een vagina. Elders in Zutphense Pracht gaat Bert Fermin wat dieper in op de achtergrond van die merkwaardige penning. Mogelijk is het een bordeelpenning waarvan de afbeelding teruggaat op die penningen uit de Romeinse tijd. Mogelijk slaat de naam ‘Apenstert’ op een middeleeuws bordeel. Ook andere metaalvondsten uit deze opgravingen kunnen wellicht in verband worden gebracht met een rosse buurt uit Zutphens verleden.

Afb. 5 Kruik met slibdecoratie uit graf B 680. Uit: The Late Roman Cemeteries of Nijmegen.

Gerrit Groenweg

Literatuurrubrieken |

05-2014 binnenwerk.indd 307

307

29-09-14 10:29


De Vereniging Stuur berichten voor Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl) en berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl)

Verenigingsnieuws Westerheem special ‘Graven in Holland’ gepresenteerd

Afb. 1 Tim de Ridder aan het woord. Bron: Marijn Lockefeer. Afb. 2 Tonnie van de Rijdt overhandigt het eerste exemplaar van de special aan Jeroen Bouwmeester. Bron: Marijn Lockefeer.

Op 19 september is tijdens een druk bezocht symposium in de Grote Kerk te Vlaardingen de Westerheemspecial ‘Graven in Holland’ gepresenteerd. De zeer bewust gekozen titel verwijst zowel naar het onderzoeksobject (het grafelijk bestuur in Holland) als naar de onderzoeksmethode (archeologisch onderzoek)! De aanleiding om te willen ‚graven’ naar de ‘graven’ van Holland is het jubileum in 2018 van de Slag bij Vlaardingen, wel te zien als de ‘geboorte van Holland’. Na de opening van het symposium door de

308

burgemeester van Vlaardingen, schetste Tim de Ridder (af b. 1), Vlaardingens stadsarcheoloog, initiatiefnemer en ‘aanjager’ van special en symposium, de geschiedenis van graafschap en grafelijk hof in relatie met de Slag om Vlaardingen. Na hem hield Epko Bult een algemene inleiding op het thema: ‘Het grafelijke hof als voorganger van een stad’ waarbij voornamelijk Delft als voorbeeld fungeerde. Tonnie van de Rijdt, voorzitter van de AWN, belichtte het belang van vrijwilligers in de archeologie, Jeroen Bouwmeester, senior onderzoeker bij de RCE,

| Literatuurrubrieken

05-2014 binnenwerk.indd 308

29-09-14 10:29


besprak de situatie betreffende de NOaA, Harm Jan Lith, stadsarchivaris, besprak op erg humoristische wijze de jarenlange ‘strijd’ tussen Dordrecht en Vlaardingen om het predicaat ‘oudste stad van Holland’, en oud-Rijkswaterstaatdirecteur Theo Aarsen sprak over waterbeheer in Holland. Tenslotte reikte Tonnie van de Rijdt het eerste exem-

plaar van de special uit aan Jeroen Bouwmeester (af b. 2). Alle AWN-leden krijgen deze prachtige special toegestuurd: een bijzonder boekwerk dat veel ruimere aandacht verdient dan binnen AWN-kringen en beroepsarcheologen! Marijn Lockefeer

Opgraving Merovingisch grafveld in Uden Alsnog opgraving dankzij plaatselijke vrijwilligers In juli - augustus van dit jaar zijn in Uden een grafveld uit de Merovingische tijd en nederzettingsresten uit de Vroege en Volle Middeleeuwen opgegraven. Dat deze opgraving kon plaatsvinden is te danken aan alertheid van de plaatselijke vrijwilligers en de snelle besluitvorming daarna van de gemeente. Het gebied had een archeologische verwachtingswaarde. Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn in 2009 een bureau- en een karterend booronderzoek uitgevoerd met als conclusie en advies dat het bestemmingsplangebied kon worden vrijgegeven. De archeologische werkgroep Uden (onderdeel van de heemkundekring en aangesloten bij de AWN) had daar, gezien eerdere vondsten in het aangrenzende gebied, grote twijfels bij. Toen dit jaar de eerste grondwerkzaamheden startten, deden zij waarnemingen en zagen zij een groot aantal grondsporen en vondstmateriaal. Ze vroegen aan de RCE toestemming voor een noodopgraving en kregen die ook. Met extra vrijwilligers uit de hele regio zijn toen in korte tijd heel wat sporen blootgelegd en vondsten geborgen, waaronder een Merovingisch zwaard en een knikwandpot. De werkgroep heeft direct bij de gemeente aan de bel getrokken en dankzij deze toch wel zeer bijzondere ‘toevalsvondsten’ was de gemeente tot nader onderzoek bereid. Er moest snel worden gehandeld, want het gebied was immers vrijgegeven voor woningbouw en de eerste bouw was reeds begonnen. Dat snel handelen is ook gebeurd. Er is eerst een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd waaruit bleek dat het gehele plangebied goed geconserveerde archeologische resten herbergt van een nederzettingsareaal uit de Vroege en Volle Middeleeuwen (ergens tussen de 6e en de 13e eeuw) en daarbij ook een Merovingisch grafveld.

Op grond daarvan heeft de gemeente besloten tot een volledige opgraving. Die is half augustus afgesloten en heeft bijzonder veel opgeleverd. Het nederzettingsterrein bevatte meer dan 3000 sporen, Zo’n 25 graven konden worden onderzocht, de meeste bleken veel grafgiften te bevatten. Ze zijn veelal als blok gelicht zodat pas in een later stadium duidelijk wordt wat er precies in die graven aanwezig is. Reeds duidelijk is dat het gaat om zwaarden, lanspunten, messen, bijlen, schildknoppen, veel kralen, aardewerk, glaswerk, gouden munten etc. Het onderzoek is uitgevoerd door onderzoeksbureau Archol BV, samen met vrijwilligers, studenten en grafveldspecialisten van de Faculteit der Archeologie van de Universiteit Leiden (af b. 3). Hulp van vrijwilligers en studenten was hard nodig om binnen de beschikbare tijd zo veel mogelijk te kunnen onderzoeken. Er is onder grote tijdsdruk gewerkt. Tijdens de hele opgraving was de publieke belangstelling groot (af b. 4). Het informe-

Afb 3 Aan het werk zijn: Hanneke van Alphen, AWN-lid en Femke Lippok, archeoloog en student RMA in Leiden. Foto: Paul van Erp.

De Vereniging |

05-2014 binnenwerk.indd 309

309

29-09-14 10:29


ren van de bewoners van Uden was een bewuste keuze. In het plaatselijke weekblad werd er wekelijks over gepubliceerd en de open dagen trokken veel bezoekers. Archeologie is in Uden die weken sterk gaan leven.

Afb. 4 Inderdaad, voortdurend grote belangstelling. Foto: Hanneke van Alphen.

Les voor de AWN Voor ons als AWN is dit opnieuw een signaal voor de beperkingen van booronderzoek voor het kunnen karteren van vondstlocaties, met name op de zandgronden. Niet voor niets eisen provincie en verschillende gemeenten proefsleuven in plaats van een dergelijk booronderzoek. Voor lokale vrijwilligers is het een signaal om bij het vrijgeven van gebieden na een dergelijk onderzoek toe te kijken bij grondwerkzaamheden. En beter nog: zie de gemeente te overtuigen dat ze met een te beperkt vooronderzoek zelf grote risico’s lopen om alsnog archeologisch onderzoek te moeten laten doen en dan voor kosten van de gemeente zelf.

Onderwaterarcheologie

Deze tekst is een samenvatting van een artikel van Martijn Manders uit het e-magazine van de RCE ‘Maritiem Programma’ Door leden van onze zeer gewaardeerde LWAOW werd ik geattendeerd op het e-magazine ‘Maritiem Programma’ van de RCE. Het leek mij zinvol om ook u deelgenoot te maken van een aantal zaken die ik niet wist over de onderwaterarcheologie, en met name hoe de opleiding voor de studenten die de modules ‘Maritieme archeologie’ en/of ‘Onderwaterarcheologie’ volgen, is georganiseerd. Een volledige Master kan – in tegenstelling tot het buitenland – nog altijd niet worden gevolgd. Wel heeft de Universiteit van Groningen een (deeltijd) professor in de maritieme archeologie. Studenten kunnen een specialisatie Maritieme Archeologie in hun Master doen, maar niet afstuderen als maritiem

archeoloog. Vanuit het Maritiem Programma worden regelmatig lezingen gegeven voor cursusreeksen van andere hogescholen en universiteiten. Het Programma heeft extra bemoeienis met de opleiding aan de Saxion Hogeschool in Deventer waar naast gastcolleges ook zogenaamde ‘waterbodems’ worden gegeven. Datzelfde gebeurt ook aan de Leidse universiteit waar sinds 2010 een internationale Master ‘Maritime Archaeology’ wordt gegeven. Hiernaast zijn er legio mogelijkheden om stage te lopen en is er een Fieldschool waar studenten een scheepsopgraving kunnen meemaken: in 2012 waren studenten uit Nederland en België te gast bij een waardenstellend onderzoek op een overnaads scheepswrak in Stavoren, vorig jaar werd de Fieldschool georganiseerd in Cuijk waar Romeinse kaderesten liggen en dit jaar vindt hij plaats in het Oostvoornse meer.

Tentoonstelling in Schiedam

AWN-afdeling Helinium gaat een kleine tentoonstelling inrichten over de archeologie van Schiedam. De plek is, hoe kan het ook anders, het gebouw van de Historische Vereniging Schiedam aan de Hoogstraat.

310

Men wil zoveel mogelijk Schiedamse vondsten centraal stellen. Mogelijk wordt op zaterdag 1 november ook een openingslezing georganiseerd over ‘Het verhaal van Schiedam’.

| De Vereniging

05-2014 binnenwerk.indd 310

29-09-14 10:29


Interesse in hulp of anderszins? Neem contact op met Suzanne Klüver

suzannekluver@hotmail.com, tel. 06-23710905.

Tentoonstelling in Museum Dorestad Tot en met 29 maart 2015 is in Museum Dorestad de tentoonstelling ‘Wind in de zeilen. Handelsscheepvaart in de Vroege Middeleeuwen’ te zien. De bewoners van onze streken trokken er al in de Vroege Middeleeuwen op uit om handel te drijven. Er ontstonden handelsroutes, gevormd door waterwegen die de verschillende handelsplaatsen met elkaar ver-

bonden. Zonder schepen was handel dan ook nauwelijks denkbaar. Op de tentoonstelling zijn de vier belangrijkste scheepstypen gepresenteerd. Museum Dorestad, Muntstraat 42, 3961AL Wijk bij Duurstede. Zie ook: www.museumdorestad.nl.

Vrijwilligerspagina bij RAAP Vanaf 1 september heeft RAAP een vrijwilligerspagina op zijn website staan. Daarin worden RAAP-projecten vermeld, waar vrijwilligers aan mee kunnen werken. Ze moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen.

Op de website www.raap.nl/vrijwilligers.html worden de voorwaarden aangegeven; op deze website staat ook een aanmeldingsformulier waar men zich kan opgeven.

AWN in RCE-brochure De RCE heeft een brochure uitgebracht waarin zij uiteenzet wat zij zo al doet. De AWN komt daar prominent in voor middels een interview

met onze voorzitter Tonnie van de Rijdt. Voor de inhoud van deze brochure zie: cultureelerfgoed.nl/publicaties/zorg-voor-het-erfgoed.

Agenda

8 en 9 november 2014 Afd Helinium – culinaire en muzikale reis door de tijd. Maximaal 20 personen kunnen deelnemen aan dit eet- en muziekfestijn. Iedereen komt aan zijn/haar trekken: de liefhebber van steentijd- of middeleeuwse gerechten, de vegetariër en de ‘gewone’ smulpaap. Op zaterdag 8 november starten we om 11.00 uur met de voorbereidingen; op zondag 9 november om 11.00 uur gaan we daarmee verder totdat om 14.00 uur de maaltijd wordt geserveerd en, uiteraard, opgegeten. De sfeer wordt verhoogd door klanken van oude muziek. Voor de zondag gelden (voor wie dat wil) de gangbare middeleeuwse kledingvoorschriften. Plaats: Boerderij Hoogstad-Westlandse weg 258, 3131HX Vlaardingen. Tijd: beide dagen 11.00 uur.

Informatie: Jurrien Moree, tel. 010 4604737 Kosten: ong.€e15,00 12 november 2014 Afd. Utrecht e.o. – lezing van archeoloog Johan Langelaar: ’Baggervondsten uit de Vecht’. Informatie hierover bij de afdeling. 20 en 21 november Reuvensdagen in de Koninklijke Schouwburg in Den Haag De Reuvenslezing wordt uitgesproken door Dr. Joris D. Kila en heeft als onderwerp: ‘Welke rol kan een Nederlands archeoloog spelen betreffende de bescherming van archeologie en erfgoed in oorlogssituaties?’ Voor verdere informatie zie de website: www.reuvensdagen.nl.

De Vereniging |

05-2014 binnenwerk.indd 311

311

29-09-14 10:29


Werk in Uitvoering WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 3 - 5 - 7(AWLV) - 8 - 10 - 11 - 14(SANV) 16 en 17.

Afb. 1 Warder: een duiker brengt een vondst naar boven. Foto: Menno de Boer. Uit: Grondspoor.

312

Grondspoor nr. 192, juni 2014 (Afd. 3 – Zaanstreek-Waterland) Voor het eerst ontving ik een digitale G., maar hij is nog zeer herkenbaar. De tentoonstelling over het duikonderzoek bij Warder en het minisymposium zijn achter de rug. Het is duidelijk dat vlakbij de IJsselmeerdijk nog heel wat interessants is te vinden. Het onderzoek betekende voor een aantal mensen veel werk en vandaar de verzuchting van Menno de Boer: nu even geen Warder. G. geeft een samenvatting van een door AWN’er Bas van Geel ingezonden Engelstalig artikel waarin negen specialisten schrijven over de invloed van de Romeinen op het landschap rond het castellum Fectio. Hoewel dit castellum buiten het werkgebied van de afdeling ligt, is het artikel van belang voor iedereen die op een of andere manier bij onderzoek naar de limes is betrokken. Geïnteresseerden kunnen zich melden bij de afdeling. In Plavuizen II vervolgen Aly Tromp en Kees van Roon hun geschiedenis van de ontwikkeling van de plavuis in de 12e-14e eeuw: interessant en het verhaal wordt nog vervolgd. Na informatie over het onderzoek Het genoom van Nederland weet de zeer autochtone lezer dat de kans 3 op 4 is dat de voorouders deze streken 35.000 jaar geleden betraden als jager/verzamelaar en 1 op 5 dat

de voorouders dat pas veel later deden als neolithische boer in Limburg. Vooraf wordt deze informatie wat gerelativeerd in de rubriek ‘Varia’: de groepen zouden niet in elkaar zijn opgegaan, maar omdat de boeren succesvoller bleken, werden zij langzamerhand dominant. Dat maakt het weer een stuk ingewikkelder. Vervolgens wijdt Menno de Boer drie pagina’s aan het eerder genoemde onderzoek bij Warder, uitgevoerd door de LWAOW, de historische vereniging Warder en de AWN. Warder ligt 2 km ten zuiden van Etersheim, dat de afgelopen jaren in het nieuws kwam door de vondst van een sarcofaag. Het onderzoek richtte zich op resten van vroegere bewoning in het verlengde van het dorpslint die mogelijk nog aanwezig zijn in het Markermeer. Omdat in de toekomst misschien sprake zal zijn van dijkversteviging waarbij die resten in het IJsselmeer onder lagen klei en zand verdwijnen en worden weggedrukt in de venige ondergrond, was het belangrijk dit nu te onderzoeken. Tijdens het onderzoek is niet gegraven, maar zijn alleen ‘oppervlaktevondsten’ van de bodem van het IJsselmeer opgeraapt. Er blijken inderdaad (middeleeuwse) resten aanwezig en bij mogelijk toekomstig grondverzet zal uitgebreid onderzoek moeten worden uitgevoerd. Michiel Bartels (gemeentelijk archeoloog van Hoorn) brengt de IJsselmeerbodem rondom Hoorn in kaart met sonar en wil het gebied onder water bij Warder ook wel meenemen. Volgens Jan Venema (LWAOW) was de ‘dorpslintmethode’, onderzoek in het verlengde van een dorpslint, nog niet eerder uitgevoerd. Een minidocumentaire over het onderzoek - Warder onder water - staat op YouTube (af b. 1). In opdracht van Piet Kleij vond in Wormerveer (Noordeinde) een onderzoek plaats naar resten van een schans die inwoners van Wormer in 1573 opwierpen tegen de Spanjaarden en waar Staatse troepen op Derde Pinksterdag een overwinning behaalden die nog elk jaar wordt gevierd in de Zaanstreek. Gerard Graas maakte een fotosessie van de opgraving die diverse funderingen aan het licht bracht maar geen duidelijke sporen van de

| De Vereniging

05-2014 binnenwerk.indd 312

29-09-14 10:29


schans. In 2004 ontdekten Ron Duindam en Michiel van Raaij in Akersloot (Klein Dorregeest) een vindplaats van de Klokbekercultuur, die een jaar later werd onderzocht. Het officiële rapport werd onlangs teruggevonden. G. toont een profielfoto en enkele van de mooiste vuursteen- en aardewerkvondsten. In april 2014 lag plotseling een oude praam of plat bij de busbrug in Zaandam, af komstig uit een sloot (af b. 2). Het al eens eerder boven water verschenen vaartuig blijkt opgekalefaterd met platen blik: de laatste reparatie die mogelijk was en daarom ‘doodskleed’ werd genoemd. Jelus Matser dacht dat het een jachtje was met een verdwenen bovendek en dateerde het tussen begin 20e eeuw tot 1970. Marco Pot opperde dat in het vaartuig ooit wel 20 koeien konden worden vervoerd en dat boeren dit soort vaartuigen in de winter wel opzettelijk lieten zinken zodat ze niet door ijs werden beschadigd. Voordat AWN’ers het vaartuig goed konden bekijken en opmeten, bleek het al te zijn weggehaald. Nieuwsbrief nr. 1, april 2014 (Afd. 5 – Amsterdam e.o.) Vele jaren verzorgde hoofdredacteur Ruud Wiggers Het Profiel, maar helaas verhindert een ziekte hem dit te blijven doen. Het bleek niet mogelijk Het Profiel voort te zetten zoals eerder en daarom is er nu een digitale nieuwsbrief. Marijke van Wijngaarden en Wim ‘t Hart traden af en werden opgevolgd door Conny Dekker en Donna Fluitsma. Het bestuur ziet er nu als volgt uit: Paul Hoogers (vz), Donna Fluitsma (secr), Ben Naardin (pmr), Conny Dekker (pr), Ton van Bommel (overdracht depot/Dimis: registratie en beschrijving Diemense vondsten). Hoewel bekend was dat er moest worden verhuisd, moesten de AWN en de Hist. Kring Diemen plots op zeer korte termijn verhuizen, zonder dat er toen vervangende werkruimte was. Gelukkig zorgde de gemeente voor een grote zeecontainer en kantoorruimte die in maart in gebruik konden worden genomen, maar alles bij elkaar betekent het toch een achteruitgang. Op termijn gaan de vondsten van de AWN en de HK Diemen naar Het Huis van Hilde, het nieuwe provinciaal depot in Castricum. Een deel van de vondsten wordt alleen op papier overgedragen, maar worden bruiklenen. Om dit goed te laten verlopen, inventariseert en digitaliseert de afdeling alle vondsten en documentatie. Als eerste zijn de vondsten van de Pastorie (Diemen) aan de beurt, waaronder de sarcofaag uit het Baar-

huisje op het oude kerkhof van Diemen (af b. 3). Vanwege de verhuizing zijn 50 dozen versneld overgedragen aan het depot. Het afgelopen jaar waren er meer activiteiten. Zo waren er de Studiedag in Amstelveen, veldwerk in Ankeveen, een excursie naar Dordrecht en verzorgde Wiesje Dijkxhoorn archeologielessen voor groep 7/8 van basisscholen in Mijdrecht. Zij kon daarbij gebruikmaken van video- en lesmateriaal van de AWN en de lessen vielen zeer in de smaak (af b. 4). Lex Feenstra verzorgt de website van de afdeling. De Wg in Amstelveen ging door met de uitwerking van materiaal uit Uithoorn (Thamen), enkele leden assisteerden wekelijks bij de Amsterdamse Arch. Dienst en de Wg verzorgde 2 publicaties in Amstel Mare. Nieuws over tentoonstellingen besluit de N. Nieuwsbrief nr. 36, augustus 2014 (Afd. 7 – AW Leidschendam-Voorburg) In januari overleed Cees Milot (89) die

Afb. 2. Praam, plat of jachtje te Zaandam. Foto: Bert de Kok. Uit: Grondspoor.

Afb. 3. Overdracht van de sarcofaag uit het Baarhuisje. Foto: Ton van Bommel. Uit: Nieuwsbrief Afd. 5.

De Vereniging |

05-2014 binnenwerk.indd 313

313

29-09-14 10:29


Afb. 4. Wiesje Dijkxhoorn, educatie in Mijdrecht. Foto: Astrid van der Lee. Uit: Nieuwsbrief Afd. 5.

belangrijk was voor de archeologie van Voorburg (af b. 5). In 1984 was hij mede-oprichter van de AW Voorburg en enkele jaren voorzitter. Hij was erg geïnteresseerd in Forum Hadriani en wekte die interesse ook bij vele anderen. Bram van den Band: “Als amateurarcheoloog had hij het ideale profiel: hij was nauwkeurig, diplomatiek, onverstoorbaar, kon goed relativeren, maar hield zijn doel steeds duidelijk voor ogen: onderzoek en bescherming van het bodemarchief”. Cees Milot ontving in 1999 de bronzen legpenning van de AWN en hij was erevoorzitter van de AW Leidschendam-Voorburg. Eveneens in januari overleed Wim van den Bos, tot 1988 actief binnen de AW Rijswijk en het afdelingsbestuur. Afb. 5. Cees Milot achter de AWLV-kraam. Foto: Joanneke Hees. Uit: Nieuwsbrief AWLV.

314

De AWLV was aanwezig tijdens het Cultureel Zomerfestival in Voorburg. In december 2013 kon Wim van Horssen namens de AWLV de eerste exemplaren van het boek over boerderij Noorthey aanbieden aan wethouder Mijdam van de gemeente Leidschendam-Voorburg en de eigenaar van Noorthey. Onder zijn leiding bestudeerden AWN’ers de afgelopen jaren het vondstmateriaal dat in 2000 en 2001 tijdens het archeologisch onderzoek werd verzameld. Alle leden van de AWLV kregen een exemplaar van het boek. Op diezelfde avond kon ook de nieuwe website worden gepresenteerd, ontworpen door Chantal Beukers. Het park Arentsburgh-Hoekenburg werd nieuw ingericht en als opening voerde wethouder Houtzager een bouwoffer uit: een stopf les met zaden. Onder het park liggen de resten van de Romeinse stad: Forum Hadriani. Bij de entree is een Romeinse tuin met zitbankjes aangelegd, gebaseerd op archeologische vondsten in Europa. Leden van de AWLV bezochten in Leidschendam houtzaagmolen De Salamander, oorspronkelijk daterend uit 1643. Nadat de molen werd stilgelegd verviel de molen tot hij werd gerestaureerd en in 1995 weer in werking kon worden gesteld. Tijdens de herbouw was er gelegenheid tot archeologisch onderzoek en op dit moment worden de dozen met vondsten bekeken en gerubriceerd. Het bestuur van De Salamander vroeg de AWLV een permanente opstelling van archeologische vondsten te maken voor het in te richten educatief bezoekerscentrum in de molen. Een maand later bezocht de AWLV het Tabakshistorisch Museum Delft, waar men door de eigenaar/beheerder deskundig werd voorgelicht over alles wat met tabak heeft te maken. De AWLV liet een extra opslagruimte maken voor oude vondsten van de AW Voorburg die het stadskantoor moesten verlaten. Omdat hiervoor de onderdoorgang is dichtgemaakt verdween een hangplek die in het verleden zorgde voor veel overlast, zoals vernieling en brandstichting. De AWLV richtte in het Stadsmuseum een tentoonstelling in met vondsten van Huize Swaenstein en in de bibliotheek van Voorburg en het historisch informatiepunt ‘Toen Leidschendam-Voorburg’ waren tentoonstellingen te zien over boerderij Noorthey. Naar aanleiding van de Oranjekoorts dit jaar maakt Wim van Horssen duidelijk dat ook in 1672 sprake was van een Oranjekoorts: velen wilden de prins van Oranje - Willem III - weer een rol geven in het landsbestuur. Dit zou leiden tot een stadhouderschap en

| De Vereniging

05-2014 binnenwerk.indd 314

29-09-14 10:30


Afb. 6. Booronderzoek bij de Grote Kerk van Vlaardingen Foto: onbekend. Uit: Terra Nigra.

daarna werd Willem ook nog koning van Engeland. Mensen lieten in die tijd o.m. door teksten en decoraties op hun pijpen zien voor Oranje te zijn. Terra Nigra nr. 185, mei 2014 (Afd. 8 – Helinium) Hoewel de werkavonden goed worden bezocht en ook andere activiteiten goed in de smaak vielen, neemt verhoudingsgewijs toch maar een klein deel van de leden en donateurs deel aan de activiteiten binnen de afdeling. Dit gevoegd bij het feit dat de hoeveelheid kopij voor TN. bescheiden was, was reden om met deze TN. een beknopte enquête mee te sturen waarin de lezers naar hun mening wordt gevraagd over de activiteiten van de afdeling en zij ‘verborgen wensen’ naar voren kunnen brengen. Na vele jaren verliet Rikkert Wijk het bestuur. Het penningmeesterschap is overgenomen door Albert Luten, terwijl Henny Warmerdam toetrad tot het bestuur. Dat bestaat nu uit: Guus van de Poel (vz), Hilde van Wensveen (secr), Albert Luten (pmr) en Henny Warmerdam. Het Helinium Jaarverslag 2013 maakt duidelijk dat er veel activiteit was, variërend van langlopende projecten tot het onderzoeken van materiaal van oud onderzoek. Ook was er gelegenheid in het veld bezig te zijn in onder meer Schiedam/Overschie (Hof van Cyrene), Vlaardingen (Grote Kerk (af b. 6) / Museum Vlaardingen), Rijswijk (Sion) en Leiderdorp (Hoogmadenseweg). Er werden (kogel)potten gemaakt, ook met de Wg Expe-

rimentele Archeologie (WEA), er waren maatschappelijke stages, een groot aantal lezingen, aangevuld met tal van andere activiteiten waarover WIU u al eerder mocht berichten. Een nieuw contact was dat met de Vrienden van Museum Vlaardingen. Een bijzonder project is het verzamelen en waar nodig digitaliseren van filmmateriaal over Helinium. De kwaliteit van videobanden gaat in de loop van de tijd achteruit en het is dus belangrijk de beelden op een andere manier vast te leggen. Een groot deel van TN. wordt gevuld door de bijdrage van Rutger Terluin over het Nederlands-Duits project 2013 - Land van Ontdekkingen, waarin de archeologie van het Friese kustgebied centraal staat. Leden van Helinium gingen twee dagen op ontdekkingstocht in musea in Leeuwarden, Groningen en Assen, terwijl ook bezoeken werden gebracht aan Ezinge (Wierdenland), Burgum (pingoruïnes), Eelde (waterburcht) en enkele hunebedden. Addy Meewisse assisteerde bij een archeologische begeleiding door RAAP in Katwijk, waar een uitwateringskanaal werd verlengd. Hier zouden resten van een Romeinse vesting kunnen worden gevonden. Zij verklapt niet wat er door de twee zeefploegen is gevonden, maar beschrijft wel de berichten over castellum Lugdunum via de borch te Bretten naar de Brittenburg en hoe het onderzoek werd aangepakt. TN. besluit met het activiteitenprogramma juni - september 2014, enkele besproken boeken en de altijd aardige knipsels.

De Vereniging |

05-2014 binnenwerk.indd 315

315

29-09-14 10:30


Afb. 7. Leerlingen uit Brugge, Gent en Rilland op zoek naar de resten van een verdronken dorp. Foto: Jozefien Muylle. Uit: Zuidwesterheem.

316

Zuidwesterheem nr. 79, juni 2014 (Afd. 10 – Zeeland) Op 25 april werd Dicky de Koning benoemd tot Ridder Dicky wegens haar bijzondere verdiensten voor de archeologie in Zeeland. Dicky - en in 2011 Leida Goldschmitz - werden benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau, wat aangeeft dat de persoonlijke verdiensten van beiden extra worden gewaardeerd. Getuige een lange opsomming door burgemeester Gelok (gem. Borssele) is Dicky al geruime tijd op allerlei terreinen actief binnen de Zeeuwse archeologie. Na lange aanwezigheid in het afdelingsbestuur moest Arco Willeboordse zich wegens persoonlijke omstandigheden terugtrekken en zijn inbreng zal erg worden gemist. Wie ook met ere mag worden genoemd is bestuurslid Niek Beeke die naast de zorg voor de penningen vorm geeft aan Zuidwesterheem en bovendien de website beheert. Veel AWN’ers houden van raadsels en Leida Goldschmitz ontving dan ook diverse reacties op de publicatie over het mysterieuze voorwerp uit Zierikzee. Suggesties zijn: weefgewicht, vuurdover (13e-14e eeuw), kandelaar (lme), kaarsenhouder, spitsteun en een al dan niet secundair gebruik als netverzwaring. Dé oplossing is er volgens Leida nog niet bij, maar misschien is die er ook niet. Enkele studenten liepen stage bij de Walcherse Arch. Dienst en kregen les in het tekenen van archeologische voorwerpen. Sinds 1999 voerden AWN’ers o.l.v. veldwerkcoördinator Dicky de Koning onderzoek uit

op het terrein van Hof Ravestein bij Grijpskerke. Vele jaren lang archeologisch onderzoek en archiefonderzoek maakten het een en ander duidelijk over vijf eeuwen geschiedenis van het terrein en bij de herinrichting en herbeplanting van Ravestein konden de hoofdlijnen van de 18e-eeuwse tuin met deze gegevens worden gereconstrueerd. De hof verscheen in 2005 op de Arch. Monumentenkaart als terrein van hoge archeologische waarde. In maart kon een publicatie over de resultaten van het onderzoek, geschreven door Tiny Polderman, worden aangeboden aan burgemeester Van der Zwaag (gem. Veere). In de 15e eeuw was Anna van Bourgondië waarschijnlijk eigenaar van het terrein. Daarna heet de boerderij Millegems hofstede en in het begin van de 18e eeuw wordt de boerderij een buitenplaats met tuinen, eiland met grachten, waterpartijen en lanen, waarna de boerenwoning tot herenhuis wordt verbouwd. Eind 19e eeuw wordt de buitenplaats weer een boerderij en in 1952-1953 werden de grachten gedempt. In maart vond in Middelburg in de Abdij voor de 15e keer de ZAAD plaats, de ontmoetingsdag voor de Zeeuwse amateurarcheologen. Ruim 70 deelnemers hoorden daar over onderzoek door amateurs - deels onder begeleiding en met advies van de SCEZ - van de hierboven genoemde Hof Ravestein en aan oude Zeeuwse dijken, terwijl ook enkele professionele collega’s uit Nederland en Vlaanderen vertelden over hun onderzoek, mede verricht met inzet van amateurs.

| Literatuurrubrieken

05-2014 binnenwerk.indd 316

29-09-14 10:30


In maart maakten leerlingen van de Rillandse basisschool De Reigersberg, samen met Belgische kinderen uit Brugge en Gent, onder begeleiding van AWN’ers een wandeling over de slikken van de Westerschelde bij Rilland (af b. 7). In aansluiting hierop volgde voor de Rillandse kinderen een succesvolle archeologieles op hun school, eveneens o.l.v. de AWN’ers die hierbij gebruik maakten van door Afd. Zeeland samengestelde leskisten. De Belgische leerlingen namen deel aan een artistiek, internationaal project ‘Dorp gezonken’ en de wandeling bij Rilland was onderdeel van een excursie naar Zeeland. In de zomer waren hun artistieke creaties in woord en beeld te zien in het Watersnoodmuseum te Ouwerkerk. Twintig cursisten, waaronder de voltallige Werkgroep Arch. Hulst, namen in Hulst deel aan de VCA-cursus over veiligheid die redelijk pittig bleek te zijn en werd afgesloten met een echt examen, met een mobieltjes- en spiekverbod. De cursus was vooral gebaseerd op veilig werken in een petrochemisch bedrijf en alleen bij het onderdeel ‘werken in besloten ruimtes’ kwam de archeologie om de hoek kijken: kuilen van meer dan 1,5 m diep vallen daar namelijk ook onder. Na een bierpauze op een terras aan de Bierkaai bleken bijna alle cursisten geslaagd. Na een persbericht over een opgraving bij Westdorpe (nabij Sas van Gent), kom ik bij twee andere kleine onderzoeken bij Biervliet en in Hulst. Het onderzoek bij Biervliet door Terra-Archeologie, waarbij indien nodig assistentie van de WAH was gevraagd, bracht geen opzienbarende zaken aan het licht. Of het zouden de grote boomstronken moeten zijn die kunnen wijzen op een oerbos op deze plaats. Ook tijdens het onderzoek door Artefact in Hulst lijkt weinig bijzonders te zijn gevonden. O.l.v. Arco Willeboordse brachten leden van de afdeling een bezoek aan Sint Anna ter Muiden en aan Sluis. Beide plaatsen kregen in de 13e eeuw stadsrechten vanwege de functie als voorhaven van Brugge, maar in de 14e resp. 15e eeuw verloren beide stadjes deze functie door verdere verzanding van het Zwin. Sluis is nu misschien wel de drukste grensplaats van Nederland, het schilderachtige Sint Anna ter Muiden met zijn 45 inwoners misschien wel het kleinste stadje (afb. 8). In Waarde richtte de AWN in dorpshuis ‘MeerWaarde’ een expositie in met vondsten van Valkenisse. De AWN begon daar in 1992 met verkenningen en opmetingen en zette sindsdien dit in 1682 definitief prijsgegeven en verdronken dorp bijna geheel op de kaart. De expositie werd in mei geopend en is te

zien op werkdagen en zaterdagen. Grondig Bekeken nr. 2, juni 2014 (Afd. 11 – Lek- en Merwestreek) In GB. is een ledenenquête bijgesloten, bedoeld om “vraag en aanbod van vaardigheden, wensen en ambities binnen onze AWN-afdeling bij elkaar te brengen”. Het eveneens bijgesloten activiteitenprogramma t/m oktober vermeldt onder meer een excursie naar Houten (terra sigillata) en Fort Vechten, het bakken van eerder gemaakte kogelpotten in een veldoven, een uitdeling van Rumfordse soep in het kader van 200 jaar Koninkrijk en een excursie naar de Romeinse waterleiding vanuit de Eifel naar Keulen. Ook Afd. 11 had een feestje te vieren: Toos Busch en Cees van der Esch werden benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau wegens hun grote verdiensten voor de samenleving, waarvan hun inzet voor de archeologie een belangrijk onderdeel uitmaakt. Het werkgebied van de afdeling is vergroot als gevolg van het opheffen van de afdeling De Nieuwe Maas en herschikkingen met de afdelingen West-Brabant en Midden-Brabant. Het bestuur gaat nu inventariseren wat er binnen het nieuw toegewezen gebied aan activiteiten op archeologisch gebied plaatsvindt en hoe het staat met het archeologiebeleid. In 2009 vervaardigde BAAC een verwachtings- en advieskaart voor de gemeenten in de Alblasserwaard-Vijfheerenlanden. Indertijd koos men voor een vorm van beleid waarbij wel het instrumentarium voor de genoemde kaart zou worden ontwikkeld, maar geen regionale archeologische dienst. Dit houdt in dat de gemeenten alles steeds zelf beoordelen, deels geadviseerd door een bureau, een dienst of de AWN. Dit jaar wordt een en

Afb. 8. Sint Anna ter Muiden. Foto: Niek Beeke. Uit: Zuidwesterheem.

De Vereniging |

05-2014 binnenwerk.indd 317

317

29-09-14 10:30


ander geĂŤvalueerd op onder meer de effectiviteit van het beleid. De AWN vindt deze evaluatie erg belangrijk en pleit voor een streekarcheoloog of streekarcheologische dienst. Het Alblasserpoortproject is een aantal met elkaar samenhangende toeristisch-recreatieve voorzieningen en men hoopt dat recreanten uit het stedelijk gebied hierdoor het landelijk gebied beter vinden en gebruiken. Een onderdeel van het project wordt verzorgd door de afdeling en wel een kunstwerk met veeneiken. Dit heeft als doel bezoekers te wijzen op de ontstaansgeschiedenis van de hier aanwezige veenbodem. Bij Wijngaarden gevonden veeneiken variĂŤren in ouderdom van 2900 v. Chr. tot aan het begin van de jaartelling. In maart zijn zes van deze veeneiken verticaal in een cirkel van 6 m geplaatst aan de rand van recreatieterrein Oud-Alblas (af b. 9). De AWN zal het onderhoud binnen de boomcirkel verzorgen. Ook zal de AWN hier een informatiepaneel over het ontstaan van de bodem verzorgen en bovendien nog twee andere borden (over het stroomruggenlandschap, bewoningssporen uit de Middenen Late Steentijd en over enkele landschapselementen). De afdeling is betrokken bij de dijkverbetering Kinderdijk-Schoonhoven en gaat de grond onderzoeken die bij het plaatsen van diepwanden en een palenwand uit het dijklichaam komt. Vooral materiaal uit de fase van de eerste dijkaanleg is interessant. Het verhaal in beeld, zo heet de visie beeldkwaliteit die het Gebiedsplatform Alblasserwaard-Vijf heerenlanden uitbracht. Ook de afdeling participeert in dit platform. Het streven is om bij alle ruimtelijke ingrepen

de ontwikkelingsgeschiedenis van die plek herkenbaar en leesbaar te houden. In verband met de aanleg van een aardgastransportleiding tussen Beverwijk en Wijngaarden voerde RAAP een IVO uit. Het onderzoek wijst op drie mogelijke vindplaatsen op crevasse-afzettingen van hier aanwezige stroomgordels. In de toppen van de afzettingen worden archeologische resten verwacht vanaf het Neolithicum tot de IJzertijd en uit de Middeleeuwen. Leerlingen onderzochten in het kader van hun maatschappelijke stage dozen en kratten met vondsten van de overleden AWNleden An Osseweijer en Cees Groeneveld. Een dorpsgenote van Teus Koorevaar vroeg hem eens te kijken naar een door haar vader bij baggerwerk gevonden sterk gesleten bronzen munt. Het blijkt een sestertius van Trajanus te zijn, daterend uit 115-116 n. Chr. Tijdens de Museumdag trok Bep Opmeer in Bleskensgraaf met gerestaureerde voorwerpen en een demonstratie van restauratietechnieken veel belangstelling (af b. 10). Op initiatief van Channa Cohen-Stuart werkte de afdeling mee aan de inrichting van een expositie in het gebouw van woonzorgcombinatie WoZoCo, waar nu nog duikvondsten uit de Giessen worden getoond, maar later resultaten van de opgraving van een laatmiddeleeuwse boerderij in Giessenlanden zullen zijn te zien. Buiten het gebouw is de plek van de woonheuvel aangegeven door een perk. Nadat Hans Wetemans aandacht geeft aan de overhandiging van de eerste exemplaren van het archeologisch verwachtingsrapport van Hendrik-Ido-Ambacht aan onder meer Bep Opmeer, wijst GB. nog op de interessan-

Afb. 9. Veeneikenmonument, gezien vanaf het Floris V-pad. Foto: Teus Koorevaar. Uit: Grondig Bekeken.

318

| De Vereniging

05-2014 binnenwerk.indd 318

29-09-14 10:30


te website aardeopdekaart.nl en de van het provinciaal depot ontvangen archeologische kronieken van Noord en Zuid-Holland. GB. sluit af met “Uit media en periodieken”. Speerpunt nr. 1, december 2013 (Afd. 14 – Stichting Arch. Noordwest-Veluwe) Na enkele jaren van afwezigheid ontving ik weer een - ditmaal digitale - Speerpunt. Zo heet de driemaandelijkse periodiek van de Stichting Archeologie Noordwest-Veluwe die zich richt op het noordoostelijke deel van Afd. 14: de punt tussen het werkgebied van de afdelingen 17, 18, 20 en 21. Kort gezegd: Harderwijk e.o. De SANV heeft een eigen website (www.archeologie-noordwest-veluwe. nl). Wat vindt u in deze Speerpunt? Eerst stelt redacteur Ton van der Gaag zich voor en vervolgens vestigt Henk Stuurman de aandacht op een Landschappenfietsroute door de gemeente Ermelo waar ook een aardige Oudheidkamer kan worden bezocht. Marcel Vos en Els Schipper vertellen daarna over de veldverkenningen die zij vanaf 2001 uitvoerden op een akker in Putten-Arkemheen. In de loop der tijd werden hier interessante zaken gevonden als aardewerk (13e-16e eeuw), vuursteen (waaronder Vroeg-Mesolithicum), metaal (munten, knoop). Later bracht het achterste deel van de akker veel vondsten waaronder 150 vuursteenvondsten uit vooral het Mesolithicum. Het opgeraapte aardewerk dateert vanaf de 8e/9e eeuw tot heden, terwijl ook weer metaal werd gevonden. Maar - in de woorden van de vinders - na het vinden begint het echte werk pas. Ernst Steinmeier vertelt iets over de Schans te Appel. Hij gaat daarvoor terug tot de tijd van Wichman van Hamaland en de hoeven van waaruit Hamaland en daarna de kloosters van Elten en Paderborn hun bezittingen beheerden. De allereerste plaats die de graven van Hamaland hiervoor benutten, zou een al bestaande ‘rentmeesterhof’ zijn geweest, mogelijk in de Appeler schans. Het verhaal wordt vervolgd. Na een oproep om in Speerpunt archeologische websites te gaan bespreken volgt kort nieuws over een Cultuurhistorische App in Harderwijk en over de Elburgse Oosterpoort. Nieuwsbrief, augustus 2014 (Afd. 16 – Nijmegen e.o.) De Wg Archeologie van WO II organiseerde op 12 september t.g.v. 70 jaar Market Garden een symposium Het natuurgebied rondom Nijmegen bezien als militair landschap, waar vijf sprekers diverse aspecten van het onderwerp belichtten. Er was in het weekend rond die dag ook een Scholendag en een publiek-

Afb. 10. Bep Opmeer in het Voorhuis in Bleskensgraaf. Foto: Teus Koorevaar. Uit: Grondig Bekeken.

sevenement met rondleidingen langs loopgraven en schuttersputjes op de Duivelsberg. De Basiscursus Archeologie van Afd. 16 en 17 begint dit najaar en de afdeling stuurde het programma van de cursus rond. Op 19 oktober is er een excursie naar de omgeving van Den Haag, waar Bunker & Research een ‘bunkertour’ organiseerde voor de afdeling. Normaal gesproken zijn de bezochte bunkers niet toegankelijk, maar voor 15 AWN’ers deze dag wel. Nieuwsbrief, juli/augustus 2014 (Afd. 17 – Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) Natuurlijk aandacht voor de opening door wethouder Weijland (gemeente Ede) van de werkruimte in Ede van de AWN en de AW Ede in de voormalige Prins Maurits Kazerne. In augustus werd u al verblijd met het afdelingsnummer van Afd. 17 en in oktober is er een minisymposium georganiseerd met als sprekers Arjen Bosman (Flakstellung uit WO II, Meinerswijk), Joris Habraken (Kasteel Grunsfoort, Renkum) en Leendert Louwe Kooijmans (Burenruzie in de Bronstijd, Wassenaar). Het bestuur besloot om leden geen entree meer te vragen voor de lezingen, maar wel 2 euro aan niet-leden. De zomeropgraving vond plaats in week 28 en 33 en was een vervolg op een eerdere boorcampagne naar de Romeinse weg naar het castellum Carvio bij Herwen. Men moet indertijd bij dit nu verspoelde castellum (in de Bijland-plas) hebben kunnen komen. De volgende nieuwsbrief zal meer over het onderzoek vertellen. In samenwerking met de buren van Afd. Nijmegen startte eind september weer een basiscursus archeologie. Voor een opgraving in Huissen (een grafveld uit de Romeinse tijd) is aan de AWN’ers van Afd. 16 en 17 om assistentie gevraagd. In deze nieuwsbrief worden ook de lezingen van september t/m november aangekondigd. Deze vinden niet meer op eenzelfde locatie plaats en nu ook buiten Arnhem. Jan Coenraadts.

De Vereniging |

05-2014 binnenwerk.indd 319

319

29-09-14 10:30


Column

Goed bewaard geheim Tussen mijn zesde en twaalfde levensjaar was mijn geografische horizon buitengewoon beperkt. Ik woonde in Den Haag en ging daar maar zelden vandaan, en nooit heel ver. Mijn enige buitenlandervaring in die tijd was een jaarlijkse vakantie van een week in een Jugendherberge vlak over de Duitse grens. Dat was eigenlijk een barakkenkamp in een dennenbos, zonder elektriciteit en met een oorlogsinvalide als beheerder. De enige stempels in mijn eerste zwarte paspoort getuigen van die reizen: ze zijn afgegeven door het Duitse grenskantoor Getelo en zijn Nederlandse tegenhanger, Mander. Magische namen van plaatsen die ik verder niet kende, maar associeerde met die laatste kilometers over de zwaar beboomde, rechte weg die naar de geheimzinnige grens voerde en waar onze Volkswagen als enige auto overheen reed. Het zou zo’n dertig jaar duren voor ik er weer in de buurt kwam. Dat was in het kader van het ANWB Archeologieboek Nederland dat ik met Koos Steehouwer schreef. Daarvoor moesten we in een krankzinnig tempo – de hele productietijd van het boek bedroeg vier maanden, van eerste bespreking tot feestelijke uitreiking – tientallen (zichtbare) archeologische monumenten bezoeken. Ik had die in Overijssel voor mijn rekening genomen, een provincie waarvan ik in archeologisch opzicht zo goed als niets wist. Gewapend met Kloks Archeologisch Reisboek voor Nederland trok ik met een vriend naar de rand van Twente, richting Mander. Daar lagen kennelijk de beste objecten. Er was vast veel veranderd sinds 1965, maar in die hoek van Overijssel was het nog steeds

320

|

on-Nederlands rustig. Via kronkelweggetjes tussen akkers, weilanden, houtwallen en bospercelen zochten we onze weg naar de aanbevolen monumenten. Nu kennen de auteurs van de artikelen in dit nummer deze streek natuurlijk als hun broekzak, maar persoonlijk ken ik maar een handvol collega’s die er ooit geweest zijn. Wie heeft ooit het Haarler grafveld of het Vasser grafveld bezocht? Goed bewaarde geheimen zijn het, deze fraai gelegen grafheuvelgroepen op de hei. Jammer genoeg hebben we de grafheuvels bij Mander zelf gemist en ik heb ze ook later nooit bezocht, evenmin als de locatie van Nederlands meest zuidelijke hunebed, O2 – ook al bij Mander. Een omissie die ik nog eens moet goedmaken. Het hoogtepunt van onze verkenning was de Hunenborg in het Agelerbroek bij Volthe, namen die verzonnen lijken te zijn voor een Bommelverhaal of een herfstige streekroman. Net als in zo’n roman werden er ingewikkelde sages over verteld, waarin Hunnen en Magyaren optreden. Maar hij bestaat toch echt, deze afgelegen ringwal van een 12e-eeuwse versterking waarover historisch zo goed als niets bekend is. Een deel ervan is een kleine eeuw geleden opgegraven door Holwerda, net als een paar grafheuvels bij Haarle. Wat een eenzame expeditie moet dat zijn geweest, in een terrein dat er nog woester en lediger bij lag dan tegenwoordig! En ik denk dat er ook nu nog dagen voorbij gaan dat niemand de oude gracht oversteekt. Nog zo’n goed bewaard Twents geheim dat de liefhebber met behulp van Klok (of Van Ginkel & Steehouwer) kan gaan ontsluieren.

Column

05-2014 binnenwerk.indd 320

29-09-14 10:30


Sinds 1951 maken leden van de AWN-Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie zich sterk voor de archeologie in Nederland. Zij dragen bij aan onderzoek, verzorgen educatie, zetten zich in voor behoud en bescherming en ondersteunen gemeenten.

6 Westerheem

www.awn-archeologie.nl jaargang 63 - december 2014

het tijdschrift voor de Nederlandse archeologie

AWN-leden maken geschiedenis!

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI)

THEMANUMMER:

TWEEDE WERELDOORLOG ARCHEOLOGIE 06-2014 omslag.indd 1

28-11-14 09:16


Colofon Westerheem is het tweemaandelijks orgaan van de AWN - Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie

Inhoud

Adressenlijst hoofdbestuur

jaargang 63 no.6, december 2014

Website AWN www.awn-archeologie.nl Redactie • Centraal redactie-adres A . (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda. E-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • J. (Jacobine) Melis (eindredacteur), Violenstraat 37, 9712 RE Groningen. E-mail: eindredactiewesterheem@hotmail.com • G.C. (Gerrit) Groeneweg (redacteur Literatuur­­­­­­ru­brie­ken), Van Swietenlaan 12, 4624 VW Bergen op Zoom E-mail: groenweg@home.nl • J. (Jan) Coenraadts (redacteur Werk in Uitvoering), Händelstraat 2, 6961 AC Eerbeek. E-mail: j.coenraadts@planet.nl • M. (Marijn) Lockefeer (redacteur Verenigings­ nieuws), Joke Smitplein 7, 3581 PZ Utrecht. E-mail: heinlock@ziggo.nl • I. (Ilse) Scholman (redacteur), Apeldoornselaan 225, 2573 LJ Den Haag E-mail: ilsescholman@gmail.com • H.L.M. (Ria) Berkvens (redacteur), Polderweg 23, 5721 JE Asten. E-mail: Ria.Berkvens@kpnmail.nl Redactieraad J. Bouwmeester, H. van Enckevort, R. van Genabeek, T. Hazenberg, M-F. van Oorsouw, T. de Ridder, L.B.M. Verhart. Sluitingsdata kopij 15 december, 15 februari, 15 april, 15 juni, 15 au­­gus­­tus, 15 oktober. Aanwijzingen voor auteurs zijn op aanvraag ­verkrijgbaar bij de hoofdredacteur. Artikelen dienen digitaal te worden aangeleverd. Advertenties Inlichtingen over advertenties via eindredacteur. Advertentietarieven (excl. opmaak): 1/ pagina: € 65,-, 1/4 pagina: € 125,8 1/2 pagina: € 250,- 1 pagina: € 450,insteekfolder € 550,- (excl. vouwen) © AWN 2014. Overname van artikelen en ­illu­stra­ties is slechts toegestaan na vooraf­ gaande schriftelijke toestemming van de redactie. Ontwerp: Seña Ontwerpers, Eindhoven Druk: Bek, Veghel ISSN 0166-4301 Voor nadere informatie over AWN, lidmaatschappen en abonnementen Zie achterin dit blad.

Voorwoord ................................................................... 321 Nick Warmerdam De Atlantikwall, meer dan alleen beton........................ 322 P.A. Seinen, J.A. van den Besselaar, J.H. van Arensbergen en M. Pennings De Mustang in de Maas bij Gennep ........................... 331 Leen Bogers en Jobbe Wijnen Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort . .. 335

Karper 41, 3824 LT Amersfoort, tel. 033-4808181, e-mail: ruud.raats@xs4all.nl • J. (Jan) Venema (LWAOW), Groote Zijlroede 1, 8754 GG Makkum, tel. 0515-232160, e-mail voorzitter@lwaow.nl • PR en Communicatie: vacant • A. (Akke) de Vries-Oosterveen (hoofdredacteur), Ulvenhoutselaan 85, 4834 MD Breda, tel. 076-5600917, e-mail: redactiewesterheem@hotmail.com • C. (Kees) Daleboudt (deskundigheidsbevordering), Dorpsstraat 21, 4641 HV Ossendrecht, tel. 0164-672635, e-mail: cdaleboudt@planet.nl • J.P. (Paul) van Wijk (belangenbehartiging), Reggestraat 11, 7523 CP Enschede, tel.: 053-4314041, e-mail: pw566@hotmail.com

Paul Franzen De eerste slag is de halve strijd . ................................ 346 Anton Cruysheer Eerste hulp bij WO II identificatieplaatjes.................... 353

Kijk op www.awn-archeologie.nl voor:

Ruurd Kok Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog ................... 361 Leo ten Hag Sporen van de strijd op de Wylerberg, september 1944 .373 Martijn Reinders Archeologie van het militaire achterland . .................... 381 RONDOM DE STAD GEMEENTELIJKE ARCHEOLOGIE IN…ALMERE Twee Almeerse vliegtuigwrakken en de algemene achtergronden van de luchtoorlog boven Nederland en die boven Flevoland in het bijzonder ....................... 388 LITERATUURRUBRIEKEN ........................................... 397 DE VERENIGING Verenigingsnieuws ..................................................... 404 Werk in Uitvoering ..................................................... 408 COLUMN ..................................................................... 416 Adressenlijst en AWN-lidmaatschappen ......... binnenzijde omslag achter

Wij verzoeken u adreswijzigingen door te geven aan de ledenadministratie via: awn@vandinther.nl

Identificatieplaatje van het Flieger-Ausbildungs-Regiment nr. 31, gevonden te Groenekan, met inscriptie 3130 / 2.Kp.Flg.Ausb.Rgt.31. Foto: AWN Naerdincklant.(zie p. 354).

06-2014 omslag.indd 2

Alg. voorzitter: A.H.J. (Tonnie) van de Rijdt-van de Ven, Luxemburglaan 43, 5625 NB Eindhoven, tel. 040-2415910, e-mail: vdrijdt@iae.nl Vice-voorzitter: W. (Wim) Schennink, Vossenberglaan 29, 6891 CP Rozendaal (Gld), tel. 026-3610334, e-mail: Schennink-dekker@hetnet.nl Alg. secretaris: G. (Fred) van den Beemt, Ruiterakker 19, 9407 BE Assen, tel. 0592-345165, e-mail: awn@vdbeemt.nl Alg. penningmeester: H.J. (Harmen) Spreen, De Pauwentuin 19, 1181 MP Amstelveen, tel. 088-8585102 (tijdens kantooruren), e-mail: h.j.spreen@sportbedrijfamstelveen.nl IBAN: NL40INGB0000577808 t.n.v. penningmeester AWN Bestuursleden: • R. (Ruud) Raats (graafkampen),

Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt door RAAP Archeologisch Adviesbureau

• de contactgegevens en het activiteitenoverzicht van de 24 regionale afdelingen van de AWN •n abestellen AWN-uitgaven

AWN-lidmaatschappen A B C D E

basislidmaatschap............................ € 50,00 studentlidmaatschap........................ € 30,00 jeugdlidmaatschap............................ € 27,50 geassocieerd lidmaatschap.............. € 40,00 huisgenoot-lidmaatschap................. € 25,00

Lidmaatschappen gelden per kalenderjaar en kunnen ingaan per 1 januari of na 1 juli. Na 1 juli is 50% van het jaarlidmaatschap verschuldigd. Opzegging vóór 1 december.

Het lidmaatschap als basislid, studentenlid en jeugdlid geeft als rechten: • Toezending Westerheem • AWN-verzekering op AWN-opgravingen en bij AWN-activiteiten • Toegang tot de landelijke en afdelingsactiviteiten van de AWN • Stemrecht op de algemene leden vergadering.

als organisatie een basislidmaatschap van de AWN heeft. Geassocieerde leden ontvangen geen Westerheem en hebben geen stemrecht op de algemene ledenvergadering. Na aanmelding wordt u ingedeeld bij de afdeling waar uw woonplaats onder valt. Wanneer u zich graag bij een andere afdeling wilt aansluiten kunt u dat bij uw aanmelding opgeven.

Huisgenoten hebben alle rechten met uitzondering van Westerheem. Een huisgenotenlidmaatschap kan alleen verbonden worden aan een basislidmaatschap. Het geassocieerde lidmaatschap staat alleen open voor hen die lid zijn van een zusterorganisatie (Historische kring, heemkundekring oudheidkamer, etc) die

Nadere informatie over lidmaatschappen kan verkregen worden bij de ledenadministratie van de AWN: p/a Administratiekantoor Van Dinther, Postbus 714, 3170 AA Poortugaal, tel. 010-5017323 (tijdens kantooruren), e-mail: awn@vandinther.nl

De AWN is een algemeen nut beogende instelling (ANBI) 28-11-14 09:16


Redactioneel

In 2014 en 2015 wordt uitgebreid stil gestaan bij het einde van de Tweede Wereldoorlog 70 jaar geleden. Operatie Market Garden werd herdacht met een grote stoet historische voertuigen die vanuit Valkenswaard naar Nijmegen trok, parachutedroppings en een heuse overtocht over de Waal bij Nijmegen die live op TV werd uitgezonden. Het publiek liep er net als toen met grote getale voor uit. Een bewijs dat het recente verleden leeft en dicht bij de mensen staat. Logisch natuurlijk, want dit is een geschiedenis die de meeste mensen nu nog vanuit hun eigen herinnering kennen. Het is tastbaar en wordt door dit spektakel beleefbaar gemaakt. Tot zo’n tien jaar geleden speelde de archeologie van na 1900 en daarmee ook die van de Tweede Wereldoorlog nog vrijwel geen rol in archeologisch Nederland. De resten waren niet interessant genoeg om te onderzoeken. Het zou geen kennis meer toevoegen aan de bekende historische bronnen en nog levende ooggetuigen. Dat is echter langzaam veranderd. Juist doordat mensen zich nog herinneren waar zich wat heeft afgespeeld, geeft de kans om het publiek meer te betrekken bij archeologie en daarmee het draagvlak voor archeologie te vergroten. Veel mensen maar ook nog veel archeologen in Nederland denken bij archeologie aan heel oude dingen, maar de archeologie begint gisteren al. Zelfs een verouderd mobieltje is een archeologisch voorwerp. Dat er veel belangstelling voor de Tweede Wereldoorlog is, blijkt ook wel uit de grote hoeveelheid kopij die we binnen hebben gekregen. Dankzij een bijdrage van RAAP-archeologisch adviesbureau hebben we dit extra dikke themanummer over de archeologie van de Tweede Wereldoorlog kunnen realiseren. In deze Westerheem licht Paul Franzen

toe welke problemen er allemaal komen kijken bij het opnemen van oorlogshandelingen en oorlogserfgoed in het gemeentelijke archeologiebeleid en daarmee ook op de archeologische verwachtingenkaarten. Jurgen van Voorst laat ons kennis maken met de luchtoorlog in Nederland en gaat in op twee vliegtuigcrashes in Flevoland, terwijl de stichting Mergor in Mosam samen met Han van Arensbergen de ontdekking van een gecrashte verkenningsvliegtuig in de Maas bij Gennep beschrijft. Ruurd Kok heeft aan de hand van een enquĂŞte onder de AWN afdelingen gepeild of en waarom zij zich actief bezig houden met Tweede Wereldoorlog archeologie. Het geeft een gevarieerd beeld van de activiteiten van amateurarcheologen. Een aantal activiteiten zien we terug in de artikelen van Cruysheer en Ten Hag. Anton Cruysheer legt uit wat te doen bij het vinden van identificatieplaatjes die soldaten uit de Tweede Wereldoorlog droegen. Leo ten Hag licht in zijn artikel toe hoe de AWN Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog de inventarisatie van oorlogssporen op de ten zuidoosten van Nijmegen gelegen Wylerberg aanpakt. Verder aandacht voor Kamp Amersfoort door Jobbe Wijnen waarbij vooral het accent ligt op het belang van patroonhulzen voor slagveldarcheologisch onderzoek. Martijn Reinders maakt ons het belang duidelijk van vondsten en sporen van het dagelijks leven van de strijdkrachten buiten het slagveld. Nick Warmerdam tot slot beschrijft de archeologische resten van een stuk Atlantikwall, waaruit blijkt dat sporen hiervan erg divers zijn en ons meer vertellen over het militaire landschap dan we tot nu toe wisten. Wij wensen u veel leesplezier. Ria Berkvens

Redactioneel |

06-2014 binnenwerk.indd 321

321

28-11-14 09:13


De Atlantikwall, meer dan alleen beton.

Een inventarisatie van Duitse verdedigingswerken in het Zuid-Hollands deel van de Amsterdamse Waterleidingduinen Nick Warmerdam1

De Atlantikwall, een Duitse kustverdedigingslinie uit de Tweede Wereldoorlog langs de westgrens van het voormalige Duitse Rijk, is al jaren onderwerp van vele studies en projecten. Binnen de Nederlandse archeologie is hij echter nog een ondergeschoven kindje, terwijl de kenniswinst die kan worden behaald heel groot is. Pas in het najaar van 2012 en het voorjaar van 2013 is er voor het eerst een archeologische inventarisatie uitgevoerd naar een stuk Atlantikwall, waarbij zowel gekeken is naar ‘zachte’ als ‘harde’ resten van deze immense verdedigingslinie. Voor het onderzoek naar de Atlantikwall en binnen de Nederlandse archeologie is het onderzoek dan ook een mijlpaal. Dit artikel geeft een beknopt overzicht van de resultaten, de relevantie, de problemen en de mogelijkheden van het onderzoek, alsmede enkele aanknopingspunten voor verder onderzoek. Duidelijk werd dat het archeologisch in kaart brengen van zachte resten noodzakelijk is om een compleet beeld te krijgen van de Duitse kustverdediging.

Aanleiding voor het onderzoek vormde het schrijven van een bachelorscriptie voor de opleiding archeologie aan Saxion Hogeschool te Deventer. Stichting Waternet, de beheerder van de Amsterdamse Waterleidingduinen, trad op als opdrachtgever voor het onderzoek. Belangrijk om op te wijzen, is het feit dat het onderzoeksrapport met daarin alle gedetailleerde overzichtskaarten niet openbaar is voor publiek. Met Stichting Waternet is afgesproken de resultaten niet openbaar te maken, dit vanwege de kwetsbaarheid van de resten en het duinlandschap. Het plangebied besloeg het hele Zuid-Hollandse deel van de Amsterdamse Waterleidingduinen (gemeente Noordwijk), met een

322

|

oppervlakte van meer dan 850 hectare (afb. 1). Doel van het onderzoek was vast te stellen welke cultuurhistorische en archeologische overblijfselen van Duitse stellingen en bouwwerken uit de Tweede Wereldoorlog (Atlantikwall) nog aanwezig zijn in het Zuid-Hollandse deel van de Amsterdamse Waterleidingduinen, welke structuren gedurende de oorlogsjaren aanwezig waren en welke gevolgen deze ingrepen op het huidige duinlandschap hebben gehad. Onderzoeksvragen waren: - Welke rol spelen de Duitse verdedigingswerken en individuele stellingen (periode 1940-1945) in het Zuid-Hollandse deel van de Amsterdamse Waterleidingduinen in de lokale kustverdediging?

De Atlantikwall, meer dan alleen beton

06-2014 binnenwerk.indd 322

28-11-14 09:13


Afb. 1 Het onderzoeksgebied (Zuidelijk deel Amsterdamse Waterleidingduinen) weergegeven binnen het blauwe kader, geprojecteerd over een Duitse militaire topografische kaart uit 1939. Uit: Warmerdam 2013.

- Wat is de functie en inrichting van het plangebied bekeken vanuit de gehele Atlantikwall? - Welke resten zijn tegenwoordig nog in het plangebied aanwezig en zichtbaar? De Atlantikwall en Freie Küste Zandvoort Katwijk De Atlantische muur: een immense, niet te doorbreken verdedigingslinie; het toonbeeld van de Duitse superioriteit op het Europese continent (afb. 2). Zo werd de Atlantikwall neergezet in Duitse propaganda gedurende de Tweede Wereldoorlog.2 Op 6 juni 1944 braken de geallieerden in Normandië toch door deze linie. De linie die in de Duitse propaganda als ondoordringbaar gold en waaraan met man en macht was gewerkt, bleek niet meer dan een laatste façade van de Duitse superioriteit.3 Ook tegenwoordig liggen de resten van de verdedigingslinie nog in het duin verscholen, wachtend op een

onzichtbare vijand die niet meer komt. De Atlantikwall moest een aanval vanuit het westen afwenden en zo de gevreesde oorlog op twee fronten voorkomen. Het officiële bevel voor de aanleg van deze kustverdediging werd op 14 december 1941 afgegeven door de Duitse legerleiding. 4 De linie stond toen nog bekend onder de naam Neue Westwall.5 Pas in 1942 kwam de meer propagandistiche term ‘Atlantikwall’ in beeld.6 In tegenstelling tot wat de naam suggereert, bestond de verdediging niet uit een volledig gesloten linie of muur. In feite bestond de verdediging uit vele losstaande en zelfstandig opererende steunpunten, met gradaties in sterkte en opbouw.7 De geografische ligging van de Atlantikwall en de totale lengte van de linie is onderwerp van discussie.8 Beide hangen af van de benadering van de term. In eerste instantie werd de naam in het leven geroepen voor propagandadoeleinden. De Atlantikwall, meer dan alleen beton

06-2014 binnenwerk.indd 323

|

323

28-11-14 09:13


Afb. 2 Propaganda affiche uit 1943 met daarop de Atlantikwall als ondoordringbare barrière. Tevens een duidelijke referentie naar de Eerste Wereldoorlog en het feit dat het tij nu gekeerd is. Bron: Haagse beeldbank.

Men zou de Atlantikwall kunnen zien als een propagandistische benaming van de Duitse kustverdediging aan de westgrens van het Derde Rijk. In dit geval kan de hele Duitse kustverdediging binnen Europa, van de Golf van Biskaje tot de Noordkaap, onder deze term worden samengevat. De lengte van de linie bedraagt dan circa 5000 km. Wanneer echter van de officiële bouwcampagnes wordt uitgegaan, ligt de indeling en lengte van de linie complexer. In 1942 werd de officiële bouwcampagne gestart die de naam Atlantikwall droeg.9 Deze bouwcampagne had alleen betrekking op de kustverdediging tussen de Golf van Biskaje en Denemarken.10 De overige delen van de westgrens van het Derde Rijk vielen onder andere bouwcampagnes. De totale lengte bedraagt in dat

Afb. 3 Voorbeeld van lichte uitbouw: een schutterspositie met verbindingsloopgraaf op de top van een duin, uitkijkend over een duindal. Foto: N. Warmerdam.

324

|

geval circa 2700 km. In dit artikel is uitgegaan van de eerste benadering. Het onderzoeksgebied valt niet alleen binnen de Atlantikwall, maar meer specifiek ook binnen de begrenzing van de zogenaamde Freie Küste Zandvoort-Katwijk.11 Een Freie Küste (open kust) is een deel van de Atlantikwall dat tussen de zwaarder verdedigde locaties, zoals Stützpunktgruppen,12 in ligt en waar de verdediging slechts bestond uit losse verdedigingspunten die geheel rondom verdedigbaar waren.13 Vaak lagen deze Freie Küsten op locaties die minder prioriteit hadden in de verdediging van de Atlantikwall en was de opbouw eenvoudig van opzet en uitvoering. Bij de verschillende bouwprogramma’s werden veel Freie Küsten achtergesteld: het materiaal en personeel waren elders meer noodzakelijk en dringender nodig, zoals bij havens. In plaats van een sterke uitbouw in beton of steen, bestond het merendeel van de verdedigingswerken uit lichte veldversterkingen (afb. 3). Het onderzoeksgebied in het Zuid-Hollands deel van de Amsterdamse Waterleidingduinen behoort tot de Freie Küste Zandvoort-Katwijk. Relevantie De Atlantikwall is al jaren het onderwerp van studies.14 Deze resulteerden in honderden boeken en tientallen websites in diverse talen over uiteenlopende onderwerpen. Wat kan een archeologische inventarisatie dan nog bijdragen aan de nog steeds groeiende reeks publicaties, initiatieven en onderzoeksprojecten? Waarom onderzoek doen naar een relatief bekende periode en verdedigingslinie in onze recente geschiedenis? Een van de belangrijkste redenen voor een volledige inventarisatie van een deel van de Atlantikwall, met onderzoek naar zowel ‘zachte’ als ‘harde’ resten, is het feit dat zo‘n onderzoek op systematische en archeologische schaal in Nederland nog ontbrak. ‘Zachte’ resten van de Atlantikwall zijn lichte verdedigingswerken die niet zijn versteend. Voorbeelden hiervan zijn loopgraven, ingegraven schuttersposities en overige lichte veldversterkingen.

De Atlantikwall, meer dan alleen beton

06-2014 binnenwerk.indd 324

28-11-14 09:13


In dit artikel worden met ‘harde’ resten, de versteende structuren bedoeld. Het gaat hier dan om de bakstenen en betonnen bunkers, waaronder geschutsbunkers en manschappenverblijven. In het verleden keek men niet eerder naar de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek en de kennisvermeerdering die het kan opleveren. Amateurs, of beter gezegd, lokale specialisten, houden zich al lang met de Atlantikwall bezig, waarvan de vele websites en fora, zoals het fortificatieforum en het Atlantikwall-platform, getuigen. Wel valt op dat deze initiatieven, hoewel met goede bedoelingen gestart, vaak eenzijdig zijn in hun opzet. De focus ligt op de gebouwde resten van de Atlantikwall en niet of nauwelijks op de ‘zachte’ resten.15 Dit kan mogelijk worden verklaard door het feit dat de gebouwde resten vaak nog prominent aanwezig zijn in het landschap en minder gevoelig zijn voor erosie. Daarnaast vormen de bunkers voor het functioneren van de Atlantikwall belangrijke elementen, elementen die voor een groot deel ook het beeld van de verdedigingslinie bepalen. Zachte resten vallen daarmee vergeleken minder vaak op. Ze ontbreken op veel overzichtskaarten,16 zijn nooit goed geïnventariseerd en bij veldonderzoeken toch minder spannend om te bezichtigen dan de vele tot de verbeelding sprekende bouwwerken. Hierdoor is de opbouw van zachte resten en de samenhang met overige structuren en het landschap onduidelijk. Een gevolg hiervan is, dat ook de verhouding tussen de hoeveelheid zachte en harde resten nog onduidelijk is. Zachte resten verbonden in veel gevallen de bouwwerken met elkaar of vormden voor grote delen van de kust zelfs de enige verdediging.17 Het in kaart brengen van deze structuren is dus noodzakelijk om een compleet beeld te krijgen van de Duitse kustverdediging. Dit is misschien wel het belangrijkste argument voor verder onderzoek. Een tweede argument komt voort uit het feit dat Freie Küsten sterk zijn ondergewaardeerd in onderzoeken naar de Atlantikwall.18 Mogelijk komt dit voort uit het feit dat de opbouw erg minimalistisch van aard is en deze verdedigingssectoren

zich bevonden in minder belangrijkere regio’s aan de kust.19 Juist archeologisch onderzoek kan voor deze delen van de kust een goede bijdrage leveren aan het militair-historische beeld van de Atlantikwall. Een laatste argument voor verder onderzoek is gebaseerd op het feit dat zachte resten erg kwetsbaar zijn. Die kwetsbaarheid komt niet alleen door de aard van de opbouw, maar ook doordat de resten slecht herkenbaar zijn, de ligging vaak onbekend is en er daarom veel ongezien kan verdwijnen (afb. 4). Het in kaart brengen is dus noodzakelijk om een verder verlies van data te beperken.

Afb. 4 Duitse loopgraaf langs de flank van een duintop, enkel zichtbaar aan een flauwe verlaging in het landschap en de licht afwijkende begroeiing (complex 3). Foto: N. Warmerdam.

Methoden Het onderzoek bestond uit drie fases: een bureaustudie, een toetsende veldinspectie en het opstellen van een definitieve overzichtskaart met rapportage. Zoals gebruikelijk vond voorafgaand aan de veldinspectie een uitgebreide bureaustudie plaats. De focus bij het bureauonderzoek lag vooral op de historische situatie tijdens de Tweede Wereldoorlog. Onder andere zijn luchtfoto’s van de Royal Air Force en overzichtskaarten uit Nederlandse en Duitse archieven geraadpleegd.20 Binnen deze bronnen is gezocht naar aanwijzingen voor de inrichting van de verdediging in het Zuid-Hollandse deel van de Amsterdamse Waterleidingduinen. Zo werden loopgraven, bouwwerken, oefenterreinen, versperringen, schuttersputten, communicatielijnen, voertuigbaaien en overige zaken die in verband stonden met de De Atlantikwall, meer dan alleen beton

06-2014 binnenwerk.indd 325

|

325

28-11-14 09:13


Afb. 5 Voorbeeld van een gedocumenteerd complex (complex 7) met de huidige situatie (blauw) geprojecteerd over de situatie tijdens de Tweede Wereldoorlog (stippellijn). Uit: Warmerdam 2013.

Afb. 6 Deel van een loopgraaf, parallel aan een toegangsweg in het duin (complex 7). Foto: N. Warmerdam.

326

|

Atlantikwall, in kaart gebracht. Alle gevonden kaarten en data zijn gedigitaliseerd en verwerkt in ArcGis om een bevraagbare, gelaagde verwachtingskaart te kunnen maken. Op basis van het bureauonderzoek zijn negen zones onderscheiden, waar resten van de Atlantikwall werden verwacht. De opgestelde verwachtingskaart is in het

veld getoetst. Coรถrdinaten van de aangetroffen locaties zijn met GPS op de kaart zichtbaar gemaakt om in het veld opgezocht en gedocumenteerd te kunnen worden. Het gebied is te omvangrijk om in zijn geheel vlakdekkend te karteren, waardoor een gerichte aanpak noodzakelijk was. Resten die in het veld werden aangetroffen, zijn direct met een 06-GPS ingemeten en beschreven met behulp van standaardbeschrijvingsformulieren. De gegevens uit het bureauonderzoek en veldonderzoek zijn uiteindelijk gecombineerd om een overzichtskaart te maken waarop alle nog aanwezige en alle ooit aangelegde structuren zijn ingetekend. Er vond geen metaaldetectieonderzoek plaats. Alleen oppervlaktevondsten met een directe relatie tot de Tweede Wereldoorlog zijn verzameld en beschreven. Verder zijn enkel zichtbare sporen gekarteerd. In de bodem moet nog een veel breder scala aan vondsten en sporen aanwezig zijn.

De Atlantikwall, meer dan alleen beton

06-2014 binnenwerk.indd 326

28-11-14 09:13


Verdediging van een ‘open’ kust Tijdens het bureauonderzoek zijn 9 afzonderlijke stellingen (complexen) onderscheiden, in alle gevallen Widerstandsnester, de kleinste vorm van een steunpunt van de Atlantikwall.21 Deze complexen bestonden voornamelijk uit zachte resten, zoals loopgraven en overige simpele veldversterkingen (kader 1). Ondanks het feit dat over individuele complexen gesproken kan worden, moeten de hele Amsterdamse Waterleidingduinen en de hele Atlantikwall gezien worden als één groot militair landschap. De taak en functie van de verdedigingswerken in het onderzoeksgebied (en dus ook van de afzonderlijke stellingen), was een aanval vanuit zee of land op te vangen, de vijand hier zo lang mogelijk te vertragen, te verzwakken en te kanaliseren, totdat reservetroepen waren gearriveerd vanuit het achterland.22 De vijand diende al op de kust te worden gestopt. Om dit te kunnen bereiken werden er drie ‘reeksen’ stellingen aangelegd die bestonden uit losse, geheel rondom verdedigbare, complexen. In het onderzoeksgebied vormden de eerder beschreven stellingen twee reeksen waartussen op strategische locaties in de diepte tussencomplexen zijn aangelegd. Deze reeksen van stellingen lijken te zijn ontstaan door het feit dat de stellingen min of meer reeds bestaande barrières in het landschap volgen (vooral winkanalen). De kustlinie - buiten het onderzoeksgebied vormde de eerste reeks. De complexen binnen het onderzoeksgebied dienden achter de kust voor de verdediging te zorgen in de zogenaamde ‘Tiefenzone’.23 Deze zone lag dieper, meer landinwaarts achter de kustbatterijen. Met een oppervlakte van meer dan 860 hectare was het in dit deel van de Amsterdamse Waterleidingduinen door een gebrek aan tijd, materiaal en materieel niet mogelijk het hele duin vol te plaatsen met steunpunten. Voor een efficiënte verdediging was dit echter ook niet noodzakelijk. De locaties van de complexen waren zorgvuldig gekozen en het landschap lijkt hierin een leidende rol te hebben gespeeld. Voorafgaand aan elke militaire operatie

vindt een uitgebreide weer-en-terreinanalyse plaats, waarbij onder andere het landschap, met haar positieve en negatieve kwaliteiten in kaart wordt gebracht. De Kader 1 OPBOUW VAN DE COMPLEXEN In totaal zijn er 102 structuren gedocumenteerd, waarvan er nu nog 36 volledig of deels in het landschap zichtbaar zijn (afb. 5). Van de 9 complexen die zich binnen het plangebied bevinden, bestaan er 6 uit overwegend veldversterkingen (loopgraven, open beddingen, enz.). Tijdens het onderzoek zijn deze stellingen genoteerd als de complexen 2 tot en met 7. In alle gevallen bestaat de hoofdverdediging uit een centrale loopgraaf die geheel rondom verdedigd kon worden en zijn er in de directe omgeving meerdere kleine opstellingen of korte loopgraven aangelegd (afb. 6 en 7). Bij complex 2 zijn verder mogelijke opstellingen voor luchtafweer waargenomen. Ook is hier een loopgravenstelsel aanwezig waarbij de mitrailleur het hoofdverdedigingswapen vormde. De overige drie complexen (1, 8 en 9) zijn een combinatie van enkele lichte bunkers, versperringen en veldversterkingen (open beddingen en loopgraven). De manier waarop de loopgravenstelsels zijn aangelegd is per stelling sterk verschillend. Er komen Y-vormen (complex 3 en 4), O/U-Vormen (complex 5) en langgerekte structuren (complex 3, 6 en 7) voor. De vorm en opbouw van de loopgraaf is dus niet gelijk, maar sterk afhankelijk van wat verdedigd moest worden, waar de loopgraaf zich bevond en hoe het landschap er uit zag (afb. 8). Wat betreft het bouwen in beton, hout en steen valt op dat er in verhouding tot de ‘zachte’ resten erg weinig restanten van deze structuren zijn aangetroffen. Het gaat om slechts 13 mogelijke structuren. Bij 7 structuren die op een luchtfoto zijn waargenomen, kon niet worden bevestigd dat het om bouwwerken ging. In totaal zijn er dus maar 6 bouwwerken in het veld aangetroffen. Het is aannemelijk dat men ook lichtere bouwwerken uit hout vervaardigde of gebruik maakte van andere gemakkelijk verkrijgbare, lichtere materialen. Hoewel bronnen hier niet direct over spreken, kennen we deze wel binnen een andere Freie Küste, de Freie Küste Katwijk-Scheveningen. Het verzet meldde over deze regio dat, naast loopgraven en bunkers, tevens onderkomens en schuttersposities uit hout waren opgetrokken. Bij de aangetroffen bouwwerken gaat het om manschappenverblijven of gebouwen voor opslag. Geschutsbunkers of -opstellingen ontbreken in het onderzoeksgebied (afb. 9). Deze bouwwerken zijn elders in de Freie Küste wel vertegenwoordigd. Het gaat dan onder andere om de kustbatterijen en de landinwaarts gelegen batterijen buiten het duin in het vlakkere bollenland.

De Atlantikwall, meer dan alleen beton

06-2014 binnenwerk.indd 327

|

327

28-11-14 09:13


Afb. 7 Loopgraaf in ovorm met vertakkingen op een van de hoogste duintoppen in het gebied, zichtbaar als een zigzaggende baan in het duin (complex 5). Foto: N. Warmerdam. verdediging wordt hierop afgesteld. Het is dan ook niet geheel onlogisch dat, ondanks het feit dat er voorschriften waren, de aanleg in het veld daarvan licht kon afwijken. Voorschriften geven alleen een handreiking en de primaire basis voor de aanleg van stellingen en afzonderlijke veldversterkingen. Deze basiskennis dient in het veld te worden omgezet in een efficiënt opererende stelling. Bij de aanleg van de diverse stellingen is onder andere gebruik gemaakt van het natuurlijke reliëf, (natuurlijke) barrières in het landschap en aanwezige infrastructuur. Binnen het plangebied waren dit vooral de diverse infiltratiekanalen, waaronder het Oosterkanaal, het Van Limburg Stirumkanaal en het Kromme Schusterkanaal24 (af b. 10). Stellingen werden onder andere aangelegd op plaatsen waar de vijand langs of om een kanaal heen zou kunnen trekken. Een tweede aspect dat bij de meeste complexen van toepassing is, is de plaatsing van de actieve verdedigingselementen op de hogere delen van het landschap. De loopgraven met de diverse schuttersposities bevinden zich hier in alle gevallen op een relatief vlakke duintop of langs de flank van een duintop.

Afb. 8 Duitse loopgraaf langs gehele duintop in o-vorm (complex 5) met vertakkingen op elke windrichting. Bron: RAF luchtfoto 4062, 1945.

328

|

Op deze manier worden de opstellingen deels aan het zicht onttrokken, zijn de posities beschermd, heeft men goed zicht over het duin en wordt er een vrij schootsveld gecreëerd. In de lagere delen van het duin zijn voornamelijk resten van manschappenverblijven, opslagplaatsen en overige niet-actieve verdedigingselementen van een stelling teruggevonden (afb. 11). Door die hier te plaatsen, lagen ze beschut in het landschap en waren ze beter beschermd bij een aanval. Tussen de steunpunten zorgden passieve verdedigingselementen als prikkeldraadversperringen en mijnenvelden voor een meer gesloten verdediging. Door efficiënt gebruik te maken van het landschap volstaat een inrichting die uit overwegend veldversterkingen bestaat. Aanbevelingen voor verder onderzoek Het onderzoek vormt de eerste systematische archeologische inventarisatie van een deel van de Atlantikwall. Het moge duidelijk zijn dat wat is onderzocht maar een speldenprik is binnen de hele Atlantikwall. Verder is het goed in gedachten te houden dat Freie Küste Zandvoort-Katwijk vele malen groter was dan het gebied dat is onderzocht. Een groot deel van de Freie Küste lag buiten het duingebied in het vlakkere bollenlandschap. De verdediging moest hierom misschien anders worden ingericht. Dit gaat mogelijk ook op voor andere verdedigingssectoren langs de kust. Daarom is verder onderzoek naar de overige delen van de Atlantikwall noodzakelijk.25 Hierbij is voor een goed begrip van de inrichting van de verdediging en de defensieve tactiek van belang dat de zachte resten een meer prominente rol krijgen in deze onderzoeken. De Atlantikwall vormt een verzameling van harde en zachte resten, die alleen begrepen kan worden als deze verdedigingslinie als geheel onderzocht wordt en in de context van het militaire landschap wordt geplaatst. Verder onderzoek zou zich hier op moeten baseren. Besluit De belangrijkste conclusie is dat de Atlan-

De Atlantikwall, meer dan alleen beton

06-2014 binnenwerk.indd 328

28-11-14 09:13


tikwall meer is dan alleen beton. Tussen de kolossale bouwwerken in, maar ook afzonderlijk bestond de verdediging voor een groot deel uit zachte resten zoals loopgraven en licht versterkte geschutsposities. Daarnaast bepaalden de landschappelijke kenmerken van het gebied in grote lijnen waar versterkingen kwamen en hoe de afzonderlijke stellingen werden opgebouwd. Voor alle complexen binnen het gebied geldt dat de uitbouw erg minimaal van aard is. Loopgraven en ingegraven schuttersposities vormden de kern van de verdediging. Wanneer al duurzame werken als bunkers worden aangetroffen, gaat het om bunkers van lichte aard. Archeologische inventarisaties maken het mogelijk alle facetten en onderdelen van de linie te bestuderen door de verdedigingslinie in zijn geheel te onderzoeken en zichtbaar te maken. De normaliter slecht zichtbare en erosiegevoelige zachte resten kunnen met behulp van inventarisatie weer worden ‘gereconstrueerd’ en in samenhang met overige verdedigingselementen en het landschap worden onderzocht. Archeologische inventarisaties kunnen hier een belangrijke aanzet toe geven. Hiervoor lijkt voor archeologen, amateurarcheologen en lokale specialisten een sleutelrol weggelegd. Waar historische bronnen ophouden, kan de archeologie verder gaan. N.W.T. (Nick) Warmerdam Orion 37 2163 AJ Lisse nwtwarmerdam@gmail.com Summary The Atlantikwall, the German coastal defense line along the west boarder of the former Third Reich, has been a focus of study for many years. Surprisingly, archaeological studies concerning the subject of the Atlantikwall were lacking in the Netherlands until 2013. In this year, within the framework of a bachelor thesis, the Southern part of the ‘Amsterdamse Waterleidingduinen’ (near the city of De Zilk and Noordwijkerhout) was examined for remains of this immense defense line.

This part of the Dutch coast belonged to a sector which the German occupiers called Freie Küste Zandvoort-Katwijk. It was discovered that a large amount of the actual defensive elements were not only made up of concrete or stone emplacements and bunkers. Trenches, fire positions and other comparable ‘soft’ remains formed a large part of the actual defense of the research area. In previous historical studies, these remains were largely ignored. Although archaeological studies concerning the Atlantikwall are relatively new it seems that it they may a great amount of new knowledge.

Afb. 9 Een half gesloopt Duits manschappenverblijf, geheel opgeslokt door het duin. Foto: N. Warmerdam.

Afb. 10 Foto genomen vanuit een loopgravenstelsel in Y-patroon op de top van een duin, uitkijkend over het gedempte van Limburg Stirum kanaal. Foto: N. Warmerdam.

Afb. 11 Een Duits manschappenverblijf (Feldmässiger Ausbau), nog aanwezig in het duingebied. Foto: N. Warmerdam. De Atlantikwall, meer dan alleen beton

06-2014 binnenwerk.indd 329

|

329

28-11-14 09:13


Noten 1 Nick Warmerdam is junior projectmedewerker bij RAAP Archeologisch Adviesbureau (regio West) en master student archeologie aan de Universiteit Leiden. Hij dankt hierbij Ruurd Kok en de Heer C.N.J. Neisingh voor het kritisch doornemen van de geschreven tekst. 2 McNab 2014, 138, 152. 3 Militair-technisch bewees de Atlantikwall wel zijn nut, o.a. door vrijspelen van militairen voor andere fronten. 4 Rolf 1983, 31. 5 Ambachtsheer 1996, 50-51; Rolf 2005, 11. 6 Rolf 2005, 11. 7 Ambachtsheer 1996, 16; en tevens titel boek Rolf 1983. 8 Zie o.a. discussie op het fortificatieforum, n.a.v. het symposium Redefining the Atlantikwall; http://www.fortificatieforum.nl/viewtopic.php?f=33&t=1700&start=45. 9 Rolf 1983, 32-33. 10 Rolf 2005, 11. 11 Zie Baufortschrittskarte Freie Küste Zandvoort-Katwijk opgetekend door de marine Festungspioniere op 25-3-1945, Blatt 20; collectie C.N.J. Neisingh. 12 Verzameling van Widerstandsnester en Stützpunkte, geheel omgeven en afgesloten door passieve verdedigingsmiddelen en steunpunten (Landfront) (Rolf & Sakkers 2005, 13). 13 Rolf & Sakkers 2005, 13. 14 Zie o.a. Netwerk Atlantikwall Zuid-holland; www.atlantikwall.nl; www.atlantikwallplatform.eu; atlantikwall.pauldijkstra.nl; www.bunkerpictures.nl en www.bunkerbehoud.com. 15 De Vries 2007; Stichting Menno van Coehoorn/ Stuurgroep Atlantikwall, 2003. 16 Duitse Baufortschrittskarte en overige tekeningen waaronder die van Bureau Registratie Verdedigingswerken, geven niet-versteende loopgraven en schuttersposities met hoge uitzondering weer. Voor het BRV geldt dat enkel gebouwde werken in kaart werden gebracht met het oog op mogelijk toekomstig hergebruik en het afkijken van bouwtechnische gegevens. 17 Warmerdam 2013. 18 Enkele korte alinea’s als in Sakkers & Houterman 2000, 82 en Rolf 1983, geen overzichtswerken. 19 Sakkers & Houterman 2000, 82. 20 O.a. Nationaal Archief, Den Haag; Nationaal Instituut voor Militaire Historie; Stichting Menno van Coehoorn; en Militär Archiv Freiburg. 21 Ambachtsheer 1996, 16-17. 22 Mondelinge communicatie C.N.J. Neisingh 2013; Ambachtsheer 1996, 49. 23 Dijkstra 2014 (in press). 24 Deze kanalen waren in de 19e en het begin van de 20e eeuw aangelegd voor de waterwinning in het duingebied. 25 Met subsidie van de provincie Zuid-Holland voerde RAAP Archeologisch Adviesbureau in de winter van 20132014 een vervolg uit op dit onderzoek in het duingebied tussen Katwijk en Scheveningen (Kok en Warmerdam, in voorbereiding). Literatuur Ambachtsheer, H.F., 1996: Van verdediging naar bescherming; De Atlantikwall in Den Haag, ’s-Gravenhage. Brähler, T., 2004: Duitse bunkers uit W.O. II in Nederland: van Widerstandsnest tot cultuurhistorischmonument?, Utrecht. Dijkstra, P.C., 2014: Stützpunktgruppe Texel, Bunkers op Texel, 1940-1945, in press Kok, R.S. & N.W.T. Warmerdam, 2014: Archeologie van de Atlantikwall; een inventarisatie van zachte resten in de Freie Küste Katwijk-Scheveningen, in press. McNab, C., 2014: Hitler’s Fortresses: German Fortifications and Defences 1939-45. Osprey Publishing. Rolf, R., 1983: Der Atlantikwall, Perlenschnur aus Stahlbeton, Beetsterzwaag. Rolf, R. & H. Sakkers, 2005: Duitse bunkers in Nederland, Middelburg. Rolf, R., 2008: Atlantic Wall Typology, Middelburg. Rolf, R., 2014: The Atlantikwall, Batteries and bunkers, Middelburg. Sakkers H. & J.N. Houterman, 2000: Atlantikwall in Zeeland en Vlaanderen gedurende opbouw en strijd 1942-1944, Middelburg. Stichting Menno van Coehoorn/ Stuurgroep Atlantikwall, 2003: Duitse militaire werken uit de Tweede Wereldoorlog - Zand erover? Landelijke inventarisatie en selectievoorstel, Den Haag. (Uit: Nieuwsbrief van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten 1/2007, 22). Vries, B. de, 2007: Bescherming van de Atlantikwall, een kwestie van kiezen, Nieuwsbrief van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten 1/2007, 22-23. Warmerdam, N.W.T., 2013: Van waterwingebied naar verdedigingslinie. Een inventarisatie van Duitse verdedigingswerken in het Zuid-Hollands deel van de Amsterdamse Waterleidingduinen (gemeente Noordwijk), Deventer.

330

|

De Atlantikwall, meer dan alleen beton

06-2014 binnenwerk.indd 330

28-11-14 09:13


De Mustang in de Maas bij Gennep P.A. Seinen, J.A. van den Besselaar, J.H. van Arensbergen en M. Pennings1

Tijdens het zeer lage waterpeil van de Maas in de winter van 1997 ontdekte Han van Arensbergen allerlei metalen vliegtuigonderdelen op de stortstenen van het oevertalud bij Gennep. De stukken leken op vliegtuigonderdelen die waarschijnlijk van een vermist verkenningsvliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog afkomstig waren. Joost van den Besselaar van de stichting Mergor in Mosam2 werd geattendeerd op deze vondsten en bij de eerste archeologische verkenningsduik (positie M in groene vlak, afb. 1) was het meteen raak: de schone zandbodem van de Maas lag bezaaid met glinsterende slangenklemmen, die later als vliegtuigonderdelen geïdentificeerd werden.3 Vervolg verkenningen lieten niet lang op zich wachten en er werden talloze lichte en zware onderdelen los op de bodem gevonden, waaronder een propellerblad (afb. 2), boordkanonnen (afb. 3) en diverse motoronderdelen. De belangstelling was gewekt en samen met de lokale historicus Han van Arensbergen werd begonnen om het verhaal van dit vliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog te achterhalen.

Een tragische vergissing In het kader van de operatie ‘Market Garden’ voerde de 29 jarige Royal Air Force Flight Lieutenant Frank Bolton van het 168e eskader met zijn Mustang I P-51 met identificatie nummer AM-101 (af b. 4) op 26 september 1944 een fotoverkenningsvlucht boven de Maas bij Gennep uit. Om 18:15 uur krijgt een Amerikaanse USAAF jagerpiloot met een P-47 hem in het vizier. Hij ziet hem waarschijnlijk aan voor een Fokker Wulf en schiet de Mustang neer. Amerikanen hadden vaker problemen met het herkennen van

dit type toestel. 4 Volgens ooggetuigen5 weet Bolton het vliegtuig nog over Gennep te trekken en duikt westwaarts richting Maas. Bolton beseft dat het toestel al erg laag vliegt om zijn parachute veilig te laten ontvouwen. De getuigen zien hem al op de rand van de cockpit zijn parachute trekken, maar het was al te laat…. De parachute ontvouwt zich onvoldoende en hij slaat te pletter. Een van de getuige6 snelt samen met een Duitse militair onmiddellijk naar de plaats des onheils op de Zandberg en treft Bolton dood aan. Hij wordt in eerDe Mustang in de Maas bij Gennep

06-2014 binnenwerk.indd 331

|

331

28-11-14 09:13


Afb. 1 Overzichtskaart van Gennep en omgeving. Tekening: Peter Seinen.

ste instantie begraven op de Martinus begraafplaats in Gennep en wordt later met militaire eer herbegraven op oorlogskerkhof Jonkerbos in Nijmegen.

Afb. 2 Een van de propellerbladen, maatstreep in decimeters. Foto: Peter Seinen.

332

|

Het archeologisch onderzoek Het doel van het archeologisch onderzoek is om de identiteit van het toestel te bevestigen en zo mogelijk de precieze oorzaak van de crash vast te stellen. Hiervoor werden zoveel mogelijk onderdelen verzameld, gedetermineerd en onderzocht op afwijkingen die de brand in het vliegtuig veroorzaakt konden hebben. Van de honderden verzamelde voorwerpen van de site, vaak slechts fragmenten, konden er een aantal specifiek geĂŻdentificeerd worden als onderdelen van een Mustang I, waaronder de ophangbeugel van de camera. De Mustang was een fotoverkenner waarbij de camera direct achter de piloot gemon-

teerd was. Sommige grotere onderdelen zouden nog een serienummer moeten hebben, maar complete serienummers zijn nog niet gevonden zodat een zekere identificatie via de Royal Air Force, nog even op zich moet laten wachten. Aangezien er geen verdere meldingen van crashes van dit type jachtvliegtuig in deze regio bestaan, mag de identificatie als zeker worden beschouwd. Het vaststellen van afwijkingen die de brand veroorzaakt hebben, wordt uiteraard bemoeilijkt door de enorme krachten waaraan het vliegtuig blootgestaan heeft. De vervorming van het boordkanon (af b. 3) en het af breken van de aluminium brandstofpomp (af b. 5) spreken boekdelen over de kracht van inslag van het toestel. Tot nu toe zijn geen duidelijke afwijkingen geconstateerd die terug te voeren zijn op de confrontatie met de Amerikaanse P-47. Onderzoek naar de grootte van het gebied met behulp van metaaldetectoren leverde een forse afmeting van circa 20x30 m op 7, waarbij opviel dat verreweg de meeste voorwerpen op het oppervlak lagen. Na berging van de losse voorwerpen werd heel vaak geen signaal meer gedetecteerd. Het vermoeden begon te rijzen dat de crashsite reeds verstoord is door andere processen dan verspoeling door de rivier. Een eerste aanwijzing vormde het feit dat de stortsteenlaag waarop de eerste vondsten werden gedaan naoorlogs bleek te zijn. Navraag bij Rijkswaterstaat leerde dat in de jaren tachtig de oever langs grote delen was

De Mustang in de Maas bij Gennep

06-2014 binnenwerk.indd 332

28-11-14 09:13


versterkt met bodemmateriaal uit lokale ondieptes (met name ten zuiden van de Gennepse loskade) in de Maas.8 Bij deze actie zouden ook metalen delen in het opgebaggerde materiaal waargenomen zijn.9 Bovendien wist men te vertellen dat het motorblok van het wrak reeds in de zestiger jaren door metaalhandelaren was geborgen.10 Omdat het verplaatsen door Rijkswaterstaat niet gericht was op het verwijderen van het wrak, liggen er mogelijk nog resten op de oorspronkelijke crashsite. Op zoek naar de oorspronkelijke locatie van het wrak Voor het opsporen van de oorspronkelijke locatie moesten we teruggrijpen op ooggetuigenverslagen. Omdat, voorafgaand aan de eerste verkenning nooit onderdelen op land gevonden zijn, kan het vliegtuig hooguit het oevertalud geraakt hebben, om vervolgens in de rivier te verdwijnen. Ook op Royal Air Force luchtfoto’s11 valt niets te ontdekken. Af beelding 6 geeft een mooi panoramisch overzicht van het gebied waar het vliegtuig in de Maas is gestort, met een witte markering voor de meest waarschijnlijke positie. Een ooggetuige12 beschrijft dat het reeds brandende vliegtuig op zeer lage hoogte vanaf de Niersbrug richting Maasbrug vloog, waarbij de piloot op de rand van de cockpit zijn parachute reeds getrokken had. Hij snelde naar de plaats waar de piloot neergekomen was, circa 100 m ten westen van het kleine Mariakapelletje aan de Zandberg (de latere Touwslagersgroes). Af beelding 1 geeft de posities van de Niersbrug (N in rood vlak) en de crashplaats van Bolton (B in rood vlak) aan. Er van uitgaande dat het toestel een min of meer rechte lijn gevolgd heeft13 kan een mogelijk traject van het neerstortende vliegtuig gemaakt worden (M in rood vlak). Deze positie ligt zeer dicht bij de locatie van het vondstgebied (M in groen vlak). Een alternatieve locatie wordt vermeld door Rijkswaterstaat14 (M in oranje vlak) waarvan niet duidelijk is waar deze op gebaseerd is. Verkennin-

Afb. 3 De vervormde loop van een van de boordkanonnen, maatstreep in decimeters. Foto: Peter Seinen.

Afb. 4

De Mustang I van Bolton. Foto: RAF.15

Afb. 5 Afgebroken aluminium brandstofpomp, maatstreep in centimeters. Foto: Peter Seinen.

De Mustang in de Maas bij Gennep

06-2014 binnenwerk.indd 333

|

333

28-11-14 09:13


eerste instantie gericht op een gebied rond de huidige vindplaats. Een bonus zou de vondst van de camera van de fotoverkenner zijn. In het gebied werden wel delen van de reeds vermelde ophangbeugel gevonden en geborgen, maar van de camera geen spoor. De schat aan informatie die dat op zou kunnen leveren maakt de verkenningen meer dan de moeite waard. Dus blijven we zoeken…

Afb. 6 Verkenningsfoto RAF-0003 van 8 februari 1945, de witte pijl wijst naar de meest waarschijnlijk crash site. Foto: archief WUR.

gen en metingen met metaaldetectoren op en rond deze locatie leverden geen enkele vondst of aanwijzing op.

In het kader van de herdenking van operatie ‘Market Garden’ wordt in 2015 in Gennep een speciale tentoonstelling georganiseerd rond deze tragische gebeurtenis 70 jaar geleden. Hierbij worden alle onderdelen in de vorm van het grondplan van het vliegtuig tentoongesteld.

Het vervolg Verder onderzoek zal zich gaan richten op het verder bergen van vrij gespoelde vondsten en het opsporen van de oorspronkelijke positie van de crashsite, in

P.A. Seinen, seinen@iae.nl J.A. van den Besselaar, ja.vd.besselaar@ home.nl J.H. van Arensbergen, berg10@home.nl M. Pennings, diamar@home.nl

Noten 1 P.A. Seinen, J.A. van den Besselaar en M. Pennings zijn respectievelijk secretaris, voorzitter en veldwerkcoördinator van de stichting Mergor in Mosam (Haps). J.H. van Arensbergen is onderzoeker van de regionale krijgsgeschiedenis. 2 De stichting Mergor in Mosam (Haps) voert onderwaterarcheologische verkenningen uit. 3 Duikrapporten Werkgroep Onderwaterarcheologie Oostelijk Rivierengebied, 29 augustus 1999-21 september 2003. 4 Shores & Thomas 2009, 306. 5 Jan van Arensberger, Jakob van Tankeren en Bart Helmond, inwoners van Gennep vertelden het meest complete verhaal. Twee andere inwoners bevestigden specifieke onderdelen van het verhaal van de hoofdgetuigen. 6 Jakob van Tankeren, inwoner van Gennep. 7 Duikrapporten Werkgroep Onderwaterarcheologie Oostelijk Rivierengebied, 29 augustus 1999-21 september 2003. 8 Ippel Dredging BV, bron Joop Janssen (RWS Heumen). 9 Karel Janssen (RWS Heumen). 10 Karel Janssen (RWS Heumen). 11 Wageningen University Repository: RAF-0003 (8/2/1945), RAF-4229-31 (5/10/1944), RAF-4068 (13/12/1944), RAF-3062 (30/12/1944). 12 Jakob van Tankeren, inwoner van Gennep. 13 Het neerstortende vliegtuig was in het beperkte zicht van een nauwe steeg te zien. 14 Reker e.a. 2007, 13. 15 Listemann 2013, 1. Literatuur Shores, C. Thomas, C., 2009: 2nd Tactical Air Force, II, Break-out to Bodenplatte, July 1944 to January 1945, Surrey. Listemann, P.H., 2013: RAF Dominian & Allied Squadrons At War: Study, History and Statistics, No. 168 Squadron 1942- 1945, Oxford. Reker, J., Peters, B., Herik, K.J. van de, 2007: De Maaskemp bij Gennep, Ontwikkelingsperspectieven voor Rijkswaterstaat, Berg en Dal.

334

|

De Mustang in de Maas bij Gennep

06-2014 binnenwerk.indd 334

28-11-14 09:13


Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort

Contemporaine munitievondsten in archeologische context Leen Bogers en Jobbe Wijnen1

Een paar jaar geleden vond in concentratiekamp Amersfoort archeologisch onderzoek plaats. Het was het eerste onderzoek in een concentratiekamp in Nederland. Echter, in plaats van prikkeldraad en de sporen van gevangenschap die men er zou verwachten te vinden, vonden we heel wat anders: loopgraven, stellingen voor geschut en resten van veel verschillende typen munitie. Zoveel typen munitie zelfs dat het onderzoeksresultaat tot onze verrassing een vrij compleet overzicht geeft van de belangrijkste kleinkaliber munitie in de Tweede Wereldoorlog in Nederland. Daarom kunnen we het onderzoek als aanleiding gebruiken om munitieresten als archeologische materiaalcategorie hier bij u te introduceren.

Afb. 1 Kamp Amersfoort aan de (huidige) Loes van Overeemlaan. Lijn 1 is globaal de buitengrens van het kamp, zoals die in het bureauonderzoek werd aangetoond. Lijn 2 is het gebied waar de barakken stonden (thans politieschool en herinneringscentrum). Gebied 3 is het stellinggebied en 4 is de schietbaan waar nu het monument voor de slachtoffers staat. Deze schietbaan verving vermoedelijk een kleinere schietbaan in het stellinggebied. Bron: Wijnen & Schute, 2010. Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort

06-2014 binnenwerk.indd 335

|

335

28-11-14 09:13


Afb. 2 Impressie van de opgraving van een loopgraaf in ‘het stellinggebied’ tijdens het archeologisch graafwerk in 2010. Foto: J. Wijnen.

In 2008 kreeg de Stichting Nationaal Monument Kamp Amersfoort (SNMKA) de beschikking over een nieuw stuk bos. Deze terreinstrook was gelegen op nog geen 100 meter van de plek waar de Duitse Sicherheits Polizei tussen 1941-1945 meer dan 35.000 mensen onder slechte omstandigheden in barakken gevangen hield (afb. 1). In dit Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort (PDA) heerste een wreed regime waarin mishandelingen en clandestiene executies plaatsvonden.2 De nieuwe terreinstrook lag oorspronke-

lijk binnen het hek van het PDA en bestond uit gemengd dennenbos met ondergroei van bramen en had verder weinig specifieke kenmerken. Een klein deel trok echter de aandacht: een vierkant gebiedje van 50 x 50 m met daarin een aantal aan het maaiveld zichtbare kuilen en vervallen loopgraven (af b. 2). De SNMKA duidde dit gebied aan als “het stellinggebied” en vatte het plan op de loopgraven te reconstrueren. Dit plan vormde de aanleiding voor Nederlands eerste gerichte archeologisch onderzoek in een concentratiekamp. Over het onderzoek in het kamp is elders uitvoerig gepubliceerd.3 In dit artikel willen we het archeologisch onderzoek daarom slechts kort belichten, om aandacht te kunnen geven aan één vondstcategorie die een aanzienlijk aandeel had in het onderzoeksresultaat: lege patroonhulzen. Uit hulzen van handvuurwapens is veel informatie af te leiden die relevant is voor slagveldarcheologisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog. Ondanks dat het kamp zelf geen slagveld was, vormt de diversiteit van hulzen uit het kamp een goede ingang om het onderwerp patroonhulzen hier als materiaalcategorie voor slagveldonderzoek te introduceren.

Afb. 3 Determinatiekenmerken van patroonhulzen (Voorbeeldpatroon: 8x57 Mauser). Tekening: Michiel van Willigen.

336

|

Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort

06-2014 binnenwerk.indd 336

28-11-14 09:13


Het archeologisch onderzoek in het PDA Het onderzoek volgde de stappen zoals die in de archeologische monumentenzorg (AMZ) gebruikelijk zijn. RAAP Archeologisch Adviesbureau werd gevraagd een bureauonderzoek uit te voeren en daarin de kampperiode van 19411945 nadrukkelijk te belichten bij het schetsen van de archeologische verwachting. Op basis van literatuur en luchtfoto’s werd een functioneel ruimtelijke analyse gemaakt van het hele kampterrein. Ondanks de grote hoeveelheid bestaande (historische) publicaties over het kamp was deze nog niet eerder zo vastgesteld. 4,5 Het meest opmerkelijke resultaat was dat het kamp veel groter bleek te zijn dan vaak wordt gedacht – in feite tot de overzijde van de huidige A28. Het is een opmerkelijke gewaarwording te beseffen dat wie over deze snelweg rijdt, in feite door het kampterrein rijdt. Na het bureauonderzoek werd overgegaan tot gravend onderzoek in 2010 en 2011, gericht op het stellinggebied.6 Een van de loopgraven werd geheel opgegraven en een aantal van de walstructuren werd gecoupeerd. De constructiewijze van de loopgraaf kon vastgesteld worden door de vondst van vele paalgaten. Ook de coupes door de wallen gaven nieuwe inzichten: een aantal van de stellingen was voorbereid als geschutsopstelling voor licht luchtafweergeschut. In de bodem werden betonnen fundamenten gevonden waarop dit geschut kon worden gemonteerd. In en om het onderzoeksgebied werd een groot aantal metaalvondsten geborgen en daarin vielen de lege hulzen voor geweeren pistoolpatronen op door hun hoeveelheid. Hiervan werden er tijdens het gravend onderzoek 17 gevonden. Munitie op een kampterrein? De patroonhulzen van allerlei verschillende typen werden verspreid over het hele onderzoeksgebied aangetroffen, in feite in alle opgravingsputten. Ook SNMKA-medewerker Gert Stein had in de jaren vóór 2010 bij metaaldetectieonderzoek al meer dan 40 lege hulzen gevonden, die hij ter beschikking stelde aan de

Kader 1 DE BASIS VAN PATROONDETERMINATIE Om patroonhulzen doeltreffend te determineren en hierover met andere archeologen te kunnen communiceren, is enige kennis van terminologie handig. We beperken ons hier tot de basis.9 Kaliber Het kaliber is in de ballistiek de aanduiding voor de diameter van het projectiel dat wordt afgevuurd. In dit artikel maken we onderscheid in twee categorieën: kleinkaliber en grootkaliber. Onder kleinkaliber valt als vuistregel alle munitie die kan worden afgevuurd door handvuurwapens (geweren, pistolen en revolvers) en betreft daarmee alle munitie tot aan kaliber 20 mm. Wordt munitie groter dan kaliber 20 mm, dan spreken we van grootkaliber en hebben we het over munitie die wordt afgevuurd met ‘geschut’ (kanonnen, houwitsers en mortieren). Vaak wordt de kaliberaanduiding ook gebruikt in de aanduiding van het wapen waarmee het projectiel wordt afgeschoten. Voorbeeld: het bekende Nederlandse ‘kanon 6 veld’ uit 1940 schiet munitie van kaliber 6 cm. Onderdelen van een patroon De geweerpatroon zoals die in de Eerste en Tweede Wereldoorlog werd gebruikt, bestaat uit 3 delen: de patroonhuls met het kruit; de kogel (het feitelijke projectiel) en een slaghoedje. Bij vuren slaat de slagpin van het vuurwapen in het slaghoedje en ontsteekt het kruit in de huls. Door de gasdruk van het ontbrandende kruit schiet het projectiel naar zijn doel. De lege huls blijft achter in het vuurwapen of wordt (handmatig of automatisch) uitgeworpen om plaats te maken voor de volgende patroon. Hulsbodem en stempel Het slaghoedje zit bevestigd in de bodem van de huls (afb. 3). Twee vormen van deze bodems komen veruit het meest voor: als van de bodem een randje uitsteekt buiten de diameter van de huls spreken we van een patroon met rand, wat aangeduid wordt met een letter ‘R’ in de typeaanduiding. Als er in plaats van de rand een groef aanwezig is, heet dit ‘randloos’ en wordt die ‘R’ weggelaten. De bodem van de huls is ook de plek waar een fabriekstempel wordt aangebracht dat informatie geeft over het productiejaar, de lading en materiaal van de huls en de producent. Dit bodemstempel in combinatie met het kenmerk rand of randloos vormt een belangrijk determinatiekenmerk van patroonhulzen. Notatie Om snel te kunnen noteren en uitwisselen over welk type munitie men het heeft wordt er meestal een combinatie gebruikt van 3 kenmerken: het kaliber, de lengte van de huls en het vuurwapentype of de naam van de ontwerper. De aanduiding voor de Duitse standaardpatroon uit de Tweede Wereldoorlog wordt zo bijvoorbeeld ‘7,92x57 Mauser’. In deze notatie staat Mauser daarmee voor het Mausergeweer van het Duitse leger, de ‘7,92’ voor het kaliber en de ‘57’ voor de lengte van de patroonhuls in millimeters. De laatste waarde ‘57’, is de maat van de huls zonder het projectiel.

Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort

06-2014 binnenwerk.indd 337

|

337

28-11-14 09:13


archeologen.7 De totale collectie bestaat uit meer dan 60 hulzen en strekt zich met meer dan 11 verschillende typen uit over een groot deel van de meest voorkomende (hand)vuurwapens, die tijdens de oorlog in Nederland zijn gebruikt aan zowel geallieerde als Duitse zijde.8 Een opvallende kwestie, want wat doen zoveel verschillende munitietypen in een voormalig Duits concentratiekamp? De bewa-

king had in principe geen gevechtsfunctie (kader 1). Overzicht van patroonhulzen en hun determinatie Hieronder bespreken we alle op het voormalig kampterrein gevonden typen patroonhulzen van klein naar groot in de categorieën kleinkaliber (0 – 20 mm; af b. 4). Bodemstempels, waar bekend,

Tabel 1 Overzicht Kamp Amersfoort gevonden hulzen, en hun bodemstempel (voor zover bekend). Huls type

Bodemstempel

Fabrikant

Land van herkomst

Productiejaar

Aantal gevonden

7,65 x 17 HR

S.F.M. – 36 – (monogram) -3

Gévelot et Gaupillat, Societé Française des Munitions

Frankrijk

1936

1

7,65 x 17 HR

7,65 GECO

Gustav Genschow & Company, Durlach, of Dynamit Nobel A/G, Troisdorf,

Duitsland

?

1

9 x 19 mm parabellum

H^N-43-?

Royal Ordnance Factory, Hirwaun, South Wales

Groot Brittannïe

1943

3

9 x 19 mm parabellum

H^N-44-9mm

Royal Ordnance Factory, Hirwaun, South Wales

Groot Brittannïe

1944

4

9 x 19 mm parabellum

B^E-43-?

Royal Ordnance Factory, Blackpole, Worchestershire

Groot Brittannïe

1943

1

9 x 19 mm parabellum

4 – 41- OXO

Teuto Metallwerke GmbH, Klosterstraße, 29, Osnabrück, Hannover

Duitsland

1941

1

9 x 19 mm parabellum

? -WRA

Winchester Repeating Arms, New Haven, Connecticut, U.S.A

U.S.A.

?

?

9 x 19 mm parabellum

onleesbaar

-

-

-

2

8x57 Mauser

P315-S*-17-36

Märkisches Walzwerk GmbH, Strausberg Bez. Postdam

Duitsland

1936

1

8x57 Mauser

S-S-12-14

Duitsland

Verm. 1914

1

8x57 Mauser

P369-S*-S-36

Teuto Metallwerke GmbH, Klosterstraße, 29, Osnabrück, Hannover

Duitsland

1936

1

8x57 Mauser

SB-37-XI-19

Sellier und Bellot, Vlasim

Duitsland

1937

1

8x50R Lebel

SF 1 SF 27

Société Française des Munitions (Gévelot S. A.), Issy-Les-Moulineaux

Frankrijk

1927 (verm.)

1

8x50R Lebel

31-40-D-I

Mogelijk: Société Francaise ElectroMetallurgique de Dives

Frankrijk

1931 (verm.)

1

.50 BMG

KS 43

Allegany Ordnance Plant Cumberland

U.S.A.

1944

1

.50 BMG

SL 4

Saint Louis Arsenal

U.S.A.

1944

-

.50 BMG

TW 4

Twin Cities Arsenal

U.S.A.

1944

-

.50 BMG

SR

Spennymoor, Engeland

Groot Brittannïe

-

1

Groot Brittannïe

1944

-

U.S.A.

1944

-

20 x 110 H-P

K2 1944

Kynoch, Engeland

20 x 110 H-P

RH 1944

Ryerson & Haines Inc., Jackson, Michigan

338

|

Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort

06-2014 binnenwerk.indd 338

28-11-14 09:13


zijn vermeld in tabel 1. De hulzen zijn verspreid over een aantal collecties en konden helaas niet allemaal worden getraceerd.10 Bij niet alle beschrijvingen zijn afzonderlijke referenties toegevoegd omdat de meeste informatie afkomstig is uit drie standaardwerken.11 Kleinkaliber hulzen: handvuurwapens 9x19 mm Parabellum Op het voormalig kampterrein zijn lege hulzen gevonden van het type 9x19 Parabellum. Hier zijn 6 hulzen beschreven die zich in verschillende collecties bevinden. De patroon 9x19 is in 1902 ontwikkeld in Duitsland door Georg Luger voor gebruik in het Parabellumpistool.12 De patroon is zeer doelmatig en daardoor ideaal voor militair gebruik. De Duitsers ontwikkelden al voor de Tweede Wereldoorlog de eerste pistoolmitrailleurs voor deze munitie, zoals de pistoolmitrailleur MP40. Ook de geallieerden, vooral de Engelsen, kregen snel door dat 9 mm Parabellum een bijzonder geschikte patroon is voor machinepistolen. Hoewel dus vele partijen in de oorlog deze munitie gebruikten, zijn de hulzen gevonden op het kampterrein, voornamelijk van Britse makelij. De aanwezigheid van een symbool in de vorm van een soort pijltje – de broad arrow – op het bodemstempel is het kenmerk voor alle in de Commonwealth geproduceerde wapens en munitie (af b. 5). 9x17 mm kort en .38 Webley In de loopgraaf van het stellinggebied werd een - in eerste instantie - zeer merkwaardige patroon gevonden. Het leek een 9 mm huls, maar de kogel stak vreemd uit en had de verkeerde vorm. Bij nader onderzoek bleek het te gaan om een in elkaar geknutseld werkje van twee verschillende munitiesoorten. De huls was van het type 9x17 kort. Deze patroonhuls is 2 mm korter dan de hierboven beschreven 9 mm Parabellum en werd in Nederlandse bewapening tot 1940 gebruikt voor het M25 pistool. De kogel die er bij deze vondst was ingezet, was echter ver-

moedelijk van een Britse.38 revolver. Maar deze twee passen helemaal niet in elkaar. De patroon bleek echter geen kruit te bevatten (afb. 6). 6,5x53 mm R Mannlicher Op diverse plaatsen op het kampterrein zijn hulzen van het Nederlandse leger gevonden. De meeste daarvan zijn van het type 6,5x53 mm R Nederlands. In veel van de gevonden 6,5 mm hulzen zijn er nog resten van een houten kogel aangetroffen. Het waren dus patronen voor losse schoten of ‘losse flodders’ die alleen voor oefeningen zijn gebruikt. Deze 6,5x53R patronen werden gebruikt in het Nederlandse standaardgeweer Mannlicher M95, hiervan afgeleide karabijnen en sommige machinegeweren als de lichte mitrailleur Lewis M20. Zoals wordt aangegeven in de typeaanduiding ‘M95’ werd het Mannlicher geweer ingevoerd in 1895.13 Hoewel ze modern was aan het eind van de 19e eeuw, was het idee van een 6,5 mm kaliber tegen de tijd dat de oorlog in 1940 uitbrak alweer verlaten en waren kalibers van deze grootte alweer zeldzaam in Europa.

Afb. 4 Een selectie van typen patroonhulzen uit Kamp Amersfoort. 1) HispanoSuiza 20x110 * 2) Browning .50 BMG * 3) .303 British * 4)Brits slagpijpje voor artillerie (geen patroonhuls!) * 5) 6,5x53 mm R Mannlicher * 6) 8x50 R Lebel * 7) 7,92x57 Mauser * 8) 9x19 mm Parabellum* en twee `vreemde eenden` 9) .30-06 Springfield * en 10) 7,62x51 NATO. Hulzen 1,6 & 7 betreffen vervangende exemplaren omdat het origineel voor de foto niet voorhanden was. Foto’s: L. Bogers, G. Stein en J. Wijnen.

Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort

06-2014 binnenwerk.indd 339

|

339

28-11-14 09:13


Zoals de ‘R’ in de aanduiding aangeeft, gaat het hier om een patronen met rand. Andere patronen met rand die in Nederland veel opduiken in archeologische context van de Tweede Wereldoorlog zijn de .303 British en de 8x50R Lebel.

Afb. 5 Engelse 9x19 parabellum munitie met fabriekscode ‘HM’ en daartussen een broad arrow. Foto: J. Wijnen.

.303 British of .303 Enfield (7,7x56 mm R) Sommige kaliberaanduidingen beginnen met een punt: in dat geval is er sprake van een Britse of Amerikaanse aanduiding in inches. Dit geldt ook voor de .303 British. Deze patroon met rand (R) was de standaardpatroon voor het Britse leger en het gehele Gemenebest en werd al in 1889 ingevoerd in militair gebruik. Ook in de Eerste Wereldoorlog was de .303 dus volop in gebruik, wat in potentie tot ingewikkelde archeologische interpretaties kan leiden van Belgische en Franse slagvelden die in beiden oorlogen werden bevochten. Ondanks zijn talrijke aanwezigheid op bijna alle Nederlandse slagvelden is hij in kamp Amersfoort maar met mate aangetroffen. Twee exemplaren zijn ten westen van de grote schietbaan aangetroffen, maar in de archeologische onderzoeken is de huls zelfs geheel niet aangetroffen. Ook de hulzen zijn vrijwel altijd voorzien van een broad arrow. 8x50 R Lebel. Er zijn ook Franse hulzen gevonden van het type 8x50 R Lebel. Deze leken zich vooral te concentreren in een greppel in de noordzijde van het stellinggebied. De 8x50 R Lebel heeft een kenmerkende vorm: ze zijn opvallend dik, hebben een dikke rand, zijn dubbel taps aflopend en hebben een ringvormige groef in de hulsbodem. Het 8 mm Lebelgeweer is in 1886 ingevoerd en de 8 mm Lebelpatronen zijn de eerste moderne geweerpatronen die in Europa in omloop kwamen. Het was het eerste geweer dat ingericht was voor patronen die geladen waren met nitrocellulosekruit in plaats van met zwart kruit. De invoering van nitrocellulose-kruit betekende een grote omwenteling in de oorlogvoering. Met dit kruit geladen patronen

340

|

schoten krachtiger dan de met zwart kruit geladen patronen. De kogelbaan was vlakker waardoor het niet meer nodig was voor de schutter de afstand tot het doel nauwkeurig te schatten en bij het schieten was de rookvorming minder. Hierdoor was het moeilijker geweerschutters op te sporen. Het Lebelgeweer was tot en met de Tweede Wereldoorlog het standaard geweer voor Franse infanterie. 7,92x57 Mauser (ook wel 8x57 Mauser) Als er nu één patroon is die je zou verwachten in een Duits kamp, dan zijn het hulzen uit de Duitse standaardbewapening, zoals de 7,92x57 IS Mauser-hulzen. Deze patronen werden gebruikt in het Gewehr 98, de Karabiner 98k en in veel Duitse mitrailleurs als de MG34 (Maschinen Gewehr Modell 34) en de MG42. De 8x57 IS patroon was bij zijn invoering een grote vernieuwing. Het was de tweede moderne geweerpatroon na de Franse 8x50 mm Lebel. Nadat de 8x57 IS patroon in 1905 ontwikkeld was door de Gewehr Prüfungskommission, is hij door veel landen overgenomen. De ‘I’ van 8x57 IS staat voor Infanterie, de ‘S’ voor Spitz. Ook in het Engelse leger is de 8x57 IS op kleine schaal gebruikt voor de 8 mm BESA mitrailleur in sommige tanks en pantserwagens. De bodemstempels van Duitse Mauser patronen zijn vaak goed te herkennen. Ze bevatten meestal vier posities (12, 3, 6 en 9 uur) waarvan één de fabrikant is (afb. 3). Deze werd aangeduid met een getal met daarvoor een ‘P’ of een twee- of drieletterige code (oxo, avu, dnh, etc.).14 Daarnaast is er bij messing hulzen een asterisk aangebracht en nog een lotnummer (tabel 1). Tot slot gaf een gekleurde lak rond het slaghoedje het type kogel aan. Deze lak is bij bodemvondsten vaak verdwenen door verwering. In het PDA zijn diverse 8x57 hulzen gevonden, met van elkaar verschillende bodemstempels. Twee vreemde eenden… Op het kampterrein vond Gert Stein een relatief lange huls met een afgeronde, iets gebobbelde hals. Dit is een typisch ken-

Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort

06-2014 binnenwerk.indd 340

28-11-14 09:13


merk voor een losse patroon (in populair taalgebruik ‘losse flodder’) van het Amerikaanse type .30-06 Springfield (7,62x63), in dit geval niet uit de oorlog, maar uit naoorlogse Nederlandse productie. Ten zuiden van de schietbaan vond Gert Stein nog een vreemde eend: een huls type 7,62x51 NATO. Deze patroon, zoals de afkorting NATO al doet vermoeden, is ook een naoorlogs patroontype dat sinds de jaren ‘50 in standaard gebruik is bij alle NAVO landen. Ook dit is een losse patroon, wat te zien is aan de verlenging van de patroonhuls tot een dichtgeknepen punt, een zogeheten rose crimp. Hulzen van losse patronen zijn altijd herkenbaar aan de hulsmond. Deze is vrijwel nooit glad. Deze patronentypen hebben niets met het PDA te maken, maar zijn typerende vondsten voor militaire oefenterreinen uit de Koude Oorlog. We vinden het belangrijk ze toch te noemen, omdat ze veel voorkomen op slagvelden en men ze dan gemakkelijk kan aanzien voor oorlogsmunitie. Boordmunitie Browning .50 BMG (12,7x99) Op het kampterrein zijn een aantal hulzen en kogels van een zwaar type gevonden: de Browning .50 BMG (Browning Machine Gun). De .50 is een Amerikaans type, maar afgeleid van een zware Duitse patroon - 13 mm Mauser genaamd - die in de Eerste Wereldoorlog werd ontwikkeld voor gebruik tegen tanks. De uitwerking van het wapen tegen de Engelse tanks liet in 1915 echter te wensen over, maar de patroon trok de aandacht van de Amerikanen. Zij hebben er de beroemde constructeur John M. Browning op losgelaten. Hij heeft de patroon verbeterd en er een bijpassende mitrailleur voor ontwikkeld. Dit werd de .50 BMG die succesvol werd ingezet in de Tweede Wereldoorlog in een groot aantal functies. Het wapen werd zowel gebruikt bij de infanterie als wel als boordwapen van vliegtuigen. In het laatste geval werden bij het afvuren de lege hulzen vaak uitgeworpen en konden over een groot gebied verspreid terecht komen. Opvallend aan de

.50 vondsten op het kampterrein is dat er afgevuurde losse kogels zijn gevonden, maar ook onafgevuurde lege hulzen en een grote hoeveelheid losse schakels van een .50 mitrailleurband in de vulling van een loopgraaf (afb. 7). Hispano-Suiza 20x110 Het 20 mm Hispano-Suiza type HS.404 is een kanon dat voornamelijk werd gebruikt als boordkanon voor vliegtuigen. Het werd op grote schaal in geallieerde vliegtuigen ingebouwd toen bleek dat de .50 BMG niet aan de gewenste prestaties voldeed. Het is onder andere gebruikt in de bekende Spitfire vliegtuigen (2 stuks per vliegtuig). Ook Hawker Hurricanes, Tempests, Typhoons en Mustang-jachtvliegtuigen waren met het HS.404 kanon uitgerust. Synthese Als we kijken naar de patroonhulzen die de afgelopen jaren zijn gevonden op het voormalig Kamp Amersfoort, dan geeft dit een ander beeld dan we zouden verwachten. De hoofdtaak van de bewaking is om gevangenen binnen te houden en hiervoor is geen uitgebreid arsenaal aan wapens nodig. Als we er vanuit gaan dat hiervoor standaard infanteriebewapening werd ingezet, dan zou men in hoofdzaak hulzen van het type 8x57 Mauser verwachten en pistoolmunitie van in ieder geval kaliber 9 mm. Dit beeld wordt Afb. 6 Een ‘zelf geknutselde’ patroon van een 9x17mm k huls en een Webley projectiel. Foto: J. Wijnen.

Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort

06-2014 binnenwerk.indd 341

|

341

28-11-14 09:13


rijk gebeurd met grote hoeveelheden van het Franse Lebelgeweer. Vooral tweedelijns troepen ( die niet bedoeld waren voor actieve frontdienst) werden hiermee uitgerust. Dat het Lebelgeweer aanwezig was op het kampterrein is daarmee te verwachten, maar verklaart nog niet de aanwezigheid van lege, afgevuurde hulzen. Uit het bureauonderzoek bleek dat er een kleine provisorische kogelvanger aanwezig was naast het stellinggebied, die vanuit een greppel te raken was. Precies in deze greppel in het stellinggebied zijn de Lebel-hulzen gevonden. In een latere bouwfase is de kleine kogelvanger vervangen door de veel grotere schietbaan ten zuiden daarvan, waar nu het monument ‘De stenen man’ staat. Afb. 7 Patroonbandschakels van .50 munitie, die werden aangetroffen in het stellinggebied. Foto: RAAP.

bevestigd door onderzoek in het voormalig Kamp Westerbork.15 In Amersfoort vinden we in plaats daarvan een grote verscheidenheid aan munitietypen, nationaliteiten en kalibers.16 Hoe laat dit afwijkende beeld zich verklaren? Nederlandse periode Militaire aanwezigheid is in deze omgeving altijd sterk geweest en ook vóór de oorlog werd op de Leusderheide, enkele kilometers van het kamp, al sinds 1887 door het Nederlandse leger geoefend.17 In 1939 werden aan de Appelweg en Laan 1914 twee mobilisatiekampen aangelegd en bemand. Het latere PDA werd in feite gehuisvest in de voormalig Nederlandse legerplaats. Het is niet onwaarschijnlijk dat er vlakbij deze kampen ook werd geoefend. Zoals beschreven zijn de gevonden patronen soms losse flodders met een houten kern, waarmee wel veilig kan worden geoefend dicht bij bebouwing. De herkomst van Nederlandse patronen in het kampterrein lijkt daarmee verklaard. Franse wapens als Beutewaffen Ook de aanwezigheid van Franse munitie is vanzelfsprekender dan in eerste instantie mag lijken. Het Duitse leger had de gewoonte om het als oorlogsbuit verkregen arsenaal opnieuw in te zetten in eigen gelederen als zogeheten ‘Beutewaffen’. Dit is na de capitulatie van Frank-

342

|

Luchtaanvallen en luchtafweer Volgens verschillende bronnen is het kamp een aantal keren met boordgeschut aangevallen vanuit de lucht.18 Bij een luchtaanval op 12 februari 1943 werd het kamp flinke schade toegebracht en kwamen enkele SS’ers en een burger om het leven.19 Dit verklaart de vondst van Hispano-hulzen op het terrein en de vindplaats van de hulzen geeft een indicatie van de aanvliegroute van de jachtvliegtuigen. Voor een deel van de .50 hulzen gaat dezelfde verklaring op, maar niet voor alle: op het terrein is één onafgevuurde .50 patroonhuls gevonden. Ook is een verzameling van patroonbandschakels gevonden (afb. 7). Deze schakels lagen dicht opeen in de vulling van de loopgraaf en vertonen sporen van hardhandige demontage, zoals verdraaiingen en scheuringen in het metaal. Dit kan niet het gevolg zijn van gebruik in vliegtuigen. Met betrekking tot luchtaanvallen is er één type huls dat zich juist laat kennen door zijn volledige afwezigheid: ondanks dat de stellingen in het stellinggebied bedoeld lijken voor licht luchtafweergeschut, zoals 2 cm Oerlikon of FLAK 2 cm (Flieger Abwehr Kanone), zijn hulzen van dit soort echter niet aangetroffen. Dit bevestigt het vermoeden dat de luchtafweerstelling mogelijk alleen is voorbereid, maar nooit in gebruik is genomen.

Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort

06-2014 binnenwerk.indd 342

28-11-14 09:13


Het vermoeden is daarom dat de luchtafweerstelling niet Duits is, maar Nederlands; hij is door de dreigende oorlog nooit afgebouwd.20 SS-Wachbataillon 3. Een factor die de interpretatie van de vondsten verwarrend maakt is dat in het PDA niet alleen de reguliere binnen- en buitenbewaking aanwezig was, maar dat Amersfoort in feite een opleidingscentrum was voor alle SS-kampbewaking in Nederland.21 Hiertoe was het SS-Wachbataillon 3 opgericht dat gehuisvest was direct naast het PDA, in het voormalig mobilisatiekamp ‘Laan 1914’. De Duitse naam voor dit kamp was ‘Kamp Amsvorde’. 22 De landschappelijke vervlechting tussen Kamp Amsvorde en het PDA was groot: er was volgens onze bronnen maar één buitenhek om beide kampen heen.23 De soldaten van het Wachbataillon patrouilleerden om het PDA, stonden op de wachttorens en kregen mogelijk ook een basis-gevechtstraining in de directe omgeving van de barakken. Dit opleidingcentrum was waarschijnlijk de aanleiding voor de aanleg van de grote schietbaan bij het PDA en het is niet uitgesloten dat de bewakers zelf de loopgraven in het stellinggebied hebben aangelegd als onderdeel van hun militaire training. Het Wachbataillon had in hoofdzaak een bewakingstaak, maar als in september 1944 Britse Airbornes landen bij Arnhem, is het Wachbataillon een van de eerste Duitse eenheden die wordt ingezet bij de Ginkelse Heide om de tegenaanval in te zetten. Dan blijkt deze bewakingseenheid toch te beschikken over een compagnie zware wapens waar de Airborne-troepen flink onder te lijden krijgen.24 Waar die zware wapens vandaan kwamen is niet bekend, maar dat zou heel goed Amersfoort kunnen zijn geweest en dit kan een verklaring zijn voor de grote hoeveelheid munitie en hulzen die op het kampterrein is aangetroffen. Demobilisatie van het Duitse leger Na de bevrijding werd door de geallieerden op de Leusderheide een demobilisa-

tiekamp ingericht. Duizenden Duitse soldaten kwamen langs Oud Leusden en leverden hier hun wapens in, zo wordt verteld. De verhalen over enorme bergen wapentuig en munitie die op enkele kilometers van het PDA waren opgetast, nemen anno 2013 mythische proporties aan, maar betrouwbaar historisch onderzoek naar de feiten is ons niet bekend. Volgens onbevestigde verhalen zou een deel van het materiaal in de directe omgeving van het kamp begraven en vernietigd zijn. Ook zou een grote sortering munitie tijdelijk zijn opgeslagen op het terrein van het PDA. Er zou volgens één ooggetuige zelfs Japanse munitie bij hebben gezeten.25 Ook dit is een mogelijke verklaring voor de munitie op het kampterrein. Postdepositionele processen. Ook postdepositionele processen moeten we hier in beschouwing nemen.26 Het lastige daarbij is dat een locatie als deze de eigenschappen heeft van een palimpsest: de sporen van het gebruik van het terrein uit verschillende perioden bevinden zich in dezelfde bouwvoor en de latere perioden kunnen de sporen uit eerdere perioden verstoren. Wie nu door het stellinggebied loopt, staat voor een groot deel op hetzelfde oppervlak als de Nederlandse dienstplichtigen in 1939 en de SS vanaf 1941. De naoorlogse historie van het stellinggebied is niet goed bekend, maar de bodem van het stellinggebied is nooit afgedekt en de context is daardoor grotendeels niet gesloten. Het terrein van de stellingen was lange tijd een vergeten gebied, een geliefd speelveld voor kinderen, onder andere van de Scouting.27 De rare uitwassen in de munitievondsten, zoals de zelf gefabriceerde 9 mm kort met Webley-kogel, kunnen het gevolg zijn van spielerei door kinderen. De ‘afgedraaide’ .50 schakels doen vermoeden dat iemand wellicht voor de metaalopbrengst munitie heef verzameld en gedemonteerd. Uit ons eigen netwerk is in ieder geval gebleken dat het kampterrein al begin jaren ‘80 favoriet was bij particuliere metaaldetectorzoekers, die aangeven veel materiaal te hebben weggenomen. Deze situPatroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort

06-2014 binnenwerk.indd 343

|

343

28-11-14 09:13


atie, waarin de context niet gesloten is en steeds weer is verstoord (of verrijkt?) komt veel voor bij de archeologie van de Tweede Wereldoorlog: het is zeker mogelijk, maar wel de kunst, daar zinnige data uit te halen. Conclusies Dankzij het onderzoek aan de munitieresten is in het archeologisch onderzoek een veelzijdig beeld van het stellinggebied ontstaan en in ruimere zin van Kamp Amersfoort. Hieruit blijkt dat in het onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog hulzen een archeologisch verhaal te vertellen hebben. De zichtbare kenmerken van hulzen, zoals het type en het stempel, kunnen veel informatie geven. Bij slagveldarcheologisch onderzoek kunnen de vindplaats en het aantal hulzen op één plek informatie geven over wie er geschoten heeft, waarop geschoten is en ze geven een indicatie van hoe lang een schutter zich op die plek

bevond.28 Met hulp van forensische technieken zijn in potentie zelfs individuele soldaten over een slagveld te volgen.29 Hulzen zijn daarom een waardevolle informatiebron bij het slagveldarcheologisch onderzoek, die in Nederland nog maar zelden echt wordt benut. Bij archeologisch onderzoek worden hulzen sinds 2008 in toenemende mate geregistreerd in Archis en gedeponeerd in de provinciaal archeologische depots.30 De boodschap die we u met dit artikel dan ook nadrukkelijk willen meegeven: patroonhulzen hebben een archeologische waarde. Als particuliere archeologen en metaaldetectorzoekers gevonden hulzen melden, kan dit een schat aan informatie opleveren. Kortom, hulzen zijn meer waard dan hun gewicht in koper alleen.31 Leen Bogers, L.Bogers10@KPNmail.nl Jobbe Wijnen, jobbew@xs4all.nl; www.jobbewijnen.nl

Noten 1 Leen Bogers (1953) is munitiedeskundige, lid van en auteur voor de Nederlandse Vereniging ter Bestudering Munitie en Ballistiek en daarnaast vrijwilliger bij de SNMKA. Jobbe Wijnen (1977) werkt als archeologisch specialist bij RAAP en heeft een bureau in contemporain archeologisch onderzoek. 2 In de volksmond worden Duitse kampen uit de Tweede Wereldoorlog aangeduid met de term ‘concentratiekamp’. In de oorspronkelijke Duitse visie op het systeem van kampen is dit echter incorrect. Kamp Amersfoort was geen concentratiekamp, maar een doorvoerkamp (Durchgangslager) van de Sicherheits Polizei. De verschrikkingen in het kamp waren er niet minder om (Schute & De Jong, 2012). 3 Wijnen & Schute, 2010; Schute, 2011. 4 Armando e.a., 1980. 5 Er bestond wel al een goede aanzet tot een functionele analyse, geschreven door Gert Stein (2009). 6 Schute, 2011. 7 Wijnen, 2010; Stein, 2009. 8 Een recent in de collectie gevonden 12e type kon niet meer worden meegenomen in dit artikel. 9 Scherpe munitie mag men niet zonder ontheffing voorhanden hebben en kan bovendien gevaar opleveren voor uzelf en uw omgeving. Bij het archeologisch onderzoek zijn maar enkele scherpe patronen gevonden: deze zijn door bevoegde deskundigen afgevoerd en niet archeologisch gedeponeerd. De gebruikelijke weg bij toevalsvondsten van munitie is een telefoontje aan de politie, die na vaststelling de munitie laat ophalen door de Explosieven Opruimingsdienst. 10 Twee hulzen van het type 7,65x17HR werden laat in het schrijfproces gevonden in de collectie. Ze zijn wel opgenomen in de tabel 1, maar niet beschreven in de hoofdtekst. 11 Hogg, 1985; Lenselink et al., 1983; Oberkommando des Heeres, 1944. 12 Hogg, 1985. 13 Cozijn, 1995. 14 Oberkommando des Heeres, 1944. 15 In Westerbork werden in 2012 bij onderzoek rond het barakkenkamp en bij de voormalige commandantswoningen slechts 8x57 Mausser hulzen gevonden en een enkele Britse pistoolhulzen van 9 mm. Schute & Wijnen, 2012; Schute, 2012.

344

|

Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort

06-2014 binnenwerk.indd 344

28-11-14 09:13


16 Er is zelfs grootkaliber munitie van het type 15 cm vz.25 Houfnice gevonden, die we hier niet verder zullen bespreken. 17 Volkers, 2009. 18 Stein, 2009b; persoonlijk contact met een getuige Leen Bogers. 19 Stein, 2009b. 20 Schute, 2011. 21 Stein, 2009b. 22 In een eerste fase heet dit bataljon ‘Nord West’ een toevoeging die later werd vervangen door ‘3’. 23 Wijnen & Schute, 2010. 24 Verhoef, 2002. 25 Mondelinge mededeling van de heer W. Mezger aan Leen Bogers. 26 Postdepositionele processen zijn alle processen die optreden na de depositie van een artefact in de bodem, daarbij kan het zowel gaan om processen van menselijke (ploegen etc.) als natuurlijke aard (bodemvorming, doorworteling, dierlijke activiteit etc). 27 Ook kunstenaar Armando speelde hier al vóór de oorlog (Armando et al. 1980). 28 Zie ook Brouwers, 2013. 29 Iets wat vooralsnog alleen gedaan is in de Verenigde Staten. Zie Scott & Haag, 2008; Kok & Vos (eds.) 2013; Brouwers, 2013. 30 Zie ook Wijnen, 2013. 31 Met dank aan: Gert Stein (SNMKA) voor zijn opmerkingen en foto’s; Michiel van Willigen voor zijn technische tekeningen en senior deskundige opsporing conventionele explosieven Mark Jochoms voor zijn aanvullingen en correcties. Literatuur Armando, H. Verhagen & M. Keus, 1980: Geschiedenis van een plek. Concentratiekamp Amersfoort, Armando Museum, Amersfoort. Brouwers, K., 2013: Opkomst en toekomst van de conflictarcheologie. Westerheem, jaargang 62, nummer 2. Archeologische Werkgroep Nederland. Cozijn, V.M., 1995: De Mannlicher M.95 en de patroon van 6,5 x 53,5 R, Nederlandse Vereniging voor Bestudering Munitie en Ballistiek. Hogg, I. V., 1985: The Illustrated Encyclopedia of Ammunition, London. Kok, R.S. & J.A.T. Wijnen, 2012: Oorlog op de plank: inventarisatie en potentie van oude archeologische opgravingen met sporen en vondsten uit de Tweede Wereldoorlog, RAAP-rapport 2546, Weesp. Kok, R.S. & W. K. Vos (eds.), 2013: Archeologie van de Tweede Wereldoorlog, Rapportage Archeologische Monumentenzorg 112, Amersfoort. Gander, T. & P. Chamberlain, 1979: Weapons of the Third Reich: An Encyclopedic Survey of All Small Arms, Artillery and Special Weapons of the German Land Forces 1939-1945, New York. Oberkommando des Heeres, 144: Liste der Fertigungskennzeichen für Waffen, Munition u. Gerät, Berlin. Schute I.A., 2011: Loopgraven en stellingen in concentratiekamp Amersfoort. Gemeente Leusden. Archeologisch onderzoek in het kader van de inrichting, RAAP-rapport 2220, Weesp. Schute, I.A. & J.A.T. Wijnen, 2012: De villa van Kamp Westerbork. Hooghalen, gemeente Midden-Drenthe. Een archeologisch en bouwbiografisch onderzoek. The Westerbork Archaeological Research Project Volume 1, RAAPrapport 2550, Weesp. Schute, I.A. & J. de Jong, 2012: Vogelvrij erfgoed? : de archeologische waarde van kampterreinen uit de Tweede Wereldoorlog, Archeobrief 2012-2, Utrecht. Schute, I.A., 2013: De vuilstort van Kamp Westerbork. gemeente Aa en Hunze. Een archeologisch onderzoek. The Westerbork Archaeological Research Project Volume 2, RAAP-rapport 2575, Weesp. Scott, D. & L. Haag, 2008: “Listen to the Minié balls” Identifying firearms in Battlefield archaeology. In: D. Scott, L. Babits & C. Haecker (eds.), Fields of Conflict. Battlefield Archaeology from the Roman Empire to the Korean War, Washington. Stein, G., 2009: Oriëntatie in het landschap rond Kamp Amersfoort, Amersfoort. Stein, G., 2009b: De luchtaanval op ‘Duitse kazernes bij Amersfoort’ op 12 februari 1943, Informatiebulletin 29 augustus 2009, Amersfoort. Verhoef, C.E.H.J., 2002: De slag om de Ginkelse Heide. 17 en 18 september 1944, Soesterberg. Volkers, K., 2009: Geheim Landschap, 200 jaar militairen op de heuvelrug, Amsterdam. Von Frijtag Drabbe Künzel, G., 2003: Kamp Amersfoort,Amsterdam. Wijnen J.A.T. & I.A. Schute, 2010: Archeologisch onderzoek in een ‘schuldig landschap’: Concentratiekamp Amersfoort, gemeenten Leusden en Amersfoort. Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek, RAAP-rapport 2197, Weesp Wijnen, J., 2012: Archeologen en Zoekers: dat zijn Appels en Peren. Detector Magazine 124, september.

Patroonhulzen in het voormalig Kamp Amersfoort

06-2014 binnenwerk.indd 345

|

345

28-11-14 09:13


De eerste slag is de halve strijd

Oorlogsarcheologie van niet bestaand tot onderdeel van beleid Paul Franzen1

In Nederland neemt de laatste jaren de aandacht voor archeologie van de Tweede Wereldoorlog gestaag toe. In de regio Nijmegen bevinden zich op veel plaatsen nog resten van oorlogshandelingen. De meest recente stammen uit de Koude Oorlog, de oudste uit de Romeinse tijd. De bekendste krijgshandelingen zijn die uit de Tweede Wereldoorlog. Dat begint met de Nederlandse bunkers en kazematten uit mei 1940, en loopt dan via schuilloopgraven, FLAK-stellingen en crashsites van neergeschoten vliegtuigen naar september 1944. Toen landden bij Groesbeek en Overasselt Amerikaanse en Poolse troepen; en, wat later, de resterende Poolse para’s bij Driel (Market Garden). Rondom die landingsplaatsen ontwikkelden zich frontlinies en, met de komst van het Britse leger vanuit het zuiden, verplaatsten de gevechten zich naar Nijmegen en noordwaarts de Betuwe in. Tot begin 1945 werd er in de omgeving van de stad zwaar gevochten. Van deze gebeurtenissen zijn veel resten in het archeologische bodemarchief terecht gekomen. Recentelijk zijn de verhalen achter een aantal van deze voorwerpen en vindplaatsen gebundeld.2 Haken en ogen aan oorlogsarcheologie Veel van de genoemde krijgshandelingen zijn bekend uit de literatuur, uit verhalen

346

|

van steeds ouder wordende burgers, van speelfilms, en van wetenschappelijk historisch onderzoek, maar niet of nauwelijks uit de archeologie. Hoe kan dat? In het buitenland is er al langer aandacht voor resten uit beide wereldoorlogen, ook vanuit de archeologie. Los van de specifieke aandacht voor dit grote conflict dat (deels) bepalend is voor hoe wij onze tijd zien en inrichten, past het in een vorm van archeologie die zich richt op het martiale karakter van de geschiedenis: kastelen, forten, vestingen en slagvelden. In Nederland lijken we daar in meerderheid niet veel voor te voelen. Kastelen worden gezien als bouwhistorische monumenten, forten zijn geschikt om kunstenaars in te huisvesten, en slagvelden... De Grebbeberg kent men (intussen weer) wel, en de ouderen onder ons kunnen zich misschien nog plaatsen als Heiligerlee en de Mookerhei herinneren, maar meer dan die twee? Naast de veldslagen zijn er ook tientallen belegeringen geweest van de vele vestingsteden die ons land rijk is. Sommige steden

De eerste slag is de halve strijd

06-2014 binnenwerk.indd 346

28-11-14 09:13


werden met grote regelmaat belegerd.3 Uit de literatuur kennen we een veldslag in de omgeving van Druten, waar over de hele breedte van het Land van Maas en Waal in 1794 een hele dag is gevochten tussen tienduizenden troepen van de Franse Republiek enerzijds en Britse, Hessische en Franse emigrés anderzijds (afb. 1 en 2). 4 Daarbij moeten duizenden doden en gewonden zijn gevallen. Ergens in de omgeving van Puiflijk zou ook nog een massagraf liggen van gefusilleerde Franse krijgsgevangenen. Ondanks pogingen tijdens archeologisch onderzoek om dit slagveld terug te vinden, is dit tot op heden nog niet gelukt. We hebben dit deel van onze geschiedenis de laatste eeuw wat weggestopt, alsof we hier alleen maar sporadisch, bijna als een ongelukje, iets met oorlogen hadden. Daarom konden we ook slagvelden en belegeringen ‘vergeten’. Deze onderwaardering voor dit aspect van de geschiedenis werkt ook door in het archeologiebeleid ten aanzien van sporen en vondsten die hiermee te maken hebben. In de Erfgoedbalans van de RCE uit 2009 komt de Tweede Wereldoorlog vrijwel alleen voor als scheidslijn in de tijd: voor- en naoorlogs, in relatie met architectuurstijlen. Archeologisch lijkt deze oorlog, en andere oorlogen, niet interessant. Een uitzondering wordt gemaakt bij het maritieme erfgoed. Bij de bespreking van een aantal wrakken dat een mogelijk archeologisch belang heeft, constateert men dat de meerderheid relatief jong is, en dateert uit de periode van de beide wereldoorlogen. “Maar ook deze vallen onder de bescherming van de Monumentenwet: ze zijn ouder dan 50 jaar en een cultuurhistorisch belang valt niet te ontkennen.”5 Deze formulering loopt niet over van enthousiasme. Het noemen van de 50 jaar-regel uit de toenmalige Monumentenwet is echter belangrijk. Door deze regel werd duidelijk dat archeologie een flexibele definitie heeft in tijd. Niet wat nu toevallig interessant is valt onder archeologie, maar álle resten ouder dan 50 jaar. Deze definitie is inmiddels vervangen, maar het effect was dat ook de

Tweede Wereldoorlog tot de archeologie gerekend kon worden. Met de stelling ‘het is ouder dan 50 jaar en dus archeologie’ kon men vondsten en sporen als gewone archeologie gaan behandelen. Een aantal archeologen begon daar voorzichtig mee. Daarvoor werden sporen van loopgraven, schuttersputten, stellingen niet geregistreerd óf afgedaan als recente verstoring. Naast gebrek aan professionele belangstelling zorgt de fascinatie die wapens, munitie, onderdelen van uitrusting en een geprojecteerde martialiteit, soms zelfs imaginaire grootsheid, bij een deel van onze medeburgers teweeg brengt, ook voor een imagoprobleem. Wie scherpe munitie verzamelt is een idioot. Ook al weet die schatgraver of verzamelaar van voorwerpen uit de oorlogsjaren de meest fascinerende details op te lepelen, het is daarmee nog geen wetenschap. Een zoektocht op Marktplaats en aanverwante sites naar spullen uit de Tweede Wereldoorlog maakt duidelijk dat dit gewoon handel is en dat er voor sommigen geen grenzen zijn. In november 2013 meldde De Gelderlander dat een man was aangehouden, die op Marktplaats de kaak van een gesneuvelde Britse soldaat te koop had aangeboden.6 Op dat moment werd er tussen Arnhem en Nijmegen op grote schaal grond verzet bij de aanleg van het nieuwe Park Lingezegen. In de ondergrond bevindt zich een slagveld uit 19441945. Door deze illegale schatgraverspraktijken willen de meeste archeologen

Afb. 1 In 1701 werd Nijmegen belegerd door troepen van Louis XIV, de Zonnekoning. Sporen daarvan zijn zeldzaam, daarom is de recente vondst van een loopgraaf met daarin de skeletten van een aantal gedode soldaten in situ een belangrijke aanvulling op onze kennis. Bron: RAAP Archeologisch Adviesbureau.

De eerste slag is de halve strijd

06-2014 binnenwerk.indd 347

|

347

28-11-14 09:13


Afb. 2 The London Gazette van 27 oktober 1794 ‘breaking news’: vanuit het hoofdkwartier in Nimeguen (Nijmegen) wordt bericht over de veldslag tussen Drutin (Druten) en Appelthern (Appeltern). “... I am sorry to say, (we) have suffered considerably”. Bron: www.thegazette. co.uk/London/issue/13716/page/1.

niet met de overblijfselen van de Tweede Wereldoorlog geassocieerd worden. Ook overheden, en naar we mogen hopen de meeste burgers, houden zich verre van deze schatgraverspraktijken. Toenemende belangstelling beleid Het aantal mensen dat de Tweede Wereldoorlog nog actief heeft meegemaakt, neemt sterk af. Net als bij de Eerste Wereldoorlog komt er een moment dat de allerlaatste die dit bewust nog heeft meegemaakt, zal overlijden. En dan is er echt niemand meer die uit eigen ervaring iets kan vertellen. Dat lijkt een omslagpunt te zijn waardoor een periode volop in de belangstelling komt te staan. In 2014 viel dit samen met 70 jaar Market Garden. Daarmee lijkt ook het archeologisch onderzoek naar deze periode geaccepteerd te worden, als zijnde ‘gewone’ archeologie. En dat zien we nu ook voorzichtig terug, met de opname van (resten uit) de Tweede Wereldoorlog in bijvoorbeeld gemeentelijke erfgoednota’s en bijbehorende kaarten. In Nijmegen kwam in 2012 de ‘Nota nieuw beleid archeologie’ uit, waarin ook een eerste aanzet voor een archeologi-

348

|

sche onderzoeksagenda werd geformuleerd.7 Als achtste en laatste punt wordt de Tweede Wereldoorlog genoemd: “De aandacht voor deze relatief jonge periode neemt landelijk toe, maar in Nijmegen staat het onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog al langer op de agenda. Bij archeologisch onderzoek in de Waalsprong worden geregeld relicten teruggevonden van bijvoorbeeld aanval- en verdedigingslinies”. Diachrone thema’s plaatsen dit in een breder kader, waarbij ‘Veranderingen in Nijmegen onder invloed van geweld’ de volgende oorlogsgerelateerde periodes noemt: - Bataafse Opstand (69/70); - Stadsbrand in de late 3e eeuw; - Franse tijd; - Tweede Wereldoorlog. Het opnemen van de Tweede Wereldoorlog in één lijn met de Bataafse Opstand, het afbranden van Ulpia Noviomagus in de 3e eeuw en de Franse tijd geeft aan dat oorlog bij de geschiedenis hoort, en daarmee ook bij modern archeologisch onderzoek. Deze laatste stelling wordt nog wel eens betwijfeld, omdat er al zoveel bekend en geschreven is over ‘de’ oorlog, waardoor archeologie hier niets aan zou kunnen toevoegen. De inhoudelijke kwaliteit, met als onderdeel daarvan de informatiewaarde, is echter slechts één van de criteria waarmee de waarde van een archeologische vindplaats wordt bepaald. Een even belangrijk criterium is de belevingswaarde, waarvan de herinneringswaarde een onderdeel is. Een voorwerp uit de Tweede Wereldoorlog roept direct herinneringen op. Archeologie voegt daarnaast op het vlak van de informatiewaarde wel degelijk iets toe aan de kennis over dit verleden. Er zijn bijvoorbeeld geen getuigen (meer) van oorlogshandelingen, en herinneringen kunnen gekleurd of zelfs foutief zijn. Dat is een besef dat helaas nog niet overal ingedaald is. In het buitenland wordt archeologie wel gezien als een noodzakelijke aanvulling op historische bronnen, ook als het over het recente verleden gaat. In 2013 is door de gemeenteraad van Nijmegen de Structuurvisie Nijmegen vastge-

De eerste slag is de halve strijd

06-2014 binnenwerk.indd 348

28-11-14 09:13


steld. Daarin worden ambities gedefinieerd op het gebied van cultuurhistorie en wordt een sterke link gelegd met toerisme en de economische structuur van de stad. Doel is het halen van toeristen naar Nijmegen en het verstrekken van de historische identiteit van de Nijmegenaren zelf. Er worden vijf kernidentiteiten genoemd, waaronder ‘Nijmegen ten tijde van Tweede Wereldoorlog & Wederopbouw’.8 Dit omvat zowel archeologie als architectuur. De wens om een nieuw Vrijheidsmuseum in Nijmegen op te richten is hier het logische gevolg van. Problemen bij het opstellen van beleid Het opnemen van oorlogshandelingen en oorlogserfgoed in gemeentelijk beleid is geen gemakkelijk proces. We leven allereerst in een tijd waarin minder als beter wordt gezien, en er goed gemotiveerd moet worden waarom ook dit onderwerp nu weer toegevoegd moet worden. Zoals een oud-wethouder uit Groesbeek ooit zei: “De mensen hier willen helemaal niets meer weten van die oorlog, dat was allemaal ellende.” Tegelijkertijd komen er steeds meer initiatieven van burgers om historische en

archeologische data uit die tijd juist nu actief te gaan verzamelen en toegankelijk te maken.9 Ten tweede heeft deze nieuwe tak van archeologie raakvlakken met andere gemeentelijke verantwoordelijkheden, zoals veiligheid en milieu. Scherpe munitie is in de regio Nijmegen nog een groot probleem. Elke gemeente in de regio heeft een risicokaart waar de kans op het aantreffen van munitie is aangegeven.10 Binnen de gemeente Groesbeek wordt door verzamelaars op grote schaal gegraven naar resten van de Tweede Wereldoorlog. Dat levert met regelmaat gevaarlijke situaties op, bijvoorbeeld omdat fosforgranaten blootgelegd worden (waardoor bosbranden ontstaan), munitie langs wandelpaden achtergelaten wordt, of thuis gedemonteerd en opgeslagen wordt. Naast de munitie speelt ook piëteit een rol. Vele tientallen soldaten, en soms ook burgers, zijn nog vermist. Met regelmaat moet de Bergings- en Identificatiedienst van de Koninklijke Landmacht resten van oorlogsslachtoffers bergen, en zo mogelijk identificeren. Het zoeken naar persoonlijke eigendommen, en naar de zeer Afb. 3 Detail van een Britse inlichtingenkaart uit februari 1945. Er staat zoveel informatie op, dat het kaartbeeld verzinkt in de details. Bron: Library and Archives Canada.

De eerste slag is de halve strijd

06-2014 binnenwerk.indd 349

|

349

28-11-14 09:13


Afb. 4 Detail uit de cultuurhistorische kaart die RAAP voor de gemeente Groesbeek maakte. Rechts: deel van de legenda. Bron: RAAP Archeologisch Adviesbureau, RAAP-rapport 2738.

350

|

gewilde dogtags of herkenningsplaatjes, leidt tot verstoring van graven en maakt een eventuele identificatie van menselijke resten vaak onmogelijk. Een derde punt is de wijze waarop wij archeologische beleidskaarten maken. Gebruikelijk is eerst een archeologische waarden- en verwachtingenkaart te maken, waarbij een belangrijke rol voor het landschap is weggelegd. Vooral in het rivierengebied bepaalt dit landschap in hoge mate de kans op menselijke aanwezigheid, en daarmee op archeologische resten. Met de voltooiing van de bedijking fixeert dat landschap zich in grote mate. Sindsdien verschilt het laatmiddeleeuwse loopvlak niet zoveel van dat van nu. De sterke focus op het landschap werkt dus in het voordeel van de perioden tot de Volle Middeleeuwen. Dat, en de opvallend weinige waarnemingen van recentere perioden in Archis, leidt er toe dat de Nieuwe Tijd eigenlijk zwaar ondervertegenwoordigd is op onze archeologische beleidskaarten. Wij zijn zo gewend aan

‘landschap + Archis – meest in oog springende verstoringen = beleidskaart’, dat we ook niet goed weten hoe we bijvoorbeeld iets als een slagveld moeten aangeven. Bij de laatste update van de archeologische waardenkaart in de gemeente Druten bleek het bedrijf dat de kaart had gemaakt, niet in staat de al eerder genoemde veldslag uit 1794 op de kaart te kunnen (of willen) aangeven. Nieuwe Tijdsfenomenen blijken moeizaam. Aan deze tekortkoming kleeft nog een ander aspect. Vrijwel alle Nieuwe Tijdarcheologie zit op plekken waar sinds de Late Middeleeuwen al gewoond werd, of die sinds die tijd onder de ploeg zijn. Resten van oorlogshandelingen zullen meestal in de bouwvoor opgenomen zijn waar ook het aardewerk in zit dat samen met de mest op akkers is gebracht, en dat grotendeels vogelvrij is. Iedere gemeente stelt namelijk grenzen aan de onderzoeksverplichting vast, door oppervlaktes en dieptes aan te geven die verstoord mogen worden zonder dat er archeolo-

De eerste slag is de halve strijd

06-2014 binnenwerk.indd 350

28-11-14 09:13


gisch onderzoek verplicht is. In de regio Nijmegen staat die verstoringsdiepte meestal op 30 cm, maar de druk om die naar 50 cm of meer te brengen is hoog. Daarbij is ‘normaal’ grondgebruik uitgesloten van een vergunningplicht, en daarmee van een onderzoeksverplichting. Kortom, de laag waar we de vondsten en sporen van oorlogshandelingen uit de Nieuwe Tijd mogen verwachten, onderzoeken we zelden of niet, en zoals iedereen kan weten: wie niet zoekt, zal niet vinden. Daarmee ontstaat een vicieuze cirkel. Er komen geen waarnemingen in Archis, waarmee de ondervertegenwoordiging voor de Nieuwe Tijd in stand wordt gehouden. Wie wel weten wat er in de bovengrond zit, zijn de lokale leden van heemkundige en historische groepen en schatgravers. Binnen deze groep zit een gradatie van oprecht geïnteresseerd in lokale geschiedenis tot lieden met een focus op wapens, munitie en handeltjes. Met name die laatsten zorgen voor een fors imagoprobleem. Voor gemeenten die oorlogsarcheologie alsnog in hun beleid opnemen, dient zich vervolgens een vierde punt aan. Op welk niveau geef je aan wat waar zit? Op basis van Britse inlichtingenkaarten kunnen we soms per week zien waar welke Duitse stellingen lagen (afb. 3). Het Amerikaanse leger heeft alle gelande zweefvliegtuigen en ‘sticks’ bij de landingsgebieden van september 1944 in Groesbeek en Overasselt nauwkeurig in kaart gebracht.11 In de daaropvolgende maanden loopt hier ook nog een deel van de frontlinie, vol schuttersputten, opstellingen, loopgraven, antitankgrachten en commandoposten. Als je al die punten op de kaart aangeeft, loopt je archeologiekaart dicht. RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft voor de gemeente Groesbeek onlangs een kaart gemaakt waar de landingsgebieden grofweg zijn aangegeven, wat de verwachtingenkaart beter werkbaar maakt (af b. 4).12 Echter, bij kleinschalige ontwikkelingen op perceels­niveau zal dit alleen onvoldoende zijn. Tot slot: het opnemen op archeologische

verwachtingen- en waardenkaarten tot slot, werkt ook weer de eerder genoemde schatgraverij in de hand. De eigenaar van de genoemde Amerikaanse kaart, het Bevrijdingsmuseum in Groesbeek, wil om begrijpelijke redenen ook weer niet dat die informatie publiekelijk bekend wordt gemaakt. Zonder vergunning zoeken naar archeologie, het in bezit hebben van wapens en munitie, het verstoren en leegroven van graven; de gemeenten zouden er op kunnen en moeten handhaven. Veel van de terreinen met sporen uit de Tweede Wereldoorlog bevinden zich in het landelijke buitengebied, en handhavers zijn vaak als eerste massaal wegbezuinigd nu de rijksoverheid de gemeenten minder geld ter beschikking stelt.13 Het gevolg is dat handhaving een moeilijk punt is geworden. Instanties als Staatsbosbeheer, die grote gebieden in eigendom of beheer hebben in de regio Nijmegen, dringen er ook steeds vaker op aan dat gemeenten bijvoorbeeld het verbod op het gebruik van metaaldetectoren (weer) in de Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV’s) opnemen. Zij zien dat hun terreinen doorspit worden, waarbij de gewenste natuurontwikkeling vaak teniet wordt gedaan en er vervolgens ook nog gevaarlijke situaties ontstaan. Op deze verzoeken wordt echter vanwege de kosten vaak niet ingegaan. De vraag wordt zelfs gesteld: waarom beleid maken als je toch niet handhaaft? Al met al is de archeologie van de Tweede Wereldoorlog een proces waarvan de richting wel duidelijk is. Archeologie van oorlogshandelingen en conflicten wordt een gewoon onderdeel van de ‘normale’ archeologie. Hoe we dat allemaal rond gaan krijgen, is nu nog niet helemaal duidelijk. Het zou helpen als er aan de Nederlandse universiteiten aandacht voor kwam, als onderdeel van het normale curriculum, als deel van die toch wel interessante periode tussen de Middeleeuwen en het nu.14 Postbus 9105 6500 HG Nijmegen P.Franzen@Nijmegen.nl De eerste slag is de halve strijd

06-2014 binnenwerk.indd 351

|

351

28-11-14 09:13


Noten 1 Paul Franzen (Weert 1964) studeerde geschiedenis en archeologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen en was daar werkzaam van 1995-2006 voor de afdeling Provinciaal Romeinse archeologie. Van 2010-2013 was hij regioarcheoloog Nijmegen en sinds december 2013 is hij aangesteld als gemeentearcheoloog Nijmegen. 2 Van Enckevort 2014. 3 Voor Nijmegen: 1473, 1585, 1591, 1672, 1702, 1794; andere strategisch gelegen steden kennen gelijke reeksen. 4 Emigrés zijn uit Frankrijk gevluchte Fransen die tegen de Franse Republiek waren. Een groot deel bestond uit gevluchte adel, die voorheen in de legers van de Franse koning had gediend. De strijd tussen beide Franse kanten was ongewoon hard, er werd letterlijk geen kwartier gegeven. Sabron 1892, 335 beschrijft het fusilleren van de 300 krijgsgevangen emigrés bij Puiflijk, terwijl in Bijlage 16 hij de brief van de Franse generaal Pichegru integraal weergeeft, waar deze bij de capitulatie van Sluis stelt: “Je crois inutile de vous observer, que les lois de mon pays me defendent de traiter avec les Emigrés, et qu’en conséquence ils ne peuvent participer aux avantages de capitulation, qui vous est offerte”. De daar gevangen genomen Fransen werden vervolgens standrechtelijk neergeschoten. Het geheel doet denken aan de gebeurtenissen in de jaren 90 in voormalig Joegoslavië. 5 Erfgoedbalans 2009, 35. 6 www.gelderlander.nl/algemeen/binnenland/politie-oss-vindt-kaak-engelse-soldaat-via-marktplaatsadvertentie-1.4107987. 7 In mei 2013 gevolgd door de Nota Cultureel Erfgoed en in september 2013 door de Structuurvisie Nijmegen. In beide wordt de Tweede Wereldoorlog nadrukkelijk genoemd. 8 Structuurvisie Nijmegen 2013, 49. 9 De AWN afd. 16 Nijmegen e.o. kent sinds kort de Werkgroep ‘Archeologie van de Tweede Wereldoorlog’. Deze organiseerde afgelopen 12 september het symposium “Het natuurgebied rondom Nijmegen bezien als militair landschap”. 10 In de wandelgangen ook wel de ‘bommen en granatenkaart’ genoemd. Het hebben van een dergelijke kaart is niet verplicht, maar blijkt in de praktijk erg goed te werken bij het verkrijgen van rijkssubsidies om terreinen van niet gesprongen explosieven te saneren. Deze regeling wordt in het kader van de bezuinigingen binnenkort beëindigd. 11 Een ‘stick’ is de term voor een groep parachutisten die uit hetzelfde vliegtuig springen. Omdat ze dat snel achter elkaar doen landen ze vaak ook dicht bij elkaar. Van de gelande zweefvliegtuigen en de ‘sticks’ van de parachutisten van de 82 Airborne Division bij Groesbeek en Overasselt, zijn kaarten gemaakt, waarbij precies is aangegeven waar de dropzones (voor de para’s) en de landingzones (voor de zweefvliegtuigen) waren, en waar men daadwerkelijk was geland. Zo kon men de landingsoperatie analyseren. 12 Keunen, van der Veen & Willemse 2013. 13 Daarnaast kennen handhavers vaak niet alle regels die hiermee te maken hebben. De vorming van grote regionale omgevingsdiensten helpt in deze ook niet, omdat streekeigen kennis verloren gaat. Schokkend is dat ook het Openbaar Ministerie vaak niet tot vervolging overgaat omdat daar of de benodigde kennis niet aanwezig is, of omdat men denkt dat de verkoop van erfgoed een klein economisch delict vormt. Wie de prijzen voor bodemschatten op het internet ziet weet beter. Daarbij gaat het niet alleen om Marktplaats e.d., maar ook om de veilingsites van grotere veilinghuizen. 14 De universiteit van Glasgow heeft een onderzoeks- en onderwijsafdeling voor archeologie van slagvelden en conflicten (Battlefield & Conflict Archaeology). Deze is regelmatig in het nieuws, zeker nu de Eerste Wereldoorlog precies 100 jaar geleden begon. Zie: www.gla.ac.uk/postgraduate/taught/battlefieldconflictarchaeology/. Literatuur H. van Enckevort, 2014: Kleine verhalen. Archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Nijmegen en omstreken (Archeologische Berichten Nijmegen – Rapport 51), Nijmegen. Gemeente Nijmegen, 2012: Nota nieuw beleid archeologie, Nijmegen. Gemeente Nijmegen, 2013: Structuurvisie Nijmegen, Nijmegen. Gemeente Nijmegen, 2013: Nota Cultureel erfgoed, Nijmegen. L.J. Keunen, S. van der Veen & N.W. Willemse, 2013: Over bosrijke hoogten en vriendelijke valleien. Actualisatie archeologische waarden- en verwachtingskaart en cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Groesbeek, RAAP-Rapport 2738, Weesp. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, 2009: Erfgoedbalans, Amersfoort. F.H.A. Sabron, 1892: De oorlog van 1794-95 op het grondgebied van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, Breda.

352

|

De eerste slag is de halve strijd

06-2014 binnenwerk.indd 352

28-11-14 09:13


Eerste hulp bij WO II identificatieplaatjes Anton Cruysheer1

Identificatieplaatjes zijn (meestal) metalen plaatjes die vaak om de nek of pols werden gedragen door soldaten uit de Tweede Wereldoorlog.2 Op deze plaatjes stonden de identificatiegegevens en belangrijke medische gegevens van de betreffende militair en diens eenheid. Dit was van belang wanneer een soldaat zwaar gewond of gesneuveld werd aangetroffen. Zo nu en dan worden dit soort identificatieplaatjes gevonden door metaaldetectorzoekers. Voor hen is het vaak niet duidelijk hoe hier het beste mee om te gaan. Elk land blijkt er andere regelingen op na te houden. Het belang van identificatieplaatjes betreft in eerste instantie het identificeren van vermiste militairen en het bergen van deze oorlogsslachtoffers. Daarnaast bieden de plaatjes informatie die relevant is vanuit het thema conflictarcheologie.3 Ook hangen met de identificatieplaatjes enkele ethische dilemma’s samen die niet eerder naar voren zijn gebracht. Dit artikel heeft als doel enkele vondstervaringen te belichten. Daarnaast worden de omgangsregelingen in de diverse landen belicht en worden tot slot enkele ethische dilemma’s besproken.

Ik heb zelf enige ervaring kunnen opdoen met identificatieplaatjes. Twee maal werd bij AWN-afdeling Naerdincklant, archeologie tussen Eem en Vechtstreek zo’n plaatje gemeld. Zo vond Derk van der Velden in 2011 te Blaricum een identificatieplaatje van de NSKK, het Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps, een vrachtwagenkorps waarin naar schatting 10.000 Nederlanders reden. Na de Waffen SS, was de NSKK in Nederland de meest ‘populaire’ Nazi-organisatie. Het vrachtwagenkorps verzorgde de transporten in heel bezet Europa. Het nummer op het plaatje (afb. 1) staat voor de betreffende persoon, maar kon wegens kosten niet worden achterhaald

Afb. 1 Identificatieplaatje van de NSKK, gevonden te Blaricum, met inscriptie ‘NSKK MOT GR LAUSL9712KRFTF’, wat staat voor Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps Motorgruppe Luftwaffe Auslander 9712 Kraftfahr. Foto: AWN Naerdincklant. Eerste hulp bij WO II identificatieplaatjes

06-2014 binnenwerk.indd 353

|

353

28-11-14 09:13


Afb. 2 Identificatieplaatje van het Flieger-Ausbildungs-Regiment nr. 31, gevonden te Groenekan, met inscriptie 3130 / 2.Kp. Flg.Ausb.Rgt.31. Dit opleidingsregiment was actief op vliegveld Hilversum. Foto: AWN Naerdincklant.

(zie ook verder in het artikel). 4 Een tweede exemplaar werd in 2013 gevonden door Jan Hovius. Hij vond te Groenekan (gemeente De Bilt) een identificatieplaatje dat verwees naar het Flieger-Ausbildungs-Regiment 31, een Duits opleidingsregiment dat in november 1941 vanuit Duitsland was overgeplaatst naar Hilversum (af b. 2). Ook hier zorgde de kostendrempel voor het stopzetten van het onderzoek naar de betreffende persoon van het plaatje.5 Een interessante ervaring deed Eddy Nijsen op bij de archeologische stichting Peel Maas en Kempen. Tijdens een opgraving van deze stichting in 1995 in Weert, hielp hij mee met zijn metaaldetector. Een van de vondsten betrof een identificatieplaatje, waarvan de gegevens uiteindelijk via een brief aan de Deutsche Dienststelle (WASt) werden doorgegeven. Na enkele weken volgde er een keurig antwoord met de mededeling dat het plaatje had toebehoord aan korporaal 1e klas, Max Maier, die was ingedeeld bij de Fallschirm-Panzer-Division 1, die vernoemd was naar Hermann Göring, bevelhebber van de Luftwaffe. De korporaal had in Russische krijgsgevangenschap gezeten en was in 1949 vrijgelaten.6 Hij had de oorlog dus overleefd, ondanks verlies van het identificatieplaatje. Ronnie Berendsen is een verzamelaar van boeken over Operation Market Garden en vooral geïnteresseerd in de 82nd en 101st Airborne. Samen met een kennis vond hij op een akker nabij Nijme-

354

|

gen een Amerikaanse dog tag. Ze besloten om de dog tag “terug te krijgen bij de eigenaar of familie”. Vele uren op internet brachten geen oplossing voor de naam op het plaatje, Samuel Weber. Een doorbraak kwam toen men doorkreeg dat achter “Weber” een komma stond, wat senior of junior bleek te betekenen. De soldaat in kwestie was op 16 juni 1943 met 22 jaar in dienst gegaan. Hij was af komstig uit Texas en chauffeur van beroep. De familie bleek echter onvindbaar, totdat een andere kennis uitkomst bood. Via een forum was een kleindochter gevonden. “Ik was zo blij als een kind en kreeg gewoon kippenvel”, aldus Berendsen. Na een bericht op Facebook aan de kleindochter, kon deze het haast niet geloven. Omdat Samuel Weber al in 1953 op een tragische manier aan zijn einde was gekomen, had zijn vrouw in een opwelling al zijn onderscheidingen weggegooid. De familie had daarom niets tastbaars meer, op wat foto’s na. “Ze wilde weten hoeveel ik wou hebben voor de dog tag. Ik zei dat ik er niks voor wilde, want haar opa was een held en ik zou de dog tag kosteloos naar haar opsturen.” De kleindochter liet weten het haar vader rustig te zullen brengen omdat ze zeker wist dat het erg veel voor hem zou betekenen. Nadat ze het nieuws had verteld, was hij in huilen uitgebarsten. “Ik stuurde de dog tag op en de man heeft er twee weken in huis op gewacht. De kleindochter heeft op Facebook ook haar vrienden verteld over de dogtag. De reacties waren schitterend en dat deed mij ook goed. Ze schreef ook dat er nog goede mensen bestaan en dat ze ons eeuwig dankbaar was.” Een Nederlandse verzamelaar die kennis had genomen van de vondst, bleek nadien €250 te willen betalen voor de dog tag. “Ik zei dat hij hem voor €5000 nog niet had kunnen kopen. Dit verhaal is voor mij onbetaalbaar.” Dit bleek ook voor de nabestaanden, want de kleindochter had nadien zelfs een tattoo van de dog tag van haar grootvader op haar enkel gezet.7 [af b. 3a en 3b]

Eerste hulp bij WO II identificatieplaatjes

06-2014 binnenwerk.indd 354

28-11-14 09:14


In juli 2003 vond Klaas Bot tijdens zijn vakantie met behulp van een metaaldetector een dog tag van een Amerikaanse soldaat. De vindplaats lag nabij het Duitse dorpje Lambertsbergh. Omdat de vinder bang was dat de vondst na overdracht aan de plaatselijke politie “zou verdwijnen in een stoffig laatje”, besloot hij de vondst mee naar huis te nemen, voorzichtig schoon en leesbaar te maken en te conserveren. Vervolgens ging de vinder zelf op zoek naar meer gegevens via internet, maar dat bleek een lastig karwei. Diverse instanties werden benaderd, maar telkens zonder resultaat. Uiteindelijk werd bij toeval gestuit op een recente overlijdensadvertentie uit de Amerikaanse staat Tennessee, met daarop dezelfde naam als op het identificatieplaatje. De internetkrant werd aangeschreven met het verzoek om mee te helpen zoeken naar de familieleden. Binnen een week kreeg de vinder een mailtje van de zoon van de overledene. Deze vertelde dat zijn vader, sergeant Luther Allin, gewond was geraakt, vermoedelijk op dezelfde locatie als waar het identificatieplaatje was gevonden. Ondanks deze verwondingen bleek hij tot het eind van de oorlog mee te hebben gevochten voor de bevrijding van Europa, inclusief the Battle of the Bulge. Voor zijn moed en inzet in de strijd voor de vrijheid ontving hij diverse onderscheidingen, waaronder twee purple hearts en een silver star. Toen de vinder aan de zoon aanbood hem de dog tag toe te zenden, bleek deze zeer blij en vereerd. “Though he didn’t live to see it, Luther says his dad would have been grateful for the return of the dog tag that represented his life as a soldier.” Bij het openen van het pakje was de pers aanwezig en werd hiervan uitgebreid verslag gedaan in de regionale krant. De vinder zelf was ook blij “dat het plaatje na 60 jaar eindelijk weer thuis was”.8 Omgang met identificatieplaatjes in diverse landen Na dit overzicht van uiteenlopende, soms emotionele, ervaringen, is het tijd

om op hoofdlijnen enig licht te werpen op de diverse regelingen/praktijken in Nederland en het buitenland. Een ieder die per land de achtergrondinformatie per type identificatieplaatje wil lezen, kan het beste terecht op: en.wikipedia. org/wiki/Dog_tag_(identifier). Per land kan de betekenis van de af kortingen op de plaatjes verschillen. Soms worden ook religie, bloedgroep en medische bijzonderheden (allergieën) vermeld.

Afb. 3a en 3b ‘Menselijke resten van de 23 jaar oude Poolse Grenadier Franz Gnielczyk, van de ‘7th Company of Reserve Grenadier Bataillon 372’, in oktober 2006 gevonden te Villeneuve-Loubet. Dankzij het bij het lichaam aangetroffen identificatieplaatje (met kogelgat) kon hij worden geïdentificeerd. Het lichaam bleek een oude breuk te hebben in het rechter bovenbeen. Het was auteur Jean-Loup Gassend gelukt om contact te leggen met de halfzus van het oorlogsslachtoffer. Die vertelde dat Franz Gnielczyk voor zijn dood betrokken was geweest bij een ongeluk in een mijn. Dit voorbeeld geeft de nog altijd aanwezige potentie aan om vermiste soldaten te identificeren en om contact te leggen met nog levende familieleden die het slachtoffer hebben gekend. Bron: Gassend, J.L., 2014: Autopsy of a Battle. The Allied Liberation of the French Riviera, August - September 1944, Pennsylvania. Eerste hulp bij WO II identificatieplaatjes

06-2014 binnenwerk.indd 355

|

355

28-11-14 09:14


ra, zoals www.findagrave.com, waar vaak binnen korte termijn informatie ingewonnen kan worden over familieleden.12

Afb. 4 Begraafplaats Maple Copse (België, nabij Ieper). Bron: Maple Leaf Legacy Project.

Duitsland In Duitsland doet de Deutsche Dienststelle (WASt) onderzoek naar vermisten van de voormalige Duitse Wehrmacht.9 De identificatieplaatjes vormen daarin een hulpmiddel. In Duitsland worden de plaatjes Erkennungsmarken genoemd. In 1995, de tijd van de bovengenoemde ervaring van Eddy Nijsen, werkte de WASt nog kosteloos voor informatieverzoeken. Sinds enkele jaren is er helaas een financiële barrière opgeworpen (€8 per pagina en circa €20 voor een beschrijving van het militaire carrièrepad), dit vanwege het sterk toegenomen aantal informatieverzoeken. Sommige verzoeken kunnen 10 maanden in beslag nemen en de voertaal is Duits. Op basis van persoonlijke datawetgeving, wordt geen informatie verstrekt over nog in leven zijnde soldaten of informatie over overledenen zonder toestemming van de nabestaanden. Voor de identificatie van militairen (niet zozeer de gegevens van de identificatieplaatjes) kan ook informatie worden opgevraagd bij de Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge. Verenigde Staten De zogeheten ‘dog tags’ blijken sinds circa 1990 door de U.S. Army designation ‘ID tags’ genoemd te worden. Via het history center kan voor 20 dollar een informatieverzoek worden ingediend.10 Net als in Duitsland dus niet bemoedigend om gevonden identiteitsplaatjes aan te melden voor onderzoek.11 Een alternatieve ingang vormen internetfo-

356

|

Nederland In eigen land bestaat er sinds 2008 de werkgroep Vermiste Personen Tweede Wereldoorlog. Hoewel de werkgroep niet in directe relatie staat tot de identificatieplaatjes (meer gericht op burgers in plaats van militairen), is het vanwege de emotionele/gevoelsmatige overeenkomst toch relevant dit te vermelden. De vrijwilligersgroep probeert met hulp van het Nederlands Forensisch Instituut de identiteit te achterhalen van vermiste oorlogsslachtoffers. Dit onder meer met behulp van DNA-verwantschapsonderzoek. Er staan uit de periode 1940-1945 nog altijd zo’n 500 Nederlandse burgers geregistreerd als vermist. Daarnaast liggen er op diverse Nederlandse begraafplaatsen nog honderden onbekende doden uit de Tweede Wereldoorlog begraven (afb. 4).13 De vrijwilligers onderhouden contacten met nabestaanden en voeren onderzoek uit, onder meer in de archieven, om te zien of daar vermisten in voorkomen. Volgens de werkgroep leven er onder de nabestaanden vaak heel sterke emoties en zij kampen dikwijls hun hele leven met de gevolgen. Vaak omdat niet duidelijk is wat er met hun dierbaren is gebeurd. Dit is ook direct van invloed op de hele familie, inclusief kinderen en kleinkinderen. Vaak kan pas rust worden gevonden en afscheid worden genomen na identificatie.14 Defensie is in Nederland zelf toegerust met een Bergings- en Identificatiedienst van de Koninklijke Landmacht (BIDKL) te Soesterberg. De voornaamste taak van de BIDKL is het bergen en identificeren van militaire slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog.15 Haar veelzeggend credo luidt: ‘Vermist is erger dan dood’. Na berging en identificering van de stoffelijke resten door de BIDKL worden deze resten overgedragen aan het land van herkomst. Meldingen ontvangen zij vaak via de politie, maar soms ook direct van particulieren, waaronder detector-

Eerste hulp bij WO II identificatieplaatjes

06-2014 binnenwerk.indd 356

28-11-14 09:14


zoekers, wanneer deze een veldgraf aantreffen. Na overleg met de betreffende gemeente, geeft deze formeel opdracht tot het uitvoeren van een Verkennende ZoekActie (VZA). Dit gebeurt omdat politie en gemeente verantwoordelijk zijn voor het verkrijgen van toestemming voor zoek- en graafwerkzaamheden van de grondeigenaar.16 Opmerkelijk hierbij is dat Defensie voorrang heeft boven de archeologiewetgeving. Dit is jammer, omdat – hoewel het werk van de BIDKL zorgvuldig wordt gedaan – door middel van archeologisch onderzoek soms meer informatie over de context kan worden achterhaald. Voordeel van de BIDKL is wel dat zij standaard is uitgerust met een metaaldetector, in tegenstelling tot sommige archeologiebedrijven. De BIDKL raadt vinders van een oorlogsgraf aan om contact op te nemen met politie of gemeente. Deze nemen vervolgens contact op met de BIDKL, waarna het onderzoekstraject wordt opgestart. In geval van het vinden van een los identificatieplaatje kan men ook contact met het BIDKL opnemen. Die kan snel zien of de persoon die op het identificatieplaatje staat als vermist te boek staat. Indien nodig kan de BIDKL dan een verkennende zoekactie opstarten. Informatie over de afloop van het onderzoek en informatie over de betreffende soldaat en of contact is opgenomen met nabestaanden, wordt doorgaans gedeeld met de vinder van het identificatieplaatje. Alleen persoonlijke gegevens zoals adresgegevens van nabestaanden worden niet vrijgegeven. Indien gewenst kunnen vinders gevonden voorwerpen terugkrijgen, zoals een helm of een veldfles. Persoonlijke bezittingen zoals een trouwring, beurs en horloge worden bewaard voor of overgedragen aan de nabestaanden. Ook wapens en munitie worden niet retour gegeven aan de vinders, aangezien deze zaken volgens de munitiewet verboden zijn om in bezit te hebben.17

le identificatieplaatjes ook wel identity discs genoemd. Evenals in de andere landen wordt ook in Engeland geen informatie verstrekt over de overlevende soldaten of diens nabestaanden.18 Canada De identificatieplaatjes van de Canadese strijdkrachten worden net als in Engeland identity discs genoemd, afgekort ‘I discs’. Een nuttige site is: servicepub.wordpress.com/2014/01/18/identitydiscs-in-the-canadian-army/ Datakwaliteitsproblemen Het online artikel “Evaluation of the German World War II identification tag system” van auteur Jean-Loup Gassend stipt diverse problemen aan met Duitse identificatieplaatjes.19 Naast problemen met de corrosie van het metaal (zoals zink), zijn ook veel datakwaliteitsproblemen opgemerkt. Een van de problemen was dat, in tegenstelling tot de plaatjes van de geallieerden, de Duitse exemplaren geen persoonsnaam maar een nummer bevatten.20 Hierdoor kwam het geregeld voor dat plaatjes onbedoeld tussen soldaten waren verwisseld en dat bij een veldgraf een plaatje werd gevonden van een persoon die de oorlog had overleefd. Ook herbegravingen na de oorlog gebeurden niet altijd even zorgvuldig met achterlating van identificatieplaatjes en andere identificerende voorwerpen. Een ander probleem was dat wanneer slechts één nummer niet goed meer leesbaar was, het plaatje in het geheel niet meer kon worden ontcijferd. Ook bleek dat veel administratieboeken, waarin de nummers werden bijgehouden, aan het eind van de oorlog waren

Afb. 5 Helm met inscriptie van de militair na 70 jaar retour. Bron: zie noot 21.

Engeland In Engeland worden de doorgaans ovaEerste hulp bij WO II identificatieplaatjes

06-2014 binnenwerk.indd 357

|

357

28-11-14 09:14


Afb. 6 Contact leggen met nabestaanden. Bron: Maple Leaf Legacy Project.

358

|

vernietigd, waardoor ook op deze wijze geen ontcijfering meer mogelijk was. Hans Timmerman, WO II-deskundige, blijkt soortgelijke ervaringen en inzichten te hebben opgedaan met de Duitse Erkennungsmarken. In een toelichting schrijft hij: “Het opschrift van een Erkennungsmarke zegt vaak niets over de eenheid waarbij deze militair diende op het moment dat deze sneuvelde. In principe kregen Duitse militairen eenmalig een identiteitsplaatje, dat ze tijdens hun hele militaire loopbaan droegen. Duitsers waarvan de militaire carrière in 1940 begon, waren enkele jaren later vaak meerdere keren overgeplaatst naar andere eenheden, maar droegen dan dus nog steeds het plaatje dat ze in 1940 hadden gekregen. Een voorbeeld: tijdens de Slag om Arnhem sneuvelden er diverse mannen van het Fallschirm Ersatz und Ausbildungs Regiment Hermann Göring in Oosterbeek. Officieren, onderofficieren en andere militairen van die eenheid, die al langer in militaire dienst waren, droegen vaak plaatjes met opschriften die niets te maken hadden met het Hermann Göring Regiment. Jonge mannen van dezelfde eenheid, die enkele maanden voor de Slag om Arnhem waren opgekomen, droegen wel identiteitsplaatjes met gegevens van het Hermann Göring Regiment erop.”Overigens moet bij het aantreffen van identificatieplaatjes, of het nu halve of hele betreft, rekening worden gehouden met het aantreffen van een stoffelijk overschot. Bij het vinden van een veldgraf met menselijke resten moet direct gestopt worden met graven.

Het beste is om dan de politie te waarschuwen” aldus Timmerman “die vervolgens de BIDKL kunnen inschakelen”. Ethische dilemma’s In zekere zin valt er een verband te leggen tussen de identificatieplaatjes en de Romeinse militaire diploma’s van brons. Echter in geval van de militaire identificatieplaatjes uit de Tweede Wereldoorlog, is het nog altijd mogelijk om deze te koppelen aan overlevende militairen of hun nabestaanden. Dit maakt dat achter de objecten vaak een emotioneel beladen verhaal schuil gaat. Dit aspect maakt niet bepaald deel uit van het curriculum van de gemiddelde archeologiestudent. Ook de professioneel werkzame archeologen of vrijwilligers zijn hier niet erg op gericht. Overigens speelt dit aspect niet uitsluitend bij identificatieplaatjes, maar ook bij andere objecten die nauw verband houden met de identiteit van de soldaat, zoals een trouwring. In een recent geval werd zelfs een helm met inscriptie van de persoonsnaam na 70 jaar geretourneerd aan de nog in leven zijnde ex-militair(af b. 5). Hiervan is ook een mooi filmpje op YouTube te zien.21 Opvallend zijn de uiteenlopende manieren waarop in de verschillende landen wordt omgegaan met vondstmateriaal van al dan niet vermiste soldaten uit de Tweede Wereldoorlog. Dit verschil kan deels verklaard worden door geldgebrek en de noodzaak ergens een grens te stellen aan de grote hoeveelheid informatieverzoeken. Vermoedelijk is de opkomst van internet (en metaaldetectie) hier debet aan. Dit geldt overigens niet voor graven van vermiste soldaten, maar wel voor bijvoorbeeld los gevonden identificatieplaatjes. Ergens ook wel begrijpelijk omdat er verzamelaars bestaan die dergelijke plaatjes bijvoorbeeld kopen op militariabeurzen; soms zijn dat afgedankte exemplaren van de oorspronkelijke bezitter of diens familie. Deze verzamelaars willen graag weten wie schuil gaat achter hun verzamelobject. Echter, in geval van vondstexemplaren is de hui-

Eerste hulp bij WO II identificatieplaatjes

06-2014 binnenwerk.indd 358

28-11-14 09:14


dige situatie te betreuren. Enerzijds omdat ook de los gevonden plaatjes in verband kunnen staan met nabijgelegen menselijke resten (vermiste soldaten); anderzijds kunnen de plaatjes additionele informatie verschaffen over bijvoorbeeld soldatenonderkomens, troepenverplaatsingen, conflicthandelingen, et cetera. Ook wordt voorbij gegaan aan de belangen van nabestaanden, die hierdoor niet (meer) in kennis kunnen worden gesteld (af b. 6). De bovengenoemde verschillende handelswijzen zijn echter niet het volledige verhaal. Uit de beschreven vondstervaringen wordt duidelijk dat er ook een cultureel verschil bestaat. Bij met name Amerikanen en Canadezen lijken de identificatieplaatjes (maar ook andere persoonlijke voorwerpen) vaak sterk emotioneel geladen te zijn en leeft de heroïsche bevrijding van Europa en de offers die hiervoor zijn gebracht nog altijd sterk; zeker onder de nabestaanden.22 Duitsers en Nederlanders lijken hier in het algemeen iets meer nuchter tegenover staan. In ieder geval voor wat betreft de Duitse en Nederlandse militairen. Een mogelijk verschil in emotionele beleving kan ook zitten in het feit dat de Duitse identificatieplaatjes anoniem zijn: alleen met een nummer, niet met een persoonsnaam.23 Interessant is dat het BIDKL het afraadt dat vinders zelf het internet afspeuren naar eventuele nabestaanden. Dit omdat het voor hen vaak een emotionele gebeurtenis is wanneer zij informatie over het vermiste familielid krijgen. “Dit kan beter worden overgelaten aan deskundigen” – aldus het BIDKL.24 Onduidelijk is echter of het BIDKL dezelfde tijd en inspanning over heeft voor zoektochten zoals uitgevoerd door Klaas Bot naar de Amerikaanse dog tag. Wellicht dat in dergelijke situaties samenwerking tussen BIDKL en de vinder (vrijwilliger) mogelijk is. Tot slot Volgens het Verdrag van Genève uit 1929 (artikel 77) is diegene die heerser is over

het slagveld, nadien verplicht zorg te dragen voor hen die tijdens de oorlog omkwamen in het betreffende land.25 Hoewel dit in het algemeen wel lijkt op te gaan voor (het onderzoek naar aangetroffen resten van) vermiste soldaten, zijn er in de verschillende landen geen algemene protocollen of richtlijnen hoe om te gaan met identificatieplaatjes. Dit is spijtig omdat enerzijds deze plaatjes voor zowel de identificatie van (vermiste) soldaten van groot belang zijn, anderzijds omdat deze informatie in het licht van het onderzoeksthema ‘conf lictarcheologie’ steeds belangrijker wordt. Zeker gelet op het uitsterven van de ooggetuigen. De financiële drempels die de laatste jaren zijn opgeworpen voor het verstrekken van informatie over identificatieplaatjes zorgen er bovendien voor dat er veel minder relaties kunnen worden gelegd met overlevenden en nabestaanden. Deze ‘collateral damage’ is zuur, gelet op de grote emotionele impact die er vaak mee gepaard gaat. Ik kan me er wel wat bij voorstellen dat een instelling zoals de BIDKL zichzelf als contactorgaan opstelt tussen vinders en nabestaanden. Het verdient alle lof wanneer vinders de emotionele impact bij de nabestaanden ter harte nemen en bereid zijn het identificatieplaatje – via het BIDKL – over te dragen aan de nabestaanden of, wie weet, aan de oorspronkelijke eigenaar.26, 27

Afb. 7 Reichswald Forest War Cemetery (Duitsland). Bron: Maple Leaf Legacy Project.

cruysheer@gmail.com nl.linkedin.com/in/antoncruysheer/ Eerste hulp bij WO II identificatieplaatjes

06-2014 binnenwerk.indd 359

|

359

28-11-14 09:14


Noten 1 Anton Cruysheer woont in Nederhorst den Berg, studeerde archeologie, is voorzitter van AWN afd. Naerdincklant en werkt bij ABN AMRO. 2 Ook in hoesjes in zakken van uniformen kwam voor, met dank aan Hans Timmerman. 3 Brouwers 2013a, 50-58. Brouwers 2013b, 6-14. 4 Cruysheer 2013, 48-50. 5 Cruysheer 2014, 31. Een website om militaire oorlogsslachtoffers te zoeken uit WO I en II is www.cwgc.org. Een soortgelijk Canadees project betreft: www.mapleleaflegacy.ca/wp/. 6 Nijsen 1995, 27-28. 7 Berendsen z.j., 26-27. 8 Bot 2004, 7. Zie ook het online artikel via de bronvermelding van de Amerikaanse krant Chattanoogan. 9 www.dd-wast.de/frame_e.htm. 10 www.wwiihistorycenter.org/researchpage.html. 11 www.wwiihistorycenter.org/. 12 Of zoals Jean Loup Gassend het mij liet weten: “Such amateur genealogists are infinitely more effective than any official institution can be!”. 13 In heel Europa gaat het qua vermiste soldaten om veel grotere aantallen. Zo staan er alleen al 1 miljoen Duitse soldaten als vermist te boek. 14 www.atnfi.nl/artikelen/samenwerking/2014/identificatie-oorlogsslachtoffers-geeft-rust.html en www.atnfi.nl/artikelen/de-deskundige/2010/nfi-helpt-bij-identificatie-onbekende-doden.html. 15 www.atnfi.nl/artikelen/samenwerking/2013/aangeboden-spoorzoekers-en-bommenkenners.html. 16 Bot en Leenheer 2005, 8-12. 17 Bot en Leenheer 2005, 11. 18 researchww2.blogspot.nl. 19 Online artikel via: autopsyofabattle.blogspot.nl 20 Van de Duitse Kriegsmarine zijn wel exemplaren bekend met voor- en achternaam. Een voorbeeld hiervan betreft de vondst in 2008 van een identificatieplaatje van Kriegsmarine militair P.J. Grabowski te Oosterbeek, met dank aan Hans Timmerman. 21 www.cbc.ca/news/canada/new-brunswick/second-world-war-soldier-reunited-with-helmet-after-70-years1.2544415?cmp=rss. 22 Bijv: www.wwiihistorycenter.org. 23 Met dank aan Hans Timmerman. 24 Bot en Leenheer 2005, 11. 25 Bot en Leenheer 2005, 9. 26 In relatie tot dit laatste punt citeer ik graag een reactie van Jean-Loup Gassend uit een e-mail correspondentie: “Idealy, I guess the tags should be given back to the family. But this is perhaps a bit naive, as you can wonder what will happen to the tag on the long term. In most cases my guess is that the tag will go missing after a few years: lost, sold, thrown out, etc, just like what happened to most items brought back by soldiers after the war. So having a local museum, or collector keep the tag, is probably a better option for long term preservation in many cases. For me personally, finding a tag usually means a large amount of time and money spent on a battlefield area, and I am not keen on sending the tag away to a person who I have never met, and whose interest in the tag and family history I cannot evaluate.” Hieruit blijkt wel dat er niet één zienswijze is op, of één werkwijze bestaat voor deze materie en dat veel afhangt van de omstandigheden en persoonlijke situaties. Uit een eerste contact (via de BIDKL) kan blijken of een overdracht van vondstmateriaal een goede optie is. 27 Met dank aan Hans Timmerman, Ruurd Kok en Jean-Loup Gassend voor hun informatie, tips en foto’s. Literatuur findthemia.blogspot.nl www.chattanoogan.com/2003/11/15/43443/Local-Vets-Dog-Tags-Make-Long-Journey.aspx, (15 november 2003) Berendsen, R., z.j.: Dogtag. p. 26-27. Bot, K., 2004: De Dogtack. Detector Magazine 73, p. 7. Bot, K. en K. Leenheer, 2005: Vermist is erger dan de dood. Detector Magazine 83, p. 8-12. Brouwers, K.L.G.M., 2013a: Conflictarcheologie in Nederland. Westerheem 62 p. 50-58. Brouwers, K.L.G.M., 2013b: Over de archeologie van conflicten. Archeologica Naerdincklant 2013-3, p. 6-14. Cruysheer, A., 2013: Een WO II Identificatieplaatje van de NSKK uit Blaricum. Archeologica Naerdincklant 2013-3, p. 48-50. Cruysheer A. (2014) Vondstmeldingen Naerdincklant 2013. Archeologica Naerdincklant 2014-1, p. 31. Gassend, J.L., 2014: Autopsy of a Battle. The Allied Liberation of the French Riviera, August - September 1944, Pennsylvania. Nijsen, E.J.M., 1995: Duits Identificatie plaatje uit WO II. Detector Magazine 18, p. 27-29.

360

|

Eerste hulp bij WO II identificatieplaatjes

06-2014 binnenwerk.indd 360

28-11-14 09:14


Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog Over de beperkte bekendheid en de grote zeggingskracht van oorlogsresten in de bodem Ruurd Kok1

“Opvallend is de geringe aandacht van amateurarcheologen voor archeologie van de Tweede Wereldoorlog”, zo werd in 2011 geconstateerd bij het Odyssee-project ‘Begraven oorlogsverleden.’ Als onderdeel van dit project is de geschiedenis beschreven van de archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Nederland.2 Op basis van een overzicht van uitgevoerde onderzoeken naar oorlogsresten, werd wat betreft de uitvoerende partijen geconcludeerd: “opvallende afwezigen tussen de uitvoerders zijn de verenigingen van amateurarcheologen, zoals afdelingen van de AWN.”

Klopt het beeld dat amateurarcheologen niet of nauwelijks actief zijn in deze nog jonge tak van archeologisch onderzoek? Als dat zo is, hoe kan dat worden verklaard? In dit themanummer van Westerheem wil ik deze vraag graag zien te beantwoorden. Ik wil onderzoeken of en hoe amateurarcheologen op dit terrein actief zijn en wat hen hierbij motiveert of er juist van weerhoudt. Om dit in beeld te brengen, heb ik in samenwerking met het AWN-hoofdbestuur per mail een enquête gehouden onder AWN-afdelingen. Ook zijn andere archeologische verenigingen en werkgroepen buiten AWN benaderd. De uitkomsten van deze enquête geven niet alleen een beeld van

de stand van zaken, maar ook van de knelpunten en concrete kansen voor onderzoek naar deze periode door amateurarcheologen. Enquête Op 17 april 2014 zijn per mail in totaal 38 enquêtes verstuurd naar de secretariaten van 24 AWN-afdelingen en van 14 archeologische verenigingen of werkgroepen. Van de niet bij de AWN aangesloten werkgroepen bestaat geen landelijk overzicht. De benaderde werkgroepen waren bij de auteur bekend of zijn gevonden via het internet. Zeker is dat niet alle actieve werkgroepen zijn benaderd. Op de enquêtes zijn 22 reacties ontvangen,

Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog

06-2014 binnenwerk.indd 361

|

361

28-11-14 09:14


vereniging AWN Afd. 1, NoordNederland

x

Flevoland

Stichting Ongeland

Gelderland

AWN Afd. 16, Nijmegen en Omstreken AWN Afd. 17, Zuid-Veluwe & Oost-Gelderland Archeologische Werkgroep Apeldoorn Archeologische Werkgroep Venray (AWV) Heemkundevereniging Roerstreek (werkgroep archeologie) AWN Afd. 23, Kempen- en Peelland

Limburg

Noord Brabant

x x x x x x x

Werkgroep Archeologie Cuijk Noord Holland

AWN Afd. 3, ZaanstreekWaterland en omstreken Archeologische Werkgroep Velsen (AWN Afd. 4, Kennemerland) AWN Afd. 5, Amsterdam en omstreken AWN Afd. 9, Noord-Holland Noord Archeologische Werkgroep Purmerend Stichting Historisch Egmond/ Stichting Egmond ’40-’45 Archeologische Werkgroep Waterland, Historische Vereniging Oud Monnickendam

Noord Holland/ Utrecht

AWN Afd. 13, Naerdincklant

Zuid Holland

AWN Afd. 6, Rijnstreek

x

x x x x

x

x

x

x

x

x

x

x x x

Tabel 1 Overzicht van de verschillende vormen van aandacht voor WOII-archeologie per vereniging. |

x x

Helinium

362

x x

AWN Afd. 8, Helinium AWN Afd. 11, Lek- en Merwestreek Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg (AWLV) Archeologische Vereniging Golda

toevalsvondst

provincie Friesland, Groningen, Drenthe

incidenteel

ja structureel

nee

x

x

waarvan 11 van AWN-afdelingen en 11 van werkgroepen.3 Uit de provincies Zeeland en Overijssel zijn helaas geen reacties gekomen. Waar antwoorden niet duidelijk waren of om een nadere toelichting vroegen, is per mail aanvullende informatie opgevraagd. Helaas is niet op alle vragen tijdig een reactie ontvangen. Het aantal ingevulde enquêtes is te klein om de antwoorden statistisch te analyseren. De enquête moet dan ook vooral worden gezien als een ronde langs de velden anno 2014 en kan eventueel worden beschouwd als een nulmeting wat betreft de activiteiten van amateurarcheologen op het gebied van archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Een overzicht van de reacties is opgenomen in tabel 1, een samenvatting wordt gepresenteerd in tabel 2. Alle ingevulde enquêtes zijn ter beschikking gesteld aan de AWN. De enquête richt zich op amateurarcheologen, ook vrijwilligers in de archeologie genoemd of vrijetijdsarcheologen: mensen die archeologie als hobby beoefenen vanuit de AWN of een andere vereniging. Het onderzoek richt zich dus niet op de vele andere particulieren die al dan niet met een metaaldetector individueel of vanuit een vereniging op zoek gaan naar resten uit de oorlog; dit zou interessant zijn om bij een vervolgonderzoek in beeld te brengen. Sommige respondenten geven aan dat het bij de reactie gaat om een persoonlijke visie. Anderen reageren namens hun vereniging op basis van navraag binnen hun bestuur en/of werkgroep. In een enkel geval (Cuijk) wordt daarbij opgemerkt: “De antwoorden zijn met name afkomstig van onze detectormensen en dat is niet verwonderlijk.” Geen onderzoek naar vondsten en sporen uit WOII Van de 22 verenigingen die hebben gereageerd, geven negen aan dat ze geen onderzoek doen naar vondsten en sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Het betreft vijf AWN-afdelingen en vier andere werkgroepen. Twee van deze

Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog

06-2014 binnenwerk.indd 362

28-11-14 09:14


Enquêtes verstuurd

Respons

Geen aandacht voor WOII

Structurele aandacht voor WOII

Incidentele aandacht voor WOII

Enkel aandacht voor toevalsvondsten

AWN

24

11

5

2

4

0

Niet -AWN

14

11

4

0

4

3

totaal

38

22

9

2

8

3

negen verenigingen melden dat er bij archeologisch onderzoek wel eens munitie is aangetroffen (AWN-afdeling Noord-Holland Noord en Archeologische Werkgroep Leidschendam-Voorburg), maar besteden hier geen aandacht aan. Interessant is te weten waarom geen onderzoek wordt gedaan naar resten uit de Tweede Wereldoorlog. Daarvoor waren in de enquête zeven redenen gegeven, waarbij meerdere konden worden aangekruist (tabel 3). De reden “Resten uit de Tweede Wereldoorlog zijn geen archeologie” is geen enkele keer aangekruist. De AWN-afdeling Zuid-Veluwe & Oost-Gelderland ervaart de regels als beperkend: “Vanwege de explosieven zijn de mogelijkheden nihil.” Risico op aanwezigheid van explosieven is alleen expliciet genoemd door de Stichting Ongeland, die historisch onderzoek doet naar locaties van vliegtuigcrashes in de Flevopolder, maar vooralsnog geen veldonderzoek uitvoert. 4 De reden dat een afdeling of werkgroep weinig of geen veldwerk doet en/ of niet beschikt over voldoende capaciteit, kennis of ervaring is een concreet gegeven. Overigens zijn dit ook beperkende factoren voor onderzoek naar andere archeologische perioden. De reden dat in het werkgebied geen resten voorkomen uit de Tweede Wereldoorlog, vraagt om enige nuancering. Zo geeft AWN-afdeling Rijnstreek aan dat in hun werkgebied geen oorlogsresten aanwezig zijn, met de kanttekening dat gebieden met deze resten niet toegankelijk zijn voor onderzoek, zoals bunkers in de duinen en het vliegveld Valkenburg. Ook blijkt informatie over de aanwezigheid van oorlogssporen niet altijd

(breed) bekend. De archeologische werkgroep Leidschendam-Voorburg, grenzend aan AWN-afdeling Rijnstreek, meldt aanvankelijk ook dat er geen oorlogsresten voorkomen in hun gebied. Later meldt een lid dat hij beroepsmatig onderzoek doet naar oorlogshandelingen binnen de gemeente LeidschendamVoorburg en dat op basis van luchtfoto’s en archiefstukken op diverse locaties wel degelijk resten van loopgraven, stellingen en gevechtshandelingen in de bodem zijn te verwachten (af b. 1). De kennis over beschikbare historische bronnen was kennelijk niet breed bekend bij de werkgroep. AWN-afdeling Amsterdam geeft nog als aanvullende reden dat informatie van ‘locals’ meestal niet bij hen terecht komt, terwijl er genoeg interesse is voor de Tweede Wereldoorlog. Sommige amateurarcheologen zijn weliswaar goed op de hoogte van bovengrondse oorlogsresten in hun regio, maar leggen niet de relatie met resten die in de bodem te verwachten zijn. De AWN-afdeling Noord-Holland Noord geeft als enige aan geen interesse te heb-

Tabel 2 Overzicht van verstuurde enquêtes, respons en verschillende vormen van aandacht voor WOII-archeologie binnen AWN-afdelingen en andere organisaties van vrijetijdsarcheologen.

Tabel 3 Aantal keer dat een reden is genoemd voor het niet doen van onderzoek naar resten uit de Tweede Wereldoorlog.

Reden

Aantal keer genoemd

Afdeling/werkgroep doet weinig of geen veldwerk

4

In ons werkgebied komen geen resten voor uit de Tweede Wereldoorlog Wel interesse, maar onvoldoende tijd/menskracht binnen de afdeling/werkgroep Wel interesse, maar onvoldoende kennis en expertise binnen de afdeling

3

2

Geen interesse

1

Veiligheidsrisico vanwege kans op niet-gesprongen explosieven Resten uit de Tweede Wereldoorlog zijn geen archeologie

1

Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog

06-2014 binnenwerk.indd 363

3

0

|

363

28-11-14 09:14


Afb. 1 Schets van Nederlandse posities rond de buitenplaats Vredenoord aan de Vliet bij Den Haag, afkomstig uit het verslag van Reserve 1e Luitenant M. Eisma, 3e Bataljon 9e Regiment Infanterie, mei 1940. Bron: Martin van Rijn, archief NIOD.

ben voor oorlogssporen, met als uitgebreide toelichting: “Naast het bouwen van de Atlantikwall, de opstand van de Georgiërs op Texel of neergestorte vliegtuigen, heeft Noord Holland weinig WOII geschiedenis, die archeologische sporen heeft nagelaten; er zijn geen sporen van slagvelden uit deze tijd te verwachten. Er zijn wel zeer veel bovengrondse sporen, zoals bunkers van diverse typen van de Atlantikwall, Hockerhindernisse 5, bunkers en bouwwerken rond voormalig vliegveld Bergen (o.a. de unieke, maar verwaarloosde Einjäger Wärmehalle!), resten van V1-lanceerbanen (o.a. bij Bergen en Castricum; af b. 2), twee unieke Walskörpersperren bij IJmuiden en Zandvoort, allerlei verdedigingswerken in en rond Den Helder enzovoort.” Men realiseert zich

364

|

niet dat veel van de genoemde bovengrondse resten onlosmakelijk zijn verbonden met resten in het bodemarchief en dat ze deel uitmaken van dezelfde cultuurhistorische ensembles. Aandacht voor toevalsvondsten Drie verenigingen, in Apeldoorn, Cuijk en Velsen, besteden wat betreft vondsten en sporen uit de Tweede Wereldoorlog enkel aandacht aan toevalsvondsten, die worden aangetroffen als bijvangst van onderzoek naar oudere vindplaatsen. Apeldoorn en Cuijk liggen in delen van Nederland waar tijdens de geallieerde operaties in het najaar 1944-voorjaar 1945 grondgevechten hebben plaatsgevonden. Bij veldkarteringen en door metaaldetectorzoekers worden hier regelmatig fragmenten van munitie aan-

Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog

06-2014 binnenwerk.indd 364

28-11-14 09:14


getroffen, zoals in Cuijk: “vele kogels, hulzen en granaatscherven op diverse akkers, beveiligingsdoppen van mortieren en granaten.” De Archeologische Werkgroep Apeldoorn meldt een Duitse helm die in 2001 is gevonden aan de Molenstraat in de Apeldoornse binnenstad.6 Niet alleen militair materiaal wordt gevonden, maar soms trekken ook andere voorwerpen uit de oorlog de aandacht. De Archeologische Werkgroep Cuijk noemt als opmerkelijke vondst een Nood-Vierdaagsekruisje uit augustus 1940, dat in 2004 met een metaaldetector is gevonden op een akker in het Land van Cuijk (afb. 3), waar vroeger de 55 km route van de Nijmeegse Wandelvierdaagse overheen liep.7 De motivatie om aandacht te besteden aan toevalsvondsten luidt eenvoudig: “interesse bij de leden” (Apeldoorn) en “als de vinder het de moeite waard vindt om hier iets over te zeggen of als het een opmerkelijke vondst is” (Cuijk). De Archeologische Werkgroep Velsen besteedt wel aandacht aan toevalsvondsten, maar geeft daarnaast expliciet aan waarom geen gericht onderzoek wordt gedaan naar oorlogssporen: “Bovendien is de rijkdom, omvang en complexiteit van de meest totaal onbekende archeologische waarden in de bodem van Velsen […] dermate groot, dat noodgedwongen enige selectie dient te worden gemaakt.” Met als aanvullende opmerking: “Op zich heeft IJmuiden, gemeente Velsen, veel potentieel. Er zijn talloze bunkers en bijbehorende, in het landschap geïntegreerde sporen.” De werkgroep is zich bewust van de potentie op het gebied van WOII-archeologie, maar moet vanwege de capaciteit keuzes maken en laat het onderzoek naar oorlogsresten over aan anderen die al op dit terrein actief zijn, zoals de vrijwilligers van het Bunkermuseum.

gericht onderzoek te (gaan) doen naar vondsten en sporen uit de oorlog: de AWN-afdeling Noord Nederland (Friesland, Groningen, Drenthe) en de Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog, onderdeel van AWN-afdeling Nijmegen en Omstreken. Acht verenigingen doen incidenteel, gericht onderzoek naar oorlogsresten. Het betreft vier verenigingen uit Noord-Holland, twee uit Noord-Brabant, één uit Zuid-Holland en één uit Limburg. De onderzoeken zijn zeer divers en variëren van gravend veldonderzoek tot het in kaart brengen van oorlogslocaties. De voorbeelden van gravend veldonderzoek komen uit het zuiden des lands. Dit houdt ongetwijfeld verband met het feit dat hier in najaar 1944 en voorjaar 1945 zwaar is gevochten. Opmerkelijk zijn enkele voorbeelden van het karteren van oorlogserfgoed uit Noord Holland. Van de verenigingen die gericht onder-

Afb. 2 Resten van een V1lanceerbaan nabij Castricum. Foto: Jaap van Rossum.

Afb. 3 Voor- en achterzijde van het NoodVierdaagsekruisje gevonden in de omgeving van Cuijk Foto: Jan Kusters.

Gericht onderzoek naar sporen uit WOII Van de 22 werkgroepen die hebben gereageerd, doen tien gericht onderzoek naar sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Twee verenigingen zeggen structureel, Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog

06-2014 binnenwerk.indd 365

|

365

28-11-14 09:14


Afb. 4 In 1985 bloot­ gelegde Duitse loopgraaf aan de Pauwweg bij Oirlo. Foto: via Ron Bloemen.

Afb. 5 Metaaldectieonderzoek tijdens de reconstructie van het onderduikerskamp Dennenlust bij Lierop, gemeente Someren. Foto: Gerard Geboers.

366

|

zoek doen of aandacht besteden aan resten uit de Tweede Wereldoorlog hebben acht een motivatie gegeven. Hun reacties laten zich als volgt samenvatten: - resten uit de oorlog zijn onderdeel van onze geschiedenis; - de oorlog is een bijzondere periode uit de geschiedenis; - bedreiging van oorlogsresten; - het nu nog beschikbaar zijn van ooggetuigen; - aanvulling op historische bronnen. Gravend veldonderzoek Twee werkgroepen blijken al in 1985 gravend onderzoek te hebben gedaan naar oorlogsresten. Deze twee onderzoeken zijn opmerkelijk, omdat het eerste

bekende onderzoek waarbij beroepsarcheologen aandacht besteedden aan oorlogssporen dateert uit de jaren 19881990.8 De Werkgroep Archeologie van de Heemkundevereniging Roerstreek (HVR) heeft in dat jaar een onderzoek gedaan naar vermiste Duitse militairen in het Linnerbos.9 Na het lokaliseren van de graven werd de Gravendienst gewaarschuwd voor het bergen van de stoffelijke resten. Een van de militairen werd gevonden in een dichtgegooide loopgraaf, waarin ook diverse vondsten werden aangetroffen. Naast kogels en resten van een veldtelefoonkabel waren dat: “kledingrestanten, een inktpotlood, een slijper in de vorm van een speelgoedtreintje en enige munten”.10 Dit bijzondere onderzoek heeft geen vervolg gekregen en op dit moment wordt door de Werkgroep Archeologie geen gericht onderzoek gedaan naar WOII-resten. Enkele leden van de HVR zijn wel actief in bureauonderzoek en prospectie van oorlogssporen. 11 De Archeologische Werkgroep Venray meldt dat eveneens in 1985 bij onderzoek ter plaatse van een zandafgraving aan de Pauwweg te Oirlo (gemeente Venray) door de Stichting Ald Oeldere een Duitse loopgraaf uit de oorlog werd ontdekt (afb. 4). De historische context is ook bekend: “Diverse mannen werden door de Duitse militairen gedwongen om een loopgraaf te maken, die naar het Wehrmachtshuisje leidde van waaruit met de grote schijnwerpers naar Engelse militaire vliegtuigen werd gezocht om ze naar beneden te halen.”12 Ongetwijfeld zullen amateurarcheologen vaker dergelijke sporen hebben aangetroffen, maar dit is niet naar voren gekomen uit de enquêtes. Een zeer recent veldonderzoek (voorjaar 2014) betreft het metaaldectieonderzoek dat de Heemkundekring De Vonder in samenwerking met de AWN-afdeling Kempen- en Peelland heeft uitgevoerd op en rond de locatie van het in april 2014 gevisualiseerde onderduikerskamp Dennenlust bij Lierop (gemeente Someren). Bij dit onderzoek zijn onder meer een kruisje van een rozenkrans,

Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog

06-2014 binnenwerk.indd 366

28-11-14 09:14


een trouwring en zes kogels gevonden (af b. 5).13 Op de locatie herinnerde tot voor kort alleen een gereconstrueerd bakstenen oventje aan het kamp waar zich tussen augustus 1943 en september 1944 tientallen onderduikers verborgen hielden. Waarnemingen en kartering van oorlogserfgoed In het huidige archeologiebestel zijn de mogelijkheden voor zelfstandig gravend onderzoek door amateurarcheologen beperkt. Diverse werkgroepen blijken echter andere vormen van veldonderzoek uit te voeren, zoals waarnemingen en inventarisaties in Vlaardingen, Wijdewormer en Waterland. Leden van de AWN-afdeling Helinium hebben in april 2010 in Vlaardingen bij waarnemingen tijdens graafwerkzaamheden langs de A20 een concentratie palen ingemeten (af b. 6).14 De palen lagen nabij een bewaard gebleven betonnen fundament dat onderdeel was van een Duitse luchtafweerstelling en zijn geïnterpreteerd als de fundering voor een vergelijkbaar, verdwenen fundament. De AWN-afdeling Zaanstreek heeft in mei 2012 een verkenning uitgevoerd op de locatie van een Duitse uitkijkpost (Flugmeldepost) in Wijdewormer (af b. 7). De post diende om waarnemingen van vijandelijke vliegtuigen per telefoon te melden en bestond uit een observatieplatform met zoeklicht en luchtafweergeschut, een barak met aarden omwalling en een klein – inmiddels gesloopt - bunkertje, een zogenaamde Tobruk.15 Overigens zijn bij de verkenning geen vondsten of andere sporen aangetroffen. Ook op andere locaties verwacht de AWN sporen uit de oorlog: “We hebben zelf een klein kaartje gemaakt met mogelijke locaties met WOII sporen. Als daar wat gebeurt, zijn we hopelijk in de gelegenheid sporen te vinden.”16 Ook de Archeologische Werkgroep Waterland van de Historische Vereniging Oud Monnickendam heeft oorlogssporen in kaart gebracht. In het kader van het dijkvakonderzoek dat ze in

opdracht van de gemeente Waterland uitvoeren met het oog op toekomstige dijkversterkingen, heeft de werkgroep op basis van archiefonderzoek het erfgoed op en langs de Waterlandse Zeedijk in kaart gebracht.17 In deze inventarisatie zijn ook sporen uit de Tweede Wereldoorlog opgenomen, waaronder een nog bestaande bunker die behoorde tot de kustbatterij van Uitdam. Steekproefsgewijs heeft een veldinspectie plaats gevonden, maar er zijn nog geen vondsten of sporen aangetroffen. Zeer gericht veldonderzoek naar oorlogsresten wordt gedaan door de in maart 2013 opgerichte Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog, onderdeel van AWN-afdeling Nijmegen en Omstreken.18 Naast de ruime aanwezigheid van oorlogssporen in de omgeving speelde de beschikbaarheid van een aantal gelijkgestemden een belangrijke rol bij de oprichting: “Een rondje langs de aanwezigen leerde dat er voldoende belangstelling én kennis aanwezig was om een werkgroep te beginnen”.19 Belangrijk is ook dat de werkgroep wordt gefaciliteerd door de gemeente Nijmegen. Het doel van de werkgroep is: “Om de sporen en resten in de omgeving van Nijmegen te inventariseren en in kaart te brengen. Om te beginnen zal er een systematische veldverkenning worden uitgevoerd op de Duivelsberg bij Berg en Dal.”20 Tot slot worden ook concrete plannen

Afb. 6 Het inmeten van de palenzwerm in Vlaardingen, mogelijk de fundering van een luchtafweergeschut. Foto: Guus van de Poel.

Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog

06-2014 binnenwerk.indd 367

|

367

28-11-14 09:14


Afb. 7 Schets van de Flugmeldepost in Wijdewormer en projectie van de diverse structuren op de huidige situatie. Bron: Menno de Boer.

Tabel 4 Overzicht van reacties op de vraag of een vereniging actiever wil zijn op het gebied van WOII-archeologie, uitgesplitst naar de huidige aandacht voor WOII-archeologie.

gemaakt voor gericht veldonderzoek. AWN-afdeling Noord Nederland is in samenwerking met RAAP Archeologisch Adviesbureau bezig een project op te zetten om Joodse werkkampen in (Noord-)Nederland in kaart te brengen: “Langzaam groeit het besef dat ook het bodemarchief kan bijdragen over onze kennis over deze kampen en dat inventarisaties een rol kunnen spelen in de archeologische monumentenzorg. […] Welke sporen zijn nog terug te vinden? Zijn deze werkkampen goed gedocumenteerd en vastgelegd? Wat kunnen we uit de gevonden sporen concluderen?”21 Dit onderzoek moet nog van start gaan. Behoud en presentatie van oorlogserfgoed Uit de enquête blijkt dat ook op een andere manieren gericht aandacht wordt besteed aan sporen en bodemvondsten uit de oorlogsjaren. De AWN-afdeling Naerdincklant vraagt al jaren aandacht voor het oorlogserfgoed in hun werkgebied. Zo zijn de aan het maaiveld zichtbare resten van het Duitse radarstation

ja

nee

neutraal

Geen onderzoek

5

3

1

Toevalsvondsten

1

1 4

Incidenteel onderzoek

4

Structureel onderzoek

2

totaal

12

368

|

geen reactie

totaal 9

1

3 8 2

8

1

1

22

Seeadler bij Weesp in 2007 na een melding door Naerdincklant ingevoerd in de landelijke archeologische database Archis. Deze vereniging publiceerde een overzicht van vliegtuigcrash-locaties in de regio en heeft in 2013 een themanummer van haar tijdschrift ‘Archeologica Naerdincklant’ volledig gewijd aan de archeologie van de Tweede Wereldoorlog.22 Tot slot heeft Naerdincklant in december 2013 bij de gemeente Hilversum een verzoek ingediend om de anti-tankgracht/wal rondom Hilversum aan te wijzen als gemeentelijk archeologisch monument (af b. 8).23 De motivatie hiervan is interessant, vooral omdat deze van toepassing is op veel resten uit de oorlog: “De anti-tankwal/ gracht die Hilversum omringt, markeert een bijzondere geschiedenis uit het oorlogsjaar 1944. De lage zichtbaarheid in combinatie met de beperkte bekendheid en grote verhaalkracht, rechtvaardigt een gemeentelijke bescherming van dit archeologische relict uit de Tweede Wereldoorlog.” In dit kader past ook de actie van de Stichting Historisch Egmond, die behalve een Werkgroep Archeologie, ook een Werkgroep Tweede Wereldoorlog heeft. De stichting heeft niet alleen onderzoek gedaan naar de Seehund, een 12 meter lange Duitse mini-onderzeeboot voor de kust van Egmond, maar heeft ook bij de gemeente Bergen aangedrongen op berging van het wrak.24 Na berging van het

Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog

06-2014 binnenwerk.indd 368

28-11-14 09:14


Afb. 8 Op een hoogtebeeld van de Hoorneboegse heide bij Hilversum is niet alleen het wallenpatroon van een Celtic Field zichtbaar (midden), maar ook de zigzaggende lijn van een Duitse tankgracht. Bron: AWN Naerdincklant.

wrak door gespecialiseerde bedrijven in 2002 dreigden de resten van de Seehund te verdwijnen (af b. 9). Het wrak werd in 2008 gered door het Bunkermuseum te IJmuiden en is daar sinds 2014 te zien. Alhoewel het hier niet gaat om archeologisch onderzoek, is het voorbeeld interessant omdat het laat zien hoe door particulier initiatief oorlogserfgoed behouden blijft. Het Bunkermuseum motiveerde de inspanningen voor de restauratie en presentatie als volgt: “Lange tijd was erfgoed afkomstig uit de WOII spannend, maar ook taboe. Ze prikkelde de verbeeldingskracht, maar stond natuurlijk ook model voor een periode vol verschrikkingen. Ze herinnerden aan een ongenode bezoeker. Het belichten van het bijzondere verhaal van de Seehund dient niet ter verheerlijking van de gebeurtenissen die kleven aan het object. De Seehund draagt bij aan het groeiende besef van de zeggingskracht van dergelijk erfgoed over een belangrijke periode van onze geschiedenis, hoe zwart die periode in veel opzichten ook is geweest.”25 Het voorbeeld toont de kennis die aanwezig is bij historische verenigingen en lokale musea en hun motivatie voor onderzoek naar en behoud van oorlogserfgoed.

Knelpunten Uit de enquête blijkt dat twaalf van de 22 verenigingen actiever zouden willen zijn op het gebied van WOII-archeologie (tabel 4). Hoewel niet expliciet is gevraagd naar knelpunten, is toch een aantal punten genoemd die als belemmerend worden ervaren. Het ontbreken van capaciteit is een knelpunt waarmee veel vrijwilligersverenigingen te kampen hebben. Het ontbreken van kennis en expertise wordt een paar keer expliciet als reden genoemd door verenigingen die nog geen onderzoek doen, maar dat wel zouden willen doen. Gemis aan kennis blijkt bovendien impliciet uit reacties waarin wordt opgemerkt dat in een werkgebied geen (ondergrondse) resten uit de oorlog voorkomen, terwijl dat in het betreffende gebied wel het geval is. Veel amateurarcheologen blijken niet bekend met (de historische bronnen over) de aanwezigheid van oorlogssporen in hun werkgebied. Daarbij valt op dat men zich niet altijd bewust is van de relatie tussen bovengrondse resten uit de oorlog en de “bijbehorende, in het landschap geïntegreerde sporen” - in de woorden van de werkgroep Velsen. Juist die sporen in het landschap bieden potentie voor inventarisaties en veldkarteringen.

Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog

06-2014 binnenwerk.indd 369

|

369

28-11-14 09:14


Afb. 9 Wrakresten van de Seehund op een terrein in Hoek van Holland. Bron: Wikipedia Commons.

Het ontbreken van kennis over de oorlogsgeschiedenis van hun werkgebied is een ander knelpunt. Dit lijkt deels te verklaren door het ontbreken van contacten met (lokale) historische verenigingen. Sommige verenigingen blijken duidelijk contact te hebben met lokale deskundigen, zoals de AWN-afdeling Noord-Holland Noord, die de enquête heeft doorgestuurd naar de Stichting Historisch Egmond. Een volgende stap is te komen tot een meer structurele vorm van uitwisseling en samenwerking. De voorbeelden van de Brabantse werkgroepen laten zien dat men al samenwerkt met historische verenigingen (heemkundeverenigingen). Aanbevelingen De verenigingen die actiever willen zijn op het gebied van WOII-archeologie, is gevraagd waaraan zij behoefte hebben. Dit heeft een aantal concrete wensen opgeleverd die zich in drie hoofdgroepen laten bundelen: 1. Samenwerking - meer contact en overleg met (lokale) historische verenigingen; - samenwerken en kennis/vaardigheden uitwisselen met anderen groepen die ook met oorlogsarcheologie bezig zijn; - meer samenwerking met gemeenten en provincies; en - samenwerking met ter zake kundige beroepsarcheologen.

370

|

2. Inhoudelijke ondersteuning/informatieverstrekking - kaarten van mogelijke locaties met resten uit de oorlog; - richtlijnen voor onderzoek WOII; en - standaard-Plan van Aanpak voor het vastleggen/documenteren van WOII-sporen. 3. Kennis en expertise van deskundigen - educatie (met name op gebied van munitierestanten); - specifieke objectkennis; - hulp bij determineren van sporen; en - kennis van militaire tactiek. Uit de enquête blijkt onmiskenbaar de winst die te behalen valt door de uitwisseling van kennis en ervaring tussen archeologische werkgroepen: de knelpunten van de één lijken al opgelost door de ander. Cruciaal is dat werkgroepen elkaar weten te vinden en weten welke kennis en ervaring er valt te delen. Het toegankelijk maken van onderzoeksgegevens speelt daarbij een belangrijke rol. Dit Westerheem-themanummer is daarvan een goed voorbeeld. Een landelijke werkgroep WOII-archeologie zou die kennisuitwisseling kunnen faciliteren, bijvoorbeeld ook wat betreft het opstellen van richtlijnen en een standaardPlan van Aanpak. Uitwisseling en samenwerking is hét aandachtspunt, dat als rode draad door de diverse reacties heen loopt. Archeologisch onderzoek naar oorlogsresten vraagt om samenwerking met lokale historische verenigingen en met organisaties die zich bezig houden met onderzoek naar en presentatie van oorlogserfgoed. Samenwerking kan bijvoorbeeld toegang geven tot kaarten met mogelijke locaties van oorlogssporen. Voor bepaalde onderwerpen ligt het voor de hand samen te werken met verenigingen in andere regio’s die zich bezig houden met hetzelfde thema. De Archeologische Werkgroep Waterland merkt op: “ook lopen veel verdedigingslinies door naar andere regio’s die hetzelfde onderwerp uitzoeken, denk aan de stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie.” Samen-

Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog

06-2014 binnenwerk.indd 370

28-11-14 09:14


werking met gemeenten kan informatie opleveren over locaties waar sporen uit de oorlog verwacht kunnen worden, zoals het voorbeeld van LeidschendamVoorburg laat zien. Ontbrekende capaciteit en/of kennis kan in huis worden gehaald door samenwerking met archeologie-studenten. Bovendien kan hier ook samenwerking met beroepsarcheologen worden genoemd, zoals bij het werkkampen-project. Samenwerken zullen de verenigingen vooral zelf moeten doen. Het AWNhoofdbestuur zou hierbij ondersteuning kunnen bieden, bijvoorbeeld door het (laten) opstellen van richtlijnen, het organiseren van werkweken/cursussen op het gebied van WOII-archeologie en het geven van voorlichting over de risico’s van niet-gesprongen explosieven. Kansen Uit de enquêtes volgen enkele zeer concrete kansen voor verenigingen die actiever willen zijn op het gebied van oorlogserfgoed. De opening van de visualisatie van het onderduikerskamp Dennenlust in april 2014 past in de trend om (oorlogs)erfgoed meer beleef baar en zichtbaar te maken voor publiek. Bij het restaureren, reconstrueren of visualiseren van oorlogserfgoed moet worden voorkomen dat de authentieke sporen en resten ongedocumenteerd verdwijnen; dit geldt uiteraard ook voor oudere archeologische vindplaatsen. Diverse stichtingen en verenigingen zijn actief met het zichtbaar maken van oorlogserfgoed, bijvoorbeeld in de Atlantikwall en andere verdedigingslinies. Hier ligt een kans voor amateurarcheologen om betrokken te worden bij dergelijke projecten. Bodemvondsten kunnen als stille getuigen van de oorlog een eigen verhaal vertellen. Een verhaal dat nog sterk aan zeggingskracht kan winnen wanneer de bodemvondsten op zorgvuldige wijze en in hun context zijn gedocumenteerd. Zo kunnen amateurarcheologen bijdragen aan het verhaal achter de vondst. Naer­ dincklant spreekt in dit verband van “de grote verhaalkracht.” Het voorbeeld van

de Seehund laat zien dat particulier initiatief een belangrijke rol kan spelen bij het behoud van oorlogserfgoed dat anders bij bergingen door gespecialiseerde bedrijven verloren zou gaan. Een andere kans is de toenemende behoefte bij gemeenten die hun erfgoed in kaart willen brengen, zoals het voorbeeld liet zien van de Archeologische Werkgroep Waterland. Ook de recreatieve ontsluiting van plaatsen met zichtbare oorlogssporen kan een aanleiding zijn om deze sporen te gaan karteren. Dit is zeker ook een kans voor verenigingen die geen gravend veldonderzoek kunnen of willen doen. Besluit Het beeld zoals in 2011 werd geschetst in de Odyssee-publicatie, dat amateurarcheologen niet of nauwelijks actief zijn op het gebied van WOII-archeologie, kan op basis van deze enquête worden bijgesteld. Van de 22 verenigingen die hebben gereageerd, besteden 13 in meer of mindere mate aandacht aan resten uit de Tweede Wereldoorlog. De 22 reacties geven inzicht in de redenen en motivatie waarom sommige verenigingen van amateurarcheologen wel onderzoek doen naar oorlogsresten en andere niet. Uit de verschillende reacties blijkt bovendien dat het antwoord op een vraag of knelpunt van de ene vereniging, kan worden gevonden in (de) ervaring(en) van andere verenigingen. Veel amateurarcheologen lijken dat (nog) niet van elkaar te weten. Deze ronde langs de velden heeft een gevarieerd beeld opgeleverd van de activiteiten van amateurarcheologen op het gebied van archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Dit beeld is zeker niet compleet en daarom zijn aanvullingen en reacties zeer welkom. Het is wenselijk de enquête over een paar jaar nog eens te herhalen. Om het beeld compleet te maken zou daarbij ook gekeken moeten worden naar activiteiten van detectorzoekers en andere particuliere onderzoekers die zich bezig houden met oorlogserfgoed.26

Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog

06-2014 binnenwerk.indd 371

|

371

28-11-14 09:14


Noten 1 Ruurd Kok (1969) is archeoloog en werkt als senior beleidsadviseur bij RAAP Archeologisch Adviesbureau, waar hij onder andere onderzoek doet naar resten uit de Tweede Wereldoorlog. 2 Kok & Wijnen 2012. 3 Weliswaar hebben ook enkele werkgroepen gereageerd die deel uitmaken van een AWN-afdeling, maar deze zijn niet als afdeling gerekend. 4 Zie ook Wijs 2014. 5 Tankhindernis, ook wel Drakentandversperring genoemd. 6 http://www.archeologie-apeldoorn.nl/gevonden.htm, geraadpleegd 15 juli 2014. 7 Kusters & Van Enckevort 2014. 8 De grootschalige opgravingen op de Stamelberg te Gennep door het toenmalige Instituut voor Pre- en Protohistorie uit Amsterdam, zie Kok & Wijnen 2012, p. 20. 9 Op verzoek van de toenmalige gemeente Linne (tegenwoordig gemeente Maasgouw). 10 Smeets 1995. 11 Bijvoorbeeld Mans 2000; Kok, Beckers & Mans 2014. 12 Informatie via Ron Bloemen, per mail 21 juli 2014. 13 http://www.peelbelangonline.nl/nieuws/onderduikerskamp-dennenlust-nagebouwd, geraadpleegd 15 juli 2014. 14 Grevenhof 2011; Kok 2011. 15 Kemp 2009, pp. 53-72. 16 Persoonlijke mededeling Menno de Boer, per mail 18 april 2014. 17 Dekker 2014; http://www.archeologiewaterland.nl/digitale-erfgoedkaart-dijkvakonderzoek/. 18 Ten Hag & Klinkenberg 2013. 19 Ten Hag 2014, p. 22. 20 http://www.awnregionijmegen.nl/werkgroepwo2.htm, geraadpleegd 16 juli 2014. 21 http://www.awn-archeologie.nl/index.php/onderzoek/awn-projecten, geraadpleegd 22 juli 2014. 22 Respectievelijk Cruysheer 2008 en http://www.academia.edu/4743753/Archeologica_Naerdincklant_2013-3_Archeologie_van_de_tweede_wereldoorlog, geraadpleegd 21 juli 2014. 23 Zie voor sporen van de tankgracht Wortelboer 2014. 24 Groen & Leijen 1999a en 1999b. 25 Sponsorbrochure ‘Red de Seehund!’ uit mei 2011; http://www.bunkermuseum.nl/docs/sponsorbrochureMei2011.pdf. 26 Mijn hartelijke dank gaat in de eerste plaats uit naar allen die de moeite hebben genomen de enquête in te vullen, aanvullende vragen te beantwoorden en beeldmateriaal aan te leveren. Daarnaast wil ik graag bedanken: Fred van den Beemt (AWN) voor zijn ondersteuning en Jobbe Wijnen (RAAP) voor zijn commentaar op een eerdere versie van dit artikel. Literatuur Cruysheer, A.T., 2008: Vergeten vliegtuigen. Luchtvaartarcheologie tussen Vecht en Eem, Tussen Vecht en Eem, 88-97. Dekker, T., 2014: Dijkvakonderzoek Waterlandse Zeedijkvan Katham, Monnickendam en Uitdam, inclusief Marken, Archeologische Werkgroep Waterland. Grevenhof, R., 2011: Veldverkenning langs de Rijksweg A20, Terra Nigra 179, 14-22. Groen, P. & R. Leijen, 1999a: Een Duitse mini-onderzeeboot voor de kust van Egmond (1), Geestgronden 6.1, 3-9. Groen, P. & R. Leijen, 1999b: Een Duitse mini-onderzeeboot voor de kust van Egmond (2), Geestgronden 6.2/3, 35-38. Hag, L. ten & P. Klinkenberg, 2013: Archeologie op de Duivelsberg: een onderzoek naar sporen van WO-II in de omgeving van Nijmegen, Archeologica Naerdincklant. Archeologisch tijdschrift voor het Gooi en Omstreken 3, 51-55. Hag, L. ten, 2014: Verslag van de Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. AWN Afdeling Nijmegen en Omstreken, Jaarverslag 2013, 22-28. Kemp, B., 2009: De luchtoorlog boven de Zaanstreek. Oorlogsherinneringen van een jeugdige Zaankanter, Oosthuizen. Kok, R.S., 2011: Sporen van een Flak-stelling en de tankgracht. Archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Vlaardingen, Terra Nigra 179, 23-29. Kok, R.S. & J.A.T. Wijnen, 2012: Oorlog op de plank: inventarisatie en potentie van oude archeologische opgravingen met sporen en vondsten uit de Tweede Wereldoorlog, RAAP-rapport 2546, Weesp. Kok, R., D. Beckers & R. Mans, 2014: Van bodemvondst naar historisch verhaal. Enkele voorbeelden uit de archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Limburg. De Maasgouw 133, 93-103. Kusters, J. & H. van Enckevort, 2014: Het verloren Nood-Vierdaagschekruisje. In H. van Enckevort (Red.) Kleine verhalen. Archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Nijmegen en omstreken, Gemeente Nijmegen, Bureau Archeologie en Monumenten, 40-41. Mans, R., 2000: Het gevecht bij ‘Aandenberg’ in Montfort, januari 1945. Heemkundevereniging Roerstreek, Jaarboek 2000 32, 142-154. Smeets, J., 1995: Opgraving militaire graven Linnerbos. Heemkundevereniging Roerstreek, Jaarboek 1995 27, 80-87. Wijs, B., 2014: Geborgen in de polderklei. Airmen van de Zuiderzee, Lelystad. Wortelboer, R., 2014: Van Bronstijd tot moderne tijd. Een reis door de tijd aan de hand van lokale hoogteverschillen in de Hoorneboegse Heide bij Hilversum. Archeologica Naerdincklant 2014-2, 13-18.

372

|

Een enquête onder amateurarcheologen over archeologie van de Tweede Wereldoorlog

06-2014 binnenwerk.indd 372

28-11-14 09:14


Sporen van de strijd op de Wylerberg, september 1944

Aanzet tot reconstructie van een militair landschap Leo ten Hag1

Op 8 mei 2012 hield Ruurd Kok van RAAP Archeologisch Adviesbureau op uitnodiging van de AWN Afdeling Nijmegen e.o. een lezing over archeologie van de Tweede Wereldoorlog in de omgeving van Nijmegen.2 De lezing vond plaats in het Huis van de Nijmeegse geschiedenis, waar op dat moment ook een kleine tentoonstelling te zien was van tijdens opgravingen gedane vondsten van resten uit de Tweede Wereldoorlog. Deze vondsten waren echter niet het resultaat van gericht onderzoek, maar in feite niet meer dan ‘bijvangsten’ in een onderzoek met een ander doel. In zijn lezing betoogde Kok dat er meer systematisch onderzoek gedaan zou moeten worden naar sporen uit de oorlog. Hij liet tal van voorbeelden zien van locaties waar in Nijmegen oorlogssporen nog zichtbaar zijn. Een inventarisatie daarvan zou zeer wenselijk zijn. Voor AWN-afdeling Nijmegen e.o. was deze lezing mede aanleiding om te polsen wie van onze leden geïnteresseerd zou zijn in archeologie van de Tweede Wereldoorlog. Een oproep in de Nieuwsbrief gaf veel reacties, ook van niet-AWN leden. Een aantal van hen bleek zich al jaren bezig te houden met onderzoek naar sporen van de strijd in de omgeving van Nijmegen in de periode 1944-1945. Besloten werd om een AWN-werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog op te richten, teneinde de aanwezige kennis en kunde te bundelen. In het najaar van 2013 is deze werkgroep onder leiding van Paul Klinkenberg gestart met structureel onderzoek naar

oorlogssporen op de ten zuidoosten van Nijmegen gelegen Wylerberg. Doel onderzoek Wat de werkgroep beoogt, is het geven van een reconstructie van het militaire landschap ten zuidoosten van Nijmegen, zoals dit is gevormd in de periode september 1944 tot februari 1945. (afb 1). Het uiteindelijke doel is vergelijkbaar met wat in Kok e.a., Archeologie van de Tweede Wereldoorlog een reconstructie van de ‘ruimtelijke context’ wordt genoemd: “(…) de relatie tussen nog aanwezige, gelijktijdige objecten of structuren. Hierbij gaat het nadrukkelijk ook om het in beeld brengen van de relaSporen van de strijd op de Wylerberg, september 1944

06-2014 binnenwerk.indd 373

|

373

28-11-14 09:14


Afb. 1 Dit uit 1944 daterende kaartje geeft een overzicht van het door de AWNWerkgroep te onderzoeken gebied. Bron: Library of Congress.

tie tussen de diverse soorten sporen, zoals bodemarchief, sporen in het landschap, gebouwd erfgoed en oorlogsschade op bomen en bouwwerken�.3 We proberen de opbouw van de frontlinie in kaart te brengen: het stelsel van veldversterkingen als schuttersputten, loopgraven, geschutsopstellingen, commandoposten en voorzieningen als veldhospitalen, opslagplaatsen van munitie en materiaal. We inventariseren ook de ten gevolge van oorlogshandelingen ontstane sporen aan gebouwen en wat er aan bouwwerken in de beschreven periode is verdwenen. Waarom de Wylerberg? De Wylerberg, en als onderdeel daarvan de Duivelsberg, is deel van een in het Saalien gevormd stuwwallenlandschap en is het enige hooggelegen gebied in de omgeving van Nijmegen. Vanaf het in de 11e eeuw gebouwde mottekasteel, genaamd Mergelpe, op de Duivelsberg

374

|

heeft men een weids overzicht over de Ooijpolder en bij helder weer is zelfs de zuidrand van de Veluwe zichtbaar. Onderlangs de Duivelsberg, aan de noordoostzijde, loopt de weg van het Duitse plaatsje Wyler, via Beek naar Nijmegen. Wie de Duivelsberg in bezit heeft, heeft controle over de omgeving en meer in het bijzonder over de genoemde weg van Wyler naar Nijmegen. Voor de Amerikaanse parachutisten die in september 1944 bij Nijmegen landden, met als doel de verovering van de brug bij Grave en de Waalbrug, was het controleren van de Wylerberg/Duivelsberg van groot strategisch belang. De verovering van deze, in september 1944 achter de Duitse linies gelegen bruggen was onderdeel van Operatie Market Garden: het geallieerde plan om, behalve de genoemde, ook de bruggen bij Eindhoven en Arnhem op de Duitsers te veroveren. De bedenker van dit plan, generaal Montgo-

Sporen van de strijd op de Wylerberg, september 1944

06-2014 binnenwerk.indd 374

28-11-14 09:14


mery, beoogde met deze speerpuntactie vanaf Arnhem het voor de Duitse oorlogsindustrie belangrijke Ruhrgebied te veroveren en aldus het einde van de oorlog te kunnen bespoedigen. De verovering van de bruggen bij Grave en Nijmegen werd in handen gelegd van de Amerikaanse 82e luchtlandingsdivisie onder commando van generaal Gavin. Gavin kreeg uitdrukkelijk de opdracht mee om behalve de bruggen ook de high ground ten (zuid)oosten van Nijmegen te veroveren: “3rd Battalion, one demolition section attached, in priority listed will: 1) Seize, clear, organize and defend high ground indicated on Operations overlay (area around Berg-en-Dal and Beek, east of Nijmegen)”.4 Het derde bataljon was onderdeel van het 508e Parachute Infantry Regiment (PIR), één van de drie PIR’s waaruit de 82e luchtlandingsdivisie was samengesteld. Achteraf gaf Gavin aan hoe belangrijk de controle over deze hoogten was voor het slagen van zijn missie. Alleen het in bezit hebben van de bruggen zou volgens hem “absolutely worthless” zijn zolang de vijand de controle over de heuvels in de directe nabijheid zou hebben: “(…) he could have destroyed the bridges by shellfire or at least denied their use constantly if we permitted him to hold the high ground”.5

konden de Duitsers versterkingen aan voeren voor de verdediging van de Waalbrug. Zoals eerder gezegd: wie de Duivelsberg in bezit heeft controleert ook de weg van Wyler naar Nijmegen. Foley en zijn mannen wisten de heuvel te veroveren en zij groeven zich in op de top; er werden voorposten uitgezet onder aan de helling, op dakhoogte van het toenmalige hotel Startjeshof. De strijdmacht, bestaande uit twee pelotons van de A-compagnie, versterkt met een peloton van de G-compagnie, wist de hoogte tegen zware Duitse tegenaanvallen te behouden. Opzet onderzoek De boven beschreven strijd heeft tal van sporen op de Wylerberg en Duivelsberg

Afb. 2 Vermoedelijke schuttersput op de Wylerberg, met uitzicht op de weg Wyler-Beek-Nijmegen. Foto: Paul Klinkenberg.

Aan het begin van de Amerikaanse luchtlandingen was de Duivelsberg bezet door troepen van de Kampfgruppe Fürstenberg; zij hadden posities ingenomen op de oostelijke, noordelijke en westelijke helling. De A-compagnie van het 508e PIR onder commando van luitenant John Foley kreeg op 19 september de opdracht om de Duivelsberg op de Duitsers te veroveren. Volgens De Groot was het gevecht om de Duivelsberg “een van de opmerkelijkste acties in de gevechten van de Amerikaanse luchtlandingstroepen bij Nijmegen”.6 De Duivelsberg moest koste wat het kost worden veroverd: de Amerikanen waren er nog niet in geslaagd de brug bij Nijmegen te veroveren, de Duitse tegenstand bleek sterker dan verwacht. Over de weg van Wyler naar Nijmegen Sporen van de strijd op de Wylerberg, september 1944

06-2014 binnenwerk.indd 375

|

375

28-11-14 09:14


Afb. 3 Ingetekende loopgraaf bij de Holdeurn. Tekening: Willem Kuppens.

376

|

achtergelaten: het is daarmee een archeologisch gunstig terrein. Het gevecht om de Duivelsberg is ook min of meer uitgebreid beschreven in de (vak)literatuur.7 Met behulp hiervan konden wij als werkgroep ons een beeld vormen van het verloop van de strijd en in het veld nagaan wat hiervan nog zichtbaar is. Bij een aantal leden van onze werkgroep was al veel kennis over deze periode aanwezig en men beschikte men over een gedetailleerd overzicht van waar zich sporen bevinden. Voor een eerste, inventariserend onderzoek, werd daarom een systematisch bureauonderzoek niet noodzakelijk geacht. Het doel van een dergelijk bureauonderzoek wordt door o.a. Wijnen omschreven als het kunnen bepalen waar welke sporen aangetroffen kunnen worden.8 Zoals gezegd was deze kennis bij leden van de werkgroep al aanwezig. Het onderzoek dat wij op de Duivelsberg hebben verricht, kan worden omschreven als een inventariserend veldonderzoek. Voor het inventariseren van de sporen hebben we een formulier ontworpen waarin

opgenomen: spoornummer, vaknummer, XY-coรถrdinaten van een aangetroffen spoor, omvang (lengte, breedte, diepte) van het spoor, een korte omschrijving of schets en of er al dan niet een foto van het betreffende spoor is gemaakt. Het vastleggen van de X- en de Y-coรถrdinaten is uiteindelijk met de GPS-module op mobiele telefoons gebeurd. Daarbij is in aanmerking genomen dat de aldus vastgelegde coรถrdinaten in het bosgebied een afwijking vertonen: afhankelijk van de gebruikte GPS-module en de begroeiing/obstakels ter plaatse kan de afwijking ca. 10 tot 15 m bedragen. Met medewerking van het Bureau Monumenten en Archeologie van de gemeente Nijmegen zijn in verband met het inmeten van sporen ook proeven gedaan met een geavanceerd GPS-apparaat en een Robotic Total Station (RTS). Het GPS-apparaat gaf dezelfde afwijkingen als de GPS-module op de mobiele telefoon. De plaatsbepaling van de RTS bleek slechts mogelijk als de voor de plaatsbepaling benodigde vaste punten zich bevonden in open terrein (bv. in weiland of op

Sporen van de strijd op de Wylerberg, september 1944

06-2014 binnenwerk.indd 376

28-11-14 09:14


akker). Het na plaatsbepaling inmeten van sporen met behulp van RTS bleek vervolgens in de meeste gevallen onmogelijk: er was in veel gevallen geen verbinding tussen RTS en prisma als gevolg van obstakels in de vorm van takken, bladeren, bomen e.d. Uiteindelijk zijn we met de GPS-module op mobiele telefoons blijven werken en hebben we de genoemde afwijkingen voor lief genomen. Om er voor te zorgen dat het gehele terrein werd onderzocht en er niet onbedoeld stukken zouden worden overgeslagen, hadden we in eerste instantie bedacht om het terrein in vakken van 50x50 m te verdelen. De GPS-coördinaten van de vier hoeken zouden worden opgenomen en op een kaart van het gebied worden overgebracht. Een onderzocht vak kon dan worden afgevinkt. Deze werkwijze bleek in de praktijk echter zeer tijdrovend te zijn. Zo kostte het ons een hele ochtend om één vak op deze manier uit te zetten. En het hele gebied beslaat honderden van dergelijke vakken! De gesteldheid van het terrein (heuvelachtig, struiken en bomen) maakt het extreem lastig om met enige nauwkeurigheid vakken uit te zetten. Vrij snel zijn we hiermee gestopt en hebben besloten vakken uit te zetten met als referentiepunten elementen in het terrein: een pad, kruising, kloof, grenspalen, etc. Met behulp van jalons werd nu een gebied uitgezet waarvan we aannamen dat dit in één ochtend op sporen geïnventariseerd en geregistreerd kon worden. Het onderzochte gebied werd op kaart ingekleurd en in het terrein met piketpaaltjes afgezet. Na het uitzetten van een vak begon de veldverkenning. De onderzoekers doorkruisten op enige meters afstand van elkaar een vak en een ieder plaatste een piketpaaltje bij wat eventueel een spoor uit de Tweede Wereldoorlog kan zijn. Hierna werden de al dan niet vermeende sporen gezamenlijk nagelopen en ter plekke (en voorlopig) beslist of er inderdaad sprake was van een spoor (afb. 2). Was er naar ons oordeel inderdaad sprake van een spoor dan werd dit op het registratieformulier vastgelegd. Aanvankelijk gebeurde de registratie handmatig; later in het onderzoek kregen

wij de beschikking over een veldlaptop, zodat we de sporen rechtstreeks in een Excel-bestand konden invoeren. Bij ons veldonderzoek hebben wij ook een aantal loopgraven van soms tientallen meters lengte aangetroffen. Deze hebben wij handmatig ingemeten en op millimeterpapier getekend (afb. 3). Voor het weergeven van de locatie in het terrein konden wij daarbij gebruik maken van aanwezige grenspalen waarvan de coördinaten bekend zijn. Langs deze grenspalen is een meetlint uitgezet als basislijn en evenwijdig daaraan een meetlint langs de loopgraaf. Vanuit dit tweede meetlint kon een haakse hoek worden uitgezet met behulp van de 3-4-5 steek.9

Afb. 4 De nader geanalyseerde vakken op de Duivelsberg. Tekening: Willem Kuppens.

Evaluatie van eerste fase onderzoek Tussen juli 2013 en maart 2014 heeft de AWN-werkgroep ongeveer eenderde van de Wylerberg onderzocht op sporen uit de Tweede Wereldoorlog. Na afloop van dit eerste, inventariserende onderzoek heeft de auteur van dit artikel, samen met Willem Kuppens (lid van de werkgroep) Sporen van de strijd op de Wylerberg, september 1944

06-2014 binnenwerk.indd 377

|

377

28-11-14 09:14


Afb. 5 Kaartje van de aanval van Amerikaanse parachutisten op de Duitse stellingen op de Duivelsberg. Bron: Nordyke 2012, 331.

378

|

de tot nog toe gevolgde werkwijze geanalyseerd. We hebben ons hierbij beperkt tot het op bijgaand kaartje (afb. 4) weergegeven gebied: de Duivelsberg rondom het mottekasteel. De reden waarom wij voor dit gebied hebben gekozen is het feit, dat de gevechten die op deze locatie zijn gevoerd redelijk gedetailleerd in de literatuur zijn beschreven (afb. 5). Het doel van de analyse was onder andere of de tot nog toe gevolgde wijze van onderzoek en registratie voldoende is geweest om de sporen te kunnen determineren. Dit determineren heeft betrekking op twee zaken. Ten eerste: kan bepaald worden van welke aard een geregistreerde veld-

versterking is? Dat wil zeggen: is er sprake van een schuttersput (éénmans, of meermans), een mortieropstelling, een loopgraaf, een commandopost, etc.? En ten tweede: door wie zijn welke veldversterkingen wanneer aangelegd? Om een antwoord op de eerste vraag te kunnen geven bleek ons dat de wijze van registratie niet eenduidig is geweest en bovendien niet altijd even nauwkeurig is geschied. Een schuttersput was bijvoorbeeld voorzien van een aarden wal en soms is deze meegenomen bij het bepalen van de afmeting, soms weer niet. Het bepalen van de afmetingen van een veldversterking blijft sowieso lastig omdat we afhankelijk zijn van wat we met het blote oog kunnen waarnemen. We hebben niet de toestemming van Staatsbosbeheer, de verantwoordelijke instantie, om sporen te couperen en aldus een duidelijker inzicht in de omvang en structuur van een veldversterking te kunnen verkrijgen. Een mogelijke oplossing kan zijn om militaire handboeken uit de betreffende periode te raadplegen en aldus inzicht verkrijgen in de wijze waarop door de verschillende strijdende partijen bijvoorbeeld een schuttersput diende te worden aangelegd. Hierbij dient natuurlijk wel rekening te worden gehouden met het feit dat militairen in het heetst van de strijd zich niet altijd (of misschien maar zelden) aan de voorgeschreven richtlijnen zullen hebben gehouden.10 Over de (on)nauwkeurigheid van de GPScoördinaten is eerder al een opmerking gemaakt. Daar komt nog bij dat er door leden van de werkgroep de XY-coördinaten op verschillende manieren vastlegden, zodat er veel tijd gestoken moest worden in het herleiden van alle waarnemingen tot een gemeenschappelijk systeem. De van sporen gemaakte foto’s bleken niet allemaal duidelijke informatie op te leveren. Vaak bleek er niet meer zichtbaar dan een onduidelijke kuil met bladeren, waarop nauwelijks de omvang en locatie van de veldversterking uit afgeleid kon worden. In samenhang hiermee bleek ook de omschrijving van het spoor doorgaans te summier. Voor het determineren van een

Sporen van de strijd op de Wylerberg, september 1944

06-2014 binnenwerk.indd 378

28-11-14 09:14


spoor is het raadzaam om niet alleen de XY-coördinaten weer te geven, maar deze ook te voorzien van een (korte) omschrijving of schets van de directe omgeving: de nabijheid van een kruispunt, uitzicht over een weg, aanwezigheid van schootsveld in welke richting, etc. De tweede vraag: “Hoe kunnen we bepalen door wie wanneer welke veldversterking is aangelegd?” is zonder meer het meest lastig te beantwoorden. Na de verovering van de Duivelsberg hebben de Amerikaanse parachutisten eigen versterkingen aangelegd, maar zij hebben ook gebruik gemaakt van door de Duitsers aangelegde versterkingen. In november 1944 werden de Amerikanen bovendien afgelost door eenheden van het Eerste Canadese leger en zij hebben op hun beurt weer eigen schuttersputten gegraven en wellicht bestaande aangepast. Hier komt nog een moeilijkheid bij: wij doen onderzoek naar sporen uit de Tweede Wereldoorlog, maar het terrein kan ook sporen herbergen uit de Eerste Wereldoorlog. De Wylerberg is tegenwoordig Nederlands grondgebied, maar behoorde tot het midden van de jaren ‘60 van de vorige eeuw tot Duits grondgebied. Het is niet ondenkbaar dat de Duitsers in de jaren 1914-1918 op het hier onderzochte gebied loopgraven hebben aangelegd. En uit de periode na 1918 weten we dat in de omgeving Belgische troepen gelegerd zijn geweest. Maar om ons te beperken tot sporen waarvan we met hoge mate van zekerheid kunnen aannemen dat ze uit de Tweede Wereldoorlog stammen: het raadplegen van militaire handboeken (Duitse, Amerikaanse en Canadese) kan informatie verschaffen over de ‘nationaliteit’ van een versterking. Een eerste bestudering van deze handboeken leert echter (naast de eerdergenoemde moeilijkheid dat militairen niet altijd volgens het boekje handelen) dat de standaardafmetingen van Duitse, Amerikaanse en Canadese veldversterkingen niet veel van elkaar afwijken. Aanvullende informatie zal wellicht te halen zijn uit dagrapporten (G2 reports

en after action reports) van de betrokken legereenheden. Met name de G2 reports geven doorgaans gedetailleerde informatie over waar men vijandelijke troepen vermoedde en waar men een tegenaanval verwachtte. Deze informatie, verschaft door de inlichtingendiensten ,was mede bepalend voor het soort veldversterkingen en de locatie waar deze werden aangelegd. Behoud van sporen en publieke aandacht In maart 2014 hebben wij de eerste fase van een onderzoek afgerond, dat uiteindelijk tot een reconstructie van de ‘ruimtelijke context’ moet leiden. Of, anders gezegd, een antwoord wil geven op de vraag hoe het gebied ten zuidoosten van Nijmegen ten gevolge van oorlogshandelingen in de periode september 1944 en februari 1945 is veranderd. Rekening houdend met de in de vorige paragraaf gesignaleerde moeilijkheden en aanbevelingen zullen wij het onderzoek de komende jaren voortzetten. Tot slot een meer fundamentele vraag: Waarom onderzoek doen naar sporen uit de Tweede Wereldoorlog? Geeft het een ander inzicht in het verloop van de strijd, in ons geval in Operatie Market Garden? En in het verlengde van deze vraag: zijn de aangetroffen sporen de moeite van het behouden waard? Uit de voorlaatste paragraaf wordt eigenlijk al duidelijk dat we eerder literatuur en schriftelijke bronnen nodig hebben om sporen (bij benadering) te kunnen determineren dan dat veldsporen een correctie of zelfs maar een aanvulling op het uit de geschiedschrijving bekende beeld geven. Vooralsnog kunnen wij het eens zijn met de opmerking uit het ADC Rapport uit 2014, dat “de interpretatie van archeologische resten en sporen niet ‘dikwijls’, maar altijd afhankelijk is van historische bronnen (…)”.11 Wellicht dat ons vervolgonderzoek meer inzichten kan opleveren omtrent het precieze verloop van de strijd in de omgeving van Nijmegen, maar dat zal nog moeten blijken. Belangrijker lijkt ons op dit moment de vraag naar de publieke belangstelling voor de oorlog in onze omgeving en hoe deze levend kan worden gehouden. Het voormalige strijdtoneel in Sporen van de strijd op de Wylerberg, september 1944

06-2014 binnenwerk.indd 379

|

379

28-11-14 09:14


de omgeving van Nijmegen kent talrijke monumenten en herdenkingstekens, maar deze zijn als het ware deel van de dagelijkse omgeving geworden en kunnen daardoor aan zeggingskracht verliezen. Dit geldt ook voor straatnamen die naar de hoofdrolspelers van Operatie Market Garden zijn vernoemd. Bovendien verwijzen deze elementen slechts naar de gevoerde strijd en zijn er geen ‘resultaat’ van. Een museum als het Nationaal Bevrijdingsmuseum in Groesbeek besteedt uiteraard aandacht aan Market Garden, maar de daar getoonde materiële resten

zijn natuurlijk niet meer te zien in de oorspronkelijke context. Onderzoek naar en behoud van veldsporen lijkt ons met name daarom van belang: anders dan monumenten, straatnamen en collecties van oorlogsmateriaal in musea geeft een authentiek spoor in het veld een concreter beeld. Hier, op deze plaats, heeft de strijd gewoed waar in literatuur over te lezen is, waar gedenktekens naar verwijzen en waar in musea een en ander van te zien is. lhwtenhag@planet.nl

Noten 1 Leo ten Hag is historicus en secretaris van AWN-afdeling 16 Nijmegen e.o. Hij is tevens lid van de tot de afdeling behorende werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. 2 Kok 2012. 3 Kok 2013, 42. 4 Nordyke 2012, 254. 5 Gavin 1945. 6 De Groot 1984, 111. 7 Onder andere in Nordyke 2012, 328-334, 335-338; De Groot 1984, 111-114, Lord 1977, 49-52; Boroughs 2013, 268277; LoFaro 2011, 382-387. 8 Wijnen 2009, 21. 9 Alders 2009, 86. 10 Wijnen 2009, 42 (noot 60). 11 Bosman 2014, 28. Literatuur Alders, P. e.a., 2009: Van bodemvondst tot database. Handboek voor de amateurarcheoloog, Utrecht. Boroughs, Z., 2013: The 508th Connection, Bloomington. Bosman, A.V.A.J., E.J. van Ginkel, J.P.F. Verweij & W.B. Waldus, 2014: De archeologie van modern oorlogserfgoed. Een inventarisatie van het wetenschappelijke, maatschappelijke en juridische kader voor land- en waterbodems in een nationaal en internationaal perspectief. (ADC Rapport 3595), Amersfoort. Gavin, James, 1945: Market reflections by James Gavin to Captain Westover (historical officer), Z.pl. Groot, Norbert A. de, 1984: Als sterren van de hemel. De oorlog in het Rijk van Nijmegen – 1944, Weesp. Kok, Ruurd, mei 2012: De verborgen oorlogsgeschiedenis van Nijmegen en omgeving: over het belang van WOIIarcheologie, Nieuwsbrief van de AWN Vereniging van vrijwilligers in de archeologie, Afdeling 16 Nijmegen e.o. (samenvatting van de lezing). Kok, R.S. & W.K. Vos (red.), 2013: Archeologie van de Tweede Wereldoorlog. (Rapportage archeologische Monumentenzorg 211), Amersfoort. LoFaro, Guy, 2011: The sword of St. Michael: the 82nd Airborne Division in World War II, Cambridge. Lord, William G., 1977: History of the 508th Parachute Infantry, Washington. Nordyke, Phil, 2012: Put us down in hell. The combat history of the 508th Parachute Infantry Regiment in World War II, Matthews. Wijnen, J.A.T. 2009: Oorlog in de Sysselt, deel 1. Een onderzoek naar fysieke sporen van de Tweede Wereldoorlog in de Sysselt bij Ede en Aanbevelingen voor het Cultuurhistorisch Beheer van Oorlogserfgoed, Wageningen.

380

|

Sporen van de strijd op de Wylerberg, september 1944

06-2014 binnenwerk.indd 380

28-11-14 09:14


Archeologie van het militaire achterland Een case study met voorlopige resultaten van het munitiedepot bij Apeldoorn Martijn Reinders1

In Nederland is – de luchtoorlog niet meegerekend – tijdens de Tweede Wereldoorlog nog geen negen maanden strijd geleverd. In deze periode consolideerde het front zich op sommige plekken ook nog een tijd lang. Toch was de Duitse bezettingsmacht wel vijf jaar aanwezig, waarbij diverse bestaande kazernes of oefenterreinen in gebruik bleven. Bovendien bestemden de Duitsers grote gebieden natuur voor militaire doeleinden, zoals voor de aanleg en uitbreiding van vliegvelden, barakken, radarstations en niet te vergeten de Atlantikwall. Opslag van wapens en munitie, medische zorg en onderhoud van voertuigen zijn enkele voorbeelden van dagelijkse bezigheden, waarbij militairen vooral bezig zijn met andere taken dan daadwerkelijk vechten met het wapen in de hand. Maar ook buiten de in beslag genomen terreinen vertoonden zich militairen. In een bezet land was op straat, met name in de steden, veel militair personeel te zien dat ook de civiele markt beïnvloedde door het kopen van voedsel, drank en bijvoorbeeld verzorgingsproducten. Dit speelde zich af in het ‘militaire achterland’ en dit artikel gaat wat nader in op deze fenomenen en de sporen die ze achterlieten in het bodemarchief. Kort gezegd: wat vinden archeologen terug

van wat militairen nog meer deden dan vechten? Conflictlandschap Oorlog betekent niet alleen puur strijd en tijdens een oorlog hoeft ook niet de gehele periode strijd geleverd te worden. In een recente publicatie wordt het ‘conf lictlandschap’ uitgelegd als een parapluterm voor “alle vormen van oorlogs­ erfgoed”. 2 Ook Kenny Brouwers (Universiteit Leiden) sprak tijdens zijn Archeologie van het militaire achterland

06-2014 binnenwerk.indd 381

|

381

28-11-14 09:14


Afb. 1 Detail van aanvoerstraten (‘Nachschubstrassen’) op een kaart van een fictief ‘model’ MunitionsAusgabestelle uit een Duits legervoorschrift. Bron: persoonlijke collectie auteur.

lezing op het symposium van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed over militair erfgoed over the landscape of conf lict waarin ook alle fenomenen die indirect met de oorlogsvoering te maken hebben worden meegenomen.3 Kijken we naar voorbeelden van onderzoek in Nederland dan ligt de nadruk vaak op het gevecht. Als dit niet het geval is dan is de vindplaats veelal wel primair aangelegd met een offensieve of defensieve functie. Voorbeelden hiervan zijn een Duitse luchtafweerstelling nabij Arnhem 4 en archeologische begeleidingen van vliegtuigwrakken.5 Het archeologisch onderzoek in de voormalige concentratiekampen Amersfoort en Westerbork door RAAP Archeologisch Adviesbureau vindt duidelijk plaats in het ‘achterland’.6 Het zwaartepunt ligt echter nog op het slagveld. Het militaire achterland Een leger of de krijgsmacht is, kort door de bocht, de uitvoerende macht van een land of staat wanneer deze zich in een conf lict bevindt: primair bedoeld voor strijd, zowel offensief als defensief.7 In

382

|

principe staan alle onderdelen van een legermacht in dienst hiervan. De resten die men hiervan terugvindt, worden gezamenlijk onder de eerder genoemde term ‘landscape of conf lict’ gevangen. De archeologie van het ‘militaire achterland’ tracht een beeld te schetsen van het militaire leven los van de directe strijd. Het beschrijft een fragment van het conf lictlandschap. Bij dit achterland moet worden gedacht aan militaire hospitalen, verbandplaatsen en ziekenposten, allerlei soorten munitiedepots, barakken, kantines en voertuigparken. Bunkers, loopgraven en stellingen zijn voorbeelden van sporen of vindplaatsen die primair zijn aangelegd voor de strijd, ook als deze enkel zijn aangelegd maar niet gebruikt. Bodemonderzoek naar de hierboven genoemde voorbeelden is interessant omdat dit een uniek beeld ‘achter de schermen’ geeft van een leger ten tijde van een belangrijk conf lict. Bovendien waren dit soort locaties vaak permanent ingericht en bestonden zij in veel gevallen langer dan stellingen of loopgraven, die na het verschuiven van het front wer-

Archeologie van het militaire achterland

06-2014 binnenwerk.indd 382

28-11-14 09:14


den achtergelaten. In archeologische zin betekent dit dat de vondstdichtheid groter kan zijn, terwijl sporen die langer in gebruik zijn mogelijk meer informatie geven. Het militaire achterland kan zowel in bovengrondse als ondergrondse sporen worden gevonden. Duitse militairen lieten vijf jaar hun sporen in het landschap achter en dat is veel langer dan de meeste veldslagen duren. Het behoeft geen uitleg hoeveel materiaal en informatie een dergelijke vindplaats kan opleveren. Ook moet worden gedacht aan Canadese militairen tussen april en de laatste maanden van 1945. Voordat die na de bevrijding van Nederland terug naar hun thuisland mochten, werden zij in gebouwen of enorme kampen ondergebracht. Ook sporen van deze ‘Canadese zomer’ zijn aanwezig in het bodemarchief. Munitiedepot Apeldoorn In het bovenstaande zijn de termen ‘conf lictlandschap’ en ‘militair achterland’ geïntroduceerd. Een praktijkvoorbeeld aan de hand van een case study – het voormalig Duitse munitiedepot in de gemeente Apeldoorn – kan dienen ter verduidelijking, waarbij kort wordt ingegaan op enkele interessante zaken die uit het onderzoek naar voren kwamen. Sinds 1998 vindt hier een grootschalige munitieopsporing en -ruiming van een gebied van circa 675 hectare plaats: het veilig maken van een voormalig Armeemunitionslager (munitiedepot) verscholen in de bossen bij Apeldoorn.8 De opsporing en ruiming van munitie werd eerst uitgevoerd door de Explosieven Opruimingsdienst (EOD) van Defensie. Nog altijd mag alleen Defensie munitie vernietigen, maar de opsporing ervan wordt inmiddels ruim tien jaar zelfstandig uitgevoerd door een civieltechnisch opsporingsbedrijf. De ruiming wordt sinds 2009 passief en sinds 2012 steeds actiever archeologisch begeleid. De begeleiding wordt uitgevoerd door de Sectie Archeologie van de gemeente Apeldoorn (SAGA) – waaronder de auteur – met

ondersteuning in het veld van RAAP Archeologisch Adviesbureau. De ruiming in het gebied is nog niet voltooid en het archeologische veldwerk dus evenmin. De archeologische resultaten met voorlopige conclusies worden gepresenteerd in digitale jaarrapporten en uiteindelijk volgt een grote eindrapportage met conclusies. Vooralsnog zijn op het moment van schrijven pas de eerste twee rapporten van de pre-archeologische fase t/m 2011 en 2012 afgerond.9 Uit deze twee rapporten worden enkele vondsten en sporen besproken. Het bosgebied werd – voor zover bekend uit de beschikbare historische bronnen – pas betrekkelijk laat in de oorlog (winter 1943-1944) in beslag genomen en ingericht als munitieopslagdepot. Hoewel er toenemende dreiging vanuit de lucht was en er rekening werd gehouden met een geallieerde invasie, was het front toen nog niet in de buurt. Het depot leverde dus niet direct munitie aan de vechtende troepen in West-Europa en is daarmee een typisch voorbeeld van het militaire achterland. De precieze functie van dit depot is echter nog onduidelijk. Later in dit artikel geven we kort een mogelijke verklaring voor de aanleg van het depot. Zoals gezegd kunnen sporen en vondsten onze informatie over het militaire achterland vergroten. Uit historische bronnen kennen wij richtlijnen voor de aanleg van allerlei zaken, onder andere vastgelegd in Heeresdienstvorschrifte (legervoorschriften). Ook voor de inrichting van een munitiedepot bestaan dergelijke richtlijnen. Deze werden echter vaak al vóór de oorlog vastgesteld (af b. 1).10 In de turbulente jaren daarna kwam de oorlogsmachine pas echt goed op gang. De industrie ontwikkelde zich snel en aanpassingen van de richtlijnen waren noodzakelijk. Het is aannemelijk dat in de praktijk van het voorschrift werd afgeweken, wanneer dit nodig bleek te zijn. Een dergelijk Heeresdienstvorschrifte is geschreven om de grote lijnen van aanleg, transport, onderhoud enz. duidelijk Archeologie van het militaire achterland

06-2014 binnenwerk.indd 383

|

383

28-11-14 09:14


Afb. 2 76,2mm Pushka obr. 1936 granaat van Duitse productie voor buitgemaakt Russisch geschut. Foto: SAGA.

Afb. 3 Vlakfoto van een blootgelegd spoor van een opslagpunt tijdens het onderzoek in 2012. Foto: SAGA.

384

|

te maken aan officieren. Als historische bron handelt het dus over het macroperspectief van een dergelijke vindplaats. Een hiaat in de (beschikbare) historische bronnen is het microperspectief over het functioneren van een specifieke vindplaats – in dit geval een munitiedepot – en in hoeverre deze verschilt van andere vergelijkbare vindplaatsen. Dit is precies waar de archeologie een aanvulling kan zijn, omdat archeologische vondsten en sporen een beter zicht kunnen geven op de praktijk.11 Functie van de vindplaats Een interessante conclusie uit het tot nu toe waargenomen en beschreven materiaal, af komstig van de archeologische

begeleiding van het voormalige munitiedepot bij Apeldoorn, is dat er met name (resten van) munitie aanwezig is voor geweren, antitank- en artilleriegranaten en handgranaten. Als wij dit plaatsen in de historische context van het bestaan van het munitiedepot (in gebruik van omstreeks januari 1944 tot april 1945), komen wij tot de volgende hypothese. De enorme hoeveelheid munitie opgeslagen in de bossen bij Apeldoorn lijkt bedoeld voor een grondoorlog en dus niet ter ondersteuning van bijvoorbeeld de Atlantikwall (kustverdediging) of de Flak (luchtverdediging). Daar waren andere opslagdepots voor ontworpen, zoals Feldluftmunitionslager voor de Luftwaffe (luchtmacht). Het frontgebied in de omgeving was toen nog ver verwijderd, toch hield men blijkbaar wel rekening met een geallieerde invasie. Hier geeft alleen het globale beeld van vondsten van munitieresten dus al een aanvulling op de historische bron. Er zijn geen schriftelijke bronnen bekend over de functie en het gebruik van het depot en voor welke troepen de opgeslagen munitie was bedoeld. Dit is vaker het geval met historische bronnen: als ze de oorlog al hebben overleefd, moeten ze ook nog beschikbaar zijn voor onderzoekers. Maar vaak is dat niet het geval. Beutemunition Een ander voorbeeld gaat over munitie. Uiteraard gaat het hier in eerste instantie om mobilia die niet per se met het militaire achterland te maken hebben. Totdat blijkt dat sommige vondsten informatie geven over materiaalgebruik, techniek en een fenomeen als schaarste. Naast materiaal dat werd ontwikkeld en ontworpen door en voor het Duitse leger zelf gebruikte de Duitse legermacht tijdens de Tweede Wereldoorlog namelijk een grote verscheidenheid aan buitgemaakt materiaal, wapens en munitie. Deze laatste twee werden aangeduid als Beutewaffen respectievelijk Beutemunition. In het voormalige

Archeologie van het militaire achterland

06-2014 binnenwerk.indd 384

28-11-14 09:14


Armeemunitionslager in de gemeente Apeldoorn lag dergelijke munitie veelvuldig opgeslagen, zoals de determinatie van materiaal van de munitieopsporing aantoont. Scherpe munitie moet worden vernietigd en is strikt genomen geen archeologische vondst; dergelijke vondsten vertellen echter wel een verhaal. Als voorbeeld nemen we een granaat van Duitse productie, gemaakt voor buitgemaakt Russisch geschut van het type 76,2mm Pushka obr. 1936 (afb. 2).12 Het is bekend dat dit materiaal is buitgemaakt op de Russen aan het oostfront en door de Duitsers is ingezet. Dat deze munitie ook in Nederland wordt aangetroffen is minder bekend. Interessant is dat de munitie tijdens de oorlog werd aangevuld doordat de Duitsers dit type munitie zelf gingen produceren. Deze vondst kan informatie geven over de productiewijze en in verschil in gebruik van materiaal (origineel Russisch versus Duitse namaak). Bovendien is het een voorbeeld van het optreden van schaarste bij de Duitsers waarbij de buitgemaakte munitie opraakte, maar het buitgemaakte geschut steeds in gebruik bleef. Mits er munitie voor was natuurlijk.

ten bestonden uit ĂŠĂŠn groot spoor: een toentertijd uitgegraven kuil van circa 7x11 m en 2 m diep. In deze grote sporen bevonden zich per opslagpunt nog eens zestien sporen: een rij van contemporaine paalsporen. De palen stonden circa 50 cm van elkaar af in rijen: aan de lange kant zeven (inclusief hoekpalen) en aan beide korte zijden nog eens drie (af b. 3 en 4). Na de oorlog zijn de kuilen dichtgegooid met omliggend zand, waardoor een verstoorde opvulling ontstond. Uit deze vulling (geel, los zand met donkere vlekken) kwam veel materiaal dat grotendeels bij de lopende band van de zeefinstallatie van het civieltechnisch bedrijf is geregistreerd. Een deel van het (veilige) materiaal hiervan mocht worden meegenomen door SAGA. In dit artikel zal niet op al het vondstmateriaal worden ingegaan.13 Fragmenten van bouwmateriaal wijzen op de verdere opbouw van de kuil waarin munitie lag opgeslagen. Op de palen waren in ieder geval golfplaten van ijzer aangebracht en (daaroverheen?) dakleer van teerachtig materiaal. Dit moest waarschijnlijk de daken van de simpele bouwwerken waterdicht maken. Tevens wer-

Afb. 4 Detail van de digitale vlaktekening van het onderzoek in 2012 met daarop de ingemeten sporen van de getoonde vlakfoto (afb. 3). Tekening: SAGA/ RAAP.

Opbouw van een opslagpunt Een munitiedepot (Munitionslager) is een groot gebied waarin diverse locaties aanwezig zijn waarin munitie opgeslagen ligt (Munitionsloch). Deze locaties verschillen van bouwwerken van baksteen of beton tot opslag in de open lucht. In het geval van het depot bij Apeldoorn waren iets minder dan 300 locaties aanwezig binnen het afgebakende gebied. Hoe deze er precies uit hebben gezien, was niet bekend. De eerste actieve archeologische begeleiding werd in 2012 uitgevoerd. Hierbij werden twee voormalige opslagpunten min of meer vlaksgewijs ontgraven en digitaal ingemeten met de Robotic Total Station. Gemeten is hoe groot en diep de sporen waren en wat voor materiaal hier uit kwam. Beide opslagpunArcheologie van het militaire achterland

06-2014 binnenwerk.indd 385

|

385

28-11-14 09:14


Afb. 5 Italiaanse munt, mogelijk afkomstig uit een Flakstelling bij het munitiedepot. Foto: SAGA.

den fragmenten houtwolcementplaat (ook heraklith genoemd) aangetroffen. Wellicht had dit een hitte- of brandwerende functie of diende het als extra bescherming tegen vocht. Er zijn geen sporen van middenstaanders gezien en ook zijn (nog) geen overblijfselen van houten palen gevonden. Het is met de huidige resultaten dus nog niet mogelijk het bouwwerk preciezer te reconstrueren. Ook zijn geen resten van het eerder genoemde baksteen of beton gevonden. Mogelijk heeft dit te maken met de relatief late aanleg van het depot. Het kan een keuze zijn geweest om tijd te besparen of simpelweg een gevolg van schaarste van degelijk bouwmateriaal. Het onderzoek loopt echter nog en het is niet uitgesloten dat vóór het afronden van de begeleiding hier meer duidelijk over is. Vooralsnog is nergens een voorschrift gevonden voor dergelijke in de bodem aangelegde opslagpunten voor munitie. Het archeologisch onderzoek levert dus een bijdrage aan het vergroten van onze kennis hiervan. Luchtafweer bij het depot? In het genoemde dienstvoorschrift wordt op voorbeeldkaarten aangegeven dat Flak (Flugzeugabwehrkanone: lucht-

386

|

afweer) een munitiedepot moet beschermen tegen luchtaanvallen. Vooralsnog is nog niet met zekerheid te zeggen of het depot bij Apeldoorn hier ook gebruik van maakte. In de fase van de munitieruiming vóór de archeologische begeleiding ontdekte een oplettende medewerker van het civieltechnisch opsporingsbedrijf echter een locatie waar een cluster afgeschoten Flak-hulzen en – magazijnen werd aangetroffen. Deze bleven niet bewaard, op één later aan de SAGA overgedragen vondst na. Het gaat hier om een Italiaanse munt met een diameter van 3 cm, geslagen in 1894 (af b. 5). Een zijde toont Umberto I, koning van Italië van 1878 tot 1900. De munt heeft een geboord gaatje vlak boven het hoofd van de vorst, wat doet vermoeden dat hij moet zijn gedragen als ketting en wel met de kant van de koning naar voren. Een Duitse militair die diende in Italië kan het als aandenken hebben gedragen, maar het kan evengoed van een (koningsgezinde) Italiaan zijn geweest. De Duitse legermacht maakte veel gebruik van buitenlandse militairen en (dwang)arbeiders. Voor het onderzoeksgebied zou de aanwezigheid van een Italiaan echter nieuw zijn. Russen, Wit-Russen, Oekraïners, Oostenrijkers en een Tsjech of Slowaak waren al wel bekend. Binnen de context van het munitiedepot is de locatie en de vondst van de munt en de Flak-hulzen dus belangrijk. Conclusie Het ‘militaire achterland’ handelt over het militaire leven buiten de strijd. Het beschrijft een fragment van het conf lictlandschap en gaat hier dieper op in. De archeologie van het militaire achterland gaat over vondsten en sporen die het dagelijks leven van de strijdmachten vertellen die niet (primair) hadden te maken met strijd en gevecht. Sporen en vondstmateriaal van dergelijke vindplaatsen kunnen een beeld geven dat afwijkt van de theorie. Men werkte in de praktijk vaak net iets anders dan werd voorgeschreven. Uitvoeriger onderzoek

Archeologie van het militaire achterland

06-2014 binnenwerk.indd 386

28-11-14 09:14


hiernaar kan ook hierover meer informatie brengen. In dit artikel zijn maar enkele voorbeelden genoemd, aspecten van één onderzoek dat zelfs nog niet voltooid is. Voormalige barakken, een noodhospitaal of een kampement van de ‘Canadese zomer’ van 1945 zijn voorbeelden van locaties waar nog terrein te winnen is voor de toekomst. Bovendien kan het

interessant zijn om verschillende vindplaatsen met elkaar te vergelijken en zo uiteindelijk een gedetailleerder beeld te kunnen schetsen van het militaire achterland in bezet (en naoorlogs) Nederland.

mwe.reinders@gmail.com http://martijnreinderswo2.wordpress.com

Noten 1 De auteur is momenteel in deeltijd werkzaam bij de gemeente Apeldoorn als archeoloog BA met specialisatie in de Tweede Wereldoorlog en contemporaine archeologie. 2 Visser 2013, 13. 3 Lezing K. Brouwers te Amersfoort, 19-12-2013. 4 Kok, R. & W. Vos (red.) 2013. 5 Zoals Flokstra, L.M. & R.S. Kok, 2011. 6 Schute 2013. 7 De discussie over moderne oorlogsvoering en vredesmissies wordt hier niet gevoerd. Het voorbeeld geldt in ieder geval voor de Tweede Wereldoorlog en daarvoor. 8 Zie vooral Reinders 2012. 9 Reinders 2014a en 2014b. 10 Der Oberbefehlshaber des Heeres 1938. 11 “Jeden dieser Männer, jedes dieser Pferde, jedes dieser Fahrzeuge gibt es zweimal. Einmal in der Organisationsaufstellung der Befehlszentrale und einmal hier im Schlamm. In der Organisationsaufstellung der Befehlszentrale herrscht die vollkommenste Ordnung. Hier im Schlamm herrscht das vollkommenste Durcheinander.” Citaat uit Die unsichtbare Flagge (Peter Bamm, 1957). 12 Reinders 2014b; deze vondst is eerder beschreven in ArcheoBrief 2013-2 (Kok et al. 2013). 13 Verwezen wordt naar het rapport van het jaar 2012. Literatuur Bamm, P., 1957: Die unsichtbare Flagge. Ein Bericht, Frankfurt am Main/Hamburg. Der Oberbefehlshaber des Heeres, 1938: Versorgung des Feldheeres (Heeresdienstvorschrift 90). I. Teil, Berlijn. Flokstra, L.M. & R.S. Kok, 2011: De crash van de Little Guy. Archeologische begeleiding van de berging van vliegtuigwrakresten van een B-17 bij het Kristalbad te Apeldoorn, (RAAP-rapport 2465), Weesp. Kok, R.S., D.E.P.C.M. Beckers, J. van Doesburg, M. Parlevliet, M. Reinders, V. Visser & W.K. Vos, 2013: Conflictarcheologie in Nederland. De potentie van een thematische, diachrone benadering van sporen van oorlog en geweld, ArcheoBrief 2013-2. Kok, R.S. & W.K. Vos (red.), 2013: Archeologie van de Tweede Wereldoorlog (RAM 211), Amersfoort. Reinders, M., 2012: “Ik maak mij groote zorgen over de behandeling van dit mooie gebied”. Een cultuurhistorisch en archeologisch onderzoek naar het Duitse Munitionslager tijdens de Tweede Wereldoorlog in Hoog Soeren, gemeente Apeldoorn (intern product Saxion Hogescholen), Apeldoorn. Reinders, M., 2014a: Jaarrapport archeologische begeleiding munitieruiming Hoog Soeren (gemeente Apeldoorn). De munitieruiming vóór de begeleiding en de eerste fase t/m 2011, (SAGA-rapport 4), Apeldoorn. Reinders, M., 2014b: Jaarrapport 2012 archeologische begeleiding munitieruiming Hoog Soeren (gemeente Apeldoorn) (SAGA-rapport 5), Apeldoorn. Schute, I.A., 2013: De vuilstort van Kamp Westerbork, gemeente Aa en Hunze: Eenarcheologisch onderzoek (The Westerbork Archaeological Project, Volume 2, RAAP-rapport 2575), Weesp. Visser, V., 2013: De neerslag van het slagveld. De betekenis van slagvelden voor archeologisch onderzoek en als hedendaags erfgoed, (RAAP-rapport 2645), Weesp. Archeologie van het militaire achterland

06-2014 binnenwerk.indd 387

|

387

28-11-14 09:14


Rondom de stad

Gemeentelijke archeologie in... Almere Twee Almeerse vliegtuigwrakken en de algemene achtergronden van de luchtoorlog boven Nederland en die boven Flevoland in het bijzonder J.F. van Voorst1

Het perceel AZ87 in Almere Pampus is zeer rijk aan archeologische vindplaatsen.2 Deze en aanpalende kavels die tot nu toe als landbouwgrond in gebruik zijn, bevatten niet alleen voorbewerkte onderdelen van een houten middeleeuwse kerkkap en een aantal scheepswrakken in de ondergrond. Ook – en dat is minder bekend – zijn hier gedurende de Tweede Wereldoorlog twee vliegtuigen neergestort: de Britse Avro Lancaster bommenwerper ED706 en een Duits watervliegtuig, een Heinkel He 115B met registratienummer 2218 (afb. 1). In onderstaand artikel bespreek ik beide toestellen en de achtergronden van de luchtoorlog. Afb. 1 Locaties in Almere Pampus waar vliegtuigwrakken geborgen zijn. Bron: Bureau Archeologie en Monumentenzorg, Gemeente Almere.

388

|

Rondom de Stad

06-2014 binnenwerk.indd 388

28-11-14 09:14


Vliegtuigwrakken ontdekken Het opsporen van vliegtuigwrakken was lange tijd niet het werk van archeologen. Veel vliegtuigen werden al direct nadat zij waren neergestort in het IJsselmeer bezocht door de Duitsers, die naar overlevenden zochten met het doel hen uit te horen. Voor zover bekend hebben de Duitsers geen toestellen uit het water geborgen. Kwamen toestellen op het vasteland neer, dan waren ze zeer geïnteresseerd in de informatie die uit de vliegtuigen gehaald kon worden. Daarbij moet gedacht worden aan technische gegevens over het vliegtuig en de bewapening. Verder waren de Duitsers op zoek naar de bemanning, al dan niet nog in leven, want die kon veel informatie verschaffen over het doel van de vlucht en de gebruikte strategie. Niet alle vliegtuigwrakken werden echter door de Duitsers ontdekt. Sommige vliegtuigen bevatten nog bommen en bij het neerstorten op het water explodeerden die soms3, waardoor het vliegtuig in honderdduizend stukjes uiteenspatte. Die stukken zonken naar de bodem, waar ze niet meer teruggevonden werden. Sommige vliegtuigen die niet explodeerden werden evenmin teruggevonden. Het onderdeel met de meeste massa was de motor, die in het geval van jachtvliegtuigen voorop zat, of aan de vleugels als het een meermotorig toestel betrof. Deze boorde zich vaak meters diep in de slappe kleibodem. De klap op het water zelf was vaak ook al voldoende om de romp, vleugels en staart in kleine stukjes te doen uiteenvallen. Soms overleefden een of meerdere bemanningsleden. Als ze probeerden uit het water aan land te komen, kon het gebeuren dat ze alsnog door de Duitsers gevangen werden genomen. Maar als ze geluk hadden, werden ze door vissers gered. Deze zorgden er voor dat het bemanningslid veilig kon wegkomen of ergens kon onderduiken. Tijdens en na de oorlog, toen Flevoland nog niet ingepolderd was, hadden vissers vaak veel last van de nog aanwezige vliegtuigwrakken. Brokstukken ble-

ven veelal in de netten hangen, of de netten bleven achter de wrakdelen haken en scheurden deze kapot. Niet alleen vissers konden de vinders van de wrakken zijn. De PTT liet bijvoorbeeld in de jaren ‘40/’50 van de twintigste eeuw telefoonkabels in het IJsselmeer leggen. Bij het graven van de daartoe benodigde sleuf werden soms ook vliegtuigwrakstukken aangetroffen. Nadat Zuidelijk Flevoland was drooggemalen, stelde de rijksoverheid/Defensie zich, in ‘Operation Harvest’, ten doel om zoveel mogelijk vliegtuigwrakken weg te halen en het land schoon op te leveren ten behoeve van akkerbouw. Toekomstige boeren zouden immers geen last mogen hebben van nog aanwezige wrakdelen, die in de ploeg zouden blijven haken. De eerste prioriteit was echter de berging van de stoffelijke overschotten van de bemanning. Daarnaast mochten de wrakken geen gevaar opleveren voor toekomstige verstedelijking. Veelal bevatten de wrakken nog nietontplofte bommen en munitie alsmede radioactieve vliegtuigonderdelen, brandstof en smeermiddelen. Dit zou een gevaar voor mens en milieu kunnen opleveren. Binnen Defensie hield een aparte tak, de Bergingsdienst van de Koninklijke Luchtmacht, zich bezig met het opsporen en verwijderen van vliegtuigwrakken op het drooggevallen land. Dat was niet altijd even makkelijk. Om de drooggevallen bodems te stabiliseren was er op grote schaal riet ingezaaid. Nadat dit hoog opgeschoten was, waren eventueel aan de oppervlakte liggende vliegtuigwrakdelen vaak niet meer te zien. Als een locatie al globaal bekend was, moest het riet eerst verwijderd of afgebrand worden alvorens de definitieve crashlocatie vastgesteld kon worden. De berging van een vliegtuigwrak moest vrijwel altijd met gebruikmaking van zwaar materieel (kraan en vrachtauto) plaatsvinden. De Bergingsdienst maakte gebruik van de wrakkenkaart van Rijkswaterstaat, die als leidraad diende. De Rondom de Stad

06-2014 binnenwerk.indd 389

|

389

28-11-14 09:14


Afb. 2 Kleurenfoto van een Heinkel He 115. Bron: www.flickr. com/photos/deckarudo/6483524677/ (19-9-2014 geraadpleegd).

Afb. 3 Zijaanzicht van een Heinkel He 115. Er waren verschillende kleuruitvoeringen. Bron: www.ww2aircraft.net/forum/ album/profiles/ p18610-heinkelhe-115.html.

390

|

rust gelaten moet worden. Wel wordt in de Circulaire de wens uitgesproken te willen samenwerken met particulieren die geschiedkundig onderzoek verrichten naar crashes. De enige bevoegdheid die het gemeentebestuur heeft, is het nemen van een besluit over het al dan niet laten uitvoeren van een berging. Onderlinge afstemming van de wet- en regelgeving is dus dringend gewenst.

meeste posities waren vooraf bekend. Lange tijd was er vanuit de archeologie geen interesse in vliegtuigwrakken, omdat zij niet voldeden aan het leeftijdscriterium van minimaal 50 jaar. De oudste WOII vliegtuigwrakken (die uit 1940) haalden deze leeftijd pas in 1990. Tot 1 januari 2012 gold dat een object deze leeftijd minimaal moest bezitten, wilde er sprake zijn van een monument in de zin van de Monumentenwet 1988. In 2007 is een berging van een neergestort toestel voor het eerst in Nederland door archeologen begeleid. 4 Begin 2012 is het 50-jaarscriterium uit de wet gehaald. Vliegtuigarcheologie is dus een heel jonge tak van sport, die nog in de kinderschoenen staat. Dit wordt vooral duidelijk als men de van toepassing zijnde wet- en regelgeving bekijkt. De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en de Monumentenwet 1988 zijn duidelijk niet toegeschreven naar vliegtuigarcheologie, maar wijzen de gemeente wel aan als ‘bevoegd gezag’. De ‘Circulaire Bergen van vliegtuigwrakken en vermiste bemanningsleden uit de Tweede Wereldoorlog’5 legt vrijwel alle bevoegdheden bij de Bergingsdienst en andere diensten van Defensie en houdt geen rekening met de Monumentenwet 1988. Volgens de Monumentenwet 1988 zijn vliegtuigwrakken cultureel erfgoed, volgens de Circulaire zijn ze een zeemans- of veldgraf dat met

Crashes in het gebied waar nu Almere ligt In Almere zijn twaalf crashlocaties bekend en nog een locatie waar wrakdelen gevonden zijn, maar waar geen crash bekend is. Van deze locaties liggen er zeven binnendijks en vijf buitendijks. De binnendijkse locaties zijn vrijwel allemaal door Defensie geruimd, de buitendijkse niet. Binnendijks zijn uit de Tweede Wereldoorlog aangetroffen: een Avro Lancaster en een Duitse Heinkel He 115 (in Pampus); een Duitse Junkers 88S1 (in Almere Poort, Europakwartier); en een Junkers 88A-14 (in Almere-Stad, Filmwijk). Daarnaast is er tenminste één locatie bekend waar een jachtvliegtuig uit de Koude Oorlog is neergestort tijdens een oefening. Ten slotte is er in de Noorderplassen een crashlocatie waar geen informatie over bekend is. Buitendijks zijn er tenminste vijf, mogelijk zes 6 crashlocaties 7 binnen de gemeentegrenzen van Almere. Van slechts twee daarvan is bekend om welk type toestel het gaat: in de buurt van de Oostvaardersdijk bij het gemaal is een Britse Short Stirling bommenwerper neergestort. 8 En ten zuiden van AlmereHaven is een Duitse Heinkel He-111 neergestort in het IJsselmeer. De Heinkel He 115B 2218/8L + LL In 1968 viel de polder Zuidelijk Flevoland droog. Zes jaar later werden de resten van een Duits watervliegtuig 8L + LL van het type Heinkel He 115B (werknummer 2218) door Defensie geborgen op kavel AZ104. Het toestel was om onbekende redenen verongelukt op 2 september 1940 na het leggen van zeemijnen.9 De stoffelijke resten van de

Rondom de Stad

06-2014 binnenwerk.indd 390

28-11-14 09:14


bemanning en delen van het toestel zijn in mei 1974 door Defensie geborgen. De bemanning maakte deel uit van de eenheid 3/Kü.Fl.Gr.906 (3. Staffel/906 Küstenf lieger Gruppe). Onder hen bevonden zich Onderofficier Felix Bock en Luitenant ter Zee Andersen. Het toestel was vermoedelijk op weg naar de Duitse watervliegtuigbasis bij Schellingwoude (Fliegerhorst/Seef liegerhorst Schellingwoude), waar het was gestationeerd. Strikt genomen vielen de Küstenf lieger Gruppen onder de Kriegsmarine, maar operationeel stonden ze onder bevel van de Luftwaffe. Schellingwoude werd ook gerund door de Luftwaffe. De eenheid 3/906 was oorspronkelijk vanaf 22 oktober 1939 gestationeerd op het Waddeneiland Norderney en was gevormd uit toestellen af komstig uit de eenheid 3/706. Tussen 27 juli 1940 en 29 november 1940 was Schellingwoude de thuisbasis. Op 29 november 1940 is de eenheid opgegaan in 2./Kü.Fl.Gr.106.10 De Heinkel He 115 (af b. 2 en 3) is een Duits watervliegtuig waarvan drie versies bestonden. Oorspronkelijk waren ze ontworpen als torpedovliegtuig, maar aangezien ze daarvoor te weinig geschikt waren, bleef hun taak beperkt tot verkenningsvluchten en mijnenlegging in Britse wateren.

Afb. 4 Krantenartikel over berging wrakdelen Avro Lancaster ED706. Bron: Dagblad De Waarheid, 2-10-1978.

De Avro Lancaster B.III ED706/code DX-A De Britse Lancaster met serienummer ED706 is neergestort in de nacht van 30 april op 1 mei 1943 na een bombardement op Essen (Duitsland). In Essen bevonden zich de Krupp Stahlwerke, waar veel oorlogsmaterieel werd gebouwd. Het toestel is geborgen in september 1978 (af b. 4 tot en met 6). Het lag in de buurt van het Brikpad op kavel AZ71. De bemanning maakte deel uit van het RAF No. 57 Squadron. Geen van de bemanningsleden heeft de crash overleefd. Bij zijn laatste vlucht steeg het toestel op van de vliegbasis Scampton, Lincolnshire. De bemanningsleden, allen in de rang van sergeant, waren: W.J.Glotham (af b. 7), J.M.Mansley,

Afb. 6 Uitsnede krantenartikel berging wrak ED706. Bron: Luchtoorlogmuseum Heemskerk.

Afb. 5 Vondst onderdelen wrak Avro Lancaster ED706. Bron: Luchtoorlogmuseum Heemskerk.

A.V.Ansell , M.J.Grace, J.Hodgson, W. Nugent en C.D.Todd. Twee bemanningsleden liggen (ongeïdentificeerd) begraven op de Canadese militaire begraafplaats in Groesbeek.11 Lancasters (af b. 8 en 9) zijn zware viermotorige bommenwerpers van de Britse Royal Air Force (RAF) die ontworpen werden door Avro (A.V. Roe Aircraft Co. Rondom de Stad

06-2014 binnenwerk.indd 391

|

391

28-11-14 09:14


Afb. 7 RAF personeel, waaronder William John Glotham (geel omcirkeld). Bron: s799.photobucket. com/user/waynedlawrence/library/.

Afb. 8 Zijaanzicht van een Lancaster. Bron: www.aer. ita.br/~bmattos/ mundo/ww2/lancaster.htm.

392

|

te Manchester). De bouw ervan vond zowel plaats door A.V. Roe als door andere bedrijven op andere locaties. Het toestel is in omgebouwde vorm vooral bekend geworden door het droppen van stuiterbommen 12 in 1943 op Duitse stuwdammen in de Ruhrvallei. Zo kregen zij de bijnaam ‘Dambusters’. Er zijn 3.249 Lancasters verloren gegaan.13 Wereldwijd zijn nog slechts zeventien toestellen overgebleven, waarvan twee luchtwaardig. Eén daarvan heeft op 4 mei 2011 nog deelgenomen aan de herdenking van de gevallen airgunners te Dronten. Een deel van de resten van de Lancaster ED706 is te bezichtigen in het Luchtoorlogmuseum in Heemskerk, waar zij zich onder de hoede van de Stichting Aircraft Recovery Group (ARG) 19401945 bevindt (af b. 10). De luchtoorlog Hoewel de oorlog ter land sinds 17 juni

1940 beëindigd was, ging de geallieerde luchtoorlog tot aan de komst van geallieerde troepen over land in september 1944 en daarna, gewoon door. Het luchtruim boven Nederland en dan met name boven de Zuiderzee werd intensief gebruikt als min of meer veilige route voor Britse vliegtuigen die op weg waren naar Duitsland waar zij hun bommenlast dropten. Min of meer, want er zijn toch talrijke geallieerde vliegtuigen neergeschoten. Bij het vergelijken van de aantallen militaire vliegtuigen van de strijdende partijen wordt pas goed duidelijk om welke ongelijke strijd het ging: begin 1940 had Nederland 121 operationele militaire vliegtuigen (men had 20 bommenwerpers14), België 38115 en Groot-Brittannië (RAF) 79816 (in Europa; buiten Europa, in de Britse koloniën had de RAF nog veel meer vliegtuigen). Eind 1939, begin 1940 had de Duitse Luftwaffe ca. 350017 oorlogsvliegtuigen. De enige luchtmacht die hier in theorie tegen opgewassen zou kunnen zijn, was de Franse luchtmacht, die over ca. 300018 vliegtuigen beschikte. Na 1 september 1939 volgden talrijke Duitse bombardementen op steden, waarvan die op Warschau, Rotterdam, Coventry en Belfast wel het bekendst zijn. Vanaf 13 augustus 1940 begon de zogenaamde Battle of Britain die eerst gericht was op het uitschakelen van de RAF ter voorbereiding op een invasie (Operatie Seelöwe). Toen dat niet snel tot succes leidde, verlegde de Luftwaffe de aandacht naar steden en economische doelen. Met name Londen werd zwaar geteisterd door bombardementen. Tot een invasie is het nooit gekomen. Debet hieraan is onder meer dat Groot-Brittannië een paar strategische voordelen bezit ten opzichte van Duitsland: het is geheel door water omgeven, de route Duitsland-Londen gaat tegen de heersende zuidwestenwinden in en GrootBrittannië bezat als enige een geïntegreerd luchtverdedigingssysteem (zo had het bijvoorbeeld een voorsprong in de radartechnologie).

Rondom de Stad

06-2014 binnenwerk.indd 392

28-11-14 09:14


Area Bombing Vóór 1942 waren de Britse luchtaanvallen verre van effectief. Aanvankelijk leed men grote verliezen, omdat er overdag gevlogen werd en de begeleidende jagers een te geringe actieradius hadden om de bommenwerpers tot in Duitsland te begeleiden en beschermen tegen Duitse aanvallen. Verder speelde mee dat de Britse bommenwerpers te traag waren en te weinig defensieve bewapening hadden. De effectiviteit was matig omdat het aantal vliegtuigen te gering was en de tweemotorige bommenwerpers geen zware, doch slechts lichte bommen konden meenemen. Dat veranderde toen in februari 1942 Sir Arthur Harris (Bomber Harris) werd aangesteld als de controversiële commandant van het Bomber Command van de RAF. Hij introduceerde een nieuwe strategie: Area Bombing. Tot dan toe probeerde men de vijand te verzwakken met precisiebombardementen op militaire doelen. Aangezien de technologie om bommen te kunnen richten nog niet zover was ontwikkeld, waren bombardementen verre van effectief. De hoofdtaak van Harris was dan ook de Britse bombardementen effectiever te maken. Area Bombing had tot doel de Duitse oorlogsindustrie uit te schakelen en de moraal van de bevolking, in het bijzonder de arbeiders in de wapenfabrieken, te breken. Vanaf 14 februari 1942 waren Duitse wapenfabrieken en steden daarom het doelwit, in het bijzonder het Ruhrgebied en de stad Essen. Het Area Bombing Directive19 werd op 4 februari 1943 opgevolgd door het zogenoemde Casablanca Directive20, dat tot doel had Duitse militaire, industriële en economische systemen te vernietigen en de moraal zover te ondermijnen dat men niet meer in staat was gewapende weerstand te bieden. Het Area Bombing Directive was een zaak van de Britten alleen, onder het Casablanca Directive werd intensief samengewerkt met de Amerikanen. Sindsdien namen Amerikaanse bommenwerpers deel aan de strijd in Europa.

Luchtoorlog boven Nederland Zoals gezegd woedde in Nederland na de capitulatie van 15 mei 1940 de luchtoorlog door. De kortste route om vanuit Engeland Duitse fabriekssteden te bereiken, was via Nederland. Om dit te verhinderen had de bezetter een aaneengeschakeld netwerk van luchtafweer (Flak) stellingen gebouwd, van (globaal) Hoek van Holland tot Ameland. Deze stellingen bestonden zowel uit zware luchtdoelartillerie (voor hoogvliegende bommenwerpers) als lichte (tegen laagvliegende militaire vliegtuigen). Tussen (globaal) Heemskerk en Bergen (N-H) was alleen lichte luchtdoelartillerie opgesteld (af b. 11). Dit gat in de verdediging lokte uit dat Britse bommenwerpers juist deze route kozen. Daarbij werd vaak over het IJsselmeer gevlogen, omdat dat eveneens luchtafweervrij was. Het was op het IJsselmeer onmogelijk om zwaar luchtdoelgeschut op te stellen. De surveillerende

Afb. 9 Eén van de twee nog luchtwaardige Lancasters. Bron: www.airpowerworld.info/bombers/avro-lancasterbomber.htm

Afb. 10 Wrakdelen van de ED706 in het Luchtoorlogmuseum in Fort Veldhuis te Heemskerk Foto: auteur.

Rondom de Stad

06-2014 binnenwerk.indd 393

|

393

28-11-14 09:14


Afb. 11 Posities Duitse luchtafweer (rode cirkels:zware Flak, groene vlekken: lichtere Flak). Bron: www.flevolandsgeheugen.nl/1366/nl/ nieuw-land-collectieg-j-zwanenburg

394

|

Kriegsmarine had alleen luchtafweer tegen laagvliegende geallieerde toestellen. De geallieerde bommenwerpers werden veelal vergezeld van jagers ter bescherming tegen vijandelijke vliegtuigen. De routes die de geallieerde bommenwerpers vlogen, waren steeds weer anders, om de Duitse luchtverdediging in de war te brengen. Een tweede maatregel om het de Britse vliegers moeilijker te maken, was ervoor te zorgen dat het pikkedonker was. Alles werd verduisterd, straatlantaarns gingen uit en zelfs de koplampen van trams en treinen werden afgeschermd. Maar tegen maanlicht kon de Duitse bezetter niets uitrichten. Het verschil tussen land en water is met name bij volle maan zeer duidelijk. Vliegers konden zich oriënteren aan de hand van de Waddeneilanden, de Afsluitdijk, de grote rivieren, de nog niet drooggevallen Noordoostpolder (viel pas droog in 1942) en verdere markante punten als Stavoren en Urk.

Een derde maatregel die de Duitsers namen was de ontwikkeling van radar, waarop de bommenwerpers ‘s nachts gelokaliseerd konden worden. Aan de radarstations werden nachtjagers gekoppeld, die bij waarneming van vijandelijke vliegtuigen opstegen met het doel hen uit te schakelen. Voor de luchtoorlog boven Flevoland is van belang dat er rondom het IJsselmeer een aantal Duitse radar- en peilstations gebouwd was. Een daarvan was het station Seeadler21, dat in de Bloemendalerpolder stond, tussen Weesp en Muiden, in de buurt van de Papelaan. Het was een van de ca. 300 stellingen die in Duitsland en de bezette gebieden gebouwd was. Het station kwam in bedrijf op 31 augustus 1943 en schijnt tot 14 december 1943 in gebruik te zijn geweest. Eind 1944 werd het definitief ontmanteld in verband met een reorganisatie. Bij waarneming van een geallieerd vliegtuig werd contact gelegd met het Fliegerhorst Schiphol dan wel Bergen, waar jagers klaarstonden om de vijand te onderscheppen. In het Gooi zijn drie locaties van neergehaalde geallieerde vliegtuigen bekend die mogelijk aan de werking van Seeadler toe te schrijven zijn.22 Het toeschrijven van geallieerde crashlocaties in Flevoland aan de werking van dit station is tot nu toe niet gebeurd (mede omdat het maar kort gefunctioneerd heeft). In de loop van 1943 was de radartechniek zover verbeterd dat men met minder stations toekon, waardoor dit station gesloten kon worden. Bovendien gingen de Britten er sinds juli 1943 toe over om met tussenpozen vanuit de bommenwerpers strookjes aluminium, ‘Window’, uit te strooien op de route met inbegrip van de radarstations, waardoor de radar verblind werd en de gehele radarstelling linie waardeloos werd.23 Het systeem had verder als nadeel dat er slechts één geallieerd toestel per keer gevolgd kon worden en niet een heleboel bij of achter elkaar. De twee Duitse nachtjagers die aan een radarstation gekoppeld waren, konden slechts zes onderscheppingen per uur uitvoeren. 24 De geallieerden

Rondom de Stad

06-2014 binnenwerk.indd 394

28-11-14 09:14


stuurden daarom vanaf eind mei 1942 bommenwerpers achter elkaar de lucht in, de zogenoemde bomberstream. Een bomberstream bestond uit een groot aantal dicht opeen vliegende bommenwerpers bij nacht, op verschillende hoogten en in een lange staart. Hiermee werd de Kammhuberlinie (een linie van radarstations langs de gehele Nederlandse kust naar ontwerp van General Josef Kammhuber25) overbelast. Het concept van de bomberstream bleef succesvol tot het eind van de oorlog. Tot slot De twee in Almere Pampus neergestorte oorlogsvliegtuigen blijken een interessant en complex achtergrondverhaal te hebben. De luchtoorlog die zich boven Flevoland afspeelde was een ingewikkeld kat-en-muisspel waarbij de geallieerden uiteindelijk in het voordeel waren. Niet alleen was de geallieerde luchtvloot na verloop van tijd vier maal zo groot als de Duitse luchtvloot, ook waren er belangrijke tekortkomingen in de Duitse verdediging. Voorbeelden hiervan zijn het ‘gat’ tussen Heemskerk en Bergen in de luchtdoelafweer en het feit dat Duitsland aan het begin van de luchtoorlog er helemaal niet op had gerekend zich te moeten verdedigen. Wat wil Almere met de vliegtuigwraklocaties? In de in 2009 door de gemeenteraad vastgestelde beleidsnota archeologische monumentenzorg van de gemeente wordt niet gesproken over vliegtuigwrakken. Sinds 2010 heeft Bureau Archeologie en Monumentenzorg van de gemeente Almere echter wel de samenwerking gezocht met de AWN-afdeling Flevoland en de Koninklijke Nederlandse Vereniging ‘Onze Luchtmacht’ (KNVOL) in het project ‘Ongeland’. In een later stadium is ook contact gezocht met de Bergingsdienst van de Luchtmacht. Uit de via deze kanalen verkregen informatie kon een vliegtuigwrakkenkaart samengesteld worden. Daarnaast zijn tips verkregen van derden/particulieren 26 en

van het Nieuw Land Erfgoedcentrum. Dit laatste contact leidde ertoe dat er AWN’ers van de afdeling Flevoland en enkele detectoramateurs op een perceel in Almere Overgooi begin en eind 2012 onderzoek met metaaldetectoren hebben verricht naar een vermoedde crashlocatie van een vliegtuig. Een crashsite kon hierbij helaas niet aangetoond worden. Naar aanleiding van het veldwerk heeft Bureau Archeologie en Monumentenzorg een avond georganiseerd waarop de amateurarcheologen hun vondsten konden laten determineren door de stadsarcheoloog van Almere en de bergingsofficier van de Luchtmacht. Deze laatste heeft toen een presentatie gehouden, getiteld ‘Metaaldetectie en de Circulaire en de Wet Wapens en Munitie’. Tijdens deze avond is nogmaals aandacht gevraagd voor de elkaar tegensprekende en overlappende wet- en regelgeving. Ook bleek sommige regelgeving voor meerdere interpretaties vatbaar, waardoor de verwarring en de kans op fouten toeneemt.27 Het is de bedoeling de nog aanwezige vliegtuigwrakken en de reeds geruimde crashlocaties in de opvolger van de huidige beleidsnota een eigen plaats te geven, zodat zij bij stedelijke ontwikkeling als afwegingsfactor in de besluitvorming meegenomen worden. Daarnaast zal in de toekomstige Nota Publiekbereik 2014 een hoofdstuk over de ruimtelijke inrichting van crashsites opgenomen worden, zodat deze plekken als lieux de memoires een plaats krijgen in de ruimtelijke ordening. De bedoeling is de sites, voor zover zij nog niet overbouwd zijn met gebouwen of wegen, herkenbaar en beleef baar in te richten. Ook is het plan een aantal crashsites van een erfgoedmarker te voorzien. Op een tweetal steentijdvindplaatsen is reeds zo’n marker geplaatst. Waarschijnlijk zal de crashsite van de Avro Lancaster ED706 in Almere Pampus in 2015 worden voorzien van een erfgoedmarker, de eerste op dat type site in Almere.28 jfvvoorst@almere.nl Rondom de Stad

06-2014 binnenwerk.indd 395

|

395

28-11-14 09:14


Noten 1 De auteur studeerde planologie aan de Universiteit van Amsterdam, schreef zijn scriptie over de ruimtelijke ordening van het Romeinse Rijk, volgde een cursus monumentenzorg aan de Hogeschool Utrecht en diverse PASTA-cursussen. Hij was van februari 2009 tot juni 2014 beleidsmedewerker archeologische monumentenzorg bij Bureau Archeologie en Monumentenzorg (DSO/Ruimte) van de gemeente Almere. Wegens de crisis verloor hij toen zijn baan. 2 Van Voorst, 2012. 3 Vriendelijke mededeling Bert Wijs: In de regel is dit niet zo. De bommen stonden pas op scherp als het propellertje op de spits een bepaald aantal omwentelingen had gemaakt. Er was dus een hele kleine kans dat de bommen bij een crash exploderen. 4 Arnoldussen en Stassen, 2007. 5 wetten.overheid.nl/BWBR0026684/geldigheidsdatum_06-09-2012. 6 Eén toestel ligt net wel of net niet binnen de gemeentegrens. 7 Daarnaast is er in Almere Overgooi een locatie bekend waar enkele kleine wrakdelen gevonden zijn zonder dat het om een crashlocatie gaat. 8 Petersen, 2011. 9 Een andere versie van het verhaal is dat het ongeluk tijdens het leggen van mijnen plaatsvond (vriendelijke mededeling Bert Wijs). Deze versie is afgedrukt in Broken Wings, 20ste jaargang, september 2007, nr. 3 (no. 70), uitgave Stichting Aircraft Recovery Group ’40-’45. 10 www.asisibiz.com/Luftwaffe/kflgr906.html. 11 www.twgpp.org/information.php?10=3250356. 12 Dit waren bommen die schuin gedropt werden en bij het raken van het wateroppervlak terugkaatsten en zodoende een boogvormige baan beschreven, net zoals een schuin geworpen steen die het water raakt. 13 militaryhistory.about.com/od/worldwariiaircraft/p/World-War-Ii-Avro-Lancaster.htm. 14 nl.wikipedia.org/wiki/Koninklijke_Luchtmacht#Interbellum. 15 fr.wikipedia.org/wiki/Composante_air. 16 www.scribd.com/doc/85616206/RAF-Strength-1939-45-Fighter-Bomber-Coastal-Commands-AIR-22. 17 de.wikipedia.org/wiki/Luftwaffe_(Wehrmacht)#Aufbau_der_Luftwaffe. 18 fr.wikipedia.org/wiki/Histoire_de_l%27arm%C3%A9e_de_l%27air_fran%C3%A7aise#Cr.C3.A9ation. 19 en.wikipedia.org/wiki/Area_bombing_directive. 20 en.wikipedia.org/wiki/Casablanca_directive. 21 www.radarstation.nl. 22 A.T.E. Cruysheer, Luchtvaartarcheologie in het Gooi, in: Jaarboek 2006 van Archeologische afdeling Naerdincklant (Archeologische Werkgemeenschap Nederland-AWN). 23 Nadat de Duitsers verbeterde Lichtenstein radars in hun nachtjagers hadden ingebouwd, hielp Window niet meer. 24 en.wikipedia.org/wiki/Kammhuber_Line. 25 Ook bekend als Operation Himmelbett. 26 Zoals bijvoorbeeld tips van Erik Fakkeldij en van Nico Kwakman. 27 Andere problemen die naar voren kwamen hadden te maken met toch nog aanwezige scherpe munitie op het veld (ondanks vrijgave van het terrein door de EOD), het ontbreken van een gemeentelijke opgravingsvergunning, vermeend illegaal graven, het ontbreken van oudere documenten van de Bergingsdienst waarin het terrein zou zijn vrijgegeven, een onduidelijke commando- en verantwoordelijkheidsstructuur op het veld, niet (goed) geregelde aansprakelijkheid, etc. 28 Met dank aan Dick de Jager (Gemeente Almere), Bert Wijs (Stichting Ongeland) en Astrid Doppert (Stichting Ongeland) en Frank Kramer. Literatuur: Arnoldussen, S. en Stassen, P., 2007: Programma van Eisen Archeologische Begeleiding Domburg – B24, Amersfoort. Mastenbroek, W., 1995: The Old Zuyder Sea: het IJsselmeer als geallieerde luchtcorridor 1940-1945, in: E. Bulten e.a., Door voeten, wind en stoom bewogen. Cultuurhistorisch jaarboek Flevoland 1995, Lelystad, 25-35. Meulen, W.E. van der, 1995: Als er iets mis zou gaan. IJsselmeer 1940-1945, (Stichting Expositie Noodlot), Lelystad. Most, W.H.J. van der & M.J.M. Zevenbergen,1993: Vliegtuigwrakken in de IJsselmeerpolders, in: A.K. Bootsma en R. Bootsma-Halma, Drooggelegd land - blootgelegd verleden. Cultuurhistorisch jaarboek Flevoland 1993, Lelystad, 9-23. Petersen, H., 2011: Rapportage Historisch Onderzoek WOII-vliegtuigwrak, IJsselmeer, Gemeente Almere, Hoogerheide. Veenstra, S.L., 1992: In de schaduw van de glorie. Overzicht van vliegtuigbergingen in Nederland 1960-1977, Zutphen. Voorst, J.F. van, 2012: Wat zou de bestemming van de in Almere gevonden kerkkap met dakruiter geweest kunnen zijn?, in: Aardewerk juni 2012 – december 2012, Lelystad, 6-24.

396

|

Rondom de Stad

06-2014 binnenwerk.indd 396

28-11-14 09:14


Literatuurrubrieken

Signalementen Harry van Enckevort (red.), Kleine verhalen (Archeologische Rapporten Nijmegen 51). Nijmegen 2014. ISSN 1873 829x 51. Geïll., 114 pag., € 19,95 In de stroom nieuwe boeken over oorlog en bevrijding zijn er slechts enkele vanuit het archeologisch perspectief geschreven. De bundel “Kleine Verhalen. Archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Nijmegen en omstreken”, samengesteld onder redactie van Harry van Enckevort en uitgegeven door Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen is hiervan een goed voorbeeld. In 26 korte verhalen krijgt de lezer een gevarieerd beeld van wat archeologisch onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog in Nijmegen en omgeving heeft opgeleverd. Duidelijk wordt dat er pas sinds een jaar of vijftien structureel aandacht wordt besteed aan oorlogsresten. Verdwenen de bij opgravingen gevonden zaken voorheen naar de oud ijzerhandel, nu worden de resten gedocumenteerd, bewaard en opgeslagen. Toch werden de oorlogsresten meestal nog als ‘bijvangst’ beschouwd bij het onderzoek naar oudere sporen. Maar in september dit jaar staat dan eindelijk de oorlog centraal in de opgraving van de Duitse bunker op het Valkhof. Beschreven worden ook de onderzoeken naar andere structuren die onder het maaiveld verdwenen en soms vergeten zijn, zoals de versperringen bij de Waalbrug, de Flakstelling op het Kops Plateau, de schuilloopgraven in de binnenstad of een stelling vlakbij de Oude Kleefsebaan. Verschillende bijdragen gaan over kleine teruggevonden voorwerpen, waaronder ook vondsten langs of uit de Waal. Het gaat over teruggevonden horloges, een baretinsigne, een geldkist of een EHBO-doos voor gebruik bij een gasaanval. Het zijn de stille getuigen van indrukwekkende historische verhalen.

Helaas komt het voor dat archeologische sites respectloos worden doorzocht. De ergernis over de vernielingen die detectorspeurders kunnen aanrichten is terecht. Dat ook de achtergebleven voor detectorzoekers oninteressante spullen een eigen verhaal kunnen vertellen bewijst de bijdrage over de scherf met het logo van het Nederlands-Israëlitische armbestuur. De kleine verhalen in dit boek vormen samen het grote verhaal van Nijmegen in oorlogstijd. Het boek is geïllustreerd met tientallen foto’s en tekeningen in een royaal formaat. Dat maakt dat deze uitgave niet alleen een prettig leesbare en informatieve publicatie is, maar ook een interessant “kijkboek” geworden is. Akke de Vries-Oosterveen ** *

R.S. Kok en W.K. Vos, Archeologie van de Tweede Wereldoorlog (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 211). Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort 2013. ISBN 978-9057992063. Geïll., 156 pag., kaartbijlage, € 38,21 Uit tal van recent verschenen publicaties, zoals ook de verschillende bijdragen in deze editie van Westerheem, blijkt dat archeoloAfb. 1 Enkele hulzen uit de .303 Vickers Medium Machine Gun positie, een Britse mitrailleuropstelling bij Montfoort. Bron: Maasgouw.

Literatuurrubrieken |

06-2014 binnenwerk.indd 397

397

28-11-14 09:14


gisch onderzoek naar sporen van de Tweede Wereldoorlog actueel is geworden. Naast bijzondere ontdekkingen zijn er ook problemen. Deze publicatie, met bijdragen van J. Bolt, M.K. Dütting, L.M. Flokstra, T. Hazenberg, I.A. Schute, H. Timmerman, V. Visser en J.A.T. Wijnen, inventariseert de kansen en knelpunten van het archeologische onderzoek naar sporen uit WO II, of in de situatie waarbij men op relicten uit die periode stuit. Wat moet er gebeuren als er bij een opgraving stoffelijke resten of explosieven worden aangetroffen? Hoe kan een archeoloog omgaan met de sterke emoties van het publiek? In deze inventarisatie komt alle relevante beleidsinformatie over procedures en betrokken instanties op het gebied van WO II aan bod. Daarbij belichten de auteurs ook de soms conflicterende wet- en regelgeving. Als ‘pilot’ is een archeologisch onderzoek uitgevoerd op een terrein bij Arnhem. Hier liggen restanten van een Duitse luchtafweerstelling. Het betreft het eerste systematische onderzoek naar een Duitse luchtafweerstelling in Nederland door middel van een bureauonderzoek, een visuele inspectie en een oppervlaktekartering. In het tweede deel van dit boek worden de resultaten daarvan aan de praktijk getoetst. Dit heeft geleid tot een alternatieve, integrale waarderingssystematiek voor oorlogserfgoed waarbij niet alleen objectieve criteria doorslaggevend zijn. Ook de maatschappelijke betekenis en de emotionele waarde wegen mee. In het project werkte Hazenberg Archeologie samen met RAAP Archeologisch Adviesbureau. De publicatie beoogt vooral een aanzet te geven tot een brede discussie over de omgang met archeologische resten uit WO II. De projectpartners willen daarmee een bouwsteen leggen voor verdere ontwikkeling van beleid en van onderzoeksmethoden (afb. 1). ** * Afb. 2 Fibula met glaspasta-inleg, 11e eeuw. Bodemvondst Apenstert, Zutphen. Bron: ARCHEObrief.

398

Inbrabant, 5e jrg., nr. 3, september 2014. ISSN 1879-4599 WO II staat ook hier centraal in deze gemeenschappelijke uitgave van Brabants Heem, de Historische Vereniging Brabant en Erfgoed Brabant, met dit keer de nadruk op het archeologische onderzoek naar overblijfselen uit die turbulente periode. Nico Arts en Liesbeth Theunissen beschrijven een aantal bijzondere vondsten, zoals die onder andere zijn gedaan bij het onderzoek op het Duitse vliegveld na “Fliegerhorst Eindhoven” te Meerhoven. Daar zijn overblijfselen en sporen gevonden van

loopgraven en van plekken waar luchtdoelgeschut heeft gestaan. Ook is een kuil aangetroffen waarin personeel van de Luftwaffe vuilnis heeft gestort, zoals huishoudelijk afval, drie bierflessen, twee limonadesiroopflessen, een reeks lege champagneflessen, keramische en glazen potten voor het bewaren en consumeren van voedsel, attributen voor persoonlijke verzorging, inktpotjes, etc. en veel schalen van kippeneieren. De vondsten van Meerhoven zijn te zien in de vaste opstelling van het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden. ** *

De Maasgouw (Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap), 133e jrg. 2014 nr. 3. ISSN 1380-4170 Onder de titel ‘ Van bodemvondst naar historisch verhaal’ geven Ruurd Kok, Dwayne Beckers en Ron Mans twee voorbeelden uit de archeologie van de Tweede Wereldoorlog in Limburg. De beide voorbeelden laten zien welke informatie archeologische vondsten kunnen opleveren als aanvulling op de grote hoeveelheid historische bronnen over WO II. Als inleiding wordt een beknopte schets gegeven van de oorlogsgeschiedenis van Limburg, gevolgd door een globaal overzicht van in die provincie opgegraven archeologische resten uit WO II. Het ene goed gedocumenteerde voorbeeld zijn resten uit de oorlogsjaren bij het onderzoek van een Frankische nederzetting bij Gennep, het andere betreft sporen van een geallieerd kampement in Mook. ** *

ARCHEObrief 18e jrg., nr. 3, september 2014. ISSN1386-2065 Archeobrief gaat evenmin voorbij aan de sporen die de Tweede Wereldoorlog in de bodem heeft achtergelaten. Als onderwerp is gekozen voor de locatie van het strijdtoneel tijdens de operatie ‘Market Garden’ en de Slag om Arnhem (Een brug te ver), meer in het bijzonder de sporen in Arnhem-Meinerswijk aan weerszijden van de John Frostbrug, waar David Sam als archeoloog werkzaam is bij T&A Survey B.V., een bedrijf dat gespecialiseerd is in het opsporen van conventionele explosieven. Andere onderwerpen in dit tijdschriftnummer zijn de laat-Romeinse goudschat van Echt, de resten van een Engelse en een Rus-

| Literatuurrubrieken

06-2014 binnenwerk.indd 398

28-11-14 09:14


sische soldaat die in 1799 bij Callantsoog sneuvelden, het onderzoek van een middeleeuwse straat in Zutphen (afb. 2), de nieuwe museumopstelling in het Limburgs Museum (Venlo), de museumkelder onder het Domplein van Utrecht (DOMunder) en de resten van mogelijk een Romeinse wachttoren nabij Lelystad.

Afb. 3 Artefacten van rode vuursteen uit Helgoland; Nederlandse bodemvondsten van Weerdinge (c en d), Coevorden (f ) en Eldersloo (g). Bron: Jaap Beuker en Erik Drenth in Siedlingsund Küstenforschung im südlichem Nordseegebiet 37.

** *

Marschenratskolloquium 2012. Flint von Helgoland – Die Nutzung einer einzigartigen Rohstoffquelle an der Nordseeküste. 26. – 28. April 2012 (Siedlungs- und Küstenforschung im Südlichen Nordseegebiet 37). Niedersächsisches Institut für historische Küstenforschung Wilhelmshaven /Rahden 2014. ISBN 978-3-86757-855-4 / ISSN 1867-2744. Hardcover, geïll., 202 pag., € 49,80 Dankzij de opvallend rode kleur zijn vuurstenen artefacten die afkomstig zijn van het eiland Helgoland goed herkenbaar, hoewel minder opvallend geldt dat ook van de grijze variant van het Helgoland-vuursteen. In ons land wordt Helgoland-vuursteen vooral in de noordelijke provincies aangetroffen. De vuursteenvarianten van Helgoland, de chemische analyse en karakteristieken, het gebruik en de verspreiding ervan, zijn onderwerpen op een colloquium in april 2012. Centraal stond daarbij het rode Helgoland-vuursteen en de bovenregionale betekenis ervan vanaf het Paleolithicum tot en met de IJzertijd. De bundel bevat de volgende bijdragen vanuit Nederland: - Jaap Beuker, Die Flintarten von Helgoland und die Benützung von Helgoländer Plattenflint; - Hans de Kruyk & Jan Timmer, New insights into tabular und red Helgoland flint of thin sections and SEM/EDX analyses; - Jaap Beuker & Erik Drenth, Prehistoric artifacts of red Helgoland Flint from Lower Saxony (Germany) and the Netherlands - an outline (afb. 3); - Annelou van Gijn & Daan C.M. Raemaekers, Choosy about stone - the significance of the colour red in the Dutch Funnel Beaker Culture. ** *

De Spieker, 35e jrg., juni 2014 Onder de titel ‘Van Brighton naar Lange

Anna’ beschrijft Jaap Beuker ook in dit tijdschrift van de Drents Prehistorische Vereniging de herkomst van het Helgoland vuursteen, het onderzoek ernaar en de vondsten ervan in ons land. ** *

Clevis, H. (red), Assembled Articles 5. Symposium on medieval and postmedieval ceramics Zwolle 11 and 12 October 2012. Spa-Uitgevers Zwolle 2014. ISBN 978-90-8932-119-0. Paperback, geïll., 312 pag., met 5 typologie overzichten in een map, € 44,95 Het heeft enige tijd geduurd, maar het resultaat mag er zijn: de schriftelijke weerslag van de bijdragen van de deelnemers aan het symposium over middeleeuwse en postmiddeleeuwse ceramiek in 2012, rijk geïllustreerd, is nu in druk verschenen. Assembled Articles 5 bevat de navolgende artikelen: - ’s-Hertogenbosch Museumkwartier, het aardewerkspectrum in de 16e eeuw (Aleike van de Venne); - Enkhuizen in de 16e eeuw: de opkomst van een havenstad in een wereldwijd handelsnetwerk. Een keramisch overzicht (Dieuwertje Duijn en Christiaan Schrickx); - De inventaris van een heyligenbacker uit een beerput aan de Utrechtse Putsteeg (1400 -1450) (S. Ostkamp & A. van Helbergen); - Tussen kunst en archeologie. Onderzoek naar een decoratiesysteem van Aziatisch porselein uit de 18e eeuw (Suzanne Klüver) - Not all little pitchers have big ears. Remarkable bronze cauldrons from the Northern Netherlands (Vincent T. van Vilsteren); - Typochronology and classification of Merovingian ovoid pots (Frank van Spelde); - Verstopt in het veen. Laat 13e- tot vroeg 14e-eeuws pottenbakkersafval uit Breda

Literatuurrubrieken |

06-2014 binnenwerk.indd 399

399

28-11-14 09:14


(Hans de Kievith) (afb. 4); - The use of everyday and exotic pottery in and around Eindhoven, 1100-1650 (Nico Arts) - Leuvense potten. Chronologische vorm- en bakselontwikkelingen van het middeleeuws en post-middeleeuws aardewerk van het Fochplein te Leuven (Y.J.W.R. de Rue & M. Smeets); - Den Haag, Bierstraat- het vormenspectrum van 1570-1640 (Monique M. A. van Veen) - De beerput van het Keizershof in ’s-Hertogenbosch (Ronald van Genabeek); - De productie van Godeken Pottman uit Zwolle (1415), vergeleken met Andries Potter uit Utrecht (1398) en Robbrecht de Potter uit ‘s-Hertogenbosch (vóór 1437 en 14371461) (Hemmy Clevis). ** *

Afb. 4 Hoogversierde kan uit Breda 1275-1325. Bron: Assembled Articles 5.

A. van Benthem en M. van Dinther (red.), Weverskade 60, gemeente Maassluis. Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van proefsleuven gevolgd door een archeologische opgraving (ADC Rapport 2742). ADC ArcheoProjecten, Amersfoort 2014. ISSN 1875-1067. Geïll., 191 pag. Aanleiding voor het onderzoek is de voorgenomen bouw van een 2 ha grote bedrijfshal in Maassluis met de daarbij behorende voorzieningen in een gebied dat op dat moment nog een agrarische bestemming heeft. In de Vroege Bronstijd liep er een actieve kreek vanuit het estuarium van de Maas. Aanvankelijk groeit de kreek dicht, maar later in de Bronstijd krijgt de zee het gebied steeds meer in haar greep, waarbij klei wordt afgezet en nieuwe kreken en geulen ontstaan. Gedurende de metaaltijden is het gebied ongeschikt voor akkerbouw of bewoning, wel zijn er verschillende aanwijzingen voor herhaaldelijk kortstondig verblijf, bijvoorbeeld voor jacht, visvangst en/of het weiden van vee. Vanaf de Romeinse tijd wordt het langzamerhand in cultuur gebracht, de eerste greppels dateren uit die periode. Op één locatie, een hoge kreekrug, is dan mogelijk sprake van bewo-

Afb. 5 Zilveren schaal uit Oegstgeest. Bron: Oud-Leiden.

400

ning geweest. Uit de Vroege en Late Middeleeuwen zijn alleen percelerings- of ontginningsgreppels aangetroffen. ** *

Nieuwsbrief Monumentenzorg en Archeologie (gemeente Alkmaar), nr. 41, juli 2014 De sloop van een winkelpand in Alkmaar bood de kans om ter plaatse wat dieper in de stadsbodem te kijken. De meest bijzondere vondst bestaat uit een handvol scherfjes en wat bot, daterend uit het midden van de Bronstijd. Zoals verwacht zijn er ook bewoningssporen gevonden uit de 10e en 12e eeuw. Brandsporen vormen een getuigenis van de tot dan toe alleen uit archiefbronnen bekende stadsband van 1328. Na die ramp wordt het perceel weer bebouwd en vanaf dan toont de opgraving de geschiedenis van de opvolgende bebouwingen in dit stadsdeel. ** *

Oud Leiden Nieuws, 2e jrg., nr. 3, augustus 2014 De archeologie komt zelden aan bod in het kwartaalblad van de Historische Vereniging Oud Leiden. Dit keer echter bevat het een tweetal zaken die de moeite van vermelden waard zijn. Het castellum, als onderdeel van de Romeinse Limes, was tot voor kort het enige archeologische rijksmonument dat Leiden kende. Als tweede monument wordt nu ook de heuvel waarop de befaamde Burcht is gebouwd, aangewezen. De oudste aanlegfase van de heuvel dateert uit de 9e eeuw. Het andere bericht betreft een bijzondere zilveren schaal die in 2013 bij een opgraving in Leiden tevoorschijn is gekomen (afb. 5). De schaal zelf is waarschijnlijk laat-Romeins, maar de daarop aangebrachte decoraties dateren uit de eerste helft van de 7e eeuw. ** *

Dorothee Menke, Die Fundplätze von Beelen und Herzebrock-Clarholz. Schlaglichter zum frühgeschichtlichen Bestattungswesen (Bodenaltertümer Westfalens 52). Landschaftsverband Westfalen-Lippe, 2014. ISBN 978-3-80534811-9. Geïll., 458 pag., kaartbijlagen, € 34,--

| Literatuurrubriekend

06-2014 binnenwerk.indd 400

28-11-14 09:14


In deze studie wordt gedetailleerd verslag gedaan van de resultaten van het onderzoek van een tweetal grafvelden in de periode die als volksverhuizingstijd bekend staat. Het grafveld in Beelen omvatte 25 crematiegraven en acht lijkbegravingen. Het grafveld werd zonder onderbreking gebruikt vanaf de 3e tot in de 7e eeuw door een bevolkingsgroep die afwisselend in meer of mindere mate wordt beïnvloed door Franken en Saksen. Geen spoor dus van discontinuïteit in bewoning of van een bevolking die door andere stammen wordt verdreven of vervangen. Uniek is het resultaat van het onderzoek van het grafveld van Herzebrock-Clarholtz waar 21 crematiegraven en één inhumatiegraf zijn aangetroffen. Bijzonderheid is dat hier ook de plaats is onderzocht waar de brandstapel zich bevond. Een groot deel van de verbrande resten, maar ook van de bijgiften is op de plaats van de brandstapel achtergebleven. Daar moet dan ook het begrafenisritueel hebben plaatsgevonden, niet bij het graf zelf. ** *

Archäologie in Westfalen-Lippe 2012. Langenweißbach 2013. ISBN 978-3941171-90-9 / ISSN 2191-1207. Geïll., 304 pag., € 19,50 De datering van laat-paleolithisch gewei, organische artefacten en stenen kralen uit het Mesolithicum, een lineair-bandceramisch grafveld, neolitische hangers gemaakt van tanden, ijzertijdmateriaal en de productie ervan, de centrale legerplaats in Haltern, vroegmiddeleeuws gordelgarnituur, een merovingische nederzetting, een karolingische dirham, driehoekjes als decoratie op middeleeuws kogelpotaardewerk, middeleeuwse kastelen, burchten en andere versterkingen, kerken, tegelkachelfragmenten, een zeldzaam pelgrimsinsigne, een glasvondst, een joods ritueel bad, etc., kortom voor elk wat wils (afb. 6). Tientallen auteurs schrijven 68 korte artikelen over het archeologische onderzoek in Westfalen-Lippe in 2012. Alle bijdragen zijn voorzien van een Engels- èn een Nederlandstalige (!) samenvatting. ** *

Bruno Janson, Muntgewichten uit de oude insteekhaven te Arnemuiden, Bergen op Zoom, september 2014. Geïll., 22 pag.

Afb. 6 Westerwalder drinkkannen, bodemvondst Warendorf (D.). Bron: Archeologie in WestfalenLippe 2012.

In september 2008 en januari 2009 heeft archeologisch onderzoek plaatsgevonden op een nieuwbouwlocatie in Arnemuiden. Zie Jacobs en Vandevelde, De Haven van Arnemuiden, ADC Rapport 1675, Amersfoort 2012. Daarbij zijn sporen gevonden van bewoning tot in de 16e eeuw, resten van kadeconstructies, van vestingwerken en van een dijk uit 1426, de oudste fase van het naar daar verplaatste Arnemuiden. Gedurende de eerste 100 jaar uit de geschiedenis van Arnemuiden kent die stad, als voorhaven van Middelburg, een relatieve bloei. Na 1525 wordt de haven gedempt, later gaat de stad bij oorlogshandelingen in 1572-’74 grotendeels verloren. Wat resteert, is een dorp waar men zich voornamelijk bezig houdt met de garnalenvisserij. Om de kosten van het archeologische onderzoek te beperken is destijds vanuit het bevoegde gezag besloten om geen aandacht te besteden aan het materiaal waarmee de haven in 1525 is gedempt. De uitgegraven havenbodem wordt dan ook zonder nader onderzoek naar een gronddepot elders in Zeeland afgevoerd, waar zij op grote hopen wordt gestort. Vervolgens zijn er de immer alerte detectoramateurs, die onafhankelijk van elkaar de waarde van dat materiaal inzien. Zij zoeken regelmatig contact met de professionele archeologie maar interesse van die kant blijft aanvankelijk achterwege. Uiteindelijk weten de detectoramateurs er niet minder dan 2.000 (!) metaalvondsten te verzamelen, waaronder grote hoeveelheden pelgrimsinsignes, munten, penningen, lakenloodjes, hangers, gespen en muntgewichten. Inmiddels is de grond weer uit het depot verdwenen en op verschillende plaatsen aangewend voor dijkversterkingen, terreinophogingen en andere werken. Bijzonder is dat de verschillende detectoramateurs tijdelijk een werkgroep hebben gevormd om een totaalbeeld te krijgen van al hun vondsten. Onder de bezielende leiding van Bruno Janson is op die manier een indrukwekkende fotocatalogus van al dat materiaal samengesteld. In het museum van Arnemuiden is een deel van hun vondsten geëxposeerd. Inmiddels is één van de vondstcategorieën gepubliceerd, namelijk de 71 opgepiepte muntgewichten.

Literatuurrubrieken |

06-2014 binnenwerk.indd 401

401

28-11-14 09:14


Afb. 7 Antwerps muntgewicht 1520-’40, messing, corresponderend met de 1/2 Andriesgulden uit de Bourgondische Nederlanden 1467-’92. Bron: muntgewichten uit Arnemuiden.

De 35 meest zeldzame of zelfs unieke exemplaren worden in deze publicatie beschreven en afgebeeld, evenals het geldstuk waaraan elk van de beschreven muntgewichten refereert (afb. 7). Op dit moment is de publicatie uitsluitend digitaal beschikbaar. Te downloaden op www. muntgewicht.nl. Wellicht komt er in de nabije toekomst een kleine analoge oplage in eigen beheer.

zoek in het Amsterdamse Stadsarchief is Bert van Lingen gebleken dat het hier gaat om drie Amsterdamse tabakshandelaars die Goudse kleipijpen met hun eigen firmanaam exporteerden. Zijn boek gaat uitgebreid in op deze Amsterdamse families, hun handel en de pijpen die zij naar heel Duitsland en het grensgebied met het huidige Polen exporteerden en die daar nu worden teruggevonden. Voor verdere informatie: www.brittenburg.nl.

** *

** *

Aly Dijkstra-Kruit (Red.): - Bergschild 14 en 16 (Project WBHD 008) - Hotel De Vischpoorte, Nieuwe Markt 40 (Project WBHD 009) - Waterdijk 10 (Schalkhaar) (Project WBHD 010). Werkgroep Bouwhistorie Deventer, 2013

Liesbet Van den Bruel, Archeologisch onderzoek Helmond - Brandevoort II - fase 3 Businesspark. Een onderzoek op de dekzandkop grenzend aan de historische buurtschappen Diepenbroek en Berenbroek. Inventariserend veldonderzoek-proefsleuven (Rapport 82) Gemeente Eindhoven, team archeologie, 2013. ISSN 1570-5943. Geïll., 52 pag., CD-ROM

In samenspraak met onder andere de afd. Salland c.a. van de AWN is destijds de werkgroep Bouwhistorie Deventer opgericht. In 2013 heeft de werkgroep een 3-tal rapporten uitgebracht. In elk rapport worden archiefgegevens en de resultaten van bouwhistorische verkenningen vastgelegd, eventueel uitgebreid met veel illustraties en aanvullende wetenswaardigheden Het verst gaat de geschiedenis terug van het dubbelpand Bergschild 14 en 16 waarvan de kapconstructie van omstreeks 1300 lijkt te dateren, blijkens historische bronnen dateert het pand uit 1344 ** *

Afb. 8 Germaans drinkhoornbeslag 1e-2e eeuw na Chr. Bron: Detector Magazine.

402

Bert van der Lingen, Van de Velde, Burgklij & Zapfenberg; Drie Amsterdamse Tabaks- en pijpenhandelaren uit de 18e eeuw. 2013. ISBN 978-90-820068-0-3. Geïll., 116 pag., Engelstalige samenvatting, € 35,-Rond het midden van de 17 eeuw was Amsterdam een belangrijke stad voor de invoer, bewerking en doorvoer van tabak uit Amerika. De productie en export van tabak bereikte in de volgende eeuw zijn hoogtepunt. Rooktabak werd onder meer in pakketjes en als brieftabak verkocht, een onbekende manier van verpakken in kleine enveloppen. De tabak werd in kleipijpen gerookt waarin veelal het merk en de firmanaam van de pijpmaker was gestempeld. Bij archeologische opgravingen in het buitenland zijn veel pijpen met onbekende namen gevonden. Na uitgebreid onder-

Het onderzoeksgebied in Helmond is ongeveer 6,7 ha groot, waarvan nu 6% is onderzocht door middel van een 23-tal proefsleuven. De weinige sporen dateren alle uit de Nieuwe Tijd, zoals perceelgreppels, ploegsporen en andere recente verstoringen. ** *

Wim Moorman (met medewerking van Wim Dijkman en een inleiding van Leo Verhart), Index op Archeologie in Limburg, nummers 1-116. Sectie Archeologie van het Koninklijk Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap (LGOG) / Archeologische Vereniging Limburg (AVL), Maastricht 2014. ISSN 1384-7538. 43 pag. Archeologie in Limburg is een uitgave van de AVL, een sectie van het LGOG. Van dit tijdschrift zijn in de periode 1977-2010 116 afleveringen verschenen. Vanwege de teruglopende oplage en de stijgende kosten is het blad opgehouden te bestaan. Voor de daardoor ontstane leemte bieden het Jaarboek van het LGOG en het tijdschrift De Maasgouw een alternatief. Archeologie in Limburg blijft echter een belangrijk naslagwerk. Om die reden is besloten de 116 verschenen nummers te indexeren. Het resultaat daarvan is in de nu verschenen publicatie vastgelegd. Er kan worden gezocht naar artikelen op auteur, in Memoriam op naam van de overledene, jaar-

| Literatuurrubrieken

06-2014 binnenwerk.indd 402

28-11-14 09:14


verslagen en verslagen van de provinciaal archeoloog op jaar, boekbesprekingen op naam van de recensist, artikelen onderverdeeld naar historische periode op auteur, ten slotte gevolgd door een alfabetisch plaatsnamenregister.

hoornbeslag ten noorden van de Limes in ons land volslagen onbekend (afb. 8). Een andere bijdrage gaat over de bronzen Romeinse beeldjes van de Godin Victoria, zoals die onder meer bij Leiden (Roomburg), Deventer (Colmschate), Wychen, Castricum en Westervoort zijn gevonden.

** *

Evert van Ginkel, De Romeinen komen! Gemeente Vlaardingen 2014. Geïll., 60 pag. Het boekje De Romeinen komen! is het tweede deel van de publicatiereeks ‘ Archeologische Avonturen’ over de IJzertijd en de Romeinse tijd in Vlaardingen, primair gericht op de bovenbouwleerlingen in het basisonderwijs. Het boekje toont tal van sporen en voorwerpen uit Romeins Vlaardingen. Achter elk voorwerp gaat een verhaal schuil, maar hoe is het met de immateriële kant van de zaak: hoe zou de lokale bevolking tegenover de komst van de Romeinen hebben gestaan, hoe zou men de veranderingen hebben ondergaan? Bleven de lokale bewoners moedig weerstand bieden? Maakten de Romeinen de inwoners het leven zuur? Hoe dat zou kunnen zijn geweest wordt verteld door Alena, een lokaal IJzertijdmeisje dat in contact komt met het Romeinse leger. Het spannende verhaal over de belevenissen van Alena en haar familie laat je niet los en het verleden komt tot leven. ** *

** *

Zeitschrift für Schweizerische Archäologie und Kunstgeschichte,, Band 71, 2014, Heft 2/3. ISSN: 0044-3476 Bij een onderwaterexepeditie in het Meer van Zug (‘Zugersee’) op zoek naar sporen van prehistorische nederzettingen stuitte de duikers op een laatmiddeleeuws zwaard (afb. 9). De vondst achtte men belangrijk genoeg om te bestuderen, te analyseren, te conserveren en te dupliceren. De resultaten daarvan worden in deze editie gepubliceerd. ** *

as., 37e jrg., 2014, nr. 3. ISSN 0255-9005 Nog meer archeologie uit Zwitserland. Het hoofdartikel uit as. (Archäologie Schweiz) gaat dit keer over een dolmen die onlangs in Oberbipp (kanton Bern) is opgegraven (af b. 10). Het ‘hunebed’ en de inhoud ervan dateren uit het Neolithicum.

Afb. 9 Degen uit Obrwil, Räbmatt, ZG (CH), 15e eeuw. Bron: Zeitschrift für Schweizerische Archäologie und Kunstgeschichte.

Gerrit Groeneweg

Detector Magazine nr. 136, september 2014. ISSN 1386-5935 De Germaanse houten of hoornen drinkhorens werden doorgaans versierd met een voetbeslag, soms ook was de hoorn voorzien van een bevestigingsoog waardoor deze aan de broeksriem kom worden bevestigd. Rondom het uiteinde van de hoorn werd veelal een sierrand aangebracht. Jelle van Amert besteedt in deze editie aandacht aan de verschillende typen van dat sierbeslag. Tot voor kort waren er een tiental drinkhoornbeslagen uit Nederland bekend; na een oproep in Detector Magazine is dit aantal verdrievoudigd. Opvallend is dat de tot nu toe bekende verspreiding van het drinkhoornbeslag zich in ons land in het oostelijke rivierengebied concentreert. Uitzonderingen zijn onder andere Arentsburg-Voorburg en Deurne-Groot Bottelsche Akker. Behalve een vondst op Texel is het drink-

Afb. 10 Mes, pijlpunten en kraal uit de grafkamer van de dolmen van Oberbipp (CH), neolithicum. Bron: as.

Literatuurrubrieken |

06-2014 binnenwerk.indd 403

403

28-11-14 09:14


De Vereniging Stuur berichten voor het Verenigingsnieuws naar Marijn Lockefeer (heinlock@ziggo.nl) en berichten voor Werk in Uitvoering naar Jan Coenraadts (j.coenraadts@planet.nl)

Verenigingsnieuws Wij gedenken Caroline Leeflang (afb. 1)

Afb. 1 Ondertekening overeenkomst VOiA en AWN; Caroline Leeflang links. Foto: Fred van den Beemt.

Op 25 september jl. is vrij onverwacht Caroline Leef lang overleden. Caroline was op vele fronten actief. Ze was secretaris van de VOiA, de Stichting Reuvens en de Stichting Archeologie en Publiek. Dat alles deed ze zeer betrokken en bevlogen. Als AWN hebben we in al die hoedanigheden regelmatig zeer constructieve en plezierige contacten met haar gehad. Een actieve rol voor vrijwilligers binnen de archeologie was voor haar vanzelfsprekend en zij ondersteunde dat waar zij kon. Ze was nauw betrokken bij de

404

totstandkoming van de samenwerkingsovereenkomsten tussen AWN en VOiA en regelde het overleg over de invulling daarvan in overeenkomsten tussen AWN en bij de VOiA aangesloten bedrijven. Caroline was de spil voor de organisatie van de Reuvensdagen en daarbij voor ons een belangrijke steun. We konden altijd met vragen bij haar terecht en onze wens om de Reuvensdagen voor vrijwilligers gemakkelijker toegankelijk te maken heeft ze mede bepleit. Ikzelf heb vooral heel plezierige herinne-

| Literatuurrubrieken

06-2014 binnenwerk.indd 404

28-11-14 09:14


ringen aan haar enthousiasme voor nieuwe activiteiten van de AWN voor educatie en publieksbereik, zoals het project ‘Zonder boer geen voer’. We gaan haar missen en danken haar zeer

voor alles wat zij voor de Nederlandse archeologie heeft gedaan. Tonnie van de Rijdt-van de Ven, voorzitter AWN

AWN-werkgroep Archeologie van WOII (Nijmegen e.o.) herdenkt 70 jaar Market Garden De AWN-werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog heeft in 2014 uitgebreid aandacht geschonken aan de herdenking van 70 jaar Market Garden: het geallieerde plan om de bruggen over de Nederlandse rivieren bij Eindhoven, Nijmegen en Arnhem op de Duitsers te veroveren. Via deze bruggen zou het grondleger op kunnen rukken richting Ruhrgebied en het einde van de oorlog kunnen bespoedigen. Op 11 september ontvingen wij leerlingen uit groep 7 van basisschool De Biezenkamp uit Beek-Ubbergen bij het pannenkoekenrestaurant op de Duivelsberg. Om deze heuvel was in september 1944 hevig gevochten tussen Amerikanen en Duitsers. De dag begon met het stellen van vragen door de leerlingen aan mensen die de oorlog in deze omgeving als kind/jongere hadden meegemaakt. Naar de verhalen van deze ‘oudjes’ werd bijna een uur lang ademloos geluisterd. Na het eten van een pannenkoek kreeg een groepje leerlingen een rondleiding langs de nog altijd zichtbare sporen van schuttersputten en loopgraven. In een van de schuttersputten bleken zich een tweetal Amerikaanse parachutisten te hebben verschanst. Na een verrassingsaanval gaven zij tekst en uitleg over het leven aan het front in 1944. Elders op de Duivelsberg mocht een ander groepje leerlingen, onder commando van wederom Amerikaanse para’s, ervaren wat het is om met een pioniersschop een schuttersput te graven. Wat hadden deze para’s zoal bij zich in de schuttersput? In de spelletjes ‘Wat is wat?’ en ‘Ren je rot’ mochten leerlingen aan de hand van getoonde (foto’s van) verschillende voorwerpen deze vraag proberen te beantwoorden. Een rondrit om de Duivelsberg in uit de Tweede Wereldoorlog daterende voertuigen maakte het programma compleet. Op 12 september was er een Symposium onder de titel ‘Het natuurgebied rondom Nijmegen bezien als militair landschap’. Ook dit evenement vond plaats op een historische locatie: restaurant de Sionshof, in september 1944 tijdelijk hoofdkwartier van generaal

Gavin, bevelhebber van de bij Nijmegen gelande Amerikanen. Vijf sprekers bogen zich deze dag voor ca. 100 bezoekers over vragen als ‘Wat is een militair landschap en wat is het belang hiervan voor de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog? (Ruurd Kok, RAAP Archeologisch Adviesbureau); wat heeft er zich in september afgespeeld rondom de Duivelsberg? (Jan Brouwer, historicus); hoe doen we archeologisch onderzoek naar de sporen uit de Tweede Wereldoorlog? (Willem Kuppens, veldtechnisch medewerker en lid AWN Werkgroep Archeologie van WOII); welk onderzoek wordt er in het Duitse Reichswald gedaan? (Wolfgang Wegener, historicus) en wat kan een natuurorganisatie met de nog aanwezige sporen in het landschap doen? (Seline Geijskes, landschapsarchitect, Staatsbosbeheer). ’s Middags vond er een forumdiscussie plaats onder leiding van de Nijmeegse historicus Joost Rosendaal over de vraag: wat kan archeologie bijdragen aan de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog en, in het verlengde daarvan, moeten de nog aanwezige sporen beschermd worden? Uit de discussie bleek dat historici toch wat sceptisch blijven over WOII-archeologie: hoewel ‘fascinerend’ om te zien hoe het verloop van de strijd door archeologen soms gedetailleerd kan worden gereconstrueerd (Karel Margry, Then and Now) blijft het toch niet meer dan een bevestiging van wat we uit de enorme hoeveelheid bronnen en literatuur al weten. Opvallend was dat vanuit de zaal juist het belang van WOII archeologie benadrukt werd: sporen van de strijd roepen emotie op, maken het verhaal concreet en zijn daarom zeer geschikt als educatief middel. De discussie zal ongetwijfeld voortgezet worden en de AWN Werkgroep Archeologie van de Tweede Wereldoorlog wil daar graag een rol in blijven vervullen. Wellicht kan, eventueel met hulp van professionele partijen, van dit Symposium een (tweejaarlijks?) terugkerend evenement gemaakt worden. Leo ten Hag

De Vereniging |

06-2014 binnenwerk.indd 405

405

28-11-14 09:14


Hulp van 50 vrijwilligers bij opgraving Romeins grafveld (afb.2)

Afb. 2 Grote inzet van de vrijwilligers. Foto: Rob Nijsse.

In september en oktober dit jaar is in Huissen, Loovelden een Romeins grafveld opgegraven . ADC ArcheoProjecten is de uitvoerder, met assistentie van zo’n 50 vrijwilligers, meest AWN-leden. Dit project heeft een bijzondere voorgeschiedenis.

Loovelden is een nieuw te bouwen woonwijk in Huissen. Het grafveld en twee aan weerzijden gelegen nederzettingen waren bekend uit het vooronderzoek. Indertijd is besloten het terrein voor een klein deel op te graven en de rest in situ te behouden. Uit

Afb. 3 Een van de vele voorwerpen blootgelegd. Foto: Carel Versluis.

406

| De Vereniging

06-2014 binnenwerk.indd 406

28-11-14 09:14


de opgraving bij aanleg van de riolering bleek het echter om een bijzonder rijk grafveld te gaan. Er werd onder meer een complete graf kamer gevonden met zeer rijke vondsten. Eind vorig jaar kregen wij als AWN-bestuur signalen dat de gemeente de oorspronkelijke plannen, behoud in situ onder de woningbouw, wilde doorzetten. Dat op die wijze van behoud niet veel sprake zou zijn was voor deskundigen wel duidelijk. Als AWN (landelijke en afd. Nijmegen) zijn we samen met de plaatselijke historische kring en het Limesproject in actie gekomen om de gemeente te bewegen op haar besluit terug te komen. Dat is uiteindelijk mede dank zij een advies van de RCE, ook gelukt. Het probleem was nu wel de financiering. De opgraving was alleen met een beperkt budget te realiseren. In goed overleg tussen ADC en AWN is toen gekozen voor inzet van een groot aantal vrijwilligers. Die hebben zich ook volop aangemeld. AWNleden uit de afdelingen 16 en 17 maar ook

uit andere afdelingen en van de historische kring Huissen werkten vol enthousiasme mee aan de opgraving. De opgraving duurde 5 weken en in die tijd is er bijna 6.000 m 2 grafveld onderzocht en zijn er ca. 80 nieuwe graven aan het licht gekomen. 40 graven waren reeds uit vooronderzoek bekend, zodat het geheel komt op ca. 120 graven. Het grafveld kenmerkt zich, naast de bekende ‘homogene’ laatste fase van het grafritueel in de Romeinse tijd (kringgreppel-heuvel-bijzetting-grafgiften beker-bord-kom of kruik) (af b.3), door een vier tot vijftal afwijkende graven. Afwijkingen bestaan uit de grootte van het grafmonument, de vorm van de graf kuil, de rijkdom en variatie in grafgiften en het elitaire karakter van enkele grafgiftenassemblages. Datering van het grafveld is vooralsnog begin 1e eeuw tot eind 3e eeuw. Na afsluiting van dit project evalueren we met ADC en betrokken vrijwilligers hoe deze wijze van samenwerken verlopen is. Daarover doen we verslag in een volgend nummer van Westerheem.

Geen belanghebbende bij bezwaar, leerpunt voor AWN-werkgroepen en afdelingen

De Archeologische werkgroep Leidschendam-Voorburg (onderdeel van AWN-afdeling 7) heeft onlangs bij de gemeente bezwaar gemaakt tegen het verlenen van een omgevingsvergunning. Het ging om de vergunning voor de aanleg van een insteekhaven op een terrein dat grenst aan Forum Hadriani, een beschermd archeologisch monument waarbij ook de omgeving een archeologische verwachting heeft. De gemeente heeft echter de werkgroep niet als belanghebbende erkend zodat het bezwaar niet in behandeling is genomen, dit omdat in de statuten van de werkgroep belangen-

behartiging niet als doel is vermeld. Had dit voorkomen kunnen worden en hoe is dit in de toekomst te voorkomen? De meest zekere oplossing voor afdelingen of werkgroepen is het vormen van een eigen rechtspersoon en in de statuten belangenbehartiging voor archeologie expliciet in de doelstellingen te vermelden. Wanneer dat (nog) niet het geval is, zou men zich kunnen beroepen op de statuten van de AWN, omdat een werkgroep of afdeling onderdeel is van de AWN. Een belangrijk leerpunt! Tonnie van de Rijdt

Wij horen graag uw mening - Lezersonderzoek Westerheem Westerheem is een van de belangrijkste producten die we als AWN u als lid bieden. Hoe waardeert u Westerheem? In welke artikelen bent u het meest geïnteresseerd? Zijn er onderwerpen die u mist? Moet Westerheem (ook) digitaal gaan verschijnen? Allemaal vragen waar het landelijk bestuur en de redactie van Westerheem graag uw mening over willen horen. Daarom een lezersonder-

zoek. Het lezersonderzoek wordt via een steekproef per afdeling verspreid. Wanneer u via uw afdeling geen vragenlijst heeft ontvangen en u wilt toch graag ons uw mening laten weten, kan dat. Ga voor het digitaal invullen van de vragenlijst naar http://iturl.nl/snLwp, ga naar www.awn-archeologie.nl; of vraag de papieren versie aan de Landelijk secretaris Ruiterakker 19, 9407 BE Assen.

De Vereniging |

06-2014 binnenwerk.indd 407

407

28-11-14 09:14


Keys to Rome, tentoonstelling in het Allard Pierson Museum In het Allard Pierson Museum in Amsterdam is de hernieuwde opstelling te zien van de Romeinse afdeling, ‘Keys to Rome’, waar-

bij het onderdeel ‘Nieuwkomers en oudgedienden in de Lage Landen’ voor AWN’ers interessant kan zijn.

Berichten uit de Werkgroep Belangenbehartiging Inmiddels is alweer de vijfde nieuwsbrief over belangenbehartiging verschenen met periodieke informatie ter inspiratie. Deze en voorgaande nieuwsbrieven zijn te vinden op de landelijke AWN-website www.awn-archeologie.nl onder bescherming>belangenbehartig ing>AWN-advisering>Advies vragen. Als eerste valt er in deze vijfde nieuwsbrief een bijdrage te lezen over belangenbehartiging in afdeling 11 (Lek- en Merwestreek). Vervolgens wordt ‘Toezicht en Handhaving’, de zwakke schakel in de archeologische monumentenzorg, onder de loep genomen. Tevens valt er een bijdrage te vinden over het (ver-

moedelijke?) aquaduct in Nijmegen. Hierover is zeker het laatste woord nog niet gezegd. Raadpleeg in dit kader ook eens: www.npo.nl/ eenvandaag/02-07-2014/AT_2015429 . Voorts wordt het vraagstuk rond de beoordeling van gemeentelijke vrijstellingsgrenzen op basis van artikel 41a Monumentenwet 1988, nader toegelicht. Ten behoeve van de opbouw van een netwerk van belangenbehartigers zijn, tot slot, nog handige voorbeeldbrieven in de nieuwsbrief opgenomen. Paul van Wijk, voorzitter Werkgroep Belangenbehartiging

Samenwerkingsovereenkomst met MUG Ingenieurs Onlangs is er een nieuwe samenwerkingsovereenkomst gesloten met MUG Ingenieursbureau volgens de modelsamenwerkingsovereenkomsten die bestaan tussen AWN en VOiA en NVAO. Belangrijk hierin zijn de afspraken die gemaakt zijn betreffen-

de evaluaties van het meewerken aan projecten. Laat de afdelingen attent zijn op het laten maken van dat soort verslagen en laat ze daarom ook regelmatig onder de leden peilen wie er heeft meegewerkt aan een opgraving van archeologische bedrijven.

Agenda 11 februari 2015 Afd. Utrecht e.o. – lezing door Jacqueline Hoevenberg ‘Archeologie van Dordrecht, oudste stad van Holland’. De spreekster werkt bij de gemeente Dordrecht als senior archeoloog. Dordrecht bezit een van de gaafste historische stadsgezichten, de middeleeuwse structuur van de stad is nog bijna volledig intact. Op het gebied van archeologie heeft de stad een goed bewaard middeleeuws bodemarchief, vrijwel uniek in Europa. De hoeveelheid bodemvondsten ligt gemiddeld 30 tot 60% hoger dan elders in Nederland. Jacqueline Hoevenberg geeft een uiteenzetting over het onderzoek naar de oudste resten van Dordrecht en omgeving. Deze omgeving is door de Sint-Elisa-

408

bethsvloed van 1421 in een zoetwaterbekken met getijde-invloed veranderd en pas begin 17e eeuw weer ingepolderd. Plaats: Kapittelzaal Pieterskerk, Pieterskerkhof 5 te Utrecht. Aanvang: 20.00 uur, Entree: €3,00 voor niet-leden, €1,50 voor leden AWN 7 januari 2015 Afd. Helinium – Nieuwjaarsborrel Plaats: Boerderij Hoogstad, Westlandseweg 258, 3131HX Vlaardingen Informatie: Hilde van Wensveen, tel. 06-31098315. 11 april 2015 ALV in Rhenen (verdere informatie volgt).

| De Vereniging

06-2014 binnenwerk.indd 408

28-11-14 09:14


Werk in Uitvoering WIU maakte gebruik van periodieken van de afdelingen 1 - 3 - 10 - 11 - 12 - 17 - 18 - 23 en De Motte.

Nieuwsbrief, najaar 2014 (Afd. 1 - NoordNederland) In 2015 bestaat de afdeling 40 jaar en dat zal onder meer leiden tot een afdelingsnummer in Westerheem. Met noordelijke zusterverenigingen staat een gezamenlijke excursie op stapel naar het nieuwe Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis. Dit werd in september geopend door gedeputeerden van Groningen, Friesland en Drenthe. Het project Sporen in het bos rondom Kamp Westerbork is afgerond. Studenten van Saxion karteerden met GPS graf heuvels, hunebedden en karrensporen die leden van de afdeling vervolgens karteerden. Dat deden zij ook met de aansluiting van de treinroute vanuit het kamp op het hoofdspoor. Het is de bedoeling dit traject tot aan de aansluiting te markeren met gedenktekens. In het najaar hoopt de afdeling te kunnen beginnen met veldonderzoek naar sporen van de Slag bij Noordhorn (1581). Ook wordt gewerkt aan een volgende cursus archeologie. In augustus bezochten in Borger ruim 2000 bezoekers de Oertijdmarkt bij het Hunebedcentrum. Ook de AWN-voorlichtingstand was daar aanwezig met informatie voor jong en oud. De opdracht Wie tekent het mooiste, leukste of gekste hunebed trok veel kinderen aan (af b. 1). Sinds juli 2014 werken amateurs die archeologisch onderzoek uitvoeren in de gemeente Aa en Hunze volgens een protocol. Dit is opgesteld in overleg tussen de amateur, de provinciaal archeoloog en de gemeentelijk archeoloog. Het protocol is te vinden op de website van de gemeente Aa en Hunze. De bronstijdboerderij in het Hunebedcentrum is vrijwel klaar, waarna ook een ijzertijdboerderij wordt gebouwd, alles op basis van sporen van boerderijen die in Borger zijn gevonden. In september legden archeologen de oude vormen van de Mariakerk in Ruinen bloot. Deze in oorsprong 12e-eeuwse kerk was vroeger veel groter dan nu, maar werd in 1836 verkleind. De gemeente De Wolden wil de oude contouren zichtbaar houden. Sinds juni is er dan eindelijk een volledige publicatie beschikbaar over het onderzoek tussen 1923 en 1934 van de wierde Ezinge,

Afb. 1 AWN-stand in Borger. Foto: Fred van den Beemt (uit Nieuwsbrief Afd. 1).

onder redactie van Annet Nieuwhof en uitgegeven door de Vereniging van Terpenonderzoek. Het bestuur van de afdeling bestaat uit: Isabel van der Velde (vz), Joop Bosch (vice-vz), Hes Meijer (secr), Matthijs Brug (pmr), Fred van den Beemt en Jetze Boonstra. Grondspoor nr. 193, sept. 2014 (Afd. 3 - Zaanstreek-Waterland e.o.) Nadat de lezers kunnen aangeven of zij G. voortaan digitaal of op papier willen ontvangen, kom ik bij de Varia die mij onder meer leren dat in Dublin de meeste Vikinggraven liggen van West-Europa. Meegegeven artefacten dateren uit de 9e eeuw en wijzen op begravingen van mensen uit de bovenlaag van de samenleving. De afdeling moest afscheid nemen van twee trouwe leden. Op 1 juli overleed plotseling Jelus Matser (68), beeldend kunstenaar en maquettebouwer, maar ook bijna 30 jaar vrijwilliger in de archeologie. Hij maakte veel maquettes, groot en klein, waaronder het grote hunebedlandschap in het Hunebedcentrum in Borger. Kort voor zijn overlijden voltooide hij voor het nieuwe provinciale depot nog een aantal prehistorische en middeleeuwse boerderijen, gebaseerd op opgravingsgegevens. Hij had ook grote interesse in schepen en scheepsbouw en verdiepte zich tot het laatst in de (archeologische) geschiedenis van het middeleeuwse kerkje van Assendelft. Van de voorgenomen publicatie kwam het niet meer. Van 2000-2010 was Jelus voorzitter van de afdeling. (af b. 2) Na een lang ziekbed overleed in augustus

Afb. 2 Jelus Matser. Foto: Grondspoor.

De Vereniging |

06-2014 binnenwerk.indd 409

409

28-11-14 09:14


Afb. 3 Tjesse Sterringa, bezig met de bibliotheek. Foto: Grondspoor.

Afb. 4 Tegelvloer in Longerhouw. Foto: RCAW (uit Grondspoor).

410

een van de oudste leden van de afdeling: oudbestuurslid Tjesse Sterringa. Tjesse werd lid in 1965 bij de viering van het 5-jarig bestaan van de afdeling en voordat hij ziek werd was hij een trouw en actief lid. Hij gaf lezingen voor de afdeling, bracht systeem aan in de afdelingsbibliotheek, zorgde voor het inbinden van de jaargangen van Westerheem, kocht elk jaar een bijzonder boek ter aanvulling van de bibliotheek en nam deel aan veel opgravingen en veldverkenningen (af b. 3). Ali Tromp zag in 1997 in het Alcazar van Sevilla kleine ‘Hollandse’ tegels op de vloer en dacht aan import. Wat kleur en motieven betreft, hadden ze veel van vroege Nederlandse tegels. Na de val van Antwerpen (1585) vertrokken veel ‘geleybakkers’ naar de Noordelijke Nederlanden en Engeland en maakten daar nieuwe decors die wij nu typisch Hollands vinden. In de 16e en 17e eeuw werden veel tegels uitgevoerd, ook naar Spanje. Koning Philips II was weinig gecharmeerd van de Hollanders, maar waardeerde wel de Hollandse tegels. Hij liet zelfs tegelmakers naar Spanje komen en dat verklaart waarschijnlijk de Hollands aandoende tegels in Spanje. Tijdens de tentoonstelling in Warder hoorden AWN’ers dat er een stolpboerderij zou moeten plaatsmaken voor nieuwe woningen. Zij zochten het terrein af en voerden enkele boringen uit om na te gaan of het hier misschien om een huisterp ging. Er werd dus scherp gelet op een mogelijke mestlaag, een kleivloer of veenplaggen. Er zijn echter geen aanwijzingen gevonden voor een terpophoging en de vondsten zijn hier te verwachten vanaf 1700. Simon Boers is in een verpleeghuis terecht gekomen, maar gaat ook daar door met zijn pijpenonderzoek en het vertellen van verhalen. Heeft hij een doos doorgewerkt dan kan die worden opgehaald in ruil voor een nieuwe. Dan het derde deel van de serie over plavuizen, nu gaat het over plavuizen van de Abdij van Egmond, Easterlittens, Kimsweerd en Wier. Pardon, die laatste plaatsen liggen toch aan de andere kant van het IJsselmeer?

Zeker, maar de eerste twee artikelen leidden tot contacten met het Argeologysk Wurkferbân fan de Fryske Akademy en voorzitter Hindrik de Jong stuurde drie opgravingsverslagen en een fraaie foto van een niet minder fraaie tegelvloer, in 1985 gevonden in Longerhouw (af b. 4). Hoewel redelijk thuis in het Friese land moest ik dit even opzoeken: 3 km van Bolsward, richting Afsluitdijk. Af levering 4 zal gaan over plavuizen die zijn voorzien van een majolicabeschildering, vooral gemaakt in Antwerpen, maar gevonden tot in, jawel, Fryslân. Gerard Graas meldde de vondst van een mineraalwaterkruik met een onbekend merk, aangetroffen bij de Noord-Zuidlijn in Amsterdam. Het blijkt te gaan om de Roisdorfer Brunnen die niet ten onrechte werden beschuldigd van het gebruik van merken die op de populaire bronmerken Selters en Fachingen moesten lijken. Roisdorf hoorde bij de heerlijkheid Alfter, later eigendom van de vorst van Salm. Ook dit maar even opgezocht: zowel Alfter als Roisdorf liggen een paar km ten westen van Bonn. Bij graafwerkzaamheden voor een gaspijpleiding van Gazprom aan de Kagerweg te Beverwijk werd een dichte concentratie ijzertijdmateriaal met daarbij runderbotten ontdekt. Medewerkers van Hollandia waren een middag bezig zoveel mogelijk profielen en sporen vast te leggen en materiaal te verzamelen, voordat alles weer zou worden dichtgegooid. De locatie Het Hain te Krommenie is 50 jaar geleden door de AWN opgegraven. Er was hier sprake van een omheind gebied met erg weinig bebouwing, waarbij de basis van een toren veel aandacht trok. Misschien was het een Romeinse wachttoren, maar er zijn nog tien andere theorieën. Het verslag van de opgraving bleef ongepubliceerd, maar nu doet zich de gelegenheid voor de locatie opnieuw te onderzoeken. Zuidwesterheem nr. 80, sept. 2014 (Afd. 10 Zeeland) Voorzitter Ron Wielinga wijst in zijn voorwoord op de aangescherpte Arbo-wetgeving, bedoeld om werknemers veiliger te laten werken. Ook archeologische vrijwilligers moeten voldoen aan eisen om te mogen assisteren bij opgravingen: een VCA-certificaat, werkschoenen met stalen neuzen en een veiligheidshelm. AWN’ers en leden van de AW Hulst behaalden het VCA-certificaat tijdens een eendaagse cursus, gesubsidieerd door de gemeenten Hulst en Terneuzen. Elk jaar organiseert het HB van de AWN zo’n cursus in het kader van de deskundigheids-

| De Vereniging

06-2014 binnenwerk.indd 410

28-11-14 09:14


bevordering. In 2009 kon de gerestaureerde Zwartenhoekse Zeesluis worden heropend. De sluis dateert van 1789 en was onderdeel van een waterlinie in het tegenwoordige ZeeuwsVlaanderen. De linie was bedoeld om vijanden vanuit het zuiden tegen te houden. In vredestijd kon de sluis bij eb zoet binnenwater spuien, terwijl de sluis zichzelf sloot bij opkomend tij en dan het zoute water buiten hield. Wanneer de vijand naderde, werd de sluis helemaal afgesloten, kon het binnenwater niet weg en overstroomden de landerijen. De inundatiesluizen werden vanuit forten of batterijen beschermd. De nu heropende sluis was in de loop der tijd sterk vervallen en nauwelijks meer zichtbaar. AWN’ers bezochten de sluis en ook de plaats waar Oud-Westdorpe lag. Dit dorp viel ten prooi aan overstromingen. Johan Thomas deed in vrije uurtjes veel onderzoek naar Westdorpe en recent leverden opgravingen eveneens sporen op van het verdwenen dorp. In Thomas’ kleine museum zijn onder meer vondsten van het oude dorp te zien. Al vaker besteedde WIU aandacht aan het zoutzieden door leden van Afd. Zeeland. In juli-augustus lieten de AWN’ers op het terrein Terra Maris bij kasteel Westhove (Oostkapelle) weer enkele keren zien hoe in de Middeleeuwen zout werd gewonnen uit zout veen. De AWN-zoutzieders worden vaker gevraagd voor demonstraties en doen al doende steeds meer ervaring op met het zoutzieden en het geven van uitleg. Ook op Terra Maris bleek de belangstelling groot en een Duitse kok wilde het gewonnen zout wel kopen. De zoutzieders o.l.v. ‘keetwijf’ Dicky konden dus tevreden zijn (af b. 5). Elders in Z. een verslag van het bezoek dat Leida Goldschmitz in Frankrijk bracht aan de zoutfabriek La Grande Saline in Salins-les-Bains in de Jura. Uit onderaardse zoutlagen wint men hier al vanaf de Vroege Middeleeuwen zout door het laten verdampen van zout water. In 1962 stopte de productie van zout in La Grande Saline. Het pekelwater dat hier van bijna 250 m diepte wordt opgepompt en vroeger naar de zoutketels ging, wordt nu gebruikt voor het sneeuwvrij maken van de wegen in de stad. Leida bezocht ook de zoutfabriek Saline Royale in Arc-et-Senans, waar van 1775 tot 1895 zout werd geproduceerd, daarbij gebruikmakend van het pekelwater van Salins dat via een 21 km lange houten pijpleiding naar Arc werd gebracht. Zowel La Grande Saline als de Saline Royale staan op de Werelderfgoedlijst van Unesco. Leida: “Voor zoutzieders een aanrader!” Z. brengt twee bijzondere archeologische

voorwerpen uit Waarde onder de aandacht: een grijze waterkan en een kogelpot. Dit 13e-eeuwse kogelpotje (h. 10,6 cm) werd in 1972 gevonden in het schor van Valkenisse door de 10-jarige René van Weele. In 1990 kwamen op diezelfde plaats de resten van Valkenisse aan het licht toen het schor erodeerde. De kogelpot, met aangevulde rand, is tijdelijk te zien in een tentoonstelling in het dorpshuis van Waarde. Daar vindt de bezoeker ook een complete grijze waterkan (h. 26,5 cm) die al sinds 1828 deel uitmaakt van de collectie archeologische voorwerpen van het Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen en is opgeslagen in het Provinciaal Depot voor Bodemvondsten. De reducerend gebakken waterkan dateert uit het begin van de 15e eeuw en is volgens aantekeningen in 1843 gevonden op 3 m diepte in de ‘kasteelberg’ van Waarde. Oud-provinciaal archeoloog Trimpe Burger trof in 1957

Afb. 5 Een deel van de zoutziedende AWN’ers. Foto: Duitse restauranthouder, potentieel afnemer van het gewonnen zout (uit Zuid-Westerheem).

Afb. 6 MaS-leerling Matthijs aan het werk. Foto: Irmel Dolman (uit Grondig Bekeken).

De Vereniging |

06-2014 binnenwerk.indd 411

411

28-11-14 09:14


Afb. 7 Boren bij Herwen: na regen komt zonneschijn en omgekeerd. Foto’s: Rob Nijsse (uit Nieuwsbrief Afd. 17).

tijdens het afgraven van die kasteelberg funderingsresten aan “van een 14e-15e-eeuws bouwwerk, waarvan wij de geschiedenis niet kennen.” De kan op zich is niet zo bijzonder, wel dat hij gaaf is gevonden en dat nog steeds is. In Aagtekerke was in de zomer een kleine tentoonstelling te zien in de dorpskerk. Hoewel om de 14e-eeuwse kerk veel scherven liggen, zijn bij de SCEZ en AWN geen bodemvondsten bekend uit Aagtekerke. De AWN zocht daarom desgevraagd een collectie huishoudelijk aardewerk bij elkaar die representatief was voor wat er de laatste eeuwen in Zeeland werd gebruikt. Z. besluit met informatie over twee voorgenomen excursies naar Axel-Terneuzen en Alphen aan den Rijn (Archeologiehuis ZuidHolland en Archeon). Grondig Bekeken, sept. 2014 (Afd. 11 - Lek- en Merwestreek) Ingesloten in GB. is het activiteitenprogramma voor het najaar 2014: van soepuitdeling wegens ons 200-jarige koninkrijk via een

412

historische maaltijd en lezingen tot een planetenwandeling en onderhoud van het veeneiken kunstwerk ‘Alblasserpoort’ met daarbij nog een serie links om te proberen. Minder leuk is dat onverwacht in mei 2015 het huurcontract van de werkruimte af loopt en dat houdt in dat de afdeling een ander onderkomen nodig heeft. Behalve het uitgaan van en de hoop op de inzet van de wooncorporatie (de huurbaas) en de gemeente gaat de afdeling ook zelf op zoek naar een geschikte locatie: 200-250 m 2 tegen een zo laag mogelijk tarief en liefst in (de omgeving van) Dordrecht. In GB. veel aandacht voor het conserveren van metaal, dit aan de hand van fragmenten van een ‘ijzeren’ kookpot, gevonden in 1989 bij de Berckepoort. Irmel Dolman twijfelde terecht aan de aard van het metaal, dat na onderzoek fosforbrons bleek te zijn. De pot was te onvolledig om aan restauratie te denken, waardoor Irmel er zelf mee aan de slag ging, daarbij gesteund door leerlingen van het voortgezet onderwijs die hun maatschappelijke stage bij de afdeling deden (af b. 6). De adviezen van AWN-collega’s leidden niet tot een goed resultaat, waarna werd overgegaan op een hardere aanpak met mesjes, kleine beitels, tandartsinstrumenten en glasvezelborsteltjes van een klokkenrestaurateur. Ook het kloppen met een lichte hamer op een houten drijf klos bleek succesvol. Irmel constateert: “Soms moet een mens ook eigenwijs zijn.” Na vergelijking met een pot van Huis te Merwede, gedateerd op ca. 1420, dateert Irmel ook de gevonden fragmenten op eerste helft 15e eeuw. Het bleek moeilijk om de fragmenten aan elkaar te lijmen, maar Irmel vindt dat het experiment alles bij elkaar toch is gelukt, zij het dat het uiteindelijke resultaat wat tegenviel. Een andere metaalvondst kwam uit de Giessen bij Giessenburg: een Duitse helm. De bewoner van een boerderij bij de duikplek vond dat niet vreemd, omdat er in WOII munitie was opgeslagen in een schuur naast het water en er dus soldaten aanwezig waren. De werkgroep Papendrecht onderzoekt al enige tijd een kelder in Papendrecht. Hans Wetemans van de werkgroep deed ervaring op met kelders in Arnhem en vandaar dat een excursie volgde naar het middeleeuwse keldercomplex aldaar in en rond de Rijnstraat. Dit bestaat uit 34 kelders waarvan de (ton)gewelven vanaf de 14e eeuw zijn aangelegd. Hans nam ook deel aan een graaf kamp aan de Romeinse weg van Trier naar Bingen in de buurt van Morbach en de Nederlandse gravers hadden daar een goede tijd.

| Literatuurrubrieken

06-2014 binnenwerk.indd 412

28-11-14 09:14


Een afdelingsuitje leidde naar Houten (terra sigillata-tentoonstelling) en het fort Vechten. GB. besluit met interne communicatie, het overzicht van media en periodieken en enkele tentoonstellingen. Nieuwsbrief (Afd. 12 - Utrecht) In september organiseerde de AWN met twee andere organisaties in Zeist voor de vijfde keer een archeologische dag voor kinderen van 6-12 jaar en hun ouders. De dag stond in het teken van de Napoleontische tijd, vandaar dat er enkele Franse soldaten rondliepen, terwijl ook kinderen zich als zodanig konden verkleden. In oktober was er een avondexcursie naar het Utrechtse DOMunder. Er schijnt veel belangstelling te zijn voor de onderkant van het Domplein en de afdeling was blij dat er nog ruimte was voor de AWN. Ton van Bommel bezocht in Amersfoort de discussiedag Grenzen aan graven van de RCE en vond deze dag wat teleurstellend. Hij had meer positieve inbreng verwacht van deze organisatie m.b.t. de rol van vrijwilligers: een gemiste kans voor de RCE. Verder aandacht in de N. voor het derde e-magazine van het Maritiem Programma van de RCE. Dit houdt zich bezig met het onderzoek naar scheepswrakken, bruggen, havens en andere maritieme landschappen. Het doel is om kennis, onderzoek, beleid, samenwerking en educatie op het gebied van maritiem erfgoed in Nederland een stevige basis te geven. Het programma loopt van 2012 tot en met 2015. Ook wijst de N. op de NOaA-lezingen in Amersfoort (RCE) die worden gehouden van 10.00-12.30 uur en voor iedereen (gratis) toegankelijk zijn. Hierna aandacht voor Archis 3.0, namelijk over hoe het werkt, wat je ermee kunt en over nieuwe ontwikkelingen. Ook voor een document dat de RCE en de AWN maken voor gemeenten over hoe historische verenigingen en archeologische werkgroepen kunnen worden benaderd. Ten slotte noemt de N. enkele archeologisch interessante websites. Nieuwsbrief, okt. 2014 (Afd. 17 - Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) De N. nodigt uit tot het bezoeken van het minisymposium op 11 oktober in het Arnhemse Rozet, waarover u al las in de vorige WIU. In diezelfde WIU mocht ik u berichten over de opening van de werkruimte in Ede en deze N. toont daar wat beelden van. De afdeling is natuurlijk blij met het jubileumnummer van Westerheem (nr. 4) dat ook onder de donateurs wordt verspreid. De vie-

ring van het jubileum werd op 22 oktober afgesloten in het Arch. Depot in Arnhem, alwaar diverse werkgroepen iets konden vertellen over hun werk. Het veldwerk in de zomer bestond uit drie delen: boorwerk in de oeverwal van de Oude Wal bij Herwen, assistentie bij de opgraving van een Romeins grafveld in Huissen en een prikactie vanaf een ponton naar de resten van het bij Herwen in de Bylandt-recreatieplas gelegen (vermoedelijke) Romeinse castellum Carvium. Na 150 boringen lijkt de limesweg nog niet gevonden, maar de onderzoekers geven het nog niet op: ergens moet hij toch liggen (af b. 7). Dan de prikactie met allereerst een stukje onderzoeksgeschiedenis. In de jaren ‘30 van de vorige eeuw komen bij het uitbaggeren van de Bylandt-plas veel Romeinse resten boven water. Een grafsteen vermeldt dat de betreffende soldaat bij Carvium ad molem is begraven. Er komen zoveel bouwresten boven water - waarbij de molen er soms niet meer door komt - dat men het baggerwerk op die plekken moet staken. Daar, ergens in een vlek op de kaart van 200 bij 70 meter, moet het castellum hebben gelegen. Meer dan eens ondernemen duikers pogingen om meer boven water te halen, maar het donkere en erg troebele water bij de bodem staat dit in de weg. Vandaar dat onderzoeker Jan Verhagen het plan opvat om vanaf een ponton met lange staven in de bodem te prikken. Steenresten kunnen dan sneller worden gelokaliseerd en duikers vervolgens gerichter zoeken. Een extra uitdaging is de waterdiepte (5-20 m), waardoor op het ponton met lange, onhandige staven moet worden gewerkt. Na deze eerste campagne is het castellum nog niet aangetoond, maar zijn wel een paar ‘verdachte’ plaatsen aangeprikt. In Huissen assisteerden AWN’ers uit het hele land bij het onderzoek van een Romeins grafveld door ADC ArcheoProjecten. Elke dag werden hier 5 tot 10 graven blootgelegd met daarbij veel mooie vondsten van terra sigillata tot Romeins glaswerk, vaak in prima staat. Coördinator Rob Nijsse: “Een prachtige ervaring.” Nieuws over tentoonstellingen en lezingen besluit deze N. Nieuwsbrief, juni 2014 (Afd. 18 Zuid-Salland IJsselstreek - Oost-Veluwezoom) In december 1988 kwamen enkele leden van de afdeling bij elkaar om wat meer vastigheid te geven aan het archeologisch gebeuren in Apeldoorn. Dit was het begin van de AWA, de Archeologische Werkgroep Apeldoorn die afgelopen december dus 25 jaar

De Vereniging |

06-2014 binnenwerk.indd 413

413

28-11-14 09:14


de RUG of er gegevens waren over amateurverzamelingen met steentijdvondsten. Het gaat daarbij niet alleen om verzamelingen, maar ook om losse vondsten en het liefst natuurlijk voorzien van gegevens over de vondstlocaties, de omstandigheden en een mogelijke samenhang met andere vondsten. De N. is verder gevuld met archeologisch nieuws van elders, van Kampen en Groenlo tot Carthago.

Afb. 8 Uden: compleet potje met radstempelversiering. Foto: Hanneke van Alphen (uit AVKP-actueel).

bestond. In die tijd voerde de AWA heel wat onderzoek uit waarvan kratten en vitrines met vondsten, een dossierkast en een volle computer in het ACEC-gebouw getuigen. Om alles beter te ontsluiten stelde de AWA een rapport op dat in 360 pagina’s de geschiedenis van de werkgroep maar vooral 28 projecten en 15 vondstmeldingen belicht. Harry Schotman voegde daaraan een catalogus toe met af beeldingen van ruim 350 vondsten. Het rapport is gedrukt door de Gemeentelijke Archeologische Dienst en over een publieksversie wordt nog gedacht. In de periode 1928-1950 voerde amateur archeoloog Jaap Moerman regelmatig onderzoek uit in het Spelderholt, een vroegere zandverstuiving tussen Beekbergen en Hoenderloo. Hij vond daarbij resten van bewoning en ijzerindustrie uit de Vroege Middeleeuwen. Tot zijn grote frustratie kon hij dit gebied na 1950 niet meer bezoeken, omdat het rustgebied voor het wild werd. De AWA is gelukkiger, want die mocht er in 2010 wel onderzoek doen en vond daarbij aardewerk uit de 3e eeuw. Ook dit jaar was er onderzoek waarbij op een pas gerooid bosperceel 65 jaar na Moerman opnieuw handenvol kogelpot- en pingsdorf-aardewerk werd gevonden. Maar speciaal de vele gevonden ijzerslakken waren interessant, omdat die het beeld bevestigden dat hier rond 900 op grote schaal ijzer werd gewonnen. Enkele leden van de AW Lochem maakten een excursie naar Enschede en bezochten daar in het gebied dat in 2001 door de vuurwerkramp werd vernietigd het museum Twentse Welle. Vooral de tijdelijke APANtentoonstelling aldaar leidde tot discussie. Vervolgens bezocht men Dick Schlüter en zijn collectie middenpaleolithische vondsten. Verder veel archeologisch nieuws van elders en aan het eind de lange tentoonstellingslijst. De N. van september 2014 vestigt de aandacht op de inventarisatie van amateurverzamelingen die de afdeling wil gaan uitvoeren. Dit naar aanleiding van een vraag van

414

AVKP-actueel nr. 56, sept. 2014 (Afd. 23 - AV Kempen- en Peelland) In september en oktober vonden de laatste lezingen in het kader van Zonder boer geen voer plaats. Oostelijk Noord-Brabant werd geselecteerd als een van de zeven thema’s/ gebieden in Nederland waar veel is opgegraven, weinig aan synthese van de gegevens is gedaan, maar waar wel opgravingsrapporten aanwezig zijn. Het onderzoek zal zich hier richten op locatiekeuze en bewoningsdynamiek in de Late Prehistorie, Romeinse tijd en Middeleeuwen. De verhuizing van het Archeologisch Centrum Eindhoven en Helmond (en de AWN) vindt plaats in april-mei 2015, wat later dan eerder gedacht. Het overzicht van archeologisch onderzoek in de regio toont nog steeds veel vraagtekens, niet alleen in 2015 maar ook in de laatste maanden van 2014. In Oostelbeers leverde archeologisch onderzoek in januari veel bewoningssporen op van het gehucht Neereind dat hier vanaf de 16e eeuw ontstond. Van de hand van Henk Hiddink verscheen onlangs de eindpublicatie over het onderzoek van de Romeinse villa van Hoogeloon: meer dan 1000 pagina’s, 5,5 kg zwaar. Binnenkort verschijnt nog een publieksboek. In Uden is het plangebied aan de Schepersweg vlakdekkend opgegraven. Onverwacht werd hier een Merovingisch grafveld ontdekt, waarvan afdelingslid Hanneke van Alphen met de vondst van een knikwandpot de eerste aanwijzing aandroeg (af b. 8). Eerder werden hier al veel nederzettingssporen gevonden, materiaal uit vooral de 11e-13e eeuw, maar ook ouder. Van het grafveld konden 25 inhumatie- en 2 crematiegraven worden onderzocht. Hoeveelheid en aard van de bijgaven verschilden per graf. In meerdere graven trof men onderdelen van wapenrustingen aan, maar er is ook veel aan aardewerk, kralen en kledingaccessoires gevonden. Van het botmateriaal was heel weinig overgebleven. Er is veel aandacht besteed aan publieksvoorlichting en de geconserveerde en gerestaureerde voorwerpen zullen in Uden worden tentoongesteld. Een goede promotie voor de lokale archeolo-

| De Vereniging

06-2014 binnenwerk.indd 414

28-11-14 09:14


gie derhalve en dat is altijd nuttig, zeker in een gemeente waar tot nu toe de archeologische belangen regelmatig werden ondergewaardeerd. Ja, en dan was er nog wat in Uden gevonden: de mysteriepot. De plaatsing in WIU leidde tot reacties: Romeinse pot, Merovingische pot, jydepot en mediterrane kookpot, de laatste wellicht meegenomen van vakantie. Verrassend was dat een identiek exemplaar werd aangeboden (€1,70) in de kringloopwinkel van Mariaheide, dichtbij Uden. Minder verrassend is dat wat betreft de herkomst nu wordt gedacht aan Intratuin. Ten slotte is in juni in Uden op het Lieve Vrouwenplein een deel van het teruggevonden fundament van de middeleeuwse Mariakapel feestelijk onthuld. Eveneens in juni voerde een Archeoloop langs het tracé van het Romeinse aquaduct van Nijmegen. De aardwerken, indertijd voorzien van houten goten, voorzagen de legerplaats van het Tiende Legioen van water. Hier en daar twijfelt men eraan of het een aquaduct was, maar de werken ontstonden niet vanzelf. Een ruime aanvoer van goed water was dringend gewenst, Romeinen pakten zoiets weldoordacht aan en lieten daarbij liefst het water het werk doen, namelijk toestromen. Dan lijken andere mogelijkheden die voldeden voor duizenden legionairs nauwelijks aanwezig. Maar wellicht kent de Rekenkamer die wel... Een andere archeoloop vond plaats in september rond de villa van Hoogeloon. Tijdens een kastelenexcursie naar Limburg (Schaesberg - Montfort - Daelenbroek - Kessel) bleek vooral de horeca de macht van de ridders te hebben overgenomen en deden de excursiegangers heel wat ervaringen op: van een enthousiast geleid leerlingenproject (Schaesberg) via een - ondanks afspraak gesloten poort (Montfort) en een trouwerij (Daelenbroek) tot het wegens verbouwing niet toegankelijk zijn (Kessel). Jelle Dekker beschrijft de belevenissen in de buurprovincie fijnzinnig, humoristisch en doeltreffend. Kees van Baaren voegt daar nog wat voor archeologen interessante informatie aan toe. Zo weet ik nu dat in Groningen een stenen mortierkogel van 104 kg is gevonden. Na nieuws over de bibliotheek kom ik bij de Werkgroep Innovatieve Meettechnieken Archeologie. Herbert Vorwerk vertelt dat er nu acht wima’s zijn die bodemscans maakten met een nieuwe bodemradar en een protocol opstelden onder welke voorwaarden en hoe een onderzoek wordt gerapporteerd. Op het binnenterrein van Kasteel Heeze toonde de WIMA aan dat er in de grond structuren aanwezig zijn die overeenkomen met kelderresten op een kaart uit 1662. In Schijndel

zocht men, ook met grondboringen, naar de plaats van het klooster Nonnebos. Het is nu wel duidelijk waar het niet lag. Ook in Helmond was de WIMA actief op een kloosterterrein (Binderen). De scans wijzen op de aanwezigheid van een gedempte oude waterloop en (waarschijnlijk) braaksleuven. In Someren konden scans worden gemaakt op een opgraving van raatakkers door de RUG. Na vakantiegroeten uit Duitsland en Denemarken lees ik in Van het bestuur een verslag over de AVKP-regiodag in het Boerenbondsmuseum in Gemert. Hier werd onder meer uitvoerig van gedachten gewisseld over de positie van regioarcheologen en hoe archeologie in de collegeplannen in de regio is opgenomen. De dag werd afgesloten met een bezoek aan een rundveebedrijf waar tijdens de interessante rondleiding veel vragen werden gesteld. De Actueel geeft de ervaringen als volgt weer: “De nieuwe stal doet denken aan een Landal-park waarbij de koe, met een muziekje op de achtergrond, zich kan laten voeren, melken of een massage kan ondergaan. Volledig geautomatiseerd.” Toch bijna om jaloers op te worden? De Ouwe Waerelt nr. 41, sept. 2014 (Hist. Ver. De Motte - Goeree-Overflakkee) Twee artikelen in DOW zijn ‘voer voor archeologen’. Het eerste gaat over de herkomst van waternamen. Hoewel het artikel van voorzitter P. Heerschap speciaal ingaat op waternamen in het werkgebied van De Motte, zullen lezers van elders het ook met interesse lezen. Verderop in DOW vind ik een kort artikel van Everhard Bulten over een 10 jaar geleden in de Noordzee (Bruine Bank) gevonden fraaie rolsteenhamer, ook bekend onder de Duitse naam Geröllkeule (af b. 9). Het is het vierde exemplaar dat bekend is uit de Noordzee. Het zijn meestal ovale tot ronde stenen, vaak van kwartsiet of kwartsitische zandsteen met een veelal zandlopervormig, maar soms ook rechtwandig gat. Er is waarschijnlijk ‘verwantschap’ met dellenstenen die mogelijk halffabricaten waren van rolsteenhamers. De dellen en gaten werden gemaakt door de steen te bekloppen met een klopsteen. De functie van de rolsteenhamers is nog onduidelijk. Omdat ze vrijwel steeds in losse context worden gevonden, zijn ze meestal lastig te dateren. In het algemeen plaatst men ze in het Mesolithicum, zoals ook deze. Met de afmetingen 152x115x45 mm en een gewicht van 1148 gram is het een van de grootste tot nu toe gevonden rolsteenhamers. De Bruine Bank verdween rond 6000 v. Chr. onder water en ligt nu op een diepte van minstens 16 meter.

Afb. 9 Rolsteenhamer van de Bruine Bank. Foto: Rias Olivier (uit De Ouwe Waerelt).

De Vereniging |

06-2014 binnenwerk.indd 415

415

28-11-14 09:14


Column

Très petite histoire de la guerre Mijn vader werkte tijdens de oorlog gedwongen in Duitsland, zoals honderdduizenden andere Nederlandse jongemannen. Omdat hij behoorlijk Duits sprak, kreeg hij een kantoorbaantje bij een rederij in Duisburg. Hij kende zodoende een comfortabeler Arbeitseinsatz dan de meeste van zijn lotgenoten, al was Duisburg een van de zwaarst gebombardeerde steden van Duitsland. Mijn vader heeft me wel eens iets over die tijd verteld, maar er niets over opgeschreven. Ik heb nog wel het koffertje waarmee hij indertijd uit Amsterdam vertrok, een paar onbeschreven briefkaarten met postzegel van Hitler, een rekening van een Duisburgs hotel, en een klein kartonnen kaartje. Dat is op 12 juni 1943 uitgeprint door een Duitse personenweegschaal; daarop kon je jezelf tegen betaling wegen, waarna je het resultaat (153 halbe Kilo) op zo’n kaartje meekreeg. Dat kaartje komt me voor de geest als ik publicaties lees over Tweede-Wereldoorlogarcheologie. Daarin wordt nogal eens de retorische vraag gesteld of zulk bodemonderzoek wel nodig is. Want weten we niet alles al uit de ontelbare documenten uit die tijd? Nee, is het antwoord op de laatste vraag: we weten veel, maar lang niet alles. De historische bronnen vertonen immers grote lacunes: ze zijn incompleet, gekleurd, spreken elkaar tegen, verzwijgen zaken. Door bodemonderzoek `kan toch het verhaal worden verteld’, aangevuld of zelfs gecorrigeerd. Van het oorlogsverleden van mijn vader zijn geen schriftelijke documenten voor handen, geen brief, geen Ausweis, niets. Een portretfoto uit die tijd toont een jongen

416

|

wiens verlegen glimlach niets verraadt van dwangarbeid of bombardement. De enige bron is tweedehands: mijn eigen, zonder twijfel verhaspelde en bijgekleurde herinneringen aan verhalen die me tien tot dertig jaar geleden zijn verteld. Wat kan daarvan nog kloppen? De analogie met veel WOII-archeologiebeoefening dringt zich op. Ontbreekt echt iedere documentatie? Ik heb nooit enig binnen- of buitenlands archief bezocht, maar er zouden zich natuurlijk data van en correspondentie met officiële instanties in Amsterdam, Den Haag, Duisburg of elders kunnen bevinden. Zou ik mijn vaders oorlogsbelevenissen willen reconstrueren, dan moet ik, denk ik, dáár beginnen. Waar ik in ieder geval niets wezenlijks wijzer van word, is dat weegschaalkaartje, zo zorgvuldig zeventig jaar lang bewaard. Het is een curiosum, een dierbaar curiosum zelfs, maar niet meer dan dat. Het vertelt alleen hoeveel halbe Kilo Ch. van Ginkel op zekere dag woog, maar niets van oorlog, gevaar, gebrek, spanning, angst. De bijdrage aan mijn kennis over zijn leven is nauwelijks meetbaar. Zo kijk ik ook een beetje aan tegen de patroonhulzen, rupsbandschakels, bierflesjes en stukken prikkeldraad uit oude schuttersputten, afvalkuilen of dichtgegooide sloten. Ik ken eigenlijk geen geval, waarin zulke vondsten onze bestaande kennis werkelijk aanvullen of corrigeren, of anders bevestigen dan met een kort `ja.’ Maar toch graven we ze op, en bekijken ze, en bewaren ze als de dierbare curiosa die het wel degelijk zijn.

Column

06-2014 binnenwerk.indd 416

28-11-14 09:14


Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.