Eregouverneur Paul Breyne voert al zeven jaar verbeten strijd tegen kanker: “Ik zou de dood spijtig vinden, want ik leef nog zo graag”

Onze journalist Paul Cobbaert in gesprek met Paul Breyne. © Joke Couvreur
Paul Cobbaert
Paul Cobbaert journalist

Ge zijt een medisch wonder, zei de professor.” Het is bijna met schroom dat Paul Breyne de zin laat vallen. De CD&V-eminentie en eregouverneur van onze provincie strijdt al zeven jaar tegen de vieze ziekte die kanker heet. Wij hebben een openhartig gesprek over leven en dood, oorlog en vrede en zijn strijd tegen onverschilligheid.

Pacific Eiland in Ieper. Een van de favoriete restaurants van Paul Breyne. De eregouverneur kwam hier ooit met koning Filip en zijn zoon. “Dat was ten tijde van de herdenking van honderd jaar Wereldoorlog I. Ik had telefoon gekregen van het paleis dat de koning het In Flanders Fields Museum zou bezoeken. Hij wou voordien graag iets eten. Een simpele lunch op een discrete plek. Na de lunch hebben we te voet naar het museum gewandeld. We hadden beiden een lange regenmantel aan. Het grappige was dat de mensen mij voortdurend aanspraken: Hé Paul, oe is’t? Maar niemand leek de koning te herkennen.” (lacht)

Het is een stralende Breyne die vertelt. Hij bestelt een frisse pint en een steak saignant. Dat hij er goed uit ziet, zeg ik hem. Dat verbaast mij, want een week voor dit gesprek had hij mij aan de telefoon gewaarschuwd dat dit mogelijk zijn laatste interview wordt. “Ik wist toen nog niet wat ik vandaag weet. Ik heb twee dagen geleden goed nieuws gekregen. De kanker lijkt stabiel. Dat bericht heeft mij deugd gedaan. Enfin, het is niet voorbij, hoor. Maar toch …” (stil)

Een medisch wonder

De Ieperling – of beter: Voormezelenaar – voert al zeven jaar een oneerlijke strijd tegen kanker. “Het kan ook acht jaar zijn. Ik ben de tel kwijt.” Het vergif zat op de lever en was ook uitgezaaid naar andere organen. De dokters gaven hem aanvankelijk weinig hoop. Eén jaar. Misschien. De man heeft een ingrijpende operatie ondergaan, vervolgens chemo en is intussen bezig aan zijn tweede kuur van immunotherapie. “En die lijkt aan te slaan. Ge zijt een medisch wonder, zei de professor. Ik maakte bij de eerste kuur deel uit van een wetenschappelijk experiment. Ik durf het bijna niet te zeggen, maar sommige andere deelnemers zijn er niet meer. (zwijgt) Ik wil daar niet te veel over zeggen. Ik wil niet dat de mensen denken: Die gouverneur heeft were chance. Hij krijgt waarschijnlijk een speciale behandeling.”

Bent u daar gevoelig aan?

(haalt schouders op) “Ik heb me nooit meer gevoeld dan een gewone mens. Het is niet omdat ik gouverneur of wat dan ook ben geweest dat ik een voetje voor moet krijgen. Wij zijn altijd eenvoudige mensen gebleven.”

Welke vooruitzichten krijgt u van de dokters?

(droog) “Welke vooruitzichten krijgt een man van 76 jaar met leverkanker, een verzwakt hart en nog allerlei andere mankementen? De kanker is niet weg en zal wellicht nooit meer weg gaan. De kankerplekken verbranden, zou te riskant zijn. Ik moet het hiermee doen. Maar ik ga niet klagen. Ik zit hier nog.”

Wat houdt een man overeind die al zoveel jaren een oneerlijke strijd voert?

“Mag ik een beetje de filosofische toer opgaan? Mijn geloof en mijn opvatting over leven en dood. Dat zijn volgens mij twee kanten van dezelfde medaille. Ik heb het geluk gehad dat mijn ouders gelovig waren. Dat waren open mensen, geen conservatieven, maar het geloof gaf zin aan hun leven. Dat zijn eigenschappen die ik van hen heb meegekregen. Ik geloof niet in alle dogma’s van de Kerk, maar wel dat er een Kracht bestaat – met een hoofdletter – die sterker is dan het leven zelf. Ik heb daarom altijd veel vertrouwen gehad in de uitkomst.”

God kan niet bestaan, zei wijlen filosoof Etienne Vermeersch mij eens, want anders zou hij nooit toelaten dat er iemand zoals Adolf Hitler opstaat.

“Geloof is voor mij geen kwestie van bewijs of wetenschap. Ik kan niet bewijzen dat God wel bestaat, maar dat hoeft ook niet. Ik heb veel vrienden die niet gelovig zijn. Ik heb daar geen oordeel over te vellen. Zolang ze maar niet onverschillig worden: dat is voor mij cruciaal. Onverschilligheid is de grootste ziekte van onze tijd.”

Voelt u zich ook goed omringd?

“Ja. Mijn vrouw, mijn kinderen en schoonkinderen, mijn kleinkinderen: ook zij houden mij overeind. Vier van mijn vijf kinderen wonen in Ieper. Dan mag je niet klagen, hé. Eén dochter woont in Denemarken. Ik kan ook rekenen op enkele goede vrienden. Er zijn ook vrienden die weggevallen zijn toen ik geen gouverneur meer was. Dat moet je erbij nemen.”

U neemt nog altijd maatschappelijk engagement op in allerlei comités. Dat zegt wellicht veel over de mens Paul Breyne?

“Het zou een drama zijn als dat zou wegvallen. Dat zijn de dingen die betekenis geven aan mijn leven. Ik móet een rol kunnen spelen in de samenleving. Dat is inderdaad wie ik ben. Of dat nu voor de Levensloop tegen kanker is, voor de processie hier in Voormezele of voor de vereniging van gewezen parlementairen: ik moet me kunnen engageren. Wat zou ik anders doen? Ik heb geen groene vingers en aan het strand liggen is helemaal niets voor mij.”

U hekelt onverschilligheid, maar kan u zich na al die jaren nog kwaad maken als u naar de wereld kijkt? Of treedt er soms cynisme op?

“Neen, ik kan me nog elke dag kwaad maken. Wat me momenteel heel erg bezighoudt, zijn de economische verhoudingen ten gevolge van het wereldwijde liberaal-kapitalistische systeem. (op dreef) De rijken worden altijd maar rijker en trekken zich weinig aan van de gewone mensen die ze enkel zien als consumenten. Dat maakt mij kwaad. Deze krachten zijn bijna superieur geworden aan de politieke krachten. De Europese Unie lijkt soms een economische macht ten dienste van zulke bedrijven. Of dichter bij huis: misschien zal volgend jaar twintig procent van de Ieperlingen voor Vlaams Belang stemmen. Dat is niet omdat ze Vlaamse onafhankelijkheid willen, hoor. Dat is omdat ze vinden dat de politiekers te ver van hen staan. En dat is ook soms zo. Waar is het dienstbetoon van vroeger?”

“Jawel, ik ben daarvan overtuigd. De politiekers moeten meer in contact komen met gewone mensen: naar hen luisteren en hen overtuigen. Dat gebeurt veel te weinig. Sommigen denken dat ze dicht bij de mensen staan omdat ze om de twee dagen een foto op Facebook zetten.”

Wat doet de teloorgang van uw partij met u?

“Veel pijn. (denkt na) Wij hebben vooral te lijden onder het wegvallen van het middenveld. Maar dat is niet de enige verklaring. We missen ook grote persoonlijkheden zoals Martens en Dehaene. En we zijn de binding met het geloof kwijt. Vroeger stemde wie katholiek was, automatisch voor de CVP. Nu niet meer.”

U spreekt nog altijd over de CVP.

(lacht) “Ik vind dat nog altijd een betere en zinvollere naam. Wij zijn een christelijke volkspartij, waarom benoemen we dat niet? Dat is toch geen conservatisme? Ik vrees dat de perspectieven niet goed zijn voor mijn partij. Máár: het is niet onomkeerbaar, dat is dan weer het goede nieuws. Ik vind het wel héél spijtig dat andere democratische partijen – om N-VA niet te noemen – mijn partij kapot willen. Bart De Wever zegt het zelfs luidop. (kwaad) Maar wie zal de winst pakken? Vlaams Belang, hé. Dat de N-VA zo hard de boeren viseert, waarom is dat? Omdat ze via de boeren en de Boerenbond de CVP wil raken.”

Vreest u een nieuwe zwarte zondag?

“Jawel, ik ben daar bevreesd voor. En wat als N-VA en Vlaams Belang samen een meerderheid hebben? Zal N-VA dan neen zeggen? Dat is een groot vraagteken. Maar als we hier Vlaams Belang aan de macht krijgen, dan loeren de jaren dertig écht om de hoek. Dan weet je niet wat er allemaal kan gebeuren. Neem daarbij de wereldcontext en ik zou zelfs oorlog niet uitsluiten. (stil) Ik ben daar echt bevreesd voor.”

Bent u een gelukkig man als u terugblikt op uw carrière?

“Jawel. Ik heb iets kunnen doen voor de mensen. Dáár gaat het over. Ik heb ook veel waardering gekregen, wellicht meer dan de politiekers vandaag krijgen. Ik ben vijftien jaar gouverneur geweest, maar ik was liefst burgemeester. Het is met spijt in het hart dat ik daarmee gestopt ben. Ik hield van het dichte contact met de mensen. Dehaene zei mij ooit: Paul, gij zijt niet de gouverneur van West-Vlaanderen, maar de burgemeester. (lacht) Maar ik wil nog iets zeggen over die oorlog. Weet je wat mij al langer tegen de borst stoot? Dat de mensen zo makkelijk het woord vrede in de mond nemen. Heel lichtzinnig zelfs, alsof vrede iets vanzelfsprekends is. Néén: vrede is een werkwoord. Daarom zeg ik: als we niet opletten, loert ook hier oorlog om de hoek. Er borrelt iets in onze samenleving.”

“Als we hier het Vlaams Belang aan de macht krijgen, dan loeren de jaren dertig écht om de hoek. Ik zou zelfs oorlog niet uitsluiten”

Ik wil nog eens terug naar uw strijd tegen kanker. Wat was het meest confronterende moment?

(denkt na) “Dat was toen ik in coma lag na die zware operatie. Ik denk dat ik een dag of twee in coma heb gelegen. Ik ben toen getroffen door een heel vreemde ervaring. Waanbeelden. Ik heb mijn eigen dood beleefd en ik kan dat minutieus navertellen. Ik zag mezelf liggen met die schermen naast mijn bed waarop mijn hartslag op en neer gaat. Plots viel dat stil. Ik was dood. Twee mannen kwamen de kamer binnen. Wat komen jullie hier doen, vroeg ik hen. Jou afleggen, zeiden ze. Je weet toch dat je dood bent? (stil) Ik heb me daar met alle kracht tegen verzet. Toen ik effectief wakker werd, was ik nog altijd agressief. Ik dacht dat ze me wilden doden. Ze hebben me zelfs moeten vastbinden. De dokter zei nadien dat dat niet zo vreemd was. Ik had veel bloed verloren bij die operatie. Dan gebeurt het dat er waanbeelden optreden.”

Bent u bang voor de dood?

“Neen, eigenlijk niet. Ik zou het wel spijtig vinden, want ik leef nog zo graag. Maar ergens voel ik ook wel berusting over de dood. Dat is wellicht door mijn geloof. De dood hoort er nu eenmaal bij. Wat er hierna komt, weet ik niet. Ik hoop om voort te leven in de hoofden van mijn kinderen en kleinkinderen. Maar ik denk niet dat mijn ouders ergens op mij zitten te wachten.”

U bent tegen abortus, weet ik. Maar zou u ooit euthanasie overwegen?

“Ik ben tegen abortus, omdat dat over het leven van een ander gaat. Maar ik heb geen enkel moreel probleem met euthanasie. Het is niet dat ik daarmee bezig ben, hoor. Ik heb het volste vertrouwen in mijn dokters. Zij weten dat ze mijn leven niet langer moeten rekken dan nodig. Ik heb wel een zorgvolmacht ondertekend voor het geval ik dement zou worden.”

Wat is uw hoop voor de toekomst?

“Dat zijn weinig speciale dingen. Ik heb vijf kinderen en negen kleinkinderen. Ze stellen het allemaal goed, ik hoop dat dat nog lang zo mag blijven. (stil) Dat mijn familie gezond blijft en niet uit elkaar valt: dat is mijn hoop.”

Dat is de essentie van elk bestaan. Welke positie iemand ook bekleed heeft.

“Dat denk ik ook. En voor mezelf: ik heb nog geen zin om te sterven. Maar ik weet: elke dag is een dag gewonnen. (krop in de keel) Ik hoop vooral dat ik tot mijn laatste dag kan blijven strijden tegen onverschilligheid. Sorry, dat maakt me emotioneel. (lang stil) Ik heb nu misschien enkele betere dagen, maar ik weet dat er ook nog mindere dagen volgen. Ik durf niet te kijken op lange termijn. Nobody knows.”

Als u tachtig bent, dan komen we hier terug, meneer Breyne.

(glimlacht) “Wel, dat is afgesproken. Ik zal hetzelfde tafelke reserveren. Gaan we nog een pintje drinken?”