5-71COM

5-71COM

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Handelingen

WOENSDAG 18 MEI 2011 - OCHTENDVERGADERING

(Vervolg)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «een versoepeling van het Charter van de belastingplichtige voor meer slagkracht in de strijd tegen de fiscale fraude» (nr. 5-832)

De voorzitter. - De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Een Europees rapport over de bestrijding van de fiscale delinquentie in België wijst met beschuldigende vinger naar de nefaste gevolgen van het Charter van de belastingplichtige. In 1986 voerde toenmalig minister van Financiën, Jean Gol, dit charter in als een reactie op een te grote synergie tussen politiediensten en belastinginspectie.

Het Europese onderzoek ter zake verklaart dit charter hopeloos achterhaald en nefast voor een slagkrachtige bestrijding van de financiële delinquentie. Het EU-rapport verwijst als een goed en dus inspirerend voorbeeld naar andere Europese landen, waar de opsporing van financiële en fiscale misdrijven tot de bevoegdheid van een gespecialiseerde afdeling van de belastingdiensten behoort.

Beaamt de minister de analyse van een onderzoek van de Europese Unie dat het Belgische Charter van de belastingplichtige een slagkrachtige en succesvolle bestrijding van fiscale fraude en financiële delinquentie op een bepalende wijze bemoeilijkt? Hoe verklaart de minister dat die vaststelling, die ook al eerder met kracht werd geponeerd, niet in maatregelen werd omgezet, bijvoorbeeld door een aanpassing of een afschaffing van het charter?

Wat ondernamen de minister en de staatssecretaris sinds hun aantreden om de negatieve effecten van dat charter weg te werken en een klimaat te scheppen voor een optimale fraudebestrijding? Waarom kiezen ze er niet voor om de bestrijding van fiscale fraude en financiële delinquentie toe te vertrouwen aan een gespecialiseerde dienst binnen de belastingadministratie, in de wetenschap dat dit in andere Europese landen een veel beter effect had dan de Belgische aanpak? Plannen de minister en de staatssecretaris nog andere, specifieke en vernieuwende maatregelen?

Het Europese rapport was echt ontnuchterend en geeft aan dat we tot actie moeten overgaan.

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. - De heer Anciaux verwijst naar een artikel dat op 26 april 2011 in De Tijd is verschenen. Daarin wordt beweerd dat de Raad van Europa het Charter van de belastingplichtige beschouwt als volledig achterhaald.

Ten eerste wijs ik erop dat het desbetreffende verslag niet door de Raad van Europa is opgesteld, maar door een delegatie van de Raad van de Europese Unie. De aanpak van de fiscale fraude behoort immers niet tot de bevoegdheden van de Raad van Europa.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik verwees in mijn vraag naat het EU-rapport en niet naar een rapport van de Raad van Europa.

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. - In de vraag wordt verwezen naar minister Gol, maar de heer Gol was volgens mij indertijd niet bevoegd voor Financiën, maar voor Justitie.

In dit verslag worden de inspanningen geloofd die België levert om de bestrijding van delinquentie te verbeteren. Het verslag gaat in op de rol van elke dienst die actief is in de bestrijding van financiële delinquentie. Zo krijgen we een beeld van de talrijke diensten die op dit vlak actief zijn, zowel bij de politie (CDBC, CDBV, CDGEFID, FCCU, FUSE, Lokale Politie), justitie (procureurs-generaal, COIV) en financiën (vijf algemene administraties en SCAF) als bij andere instellingen (CFI, CBFA).

Een van de vijftien aanbevelingen voor België heeft betrekking op het Charter van de belastingplichtige: onderzoeken of de bestrijding van de fiscale fraude niet wordt belemmerd doordat, enerzijds, de BBI niet bevoegd is voor strafonderzoeken en, anderzijds, de fiscale overtredingen uitsluitend via de hiërarchische weg worden meegedeeld. Op pagina 43 staat vermeld: `Het Charter van de belastingplichtige heeft zijn grenzen bereikt en is aan een nieuw onderzoek en aan herziening toe.'

In april 2009 heb ik vier universiteitsprofessoren, experts in fiscale aangelegenheden, gevraagd de relevantie van het Charter van de belastingplichtige te evalueren en eventuele denksporen voor te stellen om het charter te updaten. In het verslag dat ze op 10 september 2009 hebben overhandigd, herinneren de experts eerst aan de basisregels van een rechtsstaat die de grondslag vormen voor de legitimiteit van het charter en van de procedureregels die de onderzoeksdiensten worden opgelegd. Vervolgens leggen ze uit dat de wijze waarop de onderzoeken in het kader van de fiscale fraudedossiers worden gevoerd kan worden aangepast om de doeltreffendheid ervan te verbeteren, bijvoorbeeld door invoering van het una via-beginsel op het scharnierpunt tussen de strafprocedure en de administratieve procedure, een volledig heronderzoek van hervorming van de strafprocedure, een versoepeling van de regels inzake bankonderzoeken in de administratieve procedure, meer in het bijzonder de fameuze bankenquête die binnenkort zal worden goedgekeurd. Aanpassingen in de procedure zijn evenwel alleen te overwegen in het kader van de naleving van het proportionaliteitscriterium. Dit betekent dus in de strijd tegen grote fiscale fraude.

In het verslag wordt erop aangedrongen dat moet worden toegezien op de inachtneming van fundamentele evenwichten. De middelen van de strafprocedure kunnen niet voor de doeleinden van de administratieve procedure worden aangewend en vice versa zonder de evenwichten van elke procedure te verstoren. Wanneer het gaat om financiële delinquentie in de strikte betekenis - het voorwerp van het delegatieverslag van de Europese Unie - worden we geconfronteerd met ernstige sociale, fiscale of economische fraudegevallen. In dat geval is het raadzaam aanpassingen aan de onderzoeksprocedure voor te stellen om ze meer te laten renderen. Om die reden heeft de regering in 2009 een andere werkgroep, bestaande uit experts van justitie, politie en fiscus, de opdracht gegeven voorstellen te formuleren tot aanpassing van de onderzoeksprocedure in de strijd tegen grote fraude en een zekere vorm van samenwerking te realiseren, met inachtneming van de scheiding der machten. Deze werkgroep, die de naam Una via-groep kreeg, bracht op 15 december 2010 verslag uit en stelde het verslag voor in de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Kamer. Het evaluatieverslag van de delegatie van de Europese Unie houdt er geen rekening mee, omdat het lang vóór het verslag van die werkgroep werd gepubliceerd.

De vorderingen in de uitvoering van de voorstellen werden ook toegelicht in de gemengde Kamercommissie voor de Financiën en voor de Justitie van 26 april 2011. Een grote meerderheid schaarde zich toen achter het voorstel om in dezelfde richting voort te gaan.

De uitvoering begint concrete vormen aan te nemen. De regering stelt voor om een overlegstructuur op hoog niveau te creëren die vertegenwoordigers van justitie, politie en financiën verenigt, alsook andere overlegstructuren die op het niveau van de hoven van beroep operationeel zullen zijn. Het overleg op hoog niveau is een aanvulling op het Charter van de belastingplichtige en moet zorgen voor meer efficiëntie. Het kan bijvoorbeeld gaan over de politiecapaciteit die voor een bepaald fraude- of onderzoekstype vereist is of over de toegevoegde waarde om een bepaalde fraudevorm in het kader van de strafprocedure te behandelen in plaats van in een administratieve procedure. Het overleg zal politie, justitie en fiscus ook stimuleren om hun kennis over nieuwe fraudevormen en over de specifieke aanpak ervan te delen, zonder afbreuk te doen aan het evenwicht dat door het Charter van de belastingplichtige wordt gegarandeerd. Het voorstel van de delegatie van de Europese Unie om BBI-ambtenaren bevoegd te maken voor fiscale onderzoeken van strafrechtelijke aard werd uiteraard bestudeerd, maar zorgt voor problemen op het vlak van de scheiding der machten: administratie versus justitie.

Zoals toegelicht, verschillen de onderzoeksmogelijkheden in het kader van de strafprocedure van die in de administratieve procedure. Het is dus logisch dat eenzelfde onderzoeker zich niet tegelijkertijd met het strafonderzoek en het administratief onderzoek mag bezighouden. Dat zou het evenwicht van elke procedure volledig verstoren. In het kader van een strafprocedure kunnen bijvoorbeeld huiszoekingen worden verricht. Het spreekt voor zich dat deze buitengewone onderzoeksbevoegdheden alleen onder het toezicht van een onderzoeksrechter worden uitgeoefend. Mochten we bepaalde BBI-ambtenaren hiervoor bevoegd maken, zouden we de BBI in twee polen moeten opsplitsen: de ambtenaren bevoegd voor strafzaken, die niet mogen meewerken aan de taxatiewerkzaamheden, en de ambtenaren bevoegd voor administratieve zaken, belast met de vestiging van taxaties. Zo werkt de Fiscale Inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) in Nederland, waar dikwijls wordt naar verwezen. In dat model hebben de ambtenaren strafrechtelijke bevoegdheden gekregen. Binnen de FIOD zijn er evenwel twee aparte diensten. De ambtenaren die voor de ene dienst werken, mogen niet samenwerken met die van de andere dienst. Er blijft dus altijd een scheiding tussen beide procedures om de machten in evenwicht te behouden.

Bovendien is voor strafonderzoeken een specifieke kennis van het Wetboek van strafvordering vereist. Ik verwijs naar het beruchte KB Lux-dossier, waarin de hoven veel problemen ondervonden met het eerbiedigen van het Wetboek van strafvordering, hoewel politieambtenaren deze kennis in principe moeten bezitten. Ambtenaren deze mogelijkheid bieden, zou dus bijkomende competenties vereisen zonder dat we garanties krijgen dat het Wetboek voor strafvordering volledig gevolgd wordt. Daarom verkiezen we de strafrechtspleging binnen justitie en politie te houden, maar tegelijk de middelen te versterken en de structuren aan te passen. In de Kamer is het debat over deze zogenaamde una via-revolutie volop aan de gang.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Ik dank de staatssecretaris voor het uitgebreide antwoord. Tussen haakjes, ik denk wel dat Jean Gol, maar dan als minister van Justitie, voor de coördinatie heeft gezorgd.

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. - De heer Grootjans was toen minister van Financiën, maar het Charter van de belastingplichtige zat op het snijpunt van Binnenlandse Zaken, Justitie en Financiën.

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Daarom denk ik dat Jean Gol voor de coördinatie zorgde.

Het antwoord bewijst in elk geval dat de problematiek zeer ingewikkeld en uitgebreid is. Ik volg de uiteenzetting van de minister wel, maar misschien moeten we toch eens nadenken over een oplossing sui generis, waardoor er meer samenwerking mogelijk is tussen politie en justitie, enerzijds, en de administratie, anderzijds. Ik heb uiteraard begrip voor het principe van de scheiding der machten, maar we mogen ook niet vergeten dat de stropers op het ogenblik slimmer kunnen werken dan de boswachters, omdat ze zich niet aan regels moeten houden. Integendeel! Daarom moeten we proberen daar een zeer efficiënt antwoord op te geven. Ik wil zeer graag mee zoeken naar een oplossing.