oPgeMerKt
FLor
VandeKerCKHoVe
uitgever ‘Het Vrije
Visserijblad’
Het leven en
werk van Arseen
‘Tjène’ Blondé
Arseen ‘Tjène’ Blondé is wellicht de beroemdste schipper die de visserijsector
in ons land ooit heeft voortgebracht. Hij groeide op in een arm gezin en
schopte het tot kapitein, organiseerde een vissersvakbond en was zelfs
medestichter van een van de grootste rederijen in de Belgische zeevisserij.
Hij pionierde in Afrika en verdiende zijn sporen in de Eerste Wereldoorlog.
Daarnaast was hij lange tijd gemeenteraadslid in Oostende. Een kleine
geschiedenis, in de marge van het ontstaan van ‘de rode vloot’.
Pannenaar
Net als zo veel anderen die in de Oostendse visserij een vooraanstaande rol gespeeld
hebben, was Blondé afkomstig uit de Westhoek. Hij werd op 19 november 1880 in
Adinkerke geboren. Vader Philippus Jacobus Blondé (Adinkerke, 1842) was in 1871,
op 29-jarige leeftijd, getrouwd met Isabelle Elise Debeerst (Ghyvelde, Frankrijk,
1851). Zij had in haar geboorteplaats als visser gewerkt. Na hun huwelijk woonden ze
in de Pannewijk in Adinkerke. Daar werden er zeven kinderen geboren, Arseen was
op een na de oudste. Moeder Isabelle bracht later in Oostende nog drie kinderen ter
wereld.1 Volgens Het Visscherijblad voer zijn vader als visser 23 jaar lang op IJsland –
‘zes lange maanden […] om in ’t gure en killige Noorden, de schamele korst brood
te verdienen voor zijn vrouw en talrijke kroost’.2 De Oostendse journalist Herman
Moerman voegde daaraan toe: ‘Het varen zat hem van jongs af aan in het bloed,
zijn vader deed niet minder dan zeventien reizen naar IJsland en verloor er ook
arseen blondé. (uit: roland desnerck, De Oostendse Visserij)
BROOD & ROZEN 2012- 1 /
55
zijn schip.’3 In 1971 publiceerde het weekblad De Zeewacht naar aanleiding van het
overlijden van Arseen Blondé een overzicht van zijn leven. Daarin komt Blondé zelf
aan het woord: ‘[…] vader die een rasechte Pannenaar was, bedreef regelmatig de
IJslandvaart om dan ’s winters, met eigen schuit, er nog een centje bij te verdienen.’ 4
De Zeewacht had al eerder al iets over de afkomst van Blondé gepubliceerd: ‘Vader
Blondé was een Pannenaar die regelmatig de IJslandvaart bedreef, maar ’s winters
niet met gekruiste armen bleef zitten bij de keukenstoof. Dan moest er uitgevaren
worden met eigen schuit. En Tjène moest mee. Geen sprake van studeren. Er dienden
centen te worden binnengebracht.’ 5
Er zijn nogal wat vraagtekens bij die krantenverslagen. Heeft vader Blondé effectief 23 jaar op IJsland gevaren? Maakte hij in die tijdspanne werkelijk 17 reizen
van 6 maanden? Het zijn indrukwekkende cijfers, zelfs voor een doorgewinterde
IJslandvaarder uit de barre en schrale Westhoek van die tijd. Heeft hij daar zijn
schip verloren? Was hij dan reder of schipper? En mocht de kleine Arseen geen
school lopen omdat hij ’s winters met vader moest varen? Volgens Johan Depotter,
die een uitgebreide studie over de IJslandvaarders uit de Westhoek publiceerde 6 , is
het wellicht overdreven dat vader Blondé op 23 jaar 17 keer naar IJsland voer. Er zijn
enkel gegevens van twee campagnes. In 1875 voer Philippe Blondé inderdaad naar
IJsland. Hij scheepte in Duinkerke in als matroos op de schoener Laure. De start van
de campagne verliep moeizaam, want na vijf dagen varen, maakte het schip water in
het vooronder. Op 7 maart liep de Laure binnen in de kleine Schotse haven Whitby
voor inspectie en het nodige kalfaatwerk. Kapitein Evrard werd bovendien ziek. Op
2 april keerde het schip terug naar Duinkerke en vertrok er op 15 april opnieuw,
weliswaar met een andere kapitein. De daaropvolgende zeereis van vader Philippe
Blondé in 1876 verliep rampzalig. Samen met Karel Soete, ‘den blinden’, was hij als
matroos aangemonsterd aan boord van de schoener D 56 Martha. Bij de start liep
het al mis, want op 14 maart kregen ze zo’n pak water te verwerken dat het schip uit
balans raakte en kapseisde. Gelukkig was de schoener Cérès in de buurt. Die zette
de roeiboot uit. Bij de redding verdronken helaas toch nog twee bemanningsleden
van de Martha: kapitein Jean Wallyn en matroos Isidore Preikfort. Vanuit Leith
werden de overige drenkelingen gerepatrieerd. Dat was wellicht de laatste reis die
Philippe Blondé naar IJsland gemaakt heeft.
naar oostende
Klopt het dat de kleine Arseen in Adinkerke niet naar school mocht omdat hij
’s winters met vader de zee op moest? Wellicht was het ‘gazettenpraat’, want volgens
Het Visscherijblad verliet hij in 1886 met zijn ouders zijn geboortedorp en vestigden
zij zich in Oostende.7 Daar liep hij wel degelijk school: hij volgde er les bij de heer
Tabary, de toenmalige bestuurder van de stedelijke vissersschool.
Volgens Arseen Blondé zelf was de familie al een jaar eerder, in 1885, naar
Oostende verhuisd. Vader Philippe had een plaats als stuurman gekregen op de
sloepen. Arseen herinnerde zich nog dat op de dag van hun aankomst ook de eerste
56 / BROOD & ROZEN 2012- 1
stoomtram toekwam, aan de halte ter hoogte van het Onze-Lieve-Vrouwecollege. 8
Ook André Baert, kleinzoon van Marie-Louise Baert-Blondé, de op een na oudste
dochter van Arseen, zei dat het gezin in 1885 naar Oostende verhuisde. De familie
vond er een eerste stek op het Sint-Petrus-en-Paulusplein, in een huis waar nu het
hotel New Maritime staat. De Blondés kregen er steun van Mong Zonnekeyn, een
schipper die veel Pannenaars in Oostende hielp integreren. De hulp van Zonnekeyn
was erg concreet: toen moeder Blondé ernstig ziek was, werd ze op zijn kosten in
Gent geopereerd.
elf jaar en broodwinner?
Opnieuw volgens Het Visscherijblad stak Arseen in Oostende al meteen met vader in
zee. ‘’t Was op zulke terugreis, dat toen hij met zijn vader aan wal stapte hier in 1887
het conflict tusschen Vlaamsche en Engelsche visschers tot zijn kookpunt gerezen
was […]’9 Het conflict waarvan sprake is de beroemde Oostendse vissersopstand:
‘Alhoewel jong, en later meer en meer overtuigd van de gerechtigheid der Vlaamsche visschers, maakte dit een diepe indruk op zijn kinderziel, indruk die later zou
opwellen tot steun en verheffing zijner werkgenooten voor wien hij alles veil had.’10
Naar eigen zeggen monsterde Arseen Blondé in 1890 aan als scheepsjongen op de
O 2. Aan boord van de stoomtreiler Tourquenois van schipper Zonnekeyn werd hij
voor het eerst stuurman. Tegelijk zette hij zijn studie verder, want op 1 juni 1901
behaalde hij aan de zeevaartschool het brevet van patron-pêcheur.11 Arseen werd in
dat jaar ook effectief voor het eerst schipper. In zijn monsterboekje kreeg hij toen
zijn eerste ‘ticket’ als zeeschipper op de O 63 Hélène van reder Cesar Degroote.12
Ook over het overlijden van vader Philippe Blondé zijn de kranten onduidelijk.
Volgens Het Visscherijblad van 1938 stierf hij al in 1891, wat voor het blad aanleiding is om volgend sfeerbeeld te schetsen: ‘Elf jaar oud zijnde stierf zijn vader, een
ziekelijke moeder met zeven minderjarige kinderen achterlatende waarvan hij de
broodwinner was. ’t Waren harde tijden, moedig scheepte hij in onder ’t geleide
van pionier Zonnekeyn, van wien hij steeds met vooringenomenheid spreekt. Hij
bekwaamde zich in zijn vak eerst als jongen, dan als matroos en uiteindelijk als
stuurman. Het loon was gering voor ’t harde labeur, maar moeder was zuinig en al
ontbrak den welstand toch wist zij de twee eindjes aan elkaar te knopen.’13
Wacht nog even met snotteren, want Gust Beyen spreekt dat vroegtijdige overlijden van vader Blondé ferm tegen. Hij weet zeker dat Philippe Blondé pas op 2 april
1932, op 89-jarige leeftijd, in Oostende overleden is. Zijn zoon Arseen deed daar op
die dag aangifte van. De moeder van Arseen zou al op 10 mei 1897 overleden zijn.
Ze was toen amper vijfenveertig. 14
een limietenvisser
Arseen Blondé trouwde in 1900 met Virginia Vanwetter. Hij was 20, zij 19. Over
twee van de kinderen uit dat huwelijk geeft Beyen ons informatie. Arsène, Arseen
BROOD & ROZEN 2012- 1 /
57
junior als het ware, werd geboren in 1907. Ook hij werd visser en voer als zestienjarige uit op de O 158. In 1932 haalde hij zijn schippersbrevet. Hij zou tijdens de
Tweede Wereldoorlog in Engeland om het leven gekomen zijn. De in 1918 geboren
Lucienne (Lucy) huwde met Raphaël ‘Katterogge’ Beyen, ooit eigenaar van het
kustvissersvaartuig O 116 Lucy-Jenny.15 Volgens notities van achterkleinzoon
André Baert zou Blondé niet minder dan elf kinderen gehad hebben. Maar klopt dat
ook? In die aantekeningen staan immers alleen maar de namen Germaine, MarieLouise, Fernand, Arsène jr., Lucienne, Albert (geboren in het Verenigd Koninkrijk)
en Mariette (die stierf na de reis naar Engeland).
Het schippersleven van Arseen Blondé startte zoals gezegd in 1901 op de O 63
Hélène van reder Cesar De Groote. In 1903 ging hij aan boord van de O 125 Tourquennois. Later nam hij het roer in handen van de Neptune van rederij Aspeslagh,
waarmee hij rond Schotland op kabeljauw viste. Tijdens die reis kreeg hij een visserijcontroleur aan boord die vaststelde dat Blondé niet alleen kabeljauw gevist
had, maar op onrechtmatige wijze in de kustwateren ook haring had gevangen. Hij
was dus een limietenvisser. Die term drukt een praktijk uit waarin Vlaamse schippers zich specialiseerden. Naarmate de naties hun visgronden gingen beschermen
en ze de visserij dus limieten oplegden, zochten die schippers de grenzen van de
wettelijkheid op, door bijvoorbeeld letterlijk op de grens van voor hen verboden
zones te vissen en die uiteraard ook te overschrijden van zodra de kust – letterlijk
en figuurlijk – veilig was. Blijkbaar overschreden de vissers al in de vroege jaren
1900 de visserijbeperkingen. Blondé werd veroordeeld tot een boete van 100 pond
en zou worden aangehouden tot de boete betaald was. Hij koos dadelijk het hazenpad. ’s Nachts nam hij het aangeslagen vistuig clandestien terug aan boord en
koos het ruime sop.
Drie jaar later was hij opnieuw actief rond Schotland, aan boord van de O 183
Marcella, een schip van de Pêcheries à Vapeur van de bekende Oostendse reder John
Bauwens. Dezelfde visserijcontroleur betrapte hem opnieuw in de kustzone. Beiden
herinnerden zich de ontsnapping nog. Blondé begreep dat de rechter daardoor niet
mild zou oordelen. In de haven bekokstoofde hij met motorist August Vincke en
met de stuurman een plan, wachtte het geschikte moment af en gaf dan het bevel
om op volle kracht weg te varen. De kabels waarmee de Neptune aan het controleschip vastgemaakt was, sprongen als touwtjes en Blondé koos weer het hazenpad.
Hij werd bij verstek veroordeeld tot een boete van 400 pond en een gevangenisstraf
van zes maanden. Dat betekende dat hij zich nooit meer in Britse wateren mocht
laten zien. Reder Bauwens haalde hem van de Marcella, maar Blondé bleef wel voor
zijn rederij varen. Zo werd hij in 1908 ingezet voor een campagne op de Witte Zee.
oorlog
In 1913 vertrok Blondé samen met dertien anderen, onder wie zijn broer Florimond,
met de O 130 Jacqueline van rederij Pêcheries à Vapeur naar Congo om er de visserijmogelijkheden uit te testen. De bedoeling was dat ze er twee jaar zouden blijven.
58 / BROOD & ROZEN 2012- 1
arseen blondé (linksboven) en reder bauwens (rechts van blondé), 1913. deze foto werd
vermoedelijk genomen op het schip o 130 jacqueline, van de Pêcheries à Vapeur van
bauwens, vlak voor het schip naar Congo vertrok. (amsab-iSg, gent)
Het werd een beroerde reis, onder meer omdat Florimond er overleed aan de gevolgen
van een insectenbeet. Het werd bovendien nog erger omdat de Eerste Wereldoorlog
uitbrak. De Belgen kregen het bevel om terug te keren. Na enige avonturen lukte
hen dat ook, maar Oostende was intussen al een stad in volle oorlog. Blondé bleef er
tien dagen en besloot toen met zijn familie naar Engeland te vluchten. In het ruim
van de O 130 vonden ze 500 vluchtelingen die met hen meewilden. In Folkestone
zetten ze er 452 af. De rest ging met de familie mee aan wal in Milford Haven. Dat
werd hun aanleghaven, hoewel Blondé eerst van plan was om terug naar Oostende
te varen om nog meer vluchtelingen op te halen. Dat ging niet door omdat hij van
een schipper van een baggerboot van de firma Cloet vernomen had dat de Duitsers
Oostende al binnengerukt waren.16
Avonturen genoeg. Het schip werd herdoopt in de naam Raymond en Blondé
ging opnieuw varen, maar dan vanuit Milford in plaats van Oostende. Onderweg
spotte hij het schip de SS Morwenna uit Montreal, dat door een Duitse onderzeeër
beschoten werd. Blondé aarzelde niet en voer in rechte lijn af op de onderzeeboot
BROOD & ROZEN 2012- 1 /
59
om die te kelderen. De Morwenna was ondertussen geraakt en begon te zinken. De
duikboot richtte zich toen op de O 130 en schoot minstens vijftig kogels af, waarbij
een visser dodelijk getroffen werd. Uiteindelijk vluchtte de duikboot omdat het schip
van Blondé steeds dichterbij kwam. De Oostendenaars haalden 29 drenkelingen uit
zee en pikten ook nog eens 3 gewonden op.
Dat was niet de enige oorlogsdaad die Blondé stelde en hij was niet de enige
Vlaamse schipper die zich zo liet opmerken. Velen werden ervoor gelauwerd. Er zijn
overigens veel krantenberichten waaruit blijkt dat Blondé inderdaad een bijzonder
kranig zeeman was die meerdere keren hulp bood aan mensen en schepen in nood,
en niet alleen in oorlogstijd. Daarvan getuigt een krantenstuk van een zekere R.
Vercammen, waarin Blondé omwille van zijn zeemanschap bijna vereerd wordt:
‘Mijn waarde Kapitein en Broeder, moedige zeebonk, edele ziel! Wat de vrienden
van U denken? Dat ge een toonbeeld zijt van het heldenras dat gij zo waardig vertegenwoordigt: de zeevisscherij-bevolking.’ 17
klassenstrijd
Na de oorlog keerde het gezin Blondé-Vanwetter terug naar Oostende. De vissers die
de oorlog in Engeland doorgebracht hadden, hadden daar een belangrijke evolutie
doorgemaakt. Ze hadden er de vakbonden aan het werk gezien, de unions, en daarbij
geconstateerd dat het lot van hun Britse vakgenoten merkelijk beter was dan wat zij
in België gewoon waren. Toen ze een tijdje in Engeland waren, brak er een staking uit
onder de machinisten van de Belgische stoomsloepen. Ze eisten dezelfde lonen als
hun Engelse collega’s. Ze kregen daarbij de steun van de Engelse metaalbewerkers.
Kapitein Arseen Blondé was hun woordvoerder. De staking duurde enkele dagen
en uiteindelijk haalden ze hun slag thuis. Dankzij dat succes besloten de vissers in
Milford de Union van Belgische zeelieden of Zeemansbond op te richten. Die kwam
onder het bestuur van de Seamen and Firemen Union van Milford Haven te staan,
waarbij alle Engelse zeelieden waren aangesloten. De Belgische reders werden in
Engeland voor het eerst geconfronteerd met de kracht van de collectieve actie van
de vissers. Om hun belangen te verdedigen stichtten zij de Union des ArmateursReedersvereeniging.18
Blondé en de zijnen kwamen in Oostende toe met een treiler vol vis die ze aan
de Oostendse bevolking uitdeelden. Reder Bauwens vroeg Blondé om weer naar
Congo te varen om daar het pionierswerk verder te zetten. Daarvoor moest hij
eerst terug naar Engeland om er in opdracht van de rederij Pêcheries à Vapeur een
geschikt schip te kopen. Toen Blondé op 24 juni 1920 met de Boula Matari Oostende
binnenvoer, was er in de visserij een staking aan de gang. Blondé verklaarde zich
solidair met zijn collega’s en kwam zo in conflict met zijn rederij. Die wilde dat
hij ondanks alles naar Congo vertrok. Blondé wou dat enkel doen na de staking,
met een gesyndiceerde bemanning. Door zijn volharding werd de charismatische
kapitein ontslagen.19 De reders lieten er hem een hoge prijs voor betalen. Net als de
eveneens militante kapitein Louis ‘de boeie’ Zonnekeyn vond hij geen werk meer.
60 / BROOD & ROZEN 2012- 1
Blondé herinnerde zich echter de Gentse socialist Edward Anseele, die al tijdens
de vissersopstand van 1887 opgeroepen had om een eigen rederij te vormen. Met
enkele vakbondsactivisten trok Blondé naar Gent, waar op 6 november 1920 voor
het eerst over dat onderwerp vergaderd werd. Op 1 oktober 1921 werd uiteindelijk
de nv Oostendsche Reederij gesticht, een onderneming onder leiding van socialisten
die de Oostendenaars daarom al gauw als ‘de rode vloot’ omschreven, een vloot
bestaande uit ‘schepen van de bond’. Arseen Blondé, voorzitter van de Zeemansbond, werd walkapitein. Het kapitaal van de onderneming werd op 2 miljoen frank
gebracht, te verdelen over 4000 aandelen van 500 frank. Arseen Blondé tekende zelf
voor 30 aandelen in. Je kon hem dus in die tijd – en nadat hij al een jaar lang geen
vaart meer gevonden had – al geen klein vissertje meer noemen.
De rederij heeft 30 jaar bestaan. In die periode hebben er in totaal 82 schippers voor gewerkt. Zeker in de eerste jaren speelde de socialistische vakbond van
Arseen Blondé er een grote rol. In 1923 bijvoorbeeld brak er in Oostende een grote
staking van de dokwerkers uit. Die duurde 13 weken. Op het Hazegras deelde de
rederij een- of tweemaal per week vis uit aan de 1400 stakers. De frequentie hing
af van wanneer schepen aankwamen. De rederij kocht haar eigen vis op en gaf die
vervolgens aan de dokwerkers.20
Ook voor de bemanning zelf betekende de rode vloot heel veel. Een varende kapitein verdiende in het begin van de jaren 1920 bij de schepen van de bond gemiddeld
2500 frank per maand, een machinist 1200, een stuurman 1100 en een matroos
600 à 700 frank.21 De rederij was de eerste maatschappij die haar werknemers tegen
arbeidsrisico’s verzekerde. De bemanning kreeg ook een voortgezette opleiding. De
lonen lagen hoger dan bij andere rederijen en werden aan de index aangepast.22 Dat
belette de rederij niet om tegelijk een van de allergrootste uit de Belgische visserijgeschiedenis te worden. In 1926 telde ze twintig schepen: negentien stoomvaartuigen
en een motorschip. Daarop waren driehonderd vissers tewerkgesteld.23
wapens voor spanje
In 1936 brak in Spanje de burgeroorlog uit. De fascistische generaal Franco viel
er de democratisch verkozen regering aan. Het land splitste zich in twee kampen.
België bleef in het conflict neutraal, maar de socialisten kozen wel degelijk partij,
ook de Oostendse. Ze organiseerden meetings tegen het Spaans fascisme en richtten
een ‘komiteit ter bescherming der Spaanse kinderen’ op. Het bleef niet enkel bij
woorden. Jules Peurquaet, een Oostends socialistisch voorman, had een Spaanse
pleegzoon. 1 mei 1938 stond in het teken van de solidariteit met Spanje: er werd
2,5 ton levensmiddelen verzameld. In augustus van dat jaar was er in de velodroom
een Rode Kermis ten voordele van de ‘Spaansche kameraden’.24 Kapitein Blondé
had overigens zelf een Spaans meisje in huis gehaald.
Misschien deden de Oostendse kameraden nog meer. In 1936 werd er beslag
gelegd op het schip Raymond van de rederij Rau. Men vermoedde dat het schip
illegaal wapens transporteerde naar Spanje. In kisten die volgens de vrachtbrieven
BROOD & ROZEN 2012- 1 /
61
visser wordt burger
Vissers van het schip o 150 van de rode vloot in oostende brengen de visvangst binnen.
Foto: jules beheyt (amsab-iSg, gent)
glas bevatten, trof de douane geweren en bajonetten aan. ‘Naar verluidt werden de
wapens aangebracht in vier auto’s komende van Antwerpen. Er zijn 120 kisten met
wapens, wegende ruim 15 ton.’ 25 Wie wilde die wapens vervoeren en naar welke
bestemming? Rau bleef buiten schot, want hij had het vaartuig verhuurd aan …
Arseen ‘Tjène’ Blondé. Er volgde uiteraard een onderzoek. Kapitein Vilain, stuurman
Camiel Lafere, de scheepsagent, vader Rau en Arseen mochten het uitleggen. Het
parket verrichtte verschillende huiszoekingen bij socialisten en in de kantoren van
de Transportarbeidersbond. Zo uitgebreid als het artikel in De Gazet van Oostende
was, zo kort was het stukje in Het Visscherijblad. Dat leert ons wat de gevolgen
voor Blondé waren, namelijk geen: ‘Sedert verleden week Donderdag werd ook de
heer Arseen Blondé, technisch bestuurder van de Oostendsche Reederij, die voor
de zaak van de “Raymond” aangehouden werd, in vrijheid gesteld. […] Zoals we
reeds zegden: “Veel lawaai, maar niets buitengewoons kon ontdekt worden ten laste
van eerlijke personen.”’ 26
62 / BROOD & ROZEN 2012- 1
Blondé werd in Oostende fel gewaardeerd. Al in 1921 werd hij in de gemeenteraad
verkozen. Hij bleef gemeenteraadslid tot in 1964, met een korte tussenpauze van
1956 tot 1958.
Arseen woonde al lang niet meer bij zijn echtgenote. Hij is wettelijk nooit van
haar gescheiden, maar volgens Gust Beyen had hij al voor 1932 zijn gezin verlaten: ‘Ik heb nog gelezen dat hij de reputatie had een aantrekkelijk man te zijn, erg
gewaardeerd bij vrouwen! De kinders en kleinkinders hebben hem dat ook erg
kwalijk genomen. Ze hadden nog weinig kontakt met hem. Daardoor geraakte ik
ook moeilijker aan inlichtingen.’ 27
Volgens de intussen overleden Redgy Beyen, de zoon van kustvisser Raphaël
‘Katterogge’ Beyen en van Lucienne, dochter van Arseen, had Tjène een moeizame
omgang met zijn familie. Ook de kleinkinderen leden daaronder. Blondé zou zijn
schoonzoon Raphaël te min gevonden hebben als trouwpartij voor zijn dochter
omdat hij een kustvisser was. Daarom zou Blondé hem nooit hebben willen helpen. 28
Ter illustratie van de aversie die er bestond tussen de diepzeevissers en de kustvissers, tussen ‘Pannenaars’ ‘en ‘bootsjouwers’, kan dat tellen. De andere dochter van
Arseen, Marie-Louise Baert-Blondé, behield wel het contact met haar vader. Aan
haar kleinzoon André vertelde ze: ‘Wanneer hij belde om te zeggen dat ik vis moest
komen halen in het Waterhuis deed ik dat niet graag. De diensters hingen letterlijk
rond zijn nek.’ Een womanizer dus.
Op een bepaald moment verhuisde Arseen van Oostende naar Bredene. De titel
van een stuk in De Zeewacht beschrijft hem als ‘een waardige zoon van Bredene’. 29
Toen hij Oostende verliet, was hij een gevierd man. Hij stond op de rol der Marine
van de Hoge Zeevaartraad voor de Zeevisserij, maakte deel uit van het Comité der
Pensioenkas voor de vissers, was medestichter van het zeemanshuis Godtschalck
en zetelde in de Vissershavencommissie. Al bij al een flink palmares voor iemand
die, dixit zijn dochter Marie-Louise, ‘weinig geletterd was en pas goed heeft leren
schrijven tussen de politiekers’. Medailles te over ook, want hij mocht een pak
internationale en internationale onderscheidingen op de borst spelden en in 1963
kreeg hij ook het gulden ereplaket van de stad Oostende.
Wanneer hij precies in Bredene ging wonen, weten we niet, maar het was zeker
toen hij nog gemeenteraadslid was: achterkleinzoon André Baert bezorgde ons een
foto van het huis in Bredene, villa ‘Forget me not’. Op de achterkant staat genoteerd:
‘Don’t forget, 3 may 52’. Een schreeuw om aandacht van Arseen Blondé die met zijn
familie gebroken had? In Bredene ging hij bij zijn vriendin Rachel Valcke wonen.
Het villaatje op de Kroonlaan 16 bestaat nog steeds, maar het draagt niet meer
dezelfde naam. Rachel Valcke overleefde haar minnaar met een jaar en ze delen
sindsdien hetzelfde graf op het oud-kerkhof in Oostende.
BROOD & ROZEN 2012- 1 /
63
de neergang van de rode vloot
Dit artikel is niet de plaats om dieper in te gaan op de geschiedenis van de nv Oostendsche Reederij.30 We willen er enkel nog op wijzen dat de vakbond gaandeweg
uit het beheer van de rederij werd geweerd. In de jaren 1940 was er van een ‘socialistische rederij’ al lang geen sprake meer. Naar aanleiding van de inhuldiging van
een nieuwe aanwinst voor de rederij beschreef Het Nieuw Visserijblad in 1947 hoe
Gust Balthazar, de toenmalige voorzitter van de beheerraad, over de kwestie sprak:
‘Hij lochenstrafte de legende dat de Oostendsche Reederij zou verband houden,
noch rechtstreeks noch onrechtstreeks met om het even welke politieke partij.’31
Het was een statement dat kon tellen en dat ook de nodige ophef maakte ‘omdat dit
beschouwd werd als een verloochening van het vaderschap van de “Rode Vloot”’.32
Een en ander blijkt trouwens ook uit de naamgeving van de vaartuigen van de
rederij. Hoewel het de gewoonte was om de schepen naar socialistische voormannen te noemen, kregen de aanwinsten van 1947 de namen ‘Winston Churchill’ en
‘Franklin D. Rooseveld’ – niet bepaald socialisten. Een uitzondering daarop was de
O 148 ‘Captain Arseen Blondé’, ook in 1947 ingehuldigd. Een schip kreeg dus Tjènes
naam. Tim Maertens vermoedt overigens dat de samenwerking tussen de rederij en
de vakbond al in 1936 niet meer vlot liep. Al voor 1936 was Arseen Blondé uit het
bestuur van de bond gestapt. De leiding kwam in handen van Louis Major, die in
1936 met de afgevaardigden van de rederij in conflict kwam over een loonkwestie.
Major onderhandelde voor de vakbond, walkapitein Blondé zat aan de overkant
van de tafel en onderhandelde ten gunste van … de rederij.33 Het kan verkeren ...
64 / BROOD & ROZEN 2012- 1
1
Johan DEPOTTER, Onze IJslandvaarders,
Gent: Academia Press, 2011.
2
Wie en wat – Arseen Blondé. In: Het
Visscherijblad, 01/1938.
3
Herman MOERMAN, Hoe kapitein Arseen
Blondé tweemaal de kustwacht wist te
verschalken. In: Het Laatste Nieuws,
25/01/1966, bijzondere uitgave Oostende.
4
Ed LAUWERS, Arseen Blondé kende een
avontuurlijk leven op zee. In: De Zeewacht,
24/12/1971. Hetzelfde artikel werd
overigens al eerder gepubliceerd, in 1959 in
het tijdschrift Flash.
5
6
Ed LAUWERS, ‘Captain’ Arseen Blondé, een
waardige zoon van Bredene. In: De
Zeewacht, s.d.
Johan DEPOTTER, Onze IJslandvaarders
[…].
7
Wie en wat – Arseen Blondé […].
8
Wie en wat – Arseen Blondé […].
9
Wie en wat – Arseen Blondé […].
20
Louis VANDE CASTEELE , De Oostendse
Reederij 1921-1951, uitgave in eigen beheer,
1980.
21
Gust BEYEN, Kwartierstaat […].
22
Jaak MERTENS, Huldekaartje naar aanleiding van de 100ste verjaardag van de
socialistische beweging, 1985.
23
Louis VANDE CASTEELE , De Oostendse
Reederij […].
24
André VERMOTE & Michel VERMOTE (red.),
Recht door zee. Bijdragen tot de geschiedenis
van de socialistische arbeidersbeweging in het
arrondissement Oostende-Veurne-Diksmuide
(tot 1940), Gent: AMSAB, 1990.
25
De Gazet van Oostende, 25/09/1936.
26
Het Visscherijblad, 10/10/1936
27
Gust BEYEN, Kwartierstaat […].
28
Eddy SERIE , Visserij was de bron, Oostende:
Vriendenkring Noordzee-Aquarium, 2008.
Redgy Beyen spreekt over Arseen Blondé op
p. 28.
10
Wie en wat – Arseen Blondé […].
29
Ed LAUWERS, ‘Captain’ Arseen Blondé […].
11
Gust BEYEN, Kwartierstaat van Arsenius
Franciscus Blondé. In: ’t Calcoentje,
14(1995)4. Gust Beyen heeft verre
familiebanden met Arseen Blondé. Lucy
Blondé, de dochter van Arseen die in
Folkestone werd geboren, trouwde met de
Oostendse visser Raphaël ‘Katterogge’
Beyen, een neef van Gusts vader.
30
Die kwam al uitgebreid aan bod in Het
Visserijblad en werd door Tim Maertens en
Louis Vande Casteele vakkundig uitgeplozen.
31
Het Nieuw Visserijblad, 23/05/1947.
32
Het Nieuw Visserijblad, 02/01/1948.
33
Tim MAERTENS, De Oostendsche Reederij
[…].
12
Ed LAUWERS, Arseen Blondé kende […].
Dat monsterboekje konden we helaas niet
inkijken. Achterkleinzoon André Baert
vermoedt dat het in het bezit is van
familieleden die naar Wallonië uitgeweken
zijn.
13
Wie en wat – Arseen Blondé […].
14
Gust BEYEN, Kwartierstaat […].
15
Gust BEYEN, Kwartierstaat […].
16
Ed LAUWERS, Arseen Blondé kende […].
17
We hebben enkel een fotokopie van het
artikel. De krant (wellicht van socialistischen huize) en de datum staan er niet bij.
18
Tim MAERTENS, De Oostendsche Reederij
NV (1921-1951) in het kader van de Belgische
zeevisserij, VUB, masterproef, 2008.
19
Tim MAERTENS, De Oostendsche Reederij
[…].
BROOD & ROZEN 2012- 1 /
65