Sint-Denijs-Westrem – Flanders Expo Zone 1:
Archeologisch onderzoek van 25 juni tot 15 november 2007
(stad Gent, provincie Oost-Vlaanderen)
Johan HOOrne, Bart BArtHOlOmieux, Wim De ClerCq & Guy De mulDer
2
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Colofon
Opdrachtgever: nV Grondbank the loop
uitvoering terrein (2007): Projectarcheologen (via ADmB-interim),
wetenschappelijke begeleiding universiteit Gent
Projectarcheologen terrein: Johan Hoorne, Caroline ryssaert, Bart Bartholomieux,
Griet De Doncker, maarten Berkers & nele iserbyt
uitvoering verwerking (2007-2008): ename expertisecentrum vzw,
wetenschappelijke begeleiding universiteit Gent
Projectarcheologen verwerking: Johan Hoorne (eeC) & Bart Bartholomieux (eeC)
Aardewerkstudie: Wim De Clercq (uGent) & Guy De mulder (uGent)
Aardewerktekeningen: Joris Angenon (uGent) & Arne Verbrugge (eeC)
trajectbegeleiding: marie Christine laleman (Stad Gent) & Jean Bourgeois (uGent)
Onuitgegeven rapport © 2009
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Voorwoord
midden 2007 werd op de terreinen net ten noorden van de hallen van Flanders expo een
positief proefsleuvenonderzoek vervolgd door een open area-opgraving. Deze opgraving
luidde een nieuw hoofdstuk in van het archeologisch onderzoek rondom Flanders
expo. in dit rapport worden de resultaten van deze eerste opgraving weergegeven na
een basisverwerking die meermaals werd onderbroken door andere archeologische
activiteiten. De resultaten tonen – samen met de ondertussen bekomen resultaten van
andere archeologische ingrepen – het enorme potentieel van de site duidelijk aan.
Het team dat instond voor de verwerking wenst een aantal personen en instellingen te danken.
Vooreerst wordt nV Grondbank the loop – voorheen nV Grondontwikkeling Handelsbeurssite – als bouwheer bedankt voor het uitvoeren van een archeologisch luik. Voor de praktische
uitvoering werd gewerkt met aannemer Wegebo. De Dienst Stadsarcheologie Gent, en in
eerste plaats mevrouw marie Christine laleman, wordt bedankt voor de omkadering. Het
personeel was tijdens de opgraving en verwerking deels in dienst bij interimkantoor ADmB
en deels bij het ename expertisecetrum voor erfgoedontsluiting vzw, waarbij vooral mevrouw
eva roels een ondersteunende rol speelde. Collega-archeologen luc Bauters (provincie OostVlaanderen), Jean Bourgeois (uGent) en Frank Vermeulen (uGent) zorgden voor informatie
over de oude opgravingen. tekenaars Arne Verbrugge en Joris Angenon verdienen evenzeer
lof voor de mooie en goede vondsttekeningen. De finaal neolithische vondsten werden
bestudeerd door Joris Sergant en Philippe Crombé (uGent). Kristof Haneca (ViOe) verzorgde
het dendrochronologisch onderzoek. Collega’s van latere campagnes liesbeth messiaen,
Kristof Keppens en tom Boncquet zijn we eveneens dankbaar voor hun inbreng. tot slot
verdienen ook de talrijke stagestudenten een woord van dank.
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
5
Inhoud
1. inleiding
2. Aanleiding van het onderzoek
. ligging
. Historiek van het onderzoek
5. tijdskader
6. methodiek
7. resultaten
7.1. Algemeen
7.2. Bodemkundige sporen
7.. Finaal neolithicum
7.. iJzertijd
7..1. inleiding
7..2. Het aardewerk: algemene inleiding
A. inleiding
B. methode
B.1. Vondstcontexten
B.2. Aardewerkcategorieën
Fijn aardewerk
Grofwandig aardewerk
Zoutcontainers groep 1
Zoutcontainers groep 2
Zoutcontainers/technisch aardewerk groep
B.. Kwantificatie
7... Sporencluster A
7... Sporencluster B
7..5. Sporencluster C
7..6. Sporencluster D
7..7. Sporencluster e
7..8. Kuilenzone F
7..9. Verspreide sporen en structuren
7..10. Chronologie
A. Aardewerk
B. 1C-dateringen
7..11. Vergelijking en interpretatie
7.5. romeinse periode
7.5.1. inleiding
7.5.2. Het aardewerk: algemene inleiding
A. inleiding
B. methode
B.1. Vondstcontexten en tafonomie
B.2. Aardewerkcategorieën: baksels en vormen
Fijn aardewerk
Gewoon (grof) aardewerk
B.. Kwantificatiemethode
7.5.. Sporen en structuren
A. Hoofdgebouwen en grote bijgebouwen
Gebouw A
Gebouw B
Gebouw C
Gebouw D
Gebouw e
Gebouw F
7
7
7
9
10
11
12
12
12
12
2
2
2
2
2
2
2
26
26
26
26
27
27
29
9
5
8
50
59
77
8
8
87
87
89
89
91
91
91
91
91
92
9
97
97
97
97
102
10
11
116
117
6
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Gebouw G
B. Kleine bijgebouwen
C. Waterputten
Waterput 15001
Waterput 1500
Waterput 1572
D. Grachten
e. Greppels
F. Kuilen en verspreide paalsporen
G. Brandrestengraven
7.5.. Aardewerksynthese en interpretatie
A. Analyse
B. interpretatie
B.1. Chronologie
B.2. Gebruik en aanvoer van aardewerk in chronologisch perspectief
C. Besluit
7.5.5. interpretatie, synthese en besluit: boerenerven in een romeins landschap
7.6. recentere resten
7.7. mogelijkheden voor verder onderzoek
8. Synthese en besluit
9. Bibliografie
117
118
119
119
122
12
17
19
19
10
1
1
1
1
16
18
18
19
152
15
15
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
7
1. Inleiding
Dit rapport vormt de administratieve neerslag van het archeologisch onderzoek dat plaatsvond
gedurende 2007 op de terreinen net ten noorden van de hallen van Flanders expo. De
opgraving volgde op het advies gevormd naar aanleiding van het proefsleuvenonderzoek en
heeft een schat aan archeologische informatie opgeleverd.
een aantal algemene hoofdstukken bieden een blik op het verloop van de werkzaamheden
en de algemene plaatsing van het onderzoek binnen het geografische, bodemkundige en
historische kader. Het omvangrijkste hoofdstuk is vanzelfsprekend de voorstelling van de
resultaten die chronologisch worden weergegeven, waarbij ook aandacht is voor mogelijk
verder onderzoek. tot slot worden de kernlijnen samengevat. Als digitale bijlage is een
cd-rom toegevoegd, waarop onder meer een digitaal grondplan te vinden is, waarop alle
spoornummers die in de tekst vermeld worden kunnen teruggevonden worden.
2. Aanleiding van het onderzoek
naar aanleiding van de nakende ontwikkeling van de terreinen net ten noorden van de
hallen van Flanders expo door de nV Grondontwikkeling Handelsbeurssite (ondertussen nV
Grondbank the loop) werd in de loop van 2007 in twee fases archeologisch vooronderzoek
door middel van proefsleuven uitgevoerd (HOOrne et al. 2008a). Deze ontwikkeling kadert in
de totale hertekening van de site Flanders expo tot een nieuw bruisend stadsdeel met tal van
mogelijkheden. Bijgevolg vormt het archeologisch onderzoek op zone 1 slechts een voorbode
van meer archeologische bedrijvigheid. De uitgevoerd archeologische steekproef bleek positief
te zijn en als direct gevolg diende er een vlakdekkend onderzoek op een deel van het terrein
plaats te vinden. Bij dergelijke ontwikkeling – in dit geval voor een tijdelijke parking – wordt
de ondergrond ernstig verstoord, waarbij de aanwezige archeologische overblijfselen zouden
worden vernietigd. Het doel van de opgraving is dan ook deze sporen zo efficiënt mogelijk te
documenteren en de verworven archeologische informatie van het bodemarchief om te zetten
naar een digitaal en papieren archief.
3. Ligging
De percelen bevinden zich in de deelgemeente Sint-Denijs-Westrem van de stad Gent
(provincie Oost-Vlaanderen) (fig. 1, 2). De terreinen behorend tot zone 1, liggen ten oosten
van de Adolphe Pégoudlaan. Zone 1 omvat (delen van) percelen 25b, 25c, 25d, 25/2 van
afdeling 25, sectie A. Volgens het lambert coördinatensysteem bevindt (het middelpunt van)
de site zich op x: 102,72 en Y: 191,10.
Grote delen van het gebied zijn bodemkundig gekarteerd als verstoord. Wellicht heeft dit
te maken met de aanwezigheid van het voormalige vliegveld tijdens Wereldoorlogen 1 en 2
en daarna als noodbasis voor de nAtO (AntHeuniS 2007). Zone 1 viel net buiten die OB-zone.
een smalle zuidelijke strook staat gekarteerd als Zcc, voor het grootste deel van het terrein is
dat Zdp. topografisch gezien is de drogere grond ook de hogere grond. Het terrein ligt op
een zachte, op het noorden gerichte helling. Deze noordelijke helling is onderdeel van een
zandige opduiking met maximale hoogte 11m tAW, waarop tegenwoordig de hallen van
Flanders expo zijn ingeplant.
8
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 1: De onderzochte percelen (omlijnd) geprojecteerd op een uittreksel
van de bodemkundige kaart (NGI) waar de drainageklassen zijn op weergegeven
Figuur 2: De onderzochte percelen (omlijnd) geprojecteerd op een uittreksel van de kadastrale kaart
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
9
4. Historiek van het onderzoek
De terreinen op en rond Flanders expo zijn al vaker het onderwerp van archeologische
vaststellingen geweest. een oude collectie van stenen werktuigen en andere artefacten wijst
op de aanwezigheid van een steentijdoccupatie. eveneens werd er een romeinse munt
gevonden. tijdens de jaren ’80 van vorige eeuw werd tijdens de herinrichting van het vroegere
militair vliegveld naar beurshallen verschillende vaststellingen gedaan. De praktische uitvoering
van het archeologisch onderzoek was vrij problematisch, gezien het totale ontbreken van een
wettelijk kader. er konden slechts enkele werfcontroles en beperkte opgravingen op de meest
interessante zones uitgevoerd worden, toch zijn de resultaten vrij belangrijk geweest.
Op de terreinen tussen de Adolphe Pégoudlaan en zone 2 werden de resten van enkele
gebouwplattegronden en andere nederzettingssporen uit de late bronstijd – vroege ijzertijd
ontdekt. Ook net ten zuidwesten van de huidige hallen werden een aantal kuilen uit de
metaaltijden aangetroffen (BOurGeOiS & BAuterS 199). ten zuiden van de hallen werden ook de
zone 5
zone 1
zone 2
zone 3
zone 4
Figuur 3: Het recent archeologisch onderzoek op Flanders Expo tot begin 2009
10
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
overblijfselen van een Gallo-romeinse nederzetting en bijhorend grafveld gedocumenteerd.
langs een romeins (deels ontdubbeld) wegtracé waren een aantal hoofdgebouwen,
bijgebouwen en waterputten ingeplant. ten zuidwesten van deze nederzetting werd een
grafveld van een 100-tal brandrestengraven aangelegd (Vermeulen 199). tijdens de volle
middeleeuwen werd een deel van het terrein opnieuw gebruikt als nederzetting (mededeling
l. BAuterS & J. BOurGeOiS). Gezien de resultaten van het recente onderzoek op verschillende
zones moeten sommige resultaten en hypotheses van deze oude campagnes toch wat
bijgesteld worden.
Het vooronderzoek op zone 1 toonde duidelijk aan dat zowel uit de metaaltijden als romeinse
periode nederzettingssporen te verwachten waren (HOOrne et al. 2008a). Vandaar dat een
vlakdekkend onderzoek noodzakelijk bleek.
na het vlakdekkend onderzoek van zone 1, maar voor de definitieve rapportage,
werden nog (andere) archeologische onderzoeken uitgevoerd. Het betreft onder meer
proefsleuvenonderzoek en opgravingen op zone gedurende eind 2007, begin 2008, waar
eind 2008 een ikea verschijnt; een wegkoffercontrole op zones 2 en gedurende mei, juni
en juli 2008; een eerste fase van het proefsleuvenonderzoek en opgraving op zone midden
2008, bestemd voor kantoorbouw van de De Paepe group; en een werfcontrole op wegkoffers,
rioleringen en een bufferbekken op zone 5 tijdens augustus 2008 (fig. ).
5. Tijdskader
Aansluitend met het net afgeronde proefsleuvenonderzoek op zone 1a en 2a werd op 25 juni
gestart met de afgraving voor het eerste vlak op zone 1. Op 6 juli was het kraanwerk afgerond,
waardoor na het weekend op 9 juli kon gestart worden met de vlakdekkende opgraving. Op
dit moment waren Johan Hoorne en Caroline ryssaert in dienst als projectarcheologen via
interimkantoor ADmB-interim. tijdens het opgraven waren zoveel vrijwillige stagestudenten
opgedaagd dat het mogelijk was om in twee opgravingsteams op te splitsen. Dat liet ook toe
om tegelijkertijd op te graven en een nieuw stuk van vlak 1a open te leggen tussen 1 juli en
augustus. Op 2 augustus werden de werkzaamheden op zone 1a afgerond.
Gelijktijdig met het proefonderzoek op het resterend gebied van zone 1b werd daar ook
gestart met het vlakdekkend afgraven op 27 augustus. Ditmaal werden de graafwerken
uitgevoerd onder begeleiding van projectarcheologen Johan Hoorne en Griet De Doncker.
Op 6 september was de kraan klaar met deze werkzaamheden en vanaf 7 september werd
begonnen met vlakdekkend onderzoek. De aanwezige vrijwilligers werden gedurende het
onderzoek afwisselend ingezet op zone 1 en het gelijktijdige onderzoek op zone 2 (door
projectarcheologen Caroline ryssaert – tijdelijk vervangen door Sigrid Klinkenborg – en
nele iserbyt; HOOrne et al. 2008a). Op 17 september versterkte Bart Bartholomieux het
opgravingsteam. Vanaf 1 oktober werd het team van zone 2 – ondertussen versterkt door
maarten Berkers – ingezet op zone 1. Op 15 oktober werd gestart met het onderzoek op
de waterputten, waardoor het team terug ingekrompen werd tot vier en afscheid werd
genomen van Griet De Doncker en nele iserbyt. Op 26 oktober verliet ook maarten Berkers de
opgraving, waarbij het veldwerk uiteindelijk op 1 oktober werd afgesloten. tot 15 november
werd verder gewerkt aan de opkuis en praktische afhandeling, en werd gestart aan de initiële
administratieve verwerking.
met de basisverwerking werd gestart op 15 februari door projectarcheoloog Johan Hoorne,
ditmaal als werknemer van het ename expertisecentrum voor erfgoedontsluiting vzw, in
opdracht van bouwheer nV Grondontwikkeling Handelsbeurssite. Vanaf 17 maart versterkte
Bart Bartholomieux de gelederen, vooral voor de digitalisering van de talrijke kuilen en
gebouwen. Het aardewerk werd getekend door Joris Angenon en Arne Verbrugge (uGent).
De aardewerkstudie van de ijzertijd werd uitgevoerd door Guy De mulder (uGent). Wim De
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
11
Clercq (uGent) werkte het romeinse aardewerk uit. Op 8 mei werd de verwerking tijdelijk
opgeschort om de werkzaamheden aan de wegkoffercontrole op zone archeologisch te
begeleiden. Pas na de – uiteindelijk met zone 2 uitgebreide – terreincampagne en bijhorende
verwerking, werd de rapportage van zone 1 hervat op 8 september 2008 door Johan
Hoorne. De afzonderlijke teksten van Wim De Clercq en Guy De mulder werden verwerkt
in de basistekst. Afronding gebeurde op 15 oktober 2008. Door het laattijdig verkrijgen van
het deel met betrekking tot het ijzertijdaardewerk, was het onmogelijk om het rapport te
finaliseren en te layouten. Dit diende te gebeuren in de vrije tijd van Johan Hoorne en pas in
mei 2009 werd het rapport gedrukt. Dit bood wel de gelegenheid om ondertussen uitgevoerd
dendrochronologisch onderzoek mee te nemen in de studie.
6. Methodiek
De op deze site gehanteerde opgravingsmethode komt overeen met de traditioneel gevolgde
regels en methoden tijdens vrijwel elk open-area onderzoek. Het volledige opgravingsvlak
werd in een aantal fasen opengelegd en onderzocht. tijdens fase 1a werd ongeveer 1ha
blootgelegd in een drietal verschillende deelfases. tijdens de daaropvolgende fase 1b werd
ongeveer een ruime 0,5ha opengelegd in 2 ongeveer even grote vlakken aangrenzend aan het
vlak uit fase 1a; met bijkomend nog een tweetal kleine kijkvensters en één groot.
Allereerst werd het bovenste pakket van de grond weggenomen met behulp van de kraan tot
op het leesbare niveau. tijdens het afgraven werden al zoveel mogelijk opgemerkte sporen
aangeduid. nadien werd het volledige oppervlak geschaafd, waarbij de grondverkleuringen
werden aangekrast. De sporen werden opgetekend op schaal 1/50 en genummerd. De
nummering is vrij logisch opgebouwd. Voor het proefonderzoek wordt met duizendtallen
genummerd, terwijl dat tijdens opgravingen met tienduizendtallen is. Het eerste cijfer slaat
sowieso op de zone. Fase 1a omvat alle reeksen met 10000, 11000, 12000, 1000 en 1000
afhankelijk van de zone of de deelfase waarbij de sporen werden onderzocht. Voor fase 1b
werden alle sporen van 15000 tot maximaal 15999 genummerd. Ook niet weerhouden
sporen kregen op het terrein een nummer, vandaar het ontbreken van een groot aantal
nummers in de lijsten.
Afhankelijk van de grootte en complexiteit van de vorm van de sporen of de mogelijke
oversnijdingen werden de sporen volgens enkelvoudige of meervoudige assen gecoupeerd.
eens gecoupeerd, werd de dwarsdoorsnede gefotografeerd en getekend op schaal 1/20.
Alle vondsten werden gerecupereerd, en bij de belangrijkste sporen werden bulk- en/of
pollenmonsters genomen. De waterputten werden onderzocht met behulp van grondbemaling,
waarbij op het niveau van het eerste hout telkens een extra grondvlak werd ingetekend. Het
couperen van de waterputten gebeurde volledig handmatig.
De beschikbare tijd voor de verwerking houdt in dat er slechts beperkte mogelijkheden zijn
tot vergelijkend onderzoek of uitgebreide aardewerkstudie. Vandaar dat dit rapport als een
basisrapport moet beschouwd worden. in eerste instantie werd gezorgd voor een volledig
grondplan en digitaal archief. Vervolgens werden op basis van een aardewerkdeterminatie en
grondsporenvergelijking de sporen toegewezen aan de desbetreffende periodes, waarbij ook
gezocht werd naar betekenisvolle interpretaties op het niveau van de site. De belangrijkste
contexten werden iets meer in detail bekeken.
Het aardewerk werd bestudeerd door desbetreffende specialisten: Wim De Clercq bestudeerde
de romeinse contexten, Guy De mulder zorgde voor de verwerking van de ijzertijdcontexten.
Het voornaamste doel was een adequate datering voor de site en zijn deelaspecten
(bijvoorbeeld gebouwen en waterputten) te bepalen. De specifieke methodologie toegepast
bij de aardewerkstudie wordt toegelicht bij de desbetreffende periodes.
12
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
7. Resultaten
7.1. Algemeen
Op de terreinen werden uitsluitend grondsporen aangetroffen (fig. ). De resultaten van
het archeologisch onderzoek worden chronologisch geschetst. De datering berust – in
tegenstelling tot het proefonderzoek – op een, weliswaar soms beperkte, aardewerkstudie
en enkele natuurwetenschappelijke dateringen. Sporen zonder aardewerk of waarvan het
aardewerk moeilijk te dateren viel werden op basis van samenhang in bepaalde dateerbare
structuren (zoals gebouwen) geplaatst binnen de desbetreffende periode. niet gerelateerde
sporen werden op basis van vormelijke overeenkomsten op gebied van aflijning, kleur, vulling
en dergelijke meer chronologische geduid. De vlakdekkende opgraving van ongeveer 1,6ha
heeft voor heel wat periodes verrassende en vernieuwende resultaten opgeleverd, en de
wetenschappelijke oogst is dan ook groot.
7.2. Bodemkundige sporen
Op verschillende plaatsen werden in het vlak sporen aangetroffen van bodemkundige processen
of van natuurlijke oorsprong. Centraal in het vlak bevindt zich een zone die blijkbaar iets dieper
gelegen of natter was waar de grond donkerdere tinten vertoont of waar mogelijk nog een
deeltje van de podzol is bewaard. De vastgestelde depressie tijdens de proefsleuvencampagne
werd ook tijdens de opgraving aangetroffen, waarbij deze zich situeert langsheen de volledige
oostelijke sleufwand. Bepaalde grondsporen konden op basis van de vorm, vulling en aflijning
als windval geïnterpreteerd worden.
7.3. Finaal neolithicum
De oudste antropogene sporen van de opgraving zijn vlakbij de oostelijke sleufwand gelegen.
Het betreft drie gelijkaardige en bij elkaar gesitueerde sporen (fig. 5, 6).
Het belangrijkste spoor is kuil 1507, de enige van de structuren met vondsten in de vulling.
Dit spoor is afgerond rechthoekig tot ovaal in het vlak en meet maximaal 2,5m bij 1,2m
(fig. 7, 8). De oriëntering van de lengte-as is nnW-ZZO. De aflijning bleek niet eenvoudig
te zijn door de moeilijk leesbare moederbodem ter hoogte van de depressie. Het spoor was
met maximaal 15cm vrij ondiep bewaard voor de grote omvang in het vlak. De bodem is in
doorsnede licht afgerond, terwijl het verloop vrij regelmatig is. De vulling is heterogeen grijs
tot donkergrijs met bruinige vlekken, sporadisch zijn houtskoolinclusies op te merken, en
het spoor is erg uitgeloogd. in de vulling werd een silex schrabber, een klein gepolijst bijltje
en wat aardewerk aangetroffen.
Het artefact in silex vertoont retouches en is wellicht als afslagschrabber te interpreteren (fig. 9,
12). Het stenen bijltje is gemaakt van een grijze grofkorrelige steen met zwarte inclusies die deels
gepolijst is. Het werktuig is maximaal 6,5cm lang en meet op de snede – het breedste punt –
5cm (fig. 9, 12). Het object weegt 79 gr. in totaal werden 2 scherven gerecupereerd, goed
voor 1 gr. aardewerk (fig. 10, 12). Begin 2009 werden in een zeefstaal nog 1 vuurstenen
afslagje, 1 randscherfje en wandjes aangetroffen. De ceramiek is gebroken wit over beige
en grijs tot oranjebruin van kleur aan de buitenkant, terwijl de kern bruin is. De ceramiek is
matig gebakken, maar soms vrij slecht bewaard. De klei is kwartsrijk, verschraald met fijn
schervengruis en heeft een bladerig uitzicht (fig. 11). er zijn 2 randfragmenten, 19 wanden en
2 bodems opgemerkt. Ze lijken alle tot één individu te behoren (fig. 10). Op de 2 randen en
op 7 wanden komt een versiering voor. een horizontale band onder- en bovenaan afgezoomd
Archeologisch onderzoek
1
Figuur 4: Alle aangetroffen grondsporen
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
1
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 5: Het grondvlak met daarop enkel de vermoedelijk finaalneolithische grondsporen aangeduid
Figuur 6: Detailgrondplan met de drie finaal neolithische kuilen
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
15
Figuur 7: Grondplan en coupetekening van spoor 15047 (schaal 1/20)
met een rij gekerfde spatelindrukken vertoont afwisselend een deels overlappend kruispatroon
(van 0,5cm hoog) en een groter (1,5cm hoog) kruispatroon opgevuld met verticale rijen
spatelindrukken. Op de twee randscherven – die redelijk recht lijken – bevindt zich op 0,5cm
van de rand eerst een korte band, waarna met een tussenafstand van 0,75cm een hoge band
begint. Ook op de andere versierde scherven lijken deze afstanden gerespecteerd te worden.
enkele wandscherven lijken te wijzen op een langerekt S-vormig profiel, alhoewel dit niet met
zekerheid vast te stellen is. Het aardewerk lijkt gezien de vormelijke en technische kenmerken
toe te schrijven aan het finaal neolithicum (2600 tot 2100/2000 v.Chr.). De meest voorkomende
vorm van vergelijkbare versieringspatronen zijn klokbekers, waarbij het aannemelijk lijkt dat
ook de scherven van spoor 1507 tot een klokbeker behoorden.
16
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 8: Veldopname van kuil 15047
Figuur 9: Stenen artefacten uit spoor 15047. Links: bijl; rechts: schrabber (schaal 1/1)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 10: De versierde
finaal neolithische klokbeker
uit kuil 15047 (schaal 1/3)
Figuur 11: Opname van het breukvlak
van het finaal neolithische aardewerk
Figuur 12: Een selectie van de inhoud van spoor 15047
17
18
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Spoor 150 bevindt zich op 5m van spoor 1507. in het vlak is kuil 150 eveneens afgerond
rechthoekig, met maximale afmetingen van 2,75 bij 1,5m (fig. 1, 1, 15). De oriëntatie is n-Z.
Het spoor is maximaal 15cm diep onder het opgravingsvlak bewaard. De vulling is quasi gelijk
aan die van 1507. Ook spoor 1509 heeft een quasi identieke vulling (fig 16, 17, 18). Ook
de vorm, de maximale diepte en de afmeting (2,75 bij 1,25m) komt overeen met beide andere
kuilen. Structuur 1509 bevindt zich op 2,5m afstand van spoor 150 en heeft eveneens een
nnW-ZZO tot n-Z oriëntering.
Op houtskool afkomstig uit de vulling van de sporen werden reeds drie 1C-dateringen
uitgevoerd. Kuil 1507 kwam uit op een datering van 765±0BP (KiA-67). met 68,2%
(1 sgima) waarschijnlijkheid dateert dit tussen 2270 en 2250BC (5,1%) en tussen 2210 en
210BC (6,1%). Berekend met 95,% (2 sigma) waarschijnlijkheid bekomt het houtskool uit
de vulling een datering van 2290 tot 210BC (89,7%) en 2090 tot 2050BC (5,7%). Dit kan
zonder probleem overeenkomen met de datering van het vondstenensemble.
Figuur 13: Grondplan en coupes van spoor 15043 (schaal 1/20)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 14: Spoor 15043 tijdens het onderzoek
Figuur 15: Veldopname van een coupe van spoor 15043
19
20
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 16: Vlak- en coupetekeningen van spoor 15049 (schaal 1/20)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 17: Kwadrantencoupe op kuil 15049
Figuur 18: deel van de coupe op spoor 15049
21
22
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Kuil 150 leverde een datering van 715±0BP (KiA-68) op. met 68,2% waarschijnlijkheid
is dit toe te wijzen aan 2200 tot 2170BC (7,2%), 2150 tot 2110BC (16,1%) en 2100 tot
200BC (,9%). met 95,% zekerheid komt dit op 2200 tot 2020 BC. Deze datering sluit
een gelijktijdigheid met de bovenstaande datering zeker niet uit.
De derde datering op houtskool uit de vulling van spoor 1509 leverde een verrassender
datering van 765±0BP (KiA-655) op. met 68,2% zekerheid bekomt dit een datering
tussen 60 en 620BC (9,% ) en van 610 tot 520BC (58,8%). met 95,% zekerheid komt
dat op 60 tot 500BC (8,%) en 0 tot 70BC (12,1%). Deze datering is opmerkelijk
ouder dan de twee voorgaande, en ook dan de aangetroffen vondsten in vergelijkbare kuil
1507. Het probleem is wellicht te wijten aan de erg problematische selectie van de stalen.
Het is onmogelijk te achterhalen of ze daadwerkelijk iets te maken hebben met de kuilvulling
zelf, gezien de felle bioturbatie. mogelijk kan het ook residueel materiaal betreffen dat ten
tijde van het graven van de kuilen op één of andere manier in de vulling is terecht gekomen.
Dit argument geldt echter voor elk van de drie dateringen. Dat twee quasi dezelfde datering
opleveren die bovendien overeenkomt met de algemene datering op basis van de vondsten
is wel een indicatie dat deze twee dateringen waarschijnlijk zullen overeenkomen met het
werkelijke vullen van de kuilen.
De drie sporen lijken zowel ruimtelijk als vormelijk bij elkaar te horen. Slechts één spoor
leverde vondsten op die een datering in het finaal neolithicum toelaten. twee van de drie
1
C-dateringen op elk van de kuilen ondersteunen deze datering, maar zijn uitgevoerd op
houtskool uit de fel gebioturbeerde vullingen. De aard van het vondstenensemble verraadt
dat het wellicht om een grafcontext zou kunnen gaan, alhoewel lijksilhouetten niet konden
worden afgelijnd. De scherven behoren duidelijk tot één recipiënt, een klokbeker. De drie
zeer gelijkaardige kuilen zijn gezien het ontbreken van randstructuren zoals een kringgreppel,
palenkrans of grafheuvel bijgevolg wellicht te interpreteren als vrij simpele vlakgraven. Gezien
hun ligging vlakbij de sleufwand is het eventueel mogelijk dat ze behoren tot een iets groter
grafveld, waarvan de dimensies allesbehalve duidelijk zijn.
in een publicatie over het archeologisch onderzoek op Flanders expo in de jaren ’80 werd
gewag gemaakt van een neolithische kuil (Vermeulen 199: 187, 19; zone J, kuil 65).
Herbestudering van het materiaal door Joris Sergant (uGent) toont aan dat dit uiterst onzeker
is: er zijn namelijk geen neolithische elementen te herkennen in het ensemble.
Het finaal neolithicum in zandig Vlaanderen is momenteel nog steeds vrij beperkt gekend.
een opmerkelijke uitzondering is de vondst van een tweeschepige gebouwplattegrond te
Waardamme – Vijvers (DemeYere et al. 200). Andere nederzettingssporen zijn bijvoorbeeld
gekend te evergem – Kluizendok, waar een kuil met aardewerk en silex werden aangetroffen
(rYSSAert et al. 2007). te Oudenaarde – Donk werden een aantal paalsporen aangetroffen,
waaruit enkel een klein rechthoekig gebouwtje van 5 bij 2,5m kon worden herkend (PArent
et al. 1987). Behalve sporen van nederzettingen, en belangrijker voor de vergelijking met
deze site, werden ook een aantal grafcontexten aangetroffen in zandig Vlaanderen. te
Kruishoutem – Wijkhuis werd een vlakgraf aangetroffen. De kuil was rechthoekig en minstens
1m lang en 0,75m breed, en bevatte crematieresten, een in banden versierde klokbeker en een
gevleugde pijlpunt in vuursteen (De lAet & rOGGe 1972). te Kruishoutem – Kapellekouter werd
eveneens een vlakgraf aangesneden. Deze meette 1,5 bij 0,6m en in de vulling werden twee
AOO-versierde klokbekers aangetroffen (BrAeCKmAn 199). te temse werden twee volledige
klokbekers aangetroffen die wellicht ook aan funeraire praktijken kunnen gekoppeld worden
(VAn rOeYen 1989).
De drie vermoedelijk finaal neolithische kuilen zijn mogelijk te interpreteren als vlakgraven
georganiseerd in een klein grafveldje. Deze vondst van een grafveldje van ten minste drie
graven is vrijwel uniek voor Vlaanderen, alhoewel op verschillende plaatsen wel al geïsoleerde
grafcontexten zijn aangesneden.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
2
7.4. IJzertijd
7.4.1. InLEIDIng
De meest voorkomende periode wat betreft grondsporen is ongetwijfeld de ijzertijdfase. Deze
sporen – zowel paalsporen als kuilen; grachten en waterputten zijn volledig afwezig – komen
voor over het gehele grondvlak in wisselende densiteit (fig. 19-20). Het aanwezige aardewerk is in
de nederzettingssporen matig in aantal, zoals klassiek voor nederzettingen, maar toch behoorlijk
dateerbaar. enkele geïsoleerde kuilen leverden meer en bijna volledig aardewerk op. Op basis
van kleur, vulling en aflijning was het mogelijk om verschillende sporen aan elkaar te linken,
alhoewel het niet altijd eenvoudig bleek het verschil met romeinse sporen vast te stellen.
Op het grondplan kunnen op basis van ruimtelijke gegevens een vijftal grote clusters herkend
worden, die van elkaar worden gescheiden door open ruimtes. Buiten deze clusters van
verschillende densiteit komen ook nog geïsoleerde paalsporen en bijgebouwen voor. De vijf
zones met behoorlijke tot hoge densiteit aan grondsporen omzomen een in het vlak centrale
open ruimte waarin een acht tot dertien (afhankelijk van de gekozen begrenzing) middelgrote
tot grote kuilen voorkomen. in onderstaande tekst zullen de verschillende clusters na elkaar
besproken worden. in eerste instantie zal echter de methodologische studie van de gevonden
archaeologica, in het bijzonder het aardewerk, besproken worden.
7.4.2. HET AARDEWERk: ALgEMEnE InLEIDIng
A. Inleiding
De doelstelling van deze aardewerkstudie is een overzicht te bieden van het ceramische
vormenrepertorium en de chronologische informatie die daaruit kan afgeleid worden om
de ijzertijdoccupatie van de nederzetting scherper te documenteren. Het handgevormde
aardewerk wordt in hoofdzaak als lokaal of regionaal vervaardigd geïnterpreteerd. Het
ontbreekt echter voorlopig nog aan chemische analyses en herkomststudies van de kleisoorten.
enkel de categorie van zoutcontainers kan voorlopig enige informatie opleveren over handelsen consumptiepatronen.
B. Methode
B.1. Vondstcontexten
in 76 contexten werden ijzertijdscherven aangetroffen. Het betreft een totaal van 157
scherven. Dit materiaal wordt in de mate van het mogelijke in eerste instantie per vondstcontext
besproken. in vergelijking met de Gallo-romeinse periode (zie verder) is het aantal scherven
per context wel beperkt. Slechts contexten hebben meer dan 100 scherven opgeleverd (graf.
1). De categorie tussen 100 en 50 scherven is eveneens beperkt tot voorbeelden. evenals de
groep tussen 50 en 20 scherven met 6 onderzochte archeologische sporen. een meerderheid
van archeologische sporen (1 contexten) heeft minder dan 5 scherven per vondsteenheid
opgeleverd. in de volgende hoofdstukken worden de diverse contexten gecombineerd per
sporencluster om zo de (vermoedelijk) onderscheiden eenheden chronologisch te definiëren.
B.2. Aardewerkcategorieën
De beschrijving van de baksels is gebaseerd op een visueel onderzoek van de technische
kenmerken van het aardewerk. Ook de wandafwerking en decoratiemotieven kwamen hierbij
aan bod. een beperkt aantal baksels werd omwille van supplementaire informatie ook onder
de microscoop bekeken. Hierbij werd aandacht besteed aan de klei en de gebruikte soort van
verschraling. naast het gewone protohistorische aardewerk dat dienst deed als voorraadpot,
kook- en tafelwaar is er ook nog de groep van zoutcontainers. twee van de technische groepen
door P. van den Broeke gedefinieerd konden herkend worden in het vondstenmateriaal.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
2
Figuur 19: Alle aangetroffen grondsporen (vermoedelijk) daterend uit de ijzertijd
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
25
Figuur 20: Detail van het grondvlak met alle aangetroffen grondsporen (vermoedelijk) daterend uit de ijzertijd
26
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
FiJn AArDeWerK
Deze categorie is relatief beperkt aanwezig in het aangetroffen schervenmateriaal. Het
fijnwandige aardewerk heeft een overwegend zeer goede tot harde bakking. Het uiterlijke
kleurenpalet van het aardewerk kent een grote variabiliteit afhankelijk van de bakkingskwaliteit
in de veldovens. Het kleurenspectrum van de binnen- en buitenwanden bestaat uit reducerende
kleuren als donkerbruin, grijs, grijsbruin tot grijszwart. Als klei is eerder een fijnere kwaliteit
gebruikt. De verschraling bestaat hoofdzakelijk uit fijn schervengruis. De wandafwerking kan
omschreven worden als zeer goed geëffend tot geglad of lichte sporen van polijsting.
GrOFWAnDiG AArDeWerK
Het leeuwenaandeel van de aangetroffen ceramiek kan in de categorie grofwandig gedefinieerd
worden. De bakking is sterk variërend van een matig goed tot hard. Het kleurengamma omvat
een brede versie aan tonaliteiten van oxiderende kleuren als rood, geel, oranje, lichtbruin tot
meer reducerende kleuren als donkerbruin, grijs, grijsbruin tot grijszwart. De verschraling bestaat
hoofdzakelijk uit schervengruis. De grootte van het schervengruis wordt bepaald door de kwaliteit
van het aardewerk. Het gebruikte schervengruis kan in het algemeen omschreven worden als
middelfijn tot grof van omvang. Het zandig aanvoelen van de scherven is eerder het gevolg van
een natuurlijk zandig bestanddeel van de gebruikte klei dan van een doelbewuste toevoeging
van zand als verschralingmiddel. natuurlijke verschraling is tamelijk beperkt. Hetzelfde geldt voor
de aanwezigheid van fijne keitjes. De wandafwerking van het grofwandig aardewerk vertoont
een minder verfijnd karakter. Slechts een beperkt aantal vondsten heeft een goed geëffende
wandafwerking. een meerderheid van fragmenten vertoont de klassieke ruwe tot geruwde
wandafwerking. in 87 gevallen (7,98 %) was er sprake van besmeten wanden.
ZOutCOntAinerS GrOeP 1 (fig. 21)
De eerste categorie heeft relatief dikke wanden en is tamelijk hard gebakken. De kleur
van de wanden varieert van lichtgrijs tot rood/oranjerood. De magering is overwegend
organisch. De wanden voelen zacht poederig aan. in deze categorie kon een komvormig
type geïdentificeerd worden.
ZOutCOntAinerS GrOeP 2 (fig. 22)
De tweede groep heeft eerder een zachte bakking met poreus aanvoelende wanden. De
kern is roos of grijs en de buitenwand heeft een gele kleur met soms een groene schijn. De
verschraling is overwegend plantaardig met soms een weinig schervengruis. Onder de diverse
wandscherven werden enkele fragmenten van gootjes aangetroffen.
300
250
200
Totaal
Aardewerk
150
Zoutcontainer
100
50
Sp 12007
Sp 10437
Sp 13004
Sp 10204
Sp15962
Sp 10081
Sp 12035
Sp 10139
Sp 11572
Sp 11600
Sp 11587
Sp 14005
0
Grafiek 1: Samenstelling van de grootste contexten uit de ijzertijd
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 21: Baksel van een zoutcontainer groep 1
150
Archeologisch onderzoek
27
Figuur 22: Baksel van een zoutcontainer groep 2
32
Bodems
Wanden
Randen
907
Grafiek 2: Onderlinge verhouding van de rand-, bodem- en wandscherven uit de ijzertijd
ZOutCOntAinerS/teCHniSCH AArDeWerK GrOeP
naast deze 2 groepen werden nog een paar scherven in een verwante maar verschillende
techniek aangetroffen. Deze scherven vertoonden als uiterlijke kenmerken: een wat hardere
bakking, donkergrijze tot grijszwarte kern, bruine tot bruinrode buitenwand. Deze techniek
doet sterk denken aan een aantal gelijkaardige vondsten in Gallo-romeinse contexten
te Velzeke (De mulDer & rOGGe 1999). Het is niet duidelijk of dit baksel aan de groep van
zoutcontainers kan worden toegeschreven. P. van den Broeke kon na een visuele analyse het
materiaal uit Velzeke niet identificeren binnen de door hem bestudeerde zoutcontainers. De
functie van het aardewerk in dit baksel is dus nog onduidelijk. Bovendien is het dus voorlopig
zowel in ijzertijd als Gallo-romeinse contexten waargenomen.
B.. Kwantificatie
De telling gebeurde in eerste instantie op basis van de onderscheiden onderdelen van de pot:
bodem, wand en rand (graf. 2). Voor de telling van de individuen (mAi) werd geopteerd om
enkel rekening te houden met het aantal randen. randen in eenzelfde context, die niet aan
elkaar pasten, maar op basis van het randtype en de technische kenmerken toch konden
geïnterpreteerd worden als tot eenzelfde exemplaar te behoren, werden als 1 individu geteld.
Op basis van deze telling werden 119 exemplaren (mAi) geïdentificeerd.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
28
Figuur 23: De ijzertijdsporen met aanduiding van de vermoede constructies en clusters
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
29
7.4.3. SpoREnCLuSTER A
De eerste sporencluster bevindt zich in de zuidelijke hoek van het opgravingsvlak en loopt
er buiten door (fig. 2, 2). Dit is één van de grotere concentraties en meet ongeveer 50 bij
minstens 5m. De afbakening langs oostelijke, westelijke en zuidelijke zijde is af te leiden door
het duidelijke verminderen en zelfs verdwijnen van grondsporen, enkel langs noordoostelijke
hoek lijkt het mogelijk dat een aantal sporen, waaronder twee spiekers, er eventueel nog
zouden bij horen. in totaal gaat het over een 160-tal paalsporen en 18 kuilen.
in deze cluster werd er een klein gebouw, een mogelijk groot gebouw en drie spiekers herkend.
De talrijk aanwezige losse paalsporen doen echter vermoeden dat een aantal constructies niet
konden worden gereconstrueerd. De overheersende oriëntering is nW-ZO.
Het kleine gebouw (Gebouw 1) bestaat uit 11 paalsporen (10011, 10012, 1001, 10016,
10017, 10018, 10019, 10020, 1015, 1016, 1010), is rechthoekig en meet 8,5 bij m
(fig. 25). Het gebouw lijkt tweeledig te zijn van opbouw met een iets minder uitgebouwd
zuidoostelijk deel en een zwaarder gefundeerd noordwestelijk deel. in de lange zijde zijn er
telkens paalsporen, over ,5m gelijkmatig geplaatst in het noordwesten en een overbrugging
van m naar de zuidoostelijke hoekpaal. De middenrij omvat paalsporen, telkens in de korte
wand, en ook eenmaal ter hoogte van het tweede palenkoppel langs noordwestelijke zijde. De
lichtjes acentraal staande middenrij, met sporadisch een zeer licht uit de lijn springende paal
geeft de constructie een nogal onzorgvuldig aangelegde aanblik, maar het quasi ontbreken
van andere palen in de directe omgeving en de schijnbare planmatigheid laten weinig twijfel
over de betrouwbaarheid van de interpretatie. in de palen van deze constructie werden geen
scherven aangetroffen.
Amper 2m ten noordwesten van voorgaande kleine constructie is mogelijk een grotere,
tweeschepige gebouwplattegrond (Gebouw 2) aangetroffen (fig. 26). Deze omvat 16 paalsporen
(1010, 1017, 1012, 101, 1018, 1019, 1017, 10177, 10178, 10182, 10189, 1021,
1022, 1021, 102, 1028) en meet 16 bij 7,5m. Opnieuw is er een schijnbaar minder
stevig gefundeerd gedeelte, ditmaal de noordwestelijke kant, en een iets grondiger geplaatste
zuidwestelijke kant. Daar zijn met tussenafstanden van gemiddeld m vier palenkoppels
geplaatst met telkens een corresponderende paal op de middenrij. langs noordwestelijke kant
zet deze configuratie zich door (behalve één paalspoor dat mogelijk niet werd herkend of te
ondiep bewaard was in de zuidwestelijke wand) met het verschil dat de voorlaatste middenpaal
ontbreekt, waardoor een overbrugging van 6m ontstaat. net als bij het voorgaande, kleinere
Figuur 24: Detailgrondplan van cluster A
0
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 25: Gebouw 1 (schaal 1/200)
Figuur 26: Gebouw 2 (schaal 1/200)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 27: Kuil 10139 (schaal 1/20)
1
2
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
gebouw is ook hier de configuratie niet feilloos in lijn geplaatst, hier en daar wijken paalsporen
licht af van de verwachte plaats. Concrete aanwijzingen voor betrouwbare ingangspartijen
zijn er niet direct, alhoewel het mogelijk zou kunnen zijn dat paalsporen 1017 en 1022 die
op 1,2m van elkaar geplaatst zijn in het midden van de noordwestelijke wand (op 1m ervan
verwijderd) en (in de daartegenover liggende lange wand) paalspoor 10179 en constructiepaal
10182 (die lijkt mogelijk een dubbele paal te zijn) hiervan indicaties vormen.
Slechts twee paalsporen (1012 en 10182) leverden enkele handgemaakte scherven. Context
1012 telde een enkele randscherf (1 mAi). uit paalspoor 1182 werden 10 scherven, waaronder
2 wandfragmenten van zoutcontainers, aangetroffen. De 8 andere fragmenten zijn eveneens
als wandscherven te klasseren. een wandscherf was voorzien van een patroon van brede
groeven. enkel een algemene datering in de ijzertijd kan worden vooropgesteld.
in dit gebouw komen twee kuilen voor: 1019 en 1020. Het is niet duidelijk of deze gelijktijdig
met de constructie waren aangelegd. Kuil 1019 bevindt zich tegen de zuidoostelijke korte wand
vlak bij de nokrij. Het is een ronde tot licht ovalen grondspoor dat een maximale diameter van
1,55m vertoont (fig. 27). Het bovenste pakket lijkt een inzakkingslaag te zijn die ongeveer 15cm
bedraagt, daaronder vernauwt de structuur zich tot een 1,1m in diameter metende cilinder van
55cm hoog, met min of meer een vlakke bodem. mogelijk betreft het een voorraadkuil.
in context 1019 zijn 92 aardewerkfragmenten opgegraven (totaal 152 gr.) (fig. 28). Deze zijn
onder te verdelen in randen, 82 wanden en 6 bodems; waarbij het mAi bedraagt. Verder
te vermelden zijn nog 9 stukjes huttenleem (58 gr.), een klein fragment wit gecremeerd bot
en een lithisch fragment. Het randfragment met een naar binnen toelopende schouder en een
korte, licht afgeronde rand (fig. 28.1) is zowel vertegenwoordigd in de la tène ia context van
lede (De SWAeF & BOurGeOiS 1986) als in de vroeg la tène nederzetting van Huise lozer (VAn
DOOrSelAer 1972). een bodemfragment is afkomstig van een beker op hoge voet (fig. 28.). Op
de Kemmelberg is een verwant voorbeeld gekend (VAn DOOrSelAer et al. 1987), maar de meeste
exemplaren zijn echter afkomstig uit de marne regio. De twee fijnwandige randen kunnen
eveneens thuishoren in het repertorium van de vroeg la tène ceramiek (fig. 28., 6). Vooral hun
kwalitatieve goede afwerking valt op. Daar worden ze vooral vanaf de de eeuw gedateerd. De
op een wandscherf diep aangebrachte verticale groeven vormen een decoratiepatroon dat pas in
het begin van de late ijzertijd opduikt (fig. 28.5). De beide andere versierde wandscherven waren
gekenmerkt door een uitgeknepen decor (fig. 28.8) en een patroon van aangebrachte brede
‘horizontale’ strepen en schuine grove strepen (fig. 28.7). Op 15 wandscherven zijn sporen van
besmijting geattesteerd. Het randfragment met korte knik is waarschijnlijk eerder als intrusief te
omschrijven (fig. 28.2). Dit type hoort eerder in de late bronstijd en vroege ijzertijd thuis. Deze
kuil kan met zekerheid in de vroeg la tène periode gedateerd worden.
Figuur 28: Selectie van het aardewerk uit kuil 10139 (schaal 1/3)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 29: Veldopname van de dwarsdoorsnede op kuil 10204
Figuur 30: Spieker 1 (schaal 1/100)
Figuur 31: Spieker 2 (schaal 1/100)
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 32: Spieker 3 (schaal 1/100)
Kuil 1020 zou ook tot de structuur kunnen behoren en situeert zich in het noordwestelijk
deel tegen de lange wand. Het is een rond spoor met een diameter van 1m met eveneens
een vlakke bodem (op ongeveer 0cm onder het opgravingsvlak) en rechte wanden (fig. 29).
mogelijk valt ook dit spoor te interpreteren als een voorraadkuil. Deze kuil leverde slechts een
beperkt aantal archaeologica op: 2 scherven (162 gr.) en een fragment huttenleem (6 gr.).
De scherven konden geklasseerd worden als 0 wandfragmenten en 2 randen (2 mAi). een
klein wandscherfje vertoonde nog restanten van een zogenaamde diamantknopversiering.
Slechts 2 wandscherven vertoonden sporen van besmijting. Vooral het element van de
diamantknopversiering pleit voor een datering in de late ijzertijd van deze kuil.
tot de cluster behoren nog twee ietwat geïsoleerde spiekers die zich ophouden tegen de
zuidoostelijke begrenzing met dezelfde oriëntering als de grotere gebouwen. Spieker 1 bestaat
uit paalsporen 10008, 10009 en 10605, waarbij één paalspoor ontbreekt door een recente
oversnijding. Deze constructie meet bij ,m (fig. 0). Spieker 2 bestaat uit palen 1215,
1219, 1215 en 12165 en meet , bij ,m (fig. 1).
Op 9m ten oosten van gebouw 2 bevindt zich nog een vierpalige spieker () van ,2 bij ,2m
(palen 1005, 100, 1006 en 1008) (fig. 2). mogelijk behoren ook palen 1002 en 1006
tot de constructie gezien ze perfect in lijn liggen en zo een grotere rechthoek van 8,5 bij ,2m
vormen. een bezwaar om deze uitbreiding van de spieker niet te aanvaarden is de vrij grote
overbrugging, maar bij verschillende andere gebouwconstructies is dit geen uitzondering.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
5
enkel spieker 1 heeft een dateringelement opgeleverd. in paalspoor 10605 kwam een fragment
van een zoutcontainer tevoorschijn. Deze categorie aardewerk doet pas zijn intrede in de loop
van de vroege ijzertijd met het verschijnen van de ‘gootjes’ (VAn Den BrOeKe 2005). Gezien het
fragment in dit paalspoor niet tot deze groep kan gerekend worden is een jongere datering in
de late ijzertijd aannemelijk.
tussen het klein en groot gebouw (1 en 2) en de mogelijk zespalige spieker () bevindt
zich een concentratie van zes grote kuilen (10022, 1002, 1002, 1001, 10115, 1012)
gelegen op een 6 bij 8m grote zone. Ook ten noordoosten van spieker bevindt zich een iets
uitgestrektere zone met een aantal kuilen. Het gaat om kuilen 10060, 10081/12155, 10092,
10095, 101, 1019. Deze kuilen verschillen in vorm, grootte en diepte en zijn erg moeilijk
interpreteerbaar wat betreft functie (fig. --5-6). Sporen 10022 en 1002 zijn min
of meer langwerpig rechthoekig, terwijl kuilen 10060 en 10081/12155 eerder ovaal lijken.
Structuren 10115, 1012 en 101 zijn dan weer eerder (afgerond) vierkantig. De andere
kuilen zijn onregelmatiger van vorm. De diepte bedraagt veelal niet meer dan gemiddeld
15cm, behalve 101 en 1019 die maximaal 5cm diep zijn. Van grootte variëren de kuilen
tussen 0,70 en 2m breedte en lengte. er bevinden zich ook nog een aantal verspreide kuilen
tussen de losstaande paalsporen. Of spoor 10001 tot de cluster behoort is niet geheel duidelijk,
mogelijk betreft het een geïsoleerde kuil (fig. 7, 8). De vulling is houtskoolrijk en bevat een
aantal fragmenten verbrande leem, maar een duidelijke datering ontbreekt.
Figuur 33: Kuil 10022 (schaal 1/20)
6
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 34: Kuil 10031 (schaal 1/20)
Figuur 35: Kuil 10115 (schaal 1/20)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 36: Kuil 10414 (schaal 1/20)
7
8
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 37: Veldopname van spoor 10001 in het vlak
Figuur 38: Dwarsdoorsnede op kuil 10001
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
9
Figuur 39: Wandscherf uit spoor 10023 (schaal 1/3)
Figuur 40: Randen uit spoor 10081 (schaal 1/3)
in beide geïdentificeerde kuilenzones waren er een paar sporen die archeologische vondsten
opleverden. De aantallen scherven waren echter beperkt. in spoor 1002 kwamen vier
wandscherven (70 gr.) en een klein ijzerslakje aan het licht. twee scherven waren versierd
met vingertopindrukken. Bij één exemplaar bevond de decoratie zich op de overgang van de
buik naar de schouder, die bestond uit een stafband met ingedrukte vingertopindrukken (fig.
9). Dit decoratieve element is zowel kenmerkend voor de vroege ijzertijd als voor de vroeg
la tène-periode (o.a. Kemmelberg). in de vulling van kuil 1001 zaten 5 wandscherven (20
gr.), 5 wandscherven van zoutcontainers (18 gr.) en 2 keitjes. Zowel techniek 1 als techniek
2 van de zoutcontainers konden herkend worden. Zeven wandscherven (9 gr.) zijn uit spoor
10115 gerecupereerd. Op 2 wandscherven waren indicaties van besmijting te zien en op
een derde voorbeeld een restant van kamstreepversiering. De laatste kuil in deze groep was
spoor 1012. in de vulling werden 2 wandscherven (20 gr.) en 2 brokken huttenleem (2 gr.)
gerecupereerd. een scherf was opgesmukt met kamstreepversiering.
in de tweede kuilengroep vertegenwoordigde spoor 10081 de ‘meest rijke’ context. De vulling
leverde 55 scherven (190 gr.), 15 fragmenten huttenleem (26 gr.) en een grote kei op.
De scherven waren op te delen in 51 wandscherven en randen ( mAi). elf scherven (20
%) vertoonden sporen van blootstelling aan grote hitte. De eerste randscherf vertoonde een
gebogen naar buitenstaande rand met uitgesproken ronde lip (fig. 0.1). De tweede had
een minder uitgesproken gebogen profiel met een licht knikje aan de binnenzijde. De rand
was gekarteld door de aanbreng van spatelindrukken (fig. 0.2). een tweetal wandscherven
was besmeten op de buitenwand. een algemene datering in de ijzertijd dringt zich op. De 8
scherven in kuil 10060 kunnen opgesplitst worden in 6 wanden, 1 rand en een bodem. De
mAi is beperkt tot 1 exemplaar. een wandscherf had een besmeten uiterlijk. Spoor 12155
telde slechts scherven: 2 wanden en 1 rand (1 mAi). Spoor 10095 leverde enkel een grove,
niet scherp dateerbare randscherf ( gr.) op (1 mAi).
7.4.4. SpoREnCLuSTER B
ten noordwesten van cluster A bevindt zich een kleinere concentratie van grondsporen vlak
tegen de sleufwand (fig. 2, 1). in totaal betreft het een 80-tal paalsporen en vijf kuilen die zich
verspreiden over een zone van 0 bij minstens 20m. Binnen de cluster zijn een aantal densere
zones en een aantal zones die bijna leeg lijken. De begrenzing is langs alle kanten (behalve de
sleufwandkant natuurlijk) vrij duidelijk door het geleidelijk verdwijnen van sporen.
een zeer hypothetische gebouwplattegrond (gebouw ; met dezelfde nW-ZO oriëntering
als gebouwen 1 en 2) werd herkend door het weerkeren van een aantal afstanden en de
terugkerende symmetrie (fig. 2). Helaas wordt de 11,5m lange en minstens m brede
structuur in de lengte gesneden door de sleufwand, waardoor slechts iets meer dan de
veronderstelde helft kon worden gedocumenteerd. Palen 1050, 105, 1060/1157,
11529, 1150, 1150 en 11590 zouden onderdeel uitmaken van de mogelijk tweeschepige
constructie. in de lange wand zijn er tussen de hoekpalen en de centrale drie palen telkens
twee overbruggingen van dubbel de afstand tussen twee wandpalen. Op telkens m haaks op
de lange wand bevinden zich twee mogelijke nokpalen, wat een gebouwbreedte van 6m zou
doen vermoeden. mogelijk is spoor 1158 een bijkomende paal die behoort tot de constructie
0
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 41: Detailgrondplan van sporencluster B
Figuur 42: Gebouw 3 (schaal 1/200)
Figuur 43: Spieker 4 (schaal 1/100)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
1
gezien de ligging net op 1,5m van de middelste paal in de lange wand. Door het ontbreken
van de andere lange wand en meerdere nokpalen (door de gedeeltelijke ligging buiten de
sleuf) is deze gebouwplattegrond als vrij onbetrouwbaar te beschouwen. De paalsporen die
geassocieerd zijn met dit vermoedelijke tweeschepige gebouw hebben geen archeologische
vondsten opgeleverd. Spoor 1158 leverde wel 2 gefragmenteerde wandscherven en 1
randscherf (totaal 1 gr.) op, maar deze hebben echter weinig chronologische waarde.
Op 2m ten noordwesten van gebouw bevindt zich een vierpalige spieker (spieker , palen
11527, 1001, 100, 100) die een licht afwijkende oriëntatie vertoont (fig. ). Deze
structuur meet 2,2 bij 2,5m. De aanwezigheid van tal van andere palen (en dat in twee dense
concentraties) doet vermoeden dat andere (bij)gebouwen niet werden herkend.
Vlakbij spieker bevindt zich een grote rechthoekige kuil (1005) waarvan de wanden
dezelfde nW-ZO oriëntatie vertonen als de gebouwen (fig. , 5, 6). Deze kuil meet 1,75
bij 1,2m en heeft in dwarsdoorsnede rechte wanden en een vlakke bodem op 27cm onder het
opgravingsvlak. De vulling vertoont een duidelijke gelaagdheid van een onderste grijs pakket,
met daarboven een erg donker zandig pakket vol aardewerk. Helemaal bovenaan lijkt er nog
een kleine laag aanwezig te zijn die lichter is dan het middelste pakket.
Kuil 1005 is de omvangrijkste context van alle aangetroffen ijzertijdsporen. in totaal werden
in de vulling 268 scherven (76 gr.), 5 fragmenten huttenleem (50 gr.), 2 metalen objecten
en 2 stenen artefacten gevonden (fig. 7).
Binnen de aardewerkcategorie domineerde de groep van zoutcontainers (157 fragmenten) op
de gewone ceramiek (112 scherven). De best dateerbare elementen zijn toe te schrijven aan
het gewone aardewerk, waarvan 96 wanden, 1 randen en bodems voorkomen; goed voor
een totale mAi van 1. Diverse elementen wijzen op een datering in de de eeuw v. Chr. eén
ervan is een bodem- en een randfragment van een hoge beker (fig. 7.1). Op de buik is een
duidelijk afwisselend patroon van verticale en horizontale rijen vingernagelindrukken waar
te nemen. Het schouderfragment laat enkel de verticaal aangebrachte vingertopindrukken
zien. De overgang van schouder naar hals is afgerond en gemarkeerd door 2 fijne horizontale
groeven. De hals zelf is concaaf. Dit slanke type met licht afgeronde overgangen hoort eerder
in de periode na de 5de eeuw v. Chr. thuis. een verwante vorm maar met een verschillend
decoratief patroon is gekend op de mont eribus in de Hainevallei (mArien 1961). Op de site
van Kooigem komt dit type van bekers op hoge voet eveneens voor in een opvullingpakket
in de gracht van de zogenaamde Viereckschanze (termOte 1987). Diverse fragmenten zijn
afkomstig van bekervormen met een knik, korte schouder en licht uitstaande rand (fig. 7.2,
7.6 & 7.10). Sommige randen vertonen een licht concaaf karakter (fig. 7.-5). Dergelijke
vondsten komen voor in vroeg la tène ia contexten zoals te lede (De SWAeF & BOurGeOiS 1986),
maar ook nog in de de-de eeuwse vindplaats te Denderbelle (De ClerCq et al. 2005b). Ook
een breedbuikige pot met korte hals en licht verdikte rand is in deze context aangetroffen
(fig. 7.11). Dit type overspant zowel de vroege ijzertijd als het begin van de late ijzertijd. Op
twee wandscherven komen elkaar kruisende enkelvoudige groeven voor (fig. 7.12-1). een
ander fragment is gedeeltelijk overdekt met een lichte kamstreepversiering (fig. 7.1). een
gebogen wandfragment is overdekt met spatelindrukken (fig. 7.15), zoals ook vastgesteld
op een aantal vroeg la tène voorbeelden uit Hornaing (n.-Fr.) (Hurtrelle et al. 1990) en ook bij
enkele scherven op de Kemmelberg (VAn DOOrSelAer et al. 1987). Het geknikte wandfragment
met nagelindrukken onder de knik heeft eveneens parallellen in een noord-Franse site (fig.
7.16). De aardewerkcontexten te Hamblain-les-Pres worden in de regionale chronologie in
de periode 00-50 v. Chr. geplaatst (Hurtrelle et al. 1990). een zeldzaam fragment in de
regionale ceramiekcontexten is het uiteinde van een greep (fig. 7.17).
De zoutcontainers waren het best vertegenwoordigd in dit spoor met 157 fragmenten,
waarvan 1 randen, bodems en 96 wanden (fig. 7.18-2). De beide baksels 1 en 2
waren te identificeren. Het mAi van de zoutcontainers bedraagt echter maar . een
duidelijk exemplaar is een grofwandige kom met naar buiten staande rand met onscherpe
2
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 44: Grondplan en coupes van spoor 14005 (schaal 1/20)
vingerafdrukken (fig. 7.18). De andere randfragmenten hebben eveneens een naar buiten
staand profiel maar zijn wat fijnwandiger (fig. 7.21-2). Onder de scherven kan ook een
typisch gootje herkend worden.
metalen vondsten in nederzettingscontexten zijn eerder zeldzaam, maar in spoor 1005 werden
twee (fragmenten van) objecten aangetroffen. eén fragment in gecorrodeerde toestand is
afkomstig van een ijzeren ring (fig. 7.25, 8). Het tweede element is een bronzen ronde schijf
met een centraal uitstekend staafje, die als een decoratief object kan geïnterpreteerd worden
(fig. 7.26, 9). De vorm wijst op enige verwantschap met phalerae maar mist een geleidend
haakvormig onderdeel. Al hoewel beide onderdelen niet onmiddellijk kunnen toegeschreven
worden, doen zij sterk denken aan elementen rond paardentuig.
ten slotte zijn er nog 2 stenen objecten. Het eerste is een plat stenen rond schijfvormig
voorwerp met een centrale doorboring (fig. 7.26, 50). Het laatste object kenmerkt zich door
een plat effen oppervlak (fig. 7.27). De functie ervan is onzeker. een kleine fractie verbrand
bot was eveneens aanwezig in de kuil.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 45: Zicht op een kwadrant van spoor 14005
Figuur 46: Veldopname van de coupe op kuil 14005
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 47: Vondsten uit spoor 14005 (schaal 1/3)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 48: IJzeren ringvormig object
uit kuil 14005 (schaal 1/1)
Archeologisch onderzoek
5
Figuur 49: Bronzen artefact
uit kuil 14005 (schaal 1/1)
Figuur 50: Stenen doorboord schijfje
uit kuil 14005 (schaal 1/1)
De exacte functie of interpretatie van deze specifieke kuil is moeilijk gezien de opmerkelijke
inhoud. Alle opties dienen worden opgehouden.
Verder zijn er nog vier andere kuilen: 107, 108, 108, 115. Opnieuw vertonen deze
structuren verschillen in vorm en afmeting. Kuil 107 is bijvoorbeeld rechthoekig en behoorlijk
van afmeting (1,15 op 1,5m) maar vrij ondiep. De rest van de kuilen is minder groot. Kuil 17
bevatte 21 fragmenten (276 gr.). Vormtypologisch waren deze onder te verdelen als 2 randen,
1 bodem en 18 wandfragmenten (2 mAi). eén van de wandfragmenten vertoonde een licht
afgeronde knik. Vier scherven waren besmeten, één wandscherf was met kamstrepen versierd.
7.4.5. SpoREnCLuSTER C
Op een tiental meter ten noorden van cluster B bevindt zich opnieuw een kleine
sporenconcentratie die een erg hoge densiteit vertoont (fig. 2, 51). Op een zone van ongeveer
25 bij 0m schikken zich een 10-tal paalsporen en 2 duidelijke kuilen. De aflijning van deze
cluster is vooral in het noordoosten moeilijk. mogelijk zijn de verschillende paalsporen en
kuilen die nog in een behoorlijke densiteit voorkomen, nog steeds onderdeel van deze cluster
C. Dit zou de oppervlakte van de zone verdubbelen.
6
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 51: Detailgrondplan van sporencluster C
Figuur 52: Grondplan en coupes van hypothetisch gebouw 4 (schaal 1/200)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
7
Opnieuw werd een erg hypothetisch plattegrond (gebouw ) gereconstrueerd (fig. 52). De
grote densiteit aan paalsporen en recentere sporen maakte deze interpretatie echter moeilijk.
Het vermoede gebouw is drieschepig, meet 16m lang en 6m breed en is nW-ZO georiënteerd.
De dragende kernstructuur zou bestaan uit een noordwestelijke vierhoek (afmeting bij 2,7m;
palen 1106, 11080, 11088 en 11028), met in het verlengde twee bijkomende paalsporen
(11158 en 11227bis) op 8m afstand, met de mogelijkheid dat hier ook een even grote
vierhoek aanwezig was, waarvan behalve voorgaande twee palen enkel paalspoor 11095 zou
zijn bewaard. Beide rechthoeken zouden dan op ongeveer 5m afstand liggen. ietwat buiten
deze langwerpige rechthoek en in het midden bevindt zich paal 11185 die mogelijk een extra
ondersteuning voor de nok vormt. in de korte wanden is telkens een paal in het verlengde van
de middelste palenrijen gevonden (palen 1112 en 11212). De verschillende wanden lijken
te bestaan uit de verschillende langgerekte palenzwermen. Deze gebouwinterpretatie is de
minst zekere van de site, maar op basis van de schijnbare symmetrie en overeenkomsten met
parallelle vondsten, wordt ze hier toch – met de nodige voorzichtigheid – gepresenteerd.
enkel spoor 11028 leverde een aantal vondsten op: 1 scherven (6 gr.) een ijzerslakje en een
klein fragmentje lithisch materiaal. De ceramische elementen zijn toe te schrijven aan randen
en 7 wanden ( mAi). De bewaringstoestand laat echter geen specifieke chronologische
toekenning toe.
langs noordoostelijke zijde bevinden zich twee spiekers vlakbij gebouw . Van vierpalige
spieker 5 werden slechts drie palen (110, 1105, 1109) opgemerkt, wat mogelijk verklaard
kan worden door de aanwezigheid van een groot romeins spoor. De structuur is vierkant
met zijdes van 2,2m. Van de tweede vierpalige spieker (6; paalsporen 15569, 15570, 15571)
ontbreekt eveneens een paalspoor (fig. 5). Dit spoor zou net op de plaats waar een romeinse
greppel passeert moeten liggen. De constructie is ook vierkant maar meet 2,7 bij 2,7m. er
bevinden zich in de cluster nog tal van kleine en grotere paalsporen die niet aan specifieke
constructies konden worden toegewezen.
Binnen de cluster werden slechts twee duidelijke kuilen herkend. Spoor 11091 is een
rechthoekige kuil van 1,15 bij 1,9m die tot ongeveer 20cm onder het opgravingsvlak diep
is. De bodem is relatief vlak. Structuur 11129 valt in coupe uiteen in een paalspoor en een
rechthoekige kuil van 1,82 bij 0,8m. De kuil heeft ook een min of meer vlakke bodem op 17cm
diep. Beide kuilen vertonen een oriëntatie die ongeveer meegaat met het mogelijke gebouw.
Figuur 53: Spieker 6 (schaal 1/100)
8
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
7.4.6. SpoREnCLuSTER D
De ruimtelijke afbakening tussen sporenclusters C en D die naast elkaar liggen, is niet geheel
duidelijk (fig. 2, 5). Ook de afbakening langs zuidwestelijke en oostelijke zijde is moeilijk.
De hier voorgestelde cluster van 20 bij 5m kan als kleiner of groter worden beschouwd
naargelang de gekozen begrenzing. De cluster bestaat alleen uit kleine tot grote paalsporen,
in totaal ongeveer 170.
De grootste herkende constructie is een voor Vlaanderen vrij ongewone plattegrond, die toch
zeer symmetrisch en regelmatig is opgebouwd (fig. 55). Dit gebouw 5 is nO-ZW georiënteerd en
meet 9 bij m. De plattegrond bestaat uit 6 paalsporen (1575, 1576, 1570/1571, 15772,
1577, 15791) die gerangschikt zijn in een zeshoek. Vier paalsporen (1575, 1570/1571,
15772, 1577) vormen een rechthoek van 5 bij m. in het midden van de korte zijde bevindt
zich telkens op 2m afstand een nokpaal (1576 en 15791). Dit lijkt de dragende structuur van
het éénschepige gebouw te zijn.
Slechts paalspoor 15772 heeft een oriënterende datering opgeleverd. De 19 scherven (90
gr.) konden als 2 randen (1 mAi), 1 bodem en 16 wanden geïdentificeerd worden. Het best
dateerbare element betreft een afgeronde schouder met een korte, licht naar buiten gebogen
rand. De overgang van schouder naar hals is geaccentueerd door een kleine ribbel (fig. 56).
Figuur 54: Detailgrondplan van sporencluster D
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
9
Figuur 55: Grondplan en coupes van gebouw 5 (schaal 1/200)
Figuur 56: Randscherf uit spoor 15772 van gebouw 5 (schaal 1/3)
Hoewel beperkt als chronologisch gegeven lijkt een datering op het einde van de ijzertijd
waarschijnlijk voor dit randtype. Het besmeten bodemfragment en 2 identieke wanden
spreken deze datering niet tegen.
met de zuidoostelijke zijde in lijn met de nokas van gebouw 5 bevindt zich op 6m afstand
spieker 7 die bestaat uit vier grote palen (15680, 1568, 15685, 15688). Het bijgebouw meet
2,2m in het vierkant (fig. 57).
Opnieuw was de mogelijke chronologische informatie beperkt tot één paalspoor. Paal 15688 had
een vulling waarin 16 scherven (80 gr.) werden ontdekt, waarvan een zoutcontainerfragment in
techniek 2. De andere vondsten konden vormtypologisch opgesplitst worden in 2 randen (2 mAi)
en 1 wanden. De schaarse dateerbare elementen zijn toe te schrijven aan de wandfragmenten.
twee ervan vertoonden een scherpe knik zoals gekend in vroeg la tène contexten. twee andere
fragmenten met spatelindrukken en brede groefdecoratie vervolledigen het beeld.
Spieker 8 bevindt zich langs de noordwestelijke zijde van gebouw 5, eveneens met de
zuidoostelijke wand min of meer in lijn met de nokas ervan op 6m (fig. 58). Deze constructie is
eveneens vierkant en meet 1,8m van zijde; de paalsporen (1576, 15822, 1582, 1582) zijn
wel kleiner dan die van spieker 7.
tegen de noordelijke schuine korte zijde van gebouw 5 bevindt zich een gelijkbenige driepalige
spieker (9, palen 15771, 1579, 15798) met twee zijden van ,5m en één van ,2m.
50
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 57: Spieker 7 (schaal 1/100)
Figuur 58: Spieker 8 (schaal 1/100)
Figuur 59: Spieker 10 (schaal 1/100)
Op de rand van de cluster situeert zich spieker 10 die rechthoekig is en waarvan één paalspoor
ontbreekt, wellicht door oversnijding van een recente drainagegreppel (fig. 59). De drie andere
paalsporen (15551, 15552, 1555) vormen een bijgebouw van 2,2 bij 1,8m.
7.4.7. SpoREnCLuSTER E
ietwat geïsoleerd van de andere sporenclusters bevindt zich cluster e tegen de noordoostelijke
sleufwand (fig. 2, 60, 61). De cluster is vrij goed afgebakend en meet 0 bij 25m. De
centrale zone van deze cluster is erg dens bezet met sporen die af en toe oversnijdingen
vertonen, wat wijst op minstens twee verschillende occupatiefases. De cluster bestaat uit 5
kuilen en een 180-tal paalsporen.
reeds op het terrein werden erg veel lijnen en rechthoekige verbanden tussen de sporen
opgemerkt. Door de oversnijdingen en de grote densiteit aan paalsporen op dezelfde plaats
is het duidelijk dat er verschillende gebouwen of gebouwfases (herstellingen, uitbreidingen of
herzettingen) op min of meer dezelfde (kleine) zone aanwezig zijn.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 60: Detailgrondplan van sporencluster E
Figuur 61: Zicht vanop de dump op sporencluster E
51
52
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
De meest duidelijke gebouwplattegrond is gebouw 6 (fig. 62). Deze constructie is tweeschepig,
meet 11,5 op m en is net als de meeste andere gebouwen nW-ZO georiënteerd. Drie rijen
van telkens 8 palen (behalve de middelste rij, waarvan het meest zuidelijke spoor ontbreekt)
liggen op 2m van elkaar. in totaal maken 2 paalsporen (1509, 15126, 15128, 1511,
1515, 1517, 1511, 1512, 151, 1518, 15150, 1515, 1515 (oversneden door kuil
met zelfde nummer), 15159, 15162, 1516, 1517, 15177, 15180, 15186, 15188, 15196,
15202) onderdeel uit van dit tweeschepige gebouw.
Op basis van een reeks vondsten in een aantal paalsporen (fig. 6, 6) kan dit tweeschepige
gebouw chronologisch gesitueerd worden. Context 15188 leverde 1 randscherf en 2 wandscherven (220 gr.) op (1 mAi). een van de laatste fragmenten kon als een romeinse intrusie
bestempeld worden. De wandscherf met de doorboorde greep is een kenmerkend gidsfossiel
voor de vroege ijzertijd (fig. 65.1). Grepen zijn gekend o.a. bij een losse vondst te Sint-niklaas,
de nederzetting van Sint-Gillis-Waas/reepstraat en in de grafvelden uit deze periode in Wallonië.
Het randtype uit dit paalspoor (fig. 65.2) is eveneens aanwezig in het vondstenspectrum van
Kruishoutem. Vormtypologisch is het verwant met de rand uit spoor 107.
in paalspoor 1516 werden randen (2 mAi), 1 wanden (06 gr.), 17 fragmenten huttenleem
(158 gr.) en 2 stenen teruggevonden. De twee ceramische individuen kunnen als twee verwante
kommen worden geïdentificeerd, waarvan de bodem echter niet meer bewaard is. Beiden
hebben een bolvormig lichaam met een korte schouder en licht uitstaande rand (fig. 66.1-2). Dit
type komt voor in de nederzetting van Kruishoutem/Wijkhuis, gedateerd in de eindfase van de
late bronstijd/begin vroege ijzertijd (BOurGeOiS et al. 198). Andere parallellen zijn geattesteerd in
de noord-Franse site van Pont de metz (lemAire & BuCHeZ 2001) en in de nederlandse vindplaats
te Breda (tAAYKe 200). in beide gevallen worden ze gedateerd in de vroege ijzertijd.
Figuur 62: Gebouw 6 (schaal 1/200)
Figuur 63: Dubbel paalspoor 15144
Figuur 64: Dwarsdoorsnede op paal 15148
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
5
Het chronologische beeld wordt verder aangevuld door de vondsten in paalspoor 151, waar
eveneens een paar identificeerbare elementen aan het licht zijn gekomen (fig. 67). Het geheel
van de context bestond uit 12 scherven (118 gr.) en 1 fragmenten van huttenleem (1 gr.).
De ceramische vondsten zijn 1 bodem, 2 randen en 9 wandscherven, goed voor een totaal
mAi van 2. een randscherf is een fragment van een lappenschaal dat een gekend gidsfossiel
is voor de vroege ijzertijd en de beginfase van de late ijzertijd (fig. 67.). een wandscherf is
gedecoreerd met vingernagelindrukken (fig. 67.1). een eerder uitzonderlijke vondst is een
fragment van een lepel in aardewerk (fig. 67.2). Voorbeelden in de regio zijn eerder schaars.
te Kruishoutem/Wijkhuis is een eenvoudig type gevonden in een context uit het einde van de
late bronstijd. De vulling van paalspoor 15177 bracht 18 zwaar verbrande wandscherven (192
gr.) en 1 fragment huttenleem (10 gr.) op. Deze context telde een 2-tal wandscherven met
kruisende ondiepe groeven (fig. 68.1-2). Dit patroon verschijnt in Zuid-nederland al tijdens de
vroege ijzertijd volgens het classificatiesysteem van P. van den Broeke.
Op paalspoor 15162 uit dit gebouw werd een 1C-datering op houtskool uitgevoerd. Dit
leverde een ouderdom op tussen 900BC ( ,6%) 870BC en 850BC (91,8%) 790BC (KiA-667:
2655±25 BP). Al de dateringgegevens in acht genomen is een ouderdom op het einde van de
late bronstijd/vroege ijzertijd in acht te nemen. indien een mogelijk oud hout effect voor de 1Cdatering wordt ingecalculeerd, is het gebouw wellicht vooral in de vroege ijzertijd te plaatsen.
Dit gebouw wordt oversneden door gebouw 7 dat er haaks op staat (fig. 69). Dit gebouw
meet ,5 tot 5,5m breed en 8m lang, en is licht trapeziumvormig. De opbouw is asymmetrisch
en bestaat uit een deels éénschepige, deels tweeschepige kern van m breed waarvan één
uiteinde zwaarder gefundeerd is met zes paalsporen en een overbrugging van ,5m tot een
Figuur 65: Selectie van het aardewerk uit spoor 15188 (schaal 1/3)
Figuur 66: Twee kommen uit paal 15164 (schaal 1/3)
2
3
Figuur 67: Lappenschaal
uit spoor 15144 (schaal 1/3)
Figuur 68: Aardewerkfragment
uit spoor 15177 (schaal 1/3)
5
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 69: Gebouw 7 (schaal 1/200)
Figuur 70: Bijgebouw 8 (schaal 1/200)
vierhoek; en een bijkomende palenrij langs zuidoostelijke zijde. De kern bestaat uit paalsporen
15079, 15080, 15101, 15109, 15127, 15128, 1517, 1510, 151 en 151; de bijkomende
wand bestaat uit palen 15081, 15100, 1515 en 15156. Verschillende palen van gebouw 6
worden in coupe duidelijk oversneden door sporen van gebouw 7.
Drie paalsporen (1517, 1510 en 151) leverden enkele vondsten op. Het laatstgenoemde
(dubbel) paalspoor is wat problematisch omdat het ook deel uitmaakt van het grondplan van
gebouw 6. indien het aardewerk uit spoor 151 in verband staat met deze constructie kan
de algemene ijzertijddatering verfijnd worden tot de vroege ijzertijd /beginfase van de late
ijzertijd. in de vulling van spoor 1517 waren o.a. een -tal fragmenten huttenleem (20 gr.)
en een wandscherf met onregelmatig brede groeven (1 gr.) aanwezig. Hetzelfde geldt voor
paalspoor 1510 met 7 stukjes huttenleem (18 gr.) en een rand- en 2 wandscherven (56 gr.).
een derde gebouw (8) is wellicht te interpreteren als een achtpalig bijgebouw waarvan één
paalspoor op de hoek ontbreekt of een zespalig bijgebouw waarbij één paalspoor per toeval
in het verlengde ligt van één van de wanden (fig. 70). Ook gebouw 8 heeft in één geval
een oversnijdend paalspoor met gebouw 6 en de structuren oversnijden elkaar eveneens. De
plattegrond meet ,7 bij 5,5m of ,7 (afhankelijk van hoe het geïnterpreteerd wordt) en is
nW-ZO georiënteerd. Palen 1516, 15151, 1516, 15228, 15229, 152 maken er hoe dan
ook onderdeel van uit, mogelijk paalspoor 1510 ook.
De datering van gebouw 8 wordt geconfronteerd met hetzelfde probleem als de voorgaande
structuur. twee paalkuilen leverden enige ceramiek op (1516 en 1516). Het laatstgenoemde
(dubbel) paalspoor maakt echter ook deel uit van gebouw 6. uit de vulling van paal 1516 werden
2 wandfragmenten (0 gr.), waarvan een met kamstreepversiering gerecupereerd. Chronologisch
kan deze structuur in dezelfde periode geplaatst worden als de voorgaande gebouwen.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 71: Spieker 11 (schaal 1/100)
Figuur 72: Spieker 12 (schaal 1/100)
Figuur 73: Spoor 15115 (schaal 1/20)
55
56
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 74: Veldopname van de dwarsdoorsnede op kuil 15115
Figuur 75: Spoor 15116 (schaal 1/20)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
57
Figuur 76: Coupe op spoor 15116
Op 7m naar het noordoosten bevindt zich vierpalige spieker 11 (palen 1529, 1525, 15256,
15262) die ,5 bij 2,2m meet (fig. 71). Vlak er tegen ligt vierpalige spieker 12 (palen 1520,
1525, 1525, 15255) met een lichtjes afwijkende oriëntering die 2,8 bij 2,2m groot is (fig.
72). Verspreid over de cluster bevinden zich nog tal van grote en kleine palen die niet aan
structuren konden worden toegewezen.
Op m ten noorden van gebouw 6 liggen twee kuilen (15115 en 15116) vlak tegen elkaar (fig.
7, 7, 75, 76). Beide kuilen zijn rond tot lichtovaal en hebben een diameter van ongeveer
90cm, rechte wanden en een vlakke bodem. Voor kuil 15115 is de bodem 5cm diep, voor
spoor 15116 0cm. een van de wanden van kuil 15115 lijkt onderaan licht uit te waaieren.
mogelijk betreft het twee voorraadkuilen. Structuur 1515 is een tot 2m grote, min of meer
ronde, ondiepe kuil die (paalsporen van) gebouwen 6 en 7 lijkt te oversnijden (fig. 77).
Op 8m ten zuiden van de gebouwzone bevinden zich nog twee kuilen vlakbij elkaar. Kuil
15015 is langwerpig rechthoekig en meet 1,8 op 0,7m; kuil 15016 is afgerond vierkant en is
0,8m bij 0,7m groot.
58
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 77: Spoor 15154 (schaal 1/20)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
59
7.4.8. kuILEnZonE F
Figuur 78: Detailgrondplan van kuilenzone F
tussen alle andere sporenclusters in bevindt zich een lange, nW-ZO georiënteerde, ovalen
zone van ongeveer 60 bij 20m waarin een aantal kuilen lijken voor te komen in twee parallelle,
onregelmatige rijen en waarin voor de rest vrijwel geen enkel spoor voorkomt (fig. 2, 78).
in deze zone bevinden zich zeker 8 kuilen, mogelijk betreffen het er in totaal zelfs 1. een
omvangrijk deel van deze zone is verstoord door recente sporen, mogelijk waren een aantal
bijkomende kuilen niet meer waar te nemen.
60
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
De meest zuidelijke rij van kuilen start in het noorden met spoor 11567 (fig. 79, 80). Deze
langwerpige, rechthoekige kuil meet 2, bij 0,95m en is nO-ZW georiënteerd. De wanden van
het spoor zijn recht en de bodem is vlak op een diepte van ongeveer 5cm. De vulling bleek vrij
moeilijk aflijnbaar. er lijken drie lagen voor te komen. Bovenaan bevindt zich een bruinig grijze
inzakkingslaag, daaronder een zeer lichtgrijze vulling die moeilijk te onderscheiden is van de
moederbodem, met op de bodem een iets donkerdere band.
Kuil 11567 kan algemeen in de ijzertijd geplaatst worden (fig. 81). in de vulling bevonden
zich rand- en 6 wandscherven ( mAi, 92 gr.) samen met een fragmentje steen. een
fragment had een verdikte naar buiten gebogen rand (fig. 81.2); terwijl de tweede rand naar
binnen was georiënteerd met vingertopindrukken op de bovenste zijde van de rand (fig.
81.). een verdikte ribbel op de wand was begrensd door 2 groeven (fig. 81.1). Dit laatste
element suggereert een mogelijke ouderdom in de late ijzertijd.
Figuur 79: Grondvlak en coupes van kuil 11567 (schaal 1/20)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
61
ten oosten van de kuil bevindt zich een kwartcirkelvormige gracht (12001) van gemiddeld
1,2m breed en maximaal 2cm diep (fig. 82, 8). mogelijk is dit een dieper bewaard deel van
een volledige circulaire gracht met diameter 9m, met perfect in het midden structuur 11567.
Op 7m naar het zuidwesten verwijderd van kuil 11567 bevindt zich structuur 11572 (fig. 8,
85). Deze rechthoekige kuil heeft een zelfde oriëntatie en meet 2 bij 1,5m. Ook van dit spoor
zijn de wanden recht en de bodem vlak op ongeveer 0cm diepte. De kuil heeft een gelaagde
vulling. Onderaan is deze lichtgrijs en lijkt ze uitgeloogd. Op ongeveer 20cm diepte bevindt
zich een zeer donkergrijs tot zwart laagje met daarop een pakket beige zand dat lijkt op de
plaatselijke moederbodem. De zwarte laag lijkt in de dwarscoupe en langs één zijde van de
lengtecoupe komvormig binnen de grotere rechthoekige doorsnede, maar in de lengtecoupe
lijkt ze langs één kant op te gaan in de grijze vulling.
Deze kuil is met 9 scherven (1072 gr.) een van de grotere contexten (fig. 86). Het betreft
11 randen en 82 wanden, goed voor 9 mAi. in deze context werden ook nog een kei, 11
silexfragmentjes, een stuk maalsteen en een grote klomp huttenleem (220 gr.) aangetroffen.
een datering in de vroeg la tène periode kan hier vooropgesteld worden. Slechts 8 scherven
Figuur 80: Veldopname van de doorsnede op kuil 11567
Figuur 81: Aardewerk uit spoor 11567 (schaal 1/3)
62
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 82: Grondvlak en coupes van kuil 11567 en kwartcirculair spoor 12001 (schaal 1/65)
Figuur 83: Zicht op kuil 11567 en kwartcirculair spoor 12001
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 84: Grondvlak en coupes van kuil 11572 (schaal 1/20)
6
6
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 85: Doorsnede op spoor 11572
Figuur 86: Selectie van het aardewerk uit kuil 11572 (schaal 1/3)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
65
konden gerekend worden tot de groep van geglad fijnwandig materiaal. Vergelijkingsmateriaal
voor de schaal met knik en afgeronde, licht naar buiten staande schouder en rand (fig. 86.1)
is aanwezig in de vroeg la tène ia waterput te lede (De SWAeF & BOurGeOiS 1986), te Huiselozer (VAn DOOrSelAer 1972) en op de site van de Kemmelberg (VAn DOOrSelAer et al. 1987). Het
fragment van een tweeledige geknikte vorm met een korte, naar binnen gerichte schouder en
afgeronde lip (fig. 86.8) is vergelijkbaar met vondsten te Berlare (De ClerCq & De mulDer 1999),
op de Kemmelberg en te lede. een andere tweeledige vorm vertoont een korte rechtopstaande
schouder (fig. 86.). Verwante voorbeelden zijn aan het licht gekomen in Huise-lozer en te
evergem-Kluizen (lAlOO et al. 2008). Het randfragment met de korte afgeronde schouder
en korte hals (fig. 86.2) komt eveneens voor in de vroeg la tène-context van Sint-martenslatem-Brakel (BOurGeOiS 1989). De decoratieve elementen op de wandscherven leveren
verdere aanvullende chronologische informatie op. een van de wandscherven heeft een
goed gegladde buitenwand die versierd is met een dubbele horizontale groef, een verticale
groef en vanuit het contactpunt tussen beide patronen lijkt nog een schuine groef in rechtse
richting te vertrekken (fig. 86.10). Geometrische patronen zijn kenmerkend voor de vroeg
la tène periode. een verwant patroon maar met dubbele verticale groef is gekend op de
Kemmelberg. een quasi parallel decoratiepatroon komt voor op een situla in de noord-Franse
site van Fréthun ‘les rietz’ in een archeologische context gedateerd in de 2de helft van de
5de eeuw v. Chr. (BlAnCquAert & BOStYn 1998). Het scherfje met kamstreepversiering heeft
minder exacte chronologische waarde binnen het geheel van de vondsten (fig. 86.11). Het
past binnen het geheel van de ijzertijdcontext. De decoratie van eerder grove diamantknopen
is geen onbekende binnen de late ijzertijdcontexten (fig. 86.1). Het is een gekend motief
op de situlae van de Kemmelberg. Binnen de jongere la tène contexten van de zogenaamde
‘groupe de la Haine’ is dit motief eveneens geen onbekende. Ze komen voor op de urnen in de
sites van la Courte, de mont eribus en te Ciply (mArien 1961). Samenvattend kan een datering
in de vroege la tène vooropgesteld worden.
Op 1m verder langs de as bevindt zich op 2m afstand ervan een kleinere kuil. Structuur
11586 is afgerond rechthoekig tot vierhoekig ovaal en is 1 bij 0,6m groot (fig. 87). De diepte
vanaf het vlak bedraagt 15cm. De vulling is erg gebioturbeerd en deels verstoord, is moeilijk
aflijnbaar en heeft een donkerbruine tot grijsbruine kleur.
Figuur 87: Spoor 11586 (schaal 1/20)
66
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
nogmaals 10m verder bevindt zich nog iets meer naar het zuiden ten opzichte van de
oorspronkelijke as spoor 11587 (fig. 88, 89). Deze kuil lijkt in het grondvlak één onregelmatige
wand te hebben, maar dat is te verklaren door het onregelmatige afgraven van de graafmachine.
Deze kuil wordt eveneens oversneden door een recente verstoring. De oorspronkelijke vorm
is wellicht rechthoekig, maar met een nW-ZO oriëntering. Het spoor meet 1,65 bij 0,9m
en heeft een min of meer vlakke bodem op 15cm diep. De vulling is donkergrijsbruin tot
zwart, gebioturbeerd en deels uitgeloogd. moeilijk waarneembaar is een band deels onder
en naast de donkere vulling die zeer lichtgrijs tot lichtgrijs beige is en goed lijkt op de lokale
moederbodem. Het omvangrijkere donkere pakket lijkt er dus op te liggen. in de vulling bleek
na het zeven een fractie verbrand bot voor te komen.
Spoor 11587 is met 215 scherven de tweede omvangrijkste ijzertijdcontext op de site (fig.
90). De categorie aardewerk kan verdeeld worden in 178 stuks gewoon aardewerk (1872
gr.) en 7 fragmenten van zoutcontainers (156 gr.). Het gewone aardewerk bestaat uit 20
randscherven, 8 bodems en 150 wanden (8 mAi). Opvallend is de aanwezigheid van 57
fragmenten afkomstig van een grote voorraadpot, die bijna volledig kon worden gepuzzeld
(fig. 90.5). De beschreven technieken in de groep zoutcontainers/technisch aardewerk
Figuur 88: Grondplan en coupes van kuil 11587 (schaal 1/20)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
67
Figuur 89: Coupe op kuil 11587
zijn in deze context herkend. De zoutcontainerscherven kunnen opgesplitst worden in 1
wandscherven en 6 randen (2 mAi). een van de aardewerkvormen is verwant met het Harpstedt
aardewerk (fig. 90.5). De pot heeft een emmervormig lichaam met een hoge schouder die
tamelijk kort en afgerond is. De rand zelf is kort en licht uitstaand. Schouder en rand zijn
geëffend. in tegenstelling tot de klassieke Harpstedt waar is de buik niet besmeten maar
eerder ruw geëffend. te Berlare is in een waterput een verwant fragment van Harpstedtachtig aardewerk gevonden. Deze structuur is met behulp van een 1C-datering in de vroege
ijzertijd te plaatsen (De ClerCq et al. 2005). een tweede vorm vertoont een breed buikig
lichaam met een kleine afgeronde schouder en korte hals (fig. 90.1). De buik is besmeten. De
schouder is goed geëffend. Op de schouder is een doorboring vastgesteld. Verwante vormen
komen voor in de vroege ijzertijdcontexten van Sint-Gillis-Waas/reepstraat, evergem/Kluizen
(lAlOO et al. 2008), Broechem (AnnAert 200), maar ook in een jongere context te Zele samen
met Jogasseswaar (De ClerCq et al. 200). De korte uitstaande randen komen frequent voor
in vroege ijzertijd contexten (fig. 90.-). in tegenstelling tot dit soort randjes uit de late
bronstijd vertonen zij een minder uitgesproken knik aan de binnenzijde. Voorbeelden zijn
gekend in de al aangehaalde contexten van Sint-Gillis-Waas/reepstraat, evergem/Kluizendok
en Broechem, maar ook in ravels (VerBruGGe et al. 2006) en eveneens nog in jongere
Jogasses contexten als lede (De SWAeF & BOurGeOiS 1986). te vermelden is een kort relatief
dik randfragment met spatelindrukken op de bovenrand (fig. 90.6). Op de schouder is een
patroon van schuine groeven te herkennen, begrensd door een ribbel. Dateerbare parallellen
zijn niet onmiddellijk voorhanden. een 12-tal wandscherven waren besmeten. een van de
zoutcontainers vertoonde een omgeslagen kartelrand (fig. 90.8). Verder bestond de inhoud
uit een wrijfsteenfragment (fig. 90.7) en 1 geretoucheerde kling in vuursteen (fig. 91). Deze
kuil kan in de vroege ijzertijd tot het begin van de vroeg la tène gedateerd worden.
68
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 90: Selectie van het aardewerk uit kuil 11587 (schaal 1/3)
Figuur 91: Vuurstenen kling uit kuil 11587 (schaal 1/1) (tekening: Liesbeth Messiaen)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
69
tien meter verder, en terug op de oorspronkelijke as situeert zich spoor 11600 die in het vlak
min of meer afgerond vierkant tot trapeziumvormig lijkt (fig. 92, 9). De breedtes bedragen
1,5 en 1,25m. De opnieuw min of meer vlakke bodem bevindt zich op gemiddeld 2cm. De
vulling is quasi gelijk aan die van kuil 11587, behalve dat het lichtere pakket ontbreekt. in het
zeefstaal werd een kleine fractie verbrand bot opgemerkt.
Deze kuil is goed voor een totaal van 102 aardewerkvondsten in de vulling. Het aardewerk
kan technisch ingedeeld worden in 50 exemplaren van grofwandig aardewerk (10 gr.;
wanden en 7 randen; mAi) (fig. 9.1-) en 52 scherven zoutcontainers (166 gr.). in
het gewone aardewerk vertegenwoordigen twee wandscherven een gesloten vorm (fig.
9.1-2). De eerste vertonen een brede ondiepe groef op de overgang schouder/hals. Bij de
wandfragmenten dient een exemplaar met een donker zwart deklaagje op de overgang van
de schouder vermeld te worden. Verder waren er 1 besmeten fragmenten en een scherf
met een onregelmatige groefdecoratie. De meerderheid van de zoutcontainers behoorden tot
techniek 1. Slechts fragmenten konden in techniek 2 met een overwegend geelgroene kleur
geklasseerd worden. Het materiaal was ingedeeld in 7 wanden en 5 randen voor mAi (fig.
9.). een algemene datering in de late ijzertijd wordt voorop gesteld o.a. op basis van de
gesloten vormen en het voorkomen van de zoutcontainers.
Figuur 92: Grondplan en coupes van kuil 11600 (schaal 1/20)
70
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 93: Doorsnede op kuil 11600
Figuur 94: Selectie van het aardewerk uit kuil 11600 (schaal 1/3)
een tweede lijn bevindt zich op ongeveer 9m ten noordoosten van de eerste. De eerste kuil van
de lijn situeert zich perfect ter hoogte van kuil 11567 (fig. 95). Deze kuil 1200 is langwerpig
en nO-ZW georiënteerd. Het spoor meet 1, bij 0,5m en is vrij ondiep en onduidelijk bewaard,
met een maximum van 10cm onder het vlak, en een grijzig zandige vulling.
Zeven meter verder op de lijn, perfect een raster vormend met kuil 11572, is spoor 12007
gelegen. Deze kuil is vierkant in het vlak en eveneens niet heel diep bewaard (fig. 96, 97). De
structuur meet 0,72 bij 0,7m groot en is maximaal 1cm diep. De vulling is donkergrijs en lijkt
op deze van 11600.
in de kuil werden 2 scherven en 2 brokjes huttenleem (1 gr.) opgegraven. Het gewone
aardewerk (260 gr.) bestaat uit 19 wanden en 2 randen (2 mAi). De beide randen behoren
tot een open komtype (fig. 98.2-). Het best chronologisch te traceren is de wandscherf
overdekt met vingernagelindrukken (fig. 98.1). een dergelijk patroon komt vooral vanaf
het begin van de late ijzertijd voor. Het andere versierde fragment vertoont 2 golvende
ingekraste groeven (fig. 98.). tevens dienen nog besmeten wanden vermeld te worden.
Onder de wandfragmenten van zoutcontainers bevond zich naast 2 exemplaren in baksel
1 ook nog een scherf in baksel .
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
71
Figuur 95: Doorsnede op ondiep bewaard spoor kuil 12003
Figuur 98: Aardewerk uit kuil 12007 (schaal 1/3)
Figuur 96: Grondplan en coupes
van kuil 12007 (schaal 1/20)
Figuur 97: Veldopname van de dwarsdoorsnede op kuil 12007
72
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Op 10m van kuil 12007 ligt spoor 12008. Deze grote kuil meet 2,15 bij 1,m en lijkt ovaal in het
vlak (fig. 99, 100, 101). Ook dit spoor is niet erg diep bewaard en is tot maximaal 12cm onder
het opgravingsvlak bewaard. De vulling is behoorlijk ernstig gebioturbeerd. Onderaan is de
vulling erg donker tot zelfs zwart, maar sporen van houtskoolbrokjes ontbreken. erboven lijkt
op sommige plaatsen nog een restant van een laag versmeten moederbodem voor te komen.
De vulling deed op het eerste zicht wat denken aan het typisch romeinse brandrestengraf,
maar is veel te homogeen en uitgeloogd.
Deze context telde 2 scherven (222 gr.; mAi). De randfragmenten van een open kom
zijn chronologisch eerder in de late bronstijd en de vroege ijzertijd te situeren (fig. 102).
Voorbeelden zijn gekend uit de al genoemde site van Kruishoutem, maar ook in enkele kuilen
te Velzeke. een van de wandfragmenten vertoonde een scherpe knik.
Figuur 99: Grondplan en coupes van kuil 12008 (schaal 1/20)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 100: Veldopname van kuil 12008
Figuur 101: Zicht op de coupe van spoor 12008
Figuur 102: Kom uit spoor 12008 (schaal 1/3)
7
7
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Ongeveer 10m verder langs de as is de zone zwaar verstoord; bijgevolg kan het voorkomen
van eventuele andere kuilen op de lijn niet onderzocht worden. er bevinden zich nog twee
kuilen (12052 en 12080) aan de rand van de verstoring, min of meer in de buurt van de lijn.
Deze sporen kunnen evenwel behoren tot de sporenclusters of de aanzet van sporenclusters
in hun eigen directe omgeving.
in de kuilencluster F zelf, bevindt zich 6m ten zuiden van de eerste lijn kuil 11566 die bijgevolg
mogelijk ook tot de zone behoort. Dit ovalen spoor heeft een nW-ZO oriëntering en is 1,5 bij
0,75m groot met een maximale diepte van 20cm. De bodem is vlak en de vulling is bruinig grijs
tot donkergrijs, en gebioturbeerd.
Schijnbaar net buiten de cluster bevindt zich op 15m van de laatste kuil in de eerste lijn spoor
1006. Dit is een afgerond rechthoekig spoor van 1, bij 0,9m. Dit spoor bevindt zich wel te
midden van nederzettingsporen en lijkt eerder daar bij te horen.
Op 26m van spoor 1200 en in lijn met de tweede lijn van kuilen bevindt zich nog een
merkwaardig spoor die oversneden wordt door een groot paalspoor van een romeins
gebouw. Van deze kuil (100) werd oorspronkelijk gedacht dat het gezien de specifieke
kenmerken om een typisch romeins brandrestengraf zou gaan, maar dat bleek incorrect.
Het spoor is rechthoekig en meet 1,1m bij 1,5m en heeft een vlakke bodem op 0cm diepte
(fig. 10, 10, 105). De vulling is duidelijk tweeledig en heeft een bovenste dik pakket van
verworpen moederbodem en onderaan en langs de zijkanten een ongeveer 10cm dik pakket
van zeer donkergrijs tot zwart zand. Dergelijke vulling met inzakkingslaag is karakteristiek voor
romeinse brandrestengraven. Het verschil met dit spoor is het ontbreken van houtskoolbrokjes
in de vulling, deze zijn blijkbaar reeds volledig gehomogeniseerd.
De inhoud van de kuil suggereert een protohistorische ouderdom in de vroege ijzertijd tot de
beginfase van de late ijzertijd. in dit spoor werden 2 scherven (108 gr.) en een fragment
huttenleem (28 gr.) opgegraven. Het aardewerk was verder verdeeld in 6 randen, bodems
en 2 wanden (mAi ). twee individuen konden chronologisch geïnterpreteerd worden (fig.
106.1-2). Vooreerst is er de open schaal met een knik, korte schouder en rechtopstaande
rand (fig. 106.1). Dit type is frequent aanwezig in de Hallstattgrafvelden van Wallonië o.a.
louette-Saint-Pierre, Saint-Vincent (GuillAume 2005). in de regio van Sint-Denijs-Westrem komt
een verwante randscherf voor in de vroeg la tène ia context te lede (De SWAeF & BOurGeOiS
1986). een ander voorbeeld werd aangetroffen op de noord-Franse site Zuytpeene, waar dit
fragment gedateerd werd in een ruime periode van Ha C tot de vroeg la tène. Op de site van
Duisans werd een verwante vorm opnieuw in associatie met Jogasses ceramiek aangetroffen
(Hurtrelle et al. 1990). Het tweede randtype in dit spoor was een gesloten vorm met naar
binnen staande rand en afgeschuinde lip (fig. 106.2). Parallellen zijn opnieuw geattesteerd in
de waterput van lede. Van de 2 wandscherven waren er 7 exemplaren besmeten.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
75
Figuur 103: Grondplan en coupes van kuil 13004, oversneden door een Romeinse paal (schaal 1/20)
76
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 104: Veldopname van kuil 13004
Figuur 105: Coupe op spoor 13004
Figuur 106: Aardewerk uit spoor 13004 (schaal 1/3)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
77
7.4.9. VERSpREIDE SpoREn En STRuCTuREn
Verspreid over het terrein bevinden zich in lagere densiteit een aantal paalsporen en kuilen die op het
eerste zicht niet tot de ruimtelijk afgebakende clusters lijken te behoren. Verschillende verbanden
werden opgemerkt waardoor nog vijftien bijkomende spiekers of bijgebouwen werden herkend.
Deze structuren hebben bijna allemaal, mits enkele lichte afwijkingen, een nW-ZO oriëntering.
een eerste zone die mogelijk de aanzet is naar een cluster die grotendeels buiten het
opgravingsvlak ligt, sluit aan bij de zuidwestelijke hoek van de kuilenzone F en situeert zich op
een tiental meter van sporencluster A. in deze mogelijke cluster werden drie spiekers (1, 1
en 15) in elkaars nabijheid opgemerkt, alsmede enkele losse paalsporen en enkele kuilen.
Spieker 1 is zespalig (12062, 1206, 12071, 12072, 1209, 1209) van opbouw en meet
6 bij m (fig. 107). Spieker 1 bestaat uit palen 12101, 1210, 1210 en 12105 en is 1,8 bij
1,5m groot. tegen de wand van deze spieker grenst spieker 15 (palen 10299, 10299, 12100,
12106) die vrij groot is met zijn ,5 bij ,2m (fig. 108).
tussen sporencluster C en D bevindt zich spieker 16. Deze constructie bestaat uit vier palen
(1551, 1552, 15620, 15622) en meet 2,2m in het vierkant (fig. 109).
Figuur 107: Spieker 13 (schaal 1/100)
Figuur 108: Spieker 15 (schaal 1/100)
Figuur 109: Spieker 16 (schaal 1/100)
78
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
net buiten sporencluster D situeren zich vier deels oversnijdende spiekers die op dezelfde
as liggen als spieker 7. Het betreft telkens vierpalige constructies. Spieker 17 (palen 1559,
15596, 15599, 15601) meet 2, bij 2,2m (fig. 110). Paalsporen 15595, 15597, 15598a en
15602 vormen samen spieker 18 die 2,5 bij 2,2m groot is (fig. 111), en grotendeels overlapt
met spieker 17. Spieker 19 is met zijn bij m groter dan de voorgaande en bestaat uit sporen
15598b, 15600, 15606b, 15607 (fig. 112). Ook hier is sprake van een (kleinere) oversnijding.
De laatste spieker van de cluster is 20 (palen 15606a, 15608, 15609 en 156), die grenst aan
spieker 19 en met bij 2,8m een vergelijkbare grootte heeft (fig. 11).
Figuur 110: Spieker 17
(schaal 1/100)
Figuur 111: Spieker 18
(schaal 1/100)
Figuur 112: Spieker 19
(schaal 1/100)
Figuur 113: Spieker 20
(schaal 1/100)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
79
ten oosten van sporencluster D bevinden zich nog een drietal herkende structuren, samen met
een aantal verspreide paalsporen en kuilen. een eerste constructie bestaat uit vijf palen (spieker
21; palen 15911, 15912, 1591, 15920, 1592) waarbij er vier in een rechthoek staan met op
het middelpunt van de diagonalen een bijkomend paalspoor (fig. 11). Dit bijgebouwtje meet
2,5m in het vierkant. Spieker 22 is klassiek vierpalig (palen 15950, 15952, 15966, 15980) en
is eveneens 2,5 bij 2,5m groot (fig. 115). Spieker 2 is opnieuw vijfpalig van opbouw, maar er
ontbreekt een hoekpaal door een recente oversnijding (fig. 116). De structuur (palen 15962,
1596, 15968, 15970) is 2,8 bij 2,5m van afmeting.
Figuur 114: Spieker 21 (schaal 1/100)
Figuur 115: Spieker 22 (schaal 1/100)
Figuur 116: Spieker 23 (schaal 1/100)
80
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 117: Aardewerk uit spieker 23 (schaal 1/3)
enkel uit paalspoor 1591, geassocieerd met spieker 21, kon enig aardewerk ingezameld
worden. Het betreft randscherven en 2 wanden (2 mAi). eén van de randscherven had
nagelindrukken op de rand, terwijl een wandscherf met kamstrepen was versierd. een van de
wandfragmenten vertoonde sporen van zware verbranding. Dit beperkte ensemble dateerbare
gegevens plaatst dit gebouwtje in de ijzertijd.
in spoor 15962 werd een opvallende aardewerkvondst gedaan. in de vulling werden 2 scherven
teruggevonden die bijna allen tot dezelfde pot behoorden. een tweede rand verraadde de
aanwezigheid van 2 mAi. Dit artefact uit de vroege ijzertijd is een situla-achtige pot met hoge
schouder en met een afgeronde knik en uitstaande hals (fig. 117). De buik is licht besmeten.
Het bovenste deel van de buik is overdekt met een lichte kamstreepversiering, terwijl de
schouder en halspartij zeer goed geëffend tot geglad zijn. Parallellen voor dit type zijn gekend
uit de nederzettingscontext te Sint-Gillis-Waas/reepstraat (niet gepubliceerde opgravingen J.
BOurGeOiS). een verwante hoge vorm maar met een minder uitgesproken naar buiten afgeronde
schouderpartij wordt te Choisy-au-Bac in de Oise-vallei gerekend tot de lokale fase iii van de
vroege ijzertijd (tAlOn 1989). een onversierde vorm komt in een late Hallstattcontext (ca. 550 v.
Chr. gedateerd) voor in dezelfde regio te Croix-Saint-Ouen (Fr.) (tAlOn 2005).
ten zuidwesten van voornoemde structuren bevindt zich een zone met verspreide paalsporen
en enkele kuilen die mogelijk aansluiten bij cluster C. een van de meest prominent aanwezige
kuilen (100) werd reeds besproken bij de kuilencluster F.
Buiten het opgravingsvlak werden in twee met elkaar verbonden kijkvensters nog vier extra
bijgebouwen onderzocht, die telkens per twee lijken voor te komen. een eerste constructie
is spieker 2 die mogelijk uiteenvalt in twee vierpalige spiekers, of een zespalige spieker met
herstelling is. Palen 16058, 16059, 16060, 16061, 16062, 1606, 1606 en 16065 maken
er onderdeel van uit. Het bijgebouw meet bij 2m (of 2 bij 1,7 en 1,5m). Op ongeveer m
situeert zich zespalige spieker 25 (palen 1609, 16050, 16051, 16052, 1605, 1605) die ook
bij 2m groot is.
Op ongeveer 15m bevindt zich een vijfpalige rechthoekige spieker (met acentrale middenpaal).
Deze spieker 26 meet 2,5m in het vierkant en bestaat uit palen 1600, 1601, 1602,
160 en 160 (fig. 118). Op zeven meter in dezelfde as als spieker 26, ligt spieker 27 die
gelijkaardig is van opbouw (palen 16027, 16028, 16029, 1605, 1606) maar bij m groot
is (fig. 119). in dezelfde buurt bevinden zich nog drie kuilen (1609 (fig. 120), 1600 en
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 118: Spieker 26 (schaal 1/100)
Figuur 119: Spieker 27 (schaal 1/100)
Figuur 120: Kuil 16039
(schaal 1/100)
Figuur 121: Kuil 16026
(schaal 1/100)
81
82
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 122: Randscherf uit 16026 (schaal 1/3)
Figuur 123: Slingerkogels uit 14822 (schaal 1/3)
Figuur 124: Veldopname van verstoord spoor 12035
1602). Op ongeveer 20m van spieker 25 bevindt zich volstrekt geïsoleerd in een proefsleuf
kuil 16026 (fig. 121). Deze ovalen kuil (diameters 0,8 en 1m) heeft een komvormig profiel en
kan mogelijk als voorraadkuil geïnterpreteerd worden.
Deze kuil leverde een beperkt aantal scherven op, nl. wandscherven en 2 randen (2 mAi).
een van de randscherven had een korte uitstaande rand met nagelindrukken (fig. 122). Van de
wandfragmenten waren er 2 besmeten. Het geheel is niet scherper te dateren dan in de ijzertijd.
een aantal sporen die niet onmiddellijk tot een van de clusters werden gerekend, leverden een
aantal opvallende vondsten op. een bijzondere ontdekking zijn de 2 slingerkogels in aardewerk
die aan het licht kwamen in spoor 1822 (fig. 12). identieke ontdekkingen werden eveneens
gedaan op de Kemmelberg en te Houplain-Ancoisne in noord-Frankrijk (BOurGeOiS et al. 200).
Beide vindplaatsen zijn te dateren in de vroeg la tène periode.
Kuil 1205 viel op door de opvallende aanwezigheid van behoorlijk wat aardewerk. Het
spoor was echter grotendeels vernield door een loopgraaf, maar vertoonde een erg donkere,
houtskoolrijke vulling (fig. 12). De ceramiek in spoor 1205 heeft een jongere leeftijd dan
de andere vondsten (fig. 125.1-). De eerste vorm heeft een breed buikig afgerond lichaam
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
8
Figuur 125: Aardewerk uit kuil 12035 (schaal 1/3)
Figuur 126: Fragment van een weefgewicht (schaal 1/3)
met naar buiten staande rand. De buik is ruw, terwijl de overgang naar de schouder wordt
gemarkeerd door een reeks vingertopindrukken (fig. 125.1). Dit type wordt gedateerd te
Aalter/langevoorde in de 1ste eeuw v. Chr/begin van onze jaartelling (KiA-170: 2015±15
BP). een verwante vorm te Oedelem/Wulfsberge wordt iets ouder gedateerd (KiA-1818:
2075±BP) (De ClerCq & VAn StrYDOnCK 2007). in de kuil te Sint-Denijs-Westrem komt nog een
kleinere variant qua profiel en decoratie voor (fig. 125.). Van een derde fragment kan enkel
de hals hersteld worden maar op basis van de vorm is een fles duidelijk herkenbaar (fig. 125.).
Voor parallellen kan verwezen worden naar het late ijzertijd grafveld van ursel/rozestraat,
gedateerd in de 1ste eeuw v. Chr. tot de eerste helft van de 1ste eeuw n. Chr. (BOurGeOiS et al.
1989). De laatste randscherf is vermoedelijk afkomstig van een schaal (fig. 125.2). Parallellen
zijn voorhanden in de al aangehaalde site van Aalter/langevoorde. uit dit kort vergelijkend
overzicht is duidelijk dat deze context chronologisch thuishoort in de laat la tène periode.
tenslotte dient nog het fragment van een driehoekig weefgewicht uit spoor 1569 vermeld
te worden (fig. 126). Dergelijk type wordt in regionale contexten in de provincie geattesteerd
vanaf de vroeg la tène periode.
8
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
7.4.10. CHRonoLogIE
A. Aardewerk
Het aardewerk is de voornaamste indicatie van chronologische gegevens op de site. in het
totaal werden er 1089 scherven geïdentificeerd, die worden toegeschreven aan voorraad-,
kookpotten en eetservies. Deze werden vormtypologisch in diverse onderdelen van de pot
opgedeeld (graf. 2).
De wandafwerking is variabel. Door het schaarse voorkomen in de archeologische contexten
van fijnwandig aardewerk zijn scherven met een polijsting tot zeer goede gladding beperkt
tot slechts sporen (1152, 11962 en 1005). een meerderheid van fragmenten vertoont een
ruwe tot geëffende wandafwerking. De besmeten wanden vertegenwoordigen 7, 98% van de
wandafwerking. Decoratieve patronen werden aangetroffen op 58 scherven (5, 2%) (graf. ).
Het gamma omvatte spatelindrukken (5 voorbeelden), vingertopindrukken (17 voorbeelden),
nagelindrukken (2 voorbeelden), groefpatronen (16 voorbeelden), diamantknoppen (2
voorbeelden), kamstreepversiering (15 voorbeelden) en een uitgeknepen decor (1 voorbeeld).
in 9 contexten was secundair verbrand aardewerk aanwezig. meestal was dit beperkt tot
een paar scherven met uitzondering van spoor 10081 waar ca. 20 % van de ceramiek zwaar
verbrand was (11 exemplaren).
De zoutcontainers waren aanwezig in de sporen met een groep van 268 scherven (graf. ).
Dit is een relatief belangrijk aandeel van het totale schervenpakket. Op chronologisch vlak zijn
deze echter minder bruikbaar.
32
150
Bodems
Wanden
Randen
907
Grafiek 2: Verhouding van de verschillende onderdelen van de pot
17
16
15
Aantallen
2
1
Uigeknepen decor
Kamstreep
Groeven
Nagelindrukken
Vingertopindrukke
n
2
Diamantknoppen
5
Spatelindrukken
18
16
14
12
10
8
6
4
2
0
Grafiek 3: Verhouding van de verschillende decoratiemotieven
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
85
De oudste aardewerkvormen komen vooral in cluster e voor. Het aardewerk hoort er vooral in
de eindfase van de late bronstijd en de vroege ijzertijd thuis. een van de 1C-dateringen is ook
tijdens de late bronstijd te plaatsen.
De beide kommen met bolvormig lichaam, korte schouder en licht uitstaande rand (fig. 66.12) zijn in de regionale site van Kruishoutem/Wijkhuis in de eindfase van de late bronstijd
gedateerd. in de aanpalende buitenlandse gebieden komen zij echter in de vroege ijzertijd
voor. een andere vondst, die nog niet aan bod gekomen is in de discussie en die in de
eindfase van de late bronstijd en de vroege ijzertijd kan geplaatst worden is een brede kom
met afgeronde schouder en licht gebogen uitstaande rand (context 10211). De overgang
van schouder naar rand is geaccentueerd door een brede groef (fig. 127) in de regio zijn er
parallellen gekend te Kruishoutem/Wijkhuis. een andere parallelle vondst tussen Kruishoutem
en Sint-Denijs-Westrem is de korte uitstaande rand met slank schouderprofiel (fig. 128). De
greep met doorboring is kenmerkend voor de vroege ijzertijd in onze gewesten (fig. 65.1). De
brede open pot met korte uitstaande rand heeft eveneens verwanten in het Kruishoutemse
repertorium (fig. 65.2). De open kom is chronologisch ook eerder in de late bronstijd en
de vroege ijzertijd te situeren (fig. 102) naar analogie met voorbeelden uit Kruishoutem en
Velzeke. uit de vroege ijzertijd stamt een situla-achtige pot met hoge schouder en met een
afgeronde knik en uitstaande hals (fig. 117). De buik is licht besmeten. Het bovenste deel van
de buik is overdekt met een lichte kamstreepversiering, terwijl de schouder en halspartij zeer
goed geëffend tot geglad zijn. Zowel regionale als noord-Franse contexten plaatsen deze pot
in de vroege ijzertijd. een pot met emmervormig lichaam, hoge schouder en licht uitstaande
rand is verwant met het Harpstedt aardewerk (fig. 90.5). De buik echter is niet besmeten maar
eerder ruw geëffend. regionale sites wijzen op een datering in de vroege ijzertijd. een tweede
vorm heeft een breed buikig lichaam dat besmeten is en voorzien van een kleine afgeronde
schouder en korte hals (fig. 90.1). De datering gaat vooral in de richting van de vroege ijzertijd
maar het type komt ook voor in Jogasses contexten (o.a. lede).
Hetzelfde geldt voor de open schaal met een knik, korte schouder en rechtopstaande rand
(fig. 106.1). Dit type is frequent aanwezig in de vroege ijzertijd grafvelden van Wallonië,
maar komt in lede in een Jogasses context voo. in dezelfde kuil was eveneens een gesloten
vorm met naar binnen staande rand en afgeschuinde lip aanwezig, die ook in lede is
geattesteerd (fig. 106.2).
in de andere clusters van sporen werden een aantal vormen terug gevonden die in de vroeg la
tène periode thuis horen. typische Jogasses ceramiek ontbreekt echter in het vormenrepertorium
te Sint-Denijs-Westrem. in tegenstelling tot diverse lokale aardewerkcontexten uit de fase la
tène ib (50-00 v. Chr.) komen op de site te Sint-Denijs-Westrem de scherp geknikte schalen
en de situlae-vormen bijna niet voor. Dit zou erop kunnen wijzen dat het vormenrepertorium
van Sint-Denijs-Westrem eerder in de de eeuw v. Chr. thuishoort.
Bodems
Wanden
Randen
Grafiek 4: Verhouding bij de zoutcontainers
86
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 127: Randscherf uit 10211 (schaal 1/3)
Figuur 128: Randscherf uit 10095
(schaal 1/3)
Figuur 129: Randen uit 15849 (schaal 1/3)
Figuur 130: Rand uit 15485
(schaal 1/3)
Figuur 131: Rand uit 11519 (schaal 1/3)
Figuur 132: Rand uit 10006
(schaal 1/3)
Slechts een fragment is eerder verwant met de klassieke schalen uit de la tène ib fase (fig.
129.1). De andere schaalvormen kennen zich door een knik met eerder strakke naar binnen
gerichte rand (fig. 86.). een tweede randscherf heeft een sterkere inclinatie naar binnen toe
(fig. 86.8). een andere vertoont een knik met afgeronde schouder en naar buiten staande
rand (fig. 86.). Chronologisch kunnen deze in de vroeg la tène periode, vermoedelijk
eerder na 00 v. Chr., geplaatst worden.
De geknikte randscherf met korte schouder in spoor 1558 kan het best vergeleken worden
met de voorbeelden in het al besproken spoor 1005, dat gedateerd wordt in de vroeg la
tène periode (fig. 10). eenzelfde vaststelling geldt voor het fragment in context 11519 dat
op de buik versierd is met schuine rijen spatelindrukken (fig. 11). Spoor 10066 leverde ook
nog een chronologisch identificeerbaar object op. Het betreft een tweeledige geknikte pot
met naar binnen staande schouder (fig. 12). Voorbeelden uit de vroeg la tène periode in de
regio zijn er voldoende: Berlare, lede, Kemmel.
in context 1005 komt een bekervorm met hoog lichaam en licht afgeronde schouder en hals voor.
Deze is op het lichaam versierd met een combinatie van verticale en horizontale rijen van vingertopen nagelindrukken (fig. 7.1). Deze vorm is sterk verwant aan het zogenaamde Haine-aardewerk.
De voet van een hoge geëlanceerde bekervorm is ook nog in een ander spoor aangetroffen (fig.
28.1). Dergelijke vormen komen in de aanpalende gebieden eerder vanaf 00 v. Chr. voor.
Op basis van de context en regionale vergelijkingen kunnen nog een paar vormtypes in de vroeg
la tène fase geplaatst worden. Onder deze categorie kan ondermeer een randfragment met
een naar binnen toelopende schouder en een korte, licht afgeronde rand gerekend worden
(fig. 28.1). een tweede gesloten vorm heeft een korte, naar binnen afgeronde schouder en
korte hals (fig. 86.2) Dit type komt eveneens voor in de vroeg la tène-context van Sintmartens-latem-Brakel.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
87
De ceramiek in spoor 1205 is chronologisch in de eindfase van de late ijzertijd te plaatsen.
Het betreft enerzijds een type met breed buikig afgerond lichaam met naar buitenstaande
rand. De buik is ruw of effen, terwijl de overgang naar de schouder wordt gemarkeerd
door een reeks vingertopindrukken (fig. 125.1 & ). een andere vorm kan als een flesvorm
geïnterpreteerd worden (fig. 125.). een randfragment is vermoedelijk te associëren met
een schaalvorm (fig. 125.2).
B. 14C-dateringen
De chronologie van de ijzertijdvondsten in zone 1 is hoofdzakelijk opgebouwd op de
ceramologische studie. niettemin mogen twee 1C-dateringen op houtskool niet vergeten
vermeld te worden in dit kader. De eerste al vermelde datering werd uitgevoerd op spoor
15162. Dit leverde een gecalibreerde ouderdom in de eindfase van de late bronstijd op (KiA667: 2655±25 BP) of tussen 900 BC (.6%) 870 BC en 850 BC (91.8%) 790 BC. De tweede
datering was iets jonger en situeerde zich in de overgangsfase van de vroege ijzertijd en de
late ijzertijd. Het stukje houtskool uit spoor 15155 was te dateren tussen 50-90 cal BC (KiA65: 285±25 BP).
7.4.11. VERgELIJkIng En InTERpRETATIE
Vergelijkingssites voor gebouwplattegronden uit de ijzertijd zijn vooralsnog behoorlijk
schaars in Vlaanderen. Voor de meeste aangetroffen constructies ontbreekt het dan ook
aan duidelijke parallellen. Zowel gebouwen 1, 2 als leveren niet direct vergelijkbare
vondsten op, het ontbreken van precieze dateringen komt de situatie evenmin ten goede.
De ceramiek in de paalsporen van deze gebouwen kan niet fijner gedateerd worden dan
ijzertijd. De 2 kuilen in gebouw 2 horen beiden in de late ijzertijd thuis. Gebouw is vrij
hypothetisch en vaagweg gebaseerd op gebouwen met een drieschepige opbouw en het
voorkomen van twee gelijkmatige rechthoeken. een dergelijk gebouw met een vergelijkbare
tussenafstand tussen de twee rechthoeken is te vinden te Waardamme – Vijvers (DemeYere &
BOurGeOiS 2005). Gebouw 5 is zeker afwijkend gezien de atypische uitstaande nokstaanders,
wat eerder vergelijkingen met de romeinse periode oproept (zie infra). een min of meer
vergelijkbare plattegrond kan worden herkend te Brugelette – Bois d’Attre (liVinGStOne SmitH
et al. 1995). in een van de paalsporen (11772) is wat schervenmateriaal gevonden die eerder
een datering in de late ijzertijd suggereert. Voor gebouw 6 zijn de meeste vergelijkingssites
gekend, alhoewel er telkens specifieke verschillen zijn. De typische tweeschepige opbouw
en de beperkte breedte is in Vlaanderen vergelijkbaar met het gebouw i van Sint-GillisWaas (BOurGeOiS 1991: 176, fig. d). in Breda (nl.) kon een dergelijk gebouw (huis 26) op
basis van een 1C-datering in de late bronstijd (1 sigma, 1000 – 80 v.C.) geplaatst worden
(BerKVenS 200: 117, 118 Afb. 6.0). De combinatie van 1C-datering en aardewerkstudie
pleit voor een datering op het einde van de late bronstijd en de vroege ijzertijd. Dit is
conform met de aangehaalde parallellen. Opnieuw is gebouw 7 als alleenstaand geval te
beschouwen. De dubbele palenzetting aan het uiteinde van het gebouw roept gelijkenissen
op met het in de vroege ijzertijd te dateren gebouw uit Haspres (F.), hoewel het een ander
type is (HentOn & lOrin 2008). De asymmetrisch voorkomende wand doet denken aan een
vergelijkbare vondst te Sint-Gillis-Waas (Gebouw iV, BOurGeOiS 1991: 177, Fig. 5a). Gebouw
7 kan op basis van de archeologische vondsten in de vroege ijzertijd tot begin van de late
ijzertijd gedateerd worden.
Kunnen de gebouwen zelf niet specifiek chronologisch geplaatst worden, dan is op basis
van de aardewerkstudie van de sporen een voorzichtige fasering van de site op te merken.
Sporencluster e met de gebouwen 6, 7 en 8 lijkt vooral een occupatie in de periode tussen
de eindfase van de late bronstijd en de vroege 5de eeuw v. Chr. gekend te hebben. De
dateerbare contexten in sporencluster A en B wijzen op activiteiten tijdens de vroeg la tène
periode, waarschijnlijk eerder na 00 v. Chr. Het schaarse materiaal in sporencluster D zou
een toewijzing in de late ijzertijd suggereren. Sporencluster C is enkel algemeen in de ijzertijd
onder te brengen. Context 1205 is een indicatie voor menselijke activiteiten in deze zone
88
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
op het einde van de late ijzertijd. Duidelijk is dat deze zones wellicht te interpreteren zijn
als nederzettingsclusters of erven. er komen ook een aantal meer geïsoleerde gebouwtjes
en minder dense sporenclusters voor die mogelijk te interpreteren zijn als verspreid in het
landschap gelegen structuren of activiteitenzones gescheiden van de bewoningserven. in zo
een geïsoleerde spieker werd een quasi volledige situla-achtige pot aangetroffen. Dit doet
denken aan bouw- of verlatingsoffers zoals o.a. ook in een gebouw tijdens het noodonderzoek
te Sint-Denijs-Westrem in de jaren ’80 is vastgesteld.
enigmatisch blijft de kuilenzone F. De acht kuilen die in deze zone op twee parallelle lijnen lijken
voor te komen, hebben een datering die meestal noodzakelijkerwijs vrij ruim valt in de vroege
ijzertijd tot de beginfase van de late ijzertijd (8ste tot de eeuw v. Chr.). Of er daadwerkelijk
sprake is van een georganiseerde en opzettelijke plaatsing van deze kuilen valt niet met
zekerheid te zeggen. nog minder is met zekerheid een interpretatie voor te schotelen.
De kuilen op zich verraden geen specifieke functie, alhoewel de vulling in enkele gevallen
duidelijke overeenkomsten vertoont met romeinse brandrestengraven, met dat verschil dat
deze vulling verder gehomogeniseerd is. eveneens bevindt zich in twee bemonsterde kuilen
een kleine fractie verbrand bot. Het specifieke vermijden van de nederzettingsclusters van
deze kuilenzone en de schijnbare schikking in twee parallelle lijnen lijkt enige planmatigheid
te verraden. De linkerzijde lijkt erg sterk doelbewust aangelegd, gezien de vier kuilen in
een vierkant lijken voor te komen. rondom één ervan komt een kwart van een eventueel
ondiep bewaarde circulaire greppel met een diameter van 9m voor. in de vulling van de kuilen
konden in een aantal gevallen bijna volledige tot volledige recipiënten gerecupereerd worden,
alhoewel het in andere gevallen dan weer om een meer gefragmenteerde context gaat. Het
gaat duidelijk niet louter om verspreide kuilen buiten de erven met daarin nederzettingsafval.
Verschillende argumenten lijken eerder te zinspelen op een rituele of sacrale betekenis. Hoewel
de klassieke urnengrafvelden van de vroege ijzertijd en de schaars gekende necropolen uit de
late ijzertijd er op het eerste gezicht anders uitzien, kan het idee dat het om een funeraire
zone te midden van de erven (maar er duidelijk door gemeden) niet zomaar ter zijde worden
geschoven. noch kan ze zomaar kritiekloos worden geuit. een andere hypothese is dat deze
kuilenzone een ritueel-sacraal karakter zonder funeraire inslag heeft. De studie van Hill heeft
aangetoond dat in Wessex sommige kuilen in nederzettingen een dergelijke rituele betekenis
vertoonden (Hill 1995). Deze zone blijft tot op heden problematisch te interpreteren, en het is
wellicht wachten op meer vergelijkingssites die mogelijk duidelijkheid kunnen scheppen.
Dit grootschalig onderzoek is één van de weinige in Vlaanderen die resultaten voor de ijzertijd
opleverde. mogelijk vergelijkbare sites te Sint-Gillis-Waas en Kruibeke wachten op verdere
uitwerking en publicatie.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
89
7.5. Romeinse periode
7.5.1. InLEIDIng
Figuur 133: Alle Romeinse sporen in het vlak
in de proefsleuven waren reeds enkele grote romeinse sporen prominent aanwezig
(HOOrne et al. 2008a: 15-16). Het was dan ook naar aanleiding van deze sporen en de in
de proefsleuven aangetroffen ijzertijdsporen dat zone 1a grotendeels vlakdekkend werd
opengelegd. tijdens deze eerste fase werden reeds enkele gebouwplattegronden herkend,
vandaar de uitbreiding van dit opgravingsvlak tijdens fase 1b. Ook uit het oude onderzoek
bleek dat er zowel nederzettingssporen als begravingsresten in de directe omgeving te
vinden waren (Vermeulen 1992). uiteindelijk bleken heel wat grondsporen aan de romeinse
periode toe te schrijven (fig. , 1, 1).
90
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Allereerst worden de methodologie en de algemene inleidende delen van het
aardewerkonderzoek behandeld. Daarna worden de verschillende grondsporen besproken,
waarbij er in aflopende volgorde aandacht is voor de hoofdgebouwen, de bijgebouwen, de
waterputten, de grachten, de kuilen en verspreide paalsporen en de brandrestengraven. in de
tekst is de aardewerkstudie verweven per structuur. Vervolgens wordt de opgraving gedateerd,
geïnterpreteerd en zeer kort vergeleken met andere sites.
15472
15300
15001
Figuur 134: Alle Romeinse sporen in het vlak, met de hetkende constructies aangeduid
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
91
7.5.2. HET AARDEWERk: ALgEMEnE InLEIDIng
A. Inleiding
De bedoeling van dit onderzoek is om aan de hand van het aardewerk niet alleen een licht
te werpen op de chronologie van de nederzetting, maar ook en vooral om het gebruik en de
aanvoer van aardewerk en dus een consumptiepatronen in diachroon en regionaal vergelijkend
perspectief te kunnen evalueren.
B. Methode
B.1. Vondstcontexten en tafonomie
Het aardewerk werd bestudeerd per vondstcontext, dit is per individueel spoor of laag zoals
deze op het terrein werd geregistreerd, en werd ook zo ingevoerd in een excelwerkblad en
daar opgelijst volgens baksel, vormtype en potonderdeel (rand, wand , bodem, greep) en
geteld volgens aantal en mAi (zie infra). Daar waar er voldoende argumenten waren om
de verschillende lagen of sporen tot een geheel te interpreteren, werden deze data samen
besproken en geïnterpreteerd. niettemin blijven de individuele sporen of lagen steeds
controleerbaar in de bijgevoegde lijsten (Bijlage).
Voorbeelden van als geheel behandelde sporengroepen van structurele gehelen zijn
bijvoorbeeld de dichtslibbingslagen van een waterput; de lagen van de insteek van een
waterput of de paalsporen van eenzelfde huisplattegrond. Hiervan wordt aangenomen dat ze
tot één structureel geheel of proces behoren en dat ze dezelfde tafonomische geschiedenis
doorliepen, tenzij dit op het terrein of uit de sporenstudie anders zou gebleken zijn. in dat
laatste geval moeten deze sporen of lagen natuurlijk wel afzonderlijk worden besproken.
een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld de aangetroffen potstal die natuurlijk – anders dan een
paalspoor – een bij uitstek open context is en gedurende lang kan functioneren als bewuste en
onbewuste stortplaats voor aardewerk. Het spreekt voor zich dat de tafonomische historiek van
dergelijke context verschillend is van deze van bijvoorbeeld een nokstaanderkuil van hetzelfde
gebouw waarin de potstal gelegen is. Beide dienen dan ook gescheiden bestudeerd te worden.
Wanneer na studie blijkt dat de gegevens parallel lopen (bijvoorbeeld zelfde datering en zelfde
samenstelling) kunnen ze nog samengevoegd worden.
Concreet wordt het aardewerk besproken per herkend structureel geheel: gebouwen,
waterputten, spieker, graven en gracht met aparte specificatie voor die onderdelen ervan die
een mogelijk andere opvullingsevolutie doorliepen (bijvoorbeeld potstal). Voor de interpretatie
komen natuurlijk vooral de grotere structurele gehelen die meer aardewerk bevatten in
aanmerking. enkele losse paalsporen of kuiltjes die wat romeins aardewerk bevatten
doch echter een ruimer structureel verband ontberen, werden opgelijst doch niet verder
ceramologisch in detail besproken; hun inhoud werd echter wel in de bijlage aangegeven.
B.2. Aardewerkcategorieën: baksels en vormen
Het beschrijven en analyseren van een baksel (“fabric”) – dit is het gebakken kleimengsel van
de basisgrondstof (klei en natuurlijke inclusies) en de toegevoegde verschralingscomponenten
– is een onderzoeksinstrument dat toelaat om verwantschap en verschillen te definiëren
binnen en tussen de respectievelijke aardewerkcategorieën en zodoende mogelijkheden
opent om op basis van herkenbare bestanddelen herkomstgebieden te duiden of minstens de
aanzet te geven tot een latere studie door middel van petrografie of geochemie. tevens laat
dit toe om vergelijkingen met de reeds (inter)nationaal gepubliceerde baksels te maken en
om zo wijdere economische netwerken te analyseren. De bakselbeschrijvingen gebeurden op
basis van macroscopische waarneming van een verse breuk door middel van een microscoop
met opvallend licht en vergroting tot x0 (Olympus SZ60-serie). Foto’s werden doorgaans
genomen met een vergroting variërend tussen x10 tot x15. Beschrijvingen en observaties
werden gemaakt volgens de door PeACOCK (1977) gedefinieerde identificatiesleutel en
vergeleken met de NRFC (tOmBer & DOre 1998) en ermee in overeenstemming gebracht
92
Archeologisch onderzoek
Aardewerkcategorie
Terra sigillata
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Bakselcode volgens NRFRC
(Tomber & Dore 1998)
LGF-SA
LEZ-SA
ARG-SA
Terra nigra
Geverniste waar
Aanvullende bakselcode
LLW-TN
NOG-TN
COL-CC
MOS-BS
ARG-CC
Pompeiaans Rood
IMP-PR6
Zeepwaar
Mortaria
Oxiderend gebakken gedraaid
Kruikwaar
Reducerend gebakken gedraaid
RDV-VRP1
RDV-VRP2
NOG-ZW1
BAV-MOR
LLW-MOR
MOS-MOR
RWO-NOOR1
LLW-OG
LLW-KW
BAV-KW
SV-KW
LLW-RG
NOG-RE
NOG-RG1
NOG-RG2
NOG-RG3
Amforen
Dolia
Zoutcontainers
Handgevormd tot traaggedraaid
BAT-AM2
LLW-DOL
NOG-DOL1
NOG-DOL2
NOG-ZC1
NOG-ZC2
LOK-HM1
LOK-HM2
Tabel 1: Overzicht van de aangetroffen baksels per aardewerkcategorie aangegeven dmv. codes
volgens het systeem van de National Roman Fabric Reference Collection (TOMBER & DORE 1998)
en aangevuld volgens dezelfde methodologie zoals gebruikelijk in België en Frankrijk
daar waar mogelijk (tab. 1). Dit werd ook zo aangegeven in de tekst met de aanduiding:
t&D1998: gevolgd door de code. Waar de NRFC geen code heeft, werd zelf een afkorting
gegeven die courant wordt gebruikt op het vasteland en bestaat uit een afkorting van het
eventueel oorsprongsgebied; gevolgd door de afgekorte aardewerkcategorie, gevolgd door
een cijfer indien er meerdere varianten zijn.
FiJn AArDeWerK (fig. 135; tab. 1)
terra sigillata (tS): Het aardewerk dat werd gemaakt uit fijne, kaolinitische kleien waarin geen
verschraling merkbaar is, werd aangevoerd uit de drie typische productieregio’s: Zuid-Gallië
(la Graufesenque, in de vallei van de tarn), Centraal-Gallië (lezoux, regio Puy-de-Dôme) nabij
de Allier en tot slot Oost-Gallië (verschillende centra). Het eerste baksel (t&D1998: lGF-SA) is
rozerood en bevat schaarse tot dichte witte inclusies van kalksteenbrokjes. Het leZ-SA-baksel
is bleekbruin tot roodbruin en bevat inclusies van kleine kalksteenbrokjes, vooral zilverkleurige
mica’s; kwarts en ijzeroxides (zwart of roodbruin) met slechte sortering. uit Oost-Gallië
stamt voornamelijk materiaal uit de Argonneese ateliers. Dit baksel (t&D1998: ArG-SA; niet
geïllustreerd op fig. 15) is geeloranje tot oranjebruin, iets minder fijn dan de voorgaande
baksels en bevat inclusies bestaande uit kwarts, kalksteenbrokjes, zwarte ijzeroxides en
schaarse zilverkleurige mica’s en chamotte. in het herkende vormenrepertorium zijn vooral
borden te vermelden, voornamelijk van het 2de-eeuwse type Drag. 18/1.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 135: Overzicht van de voornaamste aangetroffen baksels.
Foto’s gemaakt op verse breuk (vergroting x10-x15)
9
9
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
terra nigra (tn): dit reducerend gebakken luxevaatwerk werd in twee bakselvarianten herkend.
een eerste groep llW-tn kenmerkt zich door een zeer fijn, kwartsrijk baksel waarin zilverkleurige
mica’s voorkomen; schaars organisch materiaal en enkele fijne kleikruimels zijn herkenbaar. Het
oppervlak is glad grijs gepolijst tot fluweelzacht. Dit baksel sluit goed aan bij de zogenaamde
Low Lands Ware, een grote noord-Gallische ceramiekindustrie wiens oorsprongsgebied op de
Brabantse Wal moet gesitueerd worden en gemaakt werd uit kleien van de formatie van tegelen
(De ClerCq & DeGrYSe 2008) (infra llW-mOr; llW-KW; llW-DOl en llW-rG). een tweede tngroep (nG-tn) bestaat uit een zeer kwartsrijk baksel waarin kleine tot sporadisch grote (0.7mm)
afgeronde kwarts voorkomt, gemengd met bruinrode kleikruimels. Het oppervlak is doorgaans
zwart gepolijst. Dit typisch noordgallisch baksel kan nog niet naar een productieplaats of -regio
worden teruggebracht. Het is ons inziens niet onmogelijk dat een fors deel van deze groep
uit de regio rond Cambrai stamt (cfr. infra pompeiaans rood aardewerk rDV-VrP-groep). Op
vormelijk vlak werden fragmenten van dunwandige drinkbekers type Holw. 26 of 27 herkend,
naast borden van de vorm Holw. 81f en een komtype Holw. 52.
De geverniste waar (GV) wordt gekenmerkt door het feit dat het vormen betreft die van
een deklaag zijn voorzien die chemisch afwijkt van die van de klei van waaruit de pot zelf
is gedraaid. Het geverniste aardewerk uit Sint-Denijs-Westrem is afkomstig uit drie grote
productieplaatsen: het rijnland (vooral Keulen en omgeving), trier (moesel) en de Argonnen.
Het Keulse baksel (t&D1998: COl-CC) (HöPKen 2005) is wit en zeer fijn met slechts sporadich
enkele kwartsbrokjes of ijzeroxides. De deklaag is olijfkleurig tot zwart. Het trierse baksel
(t&D1998: mOS-BS) (VilVOrDer 1999: 156 e.v.) wordt gekenmerkt door een zeer fijn roodkleurig
baksel, dat afwisselend soms zelfs rood en grijs gelaagd kan zijn. Onder microscoop zijn
meestal fijne kalksteenpartikels waar te nemen. Het oppervlak is zwartglanzend (metaalglans).
Het Argonneese baksel (t&D1998: ArG-CC) is oranjerood en bestaat uit een matig fijne
gestructureerde klei waarin kwartskorrels en ijzeroxides voorkomen. De deklaag is matzwart
en van kleikruimels (zogenaamde Griesbewurf) voorzien (VilVOrDer 1998; BOCquet 1999: 19
e.v.; Brulet et al. 200). typologisch werden bekers herkend van het type Hees 2. De scherfjes
in metaalglanswaar stammen mogelijk van een bekervorm niederbieber 2.
Het pompeiaans rood aardewerk (VrP-rDV-1-2) (bakborden?) is vertegenwoordigd in twee
bakselvarianten, beide afkomstig uit de ateliers in Les Rues-des-Vignes, nabij Cambrai (Fr.)
(Deru & VACHArD 2002: 79; Deru 2005). De eerste en oudste variant heeft een zwarte kern
en bestaat uit overvloedige, goed gesorteerde fijne en subafgeronde kwartskorrels, gemengd
met schaarse ijzeroxides en kleikruimels. Dit baksel is verwant aan het nG-tn baksel (zie
supra). Het oppervlak is crèmekleurig, glad en op de rand en binnenzijde van de pot van
een donkerrode verflaag voorzien. De tweede variant bezit dezelfde samenstelling en heeft
altijd een bleekgrijze tot grijze kern (t&D1998: imP-Pr6). Dit verschil met de eerste variant is
chronologisch significant. De zwarte fabric is typisch voor de Flavische tijd en de vroege 2de
eeuw, de grijze voor de 2de en de-eeuwse productie. met de vroege productie is vormelijk een
bord met platte rand Blicquy 1 geassocieerd; met de late bakselvariant borden van het type
Blicquy 5 of 6 met eenvoudig verdikte randlip.
Zeepwaar baksel (ZW) (er bestaat geen NRFC-afkorting) wordt gekenmerkt door een geel tot
oranje zeer fijn poederig baksel waarbij onder de microscoop naast fijne afgeronde kwarts
ook witte calcietinclusies en/of formaminiferen merkbaar zijn, samen met zwarte inclusies
(magnetiet?) (nG-ZW-1). De scherven voelen zeepachtig aan. De herkomst van dit baksel
wordt in het noorden van Frankrijk en mogelijk zelfs rond Bavay geplaatst (Deru & VACHArD
2002). Soms werd ook een goudkleurige of rode deklaag op dit aardewerk aangebracht. er
werden geen specifieke vormen in dit baksel met zekerheid herkend. Vaak worden echter
kruikjes, kommetjes of bordjes gemaakt in dit soort aardewerk.
GeWOOn (GrOF) AArDeWerK (FiG. 15; tABel 1)
Mortaria (wrijfschalen)(mOr). Drie baksels werden herkend. een eerste baksel is bleekbruin
tot geelbruin en wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van grote half- en ondoorzichtige
kwartsinclusies en zwarte (magnetiet?)-inclusies (BAV-mOr). De oorsprong van dit baksel
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
95
dient wellicht gezocht te worden in de Bavay-regio (WillemS, VilVOrDer & VAnDerHOeVen 2000; De
GrAeVe 200; WillemS 2005: 2). een tweede fabric (llW-mOr) heeft een sterk micahoudend
baksel (cfr supra llW-tn en infra llW-rG; llW-KW) en is onderdeel van de grote Low Lands
groep (De ClerCq & DeGrYSe 2008). een derde groep (mOS-mOr) heeft een gelig wit baksel
waarin grote, witte kwartskorrels voorkomen. Sommigen hiervan hebben een oranje coating
(ijzeroxiden) Daarnaast komen ook rode (ijzeroxide-) inclusies voor (Brulet et al. 2001: 121122; WillemS 2005: 0). Deze groep omvat wellicht meerdere producties zoals deze uit tienen,
Heerlen en nog onbekende ateliers. De herkende mortariumvormen met horizontale rand
Stuart 12 horen typologisch thuis in de late 1ste en 2de eeuw. Wrijfschalen met opstaande
randlijst Vanvinkenroye 52-5 zijn daarentegen meer courant in de late 2de en voornamelijk
in de de eeuw; net als de mortaria met hamerrand 6-7.
Kruikwaar (KW). Kruikwaar is vertegenwoordigd door drie baksels. Het betreft llW-KW (cfr.
supra llW-tn, llW-mOr & infra llW-rG) uit een micarijk baksel (De ClerCq & DeGrYSe 2008);
een bleekbruin kwartsrijk baksel waarin halfdoorzichtige kwarts, witte calciet en zwarte
magnetietinclusies voorkomen (Brulet et al. 2001: 12) en dat qua herkomst wellicht in de regio
Bavay te situeren is (BAV-KW) en tot slot de zogenaamde. Scheldevallei-kruiken (VAn Der WerFF,
tHOen & VAn DierenDOnCK 1997) (SV-KW) met een roodbruine kern met overvloedige afgeronde
tot sub-angulaire kwartskorrels in variabele sortering en omvang, aangevuld met veldspaat
en kleikruimels. Deze grote groep werd door het petrografisch onderzoek op llW deels in
vraag gesteld aangezien een deel dat eertijds als SV-KW werd beschouwd nu duidelijk llW is,
terwijl een ander deel het duidelijk niet is en overblijft. Bij dit laatste is het niet onmogelijk dat
het noord-Franse producties betreft (tHuillier 2001). Vormelijk werden enerzijds bandvormige
randen ontdekt; deze horen thuis bij de eerste generatie van zogenaamde Scheldevalleikruiken
en low landskruiken, d.i. in de Flavische tijd en in de vroege 2de eeuw. een ander frequent
type is de kruik met naar buiten gebogen en verdikte, binnenin geprofileerde lip dat in 2de en
de-eeuwse contexten frequent voorkomt.
Oxiderend gebakken gedraaid aardewerk (OG). De oxiderend gebakken bakselgroep OG1 kenmerkt zich door zijn sterk mineralogische samenstelling met grove kwartskorrels, wat
ongedefinieerde gesteentefragmenten, schervengruis en een oppervlak dat wat ruw aanvoelt.
De kleur varieert van bleekgeel over roodbruin tot bruingrijs. Het is niet uitgesloten dat een
herkomst in de maasregio of ruimer in de civitas Tungrorum te zoeken valt (cfr. WillemS 2005:
76, rWO-nOOr1). een tweede oxiderend gebakken groep (llW-OG) is een oxiderende variant
van llW-rG en is misschien gelijk aan de llW-1C-subgroep (De ClerCq & DeGrYSe 2008). net
als in alle aardewerkcategorieën waarin dit baksel voorkomt, zijn vooral de zeer frequente
zilverkleurige mica’s hét gidsfossiel bij uitstek. er werden bij de vormen een deksel en een
randje van een kookpot type niederbieber 89 herkend.
reducerend gebakken gedraaid aardewerk (rG). in deze grote categorie werden vijf
verschillende baksels herkend. twee hiervan konden naar herkomstregio geduid worden.
Het betreft llW-rG (cfr. supra llW-tn; llW-mOr; llW-KW; llW-Ox; llW-m-DOl), een
bakselgroep met oorsprongsgebied Brabantse wal (tegelen-formatie) die vanaf de Flavische
tijd een zeer sterke expansie kent in de Scheldevallei en die ondertussen zelfs tot aan de rijn en
Britannia toe werd herkend. nOG-re is een noord-Franse bakselgroep, vroeger “Arras”waar
genoemd omdat deze groep daar voor het eerst en veelvuldig werd herkend (JelSKi 1977).
Ondertussen is deze naam vooral geldig om meerdere producties in noord-Frankrijk (en ruimer
zelfs noord-Gallië), te beschrijven (t&D98: nOG-re). Verder petrografisch onderzoek is nodig
om deze verzamelgroep uitéén te rafelen. in de voorliggende vrij beperkte groep gaat het naar
onze mening vooral om producten uit de Franse Scheldevallei. Het baksel bestaat voornamelijk
uit een hoge concentratie aan kwarts (0.2-0.9mm), aangevuld met wat zwarte inclusies,
kleikruimels en mogelijk veldspaat. in de resterende drie groepen rG herkennen we enerzijds
een groep (rG-1) uit een kwartsrijke matrix, verschraald met schervengruis en organisch
materiaal. Dit baksel sluit nauw aan bij de handgemaakte en traag gedraaide baksels. een
tweede baksel (rG-2) sluit hier tevens dicht op aan, maar valt op door de aanwezigheid van
grote, witte kwartsbrokken die door het oppervlak heen breken. Deze zeldzame bakselgroep
96
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
kent wellicht geen regionale oorsprong. Hetzelfde kan gezegd worden over rG- die een ruw
aanvoelt en overvloedig kwarts en ijzerrijke kwarts bevat. Vormelijk werden in rG-1-2- vooral
potten herkend met eenvoudig naar buiten gebogen rand maar ook kommen met dezelfde
randvorm komen voor. Sommige potten vertonen dan weer een dekselgeul en ook deksels
werden herkend. De container Holw. 19-12 in llW-rG werd aangetroffen in een (vroeg-)
2de-eeuwse randevolutie; terwijl het noord-Frans aardewerk herkend werd aan de typische
kom of beker met horizontale gladdingsbanden, de zogenaamde “bandes lustrées”.
Amforen (AmF). Slechts één amfoorbaksel werd herkend. Het stamt uit Baetica, Zuid-Spanje
en is afkomstig van grote amforen type Dressel 20, bestemd voor het transport van olijfolie.
Het baksel kenmerkt zich door een grijze kern en roze tot roodbruine wand; bevat slecht
gesorteerde inclusies, die voornamelijk bestaan uit zilverkleurige en goudkleurige mica’s; maar
ook veldspaat, kwartsbrokken, chamotte en kalksteenbrokjes (t&D98: BAt-Am2).
Dolia (DOl). Deze grote, voorraadvaten zijn heel typisch op noord-Gallische sites. Hun
bakselstudie staat nog vrijwel nergens. Wel blijken steeds opnieuw dezelfde baksels op
te duiken, wat ofwel kan wijzen op de afzet van slechts enkele productiecentra, dan wel
het consequent hanteren van een specifiek recept in het maken van het kleimengsel over
de verschillende ateliers heen. er werden vier baksels herkend waarvan het eerste stamt
van kleine, gedraaide dolia in llW baksel (llW-DOl). een tweede variant (nOG-DOl-1) is
handgemaakt en heeft een rode tot roodoranje kern waarin ongedefinieerde witte inclusies
voorkomen (tot meerdere mm groot). een variant met grijze kern (nOG-DOl-2) sluit hier
nauw op aan. een vierde groep (nOG-DOl) heeft vrijwel steeds een gereduceerde (grijze
kern), oranjegele tot rode wanden (die soms van een sliblaag voorzien zijn) en bevat organisch
materiaal, kwartsbrokjes en grote brokken chamotte van oranjerode kleur, en ook wat grijze
inclusies (kleikruimels?). typologisch werden de twee meest courant randvormen herkend,
beide evoluties van het doliumtype Haltern 89; een variant met platte rand en eenvoudig
afgeronde lip en een variant met platte rand en bolronde lip.
Handgevormd tot traag gedraaid aardewerk (HGm). Dit materiaal dat voortbouwt op de lokale
pottenbakkerstradities uit de ijzertijd, bestaat meestal uit een baksel dat gekenmerkt wordt
door de grove textuur waarin potgruis werd toegevoegd. een eerste baksel (lOK-Hm-1) heeft
een baksel dat zich kenmerkt door een sterke mengeling van chamotte van bruine tot oranje
kleur, organisch materiaal en ongelijk gesorteerde afgeronde tot hoekige kwarts van variabele
grote. Dit bakseltype is zeer frequent in de Scheldevallei rond Gent. een tweede variant (lOKHm-2) bezit grosso modo dezelfde kenmerken doch bezit deze in fijnere textuur met een groter
aandeel voor het organisch materiaal. typologisch konden zeven vormen worden gedefinieerd,
wat meteen ook op het belang van deze groep duidt in het dagdagelijks gebruik. De vormenschat
is dus heel divers, gaande van kookpotten met naar buiten gebogen rand, al of niet voorzien
van vingertopindrukken; kommen met S-vormige rand- en schouderevolutie; borden met naar
binnen gebogen rand, borden of kommen met naar binnen gebogen geprofileerde rand,
borden of kommen met horizontale rand tot een dekselvorm.
Zoutcontainer (ZC). twee varianten van deze handgemaakte, voornamelijk organisch
verschraalde potten werden herkend. nOG-ZC-1 is dunwandig (tot ca -5mm dik), heeft
oranjerode oneffen wanden en bezit een zwarte kern waarin naast veel organisch (vegetaal)
materiaal ook witte kalkrijke inclusies voorkomen. een tweede groep (nOG-ZC-2) is dikwandiger
(tot 20mm dik) en heeft een zwarte tot bleekroze kern. er werd vrijwel uitsluitend organisch
(vegetaal) materiaal als magering herkend. typologisch behoren de dunwandige scherven
wellicht tot containers van het zogenaamde type Kesteren; de dikwandige behoren dan weer
tot grote, buisvormige vormen. De oorsprong van deze zoutcontainers wordt in het Belgische,
nederlandse of noord-Franse kustgebied gezocht (VAn Den BrOeCKe 1985).
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
97
B.. Kwantificatiemethode
Het tellen van het aardewerk gebeurde op twee verschillende manieren. enerzijds werd een
specimentelling uitgevoerd, waarin per aardewerkcategorie en daarbinnen per bakselgroep
en per type alle aanwezige potonderdelen als aparte entiteiten werden geteld (r-W-B-G).
Vanzelfsprekend geeft deze methode exact weer hoeveel aardewerkscherven er daadwerkelijk
werden gevonden, maar genereert ze anderzijds ook een foutief beeld van het werkelijk aantal
aanwezige potten binnen deze schervenhoop. immers, een groot dunwandig recipiënt als
een kruik bijvoorbeeld zal meestal in een veel groter aantallen scherven vertegenwoordigd
zijn dan een klein potje. een vorm van calibratie dringt zich dan ook op. Daarom werd ook
geteld volgens minimum Aantal individuen. Opnieuw wordt geteld per aardewerkcategorie en
-baksel maar nu zijn de randen de leidraad (ArCelin & tuFFreAu-liBre 1998, met aanpassingen).
Wandscherven van één baksel binnen één categorie worden als 1 geteld. Zijn er geen randen
aanwezig dan geldt het aantal bodems als kengetal. Zijn er meer bodems dan randen dan
worden de bodems als mAi genomen. Zijn er geen bodems of randen maar wel wanden dan is
het mAi = 1. Grepen zijn ook relevant maar hun aantal wordt beschouwd volgens de formule
“ ∑ / 2 + 0.5” omdat men steeds rekening moet houden met de aanwezigheid van 2-orige
kruiken; m.a.w grepen zijn afkomstig van :2 = 1.5 (= onbestaande vorm) + 0.5 = 2 kruiken.
Voor elke tellingsmethode (wegen, eVe,…) zijn er pro’s en contra’s aan te voeren (SYmOnDS
2007); het belang zit hem ons inziens vooral in het gebruik van minstens 2 technieken, dit om
meer dan 1 invalshoek te hebben en een zo goed mogelijk benaderend beeld te krijgen van
de werkelijk aanwezige hoeveelheid aan verschillende soorten aardewerk.
7.5.3. SpoREn En STRuCTuREn
A. Hoofdgebouwen en grote bijgebouwen
Op het grondplan kunnen verschillende sporen aan elkaar gerelateerd worden, samen vormen
ze constructies. Op basis van de grootte van deze constructie, samen met de grootte van de
paalsporen kunnen ze doorgaans geïnterpreteerd worden als hoofdgebouwen of eventuele
grote bijgebouwen. Soms is het onderscheid echter niet evident, zeker niet als de erven in
acht genomen worden. Vandaar dat er ook grote bijgebouwen mogelijk zijn. De dieptes van
bepaalde sporen zorgde ervoor dat het onderzoek bemoeilijkt werd door de grondwatertafel.
toch kon de diepte en de vorm – zij het onder zware condities, soms verergerd door aanhoudend
regenweer – steeds gecontroleerd worden.
GeBOuW A (fig. 136, 137)
in het centrale gedeelte van het opgravingsvlak bevinden zich net ter hoogte van het uiteinde
van de loopgraaf met circulaire uitsprongen enkele vrij grote kuilen. Vijf van deze sporen
(1825, 1826 (fig. 18), 1827 (fig. 19), 1828 en 1829) waren direct waarneembaar.
na enig zoekwerk werd onder de loopgraaf ook nog spoor 181 opgetekend (fig. 10),
waarbij uiteraard wel een stuk van de coupe ontbreekt. Opvallend is de grootte van de kuilen,
deze meten minstens 2m lang op 1,2m breed, waarbij het grootste spoor m lang en 1,8m
breed is. Vier van de zes sporen (1825, 1826, 1827 en 181) meten 0,8m diep onder het
opgravingsvlak, de andere sporen zijn 0,9 (1828) en 1m (1829) diep bewaard.
Deze zes paalsporen vormen samen een 17m lange en 8m brede constructie bestaande uit
twee mogelijk uitstaande nokstaanders (1827 en 1828), en op regelmatige afstanden
geplaatste ontdubbelde nokstaanders (koppel 1825, 181 en koppel 1826 en 1829) in
beide zijwanden. De oriëntering van de lengte-as is nO-ZW. Gezien de vrij gelijkaardige dieptes
en afmetingen van de sporen lijken deze alle in vergelijkbare mate dragend te zijn. Binnen de
constructie komen nog een aantal kleinere sporen voor, in hoeverre deze verband houden met
het gebouw is niet achterhaalbaar. twee paalsporen (182 en 15858) van elk 0cm diep
bevinden zich ter hoogte van het meest oostelijke gebintenpaar. in de noordoostelijke hoek
bevinden zich nog twee middelmatige (185 en 1856) en twee kleine (1855 en 1857)
ondiepe sporen die mogelijk onderdeel uitmaken van de constructie.
98
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 136 (links) en 137 (onder):
Grondplan en coupes van gebouw A
(schaal 1/200)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 138: Zicht op paalspoor 14826
Figuur 139: Zicht op paalspoor 14827
99
100
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 140: Zicht op paalspoor 14831, nog bewaard onder een loopgraaf
Figuur 141 (volgende pagina): Aardewerk afkomstig uit gebouw A
(schaal 1/3, tenzij anders aangegeven)
uit de palen van gebouw A stammen 295 scherven, goed voor 8 mAi. Functioneel gaat het
om 9 mAi voor opslag en fijne consumptiewaar en om 20 mAi voor grove consumptiewaar.
Opvallend is dat 12 mAi stammen uit de twee massieve nokstaanders. uit exemplaar 1827
komt een terra sigillata bord Drag. 6 in leZ-SA (fig. 11.1) dat op opvallende wijze werd
gebroken door een cirkelsegment op verzorgde wijze uit de rand te breken en de breukranden
egaal bij te vijlen. Voor de rest is het exemplaar in twee stukken gebroken (stempel onleesbaar
geworden) en de binnenzijde erg aangetast. Het voorkomen van bewuste, halfcirkelvormige
uitkervingen in potten werd onder andere ook al in tongeren (persoonlijke communicatie A.
VAnDerHOeVen, ViOe) en Velzeke (persoonlijke communicatie G. De mulDer, uGent) opgemerkt
en wordt met rituele handelingen in verband gebracht. Het uithalen van een segment zou in
verband kunnen staan met de symboliek van het licht en in het bijzonder het achtervolgen van
de maan door een hond of wolf (die er een stuk tracht uit te bijten), een mythe die weerklinkt
in de Oudnoorse mythologie (mythe van mani en sköll: Otten 200). Dat (nok)staanderkuilen
van huizen uitgelezen plaatsen waren voor religieuze depositie (naar aanleiding van bouw
of opgave) om de goden gunstig te stemmen of te danken, werd al voor prehistorische én
romeinse perioden vastgesteld op verschillende nederzettingen in nederland (GerritSen 200: 6
e.v.; 98 e.v.). in onze contreien komen bouw- en verlatingsoffers vaak voor onder de vorm van
deposities van gebroken wetstenen of (bijna) volledige potten, al of niet intentioneel vernietigd.
Ook een doorboorde bodem van een Scheldevalleikruik uit dezelfde nokstaander zou wel eens
een rituele handeling ondergaan kunnen hebben (fig. 11.6). Verder bevatte deze kuil een laat1ste eeuwse terra sigillata scherf van een Drag. 27 tas (fig. 11.2) in lGF-SA, een bodem van een
bord in pompeiaans rood aardewerk rDV-VrP1 type Blicquy 1 uit de Flavische tijd of de vroege
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
101
102
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
2de eeuw (fig. 11.), een rand van een kom in llW-rG (fig. 11.5) die ondermeer in Flavische
en vroeg-2de-eeuwse context in Borsele (nl.) werd gevonden (ongepubliceerd onderzoek W. De
ClerCq) en een kom Holw.52 in terra nigra (fig. 11.) overtrokken met een sliblaag en gemaakt
in llW-tn. Dit type dat een versierde terra sigillatakom Drag. 7 imiteert, is vooral typisch voor
het midden van de 2de eeuw (HAAleBOS 1990: 152), alhoewel ook oudere (Flavische) en jongere
exemplaren voorkomen. Verder werd in deze structuur ook heel wat handgemaakt aardewerk
gevonden in lOK-Hm-1, o.a. een grote kom met naar buiten gebogen rand (fig. 11.7) en een
bodem van wat mogelijk een bekertje was (fig. 11.8).
De tweede nokstaanderkuil was minder rijk aan vondsten maar bevatte toch nog mAi,
waaronder een volledig profiel van een kommetje in nOG-re-2 (fig. 11.9) en een llW-rG
bodem (fig. 11.10). Verder kwam er wat eggshell terra nigra (nOG-tn-1) en handgevormd
aardewerk in lOK-Hm-1 aan het licht.
uit de overige palen (wandpalen) valt zeker een gestempelde bodem van een bord Drag. 18
in lAG-SA te noteren (fig. 11.11) uit paal 1856. Het draagt de stempel van C.rVFini, te
identificeren met Cosius Rufinus van la Graufesenque (lGF-SA), werkzaam in de periode 75100 AD (OSWAlD 191: 89, 77,26; POlAK 2000: 11). een andere wandpaal (1829) bevatte
een breder ensemble, o.a. een rand van bord Drag.18/1 in leZ-SA (fig. 11.12) een populaire
vorm tussen 120-150 AD (Webster 1996: 5), een dunwandig bekerfragment in llW-tn (fig.
11.1) afkomstig van een beker Holw. 27, daterend uit de Flavische tijd of in de eerste helft
van de 2de eeuw (Vermeulen 199; Vermeulen 1992: 85). uit dezelfde tijd dateert een bodem
van een bord Blicquy 1 (De lAet & tHOen 1969) (fig. 11.1). minder goed dateerbaar zijn
een bodem in llW-rG (fig. 11.15), een mortarium met randtype Stuart 12 (fig. 11.16)
uit de 1ste of 2de eeuw, de rand van een Spaanse olijfolieamfoor Dres. 20 (fig. 11.17), een
handgemaakte (kook-)potrand in lOK-Hm-1 (fig. 11.18) en twee randfragmenten en 16
wandfragmenten van één dolium in nOG-DOl2 (fig. 11.19-20). uit wandpaal 1826 komt,
naast een scherf van een olijfolieamfoor in BAt-Am2, een profiel van een llW-rG container
Holw. 19-10 in een vorm die typisch is voor de (vroege en midden) 2de eeuw (onderzoek W.
De ClerCq, publicatie in voorbereiding) (fig. 11.21); naast twee randen van (kook) potten en
enkele wandscherven in lOK-Hm-1 (fig. 11.22-2). een laatste paal tot slot (1825) bevatte
enkele randen en een bodem in lOK-Hm-1 (fig. 11.2-26) en twee deksels waarvan één
exemplaar in nOG-re1 en één in llW-re (fig. 11.27-28). in paal 1829 werden nog twee
fragmenten van spijkers aangetroffen.
uit het geheel van chronologisch diagnostische stukken kan worden afgeleid dat de
datering van dit huis zich in de periode late 1ste – eerste helft 2de eeuw uitstrekt (ca. 80150 AD). Het feit dat hier zowel 1ste als 2de-eeuwse terra sigillata samen voorkomt, dat
het bord Blicquy 1 aanwezig is en de latere 2de-eeuwse varianten ontbreken, en ook dat
geverniste waar (uit Keulen) volledig ontbreekt mag ons inziens als argument gelden dat
de werkelijke datering wellicht in de eerste helft van deze tijdsvork mag worden geplaatst
(ca. 80-125/150 AD). Het ensemble is functioneel heel divers en bevat zowel materiaal
voor opslag, bereiding als consumptie (grof en fijn). De vondsten uit de nokstaander
1827 wijzen op rituele handelingen die in verband kunnen worden gebracht met het
bouwen of verlaten van het huis.
GeBOuW B (fig. 142, 143)
Op 15m ten noordwesten van gebouw A bevinden zich vier paalsporen (12006, 1801,
1802 (fig. 1), 181/181) in langgerekt kruisvormig verband, dat overeenkomsten
vertoont met de bouwwijze van (de kern van) gebouw A, C en D. De lengte bedraagt 1m
bij een breedte van 5m, terwijl de oriëntering van de lengte-as nO-ZW is. Sporen 12006
en 181/181 zijn als nokstaanders met hun 0,2m minder diep dan de lichtjes acentraal
staande ontdubbelde middenstaander in beide lange wanden. Palen 1801 en 1802 meten
namelijk 0,m diep. Het is niet geheel duidelijk of dit een vrij omvangrijk bijgebouw dan wel
een hoofdgebouw is. Gebouw B bevatte geen aardewerk en is bijgevolg ook niet ruimer
dateerbaar dan “romeins”.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 142 (links) en 143 (rechts): Grondplan en coupes van gebouw B (schaal 1/200)
Figuur 144: Veldopname van dragende wandpaal 14802
10
10
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
GeBOuW C (fig. 145, 146, 147)
een 0-tal meter ten westen van gebouw A bevindt zich een ander van kernopbouw
vergelijkbare, doch zwaarder uitgebouwde constructie. Alhoewel de plattegrond wordt
oversneden door een aantal recentere structuren was het toch vrij goed herkenbaar. De diepe
paalsporen leverden door de hoge grondwaterstand wat problemen op, maar konden toch
volledig onderzocht worden (fig. 18). Opnieuw vormen zes vrij grote paalsporen (tot m lang
en 2,5m breed) de basisstructuur van een constructie uitgebreid met hoekpalen, een potstal
en ter hoogte van die potstal twee bijkomende sporen. De éénbeukige plattegrond meet 17
bij 8m en is nO-ZW georiënteerd.
De twee nokpalen (100 (fig. 19) en 101) zijn uitgesproken langwerpig (tot m lang en
1m breed), wat typisch is voor dergelijke nokstaanders. De paalsporen zijn respectievelijk 0,9 en
1m diep bewaard onder het vlak. De vier wandpalen (1005, 1006, 1007 en 1008) waren
respectievelijk 0,9, 0,8, 1 en 0,9m diep. De vier hoekpalen (1001, 1002 (fig. 150), 1012 en
101) zijn niet alleen in het vlak kleiner (1001 en 1002 zijn maximaal 1m lang; 1012 en
101 zijn maximaal 1,8m lang en 1,2m breed) maar ook minder diep met 0,m onder het vlak.
in het noordelijke gedeelte van het gebouw bevindt zich een 5 bij m groot, ovaal spoor (1010)
dat een diepte van 0,15m heeft (fig. 151). Dit ondiep spoor is te interpreteren als potstal. ter
hoogte van deze potstal bevindt zich tussen de hoekpalen en het meest noordelijke ontdubbelde
nokpalenkoppel nog telkens één extra paalspoor (1009 en 1011) van 0,25m diep. Gezien de
potstal oversneden wordt door de nokpaal en de paalsporen in het vlak erg groot en onregelmatig
zijn, lijkt het aannemelijk dat bij opgave alle (dragende) palen werden uitgetrokken. Buiten één
licht paalspoor (1101) dat in de nokrij ligt ontbreken interne (kleinere) paalsporen volledig.
Figuur 145: Grondplan en coupes van potstalgebouw C (schaal 1/200)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 146: Grondplan en coupes van potstalgebouw C (schaal 1/200)
Figuur 147: Zicht vanop de dump op gebouw C
105
106
Archeologisch onderzoek
Figuur 148: Moeilijke opgravingsomstandigheden
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 149: Zicht op nokpaal 13003 tijdens couperen
Figuur 150: Hoekpaal 13002
Figuur 151: Veldopname van het verdiepte stalgedeelte 13010 en nok 13013
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
107
uit de palen van gebouw C werden 62 scherven, goed voor 60 mAi, gerecupereerd.
uit nokstaander 100 kwam een bijna volledig deksel in llW-nOOr 1 (fig. 152.1) dat
mogelijk dateert uit de 2de of de eeuw, maar onder andere ook scherven van een bord in
llW-tn Holw. 81f uit de Flavische tijd of 2de eeuw, geverniste wandscherven in COl-CC
en wandscherven in pompeiaans rood imP-Pr6/ rDV-VrP2. De tegenoverliggende nokpaal
101 bevatte ook heel wat aardewerk, onder andere terra nigra in beide baksels, zeepwaar,
kruikwaar in drie baksels en een meerderheid aan handgevormd aardewerk in lOK-Hm-1-2.
uit de zware wandstaanders 1005-6-7 stamt een wijd gamma aan baksels en vormen. te
vermelden zijn ondermeer een randscherf van een Drag. 18/1 of 1 in leZ-SA (fig. 152.2)
te dateren na 120 maar voor 200 AD, een randscherf van een 2de of de-eeuws bord in
imP-Pr6 Blicquy 5 (fig. 152.), een randscherf van de 2de-eeuwse kom Holw. 16 in llWrG (fig. 152.8), verschillende wandscherfjes van drinkbekers in COl-CC en een rand- en
halsfragment van een bekertje in nOG-tn (fig. 152.1). Verder vermelden we een (kook)pot
met vingertopindrukken op de schouder en een exemplaar zonder (fig. 152., 1), beide
in nOG-rG-2, een dolium rand nOG-DOl 2 (fig. 152.9), een 2de of de-eeuwse kruikrand in
SV-KW en enkele scherven van handgemaakte tot traaggedraaide potten waaronder een
kom met geprofileerde rand (fig. 152.5), (kook)potranden, onder andere van potten met
golflijnversiering (fig. 152.10, 15) en een greep (fig. 152.16). een dunne randscherf van een
zoutcontainer in nOG-ZC-1 vult het ensemble aan (fig. 152.21). Opvallend is ook dat uit elk
van deze palen telkens één of meerdere wetstenen in kwartssoffylade komen (fig. 152.6,
11, 12, 17, 18, 19). Dit is ons inziens geen toeval en werd onder andere ook al vastgesteld
in Berlare (De ClerCq et al. 2005a), Zele (De ClerCq et al. 2005c) en is wellicht ook met
bouw- of opgave-offers in verband te brengen. Bij herbestudering van de oude opgravingen
op Flanders-expo (Vermeulen 199) bleek ook dat in paalkuilen van gebouwen wetstenen
voorkwamen. net als bij gebouw A is er dus ook hier sprake van rituele handelingen bij het
bouwen of ontmantelen van het huis.
in de paalsporen van gebouw C werden ook een aantal andere dan ceramische vondsten
gedaan. in paalspoor 100 werden niet definieerbare stukken metaal aangetroffen. in
paal 1006 een zwaar stuk, eveneens niet definieerbaar, in ijzer; fragmenten steen; en
ijzeren spijkers. Spoor 1008 bevatte een stuk steen. uit paal 1012 werden een stuk spijker
en een fragment Doornikse kalksteen gerecupereerd. in nokpaal 101 werden nog 2 stukken
steen en een fragment van een fibula aangetroffen. uit paal 1005 werd een stuk plank
dat horizontaal op de bodem lag, gerecupereerd. De meest spectaculaire vondst was echter
een volledige maalsteen (de bovenkant of loper) in grofkorrelige bleekgrijze steen, mogelijk
arkose, afkomstig uit hoekpaal 1012 (fig. 15, 15).
Samenvattend kunnen we stellen dat opnieuw een wijd gamma aan aardewerk gevonden
werd. in tegenstelling tot gebouw A werden uit deze paalkuilen geen (laat-) 1 ste-eeuwse
indicatoren meer gehaald. Het voorkomen van scherfjes in COl-CC in de techniek C
van BrunStinG (197) een techniek die opkomt vanaf ca 100 AD, maar vooral in zwang
geraakt na 125 AD, pompeiaans rood aardewerk en een kruikrand wijzen erop dat
het gebouw eerder in de volle 2de eeuw tot late 2de / vroege de eeuw gedateerd dient
te worden (circa 125-200). Opnieuw konden rituele handelingen bij het bouwen of
ontmantelen worden vastgesteld.
De potstal van gebouw C bevatte 97 scherven, wat goed is voor 60 mAi. Gezien het open
karakter van deze structuur werd ervoor gekozen om hem dan ook apart te bespreken. Deze
structuur bevatte 5 mAi aan terra sigillata, bestaande uit een tas Drag. (fig. 155.1), twee
borden Drag. 18/1 (fig. 155.2, ) en een rand van een versierde kom Drag. 7 (fig. 155.),
allen in leZ-SA. eén bodemfragment stamt van een bordvorm in ArG-SA. De groep aan terra
sigillata vertegenwoordigt een typische staalkaart van dit aardewerk voor de 2de eeuw; oudere
producten in lAG-SA of jongere vormen uit Oost-Gallië ontbreken volledig en Drag. 18/1
mag gelden als een typische indicator voor de periode 120-150AD (WeBSter 1996: 5). uit terra
nigra in llW-tn werden een rand van een bord Holw. 81f, een rand van een Holw. 52a kom,
en een rand van een tasje herkend (fig. 155.5-7). De borden Holw. 81 dateren vooral uit de
108
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
109
Figuur 152 (vorige pagina): Selectie
van de vondsten uit de paalsporen
van het potstalgebouw (schaal 1/3)
Figuur 153: Goed bewaarde maalsteen
uit spoor 13012 (schaal 1/6)
Figuur 154: Fotografische opname van de bovenzijde van de intacte maalsteen uit hoekpaal 13012
110
Archeologisch onderzoek
Figuur 155: Selectie van de vondsten uit het
potstalgedeelte (schaal 1/3)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
111
Figuur 156: Selectie van de vondsten
uit het potstalgedeelte
(schaal 1/3, tenzij anders aangegeven)
112
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
16
14
12
10
8
6
4
2
0
TS
TN
GEV
VRP
ZW
KW
RG
OX
MOR
DOL
AMF
HGM
ZC
Grafiek 5: Vergelijking op MAI-basis van de aangetroffen aardewerkcategorieën in paalkuilen (blauw)
en potstal (rood) van gebouw C
Flavische tijd of eerste helft 2de eeuw (HAAleBOS 1990: 15) maar lopen in onze gewesten zelfs
nog door tot de vroege de eeuw (Vermeulen 1992: 85). Bij de geverniste waar werden zowel
scherven in 2de-eeuwse COl-CC gevonden, als twee scherfjes in ArG-CC. Deze laatste dateren
hoofdzakelijk uit de late 2de, de eeuw (HAAleBOS 1990: 16) al mag de productie wellicht al wat
vroeger gedateerd worden (persoonlijke communicatie F. VilVOrDer, uCl-CrAn). Jonger zijn
twee wandscherfjes in mOS-BS, het zgn. metaalglansaardewerk; dit baksel is eerder typisch
voor de de eeuw, al komt het bv. in niederbieber al vanaf 190 AD op (OelmAnn 191). Bij de
kruiken is enerzijds een rand van een zware kruikamfoor te vermelden met verdikte, naar buiten
gebogen rand (fig. 155.8) en anderzijds een exemplaar met bandvormige monding (fig. 155.9),
te dateren in de Flavische tijd of eerste helft van de 2de eeuw naast kleinere fragmenten oa van
kruikjes met ringvormige monding (fig. 155.10, 11). Bij de mortaria vallen twee vormgroepen
te onderscheiden. type Stuart 12 uit de1ste of 2de eeuw in BAV-mOr (fig. 155.12, 1) en een
mortarium in llW-mOr met hamerrand Vanvinkenroye 6-7 (fig. 155.1) uit de late 2de
– de eeuw. Bij de reducerend gebakken groep werden zowel kommen of borden met naar
binnen gebogen rand (rG-2) (fig. 156.15), kommen in noord-Franse traditie (fig. 156.16) als
een wijd gamma aan (kook)potten in verschillende baksels aangetroffen (fig. 156.17-21). in
handgevormd aardewerk lOK-Hm1 zijn zowel (kook)potten in lOK-Hm-1 (fig. 156.22-25),
borden (fig. 156.26) als deksels (fig. 156.27) gevonden. een randje van een zoutcontainer
nOG-ZC-1 vult het aardewerkgamma aan. Vermelden we ook nog een wrijf- of wetsteen en
een beugelvormige spiraalfibula type Almgren 15-16 uit de Flavische tijd of de 2de eeuw (fig.
156.0). in potstal 1010 werden nog een groot stuk metaal, 21 (fragmenten van) spijkers, 5
stukken steen, 1 ijzerslak, en verschillende dakpanfragmenten aangetroffen.
net als bij de palenconfiguratie van gebouw C ligt de datering van de opvulling van de
potstal duidelijk later dan die van gebouw A en verwijst ze ook naar de volle 2de eeuw. enkele
indicatoren zoals de mortariumrand met hamerprofiel, de Argoneese geverniste waar en de
metaalglanswaar verwijzen zelfs naar de late 2de of (vroege) de eeuw en horen wellicht bij
de laatste gebruiksfases van het woonstalhuis. een datering tussen 125/150-210 AD lijkt
ons dan ook gepast. Op het vlak van aanwezige aardewerkcategorieën en baksels lopen de
verhoudingen gelijk tussen de palen en de potstal, al bevatte de potstal proportioneel gezien
duidelijk meer terra sigillata en minder terra nigra en zoutcontainers (graf. 5).
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
11
GeBOuW D (fig. 157, 158, 159)
Gebouw D is een herkenbare kernstructuur net ten noordoosten van gebouw C die 11 bij
6,5m meet. Opnieuw is er een dragende kernconstructie van vier zware palen in ruitverband
(1587/1588, 156, 15 (fig. 160, 161), 1558). Daarbij zijn er twee nokpalen
(1587/1588, 1558) en twee dragende palen (156, 15) op te merken, die elk
ongeveer 60 tot 70cm diep onder het opgravingsvlak zijn. Opmerkelijk, en in tegenstelling tot
voorgaande gebouwen, is de vaststelling dat een heel aantal kleinere en ondiepere (gemiddeld
20cm onder het opgravingsvlak) palen ook vorm blijken te geven aan de constructie (159,
157, 157, 1575, 1576, 1586, 1589, 1508, 1509, 150, 151, 152, 155,
1550, 1552, 155, 155, 1555, 1557). De palenzetting van deze binnenconstructie
is niet volledig symmetrisch, alhoewel een duidelijke rechthoek (ongeveer 5,5 bij 8m)
waarneembaar blijkt.
Gebouw D bevatte 50 scherven of 19 mAi. Vermeldenswaard zijn de nokstaanders 1587
en 156; beide bevatten ze een bord in nOG-rG (2-) (fig. 162.1, ) waarvan één zelfs
met een zwarte coating op de rand overtrokken werd. in de eerste paal bevond zich ook
een wandscherf met gladdingslijnen in nOG-tn (fig. 162.). Ook in dit gebouw werden
wetstenen in dragende palen gevonden. Dit was het geval bij nokstaander 1587 (fig.
162.2) maar ook bij wandpaal 15 (fig. 162.7). uit deze laatste stamt ook een bodem
van een Drag.18/1 bord in leZ-SA (fig. 162.5), vooral daterend uit de periode 120/150 AD.
Ook een bodem van een bord in llW-tn Holw. 81f kwam uit deze dragende wandpaal (fig.
162.6). Deze laatste vorm zonder standring en met opgedeukte voet zou een aanwijzing
voor een latere datering in deze tijdsvork, i.c. eerste helft 2de eeuw (HAAleBOS 1990: 15) zijn,
al lijken latere uitlopers mogelijk (Vermeulen 1990: 85). toch valt het ook op dat er nog heel
wat lOK-Hm1-2 stukken aanwezig zijn. Globaal genomen is een datering in de periode 80200 AD voor dit gebouw het meest aangewezen, al kan een eerdere datering (tot ca. 150
AD) niet met volle zekerheid worden uitgesloten.
Figuur 157 en 158: Grondplan en coupes van gebouw D
(schaal 1/200)
11
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 159: Zicht op gebouw D vanaf de dump
Figuur 160: Problemen met grondwater
bij het couperen van paal 15436
Figuur 161: Zicht op paal 15436
tijdens het couperen
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 162: Selectie van het aardewerk uit verschillende structuren (schaal 1/3)
115
116
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
GeBOuW e (fig. 163)
Aansluitend bij gebouw D bevindt zich ten zuidwesten een cluster van sporen die langs westelijke
zijde vrij ernstig verstoord is door een grote recente waterput. Gezien het doorlopen van de
wand in een drietal paalsporen (1512, 151, 1521) en het voorkomen van een langgerekt
paalspoor (1526) in dezelfde lijn (fig. 16, 165) lijkt dit een aanwijzing van een doorlopende
wand. Dit langgerekt spoor zou te interpreteren zijn als wandpaal met een bijhorende nokpaal
in spoor 1102, terwijl de tegenovergelegen dragende wandpaal dan zou verstoord zijn door de
recente waterput. Opnieuw vormt dit een vertrouwd kruis- of ruitpatroon dat ongeveer 12,5m
lang en 6m breed is. er bevinden zich eveneens een aantal verspreide en kleinere paalsporen
binnenin de mogelijke constructie, waar door de verstoring echter geen lijn in te herkennen
valt. Dat gebouw e niet als éénfasige constructie gebouwd werd met gebouw D lijkt evident
uit de grote verschillen in dieptes van de dragende palen. Bovendien is er ook sprake van een
onregelmatigheid in de stand van de hypothetische middenstaander (nokpaal 1587/1588).
Andere mogelijkheden zijn dat gebouw e na de aanleg van gebouw D als lichtere constructie
werd aangebouwd of dat het een herzetting betreft, waarvan de noordelijke nokpaal exact op
dezelfde plaats ligt als de zuidelijke nokpaal van gebouw e. Gezien het goed aansluiten van
de constructie bij gebouw D, wordt ervoor geopteerd om de hypothese als aanbouw bij een
bestaand hoofdgebouw als iets meer valabel te beschouwen.
Figuur 163: Gebouwen D en E (schaal 1/400)
Figuur 164 en 165: Paalspoor 15426 in vlak en coupe
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
117
GeBOuW F (fig. 166)
een kleine 15m ten zuiden van gebouw A bevindt zich een andere constructie die slechts
bewaard is in de uitstaande nokstaanders. Paalsporen 12015 (fig. 167) en 1205 zijn
respectievelijk 0,5 en 0,m diep bewaard en de onderlinge afstand bedraagt – net zoals bij
gebouw D – 1m. De oriëntatie staat met nW-ZO echter haaks op de oriëntering van vrijwel
alle andere romeinse gebouwen.
Gebouw F bevatte slechts 1 scherven, goed voor mAi. Vermeldenswaardig zijn een
wandscherf in llW-tn en 12 wandscherven in lOK-Hm1-2. Opvallend is opnieuw het
voorkomen van een wet- of wrijfsteenfragment in een nokpaal (12015) (fig. 162.8). Dit
gebouw is moeilijk nauwkeurig te dateren. een algemene tijdsvork 70-210 AD op basis van de
terra nigra scherf lijkt het meest plausibel.
GeBOuW G (fig. 168)
Ook gebouw G bestaat slechts uit 2 zware sporen (15529, 1552) die slechts op 8m afstand
van elkaar liggen. De diepte van de paalsporen bereikt 0, tot 0,5m. Deze mogelijke structuur
bevindt zich op ongeveer 15m ten zuidwesten van gebouw B en heeft eenzelfde oriëntatie.
Dit gebouw leverde slechts 7 scherven, goed voor amper 2 mAi op. Behoudens 6 lOK-Hm1 scherven is het vooral een randfragment van een klein bekertje in nOG-tn dat in het oog
springt (fig. 162.9). Dit stuk valt te identificeren als een drinkbekertje type Holw. 1d dat
voornamelijk in de Flavische tijd en eerste helft 2de eeuw dateert. Het gebouw zou dan ook
kunnen dateren tussen 80-150 AD, al gebied het schaarse schervenaantal ons deze datering
met de nodige voorzichtigheid voorop te stellen.
Figuur 166: Gebouw F (schaal 1/200)
Figuur 167: Nokpaal 12015
Figuur 168: Gebouw G (schaal 1/200)
118
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
B. Kleine bijgebouwen
net ten noordoosten van gebouw D bevindt zich aansluitend bij de nokpaal (1558) een
vierpalige spieker (met paalsporen 159, 1561, 1567 en 1568) van dezelfde oriëntering
met zijde 2,7m (fig. 169).
net ten oosten bevindt zich mogelijk nog een ietwat anders geconstrueerd bijgebouw. Het
betreft wel een vierpalige kernconstructutie, die zeer licht trapeziumvormig is, met zijden van
2,9 en m, maar waarbij de twee meest noordoostelijk gelegen palen (1551, 1570) vrij zwaar
gefundeerd zijn (fig. 170). De twee andere palen (155, 158) zijn lichter uitgebouwd, maar
toch nog steeds groter in grondvlak dan de doorsnee paal. Centraal tussen de twee zware
palen bevindt zich in de noordoostelijke wand een kuil of paalspoor (155) dat mogelijk in
verband staat met de constructie. uit de paalkuilen van deze spieker komt weinig aardewerk.
een rand, van een wat wellicht een kom in llW-rG type Holw. 16 (fig. 171.) is, en een
(kook)potrand in hetzelfde baksel (fig. 171.5). Samen met een geprofileerde rand van een
bord in lOK-Hm2 (fig. 171.2) vertegenwoordigen het weinige diagnostische materiaal. Holw.
16 is een vorm die in Flavische tijd en de 2de eeuw thuishoort.
Op een zestal meter richting sleufwand bevindt zich een iets dubieuzere reconstructie. Het
zou een 6-palig (1572, 157, 1575, 1577, 1587, 1588), rechthoekig gebouwtje
kunnen zijn met afmeting 2 x m. er ontbreekt echter een hoekpaal (wat verklaarbaar is door
wateroverlast op dit deel van het vlak).
Gezien de aanwezigheid van een behoorlijk aantal verspreide paalsporen is het vrij waarschijnlijk
dat een aantal mogelijke constructies niet werden herkend, enerzijds door hun gebrekkige
bewaring, anderzijds door het voorkomen in (niet zo dense) palenzwermen.
Figuur 169: Romeinse spieker (schaal 1/100)
Figuur 170: Romeins bijgebouw (schaal 1/100)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
119
Figuur 171: Romeins aardewerk uit verschillende structuren (schaal 1/3)
C. Waterputten
in het laatst aangelegde vlak (fase 1b) werden drie grote, circulaire sporen aangetroffen waarvan
direct vermoed werd dat het om waterputten zou gaan. De sporen werden toegankelijk voor
onderzoek gemaakt door de installatie van grondbemaling. Het onderzoek kon vrij nauwkeurig
worden uitgevoerd door het volledig manuele opgraven.
WAterPut 15001 (fig. 172, 173, 174, 175)
De eerste hier besproken waterput (15001 – waterput A) situeert zich in de depressie, dicht
aangesloten tegen gracht 1500. Het betreft een circulaire verkleuring die in het grondvlak
een diameter van 2,75m bereikt. De maximale diepte van het spoor bedraagt 1,m onder
het grondvlak. in coupe vertoont de structuur een komvorm waarvan de vulling bestaat uit
een dik opvullingspakket bovenaan met daaronder een opeenvolging van verschillende lagen.
een beschoeiing ontbreekt, alhoewel het spoor wel watervoerend moet zijn. mogelijk is het
eventueel aanwezige hout vergaan door een fluctuerende grondwatertafel of een wijziging
van de permanente grondwatertafel. Deze kuil wordt toch geïnterpreteerd als waterput in de
ruime zin van het woord, meer specifiek misschien beter te omschrijven als waterkuil. Deze
kuil bevindt zich het dichtst bij gebouw A, op ongeveer 20m.
Deze put leverde amper 2 scherven of 5 mAi uit de opvullingslagen van de structuur. Behoudens
een halsfragment van een kruik in SV-KW (fig. 176.1) zijn een mortarium met horizontale rand
in BAV-mOr (fig. 176.2) en een doliumrand in nOG-DOl- met randverdikking te vermelden,
een type dat door Vermeulen (1992: 95) in de 2de of de eeuw wordt gedateerd (fig. 176.). uit
het geheel van voorliggende scherven kan de datering van deze structuur slechts algemeen in
de periode 70-250 AD worden geplaatst.
120
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 172: Waterput 15001 (schaal 1/50)
Figuur 173: Waterput 15001 in het vlak
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 174: Doorsnede op waterput 15001
Figuur 175: Onderkant van waterput 15001 in het vlak
Figuur 176: Selectie van het aardewerk uit waterput 15001 (schaal 1/3)
121
122
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
WAterPut 1500 (fig. 177, 178, 179, 180, 181,182, 183, 184, 185, 186)
Spoor 1500 (waterput B) werd opgemerkt als grote ronde vlek op ongeveer 20m ten oosten
van potstalgebouw C. Dit circulair spoor meet in doorsnede ,5m, waarbij de kern donker
verkleurd was. in coupe bleek het om een duidelijke trechtervorm te gaan, met een inzakkingsof opvullingspakket en een behoorlijk goed bewaarde houten beschoeiing. Vanaf 1,m onder
het opgravingsvlak werd het eerste hout aangetroffen. Hier was de kuil in grondvlak nog 2,6m
in doorsnede. Deze beschoeiing is vierkant en nog een 1,2m hoog bewaard. De oriëntatie
van de bekisting is net als bij de gebouwen nO-ZW. De maximale diepte bedraagt bijgevolg
maximaal 2,5m onder het opgravingsvlak. De bekisting bestaat uit horizontale balken die in
elkaar zijn gehaakt door middel van uitsparingen aan de hoeken. er zijn lagen van deze
balken goed bewaard en de bovenste minder. Binnenin is de beschoeiing verstevigd door vier
verticale, aangepunte hoekbalken en horizontale, aan de binnenkant halfuitgeholde stutten
of dwarsstijlen. Deze vrij zware en stevige structuur heeft een binnenafmeting van 1 bij 1m,
terwijl de balken gemiddeld 1, tot 1,5m lang zijn.
Figuur 177: Grondplan en coupes van waterput 15300 (schaal 1/50)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 178: Waterput 15300 In het vlak
Figuur 179: Dwarsdoorsnede door de bovenste vulling van waterput 15300
12
12
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 180: Zicht op het vlak ter hoogte van de vierkante bekisting van waterput 15300
Figuur 181: Zicht vanuit de tegenovergestelde hoek, met plank met uitgespaarde cirkelsegment
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 182: De houten bekisting van horizontale balken d.m.v. inkepingen in elkaar gehaakt
Figuur 183: Zicht op twee van de vier hoekstaanders
125
126
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 184: De bekisting van waterput 15300 in detail
Figuur 185: Detailopname van de methode van het ineenhaken van de bekisting
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
127
Figuur 186: Dwarsdoorsnede op waterput 15300
uit waterput B werden 7 scherven of 69 mAi gerecupereerd. een onderscheid dient echter
gemaakt te worden tussen materiaal uit de insteek (107 scherven of mAi) enerzijds, en
de lagen die tijdens het functioneren, dichtslibben en tot slot opvullen van de put tot stand
kwamen (267 scherven of 66 mAi). Binnen deze sequentie werden tijdens de opgraving
verschillende lagen onderscheiden, gaande van de eerste opvulling, onderaan en binnenin
de houten beschoeiing, tot een laatste “inzak” waarbij de put slechts als een ondiepe kuil of
depressie in het landschap zichtbaar moet zijn geweest. een opvallend groot aantal scherven,
209 van de 7 die in totaal werden aangetroffen in waterput B, komen uit deze depressie.
Ze vertegenwoordigen een mAi van 7 op een totaal van 69 voor de volledige structuur. Dit
betekent dat een groot deel van de vondsten uit de put niet de werking ervan dateert of een
beeld schetst van de aardewerkaanvoer ten tijde van het functioneren, dan wel het gebruik
van het putrestant als stortplaats (tab. 2; graf. 5). Het is tevens duidelijk dat de laatste stortfase
het breedste ceramologisch beeld naar aardewerkcategorieën toe toont, wat te verklaren valt
door de hoge aantallen scherven wat de significantie van de waarnemingen opdrijft.
TS
insteek
in beschoeiing
boven beschoeiing
L12
L11
L10
L9
L8
Laag A-B
inzak
totaal
TN
GEV
1
1
KW
1
2
RG
1
3
MOR
DOL
AMF
1
1
1
HGM
1
1
1
1
Zoutc
1
2
3
2
1
1
1
1
1
6
4
1
1
1
5
7
3
3
1
1
6
1
9
6
3
14
13
4
4
4
11
1
Tabel 2: Waterput B (15300). Verspreiding van de belangrijkste aardewerkcategorieën
over de verschillende lagen van de put op MAI-basis
128
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
inzak
Laag A-B
TS
L8
TN
L9
GEV
L10
KW
RG
L11
MOR
DOL
L12
AMF
boven beschoeiing
HGM
in beschoeiing
Zoutc
insteek
0
5
10
15
20
25
30
35
40
Grafiek 5: Waterput B (15300). Verspreiding van de belangrijkste aardewerkcategorieën
over de verschillende lagen van de put op MAI-basis
Waterput B: bovenste opvulling of inzak: laatste gebruik als stortplaats (fig. 187)
uit deze stortfase komen 209 scherven of 7 mAi. in leZ-SA zijn het ondermeer een randscherf
van een Drag. 18/1 of 1 en een bodem van een Drag. 6 (fig. 187.1-2). Beide stukken
dateren algemeen in de 2de eeuw. Verder werd binnen de groep fijne waar wat terra nigra in
llW-tn en nOG-tn opgemerkt, evenals een wandscherf in COl-CC. Bij de kruiken werden
randjes gevonden van kruiken in SV-KW (fig. 187.-). Mortaria zijn aanwezig met de vormen
Vanvinkenroye 52-5 (fig. 187.12) in llW-mOr met opstaande randlijst, typisch voor de de
eeuw, en Vanvinkenroye 7 (fig. 187.1) in mOS-mOr. een doliumrand en- wand in nOGDOl- (fig. 187.1-15) vertegenwoordigen de component opslagwaar. Verder werden heel wat
randjes van recipiënten in nOG-re en llW-re gevonden (fig. 187.6-11) en lOK-Hm1-2 (fig.
187.16-19). Het gamma aan ceramiek uit deze stortfase is opnieuw zeer divers. Chronologisch
overspant het de 2de eeuw met uitlopers naar de de eeuw (ca. 100-210 AD).
Waterput B: gebruik- en dichtslibbingslagen (laag A, B, 8, 9, 10, 11, 12, boven beschoeiing,
binnen beschoeiing) (fig. 188)
uit deze lagenreeks komen 58 scherven of 29 mAi. Opnieuw werden enkele scherven terra
sigillata in leZ-SA gevonden. Het betreft een Drag. rand- en bodemscherf, de laatste met
slecht ingestempelde en bijgevolg onleesbare naamstempel; misschien betreft het zelfs een zgn.
Strichstempel (fig. 188.1-2). Op een leZ-SA bodem van een Drag. 6 rest enkel de nominatiefuitgang
–VS. terra nigra is opnieuw vertegenwoordigd door de kom Holw52a in llW-tn (fig. 188.), maar
ook door een bodem en een randscherf van een kleine, gedrongen bekervorm in nOG-tn (fig.
188.5-6). een geprofileerde rand van een terra nigra bord in llW-tn behoort het type Deru A52
toe, een vorm die tot rond ca 150 AD in productie moet zijn geweest (fig. 188.7). Jonger is dan
weer een wandscherf van een metaalglansbeker in mOS-BS, mogelijk zelfs van een niederbieber
2-beker uit de late 2de of de eeuw (fig. 188.8). uit dezelfde tijd stamt een mortarium in mOS-mOr
(mogelijk zelfs rijnlands) Vanvinkenroye 52-5 met hamerrand (fig. 188.9). een stempel op een
horizontale mortariumrand in llW (fig. 188.10) is helaas onleesbaar geworden, het is de eerste ons
bekende stempel op dit soort aardewerk. tot slot vermelden we nog in nOG-re-2 een bord met
wandgladding en een kookpotrand (fig. 188.11-12), in nOG-DOl een wand met golflijnversiering
en een eenvoudige rand (fig. 188.1-1) en in lOK-Hm-2 een (kook)potrand (fig. 188.15).
Ondanks zijn kleinere schervenaantal is het materiaal uit de dichtslibbingslagen van het
putlichaam qua samenstelling en datering vrij gelijkend aan dat van de stortfase (graf. 5), d.i.
2de en (vroege) de eeuw: ca. 100-210 AD.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 187: Selectie van het aardewerk uit waterput 15300 (schaal 1/3)
129
10
Archeologisch onderzoek
Figuur 188: Selectie van het aardewerk
uit waterput 15300 (schaal 1/3)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 189: Groot fragment van een maalsteen uit waterput 15300
Figuur 190: Maalsteenfragment in poreuse steen uit waterput 15300
11
12
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Waterput B: insteek
uit de insteek stammen 107 scherven of slechts mAi. Het betreft o.a. 105 sterk
gefragmenteerde llW kruikwaarscherven, wellicht afkomstig van één en dezelfde kruik. Op
basis van dit schaarse schervenaantal kan de aanleg van de put slechts algemeen in de periode
70-250 AD worden gedateerd.
Behalve aardewerk werd er ook nog een grote fractie aan andere vondsten gerecupereerd uit
waterput 1500. in totaal een 6-tal kleine tot grote fragmenten (tot 1/de) van maalstenen
in verschillende steensoorten (grijs, roos en paars; zeer poreus tot zware en harde steen). De
mooiste exemplaren vertonen nog een centraal gat en een holte voor de aandrijfstok (fig.
189, 190). in totaal werden ook 25 kleine en grote fragmenten van tegulae aangetroffen en
1 fragment Doornikse kalksteen.
Waterput B: dendrochronologische datering
Begin 2009 (vlak voor het layouten van dit rapport) werden door K. Haneca een vijftal
waterputten van de site Flanders expo dendrochronologisch onderzocht. Voor waterput B
leverde dit een veldatum op tussen 99 en 12AD voor de boom waaruit de bekisting werd
gemaakt (HAneCA 2009). Dit lijkt grotendeels in overeenstemming met het aardewerk te zijn.
WAterPut 1572 (fig. 191, 192, 193, 194, 195, 196, 197, 198)
net als waterput 15001 bevindt spoor 1572 (waterput C) zich net in de depressie. De structuur ligt
op amper m van gebouw D verwijderd en situeert zich net in het verlengde van de nokpalenas.
Het is onregelmatig van vorm, die grosso modo als afgerond ruitvormig tot onregelmatig
ovaal kan worden bestempeld. De maximale doorsnede bedraagt ,75m bij gemiddeld m. in
dwarsdoorsnede vertoont ook deze kuil min of meer een trechtervorm waarbij de vierkante
beschoeiing bewaard is vanaf 0,8m onder het opgravingsvlak. Daar tekent zich wel een grove
cirkel af met een diameter van 2,6m. De houten beschoeiing vertoont eveneens een nO-ZW
oriëntering. in totaal is deze bekisting nog 1,2m hoog bewaard, wat de maximale diepte 2m
onder het opgravingsvlak maakt. De houten beschoeiing bestond uit horizontale balken die door
middel van inkepingen in elkaar waren gehaakt. De balken waren gemiddeld 1,2m lang (20cm
breed en minimum 5cm dik) en vormden een vierkante binnenafmeting met zijde 0,8m. er waren
5 van deze horizontale lagen van in elkaar gehaakte balken bewaard. De vulling in de bekisting
was erg gelaagd, daarboven gaat het wellicht om een typische inzak en eventueel opvulling.
uit waterput C werden 9 scherven, goed voor 1 mAi gerecupereerd. uit de insteek en de
bovenste vulligsniveau’s komen verschillende bodemfragmenten en een wandfragment van
dunwandige bekers in nOG-tn types Holw. 26 of 27, te dateren in de 1ste of vroege 2de eeuw
(fig. 199.1, 2, 6, 8, 9). eén ervan draagt zelfs de stempel “VVu”, een vooralsnog niet te
identificeren stempeltype (persoonlijke communicatie x. Deru, université lille-). terra nigra is
opvallend goed vertegenwoordigd in deze context, met 5 mAi, net als het lOK-Hm-1 baksel
(fig. 199.-5) onder andere met uit de insteek een scherf versierd met puntversiering (fig.
199.), een decoratie die in late ijzertijd context werd aangetroffen in Aalter (De ClerCq et al.
2005b) en in vroeg-romeinse context in Sint-martens-latem (Vermeulen 1989: 8). uit de laatste
inzakkingslagen komen een bodemfragment van een mortarium in BAV-mOr (fig. 199.10),
een bekerbodem in nOG-re-2 (fig. 199.7) en een doliumrand in nOG-DOl-2 (fig. 199.11).
Deze context valt op door het hoge aandeel dat terra nigra en handgemaakt aardewerk
inneemt. Daarmee contrasteert deze structuur met de andere waterputten en de gebouwen,
met uitzondering van gebouw A (zie infra). De vormen uit de insteek en opvulling geven een
datering aan van de 1ste tot in de vroege 2de eeuw (ca. 25-125 AD).
Begin 2009 werd ook op het hout van deze waterput een dendrochronologisch onderzoek
uitgevoerd. De veldatum voor de bekisting situeert zich tussen 76 en 101 AD (HAneCA 2009),
wat in overeenstemming lijkt met het aardewerk.
Archeologisch onderzoek
1
Figuur 191: Grondplan en coupes van waterput 15472 (schaal 1/50)
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 192: Waterput 15472 in het vlak
1
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 193: Doorsnede van de bovenste vulling tot op het niveau van het hout
Figuur 194: Vlak aangelegd ter hoogte van de vierkante bekisting
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 195: Detailopname van de bovenkant van de beschoeiing van waterput 15472
Figuur 196: Vooraanzicht op de beschoeiing van waterput 15472
15
16
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 197: Detailopname van het systeem van ingehaakte balken
Figuur 198: Dwarsdoorsnede op waterput 15472
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
17
Figuur 199: Aardewerk uit waterput 15472 (schaal 1/3, tenzij anders aangegeven)
TS
0%
ZC
8%
TN
38%
HGM
23%
AMF
0%
DOL
8%
MOR
8%
RG
8%
OX
0%
KW
7%
GEV
VRP 0%
ZW 0%
0%
Grafiek 6: Verhoudingen van de verschillende aardewerkcategorieën
op MAI basis in waterput C (totaal = 49; MAI = 13)
D. Grachten
tegen de noordoostelijke sleufwand aan bevindt zich een romeinse gracht (1500) (fig. 200).
Dit is de enige duidelijke gracht van de site, wat vrij opmerkelijk is. De gracht kon in twee
delen slechts over een lengte van 5m gevolgd worden. De breedte bedraagt gemiddeld
1,2m, terwijl de maximale diepte op 0,5m onder het opgraafvlak bereikt wordt. in doorsnede
vertoont de gracht een tweedelig verloop, een oostelijk dieper en komvormig gedeelte en een
westelijk uitloop die iets minder diep is met een vlakke bodem. De gracht lijkt de verschillende
erven te omzoomen langs noordoostelijke richting, bovendien ligt ze net in de depressie en zal
ze bijgevolg ook een drainerende functie gehad hebben.
18
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 200: Doorsnede op gracht 15004
Figuur 201: Enkele greppels tijdens het afgraven van het vlak
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
19
uit gracht 1500 komt een doliumfragment in nOG-DOl, een kruikscherf in SV-KW; twee
scherven van zoutpotten in nOG-ZC2 en vier lOK-Hm-1 wandscherven. Vermeldenswaard is
een bodem van een grote container Holw 19-12 in llW-rG (fig 171.1). Deze containers
komen voor tussen 70-250 AD.
E. Greppels
Op het opgravingsterrein bevonden zich verschillende sporen die als greppel kunnen worden
geïnterpreteerd. twee maal komen ze enkelvoudig voor, maar eenmaal bevindt er zich een
groep greppels vlak bij elkaar.
een eerste spoor (15275) bevindt zich in het oostelijk gedeelte van de opgraving. Het betreft
een 6m lange en gemiddeld 0cm brede greppel die nO-ZW is georiënteerd. De diepte is
onregelmatig maar is meestal vrij ondiep. Dit spoor vertoont in ZW-richting een hoek naar
het nW en lijkt bovendien min of meer een zone te omlijnen die een behoorlijke densiteit aan
romeinse (paal)sporen herbergt.
Aan de andere zijde van deze concentratie van romeinse paalsporen is er een tweede ondiep
bewaarde greppel (1516). Dit exemplaar is 7,5m lang en eveneens gemiddeld 0cm breed met
een nO-ZW-oriëntatie. in ZW-richting bevindt zich ook een hoek zonder verder verloop naar
het ZO. Dergelijke hoeken lijken meestal geassocieerd te zijn met ingang- of doorgangpartijen.
De doorgang van greppel 1516 blijkt net aan te sluiten bij de hoek van gebouw D, net bij de
mogelijke aansluiting van de latere fase of uitbreiding e. Opvallend is de aanwezigheid van kleinere
paalsporen en deze greppels in dit deel van het vlak. mogelijk houdt dit verband met mogelijke
erosie en bijgevolg slechtere bewaring voor de hoger op de helling gesitueerde sporen.
meer naar het westen bevindt zich een concentratie van verschillende erg ondiepe greppeltjes
(meeste zonder spoornummer, behalve 1550 en 1552) (fig. 201). Over een lengte van
5m konden een twaaltal greppels gevolgd worden die een nW-ZO verloop vertonen en de
bocht naar een haaks traject. De totale maximale breedte waarover de vastgestelde greppels
zich bevinden, bedraagt een 2,5m. mogelijk zijn deze erg ondiepe en smalle greppels te
interpreteren als karresporen, en gaat het om een lokaal weggetje waarvan enkel de diepste
sporen zijn bewaard, net ter hoogte van een bocht of afsplitsing.
F. Kuilen en verspreide paalsporen
Verspreid over het terrein bevinden zich nog een aantal sporen die met grote mogelijkheid tot
de romeinse periode kunnen gerekend worden. Het gaat vooral om paalsporen en in mindere
mate over een aantal kuilen (alhoewel het ook om grote paalsporen kan gaan). een fractie
daarvan bevindt zich verspreid over het terrein, al dan niet aansluitend bij andere romeinse
grote structuren, en frequent tussen sporenconcentraties uit de ijzertijd. Het is dan ook niet
met zekerheid uit te sluiten dat het effectief ook om romeinse sporen gaat. Gezien het
niet altijd even duidelijke onderscheid tussen een ijzertijd- en een romeins spoor bestaat de
mogelijkheid dat het om intrusieve scherven gaat. iJzertijdscherven in een romeinse context
zijn eveneens vaak voorkomend op deze site. Dat maakt het vaststellen van periodes niet altijd
even evident. toch duiden enkele vondsten op een zekere romeinse datering voor een aantal
geïsoleerde paalsporen tussen de ijzertijdexemplaren.
ter hoogte van het gebouw D bevindt zich een cluster van paalsporen die langs twee zijden
min of meer omzoomd worden door twee greppels. Wellicht behoren alle sporen tot éénzelfde
erf. er werden in deze palenzwerm een aantal configuraties herkend die te interpreteren zijn
als gebouw (zie supra), het is bijgevolg goed mogelijk dat een aantal sporen te linken zijn aan
niet herkende gebouwplattegronden. De overige sporen kunnen zowat elke erffunctie (van
afrasteringspaal tot veepaal) vertolken, zonder dat er ooit uitsluitsel over kan bekomen worden.
ten oosten en ten zuiden van potstalgebouw C bevinden zich nog een aantal erg verspreide
paalsporen. uit de verschillende losse sporen komt meestal sterk gefragmenteerd aardewerk.
eén fragment met indrukken op de schouder (fig. 171.6) springt daarbij in het oog.
10
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
G. Brandrestengraven
Verspreid in het vlak bevinden zich twee sporen die als brandrestengraf te interpreteren zijn.
Het eerste aangetroffen exemplaar (102) bevindt zich centraal in het vlak, op zo’n van de
westelijke sleufwand (fig. 202, 20, 20). Bij het aanleggen van de sleuf werd het spoor vrij
snel opgemerkt en werd het wat minder diep afgegraven dan het eigenlijke opgravingsvlak.
Figuur 202: Grondplannen en coupes van spoor 10432
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
Figuur 203: Brandrestengraf 10432 in het vlak
Figuur 204: Coupe op brandrestengraf 10432
Figuur 205: Zoutcontainer uit spoor 10432 (schaal 1/2)
11
12
Archeologisch onderzoek
Figuur 206: Brandrestengraf 15242
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Figuur 207: Dwarsdoorsnede op het brandrestengraf
Daardoor kon een behoorlijk deel van de resterende vulling onderzocht worden. Het spoor
is langwerpig rechthoekig en is behoorlijk lang met 2,m, de breedte bedraagt 0,7m. in
doorsnede vertoont de vulling een typisch houtskoolrijk pakket op de bodem en langs de
wanden, maar een zandige inzakkingslaag daarboven. De bodem is vlak met een gemiddelde
diepte van cm maar vertoont een onregelmatigheid in de noordoostelijke hoek, die met
0cm iets dieper lijkt uitgegraven. Dit graf viel op door een groot aantal fragmenten nOG-ZC1;
terug te voeren tot één mAi. enerzijds werden er wandscherven en één randscherf nOGZC1 geteld (fig. 205); anderzijds werden ook twee sterk beschadigde randen van dikwandige
zoutpotten nOG-ZC2 gevonden (1 mAi). Andere vondsten betreffen drie wandscherven SVKW; één wand lOK-Hm1, één bodem en 18 wandscherven in nOG-ZW1 en één wandscherfje
in nOG-tn. De datering van dit complex moet bij gebrek aan eenduidige dateringscriteria
algemeen blijven: ca. 70-250 AD.
Op ruwweg 90m van het eerste brandrestengraf, bevindt zich tegen de oostelijke sleufwand
een tweede exemplaar (1522) (fig. 207, 208). Dit spoor is eerder vierkant in het vlak, met een
zijde van 60cm. Het spoor is echter zeer ondiep bewaard met amper 7cm resterende diepte. De
vulling is erg houtskoolrijk. Structuur 1522 werd op het terrein herkend als brandrestengraf.
uit de vulling kwamen 2 verbrande wand- en bodemscherven te voorschijn van een (kook)pot
in lOK-Hm1 waarvan slechts de bodem op betrouwbare wijze gereconstrueerd kon worden
in tekening (fig. 171.2). Het vrij systematische meegeven van handgevormde (kook)potten
op de brandstapel en de minst verbrande resten ervan in het graf, is een gebruik dat pas vrij
recent kon opgemerkt worden in het noord-menapische gebied (De GrOOte et al. 1999/2000).
Wellicht is het te wijten aan het weinig of niet zeven van grafinhouden en het fragiele karakter
van verbrand handgemaakt aardewerk in het bijzonder.
Deze graven zijn te interpreteren als geïsoleerd op het erf of in het landschap voorkomende
graven, in tegenstelling tot de in grafvelden voorkomende tegenhangers. Dit fenomeen is
reeds enige tijd herkend en ondertussen meermaals vastgesteld (De ClerCq 2000: 2).
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
1
7.5.4. AARDEWERkSynTHESE En InTERpRETATIE
A. Analyse
in totaal werden 2208 scherven, goed voor 96 mAi geteld. Deze kunnen opgedeeld worden
volgens drie criteria. uit grotere, significante structurele gehelen werden 192 scherven
gerecupereerd, goed voor 29 mAi (tab. ). meer dan een derde hiervan werd gevonden in
de staanderkuilen en de potstal van gebouw C (6% van het totale mAi). Daarnaast nemen
de staanderkuilen van gebouw A (10%) en waterput B (18%) ook een belangrijk aandeel in.
uit enkele aparte structuren (spieker bij gebouw D, graf, kuil, gracht) kwamen nog eens 156
scherven te voorschijn, ze vertegenwoordigen slechts 16 mAi. uit losse sporen (opgelijst in
bijlage) kwamen nog eens 16 scherven aan het licht die een mAi van 88 vertegenwoordigen.
Het betreft dan wel 88 mAi, doch verdeeld over 56 individuele sporen zijn dit structuren met
zeer lage schervenaantallen. Voor verder gebruik in evaluatie van consumptiepatronen zijn de
laatste twee groepen dus eigenlijk weinig bruikbaar.
Structuur
gebouw A
gebouw B
gebouw C
gebouw C_potstal
gebouw D
gebouw E
gebouw F
waterput A
waterput B_insteek
waterput B_opvull
waterput C
SubSOM
Structuur
Gracht 15400
Spieker bij gebouw D
Graven
Kuil 11200
SubSOM
Losse sporen
SubSOM
SOM
295
0
624
497
50
14
6
23
107
267
49
1932
SOM
9
8
42
71
131
SOM
146
MAI
38
0
84
60
19
3
2
5
3
66
13
293
MAI
5
3
1
6
16
MAI
88
ALGEMEEN TOTAAL
2208
396
Tabel 3: Overzicht van de aantallen scherven en MAI gevonden per bestudeerde structurele eenheid
800
700
Minimum Aantal Individuen
600
Totaal aantal scherven
500
400
300
200
100
Grafiek 7: Stapeldiagram van het aanwezige aardewerk op de site verdeeld
volgens totaal aantal specimens en MAI, geteld per structurele eenheid
Losse sporen
Graven
Spieker
Gracht
waterput C
waterput B_opvull
waterput B_insteek
waterput A
gebouw G
gebouw F
gebouw D
gebouw C: potstal
gebouw C: palen
gebouw B
gebouw A
0
1
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
gebouw A
10%
gebouw B
0%
Losse sporen
22%
Graven
2%
gebouw C: palen
21%
Spieker
1%
0%
Gracht
1%
waterput C
3%
waterput B_opvull
17%
waterput B_insteek
1%
waterput A gebouw G
1%
1%
gebouw C: potstal
15%
gebouw F
1%
gebouw D
5%
Grafiek 8: Procentuele verhoudingen van het aangetroffen aardewerk
op basis van MAI per structurele eenheid (totaal aantal scherven = 2208; MAI = 396)
B. Interpretatie
B.1. Chronologie (graf. 9)
De hieronder opgestelde fasering is gebaseerd op de chronologische indicatoren die in
het aardewerk werden aangetroffen. We moeten er echter rekening mee houden dat de
tijdsspanne van de archeologische datering van het aardewerk wellicht veel ruimer is dan
de werkelijke gebruiksduur van het vaatwerk en dat sommige ensembles (gebouwen D, e
en F) weinig materiaal bevatten; gebouw B bevatte zelfs geen aardewerk. Voor de opbouw
van de chronologische analyse van de nederzetting moeten overigens meerdere elementen
in acht genomen worden zoals de stratigrafie (horizontaal en vertikaal), de resultaten van
natuurwetenschappelijk onderzoek zoals dendrochronologie en de studie van de materiële
cultuur. Onderstaande analyse is slechts gebaseerd op de studie van het aardewerk en dient
dus verder vergeleken te worden met de resultaten van de andere onderzoeken.
Op basis van de chronologisch diagnostische stukken aardewerk zijn twee bouwfasen
zichtbaar geworden in de nederzetting (graf. 9). een eerste ceramologisch zichtbare fase
omvat gebouw A, mogelijk gebouw G en de dichtslibbing van waterput C en strekt zich
uit van de (laat-) Flavische tijd tot net voor het midden van de 2de eeuw, grosso modo
twee generaties dus. in deze periode is er zowel terra sigillata uit Zuid- als Centraal-Gallië
aanwezig in de structuren, is het Keulse gevernist aardewerk nog niet voorhanden en
neemt het handgevormd aardewerk nog een voornaam aandeel in (ca 25-0%). in een
volgende fase die start rond of kort voor het midden van de 2de eeuw wordt een nieuw
gebouw opgetrokken, het grote woonstalhuis met potstal C. Waterput B slibde dicht in
dezelfde tijd. De opvulling van de potstal wijst erop dat de occupatie zich mogelijk nog
tot in de vroege de eeuw handhaafde, wat zou kunnen impliceren dat dit woonstalhuis
ook ongeveer twee generaties in gebruik bleef. in deze fase kenmerkt het ceramologisch
beeld zich door een daling van het aandeel in handgemaakt aardewerk (infra), een
aanwezigheid van hoofzakelijk Centraal- en een klein aandeel Oost-Gallische terra sigillata
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
15
250
200
150
100
50
0
Gebouw A
Gebouw G
Waterput Cdichtslibbing
Gebouw C
Waterput Bdichtslibbing en nazak
Grafiek 9: Veronderstelde fasering van de nederzetting op basis van het aardewerkonderzoek.
Gebouwen B en E konden niet nauwkeurig gedateerd worden
en werden daarom niet in deze grafiek opgenomen
uit de Argonnen, geverniste waar uit Keulen en het Argonnen- en moeselgebied; maasof rijnlandse mortaria met hamerrand en een stijging van het aandeel van de potten in
llW-baksel (infra). Veel doorslaggevende materiële indicatoren voor een drukke occupatie
tijdens de volle de eeuw zijn er echter ons inziens niet afleidbaar uit het aardewerk.
Onder andere het bijna niet voorkomen van geverniste waar uit de de eeuw en het
volledig ontbreken van terra sigillataproducten uit rheinzabern en trier zou er kunnen
op wijzen dat de occupatie in deze zone ten laatste stopte in de beginjaren van de de
eeuw. Gebouwen D, e en F zijn niet nauwkeurig dateerbaar en kunnen tot beide, of voor
gebouw B zelfs tot een andere fase hebben behoord.
Wanneer de chronologische gegevens vergeleken worden met deze van de nederzetting
opgegraven op het einde van de 80’er jaren (Vermeulen 199), dan valt een grote
overeenstemming op. Deze nederzetting lijkt weliswaar een generatie ouder te zijn waarbij
de oudste fase tot 0-70AD zou opklimmen (Vermeulen 199: 220, gebaseerd op enkele
scherfjes terra rubra die ons inziens mogelijk dunwandige SV-KW kan zijn), de eindfase
ervan is echter wel in overeenstemming te brengen. De auteur laat de nederzetting
weliswaar doorlopen tot 250 AD, maar geeft zelf aan (Vermeulen 199: 221; tabel 1) dat
er weinig contexten zijn uit deze fase (slechts 2) en dat bovendien typische de-eeuwse
importen ontbreken. De sporen uit de jongste fasen bevatten overigens soms een laat-2deeeuwse munt en aardewerk dat doorslaggevende dateringscriteria voor de de eeuw kan
aanreiken, zijn ons inziens niet in de spectra aanwezig. Het heeft er dus alle schijn van dat
beide nederzettingen in hun opgegraven sectoren en voor zover ceramologisch zichtbaar in
dezelfde tijd tot een eind kwamen en dat deze tijd dichter bij de eeuwwisseling tussen 2de
en de eeuw lag dan bij het midden van de de eeuw.
16
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
B.2. Gebruik en aanvoer van aardewerk in chronologisch perspectief
Voor de analyse van het consumptiepatroon, gebaseerd op het aardewerk, werd gekozen om
contexten te gebruiken die meer dan 10 mAi bevatten: gebouw A, C, D en waterputten B en
C. De potstal en paalkuilen van gebouw C werden, gezien hun gelijkaardige samenstelling en
datering, samen beschouwd. een onderscheid werd gemaakt tussen:
• aardewerk van de fijne categorie gebruikt voor consumptiedoeleinden; concreet betekent
dit luxewaar bestemd voor gebruik als tafelwaar zoals terra sigillata (kommen en borden),
terra nigra (borden en drinkbekers), geverniste waar (drinkbekers), zeepwaar (schenken),
pompeiaans rood (borden)
• aardewerk van de grove categorie bestemd voor het bereiden en mogelijk ook het
opdienen en nuttigen van de maaltijd bestaande uit oxiderend en reducerend gebakken
aardewerk (borden, kommen, deksels, (kook)potten), kruiken, wrijfschalen, handgevormd
tot traag gedraaid aardewerk (borden, kommen, deksels, (kook)potten)
• aardewerk bestemd voor de opslag en transport van voedsel zoals amforen; dolia en
zoutcontainers.
er werd gekozen voor deze brede groepen omdat door de fragmentatie van het aardewerk
het vaak niet meer mogelijk was te zeggen als een rand dan wel tot een bord; kom of zelfs
(kook)pot behoorde. uit de analyse (graf. 10) blijkt evenwel dat in beide fasen een heel divers
functioneel spectrum aan aardewerk in gebruik was dat de klassieke gebruiksgroepen van
ceramiek in noord-Gallië bevestigt. Voor de eerste ceramologisch zichtbare fase (ca. 80-150
AD) bestaat zowat de helft van het ceramisch spectrum uit aardewerk bestemd voor gewone
bereiding en consumptie; de fijne consumptiewaar neemt zeker 25% in; de rest is opslag.
in de structuren uit de daarop volgende fase (ca. 150-210 AD) verandert er eigenlijk weinig,
al is er een stijging waarneembaar van de gewone waar voor bereiding en consumptie van
gemiddeld zo’n 50 naar 60%. interessant is wel te noteren dat deze evolutie gepaard gaat
met een duidelijke daling in het gebruik van handgemaakt aardewerk in deze groep (graf. 11),
ten voordele van de gedraaide waar. Dit betreft echter een verschuiving in productiewijze en
aanvoermechanismen en – regio’s, niet in functioneel karakter van het vaatwerk.
Deze evolutie naar een minder gebruik (maar geen verdwijnen!) van handgemaakt aardewerk
vanaf de Flavische tijd werd reeds op meerdere locaties binnen het noordelijk deel van de Civitas
Menapiorum opgemerkt (Vermeulen 1992: 79, tabellen 6-7; 22, Fig. 12, data verzameld op
basis van specimentelling) maar is een tijdelijk fenomeen vermits er op verschillende plaatsen
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
Gebouw-A-palen
Waterput-C
Gebouw-C-potstal
Fase 1
Gebouw C-palen
Waterput-B
Fase 2
opslag
9
1
8
20
9
consumptie en bereiding: gewoon
20
7
39
46
42
consumptie fijn
9
5
13
18
18
Grafiek 10: Proportionele aandelen van aardewerk naar brede functionele categorieën op MAI-basis
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
17
een stijging van het aandeel handgemaakte waar in de de eeuw werd opgemerkt (De ClerCq
2005). Binnen de beperkte data beschikbaar uit Sint-Denijs-Westrem blijkt dat de toename aan
gedraaide waar in feite vooral herleidbaar is tot een toename aan import van het llW-baksel,
en dan voornamelijk van het llW-baksel voor gewoon aardewerk. een gemiddelde stijging van
10% naar 20% tussen fase 1 en 2 tekent zich af binnen deze bakselgroep. Ook de data van
Vermeulen met betrekking tot de eerste opgravingen op Sint-Denijs-Westrem, maar ook die in
Asper, eke, Sint-martens-latem en Kruishoutem (Vermeulen 1992: 79) bevestigen de daling van
het handgevormd aardewerk ten voordele van het gedraaide, gewone aardewerk maar wegens
gebrek aan bakselinformatie kan er niet worden nagegaan of deze evolutie ook effectief tot een
llW-stijging kan worden herleid, al is de kans daartoe o.i. vrij groot. Het beeld is echter wel in
overeenstemming met data uit andere sites in het Scheldegebied en het nederlandse Kust- en
rivierengebied waar een sterke toename van de verspreiding van het llW in de 2de en de eeuw
wordt waargenomen (De ClerCq & DeGrYSe 2008: 57). De complexen van Berlare-n5 (late 2de
eeuw) en Zele-Kamershoek (midden de eeuw) stroomafwaarts langs de Schelde leveren zelfs
percentages boven de 0% (De ClerCq et al. 2005a; 2005c).
100
90
80
70
Astitel
60
50
40
30
20
10
0
geb A
wp C
geb C
Fase1: ca.80-150AD
wp B
Fase2: ca. 150-210AD
HGM
23
23
15
14
GEDR
77
77
85
86
Grafiek 11: Evolutie van de procentuele verhouding tussen gedraaid
en handgevormd aardewerk doorheen de 2 fasen
Grafiek 12: Het aandeel van de LLW-bakselgroep over de twee fasen heen gezien,
vertoont een duidelijke stijging in de jongere structuren
18
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
C. Besluit
Het aardewerk van de preventieve opgraving Flanders-expo te Sint-Denijs-Westrem vormt een
typische staalkaart aan fijne en gewone ceramiek zoals die courant wordt aangetroffen op
landelijke sites in de noordelijke zandzone van de civitas Menapiorum. Hierbij tekent zich een
duidelijk regionale en lokale component af, en anderzijds een wijd spectrum aan importen
zoals terra sigillata uit de valleien van de tarn en Allier en uit de Argonnen, geverniste waar uit
het rijn- moezel en Argonnengebied, amforen uit Zuid-Spanje, en een hele reeks recipiënten
uit het noorden van Frankrijk (regio Bavay-Cambrai). De oudste diagnostische vormen en
baksels horen thuis in de Flavische tijd; de jongste in het begin van de de eeuw en lijken aan
te geven dat de plaats als boerderij vier generaties lang in gebruik is geweest.
Over maximum 10 jaar evolueert het aardewerkspectrum door de band genomen weinig
en kan het gekarakteriseerd worden als een functioneel (en dus typologisch) divers spectrum
dat volledig aansluit met vergelijkbare nederzettingen in noord-Gallie en met de eerder ten
zuiden opgegraven nederzetting in het bijzonder. De verhouding tussen het fijn aardewerk voor
consumptie enerzijds, en het grof voor consumptie evenals dat voor opslag doorheen de tijd en
over alle contexten heen gezien blijkt relatief constant te zijn, al zijn er enkele evoluties merkbaar.
Zo kan een evolutie worden waargenomen van een lokaal tot regionaal gebaseerde aanvoer naar
een geografisch meer uitgestrekte voorzieningszone voor aardewerk. De uit de Brabantse Wal
afkomstige Low Lands Ware neemt hier een belangrijk aandeel in; het werd wellicht langs de
Schelde aangevoerd alhoewel ook stroomopwaarts langs de Schelde gelegen ateliers producten
konden afzetten, zij het in veel beperktere mate. toch blijft ook in de latere geschiedenis van de
nederzetting de lokaal / regionale aanvoer van belang. tot slot verdient zeker het rituele gebruik
van aardewerk, samen met dat van wetstenen, nog vermeld te worden.
7.5.5. InTERpRETATIE, SynTHESE En BESLuIT: BoEREnERVEn In EEn RoMEInS LAnDSCHAp
Op zone 1 werden de grondsporen van een meerfasige landelijke nederzetting aangetroffen en
twee verspreid gelegen brandrestengraven. De opeenvolgende erven hebben een vergelijkbare
structuur waarbij een hoofdgebouw, enkele mogelijke bijgebouwen en een waterput kort bij elkaar
gelegen waren. Deze structuur werd ondertussen op verschillende locaties in zandig Vlaanderen
reeds opgemerkt, onder andere te Sint-Denijs-Westrem zelf (Vermeulen 199), in merelbeke (De
ClerCq et al. 200), in Aalter (De ClerCq & mOrtier 2001), in Sint-Gillis-Waas (Vermeulen & HAGemAn
1997) en in evergem-Kluizendok (lAlOO et al. 2008; De ClerCq et al. 2007).
De structurele opbouw van de gebouwen is vrij uniform. er werden drie duidelijke hoofdgebouwen
met een soortgelijke kernopbouw opgemerkt. Deze plattegronden bestaan uit zware dragende
nokpalen en één tot twee koppels ontdubbelde middenpalen die zo een éénschepige constructie
vormen met een min of meer kruisvormig paalverband. een mogelijke aanbouw tegen één van
deze constructies is gelijksoortig opgebouwd, alsook een kleiner gebouw. twee gebouwen
bestaan enkel uit twee zware nokpalen, daarnaast werden nog een tweetal spiekers herkend.
De vrij herkenbare bouwwijze, waarbij de druk van het dak niet enkel op de nokpalen maar
ook op de wanden rust, komt voor op een aantal sites in de buurt. Goed vergelijkbaar met
gebouwen A en C is het potstalgebouw van merelbeke – Axxes (De ClerCq et al. 200) en
enkele gebouwen te Brugge – refuge (HOlleVOet & HilleWAert 2002). Deze kernopbouw werd
eveneens recentelijk te erembodegem – Zuid iV herkend in een hoofdgebouw (persoonlijke
communicatie m. VAn De ViJVer & F. WuYtS). Het potstalgebouw C is quasi identiek aan een
potstalgebouw uit Kruibeke – Zwaluwbeek (persoonlijke communicatie J. VAn VAerenBerG,
ADW). Op de site van Sint-Denijs-Westrem zelf werden tijdens herbestudering van de oude
grondplannen een aantal van dergelijke types herkend. Het is duidelijk dat dit type gebouw
voorkomt zowel in zandgronden als in zandleemgronden ten westen van de Schelde.
Op het laagste gedeelte van het terrein werden drie waterputten onderzocht. Van één ervan
– waterput A ofwel 15001 – was de beschoeiing niet bewaard of nooit aanwezig. De twee
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
19
anderen hadden een gelijkaardige, vierkante houten beschoeiing die bestond uit verschillende
lagen horizontale balken die door middel van inkepingen in elkaar waren gehaakt (waterputten B - 1500 en C - 1572). eén van deze waterputten – waterput B – was verstevigd door
vier interne verticale en aangepunte hoekbalken die op hun plaats werden gehouden door
halfuitgeholde horizontale stutten. De vierkante houten beschoeiing komt vaak voor tijdens
de romeinse periode. De specifieke opbouwwijze van zogenaamde halfhoutinkepingen komt
minder frequent voor (AnSeeuW 1987: 228-20). Slechts twee sites zijn gekend voor de combinatie
van halfhoutinkepingen en hoekstaanders: Oelegem (De BOe & lAuWerS 1980: 18-19) en temse
(mertenS 1957: 18). Dit maakt het op zich een uitzonderlijke, maar niet ongekende, structuur.
Het aardewerk (en de dendrochronologie) liet toe om voor sommige structuren een chronologisch
kader te maken en zo een (gedeeltelijke fasering) voorop te stellen. uit een zelfde, eerste fase
van late 1ste tot vroege 2de eeuw zouden gebouw A (80-125/150 AD) en waterput C (1572; 25125 AD) stammen. De ruimtelijke informatie zou echter eerder een aansluiting doen verwachten
van gebouw A met waterput A (15001) en van waterput C met gebouw D. Deze twee andere
structuren leverden niet veel vondsten op, waardoor meestal een algemene datering noodzakelijk
was. toch sluiten deze dateringen – voor gebouw D 80-150/200 AD; voor waterput A 70-250 AD –
een mogelijke gelijktijdigheid niet uit. mogelijk betreft het twee chronologisch en ruimtelijk kort bij
elkaar geplaatste boerenerven bestaande uit telkens een hoofdgebouw, een waterput – maximaal
op 20m afstand en lager gelegen – en eventueel wat andere constructies. een tweede fase situeert
zich iets later in de tijd (2de tot begin de eeuw), aangezien op basis van het aardewerk vrijwel zeker
vastgesteld kon worden dat gebouw C en waterput B (1500) gelijktijdig in gebruik waren. Het
potstalgebouw dateert uit 125 tot 200 AD, de waterputopvulling uit 100-210 AD. Beide structuren
liggen op 20m van elkaar verwijderd, waarbij de waterput in het landschap lager aangelegd is
dan het gebouw. Deze fase, zeker bestaande uit deze twee structuren lijkt ontegensprekelijk een
landelijk boerenerf te zijn. De andere gebouwen kunnen op basis van het erg schaarse aardewerk
aan elk van de fases worden toegeschreven. Deze erven zijn te interpreteren als inheems-romeinse
boerderijen die op basis van de vondsten in aardewerk, opgenomen waren in een economisch
netwerk dat hen toegang gaf tot import uit verder af gelegen gebieden.
Deze opgraving vormt echter onderdeel van een groter archeologisch project dat zowel bestaat uit
recente én oude werfcontroles, proefonderzoeken en opgravingen. De samenvoeging van al deze
gegevens laten toe een groter romeins landschap te reconstrueren, waarbij verschillende boerderijen
gelijktijdig voorkomen en na verloop van tijd verplaatst worden; en waarbij een grote zone lijkt
voorbestemd te zijn voor funerair gebruik (HOOrne et al. 2008b). Het in de jaren ’80 vermoede wegtracé
lijkt echter niet te kunnen worden weerhouden. Deze unieke kans om over een groot gebied een
volledig landschap te onderzoeken is vrij uitzonderlijk in Vlaanderen en wordt enkel overtroffen door
onderzoek te evergem – Kluizendok (lAlOO et al. 2008; De ClerCq et al. 2007).
7.6. Recentere resten
Ook uit recentere periodes werden een heel pak sporen aangesneden (fig. 208). een aantal
niet gedateerde, ongeveer W-O georiënteerde greppeltjes liggen op 5 à 6m van elkaar. De
sporen zijn vrij ondiep bewaard en lijken in de post-middeleeuwen te plaatsen. tijdens de
opgraving werden in totaal een tiental kuilen uit dezelfde periode aangesneden. er zijn geen
duidelijke onderlinge verbanden en de sporen lijken erop te wijzen dat ze te maken hebben
met landbouw- of andere activiteiten binnen het akkerareaal.
Vooral in het zuidelijke deel van het opgravingsvlak werden vrij veel resten uit een militair
verleden aangetroffen. een van de meest markante sporen is een loopgracht met om de 12m
een circulaire uitsprong van 2m. De loopgracht is afwisselend 1,5m breed met tot 7m lange,
rechthoekige uitsprongen (in tegenovergestelde richting van de circulaire uitsprongen) van
m breed. De oriëntatie is grosso modo nnW-ZZO. Het totale tracé is ongeveer 80m lang.
net voor het noordelijke uiteinde, in het midden van een rechthoekige uitsprong, begint een
net niet haakse, ondiepere loopgracht 11m in oostelijke richting te lopen tot het opnieuw
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
150
Figuur 208: Grondplan met alle recente sporen en verstoringen aangeduid
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
151
een hoek maakt en met dezelfde oriëntering van de lange loopgraaf nog een 15-tal meter
verdergaat, vooraleer het te ondiep om opgemerkt te worden is, ofwel abrupt stopt. Het
zuidelijke uiteinde lijkt evenzeer in het niets te stoppen. in de proefsleuven werden betonnen
funderingen vastgesteld, die mogelijk een 55m lange en minstens 18m brede rechthoek
vormen. eventueel is dit de restant van een loodsfundering, waarbij de muren dezelfde
oriëntering hebben als de loopgraaf. De betonfundering ligt op 9m van het uiteinde van de
gracht. Zeer sporadisch werd de loopgraaf gecoupeerd, met een gemiddelde diepte van 0cm
onder het opgravingsvlak. De functie van deze loopgraaf lijkt duidelijk defensief. De ligging
vlak aan de rand van de depressie en dus het lagergelegen gebied blijkt betekenisvol. De exacte
functie van de langwerpig rechthoekige uitsprongen is niet te achterhalen. De betonfundering
zou kunnen wijzen op de aanwezigheid van een vliegveldloods.
een 18m voor het zuidelijke einde en vlak na de laatste circulaire uitsprong vertrekt met een erg
scherpe hoek een nieuwe loopgraaf die 0m lang is (fig. 209), en uitkomt op een t-splitsing.
na een stompe hoek loopt de loopgraaf nog 20m door tot de sleufwand. in tegenovergestelde
richting draait de loopgraaf na m terug naar het oosten. in de kromming is er een verbinding
naar een rechthoekige vergraving van 5,5 bij ,5m. een 5-tal meter na de bocht maakt de
loopgraaf aansluiting bij een vrij grote, deels onderbroken, u-vormige verstoring. De benen
van de u zijn ongeveer 22m lang en gemiddeld 8m breed, in totaal omsluiten ze een zone van
ongeveer 8 bij 20m. De loopgraaf is wellicht te interpreteren als een verbindingsloopgraaf, terwijl
de u-vormig mogelijk de stelling voor geschut omgrensd, alhoewel dit pure speculatie blijft.
De u-vormige structuur oversnijd een lange rechthoekige zone die lijkt te bestaan uit een
aaneenschakeling van rechthoekige sporen. De maximale lengte bedraagt 2m en de
breedte gemiddeld 2m. Verspreid over het terrein bevinden zich nog andere talrijke grote
en kleine verstoringen die in dezelfde periode als voorgaande sporen zijn te plaatsen. Vlakbij
de noordwestelijke sleufwand bevindt zich een rechthoekige gemetste structuur, waarvan
de functie moeilijk achterhaalbaar lijkt. tegen de noordoostelijke sleufwand situeren zich
ondermeer twee waterputten, waarvan één nog goed bewaard was met een gemetste
beschoeiing, terwijl de andere een veel grotere verstoring was die grotendeels uitgebroken
leek. Dwars over het terrein situeerde zich een rioleringstracé dat grondig vernield was, de
aanleg- of uitbraaksleuf liep in beide richtingen naar de uitgebroken waterput, waar ze
onderbroken was. De zone ter hoogte van deze waterput werd afgezoomd door een rij recente
kuilen op zeer regelmatige afstand. mogelijk gaat het om een perceelsafbakening zoals palen
met prikkeldraad.
Over het totale terrein bevindt zich een net van drainagegreppels, vaak nog met de aardewerken
pijpen aanwezig. Deze sporen worden soms oversneden door bovengaande sporen, maar
noch over deze sporen noch over de drainagegreppels zijn er duidelijke aanwijzingen naar
datering. toch lijken er voldoende aanwijzingen om ten minste een deel van de sporen toe te
wijzen aan de periode dat het terrein in gebruik was als militair vliegveld.
Figuur 209: Doorsnede op één van de loopgraven
152
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
7.7. Mogelijkheden voor verder onderzoek
tijdens de opgraving werden talrijke stalen (van diverse aard) genomen van verschillende sporen.
Dit biedt de mogelijkheid tot een natuurwetenschappelijk luik met aandacht voor zaden- en
vruchtenonderzoek, pollenanalyse, archeozoölogisch onderzoek, dendrochronologisch en
1
C-onderzoek. Ondertussen zijn al een beperkt aantal koolstofdateringen uitgevoerd en net
voor het drukken van dit rapport is op de twee romeinse waterputten dendrochronologisch
onderzoek uitgevoerd. Fondsen ontbreken tot op heden om verdere onderzoeken uit te
voeren, en momenteel worden de stalen dan ook bewaard in de Zwarte Doos.
Alhoewel sommige aspecten van deze basisrapportage reeds als een definitief wetenschappelijk
verslag kunnen worden beschouwd, blijven andere stukken zeker nog steken op het niveau van
de basisrapportage. Om de resultaten van deze opgraving op een uniform wetenschappelijk
niveau te tillen moeten zeker de resultaten met betrekking tot de ijzertijdfase dan ook zeker
verder verfijnd en in een vergelijkend kader worden geplaatst. De studie van structuren en de
vergelijking met vergelijkbare sites zou zeker ook nog nuttig blijken. Het natuurwetenschappelijk
onderzoek, zo noodzakelijk voor een zicht op de menselijke impact op het milieu tijdens de
ijzertijd en romeinse tijd, dient uitgevoerd en gepubliceerd te worden.
Ondertussen is dit rapport – alhoewel het over de eerste grootschalige opgraving handelt,
slechts een zoveelste in de rij van op zichzelf staande rapporten over het gefaseerde grootschalig
archeologisch onderzoek op Flanders expo. een doorgedreven synthese-onderzoek waarbij
alle archeologische gegevens (ook uit de jaren ’80, wat een grondige herverwerking vraagt,
zie hoofdstuk over de romeinse vondsten) samen worden gelegd, lijkt dan ook aangewezen
gezien het grote potentieel. De site heeft ondertussen een vrijwel volledig diachroon beeld
vertoond vanaf finaal-neolithicum tot heden, wat vrij uniek is in Vlaanderen. Alhoewel voor
persoonlijk gebruik een algemeen grondplan met alle beschikbare gegevens is opgesteld door
Johan Hoorne en door twee auteurs (Johan Hoorne en Wim De Clercq) al een herinterpretatie
van de romeinse nederzettingsplattegrond uit de jaren ’80 is gemaakt, ontbreekt het op
heden aan een globaal overzicht van de site. Het gevaar bestaat dat (bij het ontbreken van een
bindende factor) al deze informatie naast elkaar komt te staan, zonder dat gestreefd wordt
naar een geïntegreerde visie waaraan belangrijke interpretaties en vernieuwende hypotheses
kunnen gekoppeld worden.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
15
8. Synthese en besluit
Van 25 juni tot 1 oktober zijn op de terreinen ten noorden van de hallen van Flanders expo
naar aanleiding van een positief bevonden proefsleuvenonderzoek opgravingen uitgevoerd.
Ongeveer 1,6ha is vlakdekkend onderzocht waarbij grondsporen uit verschillende periodes
zijn aangetroffen.
De oudste grondsporen zijn drie vlak bij elkaar gelegen, grote, ovalen kuilen waarbij in de vulling
van één van deze kuilen aardewerkfragmenten van een finaal neolithische klokbeker, een
vuurstenen schrabber en een stenen gepolijst bijltje is aangetroffen. Wellicht zijn deze kuilen
te interpreteren als ondiep bewaarde vlakgraven uit het finaal neolithicum, een uitzonderlijke
vondst voor zandig Vlaanderen.
De meeste grondsporen stammen echter uit de ijzertijd. Op de site zijn vijf sporenclusters
opgemerkt waarin vaak een hoofdgebouw met een aantal bijgebouwen, kuilen en losse
paalsporen voorkomen. Verspreid buiten deze cluster bevinden zich nog andere bijgebouwen
en geïsoleerde kuilen en paalsporen. Opmerkelijk is dat quasi alle nederzettingsclusters en
verspreide nederzettingsstructuren een centraal in het vlak liggende zone vermijden. in deze
zone bevinden zich minstens 8 tot maximaal 1 kuilen (afhankelijk van de exacte aflijning)
die min of meer geordend liggen op twee parallelle lijnen. Het meest volledige aardewerk
werd aangetroffen in deze sporen, en rondom één van hen zijn de zeer ondiepe resten van
een kwartcirkelvormige greppel aangetroffen, die mogelijk het enige zijn wat rest van een
volledige greppel. Gezien het op het eerste zicht ontbreken van duidelijke parallelle vondsten
wordt de voorzichtige hypothese naar voor geschoven dat het eventueel om een grafveld zou
kunnen gaan. Ook dit vastgestelde nederzettingssysteem met eventueel grafveld is uniek in
zandig Vlaanderen voor deze periode.
De vondst van minstens drie romeinse hoofdgebouwen en drie waterputten die mogelijk
toebehoren tot drie verschillende erven toont aan dat de in de jaren ’80 vastgestelde
nederzetting niet als een scherp afgelijnde entiteit kan blijven worden geïnterpreteerd, maar
eerder als een onderdeel van een volledig romeins landschap met verschillende gelijktijdige
erven die zich na verloop van tijd verplaatsen. De aangetroffen types gebouwen – met typische
kruisvormig dragend verband van zware nokpalen en centrale dragende wandpalen – hebben
er eveneens toe geleid dat het opgravingsplan van 1986 kon worden geherinterpreteerd met
als gevolg 5 nieuwe en andere hoofdgebouwen. Ook voor de romeinse periode biedt de site
een uitgelezen kans om het landelijke occupatiepatroon te bestuderen.
recentere sporen zijn grotendeels te verbinden met militaire activiteiten die gedurende het
gebruik als militair oefenterrein in de 19de eeuw en het gebruik als militair vliegveld tijdens
beide wereldoorlogen hebben plaatsgevonden. Het meest kenmerkende is een loopgraaflinie
met verbindingsloopgraaf.
Deze eerste vlakdekkende opgraving sinds de aanleg van Flanders expo luidde een nieuw begin
in voor het archeologisch onderzoek. De plannen om er een grootschalig nieuw stadsdeel te
creëren hebben ondertussen tot gevolg gehad dat er een aantal archeologische ingrepen
– van proefsleuvenonderzoek over wegkofferbegeleiding tot opgraving – zijn uitgevoerd en
gerapporteerd. De indrukwekkende bekomen resultaten kunnen niet los gezien worden van
het globale belang van deze unieke site.
15
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
9. Bibliografie
AnnAert r., 200. late-Bronstijd en vroege-iJzertijdsporen tussen de merovingers te Broechem
(gem. ranst, prov. Antwerpen). Lunula. Archaeologia protohistorica xii: -50.
AnSeeuW J., 1987 (onuitgegeven). Gallo-Romeinse waterputten in Vlaanderen. Een status
Quaestionis. niet gepubliceerde licentiaatsverhandeling, Gent.
AntHeuniS G., 2007. Het vliegveld van Sint-Denijs-Westrem en het de Ghellinckdomein te
Zwijnaarde tijdens Wereldoorlog i en ii. Heemkring Scheldeveld. Jaarboek xxxVi: 5-2.
ArCelin P. & tuFFreAu-liBre m., 1998. la quantification des céramiques. Conditions et protocole.
Collection Bibracte 2, Glux-en-Glenne.
BerKVenS r., 200. Bewoningsporen uit de periode late Bronstijd – midden-iJzertijd (110000 v.Chr.). in: KOOt C.W. & BerKVenS r. (red.), Bredase akkers eeuwenoud. 000 jaar
bewoningsgeschiedenis op de rand van zand en klei. Erfgoedstudies Breda 1, Rapportage
Archeologische Monumentenzorg 102, Breda: 95-150.
BlAnCquAert G. & BOStYn F., 1998. l’âge du fer à Coquelles et Fréthun (Pas-de-Calais) (Fouilles
du transmanche 1986-1988). Revue du Nord lxxx (28): 109-17.
BOCquet A., Brulet r., SYmOnDS r.P. & VilVOrDer F., 1999. la production et la distribution des
céramiques fines engobées et métallescentes dans le nord de la Gaule: approche minéralogique
et géochimique. Céramiques engobées et métallescentes gallo-romaines. Actes du colloque
organisé à louvain-la-neuve, le 18 mars 1995. Rei Cretariae Romanae Fautorum. Acta
Supplementum. Oxford: 129-286.
BOurGeOiS i., lemAn-DeleriVe G. & réVillOn S., 200. Houplain-Ancoisne: un aménagement d’accès
à la rivière pendant l’époque gauloise. Revue du Nord lxxxV (5): 51-88.
BOurGeOiS J., 1989. mobiele vondsten en chronologie. in: Vermeulen F. (red.), Kelten, romeinen
en Germanen tussen leie en Schelde. Archeologische vondsten in Sint-martens-latem en in
het zuiden van de Vlaamse Zandstreek. Scholae Archaeologicae 10. Gent: 2-.
BOurGeOiS J., 1991. nederzettingen uit de late bronstijd en vroege ijzertijd in westelijk België:
Sint-Denijs-Westrem en Sint-Gillis-Waas. in: FOKKenS H. & rOYmAnS n. (red.), nederzettingen uit
de bronstijd en de vroege ijzertijd in de lage landen. Nederlandse Archeologische Rapporten
1. Amersfoort: 171-179.
BOurGeOiS J. & BAuterS l., 199. De nederzetting uit de metaaltijden van Sint-Denijs-Westrem.
resultaten van de noodopgraving 198 en 1986. Archeologisch Jaarboek Gent 1992: 11-155.
BOurGeOiS J., De lAet S.J. & tHOen H., 198. Opgravingen en vondsten te Kruishoutem-Wijkhuis:
sporen van de bandkeramische kultuur en nederzettingssporen uit de iJzertijd. Handelingen
der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent xxxVii: -.
BOurGeOiS J., SemeY J. & VAnmOerKerKe J., 1989. ursel. rapport provisoire des fouilles 19861987. tombelle de l’âge du bronze et monuments avec nécropole de l’âge du fer. Scholae
Archaeologicae 11, Gent.
BrAeCKmAn K., 199. een prehistorisch graf in een romeinse ambachtelijke zone. in: Vermeulen
F., rOGGe m. & VAn Durme l. (red.), terug naar de bron. Kruishoutem archeologisch doorgelicht.
Archeologische inventaris Vlaanderen, buitengewone Reeks 2. Gent: 112-11.
Brulet r., DeWert J.P. & VilVOrDer F., 2001. liberchies iV. Vicus Gallo-romain. Publications
d’histoire de l’art et d’archéologie de l’université catholique de Louvain, louvain-la-neuve.
Brulet r., Feller m., AnSieAu C., Deru x., HuS J.J., lADurOn D., mitArD P.H., reKK S., SeVerS l., VerSlYPe l. &
VilVOrDer F., 200. recherches sur les ateliers de céramique gallo-romains en Argonne: 2. le site de
production d’Avocourt (Prix-des-Blanches), Zone fouillée. Archaeologia Mosellana 5: 01-51.
Brulet r., SYmOnDS r.P. & VilVOrDer F. (red.), 1999. Céramiques engobées et métallescentes
gallo-romaines. Actes du colloque organisé à louvain-la-neuve, le 18 mars 1995. Rei Cretariae
Romanae Fautorum. Acta Supplementum 8, Oxford.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
155
BrunStinG H., 197. Het grafveld onder Hees bij nijmegen. een bijdrage tot de kennis van ulpia
noviomagus. Archeologisch-Historische Bijdragen van de Allard Pierson Stichting iV, Amsterdam.
De BOe G. & lAuWerS F., 1980. een inheemse nederzetting uit de romeinse tijd te Oelegem.
Archaeologia Belgica 228, Brussel.
De ClerCq W., 2000. een blik op een decennium archeologisch onderzoek op Gallo-romeinse
vindplaatsen in Oost-Vlaanderen. Vobov-Info 52: 5-7.
De ClerCq W., 2005. Shaped by tradition. On the persistence of hand-made pottery traditions
in northern Gaul, ca. 100BC-00AD. Rei Cretariae Romanae Fautores, Acta 9: 201-207.
De ClerCq W., BAStiAenS J., DeFOrCe K., DeSenDer K., erVYnCK A., GelOrini V., HAneCA K., lAnGOHr r. &
VAn PeteGHem A., 200. Waarderend en preventief archeologisch onderzoek op de Axxes-locatie
te merelbeke (prov. Oost-Vlaanderen): een grafheuvel uit de Bronstijd en een nederzetting uit
de romeinse periode. Archeologie in Vlaanderen Viii – 2001/2002: 12-16.
De ClerCq W., BOurGeOiS i., Delrue J., VAn Den Bremt J., VerDOnCK l., De GrOOte K., GelOrini V.,
mOenS J., mOrtier S., De mulDer G., DeSCHieter J., VAn PeteGHem A. & BAStiAenS J., 200. meerfasige
ijzertijdbewoning nabij de Schelde te Zele (prov. O.-Vl.): voorlopige resultaten van de
opgravingen op de Zuidelijke Omleiding en de aangrenzende percelen (campagne 2002).
Lunula. Archaeologia protohistorica xi: 25-2.
De ClerCq W., CHerreté B., De mulDer G. & VAn reCHem H., 2005a. een waterput uit de vroege ijzertijd
en een gebouw uit de romeinse tijd te Berlare-n5 (gem. Berlare, Prov. Oost-Vlaanderen). in:
in ’t Ven i. & De ClerCq W. (red.), een lijn door het landschap. Archeologie en het Vtn- project
1997-1998. Deel ii. Archeologie in Vlaanderen, Monografie 5, Brussel: 155-176.
De ClerCq W. & DeGrYSe P., 2008. mineralogical characterization and first identification of
the low lands Ware 1. An important roman ceramic industry in the lower rhine-meuseScheldt basin (ca. 60-00AD) he netherlands, Belgium, Germany. Journal of Archaeological
Science 5 (1): 8-58.
De ClerCq W. & De mulDer G., 1999. een vroeg la tène-nederzetting bij de Schelde. Archeologisch
noodonderzoek in de verkaveling Kerkveld te Berlare. Vobov-Info 9: 20-7.
De ClerCq W., erVYnCK A., lentACKer A., mOrtier S., tenCY H. & VAn StrYDOnCK m., 2005b. De
protohistorische periode uit de opgravingen te Aalter, industrieterrein langevoorde. Profane
en rituele aspecten uit de late iizertijd. Lunula. Archaeologia Protohistorica xiii: 125-1.
De ClerCq W., lAlOO P., PerDAen Y. & CrOmBé P., 2007. Grootschalig nederzettingsonderzoek in
een inheems-romeins landschap. Het preventief archeologisch onderzoek ‘Kluizendok’ in de
Gentse haven (fase 2005-2006). Romeinendag. Namen 21-04-2007: 59-66.
De ClerCq W., VAn reCHem H., GelOrini V., meGAnCK m., tAAYKe e. & tenCY H., 2005c. een
meerperiodenvindplaats langs de Schelde te Zele Kamershoek (prov. Oost-Vlaanderen).
een grafheuvel uit de bronstijd, een erf uit de romeinse periode en sporen van Germaanse
inwijkelingen. in: in ’t Ven i. & De ClerCq W. (red.), een lijn door het landschap. Archeologie en het
Vtn- project 1997-1998. Deel ii. Archeologie in Vlaanderen, Monografie 5, Brussel: 177-20.
De ClerCq W., VAn reCHem H. & VAn StrYDOnCK m., 2005. Activiteiten in een landschap uit de de - de
eeuw v.Chr. te Denderbelle, plaats Fonteintje (gem. lebbeke). in: in ‘t Ven i. & De ClerCq W. (red.).
een lijn door het landschap. Archeologie en het Vtn-project 1997-1998. Deel ii. Archeologie in
Vlaanderen, Monografie 5, Brussel: 21-258.
De ClerCq W. & VAn StrYDOnCK m., 2007. la méthode de datation par radiocarbone
comme indicateur chronologique alternatif pour l’époque romaine. Possibilités et limites
méthodologiques pour la période 200cal BC – 500cal AD sur bases d’études de cas. in:
S.F.e.C.A.G. Actes du congrès de Langres 17-20 mai 2007. marseille: 97-109.
De GrAeVe i., 200. een macroscopische analyse van de wrijfschalen opgegraven in Velzeke
tussen 1997 en 2001. Ghent Archaeological Studies i. Gent: 9-18.
De GrOOte K., BAStiAenS J., De ClerCq W., DeFOrCe K. & VAnDenBruAne m., 1999/2000. Het klein
Gallo-romeins grafveld van Huise ‘t Peerdeken Zingem, (Prov. Oost-Vlaanderen). een multidisciplinaire analyse. Archeologie in Vlaanderen Vii: 1-62.
156
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
De lAet S.J. & rOGGe m., 1972. une tombe à incinération de la civilisation aux gobelets
campaniformes trouvée à Kruishoutem (Flandre orientale). Helinium 12: 209-22.
De lAet S.J. & tHOen H., 1969. etudes sur la céramique de la nécropole gallo-romaine de Blicquy
(Hainaut) iV. la céramique à enduit rouge-Pompéien. Helinium 9: 28-8.
De mulDer G. & rOGGe m. (red.), 1999. De Gallo-romeinse vicus te Velzeke i. Sporen van
Flavische en 2de-eeuwse bewoning. Publicaties van het Provinciaal Archeologisch Museum van
Zuid-Oost-Vlaanderen-site Velzeke. Gewone reeks 2, Zottegem.
De SWAeF W. & BOurGeOiS J., 1986. un habitat du la tène ia à lede (Aalst, Flandre orientale).
Scholae Archaeologicae , Gent.
DemeYere F. & BOurGeOiS J., 2005. noodopgraving te Waardamme (Oostkamp, West-Vlaanderen):
grafheuvels uit de Bronstijd en een bewoning uit de vroege iJzertijd. Lunula. Archaeologia
protohistorica xiii: 25-0.
DemeYere F., BOurGeOiS J. & CrOmBé P., 200. Plan d’une maison du groupe de Deûle-escaut à
Waardamme (Oostkamp, Flandre Occidentale). Notae Praehistoricae 2: 167-17.
Deru x., 1996. la céramique Belge dans le nord de la Gaule. Caractérisation, Chronologie,
Phénomènes Culturels et economiques. Publications d’Histoire de l’Art et d’Archéologie de
l’Université Catholique de Louvain, louvain-la-neuve.
Deru x., 2005. les productions de l’atelier de potiers des “quatres bornes” aux rues-desVingnes (nord). S.F.E.C.A.G., Actes du Congrès de Blois: 69-78.
Deru x. & VACHArD D., 2002. le groupe de pâtes “savonneuses” des céramiques gallo-romaines
du nord de la Gaule Belgique. S.F.E.C.A.G., Actes du Congrès de Bayeux: 77-85.
GerritSen F., 200. local identities. landscape and community in late Prehistoric meuse-DemerScheldt region. Amsterdam Archaeological Studies 9. Amsterdam university Press, Amsterdam.
GuillAume A., 2005. 150 années de recherches hallstattiennes en Wallonie. les rites funéraires.
Bulletin du Cercle archéologique Hesbaye-Condroz xxVii, Amay.
HAAleBOS J.K., 1990. Het grafveld van nijmegen-Hatert. een begraafplaats uit de eerste
drie eeuwen na Chr. op het platteland bij noviomagus Batavorum. Beschrijvingen van de
verzamelingen in het Provinciaal Museum G.M. Kam te Nijmegen ix, nijmegen.
HAneCA K., 2009. Verslag dendrochronologisch onderzoek Waterputten Flanders expo, Sint-DenijsWestrem. Rapporten Natuurwetenschappelijk Onderzoek VIOE. RNO.VIOE.2009-003, Brussel.
HentOn A. & lOrin Y., 2008. l’occupation hallstattiene d’Haspres (département du nord,
France). Lunula. Archaeologia protohistorica xVi: 5-60.
Hill J.D., 1995. ritual and rubbish in the iron Age of Wessex. A study on the formation of a
specific archaeological record. BAR British Series 22, Oxford.
HOlleVOet Y. & HilleWAert B., 2002. Het archeologisch onderzoek achter de voormalige
vrouwengevangenis
refuge
te
Sint-Andries/Brugge
(prov.
West-Vlaanderen).
nederzettingssporen uit de romeinse tijd en de middeleeuwen. Archeologie in Vlaanderen
Vi – 1997/1998: 191-207.
HOlWerDA J.H., 191. De Belgische waar in Nijmegen. ‘s-Gravenhage.
HOOrne J., BArtHOlOmieux B., Clement C., De DOnCKer G., meSSiAen l. & VerBruGGe A., 2008b
(onuitgegeven). Sint-Denijs-Westrem – Flanders Expo Zone 2 & 3: Archeologische
wegkofferbegeleiding van 13 mei tot 7 juli 2008 (stad Gent, provincie Oost-Vlaanderen), Gent.
HOOrne J., De mulDer G., rYSSAert C., BArtHOlOmieux B., BerKerS m., De DOnKer G., iSerBYt n.,
KlinKenBOrG S., 2008a. Sint-Denijs-Westrem – Flanders expo Zone 1 & 2: Archeologisch
vooronderzoek en wegkofferbegeleiding van 12 tot 2 juni en van 27 augustus tot 28
september 2007 (stad Gent, provincie Oost-Vlaanderen). UGent Archeologische Rapporten
9, Gent.
HöPKen C., 2005a. Die römische Keramikproduktion in Köln. Kölner Forshungen, mainz.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
157
HöPKen C., 2005b. not just white: Cologne fabrics. Rei Cretariae Romanae Fautores, Acta
9: 59-60.
Hurtrelle J., mOnCHY e., rOGer Fr., rOSSiGnOl P. & VilleS A., 1990. les débuts du second âge du
fer dans le nord de la France. Les Dossiers de Gauheria 1. lievin.
JelSKi G., 1977. évolution de la marmite à col tronconique orné de bandes lustrées d’époque
romaine d’après les découvertes de la région d’Arras. Septentrion 7: 9-50.
lAlOO P., De ClerCq W., PerDAen Y. & CrOmBé P., 2008. Grootschalig nederzettingsonderzoek
in een inheems-romeins landschap. resultaten 2006-2007 en voorlopig bilan van het
preventief archeologisch onderzoek ‘Kluizendok’ in de Gentse haven. Romeinendag. Brussel
19-04-2008: 7-8.
lAlOO P., PerDAen Y., De ClerCq W. & CrOmBé PH., 2008. iJzertijdsporen in een romeins
landschap te Kluizen (evergem, provincie Oost-Vlaanderen, België). Lunula. Archaeologia
protohistorica xVi: 77-85.
lemAire F. & BuCHeZ n., 2001. l’habitat du premier Âge du Fer de Pont-de-metz « le champs
aux oisons » (Somme). Revue Archéologique de Picardie ¾: 105-120.
liVinGStOne SmitH A., BOSquet D., HentOn A., DeFGnée A., VAn neer W., DerAmAix i., inGelS D., neVen
S. & DeWAmme e., 1995. un site d’habitat protohistorique à Brugelette – Bois d’Attre. rapport
préliminaire sur la fouille du secteur ii. Lunula. Archaeologia protohistorica iii: 1-25.
mArien m.-e., 1961. la période de la tène en Belgique. le Groupe de la Haine. Monographies
d’Archéologie Nationale 2, Bruxelles.
mertenS J., 1957. temse (O.-Vl.). L’Antiquité Classique. Archeologie 1, xxV: 18.
OelmAnn F., 191. Die Keramik des Kastells niederbieber. Materialen zur römisch-germanischen
keramik i, Frankfurt am main.
OSWAlD F., 191. Index of potters’ stamps on terra sigillata “samian ware”. margidunum,
east Bridgeford.
Otten m., 200. Edda - De liederen uit de Codex Regius en verwante manuscripten,
Amsterdam.
PArent J.-P., VAn Der PlAetSen P. & VAnmOerKerKe J., 1987. Prehistorische jagers en veetelers aan
de Donk te Oudenaarde. VOBOV-Info 2-25: 1-5.
PeACOCK D.P.S. (red.), 1977. Pottery and Early commerce. Characterization and Trade in Roman
and Later Ceramics. Academic Press, london/new York/San Francisco.
POlAK m., 2000. South Gaulish terra sigillata with potters’ stamps from Vechten. Rei Cretariae
Romanae Fautorum Acta. Supplementum 9, nijmegen.
rYSSAert C., PerDAen Y., De mAeYer W., lAlOO P., De ClerCq W. & CrOmBé P., 2007. Searching
for the Stone Age in the harbour of Ghent. How to combine test trenching and Stone Age
archaeology. Notae Praehistoricae 27: 69-7.
StuArt P., 1977. Gewoon aardewerk uit de romeinse legerplaats en de bijbehorende grafvelden
te nijmegen. Beschrijving van de verzamelingen in het Rijksmuseum G.M. Kam te Nijmegen
Vi, nijmegen.
SYmOnDS r.P. & HAYneS i., 2007. Developing methodology for inter-Provincial Comparison
of Pottery assemblages. in: HinGleY r. & WilliS S. (red.), Roman finds. Context and theory,
Oxford: 67-76.
tAAYKe e., 200. Het aardewerk uit de periode late Bronstijd – midden-iJzertijd. in: KOOt
C.W. & BerKVenS r. (red.), Bredase akkers eeuwenoud. 000 jaar bewoningsgeschiedenis
op de rand van zand en klei. Erfgoedstudies Breda 1, Rapportage Archeologische
Monumentenzorg 102, Breda: 167-178.
158
Archeologisch onderzoek
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
tAlOn m., 1989. les tendances évolutives des formes céramiques du premier Age du Fer dans
la vallée de l’Oise (France). in: Otte m. & ulrix-ClOSet m. (red.), la civilisation de Hallstatt.
Bilan d’une rencontre, liège 1987. Etudes et Recherches Archéologiques de l’Université de
Liège 6. liège: 07-20.
tAlOn m., 2005. la fosse 190 du Parc scientifique de la Croix-Saint-Ouen (Oise). Contribution
à l’étude du Hallstatt final dans la moyenne vallée de l’Oise. in: Auxiette G. & mAlrAin
F. (red.), Hommages à Claudine Pommepuy. Revue Archéologique de Picardie. Numéro
spécial 22, Amiens: 18-192.
termOte J., 1987. De Keltische hoogtenederzetting van Kooigem Bos. De opgravingscampagne
1986. Westvlaamse Archaeologica (2): 61-72.
tHuillier F., 2001. l’atelier céramique d’époque Gallo-romaine de Dourges (Pas-de-Calais,
France): aperçu des structures et de la production. Rei Creatariae Romanae Fautorum.
Acta 37. Abingdon: 127-12.
tOmBer r. & DOre J., 1998. the national roman Fabric reference Collection. A Handbook.
MoLas Monograph 2, london.
BrOeKe P.W., 1980. Bewoningssporen uit de iJzertijd en andere perioden op de
Hooidonksche Akkers, gem. Son en Breugel, prov. noord-Brabant. Analecta Praehistorica
Leidensia xiii: 7-80.
VAn Den
BrOeCKe P.W., 1985. Zeezout: een schakel tussen West- en Zuid-nederland in de
ijzertijd en de romeinse periode. in: VAn trierum m.C. & HenKeS H.e. (red.), teksten van lezingen
gehouden tijdens het Symposium landschap en Bewoning rond de mondingen van de rijn,
maas en Schelde te rotterdam van 5 t/m 6 oktober 198. Rotterdam Papers. A contribution
to prehistoric, roman and mediaval archaeology V, rotterdam: 91-11.
VAn Den
BrOeKe P.W., 1987. De dateringsmiddelen voor de iJzertijd van Zuid-nederland. in:
SAnDen W.A.B. & VAn Den BrOeKe P.W. (red.), Getekend zand. tien jaar archeologisch
onderzoek in Oss-ussen. Bijdragen tot de studie van het Brabantse Heem 1. Waalre: 2-.
VAn Den
VAn Der
BrOeKe P.W., 1991. nederzettingsaardewerk uit de late Bronstijd in Zuid-nederland. in:
FOKKenS H. & rOYmAnS n. (red.), nederzettingen uit de bronstijd en de vroege ijzertijd in de lage
landen. Nederlandse Archeologische Rapporten 1, Amersfoort: 19-211.
VAn Den
BrOeKe P.W., 2005. Zoutzieders aan de noordzee. Zeezout voor het achterland. in:
lOuWe KOOimAnS l.P., VAn Den BrOeKe P.W., FOKKenS H. & VAn GiJn A. (red.), Nederland in de
prehistorie. Amsterdam: 51-517.
VAn Den
WerFF J.H., tHOen H. & VAn DierenDOnCK r.m., 1997. Scheldevallei-amforen. Belgisch bier
voor Bataven en Cananefaten? Westerheem 6-2: 2-12.
VAn Der
VAn DOOrSelAer A., 1972. een nederzetting uit de ijzertijd te Huise-lozer. Oudheidkundige
Opgravingen en Vondsten in Oost-Vlaanderen 6: 11-66.
VAn DOOrSelAer A., PutmAn r., VAn Der GuCHt K. & JAnSSenS F., 1987. De Kemmelberg, een
Keltische bergvesting. Westvlaamse Archaeologica. Monografieën iii, Kortrijk.
VAn rOeYen J.-P., 1989. De vroegste menselijke aanwezigheid in temse en in het Waasland: de
steentijd. in: tHOen H. (red.), Temse en de Schelde. Van IJstijd tot Romeinen. Brussel: 28-.
VAnVinCKenrOYe W., 1991. Gallo-romeins aardewerk van tongeren. Publicaties van het
Provinciaal Gallo-Romeins Museum Tongeren , Hasselt.
VerBruGGe A., PerDAen Y. & AnnAert r., 2006. De iJzertijdvondsten op de aardgasvervoerleiding
Dn 600 Weelde – Zandhoven 2 (prov. Antwerpen). Lunula. Archaeologia protohistorica
xiV: 127-1.
Vermeulen F., 1992. tussen leie en Schelde. Archeologische inventarisatie en studie van de
romeinse bewoning in het zuiden van de Vlaamse Zandstreek. Archeologische Inventaris
Vlaanderen, Buitengewone reeks 1, Gent.
Vermeulen F., 199. De Gallo-romeinse nederzetting te Sint-Denijs-Westrem (gem. Gent, prov.
Oost-Vlaanderen). Archeologisch Jaarboek Gent 1992. Gent: 187-0.
Sint-Denijs-Westrem - Flanders expo Zone 1
Archeologisch onderzoek
159
VilVOrDer F., 1998. la céramique fine. in: Feller m. & Brulet r. (red.), récherches sur les atéliers
de céramique Gallo-romains en Argonne. Archaeologia Mosellana : 229-68.
VilVOrDer F., 1999. les productions de céramiques engobées et métallescentes dans l’est de
la France, la rhénanie et la rive droite du rhin. in: Brulet r., SYmOnDS r.P. & VilVOrDer F. (red.),
Céramiques engobées et métallescentes gallo-romaines. Actes du colloque organisé à louvainla-neuve, le 18 mars 1995. Rei Cretariae Romanae Fautorum. Acta Supplementum 8. Oxford:
69-122.
WillemS S., 2005. roman Pottery in the tongeren reference collection: mortaria and coarse
wares. VIOE-Rapporten 1, Brussel.
WillemS S., VilVOrDer F. & VAnDerHOeVen A., 2000. Analyse des “fabriques” de mortiers en Gaule
du nord. S.F.E.C.A.G., Actes du Congrès de Libourne: 50-506.