Ga verder naar de inhoud
Rapporten

RESOC-fiche: ERSV Vlaams-Brabant

07 jun. 2006 — H. Thoné

Beschrijving

Tijdens het voorjaar van 2004 heeft het socio-economisch streekbeleid een grondige facelift ondergaan. Voor het subregionale landschap is het meest concrete gevolg hiervan de omschakeling van subregionale tewerkstellingscomités (STC’s) en Streekplatformen van een regio (SPR) naar Regionale Economische en Sociale Overlegcomités (RESOC’s). Lokale zaken die de grenzen van de RESOC’s overstijgen, komen op provinciale basis aan bod in het Erkend Regionale Samenwerkingsverband (ERSV). De hervorming werd tevens aangegrepen om de geografische afbakening van de subregio’s hier en daar aan te passen. De meeste STC’s zijn naadloos overgegaan in de nieuwe RESOC-afbakening. Nu de geografische afbakening van de RESOC’s op punt staat, is het hoog tijd om ze toe te passen op de meest recente arbeidsmarktstatistieken.

In dit rapport komen het ERSV Vlaams-Brabant en haar RESOC’s aan bod. Er wordt achtereenvolgens toegespitst op de bevolking, de werkgelegenheid, de werkzaamheid en de werkloosheid. Hierbij worden het ERSV en haar RESOC’s in detail besproken en telkens vergeleken met het Vlaams Gewest.

Methodologie

1. Indeling RESOC’s

Tijdens het voorjaar van 2004 werd op subregionaal gebied omgeschakeld van de subregionale tewerkstellingscomités (STC’s) en Streekplatformen van een regio (SPR) naar Regionale Economische en Sociale Overlegcomités (RESOC’s). Op provinciaal niveau werd overgeschakeld naar de Erkende Regionale Samenwerkingsverbanden (ERSV’s). In de provincie Limburg vallen de grenzen van het ERSV en het RESOC samen, maar werd beslist alsnog een opsplitsing te maken naar streekniveau. Onder de publicaties / via type: classificaties op deze website vind je de gemeentelijke samenstelling van de RESOC’s en de Limburgse streekniveaus.

2. De cijfers

De analyses hebben betrekking op de volgende gegevens: bevolking, werkgelegenheid, werkzaamheid en werkloosheid. In de tabellen in de tekst werden alle absolute aantallen afgerond. Soms betekent dit dat het totaal niet overeenstemt met de som van de delen. In de cijferbijlagen worden alle cijfers volledig weergegeven en kan u de exacte aantallen dus terugvinden. De meeste cijfers hebben betrekking op 30 juni. Wanneer dit niet het geval is, wordt ofwel gewerkt met een jaargemiddelde (in het geval van de werkloosheidscijfers) ofwel met een gemiddelde van de cijfers op 31 december van het jaar x-1 en het jaar x (in het geval van de cijfers van de RSVZ) ofwel met een gemiddelde van de cijfers van 1 januari van het jaar x en 1 januari van het jaar x+1 (in het geval van de bevolkingscijfers).

2.1. Bevolking

De bevolking wordt berekend op basis van de bevolkingsgegevens van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS). Deze gegevens worden aangeleverd naar leeftijd en geslacht per 1 januari.
Voor de berekening van tabel 1, alsook bij de berekeningen van de werkzaamheidsgraden (tabel 7, 8 en 9) werd gebruik gemaakt van het aantal inwoners op 30 juni 2004, berekend als het gemiddelde van 1 januari 2004 en 1 januari 2005.
Voor de berekeningen omtrent de werkgelegenheid (tabellen 2 tot en met 6) werd gebruik gemaakt van de bevolkinsgegevens van 1 januari 2004. Dit omdat deze bevolkingsgegevens nauwer aansluiten bij de meest recente werkgelegenheidscijfers die 31 december 2003 betreffen.

2.2. Werkgelegenheid

De totale werkgelegenheid – het totaal aantal arbeidsplaatsen – wordt berekend als de som van het aantal jobs in loondienst, het aantal zelfstandigen in hoofdberoep en het aantal helpers in hoofdberoep. De eerste component wordt aangeleverd via de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ). Het gaat hier om gedecentraliseerde statistieken, wat betekent dat de verdeling naar gemeente gebeurt op basis van de plaats waar de job wordt uitgeoefend. De twee overige componenten worden aangeleverd door de Rijksdienst voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen (RSVZ).

Toestand 31 december 2003

De grootste component van de werkgelegenheid wordt gevormd door de jobs in loondienst. De meest recente gegevens van de RSZ Gedecentraliseerde statistiek betreffen 31 december 2003. Zowel de zelfstandigen als de helpers in hoofdberoep worden daarom ook geteld op die datum (hoewel er al meer recente statistieken van de RSVZ beschikbaar zijn).

De werkgelegenheidsgraad wordt berekend als de verhouding tussen de totale werkgelegenheid en de bevolking op beroepsactieve leeftijd (18-64 jaar).

De jobs in loondienst en de zelfstandigen in hoofdberoep kunnen opgesplitst worden naar sector. De wav-sectorindeling volgens de Nacecode vindt u op deze website onder de publicaties/ via type: classificaties.

De relatieve omvang van het aantal jobs in loondienst in de RESOC’s wordt het duidelijkst uitgedrukt aan de hand van de aanwezigheidsindex. Deze index duidt aan in hoeverre de werkgelegenheid in een bepaalde sector sterk of minder sterk aanwezig is in vergelijking met gemiddeld in het Vlaams Gewest. De index vergelijkt de verhouding van het aantal jobs ten opzichte van het aantal inwoners (18-64 jaar) in een bepaalde regio met diezelfde verhouding in het Vlaams Gewest. Een aanwezigheidsindex met waarde 1 betekent dat de betreffende sector even sterk staat in die regio dan gemiddeld in het Vlaams Gewest. Een waarde hoger dan 1 wijst erop dat de sector sterker staat in die regio dan gemiddeld in het Vlaams Gewest. Een waarde lager dan 1 wijst op het omgekeerde.

Concreet wordt de aanwezigheidsindex als volgt berekend:
(aantal jobs in een regio)/(bevolking op arbeidsleeftijd in deze regio)
(aantal jobs in het Vlaams Gewest)/(bevolking op arbeidsleeftijd in het Vlaams Gewest)

Evolutie 1997-2002

Omwille van de omschakeling naar de multifunctionele aangifte (DMFA), is er tussen 2002 en 2003 sprake van een tijdreeksbreuk in de RSZ-statistieken. Evoluties tussen beide jaren kunnen bijgevolg niet correct worden ingeschat en geduid. Daarom wordt in tabel 4 gewerkt met de evolutie van het aantal jobs in loondienst tussen 30 juni 1997 en 30 juni 2002. Bij de zelfstandigen in hoofdberoep stelt dit probleem zich niet en wordt in tabel 6 de evolutie tussen 31 december 1997 en 31 december 2003 weergegeven.

De evolutie is gebaseerd op de gemiddelde jaarlijkse groei (het geometrisch gemiddelde) die aangeeft hoe sterk het aantal jobs in loondienst of de zelfstandigen in hoofdberoep per jaar toenamen of afnamen.

Om de evoluties te duiden, werd geopteerd te werken met de volgende symbolen:

++ sterke groeisectoren: sectoren met een jobgroei van +5% of meer
+ gematigde groeisectoren: sectoren met een jobgroei van +1% tot 4,9%
= stabiele sectoren: sectoren waar het aantal jobs evolueert tussen -0,9% en +0,9%
- gematigde krimpsectoren: sectoren met een jobverlies van -1% tot -4,9%
-- sterke krimpsectoren: sectoren met een jobverlies van -5% of meer

2.3. Werkzaamheid en werkloosheid

De beroepsbevolking wordt gevormd door de som van het aantal niet-werkende werkzoekenden en het aantal werkenden.

Het aantal niet-werkende werkzoekenden wordt berekend op basis van de statistieken van Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB). Deze statistieken worden aangeleverd per leeftijd en geslacht. Het gaat telkens om jaargemiddelden.

Het aantal werkenden wordt gevormd door drie componenten: het aantal loontrekkenden, het aantal zelfstandigen en het aantal helpers.

Het aantal loontrekkenden wordt berekend als de som van het aantal loontrekkenden gekend bij de RSZ, het aantal loontrekkenden bij de plaatselijke en provinciale overheden gekend bij de RSZPPO en het aantal loontrekkende uitgaande grensarbeiders gekend bij de Rijksdienst voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV). Alle gegevens worden aangeleverd per 30 juni.

Het aantal zelfstandigen wordt berekend als de som van het aantal zelfstandigen in hoofdberoep en na pensioen, beiden gekend bij de RSVZ en het aantal zelfstandige uitgaande grensarbeiders gekend bij het RIZIV. De gegevens van de RSVZ worden aangeleverd per 31 december. Om een raming te maken van de toestand op 30 juni 2004, wordt een gemiddelde genomen van 31 december van jaar 2003 en 31 december van jaar 2004. De gegevens van het RIZIV worden aangeleverd per 30 juni.

Het aantal helpers wordt berekend als de som van het aantal helpers in hoofdberoep en na pensioen gekend bij de RSVZ. Ook hier gaat het om gegevens per 31 december en wordt dezelfde methode als bij de zelfstandigen toegepast om te komen tot een raming van 30 juni.

Op basis van bovenstaande berekeningen kunnen de volgende indicatoren berekend worden:

- de werkzaamheidsgraad wordt berekend als de verhouding tussen het aantal werkenden en de bevolking op arbeidsleeftijd (18-64 jaar);
- de seksekloof wordt berekend als de verhouding tussen de werkzaamheidsgraad van mannen en deze van vrouwen;
- de werkloosheidsgraad wordt berekend als de verhouding tussen het aantal niet-werkende werkzoekenden en de beroepsbevolking.

Evolutie 2003-2004

Vanaf 2003 hanteert het Steunpunt WAV een vernieuwde methodologie voor de berekening van de gemeentelijke beroepsbevolking. Dit omwille van een aantal aanpassingen bij de arbeidsongeschikten en de meewerkende echtgenoten:

(1) Voordien werden alle arbeidsongeschikten meegeteld totdat ze 12 maanden ongeschikt waren; na 12 maanden verdwenen zij uit de RSZ-statistieken en werden ze niet meer als werknemer geteld. Vanaf 2003 wordt dit onderscheid tussen primaire en langdurige arbeidsongeschiktheid niet meer gemaakt en worden zij allemaal, ongeacht hun duur, meegeteld als werknemers met als gevolg dat er plots 20 000 werknemers extra zijn. Het gaat hier wel enkel om die personen die arbeidsongeschikt zijn vanwege een ziekte. Inhoudelijk gezien zou het beter zijn dat de langdurige arbeidsongeschikten eruit blijven; zij kunnen immers eigenlijk niet als werknemers worden beschouwd. Helaas is dergelijke correctie niet mogelijk tot op alle niveaus, te weten naar gemeente, geslacht en vijfjarige leeftijdsklasse. Bijgevolg is het niet na te gaan of eventuele stijgingen tussen 2002 en 2003 te wijten zijn aan deze administratieve verandering dan wel aan een werkelijke stijging.

(2) Tot en met 2002 raamden we de niet-vergoede helpers op basis van de Enquête naar de arbeidskrachten (EAK) van het NIS. Dankzij deze raming konden we de meewerkende familieleden in kaart brengen. Om de meewerkende echtgenoten te tellen, kunnen we sinds de verplichte inschrijving in 2003 echter gebruik maken van de RSVZ. Om dubbeltellingen te vermijden doen we vanaf 2003 dan ook geen beroep meer op de EAK om de niet-vergoede helpers te ramen. Dit betekent ook meteen dat de gemeentelijke beroepsbevolking louter op basis van administratieve bronnen bekomen wordt.

Omwille van deze methodologische veranderingen wordt in tabel 9 en 11 gewerkt met de evolutie van het aantal werkenden en het aantal niet-werkende werkzoekenden tussen 2003 en 2004.