Direct naar artikelinhoud
InterviewRaymond van het Groenewoud

Vlaamse liedjesschrijver Raymond van het Groenewoud over omgaan met succes en zijn (moeizame) verhouding met ‘Hollands’ publiek

Raymond van het Groenewoud: ‘In België is men stil, in Nederland zegt men: ‘Hier word ik helemaal stil van.’Beeld Erik Smits

Raymond van het Groenewoud wordt 70 en viert dat met een tournee en een nieuw album. Fan van het eerste uur Sander Donkers spreekt de Vlaamse liedjesschrijver over de schaduwkanten van succes, de deugden van het kleine leven en zijn (inmiddels minder) moeizame verhouding met het ‘Hollandse’ publiek.

Ik ben op weg naar België om Raymond van het Groenewoud te vertellen dat ik hem in de Volkskrant zal uitroepen tot de beste Nederlandstalige liedjesschrijver aller tijden. Dat is hij namelijk. Vooruit, dat vínd ik. Maar het is een mening die ik al zo lang huldig dat ze in mijn hoofd tot de feiten is gaan behoren. Ik vind het al meer dan dertig jaar, reden waarom dit de vijfde keer wordt dat ik hem zal interviewen. Een goed deel van mijn vrienden vindt het ook. Misschien heb ik ze erop uitgezocht.

Ik beweer dit niet lichtzinnig. Er zijn veel Nederlandstalige liedjesschrijvers die ik bewonder, maar Van het Groenewoud gaat altijd verder, dieper, is eigenzinniger en eerlijker. Hij heeft, na ruim 45 jaar, een omvangrijk oeuvre dat steeds rond dezelfde thema’s cirkelt – cabareteske, absurdistische uitstapjes daargelaten. Geen verhalende liedjes, geen anekdotiek, maar de eigen binnenwereld, waar het draait om liefde, lust, lichamelijkheid en het vaak zo moeizame streven naar geluk. Soms is hij licht, soms verschrikkelijk geestig, dan weer loodzwaar. Altijd is zijn taal van fluweel. Met het klimmen der jaren is hij nooit voorspelbaar geworden. Ik vind het vreemd, zoniet schandalig, dat hij in Nederland zo weinig aandacht krijgt, terwijl thuis in Vlaanderen zijn reputatie onomstreden is. U ziet, enige zendingsdrang op dit gebied is mij niet vreemd.

Maar nog voor ik het Brusselse hotel waar we hebben afgesproken bereik, bekruipt me het gevoel dat deze aanpak helemaal verkeerd is. De allerbeste aller tijden? Tijdens een pitstop onderweg herlees ik mijn eigen interviews in Vrij Nederland en kom dit tegen: ‘Ik zeg tot vermoeiens toe dat muziek geen atletiekprestatie is waarbij je op de eerste of tweede plaats terechtkomt. Die zogenaamde eeuwigheidswaarde... Allez, wat is dat nu voor een glazen bol?’

Het laatste wat ik wil, is hem voor het hoofd stoten met iets dat juist als ultiem compliment bedoeld is. Niet, overigens, omdat hij te bescheiden zou zijn – iets dat Nederlanders snel geneigd zijn te zeggen over Vlamingen. ‘Ik hoor zo vaak dat ik bescheiden ben’, zegt hij in hetzelfde stuk, ‘maar dat is helemaal niet aan te tonen in wat ik zeg. Ik beweer regelmatig dat ik zeer tevreden ben over mijn werk, dat ik het prefereer boven dat van vele anderen. Dus hoe komt dat dan? Het moet wel zijn dat ik het niet hard roep.’

Ik vermoed eerder dat hij wars is van competitie-elementen omdat hij de muziek daarvoor te serieus neemt. Niet de muziekbusiness, die sluit hij zo veel mogelijk buiten. Maar het ambacht van het schrijven en performen van liedjes, dat waar hij nu al een halve eeuw mee bezig en nog lang niet klaar mee is. Iets, of iemand, tot allerbeste bestempelen betekent ook: vastpinnen. Terwijl muziek ongrijpbaar moet zijn, zoals de ideale songtekst voor hem ook niet uitgesproken is, maar suggestief, met mysterie omgeven. ‘Voor de meeste mensen geldt dat helaas niet’, zegt hij in een van de interviews. ‘Speling geven, de zaken openlaten, daar hebben ze geen tijd voor. Pas als je er met een stoomwals overheen rijdt, dan zeggen ze: die jongen heeft pijn. Voor mijn verhaal is dat een jammerlijke zaak.’

Vlaamse liedjesschrijver Raymond van het Groenewoud over omgaan met succes en zijn (moeizame) verhouding met ‘Hollands’ publiek
Beeld Gijsbert Hanekroot/Getty

Enfin, missie op voorhand mislukt dus. Maar het weerzien is hartelijk, en de kipkluifjes in de hotelbar smaken goed. Het is een hectische tijd voor hem. Op Valentijnsdag wordt hij 70 jaar, en dat wordt gevierd met een uitgebreide tournee en een nieuwe plaat met de vitale titel Speel. Niets terugblikkerigs aan dus. Maar Van het Groenewoud is de kwaadste niet als ik vrij snel afdaal in het verleden en erop aanstuur dat hij toch echt geldt als de uitvinder van de Nederlandstalige rock. Het nummer waarmee hij dat deed heet Meisjes en betekende zijn doorbraak in 1977. Drie jaar geleden vierde het Vlaamse weekblad Knack met de nodige uitroeptekens de 40ste verjaardag ervan, en plakte zelfs een datum op de ‘oerknal’: 18 mei.

En met recht. Niet alleen had Nederlandstalige muziek nog nooit zo vuig geklonken (al was in Nederland in hetzelfde jaar Oerend hard van Normaal een hit), ook tekstueel was er iets geheel nieuws aan de hand. ‘Mijn enige voorbeeld voor wat ik zocht, was Kom van dat dak af van Peter en zijn Rockets’, zegt hij. ‘Met dien verstande dat ik ook zielkundig iets wilde inbrengen. Ik denk niet dat Peter Koelewijn dat ambieerde, die wou gewoon een goed geluid, met die drive erin. Voor mij moest het geen uit de hand gelopen studentengrap zijn, maar over mijn eigen leven gaan, over iets wat ik emotioneel belangrijk vind. En dat in combinatie met het niet te veronachtzamen motto, afkomstig uit de zwarte muziek: it don’t mean a thing if it ain’t got that swing. Het moet goed bekken. Literatuur mag dan van hogere kwaliteit zijn, zodra een tekst wringt, niet in de maat past, heb je er niets aan. Je kunt beter Wooly Bully zingen dan een moeizaam vers.’

Grof gezegd: daarvóór had de Nederlandstalige muziek het chanson als bron; Van het Groenewoud haalde de mosterd bij The Beatles, en via hen bij mensen als Chuck Berry. Zelf had hij het idee een gouden ader te hebben aangeboord met een ander nummer uit dezelfde tijd, Maria, Maria, ik hou van jou. Om precies te zijn met het zinnetje ‘ze kan zo lekker lopen’. ‘Bij mijn weten bestond dat beeld nog niet in het Nederlandstalige liedjesgamma. Het vleselijke gretig aanbrengen, maar boven de toonbank. Er waren wel plaatjes voor onder de toonbank, over tantes die klaarkomen en zo, maar dat was uiteraard niet mijn bedoeling. Ik wilde de vrouw ook niet voorstellen als een onbereikbare prinses, opgesloten in een toren van het kasteel, of slijmen zoals de charmezangers dat deden... Enfin, ik vond de vrouw in de muziek nooit terug zoals ik haar wilde beschrijven – en dat is, uiteindelijk, een cocktail van romantiek en lust.’

Die ‘lijfelijkheid’ werd een van de rode draden in zijn oeuvre, tot op de dag van vandaag. ‘De rest kwam later. Toen werd me duidelijk dat ik ook de pijn van het zijn in kaart moest brengen, de pijn van mijn zijn.’ Dat besef kwam toen hij de breekbare ballad Gelukkig zijn speelde voor een producer. ‘Ik geneerde me ervoor, maar hij vond dat juist het mooiste liedje. Ik zong het voor mezelf, om mezelf, zei in volle overtuiging: ik ben alleen op de wereld. En dan blijken er heel wat mensen te denken: het is alsof-ie het voor mij heeft geschreven.’

Meisjes maakte van hem een ster. De ophef over de tekst hielp een handje mee. Een artikel in het tijdschrift Avenue over het orgasme van de vrouw bracht hem tot het zinnetje ‘ze komen zelden klaar, meneer’, dat slecht viel bij zowel conservatieven als feministen. Die laatsten waren ook niet blij met de zin ‘ze komen goed van pas’ (rijmend op: ‘ik wou dat ik er een was’). ‘Maar ach’, zegt hij nu, ‘dat was de tijdgeest. Als het de bedoeling was om de aandacht van me af te leiden is het goed mislukt.’ Er volgden meer hits, en Van het Groenewoud bouwde een geduchte livereputatie op. Ook in Nederland destijds. In 1980 stond Je veux de l’amour in de top-40 en stond hij op Pinkpop.

Raymond van het Groenewoud and the Centimeters op Pinkpop 1980.Beeld Lex van Rossen/Hollandse Hoogte

Was het succes een bevrijding?

‘Ik had de vijf jaar ervoor feitelijk niets anders gedaan dan ernaar hengelen: ‘Ik heb iets heel moois gemaakt, wilt u er alsjeblieft naar luisteren en zeggen dat het goed is?’ Tezelfdertijd werkte ik als arrangeur en dirigent bij een muziekfirma. Enigszins in het voetspoor van mijn vader, die orkestleider was. Ik proefde wat het was, om den brode muziek maken. Een goed salaris, zekerheid, en toch niet genoeg. Als het succes veel langer was uitgebleven, had ik het misschien opgegeven en de rest van mijn leven gezegd: ze snappen er niks van. Dus, eh, ja.’

Ik meen een ‘maar’ te proeven.

‘In praktische zin kon ik er niet mee omgaan. Ik kon geen nee zeggen, dacht dat je je dan onaangenaam gedroeg. Terwijl die ‘nee’ vaak op zijn plaats was. Er was geen buffer, niemand die me stuurde en zei: ik zal het voor je oplossen. En daarbij: ik hoef niet het leven van een beroepsmilitair te leiden, maar we lieten ons het zeer welgevallen. Met mijn genotzucht – eten, drinken, blijven hangen – werd dat een slechte grafiek. En dus stopte ik in 1981. Dat was wel fijn, om anders te leren leven en na te denken over hoe ik zou herbeginnen. Ik vond een manager, die nog altijd bij me is. En de geniale zet was de omgebouwde safariauto.’

Raymond van het Groenewoud in zijn ‘safariauto’, in Amsterdam, de stad waar hij een deel van zijn jeugd doorbracht. ‘Een tijd die voor mij richting hemel op aarde ging.’Beeld Erik Smits

Sorry?

‘O, haha. Ik kocht een bestelwagen en richtte die in met een bed, een tafel en een keukentje. Maar vooral: met rust en privacy. Daar gaan we sindsdien mee op pad, altijd. Ik neem mijn huis mee. Hij staat ook hier voor de deur. Morgen heb ik twee radio-interviews met een uur ertussen. Tja, ofwel je drinkt je 26ste koffie en maakt praatjes, ofwel je rust uit. Dat is voor mij van levensbelang. Het podium wil ik graag doen, maar de dingen die erbij komen...’

Je bent slecht in koetjes en kalfjes?

‘Ja. Het is hier stil, wat zullen we nu eens zeggen? De schouderklop – ‘Hé Raymond!’ – waarvan je in elkaar krimpt. Verschrikkelijk. Mijn enige sociale vaardigheid is liedjes zingen. Bovendien heb ik mijn energie echt nodig. Ik lees graag over topsporters, met name voetballers. Voor hen is het de gewoonste zaak van de wereld, na de training is het thuiszitten met vrouw en kind. ‘Heel soms stofzuig ik weleens’, zeggen ze dan. Voor een topprestatie is rusten essentieel. En het is lullig om te zeggen, maar in mijn wereld is dat in wezen hetzelfde.’

Waarom is dat lullig?

‘Ach, ‘topprestatie’. Ik hou niet van extremiteiten. Zoals ik ook zo bedroefd word van mensen die zeggen: ‘Ik zet mij voor 200 procent in.’ Niet die inflatie, alsjeblieft.’

Misschien is de safariauto wel symbolisch voor hoe Raymond van het Groenewoud zich tot de wereld verhoudt: van een afstandje, op voorwaarden die hij zelf bewaakt. Hij is, naar eigen zeggen, ‘moe geboren’ en heeft altijd veel rust nodig gehad. In 2009 kreeg die moeheid een naam, toen de zanger de diagnose oculaire myasthenie kreeg, een spierziekte. Maar hij zoekt ook de rust en de ruimte omdat hij die nodig denkt te hebben voor zijn werk. ‘Ik zal nooit een Pessoa zijn, die zei: ‘Ik ga geen verbintenis aan met een vrouw, want ik heb een opdracht uit te voeren.’ Maar ik heb wel de neiging die kant op te gaan. Dat vraagt ook veel van de levensgezellin.’

Twee jaar geleden strandde zijn huwelijk met journalist en nieuwslezer Sigrid Spruyt. Inmiddels heeft hij een nieuwe vriendin. ‘Het blijft moeilijk te besturen’, zegt hij, ‘die krachtsverhouding tussen het passionele werk en het passionele samenzijn. Het ene gaat vaak ten koste van het ander.’ Zijn blik zegt dat hij het daar graag bij laat.

De wereld buitensluiten omdat hij ‘niet zo hoog oploopt met de mensheid’ – hij heeft het niet van een vreemde.  Op Bitter en bot, de eerste single van zijn nieuwe plaat, spreekt hij zijn vader aan, bij wie hij niet opgroeide en die in 1994 overleed. ‘Het stond al lang in de steigers’, zegt hij. ‘De grondgedachte is: ik zou maar niet terugkomen als ik jou was, je gaat het even verschrikkelijk vinden als dat je altijd al zei. Hoe de mensheid te werk gaat, de commercialisering van voetbal en muziek. Hij zat zelf in de branche, en ik hoor hem nog op bittere toon verkondigen dat het verkopen van platen hetzelfde is als het verkopen van tandpasta. Ik zie dat genuanceerder, hoor. Ik zie in mijn wereld veel mensen van wie ik denk: jij zou nooit je leven lang zo enthousiast kunnen zijn over tandpasta. Maar goed, deels is het waar. Bij vergaderingen zitten ze te sappelen van: hoe brengen we het aan de man?’

Mijn eerste associatie met het liedje was dat het ging over de hectiek van deze tijd, met sociale media en zo.

‘Dat kan nog kloppen ook. Daar was mijn vader zeer ellendig van geworden. Zelf houd ik al dat soort zaken ook zo veel mogelijk buiten de deur. Het kost discipline, hoor. Voor ik het weet zit ik ook in die strijd verwikkeld. Het gevoel: wat een rotzooi, wat een tijdverlies. Ik heb mezelf aangeleerd om bij het binnenkomen van de supermarkt absoluut niet te kijken naar het schap met populaire dagbladen. Ik móét daarvoor zorgen.’

Kun je uitleggen waarom?

‘Anders zakt het moreel, vind ik de wereld... nu ja, is de dag gewoon niet meer zo prettig. Ik moet al genoeg verwerken tijdens mijn werk. Dat zijn niet per se lelijke dingen, maar ze zijn ook niet altijd eenvoudig. Het liefdesleven: vaak maakt het blij, maar het is niet altijd lachen en de zon.’ 

Hij peinst even. 

‘Ik zat vanochtend heel vroeg voor mijn venster, thuis in Brugge, zag de kale boom die voor het huis staat, de middeleeuws aandoende gevels aan de overkant, voelde de zon en de blauwe lucht. Allez, ik wil niet klinken als Toon Hermans, maar dat doet enorm deugd. Je kleine leven... dat schip besturen, de nodeloos domme dingen laten, dat is al heel wat. Het grote leven zie ik graag terug op Teletekst, die ze bij de Vlaamse tv helaas hebben afgeschaft, met als resultaat dat ik vaak naar die van jullie kijk. Daar staat in één regel wat er gebeurt, en dat is genoeg.’

Voor zijn werk heeft hij de buitenwereld ook niet nodig. Zelden doet hij aan politiek of sociaal engagement, beducht om gratuit te zijn. Zijn engagement zit in de inzet waarmee hij zijn werk doet, in de duizend-en-een mogelijkheden die een liedje biedt. Meestal heeft hij daarbij genoeg aan zijn eigen binnenwereld. ‘De oorlog in Vietnam is al lang gedaan, maar we worden nog altijd verliefd en het gaat ook nog altijd uit. Dat blijft fundamenteel.’ Laat hem ‘de clichés van het leven nieuw leven inblazen’, zoals hij het noemt, dat is de hoofdzaak.

Thuis in België verkeert Van het Groenewoud in de gelukkige omstandigheden dat hij zich niet hoeft te bekommeren om plaatverkoop of het scoren van hits. Hij kreeg er tal van onderscheidingen (onder andere een Gouden erepenning van het Vlaams Parlement in 2007 en een Lifetime Achievement Award in 2017), het nummer Twee Meisjes werd door het Vlaamse Radio 1 uitgeroepen tot beste Vlaamstalige liedje aller tijden. 

‘De bron van mijn taalgevoel is deels Nederlands. Annie M.G. Schmidt, waarschijnlijk. Die heel duidelijke richtlijnen van metrum en rijm. Als je daar muziek op wilt zetten, heb je het makkelijk, hoor.’Beeld Erik Smits

De ene plaat is wat succesvoller dan de andere, hij merkt het wel. ‘Een mens moet niet beslissen wat hem toekomt aan respect, bewondering of appreciatie. Je kunt beter streven naar ambachtelijke tevredenheid, zorgen dat je kunt zeggen: ik zou niet weten hoe ik dit beter kan. Maar ik heb veel geluk met die vrijheid. Door de jaren heen zat er in het bestuur van de platenfirma altijd wel een fan, met een soort ethische trots op het feit dat ik bij het huis hoorde. Althans, zo heb ik het ervaren. Als podiumartiest heb ik het sinds de heropstart in 1984 goed onder controle. Ik kan twee keer per week mijn ding doen, dan geloof ik wat ik doe. Drie keer is te veel, want dan hoor ik mezelf plots. Dan is er de kans op zelfparodie, en dat is funest. Je moet er echt in kunnen geloven. Maar ook op dat gebied ben ik tot nu toe ontsnapt aan de commerciële richtlijnen waarbij je water bij de wijn moet doen.’

Maar in Nederland is het anders. Misschien viel hij er ooit in het verkeerde vakje. In 1990 had hij hier zijn eerste en enige nummer-1-hit met Liefde voor muziek. In feite een gospelnummer, dat bedoeld was als ode aan ‘zwarte’ muziek (‘Zwijg me van de laatste kutgroep uit Engeland/ Spreek me liever van Tina Turner haar onderkant’). Wegens het hoge meezinggehalte vond hij zichzelf in die jaren geregeld terug in feesttenten, met name in Nederland en niet bepaald tot zijn genoegen. ‘Al die glimmende rooie koppen’, vertelde hij me achttien jaar geleden vol afschuw. ‘Ze drinken zich onnozel, zeilen dienbladen met bier door de lucht, ze brullen. Het leek alsof er een schilderij van Jeroen Bosch voor mijn neus tot leven kwam. Ik hoor tot het zwakke type dat daarin het einde van de wereld gesymboliseerd ziet.’

Nu: ‘Dat was een erge tijd. Ik herinner me een avond op een plein in Leiden waarop ik echt bang was van wat er rondliep. Zo veel onderdrukte agressie die elk moment kon barsten. Mannen... samen, die zich daarin toch altijd zullen onderscheiden van de vrouw.’

Sindsdien lijkt de liefde van beide kanten bekoeld. Over de feesttententijd schreef hij het hilarische nummer Total loss, over de Nederlandse volksaard het al even geestige Ik hou van Hollanders (‘Ze hebben gelijk/ ze lopen rood aan/ ze hebben gelijk/ en daar komt het op aan’). Ooit omschreef hij het verschil tussen de landen wanneer je er een heel gevoelig liedje speelt: ‘In België is men stil, in Nederland zegt men: ‘Hier word ik helemaal stil van.’’

Het is wat het is, de taalbarrière zal zeker een factor zijn, maar jarenlang heeft hij maar heel weinig in Nederland opgetreden. Pregnant genoeg heeft hij wél een sterke band met Amsterdam, waar hij in zijn jeugd ruim twee jaar woonde met zijn moeder en stiefvader. Op Speel wijdt hij een even lyrisch als weemoedig liedje aan de stad, Gewoon in Amsterdam.

‘Het moest er ooit van komen’, zegt hij. ‘Ik woonde er vanaf mijn 7de, in de Rivierenbuurt. Een tijd die voor mij richting hemel op aarde ging, de onbezorgdste, fijnste jaren uit mijn leven. Misschien verheerlijk ik het, maar dat geeft niet. Ik voelde me thuis, werd aanvaard als ingeweken Belg. Die paar woorden die ik anders koos, vonden ze op school vertederend. Ik zat in een klas met jongens en meisjes samen, terwijl ik later in Antwerpen altijd alleen met jongens zat. Ik was veel bij mijn oma, had een oom die me meenam naar voetbalwedstrijden in het Olympisch Stadion. Ik werd romantisch geraakt door de trams, die buitenop zo’n bordje hadden hangen waarop de thuiswedstrijden van Ajax stonden aangekondigd. Ook later is die band gebleven, omdat we er vaak naartoe gingen voor kleine vakanties. Het vrijgevochten karakter in de jaren zestig, de Provotijd, dat telde enorm mee. Concerten in Paradiso, The Byrds en Lou Reed in het Concertgebouw...’

Raymond van het Groenewoud bij het huis van zijn oma in de Amsterdamse Rivierenbuurt.Beeld Erik Smits

Hij glimlacht. ‘Nog steeds voel ik zo’n rare scheut, als ik door bepaalde stukken van Amsterdam-Zuid loop. Dat heet dan nostalgie, hè. Het is waarschijnlijk wat Proust bedoelde met à la recherche du temps perdu. Je weet wat het is, maar je kunt er niet bij. Een soort verliefdheid op de stad. Wat wel grappig is, in een tijd dat Amsterdam vooral in het nieuws is vanwege te veel toerisme en het hoge misdaadgehalte. Maar dat is weer die buitenkant, het kleine leven heeft daar niets mee te maken.’

Hij mag dan een Vlaming zijn, er is zeker een ‘kruisbestuiving’ geweest. ‘De bron van mijn taalgevoel is deels Nederlands. Annie M.G. Schmidt, waarschijnlijk. Die heel duidelijke richtlijnen van metrum en rijm. Als je daar muziek op wilt zetten, heb je het makkelijk, hoor. Vaak kan ik ook genieten van de fijne Hollandse stem, die anders is dan een fijne Vlaamse. Ik zal voor het gemak Kees van Kooten noemen, of Remco Campert.’

Des te fijner dat hij er twee jaar geleden, tijdens een solotournee, toch weer een reeks concerten in kleinere zalen kon geven. ‘Dat viel geweldig mee, ook de opkomst. Toen kreeg ik door dat er bij jullie echt wel een aardig mandje met publiek is dat aanvaardt dat ik buiten mijn hits vooral melancholische, verstilde muziek heb. Ik zag er mensen die, nu ja, echt van mij houden, al moet ik daar natuurlijk zeer duidelijk het woord ‘symbolisch’ bij noemen. Maar goed, dat was bijzonder, ontroerend zelfs. Komt bij dat Frits Spits me twee keer uitnodigde in zijn radioprogramma, dat de Top 2000 langskwam om de geschiedenis van Meisjes in kaart te brengen. Al met al krijg ik de indruk dat er iets aan het distilleren is, dat de partijen elkaar wellicht kunnen vinden.’ 

Hij lacht. ‘Nu nog wat organisatoren en we zijn er weer.’

Raymond van het Groenewoud, 2/4, Paradiso, Amsterdam. Het uur van de wolf: Raymond!, 29/2, 23.05 uur, NPO 2.

De 15 beste, volgens Sander Donkers (maar het hadden er eigenlijk 50 moeten zijn, hè)

15 – ZJOSKE SCHONE MEID

Laat me u vertellen wat me overkwam/ Ik was net aan het sterven toen ik Zjoske tegenkwam. Dankjewel Zjoske, ‘schoon masjien’, ‘vrouwke van zeer veel karaat’, ‘woman de muchos caratos’, dit frisse, funky liedje zat nog redelijk in het begin van zijn carrière. Wat hadden we zonder jou een hoop gemist!

14 - ZIJ HOUDT VAN VRIJEN

En dat doet híj ook. Een ode aan fijne, goeie seks, maar niet één schunnig woord in deze heerlijke, bonkige rocker. Ikke ben zeer vereerd/ Sinds ik haar vast heb ben ik niet meer gecomplexeerd.

13 - WIJD EN ZIJD

Schitterende, ironieloze pianoballade over de totale overgave, en schuilen bij haar tegen de boze buitenwereld. Slechts bij jou Marie/ Is er geen verdriet/ Of toch niet te veel/ Net niet te veel. Het zal je maar toegezongen worden.

12 - HARDE PORNO

Omdat er in deze lijst toch minstens één nummer moet staan dat hardop doet schateren, want daar heeft hij er nogal wat van. En omdat het nu eenmaal geweldig is dat iemand één keer in de muziekgeschiedenis de frase ‘Wittgenstein, Hegel en Adorno’ liet rijmen op ‘harde porno’.

11 - ITALIANEN

Nou goed, twee dan. Een cabareteske variant van een rode draad in zijn oeuvre: de wens om te ontsnappen aan de stijve, gereserveerde Noord-Europese afkomst. Maar dan in groteske omkering. Ze lullen van amore/ maar laat ze ouwehore/ een Italiaan is ons te min. Uit het coda blijkt dat hij juist het tegenovergestelde bedoelt. ‘Desondanks waren er indertijd vele zeer boze Italianen in Belgisch-Limburg. Er werd beweerd dat we moesten oppassen voor ons hachje als we daar gingen spelen.’

10 - IN MIJN HOOFD

Soortement van missiestatement van een vrijdenker die de wereld graag buitensluit, mooi verpakt in folky gitaargetokkel. Er is tijd voor eender welke richting/ Er is plaats voor eender welke stroof/ Er is rust om alles t’ overschouwen/ ’t Is prettig toeven in m’n hoofd.

9 - ONTEVREDEN

Een van meerdere nummers waarin hij doet denken aan de latere Lou Reed. Rafelig gitaarwerk, en maar mopperen. Maar altijd met zelfspot (die Lou Reed dan weer miste). Helder zicht, helder hoofd/ Het lijkt zo lang geleden/ En ik ben toch zo graag ontevreden.

8 - AAN DE MEET

Sommigen hoorden er een afscheidslied in, temeer daar het verscheen op een plaat die De laatste rit heette. Goddank was dat onzin. Niettemin werd er in dit verstilde pianolied iets essentieels benoemd: Ik zal mezelf zijn aan de meet.

7 - TREK HET JE NIET AAN

Behalve funk en Latijns-Amerikaanse muziek keert ook reggae regelmatig terug in zijn werk. Dit lieve, wiegende hart onder de riem is de fijnste uit die categorie. En je wil wel wat interesse/ Maar ze zien je niet eens staan/ Je zou verschrikkelijk kunnen janken/ Maar ik zeg: trek het je niet aan.

6 - IK HEB JE GRAAG

Heropgenomen voor Speel en mede dankzij een knorrende Fender Rhodes zowaar nog verbeterd ook, dit fraaie maar o zo droeve liefdeslied. De sleur staat aan de deur, mijn lief/ En geen ontkomen aan. Er is nog veel liefde in deze relatie, maar de toekomst ziet er somber uit. Of is het slechts ‘de gril van vandaag’?

5 - JE VEUX DE L’AMOUR

‘Bijna mijn handelsmerk’, zei hij ooit over zijn vroege hitsingle, ‘vaak tot mijn ongenoegen.’ Hij zingt het niet graag, omdat het uitgeschreeuwd moet worden, en wellicht ook omdat hij niet langer hunkert naar erkenning, zoals de protagonist in dit lied dat desondanks nog altijd één lange, verbluffende klap voor je kanis blijft. Líéfde wil hij. Nu, niet seffes, niet direct, niet subiet, niet weldra/ maar nú, maintenant, tout suite, heute, godverrrdomme!

4 - MEISJES

Rolling Stones-achtige rocker. En de oerknal dus, waarmee ‘het enthousiasme voor de lijfelijkheid van het meisje’ de Nederlandstalige muziek binnendenderde. Meisjes zijn ’t allermooist op aard/ Niets dat hun schoonheid evenaart/ Zeg dat Van het Groenewoud het gezegd heeft.

3 - WAT EEN FIJNE DAG

Volgens veel hardcorefans zijn allerbeste nummer. Ook deze zingt hij live maar zelden, vanwege de energie die het vergt om het bijtende sarcasme uit te schreeuwen over al die geveinsde vrolijkheid die hij om zich heen ziet. Men klapt het in de handen/ Men voelt zich prima, en men zingt lalalala/ Wat een fijne dag!

2 - TWEE MEISJES

Ze liggen op het strand en lezen modebladen. De luisteraar is toeschouwer. Twinkelend prachtlied over verlangen en het meedogenloos verstrijken van de tijd. Maar dat weet je pas zeker bij het laatste couplet. De deken is zo zwaar/ Een bladzijde slaat om. ‘Ik heb vaak aan de dood gedacht daarbij’, zei hij zelf. ‘Ik had een beeld van een oude man in een rolstoel die naar die meisjes kijkt. En dat hij niets kan doen.’

1 - DANIELLE

Nimmer in de Nederlandse popmuziek werd de afhankelijkheid van een geliefde, de angst om haar te verliezen en de wens om in haar te verdwijnen zo prachtig, zo waarachtig en zo pijnlijk verwoord. Tevens een van zijn allermooiste melodieën. We gaan er niet uit citeren, want dan blijf je bezig. Ook The Beatles worden nog even aangehaald. Een mokerslag, elke keer weer.