22.12.2012 Views

Tekst - Vlaams Parlement

Tekst - Vlaams Parlement

Tekst - Vlaams Parlement

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

Nr. 8<br />

Zitting 2005-2006<br />

Mei 2006<br />

BULLETIN VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN<br />

DEEL I<br />

INHOUDSTAFEL<br />

I. VRAGEN VAN DE VLAAMSE VOLKSVERTEGENWOORDIGERS EN ANTWOORDEN<br />

VAN DE MINISTERS (REGLEMENT ARTIKEL 81, 1, 2, 3, 5 EN 7).......................................... 1<br />

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de reglementaire termijn .............................................. 2<br />

Yves Leterme, minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid .................................. 3<br />

Fientje Moerman, vice-minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel................................. 25<br />

Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister<br />

van Werk, Onderwijs en Vorming................................................................................................ 47<br />

Inge Vervotte, <strong>Vlaams</strong> minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin ............................... 101<br />

Dirk Van Mechelen, <strong>Vlaams</strong> minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening .. 205<br />

Bert Anciaux, <strong>Vlaams</strong> minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel...................................... 247<br />

Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en<br />

Toerisme ..................................................................................................................................... 275<br />

Kris Peeters, <strong>Vlaams</strong> minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur ............ 331


Nr. 8<br />

Marino Keulen, <strong>Vlaams</strong> minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en<br />

Inburgering ................................................................................................................................. 395<br />

Kathleen Van Brempt, <strong>Vlaams</strong> minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke<br />

Kansen ........................................................................................................................................ 417<br />

B. Vragen waarop werd geantwoord na het verstrijken van de reglementaire termijn ................... 457<br />

Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister<br />

van Werk, Onderwijs en Vorming.............................................................................................. 459<br />

Bert Anciaux, <strong>Vlaams</strong> minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel...................................... 489<br />

Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en<br />

Toerisme ..................................................................................................................................... 493<br />

Kris Peeters, <strong>Vlaams</strong> minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur ............ 531<br />

Marino Keulen, <strong>Vlaams</strong> minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en<br />

Inburgering ................................................................................................................................. 639<br />

II. VRAGEN WAARVAN DE REGLEMENTAIRE TERMIJN VERSTREKEN IS EN<br />

WAAROP NOG NIET WERD GEANTWOORD (REGLEMENT ARTIKEL 81, 6)................. 679<br />

Nihil............................................................................................................................................ 680<br />

III. VRAGEN WAARVAN DE REGLEMENTAIRE TERMIJN VERSTREKEN IS EN DIE OP<br />

VERZOEK VAN DE VRAAGSTELLERS WERDEN OMGEZET IN VRAGEN OM<br />

UITLEG (REGLEMENT ARTIKEL 81, 4) ................................................................................. 681<br />

Nihil............................................................................................................................................ 682


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -1-<br />

I.<br />

VRAGEN VAN DE VLAAMSE VOLKSVERTEGENWOORDIGERS<br />

EN ANTWOORDEN VAN DE MINISTERS<br />

(REGLEMENT ARTIKEL 81, 1, 2, 3, 5 EN 7)


-2- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de reglementaire termijn


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -3-<br />

YVES LETERME,<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING,<br />

VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVORMINGEN,<br />

LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -5-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />

MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

Vraag nr. 38<br />

van 3 februari 2006<br />

van MARIJKE DILLEN<br />

Ontwerpen van decreet - Externe adviezen<br />

Bij het opstellen van ontwerpen van decreet wordt naast de eigen administratie en het eigen kabinet<br />

ook geregeld een beroep gedaan op externe adviseurs, zoals bijvoorbeeld advocaten, om de minister<br />

bij te staan, advies te geven bij het opstellen van het ontwerp en/of om het ontwerp op te stellen.<br />

1. Kan de minister meedelen in hoeveel dossiers hij/zij voor het opmaken van het ontwerp een<br />

beroep heeft gedaan op externe adviseurs om hem/haar te begeleiden?<br />

2. Om welke ontwerpen heeft dit externe advies betrekking?<br />

3. Wie waren de externe adviseurs?<br />

4. Wat was de kostprijs voor dit externe advies of begeleiding?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 38, Moerman nr. 46,<br />

Vandenbroucke nr. 96, Vervotte nr. 98, Van Mechelen nr. 87, Anciaux nr. 47,Bourgeois nr. 54,<br />

Peeters nr. 272, Keulen nr. 91, Van Brempt nr. 89).


-6- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />

HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

AANVULLEND ANTWOORD<br />

op vraag nr. 38 van 3 februari 2006<br />

van MARIJKE DILLEN<br />

Kabinet <strong>Vlaams</strong> minister van Openbare werken, Energie, Leefmilieu en Natuur<br />

1. Het kabinet heeft twee overeenkomsten afgesloten voor het verlenen van juridisch advies door<br />

externen bij het opstellen van besluiten of ontwerpen van decreet.<br />

2. Het betreft:<br />

a. In het eerste geval het verlenen van bijstand en advies inzake Europeesrechterlijke<br />

aangelegenheden, in het bijzonder met betrekking tot het MAP, MER-VR en<br />

Aarhusverdrag.<br />

b. De omschrijving van de tweede opdracht luidt als volgt:<br />

1. De uitwerking van een besluit voor Plan-MER;<br />

2. De uitwerking van een globaal uitvoeringsbesluit MER/VR waarin<br />

het Plan-MER-besluit en het bestaande Project MER-besluit worden<br />

geïntegreerd;<br />

3. Een voorontwerp van wijzigingsdecreet voor de titel MER/VR in het<br />

Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid om het Decreet in<br />

overeenstemming te brengen met het onder 2. vermelde besluit;<br />

4. Een voorontwerp van Memorie van toelichting, een voorontwerp van<br />

nota aan de <strong>Vlaams</strong>e regering, een RIA met betrekking tot<br />

bovenvermelde documenten.<br />

3. De externe adviseurs zijn in de twee gevallen van het advocatenkantoor DLA Piper Rudnick Gray<br />

Cary UK LLP.<br />

4. De kostprijs is al volgt:<br />

a. DLA Piper Rudnick Gray Cary UK LLP factureert voor de eerste overeenkomst per<br />

kalendermaand een forfaitair bedrag van 5.000 euro, verhoogd met een forfaitaire<br />

kostenvergoeding van 6%.<br />

b. De kostprijs van het tweede contract bedraagt 13.100 euro.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -7-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />

MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

Vraag nr. 46<br />

van 21 maart 2006<br />

van FILIP DEWINTER<br />

Communicatie regeerakkoord - Selectie reclamebureau<br />

Op 24 februari 2006 werd bekendgemaakt dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering een beroep zou doen op een<br />

reclamebureau om de Vlamingen te betrekken bij de uitvoering van haar regeerakkoord. Op 22<br />

november 2005 schreef de <strong>Vlaams</strong>e administratie hiervoor enkele reclamebureaus aan met de vraag<br />

om hen hierin te adviseren over het project van de regering. Deze reclamebureaus moesten een<br />

antwoord zoeken op de vage vraag: “Welke visie moet er achter de communicatie schuilen, opdat<br />

ieder lid van de <strong>Vlaams</strong>e bevolking op een eenvoudige, toegankelijke en sympathieke wijze kennis<br />

kan maken met het regeerakkoord en de resultaten en het beleid van de <strong>Vlaams</strong>e regering?”<br />

Voor de uitwerking van dit communicatieplan zou de <strong>Vlaams</strong>e Regering naar verluidt een beroep doen<br />

op het reclamebureau Duval Guillaume.<br />

1. Waarop baseerden de diensten zich om de betrokken reclamebureaus aan te schrijven?<br />

Hoeveel reclamebureaus werden aangeschreven en om welke bureaus gaat het precies?<br />

2. Welke zijn de gunningscriteria die gebruikt werden voor het toekennen van de opdracht aan<br />

reclamebureau Duval Guillaume Corporate?<br />

3. Wat is de exacte kostprijs van deze consultancyopdracht?<br />

4. Wat is de geraamde kostprijs van het totaalproject?<br />

5. Waarom werd geen gebruikgemaakt van openbare aanbesteding?


-8- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />

HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 46 van 21 maart 2006<br />

van FILIP DEWINTER<br />

1. Shortlists worden steeds wisselend samengesteld om eenzijdige communicatie met een te<br />

kleine kern van bureaus te voorkomen. Ook krijgen outsiders en nieuwkomers op die manier<br />

de kans deel te nemen aan overheidsopdrachten. In dit geval werd gezocht naar een shortlist<br />

met bureaus die, zowel qua strategisch denken als qua copywritingpotentieel voor een goede<br />

baseline gekend zijn. Wat zij te bieden hebben, moet niet louter dienen voor belangrijke<br />

projecten van de gehele regering, maar kan potentieel ook een begin betekenen voor<br />

gelijkaardige communicatieprojecten op langere termijn.<br />

Er zijn vier bureaus aangeschreven, die alle vier een offerte hebben ingestuurd:<br />

- Saatchi & Saatchi / Quattro, Rogierlaan 20, 1030 Brussel<br />

- LDV United, Rijnkaai 99 (Hangar 26), 2000 Antwerpen<br />

- Duval-Guillaume Corporate, Uitbreidingsstraat 2, 2600 Antwerpen (Berchem)<br />

- De Jonckere Consulting, Sint-Hubrechtsplein 7 bus 2, 8880 Ledegem<br />

2. Het bestek vermeldde volgende criteria:<br />

1. De kwaliteit van de visie op de opdracht en het voorgestelde plan van aanpak<br />

2. De kwaliteit van de begeleiding en de manier waarop het advies, de creatieve<br />

ondersteuning en de continuïteit ervan worden gewaarborgd<br />

3. De duidelijkheid, kwaliteit en voordeligheid van de prijsopgave<br />

3. Voor deze opdracht is 20 000 euro (incl. BTW) vastgelegd op allocatie 12.20 van programma<br />

11.2 'Communicatie'<br />

4. Er zijn nog geen totaalbudgetten voorzien omdat niet kan worden geanticipeerd op de strategie<br />

die wordt uitgetekend. Voor een klassieke mediacampagne geldt als richtbedrag afgerond 100<br />

000 euro voor ontwikkeling en 500 000 euro voor mediaruimte (beide incl. BTW).<br />

5. De toewijzing van de opdracht is volledig conform de wetgeving op de overheidsopdrachten<br />

verlopen, na mededinging. De wijze van gunnen is die van 'onderhandelingsprocedure zonder<br />

bekendmaking' in de zin van artikel 17, §2 van de wet van 24 december 1993. Bij deze<br />

procedure stelt de overheid zelf een shortlist van kandidaten samen.<br />

In een onderhandelingsprocedure is bekendmaking pas verplicht vanaf 67.000 euro exclusief<br />

BTW; voor deze opdracht werd vooraf ingeschat dat die drempel niet zou worden gehaald.<br />

Met de gebruikte werkwijze sloot de Vlaame overheid aan bij de aanbevelingen van de "Code<br />

van goede praktijk voor de communicatiecampagnes van de <strong>Vlaams</strong>e overheid"<br />

(downloadbaar via www.vlaanderen.be/overheidscommunicatie). Die zegt hierover:<br />

"Bij het uitbesteden van communicatiecampagnes wordt steeds gekozen voor de procedure die<br />

de meeste kansen biedt op een maximale creativiteit en de beste strategische aanpak.<br />

De onderhandelingsprocedure biedt in deze aanzienlijke voordelen ten opzichte van<br />

aanbestedingen of offertevragen en laat onderhandelingen toe over alle aspecten van de offerte<br />

na de indiening ervan. Communicatieproducten moeten immers perfect worden afgestemd op<br />

de boodschap die de aanbestedende overheid kenbaar wenst te maken. Bovendien kan – bij de<br />

uitbesteding van campagnes – de noodzakelijke creativiteit niet worden ingeperkt door een al


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -9-<br />

te gedetailleerde opdrachtomschrijving. Om deze redenen zijn onderhandelingen na het<br />

indienen van de offertes in vele gevallen onontbeerlijk."


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -11-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />

MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

Vraag nr. 48<br />

van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />

In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />

volgende vragen stellen.<br />

1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />

dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />

Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />

2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />

hoeveel en welke?<br />

3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />

4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden<br />

broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />

Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).


-12- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />

HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 48 van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -13-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />

MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

Vraag nr. 49<br />

van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

<strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen<br />

Overeenkomstig artikel 10 van de Gecoördineerde Grondwet zijn “alleen (de Belgen) tot de<br />

burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere<br />

gevallen door een wet kunnen worden gesteld.”<br />

De Raad van State heeft herhaaldelijk, expliciet of impliciet, gesteld dat deze bepaling van toepassing<br />

is op vastbenoemde en op contractuele personeelsleden (bijvoorbeeld: Kamer van<br />

Volksvertegenwoordigers, stuk 331/2 BZ 1988; <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, stuk 2055 (2003-2004) nr. 1;<br />

Belgisch Staatsblad, 6.10.2005, p. 43090).<br />

1. Kan de minister voor elke <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder zijn/haar bevoegdheid of toezicht<br />

valt, meedelen hoeveel personeelsleden er in totaal werken?<br />

2. Hoeveel personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken, zijn er in elk van de onder<br />

vraag 1 bedoelde diensten momenteel tewerkgesteld (statutair, contractueel, enz.), met opsplitsing<br />

tussen enerzijds vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en<br />

anderzijds vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie?<br />

3. Kan de minister meedelen welk statuut de onder vraag 2 bedoelde betrokkenen hebben?<br />

4. Graag vernam ik eveneens krachtens welk decreet waarin de ambten worden opgesomd die voor<br />

niet-Belgen worden opengesteld, de in vraag 2 bedoelde ambtenaren, in afwijking van de<br />

algemene regel vervat in artikel 10 van de Grondwet, in dienst werden genomen.<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 49, Moerman nr. 56,<br />

Vandenbroucke nr. 139, Vervotte nr. 137, Van Mechelen nr. 125, Anciaux nr. 66, Bourgeois nr.<br />

77, Peeters nr. 375, Keulen nr. 118, Van Brempt nr. 135).


-14- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />

HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 49 van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -15-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />

MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

Vraag nr. 50<br />

van 24 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Sluiting Siegwerk Bornem - Initiatieven<br />

Recentelijk kondigde de drukinktenfabrikant Siegwerk in Bornem aan dat de vestiging zou worden<br />

gesloten. Daardoor komen een driehonderdtal arbeidsplaatsen op de tocht te staan. Het bedrijf stelt dat<br />

het onmogelijk is om een overnemer te vinden wegens de enorme overcapaciteit die er is op de<br />

internationale inktmarkt.<br />

De sluiting is merkwaardig. Het gaat om een hoogtechnologisch bedrijf dat amper enkele jaren<br />

geleden nog 250.000 euro investeerde in zijn productieproces.<br />

De minister-president is ongetwijfeld op de hoogte van de problematiek.<br />

1. Heeft het bedrijf de afgelopen jaren steunmaatregelen genoten vanuit de <strong>Vlaams</strong>e overheid?<br />

2. Kan hij meedelen of er voorafgaand aan de aankondiging van de sluiting contacten zijn geweest<br />

tussen het bedrijf en de <strong>Vlaams</strong>e Regering?<br />

3. Welke maatregelen kan en/of wil de <strong>Vlaams</strong>e Regering nemen om ervoor te zorgen dat de directie<br />

alsnog op haar beslissing zou terugkomen, dan wel dat alternatieve oplossingen tot stand zouden<br />

komen?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan minister-president Leterme (vraag nr. 50) en aan minister Moerman<br />

(nr. 58).


-16- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />

HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />

op vraag nr. 50 van 24 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

1. Op 10 mei 2004 werd aan de onderneming ecologiesteun toegekend om de nieuwe productieeenheid<br />

te Bornem op een milieuvriendelijke manier te laten produceren via het verminderen van<br />

de milieubelastende effecten en via grondstoffenbesparing. De ecologiesteun bedroeg 348.200,00<br />

euro. Op 26 januari 2006 werd 2/3 van de subsidie (232.133,32 euro) uitbetaald. De onderneming<br />

heeft op 21 februari 2006 het saldo van de subsidie (116.066,68 euro) aangevraagd.<br />

2. Voorafgaand aan de aankondiging tot sluiting medio maart zijn er geen contacten geweest tussen<br />

het bedrijf en de <strong>Vlaams</strong>e regering met betrekking tot deze herstructurering. Contacten met de<br />

vertegenwoordigers van de vakbonden en met het management hebben plaatsgevonden na de<br />

aankondiging, o.m. op vraag van de burgemeester van Bornem.<br />

3. In de Belgische regelgeving zijn er geen bepalingen die het de eigenaars onmogelijk maken te<br />

beslissen een bedrijf te sluiten. Het nemen van deze beslissing behoort toe aan de aandeelhouders<br />

en eigenaars van het bedrijf. De rol van de <strong>Vlaams</strong>e regering beperkt zich momenteel tot een<br />

aantal contacten met de vertegenwoordigers van de aandeelhouders van Siegwerk, zowel de<br />

plaatselijke vertegenwoordigers als de vertegenwoordigers van de hoofdzetel van het bedrijf.<br />

Aangezien fase 1 in het kader van de wet Renault nog steeds lopende is, kan daarover weinig<br />

publiekelijk bekend gemaakt worden. Vanuit de zijde van de overheid wordt in de contacten<br />

aangedrongen op een voor alle partijen zo aanvaardbaar mogelijke aanpak.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -17-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />

MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

Vraag nr. 51<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />

In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />

Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />

1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />

openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />

van zaken in 2006?<br />

2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />

in dezelfde periode?<br />

4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />

hieromtrent?<br />

6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />

7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />

8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />

9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />

Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />

81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)


-18- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />

HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 51 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -19-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />

MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

Vraag nr. 52<br />

van 28 maart 2006<br />

van JAN LOONES<br />

Buitenlandse pers over Vlaanderen - Initiatieven<br />

Samen met zovelen in Vlaanderen ergert “Journaal” (Nieuwsbrief van Mark Grammens – 16/03/2006-<br />

“Zo ziet de wereld Vlaanderen”) zich erover dat Vlaanderen en de Vlamingen in het buitenland een<br />

zeer slechte persaandacht krijgen, en dat dit hoegenaamd geen weerwerk krijgt in Vlaanderen.<br />

Dit wordt geïllustreerd door enkele voorbeelden.<br />

Er is de bedreiging om Vlaanderen in zijn geheel te beschouwen als een “fascistisch regime”, zeker<br />

onder een electoraal succes van het <strong>Vlaams</strong> Belang.<br />

Er is de tendentieuze, en ronduit verkeerde sfeerzetting rond de kennis van het Nederlands voor<br />

aanvragers van een sociale woning (zie de Sunday Times 19.02.06: “To qualify for public housing,<br />

applicants must be able to speak Dutch”).<br />

Er is de al even verkeerde berichtgeving rond het voorstel van resolutie van Johan Sauwens e.a. rond<br />

de schrijfwijze van de namen van de <strong>Vlaams</strong>e gemeenten.<br />

In de buitenlandse pers, tot en met Le Monde, wordt steevast de versie van de Belgische Franstalige<br />

pers (Le Soir) overgenomen.<br />

Zeer duidelijk is er minder doorstroming uitgaande van de <strong>Vlaams</strong>e Regering of de <strong>Vlaams</strong>e pers, om<br />

de tendentieuze Belgische Franstalige berichtgeving recht te zetten.<br />

Het internationaal tijdschrift “Flanders” schiet hier blijkbaar tekort.<br />

Welke initiatieven neemt de minister-president ter verbetering van de negatieve persaandacht die<br />

Vlaanderen krijgt in het buitenland?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan minister-president Leterme (vraag nr. 52) en minister Bourgois (nr.<br />

82).


-20- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />

HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 52 van 28 maart 2006<br />

van JAN LOONES<br />

Het antwoord op deze vraag behoort tot de bevoegdheid van de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister<br />

van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme (cf. vraag nr. 82)


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -21-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />

MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

Vraag nr. 53<br />

van 30 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

<strong>Vlaams</strong>e Federatie voor Paardenwedrennen - Erkenning<br />

De <strong>Vlaams</strong>e paardensport, meer specifiek de paardenwedrennen, verkeert in een crisissituatie. De<br />

eigenaars en fokkers kunnen immers de hoog oplopende onderhoudskosten niet meer dragen, onder<br />

meer doordat de grootte van het prijzengeld geen enkele mogelijkheid tot rendabiliteit toelaat.<br />

De <strong>Vlaams</strong>e paardensport bevindt zich bovendien in een juridisch onzekere situatie omdat er op<br />

vandaag geen wettelijke erkenning is van de fokkersverenigingen. Deze situatie kan zware gevolgen<br />

hebben voor de fokkerij, de discipline en de dopingcontrole.<br />

Sedert 2005 scharen alle actoren in de paardensport, discipline draf en galop, zich achter de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Federatie voor Paardenwedrennen.<br />

1. Zijn er plannen om de <strong>Vlaams</strong>e Federatie voor Paardenwedrennen te erkennen als<br />

fokkersvereniging én als vereniging voor het gebruik van paardachtigen op basis van het<br />

koninklijk besluit van 10 december 1992, waaraan de <strong>Vlaams</strong>e Regering recentelijk bij besluit<br />

van 30 september 2005 nog wijzigingen heeft doorgevoerd?<br />

Zo ja, binnen welk tijdsbestek?<br />

Zo neen, waarom niet?<br />

2. Zijn er plannen voor een beheerscontract met de vermelde Federatie, met concrete afspraken<br />

rond de besteding van de toegestane ondersteuning binnen de paardensport conform het<br />

Paardenwedrennendecreet van 26 maart 2004 en de erin opgenomen bepalingen inzake<br />

controle over de sector?<br />

Zo ja, binnen welk tijdsbestek?<br />

Zo neen, waarom niet?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan minister-president Leterme (vraag nr. 53) en aan minister Van<br />

Mechelen (vraag nr. 129).


-22- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />

HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 53 van 30 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

1. Momenteel is de Belgische Federatie voor Paardenwedrennen vzw erkend als fokkersvereniging<br />

voor het bijhouden van het stamboek van de Belgische Draver en het Engels Volbloedpaard en als<br />

vereniging voor het gebruik van paardachtigen. De erkenning is gepubliceerd in het Belgisch<br />

Staatsblad van 19 september 1998 als ministerieel besluit van 16 september 1998 tot wijziging van<br />

het ministerieel besluit van 23 september 1992 tot erkenning en betoelaging van verenigingen met<br />

betrekking tot paardachtigen.<br />

De maatschappelijke zetel van deze vereniging is gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk<br />

Gewest. Met toepassing van artikel 2 van het intergewestelijk protocol betreffende de veeteelt<br />

moet dit Gewest instaan voor het verlenen, schorsen en intrekken van die erkenning.<br />

In Vlaanderen wordt de erkenning van fokkersverenigingen voor het bijhouden van stamboeken<br />

en voor het gebruik van paarden geregeld door het koninklijk besluit van 10 december 1992<br />

betreffende de verbetering van paardachtigen, laatst gewijzigd bij besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering<br />

van 30 september 2005. De uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit zijn vervat in het<br />

gelijknamige ministerieel besluit van 23 december 1992 dat gewijzigd werd bij de ministeriële<br />

besluiten van 14 oktober 1996 en 21 oktober 2005.<br />

Wanneer een vereniging een erkenning wenst, moet ze hiertoe een aanvraag richten tot de<br />

bevoegde minister. Daarnaast moet ze aan de administratie een dossier voorleggen waarin ze alle<br />

inlichtingen meedeelt die nodig zijn voor de beoordeling van de erkenningsvoorwaarden.<br />

Sinds de regionalisatie van de bevoegdheden over landbouw reikt de <strong>Vlaams</strong>e minister die<br />

bevoegd is voor het landbouwbeleid en de zeevisserij de erkenning uit aan de verenigingen met<br />

maatschappelijke zetel in Vlaanderen.<br />

Wanneer de <strong>Vlaams</strong>e Federatie voor paardenwedrennen de erkenning wenst, moet ze hiertoe een<br />

aanvraag indienen .<br />

De bevoegde administratie van het domein landbouw en visserij heeft tot op heden geen dossier<br />

tot erkenning ontvangen.<br />

2. Het beheerscontract waarnaar de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger verwijst, kadert in het decreet<br />

van 26 maart 2004 over herstelmaatregelen voor de <strong>Vlaams</strong>e paardenwedrennen. De materies die<br />

in dit decreet geregeld worden, vallen onder de bevoegdheid van de <strong>Vlaams</strong>e Minister van<br />

financiën en begroting en ruimtelijke ordening.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -23-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />

MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

Vraag nr. 54<br />

van 31 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Overdracht Park van Tervuren - Stand van zaken<br />

Een artikel in de Randkrant m.b.t. de toestand van het zogenaamde Spaans Huis of de Goordaelmolen<br />

bij de Vossemvijver in het Park van Tervuren, vestigt er de aandacht op dat de opeenvolgende<br />

staatshervormingen van 1980 en 1988 erin voorzagen dat het Park van Tervuren, samen met het deel<br />

van het Zoniënwoud dat op <strong>Vlaams</strong> grondgebied ligt, gratis moest worden overgedragen aan het<br />

<strong>Vlaams</strong> Gewest.<br />

Dat gebeurde gedeeltelijk in 2003, maar een groot deel van het park, met name de formele tuinen<br />

achter het museum, bleef in eigendom van de federale overheid en wordt (op een inadequate wijze)<br />

beheerd door de Regie der Gebouwen. Renovatieplannen van de site zouden intussen zijn stilgelegd.<br />

Kan de minister een stand van zaken geven m.b.t. de overdracht van dit park naar de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Gemeenschap?<br />

Zijn er terzake nog onderhandelingen aan de gang?<br />

Hoe verlopen die?<br />

Welke zijn nog de eventuele knelpunten?<br />

Is er al zicht op een afronding van dit dossier?


-24- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

YVES LETERME<br />

MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />

HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 54 van 31 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Het park van Tervuren beslaat in zijn geheel ongeveer 100ha en is voor 80 % nog in federaal beheer<br />

bij de Regie der gebouwen. Het is het waardevolste park, zowel in de <strong>Vlaams</strong>e Rand als op het niveau<br />

van Vlaanderen en dit zowel op cultuurhistorisch als op hortocultureel gebied. Het is de toegangspoort<br />

tot het Zoniënwoud en is één van de belangrijkste toeristische ankerpunten van de groene gordel in de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Rand. Het is genoegzaam bekend dat het beheer en het onderhoud van het federale gedeelte<br />

van het park, meer in het bijzonder de formele tuinen achter het museum, op zijn zachtst gezegd reeds<br />

jaren te wensen overlaat. Het gedeelte van het park (zo’n 19ha) dat wel reeds overgedragen werd aan<br />

het <strong>Vlaams</strong> Gewest werd inmiddels volledig gerestaureerd.<br />

Op het overlegcomité Federale Regering – Gewest- en Gemeenschapsregeringen van 1 september<br />

1999 werd beslist het onderhoud van het park door het <strong>Vlaams</strong> Gewest te laten uitvoeren op kosten<br />

van de federale staat. Dit is tot op heden evenwel niet geconcretiseerd. Er lopen op dit moment ook<br />

geen onderhandelingen met betrekking tot een eigendomsoverdracht.<br />

Ik laat de opportuniteit en de modaliteiten voor de uitvoering van de beslissing van het overlegcomité<br />

van 1 september 1999 nader onderzoeken.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -25-<br />

FIENTJE MOERMAN,<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING,<br />

VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDERNEMEN,<br />

WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -27-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

Vraag nr. 58<br />

van 24 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Sluiting Siegwerk Bornem - Initiatieven<br />

Recentelijk kondigde de drukinktenfabrikant Siegwerk in Bornem aan dat de vestiging zou worden<br />

gesloten. Daardoor komen een driehonderdtal arbeidsplaatsen op de tocht te staan. Het bedrijf stelt dat<br />

het onmogelijk is om een overnemer te vinden wegens de enorme overcapaciteit die er is op de<br />

internationale inktmarkt.<br />

De sluiting is merkwaardig. Het gaat om een hoogtechnologisch bedrijf dat amper enkele jaren<br />

geleden nog 250.000 euro investeerde in zijn productieproces.<br />

De minister is ongetwijfeld op de hoogte van de problematiek.<br />

1. Heeft het bedrijf de afgelopen jaren steunmaatregelen genoten vanuit de <strong>Vlaams</strong>e overheid?<br />

2. Kan de minister meedelen of er voorafgaand aan de aankondiging van de sluiting contacten zijn<br />

geweest tussen het bedrijf en de <strong>Vlaams</strong>e Regering?<br />

3. Welke maatregelen kan en/of wil de <strong>Vlaams</strong>e Regering nemen om ervoor te zorgen dat de directie<br />

alsnog op haar beslissing zou terugkomen, dan wel dat alternatieve oplossingen tot stand zouden<br />

komen?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan minister-president Leterme (vraag nr. 50) en aan minister Moerman<br />

(nr. 58).


-28- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 58 van 24 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door minister Leterme, Minister-president van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e regering en <strong>Vlaams</strong> minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en<br />

Plattelandsbeleid.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -29-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

Vraag nr. 59<br />

van 24 maart 2006<br />

van JEF TAVERNIER<br />

Beleidsdoelstellingen inzake lokale fiscaliteit - Stand van zaken<br />

Het <strong>Vlaams</strong>e beleid inzake de lokale en provinciale overheden heeft als doelstelling onder meer de<br />

lokale fiscaliteit als sturingsinstrument in te zetten voor het lokale beleid. Het regeerakkoord vermeldt<br />

dat een globaal fiscaal pact met de gemeenten en provincies zal afgesloten worden over onder meer:<br />

- mogelijkheden voor de lokale besturen om de gemeentelijke fiscaliteit te differentiëren om een<br />

beleid te voeren ter versterking van dorps- en stadskernen, bijvoorbeeld door vormen van<br />

selectiviteit bij de onroerende voorheffing;<br />

- afschaffing van een aantal kleinere belastingen, de zogenaamde pestbelastingen, die veel<br />

rompslomp met zich meebrengen;<br />

- een meer bedrijfsvriendelijke fiscaliteit.<br />

Er kwam een intentieverklaring tussen de minister, Unizo, VOKA en VVSG om vanuit de <strong>Vlaams</strong>e en<br />

lokale overheden en ondernemersorganisaties samen te werken om tot een meer<br />

ondernemingsvriendelijk <strong>Vlaams</strong> en lokaal beleid te komen. In het deelproject “Voorbereiding fiscaal<br />

beleid lokale besturen” werd ook een studieopdracht uitgevoerd.<br />

1. Wat is de stand van zaken omtrent de uitvoering van de studieopdracht binnen het project<br />

“Voorbereiding fiscaal beleid lokale besturen”?<br />

Zijn de resultaten van deze studie reeds ter beschikking?<br />

Wanneer worden deze resultaten publiek ter beschikking gesteld?<br />

2. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het regeerakkoord omtrent een<br />

globaal fiscaal pact met de gemeenten en provincies?<br />

N.B. Een gelijkaardige vraag werd gesteld aan de ministers Keulen (vraag nr. 119) en Moerman (nr.<br />

59).


-30- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 59 van 24 maart 2006<br />

van JEF TAVERNIER<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door minister Keulen, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -31-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

Vraag nr. 61<br />

van 30 maart 2006<br />

van KURT DE LOOR<br />

Wapenexport - Geweigerde vergunningen<br />

De zesmaandelijkse verslagen van de <strong>Vlaams</strong>e Regering aan het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> over de verstrekte<br />

en geweigerde vergunningen voor wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik of voor<br />

ordehandhaving dienstig materieel en daaraan verbonden technologie, zijn zeer beknopt als het gaat<br />

om gegevens betreffende de effectief geweigerde <strong>Vlaams</strong>e export- en doorvoervergunningen. Daarom<br />

volgende vragen.<br />

1. Kan de minister een overzicht geven van de effectief geweigerde <strong>Vlaams</strong>e export- en<br />

doorvoervergunningen van militaire goederen sinds augustus 2003, waarvan de toepassing van<br />

weigering wordt omschreven in de wet van 5 augustus 1991, met volgende elementen: het type<br />

militair goed, het land waarnaar de militaire goederen zouden worden uitgevoerd en het artikel in<br />

de wet van 5 augustus 1991 waarop men zich beroept om de uitvoer/doorvoer te weigeren?<br />

2. Kan de minister een overzicht geven van de effectief geweigerde <strong>Vlaams</strong>e export- en<br />

doorvoervergunningen van dual-use goederen sinds augustus 2003, waarvan de toepassing van<br />

weigering wordt omschreven in de Europese Verordening 1334/2000, met volgende elementen:<br />

het type dual-use goed, het land waarnaar de militaire goederen zouden uitgevoerd worden en de<br />

exacte reden voor weigering?<br />

3. Kan de minister een overzicht geven van de effectief geweigerde Belgische export- en<br />

doorvoervergunningen van militaire goederen sinds 1991, waarvan de toepassing van weigering<br />

wordt omschreven in de wet van 5 augustus 1991, met volgende elementen: het type militair goed,<br />

het land waarnaar de militaire goederen zouden uitgevoerd worden en het artikel in de wet van 5<br />

augustus 1991 waarop men zich beroept om de uitvoer/doorvoer te weigeren?<br />

4. Kan de minister een overzicht geven van de effectief geweigerde Belgische export- en<br />

doorvoervergunningen van dual-use goederen sinds 1991, waarvan de toepassing van weigering<br />

wordt omschreven in de Europese Verordening 1334/2000, met volgende elementen: het type<br />

dual-use goed, het land waarnaar de militaire goederen zouden uitgevoerd worden en de exacte<br />

reden voor weigering?


-32- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 61 van 30 maart 2006<br />

van KURT DE LOOR<br />

1. Lijst van de effectief geweigerde <strong>Vlaams</strong>e uit- en doorvoervergunningen van militaire goederen<br />

voor de periode van 30 augustus 2003 tot en met 31 december 2005:<br />

Geweigerde uitvoer<br />

Type militair goed<br />

2003-2004<br />

Land van<br />

bestemming<br />

Motivatie voor de weigering<br />

Heet-isostatische pers<br />

India Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />

nucleaire proliferatie.<br />

Heet-isostatische pers<br />

India Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />

nucleaire proliferatie.<br />

Onderdelen van gepantserde Turkije Wet 05/08/91 art. 4 § 1 4°e na negatieve<br />

voertuigen<br />

inlichtingen over <strong>Vlaams</strong>e uitvoerder.<br />

Onderdelen van gepantserde Turkije Wet 05/08/91 art. 4 § 1 4°e na negatieve<br />

voertuigen<br />

inlichtingen over <strong>Vlaams</strong>e uitvoerder.<br />

Transmissies<br />

2004<br />

Turkije Wet 05/08/91 art. 4 § 1 4°e na negatieve<br />

inlichtingen over <strong>Vlaams</strong>e uitvoerder.<br />

Wisselstukken voor hoge- India Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />

drukpomp<br />

nucleaire proliferatie.<br />

Revolver en pistolen Verenigd KB 08/03/93 art 5 §1: internationaal<br />

2005<br />

Koninkrijk invoercertificaat ontbrak.<br />

Nachtkijkers voor<br />

Chili KB 08/03/93 art 5 §1: internationaal<br />

helikopterhelmen<br />

invoercertificaat ontbrak.<br />

Pistolen en revolvers Suriname KB 08/03/93 art 5 §1: voorlegging van vervallen<br />

invoervergunning in Suriname.<br />

Pistolen en revolvers. Suriname KB 08/03/93 art 5 §1: voorlegging van vervallen<br />

invoervergunning in Suriname.<br />

Delen en onderdelen van Tanzania Wet 05/08/91 art. 10: voorafgaande vergunning<br />

telefooncentrale<br />

FOD Justitie niet beschikbaar bij <strong>Vlaams</strong>e<br />

uitvoerder.<br />

Delen en onderdelen van Turkije KB 08/03/93 art 5 §1: internationaal<br />

gevechtsvoertuigen<br />

invoercertificaat ontbrak.<br />

Nachtkijkers voor<br />

helikopterhelmen<br />

Venezuela Wet 05/05/91 art. 4 §1 4° a, b + §2.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -33-<br />

Geweigerde doorvoer<br />

Type militair goed Land van<br />

bestemming<br />

Motivatie voor de weigering<br />

Helikopter Israël Wet 05/08/91 art. 4 §1 4° b, e.<br />

Helikopter- en<br />

vliegtuigonderdelen<br />

Ethiopië Wet 05/08/91 art. 4 §1 4° b, e.<br />

Patronen en granaten<br />

lanceerbuizen voor granaten,<br />

kogelvrije vesten<br />

Saoedi-Arabië Wet 05/08/91 art. 4 §1 4° a, b.<br />

2. Lijst van de effectief geweigerde <strong>Vlaams</strong>e export- en doorvoervergunningen van dual usegoederen<br />

voor de periode van 30 augustus 2003 tot en met 31 december 2005:<br />

Geweigerde uitvoervergunningen<br />

Type dual use-goederen<br />

2003<br />

Land van<br />

bestemming<br />

Motivatie voor de weigering<br />

Industriële rondloperpers India Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />

nucleaire proliferatie.<br />

Heet-isostatische pers Iran Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />

nucleaire proliferatie.<br />

Heet-isostatische pers<br />

2004<br />

Iran Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />

nucleaire proliferatie.<br />

Koud-isostatische pers India Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />

nucleaire proliferatie.<br />

Geïntegreerde schakelingen Israël KB 08/03/93 art. 5 §1: eindgebruiker<br />

Koud-isostatische pers India<br />

onvoldoende nagetrokken.<br />

Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />

nucleaire proliferatie.<br />

Methyldiethanolamine Indonesië KB 08/03/93 art. 5 §1: eindgebruiker<br />

Heet-isostatische pers<br />

2005<br />

Iran<br />

onvoldoende nagetrokken.<br />

Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />

nucleaire proliferatie.<br />

Triethanolamine Ethiopië KB 08/03/93 art. 5 §1: eindgebruiker<br />

onvoldoende nagetrokken.<br />

Geweigerde doorvoervergunningen<br />

Er werden geen doorvoervergunningen voor dual use-goederen in de desbetreffende periode


-34- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

geweigerd.<br />

3. De administratie beschikt niet over de gegevens in verband met de effectief geweigerde Belgische<br />

uit- en doorvergunningen van militaire goederen sinds 1991. Voor concrete informatie over deze<br />

vraag verwijst de administratie naar de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand<br />

en Energie.<br />

4. De administratie beschikt niet over de gegevens in verband met de effectief geweigerde Belgische<br />

uit- en doorvergunningen van dual use goederen sinds 1991. Voor concrete informatie over deze<br />

vraag verwijst de administratie naar de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand<br />

en Energie.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -35-<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

AANVULLEND ANTWOORD<br />

op vraag nr. 61 van 30 maart 2006<br />

van KURT DE LOOR<br />

Bij het afsluiten van het tweede jaarverslag over de wapens werd vastgesteld dat één geweigerde<br />

doorvoer niet in het ontwerpverslag was opgenomen. Deze doorvoer werd nog op de valreep net vóór<br />

Kerstmis 2005 geweigerd en diende wel degelijk opgenomen te worden in het rapport van 2005 en niet<br />

in dit van 2006.<br />

Uw vraag diende echter reeds beantwoord te worden alvorens het wapenverslag van 2005 was<br />

gefinaliseerd. Om deze reden maak ik U nu de aangepaste tabel over van de doorvoeren geweigerd<br />

sedert de overheveling van de bevoegdheden tot en met het einde van het jaar 2005.<br />

Aldus ziet de volledige tabel er als volgt uit:<br />

Geweigerde doorvoer<br />

Type militair goed<br />

2003-2004<br />

Land van<br />

bestemming<br />

Motivatie voor de weigering<br />

Helikopter<br />

2005<br />

Israël Wet 05/08/91 art. 4 §1 4° b, e.<br />

Helikopter- en<br />

vliegtuigonderdelen<br />

Ethiopië Wet 05/08/91 art. 4 §1 4° b, e.<br />

Patronen en granaten<br />

lanceerbuizen voor granaten,<br />

kogelvrije vesten<br />

Saoedi-Arabië Wet 05/08/91 art. 4 §1 4° a, b.<br />

Kustwachtboten Saoedi-Arabië Wet 05/08/91 art. 10: voorafgaande vergunning<br />

FOD Justitie niet beschikbaar bij <strong>Vlaams</strong>e<br />

doorvoerder.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -37-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

Vraag nr. 62<br />

van 30 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

Werelddag ME-Fibromyalgie - Initiatieven<br />

12 mei 2006 is uitgeroepen tot Werelddag ME-Fibromyalgie. Naar schatting 20.000 Vlamingen zijn<br />

getroffen door deze ziekte. Voor patiënten met een aandoening als CVS, waarbij zowel inzake oorzaak<br />

als behandeling nog zoveel onduidelijkheden zijn en waarbij in de symptomatologie ook heel wat<br />

subjectieve factoren meespelen, is het vinden van erkenning en de strijd tegen vooroordelen vaak<br />

moeilijk. CVS-patiënten worden dikwijls met ongeloof en onbegrip geconfronteerd.<br />

CVS (of chronisch vermoeidheidssyndroom) is sinds 1969 erkend door de<br />

Wereldgezondheidsorganisatie als “Benign Myalgic Encephalomyelitis” onder code 323, en is in 1993<br />

ingeschreven als neurologische aandoening in de ICD10, de index van alle ziektes die de<br />

Wereldgezondheidsorganisatie erkent, onder de code G93.3. Dat betekent dat de ziekte beschreven is,<br />

dat er een diagnostisch model is en dat er behandelingen zijn. Spijtig genoeg is deze ziekte nog steeds<br />

niet als dusdanig erkend en wordt zij veelal gecatalogeerd als psychische afwijking.<br />

CVS veroorzaakt een ernstige, belemmerende vermoeidheid gedurende minstens zes maanden. Iemand<br />

die in een ernstige mate aan de ziekte lijdt, kan niet meer normaal functioneren. De vermoeidheid gaat<br />

dikwijls gepaard met lichamelijke pijnen en gedragsproblemen, zoals spierpijnen, keelpijn, koorts,<br />

slaapproblemen en aandachts- en geheugenproblemen. Door die toestand kan een depressie ontstaan,<br />

net zoals dat ook het geval is bij andere chronische ziekten en ernstige aandoeningen, zoals aids en<br />

kanker. De diagnose van CVS wordt gesteld op basis van de symptomen en door het uitsluiten van<br />

andere oorzaken. Daarnaast zijn er ook markers.<br />

Ondanks binnen- en buitenlandse onderzoeksresultaten blijft in Vlaanderen de medische en sociale<br />

ondersteuning beperkt. Vooral op vlak van wetenschappelijk onderzoek is de nood zeer hoog. Uit<br />

onderzoek in Nederland is gebleken dat CVS-patiënten voor 37 % minder huishoudelijk productief<br />

waren en voor 54 % minder arbeidsproductief. Inderdaad betekent deze ziekte vaak lange<br />

arbeidsongeschiktheid en zelfs invaliditeit.<br />

1. Welke initiatieven nam de minister in het kader van de Werelddag ME-Fibromyalgie voor haar<br />

beleidsdomein?<br />

2. Heeft de minister in haar beleid reeds stappen ondernomen om wetenschappelijk onderzoek naar<br />

oorzaken en behandeling te ondersteunen? Zo ja, welke?<br />

Zo neen, zijn er plannen in die zin?<br />

N.B. Gelijkaardige vragen werden gesteld aan de ministers Moerman (vraag nr. 62), Vandenbroucke<br />

(nr. 143) en Vervotte (nr. 143).


-38- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 62 van 30 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

1. Ik heb geen specifieke initiatieven genomen in het kader van de Werelddag ME-Fibromyalgie. De<br />

reden hiervoor is dat de initiatieven die binnen het wetenschapsbeleid genomen worden, gebaseerd<br />

zijn op een structurele aanpak en niet ad hoc thematisch gestuurd worden.<br />

2. Deze structurele aanpak betekent niet dat er geen mogelijkheden zijn voor de ondersteuning van<br />

wetenschappelijk onderzoek inzake CVS of ME-Fibromyalgie. Integendeel, zowel het Bijzonder<br />

Onderzoeksfonds (beheerd door de universiteiten) als de programma’s van IWT en FWO bieden<br />

in principe mogelijkheden. De thematische keuze van de projecten ligt echter steeds bij de<br />

aanvrager van de ondersteuning.<br />

Het CVS (chronisch vermoeidheidssyndroom - CFS - Chronic Fatigue Syndrome) is evenwel een<br />

belangrijke kwaal die haar moleculaire mechanismen nog niet heeft prijs gegeven.<br />

In Vlaanderen, meer bepaald aan de VUB, is een internationaal gereputeerde groep actief in dit<br />

domein (Kenny De Meirleir; zie publicaties van de laatste 3 jaar als bijlage).<br />

Binnen de steun aan industriële O&O projecten heeft het IWT in 2002 een steun van 165.730 euro<br />

toegekend voor de ontwikkeling van diagnostische testen door een bedrijf gespecialiseerd in het<br />

chronisch vermoeidheidssyndroom. De diagnose betreft diverse auto-immune aandoeningen met<br />

een pathogenese verwant met de pathogenese van CVS.<br />

Bij FWO werd één onderzoeksproject m.b.t. CVS gesteund in de periode 1998-1999. Andere<br />

aanvragen over dit onderwerp werden niet ingewilligd op basis van wetenschappelijk-kwalitatieve<br />

evaluatie door terzake bevoegde externe referenten en de discipline-specifieke wetenschappelijke<br />

commissie.<br />

Hieruit blijkt dat net zoals voor andere onderwerpen het de onderzoekers vrij staat om voor dit<br />

belangrijke thema financiering aan te vragen bij de financieringskanalen die hiervoor bestaan zoals<br />

het FWO, eventueel IWT enz.<br />

In de toekomst zullen wel nog meer mogelijkheden gecreëerd worden voor steun aan toegepast<br />

biomedisch onderzoek. Dit nieuwe structurele programma (5.000.000 euro) dat in de 2 de jaarhelft<br />

van 2006 opgestart en beheerd zal worden door het IWT richt zich naar universiteiten,<br />

ziekenhuizen en onderzoeksinstellingen voor activiteiten die zich situeren in het stadium van<br />

vertaling van wetenschappelijke bevindingen naar klinische toepassingen. Dit biedt mogelijkheden<br />

voor diverse onderzoeksinspanningen, ook in het gebied van CVS.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -39-<br />

---------------------------------------------------------------------<br />

Publicaties Vlaanderen CFS 2003-2006<br />

---------------------------------------------------------------------<br />

1: Nijs J, Aerts A, De Meirleir K.<br />

Generalized joint hypermobility is more common in chronic fatigue syndrome than in healthy control<br />

subjects.<br />

J Manipulative Physiol Ther. 2006 Jan;29(1):32-9.<br />

2: Fremont M, Vaeyens F, Herst CV, De Meirleir KL, Englebienne P.<br />

Double-stranded RNA-dependent protein kinase (PKR) is a stress-responsive kinase that induces<br />

NFkappaB-mediated resistance against mercury cytotoxicity.<br />

Life Sci. 2006 Mar 13;78(16):1845-56. Epub 2005 Dec 1.<br />

3: Nijs J, Van de Putte K, Louckx F, De Meirleir K.<br />

Employment status in chronic fatigue syndrome. A cross-sectional study examining the value of<br />

exercise testing and self-reported measures for the assessment of employment status.<br />

Clin Rehabil. 2005 Dec;19(8):895-9.<br />

4: Nijs J, De Meirleir K.<br />

Impairments of the 2-5A synthetase/RNase L pathway in chronic fatigue syndrome.<br />

In Vivo. 2005 Nov-Dec;19(6):1013-21. Review.<br />

5: Nijs J, Meeus M, McGregor NR, Meeusen R, de Schutter G, van Hoof E, de Meirleir K.<br />

Chronic fatigue syndrome: exercise performance related to immune dysfunction.<br />

Med Sci Sports Exerc. 2005 Oct;37(10):1647-54.<br />

6: Nijs J, De Meirleir K.<br />

Nitric oxide and chronic fatigue syndrome: Are we caring for our patients or are we practicing<br />

selfcare?<br />

Med Hypotheses. 2006;66(2):449-50. Epub 2005 Oct 10. No abstract available.<br />

7: Fremont M, Vaeyens F, Herst CV, De Meirleir K, Englebienne P.<br />

37-Kilodalton/83-kilodalton RNase L isoform ratio in peripheral blood mononuclear cells: analytical<br />

performance and relevance for chronic fatigue syndrome.<br />

Clin Diagn Lab Immunol. 2005 Oct;12(10):1259-60<br />

8: Nijs J, Vaes P, De Meirleir K.<br />

The Chronic Fatigue Syndrome Activities and Participation Questionnaire (CFS-APQ): an overview.<br />

Occup Ther Int. 2005;12(2):107-21.<br />

9: Fremont M, El Bakkouri K, Vaeyens F, Herst CV, De Meirleir K, Englebienne P.<br />

2',5'-Oligoadenylate size is critical to protect RNase L against proteolytic cleavage in chronic fatigue<br />

syndrome.<br />

Exp Mol Pathol. 2005 Jun;78(3):239-46. Epub 2005 Mar 2.<br />

10: Nijs J, De Meirleir K.<br />

Oxidative stress might reduce essential fatty acids in erythrocyte membranes of chronic fatigue<br />

syndrome patients.<br />

Nutr Neurosci. 2004 Aug;7(4):251-3.<br />

11: Nijs J, Van de Velde B, De Meirleir K.<br />

Pain in patients with chronic fatigue syndrome: does nitric oxide trigger central sensitisation?<br />

Med Hypotheses. 2005;64(3):558-62.


-40- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

12: Nijs J, De Meirleir K.<br />

Prediction of peak oxygen uptake in patients fulfilling the 1994 CDC criteria for chronic fatigue<br />

syndrome.<br />

Clin Rehabil. 2004 Nov;18(7):785-92.<br />

13: Nijs J, De Meirleir K, Duquet W.<br />

Kinesiophobia in chronic fatigue syndrome: assessment and associations with disability.<br />

Arch Phys Med Rehabil. 2004 Oct;85(10):1586-92.<br />

14: de Geus B, Delbeke F, Meeusen R, Van Eenoo P, De Meirleir K, Busschaert B.<br />

Norandrosterone and noretiocholanolone concentration before and after submaximal standardized<br />

exercise.<br />

Int J Sports Med. 2004 Oct;25(7):528-32.<br />

15: Nijs J, Vanherberghen K, Duquet W, De Meirleir K.<br />

Chronic fatigue syndrome: lack of association between pain-related fear of movement and exercise<br />

capacity and disability.<br />

Phys Ther. 2004 Aug;84(8):696-705.<br />

16: Nijs J, De Meirleir K, Meeus M, McGregor NR, Englebienne P.<br />

Chronic fatigue syndrome: intracellular immune deregulations as a possible etiology for abnormal<br />

exercise response.<br />

Med Hypotheses. 2004;62(5):759-65.<br />

17: Nijs J, De Meirleir K, Wolfs S, Duquet W.<br />

Disability evaluation in chronic fatigue syndrome: associations between exercise capacity and activity<br />

limitations/participation restrictions.<br />

Clin Rehabil. 2004 Mar;18(2):139-48.<br />

18: Piacentini MF, Meeusen R, Buyse L, De Schutter G, De Meirleir K.<br />

Hormonal responses during prolonged exercise are influenced by a selective DA/NA reuptake<br />

inhibitor.<br />

Br J Sports Med. 2004 Apr;38(2):129-33.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -41-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

Vraag nr. 63<br />

van 30 maart 2006<br />

van JOHN VRANCKEN<br />

Uitvoer isostatische pers - Experts<br />

Naar aanleiding van een interpellatie van Pieter Huybrechts op 9 februari laatstleden zei de minister<br />

dat experts verklaard hebben dat de bewuste isostatische pers niet zou kunnen worden gebruikt voor<br />

militaire doeleinden.<br />

Ik vroeg toen of de minister kon zeggen wie die experts zijn en waarop ze zich hebben gebaseerd voor<br />

hun verklaring. Dat is namelijk belangrijk in deze context, omdat experts bepaalde verklaringen<br />

afleggen waarop het antwoord van de minister gebaseerd is.<br />

De minister antwoordde toen: “Ik heb hier het antwoord van de administratie. Dat waren de experts<br />

van de FOD Economie van de dienst Vergunningen, en de heer Erik Hostens van de <strong>Vlaams</strong>e cel<br />

Wapenhandel.”<br />

Zij bevestigde nog het volgende: “Ik ben geen ingenieur. Het gaat om een Europese verordening<br />

waarin een duidelijke keuze is gemaakt om bepaalde types van isostatische persen onder vergunning te<br />

plaatsen omdat er een risico bestaat dat ze ook kunnen dienen voor het samendrukken van nucleair<br />

materiaal. Dat is alleen het geval bij de persen die de twee criteria overschrijden. U zult misschien<br />

zeggen dat ze kiezen voor een kleintje om er dan achteraf een grote van te maken. De administratie<br />

heeft experts gecontacteerd en die noemen dat zeer onwaarschijnlijk. Het staat ook twee keer vermeld<br />

in het verslag van het Comité I en het wordt ook uitgesloten door de experts van de FOD Economie.”<br />

Hierbij heb ik bijkomende vragen met betrekking tot deze experts en hun expertise.<br />

1. Kan de minister meer duidelijkheid geven over deze experts: namelijk hun kwalificaties en<br />

diploma’s?<br />

2. Het feit dat de administratie experts heeft gecontacteerd, die het ‘zeer onwaarschijnlijk’ noemen<br />

dat kleine isostatische persen later kunnen vergroot worden tot persen die ook kunnen dienen voor<br />

het samendrukken van nucleair materiaal, roept een bijkomende vraag op: welke probabiliteit zit<br />

in de term “zeer onwaarschijnlijk” vervat?<br />

Is er dus enige kans dat dit toch zou kunnen gebeuren?<br />

Kan de minister kopie van het desbetreffende rapport van deze experts bezorgen?


-42- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 63 van 30 maart 2006<br />

van JOHN VRANCKEN<br />

1. Het “gedeclassificeerd verslag van het Comité I, betreffende het onderzoek naar de wijze waarop<br />

de firma EPSI eventueel door de inlichtingendienst werd gevolgd in het kader van de strijd tegen<br />

de proliferatie”, zegt tot tweemaal toe dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een kleine isostatische<br />

pers wordt omgevormd tot een grote. (Zie gedeclassificeerd verslag van het Comité I, pp. 11-12,<br />

onder 6.3.)<br />

Aangezien kleine isostatische persen niet vergunningsplichtig zijn en bijgevolg niet worden<br />

voorgelegd aan de administratie met een vergunningsaanvraag, is de administratie slechts indirect<br />

betrokken geweest bij de uitvoer van deze kleine isostatische persen door de verwittiging in de<br />

CANVEK. Daarom heeft ook de <strong>Vlaams</strong>e administratie, zoals ik gezegd heb tijdens de<br />

interpellatie van de heer Pieter Huybrechts op 9 februari 2006, aan experten de vraag gesteld naar<br />

de mogelijkheid van deze technische ingreep.<br />

Drie experts werden geconsulteerd, met name de heren Erik Hostens, Paul Corbeels en Kurt<br />

Franck.<br />

Erik Hostens is op dit ogenblik adjunct van de directeur bij de dienst Controle Wapenhandel,<br />

Departement Internationaal Vlaanderen van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap. Hij is burgerlijk<br />

elektrotechnisch en werktuigkundig ingenieur (KUL, 1974). Voorheen was hij ingenieur bij de<br />

dienst Accreditatie, Kwaliteit en Veiligheid van de FOD Economie, KMO, Middenstand &<br />

Energie. Tussen 1987 en 1996 verleende hij technische adviezen voor vergunningen in alle<br />

domeinen en vanaf 1996 beperkten deze adviezen zich tot een aantal grote bedrijven in de<br />

mechanische en elektronische sector. Ruim twintig jaar volgt hij het technische gedeelte van<br />

internationale vergaderingen op van diverse exportcontroleregimes, met name de COCOM<br />

(Coordinating Committee), de EU Verordening over de dual-use goederen, het Wassenaar<br />

Arrangement, de Missile Technology Control Regime en de Nuclear Suppliers Group. Hierbij<br />

werkt hij voor België voorstellen uit tot wijziging van de internationale reglementeringen en<br />

verdedigt deze op de internationale vergaderingen. Er mag aangenomen worden dat Erik Hostens<br />

uitstekend geplaatst is om het strategisch karakter van dergelijke goederen te beoordelen.<br />

Paul Corbeels is op dit ogenblik raadgever wapenexport, defensie en luchtvaart op mijn kabinet.<br />

Hij is burgerlijk scheikundig ingenieur (KUL, 1973). Tussen 1996 en de regionalisering van de<br />

bevoegdheden aangaande vergunningen was hij adviseur bij de dienst Vergunningen, Economisch<br />

Potentieel van de FOD Economie, KMO, Middenstand & Energie. In die hoedanigheid verleende<br />

hij gedurende acht jaar ongeveer 1500 technische adviezen voor alle vergunningsaanvragen en<br />

attesten van vrijstelling van vergunning in de diverse technische domeinen en dit voor zowel<br />

wapens als dual-use goederen. Hij volgde eveneens het exportcontroleregime van de<br />

Australiëgroep op. Verder was hij belast met de implementatie van de Chemische<br />

Wapenconventie, t.t.z. de gevolgen ervan voor het vergunningsbeleid en de opvolging van<br />

internationale inspecties. In die zin is Paul Corbeels op de hoogte van de situatie van de<br />

vergunningen, zowel vóór als na de regionalisatie.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -43-<br />

Kurt Franck is op dit ogenblik attaché bij de Dienst Energie, Nucleaire Toepassingen van de FOD<br />

Economie, KMO, Middenstand & Energie. Hij is licentiaat handels- en financiële wetenschappen.<br />

Sinds 1997 volgt hij de nucleaire sector op onder leiding van de heer Theofiel Van Rentergem,<br />

adviseur - generaal en burgerlijk elektrotechnisch ingenieur, bij dezelfde dienst. Meer specifiek<br />

volgt Kurt Franck de implementatie van de wet van 9 februari 1981 houdende de voorwaarden<br />

voor export van kernmaterialen en kernuitrustingen, alsmede van technologische gegevens. Deze<br />

wet werd gestemd om gevolg te verlenen aan het exportcontroleregime overeengekomen in de<br />

Nuclear Suppliers Group. Hij neemt eveneens het secretariaat waar van de Commissie van Advies<br />

voor de Niet-Verspreiding van Kernwapens (CANVEK). Alle aanvragen voor uitvoer naar niet<br />

EU lidstaten en niet kernmogendheden dienen eerst aan de CANVEK voorgelegd en van de<br />

bevoegde ministers een machtiging te bekomen vooraleer aan mij te worden overgemaakt. In die<br />

zin heeft Kurt Franck een breed zicht op de uitvoer van nucleair materiaal en nucleaire dual use<br />

goederen, op de adviezen geformuleerd door de Belgische leden van de CANVEK en op de<br />

beoordeling van het risico op proliferatie.<br />

2. Een isostatische pers is een speciaal type pers. Het bevat geen bewegende delen. Vandaar de<br />

naam “statisch”. De pers wordt opgebouwd als een cilindrisch vat dat verticaal geplaatst wordt. De<br />

te behandelen stukken worden in de cilinder geladen en het vat wordt door het deksel afgesloten.<br />

Door middel van een inert gas wordt een gelijkmatige druk op het werkstuk overgebracht.<br />

Vandaar de naam “iso”. Het vat wordt ontworpen voor een bepaalde diameter, die moet toelaten<br />

de werkstukken erin te plaatsen. Het vat wordt eveneens ontworpen om een bepaalde druk op te<br />

bouwen, die moet toelaten het werkstuk te verdichten (compacteren). Om bij een welbepaalde<br />

diameter aan de ontwerpdruk te kunnen weerstaan, zal een minimale wanddikte noodzakelijk zijn.<br />

In de praktijk variëren de wanddikten meestal tussen 20 cm en 50 cm.<br />

Indien men achteraf de cilinder een grotere binnendiameter zou willen geven door uitboren, zou de<br />

maximaal toelaatbare druk meer dan evenredig dalen. Het vat zou geen voldoende hoge druk meer<br />

kunnen opbouwen om de vooropgestelde materialen te compacteren. Het risico op<br />

ontploffingsgevaar zou tevens zeer reëel worden, zodat de isostatische pers vernietigd wordt. Ook<br />

zou daarbij giftig argon bij hoge concentraties kunnen vrijkomen, indien met dit inert gas gevuld.<br />

Indien het bovendien om een heet isostatische pers gaat, zal het verwarmingselement niet meer<br />

passen in de nieuwe diameter. Het is bijgevolg wel zéér onwaarschijnlijk dat men zal overgaan tot<br />

het uitboren van de cilinder om een grotere diameter te verkrijgen. De term “zeer<br />

onwaarschijnlijk” kan daarom volgens de experts worden geïnterpreteerd als “nihil”.<br />

De nationale experten hebben de conclusies overgenomen die internationale experten in de diverse<br />

exportcontroleorganismen hebben aangenomen bij de opmaak van de goederenlijsten die onder<br />

een vergunningsstelsel vallen. Het internationale standpunt luidt als volgt:<br />

Verordening (EG) nr° 394/2006, categorie 2B004<br />

Deze subcategorie is afkomstig van het Wassenaar Arrangement (www.wassenaar.org, control lists,<br />

category 2). Hier worden de isostatische persen onder controle gebracht die men uit oogpunt van<br />

traditionele bewapening wenst te controleren.<br />

Hier worden enkel de heetisostatische persen, dus de isostatische persen die een<br />

verwarmingselement bevatten, onder controle geplaatst met een diameter van 406 mm of meer<br />

(dus ruim boven de 150 mm van de bewuste pers voor Iran).<br />

Verordening (EG) nr° 394/2006, categorie 2B104<br />

Deze subcategorie is afkomstig van het Missile Technology Control Regime (MTCR)<br />

(www.mtcr.info/english/annex.html , Category II, Item 6.B.3.). Hier worden de isostatische persen onder<br />

controle gebracht die men uit oogpunt van de raketbewapening wenst te controleren.


-44- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Hier worden reeds enkel de heetisostatische persen, dus de isostatische persen die een<br />

verwarmingselement bevatten, onder controle geplaatst met een diameter van 254 mm of meer<br />

(dus ruim boven de 150 mm van de bewuste pers voor Iran).<br />

Categorie 2B104 is dus strenger dan 2B004.<br />

Verordening (EG) nr° 394/2006, categorie 2B204<br />

Deze subcategorie is afkomstig van de Nuclear Suppliers Group (NSG)<br />

(www.nuclearsuppliersgroup.org/public.htm, Infcirc/254/Rev.6/Part 2, Annex, 1.B.5.). Hier<br />

worden alle isostatische persen onder controle gebracht die men uit oogpunt van de nucleaire<br />

bewapening wenst te controleren. Dus zowel de heetisostatische als de koudisostatische (dit zijn<br />

isostatische persen die geen verwarmingselement bevatten) persen met een diameter van reeds<br />

152 mm of meer (dus nog steeds boven de 150 mm van de bewuste pers voor Iran).<br />

Categorie 2B204 is dus strenger dan categorie 2B104 en categorie 2B004.<br />

Internationale experten zijn derhalve tot de conclusie gekomen dat isostatische persen met een<br />

diameter kleiner dan 152 mm geen gevaar voor nucleaire proliferatie vormen. Dit houdt derhalve<br />

ook in dat zij overtuigd zijn dat dergelijke persen met eventueel uitgeboorde diameter niet zullen<br />

aangewend worden om nucleair materiaal te compacteren ( onvoldoende druk of<br />

ontploffingsgevaar ). De hogervermelde federale en regionale experten hebben zich in hun advies<br />

gebaseerd op deze internationale bevindingen.<br />

Op het vlak van officiële rapporten kan verwezen worden naar het gedeclassificeerde verslag van<br />

het comité I, waar de vergroting van de diameter als onwaarschijnlijk wordt bestempeld.<br />

Voor de rapporten van de internationale experts wordt verwezen naar de oorspronkelijke verslagen<br />

van de technische werkgroepen van de hogervermelde exportcontrole organismen. Sommige van<br />

deze werkgroepen dateren reeds van 1974 voor de Nuclear Suppliers Group, van 1987 voor de<br />

Missile Technology Control Regime en van 1995 voor het Wassenaar Arrangement. De verslagen<br />

over de technische werkgroepen leggen uit hoe men onder de aangesloten naties uiteindelijk tot<br />

een consensus gekomen is over de opname van de goederen in de diverse categorieën en de<br />

technische criteria waaraan diende te worden voldaan.<br />

De CANVEK maakt van alle vergaderingen een vertrouwelijk verslag op met de adviezen<br />

geformuleerd door de Belgische leden van de CANVEK. Kleine isostatische persen dienen echter<br />

niet aan de CANVEK voorgelegd te worden, omdat ze volgens hogervernoemde wet en haar<br />

uitvoeringsKB zijn vrijgesteld van vergunning. Aldus bestaat geen verslag over kleine isostatische<br />

persen. Geschreven teksten, waarnaar verwezen wordt in het verslag van het comité I, zijn de<br />

vertrouwelijke verslagen over de verwittiging van de buitenlandse inlichtingendiensten en de<br />

bespreking ervan in de CANVEK.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -45-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

Vraag nr. 64<br />

van 12 april 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Handelsmissie Zuid-Afrika - Kostenvergoeding prins Filip<br />

In haar bijgesteld antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 57 van 24 maart 2006 deelt de minister mee<br />

dat er geen dagvergoeding wordt uitbetaald aan prins Filip bij diens economische zendingen naar het<br />

buitenland. Evenwel zouden de reële onkosten van de prins in aanmerking worden genomen.<br />

Kan de minister meedelen hoeveel die onkosten bedroegen voor de jongste economische zending naar<br />

Zuid-Afrika en over welke kosten het dan wel gaat?


-46- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FIENTJE MOERMAN<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />

NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 64 van 12 april 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

In antwoord op uw schriftelijke vraag in verband met de onkostenvergoeding van Z.K.H. prins Filip<br />

tijdens de gezamenlijke economische zending naar Zuid-Afrika van vorige maand, kan ik u meedelen<br />

dat het Agentschap voor Buitenlandse Handel (ABH) het bedrag van 162,26 euro heeft overgemaakt.<br />

Het gaat om uitgaven in de beide hotels van de zending (Kaapstad en Johannesburg).<br />

Mochten er nog uitgaven op het ABH toekomen (gemaakt door de ambassade of consulaten ter<br />

plaatse) die rechtstreeks met de Prins te maken hebben, zal ik niet nalaten u hierover in te lichten.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -47-<br />

FRANK VANDENBROUCKE,<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING,<br />

VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS EN VORMING


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -49-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 92<br />

van 1 februari 2006<br />

van JORIS VANDENBROUCKE<br />

Voorrangsregeling GOK-decreet - Stand van zaken<br />

Sinds een aantal jaren worden er serieuze inspanningen geleverd om iedere leerling gelijke<br />

onderwijskansen te bieden.<br />

Toch mag men er niet van uitgaan dat, eens die maatregelen zijn ingevoerd, het werk erop zit en de<br />

rest wel vanzelf zal volgen. Dit heeft het GOK-decreet duidelijk bewezen. Na de invoering van het<br />

GOK-decreet werd al vrij snel vastgesteld dat het een aantal ongewilde neveneffecten had, die niet<br />

bijdroegen tot de realisatie van gelijke onderwijskansen, integendeel. Om hieraan tegemoet te komen,<br />

werd het bestaande decreet gewijzigd.<br />

Om het inschrijvingsrecht zo goed mogelijk te garanderen, werd de voorrangsregeling ingevoerd.<br />

Scholen moeten nu verplicht in een voorrangsperiode voorzien voor de inschrijvingen van broers en<br />

zussen en kunnen ook in een voorrangsregeling voorzien voor GOK-leerlingen enerzijds, voor niet-<br />

GOK-leerlingen anderzijds wanneer de scholen reeds meer dan een bepaald percentage GOKleerlingen<br />

hebben. In sommige steden werd die voorrangsperiode gezamenlijk vastgelegd, de meeste<br />

scholen zouden volgens de krantenberichten de voorrangsperiode individueel hebben vastgelegd. Zo<br />

las ik bijvoorbeeld da in Gent de regeling gezamenlijk werd bepaald en dat 16 van de 77 scholen<br />

ervoor gekozen hebben in een voorrangsregeling te voorzien voor GOK-leerlingen<br />

Om dit vernieuwde inschrijvingsbeleid te doen slagen, en om ervoor te zorgen dat verdere bijsturing<br />

mogelijk is indien nodig, is natuurlijk een goed zicht nodig op de wijze waarop het nieuwe beleid<br />

geïmplementeerd wordt. Niet om scholen te controleren, maar de doelstellingen van gelijke<br />

onderwijskansen effectief te kunnen bereiken.<br />

1. Over hoeveel scholen zijn er gegevens betreffende het al dan niet gebruik van de<br />

voorrangsregeling voor GOK-leerlingen?<br />

2. Hoeveel van die scholen maken gebruik van de voorrangsregeling voor GOK-leerlingen:<br />

a) in totaal, en dit totaal uitgesplitst per net;<br />

b) uitgesplitst per niveau (basis – secundair), en dit per niveau ook uitgesplitst per net;<br />

c) uitgesplitst per gemeente of stad indien mogelijk, indien niet dan per LOP-gebied; en dit<br />

ook uitgesplitst per net;<br />

d) uitgesplitst per beslissingswijze: op basis van gezamenlijke afspraken of individueel<br />

bepaald;


-50- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

e) als ze individueel bepaald werden binnen een bepaalde gemeente / stad of LOP-gebied,<br />

hoeveel verschillende inschrijvingsperiodes van die scholen waren er dan in die gemeente<br />

/ stad of in dat LOP-gebied?<br />

3. Over hoeveel scholen zijn er gegevens betreffende het al dan niet gebruik van de voorrangsregeling<br />

voor niet-GOK-leerlingen?<br />

4. Hoeveel van die scholen maken gebruik van de voorrangsregeling voor niet-GOK-leerlingen:<br />

a) in totaal, en dit totaal uitgesplitst per net;<br />

b) uitgesplitst per niveau (basis – secundair), en dit per niveau ook uitgesplitst per net;<br />

c) uitgesplitst per gemeente of stad indien mogelijk, indien niet dan per LOP-gebied; en dit<br />

ook uitgesplitst per net;<br />

d) uitgesplitst per beslissingswijze: op basis van gezamenlijke afspraken of individueel<br />

bepaald;<br />

e) als ze individueel bepaald werden binnen een bepaalde gemeente / stad of LOP-gebied,<br />

hoeveel verschillende inschrijvingsperiodes van die scholen waren er dan in die gemeente<br />

/ stad of in dat LOP-gebied?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -51-<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 92 van 1 februari 2006<br />

van JORIS VANDENBROUCKE<br />

1. (en 3.) Van alle scholen in het basisonderwijs en het secundair onderwijs die tot een lokaal<br />

overlegplatform behoren zijn er gegevens beschikbaar met betrekking tot voorrangsregeling en het<br />

al dan niet gebruik ervan.<br />

Aantal LOP’s Aantal Scholen<br />

Basisonderwijs 41 959 of 41,3%<br />

Secundair Onderwijs 29 516 of 55,6%<br />

Totaal 70 1475 of 45,4%<br />

2. (en 4.) De beschikbare gegevens zijn uitgesplitst per LOP en per beslissingswijze. Resultaten per<br />

net zijn op het departement niet bekend.<br />

Resultaten over het gebruik van voorrangsregelingen van individuele scholen die niet in een LOPgebied<br />

zijn gelegen, zijn op het departement niet bekend.<br />

In de volgende tabellen wordt weergegeven in welke lokale overlegplatforms er afspraken werden<br />

gemaakt rond het hanteren van voorrangsregelingen voor broers en zussen of voor GOK/niet-<br />

GOK-leerlingen voor de scholen binnen de regio.<br />

Voorrangsregelingen voor GOK leerlingen of niet-GOK leerlingen:<br />

LOP GOK leerlingen niet-GOK leerlingen<br />

Arendonk Basis geen 1 school<br />

Brussels Hoofdstedelijk Gewest 118 scholen 118 scholen<br />

(Basis)<br />

Thuistaal Nederlands<br />

Gent Basis 13 scholen 16 scholen<br />

Heusden-Zolder geen 2 scholen<br />

Mechelen Basisonderwijs geen 7 scholen<br />

Mechelen Secundair onderwijs 11 scholen 6 scholen<br />

Oud-Turnhout - Turnhout 4 scholen 3 scholen<br />

Temse Basis geen 4 scholen<br />

Eerste conclusies met betrekking tot gezamenlijke afspraken en voorrangsregelingen:<br />

- Er zijn 5 lokale overlegplatforms waar men tot afspraken komt rond een gezamenlijke<br />

voorrangsperiodes voor broers en zussen, GOK – of niet-GOK leerlingen en een<br />

gezamenlijke start van de ‘reguliere’ inschrijvingsperiodes. Het betreft in alle gevallen LOP’s<br />

basisonderwijs.<br />

In Mechelen en Heusden-Zolder is men niet tot gezamenlijke inschrijvingsperiodes gekomen.<br />

- Er zijn 18 lokale overlegplatforms waar men een afspraak heeft rond een gezamenlijke<br />

voorrangsperiode voor broers en zussen en een gezamenlijke start van de reguliere<br />

inschrijvingen, zonder dat er een voorrangsperiode voorzien is voor GOK -of niet-GOK-


-52- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

leerlingen. In 13 gevallen gaat het om LOP’s basisonderwijs, in 5 gevallen over LOP’s<br />

secundair onderwijs.<br />

- Er zijn 3 lokale overlegplatforms waar er een afspraak is rond een gezamenlijke<br />

inschrijvingsperiode voor broers en zussen, maar waar verder geen gemeenschappelijke<br />

inschrijvingsperiodes of –momenten werden afgesproken.<br />

- Er zijn 4 lokale overlegplatforms waar de gesprekken rond gezamenlijke voorrangs- en<br />

inschrijvingsperiodes voor schooljaar 2006 – 2007 op dit moment (begin januari 2006) nog<br />

niet afgerond zijn. In de meeste gevallen gebeurt dit nog in de loop van januari 2006.<br />

- In 4 gemeenten 1 werd er na overleg tussen de LOP’s basis en secundair voor gekozen om de<br />

voorrangs – en inschrijvingsperiodes in beide niveaus te laten samenvallen.<br />

- Er zijn 43 lokale overlegplatforms waar men geen gezamenlijke voorrangsperiodes of<br />

inschrijvingsperiodes heeft afgesproken. Dit is het geval in 23 LOP’s basisonderwijs en in 20<br />

LOP’s secundair onderwijs.<br />

De redenen waarom er geen afspraken werden gemaakt zijn heel uiteenlopend:<br />

- In een aantal gevallen was de periode van september tot eind december 2005 te kort om in<br />

functie van de inschrijvingen voor september 2006 reeds tot afspraken te komen. Een<br />

aantal deskundigen geven aan dat in hun LOP wel de bereidheid leeft of de intentie<br />

aanwezig is om tegen de start van de inschrijvingen voor 2007 – 2008 wel tot afspraken te<br />

komen rond gezamenlijke voorrangs- en inschrijvingsperiodes.<br />

- In een aantal LOP’s speelt de inschrijvingsthemathiek geen of een zeer beperkte rol: er<br />

zijn geen scholen met capaciteitsproblemen, alle scholen schrijven alle leerlingen in, …<br />

- In een aantal van de LOP’s waar er geen gezamenlijke voorrangsperiodes of<br />

inschrijvingsperiodes werden afgesproken, werden wel andere afspraken rond het<br />

inschrijvingsbeleid gemaakt.<br />

- In Dilsen-Stokkem basis en secundair en Maasmechelen basis bepalen alle scholen zelf<br />

hun voorrangs- en inschrijvingsperiodes. De scholen hebben engageren zich om verder te<br />

overleggen en andere afspraken te maken indien er zich problemen in het kader van het<br />

inschrijvingsrecht en voorrangsregels voordoen.<br />

- In Dendermonde basis hebben de scholen zich geëngageerd geen leerlingen te weigeren en<br />

geen scholen ‘vol’ te verklaren. Daarnaast wil men deze afspraak jaarlijks evalueren en<br />

indien nodig nagaan of gezamenlijke voorrangsperiodes noodzakelijk zijn.<br />

- De scholen bepalen vrij hun inschrijvingsperiodes maar communiceren deze wel aan het<br />

LOP tegen een afgesproken datum. Dit gebeurt o.m. in Hasselt Secundair, Heusden-<br />

Zolder Basis, Bonheiden - Mechelen - Sint-Katelijne-Waver - Zemst Basis.<br />

- In het LOP Arendonk – Oud-Turnhout – Turnhout Secundair koos men voor een<br />

mediacampagne rond het thema ‘Iedereen is welkom in het secundair onderwijs in<br />

Turnhout & Arendonk”.<br />

- In een aantal regio’s werden ook reeds afspraken gemaakt in verband met de<br />

inschrijvingsperiodes voor schooljaar 2007 – 2008:<br />

- Ronse basis: Voorrang voor Broers en zussen tussen herfst- en kerstvakantie, na de<br />

kerstvakantie kan iedereen zich inschrijven.<br />

1 Diest, Lokeren, Hamme, Zele


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -53-<br />

- Gent basis: Voorrang voor broers en zussen van 15.O1.2007 tot 09.02.2007; voorrang<br />

voor GOK of niet-GOK leerlingen van 12.02.2007 tot 30.03.2007; inschrijven voor<br />

iedereen vanaf 23.04.2007.<br />

Een opsplitsing per net is niet voor handen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -55-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 134<br />

van 24 maart 2006<br />

van SABINE POLEYN<br />

Strategienota Nederland 2005-2009 - Onderwijssamenwerking<br />

In de Strategienota Nederland 2005-2009, besproken in de Commissie voor Buitenlands Beleid, komt<br />

ook de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland op onderwijsgebied aan bod. (Stuk 610 (2005-<br />

2006) – Nr.1)<br />

1. Vormden de GENT-akkoorden inmiddels onderwerp van één of meerdere evaluaties? Indien ja,<br />

wat zijn daarvan de krachtlijnen?<br />

2. Waarom werd de subsidie aan het <strong>Vlaams</strong>-Nederlands Instituut in Caïro in 2004 stopgezet?<br />

3. Het is blijkbaar niet evident om een geregeld ambtelijk overleg tussen Vlaanderen en Nederland te<br />

organiseren (p.84-85). De laatste ontmoeting vond plaats in 2001.<br />

Vindt de minister het belangrijk dit overleg opnieuw leven in te blazen?<br />

4. Uit de cijfers blijkt een onevenwichtige grensoverschrijdende mobiliteit van de <strong>Vlaams</strong>e en<br />

Nederlandse studenten, wat de totale wederzijdse onderwijsparticipatie betreft (cijfers p.85). De<br />

ideale verhouding zou één op drie zijn, op basis van de bevolkingsaantallen in beide landen.<br />

Momenteel blijkt het nu slechts te gaan om één Vlaming op vijf studenten. Voor het niet-hoger<br />

onderwijs is de verhouding nog steeds heel onevenwichtig, namelijk één Vlaming tegenover<br />

negentien Nederlanders gaat (dagelijks) de grens over om onderwijs te volgen in het buurland.<br />

Vindt de minister dit een probleem? Zo ja, zijn er plannen om iets aan dit onevenwicht te doen?<br />

5. De samenwerking met Nederland kwam vooral van <strong>Vlaams</strong>e zijde, lezen we op p. 86. Als<br />

oplossing voor het gebrek aan communicatie van goede voorbeelden, wordt aangekondigd dat<br />

gratis onderwijskundige tijdschriften ter beschikking van Nederlandse actoren zullen worden<br />

gesteld.<br />

Denkt de minister aan andere acties om dit te verhelpen?<br />

Acht hij dit op zich relevant?<br />

6. Op p.86 wordt een strategienota over de toekomst van de open universiteit in Vlaanderen<br />

aangekondigd.<br />

Voor wanneer wordt die gepland?


-56- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 134 van 24 maart 2006<br />

van SABINE POLEYN<br />

1. Vóór de ondertekening van het GENT 6–akkoord werd het GENT 5–akkoord geëvalueerd. Het<br />

evaluatierapport GENT 5 is samen met de tekst van het GENT 6–akkoord op 20 november<br />

2003 aan de leden van de Commissie Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid van het<br />

<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> bezorgd. In 2007 zal Vlaanderen samen met Nederland het GENT 6–<br />

akkoord evalueren. Juli 2005 is een tussentijdse evaluatie gebeurd van GENT 6.<br />

De krachtlijnen van deze tussentijdse evaluatie waren de volgende:<br />

“De Nederlands - <strong>Vlaams</strong>e samenwerking binnen het GENT 6– akkoord verloopt over het<br />

geheel genomen positief. Bijna alle ambtelijke werkgroepen rapporteren uitgevoerde<br />

activiteiten en plannen voor de toekomst. De tweejaarlijkse monitoring van de<br />

onderwijsmobiliteit is gebeurd. Op enkele gebieden is echter vastgesteld dat het dynamisme is<br />

afgenomen. Dit is het geval voor de sectoren ICT en Secundair Onderwijs / Voortgezet<br />

Onderwijs. Ook de bijeenkomsten tussen hoge ambtenaren zijn minder frequent. Oorzaken<br />

zijn o.a. het wegvallen van contactpersonen in het partnerland en het terugschroeven van<br />

internationale opdrachten bij enkele Nederlandse ambtenaren. Toch is het mogelijk dat, nu aan<br />

Nederlandse zijde een aantal functies opnieuw zijn ingevuld, de Nederlands – <strong>Vlaams</strong>e<br />

samenwerking een nieuw élan krijgt. Zo zal de geplande ontmoeting tussen de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Directieraad en het Nederlandse Managementteam OCW (najaar 2005) wellicht nieuwe<br />

perspectieven bieden.<br />

De planning voor de werkgroep Hoger en Universitair Onderwijs – HBO en WO is ambitieus.<br />

Dit volgt uit de structurele samenwerking via het NVAO (Nederlands-<strong>Vlaams</strong><br />

Accreditatieorgaan). Uiteraard dienen deze ambities rekening te houden met de beschikbare<br />

financiële ruimte. In drie sectoren (Basisonderwijs – Primair Onderwijs,<br />

Volwassenenonderwijs – BVE, en Deeltijds Kunstonderwijs – Cultuureducatie) gebeurt de<br />

samenwerking en de informatie-uitwisseling ook op instellingenniveau. Dit betekent dat<br />

momenteel, naast de ambtelijke uitwisseling van beleidsinformatie, eveneens de<br />

onderwijspraktijk en het instellingsmanagement aan bod komen.”<br />

2. Sinds 1987 subsidieert de <strong>Vlaams</strong>e overheid het Nederlands-<strong>Vlaams</strong> Instituut te Caïro. Deze<br />

toelage wordt aangerekend op de kredieten van de administratie Buitenlands Beleid, zoals<br />

vermeld in de Strategienota Nederland op pagina 117.<br />

Tot en met 2001 kreeg het NVIC elk jaar werkingskosten en loonkosten voor een adjunctdirecteur<br />

van het centrum in Cairo. De werkingssubsidie wordt toegekend om de deelname<br />

van de universiteiten Leuven en Gent aan het NVIC te betalen, om zo de <strong>Vlaams</strong>e studenten<br />

en onderzoekers van de disciplines Arabistiek en Archeologie de kans te geven gebruik te<br />

maken van de diensten, faciliteiten en logeermogelijkheden van het instituut. De subsidie voor<br />

de wedde garandeert en bevestigt de <strong>Vlaams</strong>e aanwezigheid in het centrum. Als tegenprestatie<br />

voor deze financiële tussenkomst, bezorgt de <strong>Vlaams</strong>e vice-directeur aan de <strong>Vlaams</strong>e overheid<br />

jaarlijks twee rapporten over de werking van het NVIC en organiseert het centrum jaarlijks<br />

drie activiteiten die ‘Vlaanderen op de kaart plaatsen’.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -57-<br />

Vanaf 2002 subsidieert de administratie Buitenlands Beleid enkel nog de personeelskosten.<br />

Het klopt dat er in 2004 geen subsidie werd toegekend, maar in 2005 gebeurde dit wel<br />

opnieuw. Voor 2006 werd opnieuw een vraag tot subsidie gesteld, die op dit ogenblik wordt<br />

onderzocht door het Departement Internationaal Vlaanderen.<br />

We hebben als overheid echter geen enkele contractuele of andere juridische verplichting om<br />

bij te dragen in het NVIC. Het gaat hier om een facultatieve subsidie.<br />

3. Bij het opstellen van de Strategienota (zomer 2005) was het inderdaad van 2001 geleden dat<br />

ambtelijk overleg op het niveau van de topambtenaren plaats had. Op het niveau van de<br />

Werkgroepen en de Directies was er wel regelmatig overleg geweest. Intussen hebben de<br />

Directieraad van het <strong>Vlaams</strong>e departement Onderwijs en het Nederlandse Managementteam<br />

van het Ministerie OCW een ontmoeting gehad in Brugge (oktober 2005) en is een volgende<br />

bijeenkomst voorzien in Nederland (najaar 2006). In het kader van een Nederlands - <strong>Vlaams</strong><br />

samenwerkingsakkoord op ambtelijk niveau, vind ik het evident dat ook de topambtenaren<br />

regelmatig samenkomen of contact hebben met elkaar. Het is aan deze topambtenaren te<br />

beslissen hoe frequent ze wensen bijeen te komen.<br />

4. De grensoverschrijdende mobiliteit wordt nu sinds schooljaar 1995-1996 tweejaarlijks in kaart<br />

gebracht en we stellen vast dat de onevenwichtige grensoverschrijdende mobiliteit zich<br />

situeert in het niet-hoger onderwijs. In het hoger onderwijs is er ongeveer een evenwicht<br />

bereikt.<br />

In het niet-hoger onderwijs is het aantal mobiele Nederlandse scholieren of cursisten in<br />

<strong>Vlaams</strong>e onderwijsinstellingen de voorbije 10 jaar geleidelijk gestegen (van ongeveer 5000 tot<br />

ongeveer 6600), terwijl het aantal <strong>Vlaams</strong>e scholieren of cursisten in Nederlandse<br />

onderwijsinstellingen eerder stabiel blijft (250 à 300). In 1997 bleek uit onderzoek dat<br />

Nederlandse ouders of cursisten om diverse redenen kiezen om in Vlaanderen school te lopen.<br />

Enkele redenen zijn: de vroege instapleeftijd in het kleuteronderwijs (in Nederland pas vanaf 4<br />

jaar), meer praktijklessen in de beroepsgerichte secundaire opleidingen, meer discipline in de<br />

klas, een uitgebreid aanbod van voor- en naschoolse opvang of van internaten, goedkoper<br />

inschrijvingsgeld voor volwassenenonderwijs of deeltijds kunstonderwijs. Om dezelfde<br />

redenen is het aanbod in Nederland bijgevolg voor <strong>Vlaams</strong>e ouders of cursisten minder<br />

aantrekkelijk of duurder.<br />

Ik vind de interesse vanuit Nederland voor het <strong>Vlaams</strong> onderwijs geen probleem, zolang het<br />

aantal Nederlandse scholieren en cursisten globaal binnen de perken blijft. Momenteel<br />

bedraagt het totale aantal Nederlanders –pendelaars en residentiëlen - in het <strong>Vlaams</strong> onderwijs<br />

nog geen 2% van de totale populatie. Het is ook een positief signaal: het bewijst dat ons<br />

onderwijsaanbod aantrekkelijk is, want breed uitgebouwd en van hoge kwaliteit. De relatief<br />

lage interesse van Vlaanderen voor het Nederlands onderwijs is hoofdzakelijk te wijten aan<br />

structurele karakteristieken van het Nederlandse onderwijssysteem waarvoor ik als <strong>Vlaams</strong><br />

minister geen verantwoordelijkheid draag. Van Nederlandse zijde zijn sinds 2000<br />

inspanningen geleverd om Nederlandse kinderen in Nederland te houden, onder meer door<br />

verhoging van het aanbod aan kinderopvang.<br />

5. Nederland heeft in de jaren ’90 vooral aandacht gehad voor onderwijsontwikkelingen in de<br />

grotere landen zoals Duitsland, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Vlaanderen<br />

volgde de Nederlandse ontwikkelingen op de voet, maar de aandacht was niet altijd<br />

wederkerig. Zolang het Nederlandse ‘poldermodel’ ophef maakte, was er in Nederland ook<br />

weinig interesse naar goede praktijkvoorbeelden in de buurlanden. Ten slotte stellen we vast<br />

dat Nederlandse ambtenaren de Belgische staatsstructuur (nog steeds) niet goed kennen en op<br />

een aantal terreinen met Vlaanderen niet diepgaand durven samen te werken uit vrees om<br />

andere partners (het federale niveau, de andere Gemeenschappen en Gewesten) voor het hoofd<br />

te stoten.


-58- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Stilaan groeit in Nederland echter het besef dat in Vlaanderen beleid wordt gevoerd dat leidt<br />

tot resultaten zoals o.a. onderwijs van kwalitatief hoog niveau en dat op het onderwijsterrein<br />

Vlaanderen de juiste partner is om goede (en minder goede) praktijkvoorbeelden uit te<br />

wisselen onder het adagio ‘leren van elkaar’.<br />

Het idee om abonnementen van <strong>Vlaams</strong>e tijdschriften gratis ter beschikking te stellen, is<br />

gebaseerd op de vaststelling van mijn administratie dat Nederlandse beleidsdocumenten<br />

zelden verwijzen naar <strong>Vlaams</strong>e artikelen en publicaties. Dit staat in contrast met de<br />

Nederlandse interesse voor <strong>Vlaams</strong> onderwijsbeleid, -praktijk en -onderzoek die we ervaren<br />

tijdens ambtelijk overleg in het kader van de GENT-akkoorden. Om de aandacht voor<br />

Vlaanderen te verruimen tot buiten de groep van de ambtenaren die nauw betrokken zijn bij de<br />

GENT-akkoorden, is hier het voorstel geformuleerd om de <strong>Vlaams</strong>e onderwijstijdschriften bij<br />

enkele cruciale instanties onder de aandacht te brengen (zoals bijvoorbeeld de Nederlandse<br />

Onderwijsraad, het Centraal Planbureau CPB, het Ministerie OCW). Dit kan gebeuren in de<br />

vorm van een gratis abonnement.<br />

Dit voorstel lijkt mij relevant en alvast doeltreffender (en goedkoper) dan alternatieven zoals<br />

het centraal excerperen van onderwijstijdschriften en –publicaties in Vlaanderen en deze<br />

beschrijvingen raadpleegbaar te maken via de site van het departement Onderwijs. Op deze<br />

site en op de site van Klasse is immers al heel wat informatie beschikbaar over <strong>Vlaams</strong><br />

onderwijsbeleid en onderwijspraktijk.<br />

6. In de tweede helft van juni zal ik een gesprek hebben met de voorzitter van het college van<br />

bestuur van de Open Universiteit. Ter voorbereiding hiervan zal het departement onderwijs en<br />

vorming samen met de studiecentra open universiteit in Vlaanderen en de ambtenaren van de<br />

Nederlandse Open Universiteit een nota over de toekomst van de samenwerking tussen de<br />

Open Universiteit en Vlaanderen opmaken. Deze nota kan dan tijdens dit gesprek verder op<br />

punt gesteld worden en bekrachtigd worden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -59-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 135<br />

van 24 maart 2006<br />

van SABINE POLEYN<br />

Inschakeling ervaringsdeskundigen armoede - Onderzoeksrapport<br />

Voor het beleidsdomein Onderwijs nam de minister het initiatief om vanaf 1 januari 2005 vier<br />

ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting tewerk te stellen.<br />

In de Commissie voor Onderwijs van 13 oktober 2005 maakte de minister gewag van een<br />

wetenschappelijke studie die toen werd voorbereid, en waarvan de resultaten bij het begin van het<br />

lopende kalenderjaar ter beschikking zouden zijn.<br />

Uit het antwoord van de minister – op een vraag over achterstallige schoolrekeningen – in de<br />

Commissie voor Onderwijs van 14 maart 2006 kan worden opgemaakt dat dit onderzoeksrapport<br />

inmiddels voorhanden is.<br />

Kan de minister de resultaten van dit onderzoek meedelen?


-60- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 135 van 24 maart 2006<br />

van SABINE POLEYN<br />

Voor de oplevering van het onderzoeksrapport over de inschakeling van vier ervaringsdeskundigen<br />

(respectievelijk bij het netoverschrijdende CLB Drieklap - Leuven, schoolopbouwwerk te Menen,<br />

Buitengewoon Onderwijs Sint-Jozef - Gent en de Parochiale basisschool – Genk) werd, in overleg met<br />

mijn diensten en vzw De Link, uitstel tot eind april gegeven aan de onderzoeker. We hopen dus heel<br />

binnenkort kennis te nemen van de resultaten van dit onderzoeksjaar.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -61-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 136<br />

van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />

In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />

volgende vragen stellen.<br />

1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />

dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />

Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />

2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />

hoeveel en welke?<br />

3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />

4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden-<br />

broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />

Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).


-62- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 136 van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal verstrekt worden door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -63-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 137<br />

van 24 maart 2006<br />

van HILDE EECKHOUT<br />

Scholenbouw via PPS - Periodieke vergoeding<br />

Het antwoord van de minister op mijn vraag om uitleg over de financiering van scholenbouw via PPS<br />

(publiek-private samenwerking) bevatte een interessant uitgangspunt voor het DBFM-concept. Ik<br />

citeer:<br />

“5. Tegelijkertijd werden in het kader van de opmaak van de meerjarenbegroting de nodige budgettaire<br />

middelen vrijgemaakt (vanaf 2006). Hierbij wens ik te benadrukken dat deze middelen bestemd zijn<br />

voor een verhoging van zowel het reguliere als het alternatieve budget. Voor de duidelijkheid: de<br />

ontwikkelde DBFM-constructie komt bovenop de reguliere budgetten voor scholenbouw in de<br />

reguliere begroting”. (Handelingen C81 van 8 december 2005, blz. 13-15)<br />

Ik ben geïnteresseerd in de bepaling van deze budgettaire middelen. Ik veronderstel dat de minister<br />

hier doelt op de periodiek te betalen vergoeding door het <strong>Vlaams</strong> Gewest aan de SPV (Special Purpose<br />

Vehicle).<br />

Als bijlage vindt de minister een tabel voor de berekening van de periodiek te betalen vergoeding. Het<br />

spreekt voor zich dat de gemaakte assumpties van belang zijn om de geloofwaardigheid van de<br />

berekening in te schatten. Denk hierbij aan:<br />

– eventuele onderhoudskosten. Deze kosten zijn afhankelijk van het soort onderhoud. Bijvoorbeeld<br />

het volledig of enkel het reguliere (…% op jaarbasis);<br />

– mogelijk een contingency % op de investeringskosten;<br />

– mogelijk een inflatie % per jaar;<br />

– mogelijk de timing van de bouwperiode en spreiding van de investeringen.<br />

Verder ben ik geïnteresseerd in de tweede en derde zin van het citaat, waarin de minister spreekt over<br />

het alternatieve en het reguliere budget.<br />

1. Kan de minister duidelijkheid verstrekken bij de bepaling van het bedrag aan budgettaire middelen<br />

in de meerjarenbegroting?<br />

2. Kan de minister een vergelijkbare tabel met de bijbehorende assumpties meedelen voor de<br />

verschillende bouwprojecten voor het onderwijs (onder DBFM)?<br />

3. Kan de minister het reguliere en alternatieve budget verduidelijken?<br />

Hoeveel scholen denkt de minister met deze budgetten te financieren? Wat zijn de gemiddelde<br />

investeringskosten van scholenbouw met PPS?


-64- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

4. Wat zijn de criteria om een school te bouwen onder het reguliere budget of onder het alternatieve<br />

budget?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -65-<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 137 van 24 maart 2006<br />

van HILDE EECKHOUT<br />

1+3. Voor een goed begrip wens ik de voornaamste elementen van het DBFM-concept, zoals door<br />

de <strong>Vlaams</strong>e Regering principieel goedgekeurd op 31 maart 2005, mee te geven: de<br />

inhaalbeweging voor schoolinfrastructuur zal gerealiseerd worden door een private<br />

vennootschap, op basis van de wetgeving overheidsopdrachten te selecteren uit financiële<br />

partners zoals banken en/of verzekeringsmaatschappijen. Deze vennootschap heeft als<br />

kerntaak de (versnelde) uitvoering van de investeringslijst aan (nieuwbouw en/of<br />

renovatie)projecten, opgesteld door een ad hoc selectiecommissie. De projecten worden op<br />

basis van een individueel DBFM-contract met de inrichtende machten gerealiseerd en<br />

(gedurende 30 jaar) terbeschikking gesteld, in ruil voor een prestatiegebonden<br />

beschikbaarheidsvergoeding. De inrichtende machten ontvangen hiervoor een DBFM-toelage<br />

via het agentschap AGIOn.<br />

De budgettaire weerslag van de inhaalbeweging zal opgevangen worden binnen de bijkomend<br />

beschikbare kredieten in de meerjarenbegroting (voor reguliere én alternatieve financiering):<br />

jaarlijks 50 miljoen euro in 2006 en 2007, en 75 miljoen vanaf 2008.<br />

Het nagestreefde investeringvolume via de DBFM-formule is 1 miljard euro. De jaarlijkse<br />

budgettaire weerslag van de inhaaloperatie zal 'op kruissnelheid' maximaal 75 miljoen euro<br />

bedragen; en fungeert derhalve als plafond voor het subsidieaandeel in de<br />

beschikbaarheidsvergoedingen.<br />

2. Zoals gezegd zal voor de selectie van de private partner de 'markt' spelen. Het is derhalve niet<br />

opportuun om financiële parameters en modellen mee te delen, laat staan om gedetailleerde<br />

ramingen te bezorgen. Potentiële inschrijvers zouden op die manier immers publiek inzage<br />

krijgen in het (exacte) verwachtingspatroon van de <strong>Vlaams</strong>e overheid, waardoor een finale<br />

kostprijs zou kunnen ontstaan zowel voor de overheid als voor de inrichtende machten, die<br />

niet het gevolg is van een optimale marktwerking.<br />

4. Voor een goed begrip is het de inrichtende macht die (in beide circuits) haar behoeften<br />

bepaald en deze hetzij zelf realiseert (als bouwheer, mits een investeringssubsidie, in het<br />

reguliere systeem), hetzij hiervoor een beroep doet op realisatie door de private vennootschap<br />

(mits advies van de <strong>Vlaams</strong>e bouwmeester en periodieke huursubsidies, in het alternatieve<br />

systeem). Waarbij het altijd een zoeken is naar een compromis (evenwicht) tussen wensen,<br />

financiële mogelijkheden en kwaliteit, functionaliteit, ecologie en duurzaamheid.<br />

Bij de selectie van de DBFM-projecten door de ad hoc commissie zal minstens rekening<br />

worden gehouden met volgende criteria: het streven naar aflijnbare projecten inzake<br />

nieuwbouw en of renovatie van voldoende omvang, het waarborgen van de continuïteit van<br />

het onderwijs (wegens tekort aan kwaliteitsvolle oppervlakte), de duurzaamheid en het streven<br />

naar maatschappelijk meerwaarde en vernieuwing.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -67-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 138<br />

van 24 maart 2006<br />

van JOHAN DECKMYN<br />

VDAB-opleiding Internationale Handel - Deelnemingsvoorwaarden<br />

In de Vacaturekrant (blz. 54) van 28 januari 2006 kan men een advertentie terugvinden met betrekking<br />

tot een opleiding die men aanbiedt voor “Internationale Handel”. Deze advertentie gaat uit van de<br />

VDAB en van de VZW Cevora.<br />

Bij de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze opleiding valt er te lezen: “Voor wie? (…)<br />

Autochtonen beschikken over een goede kennis van Engels en Frans, allochtonen over een goede<br />

kennis van Engels of Frans. (…)”.<br />

Er worden dus verschillende criteria gehanteerd voor autochtonen enerzijds en voor allochtonen<br />

anderzijds. Autochtonen worden in deze advertentie duidelijk gediscrimineerd ten opzichte van<br />

allochtonen.<br />

1. Is de minister op de hoogte van deze voorwaarden?<br />

2. Is deze advertentie van de VDAB niet discriminerend?<br />

3. Heeft de minister het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding reeds<br />

ingeschakeld?


-68- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 138 van 24 maart 2006<br />

van JOHAN DECKMYN<br />

In februari 2006 heeft het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding dezelfde<br />

vraag gesteld aan de VDAB.<br />

Via onze ombudsdienst werd in overleg met Cevora volgend antwoord aan het Centrum gegeven:<br />

Het gaat hier om een recruteringsadvertentie voor een opleiding waarbij elke potentiële deelnemer<br />

3 talen in zijn/haar competentieportfolio moet hebben:<br />

- autochtonen worden verondersteld het Nederlands te kennen en worden getest op Engels én Frans;<br />

- allochtonen die niet het Nederlands als moedertaal hebben, worden verondersteld hun moedertaal<br />

te kennen én worden zeker getest op Nederlands en daarnaast op Frans of Engels.<br />

Iedereen moet slagen in de selectietesten om toegelaten te worden. De taaleisen zijn absoluut niet<br />

minder streng, ze zijn enkel anders gemoduleerd.<br />

Hierop kreeg de VDAB volgend antwoord van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor<br />

Racismebestrijding :<br />

“Hieruit blijkt dat er dezelfde taaleisen gesteld worden aan allochtonen en autochtonen (nl. om naast<br />

hun moedertaal nog 2 talen te spreken). Aangezien er geen sprake is van een verschil in behandeling<br />

of een achterstelling van autochtonen, moet ook niet nagegaan worden of de taaleisen kaderen binnen<br />

een positieve actie. De advertentie had misschien anders geformuleerd kunnen worden zodat<br />

duidelijker bleek dat autochtonen niet achtergesteld worden, maar wat ons betreft is er geen inbreuk op<br />

de antiracisme- of antidiscriminatiewetgeving. We hebben dit ook zo laten weten aan de klager.<br />

Behoudens tegenbericht, beschouwen we deze zaak dan ook als afgesloten”.<br />

Ik deel de visie van het Centrum van Gelijkheid van Kansen voor Racismebestrijding, nl. dat de<br />

advertentie preciezer geformuleerd had kunnen worden. Men had als algemene voorwaarde kunnen<br />

stellen dat de deelnemers drie talen dienen te beheersen waarvan zeker het Nederlands en Frans of<br />

Engels. Ik heb de VDAB gevraagd om nog meer dan vandaag aandacht te hebben voor een goede<br />

formulering bij de publicatie van vacatures of opleidingen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -69-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 139<br />

van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

<strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen<br />

Overeenkomstig artikel 10 van de Gecoördineerde Grondwet zijn “alleen (de Belgen) tot de<br />

burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere<br />

gevallen door een wet kunnen worden gesteld.”<br />

De Raad van State heeft herhaaldelijk, expliciet of impliciet, gesteld dat deze bepaling van toepassing<br />

is op vastbenoemde en op contractuele personeelsleden (bijvoorbeeld: Kamer van<br />

Volksvertegenwoordigers, stuk 331/2 BZ 1988; <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, stuk 2055 (2003-2004) nr. 1;<br />

Belgisch Staatsblad, 6.10.2005, p. 43090).<br />

1. Kan de minister voor elke <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder zijn/haar bevoegdheid of toezicht<br />

valt, meedelen hoeveel personeelsleden er in totaal werken?<br />

2. Hoeveel personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken, zijn er in elk van de onder<br />

vraag 1 bedoelde diensten momenteel tewerkgesteld (statutair, contractueel, enz.), met opsplitsing<br />

tussen enerzijds vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en<br />

anderzijds vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie?<br />

3. Kan de minister meedelen welk statuut de onder vraag 2 bedoelde betrokkenen hebben?<br />

4. Graag vernam ik eveneens krachtens welk decreet waarin de ambten worden opgesomd die voor<br />

niet-Belgen worden opengesteld, de in vraag 2 bedoelde ambtenaren, in afwijking van de<br />

algemene regel vervat in artikel 10 van de Grondwet, in dienst werden genomen.<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 49, Moerman nr. 56,<br />

Vandenbroucke nr. 139, Vervotte nr. 137, Van Mechelen nr. 125, Anciaux nr. 66, Bourgeois nr.<br />

77, Peeters nr. 375, Keulen nr. 118, Van Brempt nr. 135).


-70- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 139 van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

Een gecoördineerd antwoord zal verstrekt worden door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -71-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 143<br />

van 30 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

Werelddag ME-Fibromyalgie - Initiatieven<br />

12 mei 2006 is uitgeroepen tot Werelddag ME-Fibromyalgie. Naar schatting 20.000 Vlamingen zijn<br />

getroffen door deze ziekte. Voor patiënten met een aandoening als CVS, waarbij zowel inzake oorzaak<br />

als behandeling nog zoveel onduidelijkheden zijn en waarbij in de symptomatologie ook heel wat<br />

subjectieve factoren meespelen, is het vinden van erkenning en de strijd tegen vooroordelen vaak<br />

moeilijk. CVS-patiënten worden dikwijls met ongeloof en onbegrip geconfronteerd.<br />

CVS (of chronisch vermoeidheidssyndroom) is sinds 1969 erkend door de<br />

Wereldgezondheidsorganisatie als “Benign Myalgic Encephalomyelitis” onder code 323, en is in 1993<br />

ingeschreven als neurologische aandoening in de ICD10, de index van alle ziektes die de<br />

Wereldgezondheidsorganisatie erkent, onder de code G93.3. Dat betekent dat de ziekte beschreven is,<br />

dat er een diagnostisch model is en dat er behandelingen zijn. Spijtig genoeg is deze ziekte nog steeds<br />

niet als dusdanig erkend en wordt zij veelal gecatalogeerd als psychische afwijking.<br />

CVS veroorzaakt een ernstige, belemmerende vermoeidheid gedurende minstens zes maanden. Iemand<br />

die in een ernstige mate aan de ziekte lijdt, kan niet meer normaal functioneren. De vermoeidheid gaat<br />

dikwijls gepaard met lichamelijke pijnen en gedragsproblemen, zoals spierpijnen, keelpijn, koorts,<br />

slaapproblemen en aandachts- en geheugenproblemen. Door die toestand kan een depressie ontstaan,<br />

net zoals dat ook het geval is bij andere chronische ziekten en ernstige aandoeningen, zoals aids en<br />

kanker. De diagnose van CVS wordt gesteld op basis van de symptomen en door het uitsluiten van<br />

andere oorzaken. Daarnaast zijn er ook markers.<br />

Aan CVS lijden ook steeds meer jongeren, vooral adolescenten. Deze jongeren zijn niet in staat het<br />

onderwijs op een normale manier, op fulltime basis, te volgen. Het is voor hen veel te vermoeiend.<br />

Vaak komen hier nog psychische problemen bij. Doordat medeleerlingen en leerkrachten zich geen<br />

rekenschap geven van de impact van deze ziekte, worden ze vaak beschouwd als lui, niet<br />

geconcentreerd of niet gemotiveerd. Er zijn tientallen dossiers van jongeren die geen diploma halen<br />

ondanks hun begaafdheid. Deze kinderen bissen twee of drie maal, wat leidt tot pesterij van andere<br />

leerlingen. Dit zorgt op zijn beurt voor een enorm negatief zelfbeeld en depressie, wat zelfs kan leiden<br />

tot familiale drama’s en zelfmoord.<br />

Ondanks binnen- en buitenlandse onderzoeksresultaten blijft in Vlaanderen de medische en sociale<br />

ondersteuning beperkt.<br />

Graag had ik van de minister vernomen welke initiatieven hij nam in het kader van de Werelddag ME-<br />

Fibromyalgie voor zijn beleidsdomein.


-72- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

N.B. Gelijkaardige vragen werden gesteld aan de ministers Moerman (vraag nr. 62), Vandenbroucke<br />

(nr. 143) en Vervotte (nr. 143).


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -73-<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 143 van 30 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

Onderwijs:<br />

Voor de werelddag ME- Fibromyalgie heb ik geen aparte specifieke beleidsinitiatieven genomen. Ik<br />

ben er van overtuigd dat de gezondheid van leerlingen en van mensen in het algemeen, een structurele<br />

en continue benadering vraagt. De problematiek van leerlingen met ME-Fibromyalgie en uiteraard ook<br />

deze van andere chronische ziekten is een blijvende zorg, die ik in mijn beleid heb vertaald naar<br />

aandacht voor twee pijlers: de wettelijke bepalingen en de inhoudelijke component.<br />

Ik zal beide aspecten kort toelichten.<br />

1. Basisonderwijs<br />

Wat de wettelijke bepalingen betreft, gaf artikel 34 van het decreet basisonderwijs aan<br />

leerplichtige zieke kinderen het recht op tijdelijk onderwijs aan huis. Dit betekent dat bij<br />

langdurige afwezigheid van een leerplichtige, de directie van de school waar betrokkene is<br />

ingeschreven verplicht is, op vraag van de ouders, tijdelijk onderwijs aan huis te organiseren.<br />

Die verplichting vervalt uiteraard voor de periode dat de betrokken leerling in een<br />

preventorium of in een ziekenhuis verblijft waar onderwijs van type 5 gefinancierd of<br />

gesubsidieerd wordt. De regering legt de voorwaarden vast om in aanmerking te komen voor<br />

tijdelijk onderwijs aan huis, bepaalt wat onder langdurige afwezigheid moet begrepen worden,<br />

hoe het onderwijs aan huis georganiseerd wordt en welke vorm van hulp de school krijgt om<br />

het onderwijs aan huis te organiseren.<br />

Een afwezigheid van minder dan éénentwintig kalenderdagen is geen langdurige afwezigheid<br />

voor de toepassing van dit artikel. Deze laatste bepaling vormde een probleem voor chronisch<br />

zieken. Daarom werd in decreet XV van 15 juli 2005 aan dit artikel volgende toevoeging<br />

gedaan: “tenzij het gaat om een afwezigheid vanwege een chronische ziekte”.<br />

2. Secundair onderwijs<br />

OD XV bepaalt voor het secundair onderwijs, naar analogie met het basisonderwijs het<br />

volgende:<br />

- Onderwijs aan huis voor zieke jongeren:<br />

Leerlingen voor wie het door ziekte of ongeval tijdelijk onmogelijk is om secundair<br />

onderwijs te volgen in hun school hebben recht op tijdelijk onderwijs aan huis voor zieke<br />

jongeren. Bij langdurige afwezigheid van een leerling is de directie van de school waar<br />

deze leerling is ingeschreven, verplicht op vraag van de betrokken personen, tijdelijk<br />

onderwijs aan huis voor zieke jongeren te organiseren. Die verplichting vervalt voor de<br />

periode dat de leerling in een preventorium of in een ziekenhuis verblijft waar onderwijs<br />

van type 5 gefinancierd of gesubsidieerd wordt of in een Dienst met onderwijsbehoeften.<br />

De <strong>Vlaams</strong>e Regering legt de voorwaarden vast om in aanmerking te komen voor tijdelijk<br />

onderwijs aan huis voor zieke jongeren, bepaalt hoe het onderwijs aan huis georganiseerd<br />

wordt en welke vorm van hulp de school krijgt om het onderwijs aan huis te organiseren.


-74- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

De <strong>Vlaams</strong>e Regering bepaalt ook wat onder langdurige afwezigheid moet worden<br />

begrepen, met dien verstande dat een afwezigheid van minder dan 21 kalenderdagen geen<br />

langdurige afwezigheid is voor de toepassing van dit artikel, tenzij het gaat om een<br />

afwezigheid vanwege een chronische ziekte.<br />

Leerlingen die voldoen aan de toelatingsvoorwaarden, maar voor wie het omwille van een<br />

handicap permanent onmogelijk is secundair onderwijs te volgen op school, hebben na<br />

gunstig advies van de CABO, recht op permanent onderwijs aan huis.<br />

- Onderwijs op school voor zieke jongeren:<br />

Voor leerlingen van het secundair onderwijs die wegens ziekte of ongeval het geheel van<br />

de vorming van een bepaald leerjaar niet binnen een schooljaar kunnen volgen, kan de<br />

klassenraad een spreiding van het lessenprogramma van een leerjaar over twee schooljaren<br />

toestaan.<br />

Voor leerlingen van het secundair onderwijs die wegens ziekte of ongeval bepaalde<br />

vakken niet kunnen volgen, kan de klassenraad vrijstellingen toestaan op voorwaarde dat<br />

de leerlingen vervangende activiteiten volgen.<br />

Dit zijn de voornaamste wettelijke bepalingen ten gunste van leerlingen met een<br />

chronische ziekte.<br />

Even belangrijk in onderwijs zijn de inhoudelijke elementen.<br />

De eindtermen die minimum doelstellingen vastleggen die elke leerling moet bereiken of<br />

nastreven bevatten ook elementen die te maken hebben met de houding tegenover zieke<br />

mensen.<br />

Doorheen de onderwijsniveaus en in alle onderwijsvormen vinden we eindtermen die als<br />

aanknopingspunt fungeren om op regelmatige tijden leerlingen te leren omgaan met hun eigen<br />

ziekten of met zieke medeleerlingen.<br />

Enkele voorbeelden:<br />

- De kleuters:<br />

� kunnen bij zichzelf en bij anderen het verschil tussen ziek, gezond en gewond zijn<br />

herkennen<br />

� kunnen in concrete situaties gedragingen herkennen die bevorderlijk of schadelijk zijn<br />

voor hun gezondheid.<br />

� herkennen vormen van afwijzend of waarderend reageren op het anders-zijn van<br />

mensen.<br />

- De leerlingen:<br />

� kunnen gezonde levensgewoonten in verband brengen met wat ze weten over het<br />

functioneren van het eigen lichaam en ze weten dat bepaalde ziekteverschijnselen of<br />

handicaps niet altijd kunnen worden vermeden.<br />

� kunnen voorbeelden geven van mogelijkheden die in onze samenleving bestaan voor<br />

de zorg en opvang van bejaarden en mensen met een handicap.<br />

� weten dat ze in het contact met mensen met een handicap attent moeten zijn voor de<br />

noden en verwachtingen van deze mensen.<br />

� kunnen zorg opbrengen voor iets of iemand anders.<br />

� kunnen hulp vragen en zich laten helpen.<br />

� verwerven inzicht in de structuren en het beleid die de gezondheids- en welzijnszorg<br />

ondersteunen.<br />

� participeren aan het gezondheids- en veiligheidsbeleid op school en in hun omgeving.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -75-<br />

Werk:<br />

Zo ver kan ik als minister van onderwijs en vorming gaan. Het is nu aan de scholen om dit<br />

alles in praktijk te brengen. Ik weet dat scholen vaak een werelddag als 12 mei gebruiken om<br />

extra aandacht aan deze eindtermen te besteden.<br />

Binnen het <strong>Vlaams</strong>e werkgelegenheidsbeleid worden geen specifieke acties opgezet naar aanleiding<br />

van de Werelddag ME-Fibromyalgie. Wel is het zo dat personen met een arbeidshandicap een van de<br />

prioritaire kansengroepen zijn binnen het beleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit.<br />

Personen met een arbeidshandicap worden binnen dit beleid als volgt gedefinieerd: mensen met een<br />

aantasting van hun mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke mogelijkheden, voor wie het<br />

uitzicht op het verwerven en behouden van een arbeidsplaats en op vooruitgang op die plaats,<br />

langdurig en in belangrijke mate beperkt is of bedreigd wordt. Mensen met een chronische aandoening<br />

als CVS vallen dan ook onder deze definitie.<br />

In de praktijk betekent dit vooral dat in de helft van alle diversiteitsplannen (in 2005 waren dat er in<br />

totaal 440, in 2006 mikken we op minstens 530 diversiteitsplannen) specifieke aandacht besteed wordt<br />

aan mensen met een arbeidshandicap, waaronder veel mensen met chronische aandoeningen. De acties<br />

zijn er op gericht hen te laten instromen in de organisatie, en/of hen te laten doorstromen, en/of te laten<br />

deelnemen aan aangepaste opleidingen, en/of te verhinderen dat ze voortijdig uit de organisatie<br />

uitstromen. Dit laatste aandachtspunt (retentie) speelt ook in het bijzonder in de diversiteitsplannen die<br />

focussen op mensen met een chronische aandoening. Dat uit zich in acties zoals aanpassing van de<br />

werkpost, aanpassing van de werktijden, taaksplitsing of jobrotatie, taakherschikking, mogelijkheden<br />

tot deeltijdwerk en dergelijke.<br />

Of deze acties in het verleden ook mensen met het chronisch vermoeidheidssyndroom bereikt hebben<br />

weten we niet. In het aanvraagformulier van het diversiteitsplan geeft de organisatie streefcijfers aan<br />

betreffende de instroom, doorstroom en/of opleiding van kansengroepen, opgesplitst per kansengroep.<br />

In de eindrapportage wordt dan aangegeven, ook weer per kansengroep, in welke mate de streefcijfers<br />

gerealiseerd werden. We hebben echter geen gegevens over de samenstelling van de categorie<br />

personen met een arbeidshandicap. We weten uit de verhalen van de projectontwikkelaars – de<br />

consulenten die als een van hun centrale opdrachten de begeleiding van diversiteitsplannen in<br />

ondernemingen hebben – dat in vele plannen mensen met chronische aandoeningen betrokken zijn;<br />

maar kwantificeren kunnen we niet. We weten al helemaal niet of er zich bij de mensen met<br />

chronische aandoeningen ook CVS-patiënten bevinden. Volgende cijfers dienen dan ook louter als<br />

achtergrond. In 2002 ging het in alle diversiteitsplannen samen om volgende streefcijfers voor<br />

personen met een arbeidshandicap: 100 instroom, 25 doorstroom, 446 opleidingen. Deze streefcijfers<br />

werden allemaal overtroffen: 138 instroom, 37 doorstroom, 630 opleidingen. De resultaten voor de<br />

volgende jaren kunnen we nog niet geven: vele plannen lopen nog en van de plannen 2003 (die<br />

ondertussen allemaal zijn afgerond) zijn nog een aantal eindrapporten niet toegestuurd of verwerkt.<br />

We kunnen dan ook alleen maar de streefcijfers geven: in 2003 ging het om 225 instroom, 150<br />

doorstroom en 900 opleidingen; in 2004 om 212 instroom, 126 doorstroom, 1152 opleidingen; in 2005<br />

om 464 instroom, 72 doorstroom en 514 opleidingen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -77-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 149<br />

van 6 april 2006<br />

van ANDRÉ VAN NIEUWKERKE<br />

Leerlingenvervoer - Opvangcentra BuO<br />

Het Gemeenschapsonderwijs beschikt over vier opvangcentra waar leerlingen uit het buitengewoon<br />

onderwijs die tijdens de weekends niet naar huis kunnen, worden opgevangen.<br />

Voor de centra in Leopoldsburg en Neder-Over-Heembeek staat De Lijn in voor het leerlingenvervoer.<br />

De centra in De Haan en Koksijde brengen met eigen vervoer, en dus op eigen kosten, de leerlingen<br />

van en naar de scholen in Oost- en West-Vlaanderen. Financieel is dit echter niet langer haalbaar.<br />

Het standpunt van De Lijn is, na een vergadering met de opvangcentra van 21 februari 2006, dat het<br />

hier gaat om vervoer van internaat naar internaat. Om die reden weigert De Lijn dit vervoer te<br />

organiseren.<br />

De omzendbrief leerlingenvervoer stelt nergens dat de verblijfplaats geen internaat mag zijn. Een<br />

leerling die door allerlei omstandigheden (sociaal-familiaal; maatregel jeugdrechter of Bijzondere<br />

Jeugdbijstand,..) in het weekend, in een verlof- en vakantieperiode in een opvangcentrum verblijft,<br />

heeft daar zijn verblijfplaats! Deze logica volgt De Lijn dus niet.<br />

De vraag dat De Lijn het vervoer van en naar alle bedoelde opvangcentra op zich neemt, strookt dus<br />

zowel naar de letter en de geest met de onderwijsregelgeving terzake.<br />

Het lijkt aangewezen dat deze patstelling door beide bevoegde ministers doorbroken wordt.<br />

Kan de minister het resultaat hieromtrent meedelen?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Vandenbroucke (vraag nr. 149) en Van Brempt (nr.<br />

145)


-78- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 149 van 6 april 2006<br />

van ANDRE VAN NIEUWKERKE<br />

Minister Van Brempt zal zorgen voor een gecoördineerd antwoord op deze vraag.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -79-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 150<br />

van 6 april 2006<br />

van DOMINIQUE GUNS<br />

Basisonderwijs - Leermethode “piramide”<br />

In artikel 44 van het "decreet basisonderwijs" (25/02/1997) bepaalt de regering op éénsluidend advies<br />

van de <strong>Vlaams</strong>e Onderwijsraad onder meer de eindtermen voor het gewoon lager onderwijs.<br />

Eindtermen zijn minimumdoelen op het vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die de<br />

onderwijsoverheid als noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie. Voor<br />

het lager onderwijs zijn er enkel eindtermen voor het einde van de basisschool. Elke school heeft haar<br />

eigen identiteit en legt eigen accenten. Alle scholen kunnen de eindtermen op een aantal manieren<br />

“gebruiken”, maar toch hebben alle scholen de eindtermen als gemeenschappelijk referentiepunt.<br />

De eindtermen voor het lager onderwijs omvatten acht uitgangspunten: Frans, lichamelijke opvoeding,<br />

muzische vorming, Nederlands, wereldoriëntatie, wiskunde, leren leren en sociale vaardigheden. Ik<br />

licht hieruit het uitgangspunt "wereldoriëntatie", dat opgedeeld wordt in zeven domeinen: natuur,<br />

technologie, mens, maatschappij, tijd, ruimte en brongebruik.<br />

In bepaalde basisscholen wordt voor de educatie van het leergebied "wereldoriëntatie" een nieuwe,<br />

integrale methode gebruikt, "piramide" genaamd.<br />

Deze methode beoogt een geïntegreerde aanpak (geen aparte vakken) van de zeven verschillende<br />

leerdomeinen waarbij het accent ligt op thematisch werken. De thema’s zijn brede gehelen van<br />

betekenisvolle elementen waardoor kinderen een kijk op de wereld krijgen vanuit verschillende<br />

invalshoeken en de samenhang tussen de verschillende dimensies ontdekken.<br />

Concreet betekent dit dat leerlingen per leerjaar, gedurende een zestal lesuren "wereldoriëntatie" per<br />

week, rond negen à twaalf thema’s werken. Binnen ieder thema komen dan iedere keer de domeinen<br />

natuur, technologie, mens, maatschappij, tijd, ruimte en brongebruik in meer of mindere mate aan bod.<br />

De traditionele vakken natuurkennis, geschiedenis en aardrijkskunde zoals wij ze vroeger kenden,<br />

bestaan niet meer!<br />

Een uitgeverij wil leerlingen van het basisonderwijs met deze ongetwijfeld interessante, nieuwe<br />

leermethode “piramide” en het bijbehorende educatief materiaal, de garantie bieden dat met de<br />

geleverde inspanningen de gevraagde doelstellingen bereikt worden.<br />

1. Wanneer werd de methode “piramide” voor het eerst in het basisonderwijs ingevoerd?<br />

2. In hoeveel scholen, van de verschillende netten, wordt "piramide" gebruikt? En hoe verhoudt zich<br />

deze methode ten opzichte van andere leermethodes?


-80- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

3. Werd deze leermethode reeds getest en geëvalueerd door de onderwijsinspectie en zo ja, wat<br />

waren de resultaten?<br />

4. Hoe verloopt de overgang naar het secundair onderwijs voor de leerlingen die in het<br />

basisonderwijs de methode “piramide” volgden?<br />

5. Hoe verloopt de overgang naar een school waar een andere leermethode gehanteerd wordt voor<br />

deze kinderen?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -81-<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 150 van 6 april 2006<br />

van DOMINIQUE GUNS<br />

Door uitgeverijen wordt voor het basisonderwijs educatief materiaal ontwikkeld dat vorm geeft aan<br />

een geïntegreerde aanpak. Eén van die methoden voor het leergebied Wereldoriëntatie is de methode<br />

‘Piramide’.<br />

Scholen zijn vrij in hun keuze van leermethodes. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de overheid<br />

of de inspectie om over deze methodes evaluatieve uitspraken te doen.<br />

Met de invoering van de methode werd gestart in het schooljaar 2000-2001. Er werd begonnen met<br />

materiaal voor het vijfde en zesde leerjaar. Gaandeweg werd de methode aangevuld voor de lagere<br />

jaren zodat op dit ogenblik het pakket volledig beschikbaar is voor de hele lagere school.<br />

Als onderwijsoverheid hebben wij wel kennis van de verschillende leermethodes die bestaan maar is<br />

er geen systematische screening van de verspreiding en het gebruik ervan in de scholen. Volgens de<br />

uitgeverij zelf gebruikt één op vier basisscholen de methode ‘piramide’. Over het relatieve aandeel<br />

van andere methodes beschik ik over geen informatie.<br />

De onderwijsinspectie evalueert geen leermethodes.<br />

De overheid, i.c. de onderwijsinspectie, verzamelt geen informatie over de (effecten van) leermethodes<br />

bij de overgang naar het secundair onderwijs.<br />

De overheid, i.c. de onderwijsinspectie, verzamelt geen informatie over de moeilijkheden die kunnen<br />

ontstaan bij schoolveranderingen en verandering van leermethode.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -83-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 151<br />

van 6 april 2006<br />

van AN MICHIELS<br />

B- en C-attesten secundair onderwijs - Beroepen<br />

Op het einde van elk schooljaar, na het toekennen van de A, B of C-attesten, wordt in verschillende<br />

scholen beroep aangetekend tegen een, volgens de ouders, onterechte toekenning van een B of Cattest.<br />

De school is dan verplicht een interne procedure te volgen, waarbij geoordeeld wordt over het<br />

attest, Indien de ouders, na deze procedure, nog niet overtuigd zijn, kunnen zij naar de rechtbank<br />

stappen.<br />

1. Beschikt de minister over cijfers van aangespannen beroepsprocedures tegen het toekennen van B-<br />

of C-attesten tijdens de schooljaren 2000-2001, 2001-2002, 2002-2003, 2003-2004, 2004-2005?<br />

Kunnen die cijfers opgesplitst worden voor Gemeenschapsonderwijs, vrij onderwijs, provinciaal<br />

en gemeentelijk onderwijs?<br />

2. In hoeveel gevallen wendden de ouders zich uiteindelijk tot de rechtbank?<br />

3. In hoeveel gevallen kregen de ouders gelijk van de rechtbank?


-84- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 151 van 6 april 2006<br />

van AN MICHIELS<br />

De onderwijsoverheid beschikt niet over cijfermateriaal met betrekking tot het aantal administratieve<br />

beroepsprocedures die binnen de secundaire onderwijsinstellingen werden ingesteld tegen omstreden<br />

beslissingen van delibererende klassenraden (i.c. toekenning van oriënteringsattesten B en C).<br />

Ipso facto beschikt de overheid evenmin over gegevens rond het aantal dergelijke dossiers waarrond<br />

uiteindelijk een gerechtelijke procedure werd ingeleid. De onderwijsverstrekkers worden hierover<br />

noch systematisch noch occasioneel bevraagd. Uitsluitend de afzonderlijke inrichtende machten van<br />

de diverse onderwijsnetten kunnen deze informatie verstrekken.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -85-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 152<br />

van 6 april 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

Sociale inspectie - Aanwervingen - Vastgestelde inbreuken<br />

Via een kranteninterview heeft de minister de verdubbeling van de sociale inspectiediensten<br />

aangekondigd. Het aantal controleurs neemt met name toe van 15 tot 31. De maatregel past in de<br />

problematiek van de werknemers uit acht nieuwe EU-lidstaten die naar Vlaanderen komen om te<br />

werken.<br />

1. Op welke concrete termijn wenst de minister de bijkomende aanwervingen op te starten,<br />

repectievelijk te finaliseren?<br />

2. Welk budget wordt uitgetrokken voor deze maatregel?<br />

3. Welke kwalificatievereisten zullen gelden voor de aanwerving van de inspecteurs?<br />

4. Hoeveel inbreuken heeft de inspectie in de periode 2003-2005 jaarlijks vastgesteld?<br />

5. Welke nationaliteit hadden de werknemers bij wie onregelmatigheden werden vastgesteld?


-86- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 152 van 6 april 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

1. Het dossier werd op de <strong>Vlaams</strong>e regering van 5 mei jl. goedgekeurd. Het is de bedoeling om<br />

onmiddellijk met het werven van de nieuwe personeelsleden voor de entiteit Inspectie Werk<br />

en Sociale Economie te starten. Indachtig de doorlooptijd van de wervingsprocedure zullen de<br />

nieuwe inspectieambtenaren in dienst treden vanaf het laatste kwartaal van dit jaar.<br />

2. Het budget nodig voor de geplande uitbreiding van de entiteit Inspectie is geraamd op<br />

recurrent 684.351 euro per jaar. Deze kosten worden volledig gedragen door de middelen<br />

voorzien voor het Meerbanenplan dat de <strong>Vlaams</strong>e regering goedkeurde op 10 februari 2006.<br />

Uitgaande van de hogervermelde periode van de indiensttredingen betekent dit dat voor 2006<br />

een budget van 171.087 euro wordt voorzien.<br />

3. De nieuwe sociaalrechtelijke inspecteurs van de entiteit Inspectie Werk en Sociale Economie<br />

zullen een universitair of gelijkgesteld diploma dienen te bezitten, bij voorkeur met een<br />

sociale, economische of juridische opleiding. Naast de formele diplomavereisten zal bij de<br />

selectie ook aandacht besteed worden aan de kwalitatieve eisen gesteld in de van toepassing<br />

zijnde functiebeschrijving voor sociaalrechtelijk inspecteur zoals onder meer objectiviteit,<br />

klantgerichtheid en zelfstandig werken.<br />

4. Voor wat betreft de tewerkstelling van vreemde werknemers werden er in de periode 2003 –<br />

2005 in totaal 164 inbreuken vastgesteld. Het gaat hierbij enkel om de inbreuken die door de<br />

entiteit Inspectie Werk en Sociale Economie werden geverbaliseerd. In het kader van een<br />

gecoördineerde actie met verschillende inspectiediensten wordt, in het belang van het<br />

onderzoek, de verbalisering in de meeste gevallen door een andere inspectiedienst (federaal)<br />

op zich genomen, vermits er diverse inbreuken worden vastgesteld waarvoor de federale<br />

inspectiediensten bevoegd zijn. Voor wat betreft de controles op het decreet van 13 april 1999<br />

betreffende de private arbeidsbemiddeling in het <strong>Vlaams</strong>e Gewest, werden door de<br />

sociaalrechtelijke inspecteurs in de periode 2003 – 2005 in totaal 427 inbreuken vastgesteld.<br />

Naast deze twee grote bevoegdheidsdomeinen van de sociaalrechtelijke inspecteurs van de<br />

entiteit Inspectie Werk en Sociale Economie bestaan er ook nog een groot aantal controles van<br />

eerder administratieve en financiële aard met betrekking tot verschillende <strong>Vlaams</strong>e<br />

subsidiedossiers, alsook dossiers in het kader van de bijstand uit het Europees Sociaal Fonds.<br />

In deze materie worden inbreuken vastgesteld, die aanleiding kunnen geven tot het doorvoeren<br />

van een financiële korting.<br />

5. Vooralsnog wordt er binnen de Inspectie Werk en Sociale Economie geen gedetailleerde en<br />

systematische registratie van de nationaliteit van de werknemers bij wie onregelmatigheden<br />

werden vastgesteld, bijgehouden. Er kunnen dan ook voorlopig geen globale cijfers omtrent de<br />

nationaliteit van de betrokken buitenlandse werknemers gegeven worden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -87-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 153<br />

van 6 april 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

Dienstencheques - Fiscale aftrekbaarheid<br />

In een kranteninterview stelt de minister de fiscale aftrek van dienstencheques in vraag met het oog op<br />

het beheersen van de totale kostprijs van het dienstenchequesysteem. Evenwel gaat het om een<br />

federale materie, die bovendien gekoppeld is aan een vergelijkbare fiscale aftrekbaarheid van de<br />

PWA-cheques, die in tegenstelling tot de dienstencheques geen reguliere banen creëren maar<br />

werkloosheid bestendigen.<br />

1. Is de minister dan van plan om deze denkpiste over de beperking van de fiscale aftrek van de<br />

dienstencheques voor te leggen aan zijn federale collega van Werk en die van Financiën?<br />

2. Is de minister van oordeel dat dan ook de fiscale aftrekbaarheid van PWA-cheques in vraag moet<br />

worden gesteld?<br />

3. Geldt de fiscale aftrekbaarheid ook voor de <strong>Vlaams</strong>e dienstencheques die in het kader van de<br />

flexibele kinderopvang operationeel zullen worden?


-88- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 153 van 6 april 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

1. Het systeem van de dienstencheques is onder mijn voormalige bevoegdheid als federaal minister<br />

van werk tot stand gekomen. Er werd toen geopteerd voor de fiscale aftrekbaarheid van de<br />

dienstencheques omdat we, zoals ik aangaf in het interview, met die goedkope dienstencheques<br />

een nieuwe markt wilden creëren en de zwarte markt kapot wilden beconcurreren. Bij een<br />

dergelijk grootschalig experiment maakt men vooraf een inschatting van het aantal gebruikers,<br />

de budgettaire impact en/of de richtprijs. Van bij de start van de dienstencheques heb ik<br />

benadrukt dat het logisch is dat men na verloop van tijd deze parameters moet bijstellen, scherp<br />

stellen.<br />

Nu het systeem van de dienstencheques zijn nut bewezen heeft is de tijd aangebroken om na te<br />

gaan hoe de leefbaarheid van dit systeem kan worden verzekerd.<br />

Het herbekijken van de fiscale aftrekbaarheid van de dienstencheques is daartoe één van de<br />

opties, naast vele andere. Het is aan de federale overheid om hieromtrent de nodige keuzes te<br />

maken.<br />

2. Zoals door de federale minister van Werk aangekondigd nog deze week zal men tijdens de<br />

begrotingscontrole een aantal keuzes moeten maken om de leefbaarheid van de dienstencheques<br />

te garanderen. Ditzelfde vraagstuk stelt zich voor zover ik weet niet voor het PWA systeem waar<br />

bovendien geen nieuwe poetswerkzaamheden bij nieuwe gebruikers kunnen worden opgestart.<br />

3. Er wordt onderzocht of de fiscale aftrekbaarheid ook van toepassing is op de dienstencheques<br />

voor kinderopvang.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -89-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 154<br />

van 6 april 2006<br />

van MARK DEMESMAEKER<br />

<strong>Vlaams</strong>e Rand - Hippodroom van Sterrebeek<br />

De eigenaar, immogroep Probel, heeft een masterplan ingediend bij de gemeente Zaventem en de cel<br />

MER voor de voormalige Hippodroom Sterrebeek. Het gebied is gelegen op het grondgebied van de<br />

gemeente Zaventem, zo’n 42 hectare groot. De huidige site bestaat uit een hippodroom voor<br />

galopsport en de paardensport in het algemeen. Door de terugval van de galopsport is de volledige<br />

infrastructuur in onbruik geraakt. Het terrein ligt in - voorlopig - landelijk gebied tussen weilanden en<br />

akkers. Het is een belangrijk groen, toeristisch-recreatief punt dat ook deel uitmaakt van een<br />

ecologisch netwerk van de Woluwevallei tot het Zoniënwoud. Op het gewestplan is het ingekleurd als<br />

recreatiezone. De site is dicht bij de grenzen van de gemeente Tervuren en die van de<br />

faciliteitengemeente Wezembeek-Oppem gesitueerd.<br />

Het masterplan omvat onder andere een golfproject, met een golfschool en golfclub. Naast de functie<br />

“golf” worden nog een aantal andere recreatieve functies beoogd. Zo zou de paardensport worden<br />

gecontinueerd, maar dan wel op een kleinere schaal, met een paardencentrum/manège met binnen- en<br />

buitenpistes. Verder wordt het plan opgevat om een wellness- en aquacenter op te richten, met<br />

restaurant en evenementenhal, en een nieuwbouw-hotel met 150 kamers. Tot slot wordt een<br />

herbestemming gevraagd voor de bouw van een 60-tal wooneenheden met “residentieel karakter”.<br />

Gezien de strategische ligging, midden een landelijk gebied, maar in de nabijheid van Brussel en de<br />

grotendeels verstedelijkte kern van de faciliteitengemeente Wezembeek-Oppem, heeft de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Gemeenschap na het faillissement van de renbaan hier wellicht een kans laten liggen. Door deze site<br />

zelf te verwerven, hadden een aantal beleidsdoelstellingen in deze regio gerealiseerd kunnen worden.<br />

Ik denk aan sociale huisvesting met mogelijke participatie van Vlabinvest, aan mogelijkheden voor het<br />

Bruegelproject, aan accommodatie voor Bloso, aan het uitbreiden van de Groene Gordel.<br />

De vraag is nu wat de gevolgen zullen zijn indien de voorliggende plannen gerealiseerd worden.<br />

Iedereen die met deze regio vertrouwd is, weet dat elk project van deze omvang meteen gevolgen heeft<br />

voor de samenhang van het sociaal weefsel, en dat het de verfransingsdruk nog zal doen toenemen. Uit<br />

cijfers van Kind en Gezin blijkt dat Zaventem nu al 37,3 % van de jonge gezinnen het Frans als<br />

thuistaal heeft! Eén van de doelstellingen van de <strong>Vlaams</strong>e Regering is het behoud van het<br />

Nederlandstalig karakter van de <strong>Vlaams</strong>e rand rond Brussel. De verfransingsdruk en sociale<br />

verdringing worden in de praktijk echter met de dag groter!<br />

In de aanvullende regeerverklaring van 18 mei van de <strong>Vlaams</strong>e Regering lezen we dan weer: “Wij<br />

zullen er over waken dat in het ruimtelijk ordeningsbeleid een halt wordt toegeroepen aan het<br />

onverantwoord aansnijden van open ruimte en de sluipende uitbreiding van Brussel.”


-90- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Men kan de vraag stellen hoe het “Masterplan Hippodroom Sterrebeek” ooit te rijmen valt met die<br />

mooie doelstellingen.<br />

1. De Beleidsnota 2004-2009 “Samenwerken voor een goed <strong>Vlaams</strong> bestuur in de <strong>Vlaams</strong>e Rand”<br />

vermeldt dat de trend in de <strong>Vlaams</strong>e Rand, in vergelijking met de rest van Vlaanderen, van de<br />

stijging van de aankoopprijzen voor grond, huur- en koopwoningen, het meest uitgesproken is.<br />

De prijzen voor bouwgrond bijvoorbeeld in de <strong>Vlaams</strong>e Rand zijn gemiddeld 55,5 % (2003 t.o.v.<br />

1999) gestegen, waardoor de gemiddelde prijs 46,6 % hoger ligt dan in de rest van Vlaanderen.<br />

Uitschieters zijn Zaventem (232,88 €/m²), Wezembeek-Oppem (189,87 €/m²) en Kraainem (175,9<br />

€/m²). De grootste stijging heeft zich voorgedaan in Zaventem, nl. +135,9 %.<br />

Gelet op de hallucinante cijfers en gezien de uitzonderlijke mogelijkheid die zich aandient op een<br />

deel van de renbaan, had ik graag van de minister vernomen waarom het <strong>Vlaams</strong> Gewest hier in de<br />

Rand geen daadwerkelijk initiatief neemt om “sociale bouwgronden” ter beschikking te stellen van<br />

de Vlamingen in plaats van residentiële woningen op maat van de eurocraten en Franstalige<br />

bourgeoisie.<br />

2. Gezien de cruciale ligging en de uitzonderlijke mogelijkheid om minstens 100 betaalbare<br />

bouwgronden ter beschikking te stellen van de <strong>Vlaams</strong>e autochtone bevolking lijken effectieve<br />

maatregelen terzake aangewezen.<br />

Welke maatregelen zal de minister concreet treffen?<br />

Wanneer en op welke wijze zal dit ingevuld worden, gelet op de verklaring van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering van 18 mei 2005 waarbij aan Vlabinvest 25 miljoen euro wordt toegekend om, onder<br />

andere, haar voorkooprecht uit te oefenen?<br />

N.B. Vragen over dit onderwerp werden gesteld aan de ministers Vandenbroucke (vraag nr.154), Van<br />

Mechelen (nr. 134) en Anciaux (nr. 71).


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -91-<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 154 van 6 april 2006<br />

van MARK DEMESMAEKER<br />

De hippodroom van Sterrebeek, die ooit bestempeld werd als de grootste en mooiste renbaan in Europa,<br />

werd de laatste 20 jaar verwaarloosd en geraakte in verval. Na verschillende eigenaarwissels en evenveel<br />

plannen werden de terreinen met bijhorende gebouwen en stallingen van de hand gedaan tijdens een<br />

openbare verkoop op 31 maart 2004. In mei 2005 ging de hippodroom dan definitief dicht. Er moest dus<br />

iets met deze site gebeuren. Het hele domein is 42 ha groot en ligt in een zone bestemd voor dagrecreatie.<br />

Het was en is de bedoeling dit recreatiegebied maximaal te herwaarderen.<br />

Een aankoop door de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap was geen optie daar de site in zijn geheel te koop werd<br />

aangeboden, dus met inbegrip van de gebouwen. Er bestonden echter geen concrete plannen om een<br />

bestemming te geven aan deze gebouwen en er was geen financiële ruimte om deze gebouwen te kopen.<br />

Ook Bloso had niet onmiddellijk een bestemming voor de gebouwen. Bovendien waren zij met een<br />

saneringsoperatie bezig waarbij ze zich op de voor hen meest cruciale terreinen toelegden. Er was daar<br />

dus ook geen ruimte voor extra uitgaven.<br />

In de plannen die nu voorliggen, zal het overgrote deel van het terrein, op een paar hectare na, volledig<br />

worden ingenomen door een golfterrein met achttien holes. Op de rest van de site zouden een hotel met<br />

150 kamers, een paardencentrum/manege voor 70 paarden, een golfschool met bijhorend oefenterrein, een<br />

wellness-centrum, een restaurant en een klein congrescentrum komen. Ook zouden er op een deel van het<br />

terrein een aantal woningen gebouwd worden mits hiervoor een herbestemming wordt toegestaan. Er zou<br />

in voldoende parkeergelegenheid voorzien worden om mogelijke overlast voor de buurt te vermijden. Op<br />

termijn zouden een honderdtal mensen tewerkgesteld worden op de site.<br />

Als ik deze plannen overzie dan lijkt het mij niet zo dat het groene karakter van deze site volledig zou<br />

verdwijnen en dat de plannen zouden ingaan tegen de geest van het Bruegelproject. Het overgrote deel<br />

van de oppervlakte blijft immers open en groen, alleen wordt deze ruimte nu gebruikt voor de golfsport in<br />

plaats van voor de paardensport. Ik ben wel van mening dat het nieuwe golfterrein in overstemming dient<br />

te zijn met het <strong>Vlaams</strong>e Golfmemorandum en dat het “multifunctioneel medegebruik voor nietlawaaierige<br />

buitensporten” dient gegarandeerd te worden. Concreet betekent dit dat op het terrein ook<br />

wandelen, fietsen, joggen, enz. mogelijk moet worden.<br />

Ik kan ook niet om de vaststelling heen dat de buurtbewoners tevreden leken te zijn met de<br />

vooropgestelde plannen tijdens een informatievergadering met alle betrokken partijen, georganiseerd door<br />

Sterrebeek 2000, een vzw die zich inzet voor een <strong>Vlaams</strong>e, groene, mooie en leefbare gemeente. Ook naar<br />

aanleiding van de dag van de aarde op 23 april 2006 werden de plannen van de eigenaar om de<br />

hippodroom om te vormen tot een hedendaagse recreatieve site voorgesteld als een duurzame en<br />

economisch haalbare invulling met grote aandacht voor mens en milieu. Bovendien dient vastgesteld dat<br />

de gemeenteraad van Zaventem de plannen unaniem goedkeurde.<br />

Om het deel van het project te realiseren dat een hotel en woningen behelst, is echter een<br />

bestemmingswijziging nodig voor een aantal terreinen. Ik verwijs hiervoor echter naar mijn collega<br />

bevoegd voor Ruimtelijke Ordening.


-92- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Ik neem alleszins nota van uw bezorgdheid met betrekking tot dit dossier en zal de heer Van Mechelen,<br />

<strong>Vlaams</strong> minister van minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening vragen mij op de<br />

hoogte te houden van de verdere ontwikkeling van dit dossier.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -93-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 158<br />

van 13 april 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

Zelfredzame werkzoekenden - Criteria en uitstroomnormen<br />

Met betrekking tot de als zelfredzaam gecatalogeerde werkzoekenden kreeg ik graag een antwoord op<br />

de volgende vragen.<br />

1. Hoeveel werkzoekenden werden in 2004 en 2005 als “zelfredzaam” gecatalogeerd, en dit zowel in<br />

absolute cijfers als in relatieve cijfers (procentueel ten aanzien van de ganse groep werkzoekenden<br />

die door de VDAB worden begeleid)?<br />

2. Hoe verhoudt zich de uitstroom van zelfredzamen ten aanzien van de uitstroom van de andere<br />

werkzoekenden?<br />

3. Aan welke concrete criteria moeten werkzoekenden beantwoorden om als zelfredzaam<br />

gecatalogeerd te worden?<br />

4. Welke normen gelden ten aanzien van zelfredzamen met betrekking tot het vinden van een job?<br />

5. Hoe verhoudt de uitstroom van zelfredzamen zich ten aanzien van de vooropgestelde norm?<br />

6. Indien de uitstroom lager ligt dan de vooropgestelde norm, welke zijn daarvan de oorzaken?<br />

7. Welke acties onderneemt de VDAB om de vooropgestelde norm wel te halen?<br />

8. Zal het systeem in de nabije toekomst worden geëvalueerd en eventueel bijgestuurd?


-94- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 158 van 13 april 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

1. De mogelijkheid om werkzoekenden als zelfredzaam te registreren binnen de preventieve<br />

werking bestaat pas sinds einde 2004.<br />

In 2005 werden 9.218 werkzoekenden na een intake als zelfredzaam beschouwd door een<br />

VDAB-consulent. In het totaal werden 87.198 kwalificerende intakes afgenomen.<br />

2. Zes maanden na de registratie van de zelfredzaamheid wordt het traject afgesloten en de<br />

uitstroom gemeten. Einde 2005 bedroeg de uitstroom van alle tot op dat moment afgesloten<br />

zelfredzame trajecten 49,9%. De algemene uitstroom uit de trajectwerking bedroeg 61,1% in<br />

2005.<br />

3. De werkzoekende wordt als zelfredzaam beschouwd in het kader van de preventieve<br />

trajectwerking als de consulent er van overtuigd is dat de werkzoekende binnen de zes<br />

maanden na de kwalificerende intake zelf werk vindt zonder verdere begeleiding.<br />

Concreet betekent dit dat de werkzoekende:<br />

- geen zwakke punten heeft (zowel op het gebied van de competenties als de andere<br />

velden van de intakeleidraad zoals de randvoorwaarden en het sollicitatiegedrag);<br />

- voldoende zelf solliciteert;<br />

- geen hulp nodig heeft bij het solliciteren (gebruikt de juiste kanalen, CV en<br />

sollicitatiebrief zijn OK, kan zichzelf voldoende “verkopen”);<br />

- een job zoekt die bij zijn profiel past en waarvoor veel vacatures beschikbaar zijn.<br />

De werkzoekende krijgt verder wel automatisch passende vacatures toegestuurd en kan een<br />

beroep doen op de VDAB zelfredzaamheidstools.<br />

4. Dezelfde normen die gelden voor alle werkzoekenden. De zelfredzame werkzoekenden<br />

moeten aan kunnen aantonen ten opzichte van de RVA dat zij werk zoeken en zij mogen geen<br />

passende dienstbetrekking weigeren.<br />

5. Er werd geen norm vooropgesteld in de beheersovereenkomst. In het jaaractieplan 2006-2007<br />

werd door de dienst de norm van 70% vooropgesteld.<br />

6. De dienst heeft een onderzoek ingesteld naar het profiel van de zelfredzame werkzoekenden<br />

enerzijds en de motivatie voor het gebruik van de code bij zelfredzame werkzoekenden die<br />

niet als uitgestroomd werden geteld op het meetmoment anderzijds.<br />

Uit dit onderzoek blijkt dat:<br />

- Het gebruik van de code “zelfredzaam” relatief stabiel is doorheen de tijd (ong. 10%<br />

van alle intakes)<br />

- De kansengroepen ondervertegenwoordigd zijn in de groep zelfredzamen ten opzichte<br />

van hun aandeel in de totale groep.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -95-<br />

- Werkzoekenden met een diploma HOBU of Universitair onderwijs<br />

oververtegenwoordigd zijn in de populatie zelfredzamen.<br />

- De registratie als zelfredzaam inhoudelijk niet steeds correct gebeurde.<br />

- Een groot deel van de niet-uitgestroomden (65% van een onderzochte steekproef van<br />

niet uitgestroomde correct gebruikte ZR’s) op het moment van de evaluatie<br />

werkzoekend was, maar tussen het moment van screening door de VDAB consulent en<br />

het meetmoment (zes maanden later) veelvuldig aan het werk is geweest.<br />

- Trajectbegeleiders zich bij de motivatie van de zelfredzaamheid teveel laten leiden<br />

door de wens van de klant om al dan niet begeleid te worden.<br />

7. De onderrichting voor consulenten werd meer gespecificeerd en toegelicht. Daarnaast kregen<br />

de verantwoordelijken geïntegreerde dienstverlening de opdracht om voor hun dienst alle<br />

dossiers van de werkzoekenden die op “ZR” gezet worden na te kijken in maart en april 2006.<br />

Bovendien kan de consulent sinds de integratie van de DIMONA gegevens verifiëren of de<br />

werkzoekende vóór het moment van intake al dan niet werkervaring heeft.<br />

Daarenboven zullen de door de VDAB-consulent zelfredzaam beschouwde werkzoekenden<br />

een document moeten ondertekenen samen met de consulent waarin hij of zij verklaart zelf<br />

werk te zoeken en indien hij of zij er niet in slaagt binnen de 6 maanden opnieuw contact op te<br />

nemen met de consulent.<br />

8. Aangezien de uitstroom wordt gemeten zes maanden na het plaatsen van het<br />

zelfredzaamheidslabel is een nieuwe evaluatie voorzien einde 2006. Afhankelijk van het<br />

resultaat zal dan al dan niet worden bijgestuurd.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -97-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 163<br />

van 24 april 2006<br />

van ANNE MARIE HOEBEKE<br />

Tewerkstellingssteun gehandicapten - Evaluatie<br />

Om eventueel rendementsverlies te wijten aan een handicap van werknemers te compenseren, voorziet<br />

de overheid in twee steunmaatregelen: de <strong>Vlaams</strong>e Inschakelingspremie (VIP) en CAO nr. 26 of<br />

loonsubsidie.<br />

1. Hoeveel VIP’s werden aan werkgevers jaarlijks toegekend in de periode 2003-2005 voor de<br />

tewerkstelling van mannelijke, respectievelijk vrouwelijke werknemers?<br />

2. Hoeveel loonsubsidies op basis van CAO nr. 26 werden aan werkgevers jaarlijks toegekend in de<br />

periode 2003-2005 voor de tewerkstelling van mannelijke, respectievelijk vrouwelijke<br />

werknemers?<br />

3. Wat is de evolutie van de jaarlijkse totale kostprijs van beide maatregelen?<br />

4. Werd reeds via een evaluatie nagegaan in welke mate de VIP, respectievelijk CAO nr. 26<br />

doelmatige beleidsinstrumenten zijn?<br />

5. Welke zijn de belangrijkste probleempunten voor beide beleidsinstrumenten?<br />

6. Winnen de VIP en CAO nr. 26 relatief aan belang in vergelijking met andere maatregelen in de<br />

sociale economie, inzonderheid de beschutte en sociale werkplaatsen?


-98- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 163 van 24 april 2006<br />

van ANNE MARIE HOEBEKE<br />

1. Op 31/12 van de respectievelijke jaren waren de volgende aantallen personen met een<br />

handicap aan het werk met een CAO-26 of een VIP.<br />

Tabel 1 : aantal personen aan het werk met een loonkostensubsidie voor personen met<br />

een handicap op 31-12<br />

2003 2004 2005<br />

CAO-26 3047 3125 3259<br />

VIP 1771 2276 2738<br />

Totaal 4818 5401 5997<br />

Zoals blijkt uit tabel 2, die betrekking heeft op iedereen die in de loop van 2005 met een<br />

loonsubsidie heeft gewerkt, zijn de meerderheid van de werknemers mannen, maar bij de VIP zijn<br />

er iets meer vrouwen.<br />

Tabel 2 : Werknemers met een CAO 26 of VIP naar geslacht (2005)<br />

CAO-26 VIP Totaal<br />

man 71.1% 67.9% 70%<br />

vrouw 28.9% 32.1% 30%<br />

totaal 100% 100% 100%<br />

2. en 3. Tabel 3 : Uitgaven voor CAO-26 en VIP in de jaren 2003-2005 (Eur)<br />

CAO-26 VIP Totaal<br />

2003 23 200 184,93 7 750 045,08 30 950 230,01<br />

2004 25 259 692,81 10 906 296,46 36 165 989,27<br />

2005 26 556 137,19 12 737 101,13 39 293 238,32<br />

Ten opzichte van 2003 zijn de uitgaven in 2005 toegenomen met 27% (niet gecorrigeerd<br />

voor inflatie). Deze stijging doet zich vooral voor bij de VIP (+ 64%) en veel minder bij de<br />

CAO-26 (+9%).<br />

De uitgaven opgesplitst voor mannen of vrouwen zijn niet beschikbaar, maar men mag<br />

aannemen dat ze grosso modo de verdeling zoals in tabel 2 weerspiegelen.<br />

4. Het <strong>Vlaams</strong> Fonds voor Sociale Integratie voor Personen met een Handicap heeft een<br />

onderzoeksopdracht verleend aan het Hoger Instituut voor de Arbeid van de KU-Leuven


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -99-<br />

teneinde verschillende aspecten van deze regelingen, waaronder de doelmatigheid, te<br />

bestuderen. Het rapport werd in 2005 gepubliceerd (Vos, S & J. Bollens,<br />

Loonkostensubsidies voor personen met een handicap. Een onderzoek naar de CAO-26 en<br />

de <strong>Vlaams</strong>e inschakelingpremie.) en een uitgebreide samenvatting is voorlopig nog te<br />

vinden op de website van het <strong>Vlaams</strong> Fonds.<br />

5. Het belangrijkste probleempunt bij de CAO-26 is het gebrek aan standaardisering bij het<br />

bepalen van het 'rendementsverlies', waardoor er geen garantie is dat het juiste niveau aan<br />

loonsubsidie bij de start wordt toegekend of later aangepast wordt. Bij een eventuele<br />

herziening van de maatregel lijkt het ook aangewezen om een andere instantie dan de<br />

Sociale Inspectie de eindverantwoordelijkheid te geven voor het toekennen van de<br />

percentages rendementsverlies. Het belangrijkste probleem bij de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Inschakelingpremie is de onbeperkte duur ervan, hetgeen trouwens in tegenspraak is met de<br />

idee van 'Inschakeling'. In een vernieuwd stelsel waarin beide maatregelen gezamenlijk<br />

worden bekeken, kan men de duur van de VIP beperken en een andere regeling die<br />

gebaseerd is op rendementsverlies én ondersteuning erop laten aansluiten. Dergelijke<br />

aanpassingen van de regelgeving omtrent loonsubsidies op zich zouden de doelmatigheid<br />

van de instrumenten kunnen verhogen, maar dit dient tevens te worden gekaderd in een<br />

globaal ondersteuningsaanbod aan werkgevers die mensen met een handicap tewerk stellen.<br />

Op 12 april 2006 keurde de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) een<br />

aanbeveling goed uit over deze en andere knelpunten.<br />

6. We vergelijken enerzijds het aantal personen die van de VIP en CAO-26 gebruik maken en<br />

anderzijds de uitgaven. Wat personen betreft berekenen we de ratio personen met een<br />

loonsubsidie CAO-26 + VIP (op 31/12) ten opzichte van de gehandicapte werknemers in<br />

een beschutte werkplaats (zij die effectief gewerkt hebben in het eerste kwartaal van een<br />

specifiek jaar, die niet behoren tot het kaderpersoneel en voor wie het <strong>Vlaams</strong> Fonds een<br />

tussenkomst heeft betaald in het loon).<br />

CAO-26/VIP (1) BW (2) Ratio (1)/(2)<br />

Aantal personen<br />

31/12/2000 3712 12278 0,30<br />

31/12/2004<br />

Uitgaven (mio euro)<br />

5401 13499 0,40<br />

2001 27,6 165,7 16,6<br />

2005 39,9 184,7 21,6<br />

De ratio voor 31/12/2000 en het eerste kwartaal van 2001 bedraagt 3712 / 12 278 = 0.30. De<br />

ratio voor 31/12/2004 en het eerste kwartaal 2005 bedraagt 5401 / 13 499 = 0.40. De stijging<br />

met 10% van de ratio wijst erop dat het aantal personen die regulier werken met een<br />

loonsubsidie aan belang wint t.o.v. het aantal personen in een beschutte werkplaats.<br />

Wat de uitgaven betreft is de ratio uitgaven loonsubsidies / beschutte werkplaats in 2001<br />

gelijk aan 16.6% en hij loopt op tot 21.6% in 2005. Ook dit wijst dus op een stijgend relatief<br />

belang van de reguliere loonsubsidies.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -101-<br />

INGE VERVOTTE,<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN,<br />

VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -103-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 123<br />

van 15 maart 2006<br />

van JOHAN VERSTREKEN<br />

Ziekenhuizen zonder mortuarium - Regelgeving<br />

De Vlarem-wetgeving bepaalt dat de overledene in een ziekenhuis dat geen vergund mortuarium heeft,<br />

binnen de twaalf uur moet weggevoerd worden. De wetgeving zegt echter niets over de minimumtijd,<br />

die families de kans geeft om op een menselijke manier verdere zaken met betrekking tot de<br />

overbrenging van het stoffelijk overschot naar een privé-funerarium te regelen.<br />

Een aantal ziekenhuizen dat niet over een eigen mortuarium beschikt, maakt gebruik van deze leemte<br />

in de wetgeving om de overledene zo snel mogelijk over te plaatsen naar het privé-funerarium<br />

waarmee het ziekenhuis een overeenkomst heeft. Dit gebeurt vaak zonder medeweten van de familie<br />

van de overledene. De familie is dan vaak niet meer bereid om het stoffelijk overschot over te brengen<br />

naar de begrafenisonderneming van haar keuze, uit respect voor de overledene, en om de bijkomende<br />

kosten van deze tweede overbrenging te vermijden.<br />

Deze manier van werken zorgt voor onmenselijke taferelen bij de families van de nabestaanden die,<br />

nadat ze het overlijden hebben vernomen, onmiddellijk onder tijdsdruk komen te staan om de hele<br />

familie bij elkaar te krijgen en een begrafenisondernemer aan te stellen.<br />

Naast de lucratieve deal die het ziekenhuis heeft met de begrafenisonderneming, is het vaak ook zo dat<br />

het ziekenhuis het stoffelijk overschot zo snel mogelijk weg wil, omdat het ziekenhuis niet beschikt<br />

over een behoorlijke wachtruimte of opbaringsruimte.<br />

1. Aan welke wettelijke normen moet de wachtruimte of opbaringsruimte van het ziekenhuis<br />

voldoen?<br />

Op welke wijze wordt daarop toezicht uitgeoefend?<br />

2. Welke bezoekregeling is er voor familie in deze wachtruimte zolang de overbrenging van het<br />

stoffelijk overschot nog niet is gebeurd? Kan het bijvoorbeeld dat het ziekenhuis in afwachting<br />

van de overbrenging bezoek van familie weigert?<br />

3. Welke regels gelden er inzake overbrenging van een stoffelijk overschot door een ziekenhuis naar<br />

een begrafenisonderneming?<br />

Kan het bijvoorbeeld dat een ziekenhuis zonder medeweten van familie het stoffelijk overschot<br />

overbrengt naar een begrafenisonderneming?<br />

4. Welke minimum- en maximumtijden gelden er voor familieleden van de overledene om het<br />

stoffelijk overschot van een ziekenhuis zonder mortuarium naar een privé-rouwcentrum te<br />

brengen?


-104- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

5. Waarom worden ziekenhuizen niet verplicht om een eigen mortuarium te behouden, aangezien in<br />

de ligdagprijs die de patiënten betalen ook de mortuariumdienst is inbegrepen?<br />

De begrafenisondernemer stuurt immers aan de familie nog eens een rekening voor overbrenging<br />

en verblijf in het privé-rouwcentrum, hoewel de opdrachtgever hier het ziekenhuis zelf is.<br />

6. Een overeenkomst tussen een ziekenhuis en één begrafenisonderneming lijkt niet alleen strijdig<br />

met het vrijemarktpricipe, maar ook met de keuzevrijheid van de familie.<br />

Welke maatregelen worden er genomen tegen deze praktijken?<br />

7. Bestaan er richtlijnen die een neutrale houding garanderen voor politie en parket i.v.m. de keuze<br />

van de begrafenisonderneming als zij bij een plots overlijden moeten tussenkomen en moeten<br />

bepalen waar het stoffelijk overschot zal verblijven in afwachting van een eventuele autopsie of<br />

vrijgave van het lichaam?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -105-<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 123 van 15 maart 2006<br />

van JOHAN VERSTREKEN<br />

1. Het toezicht op <strong>Vlaams</strong>e ziekenhuizen gebeurt door een systeem van audits. Tijdens deze<br />

audits worden de aspecten van de lijkbezorging bekeken door de <strong>Vlaams</strong>e<br />

gezondheidsinspectie. Zij kijken na of er in het ziekenhuis procedures bestaan in verband met<br />

de manipulatie van stoffelijke overschotten. Wanneer dit niet het geval is, wordt dit in het<br />

auditverslag opgenomen als een tekortkoming en wordt het ziekenhuis aangespoord dit<br />

probleem op te lossen.<br />

De <strong>Vlaams</strong>e gezondheidsinspectie heeft in het kader van de herziening van de Vlaremwetgeving<br />

voorstellen gedaan tot aanpassing van de sectorale milieuvoorwaarden voor<br />

ziekenhuizen. In deze voorstellen is aandacht gegeven aan de problematiek van de<br />

lijkverzorging. Zo is er voorzien in een snelle overbrenging van de overledene naar een<br />

rouwkamer of, zo deze niet beschikbaar is, naar een afzonderlijk, hiervoor geschikt lokaal.<br />

Grond voor deze vraag is de ziekenhuishygiëne. Ten laatste drie uur na het overlijden moet het<br />

lichaam de ziekenkamer hebben verlaten.<br />

2. Binnen de vigerende ziekenhuisnormering zijn er geen regels opgelegd in verband met de<br />

bezoekregeling voor de familie van een overledene in het ziekenhuis.<br />

In de context van het kwaliteitsdecreet kan een ziekenhuis opteren voor de uitwerking van een<br />

procedure die de processen in verband met het overlijden van een patiënt in kaart brengt. Bij<br />

de audit van het ziekenhuis, die om de 5 jaar plaatsvindt in het kader van de<br />

erkenningsprocedure, kan deze procedure opgevraagd worden. Bij het nazicht van deze<br />

procedure(s) wordt aandacht besteed aan de bestaande afspraken met privé funeraria en de<br />

afspraken rond bewaring van het stoffelijk overschot. Hierbij wordt gestreefd naar een goed<br />

evenwicht tussen menselijke en religieuze aspecten enerzijds en aspecten van openbare<br />

hygiëne anderzijds.<br />

3. Tijdens de overbrenging van het ziekenhuis naar een privé-funerarium moeten de algemeen<br />

geldende regels van het lijktransport worden gevolgd.<br />

4. Gevraagd wordt de overledene zo snel mogelijk en ten laatste binnen de drie uur van de<br />

ziekenkamer over te brengen naar hetzij een rouwkamer, hetzij een ander geschikt lokaal.<br />

Wanneer een stoffelijk overschot langer dan 12 uur in het ziekenhuis blijft, moet dit<br />

beschikken over een vergunde rouwkamer.<br />

5. Binnen de ziekenhuisnormen wordt nergens uitdrukkelijk gesteld dat een ziekenhuis moet<br />

beschikken over een mortuarium. Uit de algemene ziekenhuisnormen (KB 23 oktober 1964)<br />

dient evenwel afgeleid dat de wetgever het mortuarium beschouwt als een “algemene dienst”<br />

waarover het ziekenhuis in principe beschikt.<br />

Voor de “algemene dienst mortuarium” zijn evenmin specifieke normen vastgesteld.<br />

De federale overheid is van oordeel dat het budget van financiële middelen, dat de<br />

werkingskosten van het ziekenhuis dekt, een verblijf van slechts één dag mortuarium dekt. De


-106- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

dienst vertrekt hierbij van het standpunt dat een mortuarium van het ziekenhuis in principe<br />

dient voor de eerste opbaring van de patiënt. Alles wat daarna komt, wordt gezien als een<br />

bijzondere eis of past met andere woorden niet binnen het functioneren waarvoor het<br />

mortuarium in het ziekenhuis wordt opgericht. Het dient door de patiënt of diens familie te<br />

worden betaald.<br />

Mortuaria zijn wel, zoals u ook opmerkt, onderworpen aan vrij veeleisende VLAREMnormen,<br />

en betekenen zeker voor kleinere ziekenhuizen een zware investering. Bovendien<br />

wordt door de nabestaanden vaak een privé funerarium verkozen boven het<br />

ziekenhuismortuarium, omwille van het breder gamma van dienstverlening.<br />

Bijgevolg kan het voor sommige ziekenhuizen een evenwaardige optie zijn om samen te<br />

werken met een privé funerarium in de omgeving. Uiteraard dienen hierbij de nodige<br />

overeenkomsten afgesloten te worden die moeten verzekeren dat de overledene aan dezelfde<br />

condities kan opgebaard worden, als wanneer dit in het ziekenhuis zou gebeuren.<br />

6. Een ziekenhuis kan contracten afsluiten met een privé funerarium van zijn keuze. In het kader<br />

van de keuzevrijheid kan de familie ook zelf een ander privé funerarium aanduiden.<br />

7. Toezicht op politie en parket valt buiten mijn bevoegdheden en is een federale<br />

aangelegenheid.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -107-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 124<br />

van 17 maart 2006<br />

van STEVEN VANACKERE<br />

Welzijns- en gezondheidsvoorzieningen - RIZIV-toelagen<br />

Bepaalde welzijns- en gezondheidsvoorzieningen die door de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap worden erkend<br />

(en eventueel gesubsidieerd), worden ook vanuit het Riziv betoelaagd. Dit is een belangrijk element<br />

bij het sturen van het eigen beleid.<br />

1. Welke voorzieningen die door de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap worden erkend, worden ook door het<br />

Riziv betoelaagd, al dan niet op basis van een overeenkomst met het Riziv?<br />

2. Wat is voor de voorzieningen erkend door de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap de hoogte van de Riziv-<br />

betoelaging?<br />

Indien de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap niet over deze informatie beschikt, welke stappen acht de<br />

minister aangewezen met het oog op de kenbaarheid ervan?


-108- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 124 van 17 maart 2006<br />

van STEVEN VANACKERE<br />

1. Binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin zijn er in de gehandicaptensector,<br />

de gezondheidssector en de sector voor de ouderenzorg voorzieningen die door de <strong>Vlaams</strong>e<br />

gemeenschap worden erkend en vanuit het RIZIV betoelaagd. In andere subsectoren is deze<br />

situatie niet aanwezig.<br />

Binnen de sector van de gezondheidszorg, worden volgende voorzieningen door de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Gemeenschap erkend en tevens betoelaagd door het RIZIV:<br />

- De door de <strong>Vlaams</strong>e overheid erkende geïntegreerde diensten voor thuisverzorging (GDT)<br />

ontvangen een forfaitaire tegemoetkoming voor registratie in het kader van multidisciplinair<br />

patiëntenoverleg. De GDT(waaronder alle zorgaanbieders, die een overeenkomst hebben met<br />

de GDT en die niet als zorgverstrekker opgenomen zijn binnen het RIZIV) worden door het<br />

RIZIV in het kader van het multidisciplinair overleg als zorgverstrekker aanzien.<br />

- De multidisciplinaire begeleidingsequipe (MBE) van de door de <strong>Vlaams</strong>e overheid erkende<br />

samenwerkingsverbanden inzake palliatieve zorg ontvangen een tegemoetkoming in het kader<br />

van de begeleiding van palliatieve patiënten.<br />

- Algemene ziekenhuizen<br />

- Psychiatrische ziekenhuizen<br />

- Initiatieven voor beschut wonen<br />

- Psychiatrische verzorgingstehuizen<br />

- Centra voor geestelijke gezondheidszorg<br />

- Rust- en verzorgingstehuizen<br />

De welzijnszorgvoorzieningen die door de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap erkend zijn en die een toelage<br />

van het RIZIV ontvangen, zijn enerzijds de rusthuizen (rustoorden voor bejaarden) binnen de<br />

ouderenzorgvoorzieningen en anderzijds de centra voor kortverblijf en de dagverzorgingscentra<br />

binnen de thuiszorgvoorzieningen. De dagverzorgingscentra moeten hiervoor wel een bijzondere<br />

erkenning als centrum voor dagverzorging hebben, zoals bedoeld in het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering van 23 juni 2000. De centra voor kortverblijf vormen met de gebouwen van het rusthuis<br />

functioneel en bouwkundig één geheel en krijgen dus, zoals de rusthuizen, een zogenaamd ROBforfait.<br />

De centra voor dagverzorging krijgen een F-forfait voor de afhankelijkheidscategorieën B<br />

en C.<br />

Voor de gehandicaptensector worden 137 centra en diensten als revalidatiecentrum erkend.<br />

Hiervan zijn er 76 “intramuraal” (zowel naar infrastruktuur als naar werking geïntegreerd in een<br />

ziekenhuis) en 61 “extramuraal” (autonome werking, niet gebonden aan een ziekenhuis). De<br />

intramurale centra worden volledig vergoed door het RIZIV, via meerdere systemen:<br />

overeenkomst (‘type’ of ‘specifiek’), speciale revalidatie-nomenklatuur, ligdagprijs. De<br />

extramurale centra krijgen een gemengde subsidie: de prestaties zelf worden gefinancierd door het<br />

RIZIV via een forfaitair systeem vastgelegd in een overeenkomst, de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap (i.e.<br />

het Fonds/Agentschap) vult aan met zgn. ‘trimestriële onderhoudstoelagen’. De extramurale centra<br />

kunnen ook investeringssubsidies ontvangen van het Fonds/Agentschap, volgens de VIPA-regels.<br />

Een aantal revalidatiecentra zijn bovendien door het Fonds/Agentschap erkend als<br />

“multidisciplinair team” (MDT), dat multidisciplinaire inschrijvingsverslagen mag opstellen voor


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -109-<br />

het Fonds/Agentschap, en ontvangen een vergoeding per opgesteld verslag. 43 erkende<br />

intramurale centra en 19 erkende extramurale centra zijn als MDT erkend. 5 niet door de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Gemeenschap als revalidatiecentrum erkende diensten, die via een revalidatie-overeenkomst<br />

volledig door RIZIV gefinancierd worden, zijn wel als MDT erkend: 4 referentiecentra en 1<br />

kinderrevalidatiecentrum.<br />

2. Voor de subsectoren in de welzijns- en gezondheidssector dient elke subsector jaarlijks een<br />

nieuwe nationale overeenkomst te sluiten met de verzekeringsinstelling. Deze overeenkomst stelt<br />

de modaliteiten vast voor de toekenning van de tegemoetkomingen. (cfr<br />

www.riziv.fgov.be/care/nl)<br />

De aard van de tegemoetkoming is afhankelijk van de voorziening. Het is echter moeilijk om voor<br />

al deze voorzieningen en deelbehandelingen een globaal overzicht te geven. Ik verwijs hiervoor<br />

naar de overeenkomsten.<br />

Samenvatting:<br />

a) geïntegreerde diensten voor thuisverzorging : een bedrag van 12,50 euro per patiënt per jaar<br />

voor de registratie.<br />

GDT: een bedrag van 30 euro indien het GDT als zorgverstrekker deelneemt aan het multidisciplinair<br />

overleg over de patiënt buitenshuis en 40 euro indien het GDT als zorgverstrekker deelneemt<br />

aan het multidisciplinair overleg bij de patiënt thuis<br />

b) multidisciplinair begeleidingsequipe: een bedrag van gemiddeld ca. 1.600 euro per begeleide<br />

patiënt .<br />

c) Algemene ziekenhuizen: budget is conform de ziekenhuiswetgeving.<br />

Gezien de complexiteit van de wetgeving verwijs ik voor meer info naar de nationale<br />

overeenkomst.<br />

d) Psychiatrische ziekenhuizen: budget is conform de ziekenhuiswetgeving. Ook hier verwijs ik<br />

voor meer info naar de nationale overeenkomst.<br />

- Bij psychiatrische gezinsverpleging wordt -zoals bepaald in het koninklijk besluit van<br />

10 april 1991, artikel 1, §1- een prijs per parameter van activiteit -zoals bedoeld in art.<br />

104ter van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987-<br />

verschuldigd die vastgesteld wordt door de bevoegde Minister.<br />

- Voor nabehandeling is een vast dagbedrag voorzien van 27€.<br />

De overeenkomstencommissie stelt dat er bijkomend nog financiële middelen zullen voorzien<br />

worden voor de multidisciplinaire liaisonequipes en de module nabehandeling.<br />

e) Initiatieven voor beschut wonen:<br />

Het betreft hier een prijs per verblijfdag voor personen gehuisvest in initiatieven van beschut<br />

wonen. Deze prijs wordt vastgesteld door de federale minister die de volksgezondheid onder zijn<br />

bevoegdheid heeft, overeenkomstig de regels bepaald in het koninklijk besluit dd. 18 juli 2001<br />

houdende vaststelling van de regels volgens dewelke het budget van financiële middelen, het<br />

quotum van verblijfdagen en de prijs per verblijfdag voor initiatieven van beschut wonen worden<br />

bepaald. Deze tegemoetkoming dekt op forfaitaire wijze kosten zoals voorzien in artikel 1 van het<br />

koninklijk besluit van 18 juli 2001.<br />

f) Psychiatrische verzorgingstehuizen (pvt):<br />

§1: de federale minister die de volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, stelt de<br />

opnemingsprijs vast voor personen die zijn opgenomen in psychiatrische<br />

verzorgingstehuizen, in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van


-110- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

10 december 1990 houdende vaststelling van de regels voor het bepalen van de<br />

opnemingsprijs voor personen die worden opgenomen in de pvt<br />

§2: de federale minister die de volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt de<br />

tegemoetkoming van de federale overheid in de opnemingsprijs van de pvt in<br />

overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 17 december 2002<br />

houdende vaststelling van de regels volgens dewelke een gedeelte van de opnemingsprijs in<br />

de pvt ten laste van de federale overheid wordt gelegd.<br />

§3: de federale minister die de sociale voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, stelt de<br />

tegemoetkoming van de verplichte ziekte- en invaliditeitsuitkering vast voor de<br />

verstrekkingen in de pvt zoals beschreven in artikel 34, 11° van de wet betreffende de<br />

verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14<br />

juli 1994.<br />

Het ministerieel besluit van 10 juli 1990 tot de vaststelling van de tegemoetkoming bedoeld in<br />

artikel 37, §12 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging<br />

en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de psychiatrische verzorgingstehuizen geeft de<br />

grootte van tegemoetkoming aan. Dit bedrag is per dag vanaf 1 januari 2002 algemeen vastgesteld<br />

op 52,58€ voor personen met een langdurige en gestabiliseerde psychische stoornis en op 57,41 €<br />

voor mensen met een mentale handicap. Hierbij inbegrepen zit een bedrag van 1,51€ voor de kost<br />

van de supervisie door een geneesheer-specialist in de neuropsychiatrie of in de psychiatrie. Dit<br />

bedrag kan nog verminderd worden indien de instelling reeds een uitkering krijgt voor een<br />

revalidatienabehandeling. De bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex.<br />

De tegemoetkoming van de verplichte ziekte- en invaliditeitsuitkering dekt:<br />

- de verzorging, verleend door verpleegkundigen<br />

- de kinesitherapieverstrekkingen en de logopedieverstrekkingen verleend door de<br />

daartoe bevoegde verzorgingsverstrekkers<br />

- de bijstand in de handelingen van het dagelijkse leven en elke handeling tot<br />

reactivatie, psychiatrische revalidatie en sociale reïntegratie, inclusief de ergotherapie<br />

- de geneeskundige verstrekkingen verleend door de psychiaters en neuropsychiaters in<br />

psychiatrische verzorgingstehuizen.<br />

g) Centra voor geestelijke gezondheidszorg: enkel de honoraria van de psychiaters worden<br />

betaald met een toelage/terugbetaling van het RIZIV.<br />

h) Rust- en verzorgingstehuizen:<br />

Voor de rustoorden voor bejaarden (ROB) en de rust- en verzorgingstehuizen (RVT) is er<br />

sinds 1 januari 2004 een nieuw financieringssysteem ingevoerd in het kader van de verplichte<br />

verzekering voor geneeskundige verzorging. Het nieuwe financieringssysteem werd uitgewerkt in<br />

twee besluiten:<br />

- een koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 69, § 4, tweede lid, van de wet betreffende de<br />

verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14<br />

juli 1994, waarin een quotum aan dagen wordt voorzien<br />

- alsook een ministerieel besluit tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de<br />

toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de<br />

verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14<br />

juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden.<br />

De hoogte van de RIZIV-betoelaging voor de rusthuizen wordt voor elke instelling afzonderlijk<br />

bepaald op basis van een uitgebreid aantal gegevens en parameters.<br />

Aan de bestaande financieringsregeling voor de centra voor dagverzorging werd voorlopig niets<br />

gewijzigd. Voor de centra voor dagverzorging wordt in artikel 1 van het ministerieel besluit van<br />

22 juni 2000 tot vaststelling van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 37, § 12 van de wet


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -111-<br />

betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen,<br />

gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt de tegemoetkoming op 21,82 euro per dag en per<br />

rechthebbende vastgelegd. Dit bedrag wordt verhoogd met 1,75 euro als de inrichting voldoet aan<br />

de in artikel 2, § 4 gestelde voorwaarden. Deze bedragen worden gekoppeld aan het spilindexcijfer<br />

103,14 in de basis 1996 = 100 en worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van<br />

1 maart 1977.<br />

Aangezien het RIZIV een federale overheidsdienst is, verwijs ik de <strong>Vlaams</strong>e<br />

volksvertegenwoordiger naar de goed uitgebouwde webstek van het RIZIV waar alle mogelijke<br />

informatie over de RIZIV-toelagen voor welzijns- en gezondheidsvoorzieningen in het algemeen<br />

en voor rustoorden voor bejaarden, centra voor kortverblijf en centra voor dagverzorging in het<br />

bijzonder, beschikbaar is: http://riziv.fgov.be, rubriek ‘Zorgverleners’, subrubriek ‘Rustoorden’.<br />

In het kader van het interkabinettenoverleg tussen de federale en de regionale overheden werd een<br />

werkgroep opgericht die onderzoekt op welke wijze en in welke mate de relevante gegevens over<br />

welzijns- en gezondheidsvoorzieningen elektronisch kunnen uitgewisseld worden, onder meer ook<br />

die over de RIZIV-toelagen.<br />

Voor wat betreft de gehandicaptensector bedraagt de aanvulling met onderhoudstoelagen voor de<br />

extramurale centra, afgezien van de (sporadische) investeringssubsidies, gemiddeld een goede 3 % van<br />

de inkomsten van de centra m.a.w. 97 % komt van het RIZIV. In 2004 werd door het <strong>Vlaams</strong> Fonds €<br />

2.649.606,39 aan onderhoudstoelagen uitbetaald, € 811.745,87 aan investeringssubsidies.<br />

Als bijlage vindt u een volledig overzicht van revalidatie-overeenkomsten van het RIZIV, in relatie<br />

gebracht met de erkenningen door het Fonds/Agentschap als revalidatiecentrum en/of multidisciplinair<br />

team.<br />

Het <strong>Vlaams</strong> Fonds / Agentschap doet geen systematische analyse van de boekhouding gevoerd door de<br />

Reva-centra. Tot nog toe was er ook geen boekhoudplan en kon de RIZIV subsidie niet éénduidig in<br />

kaart gebracht worden. De te voeren boekhouding in het kader van de nieuwe VZW wetgeving zal<br />

hierin verandering brengen.<br />

BIJLAGEN<br />

1. Infonota omtrent de revalidatiesector bij het RIZIV en bij de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap.<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VERVOTTE/124/antw.124.bijl.001.doc


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -113-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 125<br />

van 21 maart 2006<br />

van KATHLEEN HELSEN<br />

Buitenschoolse kinderopvang - Stand van zaken<br />

In het <strong>Vlaams</strong> regeerakkoord 2004-2009 engageert de <strong>Vlaams</strong>e Regering zich te zorgen voor een<br />

gevoelige uitbreiding van het aanbod in de buitenschoolse opvang.<br />

1. Bestaat er een overzicht van het aanbod aan buitenschoolse kinderopvang in elke gemeente van<br />

het <strong>Vlaams</strong> Gewest (incl. opdeling per type van aanbieder, bv. initiatief voor buitenschoolse<br />

kinderopvang)? Zo ja, kan de minister de nodige verwijzingen meedelen, of het overzicht<br />

bezorgen?<br />

2. Hoeveel bijkomende middelen uit de uitgavenbegrotingen 2004 en 2005 werden geïnvesteerd in<br />

de buitenschoolse kinderopvang?<br />

Tot welke begrotingsprogramma’s en basisallocaties zijn deze bijkomende middelen terug te<br />

voeren?<br />

3. Hoeveel bijkomende plaatsen in de buitenschoolse kinderopvang werden effectief gerealiseerd in<br />

2004 en 2005?<br />

4. Op welke wijze monitort Kind en Gezin het aanbod aan buitenschoolse kinderopvang?


-114- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 125 van 21 maart 2006<br />

van KATHLEEN HELSEN<br />

1. Een overzicht met per gemeente het aantal plaatsen voor:<br />

1.<br />

Initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO)<br />

Gemeente Erkende Capaciteit<br />

AALTER 307<br />

AARSCHOT 302<br />

ALKEN 125<br />

ALVERINGEM 14<br />

ANTWERPEN 127<br />

ANZEGEM 118<br />

ARDOOIE 32<br />

AS 106<br />

ASSENEDE 91<br />

BAARLE-HERTOG 13<br />

BALEN 164<br />

BEERNEM 176<br />

BEERSE 37<br />

BEERSEL 265<br />

BEGIJNENDIJK 68<br />

BEKKEVOORT 52<br />

BERINGEN 261<br />

BERLAAR 86<br />

BERLARE 138<br />

BEVER 50<br />

BEVEREN 189<br />

BIERBEEK 38<br />

BILZEN 133<br />

BOCHOLT 76<br />

BOECHOUT 103<br />

BOOM 108<br />

BOORTMEERBEEK 63<br />

BORGLOON 63<br />

BORNEM 167<br />

BORSBEEK 79<br />

BOUTERSEM 51<br />

BRAKEL 36<br />

BRASSCHAAT 207<br />

BRECHT 50


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -115-<br />

BREDENE 61<br />

BRUGGE 251<br />

BRUSSEL 125<br />

BUGGENHOUT 112<br />

DAMME 113<br />

DE HAAN 55<br />

DENDERLEEUW 173<br />

DENDERMONDE 381<br />

DENTERGEM 58<br />

DE PANNE 67<br />

DESSEL 66<br />

DIEPENBEEK 215<br />

DIEST 159<br />

DILSEN-STOKKEM 73<br />

DUFFEL 168<br />

EDEGEM 92<br />

EEKLO 171<br />

ERPE-MERE 40<br />

GEEL 37<br />

GEETBETS 27<br />

GENK 73<br />

GENT 57<br />

GERAARDSBERGEN 62<br />

GISTEL 41<br />

GLABBEEK 30<br />

GROBBENDONK 86<br />

HAACHT 104<br />

HAALTERT 72<br />

HALEN 113<br />

HALLE 198<br />

HAM 42<br />

HAMONT-ACHEL 74<br />

HASSELT 489<br />

HECHTEL-EKSEL 74<br />

HEERS 28<br />

HEIST-OP-DEN-BERG 210<br />

HERENT 42<br />

HERENTHOUT 72<br />

HERK-DE-STAD 151<br />

HERSELT 77<br />

HERZELE 141<br />

HEUSDEN-ZOLDER 205<br />

HOEGAARDEN 81<br />

HOOGLEDE 122<br />

HOOGSTRATEN 205<br />

HOREBEKE 15<br />

HOUTHULST 98<br />

HOVE 84<br />

HULDENBERG 38<br />

HULSHOUT 45<br />

ICHTEGEM 143


-116- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

IEPER 98<br />

IZEGEM 50<br />

JABBEKE 191<br />

JETTE 12<br />

KALMTHOUT 88<br />

KAPELLEN 90<br />

KAPELLE-OP-DEN-BOS 84<br />

KAPRIJKE 56<br />

KASTERLEE 125<br />

KEERBERGEN 107<br />

KINROOI 129<br />

KNESSELARE 113<br />

KOEKELARE 100<br />

KOKSIJDE 107<br />

KONTICH 92<br />

KORTEMARK 30<br />

KORTENAKEN 107<br />

KORTENBERG 50<br />

KORTRIJK 244<br />

KRUIBEKE 164<br />

KUURNE 28<br />

LAAKDAL 113<br />

LAARNE 97<br />

LANAKEN 42<br />

LANDEN 118<br />

LANGEMARK-POELKAPELLE 68<br />

LEDE 86<br />

LENNIK 46<br />

LEOPOLDSBURG 88<br />

LEUVEN 307<br />

LICHTERVELDE 42<br />

LIER 160<br />

LILLE 105<br />

LINT 45<br />

LINTER 53<br />

LOCHRISTI 116<br />

LOKEREN 236<br />

LOMMEL 62<br />

LONDERZEEL 25<br />

LO-RENINGE 46<br />

LOVENDEGEM 98<br />

LUBBEEK 70<br />

LUMMEN 181<br />

MAASEIK 186<br />

MAASMECHELEN 97<br />

MALDEGEM 36<br />

MALLE 68<br />

MECHELEN 37<br />

MEERHOUT 56<br />

MEEUWEN-GRUITRODE 55<br />

MERELBEKE 133


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -117-<br />

MERKSPLAS 62<br />

MEULEBEKE 68<br />

MIDDELKERKE 65<br />

MOL 243<br />

NAZARETH 102<br />

NEERPELT 146<br />

NEVELE 125<br />

NIEL 23<br />

NIEUWERKERKEN 63<br />

NIJLEN 137<br />

NINOVE 60<br />

OLEN 113<br />

OOSTENDE 205<br />

OOSTKAMP 227<br />

OOSTROZEBEKE 76<br />

OPGLABBEEK 117<br />

OPWIJK 65<br />

OUDENBURG 35<br />

OUD-HEVERLEE 42<br />

OVERPELT 151<br />

PEER 162<br />

PEPINGEN 30<br />

PITTEM 30<br />

POPERINGE 74<br />

PUTTE 132<br />

PUURS 164<br />

RAVELS 28<br />

RIJKEVORSEL 93<br />

ROESELARE 147<br />

ROTSELAAR 205<br />

RUMST 44<br />

SCHELLE 71<br />

SCHERPENHEUVEL-ZICHEM 103<br />

SINT-AMANDS 85<br />

SINT-GILLIS-WAAS 176<br />

SINT-JANS-MOLENBEEK 79<br />

SINT-KATELIJNE-WAVER 157<br />

SINT-NIKLAAS 595<br />

SINT-TRUIDEN 84<br />

STABROEK 102<br />

STADEN 102<br />

TEMSE 252<br />

TERNAT 297<br />

TESSENDERLO 157<br />

TIELT 114<br />

TIELT-WINGE 119<br />

TONGEREN 174<br />

TORHOUT 212<br />

TREMELO 126<br />

TURNHOUT 159<br />

VEURNE 107


-118- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

VILVOORDE 40<br />

VLETEREN 29<br />

VOEREN 21<br />

VORSELAAR 37<br />

VOSSELAAR 121<br />

WAARSCHOOT 101<br />

WACHTEBEKE 60<br />

WELLEN 25<br />

WERVIK 89<br />

WESTERLO 232<br />

WETTEREN 88<br />

WEVELGEM 65<br />

WIJNEGEM 37<br />

WILLEBROEK 86<br />

WINGENE 80<br />

WOMMELGEM 59<br />

WORTEGEM-PETEGEM 41<br />

WUUSTWEZEL 66<br />

ZANDHOVEN 75<br />

ZEDELGEM 26<br />

ZELE 73<br />

ZELZATE 102<br />

ZOERSEL 32<br />

ZOMERGEM 151<br />

ZONHOVEN 219<br />

ZONNEBEKE 141<br />

ZOUTLEEUW 114<br />

ZULTE 127<br />

ZUTENDAAL 76<br />

ZWIJNDRECHT 101<br />

Som: 23567<br />

2.<br />

Buitenschoolse opvang verbonden aan een<br />

kinderdagverblijf (BOKDV)<br />

Gemeente Vestigingsplaats Erkende Capaciteit<br />

BRECHT 37,00<br />

BRUGGE 68,00<br />

DEERLIJK 15,00<br />

DE PINTE 32,00<br />

DIKSMUIDE 35,00<br />

GENK 64,00<br />

GENT 185,00<br />

HASSELT 149,00<br />

HOUTHALEN-HELCHTEREN 30,00<br />

IZEGEM 40,00<br />

KAPELLEN 16,00<br />

KNOKKE-HEIST 57,00<br />

KORTENBERG 32,00<br />

LEBBEKE 14,00


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -119-<br />

3.<br />

LEUVEN 45,00<br />

LONDERZEEL 32,00<br />

MENEN 30,00<br />

TIENEN 37,00<br />

TONGEREN 40,00<br />

VEURNE 32,00<br />

WETTEREN 19,00<br />

Som: 1.009,00<br />

4. Kinderdagverblijven, mini-crèches en zelfstandige kinderdagverblijven, onthaalouders en<br />

zelfstandige onthaalouders kunnen kinderen opvangen van 0 - 3j of van 0 - 6j of van 0-12j. Dit is<br />

op vrijwillige basis, zodat we voor deze types van voorzieningen geen afzonderlijke cijfers voor<br />

buitenschoolse kinderopvang kunnen aangegeven.<br />

2. De middelen van het <strong>Vlaams</strong> Werkgelegenheidsakkoord voor 2003-2004 voor de uitbreiding van<br />

de buitenschoolse opvang bedragen 3.090.000 EUR (van PR 24.60 BA 00.18 naar PR 41.4 BA<br />

41.01).<br />

Bij de initiële begroting 2005 is er nog een bijkrediet ontvangen voor de IBO's. in achtergestelde<br />

gebieden . Het ging hierbij om 150 000 euro voor de financiering van de verhoogde IBO-subsidie<br />

in het kader van de regelgeving met betrekking tot achtergestelde gebieden. In het ministerieel<br />

besluit van 9 juli 2001 houdende de voorwaarden inzake subsidiëring van initiatieven voor<br />

buitenschoolse opvang staat dat de in het besluit vermelde subsidiebedragen verhoogd worden voor<br />

die vestigingsplaatsen waarbij minstens 50% van de ingeschreven kinderen uit een achtergesteld<br />

gebied in Vlaanderen of Brussel komt.<br />

3.


-120- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

5.<br />

6.<br />

De effectief bijkomend gerealiseerde plaatsen in de buitenschoolse kinderopvang voor 2004 en<br />

2005, meer bepaald in de IBO’s en BOKDV’s:<br />

Totaal aantal plaatsen:<br />

2003 2004 2005<br />

BOKDV 1009 1009 1009<br />

IBO 21042 22824 23573<br />

Gerealiseerde plaatsen:<br />

2004 2005<br />

BOKDV 0 0<br />

IBO 1782 749<br />

Voor de overige voorzieningstypes: zie punt 1.<br />

4. Kind en Gezin registreert van dag tot dag het bestaande aanbod in de hele kinderopvang op basis<br />

van de erkenningen of afgeleverde attesten van toezicht.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -121-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 126<br />

van 21 maart 2006<br />

van HILDE CREVITS<br />

Ouderenvoorzieningen en kinderopvang - Intergeneratieprojecten<br />

Zowel de kinderopvang als de opvang van ouderen staan voor grote uitdagingen. Aan beide vormen<br />

van opvang is er duidelijk nood. Zowel een rust- en verzorgingstehuis, een dagverzorgingscentrum als<br />

een kinderdagverblijf hebben hun waarde omdat ze beantwoorden aan een sociale nood.<br />

Door de twee projecten, een kinderdagverblijf en een dagverzorgingscentrum of een rust- en<br />

verzorgingstehuis voor ouderen, elk met hun eigen infrastructuur en omkadering samen te brengen in<br />

hetzelfde gebouw kan men bovendien op vrij eenvoudige wijze gestructureerde intergenerationele<br />

contacten tot stand brengen.<br />

Zo beantwoordt men niet alleen aan een sociale nood of lost men het probleem inzake kinderopvang<br />

voor het personeel op, maar creëert men ook een sociale meerwaarde.<br />

Aan de ene kant heb je kinderen die op een goede en menselijke manier moeten opgevangen worden.<br />

Kinderen voor wie menselijke aandacht en warmte belangrijk zijn. Kinderen die op veel ouderen een<br />

activerend effect hebben. Aan de andere kant heb je ouderen die sociaal geïsoleerd geraken en die<br />

goed dienen opgevangen te worden. Ouderen die beschikken over veel vrije tijd en aan wie een<br />

zinvolle dagbesteding dient aangereikt te worden. Ouderen die meestal zelf hebben ingestaan voor de<br />

opvoeding van kinderen en vaak ook kleinkinderen. Ouderen die heel goed weten hoe ze het best met<br />

kinderen kunnen omgaan en die nog steeds geboeid geraken door de persoon van het kind.<br />

Een intergenerationeel project, zoals het situeren van een kinderopvang binnen dezelfde infrastructuur<br />

als een rust- of verzorgingstehuis of een dagverzorgingscentrum voor ouderen, kan een duurzame<br />

verbinding betekenen tussen twee generaties die in de huidige samenleving steeds meer van elkaar<br />

gescheiden zijn. Uit een Europees onderzoek blijkt namelijk dat ruim 59% van de ouderen in België<br />

weinig of geen contact heeft met jongeren, met inbegrip van de eigen kleinkinderen. De snelheid<br />

waarmee de maatschappij verandert, vergroot de kans op een kloof tussen jong en oud. Ook het<br />

toenemend individualisme, de toegenomen kansen op autonomie en specialisatie heeft de wereld van<br />

jongeren en ouderen uit elkaar gedreven.<br />

1. Is de minister bekend met intergenerationele projecten waarbij kinderdagverblijven worden<br />

gevestigd binnen dezelfde infrastructuur als rust- of verzorgingstehuizen voor ouderen?<br />

2. Vindt de minister dergelijke intergenerationele projecten waardevol? Worden reeds maatregelen<br />

genomen om deze projecten te ondersteunen? Zo ja, welke?<br />

Indien nog geen maatregelen genomen worden om deze projecten te ondersteunen, waarom niet?<br />

Overweegt de minister om in de toekomst initiatieven te nemen om deze vernieuwende projecten<br />

te steunen? Zo ja, welke? Welk budget wordt hiervoor voorzien?


-122- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 126 van 21 maart 2006<br />

van HILDE CREVITS<br />

1. In Vlaanderen zijn er weinig intergenerationele projecten waarbij kinderdagverblijven<br />

gevestigd zijn binnen dezelfde infrastructuur als rust- en verzorgingstehuizen voor ouderen.<br />

Er is mij 1 dergelijk werkend project bekend dat, binnen het uitbreidingsbeleid in de<br />

kinderopvang, een erkenning heeft verkregen. Een ander project heeft een principieel akkoord<br />

en is in realisatie. Een ander project heeft een aanvraag gedaan voor een principieel akkoord.<br />

Het project dat reeds gerealiseerd is, is een samenwerkingsproject van het Woon- en<br />

zorgcentrum Onze-Lieve-Vrouw van Troost in Zandhoven , de vzw Landelijke Kinderopvang<br />

en de gemeente Zandhoven. Het woon- en zorgcentrum verhuurt twee huizen aan de vzw<br />

Landelijke Kinderopvang en de gemeente zal financieel bijspringen als het project<br />

verlieslatend is. Het project startte vanuit een nood van het personeel aan flexibele<br />

kinderopvang. Door de flexibele inzetbaarheid van de onthaalouders kan men ruime<br />

openingsuren garanderen. De bijdrage die ouders betalen is afhankelijk van het inkomen,<br />

zodat de dienstverlening voor iedereen toegankelijk is. Het idee voor de combinatie van<br />

kinder- en ouderenzorg is ontstaan vanuit een gemeenschappelijke nood en zorgattitude. De<br />

bewoners worden betrokken bij de activiteiten in het kinderdagverblijf en er is ook een grotere<br />

wisselwerking met de dorpsgemeenschap. Ouderen voelen zich ook jonger door de<br />

aanwezigheid van de kinderen. De wisselwerking heeft wel degelijk een meerwaarde voor de<br />

bewoners en de kinderen.<br />

Verder zijn er in Vlaanderen nog enkele projecten waarbij een kinderdagverblijf gevestigd is<br />

op de campus of in de nabijheid van een woon- en zorgcentrum, maar de werking staat er los<br />

van elkaar.<br />

2. Dergelijke projecten zijn waardevol en verdienen navolging. Ze kaderen in een belangrijke<br />

beleidsdoelstelling om te komen tot een meer kwaliteitsvolle en inclusieve kinderopvang.<br />

Wanneer lokale initiatieven komen tot dergelijke win-win-situaties zoals het voorbeeld van<br />

Zandhoven is dit zeker toe te juichen.<br />

De ervaring met één project is evenwel onvoldoende om algemene conclusies te kunnen<br />

trekken over de meerwaarde. Het gebruik maken van hetzelfde management, infrastructuur en<br />

andere ondersteunende diensten kan door de schaalgrootte voordelen opleveren. Het contact<br />

tussen de generaties kan zeker ook voor beide voordelen hebben. Er kunnen evenwel ook<br />

vragen worden gesteld, die momenteel onvoldoende beantwoord zijn. Brengt het organiseren<br />

van de onderlinge contacten een bijkomende belasting en werkdruk mee voor de directie en<br />

begeleiding? Welke zijn de risico's of de bijkomende inspanningen verbonden aan het<br />

samenbrengen in één infrastructuur van zowel ouderen als kinderen, inzake hygiëne,<br />

infectieziekten, ...? Uiteraard moet er ook over gewaakt worden dat de rust van de<br />

rusthuisbewoners kan gegarandeerd worden, zeker van de meest zorgbehoevenden. Vooraleer<br />

dergelijke zorgvorm op grotere schaal aan te bieden, is ook ruimere ervaring en<br />

wetenschappelijk onderzoek nodig.<br />

Dergelijke projecten verdienen echter, zoals andere, ongetwijfeld aandacht en worden<br />

behandeld in het geheel van de aanvragen voor uitbreidingen van kinderopvang. Alle<br />

aanvragen krijgen evenwaardig een kans en worden onder meer gescreend op hun


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -123-<br />

economische, pedagogische en sociale doelstellingen. Dergelijke intergenerationele projecten<br />

realiseren zeker belangrijke sociale doelstellingen. Binnen de huidige tekorten aan<br />

kinderopvang die worden vastgesteld, is het echter niet mogelijk aan één projectvorm een<br />

voorkeur te geven en aparte budgetten te reserveren. Ook andere vormen van projecten zijn<br />

waardevol, zoals bv een betere samenwerking tussen kinderopvang en kleuteronderwijs of het<br />

realiseren van ontmoetingsplaatsen voor ouders met kinderen. Indien de projecten echter een<br />

duidelijke meerwaarde hebben en ook voldoende nieuwe kinderopvangplaatsen creëren in<br />

regio’s waar er het meeste nood is, zullen de aanvragen binnen de budgettaire mogelijkheden<br />

positief gehonoreerd worden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -125-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 127<br />

van 21 maart 2006<br />

van VEERLE HEEREN<br />

Nieuwe woon- en zorgvormen - Expertisebundeling<br />

De meerderheidsmotie bij de Beleidsnota 2004-2009 Welzijn, Volksgezondheid en Gezin vraagt aan<br />

de <strong>Vlaams</strong>e Regering om “de expertise rond het ontwikkelen, organiseren en financieren van nieuwe<br />

woon- en zorgvormen op korte termijn te bundelen, en in de rapportage aan het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> de<br />

mogelijke scenario’s te analyseren” (Stuk 93 (2004-2005) - Nr. 3).<br />

1. Werd deze expertise reeds gebundeld?<br />

2. Is er reeds een rapport (te onderscheiden van de VIPA-expertenrapporten), zoals gevraagd in de<br />

meerderheidsmotie, beschikbaar?<br />

3. Welke woon- en zorgvormen worden in het beleid van de minister als vernieuwend beschouwd?<br />

Op welke wijze worden deze gestimuleerd?<br />

Welke pistes voor financiering acht de minister haalbaar?


-126- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 127 van 21 maart 2006<br />

van VEERLE HEEREN<br />

1. De expertise zoals bedoeld in de meerderheidsmotie werd tot op heden nog niet gebundeld. Wel<br />

is het zo dat in het kader van het Beter Bestuurlijk Beleid, “het bevorderen van kennis en<br />

expertise op conceptueel, financieel en bouwtechnisch vlak” behoort tot de nieuwe opdracht van<br />

het VIPA, als IVA met rechtspersoonlijkheid. Het ontwerpdecreet voor de oprichting van het<br />

intern verzelfstandigd agentschap VIPA ligt momenteel ter goedkeuring bij het <strong>Vlaams</strong><br />

<strong>Parlement</strong>. Bij de verdere uitbouw van het IVA VIPA zal het nieuwe agentschap expertise (of<br />

best practices) verzamelen over de verschillende aspecten van bouwen in de welzijns- en<br />

gezondheidssector.<br />

2. Het rapport waarvan sprake is tot op heden nog niet opgesteld.<br />

3. - De <strong>Vlaams</strong>e overheid streeft in haar beleid naar een meer gedifferentieerd aanbod waarbij<br />

oplossingen zoveel mogelijk worden gezocht in een inclusief kader. Deze oplossingen dienen<br />

zoveel mogelijk aan te sluiten bij het normale wonen en leven van mensen, los van hun<br />

specifieke zorgvraag en dienen bij voorkeur toe te laten dat mensen zo lang mogelijk thuis<br />

kunnen blijven wonen en leven.<br />

Binnen de residentiële voorzieningen van welzijn en gezondheid, merken we dat de<br />

woonvraag in de verschillende sectoren gemeenschappelijk is. Desalniettemin vult elke sector<br />

het woonaspect voor zijn sector specifiek in. De zorgvraag is voor elke sector specifiek.<br />

Een symbiose tussen wonen en welzijn zou kunnen leiden tot projecten waarbij meer de<br />

aandacht gaat naar de levensloopbestendigheid van woningen en een mogelijkheid van<br />

samenwerking tussen de woon- en de welzijnssector.<br />

Het is vanuit deze optiek dat ik in het begin van deze legislatuur, samen met minister Keulen,<br />

de Denktank Wonen Welzijn nieuw leven heb ingeblazen. Deze Denktank is samengesteld uit<br />

de VHM, het VIPA, de administratie Welzijn, het <strong>Vlaams</strong> Fonds voor Personen met een<br />

Handicap en vertegenwoordigers van verschillende sectoren. Zij heeft als opdracht mogelijke<br />

samenwerkingspistes tussen huisvesting en welzijn in kaart te brengen.<br />

Eind 2004 heeft deze Denktank een eerste rapport afgewerkt, waarbij verschillende<br />

samenwerkingsscenario’s staan opgelijst. De Denktank is momenteel bezig deze nota verder<br />

te verfijnen.<br />

- Er zijn geen specifieke financieringskanalen vanuit Welzijn of Gezondheid die dergelijke<br />

projecten ondersteunen. Wel is er een financieringsbudget in het kader van projectwerking<br />

voorzien dat dit jaar gericht was op het inschakelen van technologische hulpmiddelen.<br />

- In het rapport van de Denktank Wonen Welzijn zijn er scenario’s geschetst die verscheidene<br />

vormen van samenwerking tussen wonen en welzijn kunnen faciliteren. Zoals eerder gezegd<br />

wordt deze nota nu verder verfijnd.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -127-<br />

In het ontwerpdecreet voor de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap is het<br />

zoeken naar andere formules van financiering van bouwprojecten, ook een nieuwe opdracht<br />

van het VIPA. Het is momenteel niet mogelijk hierover reeds enige uitspraak te doen,<br />

vooraleer er meer studie rond is verricht.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -129-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 128<br />

van 21 maart 2006<br />

van VERA JANS<br />

<strong>Vlaams</strong> Fonds - Adviescommissie<br />

Artikel 41, § 6 van het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een <strong>Vlaams</strong> Fonds voor de<br />

Sociale Integratie van Personen met een Handicap ( BS 8 augustus 1990, BS err. 27 juni 2000) bepaalt<br />

dat dit <strong>Vlaams</strong> Fonds jaarlijks een verslag van de werking van de adviescommissie moet opmaken.<br />

Hierbij moet specifieke aandacht gaan naar die adviezen van de adviescommissie welke verschillen<br />

van de beoordelingen van de provinciale evaluatiecommissies.<br />

1. Hoeveel rapporten werden met toepassing van artikel 41, § 3, derde lid, van het decreet van 27<br />

juni 1990 reeds opgemaakt? Op welke wijze kunnen deze jaarverslagen worden geconsulteerd?<br />

2. Welke inzichten leverde het meest recente rapport op?<br />

3. Hoeveel dossiers worden jaarlijks voorgelegd aan de adviescommissie?<br />

Wat is de aard van de dossiers voorgelegd aan de adviescommissie (periode 2000 – 2005)?<br />

4. In hoeveel gevallen wordt een negatief voornemen tot tenlasteneming door het <strong>Vlaams</strong> Fonds<br />

gevolgd door een positief advies van de adviescommissie (periode 2000 – 2005)?<br />

5. In hoeveel gevallen wijkt het <strong>Vlaams</strong> Fonds af van een positief advies van de adviescommissie<br />

(periode 2000 – 2005)?<br />

6. In hoeveel gevallen deelde de adviescommissie zijn advies laattijdig (d.w.z. niet in de zin van<br />

artikel 41, § 5, eerste lid van het decreet van 27 juni 1990) mee aan het <strong>Vlaams</strong> Fonds (periode<br />

2000 – 2005)?<br />

7. Wat is de draagwijdte van artikel 21 van het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 15 december<br />

2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijk<br />

assistentiebudget aan personen met een handicap (“De door de deskundigencommissie genomen<br />

beslissingen, bedoeld in artikel 2, § 2 en 8, maken niet het voorwerp uit van een voornemen<br />

omtrent de tenlasteneming bedoeld in artikel 41, § 2, van het decreet”)? Kunnen PAB-dossiers<br />

voor de adviescommissie komen?<br />

8. Welke plaats neemt de adviescommissie in na de volledige implementatie van de bestuurlijke<br />

reorganisatie (Beter Bestuurlijk Beleid) van het <strong>Vlaams</strong> Fonds?


-130- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 128 van 21 maart 2006<br />

van VERA JANS<br />

1. De administratie van het <strong>Vlaams</strong> Fonds maakt elk jaar een rapport over de werking van de<br />

adviescommissie. De adviescommissie startte haar werkzaamheden in december 1997. Sindsdien<br />

zijn er 8 jaarrapporten opgemaakt (1998 – 2005). De administratie van het <strong>Vlaams</strong> Fonds legt een<br />

rapport telkens voor aan de Raad van Bestuur. Deze jaarrapporten kunnen in het kader van<br />

openbaarheid van bestuur opgevraagd worden bij het <strong>Vlaams</strong> Fonds.<br />

2. Het meest recente rapport, dit van 2005, leert ons dat:<br />

− in 2005 986 heroverwegingsvragen behandeld werden<br />

− 44% van de uitgebrachte adviezen gunstig waren waarvan:<br />

i. 48% gunstige adviezen voor hulpmiddelen<br />

ii. 58% gunstige adviezen voor opname in een zorgvoorziening<br />

iii. 24% gunstige adviezen voor bijstand bij opleiding en tewerkstelling<br />

− men bij het indienen van een verzoek tot heroverweging vaak zeer gericht bijkomende<br />

motivatie kan verschaffen over deze elementen die de provinciale evaluatiecommissie of<br />

de administratie niet aanvaard heeft.<br />

3. Sinds 2000 worden er per jaar gemiddeld 689 dossiers voorgelegd aan de adviescommissie:<br />

Jaartal Aantal dossiers<br />

2000 613<br />

2001 578<br />

2002 572<br />

2003 656<br />

2004 726<br />

2005 986<br />

Totaal 4131<br />

Vooral voor hulpmiddelen werd over de jaren heen heroverweging gevraagd. Dit is ook logisch gezien<br />

het <strong>Vlaams</strong> Fonds meer vragen voor hulpmiddelen behandelt, dan vragen voor opname in een<br />

zorgvoorziening of vragen voor bijstand bij opleiding en tewerkstelling. Hieronder vindt u een<br />

detaillering per jaar en per zorgdomein.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -131-<br />

Jaartal Hulpmiddelen Zorgvoorziening Tewerkstelling PAB Totaal<br />

2000 223 204 186 0 613<br />

2001 220 158 199 1 578<br />

2002 266 137 167 2 572<br />

2003 372 122 162 0 656<br />

2004 423 131 171 1 726<br />

2005 634 126 226 0 986<br />

Totaal 2138 878 1111 4 4131<br />

4. In de periode 2000-2005 heeft de adviescommissie gemiddeld 40% gunstige adviezen uitgebracht.<br />

Jaartal Aantal dossiers Aantal gunstige % aantal gunstige<br />

adviezen<br />

adviezen<br />

2000 613 225 37%<br />

2001 578 189 33%<br />

2002 572 228 40%<br />

2003 656 286 44%<br />

2004 726 294 40%<br />

2005 986 429 44%<br />

Totaal 4131 1651 40%<br />

5. In de periode 2000-2005 heeft de administratie in gemiddeld minder dan 4% van de dossiers een<br />

gunstig advies niet gevolgd. Vooral in 2000 is het aantal niet gevolgde adviezen hoger dan tijdens<br />

de jaren erna. Het aantal afwijkende beslissingen is over de jaren heen geleidelijk afgenomen als<br />

gevolg van overleg tussen de voorzitter/secretaris van de adviescommissie en de administratie van<br />

het <strong>Vlaams</strong> Fonds. Ingevolge dit overleg werden adviezen en beslissingen beter op elkaar<br />

afgestemd. Sinds 2002 heeft de administratie, alvorens af te wijken van een advies van de<br />

adviescommissie, steeds informeel advies gevraagd aan de bureauvergadering van het <strong>Vlaams</strong><br />

Fonds.<br />

Jaartal Aantal afwijkende beslissingen<br />

2000 48<br />

2001 10<br />

2002 4<br />

2003 1<br />

2004 1<br />

2005 0<br />

Totaal 64<br />

6. Het <strong>Vlaams</strong> Fonds heeft dit gegeven niet systematisch geregistreerd. Steekproeven wijzen uit dat<br />

er zich geen problemen stellen van laattijdigheid. Als een advies buiten termijn wordt<br />

overgemaakt, dan is dit vaak omdat de persoon zelf uitstel heeft gevraagd in het kader van het<br />

opsturen van bijkomende informatie of omdat de adviescommissie, in het belang van de cliënt,<br />

zelf bijkomende informatie heeft opgevraagd.<br />

7. PAB-dossiers kunnen soms voor de adviescommissie komen, nl in de situatie waarbij de<br />

provinciale evaluatiecommissie nog moest oordelen over het al dan niet hebben van een handicap<br />

en het in aanmerking komen voor bijstand tot sociale integratie (Artikel 2 van het Besluit van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van<br />

toekenning van een persoonlijke-assistentiebudget aan personen met een handicap). Als de<br />

provinciale evaluatiecommissie naar aanleiding van een PAB-vraag beslist dat iemand geen


-132- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

handicap heeft, dan kan het dossier wél beoordeeld worden door de adviescommissie. De<br />

adviescommissie buigt zich dan enkel over het handicapcriterium.<br />

De inschaling van een PAB (bepalen van de budgethoogte e.d.) gebeurt door de<br />

deskundigencommissie. Deze commissie oordeelt enkel over PAB-dossiers. Zij doet dit op basis<br />

van specifieke documenten (o.a. het PAB inschalingsverslag), andere dan bijvoorbeeld het basis<br />

multidisciplinair verslag waarmee de provinciale evaluatiecommissie en de adviescommissie<br />

werken. De werkwijze van inschaling is zeer materiespecifiek. Bij de toekenning van budgetten<br />

moet ook rekening gehouden worden met de vooropgestelde programmatie Men heeft er daarom<br />

voor gekozen om de inschaling niet toe te vertrouwen aan de provinciale<br />

evaluatiecommissiecommissie, maar aan een centraal speciaal daartoe opgerichte<br />

deskundigencommissie. Om dezelfde reden heeft men de beoordeling van een beroep onmiddellijk<br />

toevertrouwd aan de arbeidsrechtbank en niet aan de adviescommissie.<br />

8. In het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met<br />

rechtspersoonlijkheid <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Personen met een Handicap is de werking van de<br />

provinciale evaluatiecommissie en de adviescommissie niet opgenomen. Het Besluit van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regering van 31 maart 2006 betreffende het departement Welzijn, Volksgezondheid en<br />

Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het<br />

beleidsdomein welzijn, volksgezondheid en gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met<br />

betrekking tot dat beleidsdomein bepaalt onder meer dat de artikelen van het decreet van 27 juni<br />

1990 houdende oprichting van een <strong>Vlaams</strong> Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een<br />

Handicap die handelen over de werking van de provinciale evaluatiecommissie en<br />

adviescommissie van kracht blijven tot 31 december 2006. De werking van de provinciale<br />

evaluatiecommissie en de adviescommissie zal daarom, voor het einde van dit jaar, ingebed<br />

worden in uitvoeringsbesluiten. De plaats die de adviescommissie inneemt binnen het <strong>Vlaams</strong><br />

Agentschap zal dus niet onmiddellijk wijzigen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -133-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 129<br />

van 21 maart 2006<br />

van ELSE DE WACHTER<br />

Verbod op geweld in de opvoeding - Betrokkenheid<br />

Op basis van een rapport van de Raad van Europa is gebleken dat de bestaande Belgische wetgeving<br />

het verbod op geweld binnen de opvoeding tegen kinderen onvoldoende duidelijk maakt.<br />

De Raad van Europa heeft hier immers ook een aanbeveling uitgevaardigd waarbij het verbod op<br />

geweld tegen kinderen nog eens duidelijk onderstreept werd. Ook andere officiële internationale<br />

instanties waaronder de Verenigde Naties hebben dit verbod benadrukt. Ook in het Internationaal<br />

Verdrag voor de Rechten van het Kind wordt in meerdere artikelen het verbod op geweld tegenover<br />

kinderen verwoord.<br />

België werd ondertussen aangemaand om er concreet werk van te maken om het verbod op geweld<br />

tegen kinderen in de opvoeding uitdrukkelijk op te nemen in de wetgeving.<br />

Ofschoon dit gedeeltelijk een federale materie is, lijkt het evident dat ook de gemeenschappen in dit<br />

debat hun stem laten horen.<br />

1. Heeft de minister met betrekking tot deze problematiek reeds overleg gepleegd met haar federaal<br />

bevoegde collega? Zo ja, wat waren de concrete resultaten van dit overleg?<br />

2. Welke initiatieven neemt de minister om dit thema op het niveau van de gemeenschappen in de<br />

toekomst beter op de agenda te plaatsen? De <strong>Vlaams</strong>e overheid heeft hier immers een niet<br />

onbelangrijke rol.<br />

3. Werden er in het verleden met betrekking tot dit thema reeds sensibiliseringscampagnes opgestart?


-134- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 129 van 21 maart 2006<br />

van ELSE DE WACHTER<br />

1. Ik heb met betrekking tot het opnemen van het verbod op geweld tegen kinderen in de wetgeving<br />

nog geen overleg gepleegd met mijn federaal bevoegde collega.<br />

2. Om dit thema op het niveau van de gemeenschappen op de agenda te plaatsen neem ik ondermeer<br />

volgende initiatieven:<br />

Momenteel werk ik aan een plan met betrekking tot de aanpak van intrafamiliaal geweld. Op<br />

basis van een inventaris van het bestaande aanbod rond intrafamiliaal geweld en een analyse van<br />

de knelpunten, zal ik acties ondernemen om te komen tot een versterkte aanpak van het<br />

intrafamiliaal geweld. Uitgangspunt hierbij is ondermeer dat geweld tegen kinderen zo maximaal<br />

mogelijk moet vermeden worden.<br />

Eén van de krachtlijnen van het actieplan is dat de justitiële en welzijnspartners hun werking beter<br />

op elkaar afstemmen. In dit kader werk ik actief mee aan de zogenaamde ‘werkgroep Maes’ die<br />

op initiatief van minister Onkelinx, overleg organiseert tussen partners uit de welzijnssector en<br />

partners vanuit politie en justitie. Bedoeling van het overleg is om te komen tot een gezamenlijk<br />

plan van aanpak inzake kindermishandeling. Er wordt gewerkt rond afspraken met betrekking tot<br />

hulpverleningstrajecten en procedures.<br />

Ook in het Globaal Plan Jeugdzorg is ‘Veiligheid’ als een centraal werkprincipe opgenomen.<br />

Hierbij wordt gesteld dat ‘de hulpverlener de fysieke en emotionele veiligheid, evenals de<br />

integriteit van de gezinsleden, van bij het begin van de begeleiding mee in rekening moet nemen<br />

en dus voortdurend een risicoscreening moet uitvoeren.’ Bij de implementatie van het Globaal<br />

Plan zal dit verder geconcretiseerd worden naar de betrokken hulpverleners.<br />

3. In het verleden werden met betrekking tot dit thema reeds volgende initiatieven genomen :<br />

Binnen de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap hanteren we duidelijk het standpunt dat geen enkele vorm van<br />

geweld tegen kinderen kan. Zo vertaalt bvb. Kind en Gezin dit standpunt binnen haar preventieve<br />

en ondersteunende opdracht via de boodschap van positief ouderschap. Kind en Gezin benadrukt<br />

het belang van een opvoeding die gekenmerkt is door steunen, stimuleringskansen bieden en<br />

grenzen stellen. Dit standpunt is ook overal aanwezig in de informatiedragers die worden<br />

aangereikt aan ouders en er werd rond deze boodschap een dvd ‘Samen lukt het’ voor ouders<br />

ontwikkeld.<br />

In juni 2005 lanceerde Kind en Gezin met andere partners ook een week van de opvoeding waar<br />

via diverse kanalen de boodschap van positief ouderschap werd gebracht.<br />

Kind en Gezin is zich ook reeds jaren bewust van het belang van vroegtijdig onderkennen van<br />

problematische opvoedingssituaties en risico’s op kindermishandeling. Medewerkers werden<br />

geschoold in het gebruik van de schaal voor problematische opvoedingssituaties ter preventie van<br />

kindermishandeling. Kind en Gezin biedt ook een gediversifieerd ondersteuningsaanbod voor<br />

gezinnen die opvoedingsspanning ervaren, waarbij de boodschap van positief ouderschap centraal<br />

staat.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -135-<br />

Ten slotte werd in januari 2005 de bekendmakingcampagne van de vertrouwenscentra<br />

kindermishandeling gelanceerd. Die had als doel het bestaan en de werking van de zes<br />

vertrouwenscentra kindermishandeling in Vlaanderen beter bekend te maken.<br />

In het kader van sensibilisatie omtrent kindermishandeling is het belangrijk om mensen aan te<br />

zetten hun ongerustheid/vermoeden te delen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -137-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 130<br />

van 21 maart 2006<br />

van VERA JANS<br />

Vaccinatiegraad - Stand van zaken<br />

In Vlaanderen zitten in het basisvaccinatieschema 2006 de vaccins tegen de volgende ziektes: polio,<br />

difterie, tetanus, pertussis, haemophilus influenzae type B, hepatitis B, mazelen, bof en rubella,<br />

pneumokokken en meningokokken van serogroep C.<br />

Behalve het vaccin tegen pneumokokken worden de vaccins tegen deze ziektes gratis ter beschikking<br />

gesteld.<br />

1. Welke middelen werden er in de laatste vijf begrotingsjaren vrijgemaakt voor de respectieve gratis<br />

beschikbaar gestelde vaccins in Vlaanderen?<br />

2. Wat is de vaccinatiegraad voor de respectieve gratis beschikbaar gestelde vaccins:<br />

a) op <strong>Vlaams</strong> niveau;<br />

b) op provinciaal niveau?<br />

3. Vanaf begin 2006 wordt de online-databank Vaccinnet in Vlaanderen ingevoerd.<br />

a) Wat is de stand van zaken betreffende de invoering van de online-databank?<br />

b) Het gebruik van Vaccinnet werd niet opgelegd aan de artsen. In welke mate maken artsen op<br />

dit ogenblik reeds gebruik van het systeem?<br />

c) Hoe wordt de werking van Vaccinnet na de opstartperiode beoordeeld?


-138- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINITER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 130 van 21 maart 2006<br />

van VERA JANS<br />

1. De laatste jaren werden extra middelen vrijgemaakt voor de aankoop van vaccins. Enerzijds<br />

gaat het om vaccins binnen het basisvaccinatieschema, zoals het hexavalente vaccin en<br />

daarnaast ook om de vaccins tegen meningokokken van serogroep C voor een aanvullende<br />

vaccinatiecampagne die begon eind 2001 en liep tot en met 2004. Naar de toekomst toe<br />

houden we er rekening mee dat er meer middelen zullen nodig zijn voor vaccins. Voorlopig is<br />

het vaccin tegen pneumokokken voor jonge kinderen nog niet gratis ter beschikking gesteld,<br />

maar er kan verwacht worden dat dit in de toekomst wel zo zal zijn, afhankelijk van de<br />

bereidheid van de federale overheid om dit vaccin mee te financieren, in overeenstemming<br />

met het protocolakkoord van 20 maart 2003.<br />

Ik kan geen concrete cijfers geven voor de respectievelijke vaccins omdat er veel<br />

veranderingen hebben plaatsgehad de laatste jaren, zowel in de vaccins zelf met een<br />

uitbreiding van het aanbevolen schema en van de combinatievaccins, als in de<br />

financieringswijze. De aparte vaccins tegen hepatitis B en tegen Haemophilus influenzae type<br />

b en polio werden vroeger volledig door de federale overheid betaald, terwijl de andere<br />

vaccins volledig door de <strong>Vlaams</strong>e overheid betaald werden. Vanaf de vaccinatiecampagne<br />

tegen meningokokken was er voor dat vaccin een gemeenschappelijke financiering. Sedert het<br />

protocolakkoord van 20 maart 2003 is er voor alle vaccins van het basisvaccinatieschema een<br />

gedeelde financiering tussen de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap en de federale overheid via het RIZIV.<br />

Dit geldt enkel voor de vaccins voor zover ze in de vaccinatiekalender voor kinderen zijn<br />

opgenomen, zoals die opgesteld is door de Hoge Gezondheidsraad.<br />

Begrotingscijfers voor levering van vaccins in Vlaanderen van de laatste 5 jaren:<br />

jaar begroot (euro)<br />

2001 4.033.228<br />

2002 6.251.000 1<br />

2003 6.120.000 1<br />

2004 6.052.000 1<br />

2005 4.346.000<br />

1<br />

Extra middelen in kader van versneld vaccinatieprogramma tegen meningokokken van<br />

serogroep C.<br />

2. In 2005 werd een studie naar de vaccinatiegraad bij kinderen en jongeren in Vlaanderen<br />

uitgevoerd. In afwachting van het definitieve rapport, kan ik u alvast de recentste cijfers<br />

geven voor Vlaanderen. Ik beperk me hier tot de studie bij jonge kinderen tussen 18 en 24<br />

maand.<br />

a. De resultaten voor Vlaanderen worden weergegeven in de tabel, zowel volledige<br />

vaccinatie als per dosis van elk van de vaccins. Volgende afkortingen worden<br />

gebruikt:<br />

− DTP: vaccin tegen difterie, tetanus en pertussis (kinkhoest);<br />

− Hib: vaccin tegen Haemophilus influenzae type b;


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -139-<br />

− HBV: vaccin tegen het hepatitis B virus;<br />

− MBR: vaccin tegen mazelen, bof en rubella (rode hond);<br />

− Men C: vaccin tegen meningokokken van serogroep C.<br />

volledig<br />

gevaccineerd<br />

dosis 1 dosis 2 dosis 3 dosis 4<br />

Polio 93.1 99.0 98.6 98.2 93.1<br />

DTP 92.9 98.7 98.2 97.9 92.9<br />

Hib 92.6 98.1 97.6 97.2 92.6<br />

HBV 92.2 96.9 96.1 92.2 (10.1) 2<br />

MBR 94.0 94.0<br />

Men C 94.1 94.1<br />

2 Het lage cijfer van de vierde dosis voor het vaccin tegen hepatitis B is een gevolg van de<br />

wijziging van het vaccinatieschema begin 2004, waarbij werd overgegaan naar een<br />

hexavalent vaccin (polio, DTP, Hib en HBV) voor de 4 dosissen, telkens in één enkel spuitje.<br />

Het grootste deel van de kinderen kreeg nog het vorige (ook volwaardige) vaccinatieschema<br />

met drie dosissen HBV.<br />

Dit is een zeer goed resultaat. Opvallend is bijvoorbeeld de sterke vooruitgang van de<br />

vaccinatiegraad tegen mazelen, bof en rubella vergeleken met de studie van 1999. In 1999<br />

werd maar een vaccinatiegraad van 83% bereikt en in de recente studie is dit toegenomen tot<br />

94%.<br />

b. Tussen de verschillende provincies zijn er niet echt grote verschillen waar te nemen.<br />

Overal ligt de vaccinatiegraad bij jonge kinderen hoger dan 90%. In volgende tabel<br />

wordt de vaccinatiegraad voor volledige vaccinatie (laatste dosis of derde dosis voor<br />

hepatitis B) opgelijst voor de verschillende provincies.<br />

Antwerpen Limburg Oost- <strong>Vlaams</strong>- West-<br />

Vlaanderen Brabant Vlaanderen<br />

Polio 93.2 96.0 91.8 95.1 90.7<br />

DTP 92.7 96.5 91.2 95.1 90.7<br />

Hib 92.7 96.5 90.2 94.7 90.7<br />

HBV 93.5 94.0 91.8 91.6 90.0<br />

MBR 94.0 94.8 91.8 95.3 94.9<br />

Men C 94.0 94.4 93.1 94.7 94.5<br />

3. Vaccinnet is meer dan een online databank, het is ook een web-based bestelsysteem voor alle<br />

vaccins die door de <strong>Vlaams</strong>e overheid ter beschikking gesteld worden van de vaccinatoren.<br />

a. Momenteel kunnen alle geïnteresseerde huisartsen en kinderartsen gebruik maken van<br />

Vaccinnet. Eind december 2005 en begin 2006 werd, in samenwerking met de<br />

Wetenschappelijke Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Huisartsen, een groep huisartsen<br />

opgeleid om zelf demonstraties en uitleg te kunnen geven voor collega’s van<br />

huisartsenkringen of Lok-groepen. Naarmate meer artsen deze informatie krijgen,<br />

komen er ook meer aanvragen binnen voor gebruik van Vaccinnet. Ook voor pediaters<br />

werden reeds enkele infosessies georganiseerd. Momenteel maken daarnaast ook de<br />

Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB’s) en alle consultatiebureau’s van Kind en<br />

Gezin gebruik van de bestelmogelijkheden binnen Vaccinnet.


-140- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

b. Naast de consultatiebureau’s en de centra voor leerlingenbegeleiding, zijn er sinds<br />

begin dit jaar reeds meer dan 300 extra artsenpraktijken (met 1 of meerdere artsen) die<br />

toegang tot Vaccinnet gevraagd hebben. Op middellange termijn zullen alle, door de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap ter beschikking gestelde, vaccins elektronisch moeten besteld<br />

worden via deze efficiënte bestel- en registratieprocedure.<br />

c. Vorig jaar gebeurde een bevraging van de testgebruikers van Vaccinnet. In de mate<br />

van het technisch mogelijke werd met de opmerkingen van de testers rekening<br />

gehouden. Het is de bedoeling om een tweede evaluatie te houden, eenmaal een aantal<br />

artsen ook een tijdlang van de groepspraktijkmodule gebruik gemaakt hebben. Dit<br />

wordt ingepland einde 2006, begin 2007. Regelmatig geven artsen ook feedback en<br />

desiderata ter verbetering van een aantal functionaliteiten.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -141-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 131<br />

van 21 maart 2006<br />

van SABINE POLEYN<br />

Opvoedingsondersteuning - Evaluatie<br />

In 2005 maakte de minister een evaluatie van de effecten van het decreet van 19 januari 2001<br />

houdende inrichting van activiteiten inzake opvoedingsondersteuning.<br />

Deze activiteiten moeten tot doel hebben via voorlichtings-, opleidings-, vormings- of<br />

trainingsactiviteiten onder deskundige begeleiding gezinnen en families en iedereen die met de<br />

opvoeding van kinderen begaan is, in staat te stellen kennis, inzichten en vaardigheden te verwerven of<br />

verder te ontwikkelen met betrekking tot de opvoeding en ontwikkeling van kinderen en jongeren.<br />

Binnen de perken van de begrotingskredieten moet de <strong>Vlaams</strong>e Regering een forfaitaire<br />

tegemoetkoming toekennen aan wie een voorlichtings-, opleidings-, vormings- of trainingsactiviteit<br />

inzake opvoedingsondersteuning organiseert.<br />

1. Welke zijn de resultaten van de evaluatie van de effecten van het decreet van 19 januari 2001?<br />

2. In het <strong>Vlaams</strong> regeerakkoord 2004-2009 engageert de <strong>Vlaams</strong>e Regering zich om het sociaalcultureel<br />

werk te erkennen als een belangrijke aanbieder van opvoedings- en gezinsondersteuning<br />

(p. 25).<br />

In welke mate stuurt de minister dit als minister van Gezin aan ?<br />

Heeft zij hierover reeds overleg gehad met haar collega Anciaux en wat leverde dit op?


-142- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 131 van 21 maart 2006<br />

van SABINE POLEYN<br />

1. Uit de resultaten van de evaluatie van het decreet houdende de inrichting van activiteiten inzake<br />

opvoedingsondersteuning blijken volgende elementen:<br />

a. De activiteiten worden hoofdzakelijk georganiseerd voor ouders en de ruimere familie.<br />

Ruim ¼ van de activiteiten wordt georganiseerd voor een bijzondere doelgroep<br />

b. Binnen het aanbod is er een grote verscheidenheid van thema’s, die allen beantwoorden<br />

aan de ruime definitie van activiteiten inzake opvoedingsondersteuning uit het decreet. De<br />

belangrijkste thema’s zijn sociale relaties/familie (48,0%) en geestelijk welzijn (12,4%).<br />

c. Vanaf de start in juli 2001 lieten er zich 4219 initiatiefnemers registreren. De belangrijkste<br />

initiatiefnemers zijn de KVLV (27,9%), de KAV (24,4%) en de Gezinsbond (25,6%).<br />

d. Bij 61% van de initiatieven wordt gewerkt vanuit een visie inzake empowerment (het<br />

uitgaan van de deskundigheid van ouders).<br />

e. Bij 63,3% van de activiteiten ging het om opvoedingsvoorlichting of adviesverlening.<br />

Belangrijk met betrekking tot de evaluatie van dit decreet is wel dat dit decreet uitgaat van<br />

opvoedingsondersteuning als voorlichtings-, opleidings-, vormings- of trainingsactiviteiten<br />

onder de vorm van een reeks van samenkomsten die tot doel hebben vaardigheden te ontwikkelen<br />

om het gezin en zijn leden te ondersteunen bij de opvoeding van minderjarige kinderen. Andere<br />

vormen van opvoedingsondersteuning die eveneens zeer waardevol zijn worden niet gevat door dit<br />

decreet zoals het ondersteunen van individuele ouders via informatie en pedagogisch advies, het<br />

organiseren van praktische ondersteuning of het organiseren van bijeenkomsten waar<br />

ervaringsuitwisseling tussen ouders centraal staat. Verder stellen we vast dat het decreet geen<br />

kader biedt voor het samenwerken tussen verschillende initiatiefnemers inzake<br />

opvoedingsondersteuning. Binnen het versnipperde landschap inzake opvoedingsondersteuing is<br />

het immers meer dan noodzakelijk dat er wordt samengewerkt.<br />

2. Momenteel werk ik aan een nieuw decreet inzake opvoedingsondersteuning. Dit decreet zal vooral<br />

aandacht hebben voor de organisatie van opvoedingsondersteuning in Vlaanderen, waarbij ook het<br />

sociaal-cultureel werk zijn plaats zal hebben als aanbieder van opvoedings- en<br />

gezinsondersteuning.<br />

Er is hierover nog geen overleg geweest met minister Anciaux.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -143-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 132<br />

van 22 maart 2006<br />

van TOM DEHAENE<br />

Ziekenhuisbacterie - Resistente materialen<br />

In een vraag om uitleg van 31 januari 2006 had ik het over nieuwe materialen (laminaten voor deuren,<br />

kasten, meubilair) die vandaag beschikbaar zijn en die de verdere verspreiding van de MRSA-bacterie<br />

tegengaan en de bacterie zelf vernietigen (proefproject in UZ Antwerpen).<br />

Ik vroeg de minister of het opportuun was om het gebruik van dergelijke materialen te promoten via<br />

het VIPA. De minister antwoordde dat er momenteel in de bouw van ziekenhuizen reeds gebruik<br />

gemaakt wordt van hoogwaardige materialen die gemakkelijk gereinigd kunnen worden. Hygiënische<br />

aspecten spelen steeds een belangrijke rol in de keuze van dergelijke materialen. Tevens werkt de<br />

minister aan de uitbouw binnen VIPA van een kenniscentrum hierrond.<br />

In dat verband wilde ik de minister nog vragen of er reeds een instantie is die dergelijke MRSAresistente<br />

materialen certificeert of adviseert, zodat RVT’s en ziekenhuizen sneller overtuigd raken<br />

van het nut ervan.<br />

Op welke manier gebeurt de erkenning of goedkeuring van MRSA-resistente materialen?


-144- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 132 van 22 maart 2006<br />

van TOM DEHAENE<br />

In uw vraag om uitleg van 31 januari 2006 vroeg u of het opportuun was om het gebruik van<br />

materialen (laminaten voor deuren, kasten, meubilair) die vandaag beschikbaar zijn en die de verdere<br />

verspreiding van de MRSA-bacterie tegengaan en de bacterie zelf zouden vernietigen, te promoten. U<br />

verwees hierbij naar een proefproject in het Universitair Ziekenhuis Antwerpen.<br />

In mijn antwoord stelde ik reeds dat in de ziekenhuisbouw steeds gebruik wordt gemaakt van<br />

hoogwaardige materialen waarbij hygiënische aspecten, zoals een gemakkelijk onderhoud en<br />

reiniging, een belangrijke rol spelen.<br />

Het UZ Antwerpen heeft bij de recente verbouwing van hun keuken gebruik gemaakt van laminaat en<br />

staalplaten met een anti-bacteriële werking. De producent promoot dit product als anti-bacteriologisch<br />

op basis van een certificering door het in Bischofhoven (Oostenrijk) gesitueerde privaat<br />

proeflaboratorium “Centrum für Hygiene und medizinische ProduktSicherheit”. Er zijn momenteel<br />

geen officiële Europese instanties of nationale instanties die dergelijke MRSA-resistente materialen<br />

reeds officieel certificeerden of het gebruik ervan adviseerden in het kader van MRSA aanpak. Voor<br />

België is de certificatie van producten met chemische / toxicologische eigenschappen een bevoegdheid<br />

die valt onder de Federale minister bevoegd voor Volksgezondheid. Certificering van fysische<br />

eigenschappen valt onder de bevoegdheid van de Federale minister bevoegd voor Economie.<br />

Het UZ Antwerpen opteerde voor dit materiaal in de eerste plaats voor de algemeen goede kwaliteit<br />

van het product. De gepromote anti-bacteriologische eigenschappen vormden niet het doorslaggevend<br />

argument. Het gebruik van dit materiaal in het UZAntwerpen is momenteel niet gelinkt aan een<br />

wetenschappelijk onderbouwd proefproject.<br />

In de literatuur zijn er inderdaad studies zoals deze van Shigeharu Oie, (Biol. Pharm. Bull. 2005), die<br />

aangeven dat bepaalde materialen zeker dienen gemeden te worden in het kader van de MRSA<br />

problematiek, omwille van het feit dat ze slecht te desinfecteren zijn. Voorts zijn er ook enkele studies<br />

die aantonen dat gebruik van bepaalde materialen de bacteriegroei sterk kunnen verminderen. Er zijn<br />

momenteel echter geen wetenschappelijke aanbevelingen rond het gebruik van deze materialen in de<br />

aanpak van de MRSA problematiek. Zo is het oppervlak van materialen geen primaire<br />

besmettingsbron van MRSA, wel besmette handen en bestaat bij het permanent gebruik en op grote<br />

schaal van desinfectantia een potentieel gevaar op selectie van weer andere resistente kiemen. Ik<br />

wacht dan ook op eenduidige wetenschappelijke aanbevelingen die deze materialen effectief mee<br />

opnemen als essentieel onderdeel van MRSA preventie, alvorens deze materialen daadwerkelijk te<br />

promoten. Actueel bestaan de maatregelen voor MRSA preventie nog steeds uit 3 belangrijke<br />

aspecten: rationeel antibioticagebruik, (hand)hygiëne, en passende isolatiemaatregelen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -145-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 133<br />

van 22 maart 2006<br />

van VERA JANS<br />

Zorguitbreiding gehandicapten - Initiatieven<br />

In de meerderheidsmotie bij de Beleidsnota 2004-2009 wordt aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering gevraagd de<br />

ontwikkeling van kwalitatieve zorg voor personen met een langdurige ernstige verminderde<br />

zelfredzaamheid verder te stimuleren en te ondersteunen (Stuk 93 (2004-2005) - Nr.3). Dit onder meer<br />

door het wegwerken van de wachtlijsten voor personen met een handicap met zorgbehoeften of<br />

ondersteuningsbehoeften, waarbij mensen met een zwaar fysiek of mentaal zorgprofiel een prioritaire<br />

doelgroep van het uitbreidingsbeleid dienen te zijn.<br />

1. Op welke wijze werd hieraan gevolg gegeven in 2005?<br />

Welke elementen uit het uitbreidingsbeleid 2005 beantwoorden hieraan?<br />

2. Hoeveel personen met een handicap die beantwoorden aan dit profiel verkregen in 2005 effectief<br />

toegang tot de zorg waarvoor zij geïndiceerd waren?


-146- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 133 van 22 maart 2006<br />

van VERA JANS<br />

1. Bij de aanpassing van de begroting 2005 werd voor het <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Personen<br />

met een handicap een verhoging van de dotatie met € 7,5 mio voorzien voor het<br />

uitbreidingsbeleid vanaf september 2005. Met dit bijkomend budget, dat op jaarbasis € 22,5<br />

mio bedraagt, worden de inspanningen met betrekking tot het wegwerken van de wachtlijsten<br />

voortgezet.<br />

Dit budget werd in eerste instantie verdeeld als volgt :<br />

Uitbreiding persoonlijk assistentiebudget : € 1.875.000 €5.625.000 op jaarbasis<br />

Uitbreiding capaciteit zorg € 5.625.000 €16.875.000 op jaarbasis<br />

Bij de verdeling voor de zorgsector is er rekening gehouden met de bevolkingsaantallen en de<br />

structurele tekorten op basis van de zorgvraagregistratie.<br />

Bij het invullen van de gecreëerde bijkomende plaatsen dienden de voorzieningen aan te tonen<br />

dat de personen die ze zouden opnemen geregistreerd stonden binnen de Centrale Registratie<br />

van Zorgvragen (CRZ) met een urgentiecode 1 of 2.<br />

Op basis van de ingediende zorgplannen van Regionale Overlegorganen werden volgende<br />

uitbreidingen in de zorgsector toegestaan :<br />

Internaat 12 plaatsen<br />

semi-internaat 20 plaatsen<br />

Obc 11 plaatsen<br />

tehuis niet werkenden 106 plaatsen<br />

Nursing 79 plaatsen<br />

tehuis werkenden 1 plaats<br />

Kortverblijf 1 plaats<br />

Pleeggezin 6 plaatsen<br />

WOP<br />

Dagcentrum 64 plaatsen<br />

thuisbegeleiding 176 plaatsen<br />

begeleid wonen 133 plaatsen<br />

beschermd wonen 238 plaatsen<br />

zelfstandig wonen 15 plaatsen<br />

Er werd tevens een bijzondere inspanning verwacht met betrekking tot de invulling van de<br />

programmatie voor beschermd wonen waarbij een minimale doorschuif diende gerealiseerd te<br />

worden vanuit de tehuizen werkenden en niet-werkenden voor die populatie die daarvoor in<br />

aanmerking komt. Hierdoor komt er plaats vrij voor een zwaardere zorgvorm in deze tehuizen.<br />

2. Op basis van de recentste registratie van cliënten binnen de voorzieningen konden volgende<br />

gegevens worden verkregen:


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -147-<br />

uitstroom periode instroom periode Verschil uitstroom-<br />

1/7/05 - 31/12/05 1/7/05 - 31/12/05 instroom<br />

Internaat 605 732 127<br />

semi-internaat 593 627 34<br />

Obc 117 138 21<br />

tehuis niet werkenden 95 151 56<br />

Nursing 51 94 43<br />

tehuis werkenden 66 40 -26<br />

Kortverblijf 0<br />

Pleeggezin 49 52 3<br />

WOP 0<br />

Dagcentrum 193 277 84<br />

thuisbegeleiding 805 824 19<br />

begeleid wonen 109 233 124<br />

beschermd wonen 25 201 176<br />

zelfstandig wonen 7 7 0<br />

Deze gegevens zijn echter nog zeer rudimentair. Er dient nog een grondiger studie te gebeuren om<br />

duidelijk te kunnen stellen dat deze netto instroom cliënten betreft van de wachtlijst dan wel van<br />

doorschuif vanuit andere afdelingen of voorzieningen. Tevens kon evenmin reeds worden nagegaan<br />

of de geboden zorg deze is waarvoor de opgenomen cliënten geïndiceerd waren. Daarvoor dienen<br />

de gegevens gekoppeld te worden aan de gegevens van de CRZ.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -149-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 134<br />

van 24 maart 2006<br />

van TOM DEHAENE<br />

Samenwerkende onthaalouders - Wettelijk kader<br />

Verschillende kinderopvanginitiatieven werken steeds meer met deeltijds- én samenwerkende<br />

onthaalouders. In Damme bijvoorbeeld is die trend erg opvallend. Van de 21 draagmoeders, goed voor<br />

de opvang van 230 kinderen, werken er acht in duo-verband. In heel West-Vlaanderen kozen elf duo’s<br />

van onthaalmoeders er alvast voor om samen te werken. Zij vangen de kinderen samen op onder<br />

éénzelfde dak. Door die samenwerking zijn er meer mogelijkheden naar tijds- en taakverdeling.<br />

Dat is uitzonderlijk, maar de evolutie blijkt zich ook elders in Vlaanderen voor te doen. De vraag is<br />

groot en ook de verzuchtingen van de vaak voltijds werkende ouders worden er niet minder op. Dat<br />

vraagt een groeiende flexibiliteit van de kinderopvang. De laatste jaren blijkt dat tegelijkertijd steeds<br />

meer van de onthaalouders zelf vragen om deeltijds te kunnen werken.<br />

Het systeem heeft zeker bepaalde voordelen. Door halftijds te werken, zijn onthaalmoeders vaak<br />

bereid om vroeger ’s morgens kinderen op te vangen, en later ’s avonds.<br />

Toch rijzen nog enkele vragen.<br />

1. Is het wettelijk kader voor deze vorm van samenwerking volledig geregeld?<br />

2. Welke afspraken of voorwaarden worden er vanuit het toezichthoudend orgaan Kind en Gezin<br />

opgelegd voor deze samenwerkingsvorm?


-150- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 134 van 24 maart 2006<br />

van TOM DEHAENE<br />

1. Het systeem van samenwerkende onthaalouders is een experiment dat Kind en Gezin, op basis<br />

van de bevoegdheid ter zake in haar oprichtingsdecreet als <strong>Vlaams</strong>e Openbare Instelling, heeft<br />

opgestart op 24 april 2002. Kind en Gezin heeft op 22 juni 2005 het experiment geëvalueerd en<br />

bevestigd tot 31 december 2007. Ten laatste op die datum moet er een besluit van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

regering zijn, zoniet wordt het experiment beëindigd.<br />

2. De samenwerkingen volgen qua toezicht de regeling die geldt voor het geheel van de diensten<br />

voor opvanggezinnen. De diensten hebben de opdracht de onthaalouders te begeleiden en om toe<br />

te zien op de mogelijke samenwerkingen. Het zijn ook de diensten die de samenwerkingen<br />

toelaten en toezien of die beantwoorden aan de door Kind en Gezin gestelde voorwaarden.<br />

Daarnaast is er de controle van Kind en Gezin via de administratie die de dossiers beheert en via<br />

de inspectie die toezicht uitoefent op de diensten voor opvanggezinnen.<br />

Voor wat de voorwaarden en afspraken betreft, citeer ik hierna uit de nota aan de Raad van<br />

Bestuur van Kind en Gezin. Op basis van deze nota besliste de Raad van Bestuur tot beperkte<br />

verderzetting van het experiment.<br />

Uitgangspunten van het (experimenteel) kader:<br />

Gezien de voordelen van de samenwerkingsvorm opwegen tegen de nadelen en de<br />

samenwerkingsvorm een meerwaarde betekent in het kinderopvanglandschap, wordt een<br />

structurele inbedding in de regelgeving voorgesteld tegen eind 2007.<br />

Cruciaal uitgangspunt is de responsabilisering van onthaalouders en van diensten voor<br />

opvanggezinnen en bijgevolg deregulering.<br />

Er kan samengewerkt worden tussen twee onthaalouders die zijn aangesloten bij eenzelfde dienst.<br />

Een onthaalouder kan niet verplicht worden tot samenwerking: elke persoon die start als<br />

onthaalouder, al dan niet samenwerkend, doet dit uit vrije wil. De dienst heeft hierbij een<br />

informerende en begeleidende rol.<br />

Een dienst staat open voor samenwerking tussen twee onthaalouders.<br />

De nadruk ligt op kwaliteitsgarantie binnen een samenwerking.<br />

De opvolging van een samenwerking is een zaak van de onthaalouders en van de dienst. Dit wordt<br />

een aandachtspunt voor Inspectie.<br />

De algemene bepalingen voor diensten en voor individueel werkende onthaalouders zijn in<br />

principe van toepassing op samenwerkende onthaalouders, zoals vastgelegd in het besluit van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e regering houdende voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van<br />

kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen, het ministerieel besluit houdende de<br />

voorwaarden waaraan opvanggezinnen moeten voldoen om aanvaard te worden door een dienst


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -151-<br />

voor opvanggezinnen, het ministerieel besluit houdende de nadere bepalingen betreffende de<br />

kostenvergoeding voor aangesloten opvanggezinnen, het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering<br />

betreffende de vergoeding van installatiekosten aan opvanggezinnen en de aanbevelingen inzake<br />

brandveiligheid voor onthaalouders.<br />

(EXPERIMENTEEL) KADER VERDER VERFIJND<br />

De opvang vindt plaats onder eenzelfde dak op eenzelfde moment: dit impliceert dat er een<br />

duidelijke en vaste regeling moet zijn van de locatie, doch sluit niet uit dat op vaste dagen in de<br />

ene woning aan opvang wordt gedaan en op andere vaste dagen in een andere woning. Het behoort<br />

tot de responsabilisering van onthaalouders en dienst om dit concreet in te vullen en toe te passen.<br />

Wat opvang betreft in een andere woning dan de woning van één van beide onthaalouders, moet<br />

het gaan om ruimtes die vergelijkbaar zijn met deze van een gezinswoning: het moet gaan om een<br />

locatie met een huiselijke sfeer waar een normaal gezin zou kunnen in wonen. Ook hier behoort<br />

het tot de responsabilisering van onthaalouders en dienst om dit concreet in te vullen en toe te<br />

passen.<br />

De maximale gemiddelde bezetting per kwartaal is 8, dit is maximaal 4 kindjes per onthaalouder.<br />

De maximale bezetting op eenzelfde moment is 14, op voorwaarde dat de onthaalouders dan met<br />

twee aanwezig zijn; wanneer slechts één onthaalouder aanwezig is gelden de normale regels.<br />

Er is administratieve gescheidenheid. Dit impliceert dat aan elk van de onthaalouders een eigen<br />

capaciteit wordt toegekend. Wel kunnen kinderen op eenzelfde opvangdag door beide<br />

onthaalouders worden opgevangen. Maar wanneer tijdens eenzelfde opvangdag de onthaalouders<br />

allebei werken, kan per opvangkind de opvangprestatie op hetzelfde moment slechts bij één van de<br />

onthaalouders ingeschreven staan. Het opvangplan van beide onthaalouders moet op voorhand<br />

opgemaakt worden.<br />

Alhoewel de normale regels in verband met het sociaal statuut van toepassing zijn (zie hiervoor),<br />

wordt bij een samenwerkingsverband in het bijzonder aanbevolen om een goed opvangplan op te<br />

stellen waarbij duidelijk is welk kind aan welke onthaalouder is toegewezen, en welke<br />

onthaalouder desgevallend recht heeft op de opvanguitkering.<br />

De suggestie wordt gedaan om de opvangplannen van beide onthaalouders samen te tellen en te<br />

delen door het aandeel dat per onthaalouder effectief gewerkt is geweest en dit met het oog op de<br />

toekenning van een eventuele opvanguitkering. Dit is een praktische toepassing van<br />

administratieve gescheidenheid in functie van het sociaal statuut, die ook door de RVA wordt<br />

gesuggereerd.<br />

Op het aangiftedossier zal een vakje bijgeplaatst worden en ingeval van samenwerking zal dit<br />

moeten aangevinkt worden.<br />

In principe wordt een kind meegeteld bij het eigen aantal mogelijk op te vangen kinderen, net<br />

zoals bij individueel werkende onthaalouders. Dit geldt evenwel niet wanneer de ouder van het<br />

kind op een bepaalde dag niet werkt in het samenwerkingsverband.<br />

Wat samenwerkingen betreft die voor een beperkte tijd voorzien zijn, moet uitgemaakt worden of<br />

het de moeite loont om een dossier op te starten (administratief, DIMONA, basisopleiding enz).<br />

Er wordt geen financiële verdeelsleutel opgelegd rond voeding, verwarming, elektriciteit enz. Net<br />

zoals voor individueel werkende onthaalouders behoort dit tot de responsabilisering.


-152- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Wat brandveiligheid betreft wordt aanbevolen om - bij bepaalde vormen van samenwerking -<br />

minimale voorzorgsmaatregelen te nemen, zoals vrijlaten inkom, branddeken, branddetectoren.<br />

Het is aan de dienstverantwoordelijke, in samenspraak met de onthaalouders, om uit te maken wat<br />

de draagkracht is van elke onthaalouder naar draagkracht en kwaliteit toe. De sector wordt<br />

aanbevolen tot extra waakzaamheid voor schijnsamenwerking gezien de verhoogde kans tot<br />

schijnopvang in een samenwerkingsverband.<br />

Het samenwerkingsverband wordt expliciet gedefinieerd en uitgewerkt in het kwaliteitsbeleid van<br />

de dienst, met minimum volgende aandachtspunten: voldoende voorziene ruimte (locatie) voor<br />

opvang, en de veiligheid ervan, ook brandveiligheidsvoorschriften, tijdelijke opvang in andere<br />

woning, oplossing voor de opgevangen kinderen bij afwezigheden en bij beëindiging van de<br />

samenwerking, afspraken betreffende de beëindiging van de samenwerking, draagkracht van de<br />

onthaalouders en van het gezin (inwonende gezinsleden) waarin de opvang plaatsvindt,<br />

inschattingsvermogen van de onthaalouders omtrent samenwerking, relatie tussen de twee<br />

onthaalouders (onder andere mogelijke machtsverhoudingen), ouderparticipatie (onder andere alle<br />

ouders laten kennismaken met beide onthaalouders), communicatie, vergadermomenten,<br />

opvolging van de samenwerking en huisbezoeken (en frequentie), financiële afspraken,<br />

verzekeringen (inzicht in wat wel en niet verzekerd is en de gevolgen ervan overzien),<br />

begeleidings- en ondersteuningstaak dienst, met in het bijzonder aandacht voor de specifieke<br />

afspraken tussen de onthaalouders onderling, vorming.<br />

Het samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de<br />

onthaalouders onderling, met minimum volgende afspraken: plaats van de samenwerking, de<br />

beschikbare ruimte voor opvang, capaciteit per onthaalouder, werkverdeling, praktische afspraken<br />

(opruimen, aankopen voor de opvang, …), organisatie in geval van verwachte en onverwachte<br />

afwezigheden (vb ziekte, vakantie), wederzijdse rechten en plichten, ook inzake aansprakelijkheid,<br />

de wijze van verdeling van de feitelijke onkosten ten opzichte van de kostenvergoeding.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -153-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 135<br />

van 24 maart 2006<br />

van VERA VAN DER BORGHT<br />

Openbare rusthuizen - Gegevensregistratie<br />

Uit de studie “Onderzoek naar de structurele kostprijselementen van openbare rusthuizen in<br />

Vlaanderen” in opdracht van de Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Steden en Gemeenten (VVSG) en OCMW’s<br />

van de centrumsteden blijkt dat één van de belangrijkste oorzaken van de structurele meerkosten van<br />

OCMW-rustoorden tegenover VZW-rustoorden de personeelskosten zijn.<br />

De studie stelt vast dat een belangrijk deel van de deelnemende openbare rusthuizen weinig traditie<br />

heeft in het bijhouden van personeelsgegevens. Zo kon één op de drie rusthuizen geen of betwijfelbare<br />

prestatiegegevens bijhouden. Sommige rusthuizen houden geen afwezigheden van personeel bij.<br />

Andere doen dit wel, maar ieder volgens een eigen systeem. Eén derde van de deelnemers aan de<br />

studie kon geen correct beeld geven van de gepresteerde uren per personeelslid.<br />

De afwezigheid van kerngegevens is nochtans niet onbelangrijk als men weet dat de personeelskosten<br />

70 % van de werkingskosten uitmaken. Deze kerngegevens zouden toelaten dat OCMW-rustoorden<br />

zich geregeld zouden kunnen positioneren ten opzichte van het sectorgemiddelde. De kennis van deze<br />

positionering op detailniveau laat toe na te gaan of de individuele factoren waarop men minder scoort<br />

een structureel element betreffen dat al dan niet beïnvloed kan worden.<br />

1. Heeft de minister kennis van deze studie?<br />

2. Ontvingen rustoorden, en in het bijzonder OCMW-rustoorden, richtlijnen met het oog op een<br />

uniforme registratie van gegevens, waaronder personeelsgegevens, teneinde te komen tot een<br />

grotere transparantie in de kostprijs van een plaats in een rustoord?


-154- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 135 van 24 maart 2006<br />

van VERA VAN DER BORGHT<br />

1. In 2000 besloot de toenmalige minister voor Welzijn dat het <strong>Vlaams</strong> Infrastructuurfonds voor<br />

Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) samen met de Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Steden en<br />

Gemeenten (VVSG) en meer bepaald de werkgroep “OCMW’s van de centrumsteden”, een<br />

vergelijkend onderzoek zou uitvoeren naar de structurele kostprijselementen van openbare<br />

rusthuizen in Vlaanderen.<br />

Het VIPA stuurde aan op dergelijk onderzoek omdat het financieel profiel van de aanvrager een<br />

belangrijk evaluatie-element is in de procedure tot het verkrijgen van subsidies voor de realisatie<br />

van infrastructuur voor o.m. ouderenvoorzieningen. Het VIPA had immers vastgesteld dat de<br />

exploitatiekost van de openbare initiatieven systematisch hoger lag dan bij de private vzwouderenvoorzieningen.<br />

Volgens de VVSG werd de hogere kost veroorzaakt door het personeelsstatuut van de openbare<br />

sector.<br />

Het genoemde onderzoek werd afgerond in mei 2002. De onderzoekers stelden onder meer vast<br />

dat de variatie tussen de openbare rusthuizen groot is en dat er geen objectieve criteria zijn die<br />

een structurele meerkost zouden veroorzaken in de werking van openbare initiatieven. Het werd<br />

duidelijk dat een aantal rusthuizen op sommige punten minder goed scoren omwille van een<br />

minder goed beheer.<br />

2. Sinds 1999 zijn de OCMW’s begonnen met het invoeren van een nieuwe OCMW-boekhouding.<br />

Deze vernieuwing van de registratie die geleidelijk via pilootprojecten werd ingevoerd en nu<br />

algemeen wordt toegepast, heeft ook een aanzienlijke invloed op het behoorlijk beheer en<br />

bestuur van het OCMW. Mijn collega van binnenlandse aangelegenheden heeft de opvolging<br />

van de implementatie van deze nieuwe regelgeving overgenomen. Tot op heden wordt verder<br />

gesleuteld aan het correct registreren van de inkomsten en uitgaven.<br />

De aangehaalde registratie van personeelsgegevens is inderdaad een belangrijk gegeven, en het<br />

zou bepaalde voordelen kunnen hebben indien alle initiatiefnemers op dezelfde wijze hun<br />

handelingen registreren. Evenwel behoort het bijhouden (van de kostprijs) van personeelsgegevens<br />

tot het human resources beleid van de voorziening als onderdeel van een globaal<br />

beheersinstrument. Het is geen taak van de centrale overheid om op algemene wijze aan de<br />

geresponsabiliseerde besturen dergelijke bijkomende dwingende maatregelen op te leggen


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -155-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 138<br />

van 24 maart 2006<br />

van VERA JANS<br />

Kinderopvang - Extra plaatsen 2006-2007<br />

In oktober 2005 kondigde de minister aan dat er 6,6 miljoen euro zal worden vrijgemaakt om in de<br />

periode 2006 – 2007 een uitbreiding van de kinderopvang te realiseren.<br />

1. Welke opvangvoorzieningen zullen in de periode 2006 – 2007 op een uitbreiding kunnen<br />

rekenen?<br />

2. In hoeveel extra plaatsen wordt er voorzien per opvangvoorziening?<br />

3. Wanneer worden deze extra opvangplaatsen in de respectieve opvangvoorzieningen gerealiseerd?<br />

4. De verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende provincies zal in 2006 gebeuren.<br />

Dit op basis van een planningsoefening van Kind en Gezin.<br />

a) Voor welke opvangvoorzieningen werd deze planning inmiddels voltooid?<br />

b) Wat zijn de resultaten van de reeds voltooide planningsoefeningen?


-156- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 138 van 24 maart 2006<br />

van VERA JANS<br />

1. Het agentschap Kind en Gezin is momenteel bezig met de behandeling van de aanvragen en de<br />

afweging ervan aan de hand van het stappenplan en de criteria voor de toewijzing. Het stappenplan<br />

en de criteria zijn door de Raad van Bestuur van Kind en Gezin beslist. Belangrijke criteria zijn<br />

snelle realiseerbaarheid van de uitbreiding, realisatie van nieuwe opvangplaatsen en<br />

engagementen met betrekking tot het realiseren van de drie functies inzake kinderopvang<br />

(economisch, pedagogisch, sociaal). Na screening op de criteria wordt ook bekeken of het initiatief<br />

in een gemeente ligt waar volgens de wittevlekkenlijst een relatief hogere nood aan<br />

opvangplaatsen bestaat. De beslissing van toewijzing wordt verwacht tegen einde mei.<br />

2. Het aantal plaatsen per voorziening kan pas meegedeeld worden na de beslissing voor de<br />

toewijzing. Er is geen vast aantal plaatsen voorzien per voorziening.<br />

3. De realisatie van de uitbreiding hangt af van de individuele voorzieningen. De voorzieningen<br />

geven in hun aanvraag een planning aan met betrekking tot de realisatie. De spoedige realisatie is<br />

in elk geval een keuzecriterium voor de toewijzing.<br />

4. De toewijzing van de plaatsen gebeurt op basis van de planningsoefening van Kind en Gezin, die<br />

berekend werd op provinciaal niveau. De planningsoefening is gebaseerd op relevante parameters,<br />

die nauw verband houden met de mogelijke behoefte aan kinderopvang en de evolutie hiervan,<br />

zoals de evolutie van het geboortecijfer en de stijging van de tewerkstelling van alleenstaande<br />

vrouwen en grootouders. De verdeling van de plaatsen zal dan ook gebaseerd zijn op volgende<br />

percentages :<br />

Kinderdagverblijven 472 plaatsen<br />

Brussel<br />

Antwerpen<br />

Gent<br />

10%<br />

10%<br />

10%<br />

47<br />

47<br />

47<br />

Diensten voor Opvanggezinnen 187 plaatsen<br />

Brussel<br />

Antwerpen<br />

Gent<br />

10%<br />

10%<br />

10%<br />

18<br />

18<br />

18<br />

provincie Antwerpen<br />

Limburg<br />

Oost-Vlaanderen<br />

<strong>Vlaams</strong>-Brabant<br />

West-Vlaanderen<br />

Totaal<br />

provincie Antwerpen<br />

Limburg<br />

Oost-Vlaanderen<br />

<strong>Vlaams</strong>-Brabant<br />

West-Vlaanderen<br />

Totaal<br />

29,5%<br />

18,6%<br />

24,2%<br />

18,9%<br />

8,8%<br />

100%(*)<br />

29,5%<br />

18,6%<br />

24,2%<br />

18,9%<br />

8,8%<br />

100%(*)<br />

98<br />

62<br />

80<br />

62<br />

29<br />

331<br />

39<br />

25<br />

32<br />

25<br />

12<br />

133


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -157-<br />

Initiatieven voor Buitenschoolse Opvang 400 plaatsen<br />

Brussel<br />

Antwerpen<br />

Gent<br />

10%<br />

10%<br />

10%<br />

40<br />

40<br />

40<br />

provincie Antwerpen<br />

Limburg<br />

Oost-Vlaanderen<br />

<strong>Vlaams</strong>-Brabant<br />

West-Vlaanderen<br />

Totaal<br />

51,16%<br />

0%<br />

38,63%<br />

6,81%<br />

3,43%<br />

100%(*)<br />

(*) De 100% is het saldo van het aantal te verdelen plaatsen dat overblijft na de voorafnames van 30%<br />

voor Gent, Antwerpen en Brussel<br />

143<br />

0<br />

108<br />

19<br />

10<br />

280


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -159-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 139<br />

van 24 maart 2006<br />

van VERA JANS<br />

Thuiszorg voor dementerenden - Domoticaprojecten<br />

Het is van belang dat personen met beginnende dementie zo lang mogelijk in hun thuisomgeving<br />

kunnen blijven. Bepaalde technologieën kunnen dementerenden hiertoe mee in staat stellen.<br />

In 2005 lanceerde de minister een oproep aan initiatieven, organisaties en instellingen uit de thuiszorg,<br />

aan OCMW’s, sociale diensten en mantelorganisaties allerhande om projecten met betrekking tot<br />

technologie die dementerenden thuis helpt, in te dienen.<br />

Alle projecten die kunnen bijdragen tot het welzijn van de dementerenden en de instanties die hen<br />

begeleiden, kwamen in aanmerking. Dit met als doel, op experimentele basis, het innovatieve karakter<br />

en de in de sector aanwezige creativiteit zo veel mogelijk te stimuleren. Er werd voor deze projecten<br />

een maximaal bedrag van 600.000 euro ter beschikking gesteld.<br />

1. Welke projecten werden geselecteerd?<br />

a) Welke middelen werden toegekend aan de afzonderlijke projecten?<br />

b) Wat is de projectinhoud?<br />

2. Op basis van welke criteria werden deze projecten geselecteerd?<br />

3. Op basis van welke criteria zullen deze projecten eind 2006 worden geëvalueerd?


-160- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 139 van 24 maart 2006<br />

van VERA JANS<br />

1. a) Volgende projecten werden geselecteerd:<br />

Initiatief Project Subsidie<br />

Solidariteit voor het Gezin Technologische hulpmiddelen in de thuiszorg<br />

voor de dementerende oudere: haalbaar en<br />

efficiënt?<br />

Wit-Gele Kruis Oost-<br />

Vlaanderen<br />

vzw Christelijk Algemeen<br />

Ziekenhuis Midden-Limburg<br />

- Sint Fransiscusziekenhuis<br />

Zorgdomotica voor dementerenden -<br />

behoeftenanalyse als leidraad voor een<br />

technologisch antwoord op de hulpvraag van<br />

senioren en hun mantelzorgers<br />

Kan het introduceren van een tablet-pc<br />

tegemoet komen aan de individuele noden van<br />

de demente bejaarde, hun levenskwaliteit<br />

verhogen en een compensatie bieden voor hun<br />

cognitieve beperkingen?<br />

57.172 euro<br />

54.271 euro<br />

59.540 euro<br />

vzw In-HAM Ondersteunende technologie in de 19.015 euro<br />

vzw Tandem -<br />

thuisomgeving van personen met geheugenstoornissen:<br />

een onderzoek naar de matching<br />

tussen de noden en het aanbod<br />

E-Tandem 61.143 euro<br />

Expertisecentrum<br />

Dementie<br />

voor<br />

vzw WZC Heilig Hart -<br />

ExpertiseCentrum voor<br />

Dementie Sophia<br />

Lokaliseren van dementerende personen met<br />

wegloopgedrag<br />

vzw Thuishulp Ondersteuning van de mantelzorg bij<br />

personen met dementie in de thuiszorg d.m.v.<br />

mobiele technologie<br />

58.000 euro<br />

61.435 euro<br />

Totaal 370.576<br />

b) De beknopte inhoudelijke beschrijving van deze projecten vindt u als bijlage 1.<br />

2. In de oproepbrief aan de koepelorganisaties werden een aantal criteria vermeld waaraan de<br />

projecten moeten voldoen. De projecten gaan in eerste instantie na in hoeverre het gebruik van<br />

technologische hulpmiddelen een middel kan zijn om personen met, al dan niet beginnende,<br />

dementie, langer in de thuissituatie te laten verblijven.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -161-<br />

Algemeen gesteld werd van het project verwacht dat het:<br />

- vertrekt vanuit de specifieke zorgnoden van personen in de verschillende stadia van<br />

dementie.<br />

- uitsluitend focust op de ondersteuning van niet-medische zorgnoden;<br />

- een of meer technologische hulpmiddelen introduceert in thuiszorgsituaties van personen met<br />

dementie;<br />

- vertrekkend vanuit de zorgnoden, de meerwaarde evalueert die de technologie biedt aan de<br />

gebruiker, de mantelzorger, de vrijwilliger of de professionele thuiszorgvoorziening;<br />

- de positieve en negatieve criteria analyseert om een bepaald technologisch hulpmiddel al dan<br />

niet te adviseren in een thuiszorgsituatie. Deze criteria kunnen betrekking hebben op<br />

clientkenmerken, situatiekenmerken, de zorgverleningscontext, de kostprijs, enz…<br />

De projectaanvraag zelf diende op duidelijke wijze informatie te geven over o.a. de omvang en<br />

de kenmerken van de in het project beoogde doelgroep, de technologische hulpmiddelen die<br />

men zal aanwenden als antwoord op de zorgnoden, de opvolgings- en evaluatiemethode, de<br />

concrete wijze waarop men aan de doelstellingen en resultaatsverbintenis van het project wenst<br />

te voldoen.<br />

3. Naast de algemene doelstellingen heeft elk project ook een eigen individuele aanpak en<br />

methodologie. Om de opvolging van het project te ondersteunen heeft elke initiatiefnemer een<br />

stuurgroep opgericht bij het project. Daarnaast zijn de initiatiefnemers gehouden een eindverslag<br />

in te dienen bij de administratie. Hieruit moet blijken in hoeverre de technologische<br />

hulpmiddelen effectief een meerwaarde genereren om personen met dementie te handhaven in<br />

hun thuissituatie en welke de randvoorwaarden zijn.<br />

Op 10 november 2006 zullen de resultaten van de projecten in een symposium of projectendag,<br />

waaraan tevens de Expertisecentra voor Dementie in Vlaanderen hun medewerking verlenen,<br />

aan de sector worden voorgesteld.<br />

BIJLAGE<br />

Projecten – technologie in de thuiszorg<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VERVOTTE/139/antw.139.bijl.001.doc


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -163-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 140<br />

van 24 maart 2006<br />

van JOHAN VERSTREKEN<br />

Spoeddiensten - Opvang nabestaanden overleden kinderen<br />

Bij 73 verpleegkundigen werkzaam op 5 spoedgevallendiensten in West-<strong>Vlaams</strong>e ziekenhuizen werd<br />

door middel van een enquête onderzoek gedaan naar de wijze waarop verpleegkundigen vandaag<br />

omgaan met nabestaanden van een overleden kind, wat hun kennis is en hoe ze zichzelf evalueren.<br />

De enquête geeft de volgende cijfers weer: 80,4 % van de ondervraagden werd al geconfronteerd met<br />

overleden kinderen op een spoedgevallendienst, waarvan 17,8 % 5 tot 10 keer, en 19,2 % meer dan 10<br />

keer.<br />

Het onverwacht overlijden van een kind op de spoedgevallendienst is voor 86,3 % van de<br />

ondervraagden de meest schokkende gebeurtenis, en scoort veel hoger dan wiegendood of de dood van<br />

jonge ouders. Desondanks kreeg 72,6 % van de ondervraagde verpleegkundigen geen enkele vorming<br />

over de manier waarop men nabestaanden moet begeleiden na een onverwacht overlijden van een<br />

kind. Voor de nabestaanden vormen de verpleegkundigen binnen het onderzoek duidelijk het<br />

belangrijkste aanspreekpunt. Maar 69,9 % van de verpleegkundigen heeft weinig tijd voor begeleiding<br />

van de nabestaanden, en 24,7 % verklaarde helemaal geen tijd te hebben voor de psychosociale<br />

begeleiding. Als oorzaken geven de verpleegkundigen op: tekort aan personeel, te hoge werkdruk,<br />

onvoldoende opleiding, moeilijk om mee om te gaan.<br />

45,2 % van alle ondervraagde verpleegkundigen voelt zich onvoldoende voorbereid om de begeleiding<br />

van nabestaanden te verzorgen. 42,5 % voelt zich weinig voorbereid en slechts 1,4 % voelt zich goed<br />

voorbereid.<br />

Uit de enquête kunnen we het volgende besluiten :<br />

- de verpleegkundige is de spilfiguur bij de opvang van nabestaanden bij het overlijden van een<br />

kind;<br />

- er is echter te weinig specifieke vorming;<br />

- het overlijden van een kind is voor een verpleegkundige op de spoedgevallendienst het meest<br />

schokkend;<br />

- er is zo goed als geen follow-up voorzien;<br />

- er is weinig aandacht voor de inrichting van de gespreksruimte;<br />

- de kwaliteit van de opvang is laag.<br />

1. Zijn verpleegkundigen wel voldoende opgeleid om in te staan voor de opvang van nabestaanden<br />

van een overleden kind?<br />

2. Zijn er vanuit de overheid al initiatieven georganiseerd specifiek gericht op de acute opvang van<br />

nabestaanden van een overleden kind? Indien ja, welke?


-164- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

3. Werd er in de erkenningsnormen voldoende aandacht besteed aan de psychosociale opvang, en<br />

meer bepaald de inrichting van een gespreksruimte voor de opvang van nabestaanden van een<br />

overleden kind?<br />

4. Een groot deel van de overleden kinderen zijn verkeersslachtoffers.<br />

Wordt dit probleem besproken in één van de werkgroepen van de Staten-Generaal voor<br />

verkeersslachtoffers?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -165-<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 140 van 24 maart 2006<br />

van JOHAN VERSTREKEN<br />

De opvang van nabestaanden bij een plots overlijden is steeds een zware en moeilijke taak. Dit<br />

beperkt zich niet tot de opvang van nabestaanden bij het overlijden van jonge kinderen, maar indien<br />

het om kinderen gaat is het effectief des te aangrijpender voor vele hulpverleners en daarom ook zo<br />

moeilijk.<br />

De verpleegkundige staat voor deze opvang normaal niet alleen; naast de rol van de arts is er ook een<br />

belangrijke rol weggelegd voor bijvoorbeeld de sociaal werker en pastoraal medewerker.<br />

1. Het departement Onderwijs staat in voor de opleiding van verpleegkundigen.<br />

Een aantal ziekenhuizen heeft specifiek aandacht voor deze problematiek en werkt aan<br />

procedures voor een verbetering van de opvang. Zo kunnen er verschillende procedures en<br />

vormingstrajecten uitgewerkt worden om zo goed mogelijk te kunnen reageren op deze<br />

moeilijke situaties. Gesprekstechnische vaardigheden, inzicht in rouwverwerking, en hoe men<br />

zelf als hulpverlener omgaat met zijn gevoelens zijn echter belangrijke –deels individueel<br />

bepaalde- factoren en kunnen niet zomaar in een procedure worden gegoten.<br />

2. Neen. Deze problematiek zal besproken worden in de Staten-Generaal Verkeersslachtoffers.<br />

3. Ziekenhuizen zijn volgens de erkenningsnormen verplicht om een gespreksruimte in te<br />

richten. Er wordt in de normen echter niet gespecificeerd hoe deze ruimte dient ingericht te<br />

worden. Er is in de normen geen specifieke aandacht voor de psychosociale opvang. Hierbij<br />

dient opgemerkt te worden dat de federale overheid tot op vandaag verantwoordelijk is voor<br />

het opstellen van de erkenningsnormen. Vlaanderen is bevoegd om de correcte naleving van<br />

de normen te bewaken.<br />

4. Dit probleem zal besproken worden in de werkgroepen "psychosociale bijstand" en "medische<br />

hulpverlening" van de Staten-Generaal Verkeersslachtoffers.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -167-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 143<br />

van 30 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

Werelddag ME-Fibromyalgie - Initiatieven<br />

12 mei 2006 is uitgeroepen tot Werelddag ME-Fibromyalgie. Naar schatting 20.000 Vlamingen zijn<br />

getroffen door deze ziekte. Voor patiënten met een aandoening als CVS, waarbij zowel inzake oorzaak<br />

als behandeling nog zoveel onduidelijkheden zijn en waarbij in de symptomatologie ook heel wat<br />

subjectieve factoren meespelen, is het vinden van erkenning en de strijd tegen vooroordelen vaak<br />

moeilijk. CVS-patiënten worden dikwijls met ongeloof en onbegrip geconfronteerd.<br />

CVS (of chronisch vermoeidheidssyndroom) is sinds 1969 erkend door de<br />

Wereldgezondheidsorganisatie als “Benign Myalgic Encephalomyelitis” onder code 323, en is in 1993<br />

ingeschreven als neurologische aandoening in de ICD10, de index van alle ziektes die de<br />

Wereldgezondheidsorganisatie erkent, onder de code G93.3. Dat betekent dat de ziekte beschreven is,<br />

dat er een diagnostisch model is en dat er behandelingen zijn. Spijtig genoeg is deze ziekte nog steeds<br />

niet als dusdanig erkend en wordt zij veelal gecatalogeerd als psychische afwijking.<br />

CVS veroorzaakt een ernstige, belemmerende vermoeidheid gedurende minstens zes maanden. Iemand<br />

die in een ernstige mate aan de ziekte lijdt, kan niet meer normaal functioneren. De vermoeidheid gaat<br />

dikwijls gepaard met lichamelijke pijnen en gedragsproblemen, zoals spierpijnen, keelpijn, koorts,<br />

slaapproblemen en aandachts- en geheugenproblemen. Door die toestand kan een depressie ontstaan,<br />

net zoals dat ook het geval is bij andere chronische ziekten en ernstige aandoeningen, zoals aids en<br />

kanker. De diagnose van CVS wordt gesteld op basis van de symptomen en door het uitsluiten van<br />

andere oorzaken. Daarnaast zijn er ook markers.<br />

Ondanks binnen- en buitenlandse onderzoeksresultaten blijft in Vlaanderen de medische en sociale<br />

ondersteuning beperkt.<br />

Graag had ik van de minister vernomen welke initiatieven ze nam in het kader van de Werelddag ME-<br />

Fibromyalgie voor haar beleidsdomein.<br />

N.B. Gelijkaardige vragen werden gesteld aan de ministers Moerman (vraag nr. 62), Vandenbroucke<br />

(nr. 143) en Vervotte (nr. 143).


-168- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 143 van 30 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

Personen met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) kunnen op vlak van sociale ondersteuning<br />

een beroep doen op het reguliere aanbod. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt op basis van de<br />

oorzaak van chronisch ziek zijn. De zorgnoden en de zorgzwaarte worden hierbij als niet medisch<br />

uitgangspunt gehanteerd. Dit betekent dat we voor alle chronische zieken een gepast aanbod nastreven<br />

ongeacht de oorzaak van hun zorgnood.<br />

Voor wat het ondersteunen van patiëntennoden betreft, subsidieer ik het <strong>Vlaams</strong> Patiëntenplatform. Ik<br />

koos niet voor een categoriale aanpak, omdat dit leidt tot een opsplitsing van middelen en diensten en<br />

vaak ten koste gaat van de personen met minder frequent voorkomende aandoeningen.<br />

Voor wat de medische ondersteuning betreft moet ik u meedelen dat deze tot de bevoegdheden van de<br />

federale overheid behoren. Zo werden er op federaal niveau een vijftal referentiecentra voor CVS in<br />

het leven geroepen, gespreid over gans België.<br />

In het kader van de Werelddag ME-Fibromyalgie op 12 mei plan ik binnen mijn beleidsdomein geen<br />

specifieke bijkomende initiatieven. Dit neemt niet weg dat ik de organisatie van deze Werelddag<br />

volledig ondersteun. Dergelijk initiatief draagt er immers toe bij dat de bekendheid van CVS wordt<br />

bevorderd en het taboe rond CVS wordt doorbroken en dat de omgeving van personen met CVS en de<br />

brede maatschappij meer begrip gaat opbrengen voor de moeilijkheden van personen met CVS.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -169-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 144<br />

van 30 maart 2006<br />

van KURT DE LOOR<br />

Lokaal sociaal beleidsplan - Stand van zaken<br />

Uiterlijk tegen 31 december 2005 diende een eerste lokaal sociaal beleidsplan opgemaakt te worden.<br />

In haar omzendbrief van oktober 2004 deelde de minister de minimale vereisten mee voor dat eerste<br />

lokaal sociaal beleidsplan: het tijdpad en de werkwijze om de lokale actoren, het middenveld en de<br />

doelgroep in het proces te betrekken, de concrete samenwerkingsafspraken tussen het OCMW- en het<br />

gemeentebestuur en een beschrijving van het stappenplan moesten in het eerste plan opgenomen<br />

worden. In de Beleidsbrief 2005-2006 voegde de minister daaraan toe dat het eerste lokaal sociaal<br />

beleidsplan wordt beschouwd als de start van de werkzaamheden en dat ze kwaliteitsvolle plannen<br />

verwacht. De uitvoeringsbesluiten voor het decreet lokaal sociaal beleid werden op 9 december 2005<br />

goedgekeurd. Ook in deze uitvoeringsbesluiten koos de minister ervoor om geen detaillistisch model<br />

van het lokaal sociaal beleidsplan op te leggen en om het planningsproces vrij te laten.<br />

De minister gaf ook te kennen dat er geen sancties zouden worden genomen tegenover lokale besturen<br />

die het eerste lokaal sociaal beleidsplan niet zouden indienen, maar dat er een herinnering zou worden<br />

verstuurd, vergezeld van een uitnodiging om in te gaan op een ondersteuningsaanbod.<br />

Terzelfdertijd stimuleerde de minister gemeente- en OCMW-besturen om sneller en uitgebreider<br />

uitvoering te geven aan de bepalingen van het decreet en hoopte ze dat er op lokaal vlak een nieuwe<br />

dynamiek teweeggebracht zou worden tussen de verschillende lokale actoren.<br />

1. Hebben alle lokale besturen na reeds een eerste lokaal sociaal beleidsplan ingediend? Indien niet,<br />

werden er al herinneringen verstuurd naar de lokale besturen die geen plan indienden? Zo ja, wat<br />

leverde dat op?<br />

2. Gingen de lokale besturen die geen plan indienden in op het ondersteuningsaanbod?<br />

Waaruit bestaat dit ondersteuningsaanbod precies?<br />

3. Op welke manier worden de plannen geëvalueerd? Werden hiervoor vooraf kwaliteitscriteria<br />

vastgelegd? Zo ja, welke?<br />

Hoe worden de plannen verder opgevolgd?<br />

4. De cel lokaal sociaal beleid schuift het CAW (Centrum voor Algemeen Welzijnswerk) als<br />

preferentiële partner naar voren in het sociaal beleid van lokale besturen. Tot op heden ontbreekt<br />

een juridisch kader waarin zowel lokale besturen als het CAW kunnen samenwerken.<br />

Komt er een juridisch kader? Zo ja, wanneer?<br />

Hoe zal dat juridisch kader er dan inhoudelijk uitzien?


-170- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 144 van 30 maart 2006<br />

van KURT DE LOOR<br />

De gegevens die u aanhaalt in uw inleiding, zijn correct.<br />

1. 284 lokale besturen hebben momenteel een beleidsplan ingediend. Via de regionale<br />

organisaties die een overeenkomst hebben met de <strong>Vlaams</strong>e overheid in het kader van het<br />

ondersteuningstraject (zie ook punt 2) wordt momenteel nagegaan wat de reden is waarom de<br />

ontbrekende besturen nog geen plan hebben opgemaakt. Lokale besturen die nog geen stappen<br />

hebben gezet, zullen hiertoe binnenkort per brief worden aangespoord.<br />

2. Aan elk lokaal bestuur heb ik volgend aanbod gedaan: verspreid over de jaren 2006-2007<br />

krijgt ieder lokaal bestuur (OCMW én gemeente samen) de mogelijkheid om in te schrijven op<br />

een rechtstreekse en op maat gesneden procesbegeleiding met het oog op de realisatie van een<br />

gedragen lokaal sociaal beleidsplan 2008-2013. De procesbegeleiding omvat 50 uur<br />

begeleiding.<br />

Om alle 308 <strong>Vlaams</strong>e besturen deze mogelijkheid te geven, koos ik voor samenwerking met<br />

regionale organisaties en de VVSG. De overeenkomsten met de diverse regionale organisaties<br />

en de VVSG zijn afgesloten en momenteel zijn ze bezig om de overeenkomsten op maat van<br />

ieder lokaal bestuur af te sluiten. Er is nog geen definitieve lijst ter beschikking.<br />

Omdat het een aanbod op maat is, zullen de precieze inhouden van bestuur tot bestuur<br />

verschillen.<br />

3. Er werd een analyse gemaakt van de elementen die in de eerste lokaal sociaal beleidsplannen<br />

zijn opgenomen. Deze analyse gebeurde op basis van de drie elementen die minimaal in het<br />

beleidsplan dienden opgenomen te worden:<br />

� een beschrijving van het stappenplan dat de lokale besturen zullen doorlopen om tot een<br />

lokaal gedragen beleidsplan te komen;<br />

� het tijdspad en de werkwijze om de lokale actoren, het middenveld en de doelgroepen te<br />

betrekken;<br />

� de concrete samenwerkingsafspraken tussen het OCMW- en het gemeentebestuur inzake<br />

het opstellen, het uitvoeren van het lokaal sociaal beleid en de organisatie van een<br />

toereikende sociale dienstverlening.<br />

Deze analyse wordt meegenomen bij het ondersteuningstraject om zo nog beter in te spelen op<br />

de noden en behoeften van de lokale besturen.<br />

4. Ik beschouw het lokaal sociaal beleidsplan voor het lokale bestuur niet als een opgave, maar<br />

als een kans om een coherent lokaal sociaal beleid te bewerkstelligen in de gemeente, in relatie<br />

met alle relevante derde partners en actoren. Dus niet alleen met het Algemeen Welzijnswerk<br />

Hoe die samenwerking met derde partners eruit ziet, is een lokale keuze. Het creëren van een<br />

juridisch kader is dan ook niet aan de orde.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -171-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 145<br />

van 30 maart 2006<br />

van ANNE MARIE HOEBEKE<br />

Residentiële psychiatrie - Wachtlijst<br />

Rechters en advocaten die geregeld geconfronteerd worden met collocaties, stellen vast dat het<br />

bijzonder moeilijk is om voor de patiënt een plaats te vinden in een psychiatrisch ziekenhuis of een<br />

psychiatrishe afdeling van een algemeen ziekenhuis.<br />

1. Wordt er een soort van wachtlijst bijgehouden teneinde een zicht te krijgen op de vraag naar<br />

opname?<br />

Zo ja, hoe groot is die wachtlijst ?<br />

Zo neen, wordt er niet overwogen om een dergelijke wachtlijst aan te leggen, teneinde een zicht te<br />

krijgen op de vraag?<br />

2. Heeft de minister terzake reeds overleg gepleegd met de betrokken federale minister?


-172- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 145 van 30 maart 2006<br />

van ANNE MARIE HOEBEKE<br />

1. Er worden vandaag geen officiële wachtlijsten bijgehouden om een zicht te krijgen op de<br />

vraag naar opnames. Deze gegevens worden niet geregistreerd in de minimale psychiatrische<br />

gegevens.<br />

Het gaat hier over een federale bevoegdheid. Het zou een aanbeveling kunnen zijn deze<br />

informatie te registreren in de minimale psychiatrische gegevens die de residentiële psychiatrie<br />

moet bezorgen.<br />

Wat de gedwongen opnames betreft, moeten de gemachtigde ziekenhuizen al het mogelijke<br />

doen. Verder is het ook mogelijk om tussen de ziekenhuizen onderling wachtdiensten uit te<br />

bouwen. Die wachtdiensten kunnen garanderen dat er zich geen problemen voordoen bij de<br />

plaatsing van gecolloceerden in ziekenhuizen. Ik verwijs naar de initiatieven in de Gentse<br />

regio. De samenwerking tussen vijf ziekenhuizen garandeert een vlotte plaatsing en voorkomt<br />

het ontstaan van wachtlijsten.<br />

Vlaanderen probeert de ziekenhuizen aan te sporen om onderlinge afspraken te maken zodat<br />

de opname van gecolloceerden op een kwaliteitsvolle manier kan verlopen.<br />

2. Ik heb hierover nog geen overleg gepleegd met mijn Federale collega.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -173-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 146<br />

van 6 april 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

KB financiering huisartsenwachtposten - Dra agwijdte<br />

In februari van dit jaar verscheen het koninklijk besluit in verband met de financiering van de<br />

huisartsenwachtposten. Het KB is van toepassing op “posten gesitueerd in het Brussels Hoofdstedelijk<br />

Gewest en in de gemeenten met meer dan 150.000 inwoners in het <strong>Vlaams</strong>e en het Waalse Gewest”.<br />

Dat betekent dat in Vlaanderen alleen Antwerpen en Gent in aanmerking komen. Naast de kwaliteit<br />

van de interventie vormt het “beschikken van een meertalig onthaal” een subsidiecriterium. Over de<br />

taaltoegankelijkheid van de zorg zelf wordt met geen woord gerept.<br />

Een aantal <strong>Vlaams</strong>e huisartsen stelt dat het KB helemaal niet op de <strong>Vlaams</strong>e realiteit is afgestemd,<br />

maar veeleer op de Brusselse taalsituatie en dan niet zozeer de volgens de taalwetgeving verplichte<br />

tweetaligheid, maar de meertaligheid. Het KB impliceert immers dat een wachtpost waar enkel het<br />

onthaal in bijvoorbeeld het Frans, Engels en Arabisch kan gebeuren, aan de financieringscriteria zou<br />

beantwoorden.<br />

Minister Anciaux, bevoegd voor Brussel, stelt dat dit zijn bevoegdheidsdomein overstijgt en dat de<br />

wettelijkheid, de opportuniteit, draagwijdte en impact van dit koninklijk besluit moet worden<br />

ingeschat door de <strong>Vlaams</strong>e minister bevoegd voor Volksgezondheid.<br />

1. Is de minister op de hoogte van dit koninklijk besluit en de bezwaren die ertegen kunnen worden<br />

geopperd?<br />

2. Heeft zij al demarches gedaan in dat verband?


-174- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 146 van 6 april 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

1. Het koninklijk besluit van 13 januari 2006 ’tot vaststelling van de voorwaarden waaronder<br />

een tussenkomst van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en<br />

uitkeringen mag worden verleend aan de huisartsenwachtposten bedoeld in het artikel 56, §4<br />

van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en<br />

uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994’ bepaalt inderdaad in artikel 4, §2, 3° dat<br />

‘tussenkomstaanvragen ingediend door de tussenkomende partijen moeten beschikken over<br />

een meertalig onthaal’.<br />

Met de tussenkomende partijen worden de huisartsenkring of -kringen, de lokale overheid of<br />

overheden en één of meerdere ziekenhuizen bedoeld die een huisartsenwachtpost<br />

organiseren.<br />

De tussenkomstaanvragen hebben betrekking op de financiering van de huisartsenwachtpost<br />

door de ziekteverzekering.<br />

Wat deze voorwaarde om te beschikken over een meertalig onthaal betreft, wordt in de<br />

regelgeving inderdaad noch het Nederlands, noch het Frans expliciet vermeld.<br />

Betreffende de toepassing van deze federale regelgeving in het tweetalig gebied Brussel-<br />

Hoofdstad is de taalwetgeving van toepassing op de ziekenhuizen met een openbaar karakter<br />

en uiteraard op de lokale besturen.<br />

Uit navraag door het <strong>Vlaams</strong> Agentschap Zorg en Gezondheid bij het RIZIV blijkt dat het<br />

alleszins de intentie is van de federale minister om enkel de huisartsenwachtposten in het<br />

tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad die minstens een Nederlands- en Franstalig onthaal<br />

hebben, te beschouwen als beantwoordend aan de voorwaarde van meertalig onthaal.<br />

2. Alhoewel ik geen bevoegdheid heb in deze materie, heb ik het <strong>Vlaams</strong> Agentschap Zorg en<br />

Gezondheid toch gevraagd de zaak te onderzoeken, zodat ik mijn bezorgdheid in verband<br />

met dit onderwerp kan kenbaar maken op het eerstvolgend interministerieel overleg.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -175-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 147<br />

van 12 april 2006<br />

van VERA JANS<br />

Gehandicaptenvoorzieningen - Financiering naar zorggradatie<br />

In de aangenomen met redenen omklede motie bij de Beleidsnota Welzijn, Volksgezondheid en Gezin<br />

2004-2009 werd aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering gevraagd om voor de erkende voorzieningen voor personen<br />

met een handicap een financiering naar zorggradatie te implementeren. (Stuk 93 (2004-2005) – Nr. 3)<br />

De Beleidsbrief 2005-2006 Welzijn, Volksgezondheid en Gezin stelde dat de erkende voorzieningen<br />

in het najaar van 2005 de 17.000 volwassenen cliënten inschalen volgens de nieuw ontwikkelde<br />

typemodules. Deze inschaling is luidens de beleidsbrief noodzakelijk om de verdeling van alle cliënten<br />

te kennen opdat er, binnen een gesloten budget, nieuwe personeelsnormen becijferd zouden kunnen<br />

worden.<br />

1. Wat is de stand van zaken in de voorbereiding van een financiering op basis van zorggradatie?<br />

2. Welke praktische problemen worden terzake eventueel ervaren?<br />

3. Wat is de verdere timing?


-176- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 147 van 12 april 2006<br />

van VERA JANS<br />

1. Eind februari 2006 moesten alle voorzieningen hun cliënten ingeschaald hebben. Vanaf maart is<br />

de studiecel van het <strong>Vlaams</strong> Fonds met de kwaliteitscontrole van de gegevens begonnen. In eerste<br />

instantie werd nagegaan of elke cliënt die moest ingeschaald worden wel degelijk werd<br />

ingeschaald, en of alle noodzakelijke gegevens aan het <strong>Vlaams</strong> Fonds werden bezorgd.<br />

De respons op deze bevraging was zeer goed (meer dan 90%), maar toch zijn er nog aanvullingen<br />

en correcties nodig die nu worden opgevraagd aan de voorzieningen.<br />

Na deze kwantitatieve kwaliteitscontrole zal de studiecel beginnen aan de kwalitatieve controle,<br />

om er zeker van te zijn dat de inschaling correct is verlopen. Ik verwacht dat het <strong>Vlaams</strong> Fonds<br />

tegen eind mei ’06 zal beschikken over alle correcte cliëntgegevens zodat die kunnen gekoppeld<br />

worden aan de personeelsgegevens. Op die manier kunnen nieuwe personeelsnormen ontwikkeld<br />

worden die dan natuurlijk nog via simulaties zullen uitgetest worden.<br />

Tezelfdertijd zijn er ook drie werkgroepen actief die de mogelijke problemen in kaart brengen van<br />

wijzigingen aan het financieringssysteem en hiervoor mogelijke oplossingen zullen aanreiken.<br />

2. De medewerking van de sector aan dit project verloopt zeer vlot. Er is natuurlijk nog wat tijd<br />

nodig om de noodzakelijke analyses te maken.<br />

3. Zoals uit het antwoord op uw eerste vraag blijkt is er nog heel wat analysewerk noodzakelijk. Ik<br />

heb aan de sector, die via de stuurgroep aan het project participeert, beloofd om in de nabije<br />

toekomst een aantal beleidskeuzes te maken die het project meer richting zullen geven waarna we<br />

een operationeel plan kunnen opstellen met een tijdstabel.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -177-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 148<br />

van 12 april 2006<br />

van VERA JANS<br />

Geestelijke gezondheidszorg - Zorgcircuits en netwerken<br />

In het kader van de Interministeriële Conferentie werd een Taskforce Geestelijke Gezondheidszorg<br />

opgericht om een geïntegreerde visie uit te werken met betrekking tot zorgcircuits en netwerken.<br />

In antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 64 van 22 december 2005 deelde de minister mee dat dit<br />

concreet betekent dat er voor 2006 middelen vrijgemaakt worden voor het opstarten van<br />

therapeutische en transversale projecten. Deze projecten zullen een exploratief karakter hebben en zijn<br />

beperkt in de tijd (vooropgestelde looptijd 3 jaar).<br />

Omtrent deze projecten werd een begeleidingscomité samengesteld. Dit begeleidingscomité poogt<br />

tegen eind februari 2006 een consensustekst te bereiken.<br />

De minister gaf tevens aan in Vlaanderen in eerste instantie voor de doelgroep van de volwassenen<br />

met GGZ-stoornissen, de zorgfunctie “activering” vorm te willen geven en te willen erkennen als<br />

onderdeel van een later nog verder uit te bouwen zorgprogramma.<br />

Naar aanleiding hiervan had ik graag volgende vragen gesteld.<br />

1. Wat is de stand van zaken van de werkzaamheden van het begeleidingscomité?<br />

Werd er inmiddels een consensustekst met betrekking tot de projecten met een exploratief karakter<br />

opgesteld? Zo ja, wat is de inhoud?<br />

2. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking op <strong>Vlaams</strong> niveau van<br />

erkenningsnormen voor de zorgfunctie “activering”?<br />

3. Is het de bedoeling dat er in de toekomst financiële middelen worden gekoppeld aan een erkenning<br />

voor de zorgfunctie “activering”?


-178- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 148 van 12 april 2006<br />

van VERA JANS<br />

1. De Interministeriële Conferentie Volksgezondheid heeft in mei 2004 de basisprincipes<br />

goedgekeurd voor het werken in de geestelijke gezondheidszorg met zorgcircuits en -<br />

netwerken.<br />

Een eerste stap daarbij is het uitbouwen van een overlegfunctie tussen de zorgaanbieders op<br />

niveau van een patiënt. Hiertoe worden onder de vorm van een experiment, “therapeutische<br />

projecten” gecreëerd. Daarnaast moet een overlegfunctie worden uitgebouwd op het niveau<br />

van het netwerk. Hiertoe wordt het “transversaal overleg” gecreëerd.<br />

Het Comité voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV keurde in zijn zitting van 27<br />

maart 2006 het voorstel van de overeenkomstencommissie goed: “Experimenteren van het<br />

werken in zorgcircuits en netwerken – De therapeutische projecten” - Basisnota.<br />

Deze basisnota bevat oa:<br />

a) Definiëring van het algemeen kader: doelgroep - doelstellingen - te verwachten<br />

resultaten mogelijke partners - mogelijke samenwerking tussen de partners - wijze van<br />

financiering.<br />

b) Oproep tot projecten: formele vereisten<br />

Kandidaturen voor een erkenning als therapeutisch project, dienen bij het<br />

Verzekeringscomité van het RIZIV ingediend te worden met een<br />

standaardaanvraagformulier, dat momenteel nog niet beschikbaar is. De kandidaturen<br />

moeten aan het Riziv worden overgemaakt, ten laatste 1 maand na de publicatie in het<br />

Staatsblad van het koninklijk besluit dat de therapeutische projecten regelt. Dit besluit<br />

is nog niet gepubliceerd.<br />

c) Principes en criteria m.b.t. de selectie van de projecten.<br />

De selectiecriteria zijn:<br />

- naleven van formele voorwaarden<br />

- evenwicht in de verdeling van de projecten: geografische spreiding - verdeling<br />

over de leeftijdsgroepen en, indien relevant, over de verschillende<br />

psychiatrische problematieken - verdeling m.b.t. het type partners die<br />

samenwerken.<br />

- beoordeling op inhoudelijk vlak van de projecten: essentiële - belangrijke -<br />

bijkomende - aanvullende criteria.<br />

Voor elke categorie van criteria wordt een score berekend. Om geselecteerd te<br />

worden moet een project globaal een resultaat behalen van minstens 60/100.<br />

Bovendien moet een project minstens 24/60 (60%) scoren voor de essentiële<br />

criteria en minstens 18/30 (60%) voor de belangrijke criteria.<br />

- uitsluiting van dubbele erkenning en dus van dubbele financiering.<br />

Het Verzekeringscomité zal, na advies van het Begeleidingscomité, de lijst<br />

goedkeuren van de projecten waarvoor een overeenkomst zal worden afgesloten.<br />

d) Follow-up en wetenschappelijke ondersteuning.<br />

De taken van het begeleidingscomité liggen momenteel stil en er is geen nieuwe vergadering<br />

gepland.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -179-<br />

Al deze informatie is sinds 12 april 2006 terug te vinden op de website van het RIZIV.<br />

2. Op 20 maart 2006 verscheen in het Belgisch Staatsblad het Koninklijk Besluit van 13 maart<br />

tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2001 houdende vaststelling van de regelen<br />

volgens dewelke het budget van financiële middelen, het quotum van verblijfdagen en de prijs<br />

per verblijfdag voor initiatieven van beschut wonen worden bepaald. Hierin werd het budget<br />

voor 'activering' voor de initiatieven beschut wonen (IBW) vastgelegd.<br />

Nadat dit KB was gepubliceerd, werd er in begin meil 2006 een omzendbrief naar alle<br />

<strong>Vlaams</strong>e IBW gestuurd. In deze nieuwe omzendbrief wordt de zorgfunctie ‘activering’ verder<br />

verduidelijkt en geoperationaliseerd. Deze omzendbrief bevat een aantal richtlijnen waaraan -<br />

in de context van de erkenning van het IBW in zijn geheel – gevolg dient te worden gegeven:<br />

- het aantal VTE per IBW<br />

- de inhoud van de functie 'activering'<br />

- het aangaan van samenwerkingsverbanden<br />

- de focus op de inbedding van 'activering' in een samenwerkingsverband BW<br />

- de doelgroep<br />

- de personeelsomkadering<br />

- het activiteitenverslag<br />

- inwerkingtreding.<br />

3 De financiering van de zorgfunctie ‘activering’ staat niet los van de erkenning.<br />

Om na te kunnen gaan op welke wijze de IBW omgaan met de extra middelen voor de<br />

zorgfunctie ‘activering’ dient er een activiteitenverslag gemaakt te worden.<br />

Het is de bedoeling dat in dit activiteitenverslag op een zo transparant mogelijke wijze<br />

aangegeven wordt hoe de zorgfunctie ‘activering’ ingepland is in het individuele IBW en hoe<br />

het mogelijke samenwerkingsverband werkt. Daarnaast kan het voor het eigen IBW een nuttig<br />

zelfevaluatie-instrument zijn. Over de concrete inhoud van het activiteitenverslag zal in de<br />

nabije toekomst een werkgroep met de sector opgericht worden waarin de inhoud verder<br />

geoperationaliseerd wordt.<br />

Ook bij het erkenningsbezoek van het IBW door de inspectie zal de zorgfunctie ‘activering’<br />

meegenomen worden in de bevraging.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -181-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 149<br />

van 12 april 2006<br />

van VERA JANS<br />

Mobiliteitshulpmiddelen - Eénloketfunctie<br />

Vanaf 1 oktober 2005 is een nieuwe en drastisch vereenvoudigde reglementering rond de terugbetaling<br />

van rolstoelen en andere mobiliteitshulpmiddelen van kracht geworden.<br />

Mensen moesten voor de terugbetaling van mobiliteitshulpmiddelen vroeger bij het Riziv aankloppen,<br />

maar soms ook (gedeeltelijk) bij het <strong>Vlaams</strong> Fonds.<br />

Nu is er sprake van één dossier en één loket. Wie voortaan mobiliteitshulpmiddelen (rolstoel,<br />

loophulpmiddel, orthopedische driewieler, …) nodig heeft, hoeft hiervoor nog slechts één aanvraag in<br />

te dienen via één toegangspoort: het loket van het ziekenfonds. Het is de adviserend geneesheer die<br />

voor de meeste aanvragen beslissingsbevoegdheid heeft. Afhankelijk van het gevraagde type van<br />

rolstoel en de eventueel benodigde aanpassingen en hulpstukken, zullen het Riziv of het <strong>Vlaams</strong> Fonds<br />

(een deel) van de kosten dragen. Een eventuele doorverwijzing van Riziv naar <strong>Vlaams</strong> Fonds gebeurt<br />

intern.<br />

Het <strong>Vlaams</strong> Fonds blijft bevoegd voor de aanvraag van een tweede rolstoel, het onderhoud en de<br />

herstelling van rolstoelen en de omgevingsbediening.<br />

1. Het Riziv wees in het verleden een rolstoel hoofdzakelijk toe op basis van medische criteria. Het<br />

<strong>Vlaams</strong> Fonds hanteerde een meer multidisciplinaire benadering en bracht ook functionele criteria<br />

(aard van de woning, leefomstandigheden) in rekening.<br />

Op basis van welke criteria worden in het nieuwe systeem mobiliteitsmiddelen toegewezen?<br />

2. Zijn de procedures en regelgeving van het Riziv en het <strong>Vlaams</strong> Fonds inmiddels op elkaar<br />

afgestemd? Wat is de stand van zaken?<br />

3. Het éénheidsdossier heeft niet enkel tot doel de administratieve rompslomp te beperken, doch ook<br />

de wachttijd voor het verkrijgen van mobiliteitshulpmiddelen te beperken.<br />

a) Werden er in het kader van de wachttijden (behandelingstermijn van een dossier) afspraken<br />

gemaakt met het Riziv?<br />

b) Is reeds na te gaan of de invoering van een éénheidsdossier voor mobiliteitshulpmiddelen een<br />

impact heeft op de wachttijd voor het verkrijgen van deze hulpmiddelen?


-182- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 149 van 12 april 2006<br />

van VERA JANS<br />

1. De criteria waarop in het nieuwe systeem mobiliteitshulpmiddelen worden toegewezen vinden<br />

hun oorsprong in de ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health).<br />

Voor eenvoudiger (en vaak mindere dure) hulpmiddelen volstaat een geneeskundig attest,<br />

voor de andere hulpmiddelen is er nu ook voor het RIZIV een uitgebreide motivering en/of<br />

een multifunctioneel rapport noodzakelijk.<br />

Er is éénvormigheid in benadering door zowel RIZIV als <strong>Vlaams</strong> Fonds.<br />

2. De regelgeving van het <strong>Vlaams</strong> Fonds zal in de loop van 2006 worden aangepast. Actueel is<br />

er desbetreffend overleg met de diverse actoren.<br />

3. a en b<br />

Er zijn nog geen specifieke afspraken gemaakt met het RIZIV.<br />

Dit sluit echter niet uit dat het <strong>Vlaams</strong> Fonds als doelstelling heeft om tegen het najaar van<br />

2006 voor reeds gekende klanten een beslissing te nemen binnen een periode van 30<br />

kalenderdagen na het vervolledigen van de aanvraag.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -183-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 150<br />

van 12 april 2006<br />

van ANNE MARIE HOEBEKE<br />

Geestelijke gezondheidszorg - Senioren<br />

Een kleine 5 % van het huidige cliënteel van de centra voor geestelijke gezondheidszorg bestaat uit<br />

senioren.<br />

De centra voor geestelijke gezondheidszorg erkennen dat senioren een bijzondere doelgroep vormen<br />

die aandacht vragen, maar stellen ook dat het bijzonder moeilijk is deze doelgroep de nodige aandacht<br />

te geven. Ten eerste is daarvoor een specifieke deskundigheid nodig in de vorm van het aantrekken<br />

van deskundigen (geriaters, gerontopsychologen) of het bijscholen van de in dienst zijnde therapeuten.<br />

Bewust een bijzondere doelgroep aanboren is bovendien moeilijk, gelet op de wachtlijsten die reeds<br />

vandaag bestaan bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg. En er zijn ook andere doelgroepen die<br />

aandacht verdienen zoals kinderen, sociaal zwakkeren. Ten slotte ontbreken ook de middelen om de<br />

nodige zorgnetwerken uit te bouwen.<br />

1. Wordt er nagedacht over extra middelen voor de centra voor geestelijke gezondheidszorg met<br />

betrekking tot de doelgroep ouderen?<br />

2. Worden extra middelen uitgetrokken voor het werken met netwerken?<br />

3. Wordt bij de subsidiëring van de centra voor geestelijke gezondheidszorg rekening gehouden met<br />

de nieuwe nood aan mensen met een deskundigheid inzake geestelijke gezondheidszorg voor<br />

senioren?


-184- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 150 van 12 april 2006<br />

van ANNE MARIE HOEBEKE<br />

1. De centra voor geestelijke gezondheidszorg worden gesubsidieerd via een<br />

enveloppenfinanciering. Dit betekent dat de centra zelf kunnen beslissen, rekening houdend<br />

met de lokale noden, welke doelgroepen zij prioritair aanspreken. In het decreet staat<br />

duidelijk dat er bijzondere aandacht moet besteed worden aan kinderen, ouderen en sociaal en<br />

financieel zwakkere personen. Gezien de reeds bestaande druk op de centra (wachtlijsten en<br />

netwerkopdrachten) en gezien er momenteel geen extra middelen voorhanden zijn, is het zo<br />

dat de ouderen behandeld en begeleid worden binnen de volwassenequipes. Enkel de grotere<br />

centra kunnen investeren in een aparte ouderenwerking.<br />

2. Ook hier geldt dat de centra voor geestelijke gezondheidszorg gesubsidieerd worden via een<br />

enveloppenfinanciering en dat zij, tot op zekere hoogte, zelf kunnen beslissen aan welke<br />

netwerken zij participeren.<br />

Het is evenwel zo dat de centra voor geestelijke gezondheidszorg vaak in decreten en federale<br />

wetten aangeduid worden als partner in een bepaald netwerk. Ik verneem van de centra dat<br />

deze druk hoog is. Ik zal in overleg treden met de sector .<br />

Voor de netwerkopdrachten komen er soms federale middelen.<br />

3. Een aanpassing in de subsidiëring werd hiervoor niet voorzien, maar tijdens de audits in de<br />

centra voor geestelijke gezondheidszorg wordt voor de concrete invulling van de<br />

ouderenwerking gestreefd naar een aanvaardbare oplossing. Ik verwacht dat in ieder centrum<br />

minimaal één therapeut zich voldoende kan bijscholen in specifieke problematieken bij<br />

ouderen en dat de verworven kennis overgedragen wordt naar de andere therapeuten in de<br />

volwassenteams.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -185-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 151<br />

van 12 april 2006<br />

van MIEKE VOGELS<br />

Commissie niet-dringend ziekenvervoer - Vertegenwoordiging<br />

Met het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 17.03.2006 richt de <strong>Vlaams</strong>e Regering een<br />

onafhankelijke commissie op die wordt belast met de bepaling, actualisering en voortgangsbewaking<br />

van de minimumkwaliteitseisen voor het niet-dringend liggend ziekenvervoer.<br />

Dit besluit werd samen met de sector voorbereid.<br />

In een vergadering van de ziekenvervoerders op 07.03.2005 onder de leiding van de administratie<br />

Gezondheidszorg werd eensgezind vanuit de sector voorgesteld om in de commissie een<br />

vertegenwoordiger op te nemen van elke dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer die minstens<br />

25.000 ritten per jaar uitvoert, waarbij vervoerders met minder ritten hun dispositief zouden kunnen<br />

samenvoegen om de norm te behalen.<br />

De minister is de consensus van de sector blijkbaar niet gevolgd en voorziet in de vertegenwoordiging<br />

van elke dienst die minimum 50.000 ritten uitvoert. Het is nochtans erg belangrijk dat bij de<br />

uitwerking van minimumkwaliteitseisen ook wordt rekening gehouden met kleinere diensten.<br />

Waarom heeft de minister in het besluit van 17.03.2006 dat een onafhankelijke commissie opricht die<br />

wordt belast met de bepaling, actualisering en voortgangsbewaking van de minimumkwaliteitseisen<br />

voor het niet-dringend liggen ziekenvervoer, geen rekening gehouden met het consensusvoorstel van<br />

de sector?<br />

Waarom wordt maar een vertegenwoordiger voorzien voor elke dienst die 50.000 ritten per jaar<br />

verzorgt in plaats van de door de sector voorgestelde 25.000?<br />

Is de minister van plan om het besluit alsnog aan te passen, zodat rekening wordt gehouden met de<br />

mening van het middenveld?


-186- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 151 van 12 april 2006<br />

van MIEKE VOGELS<br />

De beslissing om van 25.000 ritten per jaar over te stappen naar 50.000 ritten per jaar werd genomen<br />

op basis van praktische argumenten. Een vlotte werking van de onafhankelijke commissie is nodig om<br />

de doelstelling van het decreet inzake het niet-dringend liggend ziekenvervoer te kunnen realiseren.<br />

De ervaring leert dat een te grote omvang van een commissie de werking niet ten goede komt.<br />

Indien alle ambulancediensten met 25.000 ritten per jaar een vertegenwoordiger zouden aanduiden,<br />

zou de Commissie vermoedelijk uit 40 leden bestaan. Dit leek niet gewenst; daarom werd deze norm<br />

opgetrokken tot 50.000 ritten.<br />

Om rekening te houden met de kleinere diensten, is de mogelijkheid gecreëerd dat verschillende<br />

diensten zich groeperen met het oog op de aanduiding van een vertegenwoordiger, voor zover ze<br />

samen de drempel van 50.000 ritten halen. Ik ben van oordeel dat dit een evenwichtige regeling is.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -187-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 153<br />

van 12 april 2006<br />

van JOS STASSEN<br />

Pneumokokkenvaccinatie - Financiële drempel<br />

Op 28 februari ll. maakten de Christelijke Mutualiteiten de cijfers bekend van het aantal<br />

pneumokokkenvaccinaties waarin de mutualiteit tussenkwam.<br />

Van de 6000 kinderen geboren in mei en juni 2005 zijn er ondertussen 3700 of 63 % ingeënt. Kind en<br />

Gezin heeft de vaccinatie opgenomen in haar programma, maar de ouders moeten het dure vaccin van<br />

66,15 euro per dosis wel zelf betalen.<br />

Het is duidelijk dat er een financiële barrière is. Uit de analyse per regio blijkt dat de vaccinatiegraad<br />

het laagst is in de regio’s Antwerpen en Brussel, waar de kansarmoede het grootst is.<br />

Anderhalf jaar na het op de markt brengen is dit pneumokokkenvaccin het voorbeeld van<br />

Matheuseffect in de preventieve gezondheidszorg.<br />

Als minister van Volksgezondheid heeft de minister de volle verantwoordelijkheid inzake preventieve<br />

gezondheidszorg. Verschuilen achter de federale overheid kan dus niet.<br />

1. Wat onderneemt de minister om ervoor te zorgen dat de financiële drempel voor dit<br />

pneumokokkenvaccin van jonge kinderen wordt weggewerkt?<br />

2. Komen er initiatieven om in afwachting van een akkoord over terugbetaling door het Riziv zelf de<br />

veralgemeende vaccinatie in te voeren?


-188- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINITER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 153 van 12 april 2006<br />

van JOS STASSEN<br />

Mieke Vogels stelde op 7 maart 2006 een gelijkaardige vraag om uitleg (nr. 809) over dit thema.<br />

Aangezien er ondertussen geen nieuwe elementen zijn wat de pneumokokkenvaccinatie betreft, zal ik<br />

ook in dezelfde zin antwoorden.<br />

De Christelijke Mutualiteit heeft inderdaad recent cijfers bekendgemaakt over<br />

pneumokokkenvaccinaties bij jonge kinderen. De meeste mutualiteiten voorzien momenteel een<br />

gedeeltelijke financiering van dit vaccin in hun aanvullende ziekteverzekering.<br />

1. Het is niet eenvoudig om de financiële drempel voor het pneumokokkenvaccin voor jonge<br />

kinderen weg te nemen, tenzij door het vaccin gratis ter beschikking te stellen van de<br />

vaccinatoren.<br />

Zowel de Hoge Gezondheidsraad als de <strong>Vlaams</strong>e Vaccinatiekoepel raden aan het vaccin op te<br />

nemen in het basisvaccinatieschema. Dit jaar heb ik dan ook deze vaccinatie laten opnemen in<br />

het aanbevolen vaccinatieschema voor Vlaanderen.<br />

Het vaccin is momenteel nog niet gratis ter beschikking. Indien de federale overheid bereid is<br />

om ook voor het pneumokokkenvaccin het protocolakkoord van 20 maart 2003 toe te passen<br />

(dit regelt een 1/3 tussenkomst van de gemeenschappen en een 2/3 tussenkomst van het RIZIV<br />

voor vaccins opgenomen in het basisvaccinatieschema van de Hoge Gezondheidsraad), dan<br />

ben ik bereid de nodige extra middelen te vragen aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering om dit vaccin<br />

gratis ter beschikking te kunnen stellen. Concreet betekent dit dat het vaccinatiebudget voor<br />

Vlaanderen op jaarbasis verdubbeld moet worden om een volledige vaccinatie met dit vaccin<br />

te voorzien voor alle zuigelingen, mits het protocolakkoord wordt toegepast.<br />

2. De federale overheid heeft volgens mij niet de bedoeling een terugbetaling van dit vaccin te<br />

voorzien bij aankoop van het vaccin op voorschrift. Wel is het de bedoeling dat de federale<br />

overheid het vaccin zou meefinancieren wanneer in de interministeriële conferentie<br />

volksgezondheid afgesproken wordt het op te nemen in het basisvaccinatieschema voor<br />

België. Minister Demotte heeft hiervoor eerst een kosten-effectiviteitsstudie laten uitvoeren<br />

via het Federaal Kenniscentrum voor Gezondheidszorg.<br />

Wanneer de financiële last voor deze vaccins volledig op het <strong>Vlaams</strong>e budget moet komen,<br />

betekent dit dat het vaccinatiebudget drie tot vier maal groter zou moeten zijn op jaarbasis. U<br />

begrijpt wellicht dat dit niet evident is. In tegenstelling tot de situatie van de<br />

meningokokkeninfecties in 2001, is ditmaal niet 1 dosis vereist voor een volledige vaccinatie,<br />

maar vier dosissen. Het vaccin is bovendien fors duurder per stuk dan het<br />

meningokokkenvaccin. Indien de federale overheid bereid is om twee derden van de kostprijs<br />

op zich te nemen, zoals voorzien in het protocolakkoord van 20 maart 2003, dan ben ik bereid<br />

de nodige middelen te vragen aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -189-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 154<br />

van 12 april 2006<br />

van BART MARTENS<br />

Stuivenbergziekenhuis Antwerpen - Bestemming<br />

In Gazet van Antwerpen maakte federaal minister Onkelinx op 9 februari 2006 bekend dat zij de<br />

beslissing genomen heeft om twee gespecialiseerde centra op te richten voor psychiatrisch<br />

gedetineerden, in Gent en in Antwerpen.<br />

Gent heeft hiervoor een locatie gekozen in Wondelgem, aan het eindpunt van De Lijn. Dit betekent dat<br />

het Gentse stadsbestuur De Lijn overtuigd heeft om een deel van hun mogelijk uitbreidingsgebied – in<br />

het Ruimtelijk Structuurplan Gent voorzien als parkzone – aan het stadsbestuur te verkopen. Op deze<br />

gronden kan dan een nieuw gebouw opgericht worden om 250 psychiatrisch gedetineerden onder te<br />

brengen. Aansluitend kan een parkgebied (verder) ontwikkeld worden, waardoor twee woongebieden<br />

op een aangename manier verbonden kunnen worden. Het ruimtelijk uitvoeringsplan voor deze<br />

omgeving moet nog opgemaakt worden, maar het is duidelijk dat de gekozen site niet in een druk<br />

bebouwde woonzone ligt, veeleer aan de rand van de stad, maar wel met de mogelijkheid om het<br />

stadscentrum vlot te bereiken.<br />

Antwerpen heeft een pleidooi gehouden om het bestaande acute ziekenhuis in de woonwijk<br />

Stuivenberg (postnummer 2060) om te bouwen voor de opvang van deze psychiatrisch gedetineerden.<br />

Antwerpen wil daarvoor twee acute ziekenhuizen, met name Stuivenberg en Erasmus vervangen door<br />

een groot nieuw ziekenhuis in het noorden van Antwerpen. Twee voorwaarden moeten evenwel nog<br />

vervuld worden, aldus een persbericht van ZNA (Ziekenhuisnetwerk Antwerpen) van 8 februari 2006:<br />

- de goedkeuring door de federale minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Rudi Demotte<br />

voor de werkingsmiddelen voor de zorg aan deze patiënten. Deze beslissing wordt (aldus het<br />

persbericht) eerstdaags verwacht;<br />

- de beslissing door de <strong>Vlaams</strong>e minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin omtrent het<br />

Zorgstrategisch Plan van ZNA Stuivenberg/Sint-Erasmus. Dat plan voorziet in een integratie van<br />

de ZNA-ziekenhuizen Stuivenberg en Sint-Erasmus op een nog niet nader genoemde plaats. Een<br />

positieve beslissing van de minister hieromtrent zal de fysieke ruimte voor de installatie van de<br />

120 extra bedden mogelijk maken. De beslissing omtrent dit dossier wordt ook binnenkort<br />

verwacht.<br />

Pas na de vervulling van deze voorwaarden zal de raad van bestuur van Ziekenhuisnetwerk Antwerpen<br />

(ZNA) een finale beslissing (kunnen) nemen.<br />

Verder vermeldt de tekst: “Het management van ZNA zou van deze gelegenheid gebruik willen maken<br />

om de psychiatrische infrastructuur op de site ZN Stuivenberg volledig te moderniseren en daarnaast<br />

ruimte te geven aan culturele initiatieven die ook de wijk ten goede zouden komen.


-190- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Deze wijk of beter wijken horen bij de dichtst bebouwde wijken van heel Vlaanderen. Daarnaast is het<br />

belangrijk te weten dat deze wijken (zowel Stuivenberg als Oud-Borgerhout) van oudsher een groot<br />

aantal kwetsbare groepen (allochtonen, nieuwkomers, lage inkomensgroepen…) huisvesten. Het zijn<br />

wijken waar weinig groen is en de groene recreatieve ruimten bevinden zich opnieuw aan de rand van<br />

de wijken. Buurtgroen is slechts beperkt aanwezig.<br />

Deze wijken verdienen initiatieven die een verdere opwaardering ervan ten goede komen. Het mag<br />

gezegd worden dat – vooral aan de rand van de wijk Stuivenberg – reeds een aantal positieve projecten<br />

werden uitgevoerd of startende zijn.<br />

Vraag is echter of het ombouwen van een acuut ziekenhuis tot een instelling voor gedetineerden een<br />

initiatief is dat een positief effect zal hebben op de wijken. Op dit ogenblik vervullen de twee<br />

ziekenhuizen een belangrijke sociale rol voor de wijken.<br />

Daarnaast heeft het ziekenhuis een grote architecturale waarde. Het Stuivenbergziekenhuis is een<br />

gebouw van 1884, gebouwd door architect Baeckelmans. Het was oorspronkelijk een gebouw waarbij<br />

een 8-tal ronde zalen onder andere om hygiënische redenen, met open gangen werden verbonden.<br />

Tussen de gebouwen zijn verschillende groene zones die nu niet toegankelijk zijn voor het publiek. In<br />

de loop van de jaren ’80 werd het gebouw grondig verknoeid door het uit te breiden met smakeloze<br />

nieuwbouw waarin zowel onthaal, psychiatrie als een aantal andere diensten een onderkomen vonden.<br />

Met de keuze om – indien het zorgstrategisch plan wordt goedgekeurd – een nieuw groot ziekenhuis<br />

ter vervanging van de acute ziekenhuizen Stuivenberg en Sint-Erasmus (beide deel van de ZNAziekenhuizen)<br />

te bouwen, kan er veel (ten goede en ten kwade) veranderen.<br />

1. Houdt de minister bij de beslissing m.b.t. het zorgstrategisch plan rekening met bovenvermelde<br />

aspecten?<br />

2. Wordt er, vooraleer een beslissing valt, een sociaal effectenrapport uitgevoerd, waarbij ook<br />

rekening wordt gehouden met het al dan niet inplanten van een afdeling voor forensische<br />

psychiatrie?<br />

Zo ja, zal de minister rekening houden met effecten uit dat sociaal effectenrapport voor de<br />

definitieve goedkeuring van het zorgstrategisch plan?<br />

3. Worden er voorwaarden gesteld om de veiligheid van de bewoners te verzekeren indien toch een<br />

keuze wordt gemaakt voor psychiatrisch gedetineerden?<br />

4. Bestaat de mogelijkheid om het aanwezige groen publiek toegankelijk te maken?<br />

5. Zal de nieuwe bestemming duidelijk zijn, nog voor de gebouwen worden verlaten?<br />

6. Is het niet de hoogste tijd dat er werk wordt gemaakt van de interactieve communicatie met de<br />

omwonenden?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -191-<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 154 van 12 april 2006<br />

van BART MARTENS<br />

1. Bij de beoordeling van een Zorgstrategisch Plan wordt onderzocht welke de verwachte<br />

evolutie is van de zorgbehoeften in de regio en welke gevolgen dit heeft voor de<br />

ziekenhuisinfrastructuur in de komende tien jaar.<br />

Hierbij komen o.a. aan bod:<br />

Het medisch profiel van de aanvrager,<br />

Het bedrijfsprofiel van de voorziening<br />

De huidige infrastructuur<br />

De ligging<br />

De samenwerkingsverbanden<br />

Het aanvragende ziekenhuis beschrijft over deze punten telkens zijn huidige situatie en zijn<br />

toekomstvisie.<br />

Het moet de wenselijkheid en haalbaarheid van zijn toekomstvisie ondersteunen op basis van<br />

een grondige omgevingsanalyse met een projectie van zorgbehoeften en zorgaanbod, een<br />

afstemming op de andere zorgverstrekkers in de relevante invloedssfeer, en een diepgaande<br />

zelfevaluatie van de positie van de initiatiefnemer.<br />

Ook de voorwaarden voor de realisatie van de nagestreefde visie moeten worden verduidelijkt.<br />

In het onderzoek wordt dus aandacht gegeven aan o.a. de financiële toegankelijkheid en<br />

bereikbaarheid. Naast demografische gegevens worden ook socio-economische factoren in<br />

overweging genomen.<br />

Bouwtechnische factoren komen eerder aan bod in de volgende fase namelijk die van het<br />

financieel-technisch plan. In deze fase worden ook de noodzakelijke adviezen van de<br />

bevoegde stadsdiensten in overweging genomen.<br />

2. Er is geen sociaal effectenrapport uitgevoerd. Er werden door de voorziening wel gegevens<br />

verzameld m.b.t. de socio-economische gegevens in de betreffende zorgregio. Het Stuivenberg<br />

/ Sint-Erasmus ziekenhuis gaat, in functie van de aanvullingen die het nog moet maken voor<br />

zijn Zorgstrategisch Plan, een analyse maken van de patiëntenstroom die verwacht wordt bij<br />

wijziging van locatie. Dit zal in overweging genomen worden bij de beslissing terzake.<br />

3. Aangezien het dossier met betrekking tot forensische psychiatrie in Antwerpen nog concreet<br />

moet worden uitgewerkt, kan hierover geen uitspraak worden gedaan. Er kan worden<br />

meegedeeld dat door de federale minister een werkgroep werd opgericht om voorafgaandelijk<br />

een aantal punten uit te klaren zoals functionele en infrastructurele voorwaarden en de<br />

bepaling van de patiëntenprofielen en –programma’s.<br />

Dit lijkt mij noodzakelijk zowel om een efficiënte werking van betreffende ziekenhuizen te<br />

ondersteunen als om de veiligheid van de omwonenden te vrijwaren.<br />

4. Er bestaat geen goedgekeurd Zorgstrategisch Plan en ook geen goedgekeurd masterplan. Het<br />

Stuivenberg / Sint-Erasmus ziekenhuis dient eerst zijn Zorgstrategisch Plan nauwkeuriger te<br />

motiveren.<br />

De strategie die het ziekenhuis voorstelt spitst zich toe op de vraag of de voorziening een<br />

totale nieuwbouw kan realiseren in Antwerpen Noord binnen de Singel.


-192- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Pas na goedkeuring van het Zorgstrategisch Plan kan het ziekenhuis werken aan het<br />

masterplan of financieel-technisch plan.<br />

Het is dus voorbarig om nu uitspraken te doen omtrent de infrastructurele mogelijkheden van<br />

de Stuivenberg campus. Die zullen trouwens ook afhankelijk zijn van het advies van de<br />

bevoegde stadsdiensten, waarbij de architecturale waarde zeker in rekening zal worden<br />

genomen.<br />

5. Voor een efficiënt beleid is het noodzakelijk dat de bestemming van een ziekenhuiscampus<br />

bekend is vooraleer die verlaten wordt. Welke bestemming aan de Stuivenberg campus<br />

gegeven zal worden indien een nieuwe locatie wordt goedgekeurd, is momenteel niet volledig<br />

duidelijk.<br />

6. Interactieve communicatie met de omwonenden is belangrijk voor de bespreking van bvb.<br />

bouwvolumes en toegangswegen en wanneer specifieke doelpopulaties, zoals forensische<br />

psychiatrie, gepland worden.<br />

Voorlopig is dit niet opgenomen in het beslissingskader voor zorgstrategie. Bespreking van het<br />

Zorgstrategisch Plan met de andere zorgvormen uit de zorgregio is daarentegen wel<br />

opgenomen als criterium. Aangezien zorgstrategie vooral gaat over zorgbehoeften en het<br />

antwoord van het ziekenhuis hierop, moet dit vooral worden besproken met de omliggende<br />

zorgaanbieders, en dit in ruime zin.<br />

Het staat de initiatiefnemer vrij om interactieve communicatie met de omwonenden aan te<br />

gaan. Hierdoor kunnen eventuele verschillende scenario’s met betrekking tot bouwwerken<br />

getoetst worden vooraleer een dossier administratief op te starten.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -193-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 155<br />

van 12 april 2006<br />

van TINNE ROMBOUTS<br />

RVT-bedden Antwerpen - Stand van zaken<br />

In de Beleidsnota 2005-2009 nam de minister het engagement op om de voorzieningen die een modern<br />

ouderenbeleid wensen te voeren, aangepast aan de hedendaagse leef- , woon- en zorgbehoeften van de<br />

ouderen, te ondersteunen.<br />

In het voorjaar van 2005 heeft de minister de RVT-bedden die de <strong>Vlaams</strong>e overheid nog in<br />

portefeuille had verdeeld, zodanig dat ieder rusthuis met een RVT-erkenning minstens 25 RVTbedden<br />

kan aanbieden. Verder is het nog wachten op de nieuwe grote RVT-reconversie uit het<br />

Protocol 3. Uit de praktijk blijkt echter nog steeds een tekort aan beschikbare RVT-bedden.<br />

In het kader van deze problematiek had ik van de minister graag een antwoord gekregen op de<br />

volgende vragen.<br />

1. Hoeveel RVT-bedden telt de provincie Antwerpen?<br />

Wat is de evolutie in dit aantal over de periode 1995-2005?<br />

Wat is de verhouding van het aantal RVT-bedden tot het aantal ROB-bedden over de periode<br />

1995-2005?<br />

Wat is de huidige verdeling van deze RVT-bedden naar de aard van het initiatief (VZW, OCMW,<br />

commercieel)?<br />

Hoeveel rusthuisbewoners in de provincie Antwerpen voldoen aan de RVT-criteria, maar worden<br />

slechts met een Riziv-forfait voor een ROB-bed betoelaagd?<br />

2. Hoeveel RVT-bedden ressorteren er onder “Turnhout” als territoriale omschrijving (regionale<br />

stad) in het kader van de zorgregio-omschrijving?<br />

Wat is de evolutie in dit aantal over de periode 1995-2005?<br />

Wat is de verhouding van het aantal RVT-bedden tot het aantal ROB-bedden over de periode<br />

1995-2005?<br />

Wat is de huidige verdeling van deze RVT-bedden naar de aard van het initiatief (VZW, OCMW,<br />

commercieel)?<br />

Hoeveel rusthuisbewoners in “Turnhout” als territoriale omschrijving (regionale stad) voldoen aan<br />

de RVT-criteria, maar worden slechts met een Riziv-forfait voor een ROB-bed betoelaagd?


-194- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

3. Hoeveel RVT-bedden telt de zorgregio Hoogstraten?<br />

Wat is de evolutie in dit aantal over de periode 1995-2005?<br />

Wat is de verhouding van het aantal RVT-bedden tot het aantal ROB-bedden over de periode<br />

1995-2005?<br />

Wat is de huidige verdeling van deze RVT-bedden naar de aard van het initiatief (VZW, OCMW,<br />

commercieel)?<br />

Hoeveel rusthuisbewoners in de zorgregio Hoogstraten voldoen aan de RVT-criteria, maar worden<br />

slechts met een Riziv-forfait voor een ROB-bed betoelaagd?<br />

4. Hoe verhouden respectievelijk de provincie Antwerpen, de territoriale omschrijving regionale stad<br />

“Turnhout” en de zorgregio Hoogstraten zich tot:<br />

a) het totale aantal RVT-bedden in de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap;<br />

b) de algemene verhouding in de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap tussen ROB-bedden en RVT-bedden;<br />

c) het totale aantal rusthuisbewoners in de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap die voldoen aan de RVTcriteria,<br />

maar slechts met een Riziv-forfait voor een ROB-bed worden betoelaagd?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -195-<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 155 van 12 april 2006<br />

van TINNE ROMBOUTS<br />

1. Op 31 december 2005 waren er in de provincie Antwerpen 8.304 erkende RVT-bedden.<br />

Het aantal RVT-bedden en de verhouding tot het aantal erkende rusthuiswoongelegenheden<br />

(ROB) is in de provincie Antwerpen geëvolueerd als volgt (toestand telkens op 31 december):<br />

Jaartal Rusthuiswoongelegenheden Waarvan RVT- Verhouding<br />

(ROB)<br />

bedden RVT/ROB (in %)<br />

1995 14.607 2.760 18,90<br />

1996 15.500 2.804 18,09<br />

1997 15.724 2.920 18,57<br />

1998 16.096 5.087 31,60<br />

1999 16.384 5.052 30,84<br />

2000 16.591 5.913 35,64<br />

2001 16.844 6.772 40,20<br />

2002 16.727 7.682 45,93<br />

2003 16.918 8.266 48,86<br />

2004 17.101 8.258 48,29<br />

2005 17.376 8.304 47,79<br />

De RVT-bedden zijn naar de aard van de initiatiefnemer, op 31 december 2005, verdeeld als volgt:<br />

VZW : 4.292 bedden<br />

OCMW : 3.513 bedden<br />

NV : 268 bedden<br />

BVBA : 231 bedden<br />

Totaal : 8.304 bedden<br />

Uit gegevens van het RIZIV die betrekking hebben op het vierde kwartaal 2004 blijkt dat er in die<br />

periode in de provincie Antwerpen gemiddeld 2.514 bewoners met een RVT-profiel opgenomen<br />

waren in een rusthuiswoongelegenheid zonder RVT-erkenning.<br />

2. Op 31 december 2005 waren er in de Zorgregio Turnhout (bestaande uit 19 gemeenten), op het<br />

niveau van de 14 regionale steden, 1.229 erkende RVT-bedden.<br />

Het aantal RVT-bedden en de verhouding tot het aantal erkende rusthuiswoongelegenheden is in<br />

de Zorgregio Turnhout, als territoriale omschrijving regionale stad, geëvolueerd als volgt (toestand<br />

telkens op 31 december):<br />

Jaartal Rusthuiswoongelegenheden Waarvan RVT- Verhouding<br />

(ROB)<br />

bedden RVT/ROB (in %)<br />

1995 1.866 350 18,76


-196- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

1996 2.143 370 17,27<br />

1997 2.214 403 18,20<br />

1998 2.237 729 32,59<br />

1999 2.299 729 31,71<br />

2000 2.299 881 38,32<br />

2001 2.319 1.020 43,99<br />

2002 2.335 1.153 49,38<br />

2003 2.452 1.220 49,76<br />

2004 2.486 1.220 49,08<br />

2005 2.541 1.229 48,37<br />

De RVT-bedden zijn naar de aard van de initiatiefnemer, op 31 december 2005, verdeeld als volgt:<br />

VZW : 637 bedden<br />

OCMW : 513 bedden<br />

NV : 28 bedden<br />

BVBA : 51 bedden<br />

Totaal : 1.229 bedden<br />

Uit gegevens van het RIZIV die betrekking hebben op het vierde kwartaal 2004 blijkt dat er in die<br />

periode in Turnhout, als territoriale omschrijving, gemiddeld 467 bewoners met een RVT-profiel<br />

opgenomen waren in een rusthuiswoongelegenheid zonder RVT-erkenning.<br />

3. Op 31 december 2005 waren er in de zorgregio Hoogstraten (gemeenten Hoogstraten en<br />

Rijkevorsel) 96 erkende RVT-bedden.<br />

Het aantal RVT-bedden en de verhouding tot het aantal erkende rusthuiswoongelegenheden is in<br />

de Zorgregio Hoogstraten (19 gemeenten) geëvolueerd als volgt (toestand telkens op 31<br />

december):<br />

Jaartal Rusthuiswoongelegenheden Waarvan RVT- Verhouding<br />

(ROB)<br />

bedden RVT/ROB (in %)<br />

1995 167 15 8,98<br />

1996 202 15 7,43<br />

1997 202 15 7,43<br />

1998 202 34 16,83<br />

1999 202 34 16,83<br />

2000 202 53 26,24<br />

2001 202 66 32,68<br />

2002 202 79 39,11<br />

2003 208 93 44,71<br />

2004 208 93 44,71<br />

2005 208 96 46,15<br />

De RVT-bedden zijn naar de aard van de initiatiefnemer, op 31 december 2005, verdeeld als volgt:<br />

VZW : 25 bedden<br />

OCMW : 71 bedden<br />

Totaal : 96 bedden


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -197-<br />

Uit gegevens van het RIZIV die betrekking hebben op het vierde kwartaal 2004 blijkt dat er in die<br />

periode in de Zorgregio Hoogstraten gemiddeld 32 bewoners met een RVT-profiel opgenomen<br />

waren in een rusthuiswoongelegenheid zonder RVT-erkenning.<br />

4. Op 31 december 2005 telde Vlaanderen, inclusief de erkende <strong>Vlaams</strong>e rusthuizen in Brussel,<br />

63.003 bestaande rusthuiswoongelegenheden (ROB), namelijk 62.266 erkende<br />

rusthuiswoongelegenheden én 737 rusthuiswoongelegenheden met als status ‘erkenning in<br />

onderzoek’, waarvan 28.008 woongelegenheden met een RVT-erkenning.<br />

Daarnaast waren er 425 ziekenhuis-RVT-bedden zonder rusthuiserkenning. Op een totale<br />

opvangcapaciteit van 63.428 woongelegenheden in de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap waren er dus<br />

28.433 RVT-erkenningen, hetzij 44,82 % van de totale opvangcapaciteit.<br />

De uitsplitsing van deze cijfergegevens over de gevraagde regio’s geeft, op 31 december 2005, de<br />

volgende resultaten:<br />

Regio’s Erkende<br />

rusthuiswoongelegenheden<br />

(ROB-bedden)<br />

Aantal<br />

erkende<br />

RVT-<br />

bedden<br />

Verhouding<br />

RVT-ROB<br />

(in %)<br />

Aantal RVTgerechtigden<br />

in ROB<br />

Vlaanderen 62.266 28.433 45,66 10.835<br />

Provincie Antwerpen 17.376 8.304 47,79 2.514<br />

Regio Turnhout<br />

(19 gemeenten) 2.541 1.229 48,37 467<br />

Zorgregio Hoogstraten<br />

(2 gemeenten) 208 96 46,15 32


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -199-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 156<br />

van 19 april 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

Vacature Sensoa - Profiel<br />

Sensoa is het <strong>Vlaams</strong> service- en expertisecentrum voor seksuele gezondheid en HIV.<br />

Op de webpagina’s van Sensoa staat een vacature voor een projectcoördinator voor het project<br />

Shalimar, educatieve spelvorm rond relaties, seksualiteit en culturele diversiteit. Het betreft een 80 %<br />

(30 u/week)-tewerkstelling van bepaalde duur voor de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 december<br />

2006.<br />

Het project Shalimar past binnen het programma kinderen, jongeren en hun ouders van Sensoa. De<br />

projectcoördinator zal instaan voor de begeleiding en de coördinatie van de implementatie van een<br />

educatieve spelvorm ter bevordering van de bespreekbaarheid van relaties en seksualiteit in<br />

mulitcultureel samengestelde klassen van de tweede graad.<br />

Naast een beschrijving van de taken en verloning staat bij het gevraagde profiel: “Zelf ‘van allochtone<br />

afkomst’ zijn, ouders of grootouders hebben die naar België migreerden is een pluspunt”.<br />

1. Is de minister op de hoogte van deze gang van zaken?<br />

2. Is er sprake van enige voorkeurbehandeling bij de aanwerving voor personen met het<br />

vooropgestelde profiel (“Zelf ‘van allochtone afkomst’ zijn, ouders of grootouders hebben die naar<br />

België migreerden)?<br />

3. Indien er reeds een aanwerving gebeurde, kan de minister meedelen of het om een kandidaat ging<br />

die beantwoorde aan dat profiel?


-200- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 156 van 19 april 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

1. Ik heb als minister bevoegd voor Gezondheidsbeleid een convenant afgesloten met Sensoa<br />

voor een termijn van vier jaar (2002-2005). Momenteel lopen de besprekingen tussen mijn<br />

kabinet en Sensoa om dit convenant te verlengen. In een convenant worden de opdrachten<br />

die verwacht worden van een vereniging en het budget dat hier tegenover staat,<br />

vastgelegd.<br />

In dit convenant worden geen voorwaarden opgenomen naar het te voeren<br />

personeelsbeleid. Dat is de verantwoordelijkheid van de vereniging. Zij zijn wel verplicht<br />

om jaarlijks als bijlage bij het jaarverslag, hun personeelgegevens weer te geven. Deze<br />

jaarverslagen worden door mijn administratie jaarlijks bekeken, geëvalueerd en besproken<br />

met de vereniging. Zo is een eventuele en/of noodzakelijke bijsturing mogelijk.<br />

Deze informatie zal dus pas bij hun jaarverslag over werkingsjaar 2006 toegevoegd<br />

worden.<br />

2. Bij de aanwerving voor een projectcoördinator voor het project Shalimar is er gewerkt<br />

vanuit het kader ‘instapdiversiteitsplan’. Dit is een initiatief van de minister van<br />

Werkgelegenheid. Het departement voor Werk en Sociale Economie ontplooit heel wat<br />

activiteiten op het domein van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit.<br />

Deze opdracht valt onder de hoede van het team Evenredige Arbeidsdeelname en<br />

Diversiteit (EAD) die dit beleid coördineert en ondersteunt. Verder verzekert de cel de<br />

inhoudelijke, administratieve en financiële voorbereiding opvolging en evaluatie van de<br />

VESOC-actieplannen 'Evenredige arbeidsdeelname en diversiteit'.<br />

Het sluitstuk van het impulsbeleid rond evenredige arbeidsdeelname en diversiteit situeert<br />

zich op het niveau waar daadwerkelijk nieuwe banen worden geschapen: in<br />

ondernemingen, organisaties en lokale besturen. Dit is het domein waar leden van de<br />

kansengroepen op de werkvloer aanwezig zijn of soms via de effecten van een<br />

stimulerend beleid geïntroduceerd worden. Daar worden onder meer verschillende vormen<br />

van diversiteitsplannen voor ingezet en gebruikt. Dit is ook het domein waar aan de<br />

integratie op de werkvloer van de kansengroepen en aan de optimalisering van het HR<br />

beleid in dit verband wordt gewerkt.<br />

Organisaties kunnen onder bepaalde voorwaarden een subsidie verkrijgen voor diverse<br />

soorten plannen.<br />

Een overzicht:<br />

• instapdiversiteitsplannen: subsidies van maximum ½ van de kosten van het plan,<br />

met een plafond van 2.500,00 euro<br />

• diversiteitsplannen: subsidies van maximum 2/3 van de kosten van het plan, met<br />

een plafond van 10.000,00 euro<br />

• clusterdiversiteitsplannen: subsidies van maximum 2/3 van de kosten van elke<br />

gesubsidieerde deelnemende organisatie, met een plafond van 3.000,00 euro<br />

• groeidiversiteitsplannen: subsidies van maximum ½ van de kosten van het plan,<br />

met een plafond van 2.500,00 euro


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -201-<br />

De prioritaire kansengroepen binnen de (instap)diversiteitsplannen zijn allochtonen,<br />

mensen met een arbeidshandicap en ervaren werknemers. In elk instapdiversiteitsplan<br />

willen we dan ook specifieke aandacht voor minstens een van deze categorieën<br />

terugvinden.<br />

In het diversiteitsplan worden allochtonen als volgt beschreven: personen die tot een van<br />

de twee volgende categorieën behoren:<br />

• Categorie a): personen met een sociaal-culturele herkomst van een ander land die<br />

legaal in België verblijven, die al dan niet Belg zijn geworden en die bovendien aan<br />

een van de volgende voorwaarden voldoen:<br />

1) zij of hun ouders zijn in het kader van gastarbeid en volgmigratie naar ons<br />

land gekomen;<br />

2) ze hebben de status van ontvankelijk verklaarde asielzoeker of van<br />

vluchteling verkregen;<br />

3) ze hebben door regularisatie recht op verblijf in België verworven.<br />

• Categorie b): personen die geen burger van de Europese Economische Ruimte zijn of<br />

van wie minstens een van de ouders of twee van de grootouders geen burger van de<br />

Europese Unie zijn.<br />

Om tegemoet te komen aan de voorwaarden gesteld in het instapdiversiteitsplan, is<br />

Sensoa wel actief op zoek gegaan naar iemand van allochtone afkomst. Dit heeft ze<br />

gedaan via onder andere het Jobkanaal.<br />

3. De kandidaat die aangeworven werd, beantwoordt aan het profiel.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -203-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

Vraag nr. 161<br />

van 26 april 2006<br />

van JOKE SCHAUVLIEGE<br />

Beleidsdoelstellingen duurzame ontwikkeling - Initiatieven<br />

In het regeerakkoord staat dat Vlaanderen een bijdrage wil leveren inzake duurzame ontwikkeling.<br />

De minister-president benadrukte in de Beleidsnota Duurzame Ontwikkeling dat het hier een<br />

horizontale bevoegdheid betreft en dat er verwacht wordt dat de verschillende ministers op hun<br />

bevoegdheidsdomein en hun begroting initiatieven nemen op het vlak van duurzame ontwikkeling.<br />

1. Op welke wijze brengt de minister duurzame ontwikkeling tot uitvoering in zijn/haar beleid en<br />

binnen zijn/haar bevoegdheden? Kan de minister een opsomming geven van acties en initiatieven<br />

in dit kader?<br />

2. Welke financiële middelen zijn in de deelbegroting van de minister ingeschreven om deze acties<br />

en initiatieven te realiseren?<br />

3. Hoe verloopt het overleg aangaande deze initiatieven met de coördinerende minister en in welke<br />

mate past dit in een <strong>Vlaams</strong>e Strategie Duurzame Ontwikkeling?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 57, Moerman nr. 66,<br />

Vandenbroucke nr. 166, Vervotte nr. 161, Van Mechelen nr. 146, Anciaux nr. 80, Bourgeois nr.<br />

95, Peeters nr. 432, Keulen nr. 136, Van Brempt nr. 151).


-204- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

INGE VERVOTTE<br />

VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 161 van 26 april 2006<br />

van JOKE SCHAUVLIEGE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door Yves Leterme, minister-president van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regering.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -205-<br />

DIRK VAN MECHELEN,<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -207-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 117<br />

van 21 maart 2006<br />

van ELOI GLORIEUX<br />

Berging laagradioactief afval Mol-Dessel - Vergunningen<br />

De gemeenteraden van Mol en Dessel hebben de eindrapporten MONA en STOLA over de berging<br />

van laagradioactief afval goedgekeurd. De gemeenten Fleurus en Farciennes hebben de berging van dit<br />

kernafval afgewezen.<br />

Dit betekent dat Mol en Dessel de enige opties zijn die vandaag voorliggen.<br />

1. Op welke wijze wordt de <strong>Vlaams</strong>e Regering betrokken bij dit dossier?<br />

2. Moet de <strong>Vlaams</strong>e Regering een bouwvergunning en milieuvergunning afleveren voor de bouw van<br />

een dergelijke kernafvalsite? Zijn hiervoor reeds aanvragen ingediend?<br />

3. Wat is de rol van OVAM in de hele procedure voor de aanduiding en vergunning van een<br />

bergingssite voor laagradioactief afval?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 365) en Van Mechelen (vraag nr.<br />

117)


-208- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />

op vraag nr. 117 van 21 maart 2006<br />

van ELOI GLORIEUX<br />

Het bergen van laagradioactief afval betreft een federale aangelegenheid, die ressorteert onder de<br />

inzake Energie bevoegde minister, in casu dhr. Marc Verwilghen. Om een definitieve oplossing te<br />

vinden voor het Belgisch laagradioactief afval, heeft de NIRAS (de Nationale Instelling voor<br />

Radioactief Afval en Splijtstoffen) eind jaren ’90 verschillende gemeenten gevraagd om na te gaan of<br />

het mogelijk zou zijn betreffend afval op hun grondgebied te bergen.<br />

De gemeente Dessel is in 1999 ingegaan op deze vraag. Begin 2005 keurde de Desselse gemeenteraad<br />

het STOLA-project unaniem goed. Ook in de gemeente Mol werd een analoog traject doorlopen: de<br />

vzw MONA werkte een bergingsproject uit dat goedgekeurd werd door de gemeenteraad.<br />

In Wallonië werd met éénzelfde doel in de gemeenten Fleurus en Farciennes de gezamenlijke<br />

overleggroep PaLoFF opgericht. Recent hebben de gemeenteraden van Fleurus en Farciennes zich<br />

uitgesproken over het bergingsproject. De gemeenteraad van Fleurus heeft tegen gestemd; de<br />

gemeenteraad van Farciennes heeft zich onthouden.<br />

De afgewezen dossiers moeten door de NIRAS worden overgemaakt aan de federale minister. In een<br />

afsluitend rapport voor de federale regering zal de NIRAS een globaal beeld schetsen van de evolutie<br />

van het dossier en de ter zake verder te nemen stappen. Ook de mogelijke financieringswijze van de<br />

sociaal-economische projecten zal in betreffend rapport worden toegelicht.<br />

Met dit rapport zal federaal minister Verwilghen beschikken over de volledige informatie om het<br />

gehele dossier ter bespreking en ter beslissing voor te leggen aan de (federale) regering. De federale<br />

regering zal naar alle waarschijnlijkheid dus geconfronteerd worden met slechts twee mogelijke<br />

bergingsprojecten, één van Dessel en één van Mol. De federale regering dient op basis van betreffende<br />

voorstellen te beslissen waar het laagradioactief afval zal worden geborgen.<br />

1. De <strong>Vlaams</strong>e regering is (nog) niet betrokken bij dit dossier, noch werd er over deze kwestie<br />

reeds overlegd gepleegd tussen federale en de <strong>Vlaams</strong>e regering.<br />

2. Een stedenbouwkundige vergunning en een milieuvergunning zijn vereist voor werken en<br />

handelingen die onder betreffende vergunningsplicht vallen. Thans is, bij afwezigheid van een<br />

concreet dossier, niet duidelijk wat die werken of handelingen zullen of kunnen omvatten.<br />

Anderzijds bestaat op grondgebied van de gemeenten Dessel en Mol een op het gewestplan<br />

aangeduid gebied voor kernenergiebedrijven alwaar een bergingszone voor laagradioactief<br />

afval in principe vergunbaar is. In het gebied zijn overigens reeds analoge vergunningen<br />

afgeleverd, namelijk op 9 maart 2001 voor een opslaggebouw voor laagradioactief niet<br />

geconditioneerd afval (NIRAS) en op 18 april 2002 voor het verbouwen van een hal voor de<br />

verwerking van radioactief niet geconditioneerd afval (NV BELGOPROCESS). Indien de<br />

huidige zone op het gewestplan niet zou volstaan voor de (bijkomende) berging van<br />

laagradioactief afval, is er ter zake desgevallend uiteraard een planningsinitiatief vereist.<br />

3. De OVAM werd door de NIRAS betrokken bij de voorstudie van de voorstellen voor<br />

oppervlakteberging van nucleair afval te Mol en te Dessel, o.m. met het oog op het opstarten


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -209-<br />

van een milieueffectenrapport. De OVAM heeft de voorstellen inzake de berging van nucleair<br />

afval van categorie A getoetst aan de regelgeving inzake stortplaatsen voor niet nucleair afval.<br />

Tevens werd er vanuit het oogpunt afvalbeleid een evaluatie doorgevoerd. De conclusies zijn<br />

vervat in een advies dat op 2 februari 2004 aan de NIRAS werd bezorgd.<br />

De rol van de OVAM in de procedure blijft evenwel beperkt tot een adviserende rol in het<br />

kader van eventuele vergunningsaanvragen die aan de OVAM voor advies zouden worden<br />

voorgelegd. De inbreng van de OVAM beperkt zich daarbij evenwel tot de niet-nucleaire<br />

aspecten. Het beheer en de berging van radioactief afval behoort immers tot de bevoegdheid<br />

van de federale overheid en ressorteert bijgevolg niet onder het <strong>Vlaams</strong>e afvalbeleid.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -211-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 120<br />

van 24 maart 2006<br />

van ELS ROBEYNS<br />

Ontwikkeling woonuitbreidingsgebieden - Stand van zaken<br />

Overeenkomstig omzendbrief RO/2002/03 zijn gemeentebesturen gemachtigd om over de aansnijding<br />

van woonuitbreidingsgebieden te beslissen, vooruitlopend op het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan<br />

en zonder dat daartoe een woonbehoeftestudie vereist is.<br />

Deze omzendbrief is momenteel reeds meer dan drie jaar van toepassing, vandaar mijn vraag naar de<br />

concrete resultaten ervan op het terrein.<br />

1. Hoeveel woonuitbreidingsgebieden werden bij wijze van voorafname op een gemeentelijk<br />

ruimtelijk structuurplan tot op heden reeds ontwikkeld?<br />

2. Hoeveel woonuitbreidingsgebieden zijn bij wijze van voorafname op een gemeentelijk ruimtelijk<br />

structuurplan in ontwikkeling?<br />

3. Om hoeveel bouwkavels in totaliteit en per provincie gaat het hierbij (zoals bedoeld onder 1 en 2)?<br />

4. Werd de “gezonde mix” normale kavels / sociale kavels, zoals vooropgesteld in de flankerende<br />

maatregelen, gerealiseerd en zo ja, hoe?<br />

5. Werd de “gezonde mix” sociale huur- en koopwoningen, zoals vooropgesteld in de flankerende<br />

maatregelen, gerealiseerd en zo ja, hoe?<br />

6. Wat is de kostprijs van dergelijke sociale kavels ten opzichte van de voor de betrokken regio<br />

geldende marktprijzen, uitgedrukt in procenten?<br />

7. In hoeveel gevallen gebeurt de ontwikkeling van de woonuitbreidingsgebieden door openbare<br />

initiatiefnemers, in hoeveel gevallen door private initiatiefnemers en in hoeveel gevallen bij wijze<br />

van gezamelijke initiatieven openbaar/privé?<br />

8. Welke maatregelen werden en worden door de gemeenten genomen teneinde grondspeculaties uit<br />

te sluiten?


-212- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 120 van 24 maart 2006<br />

van ELS ROBEYNS<br />

Wat betreft de dossiers overgemaakt in toepassing van de omzendbrief RO 2002/03 in verband met het<br />

aansnijden van de woonuitbreidingsgebieden met of zonder woningbehoeftestudie houdt mijn<br />

administratie navolgende gegevens bij: gemeente; ligging; oppervlakte en/of aantal woningen vervat<br />

in het project; gunstig geadviseerde projecten. Ter zake is mijn administratie bovendien in essentie<br />

afhankelijk van de gegevens verstrekt door de provinciebesturen aangezien het provinciale niveau in<br />

dergelijke dossiers de eindbeslissing neemt.<br />

Aangezien de in voormelde omzendbrief vervat zijnde procedure er vooral op gericht is om principiële<br />

uitspraken van de betrokken overheden te verkrijgen worden er door mijn administratie dus onder<br />

meer geen gegevens bijgehouden inzake de effectieve projectrealisatie op terrein (afgeleverde<br />

vergunningen of terreincontrole bouwwerken); de bouwheer/projectontwikkelaar/initiatiefnemer; de<br />

verkoop van percelen/grondprijzen; enz.<br />

Gelet op wat voorafgaat kan ik u, in antwoord op uw deelvragen, navolgende antwoorden verstrekken:<br />

1. Er wordt door mijn administratie geen terreinonderzoek uitgevoerd naar effectieve<br />

bebouwing van kwestieuze gronden. Zodoende kunnen de door u opgevraagde gegevens<br />

niet worden verstrekt.<br />

2. Er werden tot op heden aan mijn administratie 142 dossiers ter advies voorgelegd. Van de<br />

inmiddels afgehandelde dossiers (enkele dossiers zijn nog in behandeling) verkregen er 95<br />

een gunstig principieel akkoord.<br />

3. Voor zover dit door mijn administratie kan worden nagegaan vertegenwoordigen de<br />

gunstige dossiers 6.727 woningen. Opgesplitst per provincie kan navolgend benaderend<br />

cijfer worden verstrekt: Antwerpen: 540 woningen; Limburg: 5.468 woningen; Oost-<br />

Vlaanderen: 16 woningen; West-Vlaanderen: 133 woningen; <strong>Vlaams</strong>-Brabant: 570<br />

woningen.<br />

4. ,5. en 7. Er wordt inderdaad een mix nagestreefd, dewelke onder meer via differentiatie<br />

qua kavelgrootte en bebouwingstypologie kan worden gerealiseerd. Ter zake worden<br />

evenwel door mijn administratie geen gegevens bijgehouden. Dit geldt eveneens voor wat<br />

betreft de effectieve realisatie van de beoogde mix op het terrein. Door mijn administratie<br />

wordt ter zake, op basis van het dossier, evenwel systematisch de projectintentie<br />

beoordeeld. In die zin wordt er voorafgaand aan de mogelijke projectrealisatie door mijn<br />

administratie steeds de nodige aandacht besteed aan de kwaliteit van het beoogde project<br />

en de mate waarin de gewenste differentiatie effectief zal worden gerealiseerd. Indien<br />

nodig wordt, zoals voorzien in de omzendbrief, bijkomend advies gevraagd aan de<br />

afdeling Woonbeleid wat betreft het sociale aspect.<br />

6. Zoals gesteld worden er, inzake de verkoopprijzen van de desbetreffende percelen, door<br />

mijn administratie, geen gegevens bijgehouden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -213-<br />

8. Het wordt niet echt zinvol geacht om in dit stadium (aanvraag principieel akkoord) reeds<br />

maatregelen te nemen om grondspeculatie uit te sluiten. De aanvraag van een principieel<br />

akkoord gebeurt immers met het oog op een concreet project zodat speculatie in casu niet<br />

aan de orde is.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -215-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 121<br />

van 24 maart 2006<br />

van JOS DE MEYER<br />

Belasting op inverkeerstelling - Samenwonenden<br />

Personenauto’s, auto’s voor dubbel gebruik, minibussen en motorfietsen zijn onderworpen aan de<br />

belasting op de inverkeerstelling. De belasting is verschuldigd op grond van het vermogen van de<br />

motor uitgedrukt hetzij in fiscale paardenkracht, hetzij in kilowatt.<br />

In het <strong>Vlaams</strong>e gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke gewest is de belasting op de inverkeerstelling<br />

niet verschuldigd bij overdracht tussen echtgenoten of overdracht tussen uit de echt gescheiden<br />

personen ingevolge de echtscheiding, op voorwaarde dat de overdrager voor hetzelfde voertuig reeds<br />

de belasting heeft betaald.<br />

In het Waalse gewest is de belasting op de inverkeerstelling niet verschuldigd bij een overdracht<br />

tussen echtgenoten of wettelijk samenwonenden of overdracht tussen uit de echt gescheiden personen<br />

ingevolge de echtscheiding of de beëindiging van wettelijke samenwoning, op voorwaarde dat de<br />

overdrager voor hetzelfde voertuig reeds de belasting heeft betaald.<br />

Blijkbaar is er een anomalie in de teksten van het decreet van 24 mei 2002 m.b.t. de samenwonenden<br />

in Vlaanderen.<br />

Wordt deze anomalie rechtgezet?


-216- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 121 van 24 maart 2006<br />

van JOS DE MEYER<br />

Artikel 5 van het <strong>Vlaams</strong> decreet van 24 mei 2002 tot wijziging van de artikelen 98 en 100 van het<br />

Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (WIGB) (B.S. 9 juli 2002) heeft<br />

aan artikel 100 WIGB een tweede paragraaf toegevoegd waardoor de Belasting op Inverkeerstelling<br />

(BIV) niet verschuldigd is als zij het gevolg is van een overdracht tussen echtgenoten of een<br />

overdracht tussen uit de echt gescheiden personen ingevolge de echtscheiding, op voorwaarde dat de<br />

overdrager voor ditzelfde voertuig, luchtvaartuig of boot reeds de belasting heeft betaald.<br />

De memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet geeft hiervoor de ratio legis. Volgens de<br />

(toenmalige) vigerende wetgeving was de BIV verschuldigd door de natuurlijke of rechtspersoon die<br />

vermeld is op de voornoemde documenten op het ogenblik van de eerste inverkeerstelling op de<br />

openbare weg van het wegvoertuig of van het eerste gebruik van het luchtvaartuig of de boot door<br />

deze natuurlijke of rechtspersoon. Bij een overdracht tussen echtgenoten al dan niet in het kader van<br />

een overlijden of echtscheiding stelt zich dus een probleem van “dubbele heffing”, vermits de BIV<br />

voor hetzelfde vervoermiddel, op grond van de (toenmalige) vigerende wetgeving betaald moest<br />

worden door de overnemende echtgenoot. Aldus wordt een voertuig binnen het kader van een<br />

huwelijksgemeenschap tweemaal belast. Deze “dubbele heffing” wordt door het ontworpen artikel<br />

ongedaan gemaakt.<br />

De Waalse Regering heeft in 2002 een gelijkaardige tekst bij ontwerp van decreet voorgelegd aan het<br />

Waals <strong>Parlement</strong>. Tijdens de bespreking van het ontwerp van decreet in het Waals <strong>Parlement</strong> werd een<br />

amendement ingediend waardoor de uitschakeling van de dubbele belasting tussen echtgenoten werd<br />

uitgebreid tot wettelijk samenwonenden (Parl. St., Waals Parl., 2001-2002, stuk 356/3).<br />

Onder wettelijk samenwonende, in de zin van het decreet van het Waals Gewest, wordt begrepen de<br />

persoon die op de dag van de nieuwe inschrijving met de houder van de vroegere inschrijving<br />

samenwoonde en die met hem een verklaring van wettelijke samenwoning afgelegd had<br />

overeenkomstig de bepalingen van boek III, titel Vbis van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering<br />

van twee personen die in hierboven bedoelde zin samenwonen, die vader en zoon of dochter, moeder<br />

en zoon of dochter, broers en/of zusters, oom en neef of nicht, en tante, neef of nicht zijn, voor zover<br />

de verklaring van wettelijke samenwoning ontvangen werd meer dan een jaar vóór de datum van de<br />

nieuwe inschrijving. Onder “beëindiging van de wettelijke samenwoning“ wordt begrepen het einde<br />

van de toestand van wettelijk samenwonenden na een verklaring van beëindiging van de wettelijke<br />

samenwoning, die afgelegd is overeenkomstig artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek.<br />

In de verantwoording bij dit amendement wordt verwezen naar het Waals decreet van 14 november<br />

2001 betreffende de successierechten tussen wettelijk samenwonenden. De omschrijving van<br />

samenwonenden waarvoor in Wallonië het voordelige tarief successierechten geldt - dat ook van<br />

toepassing is voor verkrijgingen in rechte lijn of tussen echtgenoten - stemt inderdaad overeen met de<br />

definitie van samenwonenden opgenomen in artikel 100 van het WIGB.<br />

In uw vraag stelt u dat er een anomalie bestaat in de teksten die van toepassing zijn in het <strong>Vlaams</strong><br />

Gewest. Ik zou u hierbij toch het volgende willen meegeven ter overweging.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -217-<br />

In Vlaanderen is de categorie van samenwonenden die inzake successierechten met echtgenoten<br />

worden gelijkgeschakeld veel ruimer dan in Wallonië. Niet alleen de wettelijk samenwonenden in de<br />

zin van het Burgerlijk Wetboek - en dit zonder uitzonderingen inzake eventuele verwantschap en<br />

zonder termijn waarbinnen het samenwoningscontract moet zijn afgesloten - maar ook feitelijk<br />

samenwonenden - die gedurende tenminste één jaar ononderbroken met de erflater samenwonen en er<br />

een gemeenschappelijke huishouding mee vormen - komen voor de gelijkschakeling in aanmerking.<br />

Zoals de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger merkt zijn <strong>Vlaams</strong>e samenwoners aan een véél gunstiger<br />

regeling inzake successierechten onderworpen.<br />

Indien het <strong>Vlaams</strong> Gewest de overdrachten tussen wettelijk samenwonenden zou vrijstellen van BIV,<br />

moeten we ons afvragen of dit - naar analogie met de successierechten - ook dient voorzien te worden<br />

voor de feitelijk samenwonenden.<br />

Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord kan dan weer de vraag gesteld worden naar de<br />

technische uitvoerbaarheid van dit principe. De verklaring van wettelijke samenwoning wordt<br />

geregistreerd in het rijksregister, de administratie kan dit dus perfect nagaan en al dan niet de<br />

vrijstelling toekennen. Maar voor feitelijk samenwonenden bestaat deze registratie niet. Met de<br />

federale administratie zou dus moeten bekeken worden hoe de feitelijke samenwoning –en de<br />

beëindiging daarvan- aan de administratie ter kennis kan worden gebracht.<br />

De huidige vrijstelling bestaat in Vlaanderen in geval van een overdracht tussen uit de echt gescheiden<br />

personen ingevolge de echtscheiding. In Wallonië bestaat de vrijstelling ook in geval van de<br />

beëindiging van een wettelijke samenwoning na een verklaring van beëindiging van de wettelijke<br />

samenwoning, die afgelegd is overeenkomstig artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek. Dit<br />

principe kan je maar heel moeilijk toepassen op feitelijk samenwonenden. Hoe kunnen feitelijk<br />

samenwonenden aantonen dat het hun bedoeling is om aan hun samenwoningsrelatie effectief een<br />

einde te maken ? Kan de inschrijving in het bevolkingsregister op een ander adres volstaan om een<br />

vrijstelling van BIV toe te kennen ?<br />

Ik wens toch ook nog op te merken dat er vandaag (nog) geen wettelijk erfrecht bestaat voor<br />

samenwonenden. Het eigendomsrecht over het voertuig wordt dus bij overlijden van één der partners<br />

niet van rechtswege overgedragen aan de andere partner. Ik weet ook niet of het zo evident is dat bij<br />

het einde van een samenwoningsrelatie – anders dan bij overlijden - het voertuig van de ene op de<br />

andere partner wordt overgedragen.<br />

Uiteraard ben ik als minister van Financiën bekommerd om de budgettaire gevolgen van eventuele<br />

voorstellen terzake. Voor een overdracht tussen wettelijk samenwonenden komt het mij voor dat het<br />

mogelijk moet zijn een budgettaire inschatting te maken van de gesuggereerde gelijkschakeling met<br />

gehuwden. Maar deze budgettaire inschatting lijkt mij zeer moeilijk te maken wanneer het over<br />

feitelijk samenwonenden gaat, omdat er uiteraard geen gegevens beschikbaar zijn over het het aantal<br />

van deze relaties dat een einde neemt, gepaard gaand met een overdracht van een motorvoertuig.<br />

Als conclusie wil ik dan ook stellen dat het mij momenteel niet opportuun lijkt de vrijstelling van BIV<br />

die vandaag geldt voor overdrachten tussen echtgenoten uit te breiden tot overdrachten tussen<br />

samenwonenden. Al zal ik mij uiteraard schikken naar de wijsheid van het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -219-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 123<br />

van 24 maart 2006<br />

van VEERLE HEEREN<br />

Bouw- en verkavelingsvergunningen - Watertoets<br />

Bepaalde regelgevingen van andere beleidsdomeinen zoals Leefmilieu hebben een belangrijke impact<br />

op de geldende regelgeving Ruimtelijke Ordening. Het duinendecreet is hiervan een expliciet<br />

voorbeeld. Recentelijk is er het decreet integraal waterbeleid, met de watertoets. In uiterste gevallen<br />

kan een bouw- of verkavelingsvergunning in woongebied of woonuitbreidingsgebied worden<br />

geweigerd.<br />

In het licht van bovenvermelde problematiek en de interactie tussen de ruimtelijke ordening en<br />

sectoriële regelgeving, wil ik graag aan de minister volgende vragen stellen.<br />

1. Hoeveel aanvragen van verkavelingsvergunningen werden tot dusver geweigerd op grond van de<br />

watertoets?<br />

2. Hoeveel hectaren bouwgebied (woonzone) of woonuitbreidingsgebied ligt in van nature<br />

overstroomd en recentelijk overstroomd gebied, of in gemodelleerd overstromingsgebied?<br />

3. Hoeveel bouwvergunningen werden geweigerd op grond van het decreet integraal waterbeleid?<br />

4. Voor het vrijwillig verdelen van een grond in twee of meer kavels, om ten minste één van deze<br />

kavels te verkopen of te verhuren voor meer dan negen jaar, een erfpacht of opstalrecht te<br />

vestigen, is ook een verkavelingsvergunning vereist.<br />

Worden de bouwaanvragen die op een verkavelingsakkoord teruggaan, evenzeer door vermelde<br />

regelingen en decretale bepalingen gevat?


-220- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 123 van 24 maart 2006<br />

van VEERLE HEEREN<br />

1. Betreffend gegeven wordt door mijn administratie niet statistisch bijgehouden. Zodoende kan op<br />

betreffende deelvraag geen eenduidig antwoord worden verstrekt. Teneinde u alsnog van<br />

antwoord te kunnen dienen werd ter zake via de afdeling Stedenbouwkundige Vergunningen van<br />

mijn administratie een rondvraag georganiseerd bij de cellen Ruimtelijke Ordening van de<br />

provinciale afdelingen ROHM. Naar verluidt zou er slechts één geval, waarbij een<br />

verkavelingsvergunning op die basis werd geweigerd, bekend zijn.<br />

2. Het aantal hectaren met gewestplanbestemming woongebied en woonuitbreidingsgebied betreft<br />

227.460 ha. Hiervan is 6.094 ha (2,68 %) en 393 ha (0,17 %) respectievelijk gesitueerd in<br />

recent overstroomd gebied en gemodelleerd overstromingsgebied.<br />

3. Betreffende informatie wordt evenmin door mijn administratie statistisch bijgehouden. Noteer<br />

ter zake bovendien dat mijn administratie de rechtstreeks door de gemeenten geweigerde<br />

dossiers niet nakijkt. Voormelde rondvraag leert dat het per provinciale ROHM-afdeling over<br />

maximaal een vijftal geweigerde dossiers gaat. Veelal worden in casu achteraf nieuwe<br />

bouwaanvragen ingediend dewelke voorzien in aangepaste plannen ingediend en die naar<br />

verluidt, op basis van de aangepaste plannen, veelal wél worden vergund.<br />

4. Het decreet integraal waterbeleid maakt, bij de toepassing van de watertoets, geen onderscheid<br />

tussen gronden gesitueerd in of buiten verkavelingen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -221-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 124<br />

van 24 maart 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

Regionale woonbehoeftestudies - Stand van zaken<br />

De omzendbrief RO/2002/03 van 25 oktober 2002 bepaalt de criteria waaronder<br />

woonuitbreidingsgebieden al dan niet met woonbehoeftestudie kunnen worden ontwikkeld.<br />

Deze omzendbrief werd opgesteld in de nasleep van het zogenaamde “Zomerakkoord” van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regering (2002). Daarin werd het ontwikkelen van woonuitbreidingsgebieden zonder<br />

woonbehoeftestudie vlotter mogelijk gemaakt, weliswaar onder bepaalde voorwaarden. De eerste<br />

reeks voorwaarden is opgenomen in de omzendbrief zelf, en betreft flankerende voorwaarden naar<br />

inbreiding, mobiliteit, watergevoeligheid van het gebied enzovoort. Een tweede voorwaarde,<br />

opgenomen in het zomerakkoord, betrof het opmaken van zogenaamde regionale<br />

woonbehoeftestudies, op niveau van bijvoorbeeld een gerechtelijk arrondissement of een<br />

intercommunaal werkingsgebied.<br />

1. Hoeveel woonuitbreidingsgebieden (uitgedrukt in aantal projecten en hectare) zijn sinds de<br />

omzendbrief gerealiseerd zonder woonbehoeftestudie? Wie waren hier de (categorieën van)<br />

ontwikkelaars, en in welke verhouding?<br />

2. Hoeveel regionale woonbehoeftestudies werden sinds 2002 gerealiseerd?<br />

Door wie en voor welke regio’s?<br />

Onderneemt de minister nog beleidsstappen voor die regio’s waar geen regionale woonbehoefteinschatting<br />

bestaat?


-222- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 124 van 24 maart 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

1. Er werden tot op heden aan mijn administratie 142 dossiers ter advies voorgelegd. Van de<br />

inmiddels afgehandelde dossiers (enkele dossiers zijn nog in behandeling) verkregen er 95 een<br />

gunstig principieel akkoord. Voor zover dit door mijn administratie kan worden nagegaan<br />

vertegenwoordigen de gunstige dossiers 6.727 woningen.<br />

Aangezien de in voormelde omzendbrief vervat zijnde procedure er vooral op gericht is om<br />

principiële uitspraken van de betrokken overheden te verkrijgen worden er door mijn administratie<br />

onder meer geen gegevens bijgehouden inzake de bouwheer/projectontwikkelaar/initiatiefnemer.<br />

2. Het opstellen van een regionale woonbehoefte is enkel voorzien in het zogenaamde ‘luik één’ van<br />

betreffende omzendbrief. Uit de dossiers blijkt dat er tot op heden slechts een tweetal gemeenten<br />

dit spoor hebben gevolgd. Het gros kiest voor de verkorte procedure van het principieel akkoord<br />

(het zogenaamde ‘luik twee’ van betreffende omzendbrief).<br />

Een woonbehoeftenonderzoek moet overigens sowieso opgesteld worden in het kader van de<br />

opmaak van het gemeentelijk ruimtelijke structuurplan. In het gemeentelijk ruimtelijk<br />

structuurplan worden de lokale woonbehoeften afgetoetst met de provinciale ‘taakstellingen’ of de<br />

provinciale woonbehoeften en met de doelstellingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.<br />

Dat Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen bevat prognoses voor Vlaanderen, de provincie en de<br />

arrondissementen. U vindt ze terug in het informatief deel van het Ruimtelijk Structuurplan<br />

Vlaanderen.<br />

Momenteel wordt in het kader van de evaluatie en de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan<br />

Vlaanderen een nieuw woonbehoeftenonderzoek uitgevoerd. Daarbij zullen eveneens resultaten<br />

tot op arrondissementeel niveau beschikbaar zijn. Betreffende resultaten worden evenwel pas eind<br />

2006 verwacht, wanneer het lopende onderzoek, uitgevoerd door het Kenniscentrum Duurzaam<br />

Woonbeleid, is afgerond.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -223-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 126<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />

In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />

Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />

1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />

openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />

van zaken in 2006?<br />

2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />

in dezelfde periode?<br />

4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />

hieromtrent?<br />

6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />

7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />

8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />

9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />

Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />

81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)


-224- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIEN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 126 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -225-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 127<br />

van 28 maart 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

Onbebouwde percelen in woongebieden - Stand van zaken<br />

Het decreet RO bepaalt in artikel 193 dat gemeenten aan vijf voorwaarden moeten voldoen om<br />

volledig autonome beslissingsbevoegdheid te krijgen inzake bouwvergunningen: het beschikken over<br />

een goedgekeurd ruimtelijk structuurplan, een stedenbouwkundig ambtenaar, een conform verklaard<br />

plannenregister, een vastgesteld vergunningenregister en een inventaris van de niet-bebouwde<br />

percelen. Deze voorwaarden moeten tegen 1 mei 2007 ingevuld zijn.<br />

Voor het einde van het vijfde jaar na inwerkingtreding van het decreet dient de <strong>Vlaams</strong>e Regering vast<br />

te stellen welke gemeenten nog niet voldoen aan deze vijf voorwaarden.<br />

Op www.vlaanderen.be/ruimtelijkeordening staat de lijst met gemeenten die al dan niet aan de vijf<br />

voorwaarden beantwoorden. Zo beschikken 146 op 308 gemeenten over een inventaris van<br />

onbebouwde percelen (stand van zaken 21/02/2006). De eventuele toegankelijkheid van het register<br />

voor het publiek blijkt evenwel niet uit deze lijst.<br />

1. Is de lijst van de gemeenten die niet voldoen aan de vijf voornoemde voorwaarden officieel door<br />

de <strong>Vlaams</strong>e Regering vastgesteld? Zo ja, wanneer en welke gemeenten zijn officieel opgenomen<br />

in deze lijst?<br />

2. Wat het register van onbebouwde percelen betreft: kan de minister op basis van de beschikbare<br />

inventaris (146 gemeenten) een overzicht geven van het aantal percelen dat nog niet bebouwd is<br />

binnen bestaande woongebieden?<br />

3. Bij hoeveel en welke gemeenten is het register van niet-bebouwde percelen ook toegankelijk voor<br />

de inwoners van de gemeente?


-226- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAM MINISTER VAN FINANCIEN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 127 van 28 maart 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

1. De lijst van de gemeenten die niet voldoen aan de vijf zogenaamde ‘ontvoogdingsvoorwaarden’,<br />

bedoeld in artikel 193, § 3 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de<br />

ruimtelijke ordening werd tot op heden niet officieel vastgesteld, omdat er intussen, m.b.t. de nietontvoogde<br />

gemeenten, in permanent overleg met mijn administratie, een opvolgingstraject<br />

(schriftelijke bevraging gemeentebesturen, vergaderingen op niveau gemeenten met en op verzoek<br />

van de afdelingshoofden van de provinciale afdelingen ROHM, enz.) werd uitgestippeld, dat<br />

regelmatig wordt bijgestuurd. Algemeen bekend is evenwel dat er heden zes gemeenten effectief<br />

aan de vijf ‘ontvoogdingsvoorwaarden’ voldoen, met name de gemeenten Avelgem, Denderleeuw,<br />

Hoogstraten, Stabroek, Zwevegem en Vilvoorde.<br />

2. Op 31 maart 2006 waren er 148 gemeenten die effectief beschikken over een goedgekeurd register<br />

onbebouwde percelen. De centrale verwerking (de opname in de masterdatabank) van de<br />

gemeentelijke gegevens gebeurt driemaandelijks.<br />

In de centrale databank van alle gemeentelijke registers werden 166.715 percelen geregistreerd<br />

m.b.t. 143 gemeenten (situatie op 1 januari 2006). Betreffende gegevens zijn gesitueerd in<br />

woongebied, woongebied met cultureel, historische en/of esthetische waarde, woongebied met<br />

landelijk karakter, woongebied met landelijk karakter en cultureel, historische en/of esthetische<br />

waarde, woonparkgebied, woonuitbreidingsgebied, woon- en industriegebied, woon- en<br />

parkgebied, gebied voor service-residentie, gebied voor stedelijke ontwikkeling, reservegebied<br />

voor woonwijken, woonreservegebied of uitbreidingsgebied voor stedelijke functies.<br />

Inzake voormeld cijfergegeven (166.715 percelen) dienen evenwel navolgende bedenkingen te<br />

worden geformuleerd:<br />

- er dient voorbehoud te worden gemaakt inzake de mogelijke onvolledige en inconsistente<br />

gegevensinvoer; de inventaris bouwt immers verder op de gegevens die door de gemeenten<br />

worden aangereikt; er werd dan ook geen onderzoek uitgevoerd naar de betrouwbaarheid van<br />

betreffende gemeentelijke gegevens;<br />

- de inventarisatie is gebeurd op basis van verouderde gegevens (hoofdzakelijk uit de periode<br />

1998-1999), dewelke niet steeds werden geactualiseerd; vermoedelijk is een deel van betreffende<br />

gronden intussen reeds bebouwd; dit wordt bevestigd op basis van recentere kadastrale kaarten;<br />

- niet alle geïnventariseerde gronden zijn effectief bebouwbaar; de oorzaken zijn legio (bouwtechnische<br />

redenen, praktische haalbaarheid, ligging, perceelsomvang, ontsluitbaarheid, …).<br />

- ingesloten percelen zijn niet noodzakelijk bruikbaar; de mate dat ingesloten percelen kunnen<br />

worden aangesneden (o.a. het feit dat deze percelen al dan niet ontsluitbaar zijn evenals het feit of<br />

het al dan niet ruimtelijk wenselijk en financieel haalbaar is om deze ingesloten percelen aan te<br />

snijden) betreft een vraag die op gemeentelijk niveau dient te worden onderzocht;


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -227-<br />

- er werd evenmin een afweging gemaakt, of de nog onbebouwde (delen van)<br />

woonuitbreidingsgebieden ook in de toekomst, vanuit het oogpunt ruimtelijk oogpunt, al dan niet<br />

kunnen worden bebouwd.<br />

3. Door mijn administratie worden er geen gegevens bijgehouden inzake gemeenten die hun register<br />

van de onbebouwde percelen vrij consulteerbaar maken voor de inwoners van de gemeente of<br />

derden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -229-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 128<br />

van 28 maart 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

Gemeentelijke heffing niet-bebouwde percelen - Stand van zaken<br />

Het decreet RO bepaalt in artikel 143 dat gemeenten – behoudens enkele uitzonderingen – een heffing<br />

kunnen instellen op niet-bebouwde percelen in woongebieden, al dan niet gelegen in een nietvervallen<br />

verkaveling.<br />

1. Hoeveel en welke gemeenten hebben een gemeentelijk reglement waarin in een heffing wordt<br />

voorzien op niet-bebouwde percelen in woongebieden?<br />

Bij welke gemeenten gaat het om een in de tijd progressieve heffing?<br />

2. Hoeveel en welke gemeenten hebben een gemeentelijk reglement waarin in een heffing wordt<br />

voorzien op niet-bebouwde percelen in niet-vervallen verkaveling?<br />

Bij welke gemeenten gaat het om een in de tijd progressieve heffing?


-230- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 128 van 28 maart 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

Uit contacten met de gemeentebesturen blijkt dat bepaalde gemeenten het gemeentelijk register van de<br />

onbebouwde percelen aanwenden om belastingen op niet-bebouwde percelen te heffen.<br />

Noch ikzelf, noch mijn administratie oefent een decretaal geregeld goedkeuringstoezicht op de<br />

desbetreffende gemeentelijke reglementen uit. Er geldt voor gemeenten dan ook geen verplichting om<br />

mijn administratie een afschrift van betreffende specifieke regelgeving te bezorgen. In die optiek is<br />

het mij volkomen onmogelijk uw vraag accuraat te beantwoorden.<br />

Dienaangaande ben ik dan ook zo vrij u te verwijzen naar de informatie dewelke ter zake d.d. 9 maart<br />

2006 namens de VVSG werd verstrekt in de Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw,<br />

Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed van het <strong>Vlaams</strong><br />

parlement, meer specifiek naar aanleiding van de hoorzitting inzake de problematiek ‘beschikbaarheid<br />

van betaalbare bouwgronden’.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -231-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 130<br />

van 30 maart 2006<br />

van ELS ROBEYNS<br />

Gemeentelijke structuurplannen en RUP’s - Stand van zaken<br />

Graag vernam ik een stand van zaken van de gemeentelijke structuurplannen en ruimtelijke<br />

uitvoeringsplannen (RUP).<br />

1. Hoeveel steden en gemeenten in Vlaanderen, opgesplitst per provincie, hebben op dit ogenblik<br />

reeds een goedgekeurd structuurplan, dit wil zeggen een structuurplan dat alle bij decreet<br />

opgelegde fasen doorlopen heeft?<br />

2. Hoeveel van die gemeenten, die een goedgekeurd structuurplan hebben, zijn er al begonnen met<br />

ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s)? Met andere woorden, hoeveel RUP’s zijn er in totaal in<br />

Vlaanderen op dit ogenblik reeds goedgekeurd, die ook de volledig bij decreet vastgelegde<br />

procedure doorlopen hebben?<br />

3. Graag zo mogelijk ook de opsplitsing van deze gemeentelijke structuurplannen en RUP’s per<br />

provincie, per stad/gemeente en per thema (bjvoorbeeld zonevreemd; buitengebied; stedelijk<br />

gebied; bedrijventerreinen; …).


-232- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 130 van 30 maart 2006<br />

van ELS ROBEYNS<br />

Voorafgaandelijk wens ik uw aandacht te vestigen op het feit dat het in het kader van de subsidiariteit<br />

aan de bestendige deputaties van de vijf <strong>Vlaams</strong>e provincies toekomt om te beslissen over zowel de<br />

gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen (GRS) als de gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />

(GRUP). Het <strong>Vlaams</strong> gewest vervult ter zake énkel een eerder adviserende taak. Elke verdere<br />

kwalitatieve interpretatie of opdeling van de hierna opgegeven globale gegevens, waarover mijn<br />

administratie beschikt, dient dan ook in de eerste plaats door de provinciebesturen te geschieden.<br />

1. Van de 308 steden en gemeenten beschikken er, op 3 april 2006, 106 (34,4%) over een<br />

goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Per provincie is de verdeling als volgt:<br />

naam provincie aantal goedgekeurde GRS relatief aantal<br />

Antwerpen 29 41,4 %<br />

Limburg 16 36,4 %<br />

Oost-Vlaanderen 26 40,0 %<br />

<strong>Vlaams</strong>-Brabant 12 18,5 %<br />

West-Vlaanderen 23 35,9 %<br />

2. en 3. Van de gemeenten die begonnen zijn met de opmaak van gemeentelijke ruimtelijke<br />

uitvoeringsplannen worden er door mijn administratie geen afzonderlijke statistieken<br />

bijgehouden, omwille van het feit dat betreffend gegeven, door mijn administratie, veelal niet<br />

gekend is. De gemeenten die aan een GRUP beginnen hoeven dit immers niet onmiddellijk<br />

aan mijn administratie te melden. Zodoende wordt mijn administratie veelal pas van betreffend<br />

initiatief op de hoogte gesteld naar aanleiding van de plenaire vergadering.<br />

Wat het thematisch aspect betreft zijn er gemeenten die verschillende GRUP’s binnen<br />

éénzelfde planningsinitiatief koppelen. Een opsplitsing van de GRUP’s per thema is<br />

bovendien niet mogelijk, omwille van het feit dat deze plannen veelal een integraal karakter<br />

hebben.<br />

In die optiek wordt door mijn administratie énkel de datum van de goedkeuring van de<br />

GRUP’s bijgehouden. Ook zijn er verschillende GRUP’s die slechts gedeeltelijk worden<br />

goedgekeurd; ook ter zake worden er door mijn administratie geen afzonderlijke gegevens<br />

bijgehouden. Uit de cijfergegevens van de goedgekeurde RUP’s, waarover mijn administratie<br />

beschikt, blijkt dat er op 3 april 2006 in het <strong>Vlaams</strong> gewest 128 GRUP’s werden goedgekeurd.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -233-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 131<br />

van 6 april 2006<br />

van LUDO SANNEN<br />

Hoevekampeerterreinen - Recreatief medegebruik<br />

Artikel 145sexies, §2 van het decreet van 18 mei 1999 op de organisatie van de ruimtelijke ordening<br />

bepaalt wat recreatief medegebruik is.<br />

De vraag rijst of deze bepaling wel een voldoende mogelijkheid biedt aan actieve landbouwbedrijven<br />

om hoevekampeerterreinen in te richten. Een dergelijk kampeerterrein zou kunnen worden opgericht<br />

op een grond in agrarisch gebied, vlakbij en aansluitend bij het bedrijf. Een dergelijk kampeerterrein<br />

wordt al snel gedurende drie maanden per jaar bezet, indien al niet het hele jaar door. Er is niet in een<br />

exact aantal kampeerplaatsen voorzien.<br />

Er zijn die essentiële voorwaarden waaraan voldaan moet worden om te kunnen spreken van recreatief<br />

medegebruik: de afwezigheid van een weerslag op het terrein, de tijdelijkheid van de gebeurtenis en<br />

een beperkt ruimtebeslag.<br />

Biedt deze regeling een voldoende mogelijkheid om op permanente basis een hoevekampeerterrein in<br />

agrarisch gebied te ontwikkelen?


-234- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 131 van 6 april 2006<br />

van LUDO SANNEN<br />

Uw vraagstelling betreft kampeerterreinen waarbij de bezetting, ik citeer: “al snel gedurende drie<br />

maanden per jaar” plaatsvindt, (...) “indien al niet het hele jaar door”.<br />

De inrichting van dergelijke terreinen valt aldus in principe onder art. 99, §1, eerste lid, 5°, c), volgens<br />

hetwelk niemand zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning een grond 'gewoonlijk mag<br />

gebruiken, aanleggen of inrichten' voor 'het plaatsen van één of meer verplaatsbare inrichtingen die<br />

voor bewoning kunnen worden gebruikt, zoals (…), kampeerwagens, (…), tenten'<br />

Gelet op deze principiële vergunningsplicht, moet gewezen worden op het feit dat art. 145sexies, §2,<br />

tweede lid, bepaalt dat voor vergunningsplichtige handelingen die verbonden zijn met occasionele of<br />

hoogdynamische sociaal-culturele of recreatieve activiteiten slechts een tijdelijke vergunning kan<br />

worden afgeleverd, of een vergunning met als voorwaarde dat de betrokken handelingen slechts<br />

gedurende een specifieke periode of op bepaalde momenten aanwezig kunnen zijn. Daarna moet het<br />

terrein uiteraard in de oorspronkelijke staat worden hersteld.<br />

Zodoende dient noodzakelijkerwijze te worden gesteld dat het artikel 145sexies onvoldoende<br />

mogelijkheid biedt tot het, op permanente basis, inrichten van een hoevekampeerterrein in agrarisch<br />

gebied.<br />

Noteer dat dit evenwel niet impliceert dat dergelijke terreinen niet kunnen worden vergund. Ik verwijs<br />

ter zake onder meer naar de bepalingen vervat in artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 december<br />

1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen,<br />

dewelke, wat het agrarisch gebied betreft, in de mogelijkheid van verblijfsgelegenheid voorzien, voor<br />

zover deze een integrerend deel uitmaakt van een leefbaar bedrijf.<br />

Bovendien en conform de planningssystematiek vervat in het (meermaals gewijzigde) decreet van 18<br />

mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, bij de opmaak van de ruimtelijke<br />

uitvoeringsplannen, is men niet meer gebonden aan de gebiedsindelingen conform het<br />

gewestplannenbesluit. Bijgevolg zullen inzake hoevekampeerterreinen voortaan in (gemeentelijke)<br />

ruimtelijke uitvoeringsplannen aangepaste gebiedsgerichte regelingen ‘op maat’ van de desbetreffende<br />

locatie kunnen worden uitgewerkt waarbinnen landbouw- en kampeerbestemmingen op een ruimtelijk<br />

verantwoorde wijze kunnen worden gecombineerd.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -235-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 132<br />

van 6 april 2006<br />

van LUDO SANNEN<br />

Hoevekampeerterreinen - Regelgeving ruimtelijke ordening<br />

Momenteel is in artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting<br />

en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen het volgende bepaald: “De<br />

agrarische gebieden zijn bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen<br />

mogen de agrarische gebieden enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning<br />

van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een<br />

leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven. (…)”<br />

Deze “verblijfsgelegenheid” wordt verder geregeld in de omzendbrief van 8 juli 1997 betreffende de<br />

inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen, gewijzigd via<br />

omzendbrief van 25 januari 2002 en 25 oktober 2002.<br />

Mijn bezorgdheid gaat uit naar de mate waarin deze regelgeving voldoet om hoevekamperen mogelijk<br />

te maken.<br />

1. Kan de minister een overzicht geven van de toepassing van deze regelgeving, inzonderheid wat<br />

betreft:<br />

- het aantal stedenbouwkundige attesten dat werd uitgereikt met het oog op de inrichting van<br />

een hoevekampeerterrein; het aantal “positieve” en “negatieve” stedenbouwkundige attesten;<br />

- het aantal vergunningsaanvragen dat werd ingediend, en dit ook in verhouding tot het aantal<br />

uitgereikte stedenbouwkundige attesten;<br />

- het aantal vergunningen dat werd toegekend;<br />

- het aantal vergunningen dat werd geweigerd en de reden van weigering?<br />

2. Op welke gebieden is deze omzendbrief van toepassing: enkel agrarische gebieden in strikte zin of<br />

ook agrarische gebieden met ecologische waarde of agrarische gebieden met een bijzondere<br />

waarde?<br />

3. Welke moeilijkheden qua ruimtelijke ordening ondervinden landbouwbedrijven om een<br />

hoevekampeerterrein in te richten?<br />

4. Biedt deze regelgeving inzake ruimtelijke ordening, gelet op de gewenste verscheidenheid van het<br />

toeristisch aanbod, voldoende mogelijkheden aan landbouwbedrijven om hoevekampeerterreinen<br />

in te richten?


-236- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 132 van 6 april 2006<br />

van LUDO SANNEN<br />

1. Vergunningen inzake hoevekampeerterreinen worden niet afzonderlijk door mijn administratie<br />

geregistreerd. Bijgevolg kan op betreffende vraag geen eenduidig antwoord worden verstrekt.<br />

2. De omzendbrief geldt uiteraard in alle gebieden waarvoor artikel 11 van het koninklijk besluit van<br />

28 december 1972 (betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en<br />

de gewestplannen) van toepassing is. Het betreft dus in ieder geval de gewestplanbestemmingen<br />

‘agrarisch gebied’ en ‘agrarisch gebied’ met overdruk ‘landschappelijk waardevol’. Noteer inzake<br />

betreffende ‘overdruk’ dat in artikel 15 van voormeldde omzendbrief expliciet wordt gesteld, ik<br />

citeer: “In principe zijn dus dezelfde bestemmingen en handelingen toegelaten als bepaald voor de<br />

grondkleur. De bedoeling van de overdruk is in de eerste plaats het bestaande landschapskarakter<br />

zoveel mogelijk te bewaren en bijzondere aandacht te besteden aan esthetische aspecten van<br />

nieuwe inplantingen of verbouwingen.”<br />

De gewestplanbestemming ‘agrarisch gebied met ecologische waarde’ betreft een aanvullend<br />

gewestplanvoorschrift dat van gewestplan tot gewestplan (licht) kan verschillen. Er dient dan ook<br />

telkenmale te worden nagekeken of dit aanvullend voorschrift de bepalingen van artikel 11 al dan<br />

niet overneemt.<br />

3. Bij afwezigheid van concrete gegevens inzake eventuele aanvragen kunnen ter zake uiteraard geen<br />

algemene conclusies worden geformuleerd. Dienaangaande kan er dan ook énkel worden gesteld<br />

dat de aanvragen dienen te voldoen aan een aantal evidente principes als zijnde integratie bij het<br />

hoevecomplex, zo weinig mogelijk indringen in de open ruimte, een verantwoorde<br />

landschappelijke inkleding, enz.<br />

4. Tot op heden beschik ik over geen enkele indicatie dat de bestaande regeling niet zou voldoen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -237-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 136<br />

van 12 april 2006<br />

van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />

Gecoro’s - Lidmaatschap gemeentesecretaris<br />

Artikel 26 van het huishoudelijk reglement van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening<br />

(gecoro) handelt over de deontologie. Dit artikel voorziet niet in onverenigbaarheden. Nochtans<br />

stellen we in de praktijk een aantal mistoestanden vast. Zo is bijvoorbeeld in Willebroek de secretaris<br />

van de gemeente eveneens gecoro-lid. Dit leidt tot toestanden waarbij een aantal leden niet openlijk<br />

durven praten en het bevordert niet de objectieve werking van de gecoro.<br />

Gelet op het feit dat door het nieuwe gemeentedecreet de functie van secretaris nog belangrijker is<br />

geworden en hij optreedt als directeur van de gemeente, lijkt het deontologisch niet verantwoord om<br />

de secretaris nog langer deel te laten uitmaken van de gecoro of andere adviesraden.<br />

Is de nieuwe functie-inhoud van de gemeentesecretaris ingevolge het nieuwe gemeentedecreet voor de<br />

minister aanleiding om een onverenigbaarheid in te stellen met het lidmaatschap van een gecoro?<br />

In welke mate is het feit dat de gecoro een adviesorgaan is waarvoor de gemeente een vergoeding<br />

uitbetaalt hierbij voor de minister een belangrijk element?


-238- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 136 van 12 april 2006<br />

van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />

Het artikel 26 van het huishoudelijk reglement, waarnaar u in uw vraagstelling verwijst, is mij<br />

onbekend. Naar alle waarschijnlijkheid betreft het een artikel dat deel uitmaakt van een specifiek<br />

huishoudelijk reglement, van toepassing op één welbepaalde GECORO. Zoals u weet beschikken de<br />

overgrote meerderheid van de <strong>Vlaams</strong>e gemeenten over een eigen GECORO, dewelke in principe<br />

allemaal een eigen huishoudelijk reglement hebben vastgesteld.<br />

De algemene regels inzake de samenstelling en de werking van de GECORO’s zijn enerzijds<br />

vastgesteld in artikel 9 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke<br />

ordening en anderzijds in het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering van 19 mei 2000 tot vaststelling van<br />

nadere regels voor de samenstelling, de organisatie en de werkwijze van de provinciale en<br />

gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening (te raadplegen op de website<br />

www.ruimtelijkeordening.be).<br />

Het decreet (cf. artikel 9, §3, derde lid) bepaalt dat de leden van de gemeenteraad of van het<br />

schepencollege geen lid van de adviescommissie kunnen zijn. Decretaal worden er geen andere<br />

onverenigbaarheden qua lidmaatschap bepaald.<br />

Het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering van 19 mei 2000 tot vaststelling van nadere regels voor de<br />

samenstelling, de organisatie en de werkwijze van de provinciale en gemeentelijke commissie voor<br />

ruimtelijke ordening bevat evenwel een bepaling inzake belangenvermenging. Meer specifiek wordt in<br />

artikel 9 van betreffend besluit gestipuleerd, ik citeer: "Het lid dat een persoonlijk belang heeft bij een<br />

besproken onderwerp, mag noch de bespreking ervan, noch de beraadslaging over het advies van de<br />

commissie en de stemming erover bijwonen." Het aspect ‘persoonlijk belang’ dient hierbij in zijn<br />

gangbare spreekwoordelijk betekenis te worden begrepen. Een gelijkaardige regeling geldt overigens<br />

inzake de vergaderingen van de gemeenteraad. Ter zake verwijs ik onder meer naar mijn antwoord op<br />

de schriftelijke vraag van <strong>Vlaams</strong> volksvertegenwoordiger Luk Van Nieuwenhuysen (cf. Bulletin van<br />

Vragen en Antwoorden, Zitting 2004-2005, nr. 20, 8 juli 2005, blz. 2086-2087).<br />

Het spreekt voor zich dat het loutere feit dat een gemeentesecretaris in een GECORO zetelt niet<br />

resulteert in een belangenvermenging in bovenvermelde zin. Tevens geldt geen formele<br />

onverenigbaarheid tussen de functie van gemeentesecretaris en het lidmaatschap van de GECORO.<br />

Inzake het al dan niet bijkomend instellen van overenigbaarheden inzake het lidmaatschap van een<br />

GECORO verwijs ik eveneens naar mijn antwoord op de schriftelijke vraag van <strong>Vlaams</strong><br />

volksvertegenwoordiger Luk Van Nieuwenhuysen (cf. Bulletin van Vragen en Antwoorden, Zitting<br />

2004-2005, nr. 20, 8 juli 2005, blz. 2086-2087).<br />

Wat betreft het aspect presentiegelden verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag om uitleg van<br />

<strong>Vlaams</strong> volksvertegenwoordiger Jan Loones, verstrekt d.d. 11 januari 2001 in de Commissie voor<br />

Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening (cf. Handelingen van de Commissievergadering<br />

nr. 59 van 2000-2001).<br />

Noteer ter zake bovendien dat sinds 1 mei 2004 het provinciebestuur het toezicht inzake de<br />

samenstelling van de GECORO uitoefent.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -239-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 137<br />

van 12 april 2006<br />

van VERA DUA<br />

Terugbetaling registratiekosten - Behandelingsduur<br />

Sinds 1 januari 2002 werd de bevoegdheid inzake registratierechten overgedragen naar de gewesten.<br />

In Vlaanderen werd hiervan onmiddellijk gebruik gemaakt om de registratierechten m.b.t. de aankoop<br />

van onroerende goederen te verlagen en enkele voordeelmaatregelen in te voeren: de vrijstelling<br />

(abattement) bij de aankoop van een eerste woning en de zogenaamde meeneembaarheid van de eerder<br />

betaalde registratierechten bij de aankoop van een nieuwe woning en verkoop van de oude.<br />

Bij aankoop van een nieuwe woning kan men de betaalde registratierechten van de vorige woning dus<br />

“meenemen”. Indien men eerst een nieuwe woning koopt, en pas dan de vorige woning verkoopt, moet<br />

men een aanvraag tot terugbetaling indienen.<br />

De terugbetaling van registratiekosten loopt echter zeer zware vertraging op, ten koste van de burgers.<br />

Eén voorbeeld: op het vijfde registratiekantoor te Antwerpen hebben de dossiers voor teruggave van<br />

registratierechten een waanzinnige achterstand opgelopen wegens het vertrek van de ambtenaar die<br />

deze dossiers behandelde. Men schat dat de terugbetaling nu ongeveer 12 à 16 maanden op zich zal<br />

laten wachten. Dit is natuurlijk een fikse streep door de financiële planning van burgers die in<br />

dergelijke situatie van aan- en verkoop zitten.<br />

1. Is dit probleem bij de minister bekend en is dit een algemeen probleem in Vlaanderen?<br />

2. Beschikt de minister over cijfers van de gemiddelde behandelingstijd en achterstand per<br />

registratiekantoor?<br />

3. Welke maatregelen heeft de minister terzake reeds genomen?<br />

4. Welke maatregelen zijn er nog gepland?


-240- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 137 van 12 april 2006<br />

van VERA DUA<br />

Sinds 1 januari 2002 heeft het <strong>Vlaams</strong> Gewest de bevoegdheid om de aanslagvoet, de<br />

heffingsgrondslag, en de vrijstellingen te bepalen van het registratierecht op verkopen van onroerende<br />

goederen gelegen in het <strong>Vlaams</strong> Gewest.<br />

Het is echter nog steeds de federale administratie, namelijk de Administratie van het Kadaster, de<br />

Registratie en Domeinen die instaat voor de invordering van deze rechten, en bijgevolg ook voor de<br />

toepassing van de regelgeving en dus onder meer ook voor de afhandeling van de teruggavedossiers.<br />

Naar aanleiding van uw vraag heb ik daarom bij deze Federale Administratie geïnformeerd .Er werd<br />

mij door deze Administratie geantwoord dat er geen gegevens kunnen bezorgd worden over de<br />

gemiddelde behandelingstijd en eventuele achterstand van deze teruggavedossiers .<br />

Gelet op dit antwoord zal ik de federale Minister van Financiën formeel verzoeken deze toestand te<br />

willen onderzoeken en indien nodig de passende maatregelen te willen nemen. Tevens zal ik hem<br />

verzoeken mij hiervan op de hoogte te willen houden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -241-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 138<br />

van 12 april 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Hippodroom van Sterrebeek - Bestemmingsplannen<br />

Het masterplan voor de Hippodroom van Sterrebeek, dat werd opgesteld door de immobiliëngroep die<br />

de terreinen een tweetal jaar geleden opkocht, zou onder meer voorzien in een golfschool, een manege,<br />

een wellness- en aquacentrum. Daarnaast zou de herbestemming zijn aangevraagd zodat ook nog een<br />

zestigtal villa’s en een hotel kunnen worden ingeplant.<br />

Zo te zien, is het niet echt bevorderlijk voor het instandhouden van het groene en <strong>Vlaams</strong>e karakter<br />

van de gordel rond Brussel.<br />

In het antwoord dat ik in april 2004 van de vorige minister bevoegd voor de <strong>Vlaams</strong>e Rand ontving,<br />

beloofde die er streng over te waken dat eventuele projecten die de nieuwe eigenaar wil realiseren op<br />

deze gronden “in overeenstemming zijn met de bestemming zoals opgenomen in het Ruimtelijk<br />

Structuurplan Vlaanderen, alsook in overeenstemming zijn met de geest van het Bruegelproject”.<br />

Kan de minister meedelen of, wat het RSV betreft, het masterplan van de immobiliëngroep Probel<br />

daarmee in overeenstemming is?<br />

Is hij op de hoogte van een vraag tot herbestemming tot woonzone?<br />

Hoe staat hij daar tegenover, in het licht van het beleid dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering voert inzake de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Rand?


-242- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 138 van 12 april 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Het naar aanleiding van de kennisgeving van het milieueffectrapport inzake het ‘golfproject<br />

Hippodroom Sterrebeek’ voorgestelde project, dat zich ruimtelijk aan de rand van het <strong>Vlaams</strong> stedelijk<br />

gebied rond Brussel (VSGB) situeert, voorziet in een gemengde invulling. Naast de functie ‘golf’<br />

beoogt het project immers tal van andere activiteiten zoals een paardencentrum/manège, een<br />

welnesscentrum met sportfaciliteiten, een dienstenaccommodatie, een vergadercentrum, een<br />

evenementenhal voor receptie- en seminarie-infrastructuur, een hotel én een 60-tal woningen. Uit het<br />

voorgestelde project blijkt niet altijd even duidelijk welke dynamiek de via dit voorstel beoogde<br />

functies zullen genereren. Voor een aantal activiteiten is het bovendien niet duidelijk wat specifiek<br />

wordt bedoeld (bijvoorbeeld ‘dienstenaccommodatie’).<br />

Een hergebruik van de bestaande site in functie van bijvoorbeeld beperkte golfinfrastructuur, manège<br />

e.d. wordt in principe verenigbaar geacht met de gewestplanbestemming ‘zone voor dagrecreatie’.<br />

Daarentegen is het realiseren van een hotel en het bouwen van woningen niet verenigbaar met de<br />

vigerende gewestplanbestemming.<br />

Gelet op het feit dat er in casu, zoals gesteld, een eerder multifunctionele invulling wordt beoogd dient<br />

te worden overwogen om de site te onderzoeken in het kader van de afbakening van het VSGB.<br />

Bijgevolg zal, in betreffend geval, conform het subsidiariteitsprincipe, het gewestelijk niveau optreden<br />

indien een planningsinitiatief aangewezen en noodzakelijk zou zijn. Een eventueel planningsinitiatief<br />

zal in elk geval ter dege rekening dienen te houden met de opties geformuleerd in het kader van het<br />

afbakeningsproces ‘<strong>Vlaams</strong> stedelijk gebied rond Brussel’.<br />

In opvolging van de eerste fase van betreffend afbakeningsproces, die inmiddels werd afgerond, werd<br />

het rapport focusbepaling opgemaakt dat een hypothese van de gewenste ruimtelijke structuur<br />

weergeeft. Ter zake wordt er meer specifiek gefocust op een aantal beleidsvragen waarover de<br />

<strong>Vlaams</strong>e regering zich momenteel beraadt en die tot doel hebben de derde fase van het overlegproces<br />

inhoudelijk te oriënteren. Noteer dienaangaande dat in het rapport focusbepaling (bij de<br />

planningscontext) er enkele strategische stedelijke projecten in de rand rond Brussel worden<br />

opgesomd die onderzocht kunnen worden. Het betreft onder meer een ‘recreatief project Hippodroom<br />

Sterrebeek’.<br />

Vanuit oogpunt ruimtelijke ordening zijn onder meer de mobiliteitseffecten, inherent aan een dergelijk<br />

project, cruciaal. Naar aanleiding van de kennisgeving van de project-MER voor het golfproject<br />

Hippodroom Sterrebeek, werd door mijn administratie dan ook gevraagd om, bij het onderzoek naar<br />

de te verwachten effecten ten gevolge van het hergebruik van de site, ter dege rekening te houden met<br />

het totaal beoogde concept en het onderzoek niet te beperken tot het onderzoeken van de effecten<br />

inherent aan het ‘golfproject’. Tevens kan reeds worden gesteld dat de territoriale uitbreiding buiten de<br />

gebiedsbestemming ‘recreatiegebied’ teneinde de beoogde 18 holesbaan te kunnen realiseren een<br />

planningsinitiatief vergt en een afweging ten opzichte van de agrarische structuur en de natuurlijke<br />

structuur (regio Zenne-Dijle).<br />

Verder onderzoek zal dan ook dienen uit te wijzen of het al dan niet aangewezen wordt geacht de<br />

heden beoogde projectrealisatie, al dan niet in een gewijzigde vorm, beleidsmatig te faciliteren. Het<br />

feit dat het oprichten van het beoogde hotel en de woningen al dan niet verenigbaar is met de opties<br />

vervat in het RSV zal overigens eveneens op basis van verder onderzoek moeten blijken.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -243-<br />

Specifiek inzake de geplande woningen wordt door de initiatiefnemer voorgesteld om de bestaande<br />

(zonevreemde) woningen (circa. 35) te renoveren evenals circa 25 nieuwe woningen te bouwen. Een<br />

ruimtelijke motivering inzake de realisatie van de nieuwbouwwoningen ontbreekt momenteel nog. Bij<br />

de eventuele verdere ontwikkeling/uitwerking van een betreffend project zal dan ook moeten blijken<br />

of betreffende woningen verenigbaar zijn met de inzake betreffende site gewenste<br />

ontwikkelingsperspectieven.<br />

Wat betreft het beleid inzake de <strong>Vlaams</strong>e Rand, dien ik u te melden dat betreffende aangelegenheid<br />

ressorteert onder de bevoegdheid van collega Vandenbroucke.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -245-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

Vraag nr. 139<br />

van 12 april 2006<br />

van JOHAN SAUWENS<br />

Alden Biesen - Aankoop Rentmeestershuis<br />

Gedurende een aantal jaren zijn er onderhandelingen bezig tussen de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap en de<br />

eigenaars van het Rentmeestershuis palend aan de Landcommanderij Alden Biesen te Rijkhoven<br />

Bilzen.<br />

Gezien het imposante karakter van het historische pand en gezien de vrij uitgestrekte terreinen die<br />

erbij horen (52ha) is het aangewezen dat de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap ook deze terreinen verwerft.<br />

Op deze wijze zou er trouwens ruimte kunnen vrijgemaakt worden voor een eventuele<br />

hotelaccommodatie in de buurt van het Cultureel Centrum Alden Biesen.<br />

Ook zouden de ruimte van het Rentmeestershuis of de aanpalende terreinen kunnen gebruikt worden<br />

voor de bijkomende bergingsruimte die men nodig heeft, zoals blijkt uit het Masterplan Alden Biesen.<br />

Ik ondervroeg hierover reeds de ministers, ongeveer een jaar geleden. Zij antwoordden toen positief op<br />

mijn vraag om de Rentmeesterswoning aan te kopen (schriftelijke vragen van 16 maart 2005, nr. 111<br />

aan minister Bourgeois, nr. 112 aan minister Van Mechelen en nr. 52 aan minister Anciaux, Bulletin<br />

nr. 20 van 8 juli 2005, resp. blz. 2110, 2244 en 2262).<br />

1. Is er intussen een akkoord totstandgekomen met de eigenaars over de verkoop van het<br />

Rentmeestershuis met bijbehorende gronden?<br />

2. Welke stappen zijn er het afgelopen jaar gezet om te komen tot een akkoord?<br />

3. Welke invulling zal er na de aankoop gegeven worden aan het Rentmeestershuis?<br />

4. Waar zijn de middelen voor deze aankoop voorzien?<br />

5. Welke partners, zowel privé als overheid, werden aangezocht om het project mee te<br />

realiseren?<br />

6. Welke concrete afspraken werden er reeds met deze partners gemaakt?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Bourgeois (vraag nr.90), Van Mechelen (nr. 139) en<br />

Anciaux (nr.73).


-246- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

DIRK VAN MECHELEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN FINANCIEN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 139 van 12 april 2006<br />

van JOHAN SAUWENS<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -247-<br />

BERT ANCIAUX,<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR,<br />

JEUGD, SPORT EN BRUSSEL


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -249-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

Vraag nr. 60<br />

van 21 maart 2006<br />

van JAN VERFAILLIE<br />

Erfgoedconvenant Pittem-Ruiselede-Tielt - Stand van zaken<br />

De gemeenten Pittem en Ruiselede en de stad Tielt hebben op 23 december 2005 de projectvereniging<br />

“Intergemeentelijk Erfgoedproject Pittem – Ruiselede – Tielt” opgericht en willen zo hun krachten<br />

bundelen rond een regionaal erfgoedbeleid.<br />

Om dit erfgoedbeleid te kunnen realiseren, heeft de projectvereniging in het kader van het decreet van<br />

7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid op 24 januari<br />

2006 bij de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap een aanvraag ingediend tot het afsluiten van een erfgoedconvenant<br />

2007-2008.<br />

1. Hoelang duurt de behandeling van een dergelijk aanvraagdossier?<br />

2. Wat is de stand van zaken in dit dossier?


-250- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 60 van 21 maart 2006<br />

van JAN VERFAILLIE<br />

De gemeenten Pittem en Ruiselede en de stad Tielt hebben op 23 december 2005 de projectvereniging<br />

“Intergemeentelijk Erfgoedproject Pittem – Ruiselede – Tielt” opgericht en willen zo hun krachten<br />

bundelen rond een regionaal erfgoedbeleid.<br />

Om dit erfgoedbeleid te kunnen realiseren, heeft de projectvereniging in het kader van het decreet van<br />

7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid op 24 januari<br />

2006 bij de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap een aanvraag ingediend tot het afsluiten van een erfgoedconvenant<br />

2007-2008.<br />

1. De behandeling van een aanvraag tot het sluiten van een erfgoedconvenant gebeurt in drie<br />

stappen. Een eerste stap is het kenbaar maken van een gemeente of een<br />

samenwerkingsverband van omliggende gemeenten dat ze een erfgoedconvenant met de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap wil sluiten. De aanvraag voor een eerste erfgoedconvenant bevat een<br />

intentienota met een omgevingsanalyse, de visie op en doelstellingen van het<br />

cultureel-erfgoedbeleid, de situering en planning van de erfgoedcel en de beoogde effecten.<br />

Deze intentienota dient uiterlijk op 1 februari te worden ingediend.<br />

Een tweede stap bestaat uit de beoordeling van en de beslissing over een aanvraag tot het<br />

sluiten van een erfgoedconvenant. Alle aanvragen die uiterlijk op 1 februari bij de<br />

administratie worden ingediend, worden aan de beoordelingscommissie Erfgoedconvenants en<br />

Projecten Cultureel Erfgoed voorgelegd. Zowel de administratie als de beoordelingscommissie<br />

geeft advies over het dossier. Alle aanvragen die positief worden beoordeeld, worden in een<br />

rangorde opgenomen.<br />

De aanvragen worden getoetst aan de volgende criteria:<br />

� het belang van het aanwezige cultureel erfgoed en de erfgoedactoren in de gemeente of het<br />

samenwerkingsverband van omliggende gemeenten;<br />

� de visie op en de doelstellingen van een geïntegreerd cultureel-erfgoedbeleid;<br />

� de regionale spreiding van de erfgoedconvenants over Vlaanderen;<br />

� de inbreng van middelen door de gemeente of het samenwerkingsverband van omliggende<br />

gemeenten.<br />

Uiterlijk op 1 juni stelt de administratie, rekening houdend met het gemotiveerde advies met<br />

rangorde van de beoordelingscommissie, een ontwerp van beslissing op over alle aspecten van<br />

de aanvraag en bezorgt dit ontwerp van beslissing aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering. De <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering beslist over de intentie tot het sluiten van een erfgoedconvenant of ze formuleert een<br />

weigering. De <strong>Vlaams</strong>e Regering kan het aantal erfgoedconvenants jaarlijks vermeerderen met<br />

drie. Zij kan dan ook een aanvraag positief beoordelen zonder over te gaan tot het sluiten van<br />

een erfgoedconvenant. Als dit gebeurt, blijft de aanvraag drie jaar geldig en wordt ze de<br />

volgende drie jaren meegenomen in de rangorde van dat moment.<br />

De derde stap omvat de onderhandelingen over de inhoud van het erfgoedconvenant. De<br />

<strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap vertrekt voor de onderhandelingen van de beleidsnota Cultuur van de<br />

minister en de doelstellingen die daarin beschreven staan, de effecten die men wil bereiken en<br />

de instrumenten die men wil inzetten. De intentienota of het ontwerp van beleidsplan van de<br />

gemeente of het intergemeentelijk samenwerkingsverband is de basis van waaruit de gemeente


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -251-<br />

of het samenwerkingsverband onderhandelt. Tijdens een formeel overlegmoment wordt het<br />

ontwerp van erfgoedconvenant besproken tussen de minister en de gemeente of het<br />

intergemeentelijk samenwerkingsverband. De ondertekening van het erfgoedconvenant door<br />

de minister en de gemeente of het intergemeentelijk samenwerkingsverband gebeurt uiterlijk<br />

op 31 december. De beleidsperiode waarop het erfgoedconvenant van toepassing is, start op 1<br />

januari van het daaropvolgende jaar.<br />

De ganse procedure loopt bijgevolg van 1 februari, bij het indienen van de intentienota, tot<br />

uiterlijk 31 december.<br />

2. Wat is de stand van zaken in dit dossier?<br />

Op 26 januari 2006 werd door het intergemeentelijk samenwerkingsverband Pittem -<br />

Ruiselede – Tielt een aanvraag voor het sluiten van een erfgoedconvenant ingediend in de<br />

vorm van een intentienota. Op 15 februari 2006 werd deze aanvraag door de administratie<br />

ontvankelijk verklaard. Op dinsdag 14 maart 2006 ging een plaatsbezoek door te Tielt. De<br />

beoordelingscommissie Erfgoedconvenants en Projecten Cultureel Erfgoed komt op 29 maart<br />

2006 samen om over de ingediende intentienota’s een advies te formuleren. Zoals door het<br />

Erfgoeddecreet voorgeschreven stelt de administratie uiterlijk op 1 juni een ontwerp van<br />

beslissing op over alle aspecten van de aanvraag en wordt dit ontwerp van beslissing aan de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regering bezorgd.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -253-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

Vraag nr. 61<br />

van 21 maart 2006<br />

van JOHAN SAUWENS<br />

Samenwerkingsakkoord Vrijstraat (Zuid-Afrika) - Subsidiebetaling<br />

In 2001 werd het samenwerkingsprogramma met de provincie Vrijstaat-Zuid-Afrika ondertekend.<br />

Het programma heeft jarenlang goed gefunctioneerd en beide partijen zijn steeds tevreden geweest<br />

over de wisselwerking. Heel wat <strong>Vlaams</strong>e topatleten konden dankzij het programma een stage in Zuid-<br />

Afrika doorbrengen.<br />

In de meest recente beleidsnota van de minister besteed hij de nodige aandacht aan dit project en stelt<br />

hij het zelfs als een hoofddoelstelling voor het <strong>Vlaams</strong> sportbeleid. Ik citeer: “Vlaanderen ontwikkelt<br />

autonoom en geeft mee uitvoering aan culturele- en andere samenwerkingsakkoorden. Ook voor sport<br />

worden er eigen internationale samenwerkingsakkoorden getekend. Eén van de prioriteiten van het<br />

<strong>Vlaams</strong> buitenlands beleid is de ontwikkeling en de uitbouw van de relaties met Zuid-Afrika. Voor<br />

sport is de samenwerking met Zuid-Afrika eveneens een van de hoofddoelstellingen.”<br />

(…)<br />

Volgende operationele doelstelling wordt vooropgesteld:<br />

- Uitvoering geven aan de samenwerking met Zuid-Afrika door de invulling van een aantal<br />

projecten in het kader van:<br />

het cultureel akkoord,<br />

het samenwerkingsakkoord getekend tussen de ministers bevoegd voor sport in Vlaanderen en de<br />

provincie Vrijstaat in Zuid-Afrika.<br />

- …<br />

Recentelijk vernam ik echter dat er een betalingsachterstand zou zijn van de afgesproken financiering<br />

voor 2005 aan Zuid-Afrika. Concreet betekent dit dat de stage van een aantal <strong>Vlaams</strong>e atleten in 2006<br />

in het gedrang komt. Er gaan zelfs geruchten dat Zuid-Afrika zou overwegen om de<br />

samenwerkingsovereenkomst op te zeggen.<br />

1. Welke subsidies zijn sinds het begin van de samenwerkingsovereenkomst met Zuid-Afrika<br />

uitbetaald?<br />

2. Welke achterstand bestaat er momenteel in het uitbetalen van de afgesproken subsidies?<br />

3. Hoe en wanneer zal deze achterstand ingehaald worden?<br />

4. Welke stappen onderneemt de minister om de relaties met Zuid-Afrika opnieuw op goede voet te<br />

brengen?


-254- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 61 van 21 maart 2006<br />

van JOHAN SAUWENS<br />

1. Sinds het begin van de samenwerkingsovereenkomst werd er in totaal 132.147 euro uitbetaald<br />

in het kader van het samenwerkingsverband Vlaanderen - Zuid-Afrika. De goede ontvangst<br />

van dit bedrag werd bevestigd door de Zuid-Afrikaanse projectcoördinator Anna Gutter op<br />

6 februari 2006.<br />

2. Onmiddellijk nadat alle vereiste documenten voor het opstarten van het dossier 2005-2006<br />

door de Zuid-Afrikaanse partner in orde waren gebracht, heeft de administratie gezorgd voor<br />

de verdere afhandeling en uitbetaling van de eerste schijf van € 75.000. Op 9 maart 2006<br />

vertrok de ordonnancering en op 17 maart 2006 zat het dossier bij het Rekenhof. Op 31 maart<br />

2006 werd het bedrag uitbetaald.<br />

3. Aangezien de uitbetaling op 31 maart 2006 verricht werd is er geen sprake van achterstal.<br />

4. Aangezien na het verschijnen van de persartikels de Zuid-Afrikaanse projectcoördinator,<br />

mevrouw Anna Gutter, telefonisch contact heeft opgenomen met de administratie om te<br />

melden dat er nooit een probleem is geweest en dat de <strong>Vlaams</strong>e delegaties altijd “met open<br />

armen” zullen ontvangen worden moeten er geen stappen ondernomen worden om de relatie<br />

op goede voet te brengen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -255-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

Vraag nr. 62<br />

van 22 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

Nederlandstalige Brusselaars - Stadsvlucht<br />

De jongste jaren horen we vanuit de Brusselse politiek enkel positieve geluiden over de stadsvlucht.<br />

Die zou namelijk bedwongen zijn.<br />

Nochtans werd dit onlangs weerlegd door Brussels minister-president Charles Piqué in het Brussels<br />

<strong>Parlement</strong>. Daar bleek immers in antwoord op een vraag dat sinds 2000 meer en meer Brusselaars het<br />

gewest verlaten om in <strong>Vlaams</strong>- en Waals-Brabant te gaan wonen. In 2000 verloor het Brusselse gewest<br />

aan de rest van het land (Vlaanderen en Wallonië) 5.861 inwoners. In 2002 waren dat er 8.089 en nog<br />

een jaar later 10.135.<br />

Het zou interessant zijn cijfers te hebben over het aantal Nederlandstaligen dat de stad verlaat, maar<br />

ook over het aantal dat inwijkt. De <strong>Vlaams</strong>e Regering ontvangt cijfers van het Nationaal Instituut voor<br />

de Statistiek. De <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap heeft toegang tot het Rijksregister en gebruikt de gegevens<br />

om een welkomstpakket naar de nieuwkomers in Brussel te zenden.<br />

De stadsvlucht van Nederlandstaligen uit de hoofdstad is niet alleen nefast voor de economie van de<br />

hoofdstad, maar ook en vooral voor de <strong>Vlaams</strong>e aanwezigheid in Brussel.<br />

1. Heeft de minister gegevens over het aantal Nederlandstaligen dat de stad verlaat?<br />

2. Welke concrete initiatieven nam de minister reeds om de stadsvlucht tegen te gaan?


-256- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 62 van 22 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

De stadsvlucht-tendens die u beschrijft, kan inderdaad worden bevestigd. Uw cijfermateriaal kan<br />

worden aangevuld met het cijfer van het jaar 2004, toen er een negatief intern migratiesaldo was van<br />

12.038 eenheden, d.w.z. dat dat jaar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 12.038 inwoners verloor aan<br />

het <strong>Vlaams</strong>e en het Waalse Gewest. Anderzijds is er voor datzelfde jaar 2004 een positief extern<br />

migratiesaldo (buitenlandse inwijking) van 10.786 eenheden. In totaal verloor het Brussels<br />

Hoofdstedelijk Gewest in het jaar 2004 dus 1252 inwoners. Zoals ik u reeds antwoordde op uw vraag<br />

van uitleg van 9 maart jl. (commissie Brussel en de <strong>Vlaams</strong>e Rand, 23/3/2006) i.v.m. hetzelfde thema<br />

onderzoekt BRIO (Brussels Informatie- en Onderzoekscentrum) de verhuisbewegingen (o.a. de<br />

motieven) van de Nederlandstalige bevolkingsgroep in en uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dat<br />

wetenschappelijk onderzoek zal in juli 2006 worden afgerond.<br />

Anderzijds klopt uw stelling dat de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap “de gegevens van het Rijksregister<br />

gebruikt om een welkomstpakket naar de nieuwkomers in Brussel te zenden” niet. U verwart met de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Gemeenschapscommissie.<br />

Wat uw concrete vragen betreft, wens ik het volgende te antwoorden:<br />

1. In ons land worden sinds 1947 geen talentellingen meer gehouden en in Brussel bestaat geen<br />

subnationaliteit. Bijgevolg is het dan ook niet mogelijk te berekenen hoeveel<br />

Nederlandstaligen jaarlijks uit Brussel verhuizen. Het is wél mogelijk de verhuisbewegingen<br />

tussen het <strong>Vlaams</strong>e en het Brusselse Gewest te geven: in de periode 1999-2003 verhuisden<br />

77.156 personen van het Brusselse naar het <strong>Vlaams</strong>e Gewest; omgekeerd verhuisden in die<br />

periode 54.193 personen van het <strong>Vlaams</strong>e naar het Brusselse Gewest.<br />

2. Zoals u weet beschik ik slechts over bevoegdheden i.v.m. gemeenschapsmateries in het<br />

tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. Het ligt bijgevolg niet in mijn macht om typisch<br />

grootstedelijke problemen als veiligheid, mobiliteit, huisvesting, verpaupering etc. het hoofd te<br />

bieden. Anderzijds vindt u in mijn beleidsbrief Brussel-2006 tientallen initiatieven die erop<br />

zijn gericht Brussel op cultureel, welzijns- en onderwijsvlak tot een bruisende hoofdstad uit te<br />

bouwen. Verder probeer ik via diverse acties en campagnes het imago van Brussel in de rest<br />

van Vlaanderen te verbeteren.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -257-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

Vraag nr. 63<br />

van 22 maart 2006<br />

van HERMAN LAUWERS<br />

Adviesrecht jeugdraad - Beslissing provinciegouverneur<br />

Op 22 september nam de gemeenteraad van Essen een besluit omtrent de toekomst van de<br />

gemeentelijke VZW Jeugdwerking Essen. Deze VZW vervult verschillende functies, waaronder het<br />

uitbaten van het gemeentelijk jeugdverblijfscentrum “Paviljoen” en het organiseren van de<br />

speelpleinwerking in de gemeente Essen. Verder stelt ze ook een personeelslid tewerk dat<br />

gedetacheerd werd naar de jeugddienst. Dit personeelslid is mede verantwoordelijk voor het uitvoeren<br />

van het gemeentelijke jeugdwerkbeleidsplan. Door de beslissing, die de opzegging van de<br />

overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de VZW inhoudt, wordt de werking van de VZW de<br />

facto beëindigd. Bovendien is de gemeentelijke jeugdraad rechtstreeks vertegenwoordigd in de<br />

beleidsorganen van de VZW Jeugdwerking Essen, wat na de opzegging wegvalt en waarbij de<br />

inspraakmogelijkheden vanuit de jeugdraad dus worden verminderd. Aan de gemeentelijke jeugdraad<br />

werd in dit verband nochtans enkel een advies gevraagd m.b.t. de uitbating van het<br />

jeugdverblijfscentrum, niet over de andere activiteiten van de VZW. De opzegging van de<br />

overeenkomst heeft evenwel belangrijke gevolgen voor het gehele Essense jeugdwerkbeleid.<br />

De jeugdraad was dan ook van mening dat de beslissing diende te worden geschorst, en vroeg dit bij<br />

brief van 30 september 2005 aan de Antwerpse provinciegouverneur.<br />

Bij brief van 6 december 2005 antwoordde de gouverneur onder meer : “Wat het bij de jeugdraad<br />

ingewonnen advies betreft – het enige dat wettelijk vereist was opdat de gemeenteraad een<br />

rechtsgeldige beslissing kon nemen -, heb ik vastgesteld dat het bestuur aan de jeugdraad inderdaad<br />

alleen zijn visie heeft gevraagd over de toekomstige uitbating van het jeugdverblijfscentrum. Over het<br />

volledig opzeggen van de overeenkomst met de VZW Jeugdwerking Essen en over de gevolgen die dit<br />

mogelijk zal hebben voor de andere activiteiten die door de VZW worden uitgeoefend, werd geen<br />

advies ingewonnen. Het gemeentebestuur is evenwel van oordeel dat het niet vragen van de mening<br />

van de jeugdraad over voornoemde aspecten, een correcte besluitvorming niet in de weg heeft gestaan.<br />

Ik ben het daar mee eens.”<br />

1. De gouverneur stelt dat het loutere feit dat een gemeentebestuur van mening is dat het niet vragen<br />

van een advies “een correcte besluitvorming niet in de weg heeft gestaan”, meebrengt dat het<br />

inderdaad niet nodig is om een advies te vragen, ondanks de wettelijke vereiste.<br />

Ondergraaft dit besluit van de Antwerpse gouverneur daarmee niet elke wettelijke of zelf<br />

opgelegde verplichting van gemeentebesturen om een advies te vragen aan de gemeentelijke<br />

jeugdraad, aangezien een gemeentebestuur steeds kan oordelen dat de eigen besluitvorming<br />

ondanks het niet-naleven van de verplichting toch correct is verlopen?<br />

2. Is de minister het met dit besluit eens en zo neen, hoe zal hij dan alsnog optreden tegen het<br />

betrokken gemeentebestuur en hoe zal hij in het algemeen soortgelijke beslissingen in de toekomst<br />

vermijden?


-258- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Keulen (vraag nr. 111) en Anciaux (nr. 63).


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -259-<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />

op vraag nr. 63 van 22 maart 2006<br />

van HERMAN LAUWERS<br />

Minister Bert Anciaux<br />

1. Het besluit dat door de provinciegouverneur werd genomen valt onder het toezicht op de<br />

gemeentebesturen. Voor het antwoord op de eerste vraag moet ik dan ook verwijzen naar het<br />

antwoord van de minister bevoegd voor het Binnenlands Bestuur.<br />

2. In het kader van mijn bevoegdheid met betrekking tot het decreet van 14 februari 2003<br />

houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en<br />

het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid, gewijzigd bij decreet van 23 december 2005, dien<br />

ik er uiteraard op toe te zien dat een gemeentebestuur voldoet aan de voorwaarden voor<br />

subsidiëring.<br />

In het jeugdwerkbeleidsplan van de gemeente Essen werd een aantal problemen i.v.m. de vzw<br />

Jeugdwerking Essen geschetst. Bovendien werd aangekondigd dat één en ander in de loop van<br />

de beleidsplanperiode zou worden onderzocht. In die zin vormt een wijziging aan de positie<br />

van de vzw Jeugdwerking Essen geen inbreuk op de beloften die het gemeentebestuur heeft<br />

gedaan. Uit de verantwoordingsnota zal moeten blijken dat de werking die nu wordt<br />

opgenomen door de vzw Jeugdwerking Essen en waarvan het jeugdwerkbeleidsplan de<br />

continuering in het vooruitzicht stelt, ook effectief zal worden voortgezet.<br />

Minister Marino Keulen<br />

1. Op 22 september 2005 werd de overeenkomst tussen de gemeente Essen en de VZW<br />

Jeugdwerking opgezegd en werd beslist onderhandelingen aan te gaan met de VVV Essen<br />

voor de mogelijke overname van het Jeugdverblijfscentrum Paviljoen. Luidens artikel 13, §1<br />

van het decreet van<br />

14 februari 2003 houdende de ondersteuning van het gemeentelijk,het intergemeentelijk en het<br />

provinciaal jeugd-en jeugdwerkbeleid moet het college advies vragen aan de gemeentelijke<br />

jeugdraad over aangelegenheden inzake jeugdbeleid zoals bedoeld in artikel 4, 7°<br />

(jeugdbeleid) van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.<br />

Vermits in de overeenkomst de VZW Jeugdwerking Essen naast het beheren van het<br />

jeugdverblijfscentrum nog andere taken heeft zoals het organiseren van een speelpleinwerking<br />

en andere initiatieven die kaderen in het gemeentelijk jeugdbeleid, moest het besluit van 22<br />

september 2005 inderdaad opnieuw voorgelegd worden aan de jeugdraad voor advies. Aan de<br />

Jeugdraad werd inderdaad alleen de overdracht van het jeugdverblijfscentrum Paviljoen voor<br />

advies voorgelegd.<br />

De jeugdraad van Essen vroeg omtrent deze aangelegenheid advies aan de gouverneur van de<br />

provincie Antwerpen die onder meer het volgende antwoordde:<br />

” Wat het bij de jeugdraad ingewonnen advies betreft- het enige dat wettelijk vereist was opdat<br />

de gemeenteraad een rechtsgeldige beslissing kon nemen-, heb ik vastgesteld dat het bestuur<br />

aan de jeugdraad inderdaad alleen zijn visie heeft gevraagd over de toekomstige uitbating van<br />

het jeugdverblijfscentrum. Over het volledig opzeggen van de overeenkomst met de VZW<br />

Jeugdwerking en over de gevolgen die dit mogelijk zal hebben voor de andere activiteiten met


-260- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

de VZW Jeugdwerking Essen en over de gevolgen die dit mogelijk zal hebben voor andere<br />

activiteiten die door de VZW worden uitgeoefend, werd geen advies ingewonnen. Het<br />

gemeentebestuur is evenwel van oordeel dat het niet vragen van de mening van de jeugdraad<br />

over voornoemde aspecten, een correcte besluitvorming niet in de weg heeft gestaan. Ik ben<br />

het daar mee eens.”<br />

2. Ik ben pas in kennis gesteld van dit dossier naar aanleiding van uw vraag. Ik stel vast dat de<br />

gouverneur gemeend heeft niet tot schorsing te moeten overgaan. Ik kan in dit dossier niet<br />

meer optreden, daar de termijn waarover ik beschik om eventueel een toezichtmaatregel te<br />

nemen intussen verstreken is. Het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het<br />

<strong>Vlaams</strong>e gewest, van het administratief toezicht op de gemeenten bepaalt immers dat de<br />

termijn om tegen een beslissing van de gemeenteraad op te treden verstrijkt dertig dagen na<br />

het versturen van de overzichtslijst met de getroffen gemeenteraadsbeslissingen aan de<br />

provinciegouverneur.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -261-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

Vraag nr. 64<br />

van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />

In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />

volgende vragen stellen.<br />

1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />

dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />

Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />

2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />

hoeveel en welke?<br />

3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />

4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden<br />

broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />

Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).


-262- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 64 van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal verstrekt worden door minister Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -263-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

Vraag nr. 67<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />

In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />

Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />

1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />

openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />

van zaken in 2006?<br />

2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />

in dezelfde periode?<br />

4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />

hieromtrent?<br />

6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />

7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />

8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />

9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />

Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />

81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)


-264- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 67 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal verstrekt worden door minister Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -265-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

Vraag nr. 68<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Dopingcontroles - Stand van zaken<br />

In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 33 van 11 september 2003 (Bulletin van Vragen en<br />

Antwoorden nr. 3 van 14 november 2003, blz. 777) had ik de minister graag de volgende vragen<br />

gesteld.<br />

De <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap kan dopingonderzoek en -controles uitvoeren.<br />

1. Wat is het aantal op doping gecontroleerde sportwedstrijden, opgesplitst per sporttak, voor 2003,<br />

2004 en totnogtoe in 2005?<br />

2. Hoeveel atleten werden gedurende deze periode en per sporttak bij controle betrapt op<br />

dopinggebruik?<br />

Om welke dopingproducten ging het telkens?<br />

3. Wat is de evolutie van de laatste jaren?<br />

Zijn er sporttakken waar de toestand alarmerend is of die een stijgende trend vertonen?<br />

4. Welke preventie-initiatieven worden momenteel genomen en worden er bijkomende initiatieven<br />

gepland?<br />

Hoeveel kosten die maatregelen voor de <strong>Vlaams</strong>e overheid?


-266- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 68 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

1. Per sportwedstrijd worden er zes sporters op doping getest, dit geeft ons een totaal van 1112<br />

wedstrijden.<br />

De gevraagde opsplitsing per sporttak en per jaar gaat als bijlage.<br />

2. Voor alle in Vlaanderen uitgevoerde dopingcontroles is een lijst van verboden substanties en<br />

middelen van toepassing. Deze lijst werd nauwkeurig omschreven in artikel 59 van het besluit<br />

van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 16 december 2005 houdende uitvoering van het decreet van 27<br />

maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening.<br />

Deze lijst wordt door mijn administratie jaarlijks ambtshalve aangepast aan de internationaal<br />

erkende lijst.<br />

In de praktijk wordt de lijst van het Wereldantidopingagentschap (WADA) volledig<br />

overgenomen.<br />

De overtredingen kunnen in zes grote groepen opgesplitst worden:<br />

1. de stimulantia: worden gebruikt om de maximale pijngrens te verleggen (bijvoorbeeld<br />

amfetamines).<br />

2. cannabis: verruimt de geest en vermindert het angstgevoel en de stress.<br />

3. de anabole steroïden: werken spierversterkend en verbeteren het recuperatievermogen.<br />

4. de corticosteroïden: worden voornamelijk gebruikt voor het euforisch effect dat ze<br />

teweeg brengen.<br />

5. de hormonen, waaronder EPO en HCG.<br />

6. de weigeraars: willen geen dopingtest afleggen en worden dus per definitie<br />

gelijkgesteld met een positieve test.<br />

Als bijlage gaat een overzicht van het aantal atleten, per sporttak, die gedurende deze periode<br />

bij controle betrapt werden op dopinggebruik.<br />

3. Voor het jaar 2005 kunnen enkele opvallende vaststellingen worden gedaan:<br />

- mannelijke sporters testen ongeveer drie keer vaker positief dan vrouwelijke sporters. Dat<br />

bevestigt de vaststelling van 2004.<br />

- in het wielrennen worden er voor 2005 (4,7%) duidelijk minder overtredingen vastgesteld<br />

dan in 2003 (11,9%) en 2004 (6,8%). Er is geen significant verschil tussen het percentage<br />

overtreders die aangesloten zijn bij Wielerbond Vlaanderen - KBWB en die bij de<br />

zogenaamde nevenbonden.<br />

- indien de teruggevonden substanties worden vergeleken tussen 2004 en 2005 wordt<br />

vastgesteld dat de daling van een aantal positieve tests voornamelijk te wijten is aan een daling<br />

van de overtreders op cannabis, corticosteroïden en hormonen. Wat de corticosteroïden betreft<br />

is de daling meer dan waarschijnlijk te wijten aan de nieuwe richtlijnen die het WADA aan de<br />

controlelaboratoria opgelegd heeft. Hierbij wordt pas van een overtreding gesproken als een<br />

bepaalde concentratie aan corticosteroïden in de urine wordt overschreden. In het verleden was<br />

die limiet duidelijk lager.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -267-<br />

Voor de hormonen is de daling te wijten aan het feit dat er minder sporters op EPO werden<br />

betrapt. Het verrassingseffect van 2004 - toen nog niet algemeen bekend was dat er in<br />

Vlaanderen op EPO werd gecontroleerd - is blijkbaar verdwenen.<br />

Blijkbaar weten de sporters nu ook beter dat cannabis op de verboden lijst staat, wat tot een<br />

halvering van het aantal positieve tests op cannabis leidt.<br />

Op de website www.dopinglijn.be worden de cijfers en statistieken elk<br />

trimester gepubliceerd. Ook de laatste versie van de lijst van<br />

toegelaten en verboden geneesmiddelen kan steeds op deze site<br />

geraadpleegd worden.<br />

4. In 2006 wordt het preventiebeleid inzake doping onverminderd verdergezet. Hierbij wordt vooral<br />

gefocust op de recente veranderingen aangebracht in het dopingbeleid in Vlaanderen. Zo werd<br />

het decreet medisch verantwoord sporten van 1991 herzien in 2004. Dopingcontroles kunnen<br />

nu op elk ogenblik (afschrikeffect) en onaangekondigd uitgevoerd worden door de erkende<br />

controleartsen medisch verantwoord sporten. Deze maatregel werd genomen omdat een niet<br />

onaanzienlijk aantal producten geruime tijd vóór de competitie gebruikt wordt, en dat die niet<br />

meer op te sporen zijn op het ogenblik van deelname aan sportmanifestaties. Door aldus deze<br />

vorm van dopinggebruik te bestrijden wordt aangesloten bij de internationale vraag om meer<br />

buiten wedstrijdverband controles uit te voeren.<br />

BIJLAGEN<br />

Op 1 januari 2006 werd bijkomend een nieuw uitvoeringsbesluit over medisch verantwoord<br />

sporten van kracht. Met dit besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering wordt de internationale<br />

harmonisering van het dopingbeleid verder gefaseerd uitgevoerd in de <strong>Vlaams</strong>e interne<br />

regelgeving.<br />

Deze regelgeving voorziet bijvoorbeeld een groep van elitesporters. Die elitesporters hebben<br />

twee belangrijke verplichtingen:<br />

- om dopingcontroles buiten wedstrijdverband mogelijk te maken, moeten zij een<br />

lokalisatieformulier invullen;<br />

- als zij om medische redenen een bepaalde stof moeten nemen die op de dopinglijst<br />

voorkomt, moeten zij samen met hun arts een aanvraag tot toestemming wegens<br />

therapeutische noodzaak opsturen naar een onafhankelijke commissie van artsen. Die<br />

commissie zal dan beslissen of de toestemming al dan niet verleend wordt.<br />

Op 8 maart 2006 werd hierover een communicatiedag georganiseerd. Alle <strong>Vlaams</strong>e<br />

sportfederaties werden uitgenodigd.<br />

Vanaf april - mei 2006 zullen alle andere actoren in het sportveld gericht geïnformeerd worden<br />

aangaande de procedure ‘toestemming wegens therapeutische noodzaak’. In het bijzonder<br />

worden dan de betrokken sportbeoefenaars, alle dokters en apothekers maximaal geïnformeerd<br />

en geresponsabiliseerd in het kader van het medisch verantwoord sporten.<br />

Dit zal gebeuren aan de hand van affiches en folders en door de publicatie van alle informatie<br />

aangaande het dopingbeleid op de hogergenoemde website www.dopinglijn.be.<br />

De uitgaven 2006 in verband met de communicatieinitiatieven inzake sportbeleid werden<br />

begroot op 119.000 euro.<br />

1. Cijfers dopingcontroles 2003<br />

2. Cijfers dopingcontroles 2004


-268- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

3. Cijfers dopingcontroles 2005<br />

4. Overzicht 1993 - 2005<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/ANCIAUX/68/antw.068.bijl.003.xls<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/ANCIAUX/68/antw.068.bijl.004.xls<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/ANCIAUX/68/antw.068.bijl.001.xls<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/ANCIAUX/68/antw.068.bijl.002.xls


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -269-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

Vraag nr. 69<br />

van 28 maart 2006<br />

van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />

Samenwerkingsakkoord Franse Gemeenschap - Stand van zaken<br />

Momenteel voert de minister naar verluidt besprekingen met zijn collega van de Franse<br />

Gemeenschapsregering, mevrouw Laanan, over de afronding van het samenwerkingsakkoord tussen<br />

de<strong>Vlaams</strong>e en de Franse Gemeenschap betreffende cultuur.<br />

1. Wat is de stand van zaken van deze besprekingen?<br />

2. Wat zijn de basisbeginselen waarover wordt onderhandeld?


-270- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 69 van 28 maart 2006<br />

van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />

1. In het begin van deze ambtsperiode heb ik, in het kader van mijn internationaal cultuurbeleid,<br />

de uitdrukkelijke hoop uitgesproken om zeker met onze meest nabije buur meer intensieve en<br />

vooral constructieve contacten op te bouwen. Ik heb binnen dit perspectief het streven naar een<br />

formeel “samenwerkingsakkoord” behouden, zonder dit bij voorbaat te verheffen tot een fetisj<br />

of een absoluut criterium van succes.<br />

Mijn visie op de samenwerking met de Franse Gemeenschap is duidelijk en onveranderd<br />

gebleven. Ik vat ze even samen:<br />

• Er bestaat nu reeds een boeiende en bloeiende praktijk van samenwerken.<br />

Gelukkig laten kunstenaars, theatermakers, dansers, zangers, muzikanten en zeker<br />

ook pop- en rockgroepen enz. zich niet louter bepalen door de mate van<br />

overheidsbeleid;<br />

• Ik wil vooral streven naar het behoud, de verdieping en uitbreiding van deze<br />

praktijk. Daarbij staat voor mij op dit moment niet zozeer het “formele” akkoord<br />

maar wel de opbouw van meer succesvolle praxis voorop. Ik wil deze stimuleren<br />

op en binnen mijn verschillende bevoegdheden: kunsten, erfgoed, sociaal-cultureel<br />

werk, amateurkunsten, lokaal cultuurbeleid, sport- en jeugdbeleid;<br />

• Daarom werk ik nauw en in een uiterst positieve sfeer samen met mijn Franstalige<br />

collega, mevr. Fadila Lanaan. Voor onze internationale standpunten plegen we<br />

regelmatig overleg, maar ook streven we ernaar om regelmatig gezamenlijk naar<br />

buiten te treden. Waar mogelijk getuigen we dan van een streven naar<br />

gemeenschappelijke en succesvolle projecten;<br />

• Binnen mijn internationaal cultuurbeleid heb ik in 2006 specifieke kredieten<br />

voorzien voor deze samenwerking:<br />

Samenwerking Franse Gemeenschap 2006 - Voorstellen 100.000<br />

1. Deelname boekenbeurs Namen 30.000<br />

2. Samenwerkingsproject Podiumkunsten<br />

Palais des Beaux-Arts – Charleroi<br />

Le Focus Flamand<br />

30.000<br />

3. Deelname tentoonstelling Honoré d’O in Charleroi 25.000<br />

Nog beschikbaar 15.000<br />

2. In overleg met minister Lanaan hebben we duidelijk gekozen om momenteel geen tijd te<br />

investeren in het formeel en quasi juridisch onderhandelen over een akkoord, maar efficiënt en<br />

concreet te investeren in samenwerkingsprojecten. Het is onze uitgesproken hoop dat door een<br />

groeiende succesvolle praktijk we zullen evolueren naar optimale omstandigheden om ook<br />

mee formeel een samenwerkingsakkoord te sluiten.<br />

Ik houd u hierover zeker op de hoogte.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -271-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

Vraag nr. 70<br />

van 30 maart 2006<br />

van STEFAN SINTOBIN<br />

Labadoux-festival Ingelmunster - Subsidiëring<br />

Van 5 tot en met 7 mei heeft in Ingelmunster het achttiende Labadoux-festival plaats. Labadoux is een<br />

hoogstaand festival, waarin men terugkeert naar de roots. Folk-en bluesmuziek draagt men er hoog in<br />

het vaandel. De organisatoren werken echter al jaren met een bescheiden budget qua programma, wat<br />

het vastleggen van grote namen er natuurlijk niet gemakkelijker op maakt.<br />

Om het budget te verhogen, werd bij de minister een aanvraag voor subsidie ingediend. Het project<br />

werd wel door de muziekcommmissie goedgekeurd, maar de minister van Cultuur zette er geen<br />

handtekening onder, dit in tegenstelling tot andere jaren. “Ondertussen kreeg Kate Ryan wel 60.000<br />

euro om haar muziek te promoten”, klinkt het bij de organisatoren.<br />

1. Waarom kreeg het Labadoux-festival dit jaar geen subsidies? Op basis waarvan werd deze<br />

beslissing genomen?<br />

Wordt op deze beslissing alsnog teruggekomen?<br />

2. Welke criteria worden gehanteerd om dergelijke festivals al dan niet financieel te ondersteunen?


-272- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 70 van 30 maart 2006<br />

van STEFAAN SINTOBIN<br />

1. Mijn beslissing om het Labadoux-festival in Ingelmunster geen projectsubsidies toe te kennen<br />

binnen het Kunstendecreet steunt op het negatieve pre-advies vanuit de<br />

Beoordelingscommissie (BO) Muziek aan de Beoordelingscommissie Festivals. Daarin stelt<br />

de BO Muziek dat “Labadoux-festival Ingelmunster een duidelijke visie heeft op de plaats die<br />

het wil innemen binnen het grote festivalaanbod. Het wil de mensen warm maken voor de<br />

Angelsaksische folkkunst. In die zin is het festival een lovenswaardig initiatief. Daartegenover<br />

staat dat deze artistieke visie toch nog duidelijker zou mogen worden uitgewerkt in de<br />

programmering”.<br />

Daarnaast gaven alle adviezen duidelijk aan dat het hier om een weliswaar lovenswaardig<br />

initiatief gaat maar niet echt van bovenlokaal belang; de herbronning die wordt aangekondigd<br />

kan op termijn een breder platform realiseren waardoor projectsubsidie binnen het KD<br />

opnieuw bekeken en geëvalueerd kan worden.<br />

Vanuit zakelijk oogpunt wil ik u ook wijzen op de conclusie vanuit de BO Festivals die zich<br />

weliswaar positief uitspreekt over het festival maar stipuleert dat “het festival (er) normaal<br />

gezien in (moet) kunnen slagen om voldoende inkomsten te genereren om de werking te<br />

dragen”.<br />

Bovendien geeft mijn administratie aan dat de begroting een tekort van € 10.410 vertoont die<br />

niet gemotiveerd wordt.<br />

Gegeven de 1ste vaststelling dat de doelgroep van de festivals met een totale subsidievraag<br />

van meer dan € 2.000.000 bijna tweederde van de beschikbare projectmiddelen vroeg (!);<br />

2° naast deze budgettaire vaststelling ik vooral wil waken over het bovenlokale karakter van<br />

de initiatieven en 3° de twijfels bij de diverse adviezen aantoonbaar aanwezig waren, heb ik<br />

beslist om voor de editie 2006 van het Labadoux-festival geen projectsubsidies toe te kennen.<br />

2. Het decreet stipuleert een vijftal beoordelingscriteria van waaruit een artistieke en zakelijke<br />

weging vertrekt:<br />

- Kwaliteit van inhoudelijk en concrete uitwerking<br />

- bovenlokale dimensie<br />

- samenwerking en netwerking met artistieke en niet-artistieke actoren in binnen- en/of in het<br />

buitenland;<br />

- haalbaarheid;<br />

- gedegen zakelijk beheer en financiële onderbouw.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -273-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

Vraag nr. 72<br />

van 12 april 2006<br />

van JOHAN DECKMYN<br />

Zwembaden - Aanbod en toegangsprijs<br />

“De leerlingen voelen zich veilig in het water en kunnen zwemmen” is één van de eindtermen van het<br />

basisonderwijs. Om de leerlingen deze eindterm te doen halen, zijn er echter beperkte mogelijkheden<br />

in tijd.<br />

De vraag om meer tijd te besteden aan zwemmen via de uren lichamelijke opvoeding is wellicht al<br />

dikwijls gesteld, maar de laatste jaren worden scholen meer en meer met andere moeilijkheden<br />

geconfronteerd: er is geen plaats genoeg in de zwembaden en bij gebrek aan personeel zijn deze<br />

zwembaden in bepaalde steden en gemeenten blijkbaar ook niet altijd open. In bepaalde steden en<br />

gemeenten worden er ook serieuze prijsstijgingen gesignaleerd wat het inkomgeld betreft.<br />

1. Welk beleid wordt er in Vlaanderen gevoerd ter ondersteuning van het zwembadbezoek van<br />

basisscholen?<br />

2. Is er in Vlaanderen een structureel tekort aan zwembaden? Is er hieromtrent in het verleden al<br />

onderzoek gebeurd?<br />

3. Worden er specifieke maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het zwembadbezoek voor<br />

leerlingen tegen democratische basisprijzen kan gebeuren?


-274- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 72 van 12 april 2006<br />

van JOHAN DECKMYN<br />

1. Zweminitiatie behoort tot de eindtermen van het basisonderwijs. Dit betreft bijgevolg een<br />

vraag die in eerste instantie moet gesteld worden aan de bevoegde <strong>Vlaams</strong>e minister van<br />

onderwijs. Ik wil uitvoering geven aan mijn beleidsnota als <strong>Vlaams</strong> minister van Sport. Daarin<br />

wordt een verhoging en bijgevolg, binnen het lessenpakket een maximalisering van het aantal<br />

uren LO op school, als doelstelling geformuleerd. Bijgevolg zal dit ook een afstraling moeten<br />

krijgen op het zwembadbezoek, vermits zwemmen deel uitmaakt van de eindtermen.<br />

2. Het Instituut voor Sportbeheer heeft hieromtrent een behoeftenstudie verricht. Daaruit blijkt<br />

dat er in 27 <strong>Vlaams</strong>e en Brusselse regio’s een tekort is aan overdekt overheidszwemwater,<br />

volgens een arbitraire norm van 200 m² / 20.000 inwoners. Dat tekort blijft beperkt tot een<br />

verschil van minder dan 100 vierkante meter tegenover de gehanteerde norm. Bij het<br />

beschikbaar zwembadwater werden enkel de overheidszwembaden in rekening genomen (en<br />

geen schoolzwembaden en publiek toegankelijke private zwembaden). De gegevens hebben<br />

betrekking op 1.12.2003.<br />

3. De prijsbepaling voor het zwembadbezoek van leerlingen in schoolverband wordt op lokaal<br />

niveau geregeld tussen de eigenaars/uitbaters van de zwembadinfrastructuur (doorgaans de<br />

lokale overheid) en de scholen. Hierover worden doorgaans afspraken gemaakt binnen de<br />

lokale sportraad. Het ISB (<strong>Vlaams</strong> Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid) heeft wel<br />

een protocol opgesteld, dat als handleiding kan gehanteerd worden. Dit protocol, dat uiteraard<br />

alleen richtinggevend is, kan u, indien gewenst, ter beschikking worden gesteld. De prijzen<br />

voor het zwembadbezoek voor leerlingen worden ook niet alleen bepaald door de<br />

toegangsprijs van het zwembad, maar meestal ook door de verrekening van het vervoer naar<br />

en van het zwembad. Dit laatste behoort dan uiteraard weer tot de verantwoordelijkheid van<br />

de scholengemeenschappen en kan eventueel worden aangestuurd door de inrichtende<br />

machten.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -275-<br />

GEERT BOURGEOIS,<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN,<br />

BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -277-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 72<br />

van 17 maart 2006<br />

van ERIC VAN ROMPUY<br />

Telenet - Taalgebruik<br />

Telenet voert via de kabel eentalig Franstalige publiciteit in <strong>Vlaams</strong>-Brabant, dat behoort tot het<br />

Nederlandse taalgebied.<br />

Dit is ontoelaatbaar en staat in schril contrast met de inspanningen die de <strong>Vlaams</strong>e overheid wil doen<br />

om het <strong>Vlaams</strong>e karakter van de rand rond Brussel te versterken.<br />

1. Welke zijn de wettelijke mogelijkheden voor de <strong>Vlaams</strong>e overheid om deze verspreiding van<br />

Franstalige reclame via de kabel in het Nederlands taalgebied te verbieden?<br />

2. Welke stappen zal de minister concreet zetten om de verspreiding van deze ééntalig Franstalige<br />

reclame op de <strong>Vlaams</strong>-Brabantse kabel te stoppen?


-278- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 72 van 12 april 2006<br />

van ERIC VAN ROMPUY<br />

De voorbije maanden werden mij vanuit de regio Halle-Vilvoorde herhaaldelijk problemen met de<br />

publicitaire boodschappen van Telenet gesignaleerd. Omdat Halle-Vilvoorde integraal tot het<br />

Nederlandstalige grondgebied behoort, schiet de tweetalige communicatie (of zelfs ééntalig Franstalig)<br />

heel wat van de Telenet-klanten in het verkeerde keelgat.<br />

Ik onderschrijf de oprechte bekommernis van tal van Vlamingen in Halle-Vilvoorde en heb daarom -<br />

eerder dan onmiddellijk te beslissen tot een langdurige juridische strijd - contact opgenomen met<br />

Telenet. Deze besprekingen hebben geleid tot de volgende afspraak, die mij schriftelijk werd bevestigd<br />

door dhr. Etienne Blomme, secretaris-generaal van Telenet:<br />

- Afgezien van de zes faciliteitengemeenten, zal Telenet de huis-aan-huis-brochures in geheel Halle-<br />

Vilvoorde nog louter eentalig Nederlands verspreiden. In de faciliteitengemeenten zal Telenet de huisaan-huis-brochures<br />

in het Nederlands en het Frans verspreiden.<br />

- Wat de boodschappen op het mozaïekkanaal betreft wenst Telenet dezelfde aanpak te hanteren. In<br />

heel Halle-Vilvoorde zal het mozaïekkanaal eentalig Nederlands zijn. Indien voor de<br />

faciliteitengemeenten technisch geen aparte tweetalige versie mogelijk is - wat waarschijnlijk is - zal<br />

ook daar het mozaïekbeeld enkel in het Nederlands uitgezonden worden.<br />

Ik ben tevreden met de inspanningen die Telenet hier wil leveren. Te meer daar deze inspanningen<br />

toch ook een zekere budgettaire impact kunnen hebben voor het bedrijf. Alleszins respecteert Telenet<br />

voortaan dus het Nederlandstalig karakter van Halle-Vilvoorde.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -279-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 73<br />

van 21 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

“Lighthouses of Croatia” - Engelstalige uitnodigingen<br />

Ik ontving een eentalig Engelse uitnodiging voor de tentoonstelling “Lighthouses of Croatia”. De<br />

uitnodiging gaat uit van de directeur-generaal van de administratie Buitenlands Beleid van het<br />

Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap en van de ambassadeur van de Republiek van Kroatië. De<br />

tentoonstelling vindt plaats in de gebouwen van het Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap op de<br />

Boudewijnlaan.<br />

1. Kan de minister meedelen wie de eigenlijke initiatiefnemer en organisator is van deze<br />

tentoonstelling?<br />

2. Wat is het doelpubliek van deze tentoonstelling?<br />

3. Houdt het versturen van eentalig Engelse uitnodigingen naar Vlamingen geen overtreding in van<br />

de taalwetgeving?<br />

4. Welke stappen heeft de minister in voorkomend geval ondernomen om een herhaling te<br />

vermijden?


-280- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 73 van 21 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Naar aanleiding van de opening van de tentoonstelling “Lighthouses of Croatia” in het<br />

Boudewijngebouw van de <strong>Vlaams</strong>e overheid werden inderdaad eentalig Engelse uitnodigingen<br />

verstuurd.<br />

De initiatiefnemer voor deze tentoonstelling was de ambassade van de Republiek Kroatië. De<br />

tentoonstelling was gericht op een breed publiek en de uitnodigingen werden voor het grootste deel<br />

door de ambassade verstuurd aan het diplomatiek korps en aan contactpersonen van de ambassade.<br />

Slechts een beperkt aantal uitnodigingen werd door de administratie verstuurd.<br />

De tentoonstelling had in de weken voor de opening gelopen in de gebouwen van de Europese<br />

Commissie. De administratie Buitenlands Beleid werd laat gevraagd door de ambassade om de<br />

tentoonstelling ook een paar weken in het Boudewijngebouw te huisvesten. Mijn kabinet was zelf niet<br />

betrokken bij de organisatie van de tentoonstelling.<br />

Al het drukwerk werd integraal verzorgd door de ambassade, dus ook de uitnodigingen. Pas op het<br />

moment dat deze klaar waren, werd vastgesteld dat ze eentalig Engels waren. Op dat moment was het<br />

niet meer mogelijk om ze opnieuw te laten maken, rekening houdende met het feit dat de administratie<br />

Buitenlands Beleid niet de opdrachtgever, noch de betaler ervan was. Het ging dus zeker niet om een<br />

bewuste keuze om eentalig Engelse uitnodiging te versturen, maar om een samenloop van<br />

omstandigheden en vooral omwille van de tijdsdruk. Ik hoop dat u hiervoor begrip kunt opbrengen.<br />

Bij de opening van de tentoonstelling werd dit schoonheidsfoutje trouwens door de Kroatische<br />

ambassadeur rechtgezet. Bij haar openingstoespraak sprak ze een gedeelte van de tekst uit in het<br />

Nederlands. U zult dit initiatief van haar zeker naar waarde kunnen schatten want het is u zeker<br />

bekend dat het gebruik van het Nederlands door vertegenwoordigers van landen uit Centraal- en Oost-<br />

Europa een zeldzaamheid is.<br />

Ik kan u verder wel verzekeren dat ikzelf waak over het gebruik van het Nederlands bij al onze<br />

contacten met buitenlandse ambassades en vertegenwoordigingen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -281-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 74<br />

van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

VRT Sporza - Sponsoring<br />

De openbare omroep VRT sponsort met Sporza het Belcar-raceteam GLPK. De auto van het team<br />

staat volledig in de kleuren en het logo van Sporza.<br />

1. Hoeveel betaalde Sporza voor deze sponsoring?<br />

2. Hoe verklaart de minister deze situatie?<br />

Hoe kan worden verantwoord dat een openbare omroep sponsor wordt van een individuele<br />

sporter/team?<br />

3. Is het deontologisch verantwoord dat de openbare omroep een team sponsort waarover verslag zal<br />

worden uitgebracht in de reportages over de Belcar?<br />

Komt de objectiviteit hierdoor niet in het gedrang?


-282- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 74 van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Ik vroeg voor dit antwoord gegevens op bij de VRT. Ik ontving het volgende antwoord:<br />

“De VRT sponsort met Sporza het Belcar-raceteam GLPK. De auto van het team draagt de kleuren en<br />

het logo van Sporza.<br />

1. De VRT sponsort één auto met een team van twee <strong>Vlaams</strong>e piloten. Het team neemt deel aan<br />

Belcar, het Belgische kampioenschap. In de kostprijs van deze sponsoring zijn de kosten voor het<br />

bekleden van de wagen inbegrepen.<br />

Het Uitgebreid Bureau van het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> nam in zijn vergadering van 10 september 2001<br />

het standpunt in dat aangelegenheden die buiten de bevoegdheid van de regering vallen,<br />

ontsnappen aan de parlementaire controle. Het operationeel beleid van de VRT behoort tot de<br />

uitsluitende bevoegdheid van de gedelegeerd bestuurder en zijn directiecomité. Het<br />

sponsoringsbeleid door de VRT behoort tot de operationele bevoegdheid van de gedelegeerd<br />

bestuurder.<br />

In de brief van de Voorzitter van het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> aan de Voorzitter van het Rekenhof (10<br />

september 2001) betreffende het ‘inzage- en informatierecht van parlementsleden’ staat vermeld<br />

dat ‘de bevoegdheid van de regering zich in essentie beperkt tot het vastleggen van de<br />

beheersovereenkomst van de VRT’ en het uitoefenen van controle op de behoorlijke uitvoering<br />

daarvan. Tevens wordt in aangehaalde brief vermeld dat ‘de regering niet bevoegd is om de<br />

opportuniteit van concrete beslissingen van de organen van de VRT te beoordelen’. Aangezien de<br />

regering geen toezicht kan uitoefenen over de operationele beslissing omtrent sponsoring door de<br />

VRT, kan een <strong>Vlaams</strong> parlementslid hierover evenmin toezicht uitoefenen.<br />

De VRT betaalt het sponsoringsbedrag voor GLPK niet cash uit. Met het raceteam zijn<br />

mediaruilovereenkomsten afgesloten. Hierdoor krijgt Sporza visibiliteit in ruil voor een volume<br />

aan radioreclame op VRT-radio.<br />

2. Belcar is populair. Bij elke race komt er veel volk kijken. Vier races worden in Vlaanderen<br />

gereden. Het team dat de VRT sponsort bestaat uit toprijders die ook in het WK rijden. De wagen<br />

is topklasse. Deze sponsoring is voor de VRT een geschikt middel om zijn sportnet bekend te<br />

maken en te promoten.<br />

Sporza maakt promotie voor zijn aanbod onder andere via sponsoring van:<br />

• sporten zoals voetbal, basket, volley, handbal;<br />

• evenementen zoals De Ronde van Vlaanderen en De Ronde van België;<br />

• een club zoals (momenteel) Lierse, Genk en Anderlecht in het voetbal.<br />

De VRT streeft zoveel mogelijk visibiliteit en diversiteit na bij de promotie van zijn merken. De<br />

VRT evalueert zijn sponsoring permanent. Regelmatig zijn er dus verschuivingen van de<br />

sponsoringsmiddelen.<br />

3. De sponsoring is volledig gescheiden van de journalistieke verslaggeving. De journalistieke<br />

verslaggeving is beschermd door het redactiestatuut. Vanuit de marketingdienst is er geen enkele


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -283-<br />

druk of vraag aan de sportredacties mogelijk. De sport- en nieuwsredacties zijn volledig<br />

onafhankelijk in het bepalen van hun onderwerpen en de manier waarop ze verslag uitbrengen.”


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -285-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 75<br />

van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />

In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />

volgende vragen stellen.<br />

1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />

dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />

Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />

2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />

hoeveel en welke?<br />

3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />

4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden-<br />

broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />

Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).


-286- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />

op vraag nr. 75 van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Op basis van de mij door de verschillende <strong>Vlaams</strong>e ministers verstrekte gegevens kan ik u het<br />

volgende antwoord geven:<br />

1. Richtlijnen die nog moeten worden omgezet<br />

Wat de richtlijnen betreft die nog moeten worden omgezet dient een onderscheid gemaakt te<br />

worden tussen enerzijds richtlijnen waarvan de omzettingstermijn nog loopt en anderzijds<br />

richtlijnen waarvan de omzettingstermijn verstreken is.<br />

De volgende richtlijnen zijn richtlijnen waarvan de omzettingstermijn nog loopt maar waar een<br />

opvolging noodzakelijk is omdat de termijn binnenkort verstrijkt:<br />

• Richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de<br />

lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden. Vlaanderen is in orde omdat de<br />

bestaande regelgeving tegemoet komt aan de bepalingen van deze richtlijn. Notificatie is<br />

gedeeltelik gebeurd voor het luik werkgelegenheid. (Omzettingsdatum 29 april 2006).<br />

• Richtlijn 2004/54 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet.<br />

Het is een gemengde bevoegdheid. Vlaanderen bereidt een ontwerpdecreet voor.<br />

(Omzettingsdatum 29 april 2006).<br />

• Richtlijn 2005/77 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de<br />

verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke<br />

organismen. (Omzettingsdatum 30 april 2006).<br />

De volgende richtlijnen zijn richtlijnen waarvan de omzettingstermijn nog loopt:<br />

• Richtlijn 2004/81 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde<br />

autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van<br />

mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie. De aspecten voor werkgelegenheid<br />

zijn voor Vlaanderen in orde. Deze informatie werd ook overgemaakt aan de Commissie. Andere<br />

departementen onderzoeken of er aanpassingen nodig zijn voor hun domein. (Omzettingsdatum 5<br />

augustus 2006).<br />

• Richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen<br />

en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en<br />

de inhoud van de verleende bescherming. De aspecten voor werkgelegenheid zijn voor Vlaanderen<br />

in orde. Deze informatie werd ook overgemaakt aan de Commissie. Andere departementen<br />

onderzoeken of er aanpassingen nodig zijn voor hun domein. (Omzettingsdatum 10 oktober<br />

2006).


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -287-<br />

• Richtlijn 2004/114 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde<br />

landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk.<br />

De aspecten voor werkgelegenheid zijn voor Vlaanderen in orde. Deze informatie werd ook<br />

overgemaakt aan de Commissie. Andere departementen onderzoeken of er aanpassingen nodig<br />

zijn voor hun domein. (Omzettingsdatum 12 januari 2007).<br />

• Richtlijn 2004/107 betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en<br />

polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht. De<br />

administratie Leefmilieu Natuur en Energie werkt aan een<br />

voorontwerp. (Omzettingsdatum 15 februari 2007).<br />

• Richtlijn 2005/24 tot wijziging van Richtlijn 87/328/EEG voor wat<br />

betreft de spermacentra en het gebruik van eicellen en embryo’s<br />

afkomstig van raszuivere fokrunderen. Administratie Land- en<br />

Tuinbouw onderzoekt of er aanpassingen noodzakelijk zijn in de<br />

interne regelgeving. (Omzettingsdatum 24 maart 2007).<br />

• Richtlijn 2004/35 betreffende milieuaansprakelijkheid met<br />

betrekking tot het herstellen van milieuschade. Momenteel is een<br />

impactstudie lopende. (Omzettingsdatum 30 april 2007).<br />

• Richtlijn 2005/71 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van<br />

derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek. De <strong>Vlaams</strong>e administraties onderzoeken<br />

of er aanpassingen nodig zijn voor hun domein en nemen deel aan de lopende DGE vergaderingen<br />

hieromtrent om de <strong>Vlaams</strong>e standpunten over te brengen. (Omzettingsdatum:12 oktober 2007).<br />

• Richtlijn 2005/36 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Departement Onderwijs en<br />

Vorming bereidt de aanpassingen voor. (Omzettingsdatum 20 oktober 2007).<br />

• Richtlijn 2005/44 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de<br />

binnenwateren in de Gemeenschap. De <strong>Vlaams</strong>e administraties onderzoeken of er aanpassingen<br />

nodig zijn. (Omzettingsdatum 20 oktober 2007).<br />

• Richtlijn 2005/85 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de<br />

toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus. De <strong>Vlaams</strong>e administraties onderzoeken of er<br />

aanpassingen nodig zijn. (Omzettingsdatum 1 december 2007).<br />

• Richtlijn 2004/113 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en<br />

vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten. Momenteel worden op<br />

politiek niveau –op initiatief van de <strong>Vlaams</strong> minister bevoegd voor Gelijke kansen- de<br />

opportuniteit en de mogelijkheden nagegaan om de verdere omzetting van deze richtlijn samen<br />

met richtlijn 2000/43 te bundelen binnen een algemeen kaderdecreet op antidiscriminatie (dat het<br />

volledige toepassingsveld en de verscheidene discriminatiegronden behelst) dan wel om de<br />

verdere vertaling via verschillende aparte aanpassingsdecreten te verwezenlijken.<br />

(Omzettingsdatum 21 december 2007).<br />

• Richtlijn 2006/7 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit<br />

en tot intrekking van richtlijn 76/160. De <strong>Vlaams</strong>e administraties<br />

onderzoeken of er aanpassingen nodig zijn. (Omzettingsdatum 24<br />

maart 2008).<br />

De volgende richtlijnen zijn richtlijnen waarvan de omzettingstermijn verstreken is:


-288- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

• Richtlijn 91/477 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens. De<br />

richtlijn 91/477 werd nog niet omgezet in de Belgische wetgeving. Op het ogenblik dat deze<br />

richtlijn tot stand kwam, ging het nog om een federale bevoegdheid. De federale overheid<br />

oordeelde dat de bestaande wetgeving strenger was dan de vermelde richtlijn en dat er aldus geen<br />

omzetting nodig was. Momenteel is er door de Europese Commissie een voorstel ingediend om de<br />

richtlijn 91/477 te wijzigen. Het is dan ook aangewezen om de uitkomst van dit voorstel tot<br />

wijziging af te wachten en de nodige omzettingen nadien door te voeren in het kader van de<br />

huidige voorbereiding van een eigen <strong>Vlaams</strong> decreet inzake wapenhandel. (Omzettingsdatum 1<br />

januari 1993).<br />

• Richtlijn 93/15 betreffende de harmonisatie van de bepalingen<br />

inzake het in de handel brengen van en de controle op explosieven<br />

voor civiel gebruik. Deze richtlijn werd tot op heden nog niet<br />

omgezet. Het gaat hier om een gemengde richtlijn waar ook de<br />

federale overheid voor bepaalde onderdelen bevoegd is. De<br />

omzetting zal op een gecoördineerde wijze moeten gebeuren. Tot op<br />

heden hebben we geen reactie van de Commissie ontvangen.<br />

(Omzettingsdatum 30 september 1993 en 30 juni 1994).<br />

• Richtlijn 2001/96 tot vaststelling van geharmoniseerde voorschriften en procedures voor<br />

veilig laden en lossen van bulkschepen. Het decreet van richtlijn 2001/96 veilig laden en lossen<br />

van bulkschepen werd op 8 maart 2006 door het <strong>Vlaams</strong> parlement goedgekeurd. Op 17 maart<br />

2006 werd het decreet bekrachtigd door de <strong>Vlaams</strong>e regering. Enkel de publicatie en de notificatie<br />

zijn nog aan de orde. (Omzettingsdatum 5 augustus 2003).<br />

• Richtlijn 2002/59 betreffende de invoering van een communautair monitoring en<br />

informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad.<br />

In dit dossier moesten we enerzijds advies geven aan de federale overheid inzake hun ontwerp van<br />

KB. en anderzijds zelf een stuk van de richtlijn omzetten. De <strong>Vlaams</strong>e regering heeft op 8 april<br />

2005 zijn instemming gegeven met het ontwerp-KB. De <strong>Vlaams</strong>e omzetting is nog lopende. Het<br />

ontwerp van decreet betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme<br />

toegangswegen naar de <strong>Vlaams</strong>e havens werd definitief goedgekeurd op 10 februari 2006 en<br />

vervolgens naar het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> verstuurd. Na goedkeuring zal de publicatie in het B.S en<br />

de notificatie aan de Commissie volgen. (Omzettingsdatum 5 februari 2004).<br />

• Richtlijn 2001/42 inzake de milieueffectenbeoordeling voor plannen en programma's. België<br />

werd hiervoor gedagvaard bij verzoekschrift dd. 2 februari 2006. Zoals in het verzoekschrift<br />

vermeld staat heeft de Belgische overheid bij brief dd.7 maart 2003 het decreet van 18 december<br />

2002 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake<br />

milieubeleid met een titel houdende milieueffect- en veiligheidsrapportage genotificeerd als<br />

omzetting van de richtlijn. Na een evaluatie van voormelde decretale regeling is gebleken dat deze<br />

op een aantal punten afwijkt van wat strikt door de richtlijn is vereist. Het is noodzakelijk de<br />

decretale bepalingen aan te passen zodat op zijn minst een precieze en ondubbelzinnige omzetting<br />

van de richtlijn wordt tot stand gebracht. Om de omzetting zo snel mogelijk te verwezenlijken<br />

heeft de <strong>Vlaams</strong>e regering een voorontwerp voorbereid, genaamd voorontwerp van het decreet<br />

houdende wijziging van titel IV- milieueffect- en veiligheidsrapportage van het decreet van 5 april<br />

1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van<br />

23 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud. (Omzettingsdatum 21 juli 2004).<br />

• Richtlijn 2003/30 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare<br />

brandstoffen in het vervoer. De <strong>Vlaams</strong>e regering heeft op 25 februari 2005 beslist het indicatieve<br />

streefcijfer wat het <strong>Vlaams</strong> Gewest betreft, op 31 december 2005 vast te stellen op 2%<br />

biobrandstof. Dit streefcijfer zal enkel kunnen worden gerealiseerd indien de Federale Regering op


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -289-<br />

korte termijn de nodige maatregelen neemt inzake productnormering en accijnsvrijstelling. De<br />

<strong>Vlaams</strong>e overheid gaat aan de federale overheid voorstellen om een gecoördineerd beleid te<br />

voeren omtrent de gezamenlijke implementatie van deze richtlijn. (Omzettingsdatum 31<br />

december 2004).<br />

• Richtlijn 2003/105 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij<br />

gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Deze richtlijn is een wijziging van de zgn. SEVESO II-richtlijn.<br />

De omzetting van de richtlijn gebeurde via een samenwerkingsakkoord. Dit akkoord dient dan ook<br />

te worden geamendeerd. Een ambtelijke werkgroep heeft een voorontwerp van wijziging<br />

afgewerkt. De <strong>Vlaams</strong>e Regering heeft n.a.v. de opmerkingen van de SERV en Minaraad het<br />

ontwerp van samenwerkingsakkoord aangepast en besliste op 3 februari 2006 tot definitieve<br />

goedkeuring en ondertekening van een samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de<br />

Gewesten dat het vorige samenwerkingsakkoord wijzigt. Het samenwerkingskoord zal bij het<br />

<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> worden ingediend. De <strong>Vlaams</strong>e Regering keurde ook principieel het<br />

voorontwerp van decreet goed dat instemt met dit samenwerkingsakkoord. Het voorontwerp van<br />

instemmingsdecreet wordt voor advies voorgelegd aan de Raad van State. (Omzettingsdatum 30<br />

mei 2005).<br />

• Richtlijn 2003/35 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde<br />

plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en<br />

toegang tot de rechter. De richtlijnbepalingen betreffende wijziging van de MER- en de IPPCrichtlijn<br />

werden omgezet in Vlarem I. Wat de richtlijnbepalingen inzake inspraak voor bepaalde<br />

plannen en programma’s betreft is de richtlijn nagenoeg volledig omgezet. De bestaande<br />

bepalingen inzake inspraak voor afvalbeleidsplannen en deze inzake de actieprogramma’s in het<br />

kader van de richtlijn 91/676/EEG houdende de bescherming van water tegen verontreiniging door<br />

nitraten uit agrarische bronnen worden als richtlijnconform beschouwd. Inzake de plannen en<br />

maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit is een wijziging van het besluit van 1 juni 1995<br />

houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II) bijna voltooid.<br />

Definitieve afronding wordt voorzien tegen eind april 2006. (Omzettingsdatum 25 juni 2005).<br />

• Richtlijn 2003/98 inzake het hergebruik van overheidsinformatie. Voor de omzetting van de<br />

richtlijn nr.2003/98 heeft voor wat de <strong>Vlaams</strong>e bevoegdheden betreft, de <strong>Vlaams</strong>e Regering reeds<br />

twee beslissingen genomen, namelijk de beslissing van 12 november 2004<br />

(VR/2004/12.11/DOC.1144) en de beslissing van 8 juli 2005 (VR/2005/0807/DOC.0553). Met de<br />

eerste beslissing legde de regering de aanpak en de taakverdeling vast voor het omzettingsproces.<br />

De tweede beslissing resulteerde in een keuze van de algemene principes voor de omzetting.<br />

Conform deze keuze worden nu een voorontwerp van decreet, een uitvoeringsbesluit en een lijst<br />

van domeinen en sectoren opgemaakt waarvoor nu al hergebruik bestaat en dus ook meteen zal<br />

toegestaan worden. Tevens worden modellicenties voorbereid. Bedoeling is om het decreet nog<br />

voor de zomer in het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> te krijgen. Er is nog geen goedgekeurde wet op federaal<br />

niveau of decreet bij de andere gemeenschappen en gewesten. (Omzettingsdatum 7 juli 2005).<br />

• Richtlijn 2004/12 betreffende de verpakkingen en<br />

verpakkingsafval. Besprekingen tussen de gewesten aangaande de<br />

wijziging van het bestaande samenwerkingsakkoord inzake<br />

verpakkingsafval zijn lopende. (Omzettingsdatum 18 augustus<br />

2005).<br />

• Richtlijn 2003/86 inzake het recht op gezinshereniging. De<br />

aspecten voor werkgelegenheid zijn voor Vlaanderen in orde. Deze<br />

informatie werd ook overgemaakt aan de Commissie. Andere<br />

departementen onderzoeken of er aanpassingen nodig zijn voor hun<br />

domein. (Omzettingsdatum 3 oktober 2005).


-290- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

• Richtlijn 2002/73 betreffende de tenuitvoerlegging van het<br />

beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien<br />

van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de<br />

promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden. De<br />

aspecten voor werkgelegenheid zijn voor Vlaanderen in orde. Deze<br />

informatie werd ook overgemaakt aan de Commissie. Andere<br />

departementen onderzoeken of er aanpassingen nodig zijn voor hun<br />

domein. (Omzettingsdatum 5 oktober 2005).<br />

• Richtlijn 2004/42 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge<br />

van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor<br />

het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG. De richtlijn betreft<br />

hoofdzakelijk productnormering en behoort dus tot de exclusieve federale bevoegdheid. Wat de<br />

wijziging van richtlijn 1999/13 betreft werd een bepaling geschrapt. Lidstaten konden de<br />

bestaande omzettingsbepalingen wel handhaven. De <strong>Vlaams</strong>e regering heeft uiteindelijk ervoor<br />

geopteerd om de corresponderende bepaling in Vlarem II ook te schrappen. Het definitieve<br />

goedkeuring wijzigingsbesluit ter zake is zo goed als rond. (Omzettingsdatum 30 oktober 2005).<br />

• Richtlijn 2004/101 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten<br />

binnen de Gemeenschap, met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol<br />

van Kyoto. Een samenwerkingsakkoord dient te worden afgesloten. Het ontwerpakkoord is het<br />

voorwerp van discussie tussen de verschillende bevoegde overheden. Het voorontwerp van<br />

ontwerpbesluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering (dat de in Vlaanderen toepasselijk procedure zal bepalen)<br />

wordt door overleg tussen het departement en het kabinet van Leefmilieu, Natuur en Energie op<br />

korte termijn afgerond. (Omzettingsdatum 13 november 2005).<br />

• Richtlijn 2003/109 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.<br />

De aspecten voor werkgelegenheid zijn voor Vlaanderen in orde. Deze informatie werd ook<br />

overgemaakt aan de Commissie. Andere departementen onderzoeken of er aanpassingen nodig<br />

zijn voor hun domein. (Omzettingsdatum 23 januari 2006).<br />

• Richtlijn 2004/8 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar<br />

nuttige warmte binnen de interne energiemarkt. Een decretale basis voor de omzetting van deze<br />

richtlijn zal tot stand komen via een decreet houdende diverse bepalingen inzake milieu en<br />

energie. Een ontwerpdecreet werd naar het parlement gestuurd zodat dit decreet vermoedelijk<br />

tegen de zomer zal tot stand komen. In een besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering ter bevordering van<br />

warmtekrachtkoppeling zal verdere invulling gegeven worden aan de omzetting van de richtlijn.<br />

Een ontwerp werd al door de <strong>Vlaams</strong>e Regering principieel goedgekeurd op 18 november 2005.<br />

Adviezen van SERV, MINA en VREG werden bekomen zodat het besluit terug naar de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering kan voor advies van de Raad van State. Een definitieve goedkeuring moet echter<br />

wachten op de totstandkoming van de decretale basis. Hiernaast moeten we ook op de<br />

goedkeuring van Europese referentierendementen door de EU- comitologie wachten. Zonder deze<br />

laatste kunnen de lidstaten de richtlijn niet correct omzetten, wat ook door de Commissie werd<br />

bevestigd. (Omzettingsdatum 21 februari 2006).<br />

Richtlijn 2005/91 met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen<br />

van landbouwgewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat<br />

onderzoek. Het ministerieel besluit ter omzetting van 2005/91 is door de administratie naar het<br />

kabinet doorgestuurd ter ondertekening van de minister. (Omzettingsdatum 31 maart 2006).<br />

2. Betwistingen<br />

Op 20 april 2006 werd Vlaanderen gevat in 36 inbreukdossiers.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -291-<br />

Stadium in de inbreukprocedure 13.02.0 15.03.0 20.04.0<br />

6 6 6<br />

1. Ingebrekestellingen (1 e administratieve stap) 11 12 17<br />

2. Bijkomende ingebrekestellingen<br />

3. Met redenen omklede adviezen (2 e 1 1 2<br />

administratieve stap) 9 9 9<br />

4. Bijkomende met redenen omklede adviezen<br />

0 0 0<br />

5. Dagvaardingen<br />

3 3 3<br />

6. Eerste veroordelingen door het Hof van Justitie 4 4 3<br />

7. Vraag om inlichtingen na een eerste veroordeling 1 1 0<br />

8. Ingebrekestellingen na een eerste veroordeling 0 0 2<br />

9. Met redenen omklede adviezen na een eerste veroordeling 0 0 0<br />

10. Dagvaardingen na een eerste veroordeling 0 0 0<br />

11. Tweede veroordelingen door het Hof van Justitie 0 0 0<br />

Totaal aantal inbreukdossiers 29 30 36<br />

De inbreukdossiers worden hieronder gerangschikt volgens de mate waarin de inbreukprocedure is<br />

gevorderd. Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen de niet correcte omzettingen en laattijdige<br />

omzettingen.<br />

A) Niet correcte omzettingen<br />

Ingebrekestellingen<br />

1. Zaaknummer: 2004/4619 PEETERS<br />

• Dossiernaam: haven Gent havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen<br />

• Onderwerp van het dossier: niet correcte toepassing van de richtlijn 2000/59<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 18 /10/04 en dd 4/08/05<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: Commissie bestudeert het antwoord.<br />

2. Zaaknummer: 2003/2081 MP LETERME<br />

• Dossiernaam: toezicht op de staat van instandhouding van beschermde walvisachtige in<br />

mariene gebieden<br />

• Onderwerp van het dossier: de Commissie heeft België in gebreke gesteld wegens de<br />

schending van de habitatrichtlijn. Vispraktijken leiden tot onaanvaardbaar hoge vangsten van<br />

beschermde walvisachtige waarbij het bestaande toezichtsysteem niet volstaat<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 19/12/05<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: <strong>Vlaams</strong>e administratie onderzoekt de <strong>Vlaams</strong>e<br />

betrokkenheid.<br />

3. Zaaknummer: 2005/2283 VAN MECHELEN<br />

• Dossiernaam: registratierechten in Vlaanderen<br />

• Onderwerp van het dossier: niet correcte toepassing van de bepalingen van het vrije verkeer<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 21/12/2005<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: Vlaanderen heeft op 22 maart 2006 een antwoord<br />

geformuleerd op deze ingebrekestelling.<br />

4. Zaaknummer: 98/4669 en 98/5005 PEETERS<br />

• Dossiernaam: MER-, habitat- en vogelrichtlijn bij Verrebroekdok en Deurganckdok<br />

• Onderwerp van het dossier: de afgeleverde vergunningen zouden in strijd zijn met voormelde<br />

richtlijnen<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd. 18/01/ 01


-292- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: in de brieven van 4 december 2001, 1 februari 2002, 10<br />

juni 2002, 26 juli 2002, 1 juli 2002 en 27 februari 2004 van de Permanente<br />

Vertegenwoordiging aan de Commissie werden de verschillende stappen in het dossier<br />

medegedeeld. Het formele standpunt van de Commissie is niet gekend. Per brief van 2 juli<br />

2004 werd de derde en vierde reeks validatievergunningen medegedeeld. De <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering heeft op 10 november 2004 het licht op groen gezet voor een nieuw gewestelijk<br />

ruimtelijk uitvoeringsplan RUP Waaslandhavenfase 1 en omgeving. Tegelijk keurde de<br />

regering ook de concrete werken rond Deurganckdok goed. De goedkeuring van een RUP<br />

Waaslandhaven is cruciaal voor de verdere uitbouw van de Waaslandhaven vooral dan rond<br />

het Deurganckdok. Diverse malen en laatst op 15 maart 2005 heeft Vlaanderen een overzicht<br />

gepresenteerd van de reeksen van afgeleverde “gevalideerde vergunningsbeslissingen”, alsook<br />

van de stand van zaken inzake alle natuurcompensaties. Een nieuwe stand van zaken van de<br />

uitvoering van de natuurcompensatie op Linkeroever zal gepresenteerd worden in de loop van<br />

het eerste helft van 2006. Daarbij zal ook het gewestelijk R.U.P. “Waaslandhaven fase 1 en<br />

omgeving”, dat definitief werd vastgesteld op 16 december 2005, worden medegedeeld aan de<br />

Commissie.<br />

5. Zaaknummer: 2002/2159 (zie ook 2002/2181) VERVOTTE<br />

• Dossiernaam: decreet zorgverzekering<br />

• Onderwerp van het dossier: Europese Verordening 1408/71, vrije verkeer van personen en<br />

diensten<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 19/12/02<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: conform de afspraken gemaakt tijdens informele<br />

overlegmomenten met het Directoraat-generaal Werkgelegenheid en Sociale Zaken van de<br />

Europese Commissie, werd het decreet zorgverzekering gewijzigd bij de decreten van 30 april<br />

2004 en 25 november 2005. Er werden door de Europese Commissie geen verdere stappen in<br />

de inbreukprocedure gezet.<br />

6. Zaaknummer: 2001/2113 MP LETERME<br />

• Dossiernaam: informatie visserij<br />

• Onderwerp van het dossier controleregeling gemeenschappelijk visserijbeleid<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: het antwoord van Vlaanderen werd reeds overgemaakt<br />

op 25 januari 2002. Tot op het heden heeft de Commissie nog niet gereageerd.<br />

7. Zaaknummer: 2002/2204 MP LETERME<br />

• Dossiernaam: visquota 2001 Verordening 2848/2000<br />

• Onderwerp van het dossier: de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en<br />

het niet in acht nemen van de voorschriften<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 17/11/03<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: het antwoord van Vlaanderen werd op 12 december<br />

2003 overgemaakt aan de Commissie. Tot op het heden heeft de Commissie nog niet<br />

gereageerd.<br />

8. Zaaknummer: 1998/2302 BOURGEOIS<br />

• Dossiernaam: anciënniteit in overheidsdienst<br />

• Onderwerp van het dossier: de administratieve anciënniteit in overheidsdiensten van<br />

ambtenaren uit de EU dient ook te worden gerespecteerd<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: de <strong>Vlaams</strong>e regering heeft op 24 oktober 2003 twee<br />

ontwerpbesluiten principieel goedgekeurd.; één tot wijziging van het <strong>Vlaams</strong> personeelsstatuut


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -293-<br />

(VPS) en één tot wijziging van het personeelsstatuut van de <strong>Vlaams</strong>e wetenschappelijke<br />

instellingen (PSWI). De Europese Commissie heeft echter in dit dossier bezwaar gemaakt<br />

tegen de datum van 1 maart 2002 (datum van inwerkingtreding van de nieuwe definities<br />

inzake anciënniteit) Minister van Ambtenarenzaken heeft hierop gereageerd. De Commissie<br />

besliste tot aanhangigmaking op 16/12/03. Het antwoord van Vlaanderen werd op 10/02/04<br />

overgemaakt aan de Commissie. Op 18 maart 2004 heeft de permanente vertegenwoordiging<br />

een brief gekregen met concrete vraag over de situatie van specifieke personen. Het antwoord<br />

op deze vraag werd op 24/3/04 gegeven. Op 03/05/2004 werd het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

regering (besluit van 20.02.2004 tot wijziging v/h personeelsstatuut van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Wetenschappelijke instellingen van 28.01.1997) wat betreft de uitvoering van het<br />

Lambermontakkoord en andere bepalingen overgemaakt aan de Commissie. Commissie heeft<br />

op 06/09/05 brief met de vraag om bijkomende informatie opgestuurd. Dit dossier zou<br />

binnenkort geklasseerd kunnen worden door de Commissie.<br />

9. Zaaknummer : 2004/5122 PEETERS<br />

• Dossiernaam : handel in vogels (klacht)<br />

• Onderwerp van het dossier: de Commissie is, ingevolge het onderzoek van een klacht van een<br />

vogelhandelaar, van oordeel dat de bestaande regelgeving op Federaal en <strong>Vlaams</strong> niveau<br />

inzake handel in vogels niet conform is met de artikelen 28 en 30 van het EG-verdrag<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 12/10/05<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: Vlaanderen heeft een uitvoerige verdedigingnota aan<br />

de Commissie bezorgd. Daarin wordt betoogd dat de strengere <strong>Vlaams</strong>e bepalingen inzake het<br />

merken van in gevangenschap gekweekte vogels conform het gemeenschaprecht kunnen<br />

gehandhaafd worden.<br />

10. Zaaknummer : 2004/2301 PEETERS<br />

• Dossiernaam: autowrakken<br />

• Onderwerp van het dossier: verschillende artikelen werden niet correct omgezet of<br />

roepen vragen op<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd.13/3/05<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: in het antwoord aan de Commissie werd deels de<br />

bezwaren weerleg en toelichting bij huidige omzetting (waarbij de meest actuele omzetting<br />

werd genotificeerd), deels gemeld dat Vlarea zal aangepast worden.<br />

Bijkomende ingebrekestellingen<br />

11. Zaaknummer: 2002/4275 PEETERS<br />

• Dossiernaam: <strong>Vlaams</strong>e Milieuholding<br />

• Onderwerp van het dossier: naleving richtlijnen inzake overheidsopdrachten en/of<br />

verdragsregels inzake vrij verkeer van diensten en recht van vestiging<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd.22/10/02, aanvullende ingebrekestelling dd.<br />

19/12/03<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: oorspronkelijk betrof het vier dossiers waar de VMH of<br />

haar dochterondernemingen in betrokken waren. Het <strong>Vlaams</strong> gewest heeft gevraagd om het<br />

dossier te splitsen in een luik “overeenkomst Aquafin” en een luik “overige zaken”. Inzake het<br />

eerste luik stemde de Commissie in met een onderhandelde oplossing, die erin zou bestaan de<br />

inbreuk te herstellen door in een mededinging inzake toewijzing van Aquafin-taken te<br />

voorzien. Er moet een zeker tijdspad voor uitwerking van deze oplossing aangegeven worden<br />

zoniet wordt de inbreukprocedure verder gezet. Voorlopig werden enkele opties gepresenteerd<br />

aan de Commissie. Op 17 september 2004 heeft de <strong>Vlaams</strong>e regering hieromtrent enkele<br />

principiële beslissingen genomen en diverse werkgroepen opgericht. In oktober en december<br />

2004 en februari 2005 werden nieuwe gesprekken met de Commissie gevoerd. De beslissingen<br />

van de <strong>Vlaams</strong>e regering en de nieuwe decretale organisatie van de <strong>Vlaams</strong>e watersector


-294- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

werden toegelicht. Op 4 mei 05 werd een bijkomende verdedigingsnota aan de Commissie<br />

bezorgd. Inzake het tweede luik zet de Commissie de procedure verder voor twee dossiers met<br />

name de deelname van VMH in het project OVMB en de oprichting en statuten van de<br />

intercommunale Hooge Maey. Hiervoor heeft de Commissie een aanvullende<br />

ingebrekestelling gezonden. Deze is intussen beantwoord en wordt door de Commissie<br />

bestudeerd.<br />

12. Zaaknummer: 2002/2167 KEULEN<br />

• Dossiernaam: overheidsopdrachten lokaal bestuur<br />

• Onderwerp van het dossier: Art. 43 en 49 EG verdrag, vrijheid van vestiging en diensten<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd18/10/02, aanvullende ingebrekestelling dd<br />

19/12/03<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: een gezamenlijk antwoord werd in samenwerking met<br />

de federale overheid voorbereid en op 29 oktober 2003 overgemaakt aan de Commissie. Dit<br />

dossier is een discussiepunt tussen de lidstaten en de Commissie. Het aanvullende antwoord<br />

van Vlaanderen op de ingebrekestelling werd op 16 januari 2004 doorgestuurd naar de<br />

Commissie. Zij heeft hier nog niet op geantwoord.<br />

Met redenen omkleed advies<br />

13. Zaaknummer : 2001/4984 PEETERS<br />

• Dossiernaam : bescherming van hamsters (klacht)<br />

• Onderwerp van het dossier: de Habitatrichtlijn wordt volgens de Commissie niet juist<br />

toegepast. De beschermingsmaatregelen zijn onvoldoende om de gunstige staat van<br />

instandhouding van de hamster te behouden en er is onvoldoende toezicht op de<br />

instandhouding<br />

• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: Vlaanderen heeft nog een nieuw bescherming- en<br />

instandhoudingplan voor de hamster vastgesteld. Dit wordt nu volop uitgevoerd. Een eerste<br />

rapportering over de stand van zaken van uitvoering van de geplande maatregelen zal<br />

kortelings gebeuren.<br />

14. Zaaknummer: 99/4291 en volgende BOURGEOIS<br />

• Dossiernaam: televisieuitzendingen<br />

• Onderwerp van het dossier: de must-carry regeling en het recht op vrije nieuwsgaring zouden<br />

strijdig zijn met het gemeenschapsrecht<br />

• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 19 januari 2005<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: de Commissie stelde Vlaanderen in 1999 in gebreke<br />

omdat het recht op vrije nieuwsgaring zoals het binnen de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap bestond<br />

strijdig werd bevonden met het gemeenschapsrecht. Nadat het lange tijd stil bleef, heeft<br />

Vlaanderen op 19 januari 2005 een met redenen omkleed advies ontvangen. Op 29 april 2005<br />

heeft de <strong>Vlaams</strong>e regering na advies van Raad van State een ontwerpdecreet definitief<br />

goedgekeurd dat tegemoet komt aan de eisen van de Europese Commissie. Het is de bedoeling<br />

om naast deze tegemoetkoming een gesprek met de Commissie te organiseren en het probleem<br />

van de delocalisatie dat zich hiermee stelt, aan te kaarten. De Commissie werd op 12/05/05<br />

hiervan op de hoogte gebracht.<br />

15. Zaaknummer:2004/2024 PEETERS<br />

• Dossiernaam: ozonlaagafbrekende stoffen.<br />

• Onderwerp van het dossier: nalatig optreden tov artikelen 16, lid 5 en 17, lid 1 van de<br />

Verordening Nr. 2037/2000 (opleidingsvereisten voor personeel)<br />

• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 14/12/04


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -295-<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: een antwoord met stand van zaken werd ingediend . De<br />

ontbrekende besluiten inzake opleidingsvereisten voor koeltechnici werden reeds principieel<br />

goedgekeurd op 14.5.2004. De Commissie werd hiervan op de hoogte gebracht op 31.7.2004.<br />

Na advies van de adviesraden is de administratie overgegaan tot een grondige aanpassing van<br />

het voorontwerp. Intussen blijken in dit verband bevoegdheidsproblemen op te duiken. Wat<br />

opleidingsvereisten in andere stationaire toepassingen betreft zullen de noodzakelijke<br />

bepalingen opgenomen worden (oa. bij de Vlarea-herziening).<br />

16. Zaaknummer:2002/2181 (zie ook 2002/2159) VERVOTTE<br />

• Dossiernaam: <strong>Vlaams</strong>e zorgverzekering<br />

• Onderwerp van het dossier: Europese Verordening 1408/71<br />

• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 22/12/04<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: conform de afspraken gemaakt tijdens een informeel<br />

overlegmoment met het Directoraat-generaal Interne Markt van de Europese Commissie, werd<br />

het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 28 september 2001 houdende de erkenning, de<br />

registratie en de machtiging, en houdende de aansluiting, de aanvraag en de ten lastenneming<br />

in het kader van de zorgverzekering gewijzigd bij het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 15<br />

april 2005.<br />

17. Zaaknummer: 2004/2089 PEETERS<br />

• Dossiernaam: havenontvangstfaciliteiten scheepsafval<br />

• Onderwerp van het dossier: de wijze waarop richtlijn 2000/59/EG werd omgezet in Vlarem<br />

bijdragensysteem waarborgt niet dat alle schepen substantieel bijdragen aan de kosten van<br />

installaties en dat aan alle kosten van de installatie wordt bijgedragen<br />

• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 05/0705<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: dit is een dossier waarin zowel de federale overheid als<br />

Vlaanderen gevat worden. Het <strong>Vlaams</strong> gewest betwist de conclusie als zou de richtlijn niet<br />

correct zijn omgezet aangezien het <strong>Vlaams</strong> systeem eveneens de doelstelling van de richtlijn<br />

dient. Niettemin zal de wetgeving aangepast worden. Dit zal gebeuren in de loop van 2006.<br />

18. Zaaknummer: 2000/5231 PEETERS<br />

• Dossiernaam: Antwerpse Leien.<br />

• Onderwerp van het dossier: België wordt in gebreke gesteld voor het feit dat niet goed<br />

verantwoord werd waarom geen milieueffectenrapport voor de aanleg van de Leien, eerste<br />

fase, werd opgesteld<br />

• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies 09/07/04<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: eind september 2004 werd een reactie ingediend; het<br />

<strong>Vlaams</strong> gewest blijft bij haar standpunt; een actuele milieueffectennota zal aantonen dat er<br />

geen aanzienlijk negatieve milieueffecten zichtbaar zijn. Het antwoord van Vlaanderen werd<br />

naar de commissie doorgestuurd op 29 september 2004. Intussen is door een studiebureau een<br />

“Evaluatienota milieueffecten” voltooid. Op 31 mei 2005 werd deze aanvullende informatie<br />

aan de Commissie bezorgd. De Commissie houdt haar standpunt in beraad.<br />

19. Zaaknummer: 2003/2144 BOURGEOIS<br />

• Dossiernaam: televisiereclame<br />

• Onderwerp van het dossier: onvoldoende controle door de Belgische autoriteiten op de<br />

televisiereclame bij de televisieomroepen die onder de Belgische wet vallen.<br />

• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 07/07/04<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: het <strong>Vlaams</strong> antwoord werd op 8 oktober 2004 naar de<br />

Commissie opgestuurd. Op 10 februari 2006 heeft de <strong>Vlaams</strong>e Regering beslist het decreet<br />

van 16 december 2005 houdende de oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern<br />

verzelfstandigd agentschap <strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media en houdende wijziging van<br />

sommige bepalingen van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie,


-296- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

gecoördineerd op 4 maart 2005, in werking te stellen met ingang van 10 februari 2006. Hierin<br />

worden de tot op heden naast elkaar bestaande toezichtorganen samengevoegd in een nieuw<br />

orgaan dat een verzelfstandigd agentschap wordt van de <strong>Vlaams</strong>e gemeenschap afgekort<br />

VRM. Dit orgaan zal tevens fungeren als centraal meldpunt voor alle klachten en aanvragen.<br />

De hoofddoelstelling is het toezicht op de media zo transparant mogelijk te maken. De<br />

Commissie werd op 28 februari 2006 hiervan op de hoogte gebracht.<br />

20. Zaaknummer: 2001/4881 VAN MECHELEN<br />

• Dossiernaam: verlaagde registratie en successierechten<br />

• Onderwerp van het dossier: verlaagde rechten enkel op Belgische instellingen van toepassing<br />

(strijdig met verdragsartikels 12, 39, 43, 48)<br />

• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 23/10/02<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: op 28/02/03 werd door de <strong>Vlaams</strong>e regering een<br />

onderzoek opgestart. Een ontwerp van Programmadecreet schenkingen en successierechten is<br />

door de <strong>Vlaams</strong>e regering goedgekeurd op 17 oktober 2003 en doorgestuurd naar het <strong>Vlaams</strong><br />

<strong>Parlement</strong>. Ondertussen is het programmadecreet goedgekeurd. De notificatie aan de<br />

Commissie is ondertussen ook gebeurd op 24 juni 2004.<br />

Dagvaarding<br />

21. Zaaknummer: 95/4435 PEETERS<br />

• Dossiernaam: natuurgebied Zwartebeek, Leopoldsburg (Vogelrichtlijn)<br />

• Onderwerp van het dossier: aantasting van het vogelrichtlijngebied Zwartebeek<br />

• Stand van de procedure: dagvaarding dd. 21/12/ 00<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: de dagvaarding is gedurende 5 jaren niet uitgevoerd.<br />

Recent werd een nieuwe klacht ingediend. DG Milieu stelde hierover vragen. De<br />

beantwoording ervan is gecompliceerd wegens de lopende besluitvorming omtrent de<br />

milieuvergunning voor het Remo-stort.<br />

Arrest<br />

22. Zaaknummer: 1998/2255 (C- 149/03) MP LETERME<br />

• Dossiernaam: Verordening vangstquota<br />

• Onderwerp van het dossier: vangstquota voor bepaalde visbestanden 1991-1996<br />

• Stand van de procedure: arrest dd 21/07/05<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: Het hof heeft zich op 21 juli 2005 uitgesproken en<br />

België veroordeeld.<br />

23. Zaaknummer: 94/2239 en 97/4750 (beide werden gebundeld) C-221/03 PEETERS<br />

• Dossiernaam: nitraatrichtlijn( richtlijn 91/676)<br />

• Onderwerp van het dossier: niet volledige omzetting en toepassing van artikel 3 van het<br />

verdrag, meer bepaald leden 1, 2, 4, 5 en 10<br />

• Stand van de procedure: arrest dd 22/09/2005<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: België werd veroordeeld op 22/09/2005. De <strong>Vlaams</strong>e<br />

regering stemt in met de aanduiding van Vlaanderen als één kwetsbaar gebied. Intussen wordt<br />

intensief overlegd met DG Milieu omtrent een nieuwe actieprogramma voor Vlaanderen voor<br />

de periode 2007-2011. Dit zal resulteren in een nieuw mestdecreet, dat zou ingaan vanaf 1<br />

januari 2007.<br />

Ingebrekestelling na arrest


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -297-<br />

24. Zaaknummer: 1999/2030 PEETERS<br />

• Dossiernaam: stedelijk afvalwater ( richtlijn 91/271)<br />

• Onderwerp van het dossier: de Europese Commissie stelt een aanzienlijke achterstand vast bij<br />

de opvang en zuivering van stedelijk afvalwater<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling na arrest dd 04/04/06<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: voor de agglomeraties van meer dan 100.000 inwoners<br />

is er in Vlaanderen niet overal een opvangcapaciteit en een voldoende zuivering van het<br />

afvalwater aangelegd op de voorziene datum, zijnde 31 december 1998. Het <strong>Vlaams</strong><br />

stappenplan (inclusief investeringsprogramma's) en het besluit van 3 maart 2000 van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e regering werden aan de Europese Commissie medegedeeld. Na het<br />

veroordelingsarrest van het Hof dd. 8 juli 2004 heeft de Commissie op 19 augustus 2005<br />

toelichting over de uitvoering van het arrest gevraagd. Het antwoord van Vlaanderen werd op<br />

19 november 2005 opgestuurd, de vooruitzichten voor de investeringsplannen voor de<br />

komende jaren werden meegedeeld. In de ingebrekestelling verzoekt de Commissie<br />

gedetailleerd informatie inzake investeringen en effectieve capaciteit mede te delen en deze<br />

regelmatig up te daten.<br />

B) Laattijdige dossiers<br />

Ingebrekestelling<br />

25. Zaaknummer: 2006/0195 PEETERS<br />

• Dossiernaam: de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen in<br />

bepaalde verven en vernissen<br />

• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2004/42<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd. 27/03/06<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: de omzettingsdatum voor deze richtlijn was 30/10/05.<br />

De federale overheid en Wallonië hebben een integrale notificatie ingegeven. Vlaanderen<br />

moet op de ingebrekestelling antwoorden voor 27/05/06. De stand van zaken werd hierboven<br />

reeds besproken.<br />

26. Zaaknummer: 2005/0892 VANDENBROUCKE<br />

• Dossiernaam: gelijke behandeling van mannen en vrouwen t.a.v. de toegang tot het<br />

arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de<br />

arbeidsvoorwaarden<br />

• Onderwerp van het dossier: laattijdige omzetting van de richtlijn 2002/73<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 28/03/06<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: de stand van zaken in Vlaanderen werd hierboven<br />

reeds besproken.<br />

27. Zaaknummer: 2006/0192 KEULEN/VANDENBROUCKE<br />

• Dossiernaam: status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen<br />

• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2003/109<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd. 28/03/06<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: de stand van zaken in Vlaanderen werd hierboven<br />

reeds besproken. De antwoordtermijn van de ingebrekestelling loopt tot 27 mei 2006.<br />

28. Zaaknummer : 2005/0266 KEULEN/VANDENBROUCKE<br />

• Dossiernaam: minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten<br />

• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2003/9<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 30/03/05


-298- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: Vlaanderen is in orde met de omzetting omdat de<br />

bestaande regelgeving reeds voldoet aan de vereisten van deze richtlijn. Deze werd ook<br />

meegedeeld aan de Commissie.<br />

29. Zaaknummer: 2005/2353 BOURGEOIS/VAN BREMPT/VANDENBROUCKE<br />

• Dossiernaam: gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische<br />

afstamming<br />

• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2000/43<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 15/02/06<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: een gecoördineerd <strong>Vlaams</strong> antwoord op de<br />

ingebrekestelling werd op 30 maart 2006 aan de Commissie overgemaakt.<br />

30. Zaaknummer : 2005/0542 PEETERS<br />

• Dossiernaam: beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken<br />

zijn<br />

• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2003/105<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 13/12/05<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: de stand van zaken in Vlaanderen werd hierboven<br />

reeds besproken.<br />

31. Zaaknummer: 2005/0735 M.P. LETERME EN BOURGEOIS<br />

• Dossiernaam: het hergebruik van overheidsinformatie<br />

• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2003/98<br />

• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd. 07/10/05<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: voor de omzetting van de richtlijn nr.2003/98 heeft voor<br />

wat de <strong>Vlaams</strong>e bevoegdheden betreft, de <strong>Vlaams</strong>e Regering reeds twee beslissingen<br />

genomen, namelijk de beslissing van 12 november 2004 (VR/2004/12.11/DOC.1144) en de<br />

beslissing van 8 juli 2005 (VR/2005/0807/DOC.0553). Met de eerste beslissing legde de<br />

regering de aanpak en de taakverdeling vast voor het omzettingsproces. De tweede beslissing<br />

resulteerde in een keuze van de algemene principes voor de omzetting. Conform deze keuze<br />

worden nu een voorontwerp van decreet, een uitvoeringsbesluit en een lijst van domeinen en<br />

sectoren opgemaakt waarvoor nu al hergebruik bestaat en dus ook meteen zal toegestaan<br />

worden. Tevens worden modellicenties voorbereid. Bedoeling is om het nog voor de zomer in<br />

het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> te krijgen. Er is nog geen goedgekeurde wet op federaal niveau of<br />

decreet bij de andere gemeenschappen en gewesten. De Commissie heeft wel in zijn B1lijst<br />

van 4 april 2006 laten weten dat ze van plan is om België een met redenen omkleed advies toe<br />

te sturen.<br />

Met redenen omkleed advies<br />

32. Zaaknummer: 2005/2406 PEETERS<br />

• Dossiernaam: inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en<br />

programma’s<br />

• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2003/35<br />

• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 13/12/05<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: de stand van zaken in Vlaanderen werd hierboven<br />

reeds besproken.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -299-<br />

Dagvaarding<br />

33. Zaaknummer: 2003/0042 C- 459/05 VANDENBROCUKE<br />

• Dossiernaam: SLIM richtlijn<br />

• Onderwerp van het dossier: laattijdige omzetting van de richtlijn 2001/19<br />

• Stand van de procedure: dagvaarding dd 30/12/05<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: de <strong>Vlaams</strong>e regering heeft het ontwerp van besluit ter<br />

uitvoering van de Europese Richtlijn 2001/19 en tot wijziging van het besluit van 15 april<br />

1997 definitief goedgekeurd op 24 februari 2006. De publicatie in het BS vond plaats op 17<br />

maart 2003 en werd op dezelfde dag ook genotificeerd aan de Commissie. Vlaanderen is<br />

volledig in orde met de omzetting.<br />

34. Zaaknummer : 2004/0398 PEETERS<br />

• Dossiernaam : milieueffectenbeoordeling voor plannen en programma's<br />

• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2001/42<br />

• Stand van de procedure: dagvaarding dd.02/02/06<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: de stand van zaken in Vlaanderen werd hierboven<br />

reeds besproken.<br />

Arrest<br />

35. Zaaknummer :2004/0166 C-144/05 PEETERS<br />

• Dossiernaam: maritieme verkeersveiligheid<br />

• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2002/59 EG,<br />

• Stand van de procedure : arrest dd 15/12/05<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: het Hof van Justitie heeft België op 15.12.2005 België<br />

veroordeeld voor de niet tijdige omzetting van Richtlijn nr.2002/59. Het ontwerp van decreet<br />

betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen naar de<br />

<strong>Vlaams</strong>e havens werd definitief goedgekeurd op 10.02.2006 en vervolgens naar het <strong>Vlaams</strong><br />

<strong>Parlement</strong> verstuurd. Na goedkeuring zal de publicatie in het B.S. en de notificatie aan de<br />

Commissie volgen.<br />

Ingebrekestelling na arrest<br />

36. Zaaknummer :C-429/04 PEETERS<br />

• Dossiernaam: laden en lossen van bulkschepen<br />

• Onderwerp van het dossier niet tijdige omzetting van de richtlijn 2001/96 EG<br />

• Stand van de procedure : ingebrekestelling na arrest dd 20/04/06<br />

• Te ondernemen stappen tot klassering: het ontwerp van decreet dat de omzetting regelt werd<br />

op 17/03/06 door de <strong>Vlaams</strong>e regering bekrachtigd. Enkel de publicatie en de notificatie van<br />

deze richtlijn is aan de orde. Om te voorkomen dat Vlaanderen veroordeeld wordt tot het<br />

betalen van dwangsommen moet Vlaanderen proberen om voor 2 juni 2006 deze richtlijn te<br />

notificeren. Vlaanderen moet voor 2 juni 06 een antwoord formuleren op deze vraag.<br />

3. Genomen maatregelen teneinde deze betwistingen en/ of laattijdige omzettingen tegen te gaan.<br />

•<br />

Binnen de <strong>Vlaams</strong>e overheid ondervinden we nog steeds een aantal moeilijkheden om de EU-<br />

besluiten tijdig en juist te implementeren. De knelpunten inzake de tijdige omzetting van Europese<br />

regelgeving doen zich voor zowel in de beleidsvoorbereidende fase als bij de omzetting en fase van<br />

beleidscorrectie. Het is voor Vlaanderen belangrijk dat we ons niet alleen organiseren om de


-300- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

richtlijnen tijdig en correct om te zetten maar ook om door te wegen op de besluitvorming bij de<br />

voorbereiding van deze richtlijnen. Hierdoor zullen we de besluitvorming niet alleen bijsturen maar<br />

ook deels kunnen bepalen.<br />

De <strong>Vlaams</strong>e Regering heeft in zowel het <strong>Vlaams</strong>e Regeerakkoord, het Zomerakkoord van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering als de meest recente Beleidsbrief Buitenlands Beleid de vastberadenheid uitgedrukt om de<br />

<strong>Vlaams</strong>e overheid in een zo vroeg mogelijk stadium te doen inspelen op het Europese<br />

besluitvormingsproces, en de dossiers doorheen hun verdere traject zo adequaat mogelijk te laten<br />

behartigen. Vlaanderen probeert de transparantie, efficiënte informatiedoorstroming en coördinatie<br />

aanwezig binnen de <strong>Vlaams</strong>e overheid te vergroten. Vooral de Europese dossiers waarvan de impact<br />

zich over vele verschillende <strong>Vlaams</strong>e beleidsdomeinen uitstrekt en die dus een horizontaal karakter<br />

hebben genieten bijzondere aandacht.<br />

•<br />

Naast de ondernomen of te ondernemen acties die bij elk van bovenstaande dossiers zijn vermeld,<br />

worden ook initiatieven met een meer structureel karakter ondernomen.<br />

Een eerste initiatief terzake is het periodiek opstellen van een lijst met EU initiatieven en dossiers die,<br />

na een eerste onderzoek, voor Vlaanderen belangrijk zijn. Deze lijst, ‘<strong>Vlaams</strong>e Vinger aan de<br />

Europese Pols’ tabel, wordt om de zes maanden en bij het begin van elk nieuw EU Voorzitterschap in<br />

een geactualiseerde versie rondgestuurd binnen de <strong>Vlaams</strong>e administratie tezamen met de uitnodiging<br />

om hierover van gedachten te wisselen op een <strong>Vlaams</strong> Inter-Departementaal Europa Overleg<br />

(VIDEO) georganiseerd door het Departement Internationaal Vlaanderen. De lijst die bedoeld is om<br />

de ganse <strong>Vlaams</strong>e administratie een duidelijke overzicht te bieden, komt tot stand op basis van een<br />

analyse van het wetgevend programma van de Commissie en van het werkprogramma van het<br />

inkomende en uitgaande voorzitterschap. Deze lijst wordt gezamenlijk door de <strong>Vlaams</strong>e<br />

vertegenwoordiging bij de EU en het Departement Internationaal Vlaanderen. Op deze manier wordt<br />

een kader geschapen waarbinnen de <strong>Vlaams</strong>e overheid nog vóór de EU regelgeving tot stand komt, en<br />

dus pro-actief, een gecoördineerd standpunt kan innemen met het oog op de behartiging van haar<br />

belangen op intra-Belgische en Europese fora.<br />

Hiernaast wordt in overeenstemming met het regeerakkoord, elke maand een mededeling op de agenda<br />

van de <strong>Vlaams</strong>e Regering geagendeerd met daarin een stand van zaken over de meest actuele<br />

EU-dossiers. Deze mededeling bevat een overzicht van de omzetting en toepassing van de Europese<br />

regelgeving, een agenda en overzicht van de verschillende bijeenkomsten van de Raad van Ministers<br />

met hierbij aansluitend een stand van zaken betreffende actuele dossiers, alsook de opvolging van het<br />

institutioneel kader en bijzondere regionale aandachtspunten.<br />

Zowel de maandelijkse agendering als de ‘<strong>Vlaams</strong>e Vinger aan de Europese Pols’ tabel, zijn terug<br />

te vinden op de website van www.vlaanderen.be/eu onder actuele dossiers waardoor de transparantie naar<br />

alle belanghebbenden en de burgers gewaarborgd wordt.<br />

Door de interdepartementale ad hoc vergaderingen, verschillende bijeenkomsten van het<br />

Overlegcomité en verschillende IKW’s over de problematiek van de richtlijnen wordt de stand van<br />

zaken inzake de Europese richtlijnen van zeer dichtbij gevolgd. In het kader van interne markt<br />

richtlijnen worden na elke overlegcomité de betrokken <strong>Vlaams</strong>e ministers schriftelijk aangesproken<br />

om de laattijdige interne marktrichtlijnen zo snel mogelijk om te zetten. Er werd dit jaar ook een<br />

nauwe samenwerking met het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> gestart om de laattijdige omzetting van richtlijnen<br />

tegen te gaan.<br />

Op verzoek van <strong>Vlaams</strong>e regering en in overleg met de verschillende departementen werden naast de<br />

vertegenwoordiger van de <strong>Vlaams</strong>e regering, sectorale vertegenwoordigers gehuisvest bij de<br />

permanente vertegenwoordiging bij de Europese unie. Het is de bedoeling dat elk van de sectorale<br />

attachés van de <strong>Vlaams</strong>e vertegenwoordiging zich concentreert op welbepaalde<br />

bevoegdheidsdomeinen zodat nog meer expertise kan worden ontwikkeld en zij nog sneller en


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -301-<br />

nauwkeuriger de ontwikkelingen op hun domein(en) kunnen detecteren en doorspelen naar de<br />

administratie. In de periode 2005-2006 werd de <strong>Vlaams</strong>e PV versterkt door de toevoeging van een<br />

economisch-, cultuur- , extern beleid en ontwikkelingsamenwerking, huisvesting en ruimtelijke<br />

ordenings- attaché.<br />

Om de betrokkenheid en de Europese reflex bij de <strong>Vlaams</strong>e ambtenaren te vergroten, wordt binnen de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap vormingen georganiseerd rond Europese structuren en Europese regelgeving.<br />

De <strong>Vlaams</strong>e ambtenaren met Europese ervaring die als lesgevers optreden geven hun kennis door aan<br />

hun collega’s.<br />

Gelet op het feit dat hiernaast gezocht moest worden naar een ruimere oplossing die een alomvattend<br />

en structureel antwoord biedt aan de veelzijdige problematiek terzake, werd een ‘Draaiboek voor de<br />

implementatie van Europese Regelgeving in Vlaanderen’ uitgewerkt voor een pro-actieve en<br />

efficiënte omzetting van Europese regelgeving. Met dit draaiboek, dat het procesverloop van een<br />

richtlijn systematisch beschrijft, reiken we aan de departementen en kabinetten hulpmiddelen aan die<br />

kunnen bijdragen tot een meer proactief beleid. Dit draaiboek is een algemene beschrijving van het<br />

proces met concrete aanbevelingen voor de departementen en kabinetten. Het is een leidraad voor de<br />

betrokkenen om de fase te identificeren waarin Vlaanderen zich bevindt zodat de geëigende<br />

maatregelen genomen kunnen worden om laattijdige en niet-correcte omzettingen te voorkomen. Door<br />

een beter begrip van het proces zullen de betrokkenen in staat zijn om proactief de beleidsvorming te<br />

beïnvloeden zodat ze later minder problemen ondervinden bij de omzetting van de richtlijnen in de<br />

interne regelgeving. Dit draaiboek werd naar alle diensten van de <strong>Vlaams</strong>e Regering verspreid. Dit<br />

draaiboek kan ook terug gevonden worden op de website van www.vlaanderen.be/eu, onder omzetting van<br />

EU richtlijnen.<br />

Wanneer elk van ons zijn verantwoordelijkheid opneemt, zal Vlaanderen zwaarder kunnen doorwegen<br />

op het Europees forum en succesvoller zijn op het terrein van de omzetting van Europese regelgeving<br />

naar <strong>Vlaams</strong> recht. Deze inspanningen moeten leiden tot een nauwer betrokken raken van Vlaanderen<br />

bij het Europese beleid in de diverse beleidsdomeinen.<br />

4. Evolutie van de laatste jaren inzake de omzetting en toepassing van Europese regelgeving<br />

De opvolging van de omzetting en toepassing van Europese regelgeving is een continu proces. Niet<br />

alleen stijgt het aantal richtlijnen per beleidsdomein, maar ook bepaalt het Europese niveau in steeds<br />

grotere mate de agenda van de <strong>Vlaams</strong>e beleidsontwikkeling. Zo komen er steeds nieuwe Richtlijnen<br />

waaraan een omzettingsdatum verbonden is. Deze Richtlijnen kunnen aanleiding geven tot<br />

betwistingen door de Commissie wegens laattijdige omzetting, gebrekkige, niet-correcte of<br />

onvolledige omzetting.<br />

Anderzijds blijven er ook de "lopende dossiers" waarvan de behandelingstermijn zich over meerdere<br />

jaren kan uitstrekken en dus in de statistieken meegerekend blijven.<br />

Betwistingen zijn in vele gevallen niet te vermijden omdat het implementeren van Europese<br />

regelgeving een omzettingsproces veronderstelt waarbij interpretatieverschillen rond hoe de omzetting<br />

moet gebeuren niet altijd zijn uit te sluiten. Er moet ook rekening worden gehouden met het feit dat de<br />

complexe en tijdrovende omzettingsprocedures een tijdige omzetting vaak zeer moeilijk maken.<br />

Door hierboven opgesomde redenen moet men de cijfergegevens voorzichtig interpreteren wat betreft<br />

een al dan niet positieve balans en moet voor elk dossier de impact of de vooruitzichten op een<br />

positieve afloop in rekening gebracht worden. Op die manier kan vastgesteld worden dat heel wat<br />

dossiers in een eindfase verkeren in die zin dat de nodige regelgeving werd afgewerkt of in de pijplijn<br />

zitten. De Commissie houdt vooral in klachtzaken, de behandeling erg lang in beraad en is niet altijd<br />

communicatief naar onze diensten toe. De termijn tussen de notificaties aan de Commissie inzake een


-302- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

bepaald richtlijn en de definitieve klassering ervan kan zeer lang duren waardoor het moeilijk is om<br />

het aantal dossiers te laten dalen.<br />

Er moet worden vastgesteld dat momenteel 3 inbreukdossiers aanleiding hebben gegeven tot een<br />

dagvaarding voor het Hof. Dit is een betere situatie dan april 2005 (6 dossiers). In het dossier<br />

2003/0042, waarin we gedagvaard zijn is Vlaanderen erin geslaagd om de richtlijn 2001/19 om te<br />

zetten zodat dit dossier binnenkort geklasseerd kan worden. Bij de ingebrekestellingen valt een lichte<br />

daling ten aanzien van 2005 te noteren. Op 25 april 2005 was het aantal ingebrekestellingen 20, op 20<br />

april 2005 is dit gedaald tot 19. Bij de met redenen omkleed adviezen is er een lichte stijging<br />

waarneembaar (van 8 dossiers in april 2005 naar 9 dossiers in april 2006).<br />

Echter is bijzonder waakzaamheid noodzakelijk naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie<br />

waarin Frankrijk werd veroordeeld tot het betalen van hoge boetes en een dwangsom wegens de nietcorrecte<br />

toepassing van de Europese regels en naar aanleiding van de nieuwe mededeling van de<br />

Commissie m.b.t. de aanpassingen aan de berekeningswijze van de dwangsommen. Vooral in de<br />

dossiers die zich in het stadium van met redenen omkleed advies, dagvaarding, arrest en<br />

ingebrekestelling bevinden moet geprobeerd worden om deze dossiers zo snel mogelijk tot een goed<br />

eind te brengen. Een uitvoerige nota over de laatste ontwikkelingen m.b.t. de dwangsommen werd aan<br />

de <strong>Vlaams</strong>e Regering voorgelegd. Ook de laattijdige interne markt richtlijnen moeten zo snel mogelijk<br />

omgezet worden.<br />

Dit verhoogt het belang voor Vlaanderen om verder te gaan met de proactieve aanpak inzake Europese<br />

besluitvormingsprocedure. Het is noodzakelijk dat we allemaal bijdragen tot een meer proactief beleid<br />

door ons intern sterker te organiseren en reeds bij de totstandkoming van de besluitvormingsprocedure<br />

deze in een voor Vlaanderen gunstige wijze proberen te beïnvloeden.<br />

Het fenomeen van de laattijdige omzetting blijft een pijnpunt en het verdient de nodige aandacht om<br />

het zoveel mogelijk te voorkomen. De <strong>Vlaams</strong>e regering stelt ook alles in het werk om de erfenis uit<br />

het verleden nagenoeg volledig weg te werken.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -303-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 76<br />

van 24 maart 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

Reguleringsimpactanalyse - Evaluatie<br />

Onlangs werd er in het kader van het debat “decreetgevingsbeleid in Vlaanderen” bekendgemaakt dat,<br />

ruim genomen, voor 75 % van de regelgevingsdossiers een reguleringsimpactanalyse (RIA) wordt<br />

aangevraagd, maar daarom nog niet noodzakelijk een advies wordt verstrekt.<br />

De RIA werd in het leven geroepen met oog op het onderzoek naar de effecten van regelgeving. Zowel<br />

de impact van de bestaande als van de nieuwe en voorgenomen regels moet vastgesteld en<br />

geanalyseerd worden.<br />

Bij reguleringsimpactanalyse wordt systematisch nagegaan welke rechtstreekse en onrechtstreekse<br />

effecten of gevolgen de toepassing van een welbepaalde bestaande of voorgenomen regel heeft of zal<br />

hebben voor zowel de klant (burger, bedrijven, andere overheidsinstellingen, de natuur, …) als de<br />

instanties die de regels moeten toepassen, uitvoeren en handhaven. Het betreft dus in de eerste plaats<br />

een effectenonderzoek en niet zozeer een kwaliteitsanalyse.<br />

De RIA-maatregel toont aan dat er inspanningen worden geleverd om tot betere decreetgeving te<br />

komen, maar ze volstaan vooralsnog niet. Bijkomende initiatieven om tot een betere analyse te komen,<br />

lijken hier op hun plaats.<br />

1. Wordt de 75 % RIA-aanvragen wel degelijk uitgevoerd?<br />

Wat is hiervan de “outcome” en het percentage adviezen?<br />

Welke tendensen kunnen worden vastgesteld?<br />

2. Welke maatregelen worden genomen om het percentage uitgevoerde aanvragen te verhogen?<br />

3. Zullen voortaan voor alle regelgevingsdossiers aanvragen worden ingediend, zodat we op termijn<br />

tot de behandeling van de volle 100 % komen?<br />

4. Aan welke criteria/voorwaarden worden de regelgevingsdossiers onderworpen als ze een RIA<br />

ondergaan?<br />

5. Gaat de minister ervan uit dat het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> een belangrijke controlerol kan spelen?<br />

Worden daartoe in samenwerking met het parlement maatregelen genomen?<br />

6. Kunnen de parlementsleden inzage krijgen in de diverse uitgevoerde RIA-onderzoeken?


-304- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 76 van 24 maart 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

Uw vragen berusten op een misverstand. Ik kan daarom niet puntsgewijze op uw vragen antwoorden.<br />

De 75 % waarover U heeft, slaat niet op het aantal dossiers waarover een reguleringsimpactanalyse is<br />

gebeurd, maar wel op het aantal dossiers dat kwalitatief in orde is.<br />

Een reguleringsimpactanalyse (RIA) is verplicht voor –grosso modo- alle regelgevende dossiers met<br />

verordenend karakter, met uitzondering van de regelgeving die betrekking heeft op de overheid zelf.<br />

De Kenniscel Wetsmatiging controleert elke week of er effectief een RIA werd opgemaakt voor alle<br />

dossiers die ‘RIA-plichtig’ zijn, en kent een score van 1 tot 5 toe voor het RIA-document. Deze<br />

basiscontrole concentreert zich op vier basisvragen: 1. Is het doel en de aanleiding omschreven ?, 2.<br />

Zijn er verschillende opties beschreven ?, 3. Worden de effecten opgesomd en 4. Zijn de bijkomende<br />

administratieve lasten gemeten ? Een RIA die onvoldoende scoort voor 3 of meer aspecten van de<br />

marginale kwaliteitscontrole, krijgt de beoordeling ongunstig. Als uit de controle blijkt dat geen RIA<br />

werd opgemaakt daar waar dat verplicht is, dan volgt de quotering ‘ongunstig’. Op die manier wordt<br />

vermeden dat er geen RIA-document wordt opgemaakt in dossiers die wel ‘RIA-plichtig’ zijn. Dit<br />

systeem is waterdicht.<br />

De eindbeoordeling ‘ongunstig of gunstig’ wordt opgenomen in de RIA-beoordeling en in de<br />

notulering van de <strong>Vlaams</strong>e regering.<br />

Naast de RIA-controle wordt cijfermateriaal bijgehouden over de kwaliteit van de regelgeving. Een<br />

regelgevingsdossier is kwalitatief in orde als het legistiek en taaladvies werd gevraagd en als de RIA<br />

aan de minimale standaard voldoet (dwz. gunstig scoort op de RIA-beoordeling). De 75 % die in de<br />

vraag geciteerd wordt, is het cijfer voor het derde kwartaal 2005. In het vierde kwartaal 2005 steeg de<br />

kwaliteit van de regelgeving nog naar 85,7 %. De cijfers voor het eerste kwartaal van 2006 worden in<br />

de loop van april 2006 bekend gemaakt. De evolutie wordt gepubliceerd op www.wetsmatiging.be.<br />

De Kenniscel Wetsmatiging organiseert opleidingen in de RIA-methodiek. Naast basisopleidingen,<br />

kunnen de beleidsdomeinen interactieve follow-up opleidingen op maat van het beleidsdomein volgen.<br />

Door deze vorming van de RIA-opstellers, kan de RIA kwaliteit verder verhoogd worden.<br />

Daarnaast besteedt de Kenniscel aandacht aan de kwaliteitszorg en de kwaliteitscontrole van de<br />

beoordelingscriteria van de RIA-controle.<br />

Het RIA-document en de RIA-beoordeling maken deel uit van het regelgevingsdossier, en worden dus<br />

aan het parlement bezorgd. Op die manier kunnen de parlementsleden inzage hebben in de diverse<br />

RIA-onderzoeken.<br />

Bovendien zal ik het voortgangsrapport over het actieplan 2005 aan het parlement bezorgen. Hierin<br />

zal uiteraard aandacht gegeven worden aan de RIA toepassing en de RIA kwaliteitszorg.<br />

Het inzage- en controlerecht van de parlementsleden is dus zonder meer gevrijwaard.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -305-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 77<br />

van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

<strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen<br />

Overeenkomstig artikel 10 van de Gecoördineerde Grondwet zijn “alleen (de Belgen) tot de<br />

burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere<br />

gevallen door een wet kunnen worden gesteld.”<br />

De Raad van State heeft herhaaldelijk, expliciet of impliciet, gesteld dat deze bepaling van toepassing<br />

is op vastbenoemde en op contractuele personeelsleden (bijvoorbeeld: Kamer van<br />

Volksvertegenwoordigers, stuk 331/2 BZ 1988; <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, stuk 2055 (2003-2004) nr. 1;<br />

Belgisch Staatsblad, 6.10.2005, p. 43090).<br />

1. Kan de minister voor elke <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder zijn/haar bevoegdheid of toezicht<br />

valt, meedelen hoeveel personeelsleden er in totaal werken?<br />

2. Hoeveel personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken, zijn er in elk van de onder<br />

vraag 1 bedoelde diensten momenteel tewerkgesteld (statutair, contractueel, enz.), met opsplitsing<br />

tussen enerzijds vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en<br />

anderzijds vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie?<br />

3. Kan de minister meedelen welk statuut de onder vraag 2 bedoelde betrokkenen hebben?<br />

4. Graag vernam ik eveneens krachtens welk decreet waarin de ambten worden opgesomd die voor<br />

niet-Belgen worden opengesteld, de in vraag 2 bedoelde ambtenaren, in afwijking van de<br />

algemene regel vervat in artikel 10 van de Grondwet, in dienst werden genomen.<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 49, Moerman nr. 56,<br />

Vandenbroucke nr. 139, Vervotte nr. 137, Van Mechelen nr. 125, Anciaux nr. 66, Bourgeois nr.<br />

77, Peeters nr. 375, Keulen nr. 118, Van Brempt nr. 135).


-306- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />

op vraag nr. 77 van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

Minister-president Leterme<br />

Landbouw<br />

1. Begin april 2006 zijn er 968 personeelsleden tewerkgesteld bij het <strong>Vlaams</strong> Ministerie van<br />

Landbouw en Visserij.<br />

2. Drie personen dragen niet de Belgische nationaliteit en zijn allen onderdaan van een lidstaat van<br />

de Europese Unie. De nationaliteit van voorgaande personen zijn Nederlander, Spanjaard,<br />

Engelsman.<br />

3. Twee van de onder antwoord twee vermelde personeelsleden zijn tewerkgesteld als contractueel,<br />

de andere als statutair.<br />

4. Artikel 10 van de Belgische Grondwet bepaalt dat alleen Belgen “benoembaar zijn tot de<br />

burgerlijke en militaire bedieningen”.<br />

Dit artikel moet echter gelezen worden samen met het artikel 48 van het EEG-verdrag, dat het<br />

vrije verkeer van werknemers die onderdaan zijn van een EU-lidstaat, als algemene regel heeft<br />

vastgelegd.<br />

Dat betekent dat EU-onderdanen ook toegang hebben tot de functies bij de overheden, ongeacht of<br />

die van statutaire of van contractuele aard zijn. Discriminaties terzake zijn strijdig met de wet.<br />

Er wordt in artikel 48, lid 4 van het EEG-verdrag alleen een uitzondering gemaakt op dit algemene<br />

principe voor de betrekkingen die typisch worden geacht voor de overheid. Daaronder moeten de<br />

betrekkingen begrepen worden “... die verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag<br />

en de bescherming van de algemene belangen van de staat.<br />

Zulke betrekkingen zijn uitsluitend toegankelijk voor Belgen.<br />

Uit de functiebeschrijving waarin de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden die inherent<br />

zijn aan de functie worden weergegeven, moet blijken of het gaat om een functie die aan de<br />

bovengeschetste voorwaarden voldoet.<br />

Contractuele functies vallen slechts hoogst uitzonderlijk onder de bovenstaande categorie. Hier<br />

geldt geen enkele nationaliteitsvereiste. Dat betekent dat vreemdelingen die tot het verblijf en de<br />

vestiging in België zijn toegelaten, ongeacht hun nationaliteit, eveneens toegang hebben tot<br />

betrekkingen bij de lokale en regionale overheden.<br />

Coördinatie<br />

1. In het departement DAR: 184 personeelsleden. Bij de Studiedienst van de <strong>Vlaams</strong>e Regering: 46<br />

personeelsleden. Bij de Interne Audit van de <strong>Vlaams</strong>e administratie: 26 personeelsleden.<br />

2. Eén van de 184 personeelsleden uit het departement DAR heeft een niet-Belgische nationaliteit. Dit<br />

personeelslid is afkomstig uit de Europese Unie.<br />

3. Het hogergenoemde personeelslid is contractueel tewerkgesteld.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -307-<br />

4. Door een samenlezing van artikel 10 van de Grondwet met de Europese bepalingen inzake het vrij<br />

verkeer van werknemers, wordt bepaald dat statutaire functies enkel open staan voor mensen met een<br />

nationaliteit van een land van de Europese Unie. Contractuele functies staan open voor alle<br />

nationaliteiten, zowel van binnen als buiten de Europese Unie. Zowel voor statutaire als contractuele<br />

functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening<br />

van openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de<br />

algemene belangen van de staat, voorbehouden zijn aan Belgen.<br />

Minister Moerman<br />

Buitenlandse Handel<br />

1. Bij het <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Internationaal Ondernemen werken in totaal 380 personeelsleden,<br />

waarvan 182 in België en 198 in de kantoren van het agentschap in het buitenland.<br />

2. Alle 182 personeelsleden die in België zijn tewerkgesteld, beschikken over de Belgische<br />

nationaliteit.<br />

Van de 198 personeelsleden die in het buitenland zijn tewerkgesteld, beschikken er 104 over de<br />

Belgische nationaliteit. Van de 94 niet-Belgen hebben er 34 de nationaliteit van een lidstaat van de<br />

E.U. en 60 de nationaliteit van een staat die niet tot de E.U. behoort.<br />

3. De personeelsleden van niet-Belgische nationaliteit zijn allen contractueel aangeworven.<br />

4. Het op algemene wijze toegankelijk maken tot het vast openbaar ambt voor niet-onderdanen van<br />

een EU-lidstaat is in strijd met de Grondwet, behoudens de uitzonderingen bij decreet bepaald.<br />

Het effectief openstellen van statutaire betrekkingen voor niet-EER-onderdanen moet derhalve<br />

wachten op de aanpassing van art. 10, tweede lid GW. In tegenstelling tot de statutaire functies<br />

kunnen de contractuele functies worden ingenomen door zowel EER-onderdanen als niet EERonderdanen<br />

(zie Memorie van Toelichting bij artikel III 2. §4 bij het Besluit van 13 januari 2006<br />

van de <strong>Vlaams</strong>e Regering houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de<br />

diensten van de <strong>Vlaams</strong>e overheid (Raamstatuut). De contractuelen in het buitenland werden in<br />

dienst genomen op basis van artikel 2D14, 3° ('bijkomende of specifieke opdrachten') van het<br />

Besluit van 30 juni 2000 van de <strong>Vlaams</strong>e Regering houdende de regeling van de rechtspositie van<br />

het personeel van sommige <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen (Stambesluit VOI), van artikel I.4 §2<br />

3°, c, ('bijkomende of specifieke opdrachten') van het Besluit van 13 januari 2006 van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e overheid (Raamstatuut )en op basis van het protocol nr. 210.673 dat in het sectorcomité<br />

XVIII werd gesloten (= protocol betreffende zowel het raamstatuut als de lijst van bijkomende of<br />

specifieke opdrachten). Zowel voor wat betreft de handelssecretarissen als voor het ondersteunend<br />

personeel tewerkgesteld in het buitenland wordt de selectieprocedure opengesteld voor Belgen en<br />

niet-Belgen die een arbeidsovereenkomst aangeboden krijgen tegen lokale arbeidsvoorwaarden<br />

naar lokaal recht, indien geselecteerd. Resultaat hiervan is dat er hoofdzakelijk voor wat betreft<br />

deze functies niet-Belgen worden tewerkgesteld daar er geen geschikte kandidaten (kennis lokale<br />

taal, lokale handelsgebruiken,...) met Belgische nationaliteit gevonden worden om tegen lokale<br />

arbeidsvoorwaarden ter plaatse tewerkgesteld te worden.<br />

De functie van VLEV wordt uitsluitend opengesteld voor Belgen die contractueel tewerkgesteld<br />

worden onder een expat-statuut.<br />

Wetenschap en Innovatie<br />

Administratie Wetenschap en Innovatie<br />

1. Op de administratie Wetenschap en Innovatie zijn momenteel 45 personeelsleden tewerkgesteld:


-308- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

2-3. Twee personeelsleden beschikken niet over de Belgische nationaliteit en zijn beide afkomstig uit<br />

een lidstaat van de Europese Unie: 1 is contractueel (Nederlandse nationaliteit), 1 is vastbenoemd<br />

( Oostenrijkse nationaliteit).<br />

4. Het <strong>Vlaams</strong> Personeelsstatuut (ook het raamstatuut) bepaalt dat "de ambten waarvoor in de<br />

functiebeschrijving en het profiel bepaald wordt dat zij een rechtstreekse of onrechtstreekse<br />

deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten<br />

strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap worden<br />

voorbehouden voor Belgen". De functies bij de administratie Wetenschap en Innovatie vallen niet<br />

onder deze beschrijving en staan dus open voor niet Belgen, met volgende inachtnemingen :<br />

- Het vast ambt is dus in regel toegankelijk voor de onderdanen van de EER (Europese<br />

Economische Ruimte) maar niet voor niet-EER-onderdanen. Contractuele functies kunnen wel<br />

door zowel EER- als niet EER-onderdanen worden ingenomen.<br />

- De openstelling van vaste benoemingen voor EU onderdanen is gebaseerd op de interpretatie en<br />

rechtspraak inzake de Europese verdragen, maar wordt uitgebreid naar Noorwegen, Liechtenstein<br />

en IJsland (EER) ingevolge het verdrag van 2 mei 1992 en naar Zwitserland, dat het EER-verdrag<br />

niet ratificeerde, maar later een afzonderlijke overeenkomst sloot.<br />

<strong>Vlaams</strong>e Instelling voor Technologisch Onderzoek<br />

1. De VITO heeft op dit ogenblik 478 personeelsleden, exclusief doctoraatsstudenten, gastonderzoekers,<br />

post-docs, enz…<br />

2. Van deze 478 personeelsleden zijn er 12 afkomstig uit de EU en 2 van buiten de EU.<br />

3. Alle werknemers van VITO werken met een arbeidsovereenkomst hetzij van bepaalde hetzij van<br />

onbepaalde duur. De werknemers van VITO ressorteren niet onder het <strong>Vlaams</strong> personeelstatuut<br />

(of raamstatuut).<br />

4. Alle betrekkingen bij VITO staan open voor zowel Belgen als niet-Belgen.<br />

Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie<br />

1. Het IWT telt 127 werknemers.<br />

2. Onder de werknemers van het IWT bezitten er 2 een niet-Belgische nationaliteit : één persoon<br />

heeft de Duitse en één de Nederlandse nationaliteit.<br />

3. Het personeelslid van Duitse nationaliteit is ambtenaar, het personeelslid van Nederlandse<br />

nationaliteit is bediende (contractueel).<br />

4. Zoals in de memorie van toelichting van ontwerp van decreet tot verruiming van de<br />

nationaliteitsvoorwaarde voor de toegang tot vaste betrekkingen in sommige <strong>Vlaams</strong>e openbare<br />

diensten ( Stuk 2055 [2003-2004] - Nr. 1) wordt uiteengezet, is het voorrecht van de Belgen, in<br />

zoverre het geldt voor alle soorten overheidsbetrekkingen, strijdig met het beginsel van het vrij<br />

verkeer van werknemers, gehuldigd in artikel 39 van het EG-Verdrag. De uitzondering die in lid 4<br />

van dat artikel gemaakt wordt voor “betrekkingen in overheidsdienst”, moet volgens de<br />

rechtspraak van het Hof van Justitie immers beperkend geïnterpreteerd worden. Uit die<br />

rechtspraak volgt meer bepaald dat onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische<br />

Ruimte zonder meer toegang moeten hebben tot (statutaire) betrekkingen die geen rechtstreekse of


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -309-<br />

onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden, en die geen<br />

werkzaamheden omvatten ter bescherming van de algemene belangen van de staat of van andere<br />

openbare lichamen. De betrekking van IWT-adviseur kan niet als een dergelijke betrekking<br />

worden beschouwd.<br />

Afdeling Economie<br />

1. Door het departement AZF zal een antwoord aan minister Bourgeois worden bezorgd voor wat<br />

betreft de personeelsleden van het Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap. De personeelsleden<br />

van de administratie Economie vallen hieronder.<br />

Het aantal personeelsleden:<br />

− GOM <strong>Vlaams</strong>-Brabant: 25 personeelsleden;<br />

− GOM Oost-Vlaanderen: 43 personeelsleden;<br />

− GOM Antwerpen: 27 personeelsleden;<br />

− GOM Limburg: 29 personeelsleden;<br />

− GOM West-Vlaanderen: 47 personeelsleden;<br />

− SERV: 77 personeelsleden;<br />

− <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen: 143 personeelsleden.<br />

2. Personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken:<br />

− GOM <strong>Vlaams</strong>-Brabant: 0;<br />

− GOM Oost-Vlaanderen: 0;<br />

− GOM Antwerpen: 0;<br />

− GOM Limburg: 0;<br />

− GOM West-Vlaanderen: 1 personeelslid beschikt over de nationaliteit van een lidstaat die deel<br />

uitmaakt van de Europese Unie;<br />

− SERV: 0;<br />

− <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen: 2 personeelsleden<br />

waarvan één onderdaan van een lidstaat van buiten de Europese Unie.<br />

3. De betrokkenen beschikken over volgend statuut:<br />

− GOM West-Vlaanderen: statutair;<br />

− <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen: beide personeelsleden<br />

hebben een contractueel statuut, één als bediende en één als arbeider.<br />

4. De personeelsleden werden op volgende basis in dienst genomen:<br />

− GOM West-Vlaanderen: Op 13 december 1994 werd beslist om deze persoon per 1 januari<br />

1995 op proef te benoemen. Er was hiertegen geen bezwaar vanwege de<br />

regeringscommissaris. Wellicht speelde ook volgende overweging, die als commentaar bij het<br />

<strong>Vlaams</strong> Personeelsstatuut staat vermeldt, mee:<br />

“Krachtens artikel 10, tweede lid, van de Grondwet kunnen enkel Belgen worden benoemd tot<br />

ambtenaar.<br />

Ingevolge de Europese bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers dient dit artikel uit<br />

de Grondwet zo te worden gelezen dat ook onderdanen van één van de andere lidstaten van de<br />

Europese Unie kunnen worden benoemd tot ambtenaar. Alhoewel het EG-verdrag stelt dat het<br />

vrij verkeer van werknemers niet van toepassing is op de betrekkingen in overheidsdienst, is<br />

het gevestigde rechtspraak van het Europees Hof van Justitie dat deze uitzondering op het vrij<br />

verkeer van werknemers enkel geldt voor de betrekkingen die een rechtstreekse of<br />

onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden en<br />

werkzaamheden omvatten ter bescherming van de algemene belangen van openbare lichamen.


-310- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Overeenkomstig het advies van de Raad van State bij het VPS van 24 november 1993 kan de<br />

eigen nationaliteit - conform de voorrang van het Europees gemeenschapsrecht boven het<br />

nationaal recht - enkel als voorwaarde opgelegd wordt voor gezagsfuncties of functies<br />

strekkende tot bescherming van de algemene belangen van een openbaar lichaam.”<br />

− <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen: De betrokken<br />

personeelsleden werden aangeworven overeenkomstig de regelgeving bepaald in het besluit<br />

van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 30 juni 2000 houdende de regeling van de rechtspositie van het<br />

personeel van sommige <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen (artikel XIV 6 –<br />

toelatingsvoorwaarden). In artikel XIV 6, 6° wordt bepaald dat men Belg moet zijn voor<br />

betrekkingen die een rechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag<br />

inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene<br />

belangen van de <strong>Vlaams</strong>e gemeenschap of andere openbare lichamen. Eén personeelslid is<br />

administratief ondersteunend en één personeelslid is poetsvrouw, bijgevolg behoren ze niet tot<br />

de contractuele betrekkingen bepaald in artikel XIV 6, 6° en vervalt de verplichting tot Belg<br />

zijn.<br />

Minister Vandenbroucke<br />

Onderwijs:<br />

I. DIGO<br />

1. Het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs telt momenteel 79<br />

personeelsleden.<br />

2. Van de 79 personeelsleden hebben en 3 een niet-Belgische nationaliteit (los van het<br />

feit dat sommigen de dubbele nationaliteit hebben en de Belgische verworven door<br />

huwelijk). 2 personeelsleden zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, de<br />

derde niet.<br />

3. De 3 betrokken personeelsleden zijn contractueel.<br />

4. De 3 betrokken personeelsleden zijn in dienst genomen op basis van het besluit van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e regering van 30 juni 2000 houdende de regeling van de rechtspositie van het<br />

personeel van sommige <strong>Vlaams</strong>e openbare instelllingen (het Stambesluit).<br />

II. DEPARTEMENT ONDERWIJS<br />

Werk:<br />

I. VDAB<br />

1. Er zijn 1326 personeelsleden tewerkgesteld bij het departement Onderwijs.<br />

2. In het departement Onderwijs werkt één contractueel personeelslid dat niet over de<br />

Belgische nationaliteit beschikt. Betrokkene heeft de Nederlandse nationaliteit.<br />

3. Betrokkene heeft een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur.<br />

4. Deze vraag is in casu niet aan de orde vermits het een contractuele betrekking betreft<br />

(artikel 10, tweede lid, van de Grondwet heeft enkel betrekking op statutaire functies).<br />

1. Bij VDAB werken 4751 personeelsleden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -311-<br />

2. 75 personeelsleden beschikken niet over de Belgische nationaliteit, hiervan zijn 39<br />

onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie en 36 zijn geen onderdaan van de<br />

Europese Unie.<br />

3. Wat de niet Belgen betreft:<br />

4 vast benoemden zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie.<br />

35 contractuelen zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie.<br />

36 contractuelen zijn geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie.<br />

4. Bij wervingen dienen de personeelsleden te voldoen aan de aanwervingvoorwaarden zoals<br />

deze bepaald zijn in het personeelsstatuut.<br />

II. SYNTRA<br />

1. Bij het <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Ondernemersvorming – SYNTRA Vlaanderen werken<br />

143 personeelsleden.<br />

2. 1 personeelslid heeft de Nederlandse nationaliteit (lidstaat van de Europese Unie).<br />

1 personeelslid heeft de Columbiaanse nationaliteit (lidstaat buiten de Europese Unie).<br />

3. Beide personeelsleden onder vraag 2 hebben een contractueel statuut, één als bediende en<br />

één als arbeider.<br />

4. Deze personeelsleden werden aangeworven overeenkomstig de regelgeving bepaald in het<br />

besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 30 juni 2000 houdende de regeling van de<br />

rechtspositie van het personeel van sommige <strong>Vlaams</strong>e Openbare Instellingen (artikel XIV<br />

6 – toelatingsvoorwaarden).<br />

In artikel XIV 6, 6° wordt bepaald dat men Belg moet zijn voor contractuele betrekkingen<br />

die een rechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of die<br />

werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap of andere openbare lichamen.<br />

Eén personeelslid is administratief ondersteunend en één personeelslid is poetsvrouw,<br />

bijgevolg behoren ze niet de contractuele betrekkingen bepaald in artikel XIV 6, 6° en<br />

vervalt de verplichting tot Belg zijn.<br />

Minister Vervotte<br />

Voor de overheidsdiensten die onder de bevoegdheid vallen van minister Vervotte, zijn de gegevens<br />

van volgende diensten hierna weergegeven :<br />

- Departement WVC – onderdeel Welzijn en Volksgezondheid<br />

- <strong>Vlaams</strong> Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap<br />

- Kind en Gezin<br />

- Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel<br />

- Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Rekem<br />

1.<br />

- Het aantal personeelsleden momenteel ressorterend onder het departement Welzijn,<br />

Volksgezondheid en Cultuur (inclusief wetenschappelijke instelling) en die in het kader van Beter<br />

Bestuurlijk Beleid zullen migreren naar het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin<br />

bedraagt 1.593.<br />

- Bij het <strong>Vlaams</strong> Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap werkten er 366<br />

personeelsleden.


-312- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

- Bij Kind en Gezin zijn er 1385 personeelsleden tewerk gesteld.<br />

- Bij het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel zijn er 586 personeelsleden in dienst.<br />

- Het OPZ Rekem telt 537 personeelsleden..<br />

2 + 3.<br />

aantal personeelsleden niet belgische nationaliteit EU-onderdaan niet-EU-onderdaan statutair contractueel<br />

departement WVC - deel W&V 1593 6 5 1 1 5<br />

VLAFO 366 0<br />

Kind en Gezin 1385 16 3 13 16<br />

OPZ Geel 586 2 2 2<br />

OPZ Rekem 537 3 3 3<br />

4.<br />

- De contractuele functies binnen het departement WVC staan open voor alle nationaliteiten, zowel<br />

van binnen als buiten de Europese Unie. Statutaire functies staan enkel open voor mensen met een<br />

nationaliteit van een land van de Europese Unie. Dit wordt bepaald door artikel 10 van de<br />

Grondwet, in samenlezing met de Europese bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers.<br />

Zowel voor statutaire als contractuele functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of<br />

onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhouden of die<br />

werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de staat,<br />

voorbehouden zijn aan Belgen.<br />

- In het Stambesluit VOI wordt geen nationaliteitsvereiste gesteld.<br />

In de Grondwet wordt weliswaar wél een nationaliteitsvereiste gesteld, doch dit nationaal recht<br />

wordt overruled door het Europees gemeenschapsrecht: artikel 48 van het EEG-verdrag (artikel 39<br />

in de gecoördineerde versie) schrijft het vrij verkeer van werknemers binnen de EU voor.<br />

Conform artikel 48 4° van het EEG-verdrag geldt dit vrij verkeer niet voor betrekkingen in<br />

overheidsdienst. Het Hof van Justitie heeft evenwel herhaaldelijk gesteld in haar rechtspraak dat<br />

deze beperking op het vrij verkeer van werknemers enkel geldt voor die functies die een<br />

gezagsfunctie uitmaken, of functies strekkende tot de bescherming van de algemene belangen van<br />

-in casu- de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap of het <strong>Vlaams</strong>e Gewest.<br />

Op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie, de vigerende rechtsleer en het standpunt dat<br />

de EEG-Commissie op 18.3.1988 heeft ingenomen, kan gesteld worden dat de uitzonderingen op<br />

het vrije verkeer van werknemers zeer beperkt moeten worden gehouden, en er dus geen te ruime<br />

draagwijdte mag worden gegeven aan artikel 48 4° van het EEG-verdrag.<br />

Meer bepaald betrekkingen in de (openbare) gezondheidssector kunnen slechts bij hoge<br />

uitzondering onder de afwijking van het vrije verkeer van werknemers vallen, nu deze activiteiten<br />

ook in de privé-sector voorkomen.<br />

Het wordt bovendien aan de appreciatiebevoegdheid van de benoemende overheid overgelaten om<br />

te beoordelen of een welbepaalde functie binnen haar instelling al dan niet een gezagsfunctie<br />

uitmaakt, dan wel of het algemeen belang van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap of het <strong>Vlaams</strong>e Gewest<br />

in het geding is.<br />

De aanwerving van EU-burgers (contractueel of statutair) in de VOI’s is dan ook op geen enkel<br />

ogenblik in strijd met de vigerende regelgeving daaromtrent.<br />

Contractuele tewerkstelling binnen de instelling staat open zowel voor Belgen als niet-Belgen,<br />

EU-onderdanen én niet-EU-onderdanen. Statutaire tewerkstelling is mogelijk zowel voor Belgen


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -313-<br />

als niet-Belgen, EU-onderdanen. Deze regels worden door de VOI’s in hun aanwervingsbeleid<br />

gerespecteerd.<br />

- De volgende reglementaire bepalingen zijn van toepassing:<br />

- Voor de aanwervingen bij het departement WVC geldt artikel V.1 van het <strong>Vlaams</strong><br />

Personeelsstatuut dat het volgende bepaalt:<br />

§ 1. Voor de toegang tot een ambt in het ministerie gelden de volgende algemene<br />

toelatingsvoorwaarden:<br />

1° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;<br />

2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;<br />

3° aan de dienstplichtwetten voldoen;<br />

4° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt.<br />

§ 2. De ambten waarvoor in de functiebeschrijving en het profiel bepaald wordt dat zij een<br />

rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag<br />

inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene<br />

belangen van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap worden voorbehouden voor Belgen.<br />

- Bij de <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen is artikel VI.1 van toepassing dat luidt als volgt:<br />

§ 1. Voor de toegang tot een ambt in de instelling gelden de volgende algemene<br />

toelatingsvoorwaarden:<br />

1° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;<br />

2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;<br />

3° aan de dienstplichtwetten voldoen;<br />

4° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt.<br />

De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de Externe Dienst voor Preventie en<br />

Bescherming op het Werk controleert de vereiste lichamelijke geschiktheid overeenkomstig de<br />

federale bepalingen.<br />

§ 2. Voor ambten waarvoor de functiebeschrijving en het profiel bepalen dat zij een<br />

rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag<br />

inhouden en voor ambten die werkzaamheden omvatten ter bescherming van de algemene<br />

belangen van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap komen alleen Belgen in aanmerking.<br />

Minister Van Mechelen<br />

Ruimtelijke ordening<br />

1. AROHM telt momenteel 765 personeelsleden; het VIOE telt 139 personeelsleden.<br />

2. en 3. In contractueel verband zijn er twee personeelsleden tewerkgesteld die de Nederlandse<br />

nationaliteit bezitten en één personeelslid die de Poolse nationaliteit bezit. In statutair verband<br />

zijn er twee personeelsleden met een Nederlandse nationaliteit tewerkgesteld. Alle<br />

personeelsleden behoren bijgevolg tot de Europese Unie.


-314- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

4. Door het samenlezen van artikel 10 van de Grondwet en de Europese bepalingen inzake het vrij<br />

verkeer van werknemers, wordt bepaald dat statutaire functies enkel open staan voor personen<br />

met een nationaliteit van een land van de Europese Unie. Zowel voor statutaire als contractuele<br />

functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de<br />

uitoefening van openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot<br />

bescherming van de algemene belangen van de staat, voorbehouden zijn aan Belgen.<br />

Financiën en begroting<br />

1. Bij mijn administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management zijn er heden 254<br />

personeelsleden tewerkgesteld.<br />

2. Er werkt geen enkele Niet-Belg bij mijn administratie Budgettering, Accounting en Financieel<br />

Management.<br />

3. Niet van toepassing.<br />

4. Niet van toepassing.<br />

Minister Anciaux<br />

Cultuur<br />

1. Het aantal van de personeelsleden momenteel ressorterend onder het departement Welzijn,<br />

Volksgezondheid en Cultuur (inclusief wetenschappelijke instelling) en die in het kader van<br />

Beter Bestuurlijk Beleid zullen migreren naar het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en<br />

Media bedraagt 482 (situatie op 28/2/2006).<br />

2. Van dit personeelsaantal zijn er 3 personeelsleden met een niet-Belgische nationaliteit. Twee<br />

onder hen zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, één personeelslid is dit niet.<br />

3. Er worden momenteel 2 personeelsleden met een niet-Belgische maar wel EU-nationaliteit<br />

tewerkgesteld binnen CJSM. Slechts 1 van deze personeelsleden is statutair tewerkgesteld, de<br />

andere is een contractueel personeelslid.<br />

Het personeelslid dat geen onderdaan is van de Europese Unie is eveneens contractueel<br />

tewerkgesteld.<br />

4. De contractuele functies staan open voor alle nationaliteiten, zowel van binnen als buiten de<br />

Europese Unie. Statutaire functies staan enkel open voor mensen met een nationaliteit van een<br />

land van de Europese Unie. Dit wordt bepaald door artikel 10 van de Grondwet, in<br />

samenlezing met de Europese bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers. Zowel voor<br />

statutaire als contractuele functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of<br />

onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhouden of die<br />

werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de staat,<br />

voorbehouden zijn aan Belgen.<br />

Sport/Brussel<br />

1. Het aantal van de personeelsleden momenteel ressorterend onder het departement Welzijn,<br />

Volksgezondheid en Cultuur (inclusief wetenschappelijke instelling) en die in het kader van<br />

Beter Bestuurlijk Beleid zullen migreren naar het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en<br />

Media bedraagt 482 (situatie op 28/2/2006).<br />

Bloso stelt momenteel 534 VTE’s te werk.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -315-<br />

2. 3 personeelsleden beschikken niet over de Belgische nationaliteit: 2 ervan zijn onderdaan van<br />

een lidstaat van de Europese Unie, 1 personeelslid is geen onderdaan van een lidstaat van de<br />

Europese Unie.<br />

3. Er worden momenteel 2 personeelsleden met een niet-Belgische maar wel EU-nationaliteit<br />

tewerkgesteld binnen CJSM. Slechts 1 van deze personeelsleden is statutair tewerkgesteld, de<br />

andere is een contractueel personeelslid.<br />

Het personeelslid dat geen onderdaan is van de Europese Unie is eveneens contractueel<br />

tewerkgesteld.<br />

4. De contractuele functies staan open voor alle nationaliteiten, zowel van binnen als buiten de<br />

Europese Unie. Statutaire functies staan enkel open voor mensen met een nationaliteit van een<br />

land van de Europese Unie. Dit wordt bepaald door artikel 10 van de Grondwet, in<br />

samenlezing met de Europese bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers. Zowel voor<br />

statutaire als contractuele functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of<br />

onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhouden of die<br />

werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de staat,<br />

voorbehouden zijn aan Belgen.<br />

Ingevolge toepassing voor het Bloso van het <strong>Vlaams</strong> Personeelsstatuut voor de diensten van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e overheid van 13/01/2006 wordt bij aanwerving geen nationaliteitsvoorwaarde meer<br />

gesteld<br />

Brussel<br />

Binnen het beleidsveld “Hoofdstedelijke Aangelegenheden” zijn er 5 personeelsleden tewerkgesteld.<br />

Al die personen beschikken over de Belgische nationaliteit. Het antwoord is bijgevolg nihil.<br />

Minister Bourgeois<br />

1. In de diensten/administraties, ressorterend onder het departement AZF, die wat het individueel<br />

personeelsbeheer betreft, onder de bevoegdheid van <strong>Vlaams</strong> minister Bourgeois vallen, werkten op<br />

31/03/2006 in het totaal 1055 personeelsleden.<br />

Voor het Departement Internationaal Vlaanderen werken 92 personeelsleden.<br />

De VOI’s, die onder de bestuurs- of toezichtsbevoegdheid van <strong>Vlaams</strong> minister Bourgeois vallen,<br />

telden op 31/03/2006 de volgende aantallen personeelsleden:<br />

o VRT: 3.005 personeelsleden<br />

o <strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media: 9 personeelsleden<br />

o Toerisme Vlaanderen: 148 personeelsleden in België en 56 personeelsleden in de<br />

buitenlandkantoren<br />

o Agentschap Internationale Samenwerking: 20 personeelsleden<br />

2. Binnen AZF werken 17 personeelsleden met niet-Belgische nationaliteit. Daarvan zijn er 2<br />

onderdaan van de Europese Unie en 15 onderdaan van een land dat geen lidstaat is van de Europese<br />

Unie.<br />

Binnen het Departement Internationaal Vlaanderen werken 2 personeelsleden die elk onderdaan<br />

zijn van een lidstaat van de Europese Unie.<br />

Bij de VRT werken 30 personeelsleden met niet-Belgische nationaliteit. Daarvan zijn er 28 onderdaan<br />

van de Europese Unie en 2 onderdaan van een land dat geen lidstaat is van de Europese Unie.<br />

Bij de <strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media werken geen personeelsleden met andere dan de Belgische<br />

nationaliteit.


-316- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Bij Toerisme Vlaanderen heeft 1 personeelslid van de 148 personeelsleden in België de nationaliteit<br />

van een land buiten de Europese Unie. Van de 56 personeelsleden in de buitenlandkantoren zijn er 17<br />

Belgen, 7 met nationaliteit buiten de Europese Unie en 32 met nationaliteit Europese Unie.<br />

Bij het Agentschap Internationale Samenwerking is 1 personeelslid onderdaan van Zuid-Afrika.<br />

3. Binnen AZF zijn alle onder vraag 2 bedoelde betrokken personeelsleden contractueel<br />

tewerkgesteld.<br />

Binnen het Departement Internationaal Vlaanderen zijn beide onder antwoord 2 vermelde<br />

personeelsleden contractueel en lokaal geworven ter ondersteuning van de Vertegenwoordigers van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regering in respectievelijk Den Haag en Wenen.<br />

Bij de VRT is 1 van de onder vraag 2 bedoelde personeelsleden (afkomstig uit een land binnen de<br />

Europese Unie) statutair tewerkgesteld. De overige 29 personeelsleden met niet-Belgische nationaliteit<br />

zijn contractueel tewerkgesteld.<br />

Bij Toerisme Vlaanderen is het onder vraag 2 bedoelde personeelslid contractueel tewerkgesteld.<br />

Bij het Agentschap Internationale Samenwerking is het onder antwoord 2 vermelde personeelslid<br />

contractueel en lokaal geworven vóór 1 april 2006 ter ondersteuning van de Vertegenwoordiger van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regering in pretoria; vanaf 1 april 2006 ter ondersteuning van de Expert van het Agentschap<br />

voor Zuidelijk Afrika.<br />

4. Door een samenlezing van artikel 10 van de Grondwet met de Europese bepalingen inzake het vrij<br />

verkeer van werknemers, wordt bepaald dat statutaire functies enkel open staan voor mensen met een<br />

nationaliteit van een land van de Europese Unie. Contractuele functies staan open voor alle<br />

nationaliteiten, zowel van binnen als buiten de Europese Unie. Zowel voor statutaire als contractuele<br />

functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening<br />

van openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de<br />

algemene belangen van de staat, voorbehouden zijn aan Belgen.<br />

Minister Peeters<br />

Voor wat betreft de bevoegdheden van minister Peeters zal een aanvullend antwoord gegeven worden.<br />

Minister Keulen<br />

Wat betreft de bevoegdheden van minister Keulen zal er een aanvullend antwoord gegeven worden.<br />

Minister Van Brempt<br />

Voor wat de gegevens voor de Werkholding betreft zijn deze vragen hier niet van toepassing zijn.<br />

Wat De Lijn betreft bedroeg het personeelsbestand op 17 maart 2006 7.387 eenheden. Alle<br />

personeelsleden zijn contractuelen met uitzondering van de twee leidende ambtenaren.<br />

Er zijn 60 personeelsleden die niet beschikken over de Belgische nationaliteit waarvan 12<br />

personeelsleden een nationaliteit hebben van een land dat niet tot de Europese Unie behoort. Deze<br />

personeelsleden zijn eveneens contractuelen.<br />

Tijdens de bijeenkomst van het paritair subcomité voor het stads- en streekvervoer van het <strong>Vlaams</strong>e<br />

gewest op 4 december 1997, bereikte de directie en de sociale partners van De Lijn een principieel<br />

akkoord over het weglaten van de nationaliteitsvereiste als toegangsvoorwaarde voor een functie bij<br />

De Lijn. De raad van bestuur van de <strong>Vlaams</strong>e Vervoermaatschappij keurde dit akkoord goed op 17<br />

december 1997.<br />

BIJLAGE


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -317-<br />

Aantal niet-Belgen in het Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap en de <strong>Vlaams</strong>e Wetenschappelijke<br />

Instellingen (31/03/2006) – minister Bourgeois


-318- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

AANVULLEND GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />

op vraag nr. 77 van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

Minister Keulen<br />

* Voor wat de bevoegdheid “Inburgering” betreft, kan ik u het volgende meedelen:<br />

1. Voor de <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder inburgering vallen, werken er in totaal 13<br />

personeelsleden.<br />

2. Alle personeelsleden die onder inburgering vallen, bezitten de Belgische nationaliteit.<br />

3. Deze vraag is niet van toepassing.<br />

4. Deze vraag is niet van toepassing.<br />

* Voor wat de bevoegdheid “Stedenbeleid” betreft, kan ik u het volgende meedelen:<br />

1. Voor de <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder stedenbeleid vallen, werken er in totaal 5<br />

personeelsleden.<br />

2. Alle personeelsleden die onder mijn bevoegdheid inburgering vallen, bezitten de Belgische<br />

nationaliteit.<br />

3. Deze vraag is niet van toepassing.<br />

4. Deze vraag is niet van toepassing.<br />

* Voor wat de bevoegdheid “Wonen” betreft kan ik u het volgende meedelen:<br />

1. AROHM telt momenteel 765 personeelsleden en het VIOE 139 personeelsleden. Bij VHM zijn<br />

283 personeelsleden tewerkgesteld.<br />

2. en 3. Voor wat AROHM betreft, zijn er in contractueel verband 2 personeelsleden met<br />

Nederlandse en 1 personeelslid met de Poolse nationaliteit. In statutair verband zijn er 2<br />

personeelsleden met de Nederlandse nationaliteit tewerkgesteld. Allen dus lid van de EU. Bij<br />

VHM is er één personeelslid die de nationaliteit van een land buiten de Europese Unie bezit.<br />

Betrokkene is contractueel.<br />

4. Door het samenlezen van artikel 10 van de Grondwet en de Europese bepalingen inzake het vrij<br />

verkeer van werknemers, wordt bepaald dat statutaire functies enkel open staan voor mensen<br />

met een nationaliteit van een land van de Europese Unie. Zowel voor statutaire als contractuele<br />

functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de<br />

uitoefening van openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot<br />

bescherming van de algemene belangen van de staat, voorbehouden zijn aan Belgen.<br />

Het personeelslid van VHM die de nationaliteit van een land buiten de Europese Unie bezit,<br />

werd aangeworven in toepassing van het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering van 30 juni 2000


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -319-<br />

houdende de regeling van de rechtspositie van het personeel van sommige <strong>Vlaams</strong>e Openbare<br />

instellingen. In art. XIV 6. van dit besluit worden de toelatingsvoorwaarden vastgesteld voor een<br />

tewerkstelling bij arbeidsovereenkomst. Betrokkene oefent een gewone uitvoerende<br />

administratieve functie uit.<br />

* Voor wat de bevoegdheid Binnenlands bestuur betreft kan ik u het volgende meedelen:<br />

Dit gedeelte van het antwoord spitst zich toe op de lokale besturen, die onder mijn toezicht vallen. Het<br />

betreft de gemeenten, OCMW’s, verenigingen van OCMW’s, provincies, interlokale<br />

samenwerkingsverbanden, autonome gemeentebedrijven, autonome provinciebedrijven.<br />

1. Hieronder vindt u een overzicht van het aantal personeelsleden die in de lokale sector werken.<br />

De cijfers zijn uitgedrukt in koppen, hebben betrekking op het tweede kwartaal van het jaar<br />

2004 en werden aangeleverd door de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en<br />

plaatselijke overheidsdiensten (RSZPPO).<br />

Gemeente 68915<br />

OCMW's 52854<br />

Verenigingen van OCMW's 13317<br />

Interlokale samenwerkingsverbanden 8339<br />

Provincies 6398<br />

Autonome gemeentebedrijven 2068<br />

Autonome provinciebedrijven 215<br />

Totale tewerkstelling bij de lokale besturen 152106<br />

2. en 3. Ik moet u helaas het antwoord op uw vragen 2 en 3 schuldig blijven. Deze gegevens<br />

worden niet systematisch bijgehouden door de IVA Binnenlands Bestuur en konden ook niet<br />

worden aangeleverd door de RSZPPO of door de afdeling Planning en statistiek.<br />

4. Op de vraag krachtens welk decreet kan worden afgeweken van de algemene regel vervat in<br />

artikel 10 van de grondwet kan ik het volgende antwoorden:<br />

Artikel 10 van de Belgische Grondwet bepaalt dat alleen Belgen "benoembaar zijn tot de<br />

burgerlijke en militaire bedieningen". Dit artikel moet echter samen gelezen worden met het<br />

huidig artikel 39 (vroeger artikel 48) van het EEG-verdrag, dat het vrije verkeer van werknemers<br />

die onderdaan zijn van een EU-Iidstaat. als algemene regel heeft vastgelegd. Dat betekent dat EUonderdanen<br />

ook toegang hebben tot de functies bij de overheden, ongeacht of die van statutaire of<br />

van contractuele aard zijn. Discriminaties terzake zijn strijdig met de wet. Er wordt in artikel 39,<br />

lid 4 van het EEG-verdrag alleen een uitzondering gemaakt op dit algemene principe voor de<br />

betrekkingen die typisch worden geacht voor de overheid. Daaronder moeten de betrekkingen<br />

begrepen worden "... die verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag en de<br />

bescherming van de algemene belangen van de staat, waarmee de belangen van gemeente- en<br />

OCMW-besturen worden gelijkgesteld". Zulke betrekkingen zijn uitsluitend toegankelijk voor<br />

Belgen. Uit de functiebeschrijving waarin de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden die<br />

inherent zijn aan de functie, worden weergegeven, moet blijken of het gaat om een functie die aan<br />

de bovengeschetste voorwaarden voldoet.<br />

Deze Europese regelgeving is bij uitbreiding van toepassing op de inwoners van de Europese<br />

Economische Ruimte (EER: IJsland Liechtenstein en Noorwegen).<br />

Een specifiek decreet dat de toegang tot het openbaar ambt voor niet-Belgen en dus voor niet<br />

inwoners van de EU en de EER regelt bestaat momenteel nog niet.


-320- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Voor contractuele functies die geen verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag<br />

en de bescherming van de algemene belangen van de staat, geldt geen enkele<br />

nationaliteitsvereiste. Dat betekent dat vreemdelingen die tot het verblijf en de vestiging in België<br />

zijn toegelaten ongeacht hun nationaliteit, eveneens toegang hebben tot contractuele betrekkingen<br />

bij de lokale en regionale overheden. Artikel 55, 2 van de OCMW-wetgeving biedt de OCMW's<br />

expliciet deze mogelijkheid tot indienstneming onder arbeidsovereenkomst van personen van<br />

vreemde nationaliteit voor niet leidinggevende betrekkingen.<br />

Zowel voor statutaire als voor contractuele functies geldt altijd dat de werknemer moet voldoen<br />

aan de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken. Voor<br />

bibliotheekbetrekkingen geldt dat de werknemers de vereiste beroepsdiploma's of getuigschriften<br />

in het Nederlands moeten hebben behaald.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -321-<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

AANVULLEND GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />

op vraag nr. 77 van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

1. Totaal aantal personeelsleden (zie bijlage)<br />

Beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken: 3.893<br />

Beleidsdomein Leefmilieu, Energie en Natuur: 1.944<br />

2. Aantal niet-Belgen – onderdaan EU vs geen onderdaan EU (zie bijlage).<br />

Omdat personen uit de nieuwe lidstaten hier nog niet vrij mogen komen werken, wordt de<br />

Europese Unie beperkt tot de 15 ‘oude’ lidstaten (bijlage 2).<br />

Dit levert het volgende resultaat op.<br />

BELEIDSDOMEIN TOTAAL AANTAL AANTAL EU AANTAL BUITEN<br />

NIET-BELGEN<br />

EU<br />

MOW 26 22 4<br />

LNE 15 12 3<br />

TOTAAL 41 34 7<br />

3. Wanneer een opsplitsing per statuut wordt gemaakt, levert dit het volgend resultaat op:<br />

BELEIDSDOMEIN AANTAL STATUTAIR AANTAL CONTRACTUEEL<br />

MOW 16 10<br />

LNE 2 13<br />

TOTAAL 18 23<br />

4. Door een samenlezing van artikel 10 van de Grondwet met de Europese bepalingen inzake het vrij<br />

verkeer van werknemers, wordt bepaald dat statutaire functies enkel open staan voor mensen met<br />

een nationaliteit van een land van de Europese Unie.<br />

Contractuele functies staan open voor alle nationaliteiten, zowel van binnen als buiten de Europese<br />

Unie.<br />

Zowel voor statutaire als contractuele functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of<br />

onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhouden of die<br />

werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de staat,<br />

voorbehouden zijn aan Belgen.<br />

Het gaat dus niet om een decreet, want dat is er nooit doorgekomen, maar wel om het feit dat men<br />

de Europese richtlijnen toepast die zeggen dat er geen nationaliteitsvereiste meer mag zijn;<br />

hierdoor kunnen contractuelen wel een niet-EU nationaliteit hebben.<br />

BIJLAGEN<br />

1. totaal aantal personeelsleden en aantal niet-Belgen – onderdaan EU vs geen onderdaan<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/BOURGEOIS/77/antw.077.bijl.001.xls


-322- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/BOURGEOIS/77/antw.077.aanv.bijl.001.xls


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -323-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 84<br />

van 30 maart 2006<br />

van STEFAN SINTOBIN<br />

EU-webstek toeristische bestemmingen - Betrokkenheid<br />

De Europese Commissie lanceert een webstek waar potentiële bezoekers informatie vinden over de<br />

mogelijke bestemmingen in Europa.<br />

De webstek is een initiatief om meer toeristen naar Europa te lokken. Europa blijkt inderdaad het<br />

meest bezochte continent te zijn, maar het aantal bezoekers groeit hier minder snel dan in de andere<br />

werelddelen.<br />

Kent de minister dit initiatief?<br />

In welke mate zijn de regio’s (i.c. Vlaanderen) hierbij betrokken?


-324- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 84 van 30 maart 2006<br />

van STEFAAN SINTOBIN<br />

De portaalsite visiteurope.com is een initiatief van de Europese Commissie. Na oplevering van het<br />

project wordt de ‘European Travel Commission’ of ‘ETC’ eigenaar van de portaalsite. De ETC is een<br />

onafhankelijke organisatie die er voor ijvert om meer toeristen naar Europa te lokken en zich<br />

uitdrukkelijk richt op toeristen die van buiten Europa komen. De meeste Europese toeristische<br />

organisaties zijn als nationale organisatie lid van ETC. Toerisme Vlaanderen vertegenwoordigt<br />

Vlaanderen binnen ETC; ook de Waalse tegenhanger OPT is lid van ETC.<br />

Tijdens de ontwikkeling van de portaalsite fungeerde de New Media Group van ETC als stuurgroep<br />

voor het project. Het agentschap Toerisme Vlaanderen heeft actief geparticipeerd aan de<br />

voorbereiding en realisatie van deze site. Daardoor is Vlaanderen ook goed vertegenwoordigd: naast<br />

een algemene pagina met info over ons land, worden de zes <strong>Vlaams</strong>e kunststeden in de kijker<br />

geplaatst, telkens met hun markantste troeven. Ook inzake ‘useful information’ en ‘how to travel’<br />

komen we goed aan onze trekken. Verder bevat de site heel wat <strong>Vlaams</strong>e evenementen.<br />

Op dit moment is de site gericht op de Noord- en Zuidamerikaanse markt. In een later stadium komen<br />

de Japanse, Chinese en Russische markt aan bod.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -325-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 85<br />

van 30 maart 2006<br />

van STEFAAN SINTOBIN<br />

Erkenning toeristische centra - Betrokkenheid<br />

Minister van Werk Peter Vanvelthoven heeft het centrum van Scherpenheuvel erkend als toeristisch<br />

centrum. Dat kan in de toekomst extra jobs opleveren. En voortaan mogen kleinhandelszaken –<br />

waaronder de kraampjes rond de basiliek – tijdens het bedevaartseizoen hun werknemers ook op<br />

zondag een hele dag laten werken. Naast bakkerijen, beenhouwerijen, tabakswinkels,<br />

voedingszaken,… zouden àlle zaken de hele dag mogen openblijven.<br />

Enkele voorwaarden voor erkenning zouden blijkbaar zijn:<br />

- het hebben van een toeristisch infokantoor;<br />

- het toerisme moet van essentieel belang zijn voor de plaatselijke economie;<br />

- de toeristen moeten de activiteit van de kleinhandelszaken in belangrijke mate beïnvloeden.<br />

Aangezien Toerisme tot de bevoegdheden van Vlaanderen behoort, had ik graag volgende vragen<br />

gesteld.<br />

1. Kan de minister de criteria meedelen om erkend te worden als toeristisch centrum? Wat impliceert<br />

de erkenning als toeristisch centrum allemaal?<br />

2. In welke mate is het <strong>Vlaams</strong> niveau betrokken bij de erkenning van toeristische centra?<br />

Met andere woorden: wordt hierover overleg gepleegd?<br />

3. Kan de minister een oplijsting geven van dergelijke erkende toeristische centra?


-326- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 85 van 30 maart 2006<br />

van STEFAAN SINTOBIN<br />

De erkenning van plaatsen als toeristisch centrum gebeurt door de federale ministers van Middenstand<br />

en Werk, nl. mevrouw Sabine Laruelle en de heer Peter Vanvelthoven.<br />

De minister van Middenstand hanteert voor een erkenning als “toeristisch centrum” het Koninklijk<br />

Besluit van 11 augustus 1960 tot uitvoering van de wet van 22 juni 1960 tot invoering van een<br />

wekelijkse rustdag in nering en ambacht.<br />

De minister van Werk hanteert voor een erkenning als “toeristisch centrum” twee Koninklijke<br />

Besluiten nl.<br />

- het K.B. van 7 november 1966 betreffende de tewerkstelling op zondag in kleinhandelszaken<br />

en kapperssalons gevestigd in badplaatsen, luchtkuuroorden en toeristische centra.<br />

- Het K.B. van 23 mei 1972 betreffende de tewerkstelling van jeugdige werknemers op zon- en<br />

feestdagen.<br />

Ik wijs de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger erop dat het hier een federale beleidsuitvoering betreft.<br />

Op de vragen kan ik het volgende antwoorden.<br />

1. De wettelijke criteria inzake de erkenning van toeristische centra zijn:<br />

- het K.B. van 7 november 1966 en het K.B. van 23 mei 1972:<br />

“De plaatsen waar een toeristisch onthaal wordt verzekerd door middel van instellingen welke<br />

door het Commissariaat-generaal voor het toerisme worden erkend en voor wiens economie<br />

het toerisme van essentieel belang is ingevolge de toevloed van toeristen die er verblijven of er<br />

voorbij komen wegens het bestaan van bezienswaardigheden, natuurschoon, ondernemingen<br />

voor sportieve of culturele ontspanning, bedevaartoorden, logies of restauratiegelegenheden.”<br />

- het K.B. van 11 augustus 1960:<br />

“De gemeenten of gedeelten van gemeenten waar het toeristisch onthaal wordt verzekerd door<br />

instellingen die erkend zijn door de inzake het toerisme bevoegde overheid en voor wier<br />

economie het toerisme van essentieel belang is in gevolge de toevloed van toeristen die er<br />

verblijven of er voorbij komen wegens het bestaan van bezienswaardigheden, natuurschoon,<br />

ondernemingen voor sportieve of culturele ontspanning, kuuroorden, bedevaartsoorden, logies<br />

of restauratiegelegenheden.”<br />

2. Het <strong>Vlaams</strong> niveau is niet betrokken bij de erkenning van een toeristisch centrum door de federale<br />

ministers van Werk en Middenstand.<br />

3. Een lijst van plaatsen die als toeristisch centrum erkend zijn door de federale minister van Werk is<br />

terug te vinden op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg<br />

(meta.fgov.be). Deze lijst is bijgehouden tot 30 juni 2005.<br />

Wel kan ik vermelden dat in de K.B.’s werd opgenomen dat alleszins als toeristische gemeente<br />

worden beschouwd: de badplaatsen t.t.z. de plaatsen die niet verder dan vijf kilometer van de kust<br />

zijn gelegen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -327-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 86<br />

van 6 april 2006<br />

van LUDO SANNEN<br />

Hoevekampeerterreinen - Vergunningen<br />

In het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 23 februari 1995 betreffende de exploitatie van de<br />

terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven zijn verschillende exploitatievoorwaarden bepaald voor<br />

diverse categorieën van openluchtrecreatieve verblijven, zoals kampeerterreinen. Men kan er<br />

logischerwijze van uitgaan dat de meeste van de aanvragen betrekking hebben op terreinen die, wat de<br />

regelgeving op de ruimtelijke ordening betreft, in recreatiegebied gelegen zijn, zodat er qua ruimtelijke<br />

ordening in beginsel geen bezwaren zijn. Het volstaat voor de aanvrager om aan de voorwaarden van<br />

het voornoemde besluit te voldoen.<br />

De vraag rijst in hoeverre actieve landbouwers bij hun bedrijven een kampeerterrein kunnen inrichten,<br />

enerzijds conform de voorwaarden zoals bepaald in het voornoemde besluit, en anderzijds conform de<br />

regelgeving inzake ruimtelijke ordening.<br />

Ik meen dat het toeristische productaanbod versterkt kan worden door de ontwikkeling en promotie<br />

van dergelijke hoevekampeerterreinen.<br />

In een nota van Toerisme Vlaanderen, overgemaakt aan de Commissie voor Leefmilieu en Natuur,<br />

Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed van het<br />

<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, wordt gesteld: “Totnogtoe ontving Toerisme Vlaanderen een 10-tal vragen om<br />

informatie betreffende de inrichtingsvoorwaarden voor een hoevecamping. Volgens onze gegevens<br />

liepen een aantal van deze initiatieven strop bij het aanvragen van het (in het kader van de aanvraag tot<br />

exploitatievergunning) noodzakelijke stedenbouwkundige attest waaruit blijkt dat het terrein gelegen<br />

is in een gebied waarvan de planologische bestemming, de exploitatie en het gebruik van een terrein<br />

voor openluchtrecreatieve verblijven toelaat.”<br />

1. Kan de minister een overzicht geven van:<br />

− het aantal aanvragen dat werd gedaan voor zogenaamde hoevekampeerterreinen;<br />

− het aantal goedkeuringen, het aantal weigeringen, het aantal ingetrokken en stopgezette<br />

aanvragen;<br />

− de reden van de weigeringen, intrekkingen en stopzettingen.<br />

In hoeverre hebben de weigeringen, intrekkingen en stopzettingen betrekking op de regelgeving<br />

inzake ruimtelijke ordening?<br />

2. Werkt de huidige regelgeving inzake ruimtelijke ordening belemmerend m.b.t. de ontwikkeling<br />

van hoevekampeerterreinen, wat tot de taak van Toerisme Vlaanderen behoort?


-328- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Gaat de minister er vanuit dat een wijziging van de reglementering van de ruimtelijke ordening<br />

aangewezen is om het hoevekamperen beter mogelijk te maken?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -329-<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 86 van 6 april 2006<br />

van LUDO SANNEN<br />

1. Ik kan de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger meedelen dat, tot op heden, bij de administrateurgeneraal<br />

van Toerisme Vlaanderen, nog geen vergunning werd aangevraagd voor de exploitatie<br />

van een hoevekampeerterrein.<br />

Toerisme Vlaanderen ontving wel een 10-tal mondelinge vragen om toelichting betreffende het<br />

inrichten van een hoevekampeerterrein.<br />

Door de betrokken dienst werden de initiatiefnemers aanvankelijk geadviseerd om een attest aan te<br />

vragen waaruit blijkt dat het betreffende hoevekampeerterrein gelegen is in een gebied waarvan de<br />

planologische bestemming, de exploitatie en het gebruik van een terrein voor openluchtrecreatieve<br />

verblijven toelaat.<br />

Bij ontstentenis van een dergelijk noodzakelijk attest, zijn, uit de informatie waarover Toerisme<br />

Vlaanderen beschikt, een aantal van de geplande initiatieven niet kunnen doorgaan. Dit ondanks<br />

de toelichting hierover in de omzendbrief van 8 juli 1997 betreffende de inrichting en de<br />

toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen.<br />

2. Het te sterk terughoudend karakter van het Ruimtelijke Ordeningsbeleid vormt vandaag een rem<br />

op de ontwikkeling van, met name, de logiesbedrijven op het platteland.<br />

Komt daarbij dat de ruimtelijke regelgeving vaak heel uiteenlopend wordt geïnterpreteerd en dus<br />

ook geadviseerd. Een grotere eenvormigheid, met geïntegreerd karakter van de bepalingen, is<br />

volgens mij noodzakelijk.<br />

Samen met mijn collega bevoegd voor Landbouw voerde ik gesprekken met Toerisme Vlaanderen<br />

en met de vzw Plattelandstoerisme in Vlaanderen. Dit leidde eind juni 2005 tot de agendering van<br />

een het thema 'Logiesbedrijven op het platteland' op het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO),<br />

een beleidsdomein- en bestuursniveau overschrijdend overleg dat ondersteuning geeft aan een<br />

geïntegreerd <strong>Vlaams</strong> plattelandsbeleid.<br />

De voorbije maanden werd het thema 'plattelandstoerisme', waaronder ook het onderwerp<br />

hoevecampings resulteert, herhaaldelijk besproken in de werkgroep ‘werkruimte’ van het IPO.<br />

De conclusies van het IPO-overleg zal ik, voor wat het ruimtelijke aspect betreft, aankaarten bij<br />

mijn collega bevoegd voor Ruimtelijke Ordening opdat ze kunnen meegenomen worden bij de<br />

aangekondigde wijziging van het decreet op de ruimtelijke ordening.<br />

Met betrekking tot deze problematiek, wil ik de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger ook verwijzen<br />

naar punt 4.4.6. ‘Plattelandstoerisme ruimtelijk ontknellen’ van mijn Beleidsbrief Toerisme 2005-<br />

2006.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -331-<br />

KRIS PEETERS,<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN,<br />

ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -333-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 359<br />

van 21 maart 2006<br />

van JACKY MAES<br />

Weegbrug N38 Vlamertinge - Stand van zaken<br />

Ter hoogte van de afrit Vlamertinge op de N38 tussen Ieper en Poperinge werd een weeginstallatie<br />

gebouwd om efficiënte controles te kunnen uitvoeren op de maximale belasting van de vrachtwagens.<br />

In 2002 stelde ik hierover al een schriftelijke parlementaire vraag, omdat de installatie niet in gebruik<br />

werd genomen door het ontbreken van de nodige bouwvergunningen (vraag nr. 12 van 4 oktober 2002,<br />

Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 5 van 2 december 2002, blz. 940). Toenmalig minister<br />

Stevaert antwoordde dat op 11 september 2002 een bouwvergunning werd afgeleverd voor het<br />

oprichten van een bedieningsgebouw. De locatie was toen volledig vergund, waardoor het (prefab)<br />

gebouw nog hetzelfde jaar zou worden opgericht. Daarna moest nog de elektromechanische uitrusting<br />

worden geïnstalleerd. De ingebruikname van deze site werd verwacht begin 2003.<br />

Nu drie jaar later verneem ik dat op deze site nog steeds geen weging of beweging is vast te stellen.<br />

1. Is de weeginstallatie al in gebruik genomen?<br />

Zo ja, sedert wanneer en hoeveel wegingen gemiddeld per dag worden er uitgevoerd?<br />

Zo niet, wat zijn de oorzaken van het niet in gebruik nemen van de weeginstallatie?<br />

2. Welke maatregelen neemt de minister om deze installatie zo vlug mogelijk te laten functioneren<br />

op haar volledige capaciteit?


-334- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 359 van 21 maart 2006<br />

van JACKY MAES<br />

Sinds begin maart vorig jaar werd er door de <strong>Vlaams</strong>e wegeninspectie 22 keer voor een periode van 1<br />

dag controle uitgevoerd op de N38 te Ieper (Vlamertinge). Er werden in totaal 166 controles<br />

uitgevoerd.<br />

Daarnaast hebben de lokale en de federale politie toegang tot de asweeginstallatie, zodat zij eveneens<br />

controles kunnen uitvoeren.<br />

Deze weegbrug ligt niet op een hoofdverkeersas, waardoor het gebruik minder intensief is dan de<br />

weegbruggen gelegen langs de autosnelwegen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -335-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 360<br />

van 21 maart 2006<br />

van JACKY MAES<br />

Kustduinen - Vertuining<br />

Vijftien jaar geleden werd het duinendecreet goedgekeurd. Dit belangrijke decreet kwam net op tijd<br />

om de laatste duinpercelen van de bebouwing te redden.<br />

Recentelijk duikt echter een nieuwe bedreiging op. Steeds meer private eigenaars brengen<br />

duingebieden op de markt. Ditmaal is het de grondspeculanten blijkbaar niet te doen om nieuwe<br />

appartementsblokken of villa’s, maar wel “om aanpalende privé-eigenaars de kans te geven hun tuin te<br />

vergroten”. De grondprijzen die daarbij gevraagd worden, overstijgen vele malen het budget dat ter<br />

beschikking staat voor de aankoop van natuurgebieden.<br />

Dat deze verkoop bijzonder nefast is voor de natuurwaarden van het gebied behoeft weinig uitleg.<br />

Daarnaast onttrekt deze sluipende “vertuining” waardevolle duinpercelen aan de openbaarheid,<br />

waardoor de recreatiedruk op de resterende duingebieden alleen maar toeneemt.<br />

Deze nieuwste strategie vanwege de grondspeculanten dreigt dus te leiden tot een desastreuze en<br />

onomkeerbare aantasting van de duingebieden, van hun specifieke fauna en flora, én van hun<br />

toeristisch-recreatief potentieel.<br />

De <strong>Vlaams</strong>e overheid beschikt naar mijn mening over voldoende mogelijkheden om deze<br />

achterpoortjes in de duinenbescherming te sluiten.<br />

1. Wat is de strategie van de minister om de “vertuining” van de kustduinen tegen te gaan en welke<br />

instrumenten worden hiervoor ingezet en/of welke bestaande wetgeving verfijnd?<br />

2. Zijn er wetenschappelijke gegevens beschikbaar over de evolutie in de “vertuining” van de<br />

duinen? Zo ja, wat zijn de conclusies daarvan?<br />

Zo neen, wordt aan de betrokken onderzoeksinstelling hiertoe de opdracht gegeven?<br />

3. Is er rond deze problematiek overleg gepland met de betrokken overheden en de milieubeweging?


-336- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 360 van 21 maart 2006<br />

van JACKY MAES<br />

1. Krachtens het artikel 7 van het Besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering van 23 juli 1998 tot vaststelling<br />

van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud<br />

en het natuurlijk milieu is het verboden duinvegetaties te wijzigen. De natuurwachters van de cel<br />

Kustzonebeheer van het Agentschap Natuur en Bos kregen de opdracht van alle percelen<br />

beschermde duingrond die recent verworven werden of in de toekomst nog verworven zullen<br />

worden door particulieren of door vastgoedvennootschappen, met het oog op de uitbreiding van<br />

tuinen, de toestand bij verwerving vast te stellen door middel van foto’s en een beschrijving te<br />

maken van de vegetatie. Deze vaststelling van de toestand bij verwerving moet toelaten van<br />

eventuele latere illegale wijzigingen van de duinvegetaties pro justitia processen verbaal op te<br />

maken die dan voor verder gevolg zullen overgezonden worden naar het bevoegde parket.<br />

Voor het plaatsen van omheiningen in ruimtelijk kwetsbare gebieden, zoals door de gewestplannen<br />

vastgelegde groengebieden, in uitvoering van het duinendecreet aangeduide beschermde<br />

duingebieden en in uitvoering van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen aangewezen speciale<br />

beschermingszones, is een stedenbouwkundige vergunning vereist. Vermits het voor individuele<br />

doeleinden afsluiten van delen van het beschermde duinenareaal strijdig is met zowel het recreatief<br />

medegebruik door het publiek als een op de instandhouding van de natuurwaarden gericht beheer<br />

van het resterend duinenareaal, wordt door de cel Kustzonebeheer van het Agentschap Natuur en<br />

Bos steevast ongunstig advies verleend voor het in de duinen plaatsen van omheiningen die niet<br />

nodig zijn voor doelstellingen van algemeen belang, zoals de zeewering en het natuurbehoud.<br />

Uiteraard wordt ook voor eventuele aanvragen van ontheffing van het verbod op<br />

vegetatiewijzigingen die niet het natuurbehoud of de zeewering als doelstelling zouden hebben<br />

ongunstig advies verleend.<br />

2. Er zijn nog geen wetenschappelijke gegevens beschikbaar.<br />

Ik zal aan de Agentschap Natuur en Bos de opdracht geven de wenselijkheid en mogelijkheid te<br />

onderzoeken om aan een wetenschappelijke onderzoeksinstelling of adviesbureau een<br />

studieopdracht te geven om een inventaris en monitoring uit te voeren van de evolutie van de door<br />

particulieren en vastgoedvennootschappen aangekochte duingrondpercelen.<br />

3. Bij mijn weten werd aan mijn kabinet door de milieubeweging of de gemeentebesturen totnogtoe<br />

geen overleg omtrent deze problematiek gevraagd. Nochtans hebben de gemeentebesturen als<br />

vergunningverlenende overheid een belangrijke rol te vervullen in de problematiek van de<br />

vertuining van de duinen. Daarom acht ik een sensibilisatie van de gemeentebesturen van het door<br />

de vertuining inkrimpen van het duinenareaal wenselijk en ik zal hiertoe de nodige stappen zetten.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -337-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 361<br />

van 21 maart 2006<br />

van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />

Natuurherstel militaire domeinen - Stand van zaken<br />

Naar aanleiding van een vraag om uitleg (2005-2006) betreffende het LIFE-project DANAH (Defensie<br />

en Aminal Natuurherstel) stelde ik de minister de vraag op welke manier een selectie werd gemaakt<br />

van de militaire domeinen die aan het LIFE- project worden onderworpen.<br />

Kan de minister hierover inmiddels meer duidelijkheid geven?<br />

Werden er inmiddels nog bijkomende beheersovereenkomsten afgesloten?


-338- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 361 van 21 maart 2006<br />

van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />

In de eerste plaats moet ingegaan worden op de figuur van de “beheersovereenkomsten”. In 1999 werd<br />

een Beheersovereenkomst getekend tussen het <strong>Vlaams</strong>e Ministerie van Leefmilieu en het Federale<br />

Ministerie van Defensie, met het oog op het beheer van de natuurwaarden die aanwezig zijn in die<br />

militaire domeinen. Op korte termijn zal een hernieuwde beheersovereenkomst ondertekend worden<br />

om dit natuurbeheer nog beter te sturen en richtlijnen uit te werken. Deze reeks<br />

beheersovereenkomsten bepaalt dus de krachtlijnen waarbinnen het reguliere natuurbeheer van de<br />

militaire domeinen dient te gebeuren.<br />

Deze beheersovereenkomsten inzake het regulier natuurbeheer volstaan evenwel niet. De grote<br />

oppervlaktes van de militaire domeinen brengen immers met zich mee dat er, ondanks de reeds<br />

verrichte grote logistieke inspanningen, toch een achterstand in het natuurbeheer moet ingehaald<br />

worden – dit gebeurt door natuurherstel.<br />

Dit natuurherstel wordt met name geconcentreerd in de Speciale Beschermingszones (SBZ) binnen het<br />

Europese NATURA2000-netwerk, waarvan de Militaire Domeinen liefst 11% van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

oppervlakte uitmaken. De verantwoordelijkheid naar gepast beheer van deze rijkdom is dan ook zeer<br />

groot. Voor twaalf van de militaire domeinen loopt daarom sinds 2003 het LIFE-project “DANAH”,<br />

dat tot 2008 Europese subsidies aanwendt over 9400 ha voor een grootschalig natuurherstel. De<br />

projectgebieden van het LIFE-project “DANAH” zijn dan ook geselecteerd als doorsnede tussen<br />

enerzijds de Militaire domeinen die in het Protocol van 1999 opgenomen zijn en anderzijds de<br />

NATURA2000-gebieden.<br />

Zowel de beheersovereenkomsten (sinds 1999) als de verhoogde financiële inbreng dank zij het LIFEproject<br />

DANAH, maken samen dat het <strong>Vlaams</strong>e Ministerie van Leefmilieu een zekere inspraak heeft<br />

in het natuurbeheer van de militaire domeinen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -339-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 362<br />

van 21 maart 2006<br />

van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />

Verkeersdrempels en fijn stof - Cd-rom<br />

In het kader van de problematiek van de verspreiding van fijn stof bij het afremmen en optrekken aan<br />

verkeersdrempels deelde de minister mee dat een cd-rom zou worden overhandigd aan de<br />

gemeentebesturen. Deze cd-rom zou de probleempunten in de gemeente aanduiden.<br />

1. Is deze cd-rom inmiddels al voorhanden?<br />

2. Wanneer wordt deze verspreid naar de gemeenten?<br />

3. Wordt er een beleidsoptie voorgesteld bij het verspreiden van de cd-rom, of is deze louter ter<br />

informatie en wordt het initiatief terzake volledig bij de gemeenten gelegd?


-340- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 362 van 21 maart 2006<br />

van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />

De <strong>Vlaams</strong> volksvertegenwoordiger doelt waarschijnlijk op het software pakket dat in opdracht van<br />

het departement LNE ontwikkeld wordt en wat aan gemeenten en steden toelaat om simulaties van de<br />

luchtkwaliteit te maken.<br />

Dit pakket wordt normaal in de loop van de maand mei opgeleverd aan het departement LNE. Na<br />

evaluatie zal het dan wellicht nog vóór de zomervakantie ter beschikking gesteld kunnen worden van<br />

steden en gemeenten.<br />

Beleidsopties worden niet genomen met de verspreiding van de software. Het is immers slechts een<br />

hulpmiddel om gemeentebesturen toe te laten om onderbouwde beslissingen te nemen inzake<br />

mobiliteit en de gevolgen ervan op de luchtkwaliteit.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -341-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 365<br />

van 21 maart 2006<br />

van ELOI GLORIEUX<br />

Berging laagradioactief afval Mol-Dessel - Vergunningen<br />

De gemeenteraden van Mol en Dessel hebben de eindrapporten MONA en STOLA over de berging<br />

van laagradioactief afval goedgekeurd. De gemeenten Fleurus en Farciennes hebben de berging van dit<br />

kernafval afgewezen.<br />

Dit betekent dat Mol en Dessel de enige opties zijn die vandaag voorliggen.<br />

1. Op welke wijze wordt de <strong>Vlaams</strong>e Regering betrokken bij dit dossier?<br />

2. Moet de <strong>Vlaams</strong>e Regering een bouwvergunning en milieuvergunning afleveren voor de bouw van<br />

een dergelijke kernafvalsite? Zijn hiervoor reeds aanvragen ingediend?<br />

3. Wat is de rol van OVAM in de hele procedure voor de aanduiding en vergunning van een<br />

bergingssite voor laagradioactief afval?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 365) en Van Mechelen (vraag nr.<br />

117)


-342- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 365 van 21 maart 2006<br />

van ELOI GLORIEUX<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Dirk Van Mechelen, <strong>Vlaams</strong> minister<br />

van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -343-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 372<br />

van 24 maart 2006<br />

van JOHAN DECKMYN<br />

Schelde Gentbrugge - Waterpeil<br />

Het peil van de Schelde tussen de bloksluis in Gentbrugge (aan de <strong>Vlaams</strong>e Kaai) tot aan de ringvaart<br />

in Melle veroorzaakt de laatste tijd heel wat zorgen bij omwonenden.<br />

Enerzijds is er reeds heel wat deining geweest omtrent de slibproblematiek ter plaatse, waarover ik<br />

reeds een schriftelijke vraag heb gesteld. Anderzijds is er ten gevolge van deze problematiek ook de<br />

schrik van de omwonenden voor een stijgend waterpeil.<br />

De omwonenden stellen immers vast dat het waterpeil van de Schelde, bijvoorbeeld aan de<br />

Heusdenbrug, gevoelig is gestegen ten opzichte van vroeger. Er is sprake van een verhoging van circa<br />

een halve meter ter hoogte van de dijk.<br />

De omwonenden hebben bijgevolg schrik voor overstromingen ten gevolge van deze situatie.<br />

1. Welke maatregelen zijn er reeds genomen met betrekking tot het monitoren van het waterpeil op<br />

dit stuk van de Schelde?<br />

2. Werd er hieromtrent reeds gecommuniceerd naar de bewoners?


-344- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 372 van 24 maart 2006<br />

van JOHAN DECKMYN<br />

Tijdens de werkzaamheden aan de nieuwe dijk - die op het peil 8,00 m TAW landinwaarts wordt<br />

gebouwd - leek het erop dat het waterpeil gestegen was. Dit komt door het feit dat de oude dijk lager<br />

lag en een gedeelte van de oude dijk werd gebruikt om de nieuwe dijk aan te leggen.<br />

1. In het meest opwaartse gedeelte van de Zeeschelde gebeurt permanente monitoring van de<br />

waterstanden in zowel Gentbrugge als Melle. Zoals elders in het Zeescheldebekken, is er een<br />

langzame trend van verhogen van de hoogwaterstanden. Om zich daartegen te wapenen, heeft<br />

de <strong>Vlaams</strong>e regering op 22 juli 2005 een nieuw (geactualiseerd) Sigmaplan goedgekeurd. Zo<br />

worden er stroomafwaarts Melle bijkomende overstromingsgebieden aangelegd, die deze<br />

waterstanden tussen Melle en Gentbrugge gunstig zullen beïnvloeden.<br />

2. Informatie over zowel actuele- als voorspelde waterstanden is on-line beschikbaar via het<br />

internet - site van het Waterbouwkundig Laboratorium en Hydrologisch Onderzoek –<br />

http://watlab.lin.vlaanderen.be. Jaarlijks worden ook de getijtafels gepubliceerd die ook<br />

kunnen verkregen worden bij voornoemde administratie - Berchemlei 115 te 2140 Antwerpen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -345-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 383<br />

van 28 maart 2006<br />

van AGNES BRUYNINCKX<br />

Wildschade regio Brugge - Stand van zaken<br />

Sinds vorig jaar wordt in het bosrijke gebied op de grens van Brugge, Zedelgem en Jabbeke een<br />

populatie everzwijnen en edelherten waargenomen die het voorbije half jaar aanzienlijk is<br />

toegenomen.<br />

De dieren veroorzaken onmiskenbaar schade aan de landbouwgewassen van landbouwbedrijven in de<br />

regio. De schade werd vorig jaar geraamd op 40.000 euro. De landbouwers dienen de schade te laten<br />

vaststellen door de gemeentelijke schattingscommissies met het oog op de belastingaangifte en een<br />

eventuele schadevergoeding. De landbouwers krijgen ook te horen dat ze op eigen kosten een<br />

landbouwdeskundige kunnen aanstellen om de schade vast te stellen. Bovendien is er het gevaar van<br />

varkenspest en zelfs mogelijke kans op ongevallen.<br />

Sinds de zomer van 2005 zijn bijzondere maatregelen van kracht om de dieren te vangen of te doden.<br />

Er werd onder meer gekozen voor de methode van hoogzitters, waarbij verschillende jagers wekenlang<br />

tevergeefs probeerden om alle everzwijnen af te schieten. Er werden totnogtoe slechts twee<br />

everzwijnen geschoten.<br />

De voorbije maanden vonden over de problematiek verschillende vergaderingen plaats met de<br />

betrokken burgemeesters, de bevoegde diensten van de gouverneur, de Wildbeheerseenheid Houtland<br />

en vertegenwoordigers van de afdeling Bos en Groen. Enkele weken geleden hoopte de afdeling Bos<br />

en Groen van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap de dieren te kunnen doden via een grote drijfjacht waaraan 20<br />

drijvers en 25 jagers van de Wildbeheerseenheid Houtland participeerden. Men vond weliswaar sporen<br />

van everzwijnen, maar geen van hen liet zich zien.<br />

De jagers van de Wildbeheerseenheid Houtland stellen nu dat na de drijfjacht van begin februari geen<br />

verder overleg plaatsgreep en stellen voor kleine klopjachten te houden in kleine groepen. De minister<br />

zou volgens dezelfde Wildbeheerseenheid echter ingegaan zijn op een schrijven van de actiegroep<br />

Gaia om het bejagen van everzwijnen in de Brugse regio te verbieden. Gaia vindt de drijfjacht<br />

onaanvaardbaar en stelt een diervriendelijke oplossing voor zoals het vangen van de dieren en het<br />

overbrengen naar hun natuurlijke biotoop. Volgens Gaia liet de overheid totnogtoe ook na om een<br />

beroep te doen op specialisten zoals het Limburgs Natuurhulpcentrum Opglabbeek.<br />

1. Klopt het dat de minister en de afdeling bos en Groen niet bereid zouden zijn om in te gaan op<br />

verdere voorstellen tot bejaging vanwege de Wildbeheerseenheid Houtland?<br />

2. Kan de minister toelichting geven bij de stand van zaken?<br />

3. Kan de minister toelichting geven wij de procedure rond deze vorm van wildschade?


-346- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 383 van 28 maart 2006<br />

van AGNES BRUYNINCKX<br />

1. Vooreerst wil ik aangeven wat de impact is van de aanwezigheid van een populatie everzwijnen en<br />

edelherten in het betrokken gebied. Enerzijds zorgt de populatie voor een probleem op het gebied<br />

van veiligheid (verkeersveiligheid, onveiligheid bij ongecontroleerde stroperij, …), anderzijds is<br />

de verwachting dat ze op korte en vooral op lange termijn voor schade zal zorgen, waarbij ook de<br />

mogelijke rol bij het overbrengen (of zelfs inbrengen, gezien de onbekende herkomst van de<br />

dieren) van ziekten (varkenspest) in een dichtbevolkte en landbouwintensieve omgeving moet<br />

vermeld worden.<br />

In de eerste plaats is er mijn directe verantwoordelijkheid als minister bevoegd voor leefmilieu en<br />

natuur. Wat dit betreft verwijs ik naar de jachtwetgeving, die duidelijkheid verschaft over een<br />

aantal voorwaarden waaronder op grof wild mag worden gejaagd, en die bovendien in een<br />

regeling voorziet ten aanzien van wildschade. In essentie wordt de jachtrechthouder aansprakelijk<br />

gesteld voor dergelijke wildschade. Dit betekent dat elke jachtrechthouder zijn<br />

verantwoordelijkheid dient te nemen inzake bejaging of bestrijding van de populatie waarvan<br />

sprake. Dit geldt zowel voor openbare instanties als private personen. De aansprakelijkheid van<br />

het <strong>Vlaams</strong>e Gewest komt dan ook in beeld in die mate dat er terreinen betrokken zijn, in<br />

eigendom van het <strong>Vlaams</strong>e Gewest, waar die populatie ook daadwerkelijk zou verblijven.<br />

De bevoegdheid op het gebied van veiligheid hoort toe aan de gouverneur en de respectieve<br />

burgemeesters. Ik wens niet in de plaats te treden van deze ter zake bevoegde overheidspersonen.<br />

Het is aan deze instanties om de nodige maatregelen te treffen ten einde de veiligheid te<br />

garanderen. Uiteraard ben ik bereid de nodige medewerking te verlenen, wanneer bij de<br />

voorgestelde maatregelen mijn bevoegdheid in het geding is.<br />

Aangezien de nu al toegepaste maatregelen de mogelijkheden die de jachtwetgeving voorziet te<br />

boven gaan (bv. na zonsondergang kunnen optreden), worden de nodige vergunningen gegeven<br />

door de burgemeesters in het kader van art. 135§2 van de gemeentewet (maatregelen i.v.m.<br />

zindelijkheid, gezondheid, veiligheid, rust, …). De gouverneur en de burgemeesters hebben een<br />

overleg met mijn kabinet gevraagd. Ik zal luisteren naar de voorstellen, onder meer deze van de<br />

WBE Houtland. Daar waar mijn bevoegdheid in het geding is, zal ik de gepaste beslissing nemen<br />

om de bestrijding te ondersteunen. Daarnaast kunnen de gouverneur of de burgemeesters, zoals<br />

gezegd, in het kader van veiligheidsoverwegingen steeds verdergaande maatregelen treffen.<br />

2. Tot hiertoe zijn de middelen die ingezet worden om deze populaties te verwijderen, overlegd<br />

geweest in een werkgroep bestaande uit de (vertegenwoordigers van) de gouverneur, de betrokken<br />

burgemeesters, diverse politiediensten en ambtenaren van het Agentschap Natuur en Bos (ANB).<br />

Verschillende mogelijkheden van aanpak zijn besproken en geëvalueerd op hun efficiëntie,<br />

veiligheid, diervriendelijkheid, realiseerbaarheid, mogelijke conflicten … Hierbij werd advies<br />

ingewonnen van derden, zoals het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Limburgs<br />

Natuurhulpcentrum Opglabbeek, de Wildbeheereenheid Houtland, …. De resultaten worden<br />

regelmatig geëvalueerd en de aanpak wordt eventueel aangepast.<br />

De werkgroep is van oordeel het wegvangen door netten of door verdoving weinig effectief of<br />

efficiënt zal zijn.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -347-<br />

• Vangen met netten is een omslachtige organisatie met honderden meters netten ( die<br />

bovendien het mikpunt van sabotageacties kunnen zijn), veel medewerkers en minder<br />

kans op slagen. Tevens moeten de dieren opgejaagd worden, wat veiligheidsproblemen<br />

meebrengt voor drijvers en verkeer, maar ook stress voor de dieren zelf. Een dergelijke<br />

operatie kan ook niet uitgevoerd worden zonder de vrijwillige medewerking van de<br />

eigenaars en jachtrechthouders (tenzij de burgemeester dit op basis van art. 135§2 ‘manu<br />

militari’ verplicht).<br />

• Ook verdoven is niet vanzelfsprekend. Het dier moet veel dichter benaderd worden (30<br />

meter i.p.v. 200 meter), de dosis mag niet te zwaar (dood van het dier) of te licht (geen<br />

resultaat, mogelijk verdrinking in het water na de vlucht) zijn en deze dosis kan niet<br />

aangepast worden in de korte tijd dat een schot mogelijk is.<br />

Daarom zijn er tot nog toe volgende methodes aan de orde geweest: het vangen met vangkooien,<br />

het schieten met de kogel vanop hoogzit en een bestrijding onder de vorm van een drukjacht.<br />

• De vangkooien zijn gemaakt naar een model gebruikt in Duitsland en Frankrijk. Als<br />

lokmiddel worden aardappelen, maïs, chocolade, enz. gebruikt.<br />

• Het schieten met de kogel vanop hoogzit staat garant voor een zuiver (geen nodeloos<br />

gekwetste dieren) en veilig (de kogel boort in de grond i.p.v. kilometers ver gevaarlijk te<br />

zijn) schot. Gezien de evers vooral ’s nachts de dekking verlaten werd de mogelijkheid<br />

geboden om ook bij nacht te bestrijden.<br />

• Bij een drukjacht worden de dieren niet opgejaagd (zonder honden, enkel speurhonden om<br />

eventueel gekwetste dieren op te sporen) maar op een zachte wijze gestimuleerd om uit de<br />

dekking te gaan.<br />

De situatie op het terrein is als volgt. Feitelijk wordt de populatie geschat op een twintigtal evers<br />

en vijf edelherten. Over het algemeen wordt het vinden van de dieren als de grootste<br />

probleemfactor beschouwd. Door middel van vangkooien zijn er zodoende nog geen dieren<br />

gevangen, ook al omdat de evers zeer wantrouwig zijn en overigens voldoende eten vinden. Wat<br />

de jacht vanuit hoogzit betreft is er tot nog toe één officiële registratie van afschot van een ever.<br />

Tot slot vond er één drukjacht plaats begin februari, met logistieke ondersteuning van de politie.<br />

Door de aanwezigheid van een infrarood-camera had men de dieren doelgericht moeten kunnen<br />

lokaliseren, doch door weersomstandigheden kon de helikopter niet opstijgen. Enkel de edelherten<br />

werden gezien, maar zij keerden zich tussen de drijvers en schutters, waardoor een veilig schot<br />

onmogelijk was.<br />

Aangestipt moet worden dat er ook aan één zwaargewond dier het genadeschot werd gegeven. Dit<br />

dier bleek eerder getroffen te zijn door schroothagel (wat verboden is – dit wijst op stroperij) en<br />

leek betrokken te zijn geweest bij een verkeersongeluk. Hoewel er alles bij elkaar officieel slechts<br />

twee evers geschoten werden is er aldus een zeer sterk vermoeden dat meerdere evers gestroopt<br />

zijn. Noch voor de dieren (gebrek aan zorg voor gekwetste dieren), noch voor de veiligheid<br />

(schieten vanop de grond met de kogel, onvoldoende terreinkennis, …) is dit een gewenste<br />

situatie.<br />

Ook dient een kanttekening gemaakt te worden voor de edelherten. Ook met deze dieren is al een<br />

verkeersongeval gebeurd en is al schade vastgesteld aan jonge bosaanplantingen. Algemeen wordt<br />

aanvaard dat deze dieren gemakkelijker te benaderen zijn. Toch zijn er ook hier, ondanks herhaald<br />

aandringen, geen resultaten (schieten of afvangen) geboekt.<br />

3. De vergoeding van wildschade veroorzaakt door jaagbaar wild wordt vastgesteld volgens de<br />

gewone rechtsregels. Het moet gaan om belangrijke wildschade. Dit is een feitenkwestie die<br />

desnoods door de rechtbank moet worden opgelost. De jachtrechthouder is in principe<br />

aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door jaagbaar wild afkomstig van zijn gronden, althans<br />

voorzover een fout kan worden aangetoond volgens het principe van artikel 1382 van het<br />

Burgerlijk Wetboek. Een arrest van het Hof van Cassatie van 20 september 2004 heeft immers<br />

duidelijk gesteld dat het loutere feit van het bestaan van belangrijke wildschade niet volstaat om<br />

de jachtrechthouder aansprakelijk te stellen; de schadelijder moet ook bewijzen dat die wildschade


-348- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

veroorzaakt is door de overpopulatie van wild op het jachtgebied. De vrederechter is bevoegd om<br />

uitspraak te doen over geschillen inzake wildschade, op grond van art. 591 van het Gerechtelijk<br />

Wetboek.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -349-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 386<br />

van 28 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

Brusselse Ring West - Streefbeeldstudie<br />

In antwoord op een vraag over de aanpassingen aan de Brusselse Ring en de sluiting ervan in het<br />

zuiden in de Commissie Infrastructuur van het Brussels <strong>Parlement</strong> op 26 oktober 2005, stelt minister<br />

Smet dat de dialoog tussen Brussels en <strong>Vlaams</strong> Gewest hieromtrent bezig is. Hij zegt hierover<br />

regelmatig contact te hebben met minister Van Brempt, maar ook met de minister zouden er afspraken<br />

zijn gemaakt en ontmoetingen gepland.<br />

Verder zegt minister Smet: “Het <strong>Vlaams</strong> Gewest en het Brussels Gewest plannen in 2006 een<br />

gezamenlijke streefbeeldstudie voor het westelijk deel van de Ring (Groot Bijgaarden-Anderlecht-<br />

Halle) en voeren momenteel ook samen een studie uit met het oog op een uitgebreid Mobirisverkeersgeleidingssysteem.”<br />

1. Wanneer verwacht de minister het afronden van deze studie? Is er een timing vooropgesteld?<br />

2. Wanneer worden de resultaten hiervan bekendgemaakt?


-350- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 386 van 28 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

1. Tussen de betrokken administraties is een eerste overleg geweest om een samenwerkingsovereenkomst<br />

op te stellen en om de inhoudelijke aspecten van deze streefbeeldstudie te<br />

bespreken. In mei worden deze documenten verder opgesteld en uitgewerkt om daarna aan de<br />

betrokken ministers voor te leggen. Er is nog geen concrete timing vooropgesteld. Het is de<br />

bedoeling deze studie in het najaar aan te besteden zodat ze in 2007 en 2008 kan uitgevoerd<br />

worden.<br />

2. Gezien de complexiteit en uitgebreidheid van deze studie moet een totale looptijd, inclusief<br />

overleg- en beslissingsmomenten, van 2 jaar vooropgesteld worden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -351-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 391<br />

van 30 maart 2006<br />

van ERIK MATTHIJS<br />

Sleufloze plaatsing van riolering - Stand van zaken<br />

Aan de universiteit van Hasselt onderzocht men een nieuwe techniek voor het plaatsen van<br />

rioleringsbuizen zonder bovengrondse sleuven. Aan het begin en einde van een straat wordt een<br />

schacht gegraven waar rioleringsbuizen dan worden doorgeperst.<br />

Deze werkwijze is 20 à 30 % duurder dan de traditionele werkwijze, maar veroorzaakt nauwelijks<br />

hinder voor doorgaand verkeer en handelaars.<br />

1. De overheid voorziet in 100 % subsidies voor de aanleg van rioleringswerken, met uitsluiting van<br />

de wegwerkzaamheden.<br />

Deze techniek kost meer geld. Worden deze projecten ook voor 100 % betoelaagd?<br />

2. Werd al nagegaan hoe veilig deze methode is voor de aanleg van rioleringen, rekening houdende<br />

met andere nutsleidingen onder het wegdek?<br />

3. Kan de techniek ook gebruikt worden voor de aanleg van andere nutsleidingen?<br />

4. Is deze techniek nagenoeg overal in Vlaanderen toepasbaar, of welke eisen worden gesteld aan de<br />

omgeving (ondergrond, stabiliteit, …)?


-352- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 391 van 30 maart 2006<br />

van ERIK MATTHIJS<br />

1. Het subsidiebesluit van 1 februari 2002 voorziet enkel voor volledig gescheiden riolering<br />

(zogenaamde 2DWA-riolering) waarbij het hemelwater wordt afgevoerd langs hetzelfde traject<br />

door middel van een geherwaardeerd grachtenstelsel of door middel van een gelijkwaardige<br />

oplossing in de mogelijkheid van een 100 % betoelaging. Voor gedeeltelijk gescheiden stelsels of<br />

gemengde rioleringen bedraagt de mogelijke subsidie respectievelijk 75% en 50 % (beperkt tot het<br />

rioleringsgedeelte).<br />

Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen een plaatsing met open sleuf of een sleufloze<br />

plaatsing.<br />

Voor de volledigheid: de aanleg van gemeentelijke inzamelingsrioleringen in sleufloze uitvoering<br />

is niet evident gezien ter hoogte van elk perceel een aansluiting dient gemaakt te worden op de<br />

riolering, waarbij dan toch tot opbraak van de weg dient te worden overgegaan. Bij een dubbel<br />

stelsel van leidingen dienen dan telkens twee aansluitingen te worden gemaakt (één voor<br />

afvalwater en één voor hemelwater). Er zou in deze gevallen toch hinder door opbraak en<br />

herstelling zijn naast een duurdere uitvoering.<br />

Een sleufloze plaatsing van rioleringen, wat overigens geen nieuwe techniek is, is dus eerder een<br />

mogelijk alternatief voor de aanleg van transportleidingen waarop geen veelvuldige aansluitingen<br />

moeten worden gerealiseerd. Sleufloze uitvoering, onder de vorm van horizontale doorpersingen,<br />

wordt doorgaans toegepast voor belangrijke transportleidingen wanneer aanleg in open sleuf zeer<br />

moeilijk realiseerbaar is (v.b. aanleg op grote diepte, aanleg dicht bij zettingsgevoelige<br />

constructies), wanneer de aanleg in open sleuf uitgesloten is (v.b. bij kruisen van autosnelweg,<br />

kruisen van kanaal of belangrijke waterloop, kruising met spoorweg) of wanneer de hinder<br />

ontoelaatbaar is (v.b. aanleg in belangrijke verkeersaders).<br />

Sleufloze aanleg kan ook van toepassing zijn voor kleinere leidingen met name in het geval van<br />

persleidingen (leidingen waarin water onder druk wordt getransporteerd) en waarop uiteraard geen<br />

huisaansluitingen mogelijk zijn. Voor persleidingen wordt de techniek (meestal onder de vorm van<br />

“directional drilling” of gestuurde persing) vaak toegepast bij kruisingen met hindernissen zoals<br />

kanalen, snelwegen, waterlopen, drukke verkeerswegen.<br />

2. Uiteraard is bij een sleufloze uitvoering de kennis m.b.t. de ligging van andere reeds aanwezige<br />

nutsleidingen van groot belang, en moeten bepaalde afstandsregels en een uitvoering volgens de<br />

regels van de kunst in acht genomen worden. Gezien het meestal om de aanleg van<br />

transportleidingen op grotere diepte gaat, vormt de aanwezigheid van klassieke nutsleidingen, die<br />

eerder ondiep liggen, in de regel geen probleem. Wel kunnen onvoorzienbare hindernissen<br />

optreden zoals (oude niet gekende) ondergrondse funderingsmassieven, paalfunderingen e.d.m.<br />

3. De klassieke horizontale doorpersing wordt eerder gebruikt voor grotere constructies zoals<br />

tunnels, collectoren e.d.m.<br />

“Directional drilling” is toepasbaar voor allerlei nutsleidingen met kleinere diameters zoals<br />

gasleidingen, waterleidingen, kabels.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -353-<br />

4. De techniek is nagenoeg overal in Vlaanderen toepasbaar wanneer de ondergrond voldoende<br />

homogeen is qua hardheid. Tegenindicaties kunnen zijn de aanwezigheid van zwerfstenen,<br />

rotsmassieven e.d.m.<br />

Alleszins is een kwalitatief voorafgaand grondonderzoek, en een inventarisatie van mogelijke<br />

hindernissen (nutsleidingen, damplanken, funderingsmassieven, paalfunderingen, …)<br />

onontbeerlijk maar niet steeds evident.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -355-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 394<br />

van 30 maart 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

Ontbossing en compensatie - Definities<br />

Bij een evaluatie van het Bosdecreet kan niet worden voorbijgegaan aan het belang van de gehanteerde<br />

definities en van een eenduidige toepassing ervan, met name met betrekking tot de problematiek van<br />

ontbossing en compensatie.<br />

Een paar voorbeelden.<br />

a) Hoogstam wordt herleid tot hakhout, dat nog maximaal opgroeit tot "houtachtige<br />

struikvegetaties", en de vraag rijst of dit "bos" blijft, dan wel of er sprake is van<br />

"ontbossing".<br />

Dit heeft met name zijn belang in het licht van de compensatieregeling: als er hier<br />

sprake is van "ontbossing" is er compensatieplicht en als dit "bos" blijft, is er geen<br />

compensatieplicht en hoeft er ook geen stedenbouwkundige vergunning te worden<br />

aangevraagd voor "ontbossing".<br />

Andersom is het niet evident vanaf wanneer er sprake is van "herbebossing" en met<br />

name of aanplantingen met dergelijke laagblijvende houtachtige struikvegetaties<br />

daartoe volstaan.<br />

b) Een ander voorbeeld is de definitie c.q. de toepassing in de praktijk van het begrip<br />

"bestendig bosvrije oppervlakte binnen het bos" (Bosdecreet, art. 3, § 2).<br />

Is "binnen" het bos voldoende gedefinieerd? Is hier bijvoorbeeld geen aantasting<br />

mogelijk van bosgebied vanaf de randpercelen, die kunnen ontbost worden tot<br />

"bosvrije oppervlakte binnen het bos", waardoor er dan noch een stedenbouwkundige<br />

vergunning voor ontbossing zou nodig zijn, noch een compensatieplicht?<br />

1. Werd de ontbossing-compensatieregeling reeds geëvalueerd op het vlak van sluitende<br />

definiëring en/of eenduidige toepassing van de gehanteerde begrippen?<br />

Welke bijsturingen blijken nodig?<br />

2. Rijzen er inderdaad toepassingsproblemen m.b.t. bovenvermelde voorbeelden? Zo ja, welke en<br />

hoe worden die opgelost? Zo neen, waarom niet?<br />

3. In welke mate rijzen er problemen op het vlak van informatie en/of afstemming van de<br />

concrete toepassingen?


-356- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

4 Staan er initiatieven op stapel met het oog op een striktere definiëring of een meer eenduidige<br />

toepassing m.b.t. de definities en begrippen in het kader van ontbossing, herbebossing en<br />

compenstatie?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -357-<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 394 van 30 maart 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

1. Vooreerst wijs ik er op dat de decreetgever er bewust voor geopteerd heeft om bos via een<br />

algemene beschrijving te definiëren, met aanvulling van een aantal specifieke<br />

verduidelijkingen (art. 3 Bosdecreet). Dit om het toepassingsgebied van het Bosdecreet zo<br />

breed mogelijk te maken. De decreetgever heeft zich steeds gehouden aan dit standpunt. Het is<br />

zo dat de invoering van het compensatieprincipe bij ontbossing de druk op art. 3 heeft<br />

verhoogd, teneinde tot een meer transparante en rigoureuze omschrijving te komen, gezien de<br />

mogelijke financiële impact ervan.<br />

Het blijkt in de praktijk inderdaad niet altijd eenvoudig om te bepalen of een bepaald perceel<br />

onder de toepassing van het Bosdecreet valt. De problemen stelden zich onder meer m.b.t.<br />

afstand tussen de aanwezige bomen, kerstboomaanplantingen, smalle begroeiingen met<br />

bomen, struwelen, weilanden met bomen, jonge aanplantingen, open plekken binnen het bos,<br />

tuinen, parken.<br />

Voorstellen tot aanpassing van art.3 van het Bosdecreet zijn opgenomen in het ‘ontwerpdecreet<br />

houdende diverse bepalingen inzake leefmilieu en energie’ dat momenteel ter<br />

behandeling voorligt in het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>. Het betreft een verduidelijking van het<br />

onderscheid tussen kerstboomaanplantingen en bosbestanden met naaldbomen en ook een<br />

voorstel om korte-omloophoutteelt en wissenteelt duidelijk uit te sluiten van het<br />

toepassingsgebied van het Bosdecreet. Daarnaast werden ook interpretaties geuniformiseerd<br />

onder de vorm van een interne dienstnota, die ervoor moet zorgen dat binnen het Agentschap<br />

voor Natuur en Bos (ANB) art.3 van het Bosdecreet op een uniforme wijze geïnterpreteerd<br />

wordt. De tekst werd opgesteld na grondige studie van de wetgeving, voorbereidende stukken<br />

en rechtspraak, en na uitgebreid intern overleg.<br />

2. M.b.t. de vermelde voorbeelden:<br />

a. Hakhout is zonder twijfel een bosbedrijfsvorm (naast hooghout en middelhout)<br />

waarop het Bosdecreet van toepassing is. Het gaat hier in feite niet om<br />

struikvegetaties, maar om bomen, bestaande uit stobben waarop meerdere stammen<br />

gegroeid zijn na het tot op de grond afzetten van de aanvankelijke enige stam.<br />

Omzetten van hooghout naar hakhout is dus geen ontbossing, maar een<br />

bosbeheersmaatregel, die door het ANB beoordeeld wordt via het bosbeheerplan of<br />

een kapmachtiging.<br />

Struwelen daarentegen bestaan wel hoofdzakelijk uit ‘houtachtige struikvegetaties’,<br />

zonder bomen, maar ook hier is volgens de dienstnota het bosdecreet van toepassing.<br />

Omzetting van hooghout naar struweel is dus evenmin ontbossing en wordt door het<br />

ANB beoordeeld via het bosbeheerplan of een kapmachtiging.<br />

b. Wat betreft de toepassing in de praktijk van het begrip ‘bestendig bosvrije oppervlakte<br />

binnen het bos” is er inderdaad heel veel discussie geweest. Precies om ongewenste<br />

ontbossing en mogelijke ontwijking van de compensatieplicht tegen te gaan heeft het<br />

ANB dit begrip tot nu toe altijd heel eng geïnterpreteerd (max. 0,5 ha). Dit was echter<br />

in tegenspraak tot de eigen beheervisie voor openbare bossen waar, vanuit het idee<br />

van een duurzaam en meer natuurgericht bosbeheer, gestreefd wordt naar een<br />

voldoende groot percentage open plekken binnen het bos.


-358- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Een van de belangrijkste resultaten van de nieuwe dienstnota is dan ook dat er nu een<br />

werkbare interpretatie van ‘bosvrije oppervlakte binnen het bos’ beschikbaar is,<br />

waardoor het mogelijk is een duidelijk onderscheid te maken tussen ‘ontbossing’ en<br />

‘creëren van open plekken binnen het bos ten behoeve van natuurbehoud’. Het creëren<br />

van open plekken voor natuurbehoud kan voortaan toegestaan worden in het kader van<br />

een uitgebreid bosbeheerplan, na toetsing aan een uitgebreid beoordelingskader. Het<br />

strikt hanteren van dit beoordelingskader biedt volgens het ANB voldoende garanties<br />

dat het creëren van open plekken niet zal leiden tot verdoken ontbossing.<br />

3. Wat betreft mogelijke problemen op het vlak van informatie en/of afstemming van de concrete<br />

toepassingen:<br />

Binnen het Agentschap natuur en Bos (ANB) worden interne vormingssessies ten behoeve van<br />

natuur- en boswachters en van dossierbehandelaars gepland m.b.t. de nieuwe dienstnota. Over<br />

externe communicatie m.b.t. de interpretatie van art.3 van het Bosdecreet zijn de plannen nog<br />

niet concreet uitgewerkt.<br />

4. Initiatieven: naast het lanceren van de vermelde dienstnota is het ANB ook bezig met een<br />

globale evaluatie van de ontbossingsregeling en het uitwerken van mogelijke aanpassingen<br />

aan de regeling, om te komen tot meer efficiëntie en transparantie.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -359-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 396<br />

van 30 maart 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

Afvaltransport naar de derde wereld - Controles (2)<br />

In antwoord op mijn eerdere schriftelijke vraag nr. 236 van 20 januari 2006 antwoordde de minister<br />

dat de haven van Antwerpen inderdaad een belangrijke draaischijf is voor de verscheping van afval<br />

naar het Verre Oosten en Afrika (Websitebulletin, publicatiedatum 28/02/06). Ook zijn sporadisch<br />

controle-acties ondernomen in de havens van Zeebrugge en Oostende.<br />

De minister antwoordde eveneens dat drie personen zich bezighouden met de controle op de uitvoer<br />

van afval via zeecontainers, maar dat dit niet hun volledige dagtaak is. Met de invoering van Beter<br />

Bestuurlijk Beleid zal het toezicht op afvaltransporten overgedragen worden naar de toekomstige<br />

entiteit Handhaving binnen het departement Leefmilieu.<br />

1. Wat is de rol van de verschillende zeehavens in het verschepen van afval naar de<br />

derdewereldlanden?<br />

Wat is het relatief aandeel van respectievelijk de havens van Antwerpen, Gent, Oostende en<br />

Zeebrugge?<br />

Zijn de controles op deze havens van eenzelfde intensiteit? Zo neen, waarom niet?<br />

2. Zijn er bepaalde patronen te herkennen tussen de verschillende <strong>Vlaams</strong>e zeehavens wat de<br />

verscheping van het type afval betreft?<br />

3. Wat is het (relatieve) aandeel van de verscheping van afval uit <strong>Vlaams</strong>e zeehavens naar de derde<br />

wereld, vergeleken met de andere West-Europese zeehavens?<br />

4. Wanneer wordt het toezicht op afvaltransporten vanuit zeehavens overgeheveld naar de nieuwe<br />

entiteit Handhaving?<br />

Hoeveel personen zullen voor deze opdracht vrijgesteld worden?<br />

5. Worden de havendiensten op de één of andere manier betrokken bij het toezicht op<br />

afvaltransporten? Zo ja, op welke manier? Zo neen, waarom niet?<br />

6. Oefenen de havenautoriteiten ook autonoom toezicht uit op afvaltransporten? Zo ja, wat zijn hun<br />

bevindingen?


-360- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 396 van 30 maart 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

1. De rol van de Belgische zeehavens in het verschepen van afval naar derdewereldlanden wordt<br />

in de eerste plaats bepaald door het aanbod aan scheepslijnen naar deze bestemmingen.<br />

Antwerpen en Zeebrugge hebben een gelijkaardige rol: beide havens hebben rechtstreekse<br />

scheepslijnen naar het Verre Oosten, waardoor zij in staat zijn om containers uit zowel België<br />

als de omliggende landen, te behandelen. In Zeebrugge wordt het meeste afval aangeleverd via<br />

het spoor, en in mindere mate via de weg uit de onmiddellijke omgeving (West-Vlaanderen,<br />

Noord-Frankrijk). In Antwerpen worden containers met afval aangevoerd via de weg, het<br />

spoor en in belangrijke mate met kleinere feederschepen uit andere Belgische en West-<br />

Europese havens.<br />

Oostende en Gent zijn minder belangrijke uitvoerhavens. Zij fungeren vooral als<br />

overslagstations voor transporten die vervolgens de Unie verlaten via Antwerpen, Zeebrugge<br />

of Rotterdam.<br />

OVAM beschikt niet over totaalcijfers met betrekking tot de uitvoer van afval via de<br />

verschillende Belgische zeehavens, en in het bijzonder Antwerpen en Zeebrugge. De keuze<br />

tussen Antwerpen en Zeebrugge zal vooral worden bepaald door de laadschema's van de<br />

schepen die deze havens aandoen. Door de snelle verbinding tussen de twee havens is het dus<br />

zeer goed mogelijk dat containers met afval die eerst in Antwerpen werden aangeboden, de<br />

Unie uiteindelijk via Zeebrugge verlaten zonder dat de expediteur hiervan op de hoogte is.<br />

OVAM heeft geen aanwijzingen dat afvaltraders een afweging maken tussen Belgische<br />

havens, teneinde inspecties te ontlopen. Op basis van de beschikbare informatie neemt OVAM<br />

aan dat het aantal uitvoertransporten van afval naar derdewereldlanden via Zeebrugge en<br />

Antwerpen, evenredig is met de totale containermassa die via deze havens wordt uitgevoerd.<br />

De controles op de havens hebben niet dezelfde intensiteit. OVAM concentreert zich minder<br />

op transithavens zoals Gent en Oostende, aangezien end-of-the-pipe handhaving in de havens<br />

van uitgang (Antwerpen en Zeebrugge) meer resultaat oplevert en vooral omdat in deze laatste<br />

havens de afvaltransporten "zichtbaar" worden dankzij de douaneaangiftes. De intensiteit van<br />

de controles wordt verder vooral bepaald door de beschikbare capaciteit bij OVAM en de<br />

Scheepvaartpolitie:<br />

• Antwerpen: 1 à 2 uitvoercontroles per maand (sinds de start van het Seaport Project in<br />

2003)<br />

• Zeebrugge: 1 uitvoercontrole per maand (sinds de Scheepvaartpolitie in Zeebrugge hier in<br />

2005 ook een prioriteit van heeft gemaakt)<br />

• Oostende en Gent: ad hoc controles<br />

2. Uit de bij OVAM aangemelde transporten blijkt dat er in 2005 in totaal 46.742 ton <strong>Vlaams</strong><br />

afval werd uitgevoerd via Antwerpen naar China, India en Bangladesh, tegenover 1.800 ton<br />

via Zeebrugge. Dit zijn echter afvalstromen die volgens een kennisgevingsprocedure moeten<br />

gebeuren, overeenkomstig Verordening 259/93. Hier tegenover staan afvalstoffen die zonder<br />

kennisgeving mogen worden uitgevoerd, overeenkomstig de Europese wetgeving, en die niet<br />

in deze cijfers kunnen worden opgenomen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -361-<br />

Een meer accuraat beeld kan worden verkregen op basis van volgende gegevens:<br />

• administratieve controles door de Scheepvaartpolitie, die via het systeem van ECOformulieren<br />

worden doorgegeven aan de dienst Leefmilieu van de Federale Politie en aan<br />

OVAM, met als doel een globale beeldvorming van afvalstromen te verkrijgen;<br />

• inspectieresultaten van OVAM, politie en douane.<br />

OVAM kan hieruit opmaken dat de afvalstromen die via Antwerpen en Zeebrugge verlopen,<br />

vrij gelijkaardig zijn:<br />

• dezelfde traders verschepen via beide havens;<br />

• in beide havens worden gelijkaardige stromen vastgesteld, met de nadruk op kunststof- en<br />

metaalafvallen. Indien er zich nieuwe afvalstromen ontwikkelen (bijvoorbeeld,<br />

kunststofafval afkomstig van gemengd bedrijfsafval), dan duiken deze stromen gelijktijdig<br />

op in beide havens;<br />

• Antwerpen heeft een belangrijk aanbod aan scheepslijnen naar Afrika, waardoor de<br />

uitvoer naar Afrika bij voorkeur via Antwerpen verloopt.<br />

3. OVAM beschikt niet over volledig cijfermateriaal betreffende de uitvoer van afval via<br />

<strong>Vlaams</strong>e en andere Europese havens. Om deze informatie te bekomen zou elke Europese<br />

haven over een gedigitaliseerd douane-aangiftesysteem moeten beschikken, én zouden hier<br />

jaarlijkse analyses op moeten gebeuren.<br />

4. Het toezicht op afvaltransporten door de afdeling Milieu-inspectie kan van start gaan van<br />

zodra de hiertoe voorziene ambtenaren van OVAM zijn overgeheveld. Volgens de huidige<br />

planning zou dit op 1 mei 2006 moeten gebeuren. In 2006 zijn voor het project “Controle op<br />

de uitvoer van afvalstoffen via zeehavens” 75 mandagen voorzien.<br />

5. De havendiensten, en dan met name de scheepsagenten en havenbedrijven, zijn op een<br />

passieve manier betrokken bij het toezicht op afvaltransporten. De selectie van te controleren<br />

containers gebeurt door de Scheepvaartpolitie en de milieuadministraties op basis van de<br />

informatie die zij bij de scheepsagenten opvragen, en die hen probleemloos wordt<br />

aangeleverd. Het blokkeren en vrijzetten van containers voor inspectie gebeurt door het<br />

kaaimanagement, eveneens op vraag van de Scheepvaartpolitie. Samenwerking met de<br />

havendiensten is met andere woorden onontbeerlijk tijdens deze inspecties. Er wordt zoveel<br />

mogelijk rekening gehouden met de laadschema's van de schepen, teneinde de inspecties zo<br />

snel mogelijk te laten plaatsvinden met een minimale verstoring van de werking van de<br />

kaaien.<br />

6. De havenautoriteiten, met name de Scheepvaartpolitie en de Douanediensten, oefenen<br />

eveneens autonoom toezicht uit op afvaltransporten.<br />

De Scheepvaartpolitie van de 4 havens voert regelmatig transportcontroles uit in het<br />

havengebied. Deze hebben vooral betrekking op binnenlandse afvaltransporten. De<br />

Scheepvaartpolitie voert ook administratieve controles uit op de uitvoer van afval, op basis<br />

van uitvoerdocumenten. Door het capaciteitsgebrek is het onmogelijk om al deze transporten<br />

visueel te controleren, maar al deze informatie wordt via het systeem van ECO-formulieren<br />

doorgegeven aan de dienst Leefmilieu van de Federale Politie en aan OVAM, in het kader van<br />

beeldvorming.<br />

Binnen de Antwerpse Douanediensten is de dienst TUVV verantwoordelijk voor de controle<br />

op de uitvoer van afval. Indien zij een mogelijk illegale uitvoer vaststellen, verwittigen zij<br />

OVAM of de Federale Leefmilieu Inspectie voor verdere opvolging van het dossier. De<br />

meeste meldingen die OVAM van hen krijgt, betreffen de uitvoer van afgedankte<br />

elektronische apparatuur naar Afrika. OVAM beschikt echter niet over totaalcijfers met<br />

betrekking tot het aantal door de douane uitgevoerde controles.


-362- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

De samenwerking met de Administratie der Douane en Accijnzen werd in september 2004<br />

besproken tijdens een overleg tussen de Douane, de Scheepvaartpolitie, OVAM en de Federale<br />

Leefmilieu Inspectie. Er werd afgesproken dat de douane haar controles op de uitvoer van<br />

afval zou opdrijven. Een volledige responsabilisering van de douanediensten naar Nederlands<br />

model, waarbij de douane altijd als eerstelijnscontroledienst zou optreden en de<br />

leefmilieuadministraties alleen zouden tussenkomen in dossiers die meer technische inbreng<br />

vereisen, is er op dit moment nog niet. De douanediensten behoren echter tot de federale<br />

bevoegdheid.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -363-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 398<br />

van 30 maart 2006<br />

van ERIK MATTHIJS<br />

Onteigeningen Evergem - Timing<br />

De onteigeningsperikelen van de wijk het Zandeken in Evergem zijn nog niet opgelost, terwijl daar<br />

bewoners en bedrijven tegen eind dit jaar weg moeten, en er kondigt zich al een nieuw<br />

onteigeningsdossier aan in Evergem: de Belzeelse wijk Overdam zal verdwijnen omwille van de<br />

uitbreiding van Seveso-bedrijf EOC.<br />

De buurtbewoners - twaalf gezinnen – weten dat zij uiterlijk in 2015 moeten verdwijnen. In de wijk<br />

zijn ook vier zelfstandigen gevestigd, goed voor twintig lokale jobs. Zij hebben nog ruim de tijd om te<br />

verhuizen, maar voor sommigen onder hen is het beter nu reeds de wijk te verlaten en ergens anders<br />

hun leven op te bouwen. In Overdam hebben ze immers geen toekomst. Zij wensen ook financiële<br />

zekerheid.<br />

1. Wanneer wordt er langs de gewone officiële weg – via het onteigeningsbesluit en het comité van<br />

aankoop – een eerste bedrag ingeschreven?<br />

2. Kan er via Provag al overgegaan worden tot vrijwillige onteigening, zonder dat het<br />

onteigeningsbesluit moet worden afgewacht?


-364- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 398 van 30 maart 2006<br />

van ERIK MATTHIJS<br />

1. De sociaal bemiddelaar voor de <strong>Vlaams</strong>e zeehavens heeft opdracht gekregen om een nota aan de<br />

<strong>Vlaams</strong>e regering voor te bereiden die moet toelaten planmatig en in overleg met de betrokkenen<br />

een uitdoofscenario tegen 2015 voor de wijk Overdam te realiseren. In het kader van de<br />

begrotingscontrole 2006 zal de <strong>Vlaams</strong>e regering de eerste inschrijving van kredieten voorstellen<br />

zodat een officiële opdracht kan gegeven worden aan het Aankoopcomité.<br />

2. Er wordt inderdaad voorzien om over te gaan tot een soort vrijwillige onteigening ten behoeve van<br />

mensen die niet tot 2015 willen wachten en nu reeds de wijk Overdam wensen te verlaten. Dit<br />

wordt niet uitgewerkt door Provag maar door de sociaal bemiddelaar samen met de VLM.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -365-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 400<br />

van 31 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

CO2-emissiehandel - Windfall profits<br />

Deze vraag betreft de zogenaamde windfall profits die de elektriciteitsproducenten opstrijken door het<br />

geheel of deels aanrekenen van de “gratis” verstrekte emissierechten in de stroomprijs, of een<br />

bijkomende winst voor de producenten zonder tegenprestatie.<br />

Halfweg februari werd in de Commissie voor Energie reeds een vraag om uitleg gesteld over het<br />

doorrekenen van emissierechten in de stroomprijzen van de elektriciteitsproducenten. De minister<br />

stelde toen dat er geen aanwijzingen waren dat op de Belgische markt terzake significante windfall<br />

profits zouden worden gemaakt. Dat ze er nu niet zijn, betekent niet dat er geen zullen zijn. De<br />

windfall profits kunnen inderdaad in 2005 beperkt gebleven zijn, maar dit komt ongetwijfeld mede<br />

doordat de CO2-prijs in 2004 nog vrij laag was. De CO2-prijs is intussen gestegen en verwacht wordt<br />

dat dit zich uiteindelijk ook zal vertalen in stijgende windfall profits.<br />

In Nederland heeft men hier reeds uitvoerig onderzoek naar gedaan. Uit een rapport van september<br />

2005 van het Nederlandse ECN blijkt tevens dat onder andere 40 % tot 70 % van de gratis verstrekte<br />

emissierechten in België, Frankrijk, Duitsland en Nederland heeft geleid tot een verhoging van de<br />

stroomprijs. En ook het rapport van maart 2006 van de Directie Toezicht Energie van de Nederlandse<br />

mededingingsautoriteit bevestigt dit.<br />

De minister stelde tevens in de commissie dat hij in deze kwestie een zeer beperkte bevoegdheid heeft,<br />

namelijk beperkt tot allocatie van het <strong>Vlaams</strong>e gedeelte. Deze beperkte bevoegdheid kan cruciaal zijn<br />

in de problematiek van de windfall profit bij de toekenning van de emissierechten voor de volgende<br />

allocatieperiode van 2008-2012. Want hier kunnen een aantal maatregelen tegen windfall profits<br />

genomen worden. Afhankelijk van het productiepark kan elk land gepast reageren door bijvoorbeeld<br />

minder gratis te alloceren of door het geheel of gedeeltelijk veilen van de rechten van de producenten.<br />

Bovendien moeten we er immers rekening mee houden dat het gratis toekennen van emissierechten<br />

aan de bestaande producenten een toegangsdrempel betekent voor nieuwe investeerders, want zij<br />

krijgen die gratis emissierechten niet.<br />

1. Heeft de minister reeds een eenduidig beeld over deze windfall profits?<br />

Zo ja, wat is de grootorde van de windfall profits?<br />

Welke maatregelen neemt de minister binnen zijn bevoegdheid tegen deze vorm van windfall<br />

profits?<br />

Hoe zal hij windfall profits in de volgende allocatieperiode van 2008-2012 uitsluiten?


-366- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Zo neen, wordt het niet dringend tijd om hier een uitsluitend onderzoek naar te doen?<br />

2. Gratis emissierechten toekennen aan bestaande spelers betekent een toegangsdrempel voor<br />

potentiële investeerders.<br />

Hoe zal de minister hiertegen optreden?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -367-<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 400 van 31 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

1. Zoals al vermeld in de Commissie als antwoord op de vraag om uitleg 662 van de heer Glorieux,<br />

verwijs ik naar de studie van de CREG om een beeld te krijgen van de windfall profits. Van<br />

belang in deze materie is het uitgangspunt dat het productiepark op Belgische schaal<br />

gestructureerd en opgebouwd is.<br />

Wat betreft het beleid terzake verwijs ik naar het voorstel van <strong>Vlaams</strong> Toewijzingsplan CO2emissierechten<br />

2008-2012 dat de <strong>Vlaams</strong>e regering intussen op 31 maart 2006 heeft goedgekeurd.<br />

Essentieel element hierbij is het niveau van toewijzing aan de betrokken installaties. Aangezien er<br />

een geliberaliseerde markt bestaat kan het aspect prijsvorming op zich geen onderwerp van<br />

overheidsinterventie zijn.<br />

2. In verband met de stelling dat nieuwkomers in de energieproductiesector geen gratis<br />

emissierechten zouden ontvangen, verwijs ik naar het voorstel van <strong>Vlaams</strong> Toewijzingsplan CO2emissierechten<br />

2008-2012. Daarin is opgenomen: “Aan nieuwkomers in de energieproductie<br />

worden emissierechten toegewezen op basis van dezelfde rekenregels voor bestaande installaties.”<br />

In die zin is er dan ook sprake van het creëren van een drempel voor nieuwe investeringen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -369-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 401<br />

van 31 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Bodemsanering Kapelle-op-den-Bos - Stand van zaken<br />

In verband met de bodemsanering in de ruime omgeving van de Eternitfabriek in Kapelle-op-den-Bos,<br />

blijkt uit het conform verklaarde beschrijvend onderzoek dat op 483 percelen asbestcementdraailingen<br />

werden aangetroffen. Daarvan moeten er 407 gesaneerd worden.<br />

1. Kan de minister meedelen waarom de 66 andere blijkbaar geen sanering behoeven?<br />

2. Kan hij verduidelijken hoeveel percelen er in de verschillende betrokken gemeenten (Kapelle-opden-Bos,<br />

Willebroek, Londerzeel, Meise, Mechelen, Puurs en Grimbergen) uiteindelijk gesaneerd<br />

zullen worden?


-370- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 401 van 31 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

1. De bepaling van de omvang van de verontreiniging met asbestcementdraailingen en de risicoevaluatie<br />

teneinde het effect van de verontreiniging met asbestcementdraailingen op omgeving<br />

en mens te kunnen bepalen, gebeurde aan de hand van een door het VITO opgesteld protocol,<br />

getiteld "Protocol verificatie onderzoek voor terreinen met asbestcementdraailingen".<br />

In de verschillende deelrapporten van het beschrijvend bodemonderzoek werd door de erkende<br />

bodemsaneringsdeskundige een uitspraak gedaan per kadastraal perceel. Elk kadastraal perceel<br />

werd ingedeeld in een saneringsklasse. Deze werd bepaald via voornoemd VITO-protocol.<br />

Volgende klassen werden onderscheiden:<br />

Risico Saneringscode/<br />

klasse<br />

Betekenis van de saneringscode<br />

Geen locatie specifieke risico's A Geen verontreiniging met asbest-<br />

Laag risico<br />

B1<br />

cementdraailingen vastgesteld<br />

Asbestveilig, afgedekt met asfalt, beton of<br />

klinkers<br />

B2 Asbestverontreiniging met laag risico<br />

Matig risico C Op termijn saneren<br />

Zeer hoog risico D1 Zeer urgent saneren<br />

Hoog risico D2 Urgent saneren<br />

De terreinen waarbij de asbestcementdraailingen veilig afgedekt liggen (B1) of slechts een laag<br />

risico vormen (B2) dienen, conform het door het VITO opgestelde protocol en zoals aangegeven<br />

in het beschrijvend bodemonderzoek, niet gesaneerd te worden.<br />

Gelet op de aard, hoeveelheid, concentratie en oorsprong van de verontreinigende stoffen of<br />

organismen, de mogelijkheid op verspreiding ervan en het gevaar op blootstelling eraan van<br />

mensen, planten en dieren en van het grond- en oppervlaktewater, evenals de prognose van de<br />

spontane evolutie van de verontreinigde bodem naar de toekomst toe is de OVAM eveneens van<br />

mening dat de verontreiniging met asbestcementdraailingen op deze terreinen geen ernstige<br />

bedreiging vormt.<br />

De percelen met een matig (C), zeer hoog (D1) of hoog (D2) risico dienen, conform het door het<br />

VITO opgestelde protocol en zoals aangegeven in het beschrijvend bodemonderzoek, wél<br />

gesaneerd te worden.<br />

Gelet op de aard, hoeveelheid, concentratie en oorsprong van de verontreinigende stoffen of<br />

organismen, de mogelijkheid op verspreiding ervan en het gevaar op blootstelling eraan van<br />

mensen, planten en dieren en van het grond- en oppervlaktewater, evenals de prognose van de<br />

spontane evolutie van de verontreinigde bodem naar de toekomst toe is de OVAM eveneens van<br />

mening dat de verontreiniging met asbestcementdraailingen op deze terreinen een ernstige<br />

bedreiging vormt.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -371-<br />

Het aantal percelen waarbij asbestcementdraailingen zijn aangetroffen doch geen sanering<br />

behoeven heeft betrekking op de klasse B1 en B2. Dit aantal bedraagt 76 percelen.<br />

2. Hierna wordt een overzicht gegeven van het aantal te saneren percelen in de door u aangehaalde<br />

gemeentes:<br />

• Kapelle-op-den-Bos: 186 percelen<br />

• Willebroek: 46 percelen<br />

• Londerzeel: 83 percelen<br />

• Meise: 8 percelen<br />

• Mechelen: 51 percelen<br />

• Puurs: 30 percelen<br />

• Grimbergen: 2 percelen


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -373-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 402<br />

van 6 april 2006<br />

van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />

E313 Ranst - Geluidsscherm<br />

Tijdens de gedachtewisseling over de mobiliteitsconvenants heb ik aan de minister de vraag gesteld of<br />

er in Ranst een geluidsscherm kan worden aangelegd zonder een conform verklaard mobiliteitsplan.<br />

De minister heeft dit bevestigd, en stelde dat daartoe op het reserve-investeringsprogramma van 2006<br />

een bedrag van 700.000 euro ingeschreven is.<br />

1. Kan de minister meedelen of er al enig voorbereidend onderzoekswerk is gepleegd voor de aanleg<br />

van een geluidsscherm in Ranst?<br />

2. Op welke manier zal het bedrag op het reserve-investeringsprogramma kunnen worden<br />

aangewend?<br />

3. Binnen welke termijn kan er nu een geluidsscherm in Ranst worden aangelegd?


-374- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 402 van 6 april 2006<br />

van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />

1. Er werden reeds een aantal voorbereidende onderzoeken verricht in de voorbereiding voor de<br />

bouw van geluidsschermen langs de E313 te Ranst. Zo werd de bestaande toestand reeds opgemeten<br />

en werden er grondsonderingen en een bodemonderzoek uitgevoerd. Enkel nog de<br />

stabiliteitsstudie van de draagprofielen en de opmaak van de bestekteksten dienen te gebeuren.<br />

2. Het bedrag op het reserve-investeringsprogramma kan worden aangewend voor de aanbesteding<br />

van de geluidsschermen te Ranst op het einde van 2006, indien nog een overschot van budget is op<br />

het gewone investeringsprogramma 73.11. Aangezien het project op het reserveprogramma 20006<br />

werd opgenomen, betekent dit dat het project, indien niet aanbesteed en vastgelegd in 2006, op het<br />

effectieve jaarprogramma 2007 zal worden voorzien.<br />

3. Er wordt naar gestreefd om eind 2006 aan te besteden, zodat de uitvoering van het project<br />

vermoedelijk in de loop van 2007 kan plaatsvinden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -375-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 406<br />

van 6 april 2006<br />

van JAN PENRIS<br />

Bezoekersparking natuurpark De Zoom Kalmthout - Oversteekplaats<br />

De bezoekersparking van de Kalmthoutse Heide - natuurpark De Zoom aan de gewestweg<br />

Putsesteenweg in Kalmthout komt geregeld in het nieuws en baart de omwonenden zorgen.<br />

Het probleem is dat de parking en de toegang tot het park gescheiden worden door voormelde<br />

gewestweg. De oversteekplaats aan deze gewestweg is zeer onveilig. Er zijn geen verkeerslichten,<br />

louter en alleen een wegverschuiving op een verkeersplateau met een zebrapad. Chauffeurs houden<br />

zich niet aan de maximumsnelheid van 50 km/u en geregeld gebeuren er zware ongevallen.<br />

1. Is de minister op de hoogte van de gevaarlijke verkeerssituatie voor voetgangers en bezoekers van<br />

de Kalmthoutse Heide - natuurpark De Zoom ter hoogte van de parking aan de gewestweg<br />

Putsesteenweg in Kalmthout?<br />

2. Welke maatregelen heeft de minister al getroffen om aan deze gevaarlijke situatie een einde te<br />

maken?<br />

3. Werden de opties van verkeerslichten of van een voetgangerstunnel (zie bv. Dierenpark<br />

Planckendael) reeds onderzocht of in overweging genomen?<br />

4. Worden er in de nabije toekomst nog maatregelen genomen teneinde een veilige oversteekplaats<br />

voor voetgangers en bezoekers van de Kalmthoutse Heide - natuurpark De Zoom te garanderen?


-376- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 406 van 6 april 2006<br />

van JAN PENRIS<br />

1. De oversteekplaats voor voetgangers en fietsers is na de recente investeringswerken niet meer<br />

gekend als een gevaarlijke verkeerssituatie bij het agentschap Infrastructuur.<br />

2. Recent werden de volgende maatregelen genomen om de veiligheid ter hoogte van de ingang van<br />

de Kalmthoutse Heide - natuurpark De Zoom te verbeteren : er werd een snelheidsbeperking tot<br />

50 km/u ingevoerd en er werden een verkeersplateau en een asverschuiving aangelegd om deze<br />

snelheid af te dwingen. Bovendien is het door de aanleg van een middengeleider mogelijk om de<br />

gewestweg in twee keer veilig over te steken.<br />

3. De bovenvernoemde maatregelen zijn het gevolg van een beslissing van de Provinciale Commissie<br />

voor Verkeersveiligheid om de veiligheid aan de ingang van de Kalmthoutse Heide te verbeteren.<br />

Deze Commissie heeft toen beslist om geen verkeerslichten te plaatsen. De aanleg van een<br />

voetgangerstunnel werd niet besproken.<br />

4. Gezien de hogervernoemde recente investeringen, zijn er in de nabije toekomst geen nieuwe<br />

ingrepen gepland op dit kruispunt.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -377-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 407<br />

van 6 april 2006<br />

van STEFAAN SINTOBIN<br />

Beleidsplan waterrecreatie en -toerisme - Overlegplatform<br />

Op 25 februari 2004 werd door de toenmalige <strong>Vlaams</strong>e minister van Openbare Werken het<br />

Beleidsplan Waterrecreatie en -toerisme van de waterwegen en de kust in Vlaanderen officieel<br />

bekendgemaakt.<br />

Met dit beleidsplan streeft de <strong>Vlaams</strong>e overheid naar een modus vivendi tussen alle vormen van<br />

waterrecreatie en -toerisme in, op en langs de <strong>Vlaams</strong>e waterwegen en aan de kust. Dit beleidsplan<br />

werd vertaald in een twaalfpuntenplan. Eén van die punten betrof het opzetten van een permanent<br />

overlegorgaan.<br />

In haar vergadering van 22 juli 2005 besliste de <strong>Vlaams</strong>e Regering haar goedkeuring te hechten aan de<br />

oprichting van een Overlegorgaan voor waterrecreatie, -sport, en -toerisme en de minister bevoegd<br />

voor Openbare Werken te gelasten met de installatie ervan. Het was de bedoeling door periodiek<br />

contact via dit formeel overlegorgaan mogelijkheden en knelpunten op een vlotte en adequate manier<br />

aan te pakken. Dit overlegforum moest de continuïteit van het Beleidsplan Waterrecreatie en -toerisme<br />

garanderen.<br />

1. Hoeveel bijeenkomsten van het overlegorgaan waren er sinds de oprichting ervan en welke<br />

knelpunten en mogelijkheden werden tijdens deze bijeenkomsten besproken?<br />

2. Welke oplossingen worden voor de mogelijke knelpunten gesuggereerd en wat is de stand van<br />

zaken in de remediëring?


-378- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 407 van 6 april 2006<br />

van STEFAAN SINTOBIN<br />

Het overlegplatform bestaat uit een kernteam dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e overheid, de watergebonden recreatieve sportsector, de watergebonden toeristische sector en<br />

de watergebonden socio-economische sector. Dit kernteam, dat minstens twee maal per jaar zal<br />

vergaderen, werkt in overleg met de administraties mee aan de beleidsinvulling i.v.m. overkoepelende<br />

aspecten. Het kernteam omvat 2 subteams: het subteam Kustjachthavens en het subteam<br />

Binnenvaartwegen. Deze subteams behandelen hun specifieke domeinen. Om de verschillende<br />

sectoren nauwer te betrekken bij het overleg met de beleidsadministraties en om mee te werken aan de<br />

beleidsinvulling is daarnaast ook een Algemene Vergadering opgericht waarin de sector zo ruim<br />

mogelijk is vertegenwoordigd.<br />

1. Op 17 februari 2006 heeft in mijn aanwezigheid op de Belgian Boat Show een eerste Algemene<br />

Vergadering plaatsgehad. Dit was ook de formele opstart van het Overlegplatform. Het kernteam<br />

werd op 21 maart 2006 formeel opgestart te Brussel. Het subteam Kustjachthavens heeft een<br />

eerste maal vergaderd op 26 april 2006. Het subteam Binnenvaartwegen zal samenkomen op 9 mei<br />

2006.<br />

Tijdens de Algemene Vergadering was de sector reeds goed vertegenwoordigd. Het is de<br />

bedoeling dat in de toekomst de sector hierin zo volledig mogelijk wordt vertegenwoordigd. Deze<br />

eerste AV was eerder verkennend. Na toespraken van de minister, de voorzitter van de AV en<br />

vertegenwoordigers van BLOSO, Toerisme Vlaanderen, NV De Scheepvaart en AWZ (afdeling<br />

Kust), volgde een sectorgesprek op basis van het twaalfpuntenplan van het beleidsplan<br />

waterrecreatie en –toerisme. Voornoemde twaalf actiepunten werden gebundeld in drie grote<br />

thema’s en per thema werd het woord gegeven aan de sector. Deze thema’s betroffen de spanning<br />

tussen de verschillende functies en gebruikers van de waterwegen en de kust, alsook de<br />

infrastructuur en regelgeving, en het watertoerisme. Concluderend kan worden gesteld dat het<br />

merendeel van de opmerkingen te maken had met de vertegenwoordiging van de sector in de<br />

organen van het overlegplatform, in het bijzonder in het kernteam en de subteams. De<br />

vertegenwoordiging zal tijdens de vergaderingen van het kernteam en de subteams aan bod komen<br />

en daar zal worden nagegaan welke aanpassingen aan de samenstelling van deze teams nuttig en<br />

mogelijk worden geacht.<br />

Ondertussen zijn ook twee vergaderingen doorgegaan van het kernteam, met name een eerste op<br />

30 januari 2006 als voorbereiding op de AV en een tweede op 21 maart 2006.<br />

Gedurende de eerste vergadering van 30 januari 2006 pleitten de leden van het kernteam ervoor<br />

dat de AV zo breed mogelijk wordt opgevat. Daarom werd het belangrijk geacht dat voor de eerste<br />

AV zo veel mogelijk organisaties werden aangeschreven. Overeengekomen werd dat maximaal<br />

drie personen per organisatie worden uitgenodigd en dat er geen standpunten worden ingenomen<br />

over de samenstelling van het overlegplatform. De AV heeft tot doel de sector voor te lichten over<br />

het doel van het overlegplatform, namelijk de uitvoering van het beleidsplan.<br />

Informatieverstrekking, maar ook inspraak, dat is de bedoeling. Ook moet duidelijk worden dat de<br />

sector zich moet organiseren om dit te realiseren.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -379-<br />

Op de tweede vergadering van het kernteam d.d. 21 maart 2006 worden onder meer<br />

aandachtspunten vanuit de Algemene Vergadering d.d. 17 februari 2006 geformuleerd. Eén van de<br />

aandachtspunten betreft de mogelijke bijsturing van de subteams, eventueel van het kernteam.<br />

De voorzitter van het subteam kustjachthavens zal ook zetelen in het kernteam. Verder blijft de<br />

samenstelling van het kernteam ongewijzigd. Voor wat betreft de vertegenwoordiging van de<br />

provinciale toeristische federaties en de kunststeden in de subteams worden de VVP en de VVSG<br />

aangeschreven met de vraag om één (of maximum twee) afgevaardigde aan te duiden tegen de<br />

eerste vergadering van de beide subteams. De subteams formuleren een voorstel van<br />

aanpassing/uitbreiding van hun team aan het kernteam na de eerste vergadering van de<br />

respectievelijke subteams Kustjachthavens en Binnenvaartwegen met een eerste<br />

vertegenwoordiging reeds van de VVP en de VVSG. De formalisering kan later gebeuren via een<br />

mededeling aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering.<br />

Zoals reeds vermeld, gaat de eerste vergadering van het subteam Kustjachthavens door te<br />

Oostende op 26 april 2006 en de eerste vergadering van het subteam Binnenvaartwegen op 9 mei<br />

2006 te Antwerpen.<br />

2. Op deze vergaderingen zullen gebeurlijke knelpunten worden aangebracht.<br />

De mogelijke knelpunten situeerden zich tot hiertoe in hoofdzaak op het vlak van de<br />

vertegenwoordiging van de sector in de verschillende organen van het overlegplatform (zie hoger<br />

– punt 1). Hieraan werd dus reeds gewerkt door het kernteam, dat ook enkele suggesties deed<br />

inzake mogelijke aanpassing van de samenstelling van de subteams. Eventuele<br />

aanpassingsvoorstellen zullen op de vergaderingen van de subteams aan bod komen. Andere meer<br />

inhoudelijke knelpunten of knelpunten die zich situeren op het terrein, zullen pas in een volgende<br />

fase na de opstart van de subteams kunnen worden aangepakt.<br />

Op de eerste vergadering van de subteams zullen vooral eventuele bijstellingen aan de<br />

samenstelling van de subteams en ook de thema’s die in de volgende periode zullen worden<br />

aangepakt, aan bod komen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -381-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 408<br />

van 6 april 2006<br />

van JACKY MAES<br />

N38 Ieper-Poperinge - Verkeerslichtenregeling<br />

Op de N38 (verbinding Ieper-Poperinge) moet er veel worden gestopt aan de verkeerslichten zonder<br />

dat er verkeer komt uit de kruisende richting.<br />

Het lijkt dan ook beter dat de lichten worden geprogrammeerd zodat ze niet onnodig op rood springen.<br />

Een synchronisatie van de lichten zou de verkeerssituatie nog verbeteren. Aan km 8 en km 11 staan er<br />

dergelijke verkeerslichten. Ook wanneer er uit de kleinere zijwegen geen verkeer komt, springen de<br />

lichten er op rood. Dit zorgt ervoor dat een hele sliert wagens moet stoppen en daarna weer optrekken,<br />

zonder dat er kruisend verkeer is. Ook ’s morgens vroeg en ’s nachts wanneer er zeer weinig verkeer<br />

is, slaan de verkeerslichten op rood. De verkeerslichten zouden via de bekende camera’s op de lichten<br />

geregeld kunnen worden.<br />

1. Is de minister op de hoogte van bovenvermelde verkeerssituatie langs de N38 Ieper–Poperinge?<br />

2. Bestaan er redenen voor het feit dat de verkeerslichten er niet zijn geprogrammeerd? Zo ja, welke?<br />

3. Indien niet, welke maatregelen neemt de minister om het verkeer langs de N38 vlotter te laten<br />

verlopen?


-382- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 408 van 6 april 2006<br />

van JACKY MAES<br />

1. De kruispunten die worden bedoeld, zijn deze van de N38 met de Rodenbachstraat en de Grote<br />

Branderstraat te Vlamertinge (Ieper). Deze kruispunten werden in 2003, in combinatie met deze<br />

met de Bellestraat (rotonde), heringericht teneinde de verkeersveiligheid op dit wegvak te<br />

verbeteren. Er werden tot nu toe geen problemen gesignaleerd met de bestaande<br />

verkeerslichtenregeling.<br />

2. De lichtenregeling op beide kruispunten werd op gelijkaardige wijze georganiseerd, zoals het<br />

kruispunt van de N38 met de Pilkemseweg teneinde een gelijkvormig wegbeeld voor de<br />

weggebruiker te creëren. Het betreft een conflictvrije regeling, waarbij afwisselend groen voor alle<br />

rijrichtingen wordt gegeven. In het geval van de Rodenbachstraat en Grote Branderstraat is er een<br />

minimale vaste groenfase van 12 seconden voor het verkeer komende uit de zijstraten, met ingeval<br />

van detectie van verkeer in de zijstraten, een verlenging tot 25 seconden. In geval er een aanvraag<br />

is van voetgangers om de hoofdweg N38 te dwarsen, is er een afzonderlijke verlenging van de<br />

groenfase van 20 seconden, teneinde het oversteken mogelijk te maken.<br />

3. Ondertussen werd reeds initiatief genomen om de lichtenregeling op de kruispunten van de<br />

Rodenbachstraat en Grote Branderstraat te herbekijken en de mogelijkheid te onderzoeken de<br />

groenfase op de hoofdweg N38, geselecteerd als primaire weg II in het RSV, slechts te<br />

onderbreken bij aanvraag uit de zijstraten (via bestaande lussen en camera’s) of bij aanvraag van<br />

dwarsende voetgangers.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -383-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 409<br />

van 6 april 2006<br />

van JOHAN SAUWENS<br />

Jaagpaden Kanne-Vroenhoven - Heropening<br />

Ik stel vast dat de jaagpaden langs het Albertkanaal tussen Kanne en Vroenhoven (gemeente Riemst)<br />

zijn afgesloten omwille van de werken aan het bruggencomplex in Kanne en omwille van het feit dat<br />

er afvallende stenen zouden zijn.<br />

Dit is bijzonder jammer omdat de diensten van de minister er de voorbije jaren voor gezorgd hebben<br />

dat er een vlotte en continue fietsverbinding is ontstaan op de jaagpaden langs het Albertkanaal.<br />

Precies dit stuk tussen Kanne en Vroenhoven doorkruist de mergelheuvel Sint-Pietersberg en biedt<br />

voor de niet-getrainde wielertoeristen of de talrijke groepen senioren een mogelijkheid om op de fiets<br />

een verbinding te maken met het mooie dorpje Kanne of verderop met Visé en de Voerstreek.<br />

1. Welke stappen heeft de minister reeds gezet om deze fietsverbinding opnieuw open te verklaren?<br />

2. Hoelang zal het duren vooraleer deze fietsverbinding met het oog op het nieuwe toeristische<br />

seizoen kan worden opengesteld?


-384- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 409 van 6 april 2006<br />

van JOHAN SAUWENS<br />

Op de rechteroever van het Albertkanaal te Kanne heeft zich een instabiele zone gemanifesteerd in het<br />

krijttalud langs het jaagpad, waar soms krijtbrokken afbrokkelen en op het jaagpad terechtkomen met<br />

alle risico’s van dien voor wandelaars en fietsers. Omwille van de veiligheid van de fietsers en<br />

voetgangers werd het jaagpad op de rechteroever dan ook afgesloten tussen Kanne en Vroenhoven.<br />

Naar aanleiding van de vragen van de gemeente Riemst is nv De Scheepvaart overgegaan tot het<br />

zoeken naar een duurzame oplossing om te vermijden dat in de toekomst nog brokstukken van de<br />

krijtwanden op het jaagpad zouden terecht komen.<br />

Deze oplossing bestaat in het aanpassen van de taludhelling en het voorzien van een berm om de<br />

afrollende stukken tegen te houden. Hiertoe werden de nodige voorbereidende studies uitgevoerd en<br />

werd een aanbestedingsdossier voorbereid.<br />

Gezien de probleemzone volledig gelegen is in habitat- en natuurgebied, werd het ontwerp opgemaakt<br />

in nauw overleg met de afdeling Natuur van AMINAL. Het gevraagde gecoördineerd advies voor de<br />

passende beoordeling (op te maken volgens de geldende regelgeving aangaande habitatgebieden) werd<br />

pas afgeleverd op 25 januari 2006. Het advies is onontbeerlijk voor de opmaak van de<br />

aanbestedingsdocumenten en de bouwaanvraag.<br />

De aanbesteding van de werken vindt plaats in de loop van de maand mei 2006. Het (dwingend)<br />

advies van de afdeling Natuur bepaalt echter dat de werken enkel mogen plaatsvinden tussen 1 juli en<br />

15 september. Op zich volstaat deze termijn voor de uit te voeren werken.<br />

Bij een normaal verloop van de procedures voor aanbesteding (o.a. geen abnormale prijszetting) en<br />

stedenbouwkundige vergunning kunnen en zullen de werken dit jaar worden uitgevoerd, binnen de<br />

opgegeven periode.<br />

Deze werken zullen dan samenvallen met de werken aan de nieuwe oeververdediging ter hoogte van<br />

brug van Kanne. Voor deze laatste werken aan de brug van Kanne is het onderbreken van het jaagpad<br />

noodzakelijk voor de aanleg van de nieuwe oeververdediging. Op basis van de voorliggende planning<br />

kan ik stellen dat deze laatste werken beëindigd zullen zijn tegen het bouwverlof, zodat fietsverkeer op<br />

de linkeroever dan opnieuw mogelijk wordt.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -385-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 412<br />

van 12 april 2006<br />

van JOHAN DECKMYN<br />

E17-viaduct Gentbrugge - Staat<br />

Omwonenden van de E17-viaduct in Gentbrugge worden niet enkel geconfronteerd met<br />

geluidsoverlast naar aanleiding van het vernieuwde wegdek op de viaduct. Ook de onderkant van de<br />

viaduct zou voor problemen zorgen.<br />

Op verschillende plaatsen zou er namelijk slijtage gesignaleerd worden. Er zouden ook reeds stukken<br />

beton omlaag gevallen zijn.<br />

1. Zijn de diensten van de minister op de hoogte van problemen met de staat van de onderkant van de<br />

E17-viaduct in Gentbrugge?<br />

2. Werden er hieromtrent reeds klachten gesignaleerd?<br />

3. Werden er in het verleden reeds onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd en zijn er voor de nabije<br />

toekomst gepland?


-386- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 412 van 12 april 2006<br />

van JOHAN DECKMYN<br />

1. Alle kunstwerken, waarbij ook het viaduct van Gentbrugge worden om de 2 jaar geïnspecteerd. De<br />

laatste bruginspectie werd in 2005 gehouden.<br />

2. Er zijn in mijn dienst in Oost-Vlaanderen tot op heden 2 klachten voor vallende betonstukken<br />

binnengekomen. De klachten kwamen van “De Lijn” die onder het viaduct een stelplaats voor<br />

bussen heeft ingericht.<br />

3. Er werden op regelmatige basis onderhoudswerken uitgevoerd. De laatste grote werken dateren<br />

van 2005 en hielden de vervanging van een deel van het waterafvoersysteem in. Momenteel zijn er<br />

betonherstellingswerken in voorbereiding. De uitvoering daarvan is voorzien voor het laatste<br />

kwartaal van 2006.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -387-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 414<br />

van 12 april 2006<br />

van JAN VERFAILLIE<br />

Werken E40 Oudenburg - Timing<br />

Ter hoogte van de E40 in Oudenburg zijn sinds geruime tijd werken aan de gang aan de brug over de<br />

Westkerkestraat. De verkeershinder duurt al verschillende maanden.<br />

1. Wanneer zijn de werken precies gestart?<br />

2. Waarom werd de uitvoeringstermijn met vier maanden (voltooiing december 2005 naar april<br />

2006) verlengd?<br />

3. Waarom liggen de werken momenteel al wekenlang stil?<br />

4. Zal de vooropgestelde datum van het einde van de werken (april 2006) nog gehaald worden? Zo<br />

neen, wanneer zullen de werken gefinaliseerd zijn?


-388- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 414 van 12 maart 2006<br />

van JAN VERFAILLIE<br />

1. De werken van de tweede fase (richting Jabbeke) zijn gestart 22 augustus 2005.<br />

2. De uitvoeringstermijn is uitgedrukt in werkdagen en door de weersomstandigheden was het in<br />

december onmogelijk om nog te asfalteren. We kunnen hierbij dus niet echt spreken van een<br />

termijnverlenging.<br />

3. Aangezien de weersomstandigheden dit niet toelaten, konden overeenkomstig de bepalingen van<br />

het standaardbestek, de asfaltwerken nog niet worden afgewerkt.<br />

4. De proefbelasting is op 2 mei 2006 succesvol uitgevoerd. De brug werd reeds vrijgegeven voor<br />

alle verkeer.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -389-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 415<br />

van 12 april 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

GSM-masten - Locatiecriteria<br />

De omwonenden en het oudercomité van de Heulse basisschool trekken aan de bel omdat er een<br />

stedenbouwkundige vergunning wordt gevraagd voor het plaatsen van een 25 meter hoge zendmast op<br />

het terrein van deze school. Men is bovendien blijkbaar van plan om deze zendmast te plaatsen midden<br />

in het kleine natuurgebied van deze school, dat als didactisch materiaal wordt gebruikt voor de lessen<br />

inzake milieu en natuur. Nochtans zijn er in de buurt alternatieven, aangezien zich nog geen 500 meter<br />

verder onder meer een industrieterrein en de R8 bevinden.<br />

Dit individuele geval doet vragen rijzen over de gehanteerde criteria voor locatie van zendmasten.<br />

1. Op basis van welke criteria wordt een locatie voor een GSM-zendmast geselecteerd?<br />

In welke mate wordt rekening gehouden met de lokale situatie als een school of een omgeving waar<br />

veel mensen vertoeven of waar het een natuurgebied betreft?<br />

2. Wie is eigenaar van deze GSM-zendmasten? Wat zijn de opbrengsten ervan voor de overheid?<br />

N.B. Vragen over dit onderwerp werden gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 415) en<br />

Vandenbroucke (nr.156).


-390- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 415 van 12 april 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Het antwoord op deze vraag behoort tot de bevoegdheid van de heer Dirk Van Mechelen, <strong>Vlaams</strong><br />

minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -391-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 427<br />

van 21 april 2006<br />

van ELOI GLORIEUX<br />

Toewijzing CO2-emissierechten - Emissies 2005<br />

Vanaf 1 januari 2008 gaat de tweede fase van het Europese systeem van verhandelbare broeikasgas-<br />

emissierechten van start. Op vrijdag 31 maart 2006 keurde de <strong>Vlaams</strong>e Regering daartoe het voorstel<br />

van <strong>Vlaams</strong> Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 principieel goed. Dit toewijzingsplan<br />

bepaalt de totale hoeveelheid emissierechten die tijdens de handelsperiode 2008-2012 verdeeld zullen<br />

worden en de wijze waarop dat zal gebeuren. Over dit plan wordt vanaf 3 april tot en met 2 mei 2006<br />

een publieksconsultatie gehouden.<br />

Voor de huidige handelsperiode 2005-2007 dienden de <strong>Vlaams</strong>e bedrijven uiterlijk eind februari hun<br />

CO2-emissies van het jaar 2005 te bezorgen aan het <strong>Vlaams</strong> Verificatiebureau. Het Verificatiebureau<br />

heeft de emissierapporten in de loop van de maand maart bezorgd aan de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Leefmilieuadministratie, die op volledigheid en correctheid heeft nagekeken.<br />

1. Hoeveel bedraagt de totale CO2-uitstoot van de <strong>Vlaams</strong>e installaties die onder het<br />

toepassingsgebied van de VER-richtlijn vallen voor het jaar 2005?<br />

2. Op welke wijze heeft de minister rekening gehouden met deze resultaten om het voorstel van<br />

nationaal toewijzingsplan op te stellen voor de periode 2008-2012?


-392- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 427 van 21 april 2006<br />

van ELOI GLORIEUX<br />

1. De Europese Commissie heeft op 1 mei op dwingende wijze de lidstaten verzocht geen verdere<br />

informatie over de geverifieerde cijfers 2005 publiek te maken voor 15 mei, de dag dat alle data<br />

van de ca. 12.000 installaties binnen de EU gezamenlijk worden bekend gemaakt. Conform de<br />

geest van de Europese richtlijnen terzake (in het bijzonder de Europese Verordening 2216/2004<br />

van 21 december 2004) acht ik het dan ook wijselijk dat het <strong>Vlaams</strong>e gewest dit opvolgt gezien<br />

het destabiliserend effect op de emissierechtenmarkt, als gevolg van het verspreiden van<br />

fragmentaire informatie door een aantal entiteiten, dat we recent konden vaststellen. De federale<br />

registeradministrateur opteert trouwens ook voor deze consequente benadering.<br />

2. Zoals uit de lezing van het voorstel van <strong>Vlaams</strong> Toewijzingsplan CO2-emissierechten (wat één<br />

van de deelplannen is van het nationaal toewijzingsplan 2008-2012) blijkt dat op 31 maart 2006<br />

principieel is goedgekeurd door de <strong>Vlaams</strong>e regering, is de situatie qua geverifieerde emissies in<br />

2005 een element van belang bij het bepalen van de individuele allocatie en daaruit voortvloeiend<br />

de totale cap van emissierechten. Bij de verdere voorbereiding van het betreffende toewijzingsplan<br />

wordt dan ook de nodige aandacht hieraan besteed tot op individueel bedrijfsniveau.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -393-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 440<br />

van 5 mei 2006<br />

van MARC VAN DEN ABEELEN<br />

EU-richtlijn milieuaansprakelijkheid - Omzetting<br />

Op 21 april 2004 werd de Europese richtlijn over de milieuaansprakelijkheid aangenomen door het<br />

Europees <strong>Parlement</strong> (Richtlijn 2004/35, L134/56, 30 april 2004). Tegen uiterlijk 30 april 2007 moet<br />

deze richtlijn door de lidstaten worden omgezet in nationale wetgeving. Deze richtlijn heeft tot doel<br />

het principe “de vervuiler betaalt” juridisch te implementeren. Een exploitant die ernstige<br />

milieuschade veroorzaakt, zal in de toekomst de lasten van de noodzakelijke voorkomings- of<br />

herstelmaatregelen moeten dragen.<br />

Het is zeer belangrijk dat deze Europese richtlijn met de nodige omzichtigheid wordt omgezet, om te<br />

voorkomen dat de concurrentiepositie van onze bedrijven in het gedrang komt. De omzetting van deze<br />

richtlijn moet dan ook voorspelbaar zijn voor onze bedrijven, zodat ze de nodige maatregelen kunnen<br />

nemen om zich in regel te stellen. Rechtsonzekerheid bij de vertaling van deze richtlijn in <strong>Vlaams</strong>e<br />

decreetgeving is dan ook niet wenselijk.<br />

1. Overlegt de minister met de andere gewesten om te komen tot een uniforme omzetting van deze<br />

richtlijn?<br />

2. Wordt er gebruikgemaakt van de mogelijkheid voorzien in de richtlijn (art. 7, punt4, a) om<br />

bedrijven die aan alle vergunnings- en exploitatievoorwaarden voldoen, uit te sluiten van een<br />

mogelijke aansprakelijkheidsvordering op basis van deze richtlijn?<br />

3. Worden er naar aanleiding van de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht strengere<br />

bepalingen opgelegd dan die welke zijn opgenomen in de richtlijn?


-394- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 440 van 5 mei 2006<br />

van MARC VAN DEN ABEELEN<br />

1. Ja. De Interministeriële Conferentie Leefmilieu uitgebreid met Justitie en Binnenlandse Zaken<br />

vormt het forum voor overleg met de andere Gewesten en de federale overheid. Op de<br />

Interministeriële Conferentie Leefmilieu van 04 juli 2005 is afgesproken om te streven naar een<br />

tijdige, correcte en coherente omzetting en in het bijzonder de informatie uit te wisselen over de<br />

punten waar de richtlijn de lidstaten veel beleidsruimte laat. Een ambtelijke coördinatiegroep, de<br />

‘Belgocoor Milieuschade’, komt minstens om de drie maanden bijeen om o.a. intern-Belgisch<br />

uitvoering te geven aan artikel 15 van de Richtlijn Milieuschade (samenwerking tussen lidstaten).<br />

Ook met andere lidstaten en de Europese Commissie wordt op regelmatige tijdstippen overleg<br />

gepleegd.<br />

2. Ja. We zijn van plan gebruik te maken van de mogelijkheden voorzien in artikel 8, lid 4 van de<br />

milieuschaderichtlijn. Wanneer een exploitant kan bewijzen dat hij “(1) niet in gebreke of nalatig<br />

is geweest en (2) de milieuschade is veroorzaakt door een emissie of een gebeurtenis die<br />

uitdrukkelijk was toegestaan en geheel in overeenstemming is met de voorwaarden van zijn<br />

vergunning”, dan behoeft deze exploitant niet de kosten van de herstelmaatregelen te dragen en<br />

kan de bevoegde instantie eventueel zelf de nodige maatregelen nemen.<br />

3. Neen. We beperken ons tot een tijdige en correcte omzetting van de richtlijn milieuschade. Bij de<br />

implementatie worden geen nieuwe strengere bepalingen ingevoerd. Om de rechtszekerheid te<br />

waarborgen, wordt in beginsel geen afbreuk gedaan aan de bestaande bepalingen van het<br />

Bodemsaneringsdecreet.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -395-<br />

MARINO KEULEN,<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR,<br />

STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -397-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 107<br />

van 17 maart 2006<br />

van HUGO PHILTJENS<br />

Renovatie sociale woningen - EPB-regelgeving<br />

Heel wat sociale woningen die nu 25 à 30 jaar oud zijn, zijn aan renovatie toe. De woningen zijn<br />

destijds gebouwd volgens de toen geldende standaarden.<br />

De renovaties die nu gedaan worden, zullen in overeenstemming moeten zijn met de nieuwe EPB-<br />

regelgeving (energieprestatie bestaande bouw), waardoor men jaarlijks zal besparen door een lagere<br />

energiefactuur, men een gezondere woning zal creëren en bijdragen tot een beter leefmilieu.<br />

Wanneer er renovatiewerken worden uitgevoerd aan de woningen wordt de basishuurprijs<br />

herberekend, en dikwijls is het zo dat het verschil tussen de basishuurprijs en de minprijs aan<br />

stookolieverbruik negatief uitvalt, en er dus niet wordt overgegaan tot renovatie. Terwijl de<br />

doelstelling van deze nieuwe regelgeving is dat men bijdraagt tot een beter leefmilieu.<br />

1. Hoeveel sociale woningen voldoen nog niet aan de nieuwe EPB-regelgeving?<br />

2. Op basis van welke criteria zal de renovatie conform deze nieuwe regelgeving gebeuren?<br />

3. Hoeveel dossiers tot renovatie zijn er momenteel lopende?<br />

4. Zal de basishuurprijs bij deze renovaties ook herberekend worden? Gaat men, wanneer het<br />

verschil tussen de basishuurprijs en de minprijs aan stookoliekosten negatief uitvalt toch<br />

herstellen?


-398- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 107 van 17 maart 2006<br />

van HUGO PHILTJENS<br />

1. Vooreerst moet worden onderstreept dat de nieuwe regelgeving EPB (Energieprestatie en<br />

binnenklimaat) enkel minimumeisen oplegt voor de energieprestaties van nieuwe gebouwen,<br />

uitgebreid met de vergunningsplichtige renovatiewerkzaamheden. Aan bestaande woningen<br />

worden voorlopig geen eisen gesteld. Precies nagaan hoeveel woningen in hun actuele<br />

toestand niet aan de nieuwe regelgeving zouden kunnen voldoen, lijkt weinig relevant. Enkel<br />

in geval van grondige en vergunningsplichtige renovatiewerken moeten deze worden<br />

uitgevoerd conform de EPB-regelgeving.<br />

2. De EPB-eisen zijn enkel van toepassing op nieuwbouwwerken of renovatiewerken waarvoor<br />

een stedenbouwkundige vergunning met tussenkomst van een architect vereist wordt. In de<br />

praktijk impliceert dit dat vooral de volledige en ingrijpende renovaties met plan- of<br />

volumewijziging, bestemmingswijziging, of de grootschalige gevelrenovaties van<br />

appartementsgebouwen onderworpen worden aan de nieuwe regelgeving. Renovatiedossiers<br />

die geen tussenkomst van een architect vereisen, maar waarin bijvoorbeeld zowel de<br />

vernieuwing van de dakbedekking, vervanging van het schrijnwerk, als de<br />

verwarmingsinstallatie zijn opgenomen, worden conform het decreet vrijgesteld van enige eis.<br />

In eerste instantie zullen alle nieuw ingediende renovatiedossiers, binnen de krijtlijnen van het<br />

wettelijke kader, moeten voldoen aan de gestelde EPB-eisen. Ook voor de beperkte<br />

renovatiewerken, die alsnog buiten de EPB-regelgeving vallen, blijven de VHM-eisen en<br />

ontwerpaanbevelingen gericht op een systematische verbetering van het isolatiepeil, de<br />

energieprestaties en kwaliteit van het binnenklimaat. Het lijkt evident dat geplande<br />

renovatiewerkzaamheid moeten aangegrepen worden om waar mogelijk ook de<br />

energieprestaties van een gebouw te verbeteren<br />

3. Onderstaand een selectie van de lopende dossiers en het aantal betrokken woningen (actuele<br />

stand van zaken databank projecten VHM). Enkel de renovaties met een kostprijs groter dan<br />

20.000 euro/woning werden weerhouden. Voor renovaties met een kostprijs vanaf 40.000 euro<br />

mag worden aangenomen dat het vergunningsplichtige renovatiewerkzaamheden kan<br />

betreffen, die zullen worden onderworpen aan de nieuwe EPB-eisen.<br />

AANTAL LOPENDE DOSSIERS<br />

Renovatiekost per woning ⁄ 20-40.000 40-60.000 > 60.000 Totaal<br />

Intentie / ontwerp ingediend 1 8 18 27<br />

Voorontwerp goedgekeurd 17 27 89 133<br />

Werken in uitvoering 16 27 56 99<br />

34 62 163 259<br />

AANTAL BETROKKEN WONINGEN<br />

Renovatiekost per woning ⁄ 20-40.000 40-60.000 > 60.000 Totaal<br />

Intentie / ontwerp ingediend 66 236 250 552<br />

Voorontwerp goedgekeurd 985 625 1.473 3.083


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -399-<br />

Werken in uitvoering 894 1.050 1.247 3.191<br />

1.945 1.911 2.970 6.826<br />

4. Naar aanleiding van de investering die bij een renovatie wordt gedaan, wordt de<br />

geactualiseerde kostprijs van de woning aangepast. De basishuur wordt binnen een bepaalde<br />

vork berekend op basis van deze kostprijs en zal dus in de meeste gevallen wijzigen na een<br />

renovatie. Dit heeft uiteraard ook zijn implicaties voor de reële huurprijs. Het is van belang<br />

hierbij op te merken dat de feitelijke berekening van de huurprijs (ondermeer de beperking tot<br />

1/60 ste van het inkomen van de huurder) tot gevolg heeft dat de stijging in de basishuur zich<br />

niet noodzakelijk vertaald in een effectieve, evenredige verhoging van de reële inkomsten<br />

voor de sociale huisvestingsmaatschappij.<br />

Echter gaat men nooit van de veronderstelling uit om niet te renoveren wanneer het verschil<br />

tussen de basishuurprijs en de minprijs aan stookoliekosten negatief is. Heel vaak past een<br />

globale renovatie in een ruimer kader. Altijd speelt de kosten/baten problematiek. Er kan dus<br />

worden verwacht dat de sociale huisvestingsmaatschappijen over het algemeen gewoon zullen<br />

blijven renoveren wanneer de toestand van de woning dit vereist, ongeacht overwegingen<br />

betreffende stookoliekosten versus investering.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -401-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 108<br />

van 21 maart 2006<br />

van JAN PENRIS<br />

<strong>Vlaams</strong> Woningfonds - Overname bestaande sociale leningen (2)<br />

Het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 11 mei 1999 betreffende het <strong>Vlaams</strong> Woningfonds (VWF),<br />

bepaalt in artikel 2: “Onverminderd het eerste lid, 1°, is het toestaan van hypothecaire leningen met het<br />

oog op de terugbetaling van een vroeger aangegane bijzondere sociale lening uitgesloten”. Luidens het<br />

antwoord van de minister op mijn schriftelijke vraag nr. 81 is de motivatie achter deze beperking het<br />

behoud van het financieel evenwicht van zowel VHM (<strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij) als VWF.<br />

In een tijd van dalende rentevoeten zouden veel sociale leners bij de VHM gebruik kunnen maken van<br />

de mogelijkheid tot het overnemen van hun bestaande bijzondere sociale lening door het VWF.<br />

Allicht is het opportuun om loutere “herfinancieringen” van leningen wegens daling van de rentevoet<br />

via deze weg tegen te houden. Er zijn echter ook mensen die naar aanleiding van een echtscheiding of<br />

een feitelijke scheiding hun huis willen behouden en aldus gedwongen worden hun krediet terug te<br />

betalen en hun gewezen partner uit te kopen via een nieuwe lening. Deze situatie is op zich reeds<br />

financieel en emotioneel zeer belastend. Een verbod van terugbetaling van een oude sociale lening<br />

door een nieuwe – en dus een feitelijke verplichting om naar de private leningmarkt te trekken – lijkt<br />

in deze situatie onbillijk.<br />

Waarom werd het verbod op herfinanciering van een sociale lening niet beperkt tot gevallen waarin<br />

het een louter herfinanciering betreft wegens de gedaalde intrestvoet, zodat mensen die wegens<br />

familiale omstandigheden gedwongen worden een nieuwe sociale lening aan te gaan om de oude terug<br />

te betalen, dit wel kunnen doen? Kunnen er op dit vlak initiatieven worden verwacht?


-402- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 108 van 21 maart 2006<br />

van JAN PENRIS<br />

Niemand wordt in het kader van een echtscheiding gedwongen om bij behoud van de woning de<br />

bestaande lening in één keer terug te betalen. Bij de overname van de gezinswoning kan er een<br />

onderscheid gemaakt worden tussen twee belangrijke financiële aspecten:<br />

1. het voor zich nemen van de verdere aflossing van de bestaande lening;<br />

2. (eventueel) het betalen van een oplegsom.<br />

Niets weerhoudt de persoon die samen met zijn of haar ex destijds een bijzondere sociale lening<br />

bekwam voor de aankoop van de gezinswoning, en die de gezinswoning thans overneemt, ervan om<br />

enkel een nieuwe lening af te sluiten ter betaling van de eventuele oplegsom. Dit is redelijk, vooral als<br />

de nieuwe lening eveneens een bijzondere sociale lening kan zijn.<br />

Ik vestig in dat verband uw aandacht op het vernieuwde leningenbesluit van het <strong>Vlaams</strong> Woningfonds<br />

(BVR 09/12/2005). Artikel 9, eerste lid, van dit leningenbesluit bepaalt dat de hypotheek in eerste rang<br />

moet zijn in geval van aankoop of nieuwbouw, tenzij het <strong>Vlaams</strong> Woningfonds hierop een afwijking<br />

toestaat.<br />

Zelfs al werd de gezinswoning destijds dus aangekocht met een eersterangslening bij het <strong>Vlaams</strong><br />

Woningfonds, en beschouwt het <strong>Vlaams</strong> Woningfonds thans het betalen van de oplegsom als een<br />

aankoopverrichting, dan nog is het <strong>Vlaams</strong> Woningfonds gemachtigd om bij wijze van afwijking een<br />

nieuwe lening in tweede rang toe te staan ter betaling van de verschuldigde opleg. Het komt de raad<br />

van bestuur van het <strong>Vlaams</strong> Woningfonds dus zelf toe om na te gaan of de familiale omstandigheden<br />

afdoende zijn om een bijkomende lening toe te staan. Op die manier wordt tegemoet gekomen aan het<br />

gezin, terwijl men op datzelfde moment toch het financieel evenwicht van zowel het <strong>Vlaams</strong><br />

Woningfonds als de <strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij behoudt.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -403-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 109<br />

van 21 maart 2006<br />

van MARGRIET HERMANS<br />

Gewestelijke ontvangers - Knelpunten<br />

Welzijnszorg Kempen is een vereniging van OCMW’s volgens hoofdstuk XII van de organieke wet op<br />

de OCMW’s. Alle 27 OCMW’s van het arrondissement Turnhout zijn lid van deze vereniging. 15 van<br />

deze OCMW’s werken met een gewestelijke ontvanger. In principe werken alle OCMW’s met minder<br />

dan 20.000 inwoners met een gewestelijke ontvanger.<br />

Blijkbaar zijn er al jaren knelpunten in verband met deze gewestelijke ontvangerij bij een aantal van<br />

deze OCMW’s. Ten eerste zijn er op korte termijn te veel vervangingen bij de gewestelijke<br />

ontvangers, waardoor de continuïteit van de dienstverlening in het gedrang komt. Er zijn blijkbaar<br />

geen éénduidige afspraken rond de overdrachten, waardoor er OCMW’s zijn waarvan de rekeningen<br />

niet afgerond worden.<br />

Bovendien blijken er problemen te bestaan met de betaling van de gewestelijke ontvanger. Deze<br />

betaling werkt op basis van een puntensysteem (per inwoner), de kostprijs van de ontvanger zou veel<br />

te hoog zijn in vergelijking met de kwaliteit van de dienstverlening en de afrekeningen komen met<br />

vertraging binnen.<br />

Blijkbaar bestaat er ook geen duidelijke taakomschrijving van de gewestelijke ontvanger, waardoor de<br />

OCMW’s hen niet kunnen wijzen op hun taken.<br />

De gewestelijke ontvangers vallen daarenboven onder de bevoegdheid van de<br />

arrondissementscommissaris en niet onder de bevoegdheid van het OCMW.<br />

1. Is de minister vertrouwd met deze problematiek?<br />

Zo ja, heeft hij hierover al een onderhoud gehad met Welzijnszorg Kempen en wat heeft dit<br />

onderhoud opgeleverd?<br />

Zo neen, zijn er plannen voor een dergelijk onderhoud?<br />

2. Is het mogelijk dat twee OCMW’s elk een ontvanger deeltijds in dienst nemen? Bestaat het<br />

wetgevend kader hiervoor reeds?<br />

Kan een gemeente een ontvanger in dienst nemen die gelijktijdig én voor de gemeente werkt én<br />

voor het OCMW?<br />

3. Komt er in de nabije toekomst een duidelijke taakomschrijving van de gewestelijke ontvangers?<br />

Zo ja, kan de minister dit toelichten?


-404- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 109 van 21 maart 2006<br />

van MARGRIET HERMANS<br />

1. Vanaf 1 januari 2002 werd de <strong>Vlaams</strong>e overheid bevoegd voor de gewestelijke ontvangers ten<br />

gevolge van de Lambermontakkoorden. Een groot deel van de regelgeving is nog steeds de<br />

federale regelgeving, destijds opgesteld door Binnenlandse Zaken: het puntensysteem, waarmee de<br />

werklast verdeeld wordt over de gewestelijke ontvangers en de regeling waarmee de kosten<br />

teruggevorderd worden van de bediende besturen.<br />

De problematiek in verband met de inzet van gewestelijke ontvangers in de kleine gemeenten en<br />

OCMW’s en de kritiek daarop is mij bekend. Ten eerste wat de vervangingen betreft: soms kan de<br />

provinciegouverneur niet anders dan de werkkringen van zijn gewestelijke ontvangers<br />

herschikken: er zijn gewestelijke ontvangers die uit dienst treden, sommige besturen gaan over op<br />

een plaatselijke ontvanger, … Het is onvermijdelijk dat sommige besturen om deze reden een<br />

andere gewestelijke ontvanger toegewezen kunnen krijgen.<br />

Ten tweede, wat de betaling betreft: het is zo dat alle kosten die de <strong>Vlaams</strong>e overheid maakt voor<br />

de gewestelijke ontvangers verdeeld worden over de bediende besturen op basis van een aantal<br />

parameters, zoals het aantal inwoners, eventuele klassenverheffing en voor de OCMW’s het al dan<br />

niet hebben van een belangrijke instelling. Dit is niet meer dan billijk. Onlangs verstuurde de<br />

administratie de facturen voor de inzet van een gewestelijke ontvanger voor de jaren 2002 en<br />

2003. De volgende jaren zal getracht worden de achterstand weg te werken, zodat vanaf 2009<br />

jaarlijks de facturen voor het vorige kalenderjaar verstuurd kunnen worden.<br />

De problematiek in de Kempen werd me in aanwezigheid van Welzijnszorg Kempen toegelicht.<br />

Naar aanleiding van dat onderhoud werd aan de onderscheiden arrondissementscommissarissen<br />

gevraagd in de mate van het mogelijke rekening te houden met de situaties in de lokale besturen.<br />

Er werd onder meer gevraagd beter te communiceren naar de door een gewestelijk ontvanger<br />

bediende besturen.<br />

2. Het Gemeentedecreet heeft in artikel 80 de deeltijdse uitoefening van de functies van<br />

gemeentesecretaris en financieel beheerder (of ontvanger) mogelijk gemaakt. Dat principe zal<br />

worden doorgetrokken voor de OCMW’s. Het is ook de bedoeling dat lokale overheden de<br />

mogelijkheid krijgen om hun financieel beheer (ontvanger) in te zetten in het openbaar centrum<br />

dat door de gemeente wordt bediend. Artikel 80 van het Gemeentedecreet is nog niet uitvoerbaar,<br />

omdat de <strong>Vlaams</strong>e Regering bij besluit de voorwaarden voor deze deeltijdse uitoefening van<br />

functies nog moet vastleggen. Wanneer dit artikel in werking kan treden is in onderzoek.<br />

Momenteel kunnen de gemeenten en de OCMW’s nog steeds een beroep doen op artikel 52, §2<br />

van de Nieuwe Gemeentewet, dat bepaalt dat de plaatselijke ontvanger van een gemeente die van<br />

5.001 tot 10.000 inwoners telt, benoemd kan worden tot ontvanger van het plaatselijke OCMW.<br />

3. In het statuut van de gewestelijke ontvangers dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering op 11 juni 2004 vastgesteld<br />

heeft, staat dat de gewestelijke ontvangers geëvalueerd worden door de<br />

arrondissementscommissaris op basis van een planning die de gewestelijke ontvanger met de<br />

arrondissementscommissaris afgesproken heeft. Aangezien de gewestelijke ontvangers meer<br />

besturen bedienen, is het niet mogelijk hen rechtstreeks onder het gezag van één bestuur te


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -405-<br />

plaatsen en wordt dit gezag uitgeoefend door de arrondissementscommissaris die de<br />

provinciegouverneur aanduidt. Er wordt momenteel gewerkt aan een duidelijke<br />

functiebeschrijving (of taakomschrijving) voor de gewestelijke ontvangers. De definitieve versie<br />

zal nog dit jaar beschikbaar zijn.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -407-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 113<br />

van 24 maart 2006<br />

van VEERLE HEEREN<br />

Sociale huurders - Korting energiefactuur<br />

Na maanden van stijgende elektriciteits- en aardgasprijzen buigen verschillende instanties zich over<br />

maatregelen om de energiefactuur voor de gezinnen te doen dalen. De gestegen prijzen komen vooral<br />

hard aan bij de laagste inkomens.<br />

In opdracht van de minister en bijgestaan door de <strong>Vlaams</strong>e Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits-<br />

en Gasmarkt (VREG), sloot de <strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij (VHM) een akkoord af met<br />

Electrabel en later ook met Luminus. Ik refereer aan een eerder gestelde vraag om uitleg (Handelingen<br />

C 93 van 15 december 2005, blz. 6-13) over de korting op de energiefactuur voor sociale huurders.<br />

Hoezeer ook iedereen achter het idee van een gunsttarief voor sociale huurders staat, er komen toch<br />

heel wat bedenkingen en vragen naar boven, zowel wat de inhoud van het initiatief betreft, als de wijze<br />

van communicatie naar de sociale huurders.<br />

1. Wanneer wordt het initiatief waarbij korting op de energiefactuur voor sociale huurders werd<br />

bedongen, geëvalueerd?<br />

2. Hoeveel sociale huurders hebben een prijsvergelijking aangevraagd?<br />

3. Hoeveel sociale huurders zijn ingegaan op het aanbod om over te gaan naar het voorgestelde<br />

gunsttarief?<br />

4. Overweegt de minister om in de toekomst soortgelijke initiatieven te nemen? Zo ja, op welke<br />

wijze zal de communicatie verlopen?


-408- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 113 van 24 maart 2006<br />

van VEERLE HEEREN<br />

1. In het akkoord dat de <strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij afgesloten heeft met zowel<br />

Electrabel als Luminus werd contractueel overeengekomen om binnen een termijn van 18<br />

maanden na afsluiten van de overeenkomsten besprekingen te voeren over het verdere verloop<br />

van de overeenkomst. Op dat moment zal de volledige procedure geëvalueerd en eventuele<br />

problemen bijgestuurd worden.<br />

2. Ongeveer 3.100 sociale huurders hebben een prijsvergelijking aangevraagd.<br />

3. Gunsttarief Luminus: 4.300 personen hebben ingetekend op een twee-jaar contract Actief voor<br />

sociale huurders, waarbij 228 personen van bij een andere leverancier naar Luminus gekomen<br />

zijn.<br />

Gunsttarief Electrabel: 10.745 personen hebben ingetekend op het voorstel van Electrabel,<br />

momenteel zijn de diensten van Electrabel wel nog druk bezig met het uitfilteren van allerlei<br />

onvolledige en/of onjuiste gegevens, zodat het aantal klanten dat werkelijk zal genieten van de<br />

voordelige voorwaarden, iets lager komt te liggen.<br />

4. Recent werd ik gecontacteerd door de firma Essent om een soortgelijk aanbod te doen. De<br />

<strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij heeft in het verleden alle energieleveranciers die gas en<br />

elektriciteit leveren over het volledige <strong>Vlaams</strong>e grondgebied tweemaal aangeschreven met de<br />

vraag om een gunstig tariefvoorstel te doen voor de sociale huisvestingsector. Na<br />

onderhandelingen met diverse leveranciers, waaronder Essent, bleek zoals gekend in eerste<br />

instantie enkel Electrabel, en later ook Luminus bereid om een concreet voorstel te doen voor<br />

de sociale huurders. Essent werd dan ook recent aangeschreven met de melding dat een<br />

mogelijk voorstel op identieke wijze zal behandeld worden als de voorstellen van Electrabel<br />

en Luminus. Het voorstel zal derhalve in samenspraak met de VREG beoordeeld worden op<br />

neutraliteit en de <strong>Vlaams</strong>e infolijn zal eveneens moeten ingeschakeld worden voor de<br />

communicatie naar de sociale huurder om een prijsvergelijking te kunnen opvragen. De<br />

brieven aan de sociale huurders waarin het voorstel wordt toegelicht zullen mogelijks wel<br />

eenvoudiger moeten zijn gezien de ervaring van het verleden leert dat de brieven bij het<br />

Electrabel en Luminus-voorstel te complex werden opgesteld voor de specifieke doelgroep.<br />

Het opstellen van deze brieven is immers een delicaat evenwicht tussen enerzijds commerciële<br />

overwegingen van de betrokken leverancier en anderzijds de neutraliteit tegenover derdeleveranciers<br />

waarover de VREG waakt. Verschillende verenigingen (waaronder PRISO), die<br />

rechtstreeks met de doelgroep in contact staan, hebben reeds hun diensten aangeboden om de<br />

<strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij hierin bij te staan in de toekomst.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -409-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 115<br />

van 24 maart 2006<br />

van LINDA VISSERS<br />

Lokale mandatarissen - Kwaliteitsbevorderende maatregelen<br />

Een aantal kwaliteitsbevorderende maatregelen met betrekking tot het statuut van de lokale en<br />

provinciale mandataris werden tijdens de voorbije periode in aanbeveling gebracht.<br />

In de uitoefening van zijn of haar functie kan de mandataris voorzien worden van een uitgebreide<br />

ondersteuning zoals het ter beschikking stellen van de nodige infrastructuur, zoals een lokaal met<br />

telefoonaansluiting, fax- en kopieerfaciliteiten. In het verlengde van dergelijke ondersteuning voorzag<br />

men ook in de mogelijkheid tot het afsluiten van een gemeenschappelijke ongevallenverzekering en<br />

een verzekering wegens beroepsaansprakelijkheid. De ondersteuning van de gemeente- en OCMWraadsfracties<br />

kon tevens gebeuren via de toekenning van een subsidie ten laste van de<br />

gemeentebegroting. Daarnaast wordt de gezinsvriendelijke werking verzekerd via terugbetaling van<br />

bijkomende kosten zoals kinderopvang.<br />

Naast bovenvermelde ondersteuning wordt voor de raadsleden de informatietoegang door de bevoegde<br />

administratie uitgebreid en versoepeld. De raadsleden hebben inzagerecht en hebben de mogelijkheid<br />

om afschriften van bestuursdocumenten op te vragen.<br />

De lokale mandataris kan zijn of haar functie ook slechts efficiënt uitoefenen indien hem of haar de<br />

mogelijkheid wordt geboden een specifieke deskundigheid uit te bouwen. Bijgevolg werd er voorzien<br />

in permanente vormingscycli ten behoeve van de lokale mandatarissen.<br />

1. In welke mate gaven de lokale en regionale besturen gevolg aan de voorstellen die opgesomd<br />

worden in deze omzendbrief?<br />

2. Kan de minister een overzicht geven van de initiatieven die door de gemeente- en<br />

provinciebesturen werden genomen? Graag opsplitsing:<br />

a) per provincie,<br />

b) voor provincieraden, gemeenteraden en OCMW-raden.<br />

3. Welke stappen worden ondernomen tegen de besturen die weigeren deze faciliteiten voor<br />

raadsleden ter beschikking te stellen?


-410- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 115 van 24 maart 2006<br />

van LINDA VISSERS<br />

Om een overzicht te geven in welke mate de lokale en provinciale besturen gevolg geven aan de<br />

voorstellen die opgesomd worden in de omzendbrief BA-98/01 van 17 maart 1998 betreffende het<br />

statuut van de lokale en provinciale mandataris en om een overzicht te geven van de initiatieven die<br />

door de gemeente- en provinciebesturen werden genomen voor provincieraden, gemeenteraden en<br />

OCMW-raden, heb ik een onderzoek aan de provinciegouverneurs gevraagd.<br />

Zodra ik over de informatie beschik, zal ik ze aan de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger in een<br />

aanvullend antwoord meedelen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -411-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 117<br />

van 24 maart 2006<br />

van JEF TAVERNIER<br />

Nieuw sociaal huurbesluit - Onderzoeksopdracht<br />

In uitvoering van het regeerakkoord wordt gewerkt aan een nieuw sociaal huurbesluit. Met zo’n<br />

aangepast huurbesluit zullen de gemeenten in de toekomst dan onder meer een lokaal<br />

toewijzingsbeleid voor sociale huurwoningen kunnen hanteren.<br />

1. Welke onderzoeksopdrachten “sociaal huurbesluit” werden uitgeschreven om dit punt van het<br />

regeerakkoord uit te voeren?<br />

2. Welke zijn de resultaten van deze studieopdrachten of wanneer worden ze ter beschikking gesteld?


-412- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNELANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 117 van 24 maart 2006<br />

van JEF TAVERNIER<br />

Wat betreft het nieuw sociaal huurbesluit - onderzoeksopdracht:<br />

1 en 2. Begin 2004 werd op initiatief van de <strong>Vlaams</strong> Minister voor Wonen het Kenniscentrum voor<br />

Duurzaam Woonbeleid opgericht. Dit multidisciplinair expertisecentrum heeft als hoofdopdracht<br />

het verzamelen van basisinformatie en uitvoeren van onderzoek over wonen en woonbeleid in<br />

Vlaanderen, waaronder een grondige analyse van het woningbestand en de woonconsument, de<br />

constructie van indicatoren en de raming van de woonbehoeften. Naast deze basisopdracht bevat<br />

de onderzoeksopdracht ook kortlopende en meer specifieke studies. Deze studies hebben een hoge<br />

beleidsrelevantie en worden uitgevoerd binnen een beperkte tijd.<br />

Een van deze zgn. ad-hoc opdrachten kadert in de voorbereiding van een nieuw sociaal<br />

huurbesluit. Het Kenniscentrum voert sinds januari 2005 een onderzoek uit naar de mogelijke<br />

toekomstoriëntatie voor de <strong>Vlaams</strong>e sociale huisvesting, waarbij beleidsopties geëvalueerd worden<br />

vanuit een theoretische en internationale context. Het onderzoek 'Verhuring en financiering van<br />

sociale huurwoningen' heeft meer bepaald tot doel aanbevelingen te formuleren voor de verhuring<br />

en financiering van sociale huurwoningen, in het bijzonder wat betreft:<br />

- de afbakening van de doelgroep van de sociale huisvesting<br />

- de berekening van de huurprijs<br />

- het systeem van toewijzing van sociale huurwoningen<br />

- de financiering van projecten<br />

- de leefbaarheid van sociale woonwijken<br />

De onderzoeksactiviteiten worden maximaal afgestemd op de werkzaamheden in het kader van het<br />

nieuwe sociaal huurbesluit en worden opgevolgd vanuit de kerngroep die het geheel aan<br />

voorbereidende activiteiten coördineert, met vertegenwoordigers van het kabinet Keulen, de<br />

afdeling woonbeleid en de VHM.<br />

Een eerste reeks van onderzoeksvragen houdt verband met de doelstelling en de doelgroep van de<br />

sociale huisvesting. Er wordt nagegaan welke (nieuwe) functies de sociale huisvesting kan<br />

opnemen en wat mogelijke afbakeningen zijn van de doelgroep. In het bijzonder stelt zich de<br />

vraag of de toegang tot de sociale huisvesting enkel voorbehouden moet blijven voor gezinnen met<br />

lage inkomens, dan wel of de doelgroep moet uitgebreid naar hogere inkomens, of naar ouderen en<br />

personen met een bijzondere sociale of fysieke behoefte.<br />

Hiermee verwant is de vraag hoe sociale woningen moeten worden toegewezen. In het onderzoek<br />

worden mogelijke alternatieve toewijzingssystemen verkend en de implicaties daarvan<br />

verduidelijkt.<br />

Een tweede reeks onderzoeksvragen betreft de financiering en de organisatie van de sociale<br />

huisvesting. De onderzoekers gaan na wat een redelijke bijdrage is van de sociale huurder in de<br />

kostprijs van een sociale huurwoning, rekening houdend met criteria als de betaalbaarheid voor de<br />

huurder en de armoedeval. Vervolgens wordt nagegaan op welke manier de financiële rekeningen<br />

van de sociale huisvestingsmaatschappijen kunnen worden sluitend gemaakt. Dit alles wordt<br />

onderzocht in nauwe samenhang met de bestuurlijke organisatie van de sociale huisvesting, in het<br />

bijzonder de verdeling van bevoegdheid en taken tussen de actoren van de sociale huisvesting, de<br />

mogelijke coördinatiemechanismen, de interbestuurlijke samenwerking.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -413-<br />

Deze onderzoeksvragen worden behandeld zowel vanuit een theoretisch referentiekader als van<br />

een verkenning van buitenlandse huisvestingssystemen en van de resultaten van bestaande<br />

evaluatiestudies. Op het einde van het onderzoek worden de bevindingen gebundeld in een viertal<br />

mogelijke toekomstscenario's voor de <strong>Vlaams</strong>e sociale huisvesting.<br />

Een derde reeks onderzoeksvragen betreft de leefbaarheid van sociale woonwijken. Mogelijke<br />

beleidsinstrumenten voor het aanpakken van leefbaarheidsproblemen worden bekeken en in het<br />

bijzonder wordt nagegaan welke bijdrage daartoe kan worden verwacht van meer lokale<br />

autonomie inzake toewijzing van sociale woningen. Bij gebrek aan <strong>Vlaams</strong> onderzoek baseerden<br />

de onderzoekers zich in eerste instantie noodgedwongen vooral op buitenlandse literatuur. Om<br />

beter inzicht te krijgen in de <strong>Vlaams</strong>e situatie, werd het onderzoek uitgebreid met een diepgaander<br />

onderzoek over de leefbaarheid in de sociale huisvesting, waarbij werd geopteerd voor een casestudie<br />

aanpak in 3 sociale woonwijken waar leefbaarheidsproblemen worden vastgesteld. Deze<br />

kwalitatieve analyse moet toelaten een beter inzicht te krijgen in de achtergrond van<br />

leefbaarheidsproblemen en in de oplossingen die men kan verwachten van verschillende<br />

beleidsinstrumenten, waaronder het toewijzingsbeleid. Tegelijkertijd wordt gezocht naar meetbare<br />

indicatoren die toelaten de leefbaarheidsproblemen te objectiveren.<br />

Dit onderzoek zal midden 2006 afgerond worden, waarna de resultaten van het volledige<br />

onderzoek bekendgemaakt zullen worden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -415-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 127<br />

van 6 april 2006<br />

van FILIP DEWINTER<br />

Sociale huisvesting - Vreemdelingen<br />

De laatste jaren nam het aandeel van vreemdelingen en allochtonen in de toewijzingen van sociale<br />

woningen enorm toe.<br />

In aansluiting op mijn vorige vragen dienaangaande, dan ook graag een stand van zaken.<br />

1. Kan de minister cijfers verstrekken van de toewijzingen van sociale woningen in 2005,<br />

onderverdeeld naar Belgen, EU- en niet-EU-vreemdelingen en dit per maatschappij en per<br />

arrondissement?<br />

2. Kan de minister cijfers verstrekken betreffende het aantal sociale woningen dat in 2005 werd<br />

toegewezen aan asielzoekers en geregulariseerde illegalen en dit per maatschappij?<br />

3. Kan de minister cijfers verstrekken betreffende de actuele huurderspopulatie van de sociale<br />

woningen, onderverdeeld naar Belgen, EU- en niet-EU-vreemdelingen?<br />

4. Beschikt de minister over gegevens betreffende de etnische afkomst van de (kandidaat-)huurders<br />

van sociale woningen of wordt in de toekomst aan de maatschappijen de richtlijn gegeven deze<br />

gegevens te registreren, teneinde ermee rekening te kunnen houden om zo een gezonde “sociale<br />

mix” te kunnen realiseren?


-416- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 127 van 6 april 2006<br />

van FILIP DEWINTER<br />

1. De gevraagde cijfers over het aantal toewijzingen in 2005, opgedeeld naar Belgen, EU- en niet-<br />

EU-vreemdelingen per sociale huisvestingsmaatschappij (SHM) en per arrondissement zijn<br />

momenteel nog niet beschikbaar. Van zodra ze beschikbaar zijn, kan ik ze voorleggen.<br />

2. De gevraagde cijfers met betrekking tot het aantal sociale woningen dat in 2005 werd toegewezen<br />

aan asielzoekers en geregulariseerde illegalen per SHM zijn niet beschikbaar. Deze gegevens<br />

worden niet jaarlijks opgevraagd bij de sociale huisvestingsmaatschappijen, zodat ik ze ook niet<br />

in de nabije toekomst zal kunnen bezorgen.<br />

3. I.v.m. de huidige huurderspopulatie van de sociale woningen is er geen informatie beschikbaar<br />

betreffende de nationaliteit van de huurders, onderverdeeld naar Belgen, EU- en niet-EUvreemdelingen.<br />

4. Ik beschik niet over informatie betreffende de etnische afkomst van de (kandidaat-)huurders van<br />

sociale woningen. Er worden ook geen richtlijnen gegeven om deze gegevens te registreren.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -417-<br />

KATHLEEN VAN BREMPT,<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT,<br />

SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -419-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 128<br />

van 21 maart 2006<br />

van WIM VAN DIJCK<br />

De Lijn - Facturatie foutparkeerders<br />

Op 17 januari stonden vier voertuigen fout geparkeerd op het terrein van het AZ Sint-Jan in Brugge.<br />

Omdat een bus van De Lijn daardoor niet kon passeren, liep ze een vertraging op van 70 minuten. De<br />

Lijn factureert de kosten van die vertraging aan de vier eigenaars.<br />

1. Wat is de wettelijke basis waarop De Lijn zich beroept om vertragingen aan foutparkeerders te<br />

factureren?<br />

2. Hoe gaat de identificatie van de eigenaars van foutgeparkeerde voertuigen praktisch in zijn werk?<br />

(Wie doet bijvoorbeeld de officiële vaststelling?)<br />

3. Aan hoeveel eigenaars van foutgeparkeerde wagens werd in 2004 en 2005 een factuur<br />

gepresenteerd?<br />

4. Wat was het bedrag aan geïnde facturen in 2004 en 2005?<br />

5. Resulteren onbetaalde facturen in gerechtelijke procedures? Zo ja, hoeveel werden er<br />

aangespannen in 2004 en 2005?<br />

6. In het concrete geval in Brugge stonden de wagens klaarblijkelijk op privé-terrein (nl. de parking<br />

van het AZ). Kan ook in zulke gevallen De Lijn factureren?<br />

7. In het concrete geval had de bus volgens getuigen het koersbord op “Geen Dienst” gezet.<br />

Kan De Lijn ook in zo’n geval vertragingen factureren, of mag dat alleen tijdens het verzekeren<br />

van de dienst?<br />

8. Heeft De Lijn in de nodige procedures voorzien om dergelijke facturen zo nodig te betwisten? Zo<br />

ja, welke?


-420- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 128 van 21 maart 2006<br />

van WIM VAN DIJCK<br />

1. De regels betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid (art.1382 en volgende van het Burgerlijk<br />

Wetboek) vormen de wettelijke basis om vertragingen aan foutparkeerders te factureren. De<br />

rechtbanken beschouwen dienstonderbrekingen als ongevallen in de ruime zin van het woord. De<br />

gehanteerde tarieven zijn gebaseerd op de overeenkomst tussen De Lijn en de B.V.V.O.<br />

2. Naargelang de omstandigheden gebeurt de vaststelling door de politie of door het personeel van<br />

De Lijn.<br />

3. Aantallen dossiers in 2004 is 1624 en in 2005 zijn er 1757.<br />

4. Bedrag aan geïnde facturen in 2004 is 86.847,6 en in 2005 is dit 162.277,08.<br />

5. In het geval van niet betaalde facturen kan De Lijn een burgerlijke procedure inleiden.<br />

Aantallen procedures in 2004 is 41 en in 2005 zijn er 31.<br />

6. Om de halte te bereiken wordt sinds jaren in samenspraak met de directie van het AZ St. Jan het<br />

parkeerterrein gebruikt. Het geciteerde geval is nog in behandeling bij De Lijn - West-<br />

Vlaanderen, naar aanleiding van de reactie van één van de vier foutparkeerders.<br />

7. De betrokken gelede bus voerde een lijnrit uit op lijn 31 Brugge - De Haan, richting De Haan. De<br />

bus droeg deze bestemmingsaanduiding. Een tweede voertuig werd naar de plaats van het<br />

gebeuren gezonden, omdat de vertraging hoog opliep en om de eerste bus te begeleiden bij<br />

achteruitrijdmanoeuvres. Deze tweede bus vermeldde op de bestemmingsaanduiding “Geen<br />

dienst”.<br />

Vertragingen worden enkel aangerekend vanaf het ogenblik dat ze de lijndienst verstoren.<br />

8. In het geval van betwisting van een factuur voor dienstonderbreking dient de betrokkene te<br />

handelen zoals bij de betwisting van elke andere factuur.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -421-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 129<br />

van 21 maart 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

Publicaties De Lijn - Digitalisering<br />

De <strong>Vlaams</strong>e Vervoermaatschappij (VVM) De Lijn maakt in haar communicatie naar werknemers,<br />

openbare besturen en instellingen, en burgers vaak gebruik van gedrukte infobladen. Deze publicaties<br />

kosten de belastingbetaler jaarlijks talrijke euro’s.<br />

Zo onder meer geeft de VVM naast de personeelskrant “Tussen de lijnen” ook een tweemaandelijks<br />

magazine “Op 1 Lijn” uit, dat voor tien jaargangen (van 1996 tot 2005) 499.927 euro kostte. De<br />

oplage van dit laatste blad bedraagt per editie 19.600 exemplaren, waarvan slechts 250 bij gewone<br />

burgers terechtkomen. Dit is nog geen 1,28 procent van de totaliteit.<br />

Omdat het overgrote deel van gedrukte publicaties terechtkomt bij personen die zelf werken voor de<br />

VVM De Lijn, of bij openbare besturen en instellingen, rijst de vraag of de kostprijs nog wel te<br />

verantwoorden valt. Zeker in het digitale tijdperk waarin we vandaag leven: iedereen heeft wel een emailadres<br />

om een digitale nieuwsbrief te ontvangen.<br />

Initiatieven ter vermindering van de papierberg zijn niet enkel goed voor het milieu, maar ook<br />

kostenbesparend. Dat kunnen we als overheid, VVM De Lijn incluis, enkel toejuichen.<br />

Neemt de minister initiatieven om de papierberg bij de VVM De Lijn te verminderen en met name de<br />

gedrukte versies van alle publicaties van de VVM De Lijn te digitaliseren?


-422- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 129 van 21 maart 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

De Lijn streeft er naar om de papierberg te verminderen en startte daarvoor ondermeer een project<br />

Electronic Document Management System (EDMS) op.<br />

Een document management systeem maakt het mogelijk om documenten en informatie via een portaal<br />

ter beschiking te stellen aan de personeelsleden.<br />

Het EDMS - project zal inspanningen rond elektronische archivering, content management,<br />

classificatie en identificatie van documenten, scannen van documenten, enz. in goede banen leiden.<br />

Alle documenten zoals brieven, faxen, berichten, … zullen elektronisch ter beschikking zijn. Dit<br />

project wordt gefaseerd aangepakt waarbij wordt gestart met het faxverkeer.<br />

Beleidsinformatie, die snel dient te worden gecommuniceerd, wordt via een intern berichtenblad 'de<br />

Snellijn' op electronische wijze, via mail, naar alle personeelsleden verzonden.<br />

Voor de chauffeurs wordt het bericht in de stelplaats opgehangen.<br />

Om haar 7.313 personeelsleden te informeren, waarvan meer dan 5.000 chauffeurs, wordt<br />

uitgebreidere informatie via de personeelskrant "Tussen de Lijnen" in papieren versie op het<br />

thuisadres bezorgd. Reden hiervoor is dat chauffeurs op hun werkplek niet over een computer<br />

beschikken en een meer persoonlijke benadering krijgen.<br />

De Op 1 Lijn-krant onder de vorm van een e-abonnement kan zeker een aanvulling betekenen van de<br />

gedrukte versie. De Lijn heeft de intentie om een enquête te houden bij de lokale besturen betreffende<br />

de wensen en noden rond een aantal aspecten rond de Op 1 Lijn-krant. De behoefte om een eabonnement<br />

voor de Op 1 Lijn-krant maakt onderdeel uit van deze enquête.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -423-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 130<br />

van 21 maart 2006<br />

van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />

Doortrekking tramlijn 5 Antwerpen - Planning<br />

De eerste fase van de verlenging van traject van de vroegere tramlijn 12, nu tram 5, start vermoedelijk<br />

eind 2006. De bouwaanvraag zou inmiddels op 6 maart 2006 voorgelegd zijn aan de raad van bestuur<br />

van de BAM, en vervolgens ingediend worden bij Arohm.<br />

Kan de minister de verschillende etappes meedelen in de doortrekking van dit traject, met telkens de<br />

vermoedelijke startdatum?


-424- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 130 van 21 maart 2006<br />

van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />

Volgens de informatie waarover De Lijn op dit ogenblik beschikt, is de bouwaanvraag inderdaad in<br />

maart door de Raad van Bestuur van de BAM behandeld.<br />

De Lijn gaat ervan uit dat de werken eind 2006 kunnen starten.<br />

De Lijn mikt op het in gebruik nemen van de nieuwe stelplaats, die op dit verlengde tracé wordt<br />

voorzien, zo snel mogelijk na het bouwverlof 2008.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -425-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 132<br />

van 22 maart 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

Buslijn 19 Geel-Diest - Haltes<br />

Als geregeld gebruiker van buslijn 19 tussen Geel en Diest heb ik enkele vragen.<br />

Alhoewel de wijzigingen aan lijn 19 zorgen voor een snellere verbinding tussen Diest en Geel (en<br />

omgekeerd), is de afschaffing van enkele haltes niet echt gebruiksvriendelijk te noemen.<br />

Waar vroeger een halte was ter hoogte van de kruising Langeberg en Turnhoutsebaan in Molenstede,<br />

moet men nu +/- 1 km gaan tot de dichtstbijzijnde halte. Dit zorgt voor een aanzienlijke achteruitgang<br />

inzake mobiliteit, in het bijzonder omdat in die omgeving veel nieuwe huizen gebouwd werden en<br />

worden. Een halte op de Turnhoutsebaan tussen de Kruisstraat en de Broekstraat zou logisch zijn,<br />

zeker nu zich hier een heel nieuwe woonwijk heeft ontwikkeld.<br />

Een tweede knelpunt betreft de overstapmogelijkheden van de reizigers van lijn 19 aan het NMBSstation<br />

van Diest. Wegens het ontbreken van een halte op de Fort Leopoldlaan – Schoonaerde ter<br />

hoogte van de voetgangersbrug, verliezen de reizigers kostbare tijd (en geregeld hun aansluiting op de<br />

trein naar Hasselt of Leuven), doordat ze lang moeten aanschuiven aan de brug over de spoorweg. Een<br />

halte ter hoogte van de voetgangersbrug zou dit probleem kunnen oplossen. De huidige halte op de<br />

Ford Leopoldlaan toont trouwens aan dat deze baan er geschikt voor is.<br />

1. Komt er een bushalte op de Turnhoutsebaan ter hoogte van de Kruisstraat en de Broekstraat?<br />

2. Komt er een halte aan de Ford Leopoldlaan ter hoogte van de voetgangersbrug naar het NMBSstation<br />

van Diest?


-426- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 132 van 22 maart 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

1. De Lijn is het voorstel voor een bijkomende bushalte op de Turnhoutsebaan ter hoogte van de<br />

Kruisstraat en de Broekstraat positief genegen. Om op deze plek een veilige bushalte uit te<br />

bouwen zijn echter uitvoerige infrastructuurwerken noodzakelijk. Gezien het bochtig wegverloop<br />

en de niveaurijke wegbermen (grachten, taluds) is een aanpassing van de wegbermen en de aanleg<br />

van een voetpad tussen de zijstraten van de wijk en de bushalte noodzakelijk. Dit dient besproken<br />

te worden met AWV en de stad Diest.<br />

2. De Lijn staat eveneens positief t.o.v. het voorstel om een bijkomende bushalte te voorzien op de<br />

Ford Leopoldlaan ter hoogte van de voetgangersbrug naar het NMBS-station van Diest. Dit<br />

voorstel is iets eenvoudiger te realiseren.<br />

Om hier op een veilige manier te kunnen halteren dienen er echter uitwijkplaatsen voorzien te<br />

worden en dit telkens in de rijrichting voorbij het bestaande zebrapad. De uitwijkplaatsen kunnen<br />

op eenvoudige wijze voorzien worden door deze te markeren op de huidige pechstrook. De Lijn<br />

neemt hiervoor contact op met AWV. De nieuwe halte zal geplaatst worden zodra AWV de<br />

uitwijkplaats heeft ingericht. Deze nieuwe halte eerder inplanten zou een potentieel gevaarlijke<br />

situatie creëren.<br />

Gezien de hoge parkeerdruk op deze plek (langparkeren pendelaars) vormt handhaving van het<br />

parkeervrij houden van de bushalte een blijvend aandachtspunt. De Lijn brengt de Stad Diest<br />

hiervan op de hoogte.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -427-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 134<br />

van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />

In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />

volgende vragen stellen.<br />

1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />

dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />

Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />

2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />

hoeveel en welke?<br />

3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />

4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden<br />

broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />

Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).


-428- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 134 van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -429-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 135<br />

van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

<strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen<br />

Overeenkomstig artikel 10 van de Gecoördineerde Grondwet zijn “alleen (de Belgen) tot de<br />

burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere<br />

gevallen door een wet kunnen worden gesteld.”<br />

De Raad van State heeft herhaaldelijk, expliciet of impliciet, gesteld dat deze bepaling van toepassing<br />

is op vastbenoemde en op contractuele personeelsleden (bijvoorbeeld: Kamer van<br />

Volksvertegenwoordigers, stuk 331/2 BZ 1988; <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, stuk 2055 (2003-2004) nr. 1;<br />

Belgisch Staatsblad, 6.10.2005, p. 43090).<br />

1. Kan de minister voor elke <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder zijn/haar bevoegdheid of toezicht<br />

valt, meedelen hoeveel personeelsleden er in totaal werken?<br />

2. Hoeveel personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken, zijn er in elk van de onder<br />

vraag 1 bedoelde diensten momenteel tewerkgesteld (statutair, contractueel, enz.), met opsplitsing<br />

tussen enerzijds vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en<br />

anderzijds vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie?<br />

3. Kan de minister meedelen welk statuut de onder vraag 2 bedoelde betrokkenen hebben?<br />

4. Graag vernam ik eveneens krachtens welk decreet waarin de ambten worden opgesomd die voor<br />

niet-Belgen worden opengesteld, de in vraag 2 bedoelde ambtenaren, in afwijking van de<br />

algemene regel vervat in artikel 10 van de Grondwet, in dienst werden genomen.<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 49, Moerman nr. 56,<br />

Vandenbroucke nr. 139, Vervotte nr. 137, Van Mechelen nr. 125, Anciaux nr. 66, Bourgeois nr.<br />

77, Peeters nr. 375, Keulen nr. 118, Van Brempt nr. 135).


-430- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 135 van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -431-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 136<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Autodelen - Stand van zaken<br />

Autodelen is een systeem waarbij een aantal auto’s op verschillende plaatsen in een stad of in<br />

meerdere steden ter beschikking staan van mensen die op het systeem zijn aangesloten.<br />

Sinds 2004 kunnen regionaalstedelijke gebieden in Vlaanderen het project “autodelen” invoeren. De<br />

Lijn is partner in het project van Cambio, samen met Taxipost. Optimobil Vlaanderen NV is<br />

uitvoerder en beheerder.<br />

1. Waar werd het project autodelen reeds ingevoerd?<br />

In welke steden worden dergelijke projecten gepland en wanneer zullen die effectief operationeel<br />

zijn?<br />

2. Hoe worden de projecten totnogtoe geëvalueerd?<br />

3. Wat is de kostprijs hiervan voor de <strong>Vlaams</strong>e overheid?


-432- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 136 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

1. Optimobil Vlaanderen lanceerde een eerste Cambio-autodeelproject in Vlaanderen in Gent op 21<br />

september 2004. Nadien volgden Brugge (14 oktober 2004), Leuven (20 juni 2005) en Antwerpen<br />

(7 februari 2006). Momenteel loopt een informatieve webenquête in de steden Hasselt, Kortrijk en<br />

Mechelen. Afhankelijk van de resultaten hiervan wordt in mei beslist waar het eerstvolgende<br />

deelproject wordt opgestart.<br />

2. Het aantal Cambio-leden blijft sinds de start in september 2004 gestaag groeien.<br />

Leden en wagenpark eind maart 2006<br />

Totaal Gent Brugge Leuven Antwerpen Andere<br />

Leden 654 355 62 100 130 7<br />

Wagens 32 15 3 5 9<br />

Leden/wagen 20.4 23.7 20.7 20 14.4<br />

Op dit ogenblik worden de resultaten van een tevredenheidsonderzoek bij de <strong>Vlaams</strong>e Cambioklanten<br />

verwerkt. Deze resultaten worden binnenkort bekendgemaakt. De evaluatie door de<br />

klanten is in elk geval erg positief.<br />

3. Het <strong>Vlaams</strong>e Gewest heeft in zijn begroting een eenmalig bedrag van € 300 000 ingeschreven met<br />

het oog op het starten, in 2004, van het autodeelproject in Vlaanderen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -433-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 137<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />

In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />

Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />

1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />

openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />

van zaken in 2006?<br />

2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />

in dezelfde periode?<br />

4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />

hieromtrent?<br />

6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />

7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />

8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />

9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />

Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />

81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)


-434- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 137 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -435-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 138<br />

van 28 maart 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

Basismobiliteit Limburg - Evaluaties<br />

Gelet op de dotatie die de <strong>Vlaams</strong>e Vervoermaatschappij (VMM) De Lijn ontvangt, mag een<br />

kwaliteitsvolle dienstverlening verwacht worden. Om dit te bewerkstelligen, dient VVM De Lijn op de<br />

hoogte te blijven van de accuraatheid van de werking. Dit wordt mee bepaald door het voeren van een<br />

aantal onderzoeken om lijnen te evalueren. Hieruit kan dan gedistilleerd worden of er een over- dan<br />

wel onderaanbod is.<br />

Ik stelde reeds meerdere vragen naar de efficiëntie bij de implementatie van de basismobiliteit en had<br />

daarom graag van de minister vernomen welke evaluatieonderzoeken VVM De Lijn doet in verband<br />

met het dienstenaanbod. Meer specifiek wil ik vernemen welke evaluatieonderzoeken VVM De Lijn<br />

recentelijk (periode 2005-2006) heeft uitgevoerd in de provincie Limburg, en dit:<br />

a) op basis van de beheersovereenkomst;<br />

b) op basis van vragen en opmerking door “derden” rechtstreeks aan VVM De Lijn gesteld;<br />

c) op basis van algemene en specifieke opdrachten die de minister gegeven heeft aan VVM De Lijn,<br />

al dan niet op vraag van “derden”.<br />

Graag verneem ik tevens voor welke lijnen in de provincie Limburg deze evaluaties resulteerden in het<br />

bijsturen van de basismobiliteit.


-436- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 138 van 28 maart 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

Jaarlijks evalueert de De Lijn alle projecten basismobiliteit en convenant (sinds 1996). Alle vragen en<br />

opmerkingen, o.a. van rechtstreeks betrokken partners, die De Lijn ontvangt, worden in deze evaluatie<br />

verwerkt.<br />

Bij de evaluaties is overigens niet alleen De Lijn zelf betrokken, maar ook de provinciale Openbaar<br />

Vervoercommissie.<br />

Specifiek in het kader van basismobiliteit evalueerde De Lijn Limburg in 2005 volgende projecten :<br />

Hasselt, Genk, Balen, St.Truiden, Zutendaal, Voeren, Maasmechelen, Kinrooi, Hoeselt,<br />

Nieuwerkerken, Lummen, Wellen, Tongeren-Herstappe, Heers, Herk-de-Stad, Overpelt, Neerpelt,<br />

Hamont-Achel, Meeuwen-Gruitrode, Bree, bocholt, Gingelom, Leopoldsburg, Beringen, Diepenbeek,<br />

Alken, Heusden-Zolder, Halen, Landen, Kortessem, Borgloon en Meerhout.<br />

Laakdal zal voor de eerste maal geëvalueerd worden in 2006 (startdatum december 2004).<br />

In 2005 stuurde De Lijn Limburg volgende lijnen bij na evaluatie :<br />

Belbussen 746-747-748 : 1 gebied op zondag<br />

Lijn 17b : opgeheven<br />

Belbussen 722-723-725 : op zondag van 3 gebieden naar 2<br />

Belbussen 700 en 705 : OV-auto op zaterdag en zondag<br />

Belbussen 708 en 710 : OV-auto op zondag<br />

Belbussen 730 en 731 : van 2 naar 1 gebied op zondag<br />

Lijn 347 : opgeheven<br />

Lijn 453 : schrapping aantal ritten (sinds 9/1/06)<br />

Belbus 734 : opgenomen in stadsnet St.Truiden op zondag<br />

Belbus 726 : OV-auto op zaterdag<br />

Eveneens in 2005 (1/7/05) schrapte De Lijn Limburg een aantal ritten met zeer lage bezetting. Globaal<br />

voor 2005 ging dit om 299.547 minder gereden kilometers. Op jaarbasis betekent dit 601.171 minder<br />

gereden kilometers.<br />

De bijsturingen kaderen in de opdracht die de minister vorig jaar aan De Lijn gaf om op het volledige<br />

net optimalisaties door te voeren.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -437-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 139<br />

van 28 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

Sluiting Brusselse Ring - Overleg met Brussels Gewest<br />

In antwoord op een vraag over de aanpassingen aan de Brusselse Ring en de sluiting ervan in het<br />

zuiden in de Commissie Infrastructuur van het Brussels <strong>Parlement</strong> op 26 oktober 2005 stelt minister<br />

Smet dat de dialoog tussen Brussels en <strong>Vlaams</strong> Gewest hieromtrent bezig is. Hij zegt hierover<br />

regelmatig contact te hebben met de minister, maar ook met minister Peeters zouden er afspraken zijn<br />

gemaakt en ontmoetingen gepland.<br />

Verder zegt minister Smet: “Daarnaast is er ook het coördinatiecomité van het Principieel Akkoord,<br />

waarin zowel het <strong>Vlaams</strong> Gewest, de provincie <strong>Vlaams</strong>-Brabant als het Brussels Hoofdstedelijk<br />

Gewest op elk niveau, kabinetten en administraties, vertegenwoordigd zijn. Verder zijn er ook<br />

onderlinge contacten tussen de administraties en tussen de bevoegde kabinetten van gewesten en<br />

provincie. Ook voor het overleg over een mogelijke sluiting van de Ring is dit het aangewezen<br />

forum.”<br />

Er bestaat dus een forum voor het overleg over de mogelijke sluiting van de Ring volgens de Brusselse<br />

minister. De <strong>Vlaams</strong>e minister van Mobiliteit zit dus wel degelijk in een overlegmodel. De visie dat er<br />

een oplossing moet worden gezocht, wordt dus door beide gewesten gedeeld. De gezamenlijke<br />

bedoeling is, nog steeds volgens minister Smet, om de doorstroming op de Ring mogelijk te maken.<br />

1. Kan de minister bevestigen dat zij inderdaad gesprekken heeft met de bevoegde Brusselse<br />

minister?<br />

2. Wat zijn de resultaten van deze gesprekken?<br />

3. Zijn deze gesprekken voltooid? Indien niet, welke timing is daarvoor vooropgesteld?<br />

4. Wanneer zal de minister overgaan tot een beslissing in het dossier van de mogelijke sluiting van<br />

de Ring in het zuiden van Brussel?<br />

5. Wanneer zal de minister overgaan tot de uitvoering van de beslissing in het dossier van de<br />

mogelijke sluiting van de Ring in het zuiden van Brussel?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 388) en Van Brempt (nr. 139).


-438- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 139 van 28 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

1. Op het recente coördinatiecomité van het Principieel Akkoord (17/03/2006) is naar aanleiding van<br />

een mogelijke sluiting van de Duboislaan door de heer gouverneur van de Provincie <strong>Vlaams</strong>-<br />

Brabant gevraagd om in de nog op te starten “Streefbeeldstudie Ring West” als apart punt te<br />

kijken naar de mogelijkheden tot het maken van een verbinding ten zuiden van Brussel.<br />

2. Tussen de betrokken administraties is een eerste overleg geweest om een<br />

samenwerkingsovereenkomst op te stellen en om de inhoudelijke aspecten van deze<br />

streefbeeldstudie te bespreken. In mei worden deze documenten verder opgesteld en uitgewerkt<br />

om daarna aan de betrokken ministers voor te leggen.<br />

3. Er is nog geen concrete timing vooropgesteld. Het is de bedoeling deze studie in het najaar aan te<br />

besteden zodat ze in 2007 en 2008 kan uitgevoerd worden.<br />

4+5 Gezien de complexiteit en uitgebreidheid van deze studie moet een totale looptijd, inclusief<br />

overleg- en (politieke) beslissingsmomenten, van 2 jaar vooropgesteld worden. Tussentijdse<br />

rapporten en besluiten zullen ook gecommuniceerd worden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -439-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 140<br />

van 30 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

De Lijn - Reclame-overeenkomsten<br />

Via de NV Streep worden reclameovereenkomsten afgesloten m.b.t. de voertuigen van De Lijn.<br />

Uiteraard gelden hier een aantal modaliteiten. Zo mag reclame op zij- en achterruiten het zicht van de<br />

reizigers niet belemmeren.<br />

1. Kan de minister meedelen welke overeenkomsten sinds 2004 werden afgesloten en welke hiervan<br />

nog lopende zijn?<br />

2. Kan de minister ook meedelen om welke bedragen het ging?<br />

3. Worden de vooropgestelde modaliteiten steeds strikt nageleefd?


-440- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 140 van 30 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Artikel 91 van het Besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering van 14 mei 2004 betreffende de exploitatie en de<br />

tarieven van de VVM voorziet een uitzondering op artikel 38 dat het aanbrengen van reclame op de<br />

ruiten van trams en bussen verbiedt. Het artikel 91 treedt voor de lopende overeenkomsten betreffende<br />

het aanbrengen van reclame of berichten op de voertuigen van de VVM pas in werking bij het<br />

verlengen of vernieuwen van deze overeenkomsten.<br />

1. De <strong>Vlaams</strong>e Vervoermaatschappij heeft ter zake slechts één enkele overeenkomst, nl. deze van 4<br />

september 1992 met de N.V. STREEP, die een einde neemt op 31 augustus 2006. Dit contract is<br />

op dit moment nog steeds lopende.<br />

2. De bedragen zijn niet opsplitsbaar per soort reclame, De Lijn krijgt van de NV Streep een<br />

forfaitaire + een variabele vergoeding in functie van de bekleefde oppervlakte.<br />

Voor de laatste 5 jaar geeft dit volgend resultaat qua inkomsten (in euro) :<br />

2000 2001 2002 2003 2004<br />

Variabele<br />

vergoeding<br />

143.386,82 149.346,52 150.571,54 165.388,14 187.629,38<br />

Forfaitaire<br />

vergoeding<br />

615.502,02 630.842,80 644.601,61 653.422,57 664.784,36<br />

Ruilcontracten<br />

met derden<br />

505.142,92 495.000,23 716.661,45 877.632,25 1.203.854,20<br />

Eigen reclame 161.824,30 351.023,67 371.379,00 303.350,00 485.330,00<br />

Totaal 1.425.856,06 1.626.213,22 1.883.213,60 1.999.792,96 2.541.597,94<br />

3. Aangezien ruitreclame volgens het lopende contract nog mag, zijn er geen contracten afgesloten<br />

die in strijd zijn met het besluit van 14 mei 2004. De modaliteiten zoals die gelden in de huidige<br />

overeenkomst met de N.V. STREEP worden steeds strikt nageleefd.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -441-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 141<br />

van 30 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Flitspalen - Stand van zaken<br />

Er bestaan momenteel twee types van flitspalen, namelijk flitspalen aan verkeerslichten en<br />

snelheidsmeters. Graag had ik van de minister een stand van zaken vernomen.<br />

1. Kan de minister een overzicht geven van de flitspalen opgesplitst per type en per provincie?<br />

Waar wordt een plaatsing van flitspalen gepland en van welk type?<br />

2. Welke criteria worden gehanteerd voor het al dan niet plaatsen van flitspalen?<br />

3. Kan de minister een overzicht geven van het aantal geregistreerde overtredingen per provincie en<br />

per gemeente?<br />

4. Wordt de plaatsing van flitspalen onderworpen aan een evaluatie? Zo ja, hoe gebeurt dit? Wat zijn<br />

de resultaten?<br />

Worden flitspalen na evaluatie soms verplaatst? Zo ja, waar was dit reeds het geval? En wat was<br />

de reden daartoe?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 393) en Van Brempt (nr. 141).


-442- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 141 van 30 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door Kris Peeters, <strong>Vlaams</strong> minister van Openbare<br />

Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -443-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 142<br />

van 30 maart 2006<br />

van KATLEEN HELSEN<br />

Basismobiliteit - De Lusthoven Arendonk<br />

Het woon- en zorgcentrum De Hoge Heide is gelegen langs De Lusthoven, de verbindingsweg tussen<br />

Arendonk en Ravels-Eel in de Noorderkempen. Op deze tien kilometer lange baan is er vandaag geen<br />

openbaar vervoer. Mensen die dit traject willen overbruggen, moeten bijgevolg over eigen vervoer<br />

beschikken.<br />

De nood aan een belbus langs De Lusthoven is groot. Eens te meer omwille van de aanwezigheid van<br />

het woon- en zorgcentrum, maar ook voor bezoekers, stagiairs en personeelsleden die niet over een<br />

eigen wagen beschikken. Ook voor de bewoners van deze lange baan en scholieren uit Ravels die in<br />

Arendonk school lopen, zou een belbus een absolute meerwaarde betekenen.<br />

1. Zijn er plannen, in het kader van het project basismobiliteit, voor de invoering van een belbus<br />

langs De Lusthoven?<br />

2. Onderneemt de minister stappen om dit mobiliteitsprobleem op te lossen? Zo ja, welke?


-444- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 142 van 30 maart 2006<br />

van KATHLEEN HELSEN<br />

1. De Lijn erkent dat er op de verbindingsweg tussen Arendonk en Ravels-Eel nood is aan openbaar<br />

vervoer. Daarom heeft zij een voorstel uitgewerkt om de reguliere buslijn 391 die rijdt tussen Mol<br />

en Arendonk te vervangen door een belbus. Die belbus zou dan tegelijk de verbindingsweg tussen<br />

Arendonk en Ravels-Eel (De Lusthoven) kunnen bedienen. Zo zouden zowel de bewoners en<br />

personeelsleden van het woon- en zorgcentrum De Hoge Heide, alsook schoolkinderen zich vlot<br />

met het openbaar vervoer kunnen verplaatsen.<br />

Het voorstel wordt in de loop van de maand april 2006 met de betrokken gemeenten (Mol, Dessel,<br />

Retie, Arendonk) besproken op een gemeentelijke begeleidingscommissie (GBC). Als zij het<br />

voorstel genegen zijn, wordt het voor definitieve goedkeuring op de openbaarvervoercommissie<br />

(OVC) gebracht.<br />

2. Zie antwoord op vraag 1.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -445-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 143<br />

van 30 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Busverbinding Tielt-Roeselare - Stand van zaken<br />

Reeds enige jaren werd aan de gemeente Pittem door De Lijn een rechtstreekse busverbinding beloofd<br />

tussen Tielt en Roeselare (via Pittem-centrum). De startdatum van deze lijn werd steeds verder<br />

opgeschoven om budgettaire redenen.<br />

Voor de streek van Pittem is dit een heel bijzondere verbinding, aangezien er geen enkele<br />

rechtstreekse busverbinding is van Tielt naar Roeselare. Ook Tielt is vragende partij.<br />

1. Wat is de stand van zaken van deze beloofde verbinding?<br />

2. Zal die verbinding er nog komen? En zo ja, wat is de geplande timing?<br />

3. Er zou ook een prioriteitenlijst bestaan van geplande verbindingen. Is deze lijn terug te vinden op<br />

deze lijst?<br />

Welke verbindingen staan verder nog op deze lijst?


-446- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 143 van 30 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

1. Deze verbinding maakt deel uit van de verbindingen die onderzocht worden in het kader van het<br />

potentieelonderzoek vervoersgebied Roeselare. Dit potentieelonderzoek is een pilootproject<br />

binnen De Lijn in het kader van netmanagement. De verbinding Roeselare-Tielt (via Pittem) is<br />

één van de verbindingen die op hun potentieel getoetst worden. De definitieve resultaten van dit<br />

potentieelonderzoek zijn nog niet gekend.<br />

2. De realisatie van de verbinding Roeselare-Tielt hangt af van verschillende factoren. Eerst en<br />

vooral moet het potentieelonderzoek aantonen dat er op die verbinding voldoende gebruik mag<br />

worden verwacht. Verder moeten er budgettaire middelen voorhanden zijn om het project op te<br />

nemen in het programma netmanagement. Tenslotte moet er ook bereidheid zijn van de<br />

gemeenten om het project te ondersteunen door een gepast flankerend beleid.<br />

3. Er wordt jaarlijks een programma voor nieuwe exploitatieprojecten opgesteld. Er is nog geen<br />

programma voor 2007 beschikbaar.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -447-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 144<br />

van 31 maart 2006<br />

van MIET SMET<br />

EU-richtlijn gelijke behandeling m/v - Omzetting<br />

Op 23 september 2002 werd op Europees niveau “de richtlijn 2002/73/EG tot wijziging van de<br />

richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke<br />

behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de<br />

beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden” goedgekeurd.<br />

De lidstaten moesten volgens deze richtlijn uiterlijk op 5 oktober 2005 de nodige wettelijke en<br />

bestuursrechtelijke bepalingen in werking laten treden om aan deze richtlijn te voldoen of er voor te<br />

zorgen dat uiterlijk op die datum de sociale partners bij overeenkomst de vereiste bepalingen<br />

invoerden.<br />

Volgens de informatie waarover ik beschik, zou de omzetting van deze richtlijn in Vlaanderen een<br />

wijziging van de verschillende van kracht zijnde decreten, onder andere op het vlak van opleiding en<br />

beroepskeuzevoorlichting, impliceren.<br />

Uit informatie beschikbaar op EUR-Lex, de website over het recht van de Europese Unie, blijkt dat<br />

voor België nog in geen enkele nationale omzettingsmaatregel voorzien is.<br />

1. Moet Vlaanderen als gevolg van deze richtlijnen decreetwijzigingen of wijzigingen aan<br />

uitvoeringsbesluiten doorvoeren?<br />

Indien ja, welke?<br />

2. Zijn deze wijzigingen gebeurd? Indien niet, tegen wanneer plant de <strong>Vlaams</strong>e Regering dit te doen<br />

en is zij reeds gestart met de voorbereiding van deze wijzigingen?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Vandenbroucke (vraag nr. 147) en Van Brempt<br />

(nr. 144).


-448- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 144 van 31 maart 2006<br />

van MIET SMET<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door Frank Vandenbroucke, Vice-minister-president<br />

van de <strong>Vlaams</strong>e Regering en <strong>Vlaams</strong> minister van Werk, Onderwijs en Vorming.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -449-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 146<br />

van 6 april 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

Mobiliteitsconvenants - Motorrijders<br />

In 1996 riep de <strong>Vlaams</strong>e overheid de mobiliteitsconvenants in het leven. Dit instrument heeft als doel<br />

een coherent mobiliteitsbeleid dat de verkeersveiligheid, verkeersleefbaarheid en de vervoersvraag<br />

moet optimaliseren en slaat op gewestwegen en hun aanpalende (lokale) wegen. Een convenant houdt<br />

dus rekening met de verbetering van de multi-modaliteit en wordt vrijwillig afgesloten tussen de<br />

betrokken partners voornamelijk, doch niet exclusief, openbare besturen.<br />

Het systeem voorziet in een moederconvenant dat de algemene krijtlijnen tussen de partners uiteenzet.<br />

Deze algemene afspraken worden nadien concreet ingevuld met één of meerdere van de negentien<br />

specifieke modules waarin de <strong>Vlaams</strong>e overheid voorziet. De lokale overheden kunnen aan de hand<br />

hiervan kiezen hoe zij hun beleid juist invulling willen geven. Onder deze modules vinden we onder<br />

meer volgende mogelijkheden:<br />

− herinrichting van doortochten;<br />

− verkeersveilige herinrichting van schoolomgevingen;<br />

− verbinding van fietspaden;<br />

− wegverlichting langs een gewestweg;<br />

− etc.<br />

Verkeersveiligheid is hierbij telkens een belangrijk element. Dat werd in het verleden wat de<br />

motorrijders betreft te vaak over het hoofd gezien. Dit mag blijken uit de publicatie “Aandacht voor<br />

motorrijders in de weginfrastructuur” die het BIVV (Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid) in<br />

april 2005 uitbracht. Een van de bekende problemen daarbij is de vele schampblokken, piramiden en<br />

biggenruggen die bij ongevallen tot bijkomende letselvorming kunnen leiden bij de motorrijder. De<br />

<strong>Vlaams</strong>e overheid alsook vele gemeenten drukten reeds hun intentie uit om de infrastructuur aan te<br />

passen zodat deze motorfietsvriendelijker wordt.<br />

Zo’n actie of project zou kunnen passen binnen het systeem van de mobiliteitsconvenants door te<br />

voorzien in een nieuwe module 20, “subsidiering met oog op ingrepen om te komen tot een<br />

motorvriendelijke weginfrastructuur”.<br />

1. Werd er bij de opmaak van het mobiliteitsbeleid in het verleden niet te weinig aandacht besteed<br />

aan de motorfiets en zijn gebruiker?<br />

2. Gaat de minister ervan uit dat de motorfiets een bijdrage kan leveren in het kader van de<br />

“duurzame mobiliteit”?<br />

3. Zijn er plannen om te voorzien in een nieuwe module 20 gericht op de motorfiets en de<br />

weginfrastructuur in het kader van de mobiliteitsconvenants? Zo ja, wordt hiertoe het nodige


-450- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

overleg met de betrokken overheden alsook het middenveld, de motorverenigingen en clubs,<br />

gevoerd?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -451-<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 146 van 6 april 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

1. Sinds geruime tijd wordt er in het mobiliteitsbeleid rekening gehouden met de kwetsbare positie<br />

van motorrijders in het verkeer. Zo werden in het ontwerp mobiliteitsplan Vlaanderen, dat in 2001<br />

aan het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> werd voorgelegd, reeds maatregelen opgenomen die de kwetsbare<br />

positie van motorrijders dienen te verbeteren. In 2002 organiseerde het <strong>Vlaams</strong> Gewest in<br />

samenwerking met de MAG screenings voor motorrijders om na te gaan op welke punten er een<br />

gebrek aan rijvaardigheid kon worden vastgesteld. Deze screenings gaan op dit moment nog steeds<br />

door met steun van het <strong>Vlaams</strong> Gewest. Aanvullend werd nagegaan hoe via gerichte maar een<br />

beperkte opleiding aan deze probleempunten kon tegemoet gekomen worden. Tevens werd<br />

nagegaan welke problemen zich voordeden met motorrijders in normale verkeersomstandigheden.<br />

Ook hier werden een aantal tekorten inzake rijvaardigheid vastgesteld. Tezamen met de<br />

belangenorganisaties werden ook tips uitgewerkt naar zowel motorrijders als automobilisten om te<br />

komen tot een verhoogde veiligheid. Ook de recente campagne in samnewerking met het BIVV<br />

kadert hierbinnen. Daarnaast werd een vademecum uitgewerkt om bij aanleg van infrastructuur<br />

rekening te houden met motorrijders. In samenwerking met Mercator wordt momenteel onderzoek<br />

verricht naar de omstandigheden waaronder ongevallen met motorrijders zich voordoen. We<br />

hopen ook hieruit nieuwe elementen voor het beleid te kunnen vinden. De motorfiets en zijn<br />

gebruiker krijgen dus wel degelijk aandacht binnen het mobiliteitsbeleid.<br />

2. Over de rol van de motorrijder in het kader van een duurzame mobiliteit is tweeledig. Een<br />

verhoogd motorgebruik levert in het woonwerk verkeer een bijdrage in de aanpak van het<br />

congestieprobleem, wat een belangrijk duurzaam aspect is. Anderzijds is het verbeteren van de<br />

verkeersveiligheid ook een facet dat in het kader van een duurzaam mobiliteitsprobleem niet over<br />

het hoofd mag gezien worden. Uit de statistieken blijkt dat er in 2003 133 doden vielen bij de<br />

motorrijders ten opzichte van 667 bij automobilisten, terwijl het aantal afgelegde<br />

voertuigkilometers van moto’s 1,05 miljard bedroeg in 2003 ten opzichte van 78,31 miljard bij<br />

personenwagens. Vandaar dat het verminderen van het aantal motorongevallen een belangrijk<br />

aandachtspunt is om het motorgebruiik als duurzaam alternatief voor de auto te versterken.<br />

3. Uw voorstel om via het convenantbeleid de veiligheid van motorrijders te gaan stimuleren is niet<br />

aangewezen. Het is wel belangrijk dat de veiligheid voor motorrijders bij de herinrichting van<br />

wegen als aandachtspunt meegenomen wordt. In de aanzet van uw vraag verwijst u terecht naar de<br />

bekende problemen die zich soms op het terrein voordoen, met name de schampblokken,<br />

piramiden en biggenruggen. Dit zijn kleine infrastructurele ingrepen die via de Provinciale<br />

commissie verkeersveiligheid geregeld kunnen worden. Alle verkeersveiligheidsprojecten met een<br />

financiële impact kleiner dan 200.000€ worden in deze commissie besproken.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -453-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

Vraag nr. 147<br />

van 13 april 2006<br />

van ELOI GLORIEUX<br />

Uitvoering Pendelplan - Stand van zaken<br />

Het Pendelplan vormt het kader waarbinnen het woon-werkverkeer kan gedijen. Daartoe worden een<br />

aantal maatregelen en instrumenten ontwikkeld. Eén ervan is het provinciaal mobiliteitspunt (of<br />

mobidesk), een ander het zogenaamde Pendelfonds.<br />

Volgens de timing, voorzien in het Pendelplan, wordt er in het najaar van 2005:<br />

- een convenant opgesteld tussen de <strong>Vlaams</strong>e overheid, De Lijn en de provincies;<br />

- een gewestelijke stuurgroep opgericht ter ondersteuning van de realisatie van de vooropgestelde<br />

doelstelling. Hierin zit een vertegenwoordiger van elk van de vijf provinciale mobiliteitspunten.<br />

In het voorjaar 2006 is voorzien:<br />

- het afsluiten van een convenant tussen de <strong>Vlaams</strong>e overheid, De Lijn en de provincies en het<br />

openen van het eerste provinciale coördinatiecentrum;<br />

- de oprichting in iedere provincie van een provinciale stuurgroep ter coördinatie van de provinciale<br />

werking.<br />

- In 2007 zouden dan de vier andere provinciale mobiliteitspunten opengesteld worden.<br />

Wat de timing in verband met het Pendelfonds betreft voor het opzetten van concrete projecten op<br />

maat, wordt in het najaar 2005 een beheerstructuur uitgewerkt voor het fonds, een<br />

samenwerkingsakkoord tussen de betrokken partners opgesteld en een eerste project op maat<br />

opgestart. In het voorjaar 2006 komt de eerste selectie van proefprojecten; vanaf 2007 de volgende<br />

selecties.<br />

Uit de gedachtewisseling in de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie van 24<br />

januari 2006 is gebleken dat de provincie Oost-Vlaanderen hierin het verst staat met de realisatie van<br />

het Skaldenpark in Gent.<br />

Wat de provincie Oost-Vlaanderen betreft, kan men dus stellen dat het Pendelplan binnen de<br />

vooropgezette timing zit. Maar hoe zit het met de andere provincies? Hun provinciale<br />

mobiliteitspunten of mobidesks dienen maar opengesteld te worden in 2007, maar er is wel nood aan<br />

voorbereiding hiervan in 2005 en voorjaar 2006.<br />

1. Wat is de stand van zaken in verband met de voorbereidingen van de mobidesks in de<br />

verschillende <strong>Vlaams</strong>e provincies?<br />

2. Is de timing op schema, m.a.w. kunnen proefprojecten ingediend worden zonder dat de provincie<br />

beschikt over een opengestelde mobidesk?<br />

3. Of is het mogelijk om buiten een provinciale mobidesk experimenten voor woon-werkverkeer in<br />

te dienen?<br />

4. Kan de minister de lijst met ingediende projecten meedelen?


-454- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KATHLEEN VAN BREMPT<br />

VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 147 van 13 april 2006<br />

van ELOI GLORIEUX<br />

1. Vooreerst dient er in functie van mogelijke naamsverwarring gesteld worden dat er een wezenlijk<br />

verschil bestaat tussen de begrippen “mobidesk” en “mobiliteitspunt”.<br />

In navolging van, en geïnspireerd op een gelijknamig initiatief dat reeds in de provincie Limburg<br />

bestond, werden in de vier andere provincies de provinciale mobidesks opgericht. Dit zijn<br />

informatie – en coördinatiepunten waarbinnen de problematiek van het bedrijfsvervoer op een<br />

gecoördineerde wijze wordt aangepakt. De vijf provincies engageerden zich hiervoor in een<br />

overeenkomst met het <strong>Vlaams</strong> Gewest, onder de noemer "Coördinatieopdracht inzake<br />

bedrijfsmobiliteitsmanagement". Deze overeenkomst, waarvoor voormalig minister Bossuyt<br />

financiële middelen ter beschikking stelde van de provincies, past in de uitvoering van de<br />

beslissingen van het “Werkgelegenheidsakkoord 2003 - 2004”.<br />

De provinciale mobiliteitspunten worden in kader van het pendelplan geoperationaliseerd. In het<br />

pendelplan wordt dan ook voorgesteld om – onder het dak van de provinciale mobiliteitspunten –<br />

de provinciale mobidesks en de mobiliteitsconsulenten van De Lijn te laten samenwerken op het<br />

terrein aan een geïntegreerde aanpak van het woon-werkverkeer. De opzet is om vraaggericht de<br />

knelpunten inzake woon-werkverkeer aan te pakken, en de gestelde problemen op te lossen via het<br />

bestaande aanbod of via nieuw te creëren diensten. Daarbij zullen de bestaande kennis en de<br />

middelen van zowel de provinciebesturen als De Lijn worden gebundeld.<br />

Wat de stand van zaken m.b.t. de voorbereidingen van de mobiliteitspunten betreft, kan ik u<br />

melden dat er een algemene ontwerp-overeenkomst werd opgesteld, waarin de globale<br />

engagementen en taken van de verschillende partners m.b.t. de inwerkingstelling van de<br />

mobiliteitspunten zijn opgenomen. Deze ontwerptekst werd besproken met de provinciebesturen<br />

en De Lijn, en zal in een definitieve versie worden gegoten. De ondertekening van deze algemene<br />

overeenkomst zal in de loop van juni plaats vinden.<br />

In functie van de dagdagelijkse werking van de mobiliteitspunten zal er aanvullend op de<br />

algemene overeenkomst een specifieke overeenkomst per provincie worden afgesloten, die<br />

rekening houdt met de specificiteit van de betrokken provincie inzake logistieke en<br />

personeelsinbreng. In deze specifieke overeenkomst worden algemene afspraken en wederzijdse<br />

engagementen in functie van het desbetreffende mobiliteitspunt op gedetailleerde wijze vastgelegd<br />

Deze specifieke overeenkomst zal als addendum gelden bij de algemene overeenkomst.<br />

De oprichting van de provinciale mobiliteitspunten zal op een gefaseerde manier gebeuren, zowel<br />

wat de algemene inwerkingstelling als de operationalisering per provincie betreft. De bestaande<br />

mobidesks zullen daarbij worden geïntegreerd.<br />

Conform de opgemaakte timing, is de opening van het eerste provinciale mobiliteitspunt voorzien<br />

in 2006, en zullen de andere vier mobiliteitspunten in 2007 worden opengesteld. Om de<br />

inwerkingstelling van deze vier mobiliteitspunten op een gefaseerde manier te laten verlopen, zal –<br />

aanvullend op de bestaande mobidesks – per provincie één centraal infopunt wordt gerealiseerd in<br />

functie van dienstverlening en informatieverschaffing naar het grote publiek (loketfunctie). Voor<br />

het infopunt en de mobidesk samen zal één telefoonnummer en één website worden voorzien,<br />

zodat per provincie alsnog één centraal aanspreekpunt inzake woon-werkverkeer ontstaat. In een<br />

volgende fase worden de fysieke mobiliteitspunten opgericht, die de infopunten en bestaande<br />

mobidesks integreren.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -455-<br />

2. Projecten inzake woon-werkverkeer zullen ingediend kunnen worden vanaf de officiële<br />

ondertekening van de algemene overeenkomst tussen de verschillende partners die betrokken zijn<br />

bij de inwerkingstelling van de provinciale mobiliteitspunten. Het indienen van projecten moet op<br />

termijn m.a.w. gebeuren via het provinciale mobiliteitspunt. In de provincies waar – rekening<br />

houdend met de gefaseerde inwerkingstelling en operationalisering (zie antwoord vraag 1) – de<br />

mobiliteitspunten nog niet fysiek werden uitgebouwd, zullen de centrale aanspreekpunten<br />

(mobidesks en infopunten samen) de projectaanvragen behandelen.<br />

Projecten die concrete maatregelen bevatten met het oog op de bevordering van de duurzame<br />

mobiliteit op het vlak van woon-werkverkeer, maar die buiten het domein van het geregeld<br />

vervoer vallen en niet gekaderd kunnen worden in de mobiliteitsconvenant, kunnen ingediend<br />

worden in kader van het pendelfonds. Het pendelfonds werd decretaal verankerd i.k.v. het<br />

programmadecreet. Het indienen van projecten in kader van het pendelfonds kan vanaf de<br />

inwerkingtreding van het fonds, m.a.w. vanaf de zomer 2006.<br />

3. Het uitgangspunt is dat het provinciale mobiliteitspunt binnen de betrokken provincie als centraal<br />

aanspreekpunt fungeert m.b.t. woon-werkverkeer. Dit betekent dat alle projecten in kader van<br />

woon-werkverkeer via de provinciale mobiliteitspunten worden geïnitieerd, gefaciliteerd, begeleid<br />

en ondersteund waar nodig. Dit geldt zowel voor de projecten binnen het kader van<br />

Netmanagement De Lijn en de convenantenprocedure, als binnen het kader van het pendelfonds.<br />

Op die manier wordt de huidige problematiek, waarbij dikwijls verspreide inspanningen worden<br />

geleverd door diverse instanties op het vlak van woon-werkverkeer, met een suboptimale<br />

onderlinge afstemming en een gevaar voor overlapping als gevolg, ondervangen. Bovendien zal er<br />

met de provinciale mobiliteitspunten één centraal aanspreekpunt worden gerealiseerd, hetgeen<br />

veel duidelijker is naar de bedrijven toe.<br />

4. Het project in de Gentse kanaalzone (Max Mobiel) was het pilootproject voor het Pendelfonds, en<br />

ging officieel van start in januari 2006. In navolging van dit project werd reeds interesse getoond<br />

voor een project in Geel – Westerlo, een project in Temse – Sint-Niklaas, een project in Lokeren<br />

en een project in Meise-Westrode. Ook vanuit de Antwerpse haven is er een concrete vraag<br />

binnengekomen over de mogelijkheden van een project i.k.v. het Pendelfonds. Ook deze vraag<br />

wordt verder onderzocht.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> – 1011 Brussel – Tel. 02/552 11 11 – Fax 02/552 11 22


Nr. 8<br />

Zitting 2005-2006<br />

Mei 2006<br />

BULLETIN VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN<br />

DEEL II


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -457-<br />

B. Vragen waarop werd geantwoord na het verstrijken van de reglementaire termijn


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -459-<br />

FRANK VANDENBROUCKE,<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING,<br />

VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS EN VORMING


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -461-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 88<br />

van 20 januari 2006<br />

van BART SOMERS<br />

Beoordeling van werkzoekenden - VDAB en RVA<br />

Uit contacten met de VDAB blijkt dat men daar ervaart dat de RVA-facilitatoren minder streng zijn<br />

dan de VDAB-consulenten ten aanzien van het activeren van werkzoekenden. Het leidt tot genante<br />

situaties: de VDAB stuurt mensen door naar de RVA, waar ze teruggestuurd worden naar de VDAB.<br />

Eén van de problemen die worden aangestipt als bron van de verschillende benadering is de definitie<br />

van het begrip “passende dienstbetrekking”. Zo kunnen vanuit de huidige maatschappelijke context<br />

vragen worden gesteld bij het afstandscriterium van 25 km. Dat dateert uit 1963 toen mobiliteit nog<br />

een heel ander begrip was dan vandaag.<br />

1. Erkent de minister dat er een verschillende graad van gestrengheid bestaat inzake de beoordeling<br />

van werkzoekenden in hoofde van de RVA-facilitatoren en de VDAB-consulenten?<br />

2. Welke zijn de oorzaken van deze verschillende interpretaties die ondanks een<br />

samenwerkingsakkoord terzake blijven bestaan?<br />

3. Is de minister van plan om dit probleem op korte termijn aan te kaarten bij zijn federale collega?<br />

4. Heeft hij een oplossing voor dit probleem?<br />

Zal hij aan zijn federale collega vragen de concrete inhoud van het begrip “passende<br />

dienstbetrekking” te evalueren en aan te passen aan de actuele omstandigheden en<br />

maatschappelijke evoluties die zich sinds 1963 hebben voltrokken?


-462- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 88 van 20 januari 2006<br />

van BART SOMERS<br />

De opdracht van de RVA facilitatoren en VDAB consulenten is toch wel enigszins verschillend.<br />

Vanuit die optiek is het moeilijk om de strengheid af te wegen.<br />

Er is wel een betere communicatie tussen beiden nodig. Na recent overleg met mijn federale collega<br />

zullen RVA en VDAB hier trouwens de eerstkomende maanden rond werken. De RVA zal in de<br />

nabije toekomst de VDAB-consulenten informeren over welk gevolg waarom aan een transmissie<br />

gegeven wordt. Deze feedback laat trouwens beide toe om efficiënter te kunnen werken.<br />

Daarnaast is het zo dat voor werkzoekenden die door de RVA worden opgeroepen in het kader van het<br />

samenwerkingsakkoord, de eventuele transmissies die door de VDAB werden doorgestuurd, soms<br />

worden opgespaard tot bij het gesprek met de facilitator. Het gevolg hiervan is dat de werkzoekende<br />

pas een hele tijd na de transmissie van de VDAB-consulent een eventuele sanctie of verwittiging<br />

krijgt. In het overleg met mijn federale collega is afgesproken dat om een efficiënte en effectieve<br />

begeleiding door de VDAB-consulent te kunnen waarmaken, een transmissie, of die binnen of buiten<br />

dispo gebeurt, steeds onmiddellijk door de RVA wordt onderzocht.<br />

In tegenstelling tot wat u aanstipt, vormt het begrip “passende dienstbetrekking” geen hinderpaal voor<br />

de VDAB of de RVA. Het is correct dat de omschrijving van het begrip “passend jobaanbod” qua<br />

omschrijving fundamenteel teruggaat tot de jaren zestig maar deze omschrijving werd geactualiseerd<br />

in het ministeriële besluit van 26 november 1991 en ook in de daaropvolgende jaren meermaals<br />

aangepast aan de steeds evoluerende arbeidsmarkt.<br />

De kerncriteria op basis waarvan een jobaanbod al dan niet als passend wordt omschreven, zijn<br />

bijgevolg nog steeds actueel:<br />

• In de eerste zes maanden is een betrekking niet passend indien ze niet aansluit bij het<br />

aangeleerde beroep, het gewone beroep of een aanverwant beroep. Na deze periode is de<br />

werkzoekende verplicht een betrekking in een ander beroep te aanvaarden.<br />

• Een betrekking is niet passend indien ze niet in overeenstemming is met de essentiële zaken<br />

uit de arbeids- en sociale wetgeving (bvb. minimaal verloning volgens CAO of (voor jobs in<br />

België uitgeoefend) een minstens gedeeltelijke onderwerping aan sociale zekerheid).<br />

• Een betrekking is niet passend indien men gewoonlijk meer dan 12 uur van huis is of indien<br />

de verplaatsingstijd meer dan 4 uur bedraagt. Voor zover de job minder dan 25 kilometer van<br />

de woonplaats is, wordt met het criterium tijd geen rekening gehouden en kan de<br />

werkzoekende op basis hiervan geen jobaanbod weigeren. Kortom in tegenstelling tot wat u in<br />

uw vraag aangeeft, kan een jobaanbod in Oostende voor bvb. een werkzoekende uit Mechelen<br />

wel perfect als een passend jobaanbod worden omschreven.<br />

• Een betrekking is niet passend indien de nettobezoldiging min de reiskosten ten laste van de<br />

werknemer lager is dan de werkloosheidsuitkering rekening houdende met gezinsbijslag.<br />

• Een betrekking is niet passend indien het gaat om nachtarbeid voor zover de werkzoekende<br />

vanuit zijn studiekeuze of beroepsverleden geen beroepsvoorkeur heeft die nachtwerk<br />

veronderstelt.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -463-<br />

• Het passend karakter van een jobaanbod wordt niet beïnvloed door overwegingen van<br />

familiale aard (bvb. kinderlast) of het feit dat de werkzoekende hoopt eerstdaags het werk in<br />

een andere betrekking te kunnen aanvatten.<br />

Daarnaast is het zo dat in het besluit een aantal nuanceringen werden opgenomen. Deze<br />

interpretatiemarge voor de VDAB-consulenten is echter terecht. Iedere vacature en werkzoekende is<br />

immers verschillend en het is uiteindelijk de werkgever die uit een liefst zo beperkt mogelijk aantal<br />

goed gescreende kandidaten een werknemer uitkiest. Het is bijgevolg onmogelijk om een sluitende<br />

wetgeving zonder enige interpretatiemarge voor een passend jobaanbod uit te schrijven. Het is echter<br />

van essentieel belang dat deze interpretatie steeds opnieuw kan gebeuren vanuit de hedendaagse<br />

arbeidsmarktrealiteit en dat daarbij binnen de VDAB een eenduidige visie tussen de verschillende<br />

regio’s bestaat. Ik heb de VDAB gevraagd om hierop uitdrukkelijk toe te zien. Mijn federale collega<br />

deelt trouwens eenzelfde visie voor wat de RVA betreft.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -465-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 140<br />

van 28 maart 2006<br />

van JEF TAVERNIER<br />

Opleidingen Stedenbouw - Rationalisatie<br />

Blijkbaar is er in Vlaanderen een versnippering van het aanbod van masteropleidingen in de<br />

Stedenbouw.<br />

1. Klopt het dat de associatie KU Leuven-St.-Lucas Gent/Brussel op dit ogenblik drie opleidingen in<br />

de Stedenbouw organiseert?<br />

2. Welke andere opleidingen in de Stedenbouw worden er nog in het Brusselse georganiseerd en<br />

door wie?<br />

3. Welke zijn de studentenaantallen van de diverse masteropleidingen in de Stedenbouw in<br />

Vlaanderen?<br />

4. Is de huidige situatie niet in tegenspraak met de rationalisatie-aanbevelingen van de minister en<br />

van het departement Onderwijs?


-466- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 140 van 28 maart 2006<br />

van JEF TAVERNIER<br />

1 - 3. Hierbij vindt u een overzicht van de mastersopleidingen in de stedenbouw die in de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Gemeenschap georganiseerd worden:<br />

Associatie Hogeschool Vestiging Hoofdinschrijvingen<br />

Master in de stedenbouw (60 studiepunten)<br />

Bijkomende<br />

inschrijvingen<br />

Totaal<br />

Associatie<br />

Universiteit Gent<br />

Hogeschool Gent Gent 11 5 16<br />

Master in de stedenbouw en de ruimtelijke planning (120 studiepunten)<br />

Universitaire<br />

Associatie<br />

Brussel<br />

Associatie<br />

Universiteit en<br />

Hogescholen<br />

Antwerpen<br />

Associatie<br />

Erasmushogeschool Brussel 80 6 86<br />

Hogeschool<br />

Antwerpen<br />

Antwerpen 40 40<br />

Hogeschool voor Brussel 6 6<br />

K.U.Leuven Wetenschap en Kunst Gent 41 41<br />

Totaal 178 11 189<br />

Bron cijfergegevens: Databank Tertiair Onderwijs (DTO) – academiejaar 2005-2006<br />

Opmerking: Deze cijfers zijn voorlopige cijfers.<br />

Zoals u uit de tabel kunt afleiden, wordt er binnen de Associatie Katholieke Universiteit Leuven<br />

strikt genomen slechts één opleiding in de stedenbouw en de ruimtelijke planning aangeboden, met<br />

name door de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst. Deze instelling biedt de opleiding wel aan in<br />

haar twee vestigingsplaatsen: Brussel en Gent.<br />

4. Het aanbod in Brussel is inderdaad niet optimaal. Deze situatie vindt haar oorsprong<br />

weliswaar in een zeer specifieke regeling. De integratie van bepaalde afdelingen van het hoger<br />

onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen werd decretaal in 2004 mogelijk gemaakt.<br />

Tot die afdelingen behoorden ook de opleidingen in de stedenbouw. De betrokken afdelingen<br />

stedenbouw konden aldus stelselmatig omgevormd worden tot een bachelors- of een<br />

mastersopleiding in de schoot van een hogeschool (er volgen momenteel nog 8 studenten in<br />

Brussel en 4 in Antwerpen de HOSP-opleiding in afbouw).<br />

De afdeling Stedenbouw van het CVO Sint-Lucas in Brussel werd overgenomen door de<br />

Erasmushogeschool, waardoor deze instelling – na een positief advies van de<br />

Erkenningscommissie en na goedkeuring van het besluit betreffende de omvorming van<br />

sommige afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie naar de bachelor-


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -467-<br />

masterstructuur van het hoger onderwijs door de <strong>Vlaams</strong>e Regering op 17 september 2004 –<br />

de mastersopleiding in de stedenbouw en de ruimtelijke planning kon aanbieden.<br />

De Hogeschool voor Wetenschap en Kunst heeft bij deze operatie de afdeling Stedenbouw van<br />

het CVO Sint-Lucas in Gent overgenomen. De Erkenningscommissie heeft een positief advies<br />

voor de vestiging in Gent uitgebracht. De instelling heeft evenwel beslist de mastersopleiding<br />

in haar twee vestigingsplaatsen – Brussel en Gent – aan te bieden. Op wetgevingstechnisch<br />

gebied kon en kan deze beslissing niet betwist worden Overeenkomstig artikel 42 van het<br />

Structuurdecreet heeft de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst hiertoe de decretale<br />

bevoegdheid.<br />

Op dit ogenblik beschik ik niet over de nodige instrumenten om in de Brusselse situatie<br />

regelgevend op te treden. In het nieuwe financieringsmechanisme voor het hoger onderwijs<br />

wil ik echter voldoende stimulansen inbouwen die hetzij een meer rationele ordening belonen,<br />

dan wel dergelijke ondoelmatige situaties financieel benadelen. Op deze manier wil ik de<br />

instellingen aanzetten om ofwel dergelijke opleidingen af te bouwen, ofwel onderling nauwer<br />

samen te werken.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -469-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 141<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />

In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />

Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />

1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />

openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />

van zaken in 2006?<br />

2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />

in dezelfde periode?<br />

4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />

hieromtrent?<br />

6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />

7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />

8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />

9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />

Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />

81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)


-470- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 141 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal verstrekt worden door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -471-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 142<br />

van 28 maart 2006<br />

van AN MICHIELS<br />

Scholen Oost-Vlaanderen - Anderstaligen<br />

Tijdens de aanvullende regeerverklaring van 18 mei verkondigde minister-president Leterme dat er<br />

een aantal maatregelen zouden worden genomen om het Nederlandstalig onderwijs in de <strong>Vlaams</strong>e rand<br />

rond Brussel te ondersteunen.<br />

Intussen blijkt echter dat het aandeel anderstalige leerlingen in sommige scholen in Oost-Vlaanderen<br />

behoorlijk hoog kan oplopen.<br />

1. Beschikt de minister over meer gedetailleerde cijfers terzake?<br />

2. Beschikt hij over het percentage anderstalige leerlingen per school (LO-SO) in Oost-Vlaanderen?<br />

3. Wat is de evolutie de laatste jaren?


-472- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 142 van 28 maart 2006<br />

van AN MICHIELS<br />

1. Het Departement beschikt in het kader van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod over het<br />

percentage anderstalige leerlingen per school voor het basisonderwijs en voor de eerste graad<br />

van het secundair onderwijs. Ik merk op dat we enkel over gegevens beschikken van de<br />

scholen die een zending deden om extra GOK-lestijden in het basisonderwijs of GOK-uren in<br />

het secundair onderwijs te bekomen. Deze zendingen gebeurden in februari 2002 (eerste<br />

GOK-cyclus) en februari 2005 (tweede GOK-cyclus). De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger<br />

vindt de cijfers in bijlage.<br />

2. De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger vindt de cijfers in bijlage.<br />

3. Net zoals in de andere provincies is er in Oost-Vlaanderen tussen 2002 en 2005 een stijging<br />

van het aantal doelgroepleerlingen en van het aantal anderstaligen te bemerken en dit zowel<br />

voor het basisonderwijs als voor het secundair onderwijs. Daartegenover stond een stijging<br />

van het aantal GOK-uren en lestijden. Aangezien we werken met verklaringen op eer van de<br />

ouders kunnen we er niet zeker van zijn of de stijging te wijten is aan een daadwerkelijke<br />

stijging van het aantal anderstaligen of van een betere registratie. Het decreet gelijke<br />

onderwijskansen heeft sinds 2002 immers aan bekendheid gewonnen.<br />

BIJLAGEN<br />

1. Cijfergegevens basisonderwijs<br />

2. Cijfergegevens eerste graad Secundair Onderwijs<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/142/antw.142.bijl.001.doc<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/142/antw.142.bijl.002.doc


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -473-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 144<br />

van 30 maart 2006<br />

van LINDA VISSERS<br />

Geweld op school - Schoolpolitie<br />

Het is onrustwekkend dat het aantal geregistreerde gevallen van geweld op school blijft stijgen. De<br />

federale minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael heeft hierover onlangs cijfers<br />

bekendgemaakt. Vlaanderen neemt van het totaal 35 % van de voorvallen voor zijn rekening. Wallonië<br />

zou verantwoordelijk zijn voor 50 % en het resterende percentage van de gewelddelicten kan aan<br />

Brussel toegewezen worden.<br />

Er zijn politiezones die initiatieven nemen om het geweld op school te bestrijden en om scholen en<br />

schoolomgevingen veiliger te maken. De Limburgse politiezone Beringen-Ham-Tessenderlo nam<br />

bijvoorbeeld het initiatief om twee schoolagenten in dienst te nemen.<br />

1. Heeft de minister nog weet van andere schoolgemeenschappen die gebruikmaken van<br />

schoolpolitie?<br />

2. Zijn er plannen om deze initiatieven te ondersteunen?<br />

3. Werden de voor- en nadelen van het inzetten van schoolpolitie reeds onderzocht en welke<br />

alternatieven worden door het beleid eventueel aangeboden?


-474- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 144 van 30 maart 2006<br />

van LINDA VISSERS<br />

1. Ook in verschillende andere politiezones in Vlaanderen ontstonden de afgelopen jaren<br />

samenwerkingsinitiatieven tussen onderwijs en politie of justitie om geweld op school tegen te<br />

gaan en/of spijbelen effectief aan te pakken. Het gaat hierbij steeds om lokale initiatieven,<br />

opgestart vanuit een plaatselijke dynamiek en gebaseerd op lokale engagementen.<br />

Enkele voorbeelden:<br />

• In Leuven nam de Jeugd en Sociale Dienst van de politie het initiatief om een plan uit<br />

te werken om schoolverzuim tegen te gaan en delinquent gedrag aan te pakken. Naar<br />

aanleiding hiervan werd een werkgroep opgericht met vertegenwoordigers uit<br />

onderwijs, welzijn, politie en justitie. Met de verschillende betrokkenen werd een<br />

stappenplan uitgewerkt met een standaard meldingsfiche en een gestandaardiseerde<br />

procedure voor aanpak. Bovendien werden afspraken gemaakt over gerichte controles<br />

tijdens de schooluren op openbare plaatsen in de directe omgeving van scholen.<br />

• In Antwerpen is het jeugdparket (in samenwerking met de stedelijke regiecel VISIEr)<br />

in oktober 2002 gestart met het project ‘protocolovereenkomsten’. Deze<br />

protocolovereenkomsten installeren een effectieve samenwerking tussen (secundaire)<br />

scholen, politie en jeugdparket. Initiatieven van de partners worden op elkaar<br />

afgestemd en gebundeld om te komen tot een globale en geïntegreerde aanpak van<br />

agressie en (als misdrijf omschreven) feiten in en rond de scholen. Door middel van<br />

vaste contactpersonen, meldingsformulieren en feedbackformulieren betekenen deze<br />

protocolovereenkomsten het sluitstuk op een intensieve en gestructureerde aanpak van<br />

problematische leerlingen.<br />

Ik benadruk dat dit slechts enkele voorbeelden zijn, en dat er lokaal waarschijnlijk ook nog op<br />

heel wat andere plaatsen afspraken gemaakt zijn tussen scholen en politie/justitie.<br />

2. De aangehaalde voorbeelden tonen m.i. aan dat dergelijke samenwerkingsverbanden ontstaan<br />

vanuit lokale initiatieven en ook lokaal gedragen worden. Ik ben hiervan ook een voorstander:<br />

dergelijke initiatieven ontstaan vanuit een lokale nood, een lokale dynamiek. Ik heb<br />

vooralsnog dan ook geen plannen om dergelijke initiatieven centraal te ondersteunen.<br />

Wel stel ik in mijn actieplan rond spijbelen en schoolverzuim, dat momenteel ter bespreking<br />

voorligt in het <strong>Parlement</strong>, dat ik het gesprek wil aangaan met de Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e<br />

Steden en Gemeenten om te komen tot een gezamenlijke visie over de rol van de lokale<br />

overheid bij de opvolging van leerplichtproblemen. Hierbij is de rol van de lokale politie<br />

natuurlijk een belangrijk aandachtspunt.<br />

3. Aangezien het gaat over lokale initiatieven, berust ook de evaluatie van deze projecten bij de<br />

lokale betrokkenen. Vooralsnog zie ik hierin geen opdracht voor het beleid.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -475-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 145<br />

van 30 maart 2006<br />

van AN MICHIELS<br />

Scholen West-Vlaanderen - Anderstaligen<br />

Tijdens de aanvullende regeerverklaring van 18 mei verkondigde minister-president Leterme dat er<br />

een aantal maatregelen zouden worden genomen om het Nederlandstalig onderwijs in de <strong>Vlaams</strong>e rand<br />

rond Brussel te ondersteunen.<br />

Intussen blijkt echter dat het aantal anderstalige leerlingen in sommige scholen in West-Vlaanderen<br />

behoorlijk hoog kan oplopen.<br />

1. Beschikt de minister over meer gedetailleerde cijfers terzake?<br />

2. Beschikt hij over het percentage anderstalige leerlingen per school (LO-SO) in West-Vlaanderen?<br />

3. Wat is de evolutie de laatste jaren?


-476- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 145 van 30 maart 2006<br />

van AN MICHIELS<br />

1. Het Departement beschikt in het kader van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod over het<br />

percentage anderstalige leerlingen per school voor het basisonderwijs en voor de eerste graad van<br />

het secundair onderwijs. Ik merk op dat we enkel over gegevens beschikken van de scholen die<br />

een zending deden om extra GOK-lestijden in het basisonderwijs of GOK-uren in het secundair<br />

onderwijs te bekomen. Deze zendingen gebeurden in februari 2002 (eerste GOK-cyclus) en<br />

februari 2005 (tweede GOK-cyclus). De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger vindt de cijfers in<br />

bijlage.<br />

2. De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger vindt de cijfers in bijlage.<br />

3. Net zoals in de andere provincies is er in West-Vlaanderen tussen 2002 en 2005 een stijging van<br />

het aantal doelgroepleerlingen en van het aantal anderstaligen te bemerken en dit zowel voor het<br />

basisonderwijs als voor het secundair onderwijs. Daartegenover stond een stijging van het aantal<br />

GOK-uren en lestijden. Aangezien we werken met verklaringen op eer van de ouders kunnen we<br />

er niet zeker van zijn of de stijging te wijten is aan een daadwerkelijke stijging van het aantal<br />

anderstaligen of van een betere registratie. Het decreet gelijke onderwijskansen heeft sinds 2002<br />

immers aan bekendheid gewonnen.<br />

BIJLAGEN<br />

1. Cijfergegevens basisonderwijs<br />

2. Cijfergegevens eerste graad Secundair Onderwijs<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/145/antw.145.bijl.001.doc<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/145/antw.145.bijl.002.doc


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -477-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 146<br />

van 30 maart 2006<br />

van KATLEEN MARTENS<br />

Scholen Limburg - Anderstaligen<br />

In de regeringsverklaring van 18 mei 2005 werd de belofte gedaan om extra ondersteuning<br />

taalvaardigheid aan te bieden in de <strong>Vlaams</strong>e Rand rond Brussel.<br />

Jammer genoeg moeten we vaststellen dat deze problematiek zich niet beperkt tot die <strong>Vlaams</strong>e Rand.<br />

In Limburg zijn er ook tal van gemeenten waar het aantal anderstaligen vrij hoog oploopt.<br />

1. Beschikt de minister over het percentage anderstalige leerlingen per school (LO-SO) in Limburg,<br />

en dit voor de laatste vijf schooljaren?<br />

2. Vanaf welk percentage anderstaligen acht de minister de draagkracht van een school<br />

overschreden?<br />

3. Welke initiatieven anders dan het inschrijvingsbeleid heeft de minister reeds genomen om dit<br />

belastend percentage in die scholen te beheersen?<br />

4. Welke initiatieven anders dan het inschrijvingsgeld zal de minister nog nemen om dit belastend<br />

percentage in die scholen te beheersen?


-478- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 146 van 30 maart 2006<br />

van KATLEEN MARTENS<br />

1. Het Departement beschikt in het kader van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod over het<br />

percentage anderstalige leerlingen per school voor het basisonderwijs en voor de eerste graad<br />

van het secundair onderwijs. Ik merk op dat we enkel over gegevens beschikken van de<br />

scholen die een zending deden om extra GOK-lestijden in het basisonderwijs of GOK-uren in<br />

het secundair onderwijs te bekomen. Deze zendingen gebeurden in februari 2002 (eerste<br />

GOK-cyclus) en februari 2005 (tweede GOK-cyclus). De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger<br />

vindt de cijfers in bijlage.<br />

2. Voor de basisscholen in de gemeenten die grenzen aan het Brussels Hoofdstedelijke Gewest of<br />

aan de rand- en taalgrensgemeenten en die sinds 9 januari 2006 extra lestijden ontvangen om<br />

de integratie van de anderstalige leerlingen te bevorderen is een drempel van ten minste 10 %<br />

leerlingen van wie de thuistaal niet het Nederlands is, ingevoerd. Er werd een drempel van<br />

10% ingevoerd (zoals dit ook bij de aanvullende lestijden gelijke onderwijskansen het geval<br />

is) omdat er mag vanuit gegaan worden dat de reguliere omkadering én het op school<br />

uitgebouwde zorgbeleid volstaan om een kleiner percentage van kinderen met speciale noden<br />

op te vangen.<br />

3. Het initiële GOK-decreet bepaalde dat een school, die meer dan 10% anderstaligen telde dan<br />

het gemiddelde in het LOP, kon doorverwijzen op basis van thuistaal. Omdat deze<br />

mogelijkheid in de praktijk niet werkte en erg stigmatiserend was, werd de doorverwijzing<br />

geschrapt.<br />

Het huidige decreet voorziet in de mogelijkheid om voorrang te verlenen aan GOK-leerlingen<br />

of desgevallend aan niet-GOK-leerlingen. Deze laatste mogelijkheid kan enkel indien de<br />

school meer dan 10% meer GOK-leerlingen (alle indicatoren, niet enkel thuistaal) telt dan het<br />

gemiddelde in het LOP of in de gemeente als de school niet is gelegen in een LOPwerkingsgebied.<br />

Er is dus geen centrale drempel bepaald.<br />

Ik geloof overigens niet in een spreidingsbeleid. We kunnen geen leerlingen omwille van hun<br />

thuistaal of andere kenmerken verplicht verplaatsen van de ene school naar de andere. Dit zou<br />

in strijd zijn met de vrije keuze van de ouders. Ik geloof in tegendeel in een betere en meer<br />

adequate ondersteuning van scholen met veel kansarme en taalzwakke leerlingen. Het<br />

geïntegreerd ondersteuningsaanbod is hier een voorbeeld van. Voorts wil ik zoals<br />

aangekondigd in mijn beleidsbrief door middel van taaltoetsen scholen een instrument bieden<br />

van diagnose en bijsturing. Tenslotte wil ik de resultaten van proeftuinen zoals het Brussels<br />

curriculum afwachten om deze werkmethodes eventueel uit te breiden.<br />

4. Ik begrijp niet wat de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger bedoelt met deze vraag daar het<br />

vragen van inschrijvingsgeld bij wet verboden is in het gehele leerplichtonderwijs.<br />

BIJLAGEN<br />

1. Cijfergegevens basisonderwijs<br />

2. Cijfergegevens eerste graad Secundair Onderwijs


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -479-<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/146/antw.146.bijl.001.doc<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/146/antw.146.bijl.002.doc


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -481-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 147<br />

van 31 maart 2006<br />

van MIET SMET<br />

EU-richtlijn gelijke behandeling m/v - Omzetting<br />

Op 23 september 2002 werd op Europees niveau “de richtlijn 2002/73/EG tot wijziging van de<br />

richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke<br />

behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de<br />

beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden” goedgekeurd.<br />

De lidstaten moesten volgens deze richtlijn uiterlijk op 5 oktober 2005 de nodige wettelijke en<br />

bestuursrechtelijke bepalingen in werking laten treden om aan deze richtlijn te voldoen of er voor te<br />

zorgen dat uiterlijk op die datum de sociale partners bij overeenkomst de vereiste bepalingen<br />

invoerden.<br />

Volgens de informatie waarover ik beschik, zou de omzetting van deze richtlijn in Vlaanderen een<br />

wijziging van de verschillende van kracht zijnde decreten, onder andere op het vlak van opleiding en<br />

beroepskeuzevoorlichting, impliceren.<br />

Uit informatie beschikbaar op EUR-Lex, de website over het recht van de Europese Unie, blijkt dat<br />

voor België nog in geen enkele nationale omzettingsmaatregel voorzien is.<br />

1. Moet Vlaanderen als gevolg van deze richtlijnen decreetwijzigingen of wijzigingen aan<br />

uitvoeringsbesluiten doorvoeren?<br />

Indien ja, welke?<br />

2. Zijn deze wijzigingen gebeurd? Indien niet, tegen wanneer plant de <strong>Vlaams</strong>e Regering dit te doen<br />

en is zij reeds gestart met de voorbereiding van deze wijzigingen?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Vandenbroucke (vraag nr. 147) en Van Brempt<br />

(nr. 144).


-482- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />

op vraag nr. 147 van 31 maart 2006<br />

van MIET SMET<br />

Kabinet Frank Vandenbroucke<br />

Onderwijs:<br />

1. + 2. Voor wat het onderwijspersoneel in het leerplicht-, het deeltijds kunst- en het<br />

volwassenenonderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding en de internaten betreft, moet<br />

rekening gehouden worden met de twee analoog opgestelde statuten, de decreten van 27 maart<br />

1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het<br />

gemeenschapsonderwijs enerzijds en van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd<br />

onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding anderzijds.<br />

Werk:<br />

Beide rechtspositieregelingen bevatten geen bepalingen die een inbreuk vormen op<br />

voorliggende richtlijnen. Ze gaan integendeel uit van de gelijke behandeling van mannen en<br />

vrouwen ten aanzien van het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten<br />

aanzien van de arbeidsvoorwaarden.<br />

Ook de stelsels op het vlak van bekwaamheidsbewijzen, prestatiestelsels en weddenschalen<br />

behandelen mannen en vrouwen in het onderwijs gelijk.<br />

Wat het hoger onderwijs betreft bepalen de artikelen 64 tot en met 171 van het decreet van 13<br />

juli 1994 betreffende de hogescholen in de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap de rechtspositieregeling<br />

van het personeel van de hogescholen. Naast een aantal algemene bepalingen zijn er aparte<br />

bepalingen uitgewerkt met betrekking tot het onderwijzend personeel en het administratief en<br />

technisch personeel. Ook deze regelgeving bevat geen bepalingen die strijdig zijn met<br />

voorliggende richtlijnen.<br />

Artikelen 63 tot en met 121 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in<br />

de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap regelen de rechtspositie van het academisch personeel. Ook deze<br />

artikelen bevatten geen bepalingen strijdig met de richtlijnen.<br />

De jure bestaat er dus een gelijkheid van kansen en gelijke behandeling van mannelijke en<br />

vrouwelijke werknemers.<br />

Als gevolg van de voorliggende richtlijnen dienen dan ook geen decreetwijzigingen of aan<br />

wijzigingsbesluiten in de onderwijsreglementering doorgevoerd te worden.<br />

1. + 2. De artikels uit de richtlijn 2002/73/EG die betrekking hebben op de <strong>Vlaams</strong>e bevoegdheden<br />

op het gebied van werk zijn omgezet door het decreet van 8/5/2002 houdende de evenredige<br />

participatie op de arbeidsmarkt en het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering van 30/01/2004<br />

houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt wat betreft de beroepskeuzevoorlichting,


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -483-<br />

beroepsopleiding, loopbaanbegeleiding en arbeidsbemiddeling. Dit is al genotificeerd bij de<br />

Europese Commissie (zie bijlage). Ik heb daarom mijn administratie de opdracht gegeven om<br />

via onze Permanente Vertegenwoordiging bij de beheerders van EUR-Lex te informeren<br />

waarom de Belgische omzettingsmaatregelen niet worden vermeld. [Op Eur-Lex worden er<br />

voor landen zoals Duitsland, Nederland, Denemarken en Zweden ook geen<br />

omzettingsmaatregelen vermeld, terwijl deze landen niet bekend staan als slechte uitvoerders<br />

van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.]<br />

Kabinet Kathleen Van Brempt<br />

Gelet op het toepassingsveld van richtlijn 2002/73/EG behoort de omzetting ervan tot de bevoegdheid<br />

van de <strong>Vlaams</strong> minister van Onderwijs en Werk.<br />

De artikelen uit de richtlijn die betrekking hebben op de <strong>Vlaams</strong>e bevoegdheden op het gebied van<br />

werk zijn zoals hierboven gesteld omgezet door het decreet van 8 mei 2002 houdende de evenredige<br />

participatie op de arbeidsmarkt en het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 30 januari 2004.<br />

BIJLAGE<br />

Mededeling van Nationale uitvoeringsmaatregelen<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/147/antw.147.bijl.001.doc


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -485-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

Vraag nr. 148<br />

van 31 maart 2006<br />

van KATLEEN MARTENS<br />

Scholen Antwerpen - Anderstaligen<br />

In de regeringsverklaring van 18 mei 2005 werd de belofte gedaan om extra ondersteuning<br />

taalvaardigheid aan te bieden in de <strong>Vlaams</strong>e Rand rond Brussel.<br />

Jammer genoeg moeten we vaststellen dat deze problematiek zich niet beperkt tot die <strong>Vlaams</strong>e Rand.<br />

In Antwerpen zijn er ook tal van gemeenten waar het aantal anderstaligen vrij hoog oploopt.<br />

1. Beschikt de minister over het percentage anderstalige leerlingen per school (LO-SO) in<br />

Antwerpen, en dit voor de laatste vijf schooljaren?<br />

2. Vanaf welk percentage anderstaligen acht de minister de draagkracht van een school<br />

overschreden?<br />

3. Welke initiatieven anders dan het inschrijvingsbeleid heeft de minister reeds genomen om dit<br />

belastend percentage in die scholen te beheersen?<br />

4. Welke initiatieven anders dan het inschrijvingsgeld zal de minister nog nemen om dit belastend<br />

percentage in die scholen te beheersen?


-486- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

FRANK VANDENBROUCKE<br />

VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />

EN VORMING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 148 van 31 maart 2006<br />

van KATLEEN MARTENS<br />

1. Het Departement beschikt in het kader van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod over het<br />

percentage anderstalige leerlingen per school voor het basisonderwijs en voor de eerste graad<br />

van het secundair onderwijs. Ik merk op dat we enkel over gegevens beschikken van de<br />

scholen die een zending deden om extra GOK-lestijden in het basisonderwijs of GOK-uren in<br />

het secundair onderwijs te bekomen. Deze zendingen gebeurden in februari 2002 (eerste<br />

GOK-cyclus) en februari 2005 (tweede GOK-cyclus). De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger<br />

vindt de cijfers in bijlage.<br />

2. Voor de basisscholen in de gemeenten die grenzen aan het Brussels Hoofdstedelijke Gewest of<br />

aan de rand- en taalgrensgemeenten en die sinds 9 januari 2006 extra lestijden ontvangen om<br />

de integratie van de anderstalige leerlingen te bevorderen is een drempel van ten minste 10 %<br />

leerlingen van wie de thuistaal niet het Nederlands is, ingevoerd. Er werd een drempel van<br />

10% ingevoerd (zoals dit ook bij de aanvullende lestijden gelijke onderwijskansen het geval<br />

is) omdat er mag vanuit gegaan worden dat de reguliere omkadering én het op school<br />

uitgebouwde zorgbeleid volstaan om een kleiner percentage van kinderen met speciale noden<br />

op te vangen.<br />

3. Het initiële GOK-decreet bepaalde dat een school, die meer dan 10% anderstaligen telde dan<br />

het gemiddelde in het LOP, kon doorverwijzen op basis van thuistaal. Omdat deze<br />

mogelijkheid in de praktijk niet werkte en erg stigmatiserend was, werd de doorverwijzing<br />

geschrapt.<br />

Het huidige decreet voorziet in de mogelijkheid om voorrang te verlenen aan GOK-leerlingen<br />

of desgevallend aan niet-GOK-leerlingen. Deze laatste mogelijkheid kan enkel indien de<br />

school meer dan 10% meer GOK-leerlingen (alle indicatoren, niet enkel thuistaal) telt dan het<br />

gemiddelde in het LOP of in de gemeente als de school niet is gelegen in een LOPwerkingsgebied.<br />

Er is dus geen centrale drempel bepaald.<br />

Ik geloof overigens niet in een spreidingsbeleid. We kunnen geen leerlingen omwille van hun<br />

thuistaal of andere kenmerken verplicht verplaatsen van de ene school naar de andere. Dit zou<br />

in strijd zijn met de vrije keuze van de ouders. Ik geloof in tegendeel in een betere en meer<br />

adequate ondersteuning van scholen met veel kansarme en taalzwakke leerlingen. Het<br />

geïntegreerd ondersteuningsaanbod is hier een voorbeeld van. Voorts wil ik zoals<br />

aangekondigd in mijn beleidsbrief door middel van taaltoetsen scholen een instrument bieden<br />

van diagnose en bijsturing. Tenslotte wil ik de resultaten van proeftuinen zoals het Brussels<br />

curriculum afwachten om deze werkmethodes eventueel uit te breiden.<br />

4. Ik begrijp niet wat de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger bedoelt met deze vraag daar het<br />

vragen van inschrijvingsgeld bij wet verboden is in het gehele leerplichtonderwijs.<br />

BIJLAGEN<br />

1. Cijfergegevens basisonderwijs<br />

2. Cijfergegevens eerste graad Secundair Onderwijs


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -487-<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/148/antw.148.bijl.001.doc<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/148/antw.148.bijl.002.doc


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -489-<br />

BERT ANCIAUX,<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR,<br />

JEUGD, SPORT EN BRUSSEL


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -491-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

Vraag nr. 65<br />

van 24 maart 2006<br />

van MARK DEMESMAEKER<br />

Cultuursubsidies - Brussel<br />

Brussel is niet alleen de hoofdstad van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap, het is ook de tweetalige hoofdstad<br />

van België en een ontmoetingsplaats van vele talen en culturen.<br />

Cultuur is een gemeenschapsbevoegdheid. Elk van beide gemeenschappen in de hoofdstad neemt<br />

autonoom initiatieven. Daarnaast zijn er ook nog een aantal federale instellingen (De Munt,…) en<br />

nemen ook gemeenten initiatieven.<br />

Een aantal evenementen en organisaties in Brussel proberen een tweetalig publiek te bereiken en<br />

vragen daarvoor subsidies aan bij meerdere overheden.<br />

Hoeveel subsidies kregen de volgende initiatieven de voorbije jaren (via Cultuur of andere kanalen)<br />

van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap:<br />

- Kunstenfestival<br />

- Bruxelles Bravo<br />

- Biff<br />

- Anima<br />

- Zinneke<br />

- Ars Musica?


-492- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

BERT ANCIAUX<br />

VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 65 van 24 maart 2006<br />

van MARK DEMESMAEKER<br />

Brussel<br />

Binnen het beleidsdomein “Hoofstedelijke Brusselse Aangelegenheden” werden sinds het jaar 2000 de<br />

volgende subsidies toegekend aan de als bijlage vermelde initiatieven.<br />

Cultuur<br />

Vanuit de administratie Cultuur werden in de periode 2003-2006 de volgende subsidies toegekend aan<br />

als bijlage vermelde initiatieven.<br />

De organisaties Bruxelles Bravo en Anima hebben geen subsidiehistoriek binnen de administratie<br />

Cultuur.<br />

BIJLAGEN<br />

1. Overzicht cultuursubsidies Brussel<br />

2. Overzicht cultuursubsidies administratie cultuur<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/ANCIAUX/65/antw.065.bijl.002.doc<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/ANCIAUX/65/antw.065.bijl.001.doc


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -493-<br />

GEERT BOURGEOIS,<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN,<br />

BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -495-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 80<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap - Ziekteverzuim<br />

In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 21 van 29 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />

Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 500) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />

1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de administratie<br />

van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap (opgesplitst per departement)? Kan dit ook opgesplitst naar<br />

jaartallen 2004, 2005 en de stand van zaken in 2006?<br />

2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />

in dezelfde perioden?<br />

4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

5. Welke conclusies of adviezen worden hieromtrent geformuleerd?<br />

6. Werden in deze periode attesten ingekort?<br />

7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd?<br />

8. Werden er nieuwe acties ondernomen om het ziekteverzuim verder te verminderen?<br />

9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?


-496- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 80 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Ten gevolge van de reorganisatie van de <strong>Vlaams</strong>e overheidsadministratie (Beter Bestuurlijk Beleid) en<br />

de daarmee gepaard gaande personeelsmigraties, is een voorlopige stand van zaken van het<br />

ziekteverzuim in 2006 moeilijk weer te geven en bovendien weinig relevant (op basis van de oude<br />

structuur). Uit de cijfers blijkt ook dat het verzuim sterk fluctueert volgens de periode van het jaar,<br />

zodat partiële cijfers (bvb. m.b.t. het eerste kwartaal van 2006) niet indicatief zijn voor het jaarbeeld.<br />

Om die reden kunnen we geen voorlopig beeld van het verzuim in 2006 geven.<br />

1.<br />

2.<br />

3.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -497-<br />

4.<br />

5.<br />

Het aantal werkdagen afwezigheid wegens ziekte is in 2005 licht gestegen ten opzichte van 2004 in<br />

het ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap, en licht gedaald in de <strong>Vlaams</strong>e Wetenschappelijke<br />

Instellingen. Uit de gegevens m.b.t. de afwezigheidsduur blijkt dat in het ministerie het aantal<br />

afwezigheden van meer dan 1 dag en minder dan 30 dagen zijn toegenomen, terwijl de<br />

ééndagsafwezigheden en de langdurige afwezigheden zijn gedaald. In de Wetenschappelijke<br />

Instellingen is het aantal langdurige afwezigheden sterk afgenomen.<br />

In beide organisaties is het aantal verminderde prestaties wegens ziekte in 2005 gedaald, wellicht<br />

mede ten gevolge van de nieuwe reglementaire bepalingen die hiervoor in 2006 zijn ingevoerd.<br />

In het kader van het jaarlijks beleidsrapport P&O zal het ziekteverzuim meer diepgaand geanalyseerd<br />

worden en zullen de nodige beleidsadviezen geformuleerd worden.<br />

6.<br />

Er werden in deze periode attesten ingekort. Wat het aantal gerecupereerde arbeidsdagen betreft<br />

kunnen er geen cijfers gegeven worden voor het ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap als gevolg<br />

van de invoering van het nieuwe personeelsinformatiesysteem (VLIMPERS).<br />

7.<br />

De controles op de afwezigheid wegens ziekte worden uitgevoerd door het geneeskundig<br />

controleorgaan ENCARE Absenteïsme vzw (voorheen GECOLI-CCM vzw). Dit controleorgaan kan<br />

zelf spontane controles uitvoeren en gerichte controles op vraag van het lijnmanagement.<br />

8.


-498- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Er werd voor het ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap en de <strong>Vlaams</strong>e wetenschappelijke<br />

instellingen een geïntegreerd gezondheidsbeleid uitgewerkt, dat zich richtte op de belangrijkste<br />

risicogroepen. Een eerste aanzet werd gegeven door de uitvoering van de acties van de<br />

meerjarenplannen ‘ Geïntegreerd gezondheidsbeleid 1999-2005 op basis van de gegevens van de<br />

geneeskundige diensten. Deze acties bestaan zowel uit preventieve maatregelen als uit repressieve<br />

maatregelen.<br />

Deze preventieve maatregelen zijn :<br />

- het opzetten van een stressbeleid<br />

- aanpak disfunctioneren om medische-sociale redenen<br />

- opzetten van een vaccinatiecampagne<br />

- organiseren van opleidingen op de werkvloer ter preventie van bot- en gewrichtsklachten<br />

- opzetten van gerichte cardiovasculaire opsporingscampagne<br />

- bevorderen van sport en fitness op het werk.<br />

In het kader van het verminderen van het ziekteverzuim (repressieve luik) werden er systematische<br />

controles uitgevoerd vanaf 2 eendagsziekte per jaar en werden de onmogelijke controles<br />

(controleweigeraars) strikt opgevolgd<br />

9.<br />

Zie vraag 5.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -499-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 81<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />

In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />

Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />

1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />

openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />

van zaken in 2006?<br />

2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />

in dezelfde periode?<br />

4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />

hieromtrent?<br />

6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />

7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />

8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />

9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />

Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />

81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)


-500- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />

op vraag nr. 81 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Minister-president Leterme<br />

Aangezien de minister-president geen VOI’s heeft onder zijn toezicht in het ministerie van de<br />

Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid is het antwoord op al deze vragen zonder voorwerp.<br />

Minister Moerman<br />

Afdeling Buitenlandse Handel<br />

<strong>Vlaams</strong>e Agentschap voor Internationaal Ondernemen<br />

1. 2004: 198<br />

2005: 129<br />

2006: 36,5<br />

2. 2004: 779,5<br />

2005: 774,5<br />

2006: 393<br />

3. 2004: 833<br />

2005: 1467,5<br />

2006: 325<br />

4. 2004: 121<br />

2005: 31<br />

2006: 0<br />

5. Er werden geen adviezen of conclusies mbt de aanwezigheden geformuleerd door de directieraad.<br />

Wel werd het ziekteverzuim opgenomen als meetindicator in de Balanced Score Card.<br />

6. Er werden 3 attesten ingekort in 2005.<br />

7. Het medische toezicht op absenteïsme wordt op vraag van het <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor<br />

Internationaal Ondernemen uitgevoerd door Securex, dienst medische controle, maatschappelijke<br />

zetel: Genèvestraat 4, 1140 Brussel.<br />

8. Naast de medische controles door Securex, die vooral preventief werken, biedt het Agentschap aan<br />

alle personeelsleden de mogelijkheid tot een gratis anti-griepinenting aan.<br />

9. In vergelijking met 2004 is in 2005 de afwezigheid van één dag duidelijk afgenomen, de<br />

afwezigheid van minder dan 30 werkdagen bleef stabiel, en de afwezigheid wegens langdurige<br />

ziekte nam toe. Het aantal werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte is in 2005 gedaald.<br />

Afdeling Wetenschap en Innovatie


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -501-<br />

VITO<br />

1. 2004: 234 dagen; gemiddeld aantal personeelsleden over het jaar: 461<br />

2005: 261 dagen; gemiddeld aantal personeelsleden over het jaar: 470<br />

2006: 90 dagen; aantal personeelsleden op dit ogenblik: 478<br />

2. 2004: 1173 dagen<br />

2005: 1510 dagen<br />

2006: 473 dagen<br />

3. 2004: 1354 dagen<br />

2005: 1140 dagen<br />

2006: 136 dagen<br />

4. Systeem van verminderde prestaties wegens ziekte geldt niet binnen VITO. VITO-personeelsleden<br />

zijn geen ambtenaren.<br />

5. Het % ziekteverzuim op jaarbasis ligt bij VITO lager dan het nationaal gemiddelde voor<br />

bedienden. Het frequentiepercentage ligt hoger ingevolge de afwezigheden voor 1 dag waarvoor<br />

geen doktersattest vereist is.<br />

6. Neen.<br />

7. Door een externe organisatie met wie VITO een overeenkomst afsloot, ENCARE-absenteïsme.<br />

VITO geeft opdracht tot controle die binnen een afgesproken termijn door ENCARE wordt<br />

uitgevoerd.<br />

8- - nagaan of reden van ziekteverzuim in de arbeidsomstandigheden gelegen is. Indien zo wordt het<br />

nodige gedaan ter remediëring en preventie naar de toekomst toe.<br />

- terugkeer na afwezigheid (vb. ingevolge operatie) faciliteren, erover waken dat medewerkers<br />

voldoende voeling houden met wat in hun werkomgeving gebeurt tijdens een langdurige (30<br />

dagen of langer) afwezigheid, drempel om terug in te stappen laag genoeg houden.<br />

- cultuur van open communicatie stimuleren.<br />

- peilen naar werknemerstevredenheid en welzijn op het werk.<br />

9 Er is geen speciale evolutie vast te stellen.<br />

IWT<br />

1. 2004: 86<br />

2005: 77<br />

2006 (eerste kwartaal): 29<br />

2. 2004: 471<br />

2005: 537,50<br />

2006 (eerste kwartaal): 243<br />

Excl. dagen deeltijds werken en ziek zijn , de eendagsafwezigheden want vervat in antwoord 1, en<br />

de afwezigheden ingevolge hospitalisatie<br />

3. 2004: 74<br />

2005: 115<br />

2006 (eerste kwartaal): 0


-502- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Excl. dagen deeltijds werken en ziek zijn , de eendagsafwezigheden want vervat in antwoord 1, en<br />

de afwezigheden ingevolge hospitalisatie.<br />

4. 2004: 77<br />

2005: 51<br />

2006 (eerste kwartaal): 42<br />

5. De analyse van de cijfers (die jaarlijks gebeurt) wijst erop dat het ziekteverzuim via<br />

eendagsafwezigheden laag is, en de stijging in het aantal meerdaagsafwezigheden te wijten is aan<br />

een toename van vaststellingen van aandoeningen die een operatieve ingreep vereisten, of van<br />

aandoeningen met een wederkerend karakter: er worden dus geen bijzondere bijkomende<br />

maatregelen genomen, bovenop de bestaande controlemaatregelen.<br />

6. In 2006: inkorting van 1 attest met 2 dagen.<br />

7. Medische Controle Securex, Bagattenstraat 16 te 9000 Gent.<br />

8. Zie antwoord onder 5.<br />

9. Zie antwoord onder 5.<br />

Afdeling Economie<br />

1. Aantal werkdagen afwezigheid van 1 dag wegens ziekte:<br />

− GOM <strong>Vlaams</strong>-Brabant: 15 in 2004, 14 in 2005 en 3 in 2006;<br />

− GOM Oost-Vlaanderen: 39 in 2004, 45 in 2005 en 6 in 2006;<br />

− GOM Antwerpen: 24 in 2004, 18 in 2005 en 5 in 2006;<br />

− GOM Limburg: 28 in 2004, 38 in 2005 en 6 in 2006;<br />

− GOM West-Vlaanderen: 30 in 2004, 26 in 2005 en 8 in 2006;<br />

− SERV: 50 in 2004, 71 in 2005 en 27 in 2006;<br />

− VIZO: 142 in 2004, 138 in 2005 en voor 2006 nog niet beschikbaar.<br />

2. Aantal werkdagen afwezigheid wegens ziekte minder dan 30 dagen:<br />

− GOM <strong>Vlaams</strong>-Brabant: 49 in 2004, 67 in 2005 en 8 in 2006;<br />

− GOM Oost-Vlaanderen: 58 in 2004, 87 in 2005 en 27 in 2006;<br />

− GOM Antwerpen: 444 in 2004, 388 in 2005 en 199 in 2006;<br />

− GOM Limburg: 147 in 2004, 114 in 2005 en 46 in 2006;<br />

− GOM West-Vlaanderen: 115,5 in 2004, 141,5 in 2005 en 55 in 2006;<br />

− SERV: 276 in 2004, 334 in 2005 en 176 in 2006;<br />

− VIZO: 681 in 2004, 847 in 2005 en voor 2006 nog niet beschikbaar.<br />

3. Aantal dagen wegens langdurige ziekte (meer dan 30dagen):<br />

− GOM <strong>Vlaams</strong>-Brabant: 374 in 2004, 228 in 2005 en 77 in 2006;<br />

− GOM Oost-Vlaanderen: 154 in 2004, 33 in 2005 en 0 in 2006;<br />

− GOM Antwerpen: 443,5 in 2004, 369,5 in 2005 en 104 in 2006;<br />

− GOM Limburg: 53 in 2004, 71 in 2005 en 0 in 2006;<br />

− GOM West-Vlaanderen: 0 in 2004, 106 in 2005 en 0 in 2006;<br />

− SERV: 360 in 2004, 564 in 2005 en 65 in 2006;<br />

− VIZO: 1107 in 2004, 1016 in 2005 en voor 2006 nog niet beschikbaar.<br />

4. Aantal werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte:


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -503-<br />

− GOM <strong>Vlaams</strong>-Brabant: geen;<br />

− GOM Oost-Vlaanderen: 26 in 2004, 0 in 2005 en 0 in 2006;<br />

− GOM Antwerpen: 0 in 2004, 90 in 2005 en 52 in 2006;<br />

− GOM Limburg: geen;<br />

− GOM West-Vlaanderen: geen;<br />

− SERV: 80 in 2004, 143 in 2005 en 54 in 2006;<br />

− VIZO: 281 in 2004, 172 in 2005 en voor 2006 nog niet beschikbaar.<br />

Minister Vandenbroucke<br />

1.<br />

2.<br />

3.<br />

4.<br />

(*) voor het jaar 2006 tot 31.03.2006<br />

(**) voor het jaar 2006 tot 15.04.2006<br />

5. a) Het gemeenschapsonderwijs<br />

De afwezigheid wegens ziekte wordt in opdracht van de directieraad strikt opgevolgd en de<br />

ziektecontroles worden door de hiërarchische chefs gerichter aangevraagd. Het aantal<br />

ééndagsziektes blijft dalen.<br />

Het blijft een feit dat cijfers m.b.t. afwezigheden wegens ziekte omwille van verschillende<br />

factoren sterk vertekend kunnen worden en met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd<br />

moeten worden. De langdurige afwezigheid wegens ziekte van een beperkt aantal<br />

personeelsleden heeft een grote invloed op het totaalcijfer.<br />

b) DIGO<br />

Er werden geen conclusies of adviezen door de directieraad geformuleerd.<br />

c) UZ Gent<br />

ééndagsziekten<br />

minder dan 30 dagen<br />

meer dan 30 dagen<br />

GEMEENSCHAPSONDERWIJS<br />

2004 545 2122 3526 836<br />

2005 517 2343 3635 694<br />

2006 (*) 111 623 678 114<br />

DIGO<br />

2004 92 353 556,5 Nihil<br />

2005 99 555 548,5 3<br />

2006 (*) 27 140 211 nihil<br />

UZ GENT (ongeveer 5000 personeelsleden)<br />

2004 810 21.848 27.406 1835<br />

2005 802 24.046 32.460 2168<br />

2006 (*) 232 7237 9504 559<br />

VLOR<br />

2004 26 81 73 0<br />

2005 35 129 54 0<br />

2006(**) 18 47 0 0<br />

VP wegens ziekte


-504- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

6.<br />

De ziektecontrole gebeurt niet effectief genoeg. Het ziekteverzuim stijgt samen met de<br />

veroudering van de leeftijdspiramide.<br />

Bovendien zijn er weinig positieve stimulansen voor een ‘gezonder leven’. De rol van de<br />

werkgever wordt hierin onderschat: het UZ Gent is geen ziekenhuis maar een<br />

“gezondheidsinstelling”).<br />

d) VLOR<br />

Er werden geen conclusies of adviezen door de directieraad geformuleerd.<br />

GEMEENSCHAPSONDERWIJS<br />

2004 Geen<br />

2005 Geen<br />

2006 (*) Geen<br />

DIGO<br />

2004 2<br />

2005 3<br />

2006 (*) Geen<br />

UZ GENT<br />

2004 Geen<br />

2005 Geen<br />

2006 (*) Geen<br />

VLOR<br />

2004 1<br />

2005 2<br />

2006(**) 2<br />

7. a) Het gemeenschapsonderwijs<br />

(*) voor het jaar 2006 tot 31.03.2006<br />

(**) voor het jaar 2006 tot 15.04.2006<br />

De ziektecontrole verloopt via Securex en conform de statutaire bepalingen. De controles<br />

gebeuren op vraag van de hiërarchische chef.<br />

b) DIGO<br />

De controle gebeurt door Gekoli. De controle vindt plaats vanaf de derde dag afwezigheid<br />

wegens ziekte.<br />

Meerdere afwezigheden wegens ziekte van één tot twee dagen tijdens één dienstjaar kunnen<br />

eveneens aanleiding geven tot controle.<br />

c) UZ Gent<br />

De ziektecontrole verloopt via Securex.<br />

d) VLOR<br />

Ingekorte attesten<br />

Er werden in 2004,2005 en 2006 geen controles uitgevoerd door Encare Absentheïsme,<br />

Kunstlaan 20, Hasselt.<br />

8. a) Het gemeenschapsonderwijs


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -505-<br />

Op vraag van de directieraad worden de afwezigheden wegens ziekte nauwkeurig opgevolgd<br />

door de hiërarchische chefs. De aanvragen van de ziektecontroles aan Securex verlopen<br />

gerichter en de resultaten ervan worden geëvalueerd.<br />

b) DIGO<br />

Nihil.<br />

c) UZ Gent<br />

Drie projecten werden in 2005 opgestart:<br />

- herinrichten van de ziektecontrole: aanstellen van een vaste ziektecontrolegeneesheer voor<br />

het UZ Gent (2006) – verhogen van de effectiviteit en de efficiëntie van de controles;<br />

- leeftijdsbewust herplaastingsbeleid (in overleg met de vakorganisaties): oplossingsgericht<br />

aanpak van burnout, fysische beperking etc… en tegelijk zoeken naar structurele<br />

oplossingen;<br />

- werkgroep ‘absenteïsmebeleid’ werd omgevormd tot een werkgroep ‘gezondheidsbeleid’<br />

met meer preventieve invalshoek: (naast het verhogen effectiviteit van de ziektecontrole<br />

en de introductie van ‘verzuimgesprekken’ door leidinggevenden) opzetten van positieve<br />

acties: bvb. 10.000-stappen project, het succesvolle project ‘Sport in ’t UZ’ (op kosten<br />

grotendeels van het UZ).<br />

d) VLOR<br />

Er werden geen specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen.<br />

9. a) Het gemeenschapsonderwijs<br />

Werk:<br />

1.<br />

VDAB:<br />

Onverminderd de omstandigheden waar in het verleden reeds naar verwezen werd<br />

(omgekeerde leeftijdspiramide (44,30% = 50+), de herstructurering, de aanwezigheid van<br />

boventalligen in herplaatsing, de uitstapregeling) blijft het totaal aantal ziektedagen in het<br />

Gemeenschapsonderwijs nagenoeg stabiel.<br />

b) DIGO<br />

Nihil.<br />

c) UZ Gent<br />

De stijgende tendens die de vorige jaren werd opgetekend houdt aan voor 2006.<br />

d) VLOR<br />

Er is in 2005 een stijging bij de afwezigheden < 30 dagen omdat een aantal personeelsleden<br />

een heelkundige ingreep hebben ondergaan.<br />

De afwezigheden > 30 dagen zijn in 2005 gedaald omdat een personeelslid die langdurig<br />

afwezig was wegens ziekte de functie heeft stopgezet.


-506- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

2004 6.368<br />

2005 6.232<br />

2006 (3 maand) 2.003<br />

VIZO:<br />

2004 142<br />

2005 138<br />

2006 nog geen cijfers beschikbaar<br />

2.<br />

VDAB:<br />

2004 25.866<br />

2005 31.654<br />

2006 (3 maand) 10.698<br />

VIZO:<br />

2004 681<br />

2005 847<br />

2006 nog geen cijfers beschikbaar<br />

3.<br />

VDAB:<br />

2004 26.139<br />

2005 24.067<br />

2006 (3 maand) 8<br />

VIZO:<br />

2004 1107<br />

2005 1016<br />

2006 nog geen cijfers beschikbaar<br />

4.<br />

VDAB:<br />

2004 5.921<br />

2005 6.179<br />

2006 (3 maand) 1.575<br />

VIZO:<br />

2004 281<br />

2005 172<br />

2006 nog geen cijfers beschikbaar<br />

5.<br />

VDAB:<br />

Het globale percentage ziekteverzuim inclusief langdurige zieken bedraagt 5,9%.<br />

Wanneer de langdurige zieken niet worden meegeteld, bedraagt het ziekteverzuim 3,5%.<br />

VIZO:


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -507-<br />

De directieraad gaf opdracht om een geïntegreerde werking rond welzijn op het werk te organiseren<br />

binnen de instelling door een nauwe samenwerking tussen de preventieadviseur en de leden van de cel<br />

HRM. In het welzijnsbeleid worden zowel preventieve als curatieve maatregelen genomen.<br />

6.<br />

VDAB:<br />

Gemiddeld kan gesteld worden dat het aantal ziektedagen ingekort werd met 0,20 dagen per<br />

personeelslid.<br />

VIZO:<br />

Voor 2004 : geen ingekorte attesten<br />

Voor 2005 : geen ingekorte attesten<br />

Voor 2006 : nog geen ingekorte attesten<br />

7.<br />

VDAB:<br />

De controles werden uitgeoefend door het geneeskundig controleorgaan Gecoli<br />

(nu: Encare Absenteïsme) te Hasselt.<br />

VIZO:<br />

De spontane en door het VIZO aangevraagde controles worden uitgevoerd door Gecoli – ENCARE<br />

VZW – Kunstlaan 20 te 3500 HASSELT.<br />

8.<br />

VDAB:<br />

Het ziekteverzuim wordt regelmatig opgevolgd en besproken. De dienst voert een mensvriendelijk<br />

beleid. De dienst staat positief tegenover het verzoek van vele personeelsleden om deeltijds te werken<br />

of loopbaanonderbreking te nemen, ook wordt getracht de personeelsleden een taak te geven in<br />

overeenstemming met hun competenties.<br />

VIZO:<br />

- De preventieadviseur stelt jaarlijks een actieplan op met aandacht voor het luik welzijn op het<br />

werk<br />

- Jaarlijks krijgen de personeelsleden de gelegenheid om zich op het werk gratis te laten inenten<br />

tegen het griepvirus<br />

- Er worden vanuit de instelling controles aangevraagd bij het controleorgaan (Encare)<br />

- Bij problemen krijgt men de mogelijkheid om de arbeidsgeneesheer te consulteren, de<br />

problemen te bespreken en samen naar een oplossing te zoeken.<br />

- In overleg met het diensthoofd wordt gezocht naar aangepast werk voor personeelsleden die<br />

na langdurig voltijdse ziekte deeltijds terug willen werken.<br />

- Via diverse bevragingen en overleg met de chef krijgen personeelsleden de kans<br />

werkproblemen aan te kaarten.<br />

- Er is eveneens een nauwe samenwerking tussen de preventieadviseur en de<br />

arbeidsgeneeskundige dienst (IDEWE).<br />

- Er zijn plannen om in de nabije toekomst te werken aan een ziekteverzuimbeleid onder andere<br />

door te werken met een ziekteverzuimkaart die aanleiding kan geven tot een verzuimgesprek.<br />

9.<br />

VDAB:<br />

Het ziekteverzuim blijft quasi onveranderd.


-508- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

VIZO:<br />

Nadat het ziekteverzuimcijfer voor 2003 en 2004 t.o.v. het voorgaande jaar een lichte stijging kende,<br />

merken we voor 2005 een lichte daling van het ziekteverzuimpercentage.<br />

Minister Vervotte<br />

Vragen 1 tot en met 4<br />

Ééndagsafwezigheid<br />

2004<br />

2005<br />

2006<br />

Werkdagen afwezig<br />

wegens ziekte ‹ 30d.<br />

2004<br />

2005<br />

2006<br />

Langdurige ziekte<br />

2004<br />

2005<br />

2006<br />

Verminderde<br />

prestaties wegens<br />

ziekte<br />

2004<br />

2005<br />

2006<br />

Vraag 5<br />

Kind en Gezin <strong>Vlaams</strong> Fonds OPZ Geel OPZ Rekem<br />

974<br />

1.051<br />

370<br />

(tot 31/03)<br />

5.105,4<br />

5.829,4<br />

2.671,6<br />

(tot 31/03)<br />

10.069,4<br />

12.637,5<br />

2.726,5<br />

(tot 31/03)<br />

1.496<br />

933,8<br />

246,5<br />

(tot 31/03)<br />

479<br />

465<br />

-<br />

1.702<br />

1.867<br />

-<br />

3.297,5<br />

3.730<br />

-<br />

454<br />

518<br />

-<br />

172,5<br />

241<br />

48<br />

(tot 31/03)<br />

2.200,5<br />

2.545,5<br />

800.5<br />

(tot 31/03)<br />

4.161<br />

5.299<br />

2.599,5<br />

(tot 31/03)<br />

411,5<br />

388,5<br />

41,5<br />

(tot 31/03)<br />

116<br />

135<br />

70<br />

(tot 31/03)<br />

3.446<br />

3.452<br />

1.285<br />

(tot 31/03)<br />

11.266<br />

15.249<br />

5.973<br />

(tot 31/03)<br />

1.426<br />

2.406<br />

632<br />

(tot 31/03)<br />

- Het overzicht van de afwezigheden wegens ziekte wordt bij Kind en Gezin trimestrieel opgesteld<br />

en besproken binnen de HRM-dienst. De aandacht richt zich vooral naar de langdurig zieken die<br />

door de lijnverantwoordelijken als het belangrijkste probleem inzake ziekteverzuim worden<br />

ervaren.<br />

De groep van deeltijds afwezigen wegens ziekte blijft de aandacht vergen van de<br />

lijnverantwoordelijken.<br />

- De directieraad van het <strong>Vlaams</strong> Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap<br />

stelde vast dat vooral het langdurig ziekteverzuim stijgt. De directieraad besliste meer controles op<br />

het eendagsverzuim aan te vragen. Tevens wordt een grotere rol aan de arbeidsgeneesheer


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -509-<br />

toebedeeld en wordt bijzondere aandacht besteed aan een doeltreffend gebruik van het verlof voor<br />

deeltijdse prestaties wegens ziekte. (dat onderdeel is van het langdurig ziekteverzuim)<br />

- De directie van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel is zich bewust van de impact van het<br />

verzuim. Zij streeft naar een integraal personeelsbeleid waarbij het luik verzuimbeleid zijn plaats<br />

heeft. (acties hieromtrent cfr. punt 8)<br />

- De directie van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Rekem heeft beslist meer controles op het<br />

ziekteverzuim aan te vragen om het ziekteverzuim te beperken. (zie ook vraag 8)<br />

Vraag 6<br />

- Het extern controleorgaan van Kind en Gezin registreert het inkorten van attesten ingevolge de<br />

controle op afwezigheden wegens ziekte. Het inkorten van de attesten houdt geen rekening met het<br />

werkplan van een deeltijds werkend personeelslid zodat in praktijk omzeggens geen vervroegde<br />

hervattingen gebeuren.<br />

- In de jaren 2004 en 2005 werden bij het <strong>Vlaams</strong> Fonds attesten ingekort. Volgens de gegevens van<br />

de controlegeneesheer wordt er jaarlijks tot een vijftal inkortingen besloten.<br />

- Het OPZ Geel houdt hierover geen gegevens bij.<br />

- Bij het OPZ Rekem werden in 2004 32 attesten ingekort, voor 2005 waren dat er 24 en voor 2006<br />

werden er 6 attesten ingekort.<br />

Vraag 7<br />

Bij alle <strong>Vlaams</strong>e Openbare instellingen worden de controles uitgevoerd door het extern controleorgaan<br />

Encare Absenteïsme, Kunstlaan 20 te 3500 Hasselt.<br />

- Bij Kind en Gezin kan het afdelingshoofd een controle aanvragen bij het extern controleorgaan.<br />

- Aan de hand van een computermodel bepaalt het controleorgaan voor het <strong>Vlaams</strong> Fonds de<br />

personeelsleden die gecontroleerd worden.<br />

- Dagelijks worden de afwezigheden door OPZ Geel in de voormiddag doorgegeven aan ENCARE,<br />

die in de namiddag de controles uitvoert. ENCARE beslist zelf welke personeelsleden worden<br />

gecontroleerd, volgens een at random steekproef. Het OPZ kan wel steeds expliciet vragen om een<br />

persoon wel of niet te controleren. De controles worden uitgevoerd op de eerste dag afwezigheid.<br />

- De personeelsdienst van het OPZ Rekem stuurt in de voormiddag een mail naar het controleorgaan<br />

met een aanvraag voor controle. Meestal volgt de controle de dag zelf, soms daags nadien bij<br />

ziektes van meerdere dagen. De resultaten van deze controles worden de dag na de controle<br />

bezorgd aan de personeelsdienst.<br />

Vraag 8<br />

- Bij Kind en Gezin is er een trimestriële rapportering. Aan het Directiecomité werd de wijziging in<br />

de regelgeving voor de deeltijdse prestaties wegens ziekte toegelicht, namelijk het inkorten van de<br />

periode van 6 naar 3 maanden. De doelgroepen langdurig en deeltijds zieken worden van zeer<br />

nabij opgevolgd.<br />

- Het <strong>Vlaams</strong> Fonds heeft de afgelopen twee jaar een hele reeks acties ondernomen, steeds<br />

gecoördineerd door de directieraad. Jaarlijks stelt de directieraad een overzicht van het<br />

ziekteverzuim op. Sinds 2005 (analyse 2004) levert de bevoegde dienst de cijfers in maart in


-510- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

plaats van in september aan. Deze resultaten worden gebruikt in het preventiebeleid (bijvoorbeeld<br />

bij de medische check-up van 50+). Hoewel het eendagsverzuim een dalende trend vertoont,<br />

wordt het nog steeds als hoog en storend ervaren. Daarom sprak het <strong>Vlaams</strong> Fonds met het<br />

geneeskundig controleorgaan een vermeerdering van de controle bij eendagsverzuim af. In<br />

verband met het medisch deeltijds verlof maakte het <strong>Vlaams</strong> Fonds na overleg afspraken met<br />

zowel de controlegeneesheer als de arbeidsgeneesheer. In de nieuwe procedure wordt de<br />

arbeidsgeneesheer betrokken om de volledige reïntegratie van het personeelslid te bevorderen.<br />

Tenslotte blijft het <strong>Vlaams</strong> Fonds ijveren voor een sluitende procedure bij de uitputting van een<br />

contingent ziektedagen bij vastbenoemde personeelsleden (beslissing ligt bij MEDEX, ex-AGD).<br />

- Het OPZ Geel kiest voor een globale aanpak met zowel preventieve als curatieve maatregelen<br />

inspelend op de bedrijfs- en individuele factoren.<br />

♦ overwegend preventieve maatregelen<br />

o jaarlijkse risicoanalyse door de preventieadviseur resulterend in een beleidsplan<br />

o het agressiebeleid voorziet referentieverpleegkundigen, een meldpunt voor agressie,<br />

een interventieteam en regelmatige opleidingen<br />

o er zijn systematisch opleidingen in hef- en tiltechnieken<br />

o jaarlijkse mogelijkheid tot gratis griepvaccinatie<br />

o ter beschikking stellen van veiligheidsschoeisel<br />

o er is recent een rookbeleid opgestart<br />

♦ overwegend curatieve maatregelen<br />

o wekelijks consultatiemogelijkheid in het OPZ bij de arbeidsgeneesheer<br />

o maandelijks consultatiemogelijkheid in het OPZ bij de maatschappelijk assistente van<br />

de Sociale Dienst van het ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap<br />

o het controlesysteem i.v.m. ziekte in samenwerking met Encare Absenteïsme<br />

♦ algemene maatregelen passend in de bedrijfscultuur<br />

o ruime mogelijkheden tot het volgen van vorming en opleiding<br />

o activiteiten zoals het personeelsfeest stimuleren de verbondenheid van de<br />

medewerkers onderling en hun binding met het OPZ<br />

o het personeelsblad dat maandelijks verschijnt, houdt het personeel op de hoogte van<br />

de gebeurtenissen en veranderingen binnen het OPZ<br />

o het gelijke kansenbeleid en het beleid tegen ongewenst gedrag op het werk<br />

(vertrouwenspersoon) draagt bij tot een werkomgeving waar men respectvol met<br />

elkaar omgaat.<br />

- Het OPZ Rekem stelde een aantal acties op i.v.m. de controles rond ziekteverzuim :<br />

♦ Bij aangeven van een oudere werknemer dat het werken op de zorgeenheden of werken in<br />

de rol (vroege en late shift) te zwaar wordt, wordt uitgekeken naar mogelijke andere functies<br />

in een dagdienst. Hier kan men de opgebouwde ervaring blijven gebruiken in een minder<br />

belastend werkrooster. Een beperkend element is hier de opgelegde federale norm<br />

(ziekenhuiswetgeving).<br />

♦ Aanwerving: de functies worden ook steeds meer intern opengesteld. Op die manier kunnen<br />

eigen werknemers muteren naar een andere functie die minder belastend is.<br />

♦ Beleidsmatig(overheid): mogelijkheid tot loopbaanonderbreking en/of<br />

arbeidsduurvermindering<br />

Vraag 9<br />

- Bij Kind en Gezin zet de dalende trend voor de verminderde prestaties wegens ziekte zich verder.<br />

Het aantal ziektedagen en het ziektepercentage neemt spijtig genoeg toe. Enkele groepen met een<br />

hoog afwezigheidspercentage blijven het ziektecijfer relatief hoog houden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -511-<br />

- Bij het <strong>Vlaams</strong> Fonds daalt het eendagsverzuim daalt voor het tweede jaar op rij. De afgelopen<br />

twee jaar is het globale ziekteverzuim echter toegenomen. De belangrijkste factor hierin is het<br />

piekend langdurig ziekteverzuim.<br />

- Bij het OPZ Geel geven de cijfers uit de vragen 1 t.e.m. 3 een opwaartse trend weer voor de jaren<br />

2004 en 2005. Er dient evenwel rekening gehouden te worden met het feit dat het<br />

personeelsbestand in deze periode ook sterk is toegenomen.<br />

- Bij het OPZ Rekem is vooral het langdurig ziekteverzuim gestegen. Deze vermeerdering houdt<br />

rechtstreeks verband met de leeftijdspiramide.<br />

Minister Van Mechelen<br />

Financiën en begroting<br />

Binnen het beleidsdomein Financiën en Begroting zijn er slechts 2 VOI’s, namelijk het <strong>Vlaams</strong> Fonds<br />

voor de Lastendelging (VFLD) en het Fonds voor de Financiering van Eénmalige Uitgaven (FFEU).<br />

Het VFLD beschikt niet over eigen personeelsleden. Het FFEU beschikt over 1 personeelslid, zijnde<br />

de financial controller, die er werkzaam is sinds 16 december 2002.<br />

Minister Van Mechelen veronderstelt dat de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger van hem zal aannemen,<br />

dat de individuele bekendmaking van het aantal ziektedagen van een personeelslid niet strookt met de<br />

wetgeving inzake bescherming van de persoonlijke levenssfeer, maar hij kan de <strong>Vlaams</strong>e<br />

volksvertegenwoordiger wel zeggen dat dit minder is dan 0,04 % van zijn aantal arbeidsdagen.<br />

De andere vragen zijn zonder voorwerp.<br />

Ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed<br />

Inzake de beleidsdomeinen Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed ressorteren er geen VOI’s<br />

onder de bevoegdheid van minister Van Mechelen. Bijgevolg is betreffende vraag m.b.t. de<br />

beleidsdomeinen Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed zonder voorwerp.<br />

Minister Anciaux<br />

Brussel<br />

Het <strong>Vlaams</strong> Brusselfonds is een <strong>Vlaams</strong>e Openbare Instelling – Type A, gepositioneerd binnen de cel<br />

“Coördinatie Brussel” en beschikt niet over een eigen personeelskader. Het antwoord is bijgevolg<br />

nihil.<br />

Bloso<br />

1. werkdagen afwezigheid van 1 dag wegens ziekte<br />

2004 407<br />

2005 433<br />

2006 127(toestand op 31/3/2006)<br />

2. werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan of gelijk aan 30 dagen<br />

2004 3718<br />

2005 3618.5<br />

2006 1224.5 (toestand op 31/3/2006)


-512- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

3. werkdagen afwezigheid door langdurige ziekte (meer dan 30 dagen)<br />

2004 4467<br />

2005 3519<br />

2006 995 (toestand op 31/3/2006)<br />

4. werkdagen deeltijdse prestaties wegens ziekte<br />

2004 364<br />

2005 312<br />

2006 182.5 (toestand op 31/3/2006)<br />

5. Conclusies of adviezen van de directieraad:<br />

Zelfde conclusies als met betrekking tot 2004. Korter op de bal spelen wat de ziektes voor één<br />

dag betreft. Via het controle-organisme de lijst van personeelsleden die op spontane controle<br />

dienen gezet te worden aanpassen en zonodig uitbreiden.<br />

6. Totaal aantal kalenderdagen dat de ziekteattesten werden ingekort, ingevolge geneeskundige<br />

controle:<br />

2004 9<br />

2005 0<br />

2006 0 (toestand op 31/3/2006)<br />

7. De ziektecontroles worden uitgevoerd door de geneesheren aangesloten bij het geneeskundig<br />

controleorgaan ESV PLUS-MC, Sneeuwbeslaan 20 te 2610 Wilrijk, op vraag van de<br />

gemachtigd ambtenaar (afdelingshoofd, centrumverantwoordelijke of provinciale inspecteur).<br />

De vraag tot geneeskundige controle gebeurt telefonisch en wordt schriftelijk bevestigd per<br />

fax.<br />

8. De resultaten inzake ziekteverzuim bij het Bloso waren de voorbije jaren vergelijkbaar met de<br />

privé-sector of met het ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap. Om het ziekteverzuim<br />

verder beleidsmatig onder controle te houden zullen er in de loop 2006 concrete afspraken<br />

worden gemaakt met enerzijds, het geneeskundig controle-orgaan, met het oog op een<br />

strengere uitvoering van de controles door de controlegeneesheren, en anderzijds zullen er<br />

nogmaals richtlijnen aan de gemachtigde ambtenaren voor de ziektecontrole worden gegeven<br />

teneinde meer en efficiëntere controles te laten uitvoeren (vooral voor 1 dagziektes).<br />

De ziektecontroles resulteren immers te gemakkelijk in een gewettigde afwezigheid.<br />

9. Evolutie in vergelijking met voorgaande jaren:<br />

Jaar Gem. aantal<br />

werkdagen ziekte<br />

per personeelslid<br />

1995 19 7,7%<br />

1996 17,5 7%<br />

1997 17 6,9%<br />

1998 10,5 4,3%<br />

1999 12 4,9%<br />

2000 10 4%<br />

2001 12,5 5%<br />

% verloren werkdagen (247<br />

werkdagen / jaar)


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -513-<br />

2002 10,5 4,3%<br />

2003 12 4,9%<br />

2004 11 4,5%<br />

2005 10 4%<br />

Cultuur/Vlopera<br />

1. Afwezigheid wegens ziekte van één dag<br />

2004 14<br />

2005 10<br />

2006 12<br />

2. Afwezigheid wegens ziekte minder dan 30 dagen<br />

2004 137<br />

2005 139<br />

2006 79<br />

3. Afwezigheid wegens ziekte meer dan 30 dagen<br />

2004 26<br />

2005 21<br />

2006 7<br />

4. Er werden er geen werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte voor diezelfde periode<br />

vastgesteld.<br />

5. Er werden geen conclusies of adviezen door de directieraad geformuleerd..<br />

6. Hierover zijn geen gegevens beschikbaar.<br />

7. De instelling maakt gebruik van een controle-geneesheer, er werden geen exacte cijfers<br />

bijgehouden over het aantal controles dat werd uitgevoerd.<br />

8. Er werd een controle-geneesheer ingeschakeld<br />

9.<br />

Jaartal Aantal werkdagen Ziektedagen in %<br />

2004 90652 4105 4.53<br />

2005 85951 3484 4.05<br />

2006 21118 978 4.63<br />

De langdurig zieken zijn hierbij inbegrepen.<br />

Minister Bourgeois<br />

Wat betreft de gegevens van de VRT zal er een aanvullend antwoord verstrekt worden.<br />

1.<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media


-514- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

2004: 0<br />

2005: 0<br />

2006: 0<br />

Toerisme Vlaanderen<br />

2004: 129<br />

2005: 121<br />

2006: 32<br />

2.<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />

2004: 0<br />

2005: 5<br />

2006: 3<br />

Toerisme Vlaanderen<br />

2004: 579<br />

2005: 708<br />

2006: 146<br />

3.<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />

2004: 0<br />

2005: 0<br />

2006: 0<br />

Toerisme Vlaanderen<br />

2004: 474<br />

2005: 113<br />

2006: 40<br />

4.<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />

2004: 0<br />

2005: 0<br />

2006: 0<br />

Toerisme Vlaanderen<br />

2004: 46<br />

2005: 25<br />

2006: 34<br />

5.<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />

-<br />

Toerisme Vlaanderen<br />

Blijvende verbeterde opvolging van de registratie van afwezigheden wegens ziekte (Time-web<br />

systeem) + aansluiting bij externe ziektecontroledienst (afwachten van algemene offerte).<br />

Vanaf 2005 worden de ziekteafwezigheden in een nieuwe vorm gerapporteerd. Hiervoor wordt de<br />

afgesproken vorm tussen de diverse instellingen gebruikt (MOVI-verzuim-werkgroep).<br />

6.<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -515-<br />

Neen<br />

Toerisme Vlaanderen<br />

In 2004 werd één attest ingekort, in 2005 geen en voorlopig in 2006 ook geen.<br />

7.<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />

De personeelsleden hebben geen controle ontvangen.<br />

Toerisme Vlaanderen<br />

In 2005 werd er éénmaal een controle uitgevoerd door AGD voor een statutair personeelslid (geen<br />

inkorting) en éénmaal door een privé-instantie (geen inkorting).<br />

8.<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />

Er werden geen acties ondernomen omdat het ziekteverzuim bij het toenmalige <strong>Vlaams</strong> Commissariaat<br />

voor de Media erg laag lag.<br />

Toerisme Vlaanderen<br />

Conform de maatregel van 2004 wordt er ook in 2005 aan langdurig zieken een begeleiding van de<br />

vzw Sociale Dienst aangeboden en wordt eventueel de arbeidsgeneesheer ingeschakeld om te kijken of<br />

er geen interne oorzaken zijn.<br />

De personeelsleden worden gestimuleerd om zich te laten (gratis) vaccineren tegen de griep.<br />

9.<br />

<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />

Er was geen duidelijke evolutie te merken.<br />

Toerisme Vlaanderen<br />

Er is een daling in het aantal ééndagsafwezigheden, zeker als je vergelijkt met het aantal<br />

personeelsleden in 2005 en 2004. De eendagsafwezigheden worden nu beter opgevolgd met een goed<br />

opvolgbaar afwezigheidsregistratiesysteem, waarbij elke diensthoofd samen met de dienst HR in staat<br />

voor de opvolging ervan. De afwezigheid wegens ziekte wordt ook als ziekte zichtbaar in het systeem<br />

naar anderen toe, daar waar er vroeger enkel afwezig stond vermeld.<br />

Het aantal tussen 1 en 30 werkdagen afwezig is gestegen, enerzijds door het groter aantal<br />

personeelsleden en anderzijds waren er in de eindperiode van 2005 veel personeelsleden slachtoffer<br />

van zware griep (algemeen fenomeen).<br />

Het aantal meer dan 30 werkdagen afwezig wegens ziekte is dan weer enorm gedaald. Dit cijfer kon<br />

behaald worden door tijdige tussenkomst hulp- en adviesverlening.<br />

Het aantal deeltijdse werkhervattingen is ook gedaald, maar hiervoor kan niet echt een reden<br />

opgegeven worden. Het betreft hier ook maar één persoon die aan de basis ligt van dit cijfer.<br />

Minister Peeters<br />

1. + 2. + 3. + 4.<br />

OVAM<br />

2004 2005 tot einde maart 2006<br />

1 werkdag 659,5 684 236,5<br />

30 werkdagen 1.042 828 333,5


-516- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Werkdagen verminderde prestaties 135 140,5 33<br />

VMM<br />

2004 2005 tot einde maart 2006<br />

1 werkdag 567 718 211<br />

30 werkdagen 9.327 9.545 2.711<br />

werkdagen verminderde prestaties 1.644 1.224 372<br />

VLM<br />

2004 2005 2006<br />

1 werkdag 553 634 nog geen info<br />

30 werkdagen 2.036 1.770 nog geen info<br />

werkdagen verminderde prestaties 105 101 nog geen info<br />

DE SCHEEPVAART NV<br />

2004 2005 2006 (tot 31/3/06)<br />

1 werkdag 285 291 85<br />

30 werkdagen 6.609 6.759 1.389<br />

werkdagen verminderde prestaties 200 338 138<br />

WATERWEGEN EN ZEEKANAAL N.V<br />

2004 2005 2006*<br />

1 werkdag 133 114<br />

30 werkdagen 902 781<br />

werkdagen verminderde prestaties 104 17,5<br />

* Voor wat 2006 betreft zijn er nog geen exacte cijfers gekend aangezien rekening moet gehouden<br />

worden met de totaliteit van het personeel ingevolge de fusie van de diensten van het voormalige<br />

Waterwegen en Zeewezen met de afdeling Zeekanaal tot het agentschap Waterwegen en Zeekanaal<br />

NV.<br />

5.<br />

OVAM<br />

Geen. De dienst personeelsadministratie volgt aan de hand van het aanwezigheidsbeheer het<br />

ziekteverzuim op. Zij hebben de opdracht om eventuele patronen te signaleren aan de<br />

leidinggevenden. Dit is, gezien de situatie, niet nodig geweest. Het percentage ziekteverzuim is relatief<br />

laag en wordt bovendien negatief beïnvloed door een (beperkt) aantal personeelsleden met langdurige<br />

afwezigheid wegens ernstige ziekte of zware heelkundige ingrepen.<br />

VMM<br />

Geen<br />

VLM


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -517-<br />

De directieraad heeft zich over deze materie niet gebogen. Nadat de directieraad de uitgangpunten<br />

inzake het ziekteverzuimbeleid had vastgelegd in 1998 werd de verantwoordelijkheid voor de<br />

uitvoering en opvolging ervan gedelegeerd naar de lijnmanagers.<br />

DE SCHEEPVAART N.V.<br />

De directieraad bespreekt regelmatig de evolutie van het ziekteverzuim.<br />

WATERWEGEN EN ZEEKANAAL N.V.<br />

De Raad van Bestuur heeft tot nog toe nog geen adviezen hieromtrent geformuleerd.<br />

6.<br />

OVAM<br />

Geen<br />

VMM<br />

2004: 6<br />

2005: 5<br />

Tot einde maart 2006: 2<br />

VLM<br />

2004: 2<br />

2005: 4<br />

Tot einde maart 2006: 6<br />

DE SCHEEPVAART N.V.<br />

2004 : 1<br />

2005 : 0<br />

Tot einde maart 2006 : 1<br />

WATERWEGEN EN ZEEKANAAL N.V.<br />

In de periode 2004/2005 werden inderdaad attesten ingekort.<br />

7.<br />

OVAM<br />

De ziektecontroles van de personeelsleden van OVAM worden uitgevoerd door de administratieve<br />

gezondheidsdienst (MEDEX) van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de<br />

Voedselketen en Leefmilieu. Dit gebeurt ofwel op vraag van de OVAM ofwel of initiatief van de<br />

controlearts.<br />

VMM<br />

De ziektecontroles van de personeelsleden van de VMM worden uitgevoerd door ENCARE (voorheen<br />

GECOLI). Deze ziektecontroles gebeuren steekproefsgewijs of op vraag van de hiërarchische<br />

meerderen.<br />

VLM<br />

De ziektecontroles van de personeelsleden van de VLM worden uitgevoerd door ENCARE (voorheen<br />

GECOLI). Het geneeskundig orgaan voert jaarlijks een afgesproken contingent controles uit. De<br />

controles worden aangevraagd door het afdelingshoofd; het resterende contingent wordt door het<br />

controleorgaan ingevuld.<br />

DE SCHEEPVAART N.V.<br />

De controles worden in opdracht uitgevoerd door Encare absenteïsme, Kunstlaan, 20 – 3500 Hasselt.<br />

WATERWEGEN EN ZEEKANAAL N.V.


-518- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Op verzoek van de dienst Personeelsbeheer of door het diensthoofd van betrokkenen, werden er door<br />

GECOLI – Kunstlaan, 20 te 3500 Hasselt, controles uitgevoerd.<br />

8.<br />

OVAM<br />

Geen<br />

VMM<br />

Geen<br />

VLM<br />

Er werd een aantal acties ondernomen, o.m.:<br />

- door gerichte training en opleiding de belastbaarheid van de medewerkers verhogen<br />

(timemanagement, inhoudelijke vorming,...)<br />

- verbeteren van de kwaliteit van het leidinggeven (o.m. via gerichte training, aandacht voor<br />

leidinggevende competenties bij selectie voor deze functies,…)<br />

- stressonderzoek waaruit enkele stressfactoren konden worden afgeleid waaraan dan kon worden<br />

gewerkt<br />

- teambuildingsactiviteiten<br />

- actief omgaan met taakverrijking en taakverbreding<br />

- verbeteren van de arbeidsomstandigheden: IT, ergonomie,...<br />

- preventieve gezondheidsonderzoeken stimuleren en ondersteunen via de sociale dienst<br />

- aanduiding (in 1998) van een efficiënter werkend ziektecontroleorgaan (Gecoli)<br />

- ondersteuning van zieke personeelsleden: herstelwensen van de collega’s, de chefs,<br />

ziekenbezoeken,..<br />

- stimuleren van aangepaste werktijdregeling om het werk te hervatten, bv. via deeltijdse prestaties<br />

- verbetering van de informatievoorziening aan de lijnmanagers door verzuimcijfers ter beschikking te<br />

stellen waarop zij kunnen inspelen<br />

- duidelijke afstemming tussen de verschillende actoren (chefs - controleorgaan - personeelsfunctie<br />

(personeelsadministratie, sociale dienst, vorming) - directieraad)<br />

DE SCHEEPVAART N.V.<br />

Het ziekteverzuim bij De Scheepvaart N.V. blijft de voorbije jaren op een constant peil.<br />

De Scheepvaart N.V. neemt deel aan een Movi-werkgroep waarin methodes worden besproken om het<br />

ziekteverzuim in kaart te brengen, waarbij ook vergelijkingen kunnen worden gemaakt tussen de<br />

agentschappen onderling.<br />

WATERWEGEN EN ZEEKANAAL N.V.<br />

Om het ziekteverzuim te verminderen werden meer controles uitgevoerd.<br />

9.<br />

OVAM<br />

Het totale ziekteverzuim bij OVAM voor 2005 is stabiel in vergelijking met 2004. Het eerste trimester<br />

2006 vertoont in verhouding een stijging die evenwel seizoensgebonden kan zijn (winterperiode) en<br />

zich dus kan corrigeren met het ziekteverzuim tijdens de volgende maanden van 2006.<br />

VMM<br />

Overzicht van het aantal ziektedagen per gevraagde categorie voor de periode 2000-2005 (de cijfers<br />

tussen haakjes geven het gemiddeld aantal dagen per personeelslid weer):<br />

2000 2001 2002 2003 2004 2005<br />

1 werkdag 238 46 118 417 567 718<br />

(0,346) (0,065) (0,165) (0,547) (0,736) (0,922)<br />


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -519-<br />

(4,075) (4,958) (5,145) (4,721) (5,525) (6,840)<br />

>30 werkdagen 3.565 4.583 5.770 5.250 9.327 9.545<br />

(5,189) (6,537) (8,081) (6,889) (12,112) (12,268)<br />

werkdagen<br />

44 204 228 1.335 1.644 1.224<br />

verminderde prestaties (0,064)<br />

wegens ziekte<br />

(0,291) (0,319) (1,751) (2,135) (1,573)<br />

Hieruit kan volgende evolutie worden vastgesteld:<br />

- Voor de eendagsziekten is er een ruime daling van het aantal ziektedagen in 2001 en een ruime<br />

stijging in de periode 2002-2005;<br />

- Voor de ziekteperiodes van minder dan 30 dagen is er een ruime stijging van het aantal ziektedagen<br />

in 2001, een beperkte stijging in 2002, een stagnatie in 2003 en een ruime stijging in 2004-2005;<br />

- Voor de ziekteperiodes van meer dan 30 dagen is er een ruime stijging van het aantal ziektedagen in<br />

2001-2002, een daling in 2003 en een ruime stijging in 2004, voortgezet in 2005;<br />

- Voor het aantal werkdagen deeltijdse prestaties wegens ziekte is er een ruime stijging van het aantal<br />

ziektedagen in 2001, een beperkte stijging in 2002, een ruime stijging in 2003-2004, gevolgd door<br />

een ruime daling in 2005.<br />

VLM<br />

Overzicht van het aantal ziektedagen per gevraagde categorie voor de periode 2000-2005:<br />

2000 2001 2002 2003 2004 2005<br />

1 werkdag 524 556 603 555 553 634<br />

30 werkdagen 2.571 2.563 2.655 2.883 2.036 1.770<br />

werkdagen<br />

verminderde prestaties<br />

wegens ziekte<br />

67 263 211,5 123 105 101<br />

Louter cijfermatig wordt vastgesteld dat na een scherpe daling van het ziekteverzuim in 2004 het<br />

ziekteverzuim in 2005 stijgt.<br />

DE SCHEEPVAART N.V.<br />

1 dag ziekte : gelijk gebleven<br />

Minder dan dertig dagen : licht gestegen<br />

Meer dan dertig dagen : gelijk gebleven<br />

Verminderde prestaties wegens zieke : gestegen.<br />

WATERWEGEN EN ZEEKANAAL N.V.<br />

Een daling werd vastgesteld in 2005 ten opzichte van de vorige jaren.<br />

De gegevens inzake de VREG (<strong>Vlaams</strong>e Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)<br />

worden zullen later bezorgd worden.<br />

Minister Keulen<br />

Wat betreft de bevoegdheden van minister Keulen zal een aanvullend antwoord gegeven worden.<br />

Minister Van Brempt<br />

Voor de <strong>Vlaams</strong>e Vervoermaatschappij De Lijn:


-520- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

1. Voor de onderstaande jaren werd het volgend aantal werkdagen afwezigheid van 1 dag<br />

wegens ziekte genoteerd bij de VVM – De Lijn:<br />

2004 : 1385<br />

2005: 1660<br />

2006 (tot eind februari): 318<br />

2. Voor de onderstaande jaren werd het volgend aantal werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder<br />

dan 30 dagen, vastgesteld:<br />

2004 : 35187<br />

2005: 38084<br />

2006 (tot eind februari): 7416<br />

3. Voor de onderstaande jaren werd het volgend aantal werkdagen afwezigheid wegens<br />

langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) genoteerd:<br />

2004 : 64061<br />

2005: 68806<br />

2006 (tot eind februari): 11608<br />

4. Voor de onderstaande jaren werd het volgend aantal werkdagen verminderde prestaties<br />

wegens ziekte vastgesteld:<br />

2004 : 619<br />

2005: 1355<br />

2006 (tot eind februari): 180<br />

5. De Lijn bewaakt per entiteit het absenteïsmepercentage en onderneemt de nodige acties om dit<br />

percentage binnen de perken te houden. Deze acties kaderen binnen het verzuimbeleid dat in<br />

2004 werd uitgewerkt.<br />

6. In de voormelde jaren werden telkens attesten ingekort na medische controle.<br />

7. Voor de entiteiten Antwerpen, Oost-Vlaanderen, <strong>Vlaams</strong>-Brabant, West-Vlaanderen en de<br />

centrale diensten worden de controles uitgevoerd door de controle-instantie Securex te<br />

Brussel.<br />

Voor de entiteit Limburg gebeurt dit door Gekoli, gevestigd te Hasselt.<br />

De controles gebeuren al dan niet automatisch naargelang het betrokken personeelslid wel of niet<br />

arbeidsongeschikt was wegens ziekte in de voorbije periode van één jaar, of gaan door op vraag<br />

van de directie.<br />

8. Zie punt 5.<br />

9. De evolutie is grotendeels te verklaren door de groei van het personeelsbestand van De Lijn. Tot op<br />

heden blijft De Lijn de vooropgestelde principes van het verzuimbeleid volgen en uitvoeren.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -521-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 82<br />

van 28 maart 2006<br />

van JAN LOONES<br />

Buitenlandse pers over Vlaanderen - Initiatieven<br />

Samen met zovelen in Vlaanderen ergert “Journaal” (Nieuwsbrief van Mark Grammens – 16/03/2006-<br />

“Zo ziet de wereld Vlaanderen”) zich erover dat Vlaanderen en de Vlamingen in het buitenland een<br />

zeer slechte persaandacht krijgen, en dat dit hoegenaamd geen weerwerk krijgt in Vlaanderen.<br />

Dit wordt geïllustreerd door enkele voorbeelden.<br />

Er is de bedreiging om Vlaanderen in zijn geheel te beschouwen als een “fascistisch regime”, zeker<br />

onder een electoraal succes van het <strong>Vlaams</strong> Belang.<br />

Er is de tendentieuze, en ronduit verkeerde sfeerzetting rond de kennis van het Nederlands voor<br />

aanvragers van een sociale woning (zie de Sunday Times 19.02.06: “To qualify for public housing,<br />

applicants must be able to speak Dutch”).<br />

Er is de al even verkeerde berichtgeving rond het voorstel van resolutie van Johan Sauwens e.a. rond<br />

de schrijfwijze van de namen van de <strong>Vlaams</strong>e gemeenten.<br />

In de buitenlandse pers, tot en met Le Monde, wordt steevast de versie van de Belgische Franstalige<br />

pers (Le Soir) overgenomen.<br />

Zeer duidelijk is er minder doorstroming uitgaande van de <strong>Vlaams</strong>e Regering of de <strong>Vlaams</strong>e pers, om<br />

de tendentieuze Belgische Franstalige berichtgeving recht te zetten.<br />

Het internationaal tijdschrift “Flanders” schiet hier blijkbaar tekort.<br />

Welke initiatieven neemt de minister ter verbetering van de negatieve persaandacht die Vlaanderen<br />

krijgt in het buitenland?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan minister-president Leterme (vraag nr. 52) en minister Bourgois (nr.<br />

82).


-522- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 82 van 28 maart 2006<br />

van JAN LOONES<br />

De <strong>Vlaams</strong>e Regering is zich terdege bewust van de nood aan verbetering van de negatieve<br />

persaandacht die Vlaanderen krijgt in het buitenland. Ingevolge het principe van de persvrijheid kan<br />

noch wil zij de buitenlandse pers evenwel verplichten om zich voor de berichtgeving over Vlaanderen<br />

uitsluitend te beperken tot <strong>Vlaams</strong>e nieuwsbronnen. Bijgevolg wordt eerder gewerkt aan een proactieve<br />

aanpak, waarbij Vlaanderen in het buitenland op verschillende manieren en via diverse kanalen<br />

op objectieve wijze wordt voorgesteld.<br />

In het kader van mijn bevoegdheden “Buitenlands Beleid” en “Media” zijn er reeds een aantal<br />

initiatieven ontwikkeld die ervoor moeten zorgen dat bepaalde doelgroepen, waaronder de<br />

buitenlandse pers en het diplomatieke korps, op een objectieve wijze permanent geïnformeerd blijven<br />

over de politieke, economische actualiteit in Vlaanderen. Teneinde te kunnen inspelen op de behoefte<br />

om in anderstalige media en in het buitenland objectieve informatie over Vlaanderen beter en<br />

efficiënter te verspreiden, is de uitgeverij Lannoo in het najaar 1998 gestart met de uitgave van een<br />

<strong>Vlaams</strong>e knipselkrant in het Engels, Frans en Duits. Hierin wordt wekelijks een overzicht gegeven van<br />

de voornaamste artikels uit de <strong>Vlaams</strong>e pers. Naar aanleiding van deze lancering heeft de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering, in het kader van de uitbouw van een professioneel voorlichtings- en onthaalbeleid voor<br />

buitenlandse journalisten, het initiatief genomen om jaarlijks 1.450 abonnementen hiervan aan te<br />

kopen en te verspreiden aan prioritaire doelgroepen waaronder de buitenlandse journalisten en het<br />

diplomatieke korps. Deze publicatie wordt zowel per post als per e-mail wekelijks gratis toegestuurd.<br />

Door middel van twee speciale e-mail bulletins, op woensdag en vrijdag, worden de bestemmelingen<br />

nog sneller op de hoogte gebracht van de <strong>Vlaams</strong>e actualiteit. Sinds september 2005 is tevens een<br />

webarchief van deze knipselkrant toegankelijk. Via de “Press room” module op de site www.flanders.be<br />

kan, met een individueel paswoord, het archief van de laatste drie jaargangen worden geraadpleegd.<br />

Verder zijn op de website flanders.be o.a. een evenementenkalender en een rubriek ”latest news”<br />

beschikbaar. Bij het aanklikken van de dienst “guided tour” wordt aan de buitenlandse<br />

deeldoelgroepen, waaronder de pers, een op maat gemaakte gids doorheen Vlaanderen aangeboden. In<br />

de loop van 2006 zal ook een Franstalige en Duitstalige versie van deze website online zijn. Ik wil er<br />

tevens uw aandacht op vestigen dat ook de nieuwssite van de VRT een voor iedereen toegankelijke<br />

Engels-, Frans- en Duitstalige versie aanbiedt.Het driemaandelijks internationaal tijdschrift<br />

Flanders/La Flandre beoogt een beeld te brengen van het hedendaagse Vlaanderen in al zijn facetten.<br />

Dit medium werd niet geconcipieerd om foutieve anderstalige berichtgeving over Vlaanderen recht te<br />

zetten. Wel wordt onderzocht in hoeverre aan dit magazine nog meer actualiteitswaarde kan worden<br />

gegeven.<br />

Daarnaast heb ik ook een communicatiestrategie ontwikkeld met verschillende concrete initiatieven<br />

voor correspondenten van buitenlandse kranten en persagentschappen. Zo vond op 19 september 2005<br />

een persontmoeting plaats van buitenlandse, in Brussel geaccrediteerde, journalisten tijdens een<br />

exclusieve nocturne n.a.v. de tentoonstelling “Dames met klasse” in Mechelen. Op 13 september a.s.<br />

wordt deze doelgroep uitgenodigd tijdens het Festival van Vlaanderen voor een concert van het<br />

<strong>Vlaams</strong> Radio-orkest in het PSK in Brussel. Tijdens deze gelegenheden zet(te) ik in een toespraak de<br />

uitgebreide bevoegdheden en troeven van Vlaanderen uiteen. Zo bouwen we een uitgebreid netwerk<br />

uit van perscontacten die bovendien worden toegevoegd aan een persbestand. Aan deze<br />

correspondenten worden alle persberichten (voorlopig nog enkel in het Nederlands) i.v.m. buitenlands<br />

beleid toegestuurd.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -523-<br />

Tot slot wens ik ook te verwijzen naar twee andere kanalen die impliciet kunnen bijdragen tot een<br />

verbetering van de negatieve persaandacht die Vlaanderen krijgt in het buitenland. Het netwerk van<br />

vertegenwoordigers, dat zowel in de ons omringende landen als in het verre buitenland operationeel is,<br />

moet ertoe bijdragen dat Vlaanderen daadwerkelijk een plaats op de wereldkaart krijgt. Het verzekert<br />

een representatieve en zichtbare <strong>Vlaams</strong>e aanwezigheid in deze standplaatsen. Eveneens draagt de<br />

aanwezigheidspolitiek van de <strong>Vlaams</strong>e ministers in het buitenland – net zoals de ontvangst van<br />

buitenlandse ministers en ambassadeurs in Vlaanderen - bij tot het uitdragen en versterken van de<br />

internationale uitstraling van “Vlaanderen” als regio. Tijdens hun missie staan de <strong>Vlaams</strong>e ministers<br />

veelal ook persoonlijk de buitenlandse pers te woord..


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -525-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

Vraag nr. 83<br />

van 30 maart 2006<br />

van KRIS VAN DIJCK<br />

VRT - Cultuuraanbod<br />

Er is met het oog op een nieuwe beheersovereenkomst met de VRT veel te doen over het<br />

cultuuraanbod op de openbare omroep.<br />

De VRT spreekt zelf over een driesporenbeleid: cultuur als onderwerp in een programma, een waar<br />

cultuurprogramma op een open net en een apart cultuurnet.<br />

Naast deze nieuw te onderhandelen beheersovereenkomst zijn er natuurlijk ook de mediadecreten,<br />

waarbij in artikel 8 §2 reeds langer dan van vandaag gestipuleerd staat dat de VRT prioritair op de<br />

kijker en luisteraar gerichte informatie- en cultuurprogramma’s moet brengen.<br />

Cultuur en een cultuuraanbod is dus niet alleen een element voor morgen. Het moest ook reeds<br />

gisteren en vandaag prominent aanwezig zijn.<br />

1. Bestaat er onderzoek naar het cultuuraanbod op de VRT? Is er een evolutie waar te nemen in de<br />

ene of andere richting?<br />

2. Bestaat dit onderzoek naar het cultuuraanbod ook m.b.t. de andere <strong>Vlaams</strong>e zenders? Is er op dit<br />

vlak een verband tussen de openbare en private omroepen?<br />

3. Is er een verklaring voor de evolutie van het cultuuraanbod op de VRT en de andere zenders?<br />

4. Zijn er beleidsmaatregelen nodig om het cultuuraanbod te versterken?


-526- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GEERT BOURGEOIS<br />

VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 83 van 30 maart 2006<br />

van KRIS VAN DIJCK<br />

1. De VRT besteedt veel aandacht aan cultuur op zijn radio- en televienetten en zijn websites. Hij<br />

bereikt daarmee een breed publiek. Dat blijkt uit de resultaten van verschillende metingen:<br />

• Bij vergelijking van het aanbod op basis van de EBU-classificatie (ESCORT genoemd) blijkt<br />

dat de VRT in de categorie Arts & Culture zeer behoorlijk scoort in vergelijking met andere<br />

(middel)grote Europese mediaspelers.<br />

Escort-codificatie: Europese vergelijking: Aanbod ‘Art & Culture’ in 2004 van de grote<br />

(G) en middelgrote (MG) Publieke Omroepen in Europa<br />

Zender 1 Land Markt Uren % van totaal uren<br />

Totaal<br />

France 3 F G 1612 28.9<br />

RAI 1 I G 1814 20.7<br />

ZDF D G 1571 17.9<br />

France 2 F G 1184 14.6<br />

TVE La Primera E G 1273 14.4<br />

RAI 2 I G 1067 12.1<br />

TVE La 2 E G 928 10.6<br />

RAI 3 I G 626 7.4<br />

La Deux B MG 443 6.7<br />

TSR 2 CH MG 362 5.3<br />

ARD D G 429 5.0<br />

TV1 B MG 190 4.4<br />

TSI 1 CH MG 365 4.2<br />

S4C UK G 88 3.9<br />

ORF 2 A MG 382 3.7<br />

ITV UK G 269 3.1<br />

Channel 4 UK G 265 3.0<br />

TSI 2 CH MG 242 2.8<br />

BBC2 UK G 204 2.5<br />

La Une B MG 128 2.1<br />

Canvas/Ketnet B MG 85 2.0<br />

TSR 1 CH MG 97 1.4<br />

2: 2 PT MG 65 1.3<br />

SF 2 CH MG 109 1.2<br />

BBC1 UK G 47 0.6<br />

ORF 1 A MG 49 0.6<br />

RTE 1 IE MG 38 0.4<br />

SF 1 CH MG 7 0.1<br />

RTP1 PT MG 5 0.1<br />

Bij de middelgrote omroepen zijn de resultaten van de Nederlandse zenders niet opgenomen ;<br />

‘Arts & Culture’ brengen zij onder bij ‘Informatie en Educatie’.<br />

• Elke week telt de VRT al zijn televisieprogramma’s die beantwoorden aan de ruime culturele<br />

opdracht uit de beheersovereenkomst. VRT-Televisie bereikte in 2005 wekelijks gemiddeld<br />

22,12% van de Vlamingen met zijn cultuurprogramma’s. (De norm ligt op 15%.) Dat betekent<br />

dat gemiddeld meer dan 1 op de 5 Vlamingen in de loop van de week keek naar een<br />

cultuurprogramma op Eén of Canvas/Ketnet. Het bereik was iets lager dan in 2003 en 2004.<br />

Tijdens deze jaren had de VRT een uitgebreide middagprogrammering in het kader van 50


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -527-<br />

jaar tv, met klassieke reeksen en verfilmingen van <strong>Vlaams</strong>e literaire klassiekers. Het bereik<br />

kwam in 2005 terug op het niveau van de jaren voordien.<br />

Cumulatief weekbereik van de VRT-cultuurprogramma’s (norm = 15 minuten consecutief<br />

kijken):<br />

- Norm: 15%<br />

- 1997: 16,8%<br />

- 1998: 22,7%<br />

- 1999: 21,7%<br />

- 2000: 18,8%<br />

- 2001: 21,3%<br />

- 2002: 22,0%<br />

- 2003: 25,2%<br />

- 2004: 27,3%<br />

- 2005: 22,1%<br />

De VRT investeerde in 2005 volop in het ontwikkelen van nieuwe formats rond cultuur. De<br />

VRT wil met zijn driesporenbeleid cultuur het bereik bij alle Vlamingen opnieuw verhogen.<br />

Deze meetsystemen brengen het volledige VRT-cultuuraanbod niet in beeld. De metingen zijn<br />

enkel op programmaniveau en meten geen programma-onderdelen of –items. Ze handelen<br />

bovendien enkel over het televisieaanbod. Over radio wordt niet gerapporteerd.<br />

De VRT zette een eigen proefmeting op die het volledige VRT-cultuuraanbod (inclusief alle<br />

culturele programma-onderdelen of –items) op radio en televisie van november 2004 in kaart<br />

bracht. De verhouding van het cultuuraanbod ten opzichte van het totale aanbod per net en per<br />

medium werd daarop berekend. In november 2004 besteedde de VRT in zijn radio- en<br />

televisieaanbod 17,3% van de zendtijd aan cultuur. (Zonder Klara meegerekend spenderen de<br />

VRT-radionetten 6% van hun zendtijd aan cultuur en de VRT-televisienetten 6,4% van de totale<br />

zendtijd.)<br />

Daarbij kon vastgesteld worden dat:<br />

- Klara zijn doelpubliek bereikt;<br />

- de meeste zendtijd voor cultuur op Radio 1 en Studio Brussel komt;<br />

- Radio 2 en Eén kortere maar meer items brengen;<br />

- Ketnet en Studio Brussel een aangepast aanbod naar kinderen en jongeren brengen.<br />

Het onderzoek was eenmalig. Er kan dan ook geen evolutie getoond worden.<br />

Daarnaast is de VRT een actieve promotor van cultuur door:<br />

- per jaar voor 300 evenementen als mediasponsor op te treden;<br />

- 600 culturele evenementen per jaar te registreren;<br />

- als co-producent op te treden voor een aantal culturele evenementen.<br />

Ik heb hiervoor ook informatie opgevraagd bij het Elektronisch Nieuwsarchief Vlaanderen. Dit<br />

codeert en archiveert alle 19-uur-nieuwsuitzendingen van één en VTM. Door hun uitgebreide<br />

manier van beschrijven vallen de nieuwsuitzendingen relatief eenvoudig te analyseren. Uit deze<br />

analyses blijkt onder meer dat het percentage cultuuritems in het VRT-journaal sinds 2003 is<br />

gedaald met het eerste kwartaal van 2004 als dieptepunt. Het percentage cultuuritems lag toen<br />

beneden 4 %. Vanaf het tweede kwartaal van 2004 is de kentering ingezet, want een jaar later is<br />

het percentage cultuuritems in het VRT-19u-journaal reeds gestegen naar ongeveer 7%. We<br />

kunnen hier toch wel spreken van een serieuze stijging.<br />

2. Zoals reeds vermeld betreft het onderzoek waarnaar in het antwoord op vraag 1 verwezen wordt


-528- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

eigen VRT-onderzoek en vergelijkend onderzoek naar de aandacht voor cultuur van de Europese<br />

openbare omroepen. Het bestaan van dergelijk onderzoek m.b.t. de aandacht voor cultuur in het<br />

algemeen bij de particuliere omroepen kon ons niet bevestigd worden, noch door de VRT, noch<br />

door de particuliere omroepen zelf.<br />

Wat specifiek het cultuuraanbod in het 19u-nieuws van VTM betreft, kunnen we ook hier cijfers<br />

raadplegen van het Elektronisch Nieuwsarchief Vlaanderen. Daaruit blijkt dat het percentage<br />

cultuuritems in het 19u-nieuws sinds 2003 schommelt tussen 4 en 6 %. Tot het derde kwartaal van<br />

2004 waren er geen echt grote verschillen waarneembaar in het cultuuraanbod op het VRTjournaal<br />

of het VTM-nieuws. Daarna zijn die verschillen wel meer waarneembaar geworden. Zo<br />

lag het aandeel cultuuritems in het nieuws begin 2005 op de VRT rond de 7 %. Op het VTMnieuws<br />

lag dit percentage toen beneden de 5%.<br />

De eerste indicaties voor de laatste twee kwartalen van 2005 wijzen er echter op dat ook het aantal<br />

cultuur-items op het VTM-nieuws eind 2005 zijn toegenomen. VTM haalt dan bijna een even<br />

groot percentage cultuur-items als de VRT in het nieuws. Waar de VRT eind 2005 nog steeds rond<br />

de 7% zit, haalt VTM deze 7% net niet.<br />

3. Voor het antwoord op deze vraag kan opnieuw verwezen worden naar het antwoord dat reeds op<br />

vraag 1 gegeven werd. De openbare omroep ziet een belangrijke evolutie in het cultuuraanbod en<br />

meent dit als volgt te kunnen verklaren.<br />

Binnen het medialandschap worden de verschillende media steeds meer vanuit hun eigen<br />

dynamiek en specificiteit gemaakt en ervaren. Daardoor komt cultuur steeds vaker binnen goede<br />

en werkbare radio- of tv-formats terecht. Deze formats worden echter door de echte<br />

cultuurliefhebber minder als cultuurprogramma of cultuuritem bestempeld. De perceptie over<br />

cultuur in de media is met andere woorden verschillend van de resultaten uit de metingen. Terwijl<br />

sommige bevolkingsgroepen de perceptie hebben dat er minder aandacht zou gaan naar cultuur op<br />

de verschillende netten, tonen de (hierboven beschreven) metingen aan dat de VRT veel aandacht<br />

besteedt aan cultuur.<br />

De particuliere omroepen stellen dat cultuurprogramma's tot de prioritaire opdracht van de<br />

openbare omroep behoren (cfr. Artikel 8, §3 van de Gecoördineerde Mediadecreten) behoren.<br />

Deze cultuurprogramma’s moeten door de openbare omroep in een evenwichtige mix worden<br />

gebracht met andere programma’s. Daarbij meent men te kunnen vaststellen dat de openbare<br />

omroep deze prioritaire opdracht op haar algemene kanalen (en zeker op één) verwaarloost terwijl<br />

de openbare omroep pleit voor de oprichting van een digitaal cultuurkanaal. De particuliere<br />

omroepen vrezen dat dergelijk digitaal kanaal een excuus zal bieden voor de openbare omroep om<br />

haar prioritaire opdracht op de algemene kanalen uit te hollen in de concurrentiestrijd met de<br />

commerciële omroepen.<br />

4. De VRT presenteerde mij op 29 november 2005 zijn Haalbaarheidsstudie voor een crossmediaal<br />

cultuuraanbod op de VRT. Met zijn cultuurproject wil de VRT zowel de aandacht voor cultuur als<br />

de perceptie van de cultuurliefhebber versterken. Het betreft een driesporenbeleid waarbij alle<br />

VRT-platformen en -netten zullen worden ingezet. Dit zal leiden tot een kwalitatieve en een<br />

kwantitatieve versterking van het cultuuraanbod op de Openbare Omroep.<br />

De VRT formuleert in het kader van zijn driesporenbeleid cultuur de nood aan een thematisch<br />

aanbod. Dit specifieke cultuuraanbod wil aantrekkelijk zijn voor alle Vlamingen. Dit alles, en<br />

vooral het derde spoor omvat elementen die het voorwerp uitmaken van de besprekingen in het<br />

kader van de volgende beheersovereenkomst (in de eerste plaats een extra digitaal tv-kanaal).


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -529-<br />

BIJLAGEN<br />

1. Cultuur op VRT en VTM<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/BOURGEOIS/83/antw.083.bijl.001.xls


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -531-<br />

KRIS PEETERS,<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN,<br />

ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -533-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 352<br />

van 15 maart 2006<br />

van BART MARTENS<br />

Binnenvaart - Uitrusting lig- en wachtplaatsen<br />

De <strong>Vlaams</strong>e Regering heeft in het <strong>Vlaams</strong> regeerakkoord duidelijk gestipuleerd dat binnenvaart een<br />

volwaardig alternatief is voor goederenvervoer over de weg.<br />

Binnenvaart is een groeiende modus binnen het goederenvervoer. Recente cijfers bewijzen dat dit het<br />

geval is: het aantal TEU (Twenty Feet Equivalent Unit) is tussen 1998 en 2004 gestegen van<br />

respectievelijk 59.700 naar bijna 404.000 TEU. Dit betekent dat de binnenvaart heel wat vrachtwagens<br />

van de overvolle wegen houdt.<br />

Binnenvaart is een speciale sector omdat de meeste binnenschippers ook leven op hun<br />

boot/vervoermiddel. De levenskwaliteit is één van de factoren die mensen aantrekt of afstoot om voor<br />

tewerkstelling in de binnenvaart te kiezen. Dit betekent niet enkel het dagelijkse leven op de boot,<br />

maar heeft ook betrekking op de voorzieningen van de rustplaatsen die voorhanden zijn.<br />

Om een verdere groei van de binnenvaart te stimuleren, is het noodzakelijk dat enkele<br />

randvoorwaarden vervuld zijn.<br />

1. Hoeveel lig- en wachtplaatsen zijn er langs de <strong>Vlaams</strong>e waterwegen?<br />

Kan de minister cijfers geven voor de wachtplaatsen voor binnenschippers binnen de <strong>Vlaams</strong>e<br />

havens?<br />

Voldoet deze capaciteit aan de mogelijkheden en opportuniteiten voor de binnenvaart? Zo niet,<br />

waar zijn er plannen voor uitbreiding van het aantal ligplaatsen en op welke termijn worden die<br />

werken uitgevoerd?<br />

2. Wanneer is de laatste evaluatie gebeurd van het aantal en de kwaliteit van de lig- en wachtplaatsen<br />

voor binnenschippers en wat zijn de resultaten van deze evaluatie? Welke conclusie trekt de<br />

minister hieruit?<br />

3. Wat zijn de basisvoorzieningen voor een wacht- of rustplaats voor binnenscheepvaart?<br />

Rekent de minister hier eveneens internettoegang bij? Zo niet, op welke manier wordt het<br />

internetgebruik bij binnenschippers gestimuleerd?<br />

Kan internet een bevorderende rol spelen voor de binnenvaart en de afwikkeling van allerhande<br />

administratieve taken?


-534- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

4. Heeft de minister al enige afspraken gemaakt met de sector van de binnenvaart en/of de<br />

internetproviders om van wacht- en ligplaatsen hotspots te maken? Zo niet, zijn er plannen in die<br />

zin?<br />

5. Gezien de snelle evolutie van onze maatschappij zijn er mogelijk nog andere basisvoorzieningen<br />

die de binnenschippers wensen om hun functie naar behoren te kunnen uitoefenen.<br />

Heeft de minister hierover al contact gehad met de binnenvaartsector?<br />

Zo ja, wat zijn hiervan de resultaten? Zo niet, zijn er plannen in die zin en op welke termijn?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -535-<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 352 van 15 maart 2006<br />

van BART MARTENS<br />

1. Er kan worden gesteld dat er honderden ligplaatsen zijn langs de <strong>Vlaams</strong>e waterwegen. Een juist<br />

aantal kan niet bepaald worden vermits dit vanzelfsprekend afhangt van de lengte van het schip.<br />

Naargelang de zich aandienende noodzaak worden er jaarlijks meerdere nieuwe ligplaatsen<br />

gebouwd in het bijzonder in de omgeving van sluizen. Ook de in het kader van de PPS-regeling<br />

gebouwde kaaimuren worden of kunnen naargelang de beschikbaarheid aangewend worden voor<br />

een korte-duur ligplaats, zoals in weekends.<br />

Hierna volgt een overzicht van specifieke lig- en rustplaatsen beschikbaar langs de waterwegen.<br />

Zeekanaal Brussel-Schelde<br />

Opwaarts de sluis van Zemst - linkeroever<br />

Opwaarts de sluis van Wintam - linkeroever<br />

Kanaal Leuven - Dijle<br />

Opwaarts Zennegat - rechteroever<br />

Afwaarts Battel brug - rechteroever<br />

Opwaarts Battelbrug - rechteroever<br />

Afwaarts Plaisancebrug - rechteroever<br />

Opwaarts Boortmeerbeek sluis - rechteroever<br />

Opwaarts Schuiteniersbrug - rechteroever<br />

Opwaarts Wijgmaal brug - rechteroever<br />

Kanaal naar Charleroi<br />

Suikerkaai Halle - linkeroever<br />

Sashoek Lot - linkeroever<br />

Netekanaal<br />

Viersel - palen linkeroever afwaarts sluis<br />

Ranst - Vos-Kets kaai rechteroever (Emblem)<br />

Lier (Nazareth) - Vergrabo kaai linkeroever<br />

Duffel - linkeroever opwaarts sluis<br />

Boven-Zeeschelde<br />

Wetteren - loskade<br />

Wichelen (Schellebelle) - 5 meerpalen<br />

Dendermonde: Sint Onolfs - vlotsteigers I en II<br />

Palen Lang Rek (Killeweg) - 6 aanmeerpalen en een vlotsteiger tussen twee<br />

van deze palen<br />

Baasrode: grote vlotsteiger Drie Huizen<br />

Muur schutsluis dendermonding<br />

Temse - loskade - linkeroever (elektriciteit)<br />

Bornem - vaste steiger Buitenland<br />

Steendorp - vlotsteiger (elektriciteit)


-536- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Rupelmonde - oude vaste veersteiger + 5 aanmeerpalen met vlotsteiger van de gemeente tussen<br />

twee van deze palen.<br />

Beneden-Zeeschelde<br />

Antwerpen: Rechteroever - Palen aan de Royersluis<br />

Rechteroever - Kaaimuren, waar toegelaten<br />

Palen opwaarts ingang Deurganckdok, in ontwerp<br />

Palen afwaarts ingang Deurganckdok, in ontwerp<br />

Rupel<br />

Niel - kaai<br />

Boom - kaai<br />

- palen op- en afwaarts spoorbrug van Boom<br />

- palen samenvloeiing Nete + Dijle in de Rupel<br />

Binnendijle<br />

Mechelen - keerdok - kaaimuur dok<br />

Beneden-Nete<br />

Duffel - Schutsluis - muur afwaarts sluiskom<br />

Ringvaart om Gent<br />

Evergem ∗ (ter hoogte van de sluis) (ook zeer recente bijkomende wachtsteiger) (wachthaven is<br />

zeer in trek)<br />

Merelbeke* (ter hoogte van de sluis) (ook recente bijkomende wachtsteiger)<br />

Kanaal Gent-Oostende<br />

Evergem<br />

Boven-Schelde<br />

Asper (ter hoogte van de sluis) (ook recente bijkomende wachtsteiger)<br />

Kerkhove* (ter hoogte van de sluis) (ook recente bijkomende wachtsteiger)<br />

Spiere (recente wachtsteiger)<br />

Oudenaarde* (in het centrum)<br />

Leie<br />

Sint-Baafs-Vijve (ter hoogte van de sluis) (ook recente bijkomende wachtsteiger)<br />

Deinze<br />

Harelbeke<br />

Kanaal Roeselare-Leie<br />

Izegem<br />

Roeselare<br />

Ooigem ∗ (bijkomende meerplaatsen recent gebouwd aan kanaalingang)<br />

Kanaal Bossuit-Kortrijk<br />

Bossuit* (ingang van het kanaal - bijkomende meerplaatsen recent gebouwd)<br />

Daarnaast zijn een aantal specifieke lig- en wachtplaatsen gerealiseerd op locaties waar hieraan<br />

behoefte was. Dit is bijvoorbeeld het geval:<br />

∗ Bijkomende voorzieningen voor aan wal zetten van een wagen<br />

∗ Bijkomende voorzieningen voor aan wal zetten van een wagen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -537-<br />

� op het Albertkanaal werden waar tussen Wijnegem en Antwerpen specifieke zones<br />

voorbehouden zijn waar vaartuigen langdurig kunnen afmeren;<br />

� op het Albertkanaal in het Straatsburgdok dat met afmeerpalen specifiek is ingericht als<br />

wachtplaats voor vaartuigen met o.a. aangepaste afmeerinfrastructuur;<br />

� op het kanaal Dessel-Turnhout-Schoten in St. Lenaarts (Brecht) waar een intensieve<br />

bevrachting gebeurt.<br />

Verder worden de mogelijkheden onderzocht om bijkomende specifieke wachtplaatsen te creëren<br />

op het Albertkanaal ter hoogte van het sluizencomplex te Wijnegem en op de Schelde-<br />

Rijnverbinding.<br />

Ook bij het ontwerp van de aanpassingswerken van het kanaalvak Wijnegem-Antwerpen vormt dit<br />

een bijzonder aandachtspunt.<br />

2. Evaluatie van de kwaliteit van de infrastructuur is een voortdurende zorg.. Een gerichte globale<br />

evaluatie van de lig- en rustplaatsen in functie van de vereisten is niet voorhanden. In functie van<br />

de lokale vaststellingen worden wel initiatieven genomen voor de bouw. Zo zijn in de laatste jaren<br />

reeds tal van bijkomende ligplaatsen aangelegd (zie antwoord op vraag 1).<br />

Dit jaar zal er een tevredenheidsonderzoek naar de schippers toe worden ingericht bij de afdeling<br />

Zeekanaal.<br />

3. De voornaamste basisvoorziening is dat de schepen over de geschikte aanmeeruitrusting kunnen<br />

beschikken om hun schip in functie van de scheepsgrootte en rekening houdend met mogelijke<br />

peilverschillen van het water te kunnen vastleggen.<br />

De basisvoorzieningen hiervoor zijn wrijfhouten, aanmeerbolders, veiligheidsladders.<br />

Het merendeel van de aanmeerplaatsen is met de oever verbonden. Het aan wal kunnen zetten van<br />

een wagen is op meerdere plaatsen door bijkomende voorzieningen, voor zover nodig, mogelijk<br />

gemaakt.<br />

Op sommige locaties zijn faciliteiten aan wal beschikbaar voor aansluiting op elektriciteit en<br />

water. Voorzieningen zoals waterbevoorrading mogen evenwel niet als rustplaats ingenomen<br />

worden omdat ze dan voor anderen onbereikbaar worden.<br />

Er moet erkend worden dat deze basisvoorzieningen niet bij alle bestaande lig- en wachtplaatsen<br />

beschikbaar zijn.<br />

Anderzijds is het zo dat de waterwegbeheerder bepaalde van deze voorzieningen aanbiedt op<br />

andere plaatsen langs de kanalen.<br />

Zo kunnen schippers hun huishoudelijk afval gratis kwijt op vele sluizen van het netwerk.<br />

Voor het bunkeren van drinkwater zijn een aantal specifieke bunkerplaatsen beschikbaar waar<br />

schippers – ook weer gratis- water kunnen innemen.<br />

Binnen het RIS/GWS project (River Information Services/Geautomatiseerd Waterbeheer en<br />

Scheepvaartsturing) werden mogelijkheden ontwikkeld om de afwikkeling van allerhande<br />

administratie mogelijk te maken. Dit kan de vlotte doorstroming van het scheepvaartverkeer<br />

bevorderen.<br />

Ik ben er me van bewust dat internet in de toekomst een belangrijk hulpmiddel zal zijn voor de<br />

binnenvaart en dat schippers toegang moeten kunnen krijgen tot het internet. In het kader van RIS<br />

en in samenspraak met Promotie Binnenvaart Vlaanderen wordt hier werk van gemaakt.<br />

De <strong>Vlaams</strong>e waterwegbeheerders zijn momenteel bezig met het uitwerken van dit RIS/GW<br />

project.<br />

Het verschaffen van internettoegang via publieke hotspots langsheen de waterwegen is daarbij één<br />

van de voorzieningen.


-538- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Naast een aantal door de Europese RIS-richtlijn opgelegde binnenvaartdiensten (o.a. de<br />

mogelijkheid tot elektronisch aanmelden, het bekomen van digitale vaarkaarten en het opvragen<br />

van verkeersberichten in de eigen landsstaal), zal het veel ruimere GWS-project dé één-loketfunctie<br />

binnen Vlaanderen voor zijn rekening nemen. Binnenschippers zullen via dit loket<br />

allerhande informatie m.b.t. de scheepvaart op de binnenwateren kunnen opvragen (o.a.<br />

bedieningstijden, waterstanden, afmetingen van kunstwerken (d.i. bruggen en sluizen),<br />

karakteristieken van de waterweg, wachttijden aan sluizen,…).<br />

4. Teneinde een beeld te kunnen vormen van de mogelijkheden die de markt biedt, zijn er inderdaad<br />

reeds contacten gelegd met ISP's (Internet Service Providers). In kader van bovenvermeld<br />

RIS/GWZ project zal in samenwerking en in overleg met de markt en de behartigers van de<br />

binnenvaart (o.a. Promotie Binnenvaart Vlaanderen) een WLAN-project uitgewerkt worden.<br />

5. Deze vragen zullen opgenomen worden in het tevredenheidsonderzoek. Wat NV De Scheepvaart<br />

betreft, heeft voor het project voor de aanleg van een nieuwe wachthaven in Wijnegem overleg<br />

met de binnenvaartsector plaatsgevonden, wat geleid heeft tot een concept dat aan de<br />

verwachtingen van de sector zal beantwoorden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -539-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 354<br />

van 17 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Carpoolparking Oudenaardsesteenweg Kortrijk - Fietsenstalling<br />

Er zijn plannen voor de bouw van een fietsenstalling bij de carpoolparking Oudenaardsesteenweg in<br />

Kortrijk.<br />

1. Wat is de stand van zaken van dit project?<br />

2. Wanneer wordt deze fietsenstalling effectief geplaatst, klaar voor ingebruikname?<br />

3. Wat is de kostprijs van dit project?


-540- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 354 van 17 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

1. Er zijn 3 prijsoffertes gevraagd. De resultaten zijn nog niet in ons bezit.<br />

2. De effectieve plaatsing is vermoedelijk eind mei 2006.<br />

3. De kostprijs bedraagt ongeveer 1.000 euro.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -541-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 355<br />

van 17 maart 2006<br />

van JOHAN SAUWENS<br />

Comités van Aankoop - Achterstand <strong>Vlaams</strong>e dossiers<br />

Op het fietscongres van 1 februari jongstleden heeft de minister in zijn toespraak aangegeven dat één<br />

van de keerpunten van de vereenvoudiging die hij in de procedures wil brengen, de<br />

onteigeningsproblematiek betreft.<br />

De minister stelt dat hij in de loop van juni 2006 de onteigeningen door het Gewest zal laten uitvoeren.<br />

Dit is terugkomen op een beslissing van één van zijn voorgangers die op zijn minst ongelukkig kan<br />

worden genoemd. Indien de onteigeningen gerechtelijk dienen te gebeuren, is het immers toch het<br />

<strong>Vlaams</strong> Gewest dat zelf de procedures dient in te leiden bij de vrederechter.<br />

De echte flessenhals voor de onteigeningsprocedure is echter het gebrek aan voldoende mankracht bij<br />

de onteigeningscomités en meer bepaald bij de Comités van Aankoop. Deze worden overstelpt door<br />

vragen voor schattingen, onderhandelingen, aankopen en verkopen door alle mogelijke openbare<br />

besturen: gemeenten, OCMW’s, VOI’s zoals de <strong>Vlaams</strong>e Landmaatschappij, de<br />

huisvestingsmaatschappijen, enzovoort.<br />

Uit contacten die ik steekproefgewijs heb gehad, blijkt dit toch een algemeen fenomeen te zijn<br />

waardoor – onafgezien de onteigenende instantie – de procedures toch altijd enorme vertragingen<br />

oplopen. Dit enkel door het feit dat deze diensten van het federaal Ministerie van Financiën<br />

overbevraagd zijn. Ik heb hierover in het verleden ook reeds de regering ondervraagd. Zie in die zin<br />

mijn vraag om uitleg in de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervorming van 7 januari<br />

2003 en mijn schriftelijke vraag nr. 44 van 2 mei 2004 (resp.: Handelingen C86 van 7/1/2003, blz. 3-4<br />

en Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 1 van 22/7/2004, blz. 2).<br />

1. Heeft de minister hierover contacten gehad met de federale minister van Financiën?<br />

2. Hebben deze contacten enig resultaat opgeleverd?<br />

3. Is er enige versterking van de diensten van het Comité van Aankoop in het vooruitzicht?<br />

4. Waarom kan de <strong>Vlaams</strong>e Regering zelf geen comité van aankoop opstarten dat voor alle <strong>Vlaams</strong>e<br />

gemeenten, OCMW’s, andere openbare besturen en VOI’s de nodige schattingen kan doen met<br />

voldoende objectieve autoriteit?


-542- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 355 van 17 maart 2006<br />

van JOHAN SAUWENS<br />

1. Tot heden verlopen deze contacten op administratief niveau en uitzonderlijk op kabinetsniveau.<br />

2. De Comités van Aankoop houden rekening met de prioriteiten van het <strong>Vlaams</strong> Gewest.<br />

3. Deze vraag behoort tot de bevoegdheid van de federale overheid en kan dus niet beantwoord<br />

worden.<br />

4. Op 5 maart 1985 sloten de federale regering en de regeringen van gemeenschappen en gewesten<br />

een protocol betreffende de bevoegdheid van de Comités tot Aankoop van Onroerende Goederen<br />

en van de kantoren van de Domeinen van de Staat (B.S. 14 juni 1985). Volgende overwegingen<br />

lagen in het bijzonder aan de basis van dit partnerschap:<br />

"Aangezien de oprichting door de Gemeenschappen en Gewesten van eigen gespecialiseerde<br />

diensten, optredend voor hun rekening en, eventueel, voor rekening van door hen opgerichte<br />

organismen, talrijke en zware problemen zou scheppen, namelijk een vermenigvuldiging der<br />

onteigeningsdiensten, wier uiteenlopend optreden een nefaste invloed zou hebben op het<br />

onroerend beheer en de dito politiek van de openbare besturen;<br />

Aangezien het welbegrepen algemeen belang, daarenboven, een nauwe samenwerking vereist<br />

tussen alle machten die bevoegd zijn om te onteigenen, aangezien coherentie bij de onteigeningen<br />

en gelijkheid bij het behandelen der onteigenden slechts kan bereikt worden door één<br />

gemeenschappelijke dienst, gespecialiseerd ter zake, bevoegd te maken;<br />

Aangezien, dank zij hun geografische spreiding, de soepelheid van hun inrichting en de<br />

bekwaamheid van hun ambtenaren, de comités tot aankoop en kantoren der domeinen hun taken,<br />

tot ieders algemene voldoening hebben vervuld".<br />

De oprichting van een eigen aankoopcomité kan mogelijk marktverstorend werken, aangezien<br />

noch de vereiste know-how, noch de nodige vergelijkingspunten met betrekking tot een billijke en<br />

redelijke prijsbepaling beschikbaar zijn. Hierover zijn verder onderzoek en overleg wenselijk.<br />

De huidige positionering van de aankoopcomités binnen de FOD Financiën strookt evenwel niet<br />

meer met de sinds 1985 sterk geëvolueerde bevoegdheidsverdeling. De gemeenschappen en<br />

gewesten hebben immers in de loop van verschillende staatshervormingen steeds bijkomende<br />

bevoegdheden en financieringsmiddelen verworven. Deze gewijzigde verhoudingen<br />

rechtvaardigen een regionalisering van de aankoopcomités.<br />

In afwachting hiervan moet gestreefd worden naar de optimalisatie van de werking en de dienstverlening<br />

door duidelijke afspraken via service level agreements over o.m. de inzet en de<br />

beschikbaarheid van middelen en de uitvoeringstermijnen.<br />

Deze problematiek wordt besproken in het kader van het overleg binnen het forum voor<br />

institutionele hervormingen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -543-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 356<br />

van 21 maart 2006<br />

van BART MARTENS<br />

Voetgangersbrug Berchem - Herstelling<br />

Tussen het Villegaspark en het Brilschanspark (Marcel Aubertinelaan en Uitbreidingsstraat) in<br />

Antwerpen ligt sinds de bouw van de Antwerpse Ring in de jaren ’60 een voetgangers- en fietserbrug<br />

die de twee achterliggende wijken met elkaar verbindt en die een belangrijke veilige oversteek is van<br />

de Ring, spoorweg en Singel in Berchem.<br />

In het voorjaar van 1997 klaagde een lid van de districtsraad van Berchem het lamentabele onderhoud<br />

van deze en andere bruggen over de Ring in Antwerpen Berchem al aan bij de toenmalige minister.<br />

Het onderwerp kreeg veel weerklank in de media, zeker nadat er enkele weken later een dodelijk<br />

ongeval veroorzaakt werd door het werpen van losliggende stenen vanop een brug in Wallonië.<br />

Het kabinet van de minister bevestigde toen in de media weet te hebben van de klachten in Berchem<br />

en beterschap werd beloofd. De betrokken dienst van de <strong>Vlaams</strong>e overheid probeert de situatie met<br />

geregeld onderhoud onder controle te houden.<br />

Geregeld onderhoud biedt echter al lang geen oplossing meer. Het is immers dweilen met de kraan<br />

open. De afwatering van de brug is stuk, wat voor grote plassen op het wegdek zorgt. De brug is als<br />

het ware een aquaduct geworden. In de winter bevriest het water onder de stenen en dit duwt steeds<br />

meer stenen los, die uiteindelijk verbrokkelen.<br />

Begin 2006 werd na een klacht van een bewoner door hetzelfde districtsraadslid telefonisch gemeld<br />

aan de dienstleiding van de bevoegde diensten in Antwerpen dat drie silexdals die los lagen op het<br />

wegdek van deze brug, door vandalen op het onderliggende fietspad (zowat vijf meter lager) gegooid<br />

werden. Gelukkig reden er toen geen fietsers of liepen er geen voetgangers onderdoor. De gevolgen<br />

zouden even vreselijk als dodelijk geweest zijn. Waar men in Berchem nu al meer dan acht jaar voor<br />

vreest, wordt elke dag meer en meer een mogelijke realiteit. De lokale politie, buurt- en parktoezicht<br />

verhoogden ondertussen wel hun controles.<br />

Een grondig herstel met vervanging van de gevaarlijke stenen door bijvoorbeeld asfalt werd gevraagd<br />

aan de diensten van de minister. De timing van deze vraag was even noodgedwongen als ideaal. De<br />

voorbereidingen van de tweede fase van de minder-hindermaatregelen en de werken aan de<br />

Antwerpse Ring waren volop aan de gang. Een beter moment om in te grijpen, leek er niet te zijn.<br />

Een antwoord werd beloofd door de dienstleiding, maar er kwam geen enkele respons. Meermaals<br />

werd vruchteloos gepoogd om opnieuw telefonisch contact te hebben met de dienstleiding in<br />

Antwerpen.<br />

In de eerste fase van de voorbereidingen van de werken aan de Antwerpse Ring werden nochtans alle<br />

bruggen in Berchem grondig onder handen genomen. Enkel die ene zonder autoverkeer, die dagelijks


-544- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

door honderden voetgangers en fietsers gebruikt wordt, werd niet aangepakt, met uitzondering van de<br />

vervanging van de brugleuning. De betrokken dienst reageerde onlangs in de media dat hij veel<br />

bruggen te onderhouden heeft in Antwerpen en dat er prioriteiten dienen gesteld te worden. Ik stel dit<br />

niet in vraag, maar vind het toch merkwaardig dat enkel de brug die dient voor de zachte weggebruiker<br />

niet werd aangepakt en dat de betrokken dienst nu al meer dan acht jaar weet dat verbeteringswerken<br />

met vervanging van het wegdek op deze brug door bijvoorbeeld asfalt noodzakelijk zijn teneinde het<br />

gebruikerscomfort opnieuw op een aanvaardbaar peil te brengen en ernstige ongelukken in de<br />

toekomst te vermijden.<br />

1. Wat is de veiligheidssituatie van deze brug volgens de diensten van de minister?<br />

2. Wanneer worden de nodige herstellingswerken uitgevoerd?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -545-<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 356 van 21 maart 2006<br />

van BART MARTENS<br />

1. De veiligheidssituatie van deze brug is uit oogpunt van de weggebruiker goed. De veiligheid<br />

wordt enkel in het gedrang gebracht door vandalen die, willen ze de door erosie getroffen<br />

silextegels naar beneden gooien, deze moeten loswrikken en over de leuning kieperen. Dit kan op<br />

elke brug gebeuren.<br />

2. Zoals reeds vroeger gemeld, zijn er werken te voorzien aan deze voetgangersbrug. Er zijn echter<br />

veel andere kunstwerken die in een veel slechtere staat verkeren dan deze brug, en als dusdanig<br />

dan ook voorrang krijgen. Het is trouwens zo dat de zachte weggebruiker ook op de andere<br />

bruggen de nodige aandacht moet krijgen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -547-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 357<br />

van 21 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Heraanleg ring Lier - Planning<br />

In verband met de problematiek van de werkzaamheden aan de ring rond Lier zijn er tal van<br />

onduidelijkheden. Er worden een aantal tijdelijke maatregelen aangegeven, maar het is zeer<br />

onduidelijk wat nu juist de timing is van de verschillende werkzaamheden en de maatregelen die<br />

hiermee gepaard gaan.<br />

1. Kan de minister verduidelijken wat nu exact wordt gepland, welke werkzaamheden er zullen<br />

worden uitgevoerd en de timing die hiermee gepaard gaat?<br />

2. Heeft men al een idee van de datum waarop het geheel van de werkzaamheden moet zijn<br />

afgerond?


-548- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 357 van 21 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Volgens de inlichtingen van TV3V, de gedelegeerd bouwheer, is de planning voor de werken op de<br />

ring van Lier als volgt:<br />

Kruispunt R16 Ringlaan - N108 Aarschotsesteenweg - Hoogveldweg.<br />

Aanvang der werken: 13 februari 2006.<br />

Termijn: 150 kalenderdagen.<br />

Kruispunt R16 Ringlaan - N10 Antwerpsesteenweg.<br />

Aanvang der werken: 10 april 2006.<br />

Termijn: 35 kalenderdagen.<br />

Kruispunt R16 Ringlaan - Hagenbroeksesteenweg.<br />

Aanvang der werken: 1 augustus 2006.<br />

Termijn: 40 kalenderdagen.<br />

Kruispunt R16 Ringlaan - N14 Mechelsesteenweg.<br />

De bespreking van het ontwerp is in maart 2006 opgestart met elke 3de woensdag van de maand een<br />

besprekingsvergadering.<br />

Het aanbestedingsdossier zal klaar zijn tegen 31 januari 2007. De bouwvergunning zal rond zijn tegen<br />

het bouwverlof 2007 in functie van het verloop van de nodige onteigeningen. De aanvang der werken<br />

is voorzien in september 2007. De duur van de werken is +/- 1 jaar.<br />

Problemen bij het ontwerp, de bouwvergunning en de onteigeningen kunnen deze planning enkel maar<br />

achteruit schuiven. Over de fasering en de situatie tijdens de werken is nog niet veel gekend.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -549-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 358<br />

van 21 maart 2006<br />

van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />

Doortrekking N171 Rumst - Modaliteiten<br />

De minister bereikte een akkoord met de burgemeester van Rumst aangaande het doortrekken van de<br />

N171. Volgens het akkoord zullen de uitgangspunten van het streefbeeld voor de N171 gevolgd<br />

worden.<br />

Er bestaat evenwel nog veel onduidelijkheid over het aantal rijstroken, alsook over de voorziene<br />

uitvoeringstermijn. Maar ook met betrekking tot het kruispunt aan de Eikenstraat zijn er verschillende<br />

opties naar voren geschoven, zodat het niet duidelijk is welke optie nu in aanmerking wordt genomen.<br />

1. Kan de minister meedelen hoe de verbindingsweg zal worden uitgevoerd? Eénvaksbaan of niet?<br />

Strookt de beslissing met de categorisering van de aansluitingswegen?<br />

2. Hoe wordt het kruispunt met de Eikenstraat aangelegd, en werden de mogelijke hinderpalen (grote<br />

verkeersdrukte) aan het kruispunt met de Keizershoek mee betrokken in de eerste fase, of wordt<br />

dit in een volgende fase bekeken?<br />

3. Waar kunnen de concrete en definitieve plannen ingezien worden?<br />

4. Werd er rekening gehouden met de afwateringsproblematiek rond de Booms-Nielse<br />

Scheidingsbeek (zoals vermeld in de studie van Infrabo)?<br />

5. Hoeveel particuliere eigenaars van de Kleine Landeigendom zullen onteigend moeten worden en<br />

wanneer zal dit uitgevoerd worden?


-550- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 358 van 21 maart 2006<br />

van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />

1. De verbindingsweg N171 wordt tussen de Eikenstraat en de A12 aangelegd als éénvaksbaan met<br />

één rijstrook voor elke richting. Deze inrichting strookt met de categorisering van de<br />

aansluitingswegen.<br />

2. Het uitgangspunt is de aanleg van een met verkeerslichten geregeld kruispunt met aparte<br />

opstelstroken voor de diverse richtingen. De definitieve inrichting van dit kruispunt zal worden<br />

afgestemd met de verkeersafwikkeling op de nabijgelegen kruispunten en met de lokale<br />

betrokkenen (gemeentebestuur).<br />

3. Er zijn nog geen definitieve ontwerpen voor de N171. De studieopdracht loopt nog. De<br />

verwachting is dat eind 2006 het definitieve ontwerp voor de gehele N171 klaar is.<br />

4. De afwateringsproblematiek Boomse en Nielse Scheidingsbeek maakt onderdeel uit van de<br />

studieopdracht voor de N171.<br />

5. Gezien het feit dat het definitieve ontwerp nog niet klaar is, zijn ook de definitieve<br />

onteigeningsplannen nog niet bekend. Ten vroegste eind 2006 is exact bekend welke gronden<br />

verworven moeten worden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -551-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 363<br />

van 21 maart 2006<br />

van PIETER HUYBRECHTS<br />

Ecoscore - Categorisering voertuigen<br />

In Duitsland en Nederland worden binnenkort auto’s en vrachtwagens voorzien van een zelfklever die<br />

duidelijk maakt hoe vervuilend ze zijn.<br />

Om de luchtverontreiniging in bepaalde Duitse steden en gemeenten tegen te gaan, heeft de Duitse<br />

regering beslist dat vervuilende wagens uit bepaalde zones geweerd mogen worden. Op de zelfklever<br />

staat een cijfer dat aangeeft hoe vervuilend de wagen is. Duitse steden en gemeenten kunnen voortaan<br />

zelf beslissen in welke zones alleen nog de meest “propere” wagens mogen rijden. Vervuilende<br />

wagens, meestal oudere dieselmotoren zonder roetfilter, vallen in de categorieën 0 en 1. De meest<br />

milieuvriendelijke auto’s krijgen categorie 5. Aan de hand van de zelfklever kan de verkeerspolitie<br />

dadelijk zien welke auto’s al dan niet in overtreding zijn.<br />

In Nederland worden de wagens ook voorzien van een dergelijk systeem, maar in tegenstelling tot<br />

Duitsland worden hier de milieuvriendelijke auto’s beloond door bijvoorbeeld een korting op het<br />

parkeerticket.<br />

Heeft de minister reeds initiatieven genomen om ook in Vlaanderen een onderverdeling voor<br />

voertuigen te maken, gebaseerd op de Europese normen voor uitlaatgassen?<br />

Zo ja, voor welk systeem opteert de minister? Het bestraffen van milieuonvriendelijke wagens of het<br />

belonen van milieuvriendelijke?


-552- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 363 van 21 maart 2006<br />

van PIETER HUYBRECHTS<br />

Het definiëren van het begrip milieuvriendelijk voertuig is noodzakelijk om een beleid rond<br />

milieuvriendelijke voertuigen te kunnen uitwerken. In de periode 2003-2005 werd daarom een studie<br />

uitgevoerd door de <strong>Vlaams</strong>e Instelling voor Technologisch Onderzoek (Vito), de Vrije Universiteit<br />

Brussel (VUB) en l’Université Libre de Bruxelles (ULB) waarbij een ecoscore voor voertuigen werd<br />

uitgewerkt. Het voorwerp van de opdracht was de uitbouw van een eenduidige definitie m.b.t. de<br />

milieuvriendelijkheid van een voertuig (personenwagens, vrachtwagens, twee- en driewielers), incl.<br />

alternatieve voertuigen en oudere voertuigen.<br />

De methodologie die werd ontwikkeld, de ecoscore, kent aan alle voertuigen een milieuscore toe, die<br />

hun impact op het milieu en de gezondheid weergeeft. Hierbij worden verschillende schade-effecten<br />

mee in rekening gebracht: broeikaseffect, luchtkwaliteit (gezondheidseffecten en effecten op<br />

ecosystemen) en geluidshinder. Deze milieuevaluatie laat toe deze verschillende effecten te<br />

combineren in één enkele indicator.<br />

Naast de emissies die vrijkomen tijdens het rijden, wordt eveneens rekening gehouden met de emissies<br />

ten gevolge van de productie en distributie van de brandstof. Dit laat toe verschillende<br />

brandstoftechnologieën met elkaar te vergelijken zoals LPG, CNG, hybride, batterij elektrische,<br />

brandstofcel, biobrandstoffen, enz.<br />

Elk voertuig krijgt zo een éénduidige score. Deze ecoscore is te raadplegen op de website<br />

www.milieuvriendelijkvoertuig.be. De website wordt momenteel verder aangevuld met<br />

ontbrekende ecoscores voor nieuwe voertuigen en de ecoscores voor oudere voertuigen. Het Brussels<br />

Gewest heeft reeds te kennen gegeven deze ecoscore eveneens te willen gebruiken. Onderhandelingen<br />

met het Waals Gewest en de federale overheid zijn opgestart zodat we tot één methodologie komen<br />

voor België.<br />

De Ecoscore wordt ook reeds toegepast in maatregelen. Volgende initiatieven worden door de minister<br />

reeds ondernomen:<br />

* Sensibilisatie<br />

- Een eerste instrument dat wordt ingezet is de website www.milieuvriendelijkvoertuig.be. Deze<br />

website geeft informatie rond milieuvriendelijke voertuigen en de ecoscore van de voertuigen weer.<br />

- Daarnaast werd binnen de studie een ontwerp van gids gemaakt. Dit ontwerp zal uitgewerkt worden<br />

tot een definitieve gids voor consumenten in het najaar van dit jaar om zo de bekendheid van de<br />

website van de ecoscore te verhogen.<br />

* Aanpassing van de jaarlijkse verkeersbelasting en de belastingen op de inverkeerstelling voor<br />

personenwagens en vrachtwagens<br />

De huidige verkeersbelastingen worden berekend aan de hand van de fiscale PK’s voor<br />

personenwagens en de massa voor het goederenvervoer. Op diverse vlakken is er echter de wens om<br />

de verkeersbelastingen te variabiliseren naargelang de milieukenmerken van het voertuig.<br />

Op dit moment wordt een voorstel uitgewerkt om de belasting op de in verkeersstelling en de jaarlijkse<br />

verkeersbelasting voor personenwagens te hervormen gebruik makend van de ecoscore van het<br />

voertuig en de jaarlijkse verkeersbelastingen voor vrachtwagens te variabiliseren volgens de Euronorm<br />

van de vrachtwagen. De uitwerking moet nog in detail gebeuren, maar één van de pistes is om<br />

eerst de milieuvriendelijke voertuigen te bevoordelen en in een latere fase de milieonvriendelijke<br />

voertuigen te bestraffen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -553-<br />

* Groene publieke vloten<br />

In de studie ecoscore werden eveneens maatregelen uitgewerkt m.b.t. de vergroening van publieke<br />

vloten. Via de samenwerkingsovereenkomst ‘milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling’ tussen<br />

het <strong>Vlaams</strong> Gewest en de lokale overheden worden gemeenten nu financieel ondersteund bij de<br />

aankoop van milieuvriendelijke voertuigen. Zij kunnen 30% van de aankoopprijs recupereren, met een<br />

maximum van 4.000 euro. Een milieuvriendelijk voertuig wordt momenteel gedefinieerd als een<br />

voertuig met een ecoscore hoger of gelijk aan 65. Dit criterium wordt regelmatig herzien naarmate er<br />

nieuwe voertuigen op de markt komen.<br />

Ook binnen de vloot van de <strong>Vlaams</strong>e overheid wordt de ecoscore gebruikt als criterium om de<br />

milieuvriendelijkheid van voertuigen te bepalen.<br />

* Roetfilters voor vrachtwagens<br />

Een systeem om het gebruik van roetfilters op vrachtwagens te stimuleren wordt momenteel<br />

uitgewerkt in overleg met de sector.<br />

Milieuzonering zou op termijn een optie kunnen zijn in bepaalde zones waar de<br />

luchtkwaliteitdoelstellingen niet gehaald worden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -555-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 364<br />

van 21 maart 2006<br />

van VEERLE HEEREN<br />

Verbinding St.-Truiden - E40 - Studie<br />

In het Limburgplan is in de financiering van een studie voorzien om de mogelijkheden, de kosten en<br />

baten voor een aansluiting van de autosnelweg E40 op Sint-Truiden te onderzoeken.<br />

Die snelle verbinding is van groot belang voor de economische ontwikkeling van de regio.<br />

1. Aan welke instantie werd de opdracht gegeven om de kosten-batenanalyse van de ontsluiting van<br />

Sint-Truiden te maken?<br />

2. Welke zijn de concrete fasen binnen deze studie en wat is de vooropgestelde timing om de studie<br />

te financieren?<br />

3. Welk budget wordt voor het onderzoek gereserveerd?


-556- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 364 van 21 maart 2006<br />

van VEERLE HEEREN<br />

De aansluiting van Sint-Truiden met de E40 is op de eerste plaats een planologische aangelegenheid<br />

en bijgevolg valt dit onder de verantwoordelijkheid van de <strong>Vlaams</strong>e minister van Ruimtelijke<br />

Ordening.<br />

Desalniettemin heb ik het initiatief genomen om hieromtrent een studie te laten uitvoeren.<br />

Deze studie beoogt de mogelijkheden te onderzoeken en kosten-baten af te wegen van een nieuwe<br />

verbinding op primair niveau tussen het stedelijk gebied Sint-Truiden en de E40. De betere ontsluiting<br />

wordt immers gemotiveerd vanuit huidige en toekomstige (economische) ontwikkelingen die een<br />

verkeersgenererend effect hebben waardoor een vlotte ontsluiting en verkeersafwikkeling naar het<br />

hoger wegennet noodzakelijk zou zijn. Deze motivatie en argumentatie dient echter vooraf ten gronde<br />

onderbouwd in een studie.<br />

Ik heb voor deze studie tevens een monitoringsfiche laten opmaken, die deel uitmaakt van het<br />

Limburgplan.<br />

De daadwerkelijke aanleg van een nieuwe verbinding vereist procedureel een selectie bij de<br />

eerstvolgende herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, hetgeen uiteraard de<br />

bevoegdheid is van de <strong>Vlaams</strong>e Minister van Ruimtelijke Ordening.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -557-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 366<br />

van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Kruispunt N36 Lendelede - Verkeersveiligheid<br />

Het kruispunt N36-Izegemsestraat is vooral op de schoolpiekmomenten bijzonder gevaarlijk. Dit geldt<br />

zeker voor de honderd fietsende scholieren die vanuit Lendelede de N36 willen oprijden of<br />

oversteken.<br />

1. In welke mate zijn de diensten van de minister op de hoogte van deze verkeersonveilige situatie<br />

tijdens de schoolpiekuren?<br />

2. Welke maatregelen worden in het vooruitzicht gesteld? Komen er verkeerslichten? Zo ja,<br />

wanneer? Wat is de kostprijs voor het plaatsen van een verkeerslicht?


-558- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 366 van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

1. Deze situatie werd me nog niet eerder gesignaleerd.<br />

Uit de ongevallengegevens van de periode 1999-2001 blijkt dat dit punt geen gevaarlijk punt<br />

is, aangezien we hier een gewogen prioriteitsfactor van 7 hebben. Er wordt gesproken van een<br />

gevaarlijk punt vanaf een prioriteitsfactor van 15. Specifiek ging het hier over 5 ongevallen,<br />

waarbij geen fietsers betrokken waren.<br />

2. Momenteel is er hier niets gepland.<br />

De gemeente Lendelede is als één van de laatste van de provincie gestart met de opmaak van<br />

het mobiliteitsplan en is nu bezig met de laatste stap, namelijk de opmaak van het beleidsplan.<br />

In dit beleidsplan is het de bedoeling om voor de verschillende kruispunten op de N36 een<br />

prioriteit vast te leggen en te kijken welke kruispunten uitgebouwd zullen worden en ook op<br />

welke manier dit zal gebeuren, afhankelijk van de functie van de weg die het mobiliteitsplan<br />

zal toebedeeld worden.<br />

Het kruispunt met de Izegemsestraat zal hierbij hoogstwaarschijnlijk voorzien worden als<br />

toegang tot het centrum van Lendelede van op de N36.<br />

Wat de realisatie van dit kruispunt betreft, kan er gesteld worden dat dit kan gebeuren via<br />

convenantgebonden projecten.<br />

Convenantgebonden projecten kunnen echter pas opgestart worden nadat de gemeente over<br />

een conform verklaard mobiliteitsplan beschikt.<br />

Nadat het mobiliteitsplan afgewerkt en conform verklaard is, kan de behoefte en de noodzaak<br />

om dit kruispunt her in te richten onderzocht worden en kan de mogelijkheid bekeken worden<br />

om al dan niet kredieten te voorzien op het driejarenprogramma.<br />

Of de eventuele herinrichting van het kruispunt betekent dat het kruispunt voorzien wordt van<br />

verkeerslichten, kan onmogelijk nu bepaald worden.<br />

Dit hangt af van de keuzes die zullen gemaakt worden in het mobiliteitsplan en van het<br />

verdere onderzoek dat noodzakelijk zal zijn voor het bepalen van een inrichtingsoplossing van<br />

dit kruispunt.<br />

De kostprijs voor het plaatsen van verkeerslichten is afhankelijk van het ontworpen<br />

verkeersplan en plaatselijke factoren. Het installeren van een installatie met verkeerslichten<br />

kan ruwweg geraamd worden tussen 100.000 en 200.000 euro.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -559-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 367<br />

van 24 maart 2006<br />

van FRANS PEETERS<br />

Onbemande camera’s - Knelpunten<br />

De steden/gemeenten en de politiezones hebben heel wat middelen (zowel financieel als<br />

personeelsmatig) geïnvesteerd in het plaatsen en uitbaten van de onbemande camera’s. Zij zijn er<br />

trouwens van overtuigd dat het gebruik van die camera’s bijdraagt tot een grotere verkeersveiligheid<br />

op onze wegen.<br />

In de korte periode dat de onbemande camera’s in gebruik werden genomen, deden er zich echter heel<br />

wat ingrijpende technische wijzigingen voor aan de procedure om deze sites en camera’s in dienst te<br />

stellen en te houden. De steden/gemeenten en de politiezone staan daarbij aan de zijlijn en kunnen<br />

alleen maar passief ondergaan wat de diensten belast met de plaatsing en goedkeuring hen mededelen<br />

en voorbehouden.<br />

Deze diensten zijn :<br />

- de afdeling Electriciteit en Mechanica van het Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap, bekend als<br />

EMA (Antwerpen, <strong>Vlaams</strong>-Brabant en Limburg) of EMG (Gent, Oost- en West-Vlaanderen) als het<br />

over gewestwegen gaat ;<br />

- de afdeling Metrologie, dienst Verkeer van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO,<br />

Middenstand en Energie;<br />

- het NMi (Nederlands Meetinstituut) – blijkbaar Europees geaccrediteerd voor metingen en het<br />

afleveren van homologatieattesten ;<br />

- de firma Gatso en TV GTI Infra – Polis-service, de leveranciers van de installaties en camera’s.<br />

De volgende problemen deden zich ondertussen al voor :<br />

- de steden/gemeenten en de politiezones werden geconfronteerd met de afkeuring van sites voor<br />

snelheidscamera’s (bv. wegens mogelijke reflecties) op hun grondgebied zonder dat zij vooraf waren<br />

gewaarschuwd voor die mogelijkheid ;<br />

- begin 2005 werd (al) gesteld dat de snelheidscamera’s omgetuned moeten worden tot camera’s die<br />

i.p.v. één foto twee foto’s nemen en dat de sites waar de behuizingen staan aan nieuwe technische<br />

meetvoorwaarden en aan nieuwe infrastructurele voorwaarden (het aanbrengen van referentiestrepen)<br />

moeten voldoen. Het gebruik van de snelheidssites ligt daardoor op verschillende plaatsen nog altijd<br />

stil.<br />

Camera’s moeten een nieuw ijkcertifcaat krijgen en voor de sites moeten opnieuw metingen gebeuren<br />

om een nieuwe zogenaamde “Werklijst FIP meetlijst” ter hand te stellen van de gebruikers.Vanwege<br />

TV GTI Infra – Polis-Service kregen de politiezones op 23 november 2005 een brief waarin vermeld<br />

staat : “Half oktober 2005 werden de eerste radarcamera’s door Metrologie geijkt.<br />

Als bijlage aan dit ijkrapport werden door de diensten, buiten deze, nog bijkomende aanpassingen<br />

gevraagd, dewelke eerder overeengekomen werden met de bevoegde diensten. Onze leverancier


-560- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

GATSO meter is op dit ogenblik aan het onderzoeken hoe wij praktisch kunnen beantwoorden aan<br />

deze opmerkingen, om vervolgens de gebruikershandleiding terug te laten goedkeuren door de<br />

afdeling Metrologie. Zodra wij beschikken over de goedgekeurde handleiding zullen wij u terug<br />

contacteren om een nieuwe afspraak te maken voor een bezoek ter plaatse, zodat wij kunnen nazien of<br />

de locaties van de camera’s nog conform zijn volgens de nieuwe geldende voorwaarden.”<br />

Uit de ijkcertificaten van de omgebouwde camera’s kan men bovendien opmaken dat niet alleen de<br />

gebruikershandleiding, maar ook de installatiehandleiding nog moet goedgekeurd worden.<br />

Sedertdien zijn de steden/gemeenten en politiezones in het ongewisse wanneer zij de installaties<br />

opnieuw in gebruik zullen kunnen nemen. Indien er terzake contact wordt genomen met de<br />

verschillende diensten krijgt men even zoveel verschillende antwoorden, gaande van “u mag ze<br />

gebruiken” tot “u mag ze voorlopig niet gebruiken”. Bovendien steekt de ene dienst de schuld op de<br />

andere en omgekeerd.<br />

Blijkbaar is er niet alleen een patstelling tussen Metrologie, EMA/EMG en de leveranciers, maar ook<br />

tussen Metrologie en het NMi. Wij horen immers van RLC-sites die door het NMi werden<br />

goedgekeurd en daarna door Metrologie opnieuw worden afgekeurd. Men kan daaruit alleen maar<br />

concluderen dat er zich hier een ernstig communicatieprobleem lijkt voor te doen tussen de diensten<br />

Metrologie, NMi, EMA/EMG en de TV GTI Infra-Polis-Service. Dat communicatieprobleem staat<br />

niet alleen het verkeersveiligheid in de weg, maar doet ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van alle<br />

actoren, ook van het plaatselijk beleid en de politie.<br />

1. Hoeveel sites of camera’s zijn er op dit ogenblik niet in gebruik?<br />

Welke stappen onderneemt de minister om dit probleem zo snel mogelijk op te lossen?<br />

2. Op welke termijn mogen steden/gemeenten en de politiezones hier een goede oplossing<br />

verwachten?<br />

Hoe zal dit gecommuniceerd worden naar alle betrokkenen (zowel steden/gemeenten,<br />

politiezones, als de betrokken diensten)?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -561-<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 367 van 24 maart 2006<br />

van FRANS PEETERS<br />

Er zijn een aantal algemene problemen omtrent de onbemande camera’s. Niet enkel werden tal van<br />

snelheidscamera’s (radars) buiten werking gesteld door de dienst Metrologie, ook de (her)homologatie<br />

van camera’s ter hoogte van kruispunten met verkeerslichten loopt sinds de zomer van 2004 zeer<br />

stroef. Bovendien laat het herijken van de bestaande toestellen op zich wachten.<br />

Niettegenstaande al deze strubbelingen werd door mijn administratie gedurende heel deze periode<br />

continu een grote hoeveelheid energie in het project ‘onbemande verkeerscamera’s gestoken, in de<br />

hoop een doorbraak te kunnen realiseren. Ook van de zijde van de betrokken aannemer/leverancier is<br />

reeds een zeer grote hoeveelheid tijd en energie in deze problematiek gestoken.<br />

Wat de snelheidscamera’s betreft werd pas zeer recent, vrijdag 24/03/06, door de dienst Metrologie de<br />

knoop doorgehakt: het is nu duidelijk aan welke voorwaarden de locaties dienen te voldoen, en ook de<br />

aanpassingen (markeringen op de rijbaan) zijn duidelijk omschreven.<br />

Een 100-tal installaties met radarsnelheidscamera’s langs gewestwegen werden in de zomer van 2005<br />

reeds op deze wijze, in afwachting van een formeel goedgekeurd installatiehandboek, aangepast.<br />

De aannemer organiseert zich momenteel om de nodige attesten voor deze installaties af te leveren,<br />

zodat deze opnieuw in gebruik kunnen worden genomen. In de tweede helft van april kunnen de eerste<br />

attesten verwacht worden.<br />

Tal van snelheidscameratoestellen werden reeds omgebouwd naar de dubbele-foto technologie. Samen<br />

met de heringebruikname van de palen worden de nog resterende toestellen opgehaald voor ombouw<br />

en herijk.<br />

Sedert juli 2004 is de metrologische dienst gestopt met het zelf uitvoeren van homologaties van<br />

roodlichtcamera installaties (flitspalen t.h.v. verkeerslichten). Pas in juni 2005 werd het NMI<br />

(Nederland Meetinstituut), op vraag van de dienst Metrologie ingeschakeld voor het uitvoeren van<br />

deze homologaties. Over deze resultaten ontstonden echter opnieuw discussies die duurden tot maart<br />

2006.<br />

Sedert 14 maart 2006 is de dienst Metrologie opnieuw gestart met het zelf uitvoeren van homologaties,<br />

en dit aan een ritme van 6 installaties per week, zodat de achterstand nu wordt weggewerkt.<br />

De oorzaak van het grote aantal buiten werking zijnde roodlichtcamera installaties (107 in totaal) is<br />

slechts deels te wijten aan de achterstand die werd opgelopen door heel deze discussie.<br />

Het merendeel van de installaties is momenteel buiten dienst ten gevolge van een groot aantal<br />

wegenwerken aan ‘zwarte punten’. Nu de homologatieproblematiek achter de rug lijkt, kan de<br />

heringebruikname van deze palen kort volgen op de herinrichting van deze kruispunten.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -563-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 368<br />

van 24 maart 2006<br />

van STEFAAN SINTOBIN<br />

Kruispunt N36 Lendelede - Verkeersveiligheid<br />

Het kruispunt N36-Izegemsestraat op de grens tussen Izegem en Lendelede is vooral bij het begin en<br />

einde van de school bijzonder gevaarlijk. Zeker voor wie vanuit Lendelede de N36 wil oprijden of<br />

oversteken.<br />

Door de verkeerspleinen op de N36 in Izegem aan Delhaize en in Kuurne aan de Brugsesteenweg is de<br />

oversteekplaats ter hoogte van de Izegemsestraat er niet veiliger op geworden. Vroeger waren er<br />

lichten in plaats van verkeerspleinen en dan waren er soms “dode momenten” en konden fietsers en<br />

auto’s vanuit de Izegemsestraat de N36 veilig oversteken.<br />

De lokale overheid, de scholen en tal van plaatselijke verenigingen dringen reeds geruime tijd aan om<br />

gepaste maatregelen te nemen.<br />

1. Is de minister op de hoogte van deze problematiek?<br />

2. Is hier inderdaad sprake van een heel gevaarlijke verkeerssituatie?<br />

3. Welke maatregelen plant de minister om deze verkeersonveilige situatie een oplossing te bieden?<br />

4. Wanneer wordt dit gerealiseerd?


-564- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 368 van 24 maart 2006<br />

van STEFAAN SINTOBIN<br />

1. Deze situatie werd me nog niet eerder gesignaleerd.<br />

2. Uit de ongevallengegevens van de periode 1999-2001 blijkt dat dit punt geen gevaarlijk punt<br />

is, aangezien we hier een gewogen prioriteitsfactor van 7 hebben. Er wordt gesproken van een<br />

gevaarlijk punt vanaf een prioriteitsfactor van 15. Specifiek ging het hier over 5 ongevallen,<br />

waarbij geen fietsers betrokken waren.<br />

3. Momenteel is er hier niets gepland.<br />

De gemeente Lendelede is als één van de laatste van de provincie gestart met de opmaak van<br />

het mobiliteitsplan en is nu bezig met de laatste stap, namelijk de opmaak van het beleidsplan.<br />

In dit beleidsplan is het de bedoeling om voor de verschillende kruispunten op de N36 een<br />

prioriteit vast te leggen en te kijken welke kruispunten uitgebouwd zullen worden en ook op<br />

welke manier dit zal gebeuren, afhankelijk van de functie van de weg die in het mobiliteitsplan<br />

zal toebedeeld worden.<br />

Het kruispunt met de Izegemsestraat zal hierbij hoogstwaarschijnlijk voorzien worden als<br />

toegang tot het centrum van Lendelede van op de N36.<br />

Wat de realisatie van dit kruispunt betreft, kan er gesteld worden dat dit kan gebeuren via<br />

convenantgebonden projecten.<br />

Convenantgebonden projecten kunnen echter pas opgestart worden nadat de gemeente over<br />

een conform verklaard mobiliteitsplan beschikt.<br />

Nadat het mobiliteitsplan afgewerkt en conform verklaard is, kan de behoefte en de noodzaak<br />

om dit kruispunt her in te richten onderzocht worden en kan de mogelijkheid bekeken worden<br />

om al dan niet kredieten te voorzien op het driejarenprogramma.<br />

4. Omwille van de bovenvermelde redenen is momenteel niets voorzien voor het desbetreffende<br />

kruispunt.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -565-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 369<br />

van 24 maart 2006<br />

van MARC CORDEEL<br />

Grensoverschrijdende samenwerking havenbedrijven - Gent-Terneuzen<br />

In de “scheepvaartkrant”, het onafhankelijk vakblad voor de Rijn-, binnen- en kustvaart van 22<br />

februari 2006, lezen we dat de droom van de Gentse havenschepen van een ééngemaakt havenschap<br />

Gent-Terneuzen niet doorgaat.<br />

Naar aanleiding van het samenwerkingsakkoord dat in 2003 tussen Havenbedrijf Gent en Zeeland<br />

Seaports werd afgesloten, werd in opdracht van de beide havenbedrijven door de Erasmus Universiteit<br />

Rotterdam en de Universiteit Gent een onderzoeksrapport opgesteld waaruit bleek dat er nochtans<br />

voldoende grond voor samenwerking is op diverse terreinen, gezien de sterke mate van economische<br />

samenhang en integratie tussen beide havens en industriecomplexen. Er worden echter ook een aantal<br />

politieke en juridische belemmeringen geconstateerd waarvan het <strong>Vlaams</strong>e havendecreet en de<br />

samenwerking tussen Zeeland Seaports en het Havenbedrijf Rotterdam in een recent verleden de<br />

belangrijkste zijn.<br />

De voorzitter van Zeeland Seaports erkent dat er tussen beide havengebieden nauwe contacten zijn<br />

gegroeid en dat er reeds heel wat grensoverschrijdende samenwerking bestaat, maar zij wil liefst eerst<br />

via een aantal deelakkoorden de banden met Gent nauwer aanhalen alvorens als een ééngemaakt<br />

havengebied internationaal in zee te gaan. Wel wordt door de beide havenbedrijven een aantal<br />

aanbevelingen uit het rapport overgenomen in verband met eenvoudige, grensoverschrijdende<br />

projecten voor de regio op het vlak van ruimtelijke ordening en het bedrijfsleven, alsook een<br />

daadwerkelijke afstemming op elkaar wat betreft EU-regelgeving, veiligheid, scheepvaart, prijsbeleid,<br />

vaarbeleid, rampen, gegevenskoppeling, enzovoort.<br />

Uit de Beleidsbrief Openbare Werken, beleidsprioriteiten 2005-2006, leren we dat de ondersteuning<br />

van het proces dat moet leiden tot een verbetering van de maritieme toegang tot de haven van Gent en<br />

de bouw van een tweede zeesluis een belangrijk aandachtspunt van de minister vormt.<br />

Naar aanleiding van het derde memorandum van overeenstemming tussen Vlaanderen en Nederland<br />

met betrekking tot de onderlinge samenwerking m.b.t. het Schelde-estuarium (’s-Gravenhage, 11<br />

maart 2005) zullen een aantal initiatieven met betrekking tot de nautische toegankelijkheid van de<br />

Kanaalzone Gent-Terneuzen verder ontwikkeld worden. Met name naar de aard en omvang van de<br />

mogelijke problematiek met betrekking tot de toegang tot het Kanaal Gent-Terneuzen loopt<br />

momenteel een verkennend onderzoek, er worden plannen ontwikkeld voor de aanleg van een tunnel<br />

bij Sluiskil met een diepteligging van 13,50 meter of zelfs 16 meter en tot slot onderzoeken<br />

Vlaanderen en Nederland de optimalisatie van de kielspeling op het Kanaal Gent-Terneuzen en de in-<br />

en uitvaart van de Westsluis in Terneuzen.


-566- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Vandaar, naar aanleiding van de recente berichtgeving in verband met de voor onbepaalde tijd<br />

uitgestelde fusie tussen de beide havenbedrijven en rekening houdende met bovenvermelde<br />

beleidsplannen in verband met de Kanaalzone Gent-Terneuzen, volgende eenvoudige vraag aan de<br />

minister.<br />

Heeft het uitstel van een fusie tussen de beide havens enige invloed op de uitvoering, timing en<br />

financiering van zijn beleidsplannen in deze en zo ja, welke?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -567-<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 369 van 24 maart 2006<br />

van MARC CORDEEL<br />

Het onderzoeksrapport waarnaar u verwijst betreft in essentie de grensoverschrijdende samenwerking<br />

tussen havenbedrijven inzake de uitoefening van havenbestuurlijke bevoegdheden. De referentiesituatie<br />

voor de studie is een wereldwijd uniek Scandinavisch samenwerkingsverband.<br />

In Vlaanderen werden de vier havenbedrijven in de havens van Antwerpen, Gent, Oostende en<br />

Zeebrugge, middels het havendecreet, gelast met de gedecentraliseerde uitoefening van die havenbestuurlijke<br />

bevoegdheden. De elementen betreffende de maritieme toegang naar de Gentse Zeehavens<br />

waar u naar verwijst betreffen de bevoegdheden die de decreetgever in Vlaanderen niet<br />

gedecentraliseerd toegewezen heeft aan andere rechtspersonen en die in Nederland tot de bevoegdheid<br />

van de centrale Rijksoverheid behoren. Rekening houdende met het door de decreetgever gemaakte<br />

bevoegdheidsonderscheid interfereert de samenwerkingsproblematiek tussen haven-bedrijven niet in<br />

de problematiek van de maritieme toegang en de afspraken daarover gemaakt met Nederland in het<br />

Memorandum van Den Haag.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -569-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 370<br />

van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />

In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />

volgende vragen stellen.<br />

1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />

dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />

Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />

2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />

hoeveel en welke?<br />

3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />

4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden<br />

broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />

Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).


-570- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 370 van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois , <strong>Vlaams</strong> minister<br />

van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -571-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 373<br />

van 24 maart 2006<br />

van JOHAN DECKMYN<br />

Projecten Dampoort en Handelsdokbrug Gent - Timing<br />

Er is in Gent reeds een hele tijd sprake om in het kader van een betere verkeersafwikkeling aan de<br />

Dampoort er een tunnel te bouwen die ondergronds gaat in de Kasteellaan en in de Afrikalaan weer<br />

naar boven komt. Het <strong>Vlaams</strong> Gewest heeft de financiering voor het bouwen van deze tunnel op de<br />

lange baan geschoven.<br />

Eén van de redenen hiervoor is het hoge kostenplaatje dat de bouw van een tunnel met zich meebrengt.<br />

Het Nederlandse architectenbureau Office for Metropolitan Architecture (OMA) stelde bijgevolg in<br />

het kader van het Gentse stadsvernieuwingsproject “Oude dokken” voor om in plaats van een tunnel<br />

de piste van een brug te overwegen.<br />

Bedoeling is om via de Handelsdokbrug (nog aan te leggen) alle verkeer af te leiden naar de<br />

Afrikalaan, die een deel van de stadsring wordt. Vanuit de Afrikalaan moet er een nieuwe weg komen<br />

vlak naast de spoorweg. Het kruispunt Dampoort wordt via een brug op dezelfde hoogte als de<br />

spoorwegbrug genomen.<br />

De oplossing via een brug is een heel stuk goedkoper, en men overweegt bij het Gentse stadsbestuur<br />

dit alternatief.<br />

1. Is de minister op de hoogte van de denkpiste van een brug over de Dampoort?<br />

2. Kunnen de serieuze minkosten die dit met zich meebrengt invloed hebben op de timing voor<br />

financiering van dit project?<br />

3. Wat is het voorlopige tijdpad voor het financieren van de projecten Handelsdokbrug en<br />

ondertunneling/overbrugging van de Dampoort?


-572- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 373 van 24 maart 2006<br />

van JOHAN DECKMYN<br />

1. De administratie Wegen en Verkeer is betrokken bij de studies over het stadsvernieuwingsproject<br />

“Oude Dokken” en is aldus op de hoogte van het voorstel van het architectenbureau Office for<br />

Metropolitan Architecture (OMA) om de tunnel in de te verlengen stadsring R40 onder de<br />

Dampoort te vervangen door een brug. Dit voorstel is technisch en financieel nog niet nader<br />

onderzocht.<br />

2. Het standpunt van het <strong>Vlaams</strong>e Gewest in het project Dampoort is steeds geweest dat een<br />

ondertunneling enkel kon als eerste stap van het globale project met realisatie van een openbaar<br />

vervoersknooppunt trein/tram/bus. Hierover is nog geen enkele beleidsbeslissing genomen omdat<br />

prioriteit gegeven is aan het project Gent Sint-Pieters. Als een brug technisch en<br />

stedenbouwkundig haalbaar is dan kan dit inderdaad een vroegere realisatie meebrengen<br />

3. Er is een verzoek tot nietig verklaring van het onteigeningsbesluit voor het project<br />

Handelsdokbrug lopende bij de Raad van State. Hierdoor is er grote onzekerheid nopens de<br />

timing. Voorlopig is dit project voorzien in 2010. De ondertunneling/overbrugging van de<br />

Dampoort is nog niet geprogrammeerd.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -573-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 374<br />

van 24 maart 2006<br />

van JOHAN DECKMYN<br />

Kruispunt N60 - Hutsepotstraat Gent - Verkeerslichten<br />

Aan het kruispunt tussen de N60 en de Hutsepotstraat/Rijvisschestraat in Gent staan er heel wat<br />

verkeerslichten, namelijk verkeerslichten voor wagens, voor fietsers en voor voetgangers. Deze lichten<br />

werden op een bepaalde manier ingesteld, zodat het voor voetgangers niet altijd even duidelijk is<br />

wanneer ze mogen oversteken.<br />

Bij het gewoon functioneren van de verkeerslichten werkt de signalisatie enkel voor wagens en voor<br />

fietsers en blijft het altijd rood voor voetgangers. Bij het activeren (via een daartoe voorziene<br />

drukknop) van de verkeerslichten voor de fietsers wordt het groen voor wagens en fietsers en blijft het<br />

rood voor voetgangers die in dezelfde richting de weg moeten oversteken. Bij het activeren van de<br />

verkeerslichten voor de voetgangers (via afzonderlijke drukknop) wordt het groen voor wagens,<br />

fietsers en voetgangers. Dit zorgt voor gevaarlijke situaties zoals geschetst in het volgende voorbeeld:<br />

a) Een fietser komt uit de Rijvisschestraat en activeert het verkeerslicht voor fietsers via de daartoe<br />

voorziene drukknop.<br />

b) Er komt een wagen vanuit de Hutsepotstraat en deze wagen draait af richting Oudenaarde en ziet<br />

geen groen licht voor fietsers, maar wel het rode licht voor de voetgangers. De automobilist gaat er<br />

bijgevolg van uit dat de fietser in overtreding is (wat niet waar is, aangezien het voor deze fietser<br />

groen is).<br />

Deze situatie is vrij verwarrend, zeker bij senioren en bij jongeren (uit de Don Boscoschool in de<br />

buurt). Eenzelfde situatie doet zich trouwens ook voor bij verkeerslichten in de buurt van de Sterre in<br />

Gent en zal zich ongetwijfeld op andere plaatsen in Vlaanderen ook voordoen.<br />

1. Is men bij de bevoegde diensten op de hoogte van deze problematiek?<br />

2. Werden er hieromtrent nog geen klachten geformuleerd? Zo ja, werd hieraan gevolg gegeven?<br />

3. Hoe gaat men tewerk bij het instellen van een frequentieschema voor verkeerslichten?


-574- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 374 van 24 maart 2006<br />

van JOHAN DECKMYN<br />

1. Men is bij de bevoegde diensten op de hoogte van de gestelde problematiek. Gezien het verschil in<br />

uitlooptijd tussen de voetgangers en de fietsers, worden dergelijke inrichtingen overal in<br />

Vlaanderen op dezelfde manier geregeld. Fietsers kunnen altijd groen krijgen samen met de<br />

voertuigen. Dat hierbij het voetgangerslicht rood blijft, maakt niets uit, een afslaand voertuig moet<br />

altijd voorrang geven aan een rechtdoor gaande fietser of voetganger. Dit probleem doet zich<br />

trouwens ook voor bij de voetgangers : een voetganger die in de laatste seconde groen de<br />

oversteek aanvat, zal sowieso tijdens rood de oversteek maken. Doch is hij nog gedurende de<br />

uitlooptijd beschermd tegen conflicterende (dat zijn niet de afslaande voertuigen) voertuigen.<br />

2. De gestelde problematiek is eerder gemeld van uit de Don Boscoschool. De bovenvermelde uitleg<br />

werd verstrekt aan een afgevaardigde van de school. Ook voor andere kruispunten worden af en<br />

toe gelijkaardige klachten geformuleerd. De reden is een onvoldoende kennis van het<br />

verkeersreglement en de werking van een driekleurige signalisatie. Zo wordt er b.v. dikwijls een<br />

herhalingslicht voor fietsers gevraagd aan de overzijde van het kruispunt.<br />

3. Het regelschema van verkeerslichten wordt in principe berekend op basis van de<br />

verkeersintensiteiten en voor ieder kruispunt afzonderlijk. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van<br />

de formule van Webster. Op plaatsen waar de hoofdrichting veel drukker is dan de dwarsrichting<br />

en waarbij de reden van de plaatsing van een driekleurige signalisatie dus in hoofdzaak de veilige<br />

oversteekbaarheid van de weg betreft, wordt meestal gebruik gemaakt van een rusttoestand groen<br />

op de hoofdrichting. De cyclus wordt dan geactiveerd door een aanvraag van de dwarsrichting, het<br />

weze voertuig, fietser of voetganger.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -575-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 375<br />

van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

<strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen<br />

Overeenkomstig artikel 10 van de Gecoördineerde Grondwet zijn “alleen (de Belgen) tot de<br />

burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere<br />

gevallen door een wet kunnen worden gesteld.”<br />

De Raad van State heeft herhaaldelijk, expliciet of impliciet, gesteld dat deze bepaling van toepassing<br />

is op vastbenoemde en op contractuele personeelsleden (bijvoorbeeld: Kamer van<br />

Volksvertegenwoordigers, stuk 331/2 BZ 1988; <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, stuk 2055 (2003-2004) nr. 1;<br />

Belgisch Staatsblad, 6.10.2005, p. 43090).<br />

1. Kan de minister voor elke <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder zijn/haar bevoegdheid of toezicht<br />

valt, meedelen hoeveel personeelsleden er in totaal werken?<br />

2. Hoeveel personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken, zijn er in elk van de onder<br />

vraag 1 bedoelde diensten momenteel tewerkgesteld (statutair, contractueel, enz.), met opsplitsing<br />

tussen enerzijds vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en<br />

anderzijds vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie?<br />

3. Kan de minister meedelen welk statuut de onder vraag 2 bedoelde betrokkenen hebben?<br />

4. Graag vernam ik eveneens krachtens welk decreet waarin de ambten worden opgesomd die voor<br />

niet-Belgen worden opengesteld, de in vraag 2 bedoelde ambtenaren, in afwijking van de<br />

algemene regel vervat in artikel 10 van de Grondwet, in dienst werden genomen.<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 49, Moerman nr. 56,<br />

Vandenbroucke nr. 139, Vervotte nr. 137, Van Mechelen nr. 125, Anciaux nr. 66, Bourgeois nr.<br />

77, Peeters nr. 375, Keulen nr. 118, Van Brempt nr. 135).


-576- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 375 van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois , <strong>Vlaams</strong> minister<br />

van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -577-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 376<br />

van 24 maart 2006<br />

van JAN VERFAILLIE<br />

Kruispunt N31-N397 Brugge - Verkeerslichten<br />

Ter hoogte van het kruispunt aan de expresweg (N31) en de N397 in Brugge werden enige tijd geleden<br />

twee bijkomende verkeerslichten (voor het afslaand verkeer naar links) geplaatst, zowel voor het<br />

verkeer komende vanuit Brugge als voor het verkeer vanuit Loppem.<br />

De afstelling van de verkeerslichten werd recentelijk aangepast, waardoor het verkeer komende van de<br />

N397 (in beide richtingen), vooral tijdens de ochtend- en de avondspits, er tergend langzaam verloopt.<br />

Hooguit zes wagens kunnen doorrijden wanneer het licht op groen slaat.<br />

De verkeerssituatie (vooral voor het verkeer komende van de N397) blijkt op vandaag, na de plaatsing<br />

van de twee bijkomende verkeerslichten, slechter te zijn dan voor de plaatsing.<br />

1. Om welke redenen werd de afregeling van de verkeerslichten recentelijk gewijzigd?<br />

2. Beschikt de minister over cijfergegevens rond de verkeersintensiteit op dit kruispunt?<br />

Zo ja, hoe werden deze meetresultaten geïnterpreteerd?<br />

Wat zijn de concrete bevindingen?<br />

3. Welke maatregelen worden genomen om de situatie te verbeteren?


-578- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 376 van 24 maart 2006<br />

van JAN VERFAILLIE<br />

1. Het kruispunt van de gewestwegen N31 en N397 was een gevaarlijk punt.<br />

Op voorstel van de Tijdelijke Vereniging 3V zijn ter verhoging van de verkeersveiligheid de links<br />

afslaande bewegingen op de N397 conflictvrij gemaakt.<br />

Bij deze oplossing is in eerste instantie gekeken naar de veiligheid van het kruispunt.<br />

2. Vanaf de start van de nieuwe lichtenregeling ontstonden er tijdens de spitsen door het niet<br />

herinvoeren van de “Groene Golf” op de N31 lange files op die N31.<br />

Door het herinvoeren van de “Groene Golf” verdwenen deze files in belangrijke mate maar zijn er<br />

files ontstaan op de N397, vooral richting Loppem.<br />

3. Om aan deze file een oplossing te geven zal mijn administratie met wegmarkeringen op de<br />

parkeerstrook een extra rijstrook bijleggen. In dezelfde groenfase kan dan het dubbel aantal<br />

voertuigen het kruispunt oprijden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -579-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 377<br />

van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

N43 doortocht Aalbeke - Heraanleg<br />

De heraanleg van de doortocht N43 in Aalbeke dient door stad Kortrijk in samenwerking met het<br />

<strong>Vlaams</strong> Gewest te worden uitgevoerd aangezien het een gewestweg (N43) betreft.<br />

1. Klopt het dat er met een heraanleg van deze doortocht tot 2008 zal worden gewacht? Wat is<br />

hiervoor de motivering?<br />

2. Wat is de geraamde kostprijs voor deze heraanleg van de doortocht in Aalbeke?<br />

Wat is het kostenaandeel voor het <strong>Vlaams</strong> Gewest?<br />

3. Wanneer zal deze concreet worden gerealiseerd?<br />

Wat zijn de verschillende stappen tot de uiteindelijke finalisatie die nog moeten worden<br />

gerealiseerd?


-580- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 377 van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

1. De heraanleg van de doortocht van de N43 te Aalbeke (Kortrijk) is op het goedgekeurd<br />

indicatief 3-jarenprogramma 2005-2007 voorzien op het programma 2007.<br />

Vermits op de heraanleg van doortochten module 3 van de mobiliteitsconvenanten van<br />

toepassing is, dient het stadsbestuur een studiebureau opdracht te geven de studie aan te vatten.<br />

2. Op het indicatief programma 2005-2007 is een bedrag van 750.000 euro voorzien voor het<br />

aandeel van het <strong>Vlaams</strong> Gewest in de wegenis.<br />

Dit aandeel is nog te verhogen met de subsidie die het <strong>Vlaams</strong> Gewest aan de stad toekent voor<br />

de vernieuwing van de riolering.<br />

Een nauwkeuriger raming kan gegeven worden na de voltooiing van de studie.<br />

3. Vóór de aanvang der werken dienen nog volgende stappen gerealiseerd te worden:<br />

- de ondertekening door het stadsbestuur van de module 3 (de herinrichting van<br />

doortochten) en module 4 (de subsidiëring van wegverlichting langs gewestwegen);<br />

- de aanstelling door het stadsbestuur van een ontwerper; vooralsnog heeft mijn<br />

administratie geen bericht gekregen dat deze stap gezet is;<br />

- de opmaak van een startnota en de goedkeuring ervan in de provinciale auditcommissie;<br />

- de opmaak van een projectnota en de goedkeuring ervan in de provinciale<br />

auditcommissie;<br />

- de studie van de riolering en de procedure voor subsidiëring bij de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Milieumaatschappij (VMM);<br />

- de aanbesteding;<br />

- de goedkeuring van de aanbesteding en de definitieve vastlegging van de kredieten.<br />

Indien het project op het programma 2007 kan behouden worden, is de concrete realisatie te<br />

verwachten in het voorjaar 2008. Het behoud van het project op het programma 2007 is<br />

afhankelijk van de vooruitgang van de studie, de prioriteiten in 2007 en het budget van het<br />

investeringsjaar 2007.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -581-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 378<br />

van 24 maart 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

Schelde-Seine-project - Stand van zaken<br />

De Europese Commissie hecht heel wat belang aan het uitwerken van efficiënte transportnetwerken<br />

binnen de Europese Unie. Dit mondde uit in het zogenaamde “Trans-european Transport Network”<br />

TEN-T. Tot de prioriteitenlijst voor 2005 behoort de Schelde-Seine-binnenvaartverbinding (priority<br />

axis No. 30). Deze verbinding wordt uitgebouwd tot een klasse-Vb-waterweg om de <strong>Vlaams</strong>e en de<br />

Franse havens maximaal op elkaar te doen aansluiten.<br />

In de Beleidsnota Openbare Werken 2004-2009 alsook de beleidsbrief voor 2005-2006 wordt de<br />

realisatie van deze verbinding aangehaald. Het project kende reeds zijn aanvang door de bouw van de<br />

tweede sluis in Evergem (2001-07) en de verhoging van de liftdeuren van de sluis in Sint-Baafs-Vijve<br />

(2004). Teneinde grotere binnenschepen toe te laten, werden in 2005 tevens al twee bruggen<br />

verhoogd.<br />

De verdere afwerking van de Schelde-Seine-verbinding behoort zowel voor Vlaanderen als voor de<br />

Noordelijke Franse departementen tot de infrastructurele prioriteiten. Met het oog op de realisatie van<br />

het project dient voor het resterend gedeelte nog een deel van de studies uitgevoerd te worden.<br />

Daarnaast dienen nog een aantal moeilijkheden overwonnen te worden inzake de Leie-doortocht in<br />

Kortrijk om deze geschikt te maken voor de klasse-IV-scheepvaart (1350 ton) tegen eind 2010.<br />

Naar aanleiding van de verdere ontwikkeling van de Schelde-Seine-binnenvaartverbinding had ik<br />

graag een antwoord verkregen op volgende vragen.<br />

1. Werden reeds de eerste stappen gezet met oog op de “quick start” teneinde maximale<br />

Europese subsidiëring te verkrijgen?<br />

In welke mate werd hiertoe reeds overleg gepleegd met de bevoegde Franse autoriteiten?<br />

2. In welke mate dienen voor de Schelde-Seine-vaarweg inspanningen te worden geleverd door<br />

het Waals Gewest?<br />

Wat is hier de stand van zaken? Pleegde de minister hierover reeds overleg met zijn Waalse<br />

collega? Zo ja, wat is hiervan het resultaat?<br />

3. Welke maatregelen tot optimalisatie werden reeds voltooid? Welke dienen nog verder<br />

geïmplementeerd te worden? Kortom, wat is de stand van zaken m.b.t. de nodige<br />

infrastructuuringrepen? (rechthoekig bakprofiel Ringvaart, doortocht te Wervik, verhoging<br />

van bruggen, etc.)<br />

Vallen er nog grote hindernissen te verwachten (noodzakelijke plannen MER)?


-582- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

4. Wanneer zal volgens de minister het ganse project rond zijn?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -583-<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 378 van 24 maart 2006<br />

van ANNICK DE RIDDER<br />

1. Met de "Quick start" was het de bedoeling om binnen de 30 prioritaire projecten een aantal uit te<br />

tekenen die op korte termijn kunnen starten en die bijzondere subsidiëringsvoorwaarden zouden<br />

beschikken.<br />

Hoewel de discussies daaromtrent nog niet gesloten zijn is het mijn bedoeling om het Seine-<br />

Schelde-project als bevoorrecht project te doen erkennen. Daarbij wordt geargumenteerd dat in<br />

Vlaanderen dit project met de bouw voor de sluis in Evergem reeds is gestart. Ook wordt er naar<br />

gestreefd om de verdere uitbouw, zoals het nu het voorwerp is van de voorbereidende studies, te<br />

laten starten in 2009.<br />

Er werd hierover een intentieovereenkomst gesloten met de Franse, Waalse en Nederlandse<br />

collega. Op ambtelijk niveau is er regelmatig overleg.<br />

2. Volgens de beschikking 884/2004/EG van de Europese Unie zijn er twee prioritaire secties in de<br />

verbinding Seine-Schelde, namelijk Compiégne-Cambrai, volledig in Frankrijk gelegen, en<br />

Deûlémont-Gent waarin ook een gedeelte via de Grensleie verloopt, dat enerzijds een deel<br />

Deûlémont op de grens Frankrijk-Wallonië omvat en anderzijds een deel Wervik-Menen op de<br />

grens Frankrijk-Vlaanderen. Het gedeelte Menen-Gent ligt volledig in Vlaanderen. Voor de zone<br />

van de Grensleie (Deûlémont-Menen) zal een overeenkomst moeten worden opgemaakt zoals<br />

trouwens ook het geval was bij de vorige normalisatie.<br />

Op ambtelijk niveau zijn er regelmatig contacten met de Waalse collega’s.<br />

Door mijn Waalse ambtsgenoot werd positief gereageerd op mijn vraag om tot een overeenkomst<br />

over de uitbouw te komen. Deze zaak wordt thans op ambtelijk niveau voorbereid.<br />

3. De bouw van de tweede sluis van Evergem, die eveneens kadert in de Seine-Schelde verbinding,<br />

is in volle uitvoering. Omwille van de dringendheid - verzadiging van de bestaande sluis - werd<br />

voor de tweede sluis een apart voorbereidingstraject gevolgd.<br />

De dringendheid speelde ook een rol bij de verhoging van de drie bruggen die een hinder vormen<br />

om met drie lagen de containerterminal van Wielsbeke te bereiken.<br />

In dezelfde lijn ligt de bouw van een nieuwe brug Ooigem-Desselgem, waardoor de zone met<br />

vrije hoogte van 7 meter weer kan worden uitgebreid en waardoor een bedrijf dat grote<br />

ondeelbare stukken produceert in Harelbeke op een veel ruimere wijze wordt ontsloten. Het<br />

dossier is op heden in voorbereiding.<br />

Ook de doortocht Wervik is reeds aangevat in het kader van het programma normalisering van<br />

schepen klasse IV van 1.350 ton.<br />

Voornoemde werken konden slechts worden aangevat of zullen kunnen worden aangevat onder<br />

voorbehoud van het verkrijgen van de nodige vergunningen voor deze plaatselijke ingrepen.<br />

Om het geheel van de werken te kunnen aanvatten zijn minstens nog een plan-MER en een<br />

gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan noodzakelijk. Deze plans zijn in voorbereiding.


-584- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

4. De snelheid van realisatie op het terrein zal in belangrijke mate afhangen van het niveau van de<br />

Europese subsidies, waarvoor de regels door de Europese Unie nog niet zijn vastgelegd.<br />

Indien een substantiële subsidie kan worden bekomen zou het project kunnen rond zijn in 2016,<br />

wat ook de voorwaarde zou kunnen zijn om deze subsidie te verkrijgen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -585-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 379<br />

van 24 maart 2006<br />

van HELGA STEVENS<br />

Bodemsanering St.-Amandsberg - Stand van zaken<br />

Recentelijk kregen we meer duidelijkheid over de ernst van de vervuiling in de Toekomststraat in<br />

Sint-Amandsberg en de nood aan sanering.<br />

In zijn antwoord op schriftelijke vraag nr. 211 van collega Dua (Websitebulletin, publicatiedatum<br />

03.03.2006) deelde de minister mee dat de termijn waarbinnen het bodemsaneringsproject zal moeten<br />

worden ingediend bij OVAM, wellicht 1 jaar zal bedragen na de conformverklaring van het<br />

beschrijvend bodemonderzoek.<br />

Dit lijkt mij een zeer lange periode voor onderzoek. Dit betekent voor de bewoners dat zij nog zeer<br />

lang met de gevolgen te kampen hebben. Zowel voor het wassen van kleding als de dagelijkse hygiëne<br />

kan geen grondwater meer gebruikt worden. Zeker wat her eerste betreft, is het niet altijd evident de<br />

voorzieningen aan te passen.<br />

Verder rijst ook de vraag naar de kosten van de sanering. Alhoewel de huidige eigenaar dezelfde zou<br />

zijn als de eigenaar van de voorgaande wasserij, zou deze niet aansprakelijk gesteld kunnen worden.<br />

Dit betekent echter dat deze lasten op de schouders van de gemeenschap en dus de belastingbetaler<br />

zullen terechtkomen.<br />

1. Wat is de stand van zaken in dit dossier?<br />

2. Voor inrichtingen met een ernstig risico op het veroorzaken van bodemverontreiniging bestaat<br />

de verplichting om periodiek een bodemonderzoek uit te voeren. Hierdoor was Flanders<br />

Cleaning Services vermoedelijk reeds in het verleden verplicht om een oriënterend<br />

bodemonderzoek uit te voeren.<br />

Op welke manier wordt er controle uitgeoefend op het nakomen van deze bepalingen?<br />

Hoeveel “risicobedrijven” voldoen er naar schatting niet aan deze verplichting?<br />

3. Als het actieve bedrijf op de vervuilde gronden in dezelfde handen is als het failliet gegane<br />

bedrijf dat de vervuiling (deels) heeft veroorzaakt, is de aansprakelijkheid van de<br />

verantwoordelijken van het actieve bedrijf dan steeds uitgesloten? Als achteraf blijkt dat de<br />

verontreiniging te wijten is aan een bedrijf dat verhuisd is of een persoon/groep personen die<br />

nog steeds solvabel is/zijn, maar de activiteiten heeft stopgezet, is de aansprakelijkheid dan<br />

steeds uitgesloten?<br />

Acht de minister aanpassingen in de regelgeving aangewezen?


-586- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

4. Wordt erop toegezien dat de termijn waarbinnen het bodemsaneringsproject moet worden<br />

ingediend voldoende ruim is voor het nodige onderzoek, maar de omwonenden niet nodeloos<br />

laat wachten?<br />

Wie bepaalt deze termijn?<br />

Wat lijkt een redelijke termijn?<br />

5. Het is nu al duidelijk dat de effectieve sanering geen makkelijke klus zal worden. Anderzijds<br />

hebben alle spelers in dit verhaal er belang bij dat de sanering zo snel mogelijk en op een<br />

grondige manier wordt uitgevoerd.<br />

Wanneer zal naar schatting de sanering van de betrokken percelen afgerond zijn?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -587-<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 379 van 24 maart 2006<br />

van HELGA STEVENS<br />

1. In de grond en het grondwater is er een verontreiniging met gechloreerde solventen (VOCl’s)<br />

aanwezig, voornamelijk tetrachlooretheen. De afbraakproducten van tetrachlooretheen namelijk<br />

trichlooretheen, dichlooretheen en vinylchloride komen in mindere mate voor. De bron van de<br />

verontreiniging situeert zich ter hoogte van de voormalige Wasserij der Vlaanderen. De pluim met<br />

VOCL’s heeft zich verspreid via het grondwater onder 190 percelen in de woonwijk.<br />

De onderzoeksfase naar de omvang en de risico's die de verontreiniging inhoudt werd<br />

gefinaliseerd. Het beschrijvend bodemonderzoek werd conform verklaard op 6 februari 2006. De<br />

verontreiniging vormt niet onmiddellijk een gevaar voor de gezondheid van de omwonenden. Wel<br />

raadt de OVAM aan de consumptie van het grondwater (gebruiken als drinkwater, besproeien van<br />

groenten, voor baden, douchen, …) te vermijden. De OVAM heeft de buurtbewoners hierover per<br />

brief geïnformeerd. Tijdens de buurtvergadering waarbij de OVAM ook aanwezig was is ook<br />

aangehaald dat consumptie van grondwater best wordt vermeden.<br />

De volgende stap is het opstellen van een bodemsaneringsproject, waarbij zal worden nagegaan op<br />

welke wijze de sanering kan worden aangepakt. De curator duidde hiervoor reeds een erkend<br />

bodemsaneringsdeskundige aan. In het kader van de bodemsanering worden er momenteel extra<br />

onderzoeksverrichtingen gepland. De OVAM voorziet dat een ontwerp van bodemsaneringsproject<br />

tegen eind 2006 wordt ingediend. De uitvoering van de werken zal ten vroegste tegen eind 2007<br />

kunnen gebeuren.<br />

2. De controle op de uitvoering van de periodieke onderzoeksplicht zoals voorzien in het<br />

Bodemsaneringsdecreet gebeurt met het oog op een gecoördineerd optreden door de<br />

toezichthoudende ambtenaren aangewezen in het kader van het Milieuvergunningendecreet. Deze<br />

toezichthoudende ambtenaren bezorgen hun vaststellingen aan de OVAM.<br />

Zodra de milieudatabank operationeel zal zijn, kan systematisch gecontroleerd worden en zullen<br />

betrouwbare cijfers gegeven kunnen worden.<br />

3. De verontreiniging die in de Toekomststraat in Sint-Amandsberg werd vastgesteld, werd<br />

gekwalificeerd als een gemengde bodemverontreiniging (d.i. deels historische en deels nieuwe<br />

bodemverontreiniging) waarbij de twee soorten bodemverontreiniging niet kunnen worden<br />

onderscheiden. In geval van dergelijke niet te onderscheiden gemengde bodemverontreiniging<br />

gelden krachtens artikel 34 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering<br />

(Bodemsaneringsdecreet) uitsluitend de bepalingen voor nieuwe bodemverontreiniging. Dit<br />

betekent onder meer dat de aansprakelijkheidsregeling voor nieuwe bodemverontreiniging,<br />

opgenomen in artikel 25 tot en met 28 van het Bodemsaneringsdecreet, in voorliggend geval van<br />

toepassing is.<br />

Artikel 25 van het Bodemsaneringsdecreet voorziet in een algemene (§1) en bijzondere (§2)<br />

objectieve aansprakelijkheidsregel voor de toewijzing van de kosten van de bodemsanering en de<br />

verdere schade die hieruit voortvloeit. Deze aansprakelijkheidsregeling heeft evenwel geen<br />

betrekking op de schade die door de bodemverontreiniging zelf wordt veroorzaakt (bijv.<br />

gezondheidsschade of materiële schade van omwonenden). De aansprakelijkheid voor deze


-588- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

schade wordt geregeld volgens het gemeen aansprakelijkheidsrecht (o.a. artikel 1382-83<br />

Burgerlijk Wetboek).<br />

Wie door een emissie nieuwe bodemverontreiniging heeft veroorzaakt, is aansprakelijk voor de<br />

bodemsaneringskosten en de verdere schade die hieruit voortvloeit (§1: aansprakelijkheid van de<br />

veroorzaker). In hoofde van de veroorzaker van de verontreiniging moet bijgevolg geen fout<br />

worden aangetoond.<br />

Indien de emissie waardoor de bodemverontreiniging werd veroorzaakt afkomstig is of het gevolg<br />

is van een overeenkomstig het Milieuvergunningsdecreet vergunningsplichtige of<br />

meldingsplichtige activiteit of inrichting, is evenwel de exploitant van de activiteit of inrichting<br />

aansprakelijk (§2: aansprakelijkheid van de exploitant). De aansprakelijkheid wordt aldus<br />

gekanaliseerd naar de exploitant van de vergunningsplichtige of meldingsplichtige inrichting. Het<br />

is daarbij niet relevant of hij de emissie door een eigen handelen heeft veroorzaakt of niet. Het<br />

volstaat dat aangetoond wordt dat de emissie heeft plaatsgevonden vanuit of naar aanleiding van<br />

de inrichting of activiteit in kwestie. Ook het feit of de exploitant in kwestie intussen zijn<br />

activiteiten op het verontreinigde terrein heeft stopgezet en desgevallend niet langer op terrein<br />

gevestigd is, doet hieraan helemaal geen afbreuk.<br />

Artikel 11 van het bodemsaneringsdecreet voorziet bovendien in de mogelijkheid voor personen<br />

die kosten voor bodemsanering maakten om een voorschot te vorderen van degene die<br />

overeenkomstig artikel 25 van het Bodemsaneringsdecreet aansprakelijk is of te eisen dat deze een<br />

financiële zekerheid stelt. Deze aansprakelijkheidsregeling is niet exclusief. Personen die kosten<br />

maakten of schade leden, behouden de rechten die zij op grond van andere bepalingen hebben<br />

tegen de veroorzaker of tegen derden.<br />

In voorliggend geval kunnen de benadeelden met toepassing van voormelde bepalingen ten<br />

aanzien van de voormalige exploitant (vennootschap in faling) en de huidige exploitantvennootschap<br />

een aansprakelijkheidsvordering instellen tot vergoeding van de<br />

bodemsaneringskosten die ze maakten of de uit de bodemsanering voortvloeiende schade. Tevens<br />

kunnen zij desgevallend een voorschot vorderen of eisen dat betrokken vennootschappen een<br />

financiële zekerheid stellen. Uiteraard zal elk van deze exploitanten in dat kader in<br />

aansprakelijkheid slechts kunnen aangesproken worden voor zover en in de mate dat de emissie<br />

waardoor de bodemverontreiniging veroorzaakt werd afkomstig is of het gevolg is van de<br />

exploitatie van hun respectievelijke vergunningsplichtige inrichtingen.<br />

Beide betrokken vennootschappen (respectievelijk een nv en een bvba) zijn vennootschappen met<br />

een volkomen rechtspersoonlijkheid hetgeen betekent dat zij drager zijn van eigen rechten en<br />

plichten en bezitter zijn van een vermogen dat onderscheiden is van het vermogen van de<br />

vennoten/aandeelhouders. De vennoten/aandeelhouders zijn voor de schulden en de verbintenissen<br />

van de vennootschap in principe slechts gehouden tot hun inbreng in de vennootschap (beperkte<br />

aansprakelijkheid). In voorliggend geval moet nog verder in concreto onderzocht worden in welke<br />

mate voldaan is aan de voorwaarden om een doorbraak van de rechtspersoonlijkheid van de<br />

voormalige exploitant-vennootschap langs gerechtelijke weg te vorderen (verlies van beperkte<br />

aansprakelijkheid), en of desgevallend een aansprakelijkheidsvordering tegen de bestuurders van<br />

de betreffende vennootschap zou kunnen ingesteld worden op grond van artikel 1382-83 Burgerlijk<br />

Wetboek.<br />

4. Teneinde te komen tot een goed saneringsontwerp heeft de OVAM samen met de<br />

bodemsaneringsdeskundige en het VITO een technische vergadering gehouden. De OVAM is van<br />

mening dat de sanering een urgent karakter heeft en er dus snel tot sanering dient te worden<br />

overgegaan. De OVAM heeft daarom in overleg met de bodemsaneringsdeskundige een strikte<br />

termijn opgelegd (eind 2006) waarbinnen de voorstellen van het bodemsaneringsproject dienen te<br />

worden ingediend. Deze termijn heeft te maken met de complexiteit van de<br />

verontreinigingssituatie (verontreiniging in een dicht bebouwde woonzone en het niet evident


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -589-<br />

beschikbaar zijn van saneringstechnieken) waardoor er een uitgebreid vooronderzoek in het kader<br />

van de sanering noodzakelijk is.<br />

5. Afhankelijk van de bodemsaneringstechniek die zal worden geïmplementeerd op het terrein kan<br />

de saneringstermijn sterk variëren. Zo kan er worden geopteerd dat de pluim onder de woonhuizen<br />

zal worden gesaneerd dmv gestimuleerde bioremediatie; een techniek waarbij de natuurlijke<br />

attenuatie wordt gestimuleerd door bijvoorbeeld de injectie van een koolstofbron. Een redelijke<br />

termijn voor deze saneringsoptie kan dan bijvoorbeeld 10 jaar zijn. Aangezien het momenteel niet<br />

duidelijk is wat de best beschikbare techniek is kan er moeilijk een juiste inschatting worden<br />

gemaakt betreffende saneringsduur.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -591-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 380<br />

van 24 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

E19 Battel (Mechelen) - Geluidsmetingen<br />

De omwonenden van de E19 op het grondgebied van Mechelen, meer bepaald uit de wijk Battel,<br />

vragen nu al geruime tijd om een geluidsscherm dat het voortdurende geraas van de autosnelweg wat<br />

zou temperen en de leefbaarheid van hun wijk zou verbeteren.<br />

Reeds geruime tijd wordt aangekondigd dat de administratie Wegen en Verkeer geluidsmetingen zou<br />

uitvoeren. De resultaten daarvan zouden bepalend zijn om uit te maken wie zal opdraaien voor de<br />

kosten van een geluidsscherm.<br />

Hoe komt het dat die metingen zo lang op zich laten wachten?<br />

Kan de minister meedelen wanneer ze worden uitgevoerd?


-592- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 380 van 24 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

Een eerste reeks geluidsmetingen werd op 4 april uitgevoerd. Deze werden omwille van de<br />

omstandigheden als niet representatief beoordeeld.<br />

Daarom zal er in de eerstkomende weken opnieuw worden gemeten.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -593-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 381<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Riolerings- en zuiveringsgraad - Stand van zaken<br />

Deze vraag in opvolging van schriftelijke vraag nr. 178 van 16 december 2004 (Bulletin van Vragen<br />

en Antwoorden nr. 13 van 20 mei 2005, blz. 1042).<br />

De Europese regelgeving bepaalt dat in principe alle woningen tegen 2009 aangesloten moeten zijn op<br />

een waterzuiveringsinstallatie. Uit voorgaande parlementaire vragen bleek reeds dat de<br />

zuiveringsgraad in bepaalde gemeenten erg laag is.<br />

Graag had ik de minister naar een stand van zaken gevraagd voor Vlaanderen, het arrondissement<br />

Kortrijk-Roeselare-Tielt en het Leiebekken.<br />

1. Kan de minister de stand van zaken geven van de riolerings- en de zuiveringsgraad van de elf<br />

rivierbekkens en van de gemeenten binnen het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt?<br />

2. Welke bovengemeentelijke (RWZI en collectoren) en gemeentelijke (KWZI en riolering)<br />

infrastructuurwerken worden in het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt gepland of zijn in<br />

uitvoering en voor welk bedrag?<br />

3. In hoeveel kredieten voor hoeveel projecten voorziet het bovengemeentelijk<br />

investeringsprogramma zuiveringsinfrastructuur voor heel Vlaanderen en voor het arrondissement<br />

Kortrijk-Roeselare-Tielt?<br />

Welk aandeel gaat hiervan naar de verschillende bekkens?<br />

4. In hoeveel kredieten voorziet het gemeentelijk subsidiëringsprogramma?<br />

Hoeveel aanvragen werden reeds ingediend voor gemeentelijke subsidiëring en hoeveel en welke<br />

projecten worden hiermee daadwerkelijk gesubsidieerd? Hoe zit dat voor de gemeenten die binnen<br />

het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt vallen?<br />

Hoeveel bedraagt het tekort om aan alle goedgekeurde aanvragen te kunnen voldoen?<br />

Hoeveel en welke projecten zijn momenteel geblokkeerd (o.m. door procedurefouten)? En wat is<br />

de reden daartoe?<br />

5. Welke bovengemeentelijke investeringsprojecten zijn momenteel geblokkeerd binnen het<br />

arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt en wat is de reden daartoe?<br />

6. Wat is de stand van zaken van de zoneringsplannen?<br />

Wanneer krijgen de buitengebieden zekerheid over de aangewezen methode voor zuivering?


-594- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 381 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

1. In het verleden werd de rioleringsgraad gebruikt als een maat voor de uitbouw van het<br />

fijnmazig rioleringsnet door de gemeenten. Omdat deze echter een vertekend beeld geeft -<br />

omwille van de zeer hoge kosten is het immers niet de bedoeling om iedereen op de riolering<br />

aan te sluiten, maar zal er ook individueel gezuiverd moeten worden - werd een nieuwe<br />

indicator uitgewerkt, met name de uitvoeringsgraad van de riolering. Deze geeft de graad van<br />

uitbouw van de riolering weer in verhouding tot de geplande situatie. Daar waar de<br />

rioleringsgraad in Vlaanderen momenteel 86,6 % bedraagt, is de uitvoeringsgraad rioleringen<br />

op dit moment 91,6 %. In onderstaande tabel zijn beide indicatoren weergegeven voor de<br />

verschillende hydrografische bekkens.<br />

Bekken Rioleringsgraad Uitvoeringsgraad<br />

Ijzer 79,8 91,3<br />

Brugse Polders 85,9 93,2<br />

Gentse Kanalen 86,3 91,2<br />

Beneden-<br />

Schelde<br />

92,3 94,5<br />

Leie 84,2 92,2<br />

Boven-Schelde 79,9 85,3<br />

Dender 88,4 92<br />

Dijle & Zenne 90,5 93,1<br />

Demer 88,1 91,1<br />

Nete 78,5 85,3<br />

Maas 86,8 94,6<br />

Vlaanderen 86,6 91,6<br />

Ook wat de uitbouw van de bovengemeentelijke zuiveringsinfrastructuur betreft, werd een<br />

nieuwe indicator ontwikkeld ter vervanging van de indicator "(collectieve) zuiveringsgraad"<br />

die aangeeft in welke mate het huishoudelijk afvalwater wordt gezuiverd via een collectieve<br />

(bovengemeentelijke & gemeentelijke) zuiveringsinstallatie. De "aansluitingsgraad op<br />

RWZI's" geeft de mate aan waarin de rioleringen die het gewest gepland heeft om op een<br />

RWZI aan te sluiten, ook effectief zijn aangesloten. Op dit ogenblik bedraagt de<br />

aansluitingsgraad voor Vlaanderen 79,2%, daar waar de zuiveringsgraad "slechts" 64,4%<br />

bedraagt. In de onderstaande tabel zijn beide indicatoren weergegeven voor de verschillende<br />

hydrografische bekkens.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -595-<br />

Bekken Zuiveringsgraad Aansluitingsgraad<br />

Ijzer 68,9 93,4<br />

Brugse Polders 75,5 92,8<br />

Gentse Kanalen 70,4 84,1<br />

Beneden-<br />

Schelde<br />

74,2 82,3<br />

Leie 50,8 69,3<br />

Boven-Schelde 47,0 62,8<br />

Dender 64,7 79,5<br />

Dijle & Zenne 37,8 47,2<br />

Demer 65,5 81,3<br />

Nete 74,6 96,8<br />

Maas 83,0 96,7<br />

Vlaanderen 64,4 79,2<br />

De oorzaak van de lage zuiverings- en aansluitingsgraden in een aantal bekkens is te wijten<br />

aan het feit dat enkele grote zuiveringsinstallaties nog in opbouw zijn of nog moeten gebouwd<br />

worden. In het Dijle- en Zennebekken betreft het bijvoorbeeld de installaties van Brussel-<br />

Noord, Grimbergen en Tervuren.<br />

Dit is eveneens het geval voor het bekken van de Leie, waar vooral de bouw van de RWZI<br />

Beveren-Leie lange tijd een probleem was gezien de onzekerheid omtrent de exacte<br />

inplantingsplaats. Intussen kon deze problematiek echter opgelost worden, en is de aanvang<br />

van de bouwwerken voorzien in het voorjaar van 2007.<br />

Daarnaast dienen ook op termijn ook nog een aantal kleinschalige installaties gerealiseerd te<br />

worden.<br />

Wat het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt betreft, zijn de hogervermelde indicatoren<br />

per gemeente weergegeven in onderstaande tabellen.<br />

Gemeente Rioleringsgraad<br />

(%)<br />

Uitvoeringsgraad<br />

(%)<br />

Anzegem 63,50 78,70<br />

Ardooie 58,70 84,50<br />

Avelgem 80,20 90,50<br />

Deerlijk 85,80 92,00<br />

Dentergem 62,90 79,10<br />

Harelbeke 91,40 95,00<br />

Hooglede 60,40 82,90<br />

Ingelmunster 76,00 85,10<br />

Izegem 85,40 94,30<br />

Kortrijk 94,40 97,40<br />

Kuurne 94,90 96,20


-596- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Gemeente Rioleringsgraad<br />

(%)<br />

Uitvoeringsgraad<br />

(%)<br />

Ledegem 72,50 89,70<br />

Lendelede 71,90 87,50<br />

Lichtervelde 66,10 83,10<br />

Menen 92,60 97,00<br />

Meulebeke 55,10 70,50<br />

Moorslede 67,60 88,70<br />

Oostrozebeke 71,20 90,30<br />

Pittem 64,10 85,60<br />

Roeselare 92,70 97,20<br />

Ruiselede 58,10 84,90<br />

Spiere-Helkijn 77,30 92,80<br />

Staden 59,00 84,30<br />

Tielt 78,90 94,40<br />

Waregem 87,90 91,50<br />

Wevelgem 95,60 99,40<br />

Wielsbeke 83,60 90,80<br />

Wingene 51,40 69,70<br />

Zwevegem 80,30 88,80<br />

Gemeente Zuiveringsgraad<br />

(%)<br />

Aansluitingsgraad<br />

(%)<br />

Anzegem 24,40 44,70<br />

Ardooie 58,50 100,00<br />

Avelgem 63,00 85,80<br />

Deerlijk 70,80 83,70<br />

Dentergem 3,30 5,70<br />

Harelbeke 70,50 84,00<br />

Hooglede 31,40 62,50<br />

Ingelmunster 28,60 58,40<br />

Izegem - -<br />

Kortrijk 71,10 85,90<br />

Kuurne 93,40 100,00<br />

Ledegem - -<br />

Lendelede - -<br />

Lichtervelde 59,10 100,00


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -597-<br />

Gemeente Zuiveringsgraad<br />

(%)<br />

Aansluitingsgraad<br />

(%)<br />

Menen 77,40 93,00<br />

Meulebeke 45,30 91,30<br />

Moorslede - -<br />

Oostrozebeke - -<br />

Pittem - -<br />

Roeselare 80,30 95,40<br />

Ruiselede 46,30 80,20<br />

Spiere-Helkijn 32,70 43,10<br />

Staden 39,20 77,60<br />

Tielt 77,10 100,00<br />

Waregem 59,20 70,60<br />

Wevelgem 83,80 91,20<br />

Wielsbeke - -<br />

Wingene - -<br />

Zwevegem 12,40 16,40<br />

2. Om de hogervermelde riolerings-, uitvoerings-, zuiverings- en aansluitingsgraden op te<br />

trekken zijn er heel wat investeringen voorzien, zowel vanwege de gemeenten als vanwege het<br />

<strong>Vlaams</strong> gewest. Zo werden sinds haar oprichting in 1991, in het arrondissement Kortrijk -<br />

Roeselare - Tielt in totaal 186 projecten ter uitvoering opgedragen aan nv Aquafin. Als we er<br />

rekening mee houden dat diverse van deze projecten in een latere fase werden opgesplitst<br />

onder meer in functie van werken van andere instanties (gemeenten, AWV, …), dan komen<br />

we tot 201 projecten.<br />

Op dit ogenblik dienen nog 77 projecten door nv Aquafin gerealiseerd te worden, waarvan een<br />

17-tal in uitvoering zijn en een 5-tal op korte termijn in uitvoering zouden moeten kunnen<br />

gaan. De totale investering voor deze 77 projecten wordt momenteel geraamd op 92,2 mio<br />

euro.<br />

De projecten waarvan sprake, zijn:<br />

Project Projectomschrijving Status Kostprijs (€)<br />

96577 Riolering Beverensesteenweg - Izegemse Aardeweg In uitvoering<br />

- PS + PL Vloedstraat<br />

587.297,20<br />

98571C Zwaanbeek - Kasteelbeek In uitvoering 2.030.802,47<br />

97544B Collector Heulebeek - Fase 1 (deel A17 - Moorsele) In uitvoering 913.739,22<br />

99540 Collector RWZI Beveren-Leie - Beveren -<br />

Desselgem<br />

In uitvoering 4.480.597,35<br />

99541 Collector Leie - Noord (vak Burg. Vercruysselaan -<br />

Overleiestraat - Noordstraat)<br />

In uitvoering 1.198.930,50<br />

20262 PL + PS RWZI Ingelmunster - Oostrozebeke In uitvoering 1.337.825,38<br />

20028 Moerriool Hulste In uitvoering 835.859,00<br />

20086 Riolering Statiestraat In uitvoering 997.075,85<br />

20140 Collector Deerlijk - Zwevegem In uitvoering 3.562.259,90<br />

20176 Collector Kortemark - Geite-St.Jozef In uitvoering 840.381,25


-598- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Project Projectomschrijving Status Kostprijs (€)<br />

20305 RWZI Rollegem In uitvoering 1.188.324,94<br />

20389B Collector RWZI Wingene - Wingene In uitvoering 1.789.229,68<br />

21295 RWZI Harelbeke : uitbreiden installatie/<br />

In uitvoering 14.709.712,30<br />

nutri‘ntverwijdering bouwen<br />

98541 Collector Lendeledebeek In uitvoering 1.652.566,12<br />

99547 Collector Leie - Lauwsebeek - Palingbeek In uitvoering 960.643,85<br />

20139 Collector Pluimbeek - Keibeek (Zwevegem) In uitvoering 2.477.643,70<br />

20388 RWZI Wingene - fase 1 In uitvoering 1.294.827,13<br />

20306 Aansluiting Bellegem Gegund 616.450,00<br />

99500 Collector Spiere - Pont-Bleu Gegund 1.008.220,62<br />

21414 KWZI Sint-Pietersveld Gegund 341.183,75<br />

20340 Aansluiting Ijzeren Bareel Gegund 843.910,40<br />

21651 Afkoppeling Oliebergbeek Aanbesteding 880.207,85<br />

99503 RWZI Moorslede Ontwerpfase 2 1.980.892,36<br />

96548B Collector RWZI Ingelmunster - Ingelmunster -<br />

Izegem - Lot 2<br />

Ontwerpfase 2 3.083.688,82<br />

20129 Collector Sint-Elooiswinkelstraat Ontwerpfase 2 270.541,01<br />

20174A Collector Bakvoorde - Sint-Henricusstraat - Ontwerpfase 2 2.125.362,38<br />

Grijspeerdstraat (Gits)<br />

21259 Collector Beverenbeek Ontwerpfase 2 806.588,77<br />

21259 Collector Beverenbeek Ontwerpfase 2 806.588,77<br />

20341 Collector Kooigem Ontwerpfase 2 568.110,69<br />

20341 Collector Kooigem Ontwerpfase 2 568.110,69<br />

21704B Riolering naar KWZI Hooglede - Hazelstraat Ontwerpfase 2 598.085,31<br />

99544 Collector RWZI Beveren-Leie - Bavikhove - Hulste Goedgekeurd<br />

TP<br />

1.550.021,42<br />

99545 Collector Plaatsebeek - Ooigem Goedgekeurd<br />

TP<br />

805.343,12<br />

20261B Collector Breemeersbeek : Fase 1 (=Pittem centrum) Goedgekeurd<br />

TP<br />

141.143,38<br />

20261C Collector Breemeersbeek : Fase 1 Egemstraat tot Goedgekeurd 141.143,38<br />

Koolskampstraat<br />

TP<br />

20389C Collector RWZI Wingene - Wingene: Gravestraat Goedgekeurd<br />

TP<br />

178.315,51<br />

21147B Collector RWZI Heule - Heulebeek (Deel PS+PL) Goedgekeurd<br />

TP<br />

324.083,58<br />

20260 Collector Tieltstraat - Breemeersbeek Goedgekeurd<br />

TP<br />

698.464,50<br />

20285 Collector RWZI Wakken - Wakken Goedgekeurd<br />

TP<br />

1.411.887,94<br />

97550 Collector Zuidkaai - Kanaal - Abele - Mentenhoek Goedgekeurd 1.376.487,10<br />

(deel 1)<br />

TP<br />

99546A RWZI Ledegem Goedgekeurd<br />

TP<br />

2.298.716,66<br />

99546A RWZI Ledegem Goedgekeurd<br />

TP<br />

2.298.716,66<br />

20004 Collector Kruiskerke - Ruiselede Goedgekeurd<br />

TP<br />

597.688,99<br />

21704A KWZI Hooglede - Hazelstraat Goedgekeurd<br />

TP<br />

176.400,00<br />

20236 Riolering Verrieststraat - Tuinwijk - Spoorwegstraat Goedgekeurd 289.339,05


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -599-<br />

Project Projectomschrijving Status Kostprijs (€)<br />

(afkoppeling OW) (inclusief project 20237) TP<br />

20390 Collector RWZI Wingene - Zwevezele Goedgekeurd<br />

TP<br />

2.378.095,58<br />

21822 Collector Dadipark Goedgekeurd<br />

TP<br />

477.252,78<br />

20174B Collector Bakvoorde - Sint-Henricusstraat -<br />

Grijspeerdstraat (Gits) - fase 2: Aansluiting<br />

Stationsstraat<br />

Voorontwerp 1.310.664,10<br />

20286 Collector RWZI Wakken - Sint-Baafs-Vijve -<br />

Wielsbeke<br />

Voorontwerp 1.250.880,86<br />

20367 Collector Waregem - Kleine Leiestraat (Maalbeek) Voorontwerp<br />

(of plaatselijke zuivering)<br />

225.496,30<br />

20649 Verbindingsriolering Nijverheidszone Voorontwerp 224.725,91<br />

21253 Afkoppeling Industriezone Noordlaan Voorontwerp 1.731.486,11<br />

21355 Collector Kleine Leiestraat (Maalbeek) - Anzegem Voorontwerp 389.153,60<br />

20132 Collector Sint-Elooiswinkelstraat - Rollegem-<br />

Kapelle<br />

Voorontwerp 463.446,39<br />

21356 Collector Kleine Leiestraat (Maalbeek) - Heerweg -<br />

Lange Winterstraat<br />

Voorontwerp 412.820,88<br />

97551B Collector Pastoriebeek - Kasteelbeek - Van Den<br />

Bogaerdelaan<br />

Voorontwerp 1.240.352,45<br />

98500 RWZI Beveren-Leie - 1e fase Voorontwerp 2.732.679,06<br />

98500 RWZI Beveren-Leie - 1e fase Voorontwerp 2.732.679,06<br />

21254 PRIO Kortrijksestraat Voorontwerp 1.166.273,39<br />

21522 Collector Bavikhove (Kervijnstraat) - Vaarnewijk Voorontwerp 321.396,47<br />

21533 PRIO Vlasbloemstraat - Itali‘nlaan Voorontwerp 1.719.394,46<br />

20027 Collector Rollegem-Kapelle - Sint-Elooiswinkel Voorontwerp 701.432,15<br />

20130 Collector Papestraat Voorontwerp 196.017,50<br />

20263 Collector Zuidkaai - Kanaal - Abele - Mentenhoek<br />

(deel 2 = tot bestaande collector Zuidkaai)<br />

Voorontwerp 1.156.716,00<br />

20577 Collector Waarmaarde Voorontwerp 1.441.608,37<br />

21695 Noordmandel Voorontwerp 148.805,00<br />

20669 Collector doorgang Westrozebeke - Zeugeberg -<br />

Foncieregoed<br />

Voorontwerp 1.765.588,16<br />

21687 Optimalisatie collector Abeelstraat Voorontwerp 119.770,79<br />

21820 Collector Kalberg Voorontwerp 446.198,28<br />

21821 Collector Gaversdreef - Nijverheidslaan Voorontwerp 196.101,17<br />

20259 RWZI Pittem Ontwerpfase 1 1.639.196,20<br />

20668 KWZI Westrozebeke (1.300 IE) Ontwerpfase 1 756.470,93<br />

98574 Sanering collector Krommebeek (afkoppelen beken) Goedgekeurd<br />

IP<br />

520.591,56<br />

21854 PS + PL Rugge Goedgekeurd<br />

IP<br />

99.020,71<br />

21923 Optimalisatie Groenstraat d.m.v. PS + PL naar Goedgekeurd 200.913,49<br />

collector Oudenaardse Heirweg<br />

IP<br />

20284 RWZI Dentergem (1600 IE) + VBR naar RWZI Goedgekeurd<br />

IP<br />

1.013.973,40<br />

21933 Afkoppelen Wermotebeek Goedgekeurd<br />

IP<br />

409.549,92


-600- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Door bovenstaande investeringen zal de zuiveringsgraad in Kortrijk-Roeselare-Tielt stijgen<br />

van 52,1% tot 71,1%.<br />

In bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van de projecten die binnen het arrondissement<br />

Kortrijk-Roeselare-Tielt zijn opgenomen op een gemeentelijk subsidiëringsprogramma. Naast<br />

de gemeente, de projectomschrijving en de initiële raming van het project wordt in de tabel<br />

ook de status van het project en de programmatie opgegeven.<br />

Hierbij dienen we op te merken dat de projecten opgenomen op het meerjarenprogramma<br />

2007-2010 indicatief zijn geprogrammeerd . Bovendien zal op korte termijn een volgend<br />

kwartaalprogramma, zijnde het eerste kwartaalprogramma voor 2007 en een geactualiseerd<br />

meerjarenprogramma 2008-2011 goedgekeurd worden waardoor wijzigingen in het<br />

programma zullen optreden.<br />

3. Door de goedkeuring van de verschillende rollende meerjareninvesterings-programma's (t.e.m.<br />

het Optimalisatieprogramma 2007) en renovatieprogramma's, werd in totaal ruim 2.672,9 mio<br />

euro beschikbaar gemaakt voor de uitbouw van nieuwe en de renovatie en optimalisatie van<br />

bestaande bovengemeentelijke zuiveringsinfrastructuur, en dit voor in totaal 2.554 projecten.<br />

De verdeling hiervan over de verschillende hydrografische bekkens is weergegeven in<br />

onderstaande tabel.<br />

Bekken Procentueel aandeel in<br />

totale investeringsbudget<br />

Beneden-Schelde 14,9%<br />

Boven-Schelde 10,2%<br />

Brugse Polder 4,4%<br />

Demer 14,4%<br />

Dender 8,7%<br />

Dijle en Zenne 15,9%<br />

Gentse kanalen 6,1%<br />

Ijzer 4,5%<br />

Leie 8,4%<br />

Maas 5,5%<br />

Nete 7,1%<br />

4.a. Sinds het subsidiebesluit van 30 maart 1996 werden volgende bedragen aan subsidies<br />

vastgelegd:<br />

Vastleggingsjaar Bedrag (Mio euro)<br />

1996 24,8<br />

1997 37,1<br />

1998 61,9<br />

1999 31,6<br />

2000 66,4<br />

2001 62,5<br />

2002 62,6<br />

2003 96,3<br />

2004 131,1<br />

2005 74,6


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -601-<br />

4.b. Sinds gestart werd met de opmaak van de subsidiëringsprogramma’s, conform de modaliteiten<br />

uit het subsidiebesluit van 30 maart 1996, gewijzigd op 23 maart 1999 en volledig herzien op<br />

1 februari 2002, werden binnen het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt 469 projecten<br />

ingediend voor subsidiëring.<br />

Binnen de subsidiëringsprogramma’s 1996 t.e.m. 2006 werden 153 projecten in aanmerking<br />

genomen voor subsidie. In het indicatief subsidiëringsprogramma 2006-2009 werden<br />

daarenboven nog 55 projecten opgenomen van het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt.<br />

4.c. Door de gemeenten worden steeds meer projecten ingediend, die kunnen opgenomen worden<br />

op het subsidiëringsprogramma. Binnen het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt werden<br />

31 projecten aangevraagd die voorlopig niet konden opgenomen worden op een definitief of<br />

indicatief goedgekeurd subsidiëringsprogramma en principieel wel in aanmerking komen voor<br />

subsidiëring.<br />

4.d. Een nieuwe inventarisatieronde met procedurefouten van projecten is op dit moment lopend.<br />

5. Binnen het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt zijn 5 bovengemeentelijke projecten,<br />

waaronder 3 RWZI-projecten, momenteel nog steeds geblokkeerd. Het betreft de volgende<br />

projecten:<br />

- 99546A "RWZI Ledegem" (2,3 mio euro): een bestemmingswijziging is noodzakelijk;<br />

- 99503 "RWZI Moorslede" (1,98 mio euro): de milieu- en de bouwvergunning werden<br />

geschorst door de Raad van State;<br />

- 97551B " Collector Pastoriebeek-Kasteelbeek-Van Den Bogaerdelaan" (1,24 mio euro):<br />

dit project is gekoppeld aan werken van de gemeente Izegem, met name de projecten<br />

W206113 "Aanleg van hoofdafvoerleiding langs de N36 - 2e fase (tussen de Waterstraat<br />

en de Manegemstraat) en aanleg riolering in de Manegemstraat tot aan de Manegembeek"<br />

en W206180 "Aanleg van hoofdafvoerleiding langs de N36 - 3° fase (tussen de<br />

Manegemstraat en Meensesteenweg)", waarvoor de gemeente, in het kader van de<br />

subsidiëring tot 7 mei 2006 de tijd heeft om het voorontwerp in te dienen;<br />

- 20389C "Collector RWZI Wingene - Wingene: Gravestraat": dit deel van het project<br />

20389 is afhankelijk gesteld van noodzakelijke gemeentelijke werken waartoe de<br />

gemeente zich niet wenst te engageren;<br />

- 21147B "Collector RWZI Heule - Heulebeek (Deel PS+PL)" (0,324 mio euro): ook dit<br />

project wordt nog steeds afhankelijk gesteld van noodzakelijke gemeentelijke werken.<br />

6. De zoneringsplannen voor alle gemeenten in Vlaanderen zijn voorgesteld. Deze voorstellingen<br />

hebben plaatsgevonden in een periode van juni 2005 t.e.m. maart 2006. De plannen die aan de<br />

gemeenten werden overhandigd waren voorlopige plannen in afwachting van goedkeuring van<br />

het besluit houdende vaststelling van de regels voor de scheiding tussen de gemeentelijke en<br />

bovengemeentelijke saneringsverplichting en de vaststelling van de zoneringsplannen. Dit<br />

besluit werd ondertussen op 10 maart jl. goedgekeurd maar tot op heden nog niet gepubliceerd<br />

in het Belgisch Staatsblad.<br />

BIJLAGEN<br />

In overleg met mijn kabinet werd vastgelegd dat de officiële verzending van de plannen zal<br />

plaatsvinden vanaf september om de procedure niet te laten interfereren met de sperperiode.<br />

Na het doorlopen van de procedure tot vaststelling van het plan (termijn bedraagt maximaal 20<br />

maanden) zijn deze plannen afdwingbaar voor derden. Op die wijze is éénduidig bepaald<br />

welke percelen zullen worden aangesloten op een collectieve zuivering en welke percelen zelf<br />

zullen moeten instaan voor hun zuivering.<br />

1. Overzicht subsidiedossiers binnen het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt.


-602- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/PEETERS/381/antw.381.bijl.001.xls


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -603-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 382<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />

In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />

Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />

1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />

openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />

van zaken in 2006?<br />

2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />

in dezelfde periode?<br />

4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />

vastgesteld?<br />

5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />

hieromtrent?<br />

6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />

7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />

8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />

9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />

Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />

81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)


-604- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 382 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -605-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 384<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Missing Links - Stand van zaken<br />

In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 112 van 29 november 2002 (Bulletin van Vragen en<br />

Antwoorden nr. 7 van 17 januari 2003, blz 1287) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />

In het antwoord op bovenvermelde schriftelijke vraag werd een lijst gegeven van de missing links en<br />

knelpunten van het hoofdwegennet in Vlaanderen per provincie volgens het ontwerp Mobiliteitsplan<br />

Vlaanderen.<br />

1. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de opgesomde missing links?<br />

2. Welke missing links werden reeds uitgevoerd en wat was de kostprijs daarvan?<br />

3. Wanneer worden de resterende missing links uitgevoerd en op hoeveel wordt de kostprijs<br />

geraamd?


-606- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 384 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

1.<br />

Antwerpen<br />

• Aanleggen van de Oosterweelverbinding<br />

De werken zullen starten in 2007, dit wordt beheerd door de Beheersmaatschappij<br />

Antwerpen Mobiel.<br />

• Aanleg van de A102<br />

De A102 werd in de beslissing van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 15/12/2000 niet opgenomen<br />

als een prioritair project in het kader van het Masterplan Antwerpen. Uit onderzoek met<br />

multimodaal verkeersmodel bleek dat de A102 slechts een gering effect op de mobiliteit<br />

zou hebben.<br />

Dit project komt in het op 17 oktober 2003 door de <strong>Vlaams</strong>e Regering principieel<br />

goedgekeurde Mobiliteitsplan Vlaanderen – beleidsvoornemens (versie oktober 2003) ook<br />

niet langer voor op de lijst van weg te werken missing links en knelpunten op het<br />

hoofdwegennnet.<br />

• Omvormen A12 tot snelweg tussen Antwerpen en de grens met Nederland<br />

Voorbereidend studiewerk is deels klaar (streefbeeldstudie). Aan TV3V werd gevraagd<br />

een actieplan voor de semi-korte termijn op te stellen - binnen dit en vijf jaar uitvoerbaar -<br />

voor de aanpak van de meest gevaarlijke punten.<br />

Limburg<br />

• Aanpassen van de verkeerswisselaar te Lummen<br />

Een eerste deelproject, de aanleg van een nieuwe brug voor de ontsluiting van de<br />

industrie, werd aanbesteed en de uitvoering is gestart op 21 april jl. Eind 2006 volgt de<br />

aanbesteding voor de op- en afritten naar deze nieuwe brug. Vanaf 2007 zal de<br />

verkeerswisselaar zelf in deelfasen worden aanbesteed.<br />

Oost-Vlaanderen<br />

• N49: Omvorming tot hoofdweg<br />

Het vak Antwerpen – Zelzate is, met uitzondering van het toegangscomplex te Moerbeke<br />

en de ombouw van het huidige complex N49-R4 te Zelzate volledig omgebouwd tot<br />

autosnelweg. In het vak Zelzate – Maldegem zijn er nog een aantal deelprojecten die<br />

gerealiseerd moeten worden om de volledige ombouw af te werken.<br />

<strong>Vlaams</strong>-Brabant<br />

• Omvorming A8 te Halle tot hoofdweg/autosnelweg<br />

Een streefbeeldstudie loopt en zal worden beëindigd tegen einde 2006.<br />

• Extra rijstrook op R0 tussen Wemmel en Kraainem + aanpassen verkeerswisselaars<br />

op R0<br />

Deze projecten zijn volledig opgenomen in het START-project, de procedures hiervoor<br />

zijn lopende (GRUP, MER, ontwerpstudies,…).<br />

• E40 Brussel - Leuven op vier rijstroken brengen<br />

Voor dit project zijn er nog geen procedures opgestart.<br />

• A12 Boom – Brussel volledig ombouwen tot autosnelweg<br />

Een streefbeeldstudie werd afgerond in het begin van 2006, de procedures zijn lopende<br />

voor de knoop A12 Meise-Westrode (GRUP, MER, ontwerpstudie).


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -607-<br />

2.<br />

3.<br />

West-Vlaanderen<br />

• Aanleg van de AX Havenrandweg Zuid naar Zeebrugge (Westkapelle – aansluiting<br />

N49 tot Blauwe Toren)<br />

De aanleg van de verkeerswisselaar N31/Blauwe Toren werd reeds uitgevoerd. Een studie<br />

voor een plan-MER werd opgestart en is lopende.<br />

• Omvormen van de N49 tot autosnelweg (vak Ramskapelle – grens provincie West-<br />

Vlaanderen)<br />

Een studie voor de opmaak van het voorontwerpplan werd opgestart.<br />

• Aanleg derde rijstrook op de E17 tussen Kortrijk en Waregem<br />

Werd reeds uitgevoerd.<br />

• A10 Jabbeke – Oostende: Aansluitingen verbeteren<br />

Werd reeds uitgevoerd.<br />

West-Vlaanderen<br />

• Aanleg derde rijstrook op de E17 tussen Kortrijk en Waregem<br />

Werd uitgevoerd voor 15,1 miljoen euro.<br />

• A10 Jabbeke – Oostende: Aansluitingen verbeteren<br />

Werd uitgevoerd voor 5,65 miljoen euro.<br />

Antwerpen<br />

• Aanleggen van de Oosterweelverbinding<br />

De werken starten in 2007 en de totale kostprijs wordt geraamd op 1,5 miljard euro.<br />

• Aanleg van de A102<br />

De A102 werd in de beslissing van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 15/12/2000 niet opgenomen<br />

als een prioritair project in het kader van het Masterplan Antwerpen. De planning en<br />

studie zijn dan ook achteruit geschoven, waarbij de totale kosten voor studie en realisatie<br />

op 125 miljoen euro geraamd worden.<br />

• Omvormen A12 tot snelweg tussen Antwerpen en de grens met Nederland<br />

Het actieplan voor de meest gevaarlijke punten zal allicht starten eind 2007 of begin 2008.<br />

De volledige aanpak van dit stuk van de A12 zal +/- 120 miljoen euro kosten.<br />

Limburg<br />

• Aanpassen van de verkeerswisselaar te Lummen<br />

Voor dit project lopen de werken van 2006 tot maximaal 2012 voor een geschat<br />

totaalbedrag van 40 miljoen euro.<br />

Oost-Vlaanderen<br />

• N49: Omvorming tot hoofdweg<br />

Voor het vak Antwerpen – Zelzate dienen er nog 2 projecten gerealiseerd worden voor een<br />

totaal van 15 miljoen euro. Voor wat betreft het vak Zelzate - Maldegem zal er nog voor<br />

ongeveer 40 miljoen euro aanbesteed worden vooraleer de volledige ombouw gerealiseerd<br />

is. Een aantal projecten wordt gepland in de jaren 2007-2008-2009 maar een timing voor<br />

de volledige ombouw is niet beschikbaar.<br />

<strong>Vlaams</strong>-Brabant<br />

• Omvorming A8 tot hoofdweg/autosnelweg<br />

Voor een concrete timing van de realisatie en ook voor een realistische budgettaire raming<br />

worden de resultaten van de lopende streefbeeldstudie afgewacht.<br />

• Extra rijstrook op R0 tussen Wemmel en Kraainem + aanpassen verkeerswisselaars<br />

op R0<br />

Voor de R0 zone Zaventem wordt een raming van 50 miljoen euro vooropgesteld, met<br />

uitvoering van het project vanaf 2009.


-608- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Voor de R0-Noord is de huidige raming 25 miljoen euro, en zal de uitvoering ten vroegste<br />

kunnen starten vanaf 2008.<br />

• E40 Brussel - Leuven op vier rijstroken brengen<br />

Voor dit project is er nog geen concrete timing voor de realisatie.<br />

• A12 Boom – Brussel volledig ombouwen tot autosnelweg<br />

Voor de knoop A12 Meise-Westrode bedraagt de raming 15 miljoen euro, en wordt de<br />

uitvoering gepland vanaf einde 2007.<br />

West-Vlaanderen<br />

• Aanleg van de AX Havenrandweg Zuid naar Zeebrugge (Westkapelle – aansluiting<br />

N49 tot Blauwe Toren)<br />

De totale kostprijs bedraagt ongeveer 115 miljoen euro, met mogelijke start van de<br />

werken (bouw van een viaduct) in 2010.<br />

• Omvormen van de N49 tot autosnelweg (vak Ramskapelle – grens provincie West-<br />

Vlaanderen)<br />

De kostprijs hiervan zal ongeveer 45 miljoen euro bedragen. Vanaf 2008 kan er gestart<br />

worden met de bouw van twee bruggen.<br />

Alle hierboven aangegeven startdata dienen steeds te worden afgewogen binnen de in de begroting ter<br />

beschikking gestelde middelen. Ze zijn dan ook enkel richtdata.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -609-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 385<br />

van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Carpoolparkings - Stand van zaken<br />

In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 250 van 4 maart 2003 (Bulletin van Vragen en<br />

Antwoorden nr. 14 van 16 mei 2003, blz. 2245) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />

1. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanleg van carpoolparkings in het <strong>Vlaams</strong>e<br />

gewest?<br />

Waar worden in de toekomst nog carpoolparkings gepland?<br />

2. Hoe worden de carpoolparkings geëvalueerd? Wat zijn de resultaten hiervan?<br />

Wat is de bezettingsgraad van de afgewerkte carpoolparkings? Welk streefcijfer wordt<br />

vooropgesteld?<br />

3. Van hoeveel en welke carpoolparkings wordt de aanleg momenteel verhinderd door een<br />

gewestplanwijziging of een af te leveren bouwvergunning?<br />

4. Hoe worden de carpoolparkings gepromoot en plant de minister nog specifieke acties?


-610- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 385 van 28 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

1. Geplande carpoolparkings:<br />

o Halen;<br />

o Hasselt (afrit 28);<br />

o Houthalen-Helchteren (uitbreiding);<br />

o Maasmechelen;<br />

o Tongeren;<br />

o Lummen;<br />

o Erpe-Mere;<br />

o Aalst;<br />

o Rumst (E19);<br />

o Beerse (E34-complex 22);<br />

o Geel-west (E313-complex 23);<br />

o Geel-oost (E313-complex 24);<br />

o Herentals-oost (E313-complex 22) – eventueel;<br />

o Massenhoven (E313-complex 19);<br />

o Zemst;<br />

o A12 (afrit Meise).<br />

Methodiek locatiekeuze carpoolparkings zie bijlage 1.<br />

2. Een bezettingsgraad van 100 % geldt als criterium voor capaciteit en verzadiging.<br />

Bij 85 % bezetting is er een indicatie van een capaciteitsprobleem.<br />

Overbezetting moet worden vermeden, aangezien het leidt tot foutparkeren op doorgangen van de<br />

parking en op de ruimte voor openbaar vervoer. Hiertegen wordt door de politie opgetreden.<br />

De gemiddelde bezettingsgraad kan u terugvinden in bijlage 2.<br />

3. Limburg<br />

In Limburg werd een GRUP (Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan) in voorstudie opgemaakt<br />

voor de carpoolparking afrit 28, doch dit werd nooit aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering voorgelegd.<br />

Voor de carpoolparkings van Tongeren (locatie tegenover toeritten) en uitbreiding Lummen is een<br />

GRUP nodig.<br />

Voor de carpoolparkings van Halen, Maasmechelen en Bilzen is geen GRUP nodig als de parkings<br />

binnen het complex worden gelokaliseerd.<br />

Voor de uitbreiding van de carpoolparking van Houthalen is mogelijk ook een GRUP nodig. Deze<br />

kan eventueel worden opgenomen in een op te starten PRUP (Provinciaal Ruimtelijk<br />

Uitvoeringsplan).<br />

Oost-Vlaanderen<br />

Het dossier Erpe-Mere ligt klaar in afwachting van een bestemmingswijziging van de aangeduide<br />

locatie. Nadien dient de bouwvergunning te worden aangevraagd.<br />

Antwerpen


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -611-<br />

Er is momenteel een discussie rond de tijdelijke parking op de kruising van de R11 en de N173.<br />

Deze carpoolparking was aangelegd met een tijdelijke vergunning in het kader van Minder Hinder<br />

en moet nu in principe verdwijnen. De buurt wenst die echter te behouden.<br />

West-Vlaanderen<br />

Geen.<br />

<strong>Vlaams</strong>-Brabant<br />

− Parking te Zemst (Hofstade) langs de E19:<br />

Er is geen inplantingsplaats mogelijk kort tegen de verkeerswisselaar vanwege de<br />

bestemming (landbouwzone – natuurgebied). Langs de N267 is voldoende<br />

langsparking aanwezig om dit op te vangen.<br />

− A12 Brussel - Willebroek - Antwerpen t.h.v. de afrit Meise:<br />

Voor de voorziene inplantingsplaats werd de bouwvergunning door de gemeente<br />

geweigerd. Een nieuwe inplantingsplaats wordt gezocht.<br />

4. De promotie van de carpoolparking behoort tot de bevoegdheid van mijn collega bevoegd voor<br />

mobiliteit.<br />

BIJLAGEN<br />

1. Methodiek locatiekeuze carpoolparkings<br />

2. Lijst met de gemiddelde bezettingsgraad<br />

Bijlage(n):<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/PEETERS/385/antw.385.bijl.001.doc<br />

http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/PEETERS/385/antw.385.bijl.002.xls


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -613-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 387<br />

van 28 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

N16 Temse-Breendonk - Geluidswerende maatregelen<br />

Kan de minister meedelen of de <strong>Vlaams</strong>e Regering of de <strong>Vlaams</strong>e administratie in de voorbije jaren<br />

vanwege de gemeentebesturen van Bornem of Puurs verzoeken hebben ontvangen waarbij wordt<br />

aangedrongen op geluidsmilderende maatregelen langs de N16 tussen Temse en Breendonk?<br />

Werden er terzake al beslissingen getroffen?


-614- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 387 van 28 maart 2006<br />

van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />

De problematiek van de geluidsoverlast ten gevolge van de N16 werd door beide gemeenten bij mijn<br />

kabinet aangekaart. Het overleg is lopende; definitieve beslissingen werden ter zake nog niet<br />

genomen.<br />

Eind 2005 is er door een bewoner een verzoek ingediend voor het uitvoeren van een geluidsonderzoek<br />

ter hoogte van de brug over de Coolhemstraat. De uitvoering van dit onderzoek staat voorlopig<br />

gepland voor het najaar van 2006.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -615-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 388<br />

van 28 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

Sluiting Brusselse Ring - Overleg met Brussels Gewest<br />

In antwoord op een vraag over de aanpassingen aan de Brusselse Ring en de sluiting ervan in het<br />

zuiden in de Commissie Infrastructuur van het Brussels <strong>Parlement</strong> op 26 oktober 2005 stelt minister<br />

Smet dat de dialoog tussen Brussels en <strong>Vlaams</strong> Gewest hieromtrent bezig is. Hij zegt hierover<br />

regelmatig contact te hebben met minister Van Brempt, maar ook met de minister zouden er afspraken<br />

zijn gemaakt en ontmoetingen gepland.<br />

Verder zegt minister Smet: “Daarnaast is er ook het coördinatiecomité van het Principieel Akkoord,<br />

waarin zowel het <strong>Vlaams</strong> Gewest, de provincie <strong>Vlaams</strong>-Brabant als het Brussels Hoofdstedelijk<br />

Gewest op elk niveau, kabinetten en administraties, vertegenwoordigd zijn. Verder zijn er ook<br />

onderlinge contacten tussen de administraties en tussen de bevoegde kabinetten van gewesten en<br />

provincie. Ook voor het overleg over een mogelijke sluiting van de Ring is dit het aangewezen<br />

forum.”<br />

Er bestaat dus een forum voor het overleg over de mogelijke sluiting van de Ring volgens de Brusselse<br />

minister. De <strong>Vlaams</strong>e minister van Openbare Werken zit dus wel degelijk in een overlegmodel. De<br />

visie dat er een oplossing moet worden gezocht, wordt dus door beide gewesten gedeeld. De<br />

gezamenlijke bedoeling is, nog steeds volgens minister Smet, om de doorstroming op de Ring<br />

mogelijk te maken.<br />

1. Kan de minister bevestigen dat hij inderdaad gesprekken heeft met de bevoegde Brusselse<br />

minister?<br />

2. Wat zijn de resultaten van deze gesprekken?<br />

3. Zijn deze gesprekken voltooid? Indien niet, welke timing is daarvoor vooropgesteld?<br />

4. Wanneer zal de minister overgaan tot een beslissing in het dossier van de mogelijke sluiting van<br />

de Ring in het zuiden van Brussel?<br />

5. Wanneer zal de minister overgaan tot de uitvoering van de beslissing in het dossier van de<br />

mogelijke sluiting van de Ring in het zuiden van Brussel?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 388) en Van Brempt (nr. 139).


-616- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 388 van 28 maart 2006<br />

van GREET VAN LINTER<br />

1. Op het recente coördinatiecomité van het Principieel Akkoord (17/03/2006) is naar aanleiding<br />

van een mogelijke sluiting van de Duboislaan door de heer gouverneur van de provincie<br />

<strong>Vlaams</strong>-Brabant gevraagd om in de nog op te starten “Streefbeeldstudie Ring West” als apart<br />

punt te kijken naar de mogelijkheden tot het maken van een verbinding ten zuiden van Brussel.<br />

2. Tussen de betrokken administraties is een eerste overleg geweest om een<br />

samenwerkingsovereenkomst op te stellen en om de inhoudelijke aspecten van deze<br />

streefbeeldstudie te bespreken. Deze documenten worden nu verder opgesteld en uitgewerkt om<br />

daarna aan de betrokken ministers voor te leggen.<br />

3. Er is nog geen concrete timing vooropgesteld. Het is de bedoeling deze studie in het najaar aan<br />

te besteden zodat ze in 2007 en 2008 kan uitgevoerd worden.<br />

4.+5. Gezien de complexiteit en uitgebreidheid van deze studie moet een totale looptijd, inclusief<br />

overleg- en (politieke) beslissingsmomenten, van minimum 2 jaar vooropgesteld worden.<br />

Tussentijdse rapporten en besluiten zullen ook gecommuniceerd worden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -617-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 389<br />

van 28 maart 2006<br />

van PATRICIA CEYSENS<br />

Telegeleide modelvliegtuigen - Milieuregels<br />

De liefhebbers van telegeleide modelvliegtuigjes en helikopters worstelen al jaren met hetzelfde<br />

probleem, namelijk het vinden van een plaats waar ze zonder problemen en conflicten én in alle<br />

veiligheid hun hobby kunnen beoefenen.<br />

Meestal gaat het hierbij om liefhebbers die tijdens het weekend landelijke gebieden opzoeken om daar<br />

gedurende enkele uren met hun modelvliegtuigjes en helikopters te vliegen.<br />

Bij dit alles rijst soms het probleem van omwonenden, gebruikers van het buitengebied en/of<br />

landbouwers die dit als een storend element beschouwen.<br />

Een mogelijke oplossing kan gevonden worden in het gebruik van stukken grond, bijvoorbeeld<br />

braakliggende terreinen, ver van bewoonde gebieden, in landelijke/agrarische gebieden. Een<br />

planologische bestemmingswijziging is niet steeds vereist.<br />

1. Welke milieuregels zijn er momenteel van toepassing op de beoefening van deze hobby?<br />

2. Welke aspecten van deze regelgeving komen eventueel in aanmerking voor aanpassing om deze<br />

hobby in alle veiligheid, maar ook in alle soepelheid te kunnen beoefenen?<br />

3. Op welke manier ziet de minister mogelijkheden om deze vrij onschuldige hobby een plaats te<br />

geven in het landelijk gebied, dan wel in andere gebieden?


-618- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 389 van 28 maart 2006<br />

van PATRICIA CEYSENS<br />

1. Met betrekking tot telegeleide modelvliegtuigen geldt de rubriek 32.6 van de VLAREMindelingslijst.<br />

Deze rubriek viseert de “terreinen gebruikt als opstijg- en landingsplaats en de<br />

terreinen hierbij aansluitend” waarboven wordt gevlogen met ten minste:<br />

o één modelmotorvliegtuig;<br />

o drie modelzweefvliegtuigen.<br />

In het eerste geval is de activiteit ingedeeld in klasse 2 en dus milieuvergunningsplichtig, in<br />

het laatste geval in klasse 3 en dus slechts meldingsplichtig.<br />

Op de aldus ingedeelde inrichtingen zijn de algemene en sectorale milieuvoorwaarden van titel<br />

II van het VLAREM van toepassing. Het betreft inzonderheid de algemene geluidsbepalingen<br />

van het hoofdstuk 4.5 alsook de sectorale bepalingen van afdeling 5.32.6. Volgens deze laatste<br />

bepalingen zijn alle activiteiten met modelvliegtuigen verboden vanaf 19 uur tot 7 uur. Verder<br />

geldt een algemeen verbod in natuur- en bosgebieden.<br />

Bedoelde VLAREM-reglementering is raadpleegbaar op internet op de webstek<br />

www.mina.be/vlarem-teksten.html.<br />

2. en 3. De toelaatbaarheid van de exploitatie van een ingedeelde inrichting, in casu bedoelde activiteit<br />

met modelvliegtuigen, is in de eerste plaats afhankelijk van het feit of de hinder, en<br />

inzonderheid hier de geluidshinder, tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt. Dit<br />

aspect is afdoende geregeld in VLAREM en vormt in de praktijk ook niet direct een knelpunt.<br />

Verder moet de exploitatie ook verenigbaar zijn met de ruimtelijke bestemmingsvoorschriften<br />

van de geviseerde terreinen. Dit aspect betreft echter een aangelegenheid die tot de<br />

bevoegdheid behoort van mijn collega bevoegd voor ruimtelijke ordening.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -619-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 390<br />

van 30 maart 2006<br />

van LINDA VISSERS<br />

Actieplan Cadmium - Sanering goethietputten<br />

De Cadmium-affaire kwam opnieuw in de belangstelling na berichten in de media op 14 januari 2006<br />

naar aanleiding van de resultaten van een studie die door verschillende universiteiten gelijktijdig werd<br />

uitgevoerd.<br />

Voor het eerst kon professor Staessen met harde cijfers aantonen dat er een verband bestaat tussen<br />

longkanker en milieuvervuiling door cadmium. Inwoners van Overpelt, Lommel en Balen zouden<br />

volgens de studie ruim vier keer meer kans maken op langkanker omdat ze in een gebied wonen dat<br />

vervuild werd en is door cadmium. Cadmium is één van de zeven zware metalen die schadelijk zijn<br />

voor de gezondheid van de mens zoals: lood, arseen, chroom, kwik, antimoon en nikkel.<br />

Het onderzoek wwarvan sprake verliep tussen 1985 en 1989 en lokaliseerde zich in de onmiddellijke<br />

omgeving van de Umicor-vestigingen. Er worden dadelijk na de bekendmaking crisisvergaderingen<br />

georganiseerd en hoorzittingen gehouden in de gemeenten Lommel, Overpelt en Neerpelt. Op 14<br />

februari 2006 werd dan een Actieplan Cadmium opgesteld met als belangrijkste pijlers: 1.Onderzoek<br />

2.Sanering en 3.Toezicht.<br />

1. In het Actieplan Cadmium, dat als positief kan worden ervaren, lijkt een toekomstgerichte visie<br />

over de uiteindelijke verwijdering van de goethietbekkens en goethietputten te ontbreken. Deze<br />

goethietverzamelplaatsen bevatten immers nog hoge concentraties cadmium. Goethiet is een<br />

ijzerresidu van de hydromettalische verwerking van zinkertsen en bevat ongeveer 0.1 cadmium.<br />

Voor het verkrijgen van een vergunning werd in het verleden door het bedrijf verklaard dat “in een<br />

later stadium” dit goethiet verwerkt zou worden om er de schadelijke stoffen uit te verwijderen en<br />

de herbruikbare stoffen alsnog te gebruiken.<br />

Heeft de minister al een idee wanneer er begonnen zal worden met “recycleren” van het goethiet,<br />

zodat deze bekkens en putten definitief kunnen verdwijnen?<br />

Mag ik ervan uitgaan dat dit niet zal gebeuren op de kosten van de belastingbetaler?<br />

2. In de onmiddellijke omgeving van deze zinkverwerkende bedrijven werden goethietbekkens en<br />

goethietputten aangelegd. Om gezondheids- en veiligheidsoverwegingen werden deze bekkens<br />

afgedekt en loopt een aanvraag (verzoek tot wijziging voorwaarden voor een klasse 1-inrichting,<br />

ingediend door Umicor NV, dossier: Gemeente Overpelt VG06020001/MVG00076) die tot doel<br />

heeft een uitbreiding te verkrijgen van de herkomst van de toegelaten materialen voor de<br />

constructie van de druklaag bij de eindafwerking van het goethietbekken.


-620- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Alles wijst erop dat vergunningen afgeleverd worden voor het bijstorten van verontreinigde<br />

materialen voor materialen die zich bevinden op het terrein van Umicore Overpelt “of er direct of<br />

indirect van afkomstig zijn”.<br />

Is het verantwoord dat er nog bijkomende schadelijke afvalstoffen gestort worden zonder<br />

zekerheid te hebben dat de aanvrager ook verantwoordelijk gesteld zal worden voor een<br />

milieuvriendelijke verwijdering?<br />

3. Worden er sluitende garanties geëist dat de gemeenschap niet zal moeten betalen voor het saneren<br />

van deze goethietsites?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -621-<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 390 van 30 maart 2006<br />

van LINDA VISSERS<br />

1. Thans ligt een milieuvergunningsaanvraag voor vanwege Umicore m.b.t. het hernieuwen van de<br />

bestaande vergunning voor de monodeponie goethiet (“nieuw goethietbekken”) en neutralisatieslib<br />

te Lommel aan de Bestendige Deputatie van Limburg.<br />

Hieruit blijkt dat het niet de bedoeling is om in de toekomst de goethietstortplaatsen te verwijderen<br />

of het goethiet nog te “recycleren” uit de bekkens.<br />

Hun voorgesteld alternatief voor het storten van goethiet, met name het verder verwerken tot<br />

graveliet voor valorisatie als secundaire grondstof in of als vormgegeven bouwstof (onder meer in<br />

betoncementmortel), werd in een vergevorderd stadium (detailengineering) door Umicore stilgezet<br />

omwille van een aantal redenen waaronder:<br />

o economisch niet haalbaar: circa 25 miljoen euro investering en 5 miljoen euro extra<br />

operationele kost per jaar;<br />

o milieuhygiënisch risico: in graveliet zit nog altijd een hoeveelheid zware metalen,<br />

weliswaar in een relatief inerte chemische toestand;<br />

o geen langetermijngarantie vanwege de overheid om als een bouwstof af te zetten;<br />

o geen afzetgarantie bij de gebruikers.<br />

2. Bijna alle goethietstortplaatsen die niet ingericht werden volgens de huidige Vlarem IIvoorwaarden<br />

(afdeling 5.2.4.) werden afgedekt en afgewerkt voor 31.12.2005.<br />

Ingevolge de eindtermijn van de overgangsperiode in het kader van de implementatie van de<br />

Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen van 26 april 1999 moeten alle nog in<br />

exploitatie zijnde stortplaatsen die niet voldoen aan voornoemde Vlarem II-voorwaarden tegen 16<br />

juli 2009 gesloten zijn.<br />

Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 ligt er thans een milieuvergunningsaanvraag bij de<br />

Bestendige Deputatie van Limburg. Zij zullen op basis van de verstrekte adviezen een beslissing<br />

nemen in deze zaak.<br />

3. De financiële zekerheden zijn vastgelegd in Subafdeling 5.2.4.7 van titel II van het Vlarem en<br />

worden gecoördineerd door de OVAM. De exploitant blijft verantwoordelijk voor onderhoud,<br />

toezicht en controle van de stortplaats in de nazorgfase zolang de vergunningverlenende overheid<br />

zulks nodig acht, rekening houdend met de tijd gedurende welke de stortplaats gevaar kan<br />

opleveren. Deze periode van nazorg bedraagt minstens 30 jaar na de definitieve afwerking van de<br />

stortplaats, maar kan dus verlengd worden. De exploitant van de stortplaats heeft financiële<br />

zekerheden gesteld voor de nazorgactiviteiten. Deze financiële zekerheden kunnen enkel<br />

opgeheven worden na de beëindiging van de periode van nazorg, en mits voorafgaande<br />

goedkeuring door de OVAM.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -623-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 392<br />

van 30 maart 2006<br />

van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />

N5 St.-Genesius-Rode - Veiligheid oversteekplaats<br />

Reeds meerdere malen heeft het gemeentebestuur van Sint-Genesius-Rode gevraagd om de<br />

oversteekplaats op de N5 beter te beveiligen en te accentueren door middel van verkeerslichten en<br />

bijkomende openbare verlichting.<br />

De snelheidscamera’s hebben een tijdje soelaas gebracht, zodat er minder verkeersslachtoffers vielen<br />

tussen eind 2002 en begin 2005. Sedert 2005 zijn de camera’s echter buiten werking gesteld op de N5<br />

en wordt er nog steeds gewacht op nieuwe ijkingskasten.<br />

Spijtig genoeg gebeurde er onlangs opnieuw een dodelijk ongeval, wat bewijst dat de<br />

snelheidscontroles op die plaats echt noodzakelijk zijn.<br />

1. Wanneer worden de camera’s in orde gebracht?<br />

2. Wanneer wordt de oversteekplaats veiliger gemaakt?


-624- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 392 van 30 maart 2006<br />

van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />

1. Zoals u zelfs reeds aanhaalt, zijn er een aantal algemene problemen omtrent de onbemande<br />

camera’s. Niet enkel werden tal van snelheidscamera’s (radars) buiten werking gesteld door de<br />

dienst Metrologie, ook de (her)homologatie van camera’s ter hoogte van kruispunten met<br />

verkeerslichten door diezelfde dienst loopt sinds de zomer van 2004 zeer stroef. Bovendien laat<br />

ook het herijken van de bestaande toestellen op zich wachten.<br />

Niettegenstaande al deze strubbelingen werd door mijn administratie gedurende heel deze periode<br />

continu een grote hoeveelheid energie in het project ‘onbemande verkeerscamera’s, gestoken, in<br />

de hoop een doorbraak te kunnen realiseren. Ook van de zijde van de betrokken<br />

aannemer/leverancier is reeds een zeer grote hoeveelheid tijd en energie in deze problematiek<br />

gestoken.<br />

Wat de snelheidscamera’s betreft, werd pas op 24 maart 2006, door de dienst Metrologie de knoop<br />

doorgehakt: het is nu duidelijk aan welke voorwaarden de locaties dienen te voldoen en ook de<br />

aanpassingen (markeringen op de rijbaan) zijn duidelijk omschreven.<br />

Een 100-tal installaties met radarsnelheidscamera’s langs gewestwegen werden in de zomer van<br />

2005 reeds op deze wijze, in afwachting van een formeel goedgekeurd installatie-handboek,<br />

aangepast.<br />

De aannemer organiseert zich momenteel om de nodige attesten voor deze installaties af te<br />

leveren, zodat deze opnieuw in gebruik kunnen worden genomen. In tweede helft van april kunnen<br />

de eerste attesten worden verwacht. Het verwachte ritme voor het aanpassen en opnieuw vrijgeven<br />

van de installaties bedraagt om en bij de 10 palen per week.<br />

Tal van snelheidscameratoestellen werden reeds omgebouwd naar de dubbele-foto technologie.<br />

Samen met de heringebruikname van de palen worden de nog resterende toestellen opgehaald voor<br />

ombouw en herijk.<br />

2. Wat de voetgangersoversteek zelf betreft, heeft mijn administratie geen idee om welke oversteek<br />

het gaat.<br />

Mijn administratie heeft reeds meerdere herinneringen gestuurd aan de gemeente Sint-Genesius-<br />

Rode in verband met ongevallengegevens t.h.v. de World International School, maar tot op heden<br />

zonder resultaat.<br />

Tijdens het overleg met de Federale Politie meldde de korpschef van de PZ Rode dat er een vraag<br />

zou komen voor de aanleg van een voetgangersoversteek t.h.v. de Jonetlaan. Hiervoor werden er<br />

ook nog geen gegevens ontvangen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -625-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 397<br />

van 30 maart 2006<br />

van MARC CORDEEL<br />

N485 Steendorp - Herstellingswerken<br />

De werken aan de Kapelstraat in Steendorp naderen eindelijk hun voltooiing. Meer bepaald wordt de<br />

as Rupelmonde-Temse straks op Steendorps grondgebied opnieuw in beide richtingen in gebruik<br />

gesteld.<br />

Als gevolg van deze bijna twee jaar durende situatie heeft de N485, de invalsweg van de E17 naar<br />

Steendorp, massaal veel zwaar verkeer te verwerken gekregen. De gevolgen hiervan laten zich dan<br />

ook zien: zowel in Bazel als in Steendorp begint deze weg in slechte en soms ronduit gevaarlijk staat<br />

te verkeren, met onder andere verzakkingen en diepe putten vlak naast de weg.<br />

Vanuit het <strong>Vlaams</strong> Gewest werd reeds een herstelling van deze weg in het vooruitzicht gesteld,<br />

vandaar volgende twee vragen aan de minister.<br />

1. Is er reeds enig zicht op de planning van deze werken?<br />

2. Komt er intussentijd een verbod op zwaarder verkeer (bijv. vanaf 15T of 20T laadvermogen) op de<br />

N485-Heirputstraat-Hospitaalstraat waarbij dit bijvoorbeeld verplicht langs de N16 en de N419<br />

gestuurd wordt, en dit teneinde een verdere afkalving van de N485 te voorkomen?


-626- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 397 van 30 maart 2006<br />

van MARC CORDEEL<br />

1. Lokale herstellingen zullen door de onderhoudsaannemer worden uitgevoerd. Op termijn dient<br />

echter, als beste oplossing, gekozen voor de herinrichting van dit wegvak. Hiertoe werd al een<br />

vergadering belegd met de gemeenten Temse en Kruibeke.<br />

2. Het invoeren van een tonnageverbod op het betrokken wegvak wordt momenteel onderzocht door<br />

de terzake bevoegde diensten.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -627-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 399<br />

van 31 maart 2006<br />

van VEERLE HEEREN<br />

Vlarem - Dansscholen<br />

De inrichtingen die hinderlijk worden geacht voor de mens en het leefmilieu worden in drie klassen<br />

ingedeeld, afhankelijk van de aard en de belangrijkheid van de daaraan verbonden milieueffecten.<br />

Niemand mag zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als<br />

hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste of tweede klasse, exploiteren. De <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering stelt de lijst en de klasse van die inrichtingen vast. Weten tot welke klasse de inrichting<br />

behoort, is belangrijk om de voorwaarden die erop van toepassing zijn te kennen.<br />

In sommige gevallen is het niet duidelijk onder welke rubriek bepaalde inrichtingen thuis horen.<br />

Bijvoorbeeld een “dansstudio” of “dansschool”. Rubriek 32.1 van de lijst van hinderlijke inrichtingen<br />

stelt dat voor feestzalen en lokalen, die een dansgelegenheid omvatten en waarvan de totale<br />

oppervlakte van de door het publiek toegankelijke lokalen 100 m² of meer bedraagt, klasse 2<br />

vergunning van kracht is. Rubriek 32.2 daarentegen bepaalt dat voor zalen voor sportmanifestaties<br />

slechts een vergunning klasse 3 vereist is. Het is voor de lokale overheid niet steeds duidelijk op basis<br />

van welke objectieve criteria een inrichting als “dansschool”, dan wel als opleidingscentrum of<br />

sportcentrum kan worden beschouwd.<br />

1. Welke klasse milieuvergunning is van toepassing op een “dansschool”?<br />

2. Aan welke voorwaarden moet een “dansschool” voldoen om eventueel niet als dansgelegenheid<br />

beschouwd te worden?<br />

3. Is er door deze onduidelijkheid geen risico op willekeur, de interpretatie kan namelijk sterk<br />

verschillen van gemeente tot gemeente?<br />

4. Hoeveel milieuvergunningen zijn er in 2005 verleend waarvan de inrichting onder de noemer<br />

“dansschool” kan worden geplaatst? Over welke klasse van milieuvergunning ging het hier<br />

telkens?


-628- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 399 van 31 maart 2006<br />

van VEERLE HEEREN<br />

1. Het antwoord op de vraag in welke klasse dansscholen zijn ingedeeld, is – zoals hierna nader<br />

toegelicht - afhankelijk van wat in het concrete geval onder de noemer “dansschool” wordt<br />

bedoeld. Een dansschool op zich is immers niet geviseerd door rubriek 32 van de VLAREMindelingslijst.<br />

Wanneer de dansschool evenwel naast eventuele cursuslokalen ook nog één of meer zalen of<br />

lokalen met dansgelegenheid omvat waarin de leerlingen, en in voorkomend geval ook nog andere<br />

personen, het dansen beoefenen hetzij om te oefenen, hetzij als recreatieve activiteit, kan gesteld<br />

worden dat de inrichting wèl valt onder rubriek 32.1 van de indelingslijst van titel I van het<br />

VLAREM. In dit laatste geval beantwoordt de inrichting immers aan de definitie van artikel 1.1.2<br />

van titel II van het VLAREM:<br />

“lokalen met een dansgelegenheid: alle lokalen met een dansvloer, ongeacht de oppervlakte<br />

van deze dansvloer, alsmede hun aanhorigheden die, al dan niet tegen betaling, voor het<br />

publiek toegankelijk zijn, ook al is de toegang tot bepaalde categorieën van personen<br />

beperkt.”.<br />

Het lokaal met dansgelegenheid (dansvloer) behorende bij de dansschool is immers toegankelijk<br />

voor een bepaald publiek (onder meer de leerlingen). De activiteiten hebben ook een regelmatig en<br />

vrij permanent karakter. Een dansschool met dergelijk lokaal met dansgelegenheid, valt dan ook<br />

evenmin onder de uitzonderingen, zoals bepaald in de indelingsrubriek 32.1. Dit lokaal met<br />

dansgelegenheid behorende bij de dansschool is bijgevolg ingedeeld onder rubriek 32.1 indien het<br />

voor het publiek toegankelijke lokaal 100 m² of meer bedraagt. Voor de exploitatie van dit lokaal<br />

moet een vergunning klasse 2 worden bekomen.<br />

Voor een nadere interpretatie van de hoger geciteerde definitie van “lokalen met een<br />

dansgelegenheid” geldt, bij gebrek van een verdere definitie in de reglementering zelf, de<br />

taalkundige betekenis. Volgens het Groot Woordenboek Van Dale moet worden verstaan:<br />

- onder “aanhorigheid”: “wat tot een bezitting behoort”;<br />

- onder “een bezitting”: “een onroerend goed”;<br />

- onder “toegankelijk”: “betreden kunnende worden”.<br />

Uit de samenlezing van deze toelichtingen volgt dat inzonderheid de WC’s, de nooduitgangen, de<br />

inkomhal, en andere toegankelijke aanhorigheden mee in aanmerking moeten genomen worden<br />

voor de berekening van de oppervlakte van “de voor het publiek toegankelijke lokalen”.<br />

Een dansschool lijkt mij bezwaarlijk te kunnen vallen onder de rubriek 32.2 “Schouwspelzalen” ,<br />

subrubriek 1° “Bioscopen, schouwburgen, variététheaters, zalen voor sportmanifestaties andere<br />

dan onder 2°, polyvalente zalen en feestzalen met een speelruimte”. Het is duidelijk dat de rubriek<br />

32.2 in deze enkel zou kunnen van toepassing zijn wanneer het gaat om een zaal waarin dans- en<br />

andere manifestaties voor publiek worden opgevoerd. Dergelijke zaal kan hoegenaamd niet als<br />

dansschool worden beschouwd.<br />

2. Wanneer de dansschool enkel cursuslokalen omvat waarin de ingeschreven leerlingen uitsluitend<br />

les volgen, kan gesteld worden dat de dansschool niet valt onder rubriek 32.1 van de indelingslijst<br />

van titel I van het VLAREM. Hetzelfde geldt ook voor fitnessscholen waar voor bepaalde<br />

activiteiten (die in wezen geen dansactiviteiten zijn) occasioneel muziek als begeleiding wordt<br />

gebruikt.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -629-<br />

3. De reglementering is voldoende duidelijk. Het probleem ontstaat eerder enkel wanneer<br />

exploitanten van inrichtingen, die duidelijk onder de bedoelde rubriek 32.1 vallen, argumenten<br />

zoeken om te kunnen stellen dat hun inrichting buiten de toepassing van deze rubriek zou vallen.<br />

4. Deze door de <strong>Vlaams</strong> volksvertegenwoordiger gevraagde statische gegevens zijn niet beschikbaar,<br />

dit onafhankelijk van het feit dat – zoals toegelicht onder het antwoord op deelvraag 1 – een<br />

“dansschool” op zich niet milieuvergunnings- noch meldingsplichtig is.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -631-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 403<br />

van 6 april 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

Stort Ramsel (Herselt) - Stand van zaken<br />

Ruim een jaar geleden vond in Ramsel, deelgemeente van Herselt, een grote manifestatie plaats tegen<br />

de plannen om een oude kleiput vol te storten met afval. Dit project ging gelukkig niet door. De<br />

exploitant trok zijn aanvraag in, dankzij het massale protest.<br />

Maar de dreiging is zeker niet van de baan. De bestemming van het gebied bleef ongewijzigd.<br />

Bovendien wil de exploitant nog steeds dit gebied te gelde maken door de niet-gevulde kleiput toch<br />

nog vol te storten. Het gemeentebestuur van Herselt steunt het actiecomité, maar is – ondanks herhaald<br />

verzoek – anderzijds niet echt geneigd concrete engagementen op te nemen. De burgemeester deed het<br />

voorstel om het terrein voor een symbolisch bedrag over te nemen van de exploitant in kwestie, nadat<br />

deze de gelegenheid zou hebben gehad om de resterende kleiput vol te storten. Maar dit voorstel werd<br />

op fel protest onthaald.<br />

Op 11 maart 2005 stelde ik over dit dossier schriftelijke vragen aan de ministers Van Mechelen (nr.<br />

108) en Peeters (nr. 443). (Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 20 van 8 juli 2005, blz. 2240 en<br />

blz. 2133)<br />

Intussen zijn er enkele positieve ontwikkelingen in het dossier, maar deze zijn niet echt spectaculair te<br />

noemen.<br />

Zo ontving minister Peeters in september 2005 een delegatie van het actiecomité RTS (Ramsel Tegen<br />

Stort). Er kwam het engagement om het bodemonderzoek te versnellen. Er was ook het engagement<br />

van de minister om een Europees vleermuizenproject in te dienen in het kader van LIFE, waarvoor de<br />

kleiputten van Ramsel samen met andere plaatsen in Vlaanderen (o.a. Temse) eventueel in aanmerking<br />

zouden komen voor Europese subsidiëring.<br />

Belangrijk evenwel was het antwoord van minister Van Mechelen (schriftelijke vraag nr. 108), waarin<br />

hij onder meer stelde dat het ontginningsgebied Ramsel naar alle waarschijnlijkheid niet meer in<br />

aanmerking zou komen voor delfstoffenwinning. Ook deelde de minister mee dat een herbestemming<br />

van het gebied van de kleiputten geen aanleiding lijkt te kunnen geven tot planschade. De minister<br />

bood zelfs aan het gebied in kwestie op te nemen in het afbakeningsproces van de natuurlijke en<br />

agrarische structuur van de regio rond Ramsel, als de gemeente haar visie op het gebied via haar<br />

structuurplan kenbaar zou maken.<br />

Ook het actiecomité RTS (Ramsel Tegen Stort) nam een planningsbureau onder de arm, dat een visie<br />

op het gebied ontwikkelde. De ontginningszone zou kunnen worden omgevormd naar een gemengde<br />

bestemming landbouw, natuur en zachte recreatie.


-632- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

Eigenlijk is het dossier klaar om structurele keuzes te maken. De meest structurele keuze is natuurlijk<br />

de wijziging van de gewestplanbestemming. Maar jammer genoeg blijft het aan de kant van het<br />

gemeentebestuur opvallend stil, behalve een principieel engagement van de gemeenteraad om het<br />

vleermuizenproject in het kader van LIFE te ondersteunen.<br />

Na meer dan een jaar is het nuttig de voortgang in het dossier te evalueren. Vandaar de volgende<br />

vragen aan de minister.<br />

1. Het beschrijvend bodemonderzoek (BBO) van 17 september 2003 werd op 19 februari 2004 nietconform<br />

verklaard. OVAM legde bijkomende verplichtingen op, die moesten worden ingestuurd<br />

tegen 1 februari 2005.<br />

Wat is de stand van zaken? Is het BBO binnen?<br />

Zo ja, wat is de inhoud ervan?<br />

Zijn er risico’s voor de gezondheid?<br />

Indien niet, wat is de reden van de vertraging?<br />

Komt er in voorkomend geval een bodemsaneringsproject (BSP)? Tegen wanneer?<br />

Zal de minister in dat geval een ambtshalve sanering opstarten als de exploitant blijft stilzitten?<br />

2. De minister antwoordde op mijn schriftelijke vraag van 11 maart 2005 dat de gerechtelijke<br />

onderzoeken m.b.t. milieu-overtredingen nog aan de gang waren.<br />

Is dit onderzoek nog steeds aan de gang? Wat is de verklaring voor deze trage voortgang van het<br />

dossier?<br />

Werden door de <strong>Vlaams</strong>e Milieu-inspectie nog bijkomende controles verricht? Zo ja, wat waren de<br />

resultaten?<br />

3. Wanneer werd het EU-LIFE-project m.b.t. vleermuizen ingediend?<br />

Welk budget is hiervoor gevraagd? Impliceert dit LIFE-project ook de aankoop van de bewuste<br />

gronden? Zo ja, om welk bedrag gaat het?<br />

Zo neen, welke projectvoorstellen zijn wel ingediend?<br />

4. Wanneer wordt een antwoord verwacht van de Europese Commissie m.b.t. het LIFE-project?<br />

5. Het huidige project van het Steunpunt Milieu en Gezondheid loopt eind 2006 af. De minister heeft<br />

zich reeds geëngageerd dit project te zullen verlengen.<br />

Komt er in dat geval ook een gezondheidsonderzoek voor mensen die in de omgeving van<br />

stortplaatsen wonen?<br />

N.B. Vragen over dit onderwerp werden gesteld aan de ministers Van Mechelen (vraag nr.133) en<br />

Pee- ters (vraag nr. 403).


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -633-<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 403 van 6 april 2006<br />

van RUDI DAEMS<br />

1. De OVAM heeft op 21 februari 2006 een rapport ontvangen van de saneringsplichtige in het<br />

kader van de verdere uitvoering van het beschrijvend bodemonderzoek. Het beschrijvend<br />

bodemonderzoek spitst zich toe op de voormalige stortzone van kleiput 2. Er werd recent door<br />

de VITO, in opdracht van de OVAM, een controleonderzoek uitgevoerd in kleiput 2. Het verslag<br />

van dit onderzoek werd bezorgd aan de saneringsplichtige, die de resultaten ervan in overweging<br />

moet nemen bij de verdere beoordeling van het bodemsaneringsdossier.<br />

Aangezien het beschrijvend bodemonderzoek nog niet afgerond is, kan nog geen definitieve<br />

uitspraak gedaan worden over gezondheidsrisico’s of een eventuele saneringsnoodzaak. Het<br />

beschrijvend bodemonderzoek wordt precies uitgevoerd om hierover te kunnen oordelen.<br />

Pas als uit het beschrijvend bodemonderzoek blijkt dat sanering noodzakelijk is, kan een<br />

indieniningstermijn voor het bodemsaneringsproject bepaald worden.<br />

Wanneer de exploitant de verplichting tot bodemsanering niet nakomt, kan de OVAM hem,<br />

conform artikel 45, §1, van het bodemsaneringsdecreet, formeel in gebreke stellen. Bij gebrek<br />

aan gunstig gevolg aan deze ingebrekestelling kan de OVAM overgaan tot ambtshalve<br />

bodemsanering op de betreffende grond.<br />

Ik wil er echter wel op wijzen dat, zoals hoger reeds aangegeven werd, de saneringsplichtige de<br />

nodige stappen heeft ondernomen in het kader van de verdere uitvoering van het beschrijvend<br />

bodemonderzoek.<br />

2. De afdeling Milieu-inspectie heeft omtrent het gevoerde gerechtelijke onderzoek geen<br />

bijkomende informatie ontvangen sinds de vorige parlementaire vraag van 11 maart 2005. Voor<br />

vragen inzake de voortgang van het gerechtelijk onderzoek moet u zich wenden tot het parket<br />

van de Procureur des Konings te Turnhout.<br />

Door de afdeling Milieu-inspectie werden geen bijkomende controles verricht. Er werden geen<br />

nieuwe klachten ontvangen.<br />

3. Het Life project "actieplan voor 3 bedreigde vleermuissoorten in Vlaanderen en Nederland"<br />

werd ingediend op 26 oktober 2005.<br />

Het aangevraagde totaalbudget van het project bedraagt 3.825.610 euro. Een klein onderdeel van<br />

het Life-project impliceert de aankoop van de kleiputten in Ramsel (de bewuste gronden). Het<br />

bedrag dat werd voorzien, bedraagt 278.820 euro. Dit bedrag is gebaseerd op prijzen van<br />

gelijkaardige aankopen.<br />

4. De dossiers zouden besproken zijn op 25 april op het Habitatcommité; wanneer er zekerheid is<br />

omtrent de definitieve goedkeuring is niet duidelijk.<br />

5. De mogelijkheden voor inhoud en uitvoering van het gezondheidsonderzoek na 2006 worden op<br />

dit ogenblik nagegaan. Overleg gebeurt binnen de verschillende betrokken beleidsdomeinen.<br />

Keuzes zullen gemaakt worden na zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen van de<br />

mogelijke opties. Belangrijke criteria zijn: de beleidsrelevantie en de mogelijkheid om op basis


-634- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

van de gekomen gegevens beleidsantwoorden te ontwikkelen, de betekenis van de gemeten<br />

polluent voor de gezondheid, de gekende of vermoede blootstelling, de beschikbaarheid van een<br />

accurate biomerker waarmee reeds voldoende ervaring bestaat om een juiste analyse te<br />

garanderen met gevalideerde methodes, referentiemateriaal en kwaliteitscontrole, het bestaan<br />

van limietwaarden gebaseerd op gezondheid, het bestaan van een smalle veiligheidsmarge tussen<br />

de gekende blootstelling en het blootstellingsniveau waarbij gezondheidseffecten mogelijk zijn.<br />

Het is de bedoeling tevens aan te sluiten bij het Europees initiatief om tot een meer coherente<br />

benadering van Humane Biomonitoring te komen. Een nauwere samenwerking tussen de<br />

verschillende lidstaten, met mogelijk een gezamenlijk Humaan Biomonitoring initiatief, kan de<br />

betekenis en bruikbaarheid van resultaten immers aanzienlijk verhogen. Ook de inhoud van een<br />

gezamenlijk Europees initiatief is op dit ogenblik onderwerp van discussie onder de lidstaten en<br />

bij het consultatief forum (waar alle stakeholders vertegenwoordigd zijn). Vlaanderen is actief<br />

betrokken bij dit proces, o.m. als voorzitter van de Implementatie Groep Humane Biomonitoring<br />

die het Europees pilootproject voorbereidt.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -635-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 404<br />

van 6 april 2006<br />

van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />

Duboislaan St.-Genesius-Rode - Afsluiting<br />

In zijn antwoord op mijn vraag nummer 629 van 17 juni 2005 betreffende de afsluiting van de<br />

Duboilaan heeft de minister gemeld dat een afsluiting zou worden voorafgegaan door een aantal<br />

tellingen op de alternatieve wegen (Lorreinendreef en de Terhulpsesteenweg) (Bulletin van Vragen en<br />

Antwoorden nr. 24 van 16 september 2005, blz. 3123).<br />

1. Wat is de stand van zaken betreffende deze tellingen?<br />

2. Wat is de stand van zaken van dit dossier, onder meer wat het overleg met betrokken gemeenten<br />

en met het Brussels Hoofdstedelijk-gewest betreft?


-636- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 404 van 6 april 2006<br />

van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />

Anders dan uit de formulering van de vraag kan blijken, betreft het hier het idee om de Duboislaan<br />

enkel en alleen op zon- en feestdagen te onderbreken voor doorgaand verkeer.<br />

1. De tellingen op de Duboislaan zelf zijn afgerond en geven een goed beeld van het verkeer op<br />

zondagen. Tellingen op de alternatieve routes zijn in het kader van andere<br />

verkeersonderzoeken al uitgevoerd tijdens de weekdagen. De tellingen van het aantal wagens<br />

op zondagen, alsook metingen van het reële tijdsverschil over de verschillende alternatieve<br />

routes worden momenteel uitgevoerd.<br />

2. Het overleg met de betrokken gemeenten is afgerond, de standpunten van de verschillende<br />

gemeenten zijn duidelijk en zijn genoegzaam bekend. Met het Brussels Hoofdstedelijk gewest<br />

waren er diverse contacten. Wellicht zullen er in de komende maanden bijkomende<br />

contactmomenten zijn.<br />

Het permanent afsluiten van de Duboislaan voor doorgaand verkeer is één van de talrijke maatregelen<br />

die bestudeerd werden in de ‘streefbeeldstudie voor de Ring 0 – Oost’. In die studie staat de afsluiting<br />

echter niet op zich, maar hangt ze logisch samen met talrijke andere herinrichtingsprojecten die de<br />

verkeersstromen moeten verbeteren en / of veiliger maken.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -637-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

Vraag nr. 405<br />

van 6 april 2006<br />

van JAN LOONES<br />

Kanaalbrug Izegem - Leuningen<br />

In Izegem zijn er drie bruggen die over het kanaal Roeselare-Leie lopen en Izegem zo vebinden met de<br />

deelgemeenten Emelgem en Kachtem.<br />

De centrale brug, die uitgeeft op de Izegemse Korenmarkt, heeft aan de kant van Emelgem geen<br />

leuningen. Er zijn maar leuningen eens de brug over het kanaal Roeselare-Leie loopt.<br />

Aangezien het de centrale brug betreft en er aan de zijkanten van de brug een voetpad aanwezig is,<br />

lijkt het opportuun om over de hele lengte van de brug leuningen aan te brengen.<br />

1. Is de minister op de hoogte van deze situatie?<br />

2. Zijn er plannen om over de hele lengte van de brug een leuning aan te brengen?


-638- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

KRIS PEETERS<br />

VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 405 van 6 april 2006<br />

van JAN LOONES<br />

1. Deze situatie is mij bekend en bestaat sinds het bouwen van de brug in 1976. Tot op heden heeft<br />

dit tot geen enkel incident of ongeval aanleiding gegeven.<br />

2. Er zijn geen plannen om over de hele lengte van de brugopritten een leuning aan te brengen. Waar<br />

er gevaar kan optreden voor de gebruikers van de brug is een leuning aanwezig.<br />

Op de plaats waar de trappen op de brug aansluiten zou er sprake kunnen zijn van een gevoel van<br />

onveiligheid voor de passanten. Om die reden zal daar lokaal over 12 meter een vangrail worden<br />

bijgeplaatst.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -639-<br />

MARINO KEULEN,<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR,<br />

STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -641-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 110<br />

van 22 maart 2006<br />

van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />

Grondverkoop Zemst en Hoeilaart - Taalvoorwaarden<br />

Vorig jaar had het college van burgemeester en schepenen van Zemst een reglement goedgekeurd<br />

waarbij de kopers van gemeentelijke terreinen verplicht werden Nederlands te kennen of zich bereid te<br />

tonen taallessen Nederlands te volgen. De gemeente ziet dit als een preventieve maatregel opdat<br />

binnen enkele jaren niet zou moeten worden vastgesteld dat 10 % van de bevolking Frans spreekt. Zij<br />

ontvangen naar het schijnt meer en meer klachten van inwoners daaromtrent.<br />

De gemeente Hoeilaart daarentegen heeft veeleer op het privé-domein gereageerd. Elke bouwfirma,<br />

eigenaar van terreinen, is verplicht een vennootschap op te richten waarin de gemeente 1 % van het<br />

kapitaal bezit in de vorm van een VZW “Hoeilaart 2000”. Deze VZW beschikt over de mogelijkheid<br />

om de identiteit van de kopers te kennen. Deze moeten een formulier invullen met hun adres, hun<br />

opeenvolgende woonplaatsen, geboorteplaats, beroep, gegevens van hun werkgevers, de scholen die<br />

ze bezocht hebben en hun diploma.<br />

Deze twee initiatieven zijn een illegale manier van de gemeenten om zich te mengen in het taalgebruik<br />

van privé-personen. Het is bijgevolg een inbreuk op artikel 30 van de Grondwet.<br />

1. Werd het betrokken gemeentelijk reglement van Zemst goedgekeurd?<br />

2. Is dit mechanisme opgezet door de gemeenten een inbreuk tegen de taalwetgeving? Zo ja, welke<br />

maatregelen heeft de minister genomen?<br />

3. Beschikken de diensten van de minister over statistische gegevens betreffende de VZW Hoeilaart<br />

2000, met name wat het aantal aanvragen tot aankoop en de desbetreffende weigeringen betreft?<br />

4. Hebben andere gemeenten in het arrondissement Halle-Vilvoorde een dergelijk systeem opgezet<br />

om allochtonen te ontmoedigen nog een woning of een terrein te kopen?


-642- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 110 van 22 maart 2006<br />

van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />

De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger kaart in zijn vraag twee concrete dossiers aan.<br />

Tot op heden ben ik niet op de hoogte van deze dossiers.<br />

Ik vraag dan ook de gouverneur van de provincie <strong>Vlaams</strong>-Brabant in beide gevallen een onderzoek in<br />

te stellen en zal niet nalaten de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger van de resultaten op de hoogte te<br />

brengen.<br />

Pas na ontvangst van de resultaten van het onderzoek van de gouverneur zal ik een beslissing kunnen<br />

treffen of maatregelen zich al dan niet zouden opdringen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -643-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 111<br />

van 22 maart 2006<br />

van HERMAN LAUWERS<br />

Adviesrecht jeugdraad - Beslissing provinciegouverneur<br />

Op 22 september nam de gemeenteraad van Essen een besluit omtrent de toekomst van de<br />

gemeentelijke VZW Jeugdwerking Essen. Deze VZW vervult verschillende functies, waaronder het<br />

uitbaten van het gemeentelijk jeugdverblijfscentrum “Paviljoen” en het organiseren van de<br />

speelpleinwerking in de gemeente Essen. Verder stelt ze ook een personeelslid tewerk dat<br />

gedetacheerd werd naar de jeugddienst. Dit personeelslid is mede verantwoordelijk voor het uitvoeren<br />

van het gemeentelijke jeugdwerkbeleidsplan. Door de beslissing, die de opzegging van de<br />

overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de VZW inhoudt, wordt de werking van de VZW de<br />

facto beëindigd. Bovendien is de gemeentelijke jeugdraad rechtstreeks vertegenwoordigd in de<br />

beleidsorganen van de VZW Jeugdwerking Essen, wat na de opzegging wegvalt en waarbij de<br />

inspraakmogelijkheden vanuit de jeugdraad dus worden verminderd. Aan de gemeentelijke jeugdraad<br />

werd in dit verband nochtans enkel een advies gevraagd m.b.t. de uitbating van het<br />

jeugdverblijfscentrum, niet over de andere activiteiten van de VZW. De opzegging van de<br />

overeenkomst heeft evenwel belangrijke gevolgen voor het gehele Essense jeugdwerkbeleid.<br />

De jeugdraad was dan ook van mening dat de beslissing diende te worden geschorst, en vroeg dit bij<br />

brief van 30 september 2005 aan de Antwerpse provinciegouverneur.<br />

Bij brief van 6 december 2005 antwoordde de gouverneur onder meer : “Wat het bij de jeugdraad<br />

ingewonnen advies betreft – het enige dat wettelijk vereist was opdat de gemeenteraad een<br />

rechtsgeldige beslissing kon nemen -, heb ik vastgesteld dat het bestuur aan de jeugdraad inderdaad<br />

alleen zijn visie heeft gevraagd over de toekomstige uitbating van het jeugdverblijfscentrum. Over het<br />

volledig opzeggen van de overeenkomst met de VZW Jeugdwerking Essen en over de gevolgen die dit<br />

mogelijk zal hebben voor de andere activiteiten die door de VZW worden uitgeoefend, werd geen<br />

advies ingewonnen. Het gemeentebestuur is evenwel van oordeel dat het niet vragen van de mening<br />

van de jeugdraad over voornoemde aspecten, een correcte besluitvorming niet in de weg heeft gestaan.<br />

Ik ben het daar mee eens.”<br />

1. De gouverneur stelt dat het loutere feit dat een gemeentebestuur van mening is dat het niet vragen<br />

van een advies “een correcte besluitvorming niet in de weg heeft gestaan”, meebrengt dat het<br />

inderdaad niet nodig is om een advies te vragen, ondanks de wettelijke vereiste.<br />

Ondergraaft dit besluit van de Antwerpse gouverneur daarmee niet elke wettelijke of zelf<br />

opgelegde verplichting van gemeentebesturen om een advies te vragen aan de gemeentelijke<br />

jeugdraad, aangezien een gemeentebestuur steeds kan oordelen dat de eigen besluitvorming<br />

ondanks het niet-naleven van de verplichting toch correct is verlopen?<br />

2. Is de minister het met dit besluit eens en zo neen, hoe zal hij dan alsnog optreden tegen het<br />

betrokken gemeentebestuur en hoe zal hij in het algemeen soortgelijke beslissingen in de toekomst<br />

vermijden?


-644- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Keulen (vraag nr. 111) en Anciaux (nr. 63).


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -645-<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 111 van 22 maart 2006<br />

van HERMAN LAUWERS<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Bert Anciaux, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -647-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 112<br />

van 24 maart 2006<br />

van ELS ROBEYNS<br />

Aanbod bouwgronden - Publieke rechtspersonen<br />

In het <strong>Vlaams</strong> Regeerakkoord 2004-2009 werd de doelstelling “een betaalbare woning voor iedereen”<br />

opgenomen en werden een aantal actiemiddelen naar voren geschoven om deze doelstelling op het<br />

terrein te kunnen realiseren.<br />

Een eerste prioriteit hierbij is dat er voldoende en betaalbare bouwkavels op de markt worden<br />

gebracht.<br />

Dit zou men onder meer trachten te bewerkstelligen door alle publieke rechtspersonen<br />

(gemeentebesturen, OCMW’s, kerkfabrieken, huisvestingsmaatschappijen, de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap<br />

en het <strong>Vlaams</strong> Gewest) te stimuleren om hun bouwgronden op de markt te brengen.<br />

1. Welke acties werden reeds ondernomen om de publieke rechtspersonen terzake te stimuleren en<br />

kan de minister indien mogelijk de gebruikte actiemiddelen per publieke rechtspersoon meedelen?<br />

2. Zijn er op het terrein reeds positieve ontwikkelingen als gevolg van deze stimuli? Kan dit, indien<br />

mogelijk, cijfermatig worden ondersteund?<br />

3. Zijn er ook situaties bekend waarbij op het terrein moeilijkheden ondervonden worden om de<br />

betrokken publieke rechtspersonen over de brug te halen om mee te stappen in het vooropgestelde<br />

beleid?


-648- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 112 van 24 maart 2006<br />

van ELS ROBEYNS<br />

1. Teneinde alles in een ruimer perspectief te zien, wil ik graag verwijzen naar de debatten<br />

gevoerd in het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> in het kader van betaalbare kavels en betaalbaar wonen.<br />

Tijdens de laatste hoorzitting d.d. 20 april 2006 heb ik en collega bevoegd voor Ruimtelijke<br />

Ordening Dirk Van Mechelen een uitgebreid exposé gegeven omtrent deze problematiek en<br />

wat kan worden gedaan om het aanbod aan betaalbare kavels in Vlaanderen te verhogen.<br />

Uit deze hoorzitting bleek inderdaad dat als de bestaande reserve aan onbebouwde percelen in<br />

kaart wordt gebracht de overheidsactoren inderdaad prominent aanwezig komen. Uit cijfers<br />

die collega Van Mechelen gaf tijdens de hoorzitting bleek dat deze overheidsactoren goed zijn<br />

voor 41% van de onbebouwde percelen. Dit cijfer is gefilterd uit de registers van de<br />

onbebouwde percelen van 146 gemeenten, waar een steekproef is uit genomen van eigenaars<br />

die meer dan 10 percelen in eigendom hebben.<br />

Om nu deze overheidsactoren aan te zetten om hun reserve actief te maken kunnen we zowel<br />

stimulerend als sanctionerend te werk gaan maar dan nog zal de prijs van bouwgrond bepaald<br />

worden door vraag en aanbod en dus door de koopkracht van de kandidaat-koper en door de<br />

rente. De maatregelen die de overheid dus neemt zullen altijd flankerend zijn.<br />

Voor de stimulerende maatregelen die genomen zijn in het kader van Ruimtelijke Ordening en<br />

Financiën verwijs ik naar de uiteenzetting van collega minister Van Mechelen.<br />

Voor wat de bevoegdheid Wonen betreft, heb ik een werkgroep Gemengde Projecten opgestart<br />

om de potenties en mogelijkheden van samenwerking tussen private ontwikkelaars of<br />

investeerders en deze overheidsactoren te faciliteren. Deze werkgroep onderzoekt de<br />

mogelijke hinderpalen in een verbeterde en vlottere samenwerking tussen deze beiden. Het<br />

gaat om projecten waar zowel sociale huisvesting wordt voorzien als private woningbouw of<br />

soms andere functies zoals kantoren of winkels. Het is de bedoeling om met al deze initiële<br />

gezamenlijke projecten moeilijkheden op het terrein te detecteren en daaruit lessen te trekken.<br />

Zo heeft de werkgroep tot op heden enkele belangrijke knelpunten blootgelegd die verder<br />

dienen te worden onderzocht en mogelijks aangepast om een samenwerking tussen de<br />

overheidsactoren en private partners mogelijk te maken:<br />

− beperkte mogelijkheden van sociale huisvestingsmaatschappijen om met private<br />

initiatiefnemers samenwerkingsovereenkomsten af te sluiten (wet op de<br />

overheidsopdrachten en de <strong>Vlaams</strong>e Wooncode);<br />

− de verschillen in BTW-aanslagvoet tussen private en sociale woningbouw;<br />

− het opdrachtgeverschap van de aan te leggen wegeninfrastructuur;<br />

− de synchronisatie van de door de private partners en de sociale<br />

huisvestingsmaatschappijen te volgen procedures;<br />

− het ontbreken van een uitvoeringsbesluit dat subsidies toekent aan private<br />

initiatiefnemers.<br />

2. Wat betreft de positieve ontwikkelingen op het veld inzake stimulerende maatregelen kan ik u<br />

geen cijfers geven van de evoluties en dit wegens een te embryonaal stadium. Wat betreft de


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -649-<br />

eerder sanctionerende maatregelen stelt mijn collega van Ruimtelijke Ordening en Financiën<br />

vast dat een aantal gemeenten hebben beslist om hun gemeentelijke heffing op onbebouwde<br />

percelen te schrappen. Hier kan onderzocht worden wat de reden hiervoor is. Wel is het mijns<br />

inziens niet te rechtvaardigen dat in sommige gemeenten de overheidsactoren vaak worden<br />

vrijgesteld van een dergelijke belasting en dit in tegenstelling tot particulieren of private<br />

ontwikkelaars of investeerders. Volgens dergelijke gedachtegang zal men inderdaad nooit de<br />

overheidsactoren stimuleren om hun reserve te activeren, eerder in tegendeel: hun grond wordt<br />

nog duurder en op termijn dus nog lucratiever.<br />

3. We kunnen inderdaad zeer voorzichtig vaststellen dat overheidsactoren hun grondreserve vaak<br />

inderdaad beheren als een goede huisvader en deze achter de hand houden “tot betere tijden”.<br />

Ook voor deze instanties is grond een vorm van belegging geworden. Stimuleren voor hen is<br />

vaak synoniem voor een financiële compensatie: als de overheid hun gronden wil activeren zal<br />

daar een vergoeding moeten tegenover staan.<br />

Anderzijds verwijs ik naar het antwoord op punt 2 waar tevens een aantal praktische<br />

knelpunten worden aangebracht die een vlotte samenwerking tussen overheidsactoren en<br />

private partners verhinderen.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -651-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 114<br />

van 24 maart 2006<br />

van BART DE WEVER<br />

Federaal “Handvest voor het burgerschap” - Betrokkenheid<br />

Op de webstek van Christian Dupont, federaal minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke<br />

Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansenbeleid, lezen we het volgende:<br />

Interculturele dialoog<br />

In februari 2004 werd de Commissie voor de Interculturele Dialoog in het leven geroepen, die<br />

voorgezeten wordt door twee Ministers van Staat, de heer Roger Lallemand en mevrouw Annemie<br />

Neyts. Deze Commissie had de taak een stand van zaken op te maken van de interculturele<br />

verhoudingen op basis van overleg met terreinwerkers, vertegenwoordigers van erediensten en<br />

filosofieën, institutionele actoren en deskundigen. Deze toegereikte pistes moeten het mogelijk maken<br />

het staatsburgerschap en het samen-leven te versterken in onze maatschappij met een steeds<br />

uitgesproken multicultureel karakter.<br />

De Commissie voor Interculturele Dialoog heeft haar eindverslag overhandigd aan Minister Christian<br />

Dupont op 2 mei 2005.<br />

Het bevat een reeks werkpistes, concrete voorstellen en algemene aanbevelingen over<br />

Het staatburgerschap;<br />

De gelijkheid tussen mannen en vrouwen;<br />

De basisbeginselen van de overheidsdiensten;<br />

De plaats van religie in een maatschappij met een overwegend niet-confessioneel karakter.<br />

Meer info: www.intercultureledialoog.be<br />

Het Handvest voor het burgerschap<br />

In haar verslag heeft de Commissie voor de Interculturele Dialoog gewezen op het belang van een<br />

actieve uitoefening van het burgerschap.<br />

Tot de aanbevelingen om het samen-leven in de hand te werken, heeft de Commissie de uitwerking van<br />

een pedagogisch instrument voorgesteld, namelijk een “Handvest voor het burgerschap” dat de<br />

rechten en plichten van iedereen omvat, maar ook de grote principes van de Rechtsstaat, van de<br />

Rechten van de Mens en van de Burger en van de Democratie, rekening houdend met de specifieke<br />

kenmerken van het Belgische model (sociaal overleg, ideologisch en filosofisch pluralisme,<br />

federalisme).<br />

Op voorstel van Minister Christian Dupont heeft de Ministerraad op 8 juli 2005 het ontwerp van<br />

“Handvest van het burgerschap” goedgekeurd, dat vervolgens werd overgemaakt aan de<br />

Gemeenschappen en de Gewesten in het kader van de Interministeriële Conferentie van 13 juli 2005.<br />

Bovendien hebben de federale Regering, de Gemeenschappen en de Gewesten beslist om samen een<br />

grote campagne te organiseren om het burgerschap te bevorderen naar aanleiding van de publicatie<br />

van het Handvest.<br />

Deze campagne, die zal lopen over 2006 en 2007, zal gericht zijn tot verschillende doelgroepen:


-652- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

- het “grote publiek” via een affichering op de openbare plaatsen (gemeenteadministraties, scholen,<br />

posten, stations, verenigingen, openbare instellingen,…) om de bevolking in haar geheel te bereiken;<br />

- meer in het bijzonder, drie groepen die pas zijn toegetreden tot het burgerschap om hen voor te<br />

bereiden op een daadwerkelijk en verantwoordelijk burgerschap:<br />

de jongeren die meerderjarig worden en voor de eerste keer stemmen;<br />

de nieuwkomers;<br />

de vreemdelingen die de Belgische nationaliteit willen verwerven.<br />

Dit doelpubliek zal meer bepaald worden bereikt via de campagne waarbij een “burgerschap”-boekje<br />

wordt verspreid dat wordt uitgedeeld door de gemeenten.<br />

Door het burgerschap te bevorderen, hopen de federale, gemeenschaps- en gewestregeringen zo de<br />

toekomst van onze samenleving veilig te stellen, een toekomst die gebaseerd is op verdraagzaamheid<br />

en dialoog tussen burgers en op respect voor de democratie.<br />

Er rijzen vragen naar de opportuniteit van het initiatief, zowel naar inhoud als naar procedure toe.<br />

Bovendien kreeg ik graag verduidelijking in verband met de rol van de <strong>Vlaams</strong>e Regering in dit<br />

dossier.<br />

1. Klopt het dat het “Handvest voor het burgerschap” door de federale regering aan de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering werd bezorgd in het kader van de Interministeriële Conferentie van 13 juli 2005?<br />

2. Heeft de <strong>Vlaams</strong>e Regering inspraak gehad in de totstandkoming van dit Handvest (en zo ja,<br />

welke wijzigingen zijn er daardoor aangebracht)?<br />

3. Hoe staat de regering tegenover de finale versie van dit Handvest? Hierin staan immers op zijn<br />

zachtst gezegd merkwaardige stellingen.<br />

4. Wat is de huidige status van het Handvest?<br />

5. Klopt het dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering beslist heeft om samen met de federale regering en de andere<br />

gemeenschappen en gewesten een grote campagne te organiseren “om het burgerschap te<br />

bevorderen naar aanleiding van de publicatie van het Handvest”?<br />

Wanneer is dit beslist en wat is de exacte inhoud van de beslissing?<br />

6. Welk budget wordt hiervoor in totaal uitgetrokken? Wat is de budgettaire inbreng van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

overheid?


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -653-<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 114 van 24 maart 2006<br />

van BART DE WEVER<br />

1. Het klopt dat het “Handvest voor het Burgerschap” door de federale regering aan de <strong>Vlaams</strong>e<br />

regering werd bezorgd in het kader van de Interministeriële Conferentie ‘Integratie in de<br />

Samenleving’. De Interministeriële Conferentie van 13 juli 2005, waarop vertegenwoordigers van<br />

de <strong>Vlaams</strong>e ministers Vandenbroucke, Vervotte, Van Brempt en Keulen aanwezig waren, heeft<br />

zich akkoord verklaard met de oprichting van een werkgroep. Deze werkgroep beoogde enerzijds<br />

overleg over en goedkeuring van de inhoud van de algemene principes van het Handvest, en<br />

anderzijds de organisatie van de verspreiding van het Handvest.<br />

2. De <strong>Vlaams</strong>e Regering heeft geen inspraak gehad in de totstandkoming van dit Handvest.<br />

3. De <strong>Vlaams</strong>e Regering heeft op 21 april 2006 beslist niet deel te nemen aan het promoten en<br />

verspreiden van het Handvest voor het Burgerschap. De <strong>Vlaams</strong>e Regering hecht zeer veel belang<br />

aan het onthaal en de inburgering van nieuwkomers. Om die reden voert zij een inburgeringsbeleid<br />

waarbij alle nieuwkomers hetzij verplicht zijn om aan een inburgeringscursus deel te nemen, hetzij<br />

hierop recht hebben. Een cursus maatschappelijke oriëntatie behoort tot dit inburgeringstraject. In<br />

die cursus worden alle elementen die summier opgesomd worden in het Handvest uitgebreid<br />

toegelicht en besproken. De <strong>Vlaams</strong>e Regering hecht er evenzeer belang aan dat in het onderwijs<br />

alle leerlingen een breed inzicht verkrijgen in de rechten en plichten die aan het burgerschap<br />

verbonden zijn. Om die reden is dit uitgebreid in de eindtermen opgenomen. Alle elementen die<br />

summier opgesomd worden in het Handvest worden uitgebreid toegelicht en besproken in het<br />

schoolcurriculum. De <strong>Vlaams</strong>e Regering ziet dan ook geen toegevoegde waarde in het promoten<br />

en verspreiden van het Handvest voor het Burgerschap.<br />

4. Het Handvest voor het Burgerschap betreft een versie die geamendeerd en goedgekeurd werd door<br />

de federale Ministerraad van 8 juli 2005. Deze versie werd op de Interministeriële Conferentie van<br />

13 juli 2005 voor verder overleg aan de Gemeenschappen en Gewesten voorgelegd.<br />

5. Zoals vermeld, heeft de <strong>Vlaams</strong>e Regering geoordeeld geen toegevoegde waarde te zien in het<br />

promoten en verspreiden van het Handvest voor het Burgerschap.<br />

6. Er is geen budgettaire inbreng van de <strong>Vlaams</strong>e overheid.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -655-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 116<br />

van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />

In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />

volgende vragen stellen.<br />

1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />

dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />

Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />

2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />

hoeveel en welke?<br />

3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />

4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden-<br />

broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />

Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).


-656- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 116 van 24 maart 2006<br />

van CARL DECALUWE<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -657-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 118<br />

van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

<strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen<br />

Overeenkomstig artikel 10 van de Gecoördineerde Grondwet zijn “alleen (de Belgen) tot de<br />

burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere<br />

gevallen door een wet kunnen worden gesteld.”<br />

De Raad van State heeft herhaaldelijk, expliciet of impliciet, gesteld dat deze bepaling van toepassing<br />

is op vastbenoemde en op contractuele personeelsleden (bijvoorbeeld: Kamer van<br />

Volksvertegenwoordigers, stuk 331/2 BZ 1988; <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, stuk 2055 (2003-2004) nr. 1;<br />

Belgisch Staatsblad, 6.10.2005, p. 43090).<br />

1. Kan de minister voor elke <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder zijn/haar bevoegdheid of toezicht<br />

valt, meedelen hoeveel personeelsleden er in totaal werken?<br />

2. Hoeveel personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken, zijn er in elk van de onder<br />

vraag 1 bedoelde diensten momenteel tewerkgesteld (statutair, contractueel, enz.), met opsplitsing<br />

tussen enerzijds vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en<br />

anderzijds vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie?<br />

3. Kan de minister meedelen welk statuut de onder vraag 2 bedoelde betrokkenen hebben?<br />

4. Graag vernam ik eveneens krachtens welk decreet waarin de ambten worden opgesomd die voor<br />

niet-Belgen worden opengesteld, de in vraag 2 bedoelde ambtenaren, in afwijking van de<br />

algemene regel vervat in artikel 10 van de Grondwet, in dienst werden genomen.<br />

N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 49, Moerman nr. 56,<br />

Vandenbroucke nr. 139, Vervotte nr. 137, Van Mechelen nr. 125, Anciaux nr. 66, Bourgeois nr.<br />

77, Peeters nr. 375, Keulen nr. 118, Van Brempt nr. 135).


-658- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 118 van 24 maart 2006<br />

van JORIS VAN HAUTHEM<br />

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />

Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -659-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 119<br />

van 24 maart 2006<br />

van JEF TAVERNIER<br />

Beleidsdoelstellingen inzake lokale fiscaliteit - Stand van zaken<br />

Het <strong>Vlaams</strong>e beleid inzake de lokale en provinciale overheden heeft als doelstelling onder meer de<br />

lokale fiscaliteit als sturingsinstrument in te zetten voor het lokale beleid. Het regeerakkoord vermeldt<br />

dat een globaal fiscaal pact met de gemeenten en provincies zal afgesloten worden over onder meer:<br />

- mogelijkheden voor de lokale besturen om de gemeentelijke fiscaliteit te differentiëren om een<br />

beleid te voeren ter versterking van dorps- en stadskernen, bijvoorbeeld door vormen van<br />

selectiviteit bij de onroerende voorheffing;<br />

- afschaffing van een aantal kleinere belastingen, de zogenaamde pestbelastingen, die veel<br />

rompslomp met zich meebrengen;<br />

- een meer bedrijfsvriendelijke fiscaliteit.<br />

In de Beleidsbrief Binnenlands Bestuur wordt verwezen naar de resultaten van een onderzoeksproject<br />

van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen (SBOV).<br />

1. Wat is de stand van zaken omtrent de uitvoering van het regeerakkoord inzake gemeentelijke<br />

fiscaliteit?<br />

2. Welke zijn de mogelijkheden om de lokale fiscaliteit als sturingsinstrument in te zetten voor het<br />

lokale beleid?<br />

3. Is de minister al in bezit van de SBOV-onderzoeksresultaten omtrent gemeentelijke fiscaliteit?<br />

Wanneer wordt deze studie ter beschikking gesteld?<br />

N.B. Een gelijkaardige vraag werd gesteld aan de ministers Keulen (vraag nr. 119) en Moerman (nr.<br />

59).


-660- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />

op vraag nr. 119 van 24 maart 2006<br />

van JEF TAVERNIER<br />

Minister Fientje Moerman<br />

1. Het project “Voorbereiding fiscaal beleid lokale besturen” dat door VVSG wordt getrokken<br />

omvat inderdaad een studieopdracht. De studieopdracht zelf is nog maar zeer recent gestart.<br />

De resultaten van deze studie zijn dan ook nog niet gekend. Verwacht wordt dat de volledige<br />

opdracht in het najaar voltooid zal worden. De resultaten zullen in elk geval ten vroegste na de<br />

gemeenteraadsverkiezingen publiek beschikbaar zijn.<br />

Minister Marino Keulen<br />

1. Het tot stand komen van een fiscaal pact tussen de <strong>Vlaams</strong>e Regering en de lokale besturen is<br />

inderdaad opgenomen in het <strong>Vlaams</strong> regeerakkoord. De doelstelling mag duidelijk zijn:<br />

komen tot betere afspraken tussen de <strong>Vlaams</strong>e Regering en de lokale besturen om een zo<br />

bedrijfsvriendelijk klimaat te creëren, wat vanzelfsprekend bijdraagt tot de economische<br />

slagkracht van onze regio en van de werkgelegenheid. Zoals het woord “pact” zelf inhoudt,<br />

moet dit tot stand komen via overleg. Samenspraak en partnerschap tussen Vlaanderen en de<br />

lokale besturen zijn immers evenzeer belangrijke krachtlijnen uit het regeerakkoord.<br />

Dit overleg inzake het tot stand komen van een fiscaal pact zit nog in een eerste<br />

voorbereidende onderzoeksfase. Zoals u weet ging tot nu toe de belangrijkste inspanning in<br />

het beleid binnenlands bestuur naar de voorbereiding van het gemeentedecreet, het<br />

provinciedecreet en de verkiezingen. Het lijkt me ook niet erg aangewezen om in de aanloop<br />

naar verkiezingen een dergelijk gesprek inzake de fiscaliteit op te starten. Dit moet inderdaad<br />

met de nodige sereniteit kunnen gebeuren.<br />

2. De mogelijkheden die de gewestelijke overheid heeft om de lokale fiscaliteit te sturen zijn<br />

inderdaad erg beperkt. Die beperking volgt rechtstreeks uit de Belgische grondwet: daarin is<br />

niet alleen de gemeentelijke autonomie gegarandeerd, ook de fiscale autonomie is in het<br />

bijzonder extra beschermd door de grondwet. Artikel 170 §4 kent niet alleen de exclusieve<br />

beslissingsbevoegdheid tot het invoeren van belastingen toe aan de gemeenteraad. Het tweede<br />

lid van dit artikel bepaalt bovendien dat enkel de wet beperkingen kan opleggen aan deze<br />

autonomie. Volgens de afdeling wetgeving van de Raad van State betreft het hier de federale<br />

wet. De decreetgever heeft die bevoegdheid in principe niet, tenzij hij zou kunnen gebruik<br />

maken van de mogelijkheid geboden door artikel 10 van de Bijzondere Wet tot Hervorming<br />

der Instellingen. Dit artikel laat toch toe om regelend op te treden bij decreet in<br />

aangelegenheden die aan de federale wetgever zijn voorbehouden, doch onder de duidelijke<br />

voorwaarde dat een dergelijke regelgeving noodzakelijk moet zijn voor de uitoefening van de<br />

eigen gewestelijke bevoegdheden.<br />

De beperkingen van dit wettelijk kader alleen nopen er dus reeds toe te opteren voor de<br />

formule van een pact waarbij nieuwe afspraken op basis van vrijwilligheid worden gemaakt.<br />

Mogelijke beleidsmaatregelen, in de zin van afschaffing van bepaalde bedrijfsbelastingen,<br />

vereenvoudiging van reglementen, plafonnering van tarieven … zullen om die reden ook<br />

slechts kunnen worden aanbevolen, zonder afdwingbaar te zijn.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -661-<br />

3. De resultaten van dit onderzoek werden mij kortgeleden bezorgd. De studie bestaat uit 8<br />

deelpapers en is onder meer gebaseerd op een bevraging van gemeenteontvangers en<br />

schepenen van financiën enerzijds en van een aantal geselecteerde ondernemingen anderzijds.<br />

Deze laatste bevraging bestond uit diepte-interviews bij een tiental ondernemingen in<br />

verschillende bedrijfssectoren. Die resultaten zijn dus niet echt veralgemeenbaar maar geven<br />

ongetwijfeld stof tot nadenken.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -663-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 121<br />

van 28 maart 2006<br />

van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />

Afschaffing taalpremie faciliteitengemeenten - Gevolgen<br />

Eind 2005 keurde de regering een besluit goed waarbij de taalpremie voor de ambtenaren van de<br />

gemeentebesturen en de OCMW’s van de faciliteitengemeenten wordt afgeschaft voor alle ambtenaren<br />

die in dienst traden na 1 september 1997.<br />

Dit besluit lag in de lijn van de omzendbrief-Peeters van augustus 1997, die nochtans begin 2005 door<br />

de Raad van State werd vernietigd.<br />

Hoeveel ambtenaren en van welk niveau werden in elk van de betrokken gemeenten en de OCMW’s<br />

gepenaliseerd door de bepalingen van deze omzendbrief, bekrachtigd door het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering?


-664- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 121 van 28 maart 2006<br />

van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />

Op 15 februari 2005 vernietigde de Raad van State de omzendbrief van 1 augustus 1997 van de<br />

<strong>Vlaams</strong>e minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting en de <strong>Vlaams</strong>e<br />

minister van Cultuur, Gezin en Welzijn aangaande: “Faciliteitengemeenten – Algemene<br />

weddeschaalherziening – Vergoeding voor het gebruik van de tweede landstaal – Omzendbrief B.A.<br />

nr. 97/17”.<br />

Uit de overwegingen van dit arrest blijkt dat de Raad van State oordeelde dat deze omzendbrief geacht<br />

moest worden een dwingende rechtsregel te formuleren, zodat hij, op grond van het besluit van 20 juni<br />

1995 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de <strong>Vlaams</strong>e Regering en het besluit van 20<br />

oktober 1992 tot delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de leden van de <strong>Vlaams</strong>e Regering,<br />

ondertekend diende te worden door de <strong>Vlaams</strong>e Regering. Deze omzendbrief werd enkel door de twee<br />

bovengenoemde ministers ondertekend, die daartoe alleen niet bevoegd waren.<br />

Meer in het algemeen heeft de Raad van State in verschillende andere arresten van gelijkaardige<br />

strekking erop gewezen dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering er niet toe bevoegd was om bij omzendbrief<br />

bepalingen uit te vaardigen in verband met het administratief en geldelijk statuut van het personeel van<br />

de lokale en regionale besturen.<br />

Intussen keurde het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> op 15 juli 2005 het Gemeentedecreet goed en op 9 december<br />

2005 het Provinciedecreet. Artikel 116, §1, 2°, van het Gemeentedecreet en artikel 112, §1, 2°, van het<br />

Provinciedecreet geven de <strong>Vlaams</strong>e Regering de bevoegdheid minimale voorwaarden vast te stellen<br />

voor de rechtspositieregeling van het personeel. Het uitvaardigen van regels in verband met de<br />

toekenning van toelagen en vergoedingen valt onder dergelijke minimale voorwaarden.<br />

Op 10 februari 2006 nam de <strong>Vlaams</strong>e Regering een besluit houdende de minimale voorwaarden voor<br />

het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en bepaling over de<br />

taalpremie, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 21 maart 2006. Het is naar dit besluit dat de<br />

vraagsteller verwijst. In artikel 16 bepaalt dit besluit dat de raden geen taalpremie kunnen instellen of<br />

behouden voor hun personeelsleden. Artikel 18 bevat een overgangsmaatregel: personeelsleden die<br />

een taalpremie ontvangen op de datum van de inwerkingtreding van het besluit, 1 januari 2006,<br />

behouden die op persoonlijke titel tot ze uit dienst treden van het bestuur.<br />

Dit besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering bekrachtigt geen omzendbrief die door de Raad van State<br />

vernietigd werd. Het besluit is gebaseerd op bevoegdheden toegekend door het Gemeentedecreet en<br />

het Provinciedecreet. Het put zijn rechtsgrond dus rechtstreeks uit deze beide decreten.<br />

Ook de omzendbrief van 1 augustus 1997 bevatte, net als het besluit van 10 februari 2006, een<br />

overgangsbepaling, waardoor personeelsleden die al een taalpremie ontvingen op de datum van de<br />

omzendbrief deze taalpremie op persoonlijke titel konden behouden. Enkel nieuwe personeelsleden<br />

kwamen niet in aanmerking voor een taalpremie. Noch door de geciteerde omzendbrief, noch door het<br />

besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 10 februari 2006 werden bijgevolg ambtenaren gepenaliseerd.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -665-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 122<br />

van 28 maart 2006<br />

van PATRICK JANSSENS<br />

<strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij - Bijdragen SHM’s<br />

De <strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij (VHM), die weldra in het kader van BBB (Beter Bestuurlijk<br />

Beleid) zal worden vervangen door de <strong>Vlaams</strong>e Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW), werd op<br />

een specifieke manier gefinancierd.<br />

De VHM haalde immers een belangrijk deel van haar werkingsmiddelen uit een bijdrage van de lokale<br />

socialehuisvestingsmaatschappijen (SHM’s).<br />

1. Wat is het aandeel van de werkingskosten van de VHM dat door deze bijdrage van de SHM’s<br />

werd gedragen in de laatste tien jaar (1996-2005)?<br />

2. Ging dit aandeel in stijgende of in dalende lijn de laatste tien jaar?<br />

In welke mate stijgt de bijdrage van de SHM’s in absolute cijfers, inflatie gecorrigeerd?<br />

Wie bepaalde het niveau van deze bijdrage?<br />

3. Houdt de bijdrage van een lokale SHM rekening met de reële huurinkomsten van de individuele<br />

SHM, met andere woorden wordt er hierbij rekening gehouden met het feit dat bepaalde SHM’s<br />

een armer huurderspubliek hebben?<br />

4. Hoe zal de financiering van de toekomstige VMSW verlopen?<br />

Is er hiervoor ook in een bijdrage van de SHM’s voorzien en zo ja, waarom?<br />

Wordt deze eventueel geplafonneerd op een maximaal bedrag?


-666- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 122 van 28 maart 2006<br />

van PATRICK JANSSENS<br />

1. In onderstaande tabel vindt u de werkingskosten van de VHM en de bijdrage van de sociale<br />

huisvestingsmaatschappijen in de periode 1996-2005 (in miljoen euro).<br />

2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 1996<br />

Bijdrage<br />

van de<br />

shm's 10,84 10,30 9,73 8,76 8,18 7,86 7,43 7,39 7,47 7,06<br />

Werkings<br />

kosten<br />

VHM 17,15 17,94 19,00 18,68 17,89 17,12 16,48 16,56 15,39 15,06<br />

Verhoudi<br />

ng 63,2% 57,4% 51,2% 46,9% 45,7% 45,9% 45,1% 44,6% 48,5% 46,9%<br />

2. In onderstaande tabel werd de bijdrage van de sociale huisvestingsmaatschappijen<br />

gecorrigeerd voor de inflatie (in miljoen euro).<br />

2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 1996<br />

Inflatiegecorrige<br />

erde<br />

bijdrage<br />

van de<br />

shm's 10,84 10,59 10,21 9,34 8,87 8,72 8,46 8,51 8,68 8,34<br />

Inflatie 2,78% 2,10% 1,59% 1,65% 2,47% 2,55% 1,12% 0,96% 1,63%<br />

Er kan dus worden opgemerkt dat de inflatiegecorrigeerde bijdrage een stijgende trend kent. In<br />

onderstaande tabel werd de bijdrage opgesplitst volgens de activiteit (in miljoen euro).<br />

2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 1996<br />

Bijdrage<br />

van de<br />

shm's<br />

voor de<br />

huuractiv<br />

iteit 10,37 9,79 9,34 8,39 7,78 7,49 7,13 7,07 6,93 6,57


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -667-<br />

Bijdrage<br />

van de<br />

shm's<br />

voor de<br />

koopactiv<br />

iteit 0,46 0,51 0,38 0,38 0,40 0,36 0,30 0,33 0,54 0,49<br />

Het niveau van deze bijdrage werd bepaald in een reglement dat in werking trad op 1 januari<br />

1993 zoals vastgesteld door de raad van bestuur van de VHM en de Gemeenschapsminister<br />

van Huisvesting<br />

3. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de beheersvergoeding voor de<br />

huuractiviteit enkel gebaseerd op het geactualiseerd patrimonium en houdt dus geen rekening<br />

met de samenstelling van het huurderspubliek.<br />

4. In het ontwerp van decreet houdende wijziging van decretale bepalingen inzake wonen als<br />

gevolg van het bestuurlijk beleid wordt artikel 36 van de huidige Wooncode als volgt<br />

veranderd:<br />

“Behalve met eigen inkomsten wordt de werking van de VMSW gefinancierd door bijdragen<br />

van de sociale huisvestingsmaatschappijen, die haar in staat moeten stellen haar opdracht<br />

behoorlijk te vervullen.<br />

De <strong>Vlaams</strong>e Regering stelt nadere regels vast voor de betaling van de bijdragen van de<br />

sociale huisvestingsmaatschappijen na een overlegprocedure die de inbreng van de sociale<br />

huisvestingsmaatschappijen en van de VMSW waarborgt. De <strong>Vlaams</strong>e Regering kan ook<br />

nadere regels vaststellen voor de bijdrage van andere actoren als vermeld in artikel 33, §1,<br />

eerste lid.”


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -669-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 123<br />

van 30 maart 2006<br />

van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />

Aanwijzing gemeentelijke afgevaardigden - Procedure<br />

Ik verneem dat de gemeente Wezembeek-Oppem reeds geruime tijd tracht te weten te komen van de<br />

toezichthoudende overheid op welke wijze de afgevaardigden van de gemeenteraad moeten worden<br />

aangewezen in verschillende adviesorganen, intercommunales, en dergelijke.<br />

Sinds de eerste brief van oktober 2001 heeft de gemeente nog altijd geen antwoord mogen ontvangen,<br />

ondanks de vele herinneringsbrieven.<br />

Waarom laat het antwoord zo lang op zich wachten?<br />

Volgens welke procedure dient het gemeentebestuur de afgevaardigden van zijn raad aan te stellen in<br />

de verschillende organen?


-670- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 123 van 30 maart 2006<br />

van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />

Ik heb onder mijn legislatuur geen brief van de gemeente Wezembeek-Oppem ontvangen omtrent de<br />

aangehaalde problematiek.<br />

De gemeenteraad kan in zijn midden gemeenteraadscommissies (artikel 120, §1, 1 ste lid van de Nieuwe<br />

Gemeentewet) en adviesraden oprichten (artikel 120bis, 1 ste lid van de Nieuwe Gemeentewet).<br />

De gemeenteraadscommissies bereiden de besprekingen in de gemeenteraad voor (artikel 120, §1, 1 ste<br />

lid van de Nieuwe Gemeentewet), de gemeentelijke adviesraden geven de gemeenteraad advies over<br />

één of meer onderwerpen (artikel 120bis, 1 ste lid van de Nieuwe Gemeentewet).<br />

De gemeenteraad benoemt de leden van de gemeenteraadscommissies, de vertegenwoordigers van de<br />

gemeente in de intercommunales en de andere rechtspersonen (artikel 120, §2 van de Nieuwe<br />

Gemeentewet). Hij bepaalt de samenstelling van de adviesraden (artikel 120bis, 2 de lid van de Nieuwe<br />

Gemeentewet); ten hoogste twee derde is van hetzelfde geslacht.<br />

Naast deze gemeentelijke adviesraden zijn er adviesraden opgericht door een wet of decreet zoals<br />

cultuurraden, de sportraden, de jeugdraden en de gemeentelijke adviesraden voor ruimtelijke ordening.<br />

Ik heb geen overzicht van al die adviesraden Hiervoor zijn de functioneel bevoegde ministers bevoegd.<br />

De mandaten in de gemeenteraadscommissies worden evenredig verdeeld over de fracties in de<br />

gemeenteraad; de fracties die ingevolge het evenredigheidsbeginsel uit de boot dreigen te vallen<br />

mogen zich verenigen om een technische fractie te vormen (artikel 120, §1, tweede lid van de Nieuwe<br />

Gemeentewet).<br />

De gemeenteraad kan ook autonome gemeentebedrijven oprichten met een commerciële of industriële<br />

activiteit (artikel 263bis van de Nieuwe Gemeentewet). De gemeenteraad wijst de leden van de raad<br />

van bestuur van het autonome gemeentebedrijf aan. De raad van bestuur is samengesteld uit ten<br />

hoogste de helft van het aantal gemeenteraadsleden, met een maximum van 18 leden. De meerderheid<br />

van de raad van bestuur bestaat uit leden van de gemeenteraad. Elke politieke groep is er in<br />

vertegenwoordigd.<br />

De gemeenteraad duidt haar vertegenwoordigers vrij aan in de algemene vergadering van de<br />

intercommunales (artikel 44, 1 ste lid van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke<br />

samenwerking). Het aantal leden dat elke gemeente kan afgevaardigden om te zetelen wordt bepaald<br />

door de bevolkingscijfers en de kapitaalinbreng. De verdeelsleutel tussen beide criteria wordt statutair<br />

bepaald (artikel 44, 2 ste lid van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke<br />

samenwerking).<br />

De Raad van Bestuur is samengesteld uit ten hoogste vijf rechtstreeks door de verschillende<br />

gemeenten aangeduide afgevaardigden die lid zijn met raadgevende stem en aangeduid uit de oppositie<br />

van de gemeenten. De statuten vermelden de criteria die bepalend zijn voor de wijze van aanduiding<br />

van deze afgevaardigden, die steeds raadsleden zijn die in de betrokken gemeenten verkozen zijn op<br />

een lijst waarvan geen enkele verkozene deel uitmaakt van het college van burgemeester en schepenen


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -671-<br />

of aangesteld is als voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (artikel 52 van<br />

het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking).<br />

De beslissing tot aanstelling van de vertegenwoordigers van de gemeente in de diverse raden en<br />

organen gebeurt uiteraard in zitting van de gemeenteraad.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -673-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 124<br />

van 30 maart 2006<br />

van JOS DE MEYER<br />

Voorzitterschap gemeenteraad - Modaliteiten<br />

Het gemeentedecreet van 15 juli 2005 bepaalt dat de gemeenteraad voortaan ook zal kunnen worden<br />

voorgezeten door een gemeenteraadslid. Hiermee wordt een einde gemaakt aan de aloude regel dat de<br />

burgemeester ook automatisch de gemeenteraad voorzat. De gemeenten die dat wensen, kunnen de<br />

bestaande situatie laten voortbestaan, maar in die gemeenten waar men er de voorkeur aan geeft om de<br />

gemeenteraad niet langer te laten voorzitten door een uitvoerend mandataris, kan men het<br />

voorzitterschap ervan toevertrouwen aan een raadslid. Over die aangelegenheid werd bij de<br />

totstandkoming van het gemeentedecreet uitvoerig gedebatteerd, waarbij zowel de voor- als nadelen<br />

van een wijziging van het systeem aan bod kwamen.<br />

Het ligt in de verwachting dat meerdere gemeenten na de komende verkiezingen zullen opteren voor<br />

een raadslid als voorzitter van de gemeenteraad. Teneinde toe te laten dat een raadslid dit<br />

voorzitterschap op een degelijke manier zal kunnen invullen, is een minimum aan ondersteuning<br />

nodig.<br />

Het is reeds duidelijk dat aan de voorzitter van de gemeenteraad geen salaris zal worden toegekend.<br />

De toelichting bij artikel 17 van bovenvermeld decreet stelt dat het aan de gemeenteraad zal toekomen<br />

om aan de voorzitter desgewenst een hoger presentiegeld toe te kennen binnen de grenzen zoals<br />

bepaald door de <strong>Vlaams</strong>e Regering. Tevens bepaalt artikel 17 § 3 dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering de grenzen<br />

bepaalt binnen dewelke de specifieke kosten die verband houden met onder meer de uitoefening van<br />

het mandaat van voorzitter van de gemeenteraad, voor terugbetaling in aanmerking komen.<br />

Momenteel bestaat er dienaangaande dus nog altijd enige onzekerheid.<br />

1. Kan de minister verduidelijken over welke faciliteiten de voorzitter van de gemeenteraad zal<br />

beschikken m.b.t. de gemeentelijke administratie om de gemeenteraad voor te bereiden en de<br />

genomen beslissingen mee op te volgen, en dit in relatie tot het college van burgemeester en<br />

schepenen?<br />

2. Kan de minister reeds verduidelijken binnen welke grenzen er een verhoogd presentiegeld zal<br />

kunnen worden toegekend aan de voorzitter van de gemeenteraad?<br />

3. Kan de minister verduidelijken welke specifieke kosten er aan het ambt van voorzitter van de<br />

gemeenteraad verbonden zijn?<br />

Welke daarvan kunnen voor terugbetaling in aanmerking komen?<br />

4. Is of wordt er in de mogelijkheid voorzien voor voorzitters van de gemeenteraad om te beschikken<br />

over bijkomend politiek verlof?


-674- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN, EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 124 van 30 maart 2006<br />

van JOS DE MEYER<br />

Door het nieuwe gemeentedecreet is de burgemeester vanaf de installatie van de nieuwe<br />

gemeenteraden in 2007 niet langer van rechtswege voorzitter van de gemeenteraad. De<br />

gemeenteraadsleden zullen volledig vrij zijn om te beslissen welk raadslid ze zullen kiezen als<br />

voorzitter van de gemeenteraad. Dit kan bijdragen tot de versterking van de rol van de gemeenteraad<br />

als controlerende instantie ten aanzien van de uitvoerende mandatarissen. Een voorzitter die niet tot<br />

het college behoort kan ook de werking van de gemeenteraad sterker benadrukken door hem een meer<br />

onafhankelijke positie te geven ten opzichte van het college. Indien de gemeente een verregaande<br />

scheiding tussen beleid en beheer nastreeft, kunnen de gemeenteraadsleden opteren voor een raadslid<br />

dat geen uitvoerend mandaat opneemt.<br />

1. Het decreet voorziet niet in een specifieke personele ondersteuning voor de voorzitter. Die<br />

moet gebeuren via de administratieve organisatie onder leiding van de gemeentesecretaris.<br />

Vanzelfsprekend moet de voorzitter goed worden geïnformeerd en moet hij, nauwer dan een<br />

ander raadslid, betrokken zijn bij de werking van de gemeente. Dat betekent zeker een<br />

bijkomende opdracht voor de voorzitter en de administratie. Het komt aan de gemeenteraad<br />

toe om vast te stellen over welke faciliteiten de voorzitter dient te beschikken om de aan hem<br />

toegekende taken te vervullen.<br />

2. De gemeenteraadsleden, alsook de voorzitter van de gemeenteraad, ontvangen geen salaris,<br />

maar een presentiegeld dat de gemeenteraad bepaalt, binnen de grenzen die de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering zal vastleggen. Binnen die marges geeft het decreet de gemeenten de ruimte om zelf<br />

een verantwoorde vergoeding vast te stellen. De gemeenten zijn niet verplicht om een uniform<br />

presentiegeld vast te stellen. Zo lijkt het logisch dat het presentiegeld voor de voorzitter hoger<br />

kan liggen dan voor de overige raadsleden. Op dit ogenblik zijn de marges voor de toekenning<br />

van de presentiegelden voor de gemeenteraadsleden nog niet bepaald door de <strong>Vlaams</strong>e<br />

Regering. Bijgevolg kan ik u nog geen antwoord geven op de vraag binnen welke grenzen een<br />

verhoogd presentiegeld zal kunnen worden toegekend aan de voorzitter van de gemeenteraad.<br />

3. De gemeenteraden kunnen voorzien in de terugbetaling van specifieke kosten die verband<br />

houden met de uitoefening van het mandaat. Het gaat dan om de effectieve terugbetaling van<br />

werkelijk gemaakte en bewezen uitgaven, die voortvloeien uit het mandaat. Het decreet biedt<br />

de mogelijkheid om ook op het vlak van de terugbetaling van werkelijk gemaakte kosten een<br />

onderscheid te maken tussen het mandaat van gemeenteraadslid, voorzitter van de<br />

gemeenteraad en commissie- en fractievoorzitter. Het is een bevoegdheid van de<br />

gemeenteraad om vast te stellen welke kosten worden terugbetaald, alsmede de voorwaarden<br />

en modaliteiten van de terugbetaling.<br />

4. Het statuut van de gemeenteraadsleden en uitvoerende mandatarissen moet nog verder<br />

uitgewerkt worden in uitvoeringsbesluiten. Uw vraag of er in de mogelijkheid wordt voorzien<br />

voor voorzitters van de gemeenteraad om te beschikken over bijkomend politiek verlof kan op<br />

dit ogenblik nog niet beantwoord worden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -675-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 125<br />

van 30 maart 2006<br />

van HUBERT BROUNS<br />

Provincieraden - Onverenigbaarheden<br />

Artikel 11 van het provinciedecreet van 9 december 2005 bepaalt welke personen geen deel kunnen<br />

uitmaken van een provincieraad.<br />

Aldus kunnen onder meer parlementsleden, regeringsleden, provinciegouverneurs, magistraten en<br />

personeelsleden van de provincie in kwestie geen provincieraadslid zijn. Artikel 11 neemt grotendeels<br />

de bepalingen over van het vroegere artikel 25 van de provinciekieswet.<br />

Aangaande de precieze draagwijdte van de onverenigbaarheden vervat in artikel 11 lijkt er evenwel<br />

onduidelijkheid te zijn gerezen. Zo zouden, op basis van vermeld artikel, personeelsleden van het<br />

provinciaal onderwijs niet langer deel kunnen uitmaken van een provincieraad. Op heden zijn er echter<br />

wel degelijk provincieraden die dergelijke personeelsleden onder hun raadsleden tellen.<br />

1. Is er hieromtrent inderdaad onduidelijkheid gerezen?<br />

2. Zijn er terzake eventueel reeds richtlijnen verstrekt, of worden er in het vooruitzicht gesteld?


-676- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 125 van 30 maart 2006<br />

van HUBERT BROUNS<br />

1. Bij mijn weten is er omtrent het artikel 11 van het provinciedecreet geen onduidelijkheid<br />

gerezen. Alleszins is mij in dit verband hieromtrent niets gemeld Het desbetreffende artikel is<br />

op dit ogenblik echter nog niet van kracht.<br />

2. Specifieke richtlijnen werden niet vastgelegd. Maar het desbetreffende artikel 11, 6°, van het<br />

provinciedecreet kan geïnterpreteerd worden naar analogie met het gemeentedecreet van 15<br />

juli 2005, meer bepaald met het artikel 11, 4°, gemeentedecreet (dat eveneens nog niet van<br />

kracht is).<br />

3. Bij het opstellen van het provinciedecreet, werd immers getracht de bepalingen van toepassing<br />

op de provincies grotendeels gelijklopend te maken met de bepalingen van toepassing op de<br />

gemeenten. De basisprincipes van het gemeentedecreet zijn dan ook zoveel als mogelijk van<br />

toepassing op het provinciedecreet. In beide hierboven vermelde artikelen wordt immers<br />

gesproken van een onverenigbaarheid tussen personeelsleden van de gemeente / provincie en<br />

de gemeenteraad / provincieraad. In het gemeentedecreet is deze onverenigbaarheid echter niet<br />

nieuw. In het artikel 71, 6° Nieuwe Gemeentewet werd immers ook al gesproken van een<br />

onverenigbaarheid tussen degenen die personeelslid zijn van of een toelage of wedde<br />

ontvangen van de gemeente en een gemeenteraadslid. De term personeelslid werd toen<br />

geïnterpreteerd als zijnde het bestaan van een juridische band tussen de gemeente en de<br />

persoon in kwestie, ongeacht de vorm. Die band op zich was voldoende. De bedoeling was<br />

immers belangenvermenging te vermijden. Zo werden ook de personeelsleden van het<br />

gemeentelijk onderwijs beschouwd als zgn. gemeentepersoneelsleden. Het gaat om zowel<br />

onderwijzend personeel als ander personeel dat daar werkzaam is, ongeacht het dienstverband<br />

waarin ze werken (statutair, contractueel, tijdelijk, stagedoend, …). Het feit dat deze<br />

personeelsleden rechtstreeks zouden betaald worden door de Gemeenschappen, doet hier niets<br />

terzake. (Recht in de Gemeente, “Gemeenteraad. Samenstelling en Werking”, W. Somers, Die<br />

Keure, 2002, nrs. 35.3 en 35.3.1.2.).<br />

De hierboven vermelde interpretatie kan doorgetrokken worden naar de provincie. Vanaf het<br />

moment dat er een juridische band is tussen de persoon in kwestie en de provincie, is er sprake<br />

van een onverenigbaarheid. Personeelsleden van het provinciaal onderwijs kunnen beschouwd<br />

worden als zgn. provinciepersoneelsleden. Noch de vorm van het dienstverband, noch het feit<br />

dat de Gemeenschappen de persoon in kwestie uitbetalen, spelen hierbij een rol. Op die<br />

manier kan een vermenging van belangen worden vermeden.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -677-<br />

VLAAMS PARLEMENT<br />

₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

Vraag nr. 126<br />

van 31 maart 2006<br />

van HILDE CREVITS<br />

Crematie - Asbestemming<br />

Artikel 24 §2 van het decreet op de begraafplaatsen en de lijkbezorging van 16 januari 2004 bepaalt<br />

dat, op verzoek van de echtgenoot en van de bloed- of aanverwanten in eerste graad, een gedeelte van<br />

de as van de gecremeerde overledene aan hen kan meegegeven worden.<br />

Ouders van wie de zoon of dochter gecremeerd werd, kunnen geen toelating krijgen om de as die in<br />

een columbarium werd geplaatst alsnog thuis te bewaren. Nochtans kan thuisbewaring een positieve<br />

impact hebben op het rouwproces van de nabestaanden. Ik verwijs in dit verband ook graag naar de<br />

vraag om uitleg van collega Robert Voorhamme van 29 november 2005 om het verzoek om de as thuis<br />

te bewaren ook na de crematie te mogen indienen.<br />

Overeenkomstig artikel 24 §2 kunnen ouders van wie de zoon of dochter gecremeerd werd vóór de<br />

inwerkingtreding van het decreet dus wel een gedeelte van de as krijgen om thuis te bewaren.<br />

Hetzelfde geldt voor bloed- of aanverwanten in de eerste graad. Rond de toepassing van dit artikel<br />

rijzen vragen.<br />

1. Kan zowel de echtgenoot als elke bloed- of aanverwant in eerste graad afzonderlijk een verzoek<br />

indienen om een gedeelte van de as thuis te mogen bewaren, of dient dit verzoek gezamenlijk door<br />

zowel de echtgenoot als de bloed- of aanverwanten in eerste graad te worden ingediend?<br />

2. Is er geregeld wie beslist welke hoeveelheid as van het gecremeerde lijk aan de echtgenoten of de<br />

bloed – en aanverwanten in de eerste graad wordt meegegeven?<br />

3. Wordt artikel 24 §2 zo toegepast dat quasi alle as, in de vorm van een gunstmaatregel bijvoorbeeld<br />

indien slechts één bloed- of aanverwant in de eerste graad overblijft, wordt meegegeven met deze<br />

bloed- of aanverwant?<br />

4. Is er geregeld binnen welke termijn na de crematie een gedeelte van de as kan worden<br />

meegegeven aan de echtgenoot of bloed- en aanverwanten?


-678- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

MARINO KEULEN<br />

VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />

ANTWOORD<br />

op vraag nr. 126 van 31 maart 2006<br />

van HILDE CREVITS<br />

1. Zowel de echtgenoot als elke bloed- of aanverwant in eerste graad kan afzonderlijk een<br />

verzoek indienen om een gedeelte van de as van de overledene te mogen krijgen. Artikel 24,<br />

§2, van het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, vereist niet<br />

dat dit verzoek gezamenlijk gebeurt. Er moet wel een gezamenlijk verzoek zijn van zowel de<br />

echtgenoot of van diegene met wie de overledene een feitelijk gezin vormde als van alle<br />

bloedverwanten van de eerste graad om in toepassing van artikel 24, §1, vierde lid, van het<br />

decreet van 16 januari 2004 de ganse as te mogen verkrijgen.<br />

2. De memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet op de begraafplaatsen en de<br />

lijkbezorging, dat het decreet van 16 januari 2004 is geworden, stelt dat:<br />

“De hoeveelheid as die kan meegegeven worden is derhalve ook klein en van symbolische<br />

aard. Het grootste gedeelte van de as wordt, zonder wilsbeschikking van de overledene,<br />

bezorgd zoals bepaald in §1 (van artikel 24)”.<br />

3. Indien slechts één bloedverwant in eerste graad overblijft, kan deze een verzoek richten<br />

overeenkomstig artikel 24, §1, van het decreet van 16 januari 2004 waardoor hij gans de as<br />

kan verkrijgen. Hij moet dit aanvragen vooraleer de crematie plaatsvindt. Als de echtgenoot of<br />

diegene met wie de overledene een feitelijk gezin vormde nog leeft, zal deze persoon het<br />

verzoek ook moeten ondertekenen.<br />

4. Er wordt niet bepaald binnen welke termijn een gedeelte van de as kan worden meegegeven<br />

aan de echtgenoot of diegene met wie de overledene een feitelijk gezin vormde. De memorie<br />

van toelichting bij het ontwerp van decreet stelt enkel dat het meegeven van de as aan de<br />

echtgenoot of de bloed- en aanverwanten in eerste lijn gebeurt door de beheerder van het<br />

crematorium.


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -679-<br />

II.<br />

VRAGEN WAARVAN DE REGLEMENTAIRE TERMIJN VERSTREKEN IS<br />

EN WAAROP NOG NIET WERD GEANTWOORD<br />

(REGLEMENT ARTIKEL 81, 6)


-680- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

NIHIL


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -681-<br />

III.<br />

VRAGEN WAARVAN DE REGLEMENTAIRE TERMIJN VERSTREKEN IS<br />

EN DIE OP VERZOEK VAN DE VRAAGSTELLERS WERDEN OMGEZET<br />

IN VRAGEN OM UITLEG<br />

(REGLEMENT ARTIKEL 81, 4)


-682- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

NIHIL


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -683-<br />

REGISTER<br />

Nr. Datum Vraagsteller Onderwerp Blz.<br />

Y. LETERME, minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister van Institutionele<br />

Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid<br />

38 03.02.2006 M. Dillen Ontwerpen van decreet - Externe adviezen ............................................... 5<br />

46 21.03.2006 F. Dewinter Communicatie regeerakkoord - Selectie reclamebureau........................... 7<br />

48 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 11<br />

49 24.03.2006 J. Van Hauthem <strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen......................................................... 13<br />

50 24.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen Sluiting Siegwerk Bornem - Initiatieven .................................................... 15<br />

51 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 17<br />

52 28.03.2006 J. Loones Buitenlandse pers over Vlaanderen - Initiatieven ..................................... 19<br />

53 30.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e Federatie voor Paardenwedrennen - Erkenning......................... 21<br />

54 31.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen Overdracht Park van Tervuren - Stand van zaken..................................... 23<br />

F. MOERMAN, vice-minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister van Economie,<br />

Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel<br />

58 24.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen Sluiting Siegwerk Bornem - Initiatieven .................................................... 27<br />

59 24.03.2006 J. Tavernier Beleidsdoelstellingen inzake lokale fiscaliteit - Stand van zaken ................ 29<br />

61 30.03.2006 K. De Loor Wapenexport - Geweigerde vergunningen................................................. 31<br />

62 30.03.2006 G. Van Linter Werelddag ME-Fibromyalgie - Initiatieven............................................... 37<br />

63 30.03.2006 J. Vrancken Uitvoer isostatische pers - Experts ............................................................ 41<br />

64 12.04.2006 L. Van Nieuwenhuysen Handelsmissie Zuid-Afrika - Kostenvergoeding prins Filip ...................... 45<br />

F. VANDENBROUCKE, vice-minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister van Werk,<br />

Onderwijs en Vorming<br />

88 20.01.2006 B. Somers Beoordeling van werkzoekenden - VDAB en RVA..................................... 461<br />

92 01.02.2006 J. Vandenbroucke Voorrangsregeling GOK-decreet - Stand van zaken ................................. 49<br />

134 24.03.2006 S. Poleyn Strategienota Nederland 2005-2009 - Onderwijssamenwerking................ 55<br />

135 24.03.2006 S. Poleyn Inschakeling ervaringsdeskundigen armoede - Onderzoeksrapport............ 59<br />

136 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 61<br />

137 24.03.2006 H. Eeckhout Scholenbouw via PPS - Periodieke vergoeding......................................... 63<br />

138 24.03.2006 J. Deckmyn VDAB-opleiding Internationale Handel - Deelnemingsvoorwaarden......... 67<br />

139 24.03.2006 J. Van Hauthem <strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen......................................................... 69<br />

140 28.03.2006 J. Tavernier Opleidingen Stedenbouw - Rationalisatie.................................................. 465


-684- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

141 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 469<br />

142 28.03.2006 A. Michiels Scholen Oost-Vlaanderen - Anderstaligen ................................................ 471<br />

143 30.03.2006 G. Van Linter Werelddag ME-Fibromyalgie - Initiatieven............................................... 71<br />

144 30.03.2006 L. Vissers Geweld op school - Schoolpolitie .............................................................. 473<br />

145 30.03.2006 A. Michiels Scholen West-Vlaanderen - Anderstaligen ................................................ 475<br />

146 30.03.2006 K. Martens Scholen Limburg - Anderstaligen .............................................................. 477<br />

147 31.03.2006 M. Smet EU-richtlijn gelijke behandeling m/v - Omzetting ..................................... 481<br />

148 31.03.2006 K. Martens Scholen Antwerpen - Anderstaligen........................................................... 485<br />

149 06.04.2006 A. Van Nieuwkerke Leerlingenvervoer - Opvangcentra BuO ................................................... 77<br />

150 06.04.2006 D. Guns Basisonderwijs - Leermethode "piramide"................................................ 79<br />

151 06.04.2006 A. Michiels B- en C-attesten secundair onderwijs - Beroepen ..................................... 83<br />

152 06.04.2006 A. De Ridder Sociale inspectie - Aanwervingen - Vastgestelde inbreuken........................ 85<br />

153 06.04.2006 A. De Ridder Dienstencheques - Fiscale aftrekbaarheid................................................. 87<br />

154 06.04.2006 M. Demesmaeker <strong>Vlaams</strong>e Rand - Hippodroom van Sterrebeek............................................ 89<br />

158 13.04.2006 A. De Ridder Zelfredzame werkzoekenden - Criteria en uitstroomnormen..................... 93<br />

163 24.04.2006 A. Hoebeke Tewerkstellingssteun gehandicapten - Evaluatie....................................... 97<br />

I. VERVOTTE, <strong>Vlaams</strong> minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin<br />

123 15.03.2006 J. Verstreken Ziekenhuizen zonder mortuarium - Regelgeving ....................................... 103<br />

124 17.03.2006 S. Vanackere Welzijns- en gezondheidsvoorzieningen - RIZIV-toelagen ........................ 107<br />

125 21.03.2006 K. Helsen Buitenschoolse kinderopvang - Stand van zaken....................................... 113<br />

126 21.03.2006 H. Crevits Ouderenvoorzieningen en kinderopvang - Intergeneratieprojecten ............ 121<br />

127 21.03.2006 V. Heeren Nieuwe woon- en zorgvormen - Expertisebundeling ................................. 125<br />

128 21.03.2006 V. Jans <strong>Vlaams</strong> Fonds - Adviescommissie.............................................................. 129<br />

129 21.03.2006 E. De Wachter Verbod op geweld in de opvoeding - Betrokkenheid.................................. 133<br />

130 21.03.2006 V. Jans Vaccinatiegraad - Stand van zaken ........................................................... 137<br />

131 21.03.2006 S. Poleyn Opvoedingsondersteuning - Evaluatie....................................................... 141<br />

132 22.03.2006 T. Dehaene Ziekenhuisbacterie - Resistente materialen ............................................... 143<br />

133 22.03.2006 V. Jans Zorguitbreiding gehandicapten - Initiatieven............................................ 145<br />

134 24.03.2006 T. Dehaene Samenwerkende onthaalouders - Wettelijk kader...................................... 149<br />

135 24.03.2006 V. Van der Borght Openbare rusthuizen - Gegevensregistratie .............................................. 153<br />

138 24.03.2006 V. Jans Kinderopvang - Extra plaatsen 2006-2007................................................ 155<br />

139 24.03.2006 V. Jans Thuiszorg voor dementerenden - Domoticaprojecten................................ 159<br />

140 24.03.2006 J. Verstreken Spoeddiensten - Opvang nabestaanden overleden kinderen...................... 163<br />

143 30.03.2006 G. Van Linter Werelddag ME-Fibromyalgie - Initiatieven............................................... 167<br />

144 30.03.2006 K. De Loor Lokaal sociaal beleidsplan - Stand van zaken ........................................... 169<br />

145 30.03.2006 A. Hoebeke Residentiële psychiatrie - Wachtlijst.......................................................... 171<br />

146 06.04.2006 L. Van Nieuwenhuysen KB financiering huisartsenwachtposten - Draagwijdte............................. 173<br />

147 12.04.2006 V. Jans Gehandicaptenvoorzieningen - Financiering naar zorggradatie ................ 175


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -685-<br />

148 12.04.2006 V. Jans Geestelijke gezondheidszorg - Zorgcircuits en netwerken......................... 177<br />

149 12.04.2006 V. Jans Mobiliteitshulpmiddelen - Eénloketfunctie ................................................ 181<br />

150 12.04.2006 A. Hoebeke Geestelijke gezondheidszorg - Senioren .................................................... 183<br />

151 12.04.2006 M. Vogels Commissie niet-dringend ziekenvervoer - Vertegenwoordiging................ 185<br />

153 12.04.2006 J. Stassen Pneumokokkenvaccinatie - Financiële drempel ........................................ 187<br />

154 12.04.2006 B. Martens Stuivenbergziekenhuis Antwerpen - Bestemming....................................... 189<br />

155 12.04.2006 T. Rombouts RVT-bedden Antwerpen - Stand van zaken................................................ 193<br />

156 19.04.2006 G. Van Linter Vacature Sensoa - Profiel.......................................................................... 199<br />

161 26.04.2006 J. Schauvliege Beleidsdoelstellingen duurzame ontwikkeling - Initiatieven...................... 203<br />

D. VAN MECHELEN, <strong>Vlaams</strong> minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening<br />

117 21.03.2006 E. Glorieux Berging laag radioactief afval Mol-Dessel - Vergunningen...................... 207<br />

120 24.03.2006 E. Robeyns Ontwikkeling woonuitbreidingsgebieden - Stand van zaken...................... 211<br />

121 24.03.2006 J. De Meyer Belasting op inverkeerstelling - Samenwonenden ..................................... 215<br />

123 24.03.2006 V. Heeren Bouw- en verkavelingsvergunningen - Watertoets .................................... 219<br />

124 24.03.2006 R. Daems Regionale woonbehoeftestudies - Stand van zaken.................................... 221<br />

126 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 223<br />

127 28.03.2006 R. Daems Onbebouwde percelen in woongebieden - Stand van zaken ...................... 225<br />

128 28.03.2006 R. Daems Gemeentelijke heffing niet-bebouwde percelen - Stand van zaken .............. 229<br />

130 30.03.2006 E. Robeyns Gemeentelijke structuurplannen en RUP's - Stand van zaken ................... 231<br />

131 06.04.2006 L. Sannen Hoevekampeerterreinen - "Recreatief medegebruik" ................................ 233<br />

132 06.04.2006 L. Sannen Hoevekampeerterreinen - Regelgeving ruimtelijke ordening .................... 235<br />

136 12.04.2006 M. Van den Eynde Gecoro's - Lidmaatschap gemeentesecretraris.......................................... 237<br />

137 12.04.2006 V. Dua Terugbetaling registratiekosten - Behandelingsduur ................................. 239<br />

138 12.04.2006 L. Van Nieuwenhuysen Hippodroom van Sterrebeek - Bestemmingsplannen................................. 241<br />

139 12.04.2006 J. Sauwens Alden Biesen - Aankoop Rentmeestershuis................................................ 245<br />

B. ANCIAUX, <strong>Vlaams</strong> minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel<br />

60 21.03.2006 J. Verfaillie Erfgoedconvenant Pittem-Ruiselede-Tielt - Stand van zaken .................... 249<br />

61 21.03.2006 J. Sauwens Samenwerkingsakkoord Vrijstaat (Zuid-Afrika) - Subsidiebetaling ............ 253<br />

62 22.03.2006 G. Van Linter Nederlandstalige Brusselaars - Stadsvlucht .............................................. 255<br />

63 22.03.2006 H. Lauwers Adviesrecht jeugdraad - Beslissing provinciegouverneur ......................... 257<br />

64 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 261<br />

65 24.03.2006 M. Demesmaeker Cultuursubsidies - Brussel......................................................................... 491<br />

67 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 263<br />

68 28.03.2006 C. Decaluwe Dopingcontroles - Stand van zaken ........................................................... 265<br />

69 28.03.2006 C. Van Eyken Samenwerkingsakkoord Franse Gemeenschap - Stand van zaken ............ 269<br />

70 30.03.2006 S. Sintobin Labadoux-festival Ingelmunster - Subsidiëring......................................... 271


-686- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

72 12.04.2006 J. Deckmyn Zwembaden - Aanbod en toegangsprijs..................................................... 273<br />

G. BOURGEOIS, <strong>Vlaams</strong> minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme<br />

72 17.03.2006 E. Van Rompuy Telenet - Taalgebruik................................................................................. 277<br />

73 21.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen "Lighthouses of Croatia" - Engelstalige uitnodigingen............................. 279<br />

74 24.03.2006 C. Decaluwe VRT Sporza - Sponsoring........................................................................... 281<br />

75 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 285<br />

76 24.03.2006 A. De Ridder Reguleringsimpactanalyse - Evaluatie ...................................................... 303<br />

77 24.03.2006 J. Van Hauthem <strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen......................................................... 305<br />

80 28.03.2006 C. Decaluwe Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap - Ziekteverzuim........................ 495<br />

81 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 499<br />

82 28.03.2006 J. Loones Buitenlandse pers over Vlaanderen - Initiatieven ..................................... 521<br />

83 30.03.2006 K. Van Dijck VRT - Cultuuraanbod ................................................................................ 525<br />

84 30.03.2006 S. Sintobin EU-webstek toeristische bestemmingen - Betrokkenheid........................... 323<br />

85 30.03.2006 S. Sintobin Erkenning toeristische centra - Betrokkenheid.......................................... 325<br />

86 06.04.2006 L. Sannen Hoevekampeerterreinen - Vergunningen................................................... 327<br />

K. PEETERS, <strong>Vlaams</strong> minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur<br />

352 15.03.2006 B. Martens Binnenvaart - Uitrusting lig- en wachtplaatsen......................................... 533<br />

354 17.03.2006 C. Decaluwe Carpoolparking Oudenaardsesteenweg Kortrijk - Fietsenstalling.............. 539<br />

355 17.03.2006 J. Sauwens Comités van Aankoop - Achterstand <strong>Vlaams</strong>e dossiers............................. 541<br />

356 21.03.2006 B. Martens Voetgangersbrug Berchem - Herstelling ................................................... 543<br />

357 21.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen Heraanleg ring Lier - Planning................................................................. 547<br />

358 21.03.2006 M. Van den Eynde Doortrekking N171 Rumst - Modaliteiten ................................................. 549<br />

359 21.03.2006 J. Maes Weegbrug N38 Vlamertinge - Stand van zaken ......................................... 333<br />

360 21.03.2006 J. Maes Kustduinen - Vertuining............................................................................. 335<br />

361 21.03.2006 M. Van den Eynde Natuurherstel militaire domeinen - Stand van zaken................................. 337<br />

362 21.03.2006 M. Van den Eynde Verkeersdrempels en fijn stof - Cd-rom..................................................... 339<br />

363 21.03.2006 P. Huybrechts Ecoscore - Categorisering voertuigen....................................................... 551<br />

364 21.03.2006 V. Heeren Verbinding St.-Truiden-E40 - Studie ......................................................... 555<br />

365 21.03.2006 E. Glorieux Berging laagradioactief afval Mol-Dessel - Vergunningen...................... 341<br />

366 24.03.2006 C. Decaluwe Kruispunt N36 Lendelede - Verkeersveiligheid ......................................... 557<br />

367 24.03.2006 F. Peeters Onbemande camera's - Knelpunten........................................................... 559<br />

368 24.03.2006 S. Sintobin Kruispunt N36 Lendelede - Verkeersveiligheid ......................................... 563<br />

369 24.03.2006 M. Cordeel Grensoverschrijdende havenbestuurlijke samenwerking - Gent-Terneuzen 565<br />

370 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 569<br />

372 24.03.2006 J. Deckmyn Schelde Gentbrugge - Waterpeil................................................................ 343<br />

373 24.03.2006 J. Deckmyn Projecten Dampoort en Handelsdokbrug Gent - Timing........................... 571


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -687-<br />

374 24.03.2006 J. Deckmyn Kruispunt N60-Hutsepotstraat Gent - Verkeerslichten.............................. 573<br />

375 24.03.2006 J. Van Hauthem <strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen......................................................... 575<br />

376 24.03.2006 J. Verfaillie Kruispunt N31-N397 Brugge - Verkeerslichten......................................... 577<br />

377 24.03.2006 C. Decaluwe N43 doortocht Aalbeke - Heraanleg.......................................................... 579<br />

378 24.03.2006 A. De Ridder Schelde-Seine-project - Stand van zaken................................................... 581<br />

379 24.03.2006 H. Stevens Bodemsanering St.-Amandsberg - Stand van zaken................................... 585<br />

380 24.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen E19 Battel (Mechelen) - Geluidsmetingen................................................. 591<br />

381 28.03.2006 C. Decaluwe Riolerings- en zuiveringsgraad - Stand van zaken .................................... 593<br />

382 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 603<br />

383 28.03.2006 A. Bruyninckx Wildschade regio Brugge - Stand van zaken ............................................. 345<br />

384 28.03.2006 C. Decaluwe Missing links - Stand van zaken................................................................. 605<br />

385 28.03.2006 C. Decaluwe Carpoolparkings - Stand van zaken........................................................... 609<br />

386 28.03.2006 G. Van Linter Brusselse Ring West - Streefbeeldstudie.................................................... 349<br />

387 28.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen N16 Temse-Breendonk - Geluidswerende maatregelen............................. 613<br />

388 28.03.2006 G. Van Linter Sluiting Brusselse Ring - Overleg met Brussels Gewest............................ 615<br />

389 28.03.2006 P. Ceysens Telegeleide modelvliegtuigen - Milieuregels............................................. 617<br />

390 30.03.2006 L. Vissers Actieplan Cadmium - Sanering goethietputten .......................................... 619<br />

391 30.03.2006 E. Matthijs Sleufloze plaatsing van riolering - Stand van zaken.................................. 351<br />

392 30.03.2006 C. Van Eyken N5 St.-Genesius-Rode - Veiligheid oversteekplaatsen............................... 623<br />

394 30.03.2006 R. Daems Ontbossing en compensatie - Definities..................................................... 355<br />

396 30.03.2006 R. Daems Afvaltransport naar de derde wereld - Controles (2) ................................ 359<br />

397 30.03.2006 M. Cordeel N485 Steendorp - Herstellingswerken ....................................................... 625<br />

398 30.03.2006 E. Matthijs Onteigeningen Evergem - Timing.............................................................. 363<br />

399 31.03.2006 V. Heeren Vlarem - Dansscholen ............................................................................... 627<br />

400 31.03.2006 C. Decaluwe CO2-emissiehandel - Windfall profits ....................................................... 365<br />

401 31.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen Bodemsanering Kapelle-op-den-Bos - Stand van zaken............................ 369<br />

402 06.04.2006 M. Van den Eynde E313 Ranst - Geluidsscherm ..................................................................... 373<br />

403 06.04.2006 R. Daems Stort Ramsel (Herselt) - Stand van zaken .................................................. 631<br />

404 06.04.2006 C. Van Eyken Duboislaan St.-Genesius-Rode - Afsluiting ............................................... 635<br />

405 06.04.2006 J. Loones Kanaalbrug Izegem - Leuningen ............................................................... 637<br />

406 06.04.2006 J. Penris Bezoekersparking natuurpark De Zoom Kalmthout - Oversteekplaats ....... 375<br />

407 06.04.2006 S. Sintobin Beleidsplan waterrecreatie en -toerisme - Overlegplatform ..................... 377<br />

408 06.04.2006 J. Maes N38 Ieper-Poperinge - Verkeerslichtenregeling........................................ 381<br />

409 06.04.2006 J. Sauwens Jaagpaden Kanne-Vroenhoven - Heropening ........................................... 383<br />

412 12.04.2006 J. Deckmyn E17-viaduct Gentbrugge - Staat ................................................................ 385<br />

414 12.04.2006 J. Verfaillie Werken E40 Oudenburg - Timing.............................................................. 387<br />

415 12.04.2006 C. Decaluwe GSM-masten - Locatiecriteria ..................................................................... 389<br />

427 21.04.2006 E. Glorieux Toewijzing CO2-emissierechten - Emissies 2005 ...................................... 391<br />

440 05.05.2006 M. van den Abeelen EU-richtlijn milieuaansprakelijkheid - Omzetting..................................... 393


-688- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />

M. KEULEN, <strong>Vlaams</strong> minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering<br />

107 17.03.2006 H. Philtjens Renovatie sociale woningen - EPB-regelgeving........................................ 397<br />

108 21.03.2006 J. Penris <strong>Vlaams</strong> Woningfonds - Overname bestaande sociale leningen (2).............. 401<br />

109 21.03.2006 M. Hermans Gewestelijke ontvangers - Knelpunten ...................................................... 403<br />

110 22.03.2006 C. Van Eyken Grondverkoop Zemst en Hoeilaart - Taalvoorwaarden ............................ 641<br />

111 22.03.2006 H. Lauwers Adviesrecht jeugdraad - Beslissing provinciegouverneur ......................... 643<br />

112 24.03.2006 E. Robeyns Aanbod bouwgronden - Publieke rechtspersonen ..................................... 647<br />

113 24.03.2006 V. Heeren Sociale huurders - Korting energiefactuur................................................ 407<br />

114 24.03.2006 B. De Wever Federaal "Handvest voor het burgerschap" - Betrokkenheid.................... 651<br />

115 24.03.2006 L. Vissers Lokale mandatarissen - Kwaliteitsbevorderende maatregelen.................. 409<br />

116 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 655<br />

117 24.03.2006 J. Tavernier Nieuw sociaal huurbesluit - Onderzoeksopdracht..................................... 411<br />

118 24.03.2006 J. Van Hauthem <strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen......................................................... 657<br />

119 24.03.2006 J. Tavernier Beleidsdoelstellingen inzake lokale fiscaliteit - Stand van zaken ................ 659<br />

121 28.03.2006 C. Van Eyken Afschaffing taalpremie faciliteitengemeenten - Gevolgen ......................... 663<br />

122 28.03.2006 P. Janssens <strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij - Bijdragen SHM's............................ 665<br />

123 30.03.2006 C. Van Eyken Aanwijzing gemeentelijke afgevaardigden - Procedure ............................ 669<br />

124 30.03.2006 J. De Meyer Voorzitterschap gemeenteraad - Modaliteiten........................................... 673<br />

125 30.03.2006 H. Brouns Provincieraden - Onverenigbaarheden ..................................................... 675<br />

126 31.03.2006 H. Crevits Crematie - Asbestemming.......................................................................... 677<br />

127 06.04.2006 F. Dewinter Sociale huisvesting - Vreemdelingen ......................................................... 415<br />

K. VAN BREMPT, <strong>Vlaams</strong> minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen<br />

128 21.03.2006 W. Van Dijck De Lijn - Facturatie foutparkeerders......................................................... 419<br />

129 21.03.2006 A. De Ridder Publicaties De Lijn - Digitalisering........................................................... 421<br />

130 21.03.2006 M. Van den Eynde Doortrekking tramlijn 5 Antwerpen - Planning......................................... 423<br />

132 22.03.2006 R. Daems Buslijn 19 Geel-Diest - Haltes................................................................... 425<br />

134 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 427<br />

135 24.03.2006 J. Van Hauthem <strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen......................................................... 429<br />

136 28.03.2006 C. Decaluwe Autodelen - Stand van zaken...................................................................... 431<br />

137 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 433<br />

138 28.03.2006 A. De Ridder Basismobiliteit Limburg - Evaluaties ........................................................ 435<br />

139 28.03.2006 G. Van Linter Sluiting Brusselse Ring - Overleg met Brussels Gewest............................ 437<br />

140 30.03.2006 C. Decaluwe De Lijn - Reclame-overeenkomsten ........................................................... 439<br />

141 30.03.2006 C. Decaluwe Flitspalen - Stand van zaken...................................................................... 441<br />

142 30.03.2006 K. Helsen Basismobiliteit - De Lusthoven Arendonk ................................................. 443<br />

143 30.03.2006 C. Decaluwe Busverbinding Tielt-Roeselare - Stand van zaken ..................................... 445<br />

144 31.03.2006 M. Smet EU-richtlijn gelijke behandeling m/v - Omzetting ..................................... 447


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -689-<br />

146 31.03.2006 A. De Ridder Mobiliteitsconvenants - Motorrijders ........................................................ 449<br />

147 13.04.2006 E. Glorieux Uitvoering Pendelplan - Stand van zaken.................................................. 453


<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> – 1011 Brussel – Tel. 02/552 11 11 – Fax 02/552 11 22

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!