Tekst - Vlaams Parlement
Tekst - Vlaams Parlement
Tekst - Vlaams Parlement
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
Nr. 8<br />
Zitting 2005-2006<br />
Mei 2006<br />
BULLETIN VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN<br />
DEEL I<br />
INHOUDSTAFEL<br />
I. VRAGEN VAN DE VLAAMSE VOLKSVERTEGENWOORDIGERS EN ANTWOORDEN<br />
VAN DE MINISTERS (REGLEMENT ARTIKEL 81, 1, 2, 3, 5 EN 7).......................................... 1<br />
A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de reglementaire termijn .............................................. 2<br />
Yves Leterme, minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid .................................. 3<br />
Fientje Moerman, vice-minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel................................. 25<br />
Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister<br />
van Werk, Onderwijs en Vorming................................................................................................ 47<br />
Inge Vervotte, <strong>Vlaams</strong> minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin ............................... 101<br />
Dirk Van Mechelen, <strong>Vlaams</strong> minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening .. 205<br />
Bert Anciaux, <strong>Vlaams</strong> minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel...................................... 247<br />
Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en<br />
Toerisme ..................................................................................................................................... 275<br />
Kris Peeters, <strong>Vlaams</strong> minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur ............ 331
Nr. 8<br />
Marino Keulen, <strong>Vlaams</strong> minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en<br />
Inburgering ................................................................................................................................. 395<br />
Kathleen Van Brempt, <strong>Vlaams</strong> minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke<br />
Kansen ........................................................................................................................................ 417<br />
B. Vragen waarop werd geantwoord na het verstrijken van de reglementaire termijn ................... 457<br />
Frank Vandenbroucke, vice-minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister<br />
van Werk, Onderwijs en Vorming.............................................................................................. 459<br />
Bert Anciaux, <strong>Vlaams</strong> minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel...................................... 489<br />
Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en<br />
Toerisme ..................................................................................................................................... 493<br />
Kris Peeters, <strong>Vlaams</strong> minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur ............ 531<br />
Marino Keulen, <strong>Vlaams</strong> minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en<br />
Inburgering ................................................................................................................................. 639<br />
II. VRAGEN WAARVAN DE REGLEMENTAIRE TERMIJN VERSTREKEN IS EN<br />
WAAROP NOG NIET WERD GEANTWOORD (REGLEMENT ARTIKEL 81, 6)................. 679<br />
Nihil............................................................................................................................................ 680<br />
III. VRAGEN WAARVAN DE REGLEMENTAIRE TERMIJN VERSTREKEN IS EN DIE OP<br />
VERZOEK VAN DE VRAAGSTELLERS WERDEN OMGEZET IN VRAGEN OM<br />
UITLEG (REGLEMENT ARTIKEL 81, 4) ................................................................................. 681<br />
Nihil............................................................................................................................................ 682
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -1-<br />
I.<br />
VRAGEN VAN DE VLAAMSE VOLKSVERTEGENWOORDIGERS<br />
EN ANTWOORDEN VAN DE MINISTERS<br />
(REGLEMENT ARTIKEL 81, 1, 2, 3, 5 EN 7)
-2- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de reglementaire termijn
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -3-<br />
YVES LETERME,<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING,<br />
VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVORMINGEN,<br />
LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -5-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />
MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
Vraag nr. 38<br />
van 3 februari 2006<br />
van MARIJKE DILLEN<br />
Ontwerpen van decreet - Externe adviezen<br />
Bij het opstellen van ontwerpen van decreet wordt naast de eigen administratie en het eigen kabinet<br />
ook geregeld een beroep gedaan op externe adviseurs, zoals bijvoorbeeld advocaten, om de minister<br />
bij te staan, advies te geven bij het opstellen van het ontwerp en/of om het ontwerp op te stellen.<br />
1. Kan de minister meedelen in hoeveel dossiers hij/zij voor het opmaken van het ontwerp een<br />
beroep heeft gedaan op externe adviseurs om hem/haar te begeleiden?<br />
2. Om welke ontwerpen heeft dit externe advies betrekking?<br />
3. Wie waren de externe adviseurs?<br />
4. Wat was de kostprijs voor dit externe advies of begeleiding?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 38, Moerman nr. 46,<br />
Vandenbroucke nr. 96, Vervotte nr. 98, Van Mechelen nr. 87, Anciaux nr. 47,Bourgeois nr. 54,<br />
Peeters nr. 272, Keulen nr. 91, Van Brempt nr. 89).
-6- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />
HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
AANVULLEND ANTWOORD<br />
op vraag nr. 38 van 3 februari 2006<br />
van MARIJKE DILLEN<br />
Kabinet <strong>Vlaams</strong> minister van Openbare werken, Energie, Leefmilieu en Natuur<br />
1. Het kabinet heeft twee overeenkomsten afgesloten voor het verlenen van juridisch advies door<br />
externen bij het opstellen van besluiten of ontwerpen van decreet.<br />
2. Het betreft:<br />
a. In het eerste geval het verlenen van bijstand en advies inzake Europeesrechterlijke<br />
aangelegenheden, in het bijzonder met betrekking tot het MAP, MER-VR en<br />
Aarhusverdrag.<br />
b. De omschrijving van de tweede opdracht luidt als volgt:<br />
1. De uitwerking van een besluit voor Plan-MER;<br />
2. De uitwerking van een globaal uitvoeringsbesluit MER/VR waarin<br />
het Plan-MER-besluit en het bestaande Project MER-besluit worden<br />
geïntegreerd;<br />
3. Een voorontwerp van wijzigingsdecreet voor de titel MER/VR in het<br />
Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid om het Decreet in<br />
overeenstemming te brengen met het onder 2. vermelde besluit;<br />
4. Een voorontwerp van Memorie van toelichting, een voorontwerp van<br />
nota aan de <strong>Vlaams</strong>e regering, een RIA met betrekking tot<br />
bovenvermelde documenten.<br />
3. De externe adviseurs zijn in de twee gevallen van het advocatenkantoor DLA Piper Rudnick Gray<br />
Cary UK LLP.<br />
4. De kostprijs is al volgt:<br />
a. DLA Piper Rudnick Gray Cary UK LLP factureert voor de eerste overeenkomst per<br />
kalendermaand een forfaitair bedrag van 5.000 euro, verhoogd met een forfaitaire<br />
kostenvergoeding van 6%.<br />
b. De kostprijs van het tweede contract bedraagt 13.100 euro.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -7-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />
MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
Vraag nr. 46<br />
van 21 maart 2006<br />
van FILIP DEWINTER<br />
Communicatie regeerakkoord - Selectie reclamebureau<br />
Op 24 februari 2006 werd bekendgemaakt dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering een beroep zou doen op een<br />
reclamebureau om de Vlamingen te betrekken bij de uitvoering van haar regeerakkoord. Op 22<br />
november 2005 schreef de <strong>Vlaams</strong>e administratie hiervoor enkele reclamebureaus aan met de vraag<br />
om hen hierin te adviseren over het project van de regering. Deze reclamebureaus moesten een<br />
antwoord zoeken op de vage vraag: “Welke visie moet er achter de communicatie schuilen, opdat<br />
ieder lid van de <strong>Vlaams</strong>e bevolking op een eenvoudige, toegankelijke en sympathieke wijze kennis<br />
kan maken met het regeerakkoord en de resultaten en het beleid van de <strong>Vlaams</strong>e regering?”<br />
Voor de uitwerking van dit communicatieplan zou de <strong>Vlaams</strong>e Regering naar verluidt een beroep doen<br />
op het reclamebureau Duval Guillaume.<br />
1. Waarop baseerden de diensten zich om de betrokken reclamebureaus aan te schrijven?<br />
Hoeveel reclamebureaus werden aangeschreven en om welke bureaus gaat het precies?<br />
2. Welke zijn de gunningscriteria die gebruikt werden voor het toekennen van de opdracht aan<br />
reclamebureau Duval Guillaume Corporate?<br />
3. Wat is de exacte kostprijs van deze consultancyopdracht?<br />
4. Wat is de geraamde kostprijs van het totaalproject?<br />
5. Waarom werd geen gebruikgemaakt van openbare aanbesteding?
-8- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />
HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 46 van 21 maart 2006<br />
van FILIP DEWINTER<br />
1. Shortlists worden steeds wisselend samengesteld om eenzijdige communicatie met een te<br />
kleine kern van bureaus te voorkomen. Ook krijgen outsiders en nieuwkomers op die manier<br />
de kans deel te nemen aan overheidsopdrachten. In dit geval werd gezocht naar een shortlist<br />
met bureaus die, zowel qua strategisch denken als qua copywritingpotentieel voor een goede<br />
baseline gekend zijn. Wat zij te bieden hebben, moet niet louter dienen voor belangrijke<br />
projecten van de gehele regering, maar kan potentieel ook een begin betekenen voor<br />
gelijkaardige communicatieprojecten op langere termijn.<br />
Er zijn vier bureaus aangeschreven, die alle vier een offerte hebben ingestuurd:<br />
- Saatchi & Saatchi / Quattro, Rogierlaan 20, 1030 Brussel<br />
- LDV United, Rijnkaai 99 (Hangar 26), 2000 Antwerpen<br />
- Duval-Guillaume Corporate, Uitbreidingsstraat 2, 2600 Antwerpen (Berchem)<br />
- De Jonckere Consulting, Sint-Hubrechtsplein 7 bus 2, 8880 Ledegem<br />
2. Het bestek vermeldde volgende criteria:<br />
1. De kwaliteit van de visie op de opdracht en het voorgestelde plan van aanpak<br />
2. De kwaliteit van de begeleiding en de manier waarop het advies, de creatieve<br />
ondersteuning en de continuïteit ervan worden gewaarborgd<br />
3. De duidelijkheid, kwaliteit en voordeligheid van de prijsopgave<br />
3. Voor deze opdracht is 20 000 euro (incl. BTW) vastgelegd op allocatie 12.20 van programma<br />
11.2 'Communicatie'<br />
4. Er zijn nog geen totaalbudgetten voorzien omdat niet kan worden geanticipeerd op de strategie<br />
die wordt uitgetekend. Voor een klassieke mediacampagne geldt als richtbedrag afgerond 100<br />
000 euro voor ontwikkeling en 500 000 euro voor mediaruimte (beide incl. BTW).<br />
5. De toewijzing van de opdracht is volledig conform de wetgeving op de overheidsopdrachten<br />
verlopen, na mededinging. De wijze van gunnen is die van 'onderhandelingsprocedure zonder<br />
bekendmaking' in de zin van artikel 17, §2 van de wet van 24 december 1993. Bij deze<br />
procedure stelt de overheid zelf een shortlist van kandidaten samen.<br />
In een onderhandelingsprocedure is bekendmaking pas verplicht vanaf 67.000 euro exclusief<br />
BTW; voor deze opdracht werd vooraf ingeschat dat die drempel niet zou worden gehaald.<br />
Met de gebruikte werkwijze sloot de Vlaame overheid aan bij de aanbevelingen van de "Code<br />
van goede praktijk voor de communicatiecampagnes van de <strong>Vlaams</strong>e overheid"<br />
(downloadbaar via www.vlaanderen.be/overheidscommunicatie). Die zegt hierover:<br />
"Bij het uitbesteden van communicatiecampagnes wordt steeds gekozen voor de procedure die<br />
de meeste kansen biedt op een maximale creativiteit en de beste strategische aanpak.<br />
De onderhandelingsprocedure biedt in deze aanzienlijke voordelen ten opzichte van<br />
aanbestedingen of offertevragen en laat onderhandelingen toe over alle aspecten van de offerte<br />
na de indiening ervan. Communicatieproducten moeten immers perfect worden afgestemd op<br />
de boodschap die de aanbestedende overheid kenbaar wenst te maken. Bovendien kan – bij de<br />
uitbesteding van campagnes – de noodzakelijke creativiteit niet worden ingeperkt door een al
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -9-<br />
te gedetailleerde opdrachtomschrijving. Om deze redenen zijn onderhandelingen na het<br />
indienen van de offertes in vele gevallen onontbeerlijk."
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -11-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />
MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
Vraag nr. 48<br />
van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />
In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />
volgende vragen stellen.<br />
1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />
dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />
Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />
2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />
hoeveel en welke?<br />
3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />
4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden<br />
broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />
Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).
-12- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />
HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 48 van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -13-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />
MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
Vraag nr. 49<br />
van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
<strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen<br />
Overeenkomstig artikel 10 van de Gecoördineerde Grondwet zijn “alleen (de Belgen) tot de<br />
burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere<br />
gevallen door een wet kunnen worden gesteld.”<br />
De Raad van State heeft herhaaldelijk, expliciet of impliciet, gesteld dat deze bepaling van toepassing<br />
is op vastbenoemde en op contractuele personeelsleden (bijvoorbeeld: Kamer van<br />
Volksvertegenwoordigers, stuk 331/2 BZ 1988; <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, stuk 2055 (2003-2004) nr. 1;<br />
Belgisch Staatsblad, 6.10.2005, p. 43090).<br />
1. Kan de minister voor elke <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder zijn/haar bevoegdheid of toezicht<br />
valt, meedelen hoeveel personeelsleden er in totaal werken?<br />
2. Hoeveel personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken, zijn er in elk van de onder<br />
vraag 1 bedoelde diensten momenteel tewerkgesteld (statutair, contractueel, enz.), met opsplitsing<br />
tussen enerzijds vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en<br />
anderzijds vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie?<br />
3. Kan de minister meedelen welk statuut de onder vraag 2 bedoelde betrokkenen hebben?<br />
4. Graag vernam ik eveneens krachtens welk decreet waarin de ambten worden opgesomd die voor<br />
niet-Belgen worden opengesteld, de in vraag 2 bedoelde ambtenaren, in afwijking van de<br />
algemene regel vervat in artikel 10 van de Grondwet, in dienst werden genomen.<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 49, Moerman nr. 56,<br />
Vandenbroucke nr. 139, Vervotte nr. 137, Van Mechelen nr. 125, Anciaux nr. 66, Bourgeois nr.<br />
77, Peeters nr. 375, Keulen nr. 118, Van Brempt nr. 135).
-14- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />
HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 49 van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -15-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />
MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
Vraag nr. 50<br />
van 24 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Sluiting Siegwerk Bornem - Initiatieven<br />
Recentelijk kondigde de drukinktenfabrikant Siegwerk in Bornem aan dat de vestiging zou worden<br />
gesloten. Daardoor komen een driehonderdtal arbeidsplaatsen op de tocht te staan. Het bedrijf stelt dat<br />
het onmogelijk is om een overnemer te vinden wegens de enorme overcapaciteit die er is op de<br />
internationale inktmarkt.<br />
De sluiting is merkwaardig. Het gaat om een hoogtechnologisch bedrijf dat amper enkele jaren<br />
geleden nog 250.000 euro investeerde in zijn productieproces.<br />
De minister-president is ongetwijfeld op de hoogte van de problematiek.<br />
1. Heeft het bedrijf de afgelopen jaren steunmaatregelen genoten vanuit de <strong>Vlaams</strong>e overheid?<br />
2. Kan hij meedelen of er voorafgaand aan de aankondiging van de sluiting contacten zijn geweest<br />
tussen het bedrijf en de <strong>Vlaams</strong>e Regering?<br />
3. Welke maatregelen kan en/of wil de <strong>Vlaams</strong>e Regering nemen om ervoor te zorgen dat de directie<br />
alsnog op haar beslissing zou terugkomen, dan wel dat alternatieve oplossingen tot stand zouden<br />
komen?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan minister-president Leterme (vraag nr. 50) en aan minister Moerman<br />
(nr. 58).
-16- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />
HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />
op vraag nr. 50 van 24 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
1. Op 10 mei 2004 werd aan de onderneming ecologiesteun toegekend om de nieuwe productieeenheid<br />
te Bornem op een milieuvriendelijke manier te laten produceren via het verminderen van<br />
de milieubelastende effecten en via grondstoffenbesparing. De ecologiesteun bedroeg 348.200,00<br />
euro. Op 26 januari 2006 werd 2/3 van de subsidie (232.133,32 euro) uitbetaald. De onderneming<br />
heeft op 21 februari 2006 het saldo van de subsidie (116.066,68 euro) aangevraagd.<br />
2. Voorafgaand aan de aankondiging tot sluiting medio maart zijn er geen contacten geweest tussen<br />
het bedrijf en de <strong>Vlaams</strong>e regering met betrekking tot deze herstructurering. Contacten met de<br />
vertegenwoordigers van de vakbonden en met het management hebben plaatsgevonden na de<br />
aankondiging, o.m. op vraag van de burgemeester van Bornem.<br />
3. In de Belgische regelgeving zijn er geen bepalingen die het de eigenaars onmogelijk maken te<br />
beslissen een bedrijf te sluiten. Het nemen van deze beslissing behoort toe aan de aandeelhouders<br />
en eigenaars van het bedrijf. De rol van de <strong>Vlaams</strong>e regering beperkt zich momenteel tot een<br />
aantal contacten met de vertegenwoordigers van de aandeelhouders van Siegwerk, zowel de<br />
plaatselijke vertegenwoordigers als de vertegenwoordigers van de hoofdzetel van het bedrijf.<br />
Aangezien fase 1 in het kader van de wet Renault nog steeds lopende is, kan daarover weinig<br />
publiekelijk bekend gemaakt worden. Vanuit de zijde van de overheid wordt in de contacten<br />
aangedrongen op een voor alle partijen zo aanvaardbaar mogelijke aanpak.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -17-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />
MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
Vraag nr. 51<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />
In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />
Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />
1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />
openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />
van zaken in 2006?<br />
2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />
in dezelfde periode?<br />
4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />
hieromtrent?<br />
6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />
7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />
8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />
9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />
Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />
81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)
-18- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />
HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 51 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -19-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />
MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
Vraag nr. 52<br />
van 28 maart 2006<br />
van JAN LOONES<br />
Buitenlandse pers over Vlaanderen - Initiatieven<br />
Samen met zovelen in Vlaanderen ergert “Journaal” (Nieuwsbrief van Mark Grammens – 16/03/2006-<br />
“Zo ziet de wereld Vlaanderen”) zich erover dat Vlaanderen en de Vlamingen in het buitenland een<br />
zeer slechte persaandacht krijgen, en dat dit hoegenaamd geen weerwerk krijgt in Vlaanderen.<br />
Dit wordt geïllustreerd door enkele voorbeelden.<br />
Er is de bedreiging om Vlaanderen in zijn geheel te beschouwen als een “fascistisch regime”, zeker<br />
onder een electoraal succes van het <strong>Vlaams</strong> Belang.<br />
Er is de tendentieuze, en ronduit verkeerde sfeerzetting rond de kennis van het Nederlands voor<br />
aanvragers van een sociale woning (zie de Sunday Times 19.02.06: “To qualify for public housing,<br />
applicants must be able to speak Dutch”).<br />
Er is de al even verkeerde berichtgeving rond het voorstel van resolutie van Johan Sauwens e.a. rond<br />
de schrijfwijze van de namen van de <strong>Vlaams</strong>e gemeenten.<br />
In de buitenlandse pers, tot en met Le Monde, wordt steevast de versie van de Belgische Franstalige<br />
pers (Le Soir) overgenomen.<br />
Zeer duidelijk is er minder doorstroming uitgaande van de <strong>Vlaams</strong>e Regering of de <strong>Vlaams</strong>e pers, om<br />
de tendentieuze Belgische Franstalige berichtgeving recht te zetten.<br />
Het internationaal tijdschrift “Flanders” schiet hier blijkbaar tekort.<br />
Welke initiatieven neemt de minister-president ter verbetering van de negatieve persaandacht die<br />
Vlaanderen krijgt in het buitenland?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan minister-president Leterme (vraag nr. 52) en minister Bourgois (nr.<br />
82).
-20- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />
HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 52 van 28 maart 2006<br />
van JAN LOONES<br />
Het antwoord op deze vraag behoort tot de bevoegdheid van de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister<br />
van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme (cf. vraag nr. 82)
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -21-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />
MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
Vraag nr. 53<br />
van 30 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
<strong>Vlaams</strong>e Federatie voor Paardenwedrennen - Erkenning<br />
De <strong>Vlaams</strong>e paardensport, meer specifiek de paardenwedrennen, verkeert in een crisissituatie. De<br />
eigenaars en fokkers kunnen immers de hoog oplopende onderhoudskosten niet meer dragen, onder<br />
meer doordat de grootte van het prijzengeld geen enkele mogelijkheid tot rendabiliteit toelaat.<br />
De <strong>Vlaams</strong>e paardensport bevindt zich bovendien in een juridisch onzekere situatie omdat er op<br />
vandaag geen wettelijke erkenning is van de fokkersverenigingen. Deze situatie kan zware gevolgen<br />
hebben voor de fokkerij, de discipline en de dopingcontrole.<br />
Sedert 2005 scharen alle actoren in de paardensport, discipline draf en galop, zich achter de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Federatie voor Paardenwedrennen.<br />
1. Zijn er plannen om de <strong>Vlaams</strong>e Federatie voor Paardenwedrennen te erkennen als<br />
fokkersvereniging én als vereniging voor het gebruik van paardachtigen op basis van het<br />
koninklijk besluit van 10 december 1992, waaraan de <strong>Vlaams</strong>e Regering recentelijk bij besluit<br />
van 30 september 2005 nog wijzigingen heeft doorgevoerd?<br />
Zo ja, binnen welk tijdsbestek?<br />
Zo neen, waarom niet?<br />
2. Zijn er plannen voor een beheerscontract met de vermelde Federatie, met concrete afspraken<br />
rond de besteding van de toegestane ondersteuning binnen de paardensport conform het<br />
Paardenwedrennendecreet van 26 maart 2004 en de erin opgenomen bepalingen inzake<br />
controle over de sector?<br />
Zo ja, binnen welk tijdsbestek?<br />
Zo neen, waarom niet?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan minister-president Leterme (vraag nr. 53) en aan minister Van<br />
Mechelen (vraag nr. 129).
-22- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />
HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 53 van 30 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
1. Momenteel is de Belgische Federatie voor Paardenwedrennen vzw erkend als fokkersvereniging<br />
voor het bijhouden van het stamboek van de Belgische Draver en het Engels Volbloedpaard en als<br />
vereniging voor het gebruik van paardachtigen. De erkenning is gepubliceerd in het Belgisch<br />
Staatsblad van 19 september 1998 als ministerieel besluit van 16 september 1998 tot wijziging van<br />
het ministerieel besluit van 23 september 1992 tot erkenning en betoelaging van verenigingen met<br />
betrekking tot paardachtigen.<br />
De maatschappelijke zetel van deze vereniging is gevestigd in het Brussels Hoofdstedelijk<br />
Gewest. Met toepassing van artikel 2 van het intergewestelijk protocol betreffende de veeteelt<br />
moet dit Gewest instaan voor het verlenen, schorsen en intrekken van die erkenning.<br />
In Vlaanderen wordt de erkenning van fokkersverenigingen voor het bijhouden van stamboeken<br />
en voor het gebruik van paarden geregeld door het koninklijk besluit van 10 december 1992<br />
betreffende de verbetering van paardachtigen, laatst gewijzigd bij besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering<br />
van 30 september 2005. De uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit zijn vervat in het<br />
gelijknamige ministerieel besluit van 23 december 1992 dat gewijzigd werd bij de ministeriële<br />
besluiten van 14 oktober 1996 en 21 oktober 2005.<br />
Wanneer een vereniging een erkenning wenst, moet ze hiertoe een aanvraag richten tot de<br />
bevoegde minister. Daarnaast moet ze aan de administratie een dossier voorleggen waarin ze alle<br />
inlichtingen meedeelt die nodig zijn voor de beoordeling van de erkenningsvoorwaarden.<br />
Sinds de regionalisatie van de bevoegdheden over landbouw reikt de <strong>Vlaams</strong>e minister die<br />
bevoegd is voor het landbouwbeleid en de zeevisserij de erkenning uit aan de verenigingen met<br />
maatschappelijke zetel in Vlaanderen.<br />
Wanneer de <strong>Vlaams</strong>e Federatie voor paardenwedrennen de erkenning wenst, moet ze hiertoe een<br />
aanvraag indienen .<br />
De bevoegde administratie van het domein landbouw en visserij heeft tot op heden geen dossier<br />
tot erkenning ontvangen.<br />
2. Het beheerscontract waarnaar de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger verwijst, kadert in het decreet<br />
van 26 maart 2004 over herstelmaatregelen voor de <strong>Vlaams</strong>e paardenwedrennen. De materies die<br />
in dit decreet geregeld worden, vallen onder de bevoegdheid van de <strong>Vlaams</strong>e Minister van<br />
financiën en begroting en ruimtelijke ordening.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -23-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE HERVOR-<br />
MINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
Vraag nr. 54<br />
van 31 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Overdracht Park van Tervuren - Stand van zaken<br />
Een artikel in de Randkrant m.b.t. de toestand van het zogenaamde Spaans Huis of de Goordaelmolen<br />
bij de Vossemvijver in het Park van Tervuren, vestigt er de aandacht op dat de opeenvolgende<br />
staatshervormingen van 1980 en 1988 erin voorzagen dat het Park van Tervuren, samen met het deel<br />
van het Zoniënwoud dat op <strong>Vlaams</strong> grondgebied ligt, gratis moest worden overgedragen aan het<br />
<strong>Vlaams</strong> Gewest.<br />
Dat gebeurde gedeeltelijk in 2003, maar een groot deel van het park, met name de formele tuinen<br />
achter het museum, bleef in eigendom van de federale overheid en wordt (op een inadequate wijze)<br />
beheerd door de Regie der Gebouwen. Renovatieplannen van de site zouden intussen zijn stilgelegd.<br />
Kan de minister een stand van zaken geven m.b.t. de overdracht van dit park naar de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Gemeenschap?<br />
Zijn er terzake nog onderhandelingen aan de gang?<br />
Hoe verlopen die?<br />
Welke zijn nog de eventuele knelpunten?<br />
Is er al zicht op een afronding van dit dossier?
-24- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
YVES LETERME<br />
MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING EN VLAAMS MINISTER VAN INSTITUTIONELE<br />
HERVORMINGEN, LANDBOUW, ZEEVISSERIJ EN PLATTELANDSBELEID<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 54 van 31 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Het park van Tervuren beslaat in zijn geheel ongeveer 100ha en is voor 80 % nog in federaal beheer<br />
bij de Regie der gebouwen. Het is het waardevolste park, zowel in de <strong>Vlaams</strong>e Rand als op het niveau<br />
van Vlaanderen en dit zowel op cultuurhistorisch als op hortocultureel gebied. Het is de toegangspoort<br />
tot het Zoniënwoud en is één van de belangrijkste toeristische ankerpunten van de groene gordel in de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Rand. Het is genoegzaam bekend dat het beheer en het onderhoud van het federale gedeelte<br />
van het park, meer in het bijzonder de formele tuinen achter het museum, op zijn zachtst gezegd reeds<br />
jaren te wensen overlaat. Het gedeelte van het park (zo’n 19ha) dat wel reeds overgedragen werd aan<br />
het <strong>Vlaams</strong> Gewest werd inmiddels volledig gerestaureerd.<br />
Op het overlegcomité Federale Regering – Gewest- en Gemeenschapsregeringen van 1 september<br />
1999 werd beslist het onderhoud van het park door het <strong>Vlaams</strong> Gewest te laten uitvoeren op kosten<br />
van de federale staat. Dit is tot op heden evenwel niet geconcretiseerd. Er lopen op dit moment ook<br />
geen onderhandelingen met betrekking tot een eigendomsoverdracht.<br />
Ik laat de opportuniteit en de modaliteiten voor de uitvoering van de beslissing van het overlegcomité<br />
van 1 september 1999 nader onderzoeken.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -25-<br />
FIENTJE MOERMAN,<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING,<br />
VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDERNEMEN,<br />
WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -27-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
Vraag nr. 58<br />
van 24 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Sluiting Siegwerk Bornem - Initiatieven<br />
Recentelijk kondigde de drukinktenfabrikant Siegwerk in Bornem aan dat de vestiging zou worden<br />
gesloten. Daardoor komen een driehonderdtal arbeidsplaatsen op de tocht te staan. Het bedrijf stelt dat<br />
het onmogelijk is om een overnemer te vinden wegens de enorme overcapaciteit die er is op de<br />
internationale inktmarkt.<br />
De sluiting is merkwaardig. Het gaat om een hoogtechnologisch bedrijf dat amper enkele jaren<br />
geleden nog 250.000 euro investeerde in zijn productieproces.<br />
De minister is ongetwijfeld op de hoogte van de problematiek.<br />
1. Heeft het bedrijf de afgelopen jaren steunmaatregelen genoten vanuit de <strong>Vlaams</strong>e overheid?<br />
2. Kan de minister meedelen of er voorafgaand aan de aankondiging van de sluiting contacten zijn<br />
geweest tussen het bedrijf en de <strong>Vlaams</strong>e Regering?<br />
3. Welke maatregelen kan en/of wil de <strong>Vlaams</strong>e Regering nemen om ervoor te zorgen dat de directie<br />
alsnog op haar beslissing zou terugkomen, dan wel dat alternatieve oplossingen tot stand zouden<br />
komen?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan minister-president Leterme (vraag nr. 50) en aan minister Moerman<br />
(nr. 58).
-28- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 58 van 24 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door minister Leterme, Minister-president van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e regering en <strong>Vlaams</strong> minister van Institutionele Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en<br />
Plattelandsbeleid.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -29-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
Vraag nr. 59<br />
van 24 maart 2006<br />
van JEF TAVERNIER<br />
Beleidsdoelstellingen inzake lokale fiscaliteit - Stand van zaken<br />
Het <strong>Vlaams</strong>e beleid inzake de lokale en provinciale overheden heeft als doelstelling onder meer de<br />
lokale fiscaliteit als sturingsinstrument in te zetten voor het lokale beleid. Het regeerakkoord vermeldt<br />
dat een globaal fiscaal pact met de gemeenten en provincies zal afgesloten worden over onder meer:<br />
- mogelijkheden voor de lokale besturen om de gemeentelijke fiscaliteit te differentiëren om een<br />
beleid te voeren ter versterking van dorps- en stadskernen, bijvoorbeeld door vormen van<br />
selectiviteit bij de onroerende voorheffing;<br />
- afschaffing van een aantal kleinere belastingen, de zogenaamde pestbelastingen, die veel<br />
rompslomp met zich meebrengen;<br />
- een meer bedrijfsvriendelijke fiscaliteit.<br />
Er kwam een intentieverklaring tussen de minister, Unizo, VOKA en VVSG om vanuit de <strong>Vlaams</strong>e en<br />
lokale overheden en ondernemersorganisaties samen te werken om tot een meer<br />
ondernemingsvriendelijk <strong>Vlaams</strong> en lokaal beleid te komen. In het deelproject “Voorbereiding fiscaal<br />
beleid lokale besturen” werd ook een studieopdracht uitgevoerd.<br />
1. Wat is de stand van zaken omtrent de uitvoering van de studieopdracht binnen het project<br />
“Voorbereiding fiscaal beleid lokale besturen”?<br />
Zijn de resultaten van deze studie reeds ter beschikking?<br />
Wanneer worden deze resultaten publiek ter beschikking gesteld?<br />
2. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het regeerakkoord omtrent een<br />
globaal fiscaal pact met de gemeenten en provincies?<br />
N.B. Een gelijkaardige vraag werd gesteld aan de ministers Keulen (vraag nr. 119) en Moerman (nr.<br />
59).
-30- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 59 van 24 maart 2006<br />
van JEF TAVERNIER<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door minister Keulen, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -31-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
Vraag nr. 61<br />
van 30 maart 2006<br />
van KURT DE LOOR<br />
Wapenexport - Geweigerde vergunningen<br />
De zesmaandelijkse verslagen van de <strong>Vlaams</strong>e Regering aan het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> over de verstrekte<br />
en geweigerde vergunningen voor wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik of voor<br />
ordehandhaving dienstig materieel en daaraan verbonden technologie, zijn zeer beknopt als het gaat<br />
om gegevens betreffende de effectief geweigerde <strong>Vlaams</strong>e export- en doorvoervergunningen. Daarom<br />
volgende vragen.<br />
1. Kan de minister een overzicht geven van de effectief geweigerde <strong>Vlaams</strong>e export- en<br />
doorvoervergunningen van militaire goederen sinds augustus 2003, waarvan de toepassing van<br />
weigering wordt omschreven in de wet van 5 augustus 1991, met volgende elementen: het type<br />
militair goed, het land waarnaar de militaire goederen zouden worden uitgevoerd en het artikel in<br />
de wet van 5 augustus 1991 waarop men zich beroept om de uitvoer/doorvoer te weigeren?<br />
2. Kan de minister een overzicht geven van de effectief geweigerde <strong>Vlaams</strong>e export- en<br />
doorvoervergunningen van dual-use goederen sinds augustus 2003, waarvan de toepassing van<br />
weigering wordt omschreven in de Europese Verordening 1334/2000, met volgende elementen:<br />
het type dual-use goed, het land waarnaar de militaire goederen zouden uitgevoerd worden en de<br />
exacte reden voor weigering?<br />
3. Kan de minister een overzicht geven van de effectief geweigerde Belgische export- en<br />
doorvoervergunningen van militaire goederen sinds 1991, waarvan de toepassing van weigering<br />
wordt omschreven in de wet van 5 augustus 1991, met volgende elementen: het type militair goed,<br />
het land waarnaar de militaire goederen zouden uitgevoerd worden en het artikel in de wet van 5<br />
augustus 1991 waarop men zich beroept om de uitvoer/doorvoer te weigeren?<br />
4. Kan de minister een overzicht geven van de effectief geweigerde Belgische export- en<br />
doorvoervergunningen van dual-use goederen sinds 1991, waarvan de toepassing van weigering<br />
wordt omschreven in de Europese Verordening 1334/2000, met volgende elementen: het type<br />
dual-use goed, het land waarnaar de militaire goederen zouden uitgevoerd worden en de exacte<br />
reden voor weigering?
-32- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 61 van 30 maart 2006<br />
van KURT DE LOOR<br />
1. Lijst van de effectief geweigerde <strong>Vlaams</strong>e uit- en doorvoervergunningen van militaire goederen<br />
voor de periode van 30 augustus 2003 tot en met 31 december 2005:<br />
Geweigerde uitvoer<br />
Type militair goed<br />
2003-2004<br />
Land van<br />
bestemming<br />
Motivatie voor de weigering<br />
Heet-isostatische pers<br />
India Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />
nucleaire proliferatie.<br />
Heet-isostatische pers<br />
India Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />
nucleaire proliferatie.<br />
Onderdelen van gepantserde Turkije Wet 05/08/91 art. 4 § 1 4°e na negatieve<br />
voertuigen<br />
inlichtingen over <strong>Vlaams</strong>e uitvoerder.<br />
Onderdelen van gepantserde Turkije Wet 05/08/91 art. 4 § 1 4°e na negatieve<br />
voertuigen<br />
inlichtingen over <strong>Vlaams</strong>e uitvoerder.<br />
Transmissies<br />
2004<br />
Turkije Wet 05/08/91 art. 4 § 1 4°e na negatieve<br />
inlichtingen over <strong>Vlaams</strong>e uitvoerder.<br />
Wisselstukken voor hoge- India Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />
drukpomp<br />
nucleaire proliferatie.<br />
Revolver en pistolen Verenigd KB 08/03/93 art 5 §1: internationaal<br />
2005<br />
Koninkrijk invoercertificaat ontbrak.<br />
Nachtkijkers voor<br />
Chili KB 08/03/93 art 5 §1: internationaal<br />
helikopterhelmen<br />
invoercertificaat ontbrak.<br />
Pistolen en revolvers Suriname KB 08/03/93 art 5 §1: voorlegging van vervallen<br />
invoervergunning in Suriname.<br />
Pistolen en revolvers. Suriname KB 08/03/93 art 5 §1: voorlegging van vervallen<br />
invoervergunning in Suriname.<br />
Delen en onderdelen van Tanzania Wet 05/08/91 art. 10: voorafgaande vergunning<br />
telefooncentrale<br />
FOD Justitie niet beschikbaar bij <strong>Vlaams</strong>e<br />
uitvoerder.<br />
Delen en onderdelen van Turkije KB 08/03/93 art 5 §1: internationaal<br />
gevechtsvoertuigen<br />
invoercertificaat ontbrak.<br />
Nachtkijkers voor<br />
helikopterhelmen<br />
Venezuela Wet 05/05/91 art. 4 §1 4° a, b + §2.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -33-<br />
Geweigerde doorvoer<br />
Type militair goed Land van<br />
bestemming<br />
Motivatie voor de weigering<br />
Helikopter Israël Wet 05/08/91 art. 4 §1 4° b, e.<br />
Helikopter- en<br />
vliegtuigonderdelen<br />
Ethiopië Wet 05/08/91 art. 4 §1 4° b, e.<br />
Patronen en granaten<br />
lanceerbuizen voor granaten,<br />
kogelvrije vesten<br />
Saoedi-Arabië Wet 05/08/91 art. 4 §1 4° a, b.<br />
2. Lijst van de effectief geweigerde <strong>Vlaams</strong>e export- en doorvoervergunningen van dual usegoederen<br />
voor de periode van 30 augustus 2003 tot en met 31 december 2005:<br />
Geweigerde uitvoervergunningen<br />
Type dual use-goederen<br />
2003<br />
Land van<br />
bestemming<br />
Motivatie voor de weigering<br />
Industriële rondloperpers India Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />
nucleaire proliferatie.<br />
Heet-isostatische pers Iran Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />
nucleaire proliferatie.<br />
Heet-isostatische pers<br />
2004<br />
Iran Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />
nucleaire proliferatie.<br />
Koud-isostatische pers India Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />
nucleaire proliferatie.<br />
Geïntegreerde schakelingen Israël KB 08/03/93 art. 5 §1: eindgebruiker<br />
Koud-isostatische pers India<br />
onvoldoende nagetrokken.<br />
Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />
nucleaire proliferatie.<br />
Methyldiethanolamine Indonesië KB 08/03/93 art. 5 §1: eindgebruiker<br />
Heet-isostatische pers<br />
2005<br />
Iran<br />
onvoldoende nagetrokken.<br />
Wet 05/08/91 art. 4 § 1 1° + 4°e: risico op<br />
nucleaire proliferatie.<br />
Triethanolamine Ethiopië KB 08/03/93 art. 5 §1: eindgebruiker<br />
onvoldoende nagetrokken.<br />
Geweigerde doorvoervergunningen<br />
Er werden geen doorvoervergunningen voor dual use-goederen in de desbetreffende periode
-34- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
geweigerd.<br />
3. De administratie beschikt niet over de gegevens in verband met de effectief geweigerde Belgische<br />
uit- en doorvergunningen van militaire goederen sinds 1991. Voor concrete informatie over deze<br />
vraag verwijst de administratie naar de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand<br />
en Energie.<br />
4. De administratie beschikt niet over de gegevens in verband met de effectief geweigerde Belgische<br />
uit- en doorvergunningen van dual use goederen sinds 1991. Voor concrete informatie over deze<br />
vraag verwijst de administratie naar de Federale Overheidsdienst Economie, KMO, Middenstand<br />
en Energie.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -35-<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
AANVULLEND ANTWOORD<br />
op vraag nr. 61 van 30 maart 2006<br />
van KURT DE LOOR<br />
Bij het afsluiten van het tweede jaarverslag over de wapens werd vastgesteld dat één geweigerde<br />
doorvoer niet in het ontwerpverslag was opgenomen. Deze doorvoer werd nog op de valreep net vóór<br />
Kerstmis 2005 geweigerd en diende wel degelijk opgenomen te worden in het rapport van 2005 en niet<br />
in dit van 2006.<br />
Uw vraag diende echter reeds beantwoord te worden alvorens het wapenverslag van 2005 was<br />
gefinaliseerd. Om deze reden maak ik U nu de aangepaste tabel over van de doorvoeren geweigerd<br />
sedert de overheveling van de bevoegdheden tot en met het einde van het jaar 2005.<br />
Aldus ziet de volledige tabel er als volgt uit:<br />
Geweigerde doorvoer<br />
Type militair goed<br />
2003-2004<br />
Land van<br />
bestemming<br />
Motivatie voor de weigering<br />
Helikopter<br />
2005<br />
Israël Wet 05/08/91 art. 4 §1 4° b, e.<br />
Helikopter- en<br />
vliegtuigonderdelen<br />
Ethiopië Wet 05/08/91 art. 4 §1 4° b, e.<br />
Patronen en granaten<br />
lanceerbuizen voor granaten,<br />
kogelvrije vesten<br />
Saoedi-Arabië Wet 05/08/91 art. 4 §1 4° a, b.<br />
Kustwachtboten Saoedi-Arabië Wet 05/08/91 art. 10: voorafgaande vergunning<br />
FOD Justitie niet beschikbaar bij <strong>Vlaams</strong>e<br />
doorvoerder.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -37-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
Vraag nr. 62<br />
van 30 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
Werelddag ME-Fibromyalgie - Initiatieven<br />
12 mei 2006 is uitgeroepen tot Werelddag ME-Fibromyalgie. Naar schatting 20.000 Vlamingen zijn<br />
getroffen door deze ziekte. Voor patiënten met een aandoening als CVS, waarbij zowel inzake oorzaak<br />
als behandeling nog zoveel onduidelijkheden zijn en waarbij in de symptomatologie ook heel wat<br />
subjectieve factoren meespelen, is het vinden van erkenning en de strijd tegen vooroordelen vaak<br />
moeilijk. CVS-patiënten worden dikwijls met ongeloof en onbegrip geconfronteerd.<br />
CVS (of chronisch vermoeidheidssyndroom) is sinds 1969 erkend door de<br />
Wereldgezondheidsorganisatie als “Benign Myalgic Encephalomyelitis” onder code 323, en is in 1993<br />
ingeschreven als neurologische aandoening in de ICD10, de index van alle ziektes die de<br />
Wereldgezondheidsorganisatie erkent, onder de code G93.3. Dat betekent dat de ziekte beschreven is,<br />
dat er een diagnostisch model is en dat er behandelingen zijn. Spijtig genoeg is deze ziekte nog steeds<br />
niet als dusdanig erkend en wordt zij veelal gecatalogeerd als psychische afwijking.<br />
CVS veroorzaakt een ernstige, belemmerende vermoeidheid gedurende minstens zes maanden. Iemand<br />
die in een ernstige mate aan de ziekte lijdt, kan niet meer normaal functioneren. De vermoeidheid gaat<br />
dikwijls gepaard met lichamelijke pijnen en gedragsproblemen, zoals spierpijnen, keelpijn, koorts,<br />
slaapproblemen en aandachts- en geheugenproblemen. Door die toestand kan een depressie ontstaan,<br />
net zoals dat ook het geval is bij andere chronische ziekten en ernstige aandoeningen, zoals aids en<br />
kanker. De diagnose van CVS wordt gesteld op basis van de symptomen en door het uitsluiten van<br />
andere oorzaken. Daarnaast zijn er ook markers.<br />
Ondanks binnen- en buitenlandse onderzoeksresultaten blijft in Vlaanderen de medische en sociale<br />
ondersteuning beperkt. Vooral op vlak van wetenschappelijk onderzoek is de nood zeer hoog. Uit<br />
onderzoek in Nederland is gebleken dat CVS-patiënten voor 37 % minder huishoudelijk productief<br />
waren en voor 54 % minder arbeidsproductief. Inderdaad betekent deze ziekte vaak lange<br />
arbeidsongeschiktheid en zelfs invaliditeit.<br />
1. Welke initiatieven nam de minister in het kader van de Werelddag ME-Fibromyalgie voor haar<br />
beleidsdomein?<br />
2. Heeft de minister in haar beleid reeds stappen ondernomen om wetenschappelijk onderzoek naar<br />
oorzaken en behandeling te ondersteunen? Zo ja, welke?<br />
Zo neen, zijn er plannen in die zin?<br />
N.B. Gelijkaardige vragen werden gesteld aan de ministers Moerman (vraag nr. 62), Vandenbroucke<br />
(nr. 143) en Vervotte (nr. 143).
-38- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 62 van 30 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
1. Ik heb geen specifieke initiatieven genomen in het kader van de Werelddag ME-Fibromyalgie. De<br />
reden hiervoor is dat de initiatieven die binnen het wetenschapsbeleid genomen worden, gebaseerd<br />
zijn op een structurele aanpak en niet ad hoc thematisch gestuurd worden.<br />
2. Deze structurele aanpak betekent niet dat er geen mogelijkheden zijn voor de ondersteuning van<br />
wetenschappelijk onderzoek inzake CVS of ME-Fibromyalgie. Integendeel, zowel het Bijzonder<br />
Onderzoeksfonds (beheerd door de universiteiten) als de programma’s van IWT en FWO bieden<br />
in principe mogelijkheden. De thematische keuze van de projecten ligt echter steeds bij de<br />
aanvrager van de ondersteuning.<br />
Het CVS (chronisch vermoeidheidssyndroom - CFS - Chronic Fatigue Syndrome) is evenwel een<br />
belangrijke kwaal die haar moleculaire mechanismen nog niet heeft prijs gegeven.<br />
In Vlaanderen, meer bepaald aan de VUB, is een internationaal gereputeerde groep actief in dit<br />
domein (Kenny De Meirleir; zie publicaties van de laatste 3 jaar als bijlage).<br />
Binnen de steun aan industriële O&O projecten heeft het IWT in 2002 een steun van 165.730 euro<br />
toegekend voor de ontwikkeling van diagnostische testen door een bedrijf gespecialiseerd in het<br />
chronisch vermoeidheidssyndroom. De diagnose betreft diverse auto-immune aandoeningen met<br />
een pathogenese verwant met de pathogenese van CVS.<br />
Bij FWO werd één onderzoeksproject m.b.t. CVS gesteund in de periode 1998-1999. Andere<br />
aanvragen over dit onderwerp werden niet ingewilligd op basis van wetenschappelijk-kwalitatieve<br />
evaluatie door terzake bevoegde externe referenten en de discipline-specifieke wetenschappelijke<br />
commissie.<br />
Hieruit blijkt dat net zoals voor andere onderwerpen het de onderzoekers vrij staat om voor dit<br />
belangrijke thema financiering aan te vragen bij de financieringskanalen die hiervoor bestaan zoals<br />
het FWO, eventueel IWT enz.<br />
In de toekomst zullen wel nog meer mogelijkheden gecreëerd worden voor steun aan toegepast<br />
biomedisch onderzoek. Dit nieuwe structurele programma (5.000.000 euro) dat in de 2 de jaarhelft<br />
van 2006 opgestart en beheerd zal worden door het IWT richt zich naar universiteiten,<br />
ziekenhuizen en onderzoeksinstellingen voor activiteiten die zich situeren in het stadium van<br />
vertaling van wetenschappelijke bevindingen naar klinische toepassingen. Dit biedt mogelijkheden<br />
voor diverse onderzoeksinspanningen, ook in het gebied van CVS.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -39-<br />
---------------------------------------------------------------------<br />
Publicaties Vlaanderen CFS 2003-2006<br />
---------------------------------------------------------------------<br />
1: Nijs J, Aerts A, De Meirleir K.<br />
Generalized joint hypermobility is more common in chronic fatigue syndrome than in healthy control<br />
subjects.<br />
J Manipulative Physiol Ther. 2006 Jan;29(1):32-9.<br />
2: Fremont M, Vaeyens F, Herst CV, De Meirleir KL, Englebienne P.<br />
Double-stranded RNA-dependent protein kinase (PKR) is a stress-responsive kinase that induces<br />
NFkappaB-mediated resistance against mercury cytotoxicity.<br />
Life Sci. 2006 Mar 13;78(16):1845-56. Epub 2005 Dec 1.<br />
3: Nijs J, Van de Putte K, Louckx F, De Meirleir K.<br />
Employment status in chronic fatigue syndrome. A cross-sectional study examining the value of<br />
exercise testing and self-reported measures for the assessment of employment status.<br />
Clin Rehabil. 2005 Dec;19(8):895-9.<br />
4: Nijs J, De Meirleir K.<br />
Impairments of the 2-5A synthetase/RNase L pathway in chronic fatigue syndrome.<br />
In Vivo. 2005 Nov-Dec;19(6):1013-21. Review.<br />
5: Nijs J, Meeus M, McGregor NR, Meeusen R, de Schutter G, van Hoof E, de Meirleir K.<br />
Chronic fatigue syndrome: exercise performance related to immune dysfunction.<br />
Med Sci Sports Exerc. 2005 Oct;37(10):1647-54.<br />
6: Nijs J, De Meirleir K.<br />
Nitric oxide and chronic fatigue syndrome: Are we caring for our patients or are we practicing<br />
selfcare?<br />
Med Hypotheses. 2006;66(2):449-50. Epub 2005 Oct 10. No abstract available.<br />
7: Fremont M, Vaeyens F, Herst CV, De Meirleir K, Englebienne P.<br />
37-Kilodalton/83-kilodalton RNase L isoform ratio in peripheral blood mononuclear cells: analytical<br />
performance and relevance for chronic fatigue syndrome.<br />
Clin Diagn Lab Immunol. 2005 Oct;12(10):1259-60<br />
8: Nijs J, Vaes P, De Meirleir K.<br />
The Chronic Fatigue Syndrome Activities and Participation Questionnaire (CFS-APQ): an overview.<br />
Occup Ther Int. 2005;12(2):107-21.<br />
9: Fremont M, El Bakkouri K, Vaeyens F, Herst CV, De Meirleir K, Englebienne P.<br />
2',5'-Oligoadenylate size is critical to protect RNase L against proteolytic cleavage in chronic fatigue<br />
syndrome.<br />
Exp Mol Pathol. 2005 Jun;78(3):239-46. Epub 2005 Mar 2.<br />
10: Nijs J, De Meirleir K.<br />
Oxidative stress might reduce essential fatty acids in erythrocyte membranes of chronic fatigue<br />
syndrome patients.<br />
Nutr Neurosci. 2004 Aug;7(4):251-3.<br />
11: Nijs J, Van de Velde B, De Meirleir K.<br />
Pain in patients with chronic fatigue syndrome: does nitric oxide trigger central sensitisation?<br />
Med Hypotheses. 2005;64(3):558-62.
-40- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
12: Nijs J, De Meirleir K.<br />
Prediction of peak oxygen uptake in patients fulfilling the 1994 CDC criteria for chronic fatigue<br />
syndrome.<br />
Clin Rehabil. 2004 Nov;18(7):785-92.<br />
13: Nijs J, De Meirleir K, Duquet W.<br />
Kinesiophobia in chronic fatigue syndrome: assessment and associations with disability.<br />
Arch Phys Med Rehabil. 2004 Oct;85(10):1586-92.<br />
14: de Geus B, Delbeke F, Meeusen R, Van Eenoo P, De Meirleir K, Busschaert B.<br />
Norandrosterone and noretiocholanolone concentration before and after submaximal standardized<br />
exercise.<br />
Int J Sports Med. 2004 Oct;25(7):528-32.<br />
15: Nijs J, Vanherberghen K, Duquet W, De Meirleir K.<br />
Chronic fatigue syndrome: lack of association between pain-related fear of movement and exercise<br />
capacity and disability.<br />
Phys Ther. 2004 Aug;84(8):696-705.<br />
16: Nijs J, De Meirleir K, Meeus M, McGregor NR, Englebienne P.<br />
Chronic fatigue syndrome: intracellular immune deregulations as a possible etiology for abnormal<br />
exercise response.<br />
Med Hypotheses. 2004;62(5):759-65.<br />
17: Nijs J, De Meirleir K, Wolfs S, Duquet W.<br />
Disability evaluation in chronic fatigue syndrome: associations between exercise capacity and activity<br />
limitations/participation restrictions.<br />
Clin Rehabil. 2004 Mar;18(2):139-48.<br />
18: Piacentini MF, Meeusen R, Buyse L, De Schutter G, De Meirleir K.<br />
Hormonal responses during prolonged exercise are influenced by a selective DA/NA reuptake<br />
inhibitor.<br />
Br J Sports Med. 2004 Apr;38(2):129-33.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -41-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
Vraag nr. 63<br />
van 30 maart 2006<br />
van JOHN VRANCKEN<br />
Uitvoer isostatische pers - Experts<br />
Naar aanleiding van een interpellatie van Pieter Huybrechts op 9 februari laatstleden zei de minister<br />
dat experts verklaard hebben dat de bewuste isostatische pers niet zou kunnen worden gebruikt voor<br />
militaire doeleinden.<br />
Ik vroeg toen of de minister kon zeggen wie die experts zijn en waarop ze zich hebben gebaseerd voor<br />
hun verklaring. Dat is namelijk belangrijk in deze context, omdat experts bepaalde verklaringen<br />
afleggen waarop het antwoord van de minister gebaseerd is.<br />
De minister antwoordde toen: “Ik heb hier het antwoord van de administratie. Dat waren de experts<br />
van de FOD Economie van de dienst Vergunningen, en de heer Erik Hostens van de <strong>Vlaams</strong>e cel<br />
Wapenhandel.”<br />
Zij bevestigde nog het volgende: “Ik ben geen ingenieur. Het gaat om een Europese verordening<br />
waarin een duidelijke keuze is gemaakt om bepaalde types van isostatische persen onder vergunning te<br />
plaatsen omdat er een risico bestaat dat ze ook kunnen dienen voor het samendrukken van nucleair<br />
materiaal. Dat is alleen het geval bij de persen die de twee criteria overschrijden. U zult misschien<br />
zeggen dat ze kiezen voor een kleintje om er dan achteraf een grote van te maken. De administratie<br />
heeft experts gecontacteerd en die noemen dat zeer onwaarschijnlijk. Het staat ook twee keer vermeld<br />
in het verslag van het Comité I en het wordt ook uitgesloten door de experts van de FOD Economie.”<br />
Hierbij heb ik bijkomende vragen met betrekking tot deze experts en hun expertise.<br />
1. Kan de minister meer duidelijkheid geven over deze experts: namelijk hun kwalificaties en<br />
diploma’s?<br />
2. Het feit dat de administratie experts heeft gecontacteerd, die het ‘zeer onwaarschijnlijk’ noemen<br />
dat kleine isostatische persen later kunnen vergroot worden tot persen die ook kunnen dienen voor<br />
het samendrukken van nucleair materiaal, roept een bijkomende vraag op: welke probabiliteit zit<br />
in de term “zeer onwaarschijnlijk” vervat?<br />
Is er dus enige kans dat dit toch zou kunnen gebeuren?<br />
Kan de minister kopie van het desbetreffende rapport van deze experts bezorgen?
-42- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 63 van 30 maart 2006<br />
van JOHN VRANCKEN<br />
1. Het “gedeclassificeerd verslag van het Comité I, betreffende het onderzoek naar de wijze waarop<br />
de firma EPSI eventueel door de inlichtingendienst werd gevolgd in het kader van de strijd tegen<br />
de proliferatie”, zegt tot tweemaal toe dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een kleine isostatische<br />
pers wordt omgevormd tot een grote. (Zie gedeclassificeerd verslag van het Comité I, pp. 11-12,<br />
onder 6.3.)<br />
Aangezien kleine isostatische persen niet vergunningsplichtig zijn en bijgevolg niet worden<br />
voorgelegd aan de administratie met een vergunningsaanvraag, is de administratie slechts indirect<br />
betrokken geweest bij de uitvoer van deze kleine isostatische persen door de verwittiging in de<br />
CANVEK. Daarom heeft ook de <strong>Vlaams</strong>e administratie, zoals ik gezegd heb tijdens de<br />
interpellatie van de heer Pieter Huybrechts op 9 februari 2006, aan experten de vraag gesteld naar<br />
de mogelijkheid van deze technische ingreep.<br />
Drie experts werden geconsulteerd, met name de heren Erik Hostens, Paul Corbeels en Kurt<br />
Franck.<br />
Erik Hostens is op dit ogenblik adjunct van de directeur bij de dienst Controle Wapenhandel,<br />
Departement Internationaal Vlaanderen van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap. Hij is burgerlijk<br />
elektrotechnisch en werktuigkundig ingenieur (KUL, 1974). Voorheen was hij ingenieur bij de<br />
dienst Accreditatie, Kwaliteit en Veiligheid van de FOD Economie, KMO, Middenstand &<br />
Energie. Tussen 1987 en 1996 verleende hij technische adviezen voor vergunningen in alle<br />
domeinen en vanaf 1996 beperkten deze adviezen zich tot een aantal grote bedrijven in de<br />
mechanische en elektronische sector. Ruim twintig jaar volgt hij het technische gedeelte van<br />
internationale vergaderingen op van diverse exportcontroleregimes, met name de COCOM<br />
(Coordinating Committee), de EU Verordening over de dual-use goederen, het Wassenaar<br />
Arrangement, de Missile Technology Control Regime en de Nuclear Suppliers Group. Hierbij<br />
werkt hij voor België voorstellen uit tot wijziging van de internationale reglementeringen en<br />
verdedigt deze op de internationale vergaderingen. Er mag aangenomen worden dat Erik Hostens<br />
uitstekend geplaatst is om het strategisch karakter van dergelijke goederen te beoordelen.<br />
Paul Corbeels is op dit ogenblik raadgever wapenexport, defensie en luchtvaart op mijn kabinet.<br />
Hij is burgerlijk scheikundig ingenieur (KUL, 1973). Tussen 1996 en de regionalisering van de<br />
bevoegdheden aangaande vergunningen was hij adviseur bij de dienst Vergunningen, Economisch<br />
Potentieel van de FOD Economie, KMO, Middenstand & Energie. In die hoedanigheid verleende<br />
hij gedurende acht jaar ongeveer 1500 technische adviezen voor alle vergunningsaanvragen en<br />
attesten van vrijstelling van vergunning in de diverse technische domeinen en dit voor zowel<br />
wapens als dual-use goederen. Hij volgde eveneens het exportcontroleregime van de<br />
Australiëgroep op. Verder was hij belast met de implementatie van de Chemische<br />
Wapenconventie, t.t.z. de gevolgen ervan voor het vergunningsbeleid en de opvolging van<br />
internationale inspecties. In die zin is Paul Corbeels op de hoogte van de situatie van de<br />
vergunningen, zowel vóór als na de regionalisatie.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -43-<br />
Kurt Franck is op dit ogenblik attaché bij de Dienst Energie, Nucleaire Toepassingen van de FOD<br />
Economie, KMO, Middenstand & Energie. Hij is licentiaat handels- en financiële wetenschappen.<br />
Sinds 1997 volgt hij de nucleaire sector op onder leiding van de heer Theofiel Van Rentergem,<br />
adviseur - generaal en burgerlijk elektrotechnisch ingenieur, bij dezelfde dienst. Meer specifiek<br />
volgt Kurt Franck de implementatie van de wet van 9 februari 1981 houdende de voorwaarden<br />
voor export van kernmaterialen en kernuitrustingen, alsmede van technologische gegevens. Deze<br />
wet werd gestemd om gevolg te verlenen aan het exportcontroleregime overeengekomen in de<br />
Nuclear Suppliers Group. Hij neemt eveneens het secretariaat waar van de Commissie van Advies<br />
voor de Niet-Verspreiding van Kernwapens (CANVEK). Alle aanvragen voor uitvoer naar niet<br />
EU lidstaten en niet kernmogendheden dienen eerst aan de CANVEK voorgelegd en van de<br />
bevoegde ministers een machtiging te bekomen vooraleer aan mij te worden overgemaakt. In die<br />
zin heeft Kurt Franck een breed zicht op de uitvoer van nucleair materiaal en nucleaire dual use<br />
goederen, op de adviezen geformuleerd door de Belgische leden van de CANVEK en op de<br />
beoordeling van het risico op proliferatie.<br />
2. Een isostatische pers is een speciaal type pers. Het bevat geen bewegende delen. Vandaar de<br />
naam “statisch”. De pers wordt opgebouwd als een cilindrisch vat dat verticaal geplaatst wordt. De<br />
te behandelen stukken worden in de cilinder geladen en het vat wordt door het deksel afgesloten.<br />
Door middel van een inert gas wordt een gelijkmatige druk op het werkstuk overgebracht.<br />
Vandaar de naam “iso”. Het vat wordt ontworpen voor een bepaalde diameter, die moet toelaten<br />
de werkstukken erin te plaatsen. Het vat wordt eveneens ontworpen om een bepaalde druk op te<br />
bouwen, die moet toelaten het werkstuk te verdichten (compacteren). Om bij een welbepaalde<br />
diameter aan de ontwerpdruk te kunnen weerstaan, zal een minimale wanddikte noodzakelijk zijn.<br />
In de praktijk variëren de wanddikten meestal tussen 20 cm en 50 cm.<br />
Indien men achteraf de cilinder een grotere binnendiameter zou willen geven door uitboren, zou de<br />
maximaal toelaatbare druk meer dan evenredig dalen. Het vat zou geen voldoende hoge druk meer<br />
kunnen opbouwen om de vooropgestelde materialen te compacteren. Het risico op<br />
ontploffingsgevaar zou tevens zeer reëel worden, zodat de isostatische pers vernietigd wordt. Ook<br />
zou daarbij giftig argon bij hoge concentraties kunnen vrijkomen, indien met dit inert gas gevuld.<br />
Indien het bovendien om een heet isostatische pers gaat, zal het verwarmingselement niet meer<br />
passen in de nieuwe diameter. Het is bijgevolg wel zéér onwaarschijnlijk dat men zal overgaan tot<br />
het uitboren van de cilinder om een grotere diameter te verkrijgen. De term “zeer<br />
onwaarschijnlijk” kan daarom volgens de experts worden geïnterpreteerd als “nihil”.<br />
De nationale experten hebben de conclusies overgenomen die internationale experten in de diverse<br />
exportcontroleorganismen hebben aangenomen bij de opmaak van de goederenlijsten die onder<br />
een vergunningsstelsel vallen. Het internationale standpunt luidt als volgt:<br />
Verordening (EG) nr° 394/2006, categorie 2B004<br />
Deze subcategorie is afkomstig van het Wassenaar Arrangement (www.wassenaar.org, control lists,<br />
category 2). Hier worden de isostatische persen onder controle gebracht die men uit oogpunt van<br />
traditionele bewapening wenst te controleren.<br />
Hier worden enkel de heetisostatische persen, dus de isostatische persen die een<br />
verwarmingselement bevatten, onder controle geplaatst met een diameter van 406 mm of meer<br />
(dus ruim boven de 150 mm van de bewuste pers voor Iran).<br />
Verordening (EG) nr° 394/2006, categorie 2B104<br />
Deze subcategorie is afkomstig van het Missile Technology Control Regime (MTCR)<br />
(www.mtcr.info/english/annex.html , Category II, Item 6.B.3.). Hier worden de isostatische persen onder<br />
controle gebracht die men uit oogpunt van de raketbewapening wenst te controleren.
-44- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Hier worden reeds enkel de heetisostatische persen, dus de isostatische persen die een<br />
verwarmingselement bevatten, onder controle geplaatst met een diameter van 254 mm of meer<br />
(dus ruim boven de 150 mm van de bewuste pers voor Iran).<br />
Categorie 2B104 is dus strenger dan 2B004.<br />
Verordening (EG) nr° 394/2006, categorie 2B204<br />
Deze subcategorie is afkomstig van de Nuclear Suppliers Group (NSG)<br />
(www.nuclearsuppliersgroup.org/public.htm, Infcirc/254/Rev.6/Part 2, Annex, 1.B.5.). Hier<br />
worden alle isostatische persen onder controle gebracht die men uit oogpunt van de nucleaire<br />
bewapening wenst te controleren. Dus zowel de heetisostatische als de koudisostatische (dit zijn<br />
isostatische persen die geen verwarmingselement bevatten) persen met een diameter van reeds<br />
152 mm of meer (dus nog steeds boven de 150 mm van de bewuste pers voor Iran).<br />
Categorie 2B204 is dus strenger dan categorie 2B104 en categorie 2B004.<br />
Internationale experten zijn derhalve tot de conclusie gekomen dat isostatische persen met een<br />
diameter kleiner dan 152 mm geen gevaar voor nucleaire proliferatie vormen. Dit houdt derhalve<br />
ook in dat zij overtuigd zijn dat dergelijke persen met eventueel uitgeboorde diameter niet zullen<br />
aangewend worden om nucleair materiaal te compacteren ( onvoldoende druk of<br />
ontploffingsgevaar ). De hogervermelde federale en regionale experten hebben zich in hun advies<br />
gebaseerd op deze internationale bevindingen.<br />
Op het vlak van officiële rapporten kan verwezen worden naar het gedeclassificeerde verslag van<br />
het comité I, waar de vergroting van de diameter als onwaarschijnlijk wordt bestempeld.<br />
Voor de rapporten van de internationale experts wordt verwezen naar de oorspronkelijke verslagen<br />
van de technische werkgroepen van de hogervermelde exportcontrole organismen. Sommige van<br />
deze werkgroepen dateren reeds van 1974 voor de Nuclear Suppliers Group, van 1987 voor de<br />
Missile Technology Control Regime en van 1995 voor het Wassenaar Arrangement. De verslagen<br />
over de technische werkgroepen leggen uit hoe men onder de aangesloten naties uiteindelijk tot<br />
een consensus gekomen is over de opname van de goederen in de diverse categorieën en de<br />
technische criteria waaraan diende te worden voldaan.<br />
De CANVEK maakt van alle vergaderingen een vertrouwelijk verslag op met de adviezen<br />
geformuleerd door de Belgische leden van de CANVEK. Kleine isostatische persen dienen echter<br />
niet aan de CANVEK voorgelegd te worden, omdat ze volgens hogervernoemde wet en haar<br />
uitvoeringsKB zijn vrijgesteld van vergunning. Aldus bestaat geen verslag over kleine isostatische<br />
persen. Geschreven teksten, waarnaar verwezen wordt in het verslag van het comité I, zijn de<br />
vertrouwelijke verslagen over de verwittiging van de buitenlandse inlichtingendiensten en de<br />
bespreking ervan in de CANVEK.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -45-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
Vraag nr. 64<br />
van 12 april 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Handelsmissie Zuid-Afrika - Kostenvergoeding prins Filip<br />
In haar bijgesteld antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 57 van 24 maart 2006 deelt de minister mee<br />
dat er geen dagvergoeding wordt uitbetaald aan prins Filip bij diens economische zendingen naar het<br />
buitenland. Evenwel zouden de reële onkosten van de prins in aanmerking worden genomen.<br />
Kan de minister meedelen hoeveel die onkosten bedroegen voor de jongste economische zending naar<br />
Zuid-Afrika en over welke kosten het dan wel gaat?
-46- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FIENTJE MOERMAN<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN ECONOMIE, ONDER-<br />
NEMEN, WETENSCHAP, INNOVATIE EN BUITENLANDSE HANDEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 64 van 12 april 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
In antwoord op uw schriftelijke vraag in verband met de onkostenvergoeding van Z.K.H. prins Filip<br />
tijdens de gezamenlijke economische zending naar Zuid-Afrika van vorige maand, kan ik u meedelen<br />
dat het Agentschap voor Buitenlandse Handel (ABH) het bedrag van 162,26 euro heeft overgemaakt.<br />
Het gaat om uitgaven in de beide hotels van de zending (Kaapstad en Johannesburg).<br />
Mochten er nog uitgaven op het ABH toekomen (gemaakt door de ambassade of consulaten ter<br />
plaatse) die rechtstreeks met de Prins te maken hebben, zal ik niet nalaten u hierover in te lichten.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -47-<br />
FRANK VANDENBROUCKE,<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING,<br />
VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS EN VORMING
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -49-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 92<br />
van 1 februari 2006<br />
van JORIS VANDENBROUCKE<br />
Voorrangsregeling GOK-decreet - Stand van zaken<br />
Sinds een aantal jaren worden er serieuze inspanningen geleverd om iedere leerling gelijke<br />
onderwijskansen te bieden.<br />
Toch mag men er niet van uitgaan dat, eens die maatregelen zijn ingevoerd, het werk erop zit en de<br />
rest wel vanzelf zal volgen. Dit heeft het GOK-decreet duidelijk bewezen. Na de invoering van het<br />
GOK-decreet werd al vrij snel vastgesteld dat het een aantal ongewilde neveneffecten had, die niet<br />
bijdroegen tot de realisatie van gelijke onderwijskansen, integendeel. Om hieraan tegemoet te komen,<br />
werd het bestaande decreet gewijzigd.<br />
Om het inschrijvingsrecht zo goed mogelijk te garanderen, werd de voorrangsregeling ingevoerd.<br />
Scholen moeten nu verplicht in een voorrangsperiode voorzien voor de inschrijvingen van broers en<br />
zussen en kunnen ook in een voorrangsregeling voorzien voor GOK-leerlingen enerzijds, voor niet-<br />
GOK-leerlingen anderzijds wanneer de scholen reeds meer dan een bepaald percentage GOKleerlingen<br />
hebben. In sommige steden werd die voorrangsperiode gezamenlijk vastgelegd, de meeste<br />
scholen zouden volgens de krantenberichten de voorrangsperiode individueel hebben vastgelegd. Zo<br />
las ik bijvoorbeeld da in Gent de regeling gezamenlijk werd bepaald en dat 16 van de 77 scholen<br />
ervoor gekozen hebben in een voorrangsregeling te voorzien voor GOK-leerlingen<br />
Om dit vernieuwde inschrijvingsbeleid te doen slagen, en om ervoor te zorgen dat verdere bijsturing<br />
mogelijk is indien nodig, is natuurlijk een goed zicht nodig op de wijze waarop het nieuwe beleid<br />
geïmplementeerd wordt. Niet om scholen te controleren, maar de doelstellingen van gelijke<br />
onderwijskansen effectief te kunnen bereiken.<br />
1. Over hoeveel scholen zijn er gegevens betreffende het al dan niet gebruik van de<br />
voorrangsregeling voor GOK-leerlingen?<br />
2. Hoeveel van die scholen maken gebruik van de voorrangsregeling voor GOK-leerlingen:<br />
a) in totaal, en dit totaal uitgesplitst per net;<br />
b) uitgesplitst per niveau (basis – secundair), en dit per niveau ook uitgesplitst per net;<br />
c) uitgesplitst per gemeente of stad indien mogelijk, indien niet dan per LOP-gebied; en dit<br />
ook uitgesplitst per net;<br />
d) uitgesplitst per beslissingswijze: op basis van gezamenlijke afspraken of individueel<br />
bepaald;
-50- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
e) als ze individueel bepaald werden binnen een bepaalde gemeente / stad of LOP-gebied,<br />
hoeveel verschillende inschrijvingsperiodes van die scholen waren er dan in die gemeente<br />
/ stad of in dat LOP-gebied?<br />
3. Over hoeveel scholen zijn er gegevens betreffende het al dan niet gebruik van de voorrangsregeling<br />
voor niet-GOK-leerlingen?<br />
4. Hoeveel van die scholen maken gebruik van de voorrangsregeling voor niet-GOK-leerlingen:<br />
a) in totaal, en dit totaal uitgesplitst per net;<br />
b) uitgesplitst per niveau (basis – secundair), en dit per niveau ook uitgesplitst per net;<br />
c) uitgesplitst per gemeente of stad indien mogelijk, indien niet dan per LOP-gebied; en dit<br />
ook uitgesplitst per net;<br />
d) uitgesplitst per beslissingswijze: op basis van gezamenlijke afspraken of individueel<br />
bepaald;<br />
e) als ze individueel bepaald werden binnen een bepaalde gemeente / stad of LOP-gebied,<br />
hoeveel verschillende inschrijvingsperiodes van die scholen waren er dan in die gemeente<br />
/ stad of in dat LOP-gebied?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -51-<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 92 van 1 februari 2006<br />
van JORIS VANDENBROUCKE<br />
1. (en 3.) Van alle scholen in het basisonderwijs en het secundair onderwijs die tot een lokaal<br />
overlegplatform behoren zijn er gegevens beschikbaar met betrekking tot voorrangsregeling en het<br />
al dan niet gebruik ervan.<br />
Aantal LOP’s Aantal Scholen<br />
Basisonderwijs 41 959 of 41,3%<br />
Secundair Onderwijs 29 516 of 55,6%<br />
Totaal 70 1475 of 45,4%<br />
2. (en 4.) De beschikbare gegevens zijn uitgesplitst per LOP en per beslissingswijze. Resultaten per<br />
net zijn op het departement niet bekend.<br />
Resultaten over het gebruik van voorrangsregelingen van individuele scholen die niet in een LOPgebied<br />
zijn gelegen, zijn op het departement niet bekend.<br />
In de volgende tabellen wordt weergegeven in welke lokale overlegplatforms er afspraken werden<br />
gemaakt rond het hanteren van voorrangsregelingen voor broers en zussen of voor GOK/niet-<br />
GOK-leerlingen voor de scholen binnen de regio.<br />
Voorrangsregelingen voor GOK leerlingen of niet-GOK leerlingen:<br />
LOP GOK leerlingen niet-GOK leerlingen<br />
Arendonk Basis geen 1 school<br />
Brussels Hoofdstedelijk Gewest 118 scholen 118 scholen<br />
(Basis)<br />
Thuistaal Nederlands<br />
Gent Basis 13 scholen 16 scholen<br />
Heusden-Zolder geen 2 scholen<br />
Mechelen Basisonderwijs geen 7 scholen<br />
Mechelen Secundair onderwijs 11 scholen 6 scholen<br />
Oud-Turnhout - Turnhout 4 scholen 3 scholen<br />
Temse Basis geen 4 scholen<br />
Eerste conclusies met betrekking tot gezamenlijke afspraken en voorrangsregelingen:<br />
- Er zijn 5 lokale overlegplatforms waar men tot afspraken komt rond een gezamenlijke<br />
voorrangsperiodes voor broers en zussen, GOK – of niet-GOK leerlingen en een<br />
gezamenlijke start van de ‘reguliere’ inschrijvingsperiodes. Het betreft in alle gevallen LOP’s<br />
basisonderwijs.<br />
In Mechelen en Heusden-Zolder is men niet tot gezamenlijke inschrijvingsperiodes gekomen.<br />
- Er zijn 18 lokale overlegplatforms waar men een afspraak heeft rond een gezamenlijke<br />
voorrangsperiode voor broers en zussen en een gezamenlijke start van de reguliere<br />
inschrijvingen, zonder dat er een voorrangsperiode voorzien is voor GOK -of niet-GOK-
-52- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
leerlingen. In 13 gevallen gaat het om LOP’s basisonderwijs, in 5 gevallen over LOP’s<br />
secundair onderwijs.<br />
- Er zijn 3 lokale overlegplatforms waar er een afspraak is rond een gezamenlijke<br />
inschrijvingsperiode voor broers en zussen, maar waar verder geen gemeenschappelijke<br />
inschrijvingsperiodes of –momenten werden afgesproken.<br />
- Er zijn 4 lokale overlegplatforms waar de gesprekken rond gezamenlijke voorrangs- en<br />
inschrijvingsperiodes voor schooljaar 2006 – 2007 op dit moment (begin januari 2006) nog<br />
niet afgerond zijn. In de meeste gevallen gebeurt dit nog in de loop van januari 2006.<br />
- In 4 gemeenten 1 werd er na overleg tussen de LOP’s basis en secundair voor gekozen om de<br />
voorrangs – en inschrijvingsperiodes in beide niveaus te laten samenvallen.<br />
- Er zijn 43 lokale overlegplatforms waar men geen gezamenlijke voorrangsperiodes of<br />
inschrijvingsperiodes heeft afgesproken. Dit is het geval in 23 LOP’s basisonderwijs en in 20<br />
LOP’s secundair onderwijs.<br />
De redenen waarom er geen afspraken werden gemaakt zijn heel uiteenlopend:<br />
- In een aantal gevallen was de periode van september tot eind december 2005 te kort om in<br />
functie van de inschrijvingen voor september 2006 reeds tot afspraken te komen. Een<br />
aantal deskundigen geven aan dat in hun LOP wel de bereidheid leeft of de intentie<br />
aanwezig is om tegen de start van de inschrijvingen voor 2007 – 2008 wel tot afspraken te<br />
komen rond gezamenlijke voorrangs- en inschrijvingsperiodes.<br />
- In een aantal LOP’s speelt de inschrijvingsthemathiek geen of een zeer beperkte rol: er<br />
zijn geen scholen met capaciteitsproblemen, alle scholen schrijven alle leerlingen in, …<br />
- In een aantal van de LOP’s waar er geen gezamenlijke voorrangsperiodes of<br />
inschrijvingsperiodes werden afgesproken, werden wel andere afspraken rond het<br />
inschrijvingsbeleid gemaakt.<br />
- In Dilsen-Stokkem basis en secundair en Maasmechelen basis bepalen alle scholen zelf<br />
hun voorrangs- en inschrijvingsperiodes. De scholen hebben engageren zich om verder te<br />
overleggen en andere afspraken te maken indien er zich problemen in het kader van het<br />
inschrijvingsrecht en voorrangsregels voordoen.<br />
- In Dendermonde basis hebben de scholen zich geëngageerd geen leerlingen te weigeren en<br />
geen scholen ‘vol’ te verklaren. Daarnaast wil men deze afspraak jaarlijks evalueren en<br />
indien nodig nagaan of gezamenlijke voorrangsperiodes noodzakelijk zijn.<br />
- De scholen bepalen vrij hun inschrijvingsperiodes maar communiceren deze wel aan het<br />
LOP tegen een afgesproken datum. Dit gebeurt o.m. in Hasselt Secundair, Heusden-<br />
Zolder Basis, Bonheiden - Mechelen - Sint-Katelijne-Waver - Zemst Basis.<br />
- In het LOP Arendonk – Oud-Turnhout – Turnhout Secundair koos men voor een<br />
mediacampagne rond het thema ‘Iedereen is welkom in het secundair onderwijs in<br />
Turnhout & Arendonk”.<br />
- In een aantal regio’s werden ook reeds afspraken gemaakt in verband met de<br />
inschrijvingsperiodes voor schooljaar 2007 – 2008:<br />
- Ronse basis: Voorrang voor Broers en zussen tussen herfst- en kerstvakantie, na de<br />
kerstvakantie kan iedereen zich inschrijven.<br />
1 Diest, Lokeren, Hamme, Zele
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -53-<br />
- Gent basis: Voorrang voor broers en zussen van 15.O1.2007 tot 09.02.2007; voorrang<br />
voor GOK of niet-GOK leerlingen van 12.02.2007 tot 30.03.2007; inschrijven voor<br />
iedereen vanaf 23.04.2007.<br />
Een opsplitsing per net is niet voor handen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -55-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 134<br />
van 24 maart 2006<br />
van SABINE POLEYN<br />
Strategienota Nederland 2005-2009 - Onderwijssamenwerking<br />
In de Strategienota Nederland 2005-2009, besproken in de Commissie voor Buitenlands Beleid, komt<br />
ook de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland op onderwijsgebied aan bod. (Stuk 610 (2005-<br />
2006) – Nr.1)<br />
1. Vormden de GENT-akkoorden inmiddels onderwerp van één of meerdere evaluaties? Indien ja,<br />
wat zijn daarvan de krachtlijnen?<br />
2. Waarom werd de subsidie aan het <strong>Vlaams</strong>-Nederlands Instituut in Caïro in 2004 stopgezet?<br />
3. Het is blijkbaar niet evident om een geregeld ambtelijk overleg tussen Vlaanderen en Nederland te<br />
organiseren (p.84-85). De laatste ontmoeting vond plaats in 2001.<br />
Vindt de minister het belangrijk dit overleg opnieuw leven in te blazen?<br />
4. Uit de cijfers blijkt een onevenwichtige grensoverschrijdende mobiliteit van de <strong>Vlaams</strong>e en<br />
Nederlandse studenten, wat de totale wederzijdse onderwijsparticipatie betreft (cijfers p.85). De<br />
ideale verhouding zou één op drie zijn, op basis van de bevolkingsaantallen in beide landen.<br />
Momenteel blijkt het nu slechts te gaan om één Vlaming op vijf studenten. Voor het niet-hoger<br />
onderwijs is de verhouding nog steeds heel onevenwichtig, namelijk één Vlaming tegenover<br />
negentien Nederlanders gaat (dagelijks) de grens over om onderwijs te volgen in het buurland.<br />
Vindt de minister dit een probleem? Zo ja, zijn er plannen om iets aan dit onevenwicht te doen?<br />
5. De samenwerking met Nederland kwam vooral van <strong>Vlaams</strong>e zijde, lezen we op p. 86. Als<br />
oplossing voor het gebrek aan communicatie van goede voorbeelden, wordt aangekondigd dat<br />
gratis onderwijskundige tijdschriften ter beschikking van Nederlandse actoren zullen worden<br />
gesteld.<br />
Denkt de minister aan andere acties om dit te verhelpen?<br />
Acht hij dit op zich relevant?<br />
6. Op p.86 wordt een strategienota over de toekomst van de open universiteit in Vlaanderen<br />
aangekondigd.<br />
Voor wanneer wordt die gepland?
-56- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 134 van 24 maart 2006<br />
van SABINE POLEYN<br />
1. Vóór de ondertekening van het GENT 6–akkoord werd het GENT 5–akkoord geëvalueerd. Het<br />
evaluatierapport GENT 5 is samen met de tekst van het GENT 6–akkoord op 20 november<br />
2003 aan de leden van de Commissie Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid van het<br />
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> bezorgd. In 2007 zal Vlaanderen samen met Nederland het GENT 6–<br />
akkoord evalueren. Juli 2005 is een tussentijdse evaluatie gebeurd van GENT 6.<br />
De krachtlijnen van deze tussentijdse evaluatie waren de volgende:<br />
“De Nederlands - <strong>Vlaams</strong>e samenwerking binnen het GENT 6– akkoord verloopt over het<br />
geheel genomen positief. Bijna alle ambtelijke werkgroepen rapporteren uitgevoerde<br />
activiteiten en plannen voor de toekomst. De tweejaarlijkse monitoring van de<br />
onderwijsmobiliteit is gebeurd. Op enkele gebieden is echter vastgesteld dat het dynamisme is<br />
afgenomen. Dit is het geval voor de sectoren ICT en Secundair Onderwijs / Voortgezet<br />
Onderwijs. Ook de bijeenkomsten tussen hoge ambtenaren zijn minder frequent. Oorzaken<br />
zijn o.a. het wegvallen van contactpersonen in het partnerland en het terugschroeven van<br />
internationale opdrachten bij enkele Nederlandse ambtenaren. Toch is het mogelijk dat, nu aan<br />
Nederlandse zijde een aantal functies opnieuw zijn ingevuld, de Nederlands – <strong>Vlaams</strong>e<br />
samenwerking een nieuw élan krijgt. Zo zal de geplande ontmoeting tussen de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Directieraad en het Nederlandse Managementteam OCW (najaar 2005) wellicht nieuwe<br />
perspectieven bieden.<br />
De planning voor de werkgroep Hoger en Universitair Onderwijs – HBO en WO is ambitieus.<br />
Dit volgt uit de structurele samenwerking via het NVAO (Nederlands-<strong>Vlaams</strong><br />
Accreditatieorgaan). Uiteraard dienen deze ambities rekening te houden met de beschikbare<br />
financiële ruimte. In drie sectoren (Basisonderwijs – Primair Onderwijs,<br />
Volwassenenonderwijs – BVE, en Deeltijds Kunstonderwijs – Cultuureducatie) gebeurt de<br />
samenwerking en de informatie-uitwisseling ook op instellingenniveau. Dit betekent dat<br />
momenteel, naast de ambtelijke uitwisseling van beleidsinformatie, eveneens de<br />
onderwijspraktijk en het instellingsmanagement aan bod komen.”<br />
2. Sinds 1987 subsidieert de <strong>Vlaams</strong>e overheid het Nederlands-<strong>Vlaams</strong> Instituut te Caïro. Deze<br />
toelage wordt aangerekend op de kredieten van de administratie Buitenlands Beleid, zoals<br />
vermeld in de Strategienota Nederland op pagina 117.<br />
Tot en met 2001 kreeg het NVIC elk jaar werkingskosten en loonkosten voor een adjunctdirecteur<br />
van het centrum in Cairo. De werkingssubsidie wordt toegekend om de deelname<br />
van de universiteiten Leuven en Gent aan het NVIC te betalen, om zo de <strong>Vlaams</strong>e studenten<br />
en onderzoekers van de disciplines Arabistiek en Archeologie de kans te geven gebruik te<br />
maken van de diensten, faciliteiten en logeermogelijkheden van het instituut. De subsidie voor<br />
de wedde garandeert en bevestigt de <strong>Vlaams</strong>e aanwezigheid in het centrum. Als tegenprestatie<br />
voor deze financiële tussenkomst, bezorgt de <strong>Vlaams</strong>e vice-directeur aan de <strong>Vlaams</strong>e overheid<br />
jaarlijks twee rapporten over de werking van het NVIC en organiseert het centrum jaarlijks<br />
drie activiteiten die ‘Vlaanderen op de kaart plaatsen’.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -57-<br />
Vanaf 2002 subsidieert de administratie Buitenlands Beleid enkel nog de personeelskosten.<br />
Het klopt dat er in 2004 geen subsidie werd toegekend, maar in 2005 gebeurde dit wel<br />
opnieuw. Voor 2006 werd opnieuw een vraag tot subsidie gesteld, die op dit ogenblik wordt<br />
onderzocht door het Departement Internationaal Vlaanderen.<br />
We hebben als overheid echter geen enkele contractuele of andere juridische verplichting om<br />
bij te dragen in het NVIC. Het gaat hier om een facultatieve subsidie.<br />
3. Bij het opstellen van de Strategienota (zomer 2005) was het inderdaad van 2001 geleden dat<br />
ambtelijk overleg op het niveau van de topambtenaren plaats had. Op het niveau van de<br />
Werkgroepen en de Directies was er wel regelmatig overleg geweest. Intussen hebben de<br />
Directieraad van het <strong>Vlaams</strong>e departement Onderwijs en het Nederlandse Managementteam<br />
van het Ministerie OCW een ontmoeting gehad in Brugge (oktober 2005) en is een volgende<br />
bijeenkomst voorzien in Nederland (najaar 2006). In het kader van een Nederlands - <strong>Vlaams</strong><br />
samenwerkingsakkoord op ambtelijk niveau, vind ik het evident dat ook de topambtenaren<br />
regelmatig samenkomen of contact hebben met elkaar. Het is aan deze topambtenaren te<br />
beslissen hoe frequent ze wensen bijeen te komen.<br />
4. De grensoverschrijdende mobiliteit wordt nu sinds schooljaar 1995-1996 tweejaarlijks in kaart<br />
gebracht en we stellen vast dat de onevenwichtige grensoverschrijdende mobiliteit zich<br />
situeert in het niet-hoger onderwijs. In het hoger onderwijs is er ongeveer een evenwicht<br />
bereikt.<br />
In het niet-hoger onderwijs is het aantal mobiele Nederlandse scholieren of cursisten in<br />
<strong>Vlaams</strong>e onderwijsinstellingen de voorbije 10 jaar geleidelijk gestegen (van ongeveer 5000 tot<br />
ongeveer 6600), terwijl het aantal <strong>Vlaams</strong>e scholieren of cursisten in Nederlandse<br />
onderwijsinstellingen eerder stabiel blijft (250 à 300). In 1997 bleek uit onderzoek dat<br />
Nederlandse ouders of cursisten om diverse redenen kiezen om in Vlaanderen school te lopen.<br />
Enkele redenen zijn: de vroege instapleeftijd in het kleuteronderwijs (in Nederland pas vanaf 4<br />
jaar), meer praktijklessen in de beroepsgerichte secundaire opleidingen, meer discipline in de<br />
klas, een uitgebreid aanbod van voor- en naschoolse opvang of van internaten, goedkoper<br />
inschrijvingsgeld voor volwassenenonderwijs of deeltijds kunstonderwijs. Om dezelfde<br />
redenen is het aanbod in Nederland bijgevolg voor <strong>Vlaams</strong>e ouders of cursisten minder<br />
aantrekkelijk of duurder.<br />
Ik vind de interesse vanuit Nederland voor het <strong>Vlaams</strong> onderwijs geen probleem, zolang het<br />
aantal Nederlandse scholieren en cursisten globaal binnen de perken blijft. Momenteel<br />
bedraagt het totale aantal Nederlanders –pendelaars en residentiëlen - in het <strong>Vlaams</strong> onderwijs<br />
nog geen 2% van de totale populatie. Het is ook een positief signaal: het bewijst dat ons<br />
onderwijsaanbod aantrekkelijk is, want breed uitgebouwd en van hoge kwaliteit. De relatief<br />
lage interesse van Vlaanderen voor het Nederlands onderwijs is hoofdzakelijk te wijten aan<br />
structurele karakteristieken van het Nederlandse onderwijssysteem waarvoor ik als <strong>Vlaams</strong><br />
minister geen verantwoordelijkheid draag. Van Nederlandse zijde zijn sinds 2000<br />
inspanningen geleverd om Nederlandse kinderen in Nederland te houden, onder meer door<br />
verhoging van het aanbod aan kinderopvang.<br />
5. Nederland heeft in de jaren ’90 vooral aandacht gehad voor onderwijsontwikkelingen in de<br />
grotere landen zoals Duitsland, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Vlaanderen<br />
volgde de Nederlandse ontwikkelingen op de voet, maar de aandacht was niet altijd<br />
wederkerig. Zolang het Nederlandse ‘poldermodel’ ophef maakte, was er in Nederland ook<br />
weinig interesse naar goede praktijkvoorbeelden in de buurlanden. Ten slotte stellen we vast<br />
dat Nederlandse ambtenaren de Belgische staatsstructuur (nog steeds) niet goed kennen en op<br />
een aantal terreinen met Vlaanderen niet diepgaand durven samen te werken uit vrees om<br />
andere partners (het federale niveau, de andere Gemeenschappen en Gewesten) voor het hoofd<br />
te stoten.
-58- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Stilaan groeit in Nederland echter het besef dat in Vlaanderen beleid wordt gevoerd dat leidt<br />
tot resultaten zoals o.a. onderwijs van kwalitatief hoog niveau en dat op het onderwijsterrein<br />
Vlaanderen de juiste partner is om goede (en minder goede) praktijkvoorbeelden uit te<br />
wisselen onder het adagio ‘leren van elkaar’.<br />
Het idee om abonnementen van <strong>Vlaams</strong>e tijdschriften gratis ter beschikking te stellen, is<br />
gebaseerd op de vaststelling van mijn administratie dat Nederlandse beleidsdocumenten<br />
zelden verwijzen naar <strong>Vlaams</strong>e artikelen en publicaties. Dit staat in contrast met de<br />
Nederlandse interesse voor <strong>Vlaams</strong> onderwijsbeleid, -praktijk en -onderzoek die we ervaren<br />
tijdens ambtelijk overleg in het kader van de GENT-akkoorden. Om de aandacht voor<br />
Vlaanderen te verruimen tot buiten de groep van de ambtenaren die nauw betrokken zijn bij de<br />
GENT-akkoorden, is hier het voorstel geformuleerd om de <strong>Vlaams</strong>e onderwijstijdschriften bij<br />
enkele cruciale instanties onder de aandacht te brengen (zoals bijvoorbeeld de Nederlandse<br />
Onderwijsraad, het Centraal Planbureau CPB, het Ministerie OCW). Dit kan gebeuren in de<br />
vorm van een gratis abonnement.<br />
Dit voorstel lijkt mij relevant en alvast doeltreffender (en goedkoper) dan alternatieven zoals<br />
het centraal excerperen van onderwijstijdschriften en –publicaties in Vlaanderen en deze<br />
beschrijvingen raadpleegbaar te maken via de site van het departement Onderwijs. Op deze<br />
site en op de site van Klasse is immers al heel wat informatie beschikbaar over <strong>Vlaams</strong><br />
onderwijsbeleid en onderwijspraktijk.<br />
6. In de tweede helft van juni zal ik een gesprek hebben met de voorzitter van het college van<br />
bestuur van de Open Universiteit. Ter voorbereiding hiervan zal het departement onderwijs en<br />
vorming samen met de studiecentra open universiteit in Vlaanderen en de ambtenaren van de<br />
Nederlandse Open Universiteit een nota over de toekomst van de samenwerking tussen de<br />
Open Universiteit en Vlaanderen opmaken. Deze nota kan dan tijdens dit gesprek verder op<br />
punt gesteld worden en bekrachtigd worden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -59-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 135<br />
van 24 maart 2006<br />
van SABINE POLEYN<br />
Inschakeling ervaringsdeskundigen armoede - Onderzoeksrapport<br />
Voor het beleidsdomein Onderwijs nam de minister het initiatief om vanaf 1 januari 2005 vier<br />
ervaringsdeskundigen in armoede en sociale uitsluiting tewerk te stellen.<br />
In de Commissie voor Onderwijs van 13 oktober 2005 maakte de minister gewag van een<br />
wetenschappelijke studie die toen werd voorbereid, en waarvan de resultaten bij het begin van het<br />
lopende kalenderjaar ter beschikking zouden zijn.<br />
Uit het antwoord van de minister – op een vraag over achterstallige schoolrekeningen – in de<br />
Commissie voor Onderwijs van 14 maart 2006 kan worden opgemaakt dat dit onderzoeksrapport<br />
inmiddels voorhanden is.<br />
Kan de minister de resultaten van dit onderzoek meedelen?
-60- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 135 van 24 maart 2006<br />
van SABINE POLEYN<br />
Voor de oplevering van het onderzoeksrapport over de inschakeling van vier ervaringsdeskundigen<br />
(respectievelijk bij het netoverschrijdende CLB Drieklap - Leuven, schoolopbouwwerk te Menen,<br />
Buitengewoon Onderwijs Sint-Jozef - Gent en de Parochiale basisschool – Genk) werd, in overleg met<br />
mijn diensten en vzw De Link, uitstel tot eind april gegeven aan de onderzoeker. We hopen dus heel<br />
binnenkort kennis te nemen van de resultaten van dit onderzoeksjaar.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -61-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 136<br />
van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />
In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />
volgende vragen stellen.<br />
1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />
dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />
Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />
2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />
hoeveel en welke?<br />
3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />
4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden-<br />
broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />
Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).
-62- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 136 van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal verstrekt worden door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -63-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 137<br />
van 24 maart 2006<br />
van HILDE EECKHOUT<br />
Scholenbouw via PPS - Periodieke vergoeding<br />
Het antwoord van de minister op mijn vraag om uitleg over de financiering van scholenbouw via PPS<br />
(publiek-private samenwerking) bevatte een interessant uitgangspunt voor het DBFM-concept. Ik<br />
citeer:<br />
“5. Tegelijkertijd werden in het kader van de opmaak van de meerjarenbegroting de nodige budgettaire<br />
middelen vrijgemaakt (vanaf 2006). Hierbij wens ik te benadrukken dat deze middelen bestemd zijn<br />
voor een verhoging van zowel het reguliere als het alternatieve budget. Voor de duidelijkheid: de<br />
ontwikkelde DBFM-constructie komt bovenop de reguliere budgetten voor scholenbouw in de<br />
reguliere begroting”. (Handelingen C81 van 8 december 2005, blz. 13-15)<br />
Ik ben geïnteresseerd in de bepaling van deze budgettaire middelen. Ik veronderstel dat de minister<br />
hier doelt op de periodiek te betalen vergoeding door het <strong>Vlaams</strong> Gewest aan de SPV (Special Purpose<br />
Vehicle).<br />
Als bijlage vindt de minister een tabel voor de berekening van de periodiek te betalen vergoeding. Het<br />
spreekt voor zich dat de gemaakte assumpties van belang zijn om de geloofwaardigheid van de<br />
berekening in te schatten. Denk hierbij aan:<br />
– eventuele onderhoudskosten. Deze kosten zijn afhankelijk van het soort onderhoud. Bijvoorbeeld<br />
het volledig of enkel het reguliere (…% op jaarbasis);<br />
– mogelijk een contingency % op de investeringskosten;<br />
– mogelijk een inflatie % per jaar;<br />
– mogelijk de timing van de bouwperiode en spreiding van de investeringen.<br />
Verder ben ik geïnteresseerd in de tweede en derde zin van het citaat, waarin de minister spreekt over<br />
het alternatieve en het reguliere budget.<br />
1. Kan de minister duidelijkheid verstrekken bij de bepaling van het bedrag aan budgettaire middelen<br />
in de meerjarenbegroting?<br />
2. Kan de minister een vergelijkbare tabel met de bijbehorende assumpties meedelen voor de<br />
verschillende bouwprojecten voor het onderwijs (onder DBFM)?<br />
3. Kan de minister het reguliere en alternatieve budget verduidelijken?<br />
Hoeveel scholen denkt de minister met deze budgetten te financieren? Wat zijn de gemiddelde<br />
investeringskosten van scholenbouw met PPS?
-64- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
4. Wat zijn de criteria om een school te bouwen onder het reguliere budget of onder het alternatieve<br />
budget?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -65-<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 137 van 24 maart 2006<br />
van HILDE EECKHOUT<br />
1+3. Voor een goed begrip wens ik de voornaamste elementen van het DBFM-concept, zoals door<br />
de <strong>Vlaams</strong>e Regering principieel goedgekeurd op 31 maart 2005, mee te geven: de<br />
inhaalbeweging voor schoolinfrastructuur zal gerealiseerd worden door een private<br />
vennootschap, op basis van de wetgeving overheidsopdrachten te selecteren uit financiële<br />
partners zoals banken en/of verzekeringsmaatschappijen. Deze vennootschap heeft als<br />
kerntaak de (versnelde) uitvoering van de investeringslijst aan (nieuwbouw en/of<br />
renovatie)projecten, opgesteld door een ad hoc selectiecommissie. De projecten worden op<br />
basis van een individueel DBFM-contract met de inrichtende machten gerealiseerd en<br />
(gedurende 30 jaar) terbeschikking gesteld, in ruil voor een prestatiegebonden<br />
beschikbaarheidsvergoeding. De inrichtende machten ontvangen hiervoor een DBFM-toelage<br />
via het agentschap AGIOn.<br />
De budgettaire weerslag van de inhaalbeweging zal opgevangen worden binnen de bijkomend<br />
beschikbare kredieten in de meerjarenbegroting (voor reguliere én alternatieve financiering):<br />
jaarlijks 50 miljoen euro in 2006 en 2007, en 75 miljoen vanaf 2008.<br />
Het nagestreefde investeringvolume via de DBFM-formule is 1 miljard euro. De jaarlijkse<br />
budgettaire weerslag van de inhaaloperatie zal 'op kruissnelheid' maximaal 75 miljoen euro<br />
bedragen; en fungeert derhalve als plafond voor het subsidieaandeel in de<br />
beschikbaarheidsvergoedingen.<br />
2. Zoals gezegd zal voor de selectie van de private partner de 'markt' spelen. Het is derhalve niet<br />
opportuun om financiële parameters en modellen mee te delen, laat staan om gedetailleerde<br />
ramingen te bezorgen. Potentiële inschrijvers zouden op die manier immers publiek inzage<br />
krijgen in het (exacte) verwachtingspatroon van de <strong>Vlaams</strong>e overheid, waardoor een finale<br />
kostprijs zou kunnen ontstaan zowel voor de overheid als voor de inrichtende machten, die<br />
niet het gevolg is van een optimale marktwerking.<br />
4. Voor een goed begrip is het de inrichtende macht die (in beide circuits) haar behoeften<br />
bepaald en deze hetzij zelf realiseert (als bouwheer, mits een investeringssubsidie, in het<br />
reguliere systeem), hetzij hiervoor een beroep doet op realisatie door de private vennootschap<br />
(mits advies van de <strong>Vlaams</strong>e bouwmeester en periodieke huursubsidies, in het alternatieve<br />
systeem). Waarbij het altijd een zoeken is naar een compromis (evenwicht) tussen wensen,<br />
financiële mogelijkheden en kwaliteit, functionaliteit, ecologie en duurzaamheid.<br />
Bij de selectie van de DBFM-projecten door de ad hoc commissie zal minstens rekening<br />
worden gehouden met volgende criteria: het streven naar aflijnbare projecten inzake<br />
nieuwbouw en of renovatie van voldoende omvang, het waarborgen van de continuïteit van<br />
het onderwijs (wegens tekort aan kwaliteitsvolle oppervlakte), de duurzaamheid en het streven<br />
naar maatschappelijk meerwaarde en vernieuwing.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -67-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 138<br />
van 24 maart 2006<br />
van JOHAN DECKMYN<br />
VDAB-opleiding Internationale Handel - Deelnemingsvoorwaarden<br />
In de Vacaturekrant (blz. 54) van 28 januari 2006 kan men een advertentie terugvinden met betrekking<br />
tot een opleiding die men aanbiedt voor “Internationale Handel”. Deze advertentie gaat uit van de<br />
VDAB en van de VZW Cevora.<br />
Bij de voorwaarden om in aanmerking te komen voor deze opleiding valt er te lezen: “Voor wie? (…)<br />
Autochtonen beschikken over een goede kennis van Engels en Frans, allochtonen over een goede<br />
kennis van Engels of Frans. (…)”.<br />
Er worden dus verschillende criteria gehanteerd voor autochtonen enerzijds en voor allochtonen<br />
anderzijds. Autochtonen worden in deze advertentie duidelijk gediscrimineerd ten opzichte van<br />
allochtonen.<br />
1. Is de minister op de hoogte van deze voorwaarden?<br />
2. Is deze advertentie van de VDAB niet discriminerend?<br />
3. Heeft de minister het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding reeds<br />
ingeschakeld?
-68- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 138 van 24 maart 2006<br />
van JOHAN DECKMYN<br />
In februari 2006 heeft het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding dezelfde<br />
vraag gesteld aan de VDAB.<br />
Via onze ombudsdienst werd in overleg met Cevora volgend antwoord aan het Centrum gegeven:<br />
Het gaat hier om een recruteringsadvertentie voor een opleiding waarbij elke potentiële deelnemer<br />
3 talen in zijn/haar competentieportfolio moet hebben:<br />
- autochtonen worden verondersteld het Nederlands te kennen en worden getest op Engels én Frans;<br />
- allochtonen die niet het Nederlands als moedertaal hebben, worden verondersteld hun moedertaal<br />
te kennen én worden zeker getest op Nederlands en daarnaast op Frans of Engels.<br />
Iedereen moet slagen in de selectietesten om toegelaten te worden. De taaleisen zijn absoluut niet<br />
minder streng, ze zijn enkel anders gemoduleerd.<br />
Hierop kreeg de VDAB volgend antwoord van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor<br />
Racismebestrijding :<br />
“Hieruit blijkt dat er dezelfde taaleisen gesteld worden aan allochtonen en autochtonen (nl. om naast<br />
hun moedertaal nog 2 talen te spreken). Aangezien er geen sprake is van een verschil in behandeling<br />
of een achterstelling van autochtonen, moet ook niet nagegaan worden of de taaleisen kaderen binnen<br />
een positieve actie. De advertentie had misschien anders geformuleerd kunnen worden zodat<br />
duidelijker bleek dat autochtonen niet achtergesteld worden, maar wat ons betreft is er geen inbreuk op<br />
de antiracisme- of antidiscriminatiewetgeving. We hebben dit ook zo laten weten aan de klager.<br />
Behoudens tegenbericht, beschouwen we deze zaak dan ook als afgesloten”.<br />
Ik deel de visie van het Centrum van Gelijkheid van Kansen voor Racismebestrijding, nl. dat de<br />
advertentie preciezer geformuleerd had kunnen worden. Men had als algemene voorwaarde kunnen<br />
stellen dat de deelnemers drie talen dienen te beheersen waarvan zeker het Nederlands en Frans of<br />
Engels. Ik heb de VDAB gevraagd om nog meer dan vandaag aandacht te hebben voor een goede<br />
formulering bij de publicatie van vacatures of opleidingen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -69-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 139<br />
van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
<strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen<br />
Overeenkomstig artikel 10 van de Gecoördineerde Grondwet zijn “alleen (de Belgen) tot de<br />
burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere<br />
gevallen door een wet kunnen worden gesteld.”<br />
De Raad van State heeft herhaaldelijk, expliciet of impliciet, gesteld dat deze bepaling van toepassing<br />
is op vastbenoemde en op contractuele personeelsleden (bijvoorbeeld: Kamer van<br />
Volksvertegenwoordigers, stuk 331/2 BZ 1988; <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, stuk 2055 (2003-2004) nr. 1;<br />
Belgisch Staatsblad, 6.10.2005, p. 43090).<br />
1. Kan de minister voor elke <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder zijn/haar bevoegdheid of toezicht<br />
valt, meedelen hoeveel personeelsleden er in totaal werken?<br />
2. Hoeveel personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken, zijn er in elk van de onder<br />
vraag 1 bedoelde diensten momenteel tewerkgesteld (statutair, contractueel, enz.), met opsplitsing<br />
tussen enerzijds vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en<br />
anderzijds vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie?<br />
3. Kan de minister meedelen welk statuut de onder vraag 2 bedoelde betrokkenen hebben?<br />
4. Graag vernam ik eveneens krachtens welk decreet waarin de ambten worden opgesomd die voor<br />
niet-Belgen worden opengesteld, de in vraag 2 bedoelde ambtenaren, in afwijking van de<br />
algemene regel vervat in artikel 10 van de Grondwet, in dienst werden genomen.<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 49, Moerman nr. 56,<br />
Vandenbroucke nr. 139, Vervotte nr. 137, Van Mechelen nr. 125, Anciaux nr. 66, Bourgeois nr.<br />
77, Peeters nr. 375, Keulen nr. 118, Van Brempt nr. 135).
-70- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 139 van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
Een gecoördineerd antwoord zal verstrekt worden door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -71-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 143<br />
van 30 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
Werelddag ME-Fibromyalgie - Initiatieven<br />
12 mei 2006 is uitgeroepen tot Werelddag ME-Fibromyalgie. Naar schatting 20.000 Vlamingen zijn<br />
getroffen door deze ziekte. Voor patiënten met een aandoening als CVS, waarbij zowel inzake oorzaak<br />
als behandeling nog zoveel onduidelijkheden zijn en waarbij in de symptomatologie ook heel wat<br />
subjectieve factoren meespelen, is het vinden van erkenning en de strijd tegen vooroordelen vaak<br />
moeilijk. CVS-patiënten worden dikwijls met ongeloof en onbegrip geconfronteerd.<br />
CVS (of chronisch vermoeidheidssyndroom) is sinds 1969 erkend door de<br />
Wereldgezondheidsorganisatie als “Benign Myalgic Encephalomyelitis” onder code 323, en is in 1993<br />
ingeschreven als neurologische aandoening in de ICD10, de index van alle ziektes die de<br />
Wereldgezondheidsorganisatie erkent, onder de code G93.3. Dat betekent dat de ziekte beschreven is,<br />
dat er een diagnostisch model is en dat er behandelingen zijn. Spijtig genoeg is deze ziekte nog steeds<br />
niet als dusdanig erkend en wordt zij veelal gecatalogeerd als psychische afwijking.<br />
CVS veroorzaakt een ernstige, belemmerende vermoeidheid gedurende minstens zes maanden. Iemand<br />
die in een ernstige mate aan de ziekte lijdt, kan niet meer normaal functioneren. De vermoeidheid gaat<br />
dikwijls gepaard met lichamelijke pijnen en gedragsproblemen, zoals spierpijnen, keelpijn, koorts,<br />
slaapproblemen en aandachts- en geheugenproblemen. Door die toestand kan een depressie ontstaan,<br />
net zoals dat ook het geval is bij andere chronische ziekten en ernstige aandoeningen, zoals aids en<br />
kanker. De diagnose van CVS wordt gesteld op basis van de symptomen en door het uitsluiten van<br />
andere oorzaken. Daarnaast zijn er ook markers.<br />
Aan CVS lijden ook steeds meer jongeren, vooral adolescenten. Deze jongeren zijn niet in staat het<br />
onderwijs op een normale manier, op fulltime basis, te volgen. Het is voor hen veel te vermoeiend.<br />
Vaak komen hier nog psychische problemen bij. Doordat medeleerlingen en leerkrachten zich geen<br />
rekenschap geven van de impact van deze ziekte, worden ze vaak beschouwd als lui, niet<br />
geconcentreerd of niet gemotiveerd. Er zijn tientallen dossiers van jongeren die geen diploma halen<br />
ondanks hun begaafdheid. Deze kinderen bissen twee of drie maal, wat leidt tot pesterij van andere<br />
leerlingen. Dit zorgt op zijn beurt voor een enorm negatief zelfbeeld en depressie, wat zelfs kan leiden<br />
tot familiale drama’s en zelfmoord.<br />
Ondanks binnen- en buitenlandse onderzoeksresultaten blijft in Vlaanderen de medische en sociale<br />
ondersteuning beperkt.<br />
Graag had ik van de minister vernomen welke initiatieven hij nam in het kader van de Werelddag ME-<br />
Fibromyalgie voor zijn beleidsdomein.
-72- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
N.B. Gelijkaardige vragen werden gesteld aan de ministers Moerman (vraag nr. 62), Vandenbroucke<br />
(nr. 143) en Vervotte (nr. 143).
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -73-<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 143 van 30 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
Onderwijs:<br />
Voor de werelddag ME- Fibromyalgie heb ik geen aparte specifieke beleidsinitiatieven genomen. Ik<br />
ben er van overtuigd dat de gezondheid van leerlingen en van mensen in het algemeen, een structurele<br />
en continue benadering vraagt. De problematiek van leerlingen met ME-Fibromyalgie en uiteraard ook<br />
deze van andere chronische ziekten is een blijvende zorg, die ik in mijn beleid heb vertaald naar<br />
aandacht voor twee pijlers: de wettelijke bepalingen en de inhoudelijke component.<br />
Ik zal beide aspecten kort toelichten.<br />
1. Basisonderwijs<br />
Wat de wettelijke bepalingen betreft, gaf artikel 34 van het decreet basisonderwijs aan<br />
leerplichtige zieke kinderen het recht op tijdelijk onderwijs aan huis. Dit betekent dat bij<br />
langdurige afwezigheid van een leerplichtige, de directie van de school waar betrokkene is<br />
ingeschreven verplicht is, op vraag van de ouders, tijdelijk onderwijs aan huis te organiseren.<br />
Die verplichting vervalt uiteraard voor de periode dat de betrokken leerling in een<br />
preventorium of in een ziekenhuis verblijft waar onderwijs van type 5 gefinancierd of<br />
gesubsidieerd wordt. De regering legt de voorwaarden vast om in aanmerking te komen voor<br />
tijdelijk onderwijs aan huis, bepaalt wat onder langdurige afwezigheid moet begrepen worden,<br />
hoe het onderwijs aan huis georganiseerd wordt en welke vorm van hulp de school krijgt om<br />
het onderwijs aan huis te organiseren.<br />
Een afwezigheid van minder dan éénentwintig kalenderdagen is geen langdurige afwezigheid<br />
voor de toepassing van dit artikel. Deze laatste bepaling vormde een probleem voor chronisch<br />
zieken. Daarom werd in decreet XV van 15 juli 2005 aan dit artikel volgende toevoeging<br />
gedaan: “tenzij het gaat om een afwezigheid vanwege een chronische ziekte”.<br />
2. Secundair onderwijs<br />
OD XV bepaalt voor het secundair onderwijs, naar analogie met het basisonderwijs het<br />
volgende:<br />
- Onderwijs aan huis voor zieke jongeren:<br />
Leerlingen voor wie het door ziekte of ongeval tijdelijk onmogelijk is om secundair<br />
onderwijs te volgen in hun school hebben recht op tijdelijk onderwijs aan huis voor zieke<br />
jongeren. Bij langdurige afwezigheid van een leerling is de directie van de school waar<br />
deze leerling is ingeschreven, verplicht op vraag van de betrokken personen, tijdelijk<br />
onderwijs aan huis voor zieke jongeren te organiseren. Die verplichting vervalt voor de<br />
periode dat de leerling in een preventorium of in een ziekenhuis verblijft waar onderwijs<br />
van type 5 gefinancierd of gesubsidieerd wordt of in een Dienst met onderwijsbehoeften.<br />
De <strong>Vlaams</strong>e Regering legt de voorwaarden vast om in aanmerking te komen voor tijdelijk<br />
onderwijs aan huis voor zieke jongeren, bepaalt hoe het onderwijs aan huis georganiseerd<br />
wordt en welke vorm van hulp de school krijgt om het onderwijs aan huis te organiseren.
-74- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
De <strong>Vlaams</strong>e Regering bepaalt ook wat onder langdurige afwezigheid moet worden<br />
begrepen, met dien verstande dat een afwezigheid van minder dan 21 kalenderdagen geen<br />
langdurige afwezigheid is voor de toepassing van dit artikel, tenzij het gaat om een<br />
afwezigheid vanwege een chronische ziekte.<br />
Leerlingen die voldoen aan de toelatingsvoorwaarden, maar voor wie het omwille van een<br />
handicap permanent onmogelijk is secundair onderwijs te volgen op school, hebben na<br />
gunstig advies van de CABO, recht op permanent onderwijs aan huis.<br />
- Onderwijs op school voor zieke jongeren:<br />
Voor leerlingen van het secundair onderwijs die wegens ziekte of ongeval het geheel van<br />
de vorming van een bepaald leerjaar niet binnen een schooljaar kunnen volgen, kan de<br />
klassenraad een spreiding van het lessenprogramma van een leerjaar over twee schooljaren<br />
toestaan.<br />
Voor leerlingen van het secundair onderwijs die wegens ziekte of ongeval bepaalde<br />
vakken niet kunnen volgen, kan de klassenraad vrijstellingen toestaan op voorwaarde dat<br />
de leerlingen vervangende activiteiten volgen.<br />
Dit zijn de voornaamste wettelijke bepalingen ten gunste van leerlingen met een<br />
chronische ziekte.<br />
Even belangrijk in onderwijs zijn de inhoudelijke elementen.<br />
De eindtermen die minimum doelstellingen vastleggen die elke leerling moet bereiken of<br />
nastreven bevatten ook elementen die te maken hebben met de houding tegenover zieke<br />
mensen.<br />
Doorheen de onderwijsniveaus en in alle onderwijsvormen vinden we eindtermen die als<br />
aanknopingspunt fungeren om op regelmatige tijden leerlingen te leren omgaan met hun eigen<br />
ziekten of met zieke medeleerlingen.<br />
Enkele voorbeelden:<br />
- De kleuters:<br />
� kunnen bij zichzelf en bij anderen het verschil tussen ziek, gezond en gewond zijn<br />
herkennen<br />
� kunnen in concrete situaties gedragingen herkennen die bevorderlijk of schadelijk zijn<br />
voor hun gezondheid.<br />
� herkennen vormen van afwijzend of waarderend reageren op het anders-zijn van<br />
mensen.<br />
- De leerlingen:<br />
� kunnen gezonde levensgewoonten in verband brengen met wat ze weten over het<br />
functioneren van het eigen lichaam en ze weten dat bepaalde ziekteverschijnselen of<br />
handicaps niet altijd kunnen worden vermeden.<br />
� kunnen voorbeelden geven van mogelijkheden die in onze samenleving bestaan voor<br />
de zorg en opvang van bejaarden en mensen met een handicap.<br />
� weten dat ze in het contact met mensen met een handicap attent moeten zijn voor de<br />
noden en verwachtingen van deze mensen.<br />
� kunnen zorg opbrengen voor iets of iemand anders.<br />
� kunnen hulp vragen en zich laten helpen.<br />
� verwerven inzicht in de structuren en het beleid die de gezondheids- en welzijnszorg<br />
ondersteunen.<br />
� participeren aan het gezondheids- en veiligheidsbeleid op school en in hun omgeving.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -75-<br />
Werk:<br />
Zo ver kan ik als minister van onderwijs en vorming gaan. Het is nu aan de scholen om dit<br />
alles in praktijk te brengen. Ik weet dat scholen vaak een werelddag als 12 mei gebruiken om<br />
extra aandacht aan deze eindtermen te besteden.<br />
Binnen het <strong>Vlaams</strong>e werkgelegenheidsbeleid worden geen specifieke acties opgezet naar aanleiding<br />
van de Werelddag ME-Fibromyalgie. Wel is het zo dat personen met een arbeidshandicap een van de<br />
prioritaire kansengroepen zijn binnen het beleid van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit.<br />
Personen met een arbeidshandicap worden binnen dit beleid als volgt gedefinieerd: mensen met een<br />
aantasting van hun mentale, psychische, lichamelijke of zintuiglijke mogelijkheden, voor wie het<br />
uitzicht op het verwerven en behouden van een arbeidsplaats en op vooruitgang op die plaats,<br />
langdurig en in belangrijke mate beperkt is of bedreigd wordt. Mensen met een chronische aandoening<br />
als CVS vallen dan ook onder deze definitie.<br />
In de praktijk betekent dit vooral dat in de helft van alle diversiteitsplannen (in 2005 waren dat er in<br />
totaal 440, in 2006 mikken we op minstens 530 diversiteitsplannen) specifieke aandacht besteed wordt<br />
aan mensen met een arbeidshandicap, waaronder veel mensen met chronische aandoeningen. De acties<br />
zijn er op gericht hen te laten instromen in de organisatie, en/of hen te laten doorstromen, en/of te laten<br />
deelnemen aan aangepaste opleidingen, en/of te verhinderen dat ze voortijdig uit de organisatie<br />
uitstromen. Dit laatste aandachtspunt (retentie) speelt ook in het bijzonder in de diversiteitsplannen die<br />
focussen op mensen met een chronische aandoening. Dat uit zich in acties zoals aanpassing van de<br />
werkpost, aanpassing van de werktijden, taaksplitsing of jobrotatie, taakherschikking, mogelijkheden<br />
tot deeltijdwerk en dergelijke.<br />
Of deze acties in het verleden ook mensen met het chronisch vermoeidheidssyndroom bereikt hebben<br />
weten we niet. In het aanvraagformulier van het diversiteitsplan geeft de organisatie streefcijfers aan<br />
betreffende de instroom, doorstroom en/of opleiding van kansengroepen, opgesplitst per kansengroep.<br />
In de eindrapportage wordt dan aangegeven, ook weer per kansengroep, in welke mate de streefcijfers<br />
gerealiseerd werden. We hebben echter geen gegevens over de samenstelling van de categorie<br />
personen met een arbeidshandicap. We weten uit de verhalen van de projectontwikkelaars – de<br />
consulenten die als een van hun centrale opdrachten de begeleiding van diversiteitsplannen in<br />
ondernemingen hebben – dat in vele plannen mensen met chronische aandoeningen betrokken zijn;<br />
maar kwantificeren kunnen we niet. We weten al helemaal niet of er zich bij de mensen met<br />
chronische aandoeningen ook CVS-patiënten bevinden. Volgende cijfers dienen dan ook louter als<br />
achtergrond. In 2002 ging het in alle diversiteitsplannen samen om volgende streefcijfers voor<br />
personen met een arbeidshandicap: 100 instroom, 25 doorstroom, 446 opleidingen. Deze streefcijfers<br />
werden allemaal overtroffen: 138 instroom, 37 doorstroom, 630 opleidingen. De resultaten voor de<br />
volgende jaren kunnen we nog niet geven: vele plannen lopen nog en van de plannen 2003 (die<br />
ondertussen allemaal zijn afgerond) zijn nog een aantal eindrapporten niet toegestuurd of verwerkt.<br />
We kunnen dan ook alleen maar de streefcijfers geven: in 2003 ging het om 225 instroom, 150<br />
doorstroom en 900 opleidingen; in 2004 om 212 instroom, 126 doorstroom, 1152 opleidingen; in 2005<br />
om 464 instroom, 72 doorstroom en 514 opleidingen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -77-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 149<br />
van 6 april 2006<br />
van ANDRÉ VAN NIEUWKERKE<br />
Leerlingenvervoer - Opvangcentra BuO<br />
Het Gemeenschapsonderwijs beschikt over vier opvangcentra waar leerlingen uit het buitengewoon<br />
onderwijs die tijdens de weekends niet naar huis kunnen, worden opgevangen.<br />
Voor de centra in Leopoldsburg en Neder-Over-Heembeek staat De Lijn in voor het leerlingenvervoer.<br />
De centra in De Haan en Koksijde brengen met eigen vervoer, en dus op eigen kosten, de leerlingen<br />
van en naar de scholen in Oost- en West-Vlaanderen. Financieel is dit echter niet langer haalbaar.<br />
Het standpunt van De Lijn is, na een vergadering met de opvangcentra van 21 februari 2006, dat het<br />
hier gaat om vervoer van internaat naar internaat. Om die reden weigert De Lijn dit vervoer te<br />
organiseren.<br />
De omzendbrief leerlingenvervoer stelt nergens dat de verblijfplaats geen internaat mag zijn. Een<br />
leerling die door allerlei omstandigheden (sociaal-familiaal; maatregel jeugdrechter of Bijzondere<br />
Jeugdbijstand,..) in het weekend, in een verlof- en vakantieperiode in een opvangcentrum verblijft,<br />
heeft daar zijn verblijfplaats! Deze logica volgt De Lijn dus niet.<br />
De vraag dat De Lijn het vervoer van en naar alle bedoelde opvangcentra op zich neemt, strookt dus<br />
zowel naar de letter en de geest met de onderwijsregelgeving terzake.<br />
Het lijkt aangewezen dat deze patstelling door beide bevoegde ministers doorbroken wordt.<br />
Kan de minister het resultaat hieromtrent meedelen?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Vandenbroucke (vraag nr. 149) en Van Brempt (nr.<br />
145)
-78- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 149 van 6 april 2006<br />
van ANDRE VAN NIEUWKERKE<br />
Minister Van Brempt zal zorgen voor een gecoördineerd antwoord op deze vraag.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -79-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 150<br />
van 6 april 2006<br />
van DOMINIQUE GUNS<br />
Basisonderwijs - Leermethode “piramide”<br />
In artikel 44 van het "decreet basisonderwijs" (25/02/1997) bepaalt de regering op éénsluidend advies<br />
van de <strong>Vlaams</strong>e Onderwijsraad onder meer de eindtermen voor het gewoon lager onderwijs.<br />
Eindtermen zijn minimumdoelen op het vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes die de<br />
onderwijsoverheid als noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde leerlingenpopulatie. Voor<br />
het lager onderwijs zijn er enkel eindtermen voor het einde van de basisschool. Elke school heeft haar<br />
eigen identiteit en legt eigen accenten. Alle scholen kunnen de eindtermen op een aantal manieren<br />
“gebruiken”, maar toch hebben alle scholen de eindtermen als gemeenschappelijk referentiepunt.<br />
De eindtermen voor het lager onderwijs omvatten acht uitgangspunten: Frans, lichamelijke opvoeding,<br />
muzische vorming, Nederlands, wereldoriëntatie, wiskunde, leren leren en sociale vaardigheden. Ik<br />
licht hieruit het uitgangspunt "wereldoriëntatie", dat opgedeeld wordt in zeven domeinen: natuur,<br />
technologie, mens, maatschappij, tijd, ruimte en brongebruik.<br />
In bepaalde basisscholen wordt voor de educatie van het leergebied "wereldoriëntatie" een nieuwe,<br />
integrale methode gebruikt, "piramide" genaamd.<br />
Deze methode beoogt een geïntegreerde aanpak (geen aparte vakken) van de zeven verschillende<br />
leerdomeinen waarbij het accent ligt op thematisch werken. De thema’s zijn brede gehelen van<br />
betekenisvolle elementen waardoor kinderen een kijk op de wereld krijgen vanuit verschillende<br />
invalshoeken en de samenhang tussen de verschillende dimensies ontdekken.<br />
Concreet betekent dit dat leerlingen per leerjaar, gedurende een zestal lesuren "wereldoriëntatie" per<br />
week, rond negen à twaalf thema’s werken. Binnen ieder thema komen dan iedere keer de domeinen<br />
natuur, technologie, mens, maatschappij, tijd, ruimte en brongebruik in meer of mindere mate aan bod.<br />
De traditionele vakken natuurkennis, geschiedenis en aardrijkskunde zoals wij ze vroeger kenden,<br />
bestaan niet meer!<br />
Een uitgeverij wil leerlingen van het basisonderwijs met deze ongetwijfeld interessante, nieuwe<br />
leermethode “piramide” en het bijbehorende educatief materiaal, de garantie bieden dat met de<br />
geleverde inspanningen de gevraagde doelstellingen bereikt worden.<br />
1. Wanneer werd de methode “piramide” voor het eerst in het basisonderwijs ingevoerd?<br />
2. In hoeveel scholen, van de verschillende netten, wordt "piramide" gebruikt? En hoe verhoudt zich<br />
deze methode ten opzichte van andere leermethodes?
-80- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
3. Werd deze leermethode reeds getest en geëvalueerd door de onderwijsinspectie en zo ja, wat<br />
waren de resultaten?<br />
4. Hoe verloopt de overgang naar het secundair onderwijs voor de leerlingen die in het<br />
basisonderwijs de methode “piramide” volgden?<br />
5. Hoe verloopt de overgang naar een school waar een andere leermethode gehanteerd wordt voor<br />
deze kinderen?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -81-<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 150 van 6 april 2006<br />
van DOMINIQUE GUNS<br />
Door uitgeverijen wordt voor het basisonderwijs educatief materiaal ontwikkeld dat vorm geeft aan<br />
een geïntegreerde aanpak. Eén van die methoden voor het leergebied Wereldoriëntatie is de methode<br />
‘Piramide’.<br />
Scholen zijn vrij in hun keuze van leermethodes. Het behoort niet tot de bevoegdheid van de overheid<br />
of de inspectie om over deze methodes evaluatieve uitspraken te doen.<br />
Met de invoering van de methode werd gestart in het schooljaar 2000-2001. Er werd begonnen met<br />
materiaal voor het vijfde en zesde leerjaar. Gaandeweg werd de methode aangevuld voor de lagere<br />
jaren zodat op dit ogenblik het pakket volledig beschikbaar is voor de hele lagere school.<br />
Als onderwijsoverheid hebben wij wel kennis van de verschillende leermethodes die bestaan maar is<br />
er geen systematische screening van de verspreiding en het gebruik ervan in de scholen. Volgens de<br />
uitgeverij zelf gebruikt één op vier basisscholen de methode ‘piramide’. Over het relatieve aandeel<br />
van andere methodes beschik ik over geen informatie.<br />
De onderwijsinspectie evalueert geen leermethodes.<br />
De overheid, i.c. de onderwijsinspectie, verzamelt geen informatie over de (effecten van) leermethodes<br />
bij de overgang naar het secundair onderwijs.<br />
De overheid, i.c. de onderwijsinspectie, verzamelt geen informatie over de moeilijkheden die kunnen<br />
ontstaan bij schoolveranderingen en verandering van leermethode.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -83-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 151<br />
van 6 april 2006<br />
van AN MICHIELS<br />
B- en C-attesten secundair onderwijs - Beroepen<br />
Op het einde van elk schooljaar, na het toekennen van de A, B of C-attesten, wordt in verschillende<br />
scholen beroep aangetekend tegen een, volgens de ouders, onterechte toekenning van een B of Cattest.<br />
De school is dan verplicht een interne procedure te volgen, waarbij geoordeeld wordt over het<br />
attest, Indien de ouders, na deze procedure, nog niet overtuigd zijn, kunnen zij naar de rechtbank<br />
stappen.<br />
1. Beschikt de minister over cijfers van aangespannen beroepsprocedures tegen het toekennen van B-<br />
of C-attesten tijdens de schooljaren 2000-2001, 2001-2002, 2002-2003, 2003-2004, 2004-2005?<br />
Kunnen die cijfers opgesplitst worden voor Gemeenschapsonderwijs, vrij onderwijs, provinciaal<br />
en gemeentelijk onderwijs?<br />
2. In hoeveel gevallen wendden de ouders zich uiteindelijk tot de rechtbank?<br />
3. In hoeveel gevallen kregen de ouders gelijk van de rechtbank?
-84- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 151 van 6 april 2006<br />
van AN MICHIELS<br />
De onderwijsoverheid beschikt niet over cijfermateriaal met betrekking tot het aantal administratieve<br />
beroepsprocedures die binnen de secundaire onderwijsinstellingen werden ingesteld tegen omstreden<br />
beslissingen van delibererende klassenraden (i.c. toekenning van oriënteringsattesten B en C).<br />
Ipso facto beschikt de overheid evenmin over gegevens rond het aantal dergelijke dossiers waarrond<br />
uiteindelijk een gerechtelijke procedure werd ingeleid. De onderwijsverstrekkers worden hierover<br />
noch systematisch noch occasioneel bevraagd. Uitsluitend de afzonderlijke inrichtende machten van<br />
de diverse onderwijsnetten kunnen deze informatie verstrekken.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -85-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 152<br />
van 6 april 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
Sociale inspectie - Aanwervingen - Vastgestelde inbreuken<br />
Via een kranteninterview heeft de minister de verdubbeling van de sociale inspectiediensten<br />
aangekondigd. Het aantal controleurs neemt met name toe van 15 tot 31. De maatregel past in de<br />
problematiek van de werknemers uit acht nieuwe EU-lidstaten die naar Vlaanderen komen om te<br />
werken.<br />
1. Op welke concrete termijn wenst de minister de bijkomende aanwervingen op te starten,<br />
repectievelijk te finaliseren?<br />
2. Welk budget wordt uitgetrokken voor deze maatregel?<br />
3. Welke kwalificatievereisten zullen gelden voor de aanwerving van de inspecteurs?<br />
4. Hoeveel inbreuken heeft de inspectie in de periode 2003-2005 jaarlijks vastgesteld?<br />
5. Welke nationaliteit hadden de werknemers bij wie onregelmatigheden werden vastgesteld?
-86- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 152 van 6 april 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
1. Het dossier werd op de <strong>Vlaams</strong>e regering van 5 mei jl. goedgekeurd. Het is de bedoeling om<br />
onmiddellijk met het werven van de nieuwe personeelsleden voor de entiteit Inspectie Werk<br />
en Sociale Economie te starten. Indachtig de doorlooptijd van de wervingsprocedure zullen de<br />
nieuwe inspectieambtenaren in dienst treden vanaf het laatste kwartaal van dit jaar.<br />
2. Het budget nodig voor de geplande uitbreiding van de entiteit Inspectie is geraamd op<br />
recurrent 684.351 euro per jaar. Deze kosten worden volledig gedragen door de middelen<br />
voorzien voor het Meerbanenplan dat de <strong>Vlaams</strong>e regering goedkeurde op 10 februari 2006.<br />
Uitgaande van de hogervermelde periode van de indiensttredingen betekent dit dat voor 2006<br />
een budget van 171.087 euro wordt voorzien.<br />
3. De nieuwe sociaalrechtelijke inspecteurs van de entiteit Inspectie Werk en Sociale Economie<br />
zullen een universitair of gelijkgesteld diploma dienen te bezitten, bij voorkeur met een<br />
sociale, economische of juridische opleiding. Naast de formele diplomavereisten zal bij de<br />
selectie ook aandacht besteed worden aan de kwalitatieve eisen gesteld in de van toepassing<br />
zijnde functiebeschrijving voor sociaalrechtelijk inspecteur zoals onder meer objectiviteit,<br />
klantgerichtheid en zelfstandig werken.<br />
4. Voor wat betreft de tewerkstelling van vreemde werknemers werden er in de periode 2003 –<br />
2005 in totaal 164 inbreuken vastgesteld. Het gaat hierbij enkel om de inbreuken die door de<br />
entiteit Inspectie Werk en Sociale Economie werden geverbaliseerd. In het kader van een<br />
gecoördineerde actie met verschillende inspectiediensten wordt, in het belang van het<br />
onderzoek, de verbalisering in de meeste gevallen door een andere inspectiedienst (federaal)<br />
op zich genomen, vermits er diverse inbreuken worden vastgesteld waarvoor de federale<br />
inspectiediensten bevoegd zijn. Voor wat betreft de controles op het decreet van 13 april 1999<br />
betreffende de private arbeidsbemiddeling in het <strong>Vlaams</strong>e Gewest, werden door de<br />
sociaalrechtelijke inspecteurs in de periode 2003 – 2005 in totaal 427 inbreuken vastgesteld.<br />
Naast deze twee grote bevoegdheidsdomeinen van de sociaalrechtelijke inspecteurs van de<br />
entiteit Inspectie Werk en Sociale Economie bestaan er ook nog een groot aantal controles van<br />
eerder administratieve en financiële aard met betrekking tot verschillende <strong>Vlaams</strong>e<br />
subsidiedossiers, alsook dossiers in het kader van de bijstand uit het Europees Sociaal Fonds.<br />
In deze materie worden inbreuken vastgesteld, die aanleiding kunnen geven tot het doorvoeren<br />
van een financiële korting.<br />
5. Vooralsnog wordt er binnen de Inspectie Werk en Sociale Economie geen gedetailleerde en<br />
systematische registratie van de nationaliteit van de werknemers bij wie onregelmatigheden<br />
werden vastgesteld, bijgehouden. Er kunnen dan ook voorlopig geen globale cijfers omtrent de<br />
nationaliteit van de betrokken buitenlandse werknemers gegeven worden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -87-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 153<br />
van 6 april 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
Dienstencheques - Fiscale aftrekbaarheid<br />
In een kranteninterview stelt de minister de fiscale aftrek van dienstencheques in vraag met het oog op<br />
het beheersen van de totale kostprijs van het dienstenchequesysteem. Evenwel gaat het om een<br />
federale materie, die bovendien gekoppeld is aan een vergelijkbare fiscale aftrekbaarheid van de<br />
PWA-cheques, die in tegenstelling tot de dienstencheques geen reguliere banen creëren maar<br />
werkloosheid bestendigen.<br />
1. Is de minister dan van plan om deze denkpiste over de beperking van de fiscale aftrek van de<br />
dienstencheques voor te leggen aan zijn federale collega van Werk en die van Financiën?<br />
2. Is de minister van oordeel dat dan ook de fiscale aftrekbaarheid van PWA-cheques in vraag moet<br />
worden gesteld?<br />
3. Geldt de fiscale aftrekbaarheid ook voor de <strong>Vlaams</strong>e dienstencheques die in het kader van de<br />
flexibele kinderopvang operationeel zullen worden?
-88- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 153 van 6 april 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
1. Het systeem van de dienstencheques is onder mijn voormalige bevoegdheid als federaal minister<br />
van werk tot stand gekomen. Er werd toen geopteerd voor de fiscale aftrekbaarheid van de<br />
dienstencheques omdat we, zoals ik aangaf in het interview, met die goedkope dienstencheques<br />
een nieuwe markt wilden creëren en de zwarte markt kapot wilden beconcurreren. Bij een<br />
dergelijk grootschalig experiment maakt men vooraf een inschatting van het aantal gebruikers,<br />
de budgettaire impact en/of de richtprijs. Van bij de start van de dienstencheques heb ik<br />
benadrukt dat het logisch is dat men na verloop van tijd deze parameters moet bijstellen, scherp<br />
stellen.<br />
Nu het systeem van de dienstencheques zijn nut bewezen heeft is de tijd aangebroken om na te<br />
gaan hoe de leefbaarheid van dit systeem kan worden verzekerd.<br />
Het herbekijken van de fiscale aftrekbaarheid van de dienstencheques is daartoe één van de<br />
opties, naast vele andere. Het is aan de federale overheid om hieromtrent de nodige keuzes te<br />
maken.<br />
2. Zoals door de federale minister van Werk aangekondigd nog deze week zal men tijdens de<br />
begrotingscontrole een aantal keuzes moeten maken om de leefbaarheid van de dienstencheques<br />
te garanderen. Ditzelfde vraagstuk stelt zich voor zover ik weet niet voor het PWA systeem waar<br />
bovendien geen nieuwe poetswerkzaamheden bij nieuwe gebruikers kunnen worden opgestart.<br />
3. Er wordt onderzocht of de fiscale aftrekbaarheid ook van toepassing is op de dienstencheques<br />
voor kinderopvang.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -89-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 154<br />
van 6 april 2006<br />
van MARK DEMESMAEKER<br />
<strong>Vlaams</strong>e Rand - Hippodroom van Sterrebeek<br />
De eigenaar, immogroep Probel, heeft een masterplan ingediend bij de gemeente Zaventem en de cel<br />
MER voor de voormalige Hippodroom Sterrebeek. Het gebied is gelegen op het grondgebied van de<br />
gemeente Zaventem, zo’n 42 hectare groot. De huidige site bestaat uit een hippodroom voor<br />
galopsport en de paardensport in het algemeen. Door de terugval van de galopsport is de volledige<br />
infrastructuur in onbruik geraakt. Het terrein ligt in - voorlopig - landelijk gebied tussen weilanden en<br />
akkers. Het is een belangrijk groen, toeristisch-recreatief punt dat ook deel uitmaakt van een<br />
ecologisch netwerk van de Woluwevallei tot het Zoniënwoud. Op het gewestplan is het ingekleurd als<br />
recreatiezone. De site is dicht bij de grenzen van de gemeente Tervuren en die van de<br />
faciliteitengemeente Wezembeek-Oppem gesitueerd.<br />
Het masterplan omvat onder andere een golfproject, met een golfschool en golfclub. Naast de functie<br />
“golf” worden nog een aantal andere recreatieve functies beoogd. Zo zou de paardensport worden<br />
gecontinueerd, maar dan wel op een kleinere schaal, met een paardencentrum/manège met binnen- en<br />
buitenpistes. Verder wordt het plan opgevat om een wellness- en aquacenter op te richten, met<br />
restaurant en evenementenhal, en een nieuwbouw-hotel met 150 kamers. Tot slot wordt een<br />
herbestemming gevraagd voor de bouw van een 60-tal wooneenheden met “residentieel karakter”.<br />
Gezien de strategische ligging, midden een landelijk gebied, maar in de nabijheid van Brussel en de<br />
grotendeels verstedelijkte kern van de faciliteitengemeente Wezembeek-Oppem, heeft de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Gemeenschap na het faillissement van de renbaan hier wellicht een kans laten liggen. Door deze site<br />
zelf te verwerven, hadden een aantal beleidsdoelstellingen in deze regio gerealiseerd kunnen worden.<br />
Ik denk aan sociale huisvesting met mogelijke participatie van Vlabinvest, aan mogelijkheden voor het<br />
Bruegelproject, aan accommodatie voor Bloso, aan het uitbreiden van de Groene Gordel.<br />
De vraag is nu wat de gevolgen zullen zijn indien de voorliggende plannen gerealiseerd worden.<br />
Iedereen die met deze regio vertrouwd is, weet dat elk project van deze omvang meteen gevolgen heeft<br />
voor de samenhang van het sociaal weefsel, en dat het de verfransingsdruk nog zal doen toenemen. Uit<br />
cijfers van Kind en Gezin blijkt dat Zaventem nu al 37,3 % van de jonge gezinnen het Frans als<br />
thuistaal heeft! Eén van de doelstellingen van de <strong>Vlaams</strong>e Regering is het behoud van het<br />
Nederlandstalig karakter van de <strong>Vlaams</strong>e rand rond Brussel. De verfransingsdruk en sociale<br />
verdringing worden in de praktijk echter met de dag groter!<br />
In de aanvullende regeerverklaring van 18 mei van de <strong>Vlaams</strong>e Regering lezen we dan weer: “Wij<br />
zullen er over waken dat in het ruimtelijk ordeningsbeleid een halt wordt toegeroepen aan het<br />
onverantwoord aansnijden van open ruimte en de sluipende uitbreiding van Brussel.”
-90- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Men kan de vraag stellen hoe het “Masterplan Hippodroom Sterrebeek” ooit te rijmen valt met die<br />
mooie doelstellingen.<br />
1. De Beleidsnota 2004-2009 “Samenwerken voor een goed <strong>Vlaams</strong> bestuur in de <strong>Vlaams</strong>e Rand”<br />
vermeldt dat de trend in de <strong>Vlaams</strong>e Rand, in vergelijking met de rest van Vlaanderen, van de<br />
stijging van de aankoopprijzen voor grond, huur- en koopwoningen, het meest uitgesproken is.<br />
De prijzen voor bouwgrond bijvoorbeeld in de <strong>Vlaams</strong>e Rand zijn gemiddeld 55,5 % (2003 t.o.v.<br />
1999) gestegen, waardoor de gemiddelde prijs 46,6 % hoger ligt dan in de rest van Vlaanderen.<br />
Uitschieters zijn Zaventem (232,88 €/m²), Wezembeek-Oppem (189,87 €/m²) en Kraainem (175,9<br />
€/m²). De grootste stijging heeft zich voorgedaan in Zaventem, nl. +135,9 %.<br />
Gelet op de hallucinante cijfers en gezien de uitzonderlijke mogelijkheid die zich aandient op een<br />
deel van de renbaan, had ik graag van de minister vernomen waarom het <strong>Vlaams</strong> Gewest hier in de<br />
Rand geen daadwerkelijk initiatief neemt om “sociale bouwgronden” ter beschikking te stellen van<br />
de Vlamingen in plaats van residentiële woningen op maat van de eurocraten en Franstalige<br />
bourgeoisie.<br />
2. Gezien de cruciale ligging en de uitzonderlijke mogelijkheid om minstens 100 betaalbare<br />
bouwgronden ter beschikking te stellen van de <strong>Vlaams</strong>e autochtone bevolking lijken effectieve<br />
maatregelen terzake aangewezen.<br />
Welke maatregelen zal de minister concreet treffen?<br />
Wanneer en op welke wijze zal dit ingevuld worden, gelet op de verklaring van de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering van 18 mei 2005 waarbij aan Vlabinvest 25 miljoen euro wordt toegekend om, onder<br />
andere, haar voorkooprecht uit te oefenen?<br />
N.B. Vragen over dit onderwerp werden gesteld aan de ministers Vandenbroucke (vraag nr.154), Van<br />
Mechelen (nr. 134) en Anciaux (nr. 71).
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -91-<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 154 van 6 april 2006<br />
van MARK DEMESMAEKER<br />
De hippodroom van Sterrebeek, die ooit bestempeld werd als de grootste en mooiste renbaan in Europa,<br />
werd de laatste 20 jaar verwaarloosd en geraakte in verval. Na verschillende eigenaarwissels en evenveel<br />
plannen werden de terreinen met bijhorende gebouwen en stallingen van de hand gedaan tijdens een<br />
openbare verkoop op 31 maart 2004. In mei 2005 ging de hippodroom dan definitief dicht. Er moest dus<br />
iets met deze site gebeuren. Het hele domein is 42 ha groot en ligt in een zone bestemd voor dagrecreatie.<br />
Het was en is de bedoeling dit recreatiegebied maximaal te herwaarderen.<br />
Een aankoop door de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap was geen optie daar de site in zijn geheel te koop werd<br />
aangeboden, dus met inbegrip van de gebouwen. Er bestonden echter geen concrete plannen om een<br />
bestemming te geven aan deze gebouwen en er was geen financiële ruimte om deze gebouwen te kopen.<br />
Ook Bloso had niet onmiddellijk een bestemming voor de gebouwen. Bovendien waren zij met een<br />
saneringsoperatie bezig waarbij ze zich op de voor hen meest cruciale terreinen toelegden. Er was daar<br />
dus ook geen ruimte voor extra uitgaven.<br />
In de plannen die nu voorliggen, zal het overgrote deel van het terrein, op een paar hectare na, volledig<br />
worden ingenomen door een golfterrein met achttien holes. Op de rest van de site zouden een hotel met<br />
150 kamers, een paardencentrum/manege voor 70 paarden, een golfschool met bijhorend oefenterrein, een<br />
wellness-centrum, een restaurant en een klein congrescentrum komen. Ook zouden er op een deel van het<br />
terrein een aantal woningen gebouwd worden mits hiervoor een herbestemming wordt toegestaan. Er zou<br />
in voldoende parkeergelegenheid voorzien worden om mogelijke overlast voor de buurt te vermijden. Op<br />
termijn zouden een honderdtal mensen tewerkgesteld worden op de site.<br />
Als ik deze plannen overzie dan lijkt het mij niet zo dat het groene karakter van deze site volledig zou<br />
verdwijnen en dat de plannen zouden ingaan tegen de geest van het Bruegelproject. Het overgrote deel<br />
van de oppervlakte blijft immers open en groen, alleen wordt deze ruimte nu gebruikt voor de golfsport in<br />
plaats van voor de paardensport. Ik ben wel van mening dat het nieuwe golfterrein in overstemming dient<br />
te zijn met het <strong>Vlaams</strong>e Golfmemorandum en dat het “multifunctioneel medegebruik voor nietlawaaierige<br />
buitensporten” dient gegarandeerd te worden. Concreet betekent dit dat op het terrein ook<br />
wandelen, fietsen, joggen, enz. mogelijk moet worden.<br />
Ik kan ook niet om de vaststelling heen dat de buurtbewoners tevreden leken te zijn met de<br />
vooropgestelde plannen tijdens een informatievergadering met alle betrokken partijen, georganiseerd door<br />
Sterrebeek 2000, een vzw die zich inzet voor een <strong>Vlaams</strong>e, groene, mooie en leefbare gemeente. Ook naar<br />
aanleiding van de dag van de aarde op 23 april 2006 werden de plannen van de eigenaar om de<br />
hippodroom om te vormen tot een hedendaagse recreatieve site voorgesteld als een duurzame en<br />
economisch haalbare invulling met grote aandacht voor mens en milieu. Bovendien dient vastgesteld dat<br />
de gemeenteraad van Zaventem de plannen unaniem goedkeurde.<br />
Om het deel van het project te realiseren dat een hotel en woningen behelst, is echter een<br />
bestemmingswijziging nodig voor een aantal terreinen. Ik verwijs hiervoor echter naar mijn collega<br />
bevoegd voor Ruimtelijke Ordening.
-92- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Ik neem alleszins nota van uw bezorgdheid met betrekking tot dit dossier en zal de heer Van Mechelen,<br />
<strong>Vlaams</strong> minister van minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening vragen mij op de<br />
hoogte te houden van de verdere ontwikkeling van dit dossier.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -93-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 158<br />
van 13 april 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
Zelfredzame werkzoekenden - Criteria en uitstroomnormen<br />
Met betrekking tot de als zelfredzaam gecatalogeerde werkzoekenden kreeg ik graag een antwoord op<br />
de volgende vragen.<br />
1. Hoeveel werkzoekenden werden in 2004 en 2005 als “zelfredzaam” gecatalogeerd, en dit zowel in<br />
absolute cijfers als in relatieve cijfers (procentueel ten aanzien van de ganse groep werkzoekenden<br />
die door de VDAB worden begeleid)?<br />
2. Hoe verhoudt zich de uitstroom van zelfredzamen ten aanzien van de uitstroom van de andere<br />
werkzoekenden?<br />
3. Aan welke concrete criteria moeten werkzoekenden beantwoorden om als zelfredzaam<br />
gecatalogeerd te worden?<br />
4. Welke normen gelden ten aanzien van zelfredzamen met betrekking tot het vinden van een job?<br />
5. Hoe verhoudt de uitstroom van zelfredzamen zich ten aanzien van de vooropgestelde norm?<br />
6. Indien de uitstroom lager ligt dan de vooropgestelde norm, welke zijn daarvan de oorzaken?<br />
7. Welke acties onderneemt de VDAB om de vooropgestelde norm wel te halen?<br />
8. Zal het systeem in de nabije toekomst worden geëvalueerd en eventueel bijgestuurd?
-94- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 158 van 13 april 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
1. De mogelijkheid om werkzoekenden als zelfredzaam te registreren binnen de preventieve<br />
werking bestaat pas sinds einde 2004.<br />
In 2005 werden 9.218 werkzoekenden na een intake als zelfredzaam beschouwd door een<br />
VDAB-consulent. In het totaal werden 87.198 kwalificerende intakes afgenomen.<br />
2. Zes maanden na de registratie van de zelfredzaamheid wordt het traject afgesloten en de<br />
uitstroom gemeten. Einde 2005 bedroeg de uitstroom van alle tot op dat moment afgesloten<br />
zelfredzame trajecten 49,9%. De algemene uitstroom uit de trajectwerking bedroeg 61,1% in<br />
2005.<br />
3. De werkzoekende wordt als zelfredzaam beschouwd in het kader van de preventieve<br />
trajectwerking als de consulent er van overtuigd is dat de werkzoekende binnen de zes<br />
maanden na de kwalificerende intake zelf werk vindt zonder verdere begeleiding.<br />
Concreet betekent dit dat de werkzoekende:<br />
- geen zwakke punten heeft (zowel op het gebied van de competenties als de andere<br />
velden van de intakeleidraad zoals de randvoorwaarden en het sollicitatiegedrag);<br />
- voldoende zelf solliciteert;<br />
- geen hulp nodig heeft bij het solliciteren (gebruikt de juiste kanalen, CV en<br />
sollicitatiebrief zijn OK, kan zichzelf voldoende “verkopen”);<br />
- een job zoekt die bij zijn profiel past en waarvoor veel vacatures beschikbaar zijn.<br />
De werkzoekende krijgt verder wel automatisch passende vacatures toegestuurd en kan een<br />
beroep doen op de VDAB zelfredzaamheidstools.<br />
4. Dezelfde normen die gelden voor alle werkzoekenden. De zelfredzame werkzoekenden<br />
moeten aan kunnen aantonen ten opzichte van de RVA dat zij werk zoeken en zij mogen geen<br />
passende dienstbetrekking weigeren.<br />
5. Er werd geen norm vooropgesteld in de beheersovereenkomst. In het jaaractieplan 2006-2007<br />
werd door de dienst de norm van 70% vooropgesteld.<br />
6. De dienst heeft een onderzoek ingesteld naar het profiel van de zelfredzame werkzoekenden<br />
enerzijds en de motivatie voor het gebruik van de code bij zelfredzame werkzoekenden die<br />
niet als uitgestroomd werden geteld op het meetmoment anderzijds.<br />
Uit dit onderzoek blijkt dat:<br />
- Het gebruik van de code “zelfredzaam” relatief stabiel is doorheen de tijd (ong. 10%<br />
van alle intakes)<br />
- De kansengroepen ondervertegenwoordigd zijn in de groep zelfredzamen ten opzichte<br />
van hun aandeel in de totale groep.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -95-<br />
- Werkzoekenden met een diploma HOBU of Universitair onderwijs<br />
oververtegenwoordigd zijn in de populatie zelfredzamen.<br />
- De registratie als zelfredzaam inhoudelijk niet steeds correct gebeurde.<br />
- Een groot deel van de niet-uitgestroomden (65% van een onderzochte steekproef van<br />
niet uitgestroomde correct gebruikte ZR’s) op het moment van de evaluatie<br />
werkzoekend was, maar tussen het moment van screening door de VDAB consulent en<br />
het meetmoment (zes maanden later) veelvuldig aan het werk is geweest.<br />
- Trajectbegeleiders zich bij de motivatie van de zelfredzaamheid teveel laten leiden<br />
door de wens van de klant om al dan niet begeleid te worden.<br />
7. De onderrichting voor consulenten werd meer gespecificeerd en toegelicht. Daarnaast kregen<br />
de verantwoordelijken geïntegreerde dienstverlening de opdracht om voor hun dienst alle<br />
dossiers van de werkzoekenden die op “ZR” gezet worden na te kijken in maart en april 2006.<br />
Bovendien kan de consulent sinds de integratie van de DIMONA gegevens verifiëren of de<br />
werkzoekende vóór het moment van intake al dan niet werkervaring heeft.<br />
Daarenboven zullen de door de VDAB-consulent zelfredzaam beschouwde werkzoekenden<br />
een document moeten ondertekenen samen met de consulent waarin hij of zij verklaart zelf<br />
werk te zoeken en indien hij of zij er niet in slaagt binnen de 6 maanden opnieuw contact op te<br />
nemen met de consulent.<br />
8. Aangezien de uitstroom wordt gemeten zes maanden na het plaatsen van het<br />
zelfredzaamheidslabel is een nieuwe evaluatie voorzien einde 2006. Afhankelijk van het<br />
resultaat zal dan al dan niet worden bijgestuurd.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -97-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 163<br />
van 24 april 2006<br />
van ANNE MARIE HOEBEKE<br />
Tewerkstellingssteun gehandicapten - Evaluatie<br />
Om eventueel rendementsverlies te wijten aan een handicap van werknemers te compenseren, voorziet<br />
de overheid in twee steunmaatregelen: de <strong>Vlaams</strong>e Inschakelingspremie (VIP) en CAO nr. 26 of<br />
loonsubsidie.<br />
1. Hoeveel VIP’s werden aan werkgevers jaarlijks toegekend in de periode 2003-2005 voor de<br />
tewerkstelling van mannelijke, respectievelijk vrouwelijke werknemers?<br />
2. Hoeveel loonsubsidies op basis van CAO nr. 26 werden aan werkgevers jaarlijks toegekend in de<br />
periode 2003-2005 voor de tewerkstelling van mannelijke, respectievelijk vrouwelijke<br />
werknemers?<br />
3. Wat is de evolutie van de jaarlijkse totale kostprijs van beide maatregelen?<br />
4. Werd reeds via een evaluatie nagegaan in welke mate de VIP, respectievelijk CAO nr. 26<br />
doelmatige beleidsinstrumenten zijn?<br />
5. Welke zijn de belangrijkste probleempunten voor beide beleidsinstrumenten?<br />
6. Winnen de VIP en CAO nr. 26 relatief aan belang in vergelijking met andere maatregelen in de<br />
sociale economie, inzonderheid de beschutte en sociale werkplaatsen?
-98- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 163 van 24 april 2006<br />
van ANNE MARIE HOEBEKE<br />
1. Op 31/12 van de respectievelijke jaren waren de volgende aantallen personen met een<br />
handicap aan het werk met een CAO-26 of een VIP.<br />
Tabel 1 : aantal personen aan het werk met een loonkostensubsidie voor personen met<br />
een handicap op 31-12<br />
2003 2004 2005<br />
CAO-26 3047 3125 3259<br />
VIP 1771 2276 2738<br />
Totaal 4818 5401 5997<br />
Zoals blijkt uit tabel 2, die betrekking heeft op iedereen die in de loop van 2005 met een<br />
loonsubsidie heeft gewerkt, zijn de meerderheid van de werknemers mannen, maar bij de VIP zijn<br />
er iets meer vrouwen.<br />
Tabel 2 : Werknemers met een CAO 26 of VIP naar geslacht (2005)<br />
CAO-26 VIP Totaal<br />
man 71.1% 67.9% 70%<br />
vrouw 28.9% 32.1% 30%<br />
totaal 100% 100% 100%<br />
2. en 3. Tabel 3 : Uitgaven voor CAO-26 en VIP in de jaren 2003-2005 (Eur)<br />
CAO-26 VIP Totaal<br />
2003 23 200 184,93 7 750 045,08 30 950 230,01<br />
2004 25 259 692,81 10 906 296,46 36 165 989,27<br />
2005 26 556 137,19 12 737 101,13 39 293 238,32<br />
Ten opzichte van 2003 zijn de uitgaven in 2005 toegenomen met 27% (niet gecorrigeerd<br />
voor inflatie). Deze stijging doet zich vooral voor bij de VIP (+ 64%) en veel minder bij de<br />
CAO-26 (+9%).<br />
De uitgaven opgesplitst voor mannen of vrouwen zijn niet beschikbaar, maar men mag<br />
aannemen dat ze grosso modo de verdeling zoals in tabel 2 weerspiegelen.<br />
4. Het <strong>Vlaams</strong> Fonds voor Sociale Integratie voor Personen met een Handicap heeft een<br />
onderzoeksopdracht verleend aan het Hoger Instituut voor de Arbeid van de KU-Leuven
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -99-<br />
teneinde verschillende aspecten van deze regelingen, waaronder de doelmatigheid, te<br />
bestuderen. Het rapport werd in 2005 gepubliceerd (Vos, S & J. Bollens,<br />
Loonkostensubsidies voor personen met een handicap. Een onderzoek naar de CAO-26 en<br />
de <strong>Vlaams</strong>e inschakelingpremie.) en een uitgebreide samenvatting is voorlopig nog te<br />
vinden op de website van het <strong>Vlaams</strong> Fonds.<br />
5. Het belangrijkste probleempunt bij de CAO-26 is het gebrek aan standaardisering bij het<br />
bepalen van het 'rendementsverlies', waardoor er geen garantie is dat het juiste niveau aan<br />
loonsubsidie bij de start wordt toegekend of later aangepast wordt. Bij een eventuele<br />
herziening van de maatregel lijkt het ook aangewezen om een andere instantie dan de<br />
Sociale Inspectie de eindverantwoordelijkheid te geven voor het toekennen van de<br />
percentages rendementsverlies. Het belangrijkste probleem bij de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Inschakelingpremie is de onbeperkte duur ervan, hetgeen trouwens in tegenspraak is met de<br />
idee van 'Inschakeling'. In een vernieuwd stelsel waarin beide maatregelen gezamenlijk<br />
worden bekeken, kan men de duur van de VIP beperken en een andere regeling die<br />
gebaseerd is op rendementsverlies én ondersteuning erop laten aansluiten. Dergelijke<br />
aanpassingen van de regelgeving omtrent loonsubsidies op zich zouden de doelmatigheid<br />
van de instrumenten kunnen verhogen, maar dit dient tevens te worden gekaderd in een<br />
globaal ondersteuningsaanbod aan werkgevers die mensen met een handicap tewerk stellen.<br />
Op 12 april 2006 keurde de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) een<br />
aanbeveling goed uit over deze en andere knelpunten.<br />
6. We vergelijken enerzijds het aantal personen die van de VIP en CAO-26 gebruik maken en<br />
anderzijds de uitgaven. Wat personen betreft berekenen we de ratio personen met een<br />
loonsubsidie CAO-26 + VIP (op 31/12) ten opzichte van de gehandicapte werknemers in<br />
een beschutte werkplaats (zij die effectief gewerkt hebben in het eerste kwartaal van een<br />
specifiek jaar, die niet behoren tot het kaderpersoneel en voor wie het <strong>Vlaams</strong> Fonds een<br />
tussenkomst heeft betaald in het loon).<br />
CAO-26/VIP (1) BW (2) Ratio (1)/(2)<br />
Aantal personen<br />
31/12/2000 3712 12278 0,30<br />
31/12/2004<br />
Uitgaven (mio euro)<br />
5401 13499 0,40<br />
2001 27,6 165,7 16,6<br />
2005 39,9 184,7 21,6<br />
De ratio voor 31/12/2000 en het eerste kwartaal van 2001 bedraagt 3712 / 12 278 = 0.30. De<br />
ratio voor 31/12/2004 en het eerste kwartaal 2005 bedraagt 5401 / 13 499 = 0.40. De stijging<br />
met 10% van de ratio wijst erop dat het aantal personen die regulier werken met een<br />
loonsubsidie aan belang wint t.o.v. het aantal personen in een beschutte werkplaats.<br />
Wat de uitgaven betreft is de ratio uitgaven loonsubsidies / beschutte werkplaats in 2001<br />
gelijk aan 16.6% en hij loopt op tot 21.6% in 2005. Ook dit wijst dus op een stijgend relatief<br />
belang van de reguliere loonsubsidies.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -101-<br />
INGE VERVOTTE,<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN,<br />
VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -103-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 123<br />
van 15 maart 2006<br />
van JOHAN VERSTREKEN<br />
Ziekenhuizen zonder mortuarium - Regelgeving<br />
De Vlarem-wetgeving bepaalt dat de overledene in een ziekenhuis dat geen vergund mortuarium heeft,<br />
binnen de twaalf uur moet weggevoerd worden. De wetgeving zegt echter niets over de minimumtijd,<br />
die families de kans geeft om op een menselijke manier verdere zaken met betrekking tot de<br />
overbrenging van het stoffelijk overschot naar een privé-funerarium te regelen.<br />
Een aantal ziekenhuizen dat niet over een eigen mortuarium beschikt, maakt gebruik van deze leemte<br />
in de wetgeving om de overledene zo snel mogelijk over te plaatsen naar het privé-funerarium<br />
waarmee het ziekenhuis een overeenkomst heeft. Dit gebeurt vaak zonder medeweten van de familie<br />
van de overledene. De familie is dan vaak niet meer bereid om het stoffelijk overschot over te brengen<br />
naar de begrafenisonderneming van haar keuze, uit respect voor de overledene, en om de bijkomende<br />
kosten van deze tweede overbrenging te vermijden.<br />
Deze manier van werken zorgt voor onmenselijke taferelen bij de families van de nabestaanden die,<br />
nadat ze het overlijden hebben vernomen, onmiddellijk onder tijdsdruk komen te staan om de hele<br />
familie bij elkaar te krijgen en een begrafenisondernemer aan te stellen.<br />
Naast de lucratieve deal die het ziekenhuis heeft met de begrafenisonderneming, is het vaak ook zo dat<br />
het ziekenhuis het stoffelijk overschot zo snel mogelijk weg wil, omdat het ziekenhuis niet beschikt<br />
over een behoorlijke wachtruimte of opbaringsruimte.<br />
1. Aan welke wettelijke normen moet de wachtruimte of opbaringsruimte van het ziekenhuis<br />
voldoen?<br />
Op welke wijze wordt daarop toezicht uitgeoefend?<br />
2. Welke bezoekregeling is er voor familie in deze wachtruimte zolang de overbrenging van het<br />
stoffelijk overschot nog niet is gebeurd? Kan het bijvoorbeeld dat het ziekenhuis in afwachting<br />
van de overbrenging bezoek van familie weigert?<br />
3. Welke regels gelden er inzake overbrenging van een stoffelijk overschot door een ziekenhuis naar<br />
een begrafenisonderneming?<br />
Kan het bijvoorbeeld dat een ziekenhuis zonder medeweten van familie het stoffelijk overschot<br />
overbrengt naar een begrafenisonderneming?<br />
4. Welke minimum- en maximumtijden gelden er voor familieleden van de overledene om het<br />
stoffelijk overschot van een ziekenhuis zonder mortuarium naar een privé-rouwcentrum te<br />
brengen?
-104- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
5. Waarom worden ziekenhuizen niet verplicht om een eigen mortuarium te behouden, aangezien in<br />
de ligdagprijs die de patiënten betalen ook de mortuariumdienst is inbegrepen?<br />
De begrafenisondernemer stuurt immers aan de familie nog eens een rekening voor overbrenging<br />
en verblijf in het privé-rouwcentrum, hoewel de opdrachtgever hier het ziekenhuis zelf is.<br />
6. Een overeenkomst tussen een ziekenhuis en één begrafenisonderneming lijkt niet alleen strijdig<br />
met het vrijemarktpricipe, maar ook met de keuzevrijheid van de familie.<br />
Welke maatregelen worden er genomen tegen deze praktijken?<br />
7. Bestaan er richtlijnen die een neutrale houding garanderen voor politie en parket i.v.m. de keuze<br />
van de begrafenisonderneming als zij bij een plots overlijden moeten tussenkomen en moeten<br />
bepalen waar het stoffelijk overschot zal verblijven in afwachting van een eventuele autopsie of<br />
vrijgave van het lichaam?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -105-<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 123 van 15 maart 2006<br />
van JOHAN VERSTREKEN<br />
1. Het toezicht op <strong>Vlaams</strong>e ziekenhuizen gebeurt door een systeem van audits. Tijdens deze<br />
audits worden de aspecten van de lijkbezorging bekeken door de <strong>Vlaams</strong>e<br />
gezondheidsinspectie. Zij kijken na of er in het ziekenhuis procedures bestaan in verband met<br />
de manipulatie van stoffelijke overschotten. Wanneer dit niet het geval is, wordt dit in het<br />
auditverslag opgenomen als een tekortkoming en wordt het ziekenhuis aangespoord dit<br />
probleem op te lossen.<br />
De <strong>Vlaams</strong>e gezondheidsinspectie heeft in het kader van de herziening van de Vlaremwetgeving<br />
voorstellen gedaan tot aanpassing van de sectorale milieuvoorwaarden voor<br />
ziekenhuizen. In deze voorstellen is aandacht gegeven aan de problematiek van de<br />
lijkverzorging. Zo is er voorzien in een snelle overbrenging van de overledene naar een<br />
rouwkamer of, zo deze niet beschikbaar is, naar een afzonderlijk, hiervoor geschikt lokaal.<br />
Grond voor deze vraag is de ziekenhuishygiëne. Ten laatste drie uur na het overlijden moet het<br />
lichaam de ziekenkamer hebben verlaten.<br />
2. Binnen de vigerende ziekenhuisnormering zijn er geen regels opgelegd in verband met de<br />
bezoekregeling voor de familie van een overledene in het ziekenhuis.<br />
In de context van het kwaliteitsdecreet kan een ziekenhuis opteren voor de uitwerking van een<br />
procedure die de processen in verband met het overlijden van een patiënt in kaart brengt. Bij<br />
de audit van het ziekenhuis, die om de 5 jaar plaatsvindt in het kader van de<br />
erkenningsprocedure, kan deze procedure opgevraagd worden. Bij het nazicht van deze<br />
procedure(s) wordt aandacht besteed aan de bestaande afspraken met privé funeraria en de<br />
afspraken rond bewaring van het stoffelijk overschot. Hierbij wordt gestreefd naar een goed<br />
evenwicht tussen menselijke en religieuze aspecten enerzijds en aspecten van openbare<br />
hygiëne anderzijds.<br />
3. Tijdens de overbrenging van het ziekenhuis naar een privé-funerarium moeten de algemeen<br />
geldende regels van het lijktransport worden gevolgd.<br />
4. Gevraagd wordt de overledene zo snel mogelijk en ten laatste binnen de drie uur van de<br />
ziekenkamer over te brengen naar hetzij een rouwkamer, hetzij een ander geschikt lokaal.<br />
Wanneer een stoffelijk overschot langer dan 12 uur in het ziekenhuis blijft, moet dit<br />
beschikken over een vergunde rouwkamer.<br />
5. Binnen de ziekenhuisnormen wordt nergens uitdrukkelijk gesteld dat een ziekenhuis moet<br />
beschikken over een mortuarium. Uit de algemene ziekenhuisnormen (KB 23 oktober 1964)<br />
dient evenwel afgeleid dat de wetgever het mortuarium beschouwt als een “algemene dienst”<br />
waarover het ziekenhuis in principe beschikt.<br />
Voor de “algemene dienst mortuarium” zijn evenmin specifieke normen vastgesteld.<br />
De federale overheid is van oordeel dat het budget van financiële middelen, dat de<br />
werkingskosten van het ziekenhuis dekt, een verblijf van slechts één dag mortuarium dekt. De
-106- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
dienst vertrekt hierbij van het standpunt dat een mortuarium van het ziekenhuis in principe<br />
dient voor de eerste opbaring van de patiënt. Alles wat daarna komt, wordt gezien als een<br />
bijzondere eis of past met andere woorden niet binnen het functioneren waarvoor het<br />
mortuarium in het ziekenhuis wordt opgericht. Het dient door de patiënt of diens familie te<br />
worden betaald.<br />
Mortuaria zijn wel, zoals u ook opmerkt, onderworpen aan vrij veeleisende VLAREMnormen,<br />
en betekenen zeker voor kleinere ziekenhuizen een zware investering. Bovendien<br />
wordt door de nabestaanden vaak een privé funerarium verkozen boven het<br />
ziekenhuismortuarium, omwille van het breder gamma van dienstverlening.<br />
Bijgevolg kan het voor sommige ziekenhuizen een evenwaardige optie zijn om samen te<br />
werken met een privé funerarium in de omgeving. Uiteraard dienen hierbij de nodige<br />
overeenkomsten afgesloten te worden die moeten verzekeren dat de overledene aan dezelfde<br />
condities kan opgebaard worden, als wanneer dit in het ziekenhuis zou gebeuren.<br />
6. Een ziekenhuis kan contracten afsluiten met een privé funerarium van zijn keuze. In het kader<br />
van de keuzevrijheid kan de familie ook zelf een ander privé funerarium aanduiden.<br />
7. Toezicht op politie en parket valt buiten mijn bevoegdheden en is een federale<br />
aangelegenheid.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -107-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 124<br />
van 17 maart 2006<br />
van STEVEN VANACKERE<br />
Welzijns- en gezondheidsvoorzieningen - RIZIV-toelagen<br />
Bepaalde welzijns- en gezondheidsvoorzieningen die door de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap worden erkend<br />
(en eventueel gesubsidieerd), worden ook vanuit het Riziv betoelaagd. Dit is een belangrijk element<br />
bij het sturen van het eigen beleid.<br />
1. Welke voorzieningen die door de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap worden erkend, worden ook door het<br />
Riziv betoelaagd, al dan niet op basis van een overeenkomst met het Riziv?<br />
2. Wat is voor de voorzieningen erkend door de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap de hoogte van de Riziv-<br />
betoelaging?<br />
Indien de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap niet over deze informatie beschikt, welke stappen acht de<br />
minister aangewezen met het oog op de kenbaarheid ervan?
-108- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 124 van 17 maart 2006<br />
van STEVEN VANACKERE<br />
1. Binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin zijn er in de gehandicaptensector,<br />
de gezondheidssector en de sector voor de ouderenzorg voorzieningen die door de <strong>Vlaams</strong>e<br />
gemeenschap worden erkend en vanuit het RIZIV betoelaagd. In andere subsectoren is deze<br />
situatie niet aanwezig.<br />
Binnen de sector van de gezondheidszorg, worden volgende voorzieningen door de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Gemeenschap erkend en tevens betoelaagd door het RIZIV:<br />
- De door de <strong>Vlaams</strong>e overheid erkende geïntegreerde diensten voor thuisverzorging (GDT)<br />
ontvangen een forfaitaire tegemoetkoming voor registratie in het kader van multidisciplinair<br />
patiëntenoverleg. De GDT(waaronder alle zorgaanbieders, die een overeenkomst hebben met<br />
de GDT en die niet als zorgverstrekker opgenomen zijn binnen het RIZIV) worden door het<br />
RIZIV in het kader van het multidisciplinair overleg als zorgverstrekker aanzien.<br />
- De multidisciplinaire begeleidingsequipe (MBE) van de door de <strong>Vlaams</strong>e overheid erkende<br />
samenwerkingsverbanden inzake palliatieve zorg ontvangen een tegemoetkoming in het kader<br />
van de begeleiding van palliatieve patiënten.<br />
- Algemene ziekenhuizen<br />
- Psychiatrische ziekenhuizen<br />
- Initiatieven voor beschut wonen<br />
- Psychiatrische verzorgingstehuizen<br />
- Centra voor geestelijke gezondheidszorg<br />
- Rust- en verzorgingstehuizen<br />
De welzijnszorgvoorzieningen die door de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap erkend zijn en die een toelage<br />
van het RIZIV ontvangen, zijn enerzijds de rusthuizen (rustoorden voor bejaarden) binnen de<br />
ouderenzorgvoorzieningen en anderzijds de centra voor kortverblijf en de dagverzorgingscentra<br />
binnen de thuiszorgvoorzieningen. De dagverzorgingscentra moeten hiervoor wel een bijzondere<br />
erkenning als centrum voor dagverzorging hebben, zoals bedoeld in het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering van 23 juni 2000. De centra voor kortverblijf vormen met de gebouwen van het rusthuis<br />
functioneel en bouwkundig één geheel en krijgen dus, zoals de rusthuizen, een zogenaamd ROBforfait.<br />
De centra voor dagverzorging krijgen een F-forfait voor de afhankelijkheidscategorieën B<br />
en C.<br />
Voor de gehandicaptensector worden 137 centra en diensten als revalidatiecentrum erkend.<br />
Hiervan zijn er 76 “intramuraal” (zowel naar infrastruktuur als naar werking geïntegreerd in een<br />
ziekenhuis) en 61 “extramuraal” (autonome werking, niet gebonden aan een ziekenhuis). De<br />
intramurale centra worden volledig vergoed door het RIZIV, via meerdere systemen:<br />
overeenkomst (‘type’ of ‘specifiek’), speciale revalidatie-nomenklatuur, ligdagprijs. De<br />
extramurale centra krijgen een gemengde subsidie: de prestaties zelf worden gefinancierd door het<br />
RIZIV via een forfaitair systeem vastgelegd in een overeenkomst, de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap (i.e.<br />
het Fonds/Agentschap) vult aan met zgn. ‘trimestriële onderhoudstoelagen’. De extramurale centra<br />
kunnen ook investeringssubsidies ontvangen van het Fonds/Agentschap, volgens de VIPA-regels.<br />
Een aantal revalidatiecentra zijn bovendien door het Fonds/Agentschap erkend als<br />
“multidisciplinair team” (MDT), dat multidisciplinaire inschrijvingsverslagen mag opstellen voor
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -109-<br />
het Fonds/Agentschap, en ontvangen een vergoeding per opgesteld verslag. 43 erkende<br />
intramurale centra en 19 erkende extramurale centra zijn als MDT erkend. 5 niet door de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Gemeenschap als revalidatiecentrum erkende diensten, die via een revalidatie-overeenkomst<br />
volledig door RIZIV gefinancierd worden, zijn wel als MDT erkend: 4 referentiecentra en 1<br />
kinderrevalidatiecentrum.<br />
2. Voor de subsectoren in de welzijns- en gezondheidssector dient elke subsector jaarlijks een<br />
nieuwe nationale overeenkomst te sluiten met de verzekeringsinstelling. Deze overeenkomst stelt<br />
de modaliteiten vast voor de toekenning van de tegemoetkomingen. (cfr<br />
www.riziv.fgov.be/care/nl)<br />
De aard van de tegemoetkoming is afhankelijk van de voorziening. Het is echter moeilijk om voor<br />
al deze voorzieningen en deelbehandelingen een globaal overzicht te geven. Ik verwijs hiervoor<br />
naar de overeenkomsten.<br />
Samenvatting:<br />
a) geïntegreerde diensten voor thuisverzorging : een bedrag van 12,50 euro per patiënt per jaar<br />
voor de registratie.<br />
GDT: een bedrag van 30 euro indien het GDT als zorgverstrekker deelneemt aan het multidisciplinair<br />
overleg over de patiënt buitenshuis en 40 euro indien het GDT als zorgverstrekker deelneemt<br />
aan het multidisciplinair overleg bij de patiënt thuis<br />
b) multidisciplinair begeleidingsequipe: een bedrag van gemiddeld ca. 1.600 euro per begeleide<br />
patiënt .<br />
c) Algemene ziekenhuizen: budget is conform de ziekenhuiswetgeving.<br />
Gezien de complexiteit van de wetgeving verwijs ik voor meer info naar de nationale<br />
overeenkomst.<br />
d) Psychiatrische ziekenhuizen: budget is conform de ziekenhuiswetgeving. Ook hier verwijs ik<br />
voor meer info naar de nationale overeenkomst.<br />
- Bij psychiatrische gezinsverpleging wordt -zoals bepaald in het koninklijk besluit van<br />
10 april 1991, artikel 1, §1- een prijs per parameter van activiteit -zoals bedoeld in art.<br />
104ter van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987-<br />
verschuldigd die vastgesteld wordt door de bevoegde Minister.<br />
- Voor nabehandeling is een vast dagbedrag voorzien van 27€.<br />
De overeenkomstencommissie stelt dat er bijkomend nog financiële middelen zullen voorzien<br />
worden voor de multidisciplinaire liaisonequipes en de module nabehandeling.<br />
e) Initiatieven voor beschut wonen:<br />
Het betreft hier een prijs per verblijfdag voor personen gehuisvest in initiatieven van beschut<br />
wonen. Deze prijs wordt vastgesteld door de federale minister die de volksgezondheid onder zijn<br />
bevoegdheid heeft, overeenkomstig de regels bepaald in het koninklijk besluit dd. 18 juli 2001<br />
houdende vaststelling van de regels volgens dewelke het budget van financiële middelen, het<br />
quotum van verblijfdagen en de prijs per verblijfdag voor initiatieven van beschut wonen worden<br />
bepaald. Deze tegemoetkoming dekt op forfaitaire wijze kosten zoals voorzien in artikel 1 van het<br />
koninklijk besluit van 18 juli 2001.<br />
f) Psychiatrische verzorgingstehuizen (pvt):<br />
§1: de federale minister die de volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, stelt de<br />
opnemingsprijs vast voor personen die zijn opgenomen in psychiatrische<br />
verzorgingstehuizen, in overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van
-110- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
10 december 1990 houdende vaststelling van de regels voor het bepalen van de<br />
opnemingsprijs voor personen die worden opgenomen in de pvt<br />
§2: de federale minister die de volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft, bepaalt de<br />
tegemoetkoming van de federale overheid in de opnemingsprijs van de pvt in<br />
overeenstemming met de bepalingen van het koninklijk besluit van 17 december 2002<br />
houdende vaststelling van de regels volgens dewelke een gedeelte van de opnemingsprijs in<br />
de pvt ten laste van de federale overheid wordt gelegd.<br />
§3: de federale minister die de sociale voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, stelt de<br />
tegemoetkoming van de verplichte ziekte- en invaliditeitsuitkering vast voor de<br />
verstrekkingen in de pvt zoals beschreven in artikel 34, 11° van de wet betreffende de<br />
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14<br />
juli 1994.<br />
Het ministerieel besluit van 10 juli 1990 tot de vaststelling van de tegemoetkoming bedoeld in<br />
artikel 37, §12 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging<br />
en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de psychiatrische verzorgingstehuizen geeft de<br />
grootte van tegemoetkoming aan. Dit bedrag is per dag vanaf 1 januari 2002 algemeen vastgesteld<br />
op 52,58€ voor personen met een langdurige en gestabiliseerde psychische stoornis en op 57,41 €<br />
voor mensen met een mentale handicap. Hierbij inbegrepen zit een bedrag van 1,51€ voor de kost<br />
van de supervisie door een geneesheer-specialist in de neuropsychiatrie of in de psychiatrie. Dit<br />
bedrag kan nog verminderd worden indien de instelling reeds een uitkering krijgt voor een<br />
revalidatienabehandeling. De bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex.<br />
De tegemoetkoming van de verplichte ziekte- en invaliditeitsuitkering dekt:<br />
- de verzorging, verleend door verpleegkundigen<br />
- de kinesitherapieverstrekkingen en de logopedieverstrekkingen verleend door de<br />
daartoe bevoegde verzorgingsverstrekkers<br />
- de bijstand in de handelingen van het dagelijkse leven en elke handeling tot<br />
reactivatie, psychiatrische revalidatie en sociale reïntegratie, inclusief de ergotherapie<br />
- de geneeskundige verstrekkingen verleend door de psychiaters en neuropsychiaters in<br />
psychiatrische verzorgingstehuizen.<br />
g) Centra voor geestelijke gezondheidszorg: enkel de honoraria van de psychiaters worden<br />
betaald met een toelage/terugbetaling van het RIZIV.<br />
h) Rust- en verzorgingstehuizen:<br />
Voor de rustoorden voor bejaarden (ROB) en de rust- en verzorgingstehuizen (RVT) is er<br />
sinds 1 januari 2004 een nieuw financieringssysteem ingevoerd in het kader van de verplichte<br />
verzekering voor geneeskundige verzorging. Het nieuwe financieringssysteem werd uitgewerkt in<br />
twee besluiten:<br />
- een koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 69, § 4, tweede lid, van de wet betreffende de<br />
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14<br />
juli 1994, waarin een quotum aan dagen wordt voorzien<br />
- alsook een ministerieel besluit tot vaststelling van het bedrag en de voorwaarden voor de<br />
toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 37, § 12, van de wet betreffende de<br />
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14<br />
juli 1994, in de rust- en verzorgingstehuizen en in de rustoorden voor bejaarden.<br />
De hoogte van de RIZIV-betoelaging voor de rusthuizen wordt voor elke instelling afzonderlijk<br />
bepaald op basis van een uitgebreid aantal gegevens en parameters.<br />
Aan de bestaande financieringsregeling voor de centra voor dagverzorging werd voorlopig niets<br />
gewijzigd. Voor de centra voor dagverzorging wordt in artikel 1 van het ministerieel besluit van<br />
22 juni 2000 tot vaststelling van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 37, § 12 van de wet
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -111-<br />
betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen,<br />
gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt de tegemoetkoming op 21,82 euro per dag en per<br />
rechthebbende vastgelegd. Dit bedrag wordt verhoogd met 1,75 euro als de inrichting voldoet aan<br />
de in artikel 2, § 4 gestelde voorwaarden. Deze bedragen worden gekoppeld aan het spilindexcijfer<br />
103,14 in de basis 1996 = 100 en worden aangepast overeenkomstig de bepalingen van de wet van<br />
1 maart 1977.<br />
Aangezien het RIZIV een federale overheidsdienst is, verwijs ik de <strong>Vlaams</strong>e<br />
volksvertegenwoordiger naar de goed uitgebouwde webstek van het RIZIV waar alle mogelijke<br />
informatie over de RIZIV-toelagen voor welzijns- en gezondheidsvoorzieningen in het algemeen<br />
en voor rustoorden voor bejaarden, centra voor kortverblijf en centra voor dagverzorging in het<br />
bijzonder, beschikbaar is: http://riziv.fgov.be, rubriek ‘Zorgverleners’, subrubriek ‘Rustoorden’.<br />
In het kader van het interkabinettenoverleg tussen de federale en de regionale overheden werd een<br />
werkgroep opgericht die onderzoekt op welke wijze en in welke mate de relevante gegevens over<br />
welzijns- en gezondheidsvoorzieningen elektronisch kunnen uitgewisseld worden, onder meer ook<br />
die over de RIZIV-toelagen.<br />
Voor wat betreft de gehandicaptensector bedraagt de aanvulling met onderhoudstoelagen voor de<br />
extramurale centra, afgezien van de (sporadische) investeringssubsidies, gemiddeld een goede 3 % van<br />
de inkomsten van de centra m.a.w. 97 % komt van het RIZIV. In 2004 werd door het <strong>Vlaams</strong> Fonds €<br />
2.649.606,39 aan onderhoudstoelagen uitbetaald, € 811.745,87 aan investeringssubsidies.<br />
Als bijlage vindt u een volledig overzicht van revalidatie-overeenkomsten van het RIZIV, in relatie<br />
gebracht met de erkenningen door het Fonds/Agentschap als revalidatiecentrum en/of multidisciplinair<br />
team.<br />
Het <strong>Vlaams</strong> Fonds / Agentschap doet geen systematische analyse van de boekhouding gevoerd door de<br />
Reva-centra. Tot nog toe was er ook geen boekhoudplan en kon de RIZIV subsidie niet éénduidig in<br />
kaart gebracht worden. De te voeren boekhouding in het kader van de nieuwe VZW wetgeving zal<br />
hierin verandering brengen.<br />
BIJLAGEN<br />
1. Infonota omtrent de revalidatiesector bij het RIZIV en bij de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap.<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VERVOTTE/124/antw.124.bijl.001.doc
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -113-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 125<br />
van 21 maart 2006<br />
van KATHLEEN HELSEN<br />
Buitenschoolse kinderopvang - Stand van zaken<br />
In het <strong>Vlaams</strong> regeerakkoord 2004-2009 engageert de <strong>Vlaams</strong>e Regering zich te zorgen voor een<br />
gevoelige uitbreiding van het aanbod in de buitenschoolse opvang.<br />
1. Bestaat er een overzicht van het aanbod aan buitenschoolse kinderopvang in elke gemeente van<br />
het <strong>Vlaams</strong> Gewest (incl. opdeling per type van aanbieder, bv. initiatief voor buitenschoolse<br />
kinderopvang)? Zo ja, kan de minister de nodige verwijzingen meedelen, of het overzicht<br />
bezorgen?<br />
2. Hoeveel bijkomende middelen uit de uitgavenbegrotingen 2004 en 2005 werden geïnvesteerd in<br />
de buitenschoolse kinderopvang?<br />
Tot welke begrotingsprogramma’s en basisallocaties zijn deze bijkomende middelen terug te<br />
voeren?<br />
3. Hoeveel bijkomende plaatsen in de buitenschoolse kinderopvang werden effectief gerealiseerd in<br />
2004 en 2005?<br />
4. Op welke wijze monitort Kind en Gezin het aanbod aan buitenschoolse kinderopvang?
-114- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 125 van 21 maart 2006<br />
van KATHLEEN HELSEN<br />
1. Een overzicht met per gemeente het aantal plaatsen voor:<br />
1.<br />
Initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO)<br />
Gemeente Erkende Capaciteit<br />
AALTER 307<br />
AARSCHOT 302<br />
ALKEN 125<br />
ALVERINGEM 14<br />
ANTWERPEN 127<br />
ANZEGEM 118<br />
ARDOOIE 32<br />
AS 106<br />
ASSENEDE 91<br />
BAARLE-HERTOG 13<br />
BALEN 164<br />
BEERNEM 176<br />
BEERSE 37<br />
BEERSEL 265<br />
BEGIJNENDIJK 68<br />
BEKKEVOORT 52<br />
BERINGEN 261<br />
BERLAAR 86<br />
BERLARE 138<br />
BEVER 50<br />
BEVEREN 189<br />
BIERBEEK 38<br />
BILZEN 133<br />
BOCHOLT 76<br />
BOECHOUT 103<br />
BOOM 108<br />
BOORTMEERBEEK 63<br />
BORGLOON 63<br />
BORNEM 167<br />
BORSBEEK 79<br />
BOUTERSEM 51<br />
BRAKEL 36<br />
BRASSCHAAT 207<br />
BRECHT 50
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -115-<br />
BREDENE 61<br />
BRUGGE 251<br />
BRUSSEL 125<br />
BUGGENHOUT 112<br />
DAMME 113<br />
DE HAAN 55<br />
DENDERLEEUW 173<br />
DENDERMONDE 381<br />
DENTERGEM 58<br />
DE PANNE 67<br />
DESSEL 66<br />
DIEPENBEEK 215<br />
DIEST 159<br />
DILSEN-STOKKEM 73<br />
DUFFEL 168<br />
EDEGEM 92<br />
EEKLO 171<br />
ERPE-MERE 40<br />
GEEL 37<br />
GEETBETS 27<br />
GENK 73<br />
GENT 57<br />
GERAARDSBERGEN 62<br />
GISTEL 41<br />
GLABBEEK 30<br />
GROBBENDONK 86<br />
HAACHT 104<br />
HAALTERT 72<br />
HALEN 113<br />
HALLE 198<br />
HAM 42<br />
HAMONT-ACHEL 74<br />
HASSELT 489<br />
HECHTEL-EKSEL 74<br />
HEERS 28<br />
HEIST-OP-DEN-BERG 210<br />
HERENT 42<br />
HERENTHOUT 72<br />
HERK-DE-STAD 151<br />
HERSELT 77<br />
HERZELE 141<br />
HEUSDEN-ZOLDER 205<br />
HOEGAARDEN 81<br />
HOOGLEDE 122<br />
HOOGSTRATEN 205<br />
HOREBEKE 15<br />
HOUTHULST 98<br />
HOVE 84<br />
HULDENBERG 38<br />
HULSHOUT 45<br />
ICHTEGEM 143
-116- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
IEPER 98<br />
IZEGEM 50<br />
JABBEKE 191<br />
JETTE 12<br />
KALMTHOUT 88<br />
KAPELLEN 90<br />
KAPELLE-OP-DEN-BOS 84<br />
KAPRIJKE 56<br />
KASTERLEE 125<br />
KEERBERGEN 107<br />
KINROOI 129<br />
KNESSELARE 113<br />
KOEKELARE 100<br />
KOKSIJDE 107<br />
KONTICH 92<br />
KORTEMARK 30<br />
KORTENAKEN 107<br />
KORTENBERG 50<br />
KORTRIJK 244<br />
KRUIBEKE 164<br />
KUURNE 28<br />
LAAKDAL 113<br />
LAARNE 97<br />
LANAKEN 42<br />
LANDEN 118<br />
LANGEMARK-POELKAPELLE 68<br />
LEDE 86<br />
LENNIK 46<br />
LEOPOLDSBURG 88<br />
LEUVEN 307<br />
LICHTERVELDE 42<br />
LIER 160<br />
LILLE 105<br />
LINT 45<br />
LINTER 53<br />
LOCHRISTI 116<br />
LOKEREN 236<br />
LOMMEL 62<br />
LONDERZEEL 25<br />
LO-RENINGE 46<br />
LOVENDEGEM 98<br />
LUBBEEK 70<br />
LUMMEN 181<br />
MAASEIK 186<br />
MAASMECHELEN 97<br />
MALDEGEM 36<br />
MALLE 68<br />
MECHELEN 37<br />
MEERHOUT 56<br />
MEEUWEN-GRUITRODE 55<br />
MERELBEKE 133
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -117-<br />
MERKSPLAS 62<br />
MEULEBEKE 68<br />
MIDDELKERKE 65<br />
MOL 243<br />
NAZARETH 102<br />
NEERPELT 146<br />
NEVELE 125<br />
NIEL 23<br />
NIEUWERKERKEN 63<br />
NIJLEN 137<br />
NINOVE 60<br />
OLEN 113<br />
OOSTENDE 205<br />
OOSTKAMP 227<br />
OOSTROZEBEKE 76<br />
OPGLABBEEK 117<br />
OPWIJK 65<br />
OUDENBURG 35<br />
OUD-HEVERLEE 42<br />
OVERPELT 151<br />
PEER 162<br />
PEPINGEN 30<br />
PITTEM 30<br />
POPERINGE 74<br />
PUTTE 132<br />
PUURS 164<br />
RAVELS 28<br />
RIJKEVORSEL 93<br />
ROESELARE 147<br />
ROTSELAAR 205<br />
RUMST 44<br />
SCHELLE 71<br />
SCHERPENHEUVEL-ZICHEM 103<br />
SINT-AMANDS 85<br />
SINT-GILLIS-WAAS 176<br />
SINT-JANS-MOLENBEEK 79<br />
SINT-KATELIJNE-WAVER 157<br />
SINT-NIKLAAS 595<br />
SINT-TRUIDEN 84<br />
STABROEK 102<br />
STADEN 102<br />
TEMSE 252<br />
TERNAT 297<br />
TESSENDERLO 157<br />
TIELT 114<br />
TIELT-WINGE 119<br />
TONGEREN 174<br />
TORHOUT 212<br />
TREMELO 126<br />
TURNHOUT 159<br />
VEURNE 107
-118- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
VILVOORDE 40<br />
VLETEREN 29<br />
VOEREN 21<br />
VORSELAAR 37<br />
VOSSELAAR 121<br />
WAARSCHOOT 101<br />
WACHTEBEKE 60<br />
WELLEN 25<br />
WERVIK 89<br />
WESTERLO 232<br />
WETTEREN 88<br />
WEVELGEM 65<br />
WIJNEGEM 37<br />
WILLEBROEK 86<br />
WINGENE 80<br />
WOMMELGEM 59<br />
WORTEGEM-PETEGEM 41<br />
WUUSTWEZEL 66<br />
ZANDHOVEN 75<br />
ZEDELGEM 26<br />
ZELE 73<br />
ZELZATE 102<br />
ZOERSEL 32<br />
ZOMERGEM 151<br />
ZONHOVEN 219<br />
ZONNEBEKE 141<br />
ZOUTLEEUW 114<br />
ZULTE 127<br />
ZUTENDAAL 76<br />
ZWIJNDRECHT 101<br />
Som: 23567<br />
2.<br />
Buitenschoolse opvang verbonden aan een<br />
kinderdagverblijf (BOKDV)<br />
Gemeente Vestigingsplaats Erkende Capaciteit<br />
BRECHT 37,00<br />
BRUGGE 68,00<br />
DEERLIJK 15,00<br />
DE PINTE 32,00<br />
DIKSMUIDE 35,00<br />
GENK 64,00<br />
GENT 185,00<br />
HASSELT 149,00<br />
HOUTHALEN-HELCHTEREN 30,00<br />
IZEGEM 40,00<br />
KAPELLEN 16,00<br />
KNOKKE-HEIST 57,00<br />
KORTENBERG 32,00<br />
LEBBEKE 14,00
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -119-<br />
3.<br />
LEUVEN 45,00<br />
LONDERZEEL 32,00<br />
MENEN 30,00<br />
TIENEN 37,00<br />
TONGEREN 40,00<br />
VEURNE 32,00<br />
WETTEREN 19,00<br />
Som: 1.009,00<br />
4. Kinderdagverblijven, mini-crèches en zelfstandige kinderdagverblijven, onthaalouders en<br />
zelfstandige onthaalouders kunnen kinderen opvangen van 0 - 3j of van 0 - 6j of van 0-12j. Dit is<br />
op vrijwillige basis, zodat we voor deze types van voorzieningen geen afzonderlijke cijfers voor<br />
buitenschoolse kinderopvang kunnen aangegeven.<br />
2. De middelen van het <strong>Vlaams</strong> Werkgelegenheidsakkoord voor 2003-2004 voor de uitbreiding van<br />
de buitenschoolse opvang bedragen 3.090.000 EUR (van PR 24.60 BA 00.18 naar PR 41.4 BA<br />
41.01).<br />
Bij de initiële begroting 2005 is er nog een bijkrediet ontvangen voor de IBO's. in achtergestelde<br />
gebieden . Het ging hierbij om 150 000 euro voor de financiering van de verhoogde IBO-subsidie<br />
in het kader van de regelgeving met betrekking tot achtergestelde gebieden. In het ministerieel<br />
besluit van 9 juli 2001 houdende de voorwaarden inzake subsidiëring van initiatieven voor<br />
buitenschoolse opvang staat dat de in het besluit vermelde subsidiebedragen verhoogd worden voor<br />
die vestigingsplaatsen waarbij minstens 50% van de ingeschreven kinderen uit een achtergesteld<br />
gebied in Vlaanderen of Brussel komt.<br />
3.
-120- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
5.<br />
6.<br />
De effectief bijkomend gerealiseerde plaatsen in de buitenschoolse kinderopvang voor 2004 en<br />
2005, meer bepaald in de IBO’s en BOKDV’s:<br />
Totaal aantal plaatsen:<br />
2003 2004 2005<br />
BOKDV 1009 1009 1009<br />
IBO 21042 22824 23573<br />
Gerealiseerde plaatsen:<br />
2004 2005<br />
BOKDV 0 0<br />
IBO 1782 749<br />
Voor de overige voorzieningstypes: zie punt 1.<br />
4. Kind en Gezin registreert van dag tot dag het bestaande aanbod in de hele kinderopvang op basis<br />
van de erkenningen of afgeleverde attesten van toezicht.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -121-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 126<br />
van 21 maart 2006<br />
van HILDE CREVITS<br />
Ouderenvoorzieningen en kinderopvang - Intergeneratieprojecten<br />
Zowel de kinderopvang als de opvang van ouderen staan voor grote uitdagingen. Aan beide vormen<br />
van opvang is er duidelijk nood. Zowel een rust- en verzorgingstehuis, een dagverzorgingscentrum als<br />
een kinderdagverblijf hebben hun waarde omdat ze beantwoorden aan een sociale nood.<br />
Door de twee projecten, een kinderdagverblijf en een dagverzorgingscentrum of een rust- en<br />
verzorgingstehuis voor ouderen, elk met hun eigen infrastructuur en omkadering samen te brengen in<br />
hetzelfde gebouw kan men bovendien op vrij eenvoudige wijze gestructureerde intergenerationele<br />
contacten tot stand brengen.<br />
Zo beantwoordt men niet alleen aan een sociale nood of lost men het probleem inzake kinderopvang<br />
voor het personeel op, maar creëert men ook een sociale meerwaarde.<br />
Aan de ene kant heb je kinderen die op een goede en menselijke manier moeten opgevangen worden.<br />
Kinderen voor wie menselijke aandacht en warmte belangrijk zijn. Kinderen die op veel ouderen een<br />
activerend effect hebben. Aan de andere kant heb je ouderen die sociaal geïsoleerd geraken en die<br />
goed dienen opgevangen te worden. Ouderen die beschikken over veel vrije tijd en aan wie een<br />
zinvolle dagbesteding dient aangereikt te worden. Ouderen die meestal zelf hebben ingestaan voor de<br />
opvoeding van kinderen en vaak ook kleinkinderen. Ouderen die heel goed weten hoe ze het best met<br />
kinderen kunnen omgaan en die nog steeds geboeid geraken door de persoon van het kind.<br />
Een intergenerationeel project, zoals het situeren van een kinderopvang binnen dezelfde infrastructuur<br />
als een rust- of verzorgingstehuis of een dagverzorgingscentrum voor ouderen, kan een duurzame<br />
verbinding betekenen tussen twee generaties die in de huidige samenleving steeds meer van elkaar<br />
gescheiden zijn. Uit een Europees onderzoek blijkt namelijk dat ruim 59% van de ouderen in België<br />
weinig of geen contact heeft met jongeren, met inbegrip van de eigen kleinkinderen. De snelheid<br />
waarmee de maatschappij verandert, vergroot de kans op een kloof tussen jong en oud. Ook het<br />
toenemend individualisme, de toegenomen kansen op autonomie en specialisatie heeft de wereld van<br />
jongeren en ouderen uit elkaar gedreven.<br />
1. Is de minister bekend met intergenerationele projecten waarbij kinderdagverblijven worden<br />
gevestigd binnen dezelfde infrastructuur als rust- of verzorgingstehuizen voor ouderen?<br />
2. Vindt de minister dergelijke intergenerationele projecten waardevol? Worden reeds maatregelen<br />
genomen om deze projecten te ondersteunen? Zo ja, welke?<br />
Indien nog geen maatregelen genomen worden om deze projecten te ondersteunen, waarom niet?<br />
Overweegt de minister om in de toekomst initiatieven te nemen om deze vernieuwende projecten<br />
te steunen? Zo ja, welke? Welk budget wordt hiervoor voorzien?
-122- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 126 van 21 maart 2006<br />
van HILDE CREVITS<br />
1. In Vlaanderen zijn er weinig intergenerationele projecten waarbij kinderdagverblijven<br />
gevestigd zijn binnen dezelfde infrastructuur als rust- en verzorgingstehuizen voor ouderen.<br />
Er is mij 1 dergelijk werkend project bekend dat, binnen het uitbreidingsbeleid in de<br />
kinderopvang, een erkenning heeft verkregen. Een ander project heeft een principieel akkoord<br />
en is in realisatie. Een ander project heeft een aanvraag gedaan voor een principieel akkoord.<br />
Het project dat reeds gerealiseerd is, is een samenwerkingsproject van het Woon- en<br />
zorgcentrum Onze-Lieve-Vrouw van Troost in Zandhoven , de vzw Landelijke Kinderopvang<br />
en de gemeente Zandhoven. Het woon- en zorgcentrum verhuurt twee huizen aan de vzw<br />
Landelijke Kinderopvang en de gemeente zal financieel bijspringen als het project<br />
verlieslatend is. Het project startte vanuit een nood van het personeel aan flexibele<br />
kinderopvang. Door de flexibele inzetbaarheid van de onthaalouders kan men ruime<br />
openingsuren garanderen. De bijdrage die ouders betalen is afhankelijk van het inkomen,<br />
zodat de dienstverlening voor iedereen toegankelijk is. Het idee voor de combinatie van<br />
kinder- en ouderenzorg is ontstaan vanuit een gemeenschappelijke nood en zorgattitude. De<br />
bewoners worden betrokken bij de activiteiten in het kinderdagverblijf en er is ook een grotere<br />
wisselwerking met de dorpsgemeenschap. Ouderen voelen zich ook jonger door de<br />
aanwezigheid van de kinderen. De wisselwerking heeft wel degelijk een meerwaarde voor de<br />
bewoners en de kinderen.<br />
Verder zijn er in Vlaanderen nog enkele projecten waarbij een kinderdagverblijf gevestigd is<br />
op de campus of in de nabijheid van een woon- en zorgcentrum, maar de werking staat er los<br />
van elkaar.<br />
2. Dergelijke projecten zijn waardevol en verdienen navolging. Ze kaderen in een belangrijke<br />
beleidsdoelstelling om te komen tot een meer kwaliteitsvolle en inclusieve kinderopvang.<br />
Wanneer lokale initiatieven komen tot dergelijke win-win-situaties zoals het voorbeeld van<br />
Zandhoven is dit zeker toe te juichen.<br />
De ervaring met één project is evenwel onvoldoende om algemene conclusies te kunnen<br />
trekken over de meerwaarde. Het gebruik maken van hetzelfde management, infrastructuur en<br />
andere ondersteunende diensten kan door de schaalgrootte voordelen opleveren. Het contact<br />
tussen de generaties kan zeker ook voor beide voordelen hebben. Er kunnen evenwel ook<br />
vragen worden gesteld, die momenteel onvoldoende beantwoord zijn. Brengt het organiseren<br />
van de onderlinge contacten een bijkomende belasting en werkdruk mee voor de directie en<br />
begeleiding? Welke zijn de risico's of de bijkomende inspanningen verbonden aan het<br />
samenbrengen in één infrastructuur van zowel ouderen als kinderen, inzake hygiëne,<br />
infectieziekten, ...? Uiteraard moet er ook over gewaakt worden dat de rust van de<br />
rusthuisbewoners kan gegarandeerd worden, zeker van de meest zorgbehoevenden. Vooraleer<br />
dergelijke zorgvorm op grotere schaal aan te bieden, is ook ruimere ervaring en<br />
wetenschappelijk onderzoek nodig.<br />
Dergelijke projecten verdienen echter, zoals andere, ongetwijfeld aandacht en worden<br />
behandeld in het geheel van de aanvragen voor uitbreidingen van kinderopvang. Alle<br />
aanvragen krijgen evenwaardig een kans en worden onder meer gescreend op hun
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -123-<br />
economische, pedagogische en sociale doelstellingen. Dergelijke intergenerationele projecten<br />
realiseren zeker belangrijke sociale doelstellingen. Binnen de huidige tekorten aan<br />
kinderopvang die worden vastgesteld, is het echter niet mogelijk aan één projectvorm een<br />
voorkeur te geven en aparte budgetten te reserveren. Ook andere vormen van projecten zijn<br />
waardevol, zoals bv een betere samenwerking tussen kinderopvang en kleuteronderwijs of het<br />
realiseren van ontmoetingsplaatsen voor ouders met kinderen. Indien de projecten echter een<br />
duidelijke meerwaarde hebben en ook voldoende nieuwe kinderopvangplaatsen creëren in<br />
regio’s waar er het meeste nood is, zullen de aanvragen binnen de budgettaire mogelijkheden<br />
positief gehonoreerd worden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -125-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 127<br />
van 21 maart 2006<br />
van VEERLE HEEREN<br />
Nieuwe woon- en zorgvormen - Expertisebundeling<br />
De meerderheidsmotie bij de Beleidsnota 2004-2009 Welzijn, Volksgezondheid en Gezin vraagt aan<br />
de <strong>Vlaams</strong>e Regering om “de expertise rond het ontwikkelen, organiseren en financieren van nieuwe<br />
woon- en zorgvormen op korte termijn te bundelen, en in de rapportage aan het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> de<br />
mogelijke scenario’s te analyseren” (Stuk 93 (2004-2005) - Nr. 3).<br />
1. Werd deze expertise reeds gebundeld?<br />
2. Is er reeds een rapport (te onderscheiden van de VIPA-expertenrapporten), zoals gevraagd in de<br />
meerderheidsmotie, beschikbaar?<br />
3. Welke woon- en zorgvormen worden in het beleid van de minister als vernieuwend beschouwd?<br />
Op welke wijze worden deze gestimuleerd?<br />
Welke pistes voor financiering acht de minister haalbaar?
-126- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 127 van 21 maart 2006<br />
van VEERLE HEEREN<br />
1. De expertise zoals bedoeld in de meerderheidsmotie werd tot op heden nog niet gebundeld. Wel<br />
is het zo dat in het kader van het Beter Bestuurlijk Beleid, “het bevorderen van kennis en<br />
expertise op conceptueel, financieel en bouwtechnisch vlak” behoort tot de nieuwe opdracht van<br />
het VIPA, als IVA met rechtspersoonlijkheid. Het ontwerpdecreet voor de oprichting van het<br />
intern verzelfstandigd agentschap VIPA ligt momenteel ter goedkeuring bij het <strong>Vlaams</strong><br />
<strong>Parlement</strong>. Bij de verdere uitbouw van het IVA VIPA zal het nieuwe agentschap expertise (of<br />
best practices) verzamelen over de verschillende aspecten van bouwen in de welzijns- en<br />
gezondheidssector.<br />
2. Het rapport waarvan sprake is tot op heden nog niet opgesteld.<br />
3. - De <strong>Vlaams</strong>e overheid streeft in haar beleid naar een meer gedifferentieerd aanbod waarbij<br />
oplossingen zoveel mogelijk worden gezocht in een inclusief kader. Deze oplossingen dienen<br />
zoveel mogelijk aan te sluiten bij het normale wonen en leven van mensen, los van hun<br />
specifieke zorgvraag en dienen bij voorkeur toe te laten dat mensen zo lang mogelijk thuis<br />
kunnen blijven wonen en leven.<br />
Binnen de residentiële voorzieningen van welzijn en gezondheid, merken we dat de<br />
woonvraag in de verschillende sectoren gemeenschappelijk is. Desalniettemin vult elke sector<br />
het woonaspect voor zijn sector specifiek in. De zorgvraag is voor elke sector specifiek.<br />
Een symbiose tussen wonen en welzijn zou kunnen leiden tot projecten waarbij meer de<br />
aandacht gaat naar de levensloopbestendigheid van woningen en een mogelijkheid van<br />
samenwerking tussen de woon- en de welzijnssector.<br />
Het is vanuit deze optiek dat ik in het begin van deze legislatuur, samen met minister Keulen,<br />
de Denktank Wonen Welzijn nieuw leven heb ingeblazen. Deze Denktank is samengesteld uit<br />
de VHM, het VIPA, de administratie Welzijn, het <strong>Vlaams</strong> Fonds voor Personen met een<br />
Handicap en vertegenwoordigers van verschillende sectoren. Zij heeft als opdracht mogelijke<br />
samenwerkingspistes tussen huisvesting en welzijn in kaart te brengen.<br />
Eind 2004 heeft deze Denktank een eerste rapport afgewerkt, waarbij verschillende<br />
samenwerkingsscenario’s staan opgelijst. De Denktank is momenteel bezig deze nota verder<br />
te verfijnen.<br />
- Er zijn geen specifieke financieringskanalen vanuit Welzijn of Gezondheid die dergelijke<br />
projecten ondersteunen. Wel is er een financieringsbudget in het kader van projectwerking<br />
voorzien dat dit jaar gericht was op het inschakelen van technologische hulpmiddelen.<br />
- In het rapport van de Denktank Wonen Welzijn zijn er scenario’s geschetst die verscheidene<br />
vormen van samenwerking tussen wonen en welzijn kunnen faciliteren. Zoals eerder gezegd<br />
wordt deze nota nu verder verfijnd.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -127-<br />
In het ontwerpdecreet voor de oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap is het<br />
zoeken naar andere formules van financiering van bouwprojecten, ook een nieuwe opdracht<br />
van het VIPA. Het is momenteel niet mogelijk hierover reeds enige uitspraak te doen,<br />
vooraleer er meer studie rond is verricht.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -129-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 128<br />
van 21 maart 2006<br />
van VERA JANS<br />
<strong>Vlaams</strong> Fonds - Adviescommissie<br />
Artikel 41, § 6 van het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een <strong>Vlaams</strong> Fonds voor de<br />
Sociale Integratie van Personen met een Handicap ( BS 8 augustus 1990, BS err. 27 juni 2000) bepaalt<br />
dat dit <strong>Vlaams</strong> Fonds jaarlijks een verslag van de werking van de adviescommissie moet opmaken.<br />
Hierbij moet specifieke aandacht gaan naar die adviezen van de adviescommissie welke verschillen<br />
van de beoordelingen van de provinciale evaluatiecommissies.<br />
1. Hoeveel rapporten werden met toepassing van artikel 41, § 3, derde lid, van het decreet van 27<br />
juni 1990 reeds opgemaakt? Op welke wijze kunnen deze jaarverslagen worden geconsulteerd?<br />
2. Welke inzichten leverde het meest recente rapport op?<br />
3. Hoeveel dossiers worden jaarlijks voorgelegd aan de adviescommissie?<br />
Wat is de aard van de dossiers voorgelegd aan de adviescommissie (periode 2000 – 2005)?<br />
4. In hoeveel gevallen wordt een negatief voornemen tot tenlasteneming door het <strong>Vlaams</strong> Fonds<br />
gevolgd door een positief advies van de adviescommissie (periode 2000 – 2005)?<br />
5. In hoeveel gevallen wijkt het <strong>Vlaams</strong> Fonds af van een positief advies van de adviescommissie<br />
(periode 2000 – 2005)?<br />
6. In hoeveel gevallen deelde de adviescommissie zijn advies laattijdig (d.w.z. niet in de zin van<br />
artikel 41, § 5, eerste lid van het decreet van 27 juni 1990) mee aan het <strong>Vlaams</strong> Fonds (periode<br />
2000 – 2005)?<br />
7. Wat is de draagwijdte van artikel 21 van het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 15 december<br />
2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijk<br />
assistentiebudget aan personen met een handicap (“De door de deskundigencommissie genomen<br />
beslissingen, bedoeld in artikel 2, § 2 en 8, maken niet het voorwerp uit van een voornemen<br />
omtrent de tenlasteneming bedoeld in artikel 41, § 2, van het decreet”)? Kunnen PAB-dossiers<br />
voor de adviescommissie komen?<br />
8. Welke plaats neemt de adviescommissie in na de volledige implementatie van de bestuurlijke<br />
reorganisatie (Beter Bestuurlijk Beleid) van het <strong>Vlaams</strong> Fonds?
-130- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 128 van 21 maart 2006<br />
van VERA JANS<br />
1. De administratie van het <strong>Vlaams</strong> Fonds maakt elk jaar een rapport over de werking van de<br />
adviescommissie. De adviescommissie startte haar werkzaamheden in december 1997. Sindsdien<br />
zijn er 8 jaarrapporten opgemaakt (1998 – 2005). De administratie van het <strong>Vlaams</strong> Fonds legt een<br />
rapport telkens voor aan de Raad van Bestuur. Deze jaarrapporten kunnen in het kader van<br />
openbaarheid van bestuur opgevraagd worden bij het <strong>Vlaams</strong> Fonds.<br />
2. Het meest recente rapport, dit van 2005, leert ons dat:<br />
− in 2005 986 heroverwegingsvragen behandeld werden<br />
− 44% van de uitgebrachte adviezen gunstig waren waarvan:<br />
i. 48% gunstige adviezen voor hulpmiddelen<br />
ii. 58% gunstige adviezen voor opname in een zorgvoorziening<br />
iii. 24% gunstige adviezen voor bijstand bij opleiding en tewerkstelling<br />
− men bij het indienen van een verzoek tot heroverweging vaak zeer gericht bijkomende<br />
motivatie kan verschaffen over deze elementen die de provinciale evaluatiecommissie of<br />
de administratie niet aanvaard heeft.<br />
3. Sinds 2000 worden er per jaar gemiddeld 689 dossiers voorgelegd aan de adviescommissie:<br />
Jaartal Aantal dossiers<br />
2000 613<br />
2001 578<br />
2002 572<br />
2003 656<br />
2004 726<br />
2005 986<br />
Totaal 4131<br />
Vooral voor hulpmiddelen werd over de jaren heen heroverweging gevraagd. Dit is ook logisch gezien<br />
het <strong>Vlaams</strong> Fonds meer vragen voor hulpmiddelen behandelt, dan vragen voor opname in een<br />
zorgvoorziening of vragen voor bijstand bij opleiding en tewerkstelling. Hieronder vindt u een<br />
detaillering per jaar en per zorgdomein.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -131-<br />
Jaartal Hulpmiddelen Zorgvoorziening Tewerkstelling PAB Totaal<br />
2000 223 204 186 0 613<br />
2001 220 158 199 1 578<br />
2002 266 137 167 2 572<br />
2003 372 122 162 0 656<br />
2004 423 131 171 1 726<br />
2005 634 126 226 0 986<br />
Totaal 2138 878 1111 4 4131<br />
4. In de periode 2000-2005 heeft de adviescommissie gemiddeld 40% gunstige adviezen uitgebracht.<br />
Jaartal Aantal dossiers Aantal gunstige % aantal gunstige<br />
adviezen<br />
adviezen<br />
2000 613 225 37%<br />
2001 578 189 33%<br />
2002 572 228 40%<br />
2003 656 286 44%<br />
2004 726 294 40%<br />
2005 986 429 44%<br />
Totaal 4131 1651 40%<br />
5. In de periode 2000-2005 heeft de administratie in gemiddeld minder dan 4% van de dossiers een<br />
gunstig advies niet gevolgd. Vooral in 2000 is het aantal niet gevolgde adviezen hoger dan tijdens<br />
de jaren erna. Het aantal afwijkende beslissingen is over de jaren heen geleidelijk afgenomen als<br />
gevolg van overleg tussen de voorzitter/secretaris van de adviescommissie en de administratie van<br />
het <strong>Vlaams</strong> Fonds. Ingevolge dit overleg werden adviezen en beslissingen beter op elkaar<br />
afgestemd. Sinds 2002 heeft de administratie, alvorens af te wijken van een advies van de<br />
adviescommissie, steeds informeel advies gevraagd aan de bureauvergadering van het <strong>Vlaams</strong><br />
Fonds.<br />
Jaartal Aantal afwijkende beslissingen<br />
2000 48<br />
2001 10<br />
2002 4<br />
2003 1<br />
2004 1<br />
2005 0<br />
Totaal 64<br />
6. Het <strong>Vlaams</strong> Fonds heeft dit gegeven niet systematisch geregistreerd. Steekproeven wijzen uit dat<br />
er zich geen problemen stellen van laattijdigheid. Als een advies buiten termijn wordt<br />
overgemaakt, dan is dit vaak omdat de persoon zelf uitstel heeft gevraagd in het kader van het<br />
opsturen van bijkomende informatie of omdat de adviescommissie, in het belang van de cliënt,<br />
zelf bijkomende informatie heeft opgevraagd.<br />
7. PAB-dossiers kunnen soms voor de adviescommissie komen, nl in de situatie waarbij de<br />
provinciale evaluatiecommissie nog moest oordelen over het al dan niet hebben van een handicap<br />
en het in aanmerking komen voor bijstand tot sociale integratie (Artikel 2 van het Besluit van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van<br />
toekenning van een persoonlijke-assistentiebudget aan personen met een handicap). Als de<br />
provinciale evaluatiecommissie naar aanleiding van een PAB-vraag beslist dat iemand geen
-132- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
handicap heeft, dan kan het dossier wél beoordeeld worden door de adviescommissie. De<br />
adviescommissie buigt zich dan enkel over het handicapcriterium.<br />
De inschaling van een PAB (bepalen van de budgethoogte e.d.) gebeurt door de<br />
deskundigencommissie. Deze commissie oordeelt enkel over PAB-dossiers. Zij doet dit op basis<br />
van specifieke documenten (o.a. het PAB inschalingsverslag), andere dan bijvoorbeeld het basis<br />
multidisciplinair verslag waarmee de provinciale evaluatiecommissie en de adviescommissie<br />
werken. De werkwijze van inschaling is zeer materiespecifiek. Bij de toekenning van budgetten<br />
moet ook rekening gehouden worden met de vooropgestelde programmatie Men heeft er daarom<br />
voor gekozen om de inschaling niet toe te vertrouwen aan de provinciale<br />
evaluatiecommissiecommissie, maar aan een centraal speciaal daartoe opgerichte<br />
deskundigencommissie. Om dezelfde reden heeft men de beoordeling van een beroep onmiddellijk<br />
toevertrouwd aan de arbeidsrechtbank en niet aan de adviescommissie.<br />
8. In het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met<br />
rechtspersoonlijkheid <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Personen met een Handicap is de werking van de<br />
provinciale evaluatiecommissie en de adviescommissie niet opgenomen. Het Besluit van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regering van 31 maart 2006 betreffende het departement Welzijn, Volksgezondheid en<br />
Gezin, betreffende de inwerkingtreding van regelgeving tot oprichting van agentschappen in het<br />
beleidsdomein welzijn, volksgezondheid en gezin en betreffende de wijziging van regelgeving met<br />
betrekking tot dat beleidsdomein bepaalt onder meer dat de artikelen van het decreet van 27 juni<br />
1990 houdende oprichting van een <strong>Vlaams</strong> Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een<br />
Handicap die handelen over de werking van de provinciale evaluatiecommissie en<br />
adviescommissie van kracht blijven tot 31 december 2006. De werking van de provinciale<br />
evaluatiecommissie en de adviescommissie zal daarom, voor het einde van dit jaar, ingebed<br />
worden in uitvoeringsbesluiten. De plaats die de adviescommissie inneemt binnen het <strong>Vlaams</strong><br />
Agentschap zal dus niet onmiddellijk wijzigen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -133-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 129<br />
van 21 maart 2006<br />
van ELSE DE WACHTER<br />
Verbod op geweld in de opvoeding - Betrokkenheid<br />
Op basis van een rapport van de Raad van Europa is gebleken dat de bestaande Belgische wetgeving<br />
het verbod op geweld binnen de opvoeding tegen kinderen onvoldoende duidelijk maakt.<br />
De Raad van Europa heeft hier immers ook een aanbeveling uitgevaardigd waarbij het verbod op<br />
geweld tegen kinderen nog eens duidelijk onderstreept werd. Ook andere officiële internationale<br />
instanties waaronder de Verenigde Naties hebben dit verbod benadrukt. Ook in het Internationaal<br />
Verdrag voor de Rechten van het Kind wordt in meerdere artikelen het verbod op geweld tegenover<br />
kinderen verwoord.<br />
België werd ondertussen aangemaand om er concreet werk van te maken om het verbod op geweld<br />
tegen kinderen in de opvoeding uitdrukkelijk op te nemen in de wetgeving.<br />
Ofschoon dit gedeeltelijk een federale materie is, lijkt het evident dat ook de gemeenschappen in dit<br />
debat hun stem laten horen.<br />
1. Heeft de minister met betrekking tot deze problematiek reeds overleg gepleegd met haar federaal<br />
bevoegde collega? Zo ja, wat waren de concrete resultaten van dit overleg?<br />
2. Welke initiatieven neemt de minister om dit thema op het niveau van de gemeenschappen in de<br />
toekomst beter op de agenda te plaatsen? De <strong>Vlaams</strong>e overheid heeft hier immers een niet<br />
onbelangrijke rol.<br />
3. Werden er in het verleden met betrekking tot dit thema reeds sensibiliseringscampagnes opgestart?
-134- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 129 van 21 maart 2006<br />
van ELSE DE WACHTER<br />
1. Ik heb met betrekking tot het opnemen van het verbod op geweld tegen kinderen in de wetgeving<br />
nog geen overleg gepleegd met mijn federaal bevoegde collega.<br />
2. Om dit thema op het niveau van de gemeenschappen op de agenda te plaatsen neem ik ondermeer<br />
volgende initiatieven:<br />
Momenteel werk ik aan een plan met betrekking tot de aanpak van intrafamiliaal geweld. Op<br />
basis van een inventaris van het bestaande aanbod rond intrafamiliaal geweld en een analyse van<br />
de knelpunten, zal ik acties ondernemen om te komen tot een versterkte aanpak van het<br />
intrafamiliaal geweld. Uitgangspunt hierbij is ondermeer dat geweld tegen kinderen zo maximaal<br />
mogelijk moet vermeden worden.<br />
Eén van de krachtlijnen van het actieplan is dat de justitiële en welzijnspartners hun werking beter<br />
op elkaar afstemmen. In dit kader werk ik actief mee aan de zogenaamde ‘werkgroep Maes’ die<br />
op initiatief van minister Onkelinx, overleg organiseert tussen partners uit de welzijnssector en<br />
partners vanuit politie en justitie. Bedoeling van het overleg is om te komen tot een gezamenlijk<br />
plan van aanpak inzake kindermishandeling. Er wordt gewerkt rond afspraken met betrekking tot<br />
hulpverleningstrajecten en procedures.<br />
Ook in het Globaal Plan Jeugdzorg is ‘Veiligheid’ als een centraal werkprincipe opgenomen.<br />
Hierbij wordt gesteld dat ‘de hulpverlener de fysieke en emotionele veiligheid, evenals de<br />
integriteit van de gezinsleden, van bij het begin van de begeleiding mee in rekening moet nemen<br />
en dus voortdurend een risicoscreening moet uitvoeren.’ Bij de implementatie van het Globaal<br />
Plan zal dit verder geconcretiseerd worden naar de betrokken hulpverleners.<br />
3. In het verleden werden met betrekking tot dit thema reeds volgende initiatieven genomen :<br />
Binnen de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap hanteren we duidelijk het standpunt dat geen enkele vorm van<br />
geweld tegen kinderen kan. Zo vertaalt bvb. Kind en Gezin dit standpunt binnen haar preventieve<br />
en ondersteunende opdracht via de boodschap van positief ouderschap. Kind en Gezin benadrukt<br />
het belang van een opvoeding die gekenmerkt is door steunen, stimuleringskansen bieden en<br />
grenzen stellen. Dit standpunt is ook overal aanwezig in de informatiedragers die worden<br />
aangereikt aan ouders en er werd rond deze boodschap een dvd ‘Samen lukt het’ voor ouders<br />
ontwikkeld.<br />
In juni 2005 lanceerde Kind en Gezin met andere partners ook een week van de opvoeding waar<br />
via diverse kanalen de boodschap van positief ouderschap werd gebracht.<br />
Kind en Gezin is zich ook reeds jaren bewust van het belang van vroegtijdig onderkennen van<br />
problematische opvoedingssituaties en risico’s op kindermishandeling. Medewerkers werden<br />
geschoold in het gebruik van de schaal voor problematische opvoedingssituaties ter preventie van<br />
kindermishandeling. Kind en Gezin biedt ook een gediversifieerd ondersteuningsaanbod voor<br />
gezinnen die opvoedingsspanning ervaren, waarbij de boodschap van positief ouderschap centraal<br />
staat.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -135-<br />
Ten slotte werd in januari 2005 de bekendmakingcampagne van de vertrouwenscentra<br />
kindermishandeling gelanceerd. Die had als doel het bestaan en de werking van de zes<br />
vertrouwenscentra kindermishandeling in Vlaanderen beter bekend te maken.<br />
In het kader van sensibilisatie omtrent kindermishandeling is het belangrijk om mensen aan te<br />
zetten hun ongerustheid/vermoeden te delen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -137-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 130<br />
van 21 maart 2006<br />
van VERA JANS<br />
Vaccinatiegraad - Stand van zaken<br />
In Vlaanderen zitten in het basisvaccinatieschema 2006 de vaccins tegen de volgende ziektes: polio,<br />
difterie, tetanus, pertussis, haemophilus influenzae type B, hepatitis B, mazelen, bof en rubella,<br />
pneumokokken en meningokokken van serogroep C.<br />
Behalve het vaccin tegen pneumokokken worden de vaccins tegen deze ziektes gratis ter beschikking<br />
gesteld.<br />
1. Welke middelen werden er in de laatste vijf begrotingsjaren vrijgemaakt voor de respectieve gratis<br />
beschikbaar gestelde vaccins in Vlaanderen?<br />
2. Wat is de vaccinatiegraad voor de respectieve gratis beschikbaar gestelde vaccins:<br />
a) op <strong>Vlaams</strong> niveau;<br />
b) op provinciaal niveau?<br />
3. Vanaf begin 2006 wordt de online-databank Vaccinnet in Vlaanderen ingevoerd.<br />
a) Wat is de stand van zaken betreffende de invoering van de online-databank?<br />
b) Het gebruik van Vaccinnet werd niet opgelegd aan de artsen. In welke mate maken artsen op<br />
dit ogenblik reeds gebruik van het systeem?<br />
c) Hoe wordt de werking van Vaccinnet na de opstartperiode beoordeeld?
-138- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINITER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 130 van 21 maart 2006<br />
van VERA JANS<br />
1. De laatste jaren werden extra middelen vrijgemaakt voor de aankoop van vaccins. Enerzijds<br />
gaat het om vaccins binnen het basisvaccinatieschema, zoals het hexavalente vaccin en<br />
daarnaast ook om de vaccins tegen meningokokken van serogroep C voor een aanvullende<br />
vaccinatiecampagne die begon eind 2001 en liep tot en met 2004. Naar de toekomst toe<br />
houden we er rekening mee dat er meer middelen zullen nodig zijn voor vaccins. Voorlopig is<br />
het vaccin tegen pneumokokken voor jonge kinderen nog niet gratis ter beschikking gesteld,<br />
maar er kan verwacht worden dat dit in de toekomst wel zo zal zijn, afhankelijk van de<br />
bereidheid van de federale overheid om dit vaccin mee te financieren, in overeenstemming<br />
met het protocolakkoord van 20 maart 2003.<br />
Ik kan geen concrete cijfers geven voor de respectievelijke vaccins omdat er veel<br />
veranderingen hebben plaatsgehad de laatste jaren, zowel in de vaccins zelf met een<br />
uitbreiding van het aanbevolen schema en van de combinatievaccins, als in de<br />
financieringswijze. De aparte vaccins tegen hepatitis B en tegen Haemophilus influenzae type<br />
b en polio werden vroeger volledig door de federale overheid betaald, terwijl de andere<br />
vaccins volledig door de <strong>Vlaams</strong>e overheid betaald werden. Vanaf de vaccinatiecampagne<br />
tegen meningokokken was er voor dat vaccin een gemeenschappelijke financiering. Sedert het<br />
protocolakkoord van 20 maart 2003 is er voor alle vaccins van het basisvaccinatieschema een<br />
gedeelde financiering tussen de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap en de federale overheid via het RIZIV.<br />
Dit geldt enkel voor de vaccins voor zover ze in de vaccinatiekalender voor kinderen zijn<br />
opgenomen, zoals die opgesteld is door de Hoge Gezondheidsraad.<br />
Begrotingscijfers voor levering van vaccins in Vlaanderen van de laatste 5 jaren:<br />
jaar begroot (euro)<br />
2001 4.033.228<br />
2002 6.251.000 1<br />
2003 6.120.000 1<br />
2004 6.052.000 1<br />
2005 4.346.000<br />
1<br />
Extra middelen in kader van versneld vaccinatieprogramma tegen meningokokken van<br />
serogroep C.<br />
2. In 2005 werd een studie naar de vaccinatiegraad bij kinderen en jongeren in Vlaanderen<br />
uitgevoerd. In afwachting van het definitieve rapport, kan ik u alvast de recentste cijfers<br />
geven voor Vlaanderen. Ik beperk me hier tot de studie bij jonge kinderen tussen 18 en 24<br />
maand.<br />
a. De resultaten voor Vlaanderen worden weergegeven in de tabel, zowel volledige<br />
vaccinatie als per dosis van elk van de vaccins. Volgende afkortingen worden<br />
gebruikt:<br />
− DTP: vaccin tegen difterie, tetanus en pertussis (kinkhoest);<br />
− Hib: vaccin tegen Haemophilus influenzae type b;
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -139-<br />
− HBV: vaccin tegen het hepatitis B virus;<br />
− MBR: vaccin tegen mazelen, bof en rubella (rode hond);<br />
− Men C: vaccin tegen meningokokken van serogroep C.<br />
volledig<br />
gevaccineerd<br />
dosis 1 dosis 2 dosis 3 dosis 4<br />
Polio 93.1 99.0 98.6 98.2 93.1<br />
DTP 92.9 98.7 98.2 97.9 92.9<br />
Hib 92.6 98.1 97.6 97.2 92.6<br />
HBV 92.2 96.9 96.1 92.2 (10.1) 2<br />
MBR 94.0 94.0<br />
Men C 94.1 94.1<br />
2 Het lage cijfer van de vierde dosis voor het vaccin tegen hepatitis B is een gevolg van de<br />
wijziging van het vaccinatieschema begin 2004, waarbij werd overgegaan naar een<br />
hexavalent vaccin (polio, DTP, Hib en HBV) voor de 4 dosissen, telkens in één enkel spuitje.<br />
Het grootste deel van de kinderen kreeg nog het vorige (ook volwaardige) vaccinatieschema<br />
met drie dosissen HBV.<br />
Dit is een zeer goed resultaat. Opvallend is bijvoorbeeld de sterke vooruitgang van de<br />
vaccinatiegraad tegen mazelen, bof en rubella vergeleken met de studie van 1999. In 1999<br />
werd maar een vaccinatiegraad van 83% bereikt en in de recente studie is dit toegenomen tot<br />
94%.<br />
b. Tussen de verschillende provincies zijn er niet echt grote verschillen waar te nemen.<br />
Overal ligt de vaccinatiegraad bij jonge kinderen hoger dan 90%. In volgende tabel<br />
wordt de vaccinatiegraad voor volledige vaccinatie (laatste dosis of derde dosis voor<br />
hepatitis B) opgelijst voor de verschillende provincies.<br />
Antwerpen Limburg Oost- <strong>Vlaams</strong>- West-<br />
Vlaanderen Brabant Vlaanderen<br />
Polio 93.2 96.0 91.8 95.1 90.7<br />
DTP 92.7 96.5 91.2 95.1 90.7<br />
Hib 92.7 96.5 90.2 94.7 90.7<br />
HBV 93.5 94.0 91.8 91.6 90.0<br />
MBR 94.0 94.8 91.8 95.3 94.9<br />
Men C 94.0 94.4 93.1 94.7 94.5<br />
3. Vaccinnet is meer dan een online databank, het is ook een web-based bestelsysteem voor alle<br />
vaccins die door de <strong>Vlaams</strong>e overheid ter beschikking gesteld worden van de vaccinatoren.<br />
a. Momenteel kunnen alle geïnteresseerde huisartsen en kinderartsen gebruik maken van<br />
Vaccinnet. Eind december 2005 en begin 2006 werd, in samenwerking met de<br />
Wetenschappelijke Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Huisartsen, een groep huisartsen<br />
opgeleid om zelf demonstraties en uitleg te kunnen geven voor collega’s van<br />
huisartsenkringen of Lok-groepen. Naarmate meer artsen deze informatie krijgen,<br />
komen er ook meer aanvragen binnen voor gebruik van Vaccinnet. Ook voor pediaters<br />
werden reeds enkele infosessies georganiseerd. Momenteel maken daarnaast ook de<br />
Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB’s) en alle consultatiebureau’s van Kind en<br />
Gezin gebruik van de bestelmogelijkheden binnen Vaccinnet.
-140- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
b. Naast de consultatiebureau’s en de centra voor leerlingenbegeleiding, zijn er sinds<br />
begin dit jaar reeds meer dan 300 extra artsenpraktijken (met 1 of meerdere artsen) die<br />
toegang tot Vaccinnet gevraagd hebben. Op middellange termijn zullen alle, door de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap ter beschikking gestelde, vaccins elektronisch moeten besteld<br />
worden via deze efficiënte bestel- en registratieprocedure.<br />
c. Vorig jaar gebeurde een bevraging van de testgebruikers van Vaccinnet. In de mate<br />
van het technisch mogelijke werd met de opmerkingen van de testers rekening<br />
gehouden. Het is de bedoeling om een tweede evaluatie te houden, eenmaal een aantal<br />
artsen ook een tijdlang van de groepspraktijkmodule gebruik gemaakt hebben. Dit<br />
wordt ingepland einde 2006, begin 2007. Regelmatig geven artsen ook feedback en<br />
desiderata ter verbetering van een aantal functionaliteiten.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -141-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 131<br />
van 21 maart 2006<br />
van SABINE POLEYN<br />
Opvoedingsondersteuning - Evaluatie<br />
In 2005 maakte de minister een evaluatie van de effecten van het decreet van 19 januari 2001<br />
houdende inrichting van activiteiten inzake opvoedingsondersteuning.<br />
Deze activiteiten moeten tot doel hebben via voorlichtings-, opleidings-, vormings- of<br />
trainingsactiviteiten onder deskundige begeleiding gezinnen en families en iedereen die met de<br />
opvoeding van kinderen begaan is, in staat te stellen kennis, inzichten en vaardigheden te verwerven of<br />
verder te ontwikkelen met betrekking tot de opvoeding en ontwikkeling van kinderen en jongeren.<br />
Binnen de perken van de begrotingskredieten moet de <strong>Vlaams</strong>e Regering een forfaitaire<br />
tegemoetkoming toekennen aan wie een voorlichtings-, opleidings-, vormings- of trainingsactiviteit<br />
inzake opvoedingsondersteuning organiseert.<br />
1. Welke zijn de resultaten van de evaluatie van de effecten van het decreet van 19 januari 2001?<br />
2. In het <strong>Vlaams</strong> regeerakkoord 2004-2009 engageert de <strong>Vlaams</strong>e Regering zich om het sociaalcultureel<br />
werk te erkennen als een belangrijke aanbieder van opvoedings- en gezinsondersteuning<br />
(p. 25).<br />
In welke mate stuurt de minister dit als minister van Gezin aan ?<br />
Heeft zij hierover reeds overleg gehad met haar collega Anciaux en wat leverde dit op?
-142- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 131 van 21 maart 2006<br />
van SABINE POLEYN<br />
1. Uit de resultaten van de evaluatie van het decreet houdende de inrichting van activiteiten inzake<br />
opvoedingsondersteuning blijken volgende elementen:<br />
a. De activiteiten worden hoofdzakelijk georganiseerd voor ouders en de ruimere familie.<br />
Ruim ¼ van de activiteiten wordt georganiseerd voor een bijzondere doelgroep<br />
b. Binnen het aanbod is er een grote verscheidenheid van thema’s, die allen beantwoorden<br />
aan de ruime definitie van activiteiten inzake opvoedingsondersteuning uit het decreet. De<br />
belangrijkste thema’s zijn sociale relaties/familie (48,0%) en geestelijk welzijn (12,4%).<br />
c. Vanaf de start in juli 2001 lieten er zich 4219 initiatiefnemers registreren. De belangrijkste<br />
initiatiefnemers zijn de KVLV (27,9%), de KAV (24,4%) en de Gezinsbond (25,6%).<br />
d. Bij 61% van de initiatieven wordt gewerkt vanuit een visie inzake empowerment (het<br />
uitgaan van de deskundigheid van ouders).<br />
e. Bij 63,3% van de activiteiten ging het om opvoedingsvoorlichting of adviesverlening.<br />
Belangrijk met betrekking tot de evaluatie van dit decreet is wel dat dit decreet uitgaat van<br />
opvoedingsondersteuning als voorlichtings-, opleidings-, vormings- of trainingsactiviteiten<br />
onder de vorm van een reeks van samenkomsten die tot doel hebben vaardigheden te ontwikkelen<br />
om het gezin en zijn leden te ondersteunen bij de opvoeding van minderjarige kinderen. Andere<br />
vormen van opvoedingsondersteuning die eveneens zeer waardevol zijn worden niet gevat door dit<br />
decreet zoals het ondersteunen van individuele ouders via informatie en pedagogisch advies, het<br />
organiseren van praktische ondersteuning of het organiseren van bijeenkomsten waar<br />
ervaringsuitwisseling tussen ouders centraal staat. Verder stellen we vast dat het decreet geen<br />
kader biedt voor het samenwerken tussen verschillende initiatiefnemers inzake<br />
opvoedingsondersteuning. Binnen het versnipperde landschap inzake opvoedingsondersteuing is<br />
het immers meer dan noodzakelijk dat er wordt samengewerkt.<br />
2. Momenteel werk ik aan een nieuw decreet inzake opvoedingsondersteuning. Dit decreet zal vooral<br />
aandacht hebben voor de organisatie van opvoedingsondersteuning in Vlaanderen, waarbij ook het<br />
sociaal-cultureel werk zijn plaats zal hebben als aanbieder van opvoedings- en<br />
gezinsondersteuning.<br />
Er is hierover nog geen overleg geweest met minister Anciaux.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -143-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 132<br />
van 22 maart 2006<br />
van TOM DEHAENE<br />
Ziekenhuisbacterie - Resistente materialen<br />
In een vraag om uitleg van 31 januari 2006 had ik het over nieuwe materialen (laminaten voor deuren,<br />
kasten, meubilair) die vandaag beschikbaar zijn en die de verdere verspreiding van de MRSA-bacterie<br />
tegengaan en de bacterie zelf vernietigen (proefproject in UZ Antwerpen).<br />
Ik vroeg de minister of het opportuun was om het gebruik van dergelijke materialen te promoten via<br />
het VIPA. De minister antwoordde dat er momenteel in de bouw van ziekenhuizen reeds gebruik<br />
gemaakt wordt van hoogwaardige materialen die gemakkelijk gereinigd kunnen worden. Hygiënische<br />
aspecten spelen steeds een belangrijke rol in de keuze van dergelijke materialen. Tevens werkt de<br />
minister aan de uitbouw binnen VIPA van een kenniscentrum hierrond.<br />
In dat verband wilde ik de minister nog vragen of er reeds een instantie is die dergelijke MRSAresistente<br />
materialen certificeert of adviseert, zodat RVT’s en ziekenhuizen sneller overtuigd raken<br />
van het nut ervan.<br />
Op welke manier gebeurt de erkenning of goedkeuring van MRSA-resistente materialen?
-144- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 132 van 22 maart 2006<br />
van TOM DEHAENE<br />
In uw vraag om uitleg van 31 januari 2006 vroeg u of het opportuun was om het gebruik van<br />
materialen (laminaten voor deuren, kasten, meubilair) die vandaag beschikbaar zijn en die de verdere<br />
verspreiding van de MRSA-bacterie tegengaan en de bacterie zelf zouden vernietigen, te promoten. U<br />
verwees hierbij naar een proefproject in het Universitair Ziekenhuis Antwerpen.<br />
In mijn antwoord stelde ik reeds dat in de ziekenhuisbouw steeds gebruik wordt gemaakt van<br />
hoogwaardige materialen waarbij hygiënische aspecten, zoals een gemakkelijk onderhoud en<br />
reiniging, een belangrijke rol spelen.<br />
Het UZ Antwerpen heeft bij de recente verbouwing van hun keuken gebruik gemaakt van laminaat en<br />
staalplaten met een anti-bacteriële werking. De producent promoot dit product als anti-bacteriologisch<br />
op basis van een certificering door het in Bischofhoven (Oostenrijk) gesitueerde privaat<br />
proeflaboratorium “Centrum für Hygiene und medizinische ProduktSicherheit”. Er zijn momenteel<br />
geen officiële Europese instanties of nationale instanties die dergelijke MRSA-resistente materialen<br />
reeds officieel certificeerden of het gebruik ervan adviseerden in het kader van MRSA aanpak. Voor<br />
België is de certificatie van producten met chemische / toxicologische eigenschappen een bevoegdheid<br />
die valt onder de Federale minister bevoegd voor Volksgezondheid. Certificering van fysische<br />
eigenschappen valt onder de bevoegdheid van de Federale minister bevoegd voor Economie.<br />
Het UZ Antwerpen opteerde voor dit materiaal in de eerste plaats voor de algemeen goede kwaliteit<br />
van het product. De gepromote anti-bacteriologische eigenschappen vormden niet het doorslaggevend<br />
argument. Het gebruik van dit materiaal in het UZAntwerpen is momenteel niet gelinkt aan een<br />
wetenschappelijk onderbouwd proefproject.<br />
In de literatuur zijn er inderdaad studies zoals deze van Shigeharu Oie, (Biol. Pharm. Bull. 2005), die<br />
aangeven dat bepaalde materialen zeker dienen gemeden te worden in het kader van de MRSA<br />
problematiek, omwille van het feit dat ze slecht te desinfecteren zijn. Voorts zijn er ook enkele studies<br />
die aantonen dat gebruik van bepaalde materialen de bacteriegroei sterk kunnen verminderen. Er zijn<br />
momenteel echter geen wetenschappelijke aanbevelingen rond het gebruik van deze materialen in de<br />
aanpak van de MRSA problematiek. Zo is het oppervlak van materialen geen primaire<br />
besmettingsbron van MRSA, wel besmette handen en bestaat bij het permanent gebruik en op grote<br />
schaal van desinfectantia een potentieel gevaar op selectie van weer andere resistente kiemen. Ik<br />
wacht dan ook op eenduidige wetenschappelijke aanbevelingen die deze materialen effectief mee<br />
opnemen als essentieel onderdeel van MRSA preventie, alvorens deze materialen daadwerkelijk te<br />
promoten. Actueel bestaan de maatregelen voor MRSA preventie nog steeds uit 3 belangrijke<br />
aspecten: rationeel antibioticagebruik, (hand)hygiëne, en passende isolatiemaatregelen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -145-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 133<br />
van 22 maart 2006<br />
van VERA JANS<br />
Zorguitbreiding gehandicapten - Initiatieven<br />
In de meerderheidsmotie bij de Beleidsnota 2004-2009 wordt aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering gevraagd de<br />
ontwikkeling van kwalitatieve zorg voor personen met een langdurige ernstige verminderde<br />
zelfredzaamheid verder te stimuleren en te ondersteunen (Stuk 93 (2004-2005) - Nr.3). Dit onder meer<br />
door het wegwerken van de wachtlijsten voor personen met een handicap met zorgbehoeften of<br />
ondersteuningsbehoeften, waarbij mensen met een zwaar fysiek of mentaal zorgprofiel een prioritaire<br />
doelgroep van het uitbreidingsbeleid dienen te zijn.<br />
1. Op welke wijze werd hieraan gevolg gegeven in 2005?<br />
Welke elementen uit het uitbreidingsbeleid 2005 beantwoorden hieraan?<br />
2. Hoeveel personen met een handicap die beantwoorden aan dit profiel verkregen in 2005 effectief<br />
toegang tot de zorg waarvoor zij geïndiceerd waren?
-146- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 133 van 22 maart 2006<br />
van VERA JANS<br />
1. Bij de aanpassing van de begroting 2005 werd voor het <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Personen<br />
met een handicap een verhoging van de dotatie met € 7,5 mio voorzien voor het<br />
uitbreidingsbeleid vanaf september 2005. Met dit bijkomend budget, dat op jaarbasis € 22,5<br />
mio bedraagt, worden de inspanningen met betrekking tot het wegwerken van de wachtlijsten<br />
voortgezet.<br />
Dit budget werd in eerste instantie verdeeld als volgt :<br />
Uitbreiding persoonlijk assistentiebudget : € 1.875.000 €5.625.000 op jaarbasis<br />
Uitbreiding capaciteit zorg € 5.625.000 €16.875.000 op jaarbasis<br />
Bij de verdeling voor de zorgsector is er rekening gehouden met de bevolkingsaantallen en de<br />
structurele tekorten op basis van de zorgvraagregistratie.<br />
Bij het invullen van de gecreëerde bijkomende plaatsen dienden de voorzieningen aan te tonen<br />
dat de personen die ze zouden opnemen geregistreerd stonden binnen de Centrale Registratie<br />
van Zorgvragen (CRZ) met een urgentiecode 1 of 2.<br />
Op basis van de ingediende zorgplannen van Regionale Overlegorganen werden volgende<br />
uitbreidingen in de zorgsector toegestaan :<br />
Internaat 12 plaatsen<br />
semi-internaat 20 plaatsen<br />
Obc 11 plaatsen<br />
tehuis niet werkenden 106 plaatsen<br />
Nursing 79 plaatsen<br />
tehuis werkenden 1 plaats<br />
Kortverblijf 1 plaats<br />
Pleeggezin 6 plaatsen<br />
WOP<br />
Dagcentrum 64 plaatsen<br />
thuisbegeleiding 176 plaatsen<br />
begeleid wonen 133 plaatsen<br />
beschermd wonen 238 plaatsen<br />
zelfstandig wonen 15 plaatsen<br />
Er werd tevens een bijzondere inspanning verwacht met betrekking tot de invulling van de<br />
programmatie voor beschermd wonen waarbij een minimale doorschuif diende gerealiseerd te<br />
worden vanuit de tehuizen werkenden en niet-werkenden voor die populatie die daarvoor in<br />
aanmerking komt. Hierdoor komt er plaats vrij voor een zwaardere zorgvorm in deze tehuizen.<br />
2. Op basis van de recentste registratie van cliënten binnen de voorzieningen konden volgende<br />
gegevens worden verkregen:
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -147-<br />
uitstroom periode instroom periode Verschil uitstroom-<br />
1/7/05 - 31/12/05 1/7/05 - 31/12/05 instroom<br />
Internaat 605 732 127<br />
semi-internaat 593 627 34<br />
Obc 117 138 21<br />
tehuis niet werkenden 95 151 56<br />
Nursing 51 94 43<br />
tehuis werkenden 66 40 -26<br />
Kortverblijf 0<br />
Pleeggezin 49 52 3<br />
WOP 0<br />
Dagcentrum 193 277 84<br />
thuisbegeleiding 805 824 19<br />
begeleid wonen 109 233 124<br />
beschermd wonen 25 201 176<br />
zelfstandig wonen 7 7 0<br />
Deze gegevens zijn echter nog zeer rudimentair. Er dient nog een grondiger studie te gebeuren om<br />
duidelijk te kunnen stellen dat deze netto instroom cliënten betreft van de wachtlijst dan wel van<br />
doorschuif vanuit andere afdelingen of voorzieningen. Tevens kon evenmin reeds worden nagegaan<br />
of de geboden zorg deze is waarvoor de opgenomen cliënten geïndiceerd waren. Daarvoor dienen<br />
de gegevens gekoppeld te worden aan de gegevens van de CRZ.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -149-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 134<br />
van 24 maart 2006<br />
van TOM DEHAENE<br />
Samenwerkende onthaalouders - Wettelijk kader<br />
Verschillende kinderopvanginitiatieven werken steeds meer met deeltijds- én samenwerkende<br />
onthaalouders. In Damme bijvoorbeeld is die trend erg opvallend. Van de 21 draagmoeders, goed voor<br />
de opvang van 230 kinderen, werken er acht in duo-verband. In heel West-Vlaanderen kozen elf duo’s<br />
van onthaalmoeders er alvast voor om samen te werken. Zij vangen de kinderen samen op onder<br />
éénzelfde dak. Door die samenwerking zijn er meer mogelijkheden naar tijds- en taakverdeling.<br />
Dat is uitzonderlijk, maar de evolutie blijkt zich ook elders in Vlaanderen voor te doen. De vraag is<br />
groot en ook de verzuchtingen van de vaak voltijds werkende ouders worden er niet minder op. Dat<br />
vraagt een groeiende flexibiliteit van de kinderopvang. De laatste jaren blijkt dat tegelijkertijd steeds<br />
meer van de onthaalouders zelf vragen om deeltijds te kunnen werken.<br />
Het systeem heeft zeker bepaalde voordelen. Door halftijds te werken, zijn onthaalmoeders vaak<br />
bereid om vroeger ’s morgens kinderen op te vangen, en later ’s avonds.<br />
Toch rijzen nog enkele vragen.<br />
1. Is het wettelijk kader voor deze vorm van samenwerking volledig geregeld?<br />
2. Welke afspraken of voorwaarden worden er vanuit het toezichthoudend orgaan Kind en Gezin<br />
opgelegd voor deze samenwerkingsvorm?
-150- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 134 van 24 maart 2006<br />
van TOM DEHAENE<br />
1. Het systeem van samenwerkende onthaalouders is een experiment dat Kind en Gezin, op basis<br />
van de bevoegdheid ter zake in haar oprichtingsdecreet als <strong>Vlaams</strong>e Openbare Instelling, heeft<br />
opgestart op 24 april 2002. Kind en Gezin heeft op 22 juni 2005 het experiment geëvalueerd en<br />
bevestigd tot 31 december 2007. Ten laatste op die datum moet er een besluit van de <strong>Vlaams</strong>e<br />
regering zijn, zoniet wordt het experiment beëindigd.<br />
2. De samenwerkingen volgen qua toezicht de regeling die geldt voor het geheel van de diensten<br />
voor opvanggezinnen. De diensten hebben de opdracht de onthaalouders te begeleiden en om toe<br />
te zien op de mogelijke samenwerkingen. Het zijn ook de diensten die de samenwerkingen<br />
toelaten en toezien of die beantwoorden aan de door Kind en Gezin gestelde voorwaarden.<br />
Daarnaast is er de controle van Kind en Gezin via de administratie die de dossiers beheert en via<br />
de inspectie die toezicht uitoefent op de diensten voor opvanggezinnen.<br />
Voor wat de voorwaarden en afspraken betreft, citeer ik hierna uit de nota aan de Raad van<br />
Bestuur van Kind en Gezin. Op basis van deze nota besliste de Raad van Bestuur tot beperkte<br />
verderzetting van het experiment.<br />
Uitgangspunten van het (experimenteel) kader:<br />
Gezien de voordelen van de samenwerkingsvorm opwegen tegen de nadelen en de<br />
samenwerkingsvorm een meerwaarde betekent in het kinderopvanglandschap, wordt een<br />
structurele inbedding in de regelgeving voorgesteld tegen eind 2007.<br />
Cruciaal uitgangspunt is de responsabilisering van onthaalouders en van diensten voor<br />
opvanggezinnen en bijgevolg deregulering.<br />
Er kan samengewerkt worden tussen twee onthaalouders die zijn aangesloten bij eenzelfde dienst.<br />
Een onthaalouder kan niet verplicht worden tot samenwerking: elke persoon die start als<br />
onthaalouder, al dan niet samenwerkend, doet dit uit vrije wil. De dienst heeft hierbij een<br />
informerende en begeleidende rol.<br />
Een dienst staat open voor samenwerking tussen twee onthaalouders.<br />
De nadruk ligt op kwaliteitsgarantie binnen een samenwerking.<br />
De opvolging van een samenwerking is een zaak van de onthaalouders en van de dienst. Dit wordt<br />
een aandachtspunt voor Inspectie.<br />
De algemene bepalingen voor diensten en voor individueel werkende onthaalouders zijn in<br />
principe van toepassing op samenwerkende onthaalouders, zoals vastgelegd in het besluit van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e regering houdende voorwaarden inzake erkenning en subsidiëring van<br />
kinderdagverblijven en diensten voor opvanggezinnen, het ministerieel besluit houdende de<br />
voorwaarden waaraan opvanggezinnen moeten voldoen om aanvaard te worden door een dienst
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -151-<br />
voor opvanggezinnen, het ministerieel besluit houdende de nadere bepalingen betreffende de<br />
kostenvergoeding voor aangesloten opvanggezinnen, het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering<br />
betreffende de vergoeding van installatiekosten aan opvanggezinnen en de aanbevelingen inzake<br />
brandveiligheid voor onthaalouders.<br />
(EXPERIMENTEEL) KADER VERDER VERFIJND<br />
De opvang vindt plaats onder eenzelfde dak op eenzelfde moment: dit impliceert dat er een<br />
duidelijke en vaste regeling moet zijn van de locatie, doch sluit niet uit dat op vaste dagen in de<br />
ene woning aan opvang wordt gedaan en op andere vaste dagen in een andere woning. Het behoort<br />
tot de responsabilisering van onthaalouders en dienst om dit concreet in te vullen en toe te passen.<br />
Wat opvang betreft in een andere woning dan de woning van één van beide onthaalouders, moet<br />
het gaan om ruimtes die vergelijkbaar zijn met deze van een gezinswoning: het moet gaan om een<br />
locatie met een huiselijke sfeer waar een normaal gezin zou kunnen in wonen. Ook hier behoort<br />
het tot de responsabilisering van onthaalouders en dienst om dit concreet in te vullen en toe te<br />
passen.<br />
De maximale gemiddelde bezetting per kwartaal is 8, dit is maximaal 4 kindjes per onthaalouder.<br />
De maximale bezetting op eenzelfde moment is 14, op voorwaarde dat de onthaalouders dan met<br />
twee aanwezig zijn; wanneer slechts één onthaalouder aanwezig is gelden de normale regels.<br />
Er is administratieve gescheidenheid. Dit impliceert dat aan elk van de onthaalouders een eigen<br />
capaciteit wordt toegekend. Wel kunnen kinderen op eenzelfde opvangdag door beide<br />
onthaalouders worden opgevangen. Maar wanneer tijdens eenzelfde opvangdag de onthaalouders<br />
allebei werken, kan per opvangkind de opvangprestatie op hetzelfde moment slechts bij één van de<br />
onthaalouders ingeschreven staan. Het opvangplan van beide onthaalouders moet op voorhand<br />
opgemaakt worden.<br />
Alhoewel de normale regels in verband met het sociaal statuut van toepassing zijn (zie hiervoor),<br />
wordt bij een samenwerkingsverband in het bijzonder aanbevolen om een goed opvangplan op te<br />
stellen waarbij duidelijk is welk kind aan welke onthaalouder is toegewezen, en welke<br />
onthaalouder desgevallend recht heeft op de opvanguitkering.<br />
De suggestie wordt gedaan om de opvangplannen van beide onthaalouders samen te tellen en te<br />
delen door het aandeel dat per onthaalouder effectief gewerkt is geweest en dit met het oog op de<br />
toekenning van een eventuele opvanguitkering. Dit is een praktische toepassing van<br />
administratieve gescheidenheid in functie van het sociaal statuut, die ook door de RVA wordt<br />
gesuggereerd.<br />
Op het aangiftedossier zal een vakje bijgeplaatst worden en ingeval van samenwerking zal dit<br />
moeten aangevinkt worden.<br />
In principe wordt een kind meegeteld bij het eigen aantal mogelijk op te vangen kinderen, net<br />
zoals bij individueel werkende onthaalouders. Dit geldt evenwel niet wanneer de ouder van het<br />
kind op een bepaalde dag niet werkt in het samenwerkingsverband.<br />
Wat samenwerkingen betreft die voor een beperkte tijd voorzien zijn, moet uitgemaakt worden of<br />
het de moeite loont om een dossier op te starten (administratief, DIMONA, basisopleiding enz).<br />
Er wordt geen financiële verdeelsleutel opgelegd rond voeding, verwarming, elektriciteit enz. Net<br />
zoals voor individueel werkende onthaalouders behoort dit tot de responsabilisering.
-152- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Wat brandveiligheid betreft wordt aanbevolen om - bij bepaalde vormen van samenwerking -<br />
minimale voorzorgsmaatregelen te nemen, zoals vrijlaten inkom, branddeken, branddetectoren.<br />
Het is aan de dienstverantwoordelijke, in samenspraak met de onthaalouders, om uit te maken wat<br />
de draagkracht is van elke onthaalouder naar draagkracht en kwaliteit toe. De sector wordt<br />
aanbevolen tot extra waakzaamheid voor schijnsamenwerking gezien de verhoogde kans tot<br />
schijnopvang in een samenwerkingsverband.<br />
Het samenwerkingsverband wordt expliciet gedefinieerd en uitgewerkt in het kwaliteitsbeleid van<br />
de dienst, met minimum volgende aandachtspunten: voldoende voorziene ruimte (locatie) voor<br />
opvang, en de veiligheid ervan, ook brandveiligheidsvoorschriften, tijdelijke opvang in andere<br />
woning, oplossing voor de opgevangen kinderen bij afwezigheden en bij beëindiging van de<br />
samenwerking, afspraken betreffende de beëindiging van de samenwerking, draagkracht van de<br />
onthaalouders en van het gezin (inwonende gezinsleden) waarin de opvang plaatsvindt,<br />
inschattingsvermogen van de onthaalouders omtrent samenwerking, relatie tussen de twee<br />
onthaalouders (onder andere mogelijke machtsverhoudingen), ouderparticipatie (onder andere alle<br />
ouders laten kennismaken met beide onthaalouders), communicatie, vergadermomenten,<br />
opvolging van de samenwerking en huisbezoeken (en frequentie), financiële afspraken,<br />
verzekeringen (inzicht in wat wel en niet verzekerd is en de gevolgen ervan overzien),<br />
begeleidings- en ondersteuningstaak dienst, met in het bijzonder aandacht voor de specifieke<br />
afspraken tussen de onthaalouders onderling, vorming.<br />
Het samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de<br />
onthaalouders onderling, met minimum volgende afspraken: plaats van de samenwerking, de<br />
beschikbare ruimte voor opvang, capaciteit per onthaalouder, werkverdeling, praktische afspraken<br />
(opruimen, aankopen voor de opvang, …), organisatie in geval van verwachte en onverwachte<br />
afwezigheden (vb ziekte, vakantie), wederzijdse rechten en plichten, ook inzake aansprakelijkheid,<br />
de wijze van verdeling van de feitelijke onkosten ten opzichte van de kostenvergoeding.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -153-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 135<br />
van 24 maart 2006<br />
van VERA VAN DER BORGHT<br />
Openbare rusthuizen - Gegevensregistratie<br />
Uit de studie “Onderzoek naar de structurele kostprijselementen van openbare rusthuizen in<br />
Vlaanderen” in opdracht van de Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Steden en Gemeenten (VVSG) en OCMW’s<br />
van de centrumsteden blijkt dat één van de belangrijkste oorzaken van de structurele meerkosten van<br />
OCMW-rustoorden tegenover VZW-rustoorden de personeelskosten zijn.<br />
De studie stelt vast dat een belangrijk deel van de deelnemende openbare rusthuizen weinig traditie<br />
heeft in het bijhouden van personeelsgegevens. Zo kon één op de drie rusthuizen geen of betwijfelbare<br />
prestatiegegevens bijhouden. Sommige rusthuizen houden geen afwezigheden van personeel bij.<br />
Andere doen dit wel, maar ieder volgens een eigen systeem. Eén derde van de deelnemers aan de<br />
studie kon geen correct beeld geven van de gepresteerde uren per personeelslid.<br />
De afwezigheid van kerngegevens is nochtans niet onbelangrijk als men weet dat de personeelskosten<br />
70 % van de werkingskosten uitmaken. Deze kerngegevens zouden toelaten dat OCMW-rustoorden<br />
zich geregeld zouden kunnen positioneren ten opzichte van het sectorgemiddelde. De kennis van deze<br />
positionering op detailniveau laat toe na te gaan of de individuele factoren waarop men minder scoort<br />
een structureel element betreffen dat al dan niet beïnvloed kan worden.<br />
1. Heeft de minister kennis van deze studie?<br />
2. Ontvingen rustoorden, en in het bijzonder OCMW-rustoorden, richtlijnen met het oog op een<br />
uniforme registratie van gegevens, waaronder personeelsgegevens, teneinde te komen tot een<br />
grotere transparantie in de kostprijs van een plaats in een rustoord?
-154- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 135 van 24 maart 2006<br />
van VERA VAN DER BORGHT<br />
1. In 2000 besloot de toenmalige minister voor Welzijn dat het <strong>Vlaams</strong> Infrastructuurfonds voor<br />
Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) samen met de Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e Steden en<br />
Gemeenten (VVSG) en meer bepaald de werkgroep “OCMW’s van de centrumsteden”, een<br />
vergelijkend onderzoek zou uitvoeren naar de structurele kostprijselementen van openbare<br />
rusthuizen in Vlaanderen.<br />
Het VIPA stuurde aan op dergelijk onderzoek omdat het financieel profiel van de aanvrager een<br />
belangrijk evaluatie-element is in de procedure tot het verkrijgen van subsidies voor de realisatie<br />
van infrastructuur voor o.m. ouderenvoorzieningen. Het VIPA had immers vastgesteld dat de<br />
exploitatiekost van de openbare initiatieven systematisch hoger lag dan bij de private vzwouderenvoorzieningen.<br />
Volgens de VVSG werd de hogere kost veroorzaakt door het personeelsstatuut van de openbare<br />
sector.<br />
Het genoemde onderzoek werd afgerond in mei 2002. De onderzoekers stelden onder meer vast<br />
dat de variatie tussen de openbare rusthuizen groot is en dat er geen objectieve criteria zijn die<br />
een structurele meerkost zouden veroorzaken in de werking van openbare initiatieven. Het werd<br />
duidelijk dat een aantal rusthuizen op sommige punten minder goed scoren omwille van een<br />
minder goed beheer.<br />
2. Sinds 1999 zijn de OCMW’s begonnen met het invoeren van een nieuwe OCMW-boekhouding.<br />
Deze vernieuwing van de registratie die geleidelijk via pilootprojecten werd ingevoerd en nu<br />
algemeen wordt toegepast, heeft ook een aanzienlijke invloed op het behoorlijk beheer en<br />
bestuur van het OCMW. Mijn collega van binnenlandse aangelegenheden heeft de opvolging<br />
van de implementatie van deze nieuwe regelgeving overgenomen. Tot op heden wordt verder<br />
gesleuteld aan het correct registreren van de inkomsten en uitgaven.<br />
De aangehaalde registratie van personeelsgegevens is inderdaad een belangrijk gegeven, en het<br />
zou bepaalde voordelen kunnen hebben indien alle initiatiefnemers op dezelfde wijze hun<br />
handelingen registreren. Evenwel behoort het bijhouden (van de kostprijs) van personeelsgegevens<br />
tot het human resources beleid van de voorziening als onderdeel van een globaal<br />
beheersinstrument. Het is geen taak van de centrale overheid om op algemene wijze aan de<br />
geresponsabiliseerde besturen dergelijke bijkomende dwingende maatregelen op te leggen
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -155-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 138<br />
van 24 maart 2006<br />
van VERA JANS<br />
Kinderopvang - Extra plaatsen 2006-2007<br />
In oktober 2005 kondigde de minister aan dat er 6,6 miljoen euro zal worden vrijgemaakt om in de<br />
periode 2006 – 2007 een uitbreiding van de kinderopvang te realiseren.<br />
1. Welke opvangvoorzieningen zullen in de periode 2006 – 2007 op een uitbreiding kunnen<br />
rekenen?<br />
2. In hoeveel extra plaatsen wordt er voorzien per opvangvoorziening?<br />
3. Wanneer worden deze extra opvangplaatsen in de respectieve opvangvoorzieningen gerealiseerd?<br />
4. De verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende provincies zal in 2006 gebeuren.<br />
Dit op basis van een planningsoefening van Kind en Gezin.<br />
a) Voor welke opvangvoorzieningen werd deze planning inmiddels voltooid?<br />
b) Wat zijn de resultaten van de reeds voltooide planningsoefeningen?
-156- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 138 van 24 maart 2006<br />
van VERA JANS<br />
1. Het agentschap Kind en Gezin is momenteel bezig met de behandeling van de aanvragen en de<br />
afweging ervan aan de hand van het stappenplan en de criteria voor de toewijzing. Het stappenplan<br />
en de criteria zijn door de Raad van Bestuur van Kind en Gezin beslist. Belangrijke criteria zijn<br />
snelle realiseerbaarheid van de uitbreiding, realisatie van nieuwe opvangplaatsen en<br />
engagementen met betrekking tot het realiseren van de drie functies inzake kinderopvang<br />
(economisch, pedagogisch, sociaal). Na screening op de criteria wordt ook bekeken of het initiatief<br />
in een gemeente ligt waar volgens de wittevlekkenlijst een relatief hogere nood aan<br />
opvangplaatsen bestaat. De beslissing van toewijzing wordt verwacht tegen einde mei.<br />
2. Het aantal plaatsen per voorziening kan pas meegedeeld worden na de beslissing voor de<br />
toewijzing. Er is geen vast aantal plaatsen voorzien per voorziening.<br />
3. De realisatie van de uitbreiding hangt af van de individuele voorzieningen. De voorzieningen<br />
geven in hun aanvraag een planning aan met betrekking tot de realisatie. De spoedige realisatie is<br />
in elk geval een keuzecriterium voor de toewijzing.<br />
4. De toewijzing van de plaatsen gebeurt op basis van de planningsoefening van Kind en Gezin, die<br />
berekend werd op provinciaal niveau. De planningsoefening is gebaseerd op relevante parameters,<br />
die nauw verband houden met de mogelijke behoefte aan kinderopvang en de evolutie hiervan,<br />
zoals de evolutie van het geboortecijfer en de stijging van de tewerkstelling van alleenstaande<br />
vrouwen en grootouders. De verdeling van de plaatsen zal dan ook gebaseerd zijn op volgende<br />
percentages :<br />
Kinderdagverblijven 472 plaatsen<br />
Brussel<br />
Antwerpen<br />
Gent<br />
10%<br />
10%<br />
10%<br />
47<br />
47<br />
47<br />
Diensten voor Opvanggezinnen 187 plaatsen<br />
Brussel<br />
Antwerpen<br />
Gent<br />
10%<br />
10%<br />
10%<br />
18<br />
18<br />
18<br />
provincie Antwerpen<br />
Limburg<br />
Oost-Vlaanderen<br />
<strong>Vlaams</strong>-Brabant<br />
West-Vlaanderen<br />
Totaal<br />
provincie Antwerpen<br />
Limburg<br />
Oost-Vlaanderen<br />
<strong>Vlaams</strong>-Brabant<br />
West-Vlaanderen<br />
Totaal<br />
29,5%<br />
18,6%<br />
24,2%<br />
18,9%<br />
8,8%<br />
100%(*)<br />
29,5%<br />
18,6%<br />
24,2%<br />
18,9%<br />
8,8%<br />
100%(*)<br />
98<br />
62<br />
80<br />
62<br />
29<br />
331<br />
39<br />
25<br />
32<br />
25<br />
12<br />
133
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -157-<br />
Initiatieven voor Buitenschoolse Opvang 400 plaatsen<br />
Brussel<br />
Antwerpen<br />
Gent<br />
10%<br />
10%<br />
10%<br />
40<br />
40<br />
40<br />
provincie Antwerpen<br />
Limburg<br />
Oost-Vlaanderen<br />
<strong>Vlaams</strong>-Brabant<br />
West-Vlaanderen<br />
Totaal<br />
51,16%<br />
0%<br />
38,63%<br />
6,81%<br />
3,43%<br />
100%(*)<br />
(*) De 100% is het saldo van het aantal te verdelen plaatsen dat overblijft na de voorafnames van 30%<br />
voor Gent, Antwerpen en Brussel<br />
143<br />
0<br />
108<br />
19<br />
10<br />
280
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -159-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 139<br />
van 24 maart 2006<br />
van VERA JANS<br />
Thuiszorg voor dementerenden - Domoticaprojecten<br />
Het is van belang dat personen met beginnende dementie zo lang mogelijk in hun thuisomgeving<br />
kunnen blijven. Bepaalde technologieën kunnen dementerenden hiertoe mee in staat stellen.<br />
In 2005 lanceerde de minister een oproep aan initiatieven, organisaties en instellingen uit de thuiszorg,<br />
aan OCMW’s, sociale diensten en mantelorganisaties allerhande om projecten met betrekking tot<br />
technologie die dementerenden thuis helpt, in te dienen.<br />
Alle projecten die kunnen bijdragen tot het welzijn van de dementerenden en de instanties die hen<br />
begeleiden, kwamen in aanmerking. Dit met als doel, op experimentele basis, het innovatieve karakter<br />
en de in de sector aanwezige creativiteit zo veel mogelijk te stimuleren. Er werd voor deze projecten<br />
een maximaal bedrag van 600.000 euro ter beschikking gesteld.<br />
1. Welke projecten werden geselecteerd?<br />
a) Welke middelen werden toegekend aan de afzonderlijke projecten?<br />
b) Wat is de projectinhoud?<br />
2. Op basis van welke criteria werden deze projecten geselecteerd?<br />
3. Op basis van welke criteria zullen deze projecten eind 2006 worden geëvalueerd?
-160- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 139 van 24 maart 2006<br />
van VERA JANS<br />
1. a) Volgende projecten werden geselecteerd:<br />
Initiatief Project Subsidie<br />
Solidariteit voor het Gezin Technologische hulpmiddelen in de thuiszorg<br />
voor de dementerende oudere: haalbaar en<br />
efficiënt?<br />
Wit-Gele Kruis Oost-<br />
Vlaanderen<br />
vzw Christelijk Algemeen<br />
Ziekenhuis Midden-Limburg<br />
- Sint Fransiscusziekenhuis<br />
Zorgdomotica voor dementerenden -<br />
behoeftenanalyse als leidraad voor een<br />
technologisch antwoord op de hulpvraag van<br />
senioren en hun mantelzorgers<br />
Kan het introduceren van een tablet-pc<br />
tegemoet komen aan de individuele noden van<br />
de demente bejaarde, hun levenskwaliteit<br />
verhogen en een compensatie bieden voor hun<br />
cognitieve beperkingen?<br />
57.172 euro<br />
54.271 euro<br />
59.540 euro<br />
vzw In-HAM Ondersteunende technologie in de 19.015 euro<br />
vzw Tandem -<br />
thuisomgeving van personen met geheugenstoornissen:<br />
een onderzoek naar de matching<br />
tussen de noden en het aanbod<br />
E-Tandem 61.143 euro<br />
Expertisecentrum<br />
Dementie<br />
voor<br />
vzw WZC Heilig Hart -<br />
ExpertiseCentrum voor<br />
Dementie Sophia<br />
Lokaliseren van dementerende personen met<br />
wegloopgedrag<br />
vzw Thuishulp Ondersteuning van de mantelzorg bij<br />
personen met dementie in de thuiszorg d.m.v.<br />
mobiele technologie<br />
58.000 euro<br />
61.435 euro<br />
Totaal 370.576<br />
b) De beknopte inhoudelijke beschrijving van deze projecten vindt u als bijlage 1.<br />
2. In de oproepbrief aan de koepelorganisaties werden een aantal criteria vermeld waaraan de<br />
projecten moeten voldoen. De projecten gaan in eerste instantie na in hoeverre het gebruik van<br />
technologische hulpmiddelen een middel kan zijn om personen met, al dan niet beginnende,<br />
dementie, langer in de thuissituatie te laten verblijven.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -161-<br />
Algemeen gesteld werd van het project verwacht dat het:<br />
- vertrekt vanuit de specifieke zorgnoden van personen in de verschillende stadia van<br />
dementie.<br />
- uitsluitend focust op de ondersteuning van niet-medische zorgnoden;<br />
- een of meer technologische hulpmiddelen introduceert in thuiszorgsituaties van personen met<br />
dementie;<br />
- vertrekkend vanuit de zorgnoden, de meerwaarde evalueert die de technologie biedt aan de<br />
gebruiker, de mantelzorger, de vrijwilliger of de professionele thuiszorgvoorziening;<br />
- de positieve en negatieve criteria analyseert om een bepaald technologisch hulpmiddel al dan<br />
niet te adviseren in een thuiszorgsituatie. Deze criteria kunnen betrekking hebben op<br />
clientkenmerken, situatiekenmerken, de zorgverleningscontext, de kostprijs, enz…<br />
De projectaanvraag zelf diende op duidelijke wijze informatie te geven over o.a. de omvang en<br />
de kenmerken van de in het project beoogde doelgroep, de technologische hulpmiddelen die<br />
men zal aanwenden als antwoord op de zorgnoden, de opvolgings- en evaluatiemethode, de<br />
concrete wijze waarop men aan de doelstellingen en resultaatsverbintenis van het project wenst<br />
te voldoen.<br />
3. Naast de algemene doelstellingen heeft elk project ook een eigen individuele aanpak en<br />
methodologie. Om de opvolging van het project te ondersteunen heeft elke initiatiefnemer een<br />
stuurgroep opgericht bij het project. Daarnaast zijn de initiatiefnemers gehouden een eindverslag<br />
in te dienen bij de administratie. Hieruit moet blijken in hoeverre de technologische<br />
hulpmiddelen effectief een meerwaarde genereren om personen met dementie te handhaven in<br />
hun thuissituatie en welke de randvoorwaarden zijn.<br />
Op 10 november 2006 zullen de resultaten van de projecten in een symposium of projectendag,<br />
waaraan tevens de Expertisecentra voor Dementie in Vlaanderen hun medewerking verlenen,<br />
aan de sector worden voorgesteld.<br />
BIJLAGE<br />
Projecten – technologie in de thuiszorg<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VERVOTTE/139/antw.139.bijl.001.doc
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -163-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 140<br />
van 24 maart 2006<br />
van JOHAN VERSTREKEN<br />
Spoeddiensten - Opvang nabestaanden overleden kinderen<br />
Bij 73 verpleegkundigen werkzaam op 5 spoedgevallendiensten in West-<strong>Vlaams</strong>e ziekenhuizen werd<br />
door middel van een enquête onderzoek gedaan naar de wijze waarop verpleegkundigen vandaag<br />
omgaan met nabestaanden van een overleden kind, wat hun kennis is en hoe ze zichzelf evalueren.<br />
De enquête geeft de volgende cijfers weer: 80,4 % van de ondervraagden werd al geconfronteerd met<br />
overleden kinderen op een spoedgevallendienst, waarvan 17,8 % 5 tot 10 keer, en 19,2 % meer dan 10<br />
keer.<br />
Het onverwacht overlijden van een kind op de spoedgevallendienst is voor 86,3 % van de<br />
ondervraagden de meest schokkende gebeurtenis, en scoort veel hoger dan wiegendood of de dood van<br />
jonge ouders. Desondanks kreeg 72,6 % van de ondervraagde verpleegkundigen geen enkele vorming<br />
over de manier waarop men nabestaanden moet begeleiden na een onverwacht overlijden van een<br />
kind. Voor de nabestaanden vormen de verpleegkundigen binnen het onderzoek duidelijk het<br />
belangrijkste aanspreekpunt. Maar 69,9 % van de verpleegkundigen heeft weinig tijd voor begeleiding<br />
van de nabestaanden, en 24,7 % verklaarde helemaal geen tijd te hebben voor de psychosociale<br />
begeleiding. Als oorzaken geven de verpleegkundigen op: tekort aan personeel, te hoge werkdruk,<br />
onvoldoende opleiding, moeilijk om mee om te gaan.<br />
45,2 % van alle ondervraagde verpleegkundigen voelt zich onvoldoende voorbereid om de begeleiding<br />
van nabestaanden te verzorgen. 42,5 % voelt zich weinig voorbereid en slechts 1,4 % voelt zich goed<br />
voorbereid.<br />
Uit de enquête kunnen we het volgende besluiten :<br />
- de verpleegkundige is de spilfiguur bij de opvang van nabestaanden bij het overlijden van een<br />
kind;<br />
- er is echter te weinig specifieke vorming;<br />
- het overlijden van een kind is voor een verpleegkundige op de spoedgevallendienst het meest<br />
schokkend;<br />
- er is zo goed als geen follow-up voorzien;<br />
- er is weinig aandacht voor de inrichting van de gespreksruimte;<br />
- de kwaliteit van de opvang is laag.<br />
1. Zijn verpleegkundigen wel voldoende opgeleid om in te staan voor de opvang van nabestaanden<br />
van een overleden kind?<br />
2. Zijn er vanuit de overheid al initiatieven georganiseerd specifiek gericht op de acute opvang van<br />
nabestaanden van een overleden kind? Indien ja, welke?
-164- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
3. Werd er in de erkenningsnormen voldoende aandacht besteed aan de psychosociale opvang, en<br />
meer bepaald de inrichting van een gespreksruimte voor de opvang van nabestaanden van een<br />
overleden kind?<br />
4. Een groot deel van de overleden kinderen zijn verkeersslachtoffers.<br />
Wordt dit probleem besproken in één van de werkgroepen van de Staten-Generaal voor<br />
verkeersslachtoffers?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -165-<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 140 van 24 maart 2006<br />
van JOHAN VERSTREKEN<br />
De opvang van nabestaanden bij een plots overlijden is steeds een zware en moeilijke taak. Dit<br />
beperkt zich niet tot de opvang van nabestaanden bij het overlijden van jonge kinderen, maar indien<br />
het om kinderen gaat is het effectief des te aangrijpender voor vele hulpverleners en daarom ook zo<br />
moeilijk.<br />
De verpleegkundige staat voor deze opvang normaal niet alleen; naast de rol van de arts is er ook een<br />
belangrijke rol weggelegd voor bijvoorbeeld de sociaal werker en pastoraal medewerker.<br />
1. Het departement Onderwijs staat in voor de opleiding van verpleegkundigen.<br />
Een aantal ziekenhuizen heeft specifiek aandacht voor deze problematiek en werkt aan<br />
procedures voor een verbetering van de opvang. Zo kunnen er verschillende procedures en<br />
vormingstrajecten uitgewerkt worden om zo goed mogelijk te kunnen reageren op deze<br />
moeilijke situaties. Gesprekstechnische vaardigheden, inzicht in rouwverwerking, en hoe men<br />
zelf als hulpverlener omgaat met zijn gevoelens zijn echter belangrijke –deels individueel<br />
bepaalde- factoren en kunnen niet zomaar in een procedure worden gegoten.<br />
2. Neen. Deze problematiek zal besproken worden in de Staten-Generaal Verkeersslachtoffers.<br />
3. Ziekenhuizen zijn volgens de erkenningsnormen verplicht om een gespreksruimte in te<br />
richten. Er wordt in de normen echter niet gespecificeerd hoe deze ruimte dient ingericht te<br />
worden. Er is in de normen geen specifieke aandacht voor de psychosociale opvang. Hierbij<br />
dient opgemerkt te worden dat de federale overheid tot op vandaag verantwoordelijk is voor<br />
het opstellen van de erkenningsnormen. Vlaanderen is bevoegd om de correcte naleving van<br />
de normen te bewaken.<br />
4. Dit probleem zal besproken worden in de werkgroepen "psychosociale bijstand" en "medische<br />
hulpverlening" van de Staten-Generaal Verkeersslachtoffers.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -167-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 143<br />
van 30 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
Werelddag ME-Fibromyalgie - Initiatieven<br />
12 mei 2006 is uitgeroepen tot Werelddag ME-Fibromyalgie. Naar schatting 20.000 Vlamingen zijn<br />
getroffen door deze ziekte. Voor patiënten met een aandoening als CVS, waarbij zowel inzake oorzaak<br />
als behandeling nog zoveel onduidelijkheden zijn en waarbij in de symptomatologie ook heel wat<br />
subjectieve factoren meespelen, is het vinden van erkenning en de strijd tegen vooroordelen vaak<br />
moeilijk. CVS-patiënten worden dikwijls met ongeloof en onbegrip geconfronteerd.<br />
CVS (of chronisch vermoeidheidssyndroom) is sinds 1969 erkend door de<br />
Wereldgezondheidsorganisatie als “Benign Myalgic Encephalomyelitis” onder code 323, en is in 1993<br />
ingeschreven als neurologische aandoening in de ICD10, de index van alle ziektes die de<br />
Wereldgezondheidsorganisatie erkent, onder de code G93.3. Dat betekent dat de ziekte beschreven is,<br />
dat er een diagnostisch model is en dat er behandelingen zijn. Spijtig genoeg is deze ziekte nog steeds<br />
niet als dusdanig erkend en wordt zij veelal gecatalogeerd als psychische afwijking.<br />
CVS veroorzaakt een ernstige, belemmerende vermoeidheid gedurende minstens zes maanden. Iemand<br />
die in een ernstige mate aan de ziekte lijdt, kan niet meer normaal functioneren. De vermoeidheid gaat<br />
dikwijls gepaard met lichamelijke pijnen en gedragsproblemen, zoals spierpijnen, keelpijn, koorts,<br />
slaapproblemen en aandachts- en geheugenproblemen. Door die toestand kan een depressie ontstaan,<br />
net zoals dat ook het geval is bij andere chronische ziekten en ernstige aandoeningen, zoals aids en<br />
kanker. De diagnose van CVS wordt gesteld op basis van de symptomen en door het uitsluiten van<br />
andere oorzaken. Daarnaast zijn er ook markers.<br />
Ondanks binnen- en buitenlandse onderzoeksresultaten blijft in Vlaanderen de medische en sociale<br />
ondersteuning beperkt.<br />
Graag had ik van de minister vernomen welke initiatieven ze nam in het kader van de Werelddag ME-<br />
Fibromyalgie voor haar beleidsdomein.<br />
N.B. Gelijkaardige vragen werden gesteld aan de ministers Moerman (vraag nr. 62), Vandenbroucke<br />
(nr. 143) en Vervotte (nr. 143).
-168- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 143 van 30 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
Personen met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) kunnen op vlak van sociale ondersteuning<br />
een beroep doen op het reguliere aanbod. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt op basis van de<br />
oorzaak van chronisch ziek zijn. De zorgnoden en de zorgzwaarte worden hierbij als niet medisch<br />
uitgangspunt gehanteerd. Dit betekent dat we voor alle chronische zieken een gepast aanbod nastreven<br />
ongeacht de oorzaak van hun zorgnood.<br />
Voor wat het ondersteunen van patiëntennoden betreft, subsidieer ik het <strong>Vlaams</strong> Patiëntenplatform. Ik<br />
koos niet voor een categoriale aanpak, omdat dit leidt tot een opsplitsing van middelen en diensten en<br />
vaak ten koste gaat van de personen met minder frequent voorkomende aandoeningen.<br />
Voor wat de medische ondersteuning betreft moet ik u meedelen dat deze tot de bevoegdheden van de<br />
federale overheid behoren. Zo werden er op federaal niveau een vijftal referentiecentra voor CVS in<br />
het leven geroepen, gespreid over gans België.<br />
In het kader van de Werelddag ME-Fibromyalgie op 12 mei plan ik binnen mijn beleidsdomein geen<br />
specifieke bijkomende initiatieven. Dit neemt niet weg dat ik de organisatie van deze Werelddag<br />
volledig ondersteun. Dergelijk initiatief draagt er immers toe bij dat de bekendheid van CVS wordt<br />
bevorderd en het taboe rond CVS wordt doorbroken en dat de omgeving van personen met CVS en de<br />
brede maatschappij meer begrip gaat opbrengen voor de moeilijkheden van personen met CVS.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -169-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 144<br />
van 30 maart 2006<br />
van KURT DE LOOR<br />
Lokaal sociaal beleidsplan - Stand van zaken<br />
Uiterlijk tegen 31 december 2005 diende een eerste lokaal sociaal beleidsplan opgemaakt te worden.<br />
In haar omzendbrief van oktober 2004 deelde de minister de minimale vereisten mee voor dat eerste<br />
lokaal sociaal beleidsplan: het tijdpad en de werkwijze om de lokale actoren, het middenveld en de<br />
doelgroep in het proces te betrekken, de concrete samenwerkingsafspraken tussen het OCMW- en het<br />
gemeentebestuur en een beschrijving van het stappenplan moesten in het eerste plan opgenomen<br />
worden. In de Beleidsbrief 2005-2006 voegde de minister daaraan toe dat het eerste lokaal sociaal<br />
beleidsplan wordt beschouwd als de start van de werkzaamheden en dat ze kwaliteitsvolle plannen<br />
verwacht. De uitvoeringsbesluiten voor het decreet lokaal sociaal beleid werden op 9 december 2005<br />
goedgekeurd. Ook in deze uitvoeringsbesluiten koos de minister ervoor om geen detaillistisch model<br />
van het lokaal sociaal beleidsplan op te leggen en om het planningsproces vrij te laten.<br />
De minister gaf ook te kennen dat er geen sancties zouden worden genomen tegenover lokale besturen<br />
die het eerste lokaal sociaal beleidsplan niet zouden indienen, maar dat er een herinnering zou worden<br />
verstuurd, vergezeld van een uitnodiging om in te gaan op een ondersteuningsaanbod.<br />
Terzelfdertijd stimuleerde de minister gemeente- en OCMW-besturen om sneller en uitgebreider<br />
uitvoering te geven aan de bepalingen van het decreet en hoopte ze dat er op lokaal vlak een nieuwe<br />
dynamiek teweeggebracht zou worden tussen de verschillende lokale actoren.<br />
1. Hebben alle lokale besturen na reeds een eerste lokaal sociaal beleidsplan ingediend? Indien niet,<br />
werden er al herinneringen verstuurd naar de lokale besturen die geen plan indienden? Zo ja, wat<br />
leverde dat op?<br />
2. Gingen de lokale besturen die geen plan indienden in op het ondersteuningsaanbod?<br />
Waaruit bestaat dit ondersteuningsaanbod precies?<br />
3. Op welke manier worden de plannen geëvalueerd? Werden hiervoor vooraf kwaliteitscriteria<br />
vastgelegd? Zo ja, welke?<br />
Hoe worden de plannen verder opgevolgd?<br />
4. De cel lokaal sociaal beleid schuift het CAW (Centrum voor Algemeen Welzijnswerk) als<br />
preferentiële partner naar voren in het sociaal beleid van lokale besturen. Tot op heden ontbreekt<br />
een juridisch kader waarin zowel lokale besturen als het CAW kunnen samenwerken.<br />
Komt er een juridisch kader? Zo ja, wanneer?<br />
Hoe zal dat juridisch kader er dan inhoudelijk uitzien?
-170- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 144 van 30 maart 2006<br />
van KURT DE LOOR<br />
De gegevens die u aanhaalt in uw inleiding, zijn correct.<br />
1. 284 lokale besturen hebben momenteel een beleidsplan ingediend. Via de regionale<br />
organisaties die een overeenkomst hebben met de <strong>Vlaams</strong>e overheid in het kader van het<br />
ondersteuningstraject (zie ook punt 2) wordt momenteel nagegaan wat de reden is waarom de<br />
ontbrekende besturen nog geen plan hebben opgemaakt. Lokale besturen die nog geen stappen<br />
hebben gezet, zullen hiertoe binnenkort per brief worden aangespoord.<br />
2. Aan elk lokaal bestuur heb ik volgend aanbod gedaan: verspreid over de jaren 2006-2007<br />
krijgt ieder lokaal bestuur (OCMW én gemeente samen) de mogelijkheid om in te schrijven op<br />
een rechtstreekse en op maat gesneden procesbegeleiding met het oog op de realisatie van een<br />
gedragen lokaal sociaal beleidsplan 2008-2013. De procesbegeleiding omvat 50 uur<br />
begeleiding.<br />
Om alle 308 <strong>Vlaams</strong>e besturen deze mogelijkheid te geven, koos ik voor samenwerking met<br />
regionale organisaties en de VVSG. De overeenkomsten met de diverse regionale organisaties<br />
en de VVSG zijn afgesloten en momenteel zijn ze bezig om de overeenkomsten op maat van<br />
ieder lokaal bestuur af te sluiten. Er is nog geen definitieve lijst ter beschikking.<br />
Omdat het een aanbod op maat is, zullen de precieze inhouden van bestuur tot bestuur<br />
verschillen.<br />
3. Er werd een analyse gemaakt van de elementen die in de eerste lokaal sociaal beleidsplannen<br />
zijn opgenomen. Deze analyse gebeurde op basis van de drie elementen die minimaal in het<br />
beleidsplan dienden opgenomen te worden:<br />
� een beschrijving van het stappenplan dat de lokale besturen zullen doorlopen om tot een<br />
lokaal gedragen beleidsplan te komen;<br />
� het tijdspad en de werkwijze om de lokale actoren, het middenveld en de doelgroepen te<br />
betrekken;<br />
� de concrete samenwerkingsafspraken tussen het OCMW- en het gemeentebestuur inzake<br />
het opstellen, het uitvoeren van het lokaal sociaal beleid en de organisatie van een<br />
toereikende sociale dienstverlening.<br />
Deze analyse wordt meegenomen bij het ondersteuningstraject om zo nog beter in te spelen op<br />
de noden en behoeften van de lokale besturen.<br />
4. Ik beschouw het lokaal sociaal beleidsplan voor het lokale bestuur niet als een opgave, maar<br />
als een kans om een coherent lokaal sociaal beleid te bewerkstelligen in de gemeente, in relatie<br />
met alle relevante derde partners en actoren. Dus niet alleen met het Algemeen Welzijnswerk<br />
Hoe die samenwerking met derde partners eruit ziet, is een lokale keuze. Het creëren van een<br />
juridisch kader is dan ook niet aan de orde.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -171-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 145<br />
van 30 maart 2006<br />
van ANNE MARIE HOEBEKE<br />
Residentiële psychiatrie - Wachtlijst<br />
Rechters en advocaten die geregeld geconfronteerd worden met collocaties, stellen vast dat het<br />
bijzonder moeilijk is om voor de patiënt een plaats te vinden in een psychiatrisch ziekenhuis of een<br />
psychiatrishe afdeling van een algemeen ziekenhuis.<br />
1. Wordt er een soort van wachtlijst bijgehouden teneinde een zicht te krijgen op de vraag naar<br />
opname?<br />
Zo ja, hoe groot is die wachtlijst ?<br />
Zo neen, wordt er niet overwogen om een dergelijke wachtlijst aan te leggen, teneinde een zicht te<br />
krijgen op de vraag?<br />
2. Heeft de minister terzake reeds overleg gepleegd met de betrokken federale minister?
-172- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 145 van 30 maart 2006<br />
van ANNE MARIE HOEBEKE<br />
1. Er worden vandaag geen officiële wachtlijsten bijgehouden om een zicht te krijgen op de<br />
vraag naar opnames. Deze gegevens worden niet geregistreerd in de minimale psychiatrische<br />
gegevens.<br />
Het gaat hier over een federale bevoegdheid. Het zou een aanbeveling kunnen zijn deze<br />
informatie te registreren in de minimale psychiatrische gegevens die de residentiële psychiatrie<br />
moet bezorgen.<br />
Wat de gedwongen opnames betreft, moeten de gemachtigde ziekenhuizen al het mogelijke<br />
doen. Verder is het ook mogelijk om tussen de ziekenhuizen onderling wachtdiensten uit te<br />
bouwen. Die wachtdiensten kunnen garanderen dat er zich geen problemen voordoen bij de<br />
plaatsing van gecolloceerden in ziekenhuizen. Ik verwijs naar de initiatieven in de Gentse<br />
regio. De samenwerking tussen vijf ziekenhuizen garandeert een vlotte plaatsing en voorkomt<br />
het ontstaan van wachtlijsten.<br />
Vlaanderen probeert de ziekenhuizen aan te sporen om onderlinge afspraken te maken zodat<br />
de opname van gecolloceerden op een kwaliteitsvolle manier kan verlopen.<br />
2. Ik heb hierover nog geen overleg gepleegd met mijn Federale collega.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -173-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 146<br />
van 6 april 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
KB financiering huisartsenwachtposten - Dra agwijdte<br />
In februari van dit jaar verscheen het koninklijk besluit in verband met de financiering van de<br />
huisartsenwachtposten. Het KB is van toepassing op “posten gesitueerd in het Brussels Hoofdstedelijk<br />
Gewest en in de gemeenten met meer dan 150.000 inwoners in het <strong>Vlaams</strong>e en het Waalse Gewest”.<br />
Dat betekent dat in Vlaanderen alleen Antwerpen en Gent in aanmerking komen. Naast de kwaliteit<br />
van de interventie vormt het “beschikken van een meertalig onthaal” een subsidiecriterium. Over de<br />
taaltoegankelijkheid van de zorg zelf wordt met geen woord gerept.<br />
Een aantal <strong>Vlaams</strong>e huisartsen stelt dat het KB helemaal niet op de <strong>Vlaams</strong>e realiteit is afgestemd,<br />
maar veeleer op de Brusselse taalsituatie en dan niet zozeer de volgens de taalwetgeving verplichte<br />
tweetaligheid, maar de meertaligheid. Het KB impliceert immers dat een wachtpost waar enkel het<br />
onthaal in bijvoorbeeld het Frans, Engels en Arabisch kan gebeuren, aan de financieringscriteria zou<br />
beantwoorden.<br />
Minister Anciaux, bevoegd voor Brussel, stelt dat dit zijn bevoegdheidsdomein overstijgt en dat de<br />
wettelijkheid, de opportuniteit, draagwijdte en impact van dit koninklijk besluit moet worden<br />
ingeschat door de <strong>Vlaams</strong>e minister bevoegd voor Volksgezondheid.<br />
1. Is de minister op de hoogte van dit koninklijk besluit en de bezwaren die ertegen kunnen worden<br />
geopperd?<br />
2. Heeft zij al demarches gedaan in dat verband?
-174- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 146 van 6 april 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
1. Het koninklijk besluit van 13 januari 2006 ’tot vaststelling van de voorwaarden waaronder<br />
een tussenkomst van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en<br />
uitkeringen mag worden verleend aan de huisartsenwachtposten bedoeld in het artikel 56, §4<br />
van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en<br />
uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994’ bepaalt inderdaad in artikel 4, §2, 3° dat<br />
‘tussenkomstaanvragen ingediend door de tussenkomende partijen moeten beschikken over<br />
een meertalig onthaal’.<br />
Met de tussenkomende partijen worden de huisartsenkring of -kringen, de lokale overheid of<br />
overheden en één of meerdere ziekenhuizen bedoeld die een huisartsenwachtpost<br />
organiseren.<br />
De tussenkomstaanvragen hebben betrekking op de financiering van de huisartsenwachtpost<br />
door de ziekteverzekering.<br />
Wat deze voorwaarde om te beschikken over een meertalig onthaal betreft, wordt in de<br />
regelgeving inderdaad noch het Nederlands, noch het Frans expliciet vermeld.<br />
Betreffende de toepassing van deze federale regelgeving in het tweetalig gebied Brussel-<br />
Hoofdstad is de taalwetgeving van toepassing op de ziekenhuizen met een openbaar karakter<br />
en uiteraard op de lokale besturen.<br />
Uit navraag door het <strong>Vlaams</strong> Agentschap Zorg en Gezondheid bij het RIZIV blijkt dat het<br />
alleszins de intentie is van de federale minister om enkel de huisartsenwachtposten in het<br />
tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad die minstens een Nederlands- en Franstalig onthaal<br />
hebben, te beschouwen als beantwoordend aan de voorwaarde van meertalig onthaal.<br />
2. Alhoewel ik geen bevoegdheid heb in deze materie, heb ik het <strong>Vlaams</strong> Agentschap Zorg en<br />
Gezondheid toch gevraagd de zaak te onderzoeken, zodat ik mijn bezorgdheid in verband<br />
met dit onderwerp kan kenbaar maken op het eerstvolgend interministerieel overleg.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -175-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 147<br />
van 12 april 2006<br />
van VERA JANS<br />
Gehandicaptenvoorzieningen - Financiering naar zorggradatie<br />
In de aangenomen met redenen omklede motie bij de Beleidsnota Welzijn, Volksgezondheid en Gezin<br />
2004-2009 werd aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering gevraagd om voor de erkende voorzieningen voor personen<br />
met een handicap een financiering naar zorggradatie te implementeren. (Stuk 93 (2004-2005) – Nr. 3)<br />
De Beleidsbrief 2005-2006 Welzijn, Volksgezondheid en Gezin stelde dat de erkende voorzieningen<br />
in het najaar van 2005 de 17.000 volwassenen cliënten inschalen volgens de nieuw ontwikkelde<br />
typemodules. Deze inschaling is luidens de beleidsbrief noodzakelijk om de verdeling van alle cliënten<br />
te kennen opdat er, binnen een gesloten budget, nieuwe personeelsnormen becijferd zouden kunnen<br />
worden.<br />
1. Wat is de stand van zaken in de voorbereiding van een financiering op basis van zorggradatie?<br />
2. Welke praktische problemen worden terzake eventueel ervaren?<br />
3. Wat is de verdere timing?
-176- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 147 van 12 april 2006<br />
van VERA JANS<br />
1. Eind februari 2006 moesten alle voorzieningen hun cliënten ingeschaald hebben. Vanaf maart is<br />
de studiecel van het <strong>Vlaams</strong> Fonds met de kwaliteitscontrole van de gegevens begonnen. In eerste<br />
instantie werd nagegaan of elke cliënt die moest ingeschaald worden wel degelijk werd<br />
ingeschaald, en of alle noodzakelijke gegevens aan het <strong>Vlaams</strong> Fonds werden bezorgd.<br />
De respons op deze bevraging was zeer goed (meer dan 90%), maar toch zijn er nog aanvullingen<br />
en correcties nodig die nu worden opgevraagd aan de voorzieningen.<br />
Na deze kwantitatieve kwaliteitscontrole zal de studiecel beginnen aan de kwalitatieve controle,<br />
om er zeker van te zijn dat de inschaling correct is verlopen. Ik verwacht dat het <strong>Vlaams</strong> Fonds<br />
tegen eind mei ’06 zal beschikken over alle correcte cliëntgegevens zodat die kunnen gekoppeld<br />
worden aan de personeelsgegevens. Op die manier kunnen nieuwe personeelsnormen ontwikkeld<br />
worden die dan natuurlijk nog via simulaties zullen uitgetest worden.<br />
Tezelfdertijd zijn er ook drie werkgroepen actief die de mogelijke problemen in kaart brengen van<br />
wijzigingen aan het financieringssysteem en hiervoor mogelijke oplossingen zullen aanreiken.<br />
2. De medewerking van de sector aan dit project verloopt zeer vlot. Er is natuurlijk nog wat tijd<br />
nodig om de noodzakelijke analyses te maken.<br />
3. Zoals uit het antwoord op uw eerste vraag blijkt is er nog heel wat analysewerk noodzakelijk. Ik<br />
heb aan de sector, die via de stuurgroep aan het project participeert, beloofd om in de nabije<br />
toekomst een aantal beleidskeuzes te maken die het project meer richting zullen geven waarna we<br />
een operationeel plan kunnen opstellen met een tijdstabel.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -177-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 148<br />
van 12 april 2006<br />
van VERA JANS<br />
Geestelijke gezondheidszorg - Zorgcircuits en netwerken<br />
In het kader van de Interministeriële Conferentie werd een Taskforce Geestelijke Gezondheidszorg<br />
opgericht om een geïntegreerde visie uit te werken met betrekking tot zorgcircuits en netwerken.<br />
In antwoord op mijn schriftelijke vraag nr. 64 van 22 december 2005 deelde de minister mee dat dit<br />
concreet betekent dat er voor 2006 middelen vrijgemaakt worden voor het opstarten van<br />
therapeutische en transversale projecten. Deze projecten zullen een exploratief karakter hebben en zijn<br />
beperkt in de tijd (vooropgestelde looptijd 3 jaar).<br />
Omtrent deze projecten werd een begeleidingscomité samengesteld. Dit begeleidingscomité poogt<br />
tegen eind februari 2006 een consensustekst te bereiken.<br />
De minister gaf tevens aan in Vlaanderen in eerste instantie voor de doelgroep van de volwassenen<br />
met GGZ-stoornissen, de zorgfunctie “activering” vorm te willen geven en te willen erkennen als<br />
onderdeel van een later nog verder uit te bouwen zorgprogramma.<br />
Naar aanleiding hiervan had ik graag volgende vragen gesteld.<br />
1. Wat is de stand van zaken van de werkzaamheden van het begeleidingscomité?<br />
Werd er inmiddels een consensustekst met betrekking tot de projecten met een exploratief karakter<br />
opgesteld? Zo ja, wat is de inhoud?<br />
2. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitwerking op <strong>Vlaams</strong> niveau van<br />
erkenningsnormen voor de zorgfunctie “activering”?<br />
3. Is het de bedoeling dat er in de toekomst financiële middelen worden gekoppeld aan een erkenning<br />
voor de zorgfunctie “activering”?
-178- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 148 van 12 april 2006<br />
van VERA JANS<br />
1. De Interministeriële Conferentie Volksgezondheid heeft in mei 2004 de basisprincipes<br />
goedgekeurd voor het werken in de geestelijke gezondheidszorg met zorgcircuits en -<br />
netwerken.<br />
Een eerste stap daarbij is het uitbouwen van een overlegfunctie tussen de zorgaanbieders op<br />
niveau van een patiënt. Hiertoe worden onder de vorm van een experiment, “therapeutische<br />
projecten” gecreëerd. Daarnaast moet een overlegfunctie worden uitgebouwd op het niveau<br />
van het netwerk. Hiertoe wordt het “transversaal overleg” gecreëerd.<br />
Het Comité voor Geneeskundige Verzorging van het RIZIV keurde in zijn zitting van 27<br />
maart 2006 het voorstel van de overeenkomstencommissie goed: “Experimenteren van het<br />
werken in zorgcircuits en netwerken – De therapeutische projecten” - Basisnota.<br />
Deze basisnota bevat oa:<br />
a) Definiëring van het algemeen kader: doelgroep - doelstellingen - te verwachten<br />
resultaten mogelijke partners - mogelijke samenwerking tussen de partners - wijze van<br />
financiering.<br />
b) Oproep tot projecten: formele vereisten<br />
Kandidaturen voor een erkenning als therapeutisch project, dienen bij het<br />
Verzekeringscomité van het RIZIV ingediend te worden met een<br />
standaardaanvraagformulier, dat momenteel nog niet beschikbaar is. De kandidaturen<br />
moeten aan het Riziv worden overgemaakt, ten laatste 1 maand na de publicatie in het<br />
Staatsblad van het koninklijk besluit dat de therapeutische projecten regelt. Dit besluit<br />
is nog niet gepubliceerd.<br />
c) Principes en criteria m.b.t. de selectie van de projecten.<br />
De selectiecriteria zijn:<br />
- naleven van formele voorwaarden<br />
- evenwicht in de verdeling van de projecten: geografische spreiding - verdeling<br />
over de leeftijdsgroepen en, indien relevant, over de verschillende<br />
psychiatrische problematieken - verdeling m.b.t. het type partners die<br />
samenwerken.<br />
- beoordeling op inhoudelijk vlak van de projecten: essentiële - belangrijke -<br />
bijkomende - aanvullende criteria.<br />
Voor elke categorie van criteria wordt een score berekend. Om geselecteerd te<br />
worden moet een project globaal een resultaat behalen van minstens 60/100.<br />
Bovendien moet een project minstens 24/60 (60%) scoren voor de essentiële<br />
criteria en minstens 18/30 (60%) voor de belangrijke criteria.<br />
- uitsluiting van dubbele erkenning en dus van dubbele financiering.<br />
Het Verzekeringscomité zal, na advies van het Begeleidingscomité, de lijst<br />
goedkeuren van de projecten waarvoor een overeenkomst zal worden afgesloten.<br />
d) Follow-up en wetenschappelijke ondersteuning.<br />
De taken van het begeleidingscomité liggen momenteel stil en er is geen nieuwe vergadering<br />
gepland.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -179-<br />
Al deze informatie is sinds 12 april 2006 terug te vinden op de website van het RIZIV.<br />
2. Op 20 maart 2006 verscheen in het Belgisch Staatsblad het Koninklijk Besluit van 13 maart<br />
tot wijziging van het koninklijk besluit van 18 juli 2001 houdende vaststelling van de regelen<br />
volgens dewelke het budget van financiële middelen, het quotum van verblijfdagen en de prijs<br />
per verblijfdag voor initiatieven van beschut wonen worden bepaald. Hierin werd het budget<br />
voor 'activering' voor de initiatieven beschut wonen (IBW) vastgelegd.<br />
Nadat dit KB was gepubliceerd, werd er in begin meil 2006 een omzendbrief naar alle<br />
<strong>Vlaams</strong>e IBW gestuurd. In deze nieuwe omzendbrief wordt de zorgfunctie ‘activering’ verder<br />
verduidelijkt en geoperationaliseerd. Deze omzendbrief bevat een aantal richtlijnen waaraan -<br />
in de context van de erkenning van het IBW in zijn geheel – gevolg dient te worden gegeven:<br />
- het aantal VTE per IBW<br />
- de inhoud van de functie 'activering'<br />
- het aangaan van samenwerkingsverbanden<br />
- de focus op de inbedding van 'activering' in een samenwerkingsverband BW<br />
- de doelgroep<br />
- de personeelsomkadering<br />
- het activiteitenverslag<br />
- inwerkingtreding.<br />
3 De financiering van de zorgfunctie ‘activering’ staat niet los van de erkenning.<br />
Om na te kunnen gaan op welke wijze de IBW omgaan met de extra middelen voor de<br />
zorgfunctie ‘activering’ dient er een activiteitenverslag gemaakt te worden.<br />
Het is de bedoeling dat in dit activiteitenverslag op een zo transparant mogelijke wijze<br />
aangegeven wordt hoe de zorgfunctie ‘activering’ ingepland is in het individuele IBW en hoe<br />
het mogelijke samenwerkingsverband werkt. Daarnaast kan het voor het eigen IBW een nuttig<br />
zelfevaluatie-instrument zijn. Over de concrete inhoud van het activiteitenverslag zal in de<br />
nabije toekomst een werkgroep met de sector opgericht worden waarin de inhoud verder<br />
geoperationaliseerd wordt.<br />
Ook bij het erkenningsbezoek van het IBW door de inspectie zal de zorgfunctie ‘activering’<br />
meegenomen worden in de bevraging.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -181-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 149<br />
van 12 april 2006<br />
van VERA JANS<br />
Mobiliteitshulpmiddelen - Eénloketfunctie<br />
Vanaf 1 oktober 2005 is een nieuwe en drastisch vereenvoudigde reglementering rond de terugbetaling<br />
van rolstoelen en andere mobiliteitshulpmiddelen van kracht geworden.<br />
Mensen moesten voor de terugbetaling van mobiliteitshulpmiddelen vroeger bij het Riziv aankloppen,<br />
maar soms ook (gedeeltelijk) bij het <strong>Vlaams</strong> Fonds.<br />
Nu is er sprake van één dossier en één loket. Wie voortaan mobiliteitshulpmiddelen (rolstoel,<br />
loophulpmiddel, orthopedische driewieler, …) nodig heeft, hoeft hiervoor nog slechts één aanvraag in<br />
te dienen via één toegangspoort: het loket van het ziekenfonds. Het is de adviserend geneesheer die<br />
voor de meeste aanvragen beslissingsbevoegdheid heeft. Afhankelijk van het gevraagde type van<br />
rolstoel en de eventueel benodigde aanpassingen en hulpstukken, zullen het Riziv of het <strong>Vlaams</strong> Fonds<br />
(een deel) van de kosten dragen. Een eventuele doorverwijzing van Riziv naar <strong>Vlaams</strong> Fonds gebeurt<br />
intern.<br />
Het <strong>Vlaams</strong> Fonds blijft bevoegd voor de aanvraag van een tweede rolstoel, het onderhoud en de<br />
herstelling van rolstoelen en de omgevingsbediening.<br />
1. Het Riziv wees in het verleden een rolstoel hoofdzakelijk toe op basis van medische criteria. Het<br />
<strong>Vlaams</strong> Fonds hanteerde een meer multidisciplinaire benadering en bracht ook functionele criteria<br />
(aard van de woning, leefomstandigheden) in rekening.<br />
Op basis van welke criteria worden in het nieuwe systeem mobiliteitsmiddelen toegewezen?<br />
2. Zijn de procedures en regelgeving van het Riziv en het <strong>Vlaams</strong> Fonds inmiddels op elkaar<br />
afgestemd? Wat is de stand van zaken?<br />
3. Het éénheidsdossier heeft niet enkel tot doel de administratieve rompslomp te beperken, doch ook<br />
de wachttijd voor het verkrijgen van mobiliteitshulpmiddelen te beperken.<br />
a) Werden er in het kader van de wachttijden (behandelingstermijn van een dossier) afspraken<br />
gemaakt met het Riziv?<br />
b) Is reeds na te gaan of de invoering van een éénheidsdossier voor mobiliteitshulpmiddelen een<br />
impact heeft op de wachttijd voor het verkrijgen van deze hulpmiddelen?
-182- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 149 van 12 april 2006<br />
van VERA JANS<br />
1. De criteria waarop in het nieuwe systeem mobiliteitshulpmiddelen worden toegewezen vinden<br />
hun oorsprong in de ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health).<br />
Voor eenvoudiger (en vaak mindere dure) hulpmiddelen volstaat een geneeskundig attest,<br />
voor de andere hulpmiddelen is er nu ook voor het RIZIV een uitgebreide motivering en/of<br />
een multifunctioneel rapport noodzakelijk.<br />
Er is éénvormigheid in benadering door zowel RIZIV als <strong>Vlaams</strong> Fonds.<br />
2. De regelgeving van het <strong>Vlaams</strong> Fonds zal in de loop van 2006 worden aangepast. Actueel is<br />
er desbetreffend overleg met de diverse actoren.<br />
3. a en b<br />
Er zijn nog geen specifieke afspraken gemaakt met het RIZIV.<br />
Dit sluit echter niet uit dat het <strong>Vlaams</strong> Fonds als doelstelling heeft om tegen het najaar van<br />
2006 voor reeds gekende klanten een beslissing te nemen binnen een periode van 30<br />
kalenderdagen na het vervolledigen van de aanvraag.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -183-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 150<br />
van 12 april 2006<br />
van ANNE MARIE HOEBEKE<br />
Geestelijke gezondheidszorg - Senioren<br />
Een kleine 5 % van het huidige cliënteel van de centra voor geestelijke gezondheidszorg bestaat uit<br />
senioren.<br />
De centra voor geestelijke gezondheidszorg erkennen dat senioren een bijzondere doelgroep vormen<br />
die aandacht vragen, maar stellen ook dat het bijzonder moeilijk is deze doelgroep de nodige aandacht<br />
te geven. Ten eerste is daarvoor een specifieke deskundigheid nodig in de vorm van het aantrekken<br />
van deskundigen (geriaters, gerontopsychologen) of het bijscholen van de in dienst zijnde therapeuten.<br />
Bewust een bijzondere doelgroep aanboren is bovendien moeilijk, gelet op de wachtlijsten die reeds<br />
vandaag bestaan bij de centra voor geestelijke gezondheidszorg. En er zijn ook andere doelgroepen die<br />
aandacht verdienen zoals kinderen, sociaal zwakkeren. Ten slotte ontbreken ook de middelen om de<br />
nodige zorgnetwerken uit te bouwen.<br />
1. Wordt er nagedacht over extra middelen voor de centra voor geestelijke gezondheidszorg met<br />
betrekking tot de doelgroep ouderen?<br />
2. Worden extra middelen uitgetrokken voor het werken met netwerken?<br />
3. Wordt bij de subsidiëring van de centra voor geestelijke gezondheidszorg rekening gehouden met<br />
de nieuwe nood aan mensen met een deskundigheid inzake geestelijke gezondheidszorg voor<br />
senioren?
-184- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 150 van 12 april 2006<br />
van ANNE MARIE HOEBEKE<br />
1. De centra voor geestelijke gezondheidszorg worden gesubsidieerd via een<br />
enveloppenfinanciering. Dit betekent dat de centra zelf kunnen beslissen, rekening houdend<br />
met de lokale noden, welke doelgroepen zij prioritair aanspreken. In het decreet staat<br />
duidelijk dat er bijzondere aandacht moet besteed worden aan kinderen, ouderen en sociaal en<br />
financieel zwakkere personen. Gezien de reeds bestaande druk op de centra (wachtlijsten en<br />
netwerkopdrachten) en gezien er momenteel geen extra middelen voorhanden zijn, is het zo<br />
dat de ouderen behandeld en begeleid worden binnen de volwassenequipes. Enkel de grotere<br />
centra kunnen investeren in een aparte ouderenwerking.<br />
2. Ook hier geldt dat de centra voor geestelijke gezondheidszorg gesubsidieerd worden via een<br />
enveloppenfinanciering en dat zij, tot op zekere hoogte, zelf kunnen beslissen aan welke<br />
netwerken zij participeren.<br />
Het is evenwel zo dat de centra voor geestelijke gezondheidszorg vaak in decreten en federale<br />
wetten aangeduid worden als partner in een bepaald netwerk. Ik verneem van de centra dat<br />
deze druk hoog is. Ik zal in overleg treden met de sector .<br />
Voor de netwerkopdrachten komen er soms federale middelen.<br />
3. Een aanpassing in de subsidiëring werd hiervoor niet voorzien, maar tijdens de audits in de<br />
centra voor geestelijke gezondheidszorg wordt voor de concrete invulling van de<br />
ouderenwerking gestreefd naar een aanvaardbare oplossing. Ik verwacht dat in ieder centrum<br />
minimaal één therapeut zich voldoende kan bijscholen in specifieke problematieken bij<br />
ouderen en dat de verworven kennis overgedragen wordt naar de andere therapeuten in de<br />
volwassenteams.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -185-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 151<br />
van 12 april 2006<br />
van MIEKE VOGELS<br />
Commissie niet-dringend ziekenvervoer - Vertegenwoordiging<br />
Met het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 17.03.2006 richt de <strong>Vlaams</strong>e Regering een<br />
onafhankelijke commissie op die wordt belast met de bepaling, actualisering en voortgangsbewaking<br />
van de minimumkwaliteitseisen voor het niet-dringend liggend ziekenvervoer.<br />
Dit besluit werd samen met de sector voorbereid.<br />
In een vergadering van de ziekenvervoerders op 07.03.2005 onder de leiding van de administratie<br />
Gezondheidszorg werd eensgezind vanuit de sector voorgesteld om in de commissie een<br />
vertegenwoordiger op te nemen van elke dienst voor niet-dringend liggend ziekenvervoer die minstens<br />
25.000 ritten per jaar uitvoert, waarbij vervoerders met minder ritten hun dispositief zouden kunnen<br />
samenvoegen om de norm te behalen.<br />
De minister is de consensus van de sector blijkbaar niet gevolgd en voorziet in de vertegenwoordiging<br />
van elke dienst die minimum 50.000 ritten uitvoert. Het is nochtans erg belangrijk dat bij de<br />
uitwerking van minimumkwaliteitseisen ook wordt rekening gehouden met kleinere diensten.<br />
Waarom heeft de minister in het besluit van 17.03.2006 dat een onafhankelijke commissie opricht die<br />
wordt belast met de bepaling, actualisering en voortgangsbewaking van de minimumkwaliteitseisen<br />
voor het niet-dringend liggen ziekenvervoer, geen rekening gehouden met het consensusvoorstel van<br />
de sector?<br />
Waarom wordt maar een vertegenwoordiger voorzien voor elke dienst die 50.000 ritten per jaar<br />
verzorgt in plaats van de door de sector voorgestelde 25.000?<br />
Is de minister van plan om het besluit alsnog aan te passen, zodat rekening wordt gehouden met de<br />
mening van het middenveld?
-186- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 151 van 12 april 2006<br />
van MIEKE VOGELS<br />
De beslissing om van 25.000 ritten per jaar over te stappen naar 50.000 ritten per jaar werd genomen<br />
op basis van praktische argumenten. Een vlotte werking van de onafhankelijke commissie is nodig om<br />
de doelstelling van het decreet inzake het niet-dringend liggend ziekenvervoer te kunnen realiseren.<br />
De ervaring leert dat een te grote omvang van een commissie de werking niet ten goede komt.<br />
Indien alle ambulancediensten met 25.000 ritten per jaar een vertegenwoordiger zouden aanduiden,<br />
zou de Commissie vermoedelijk uit 40 leden bestaan. Dit leek niet gewenst; daarom werd deze norm<br />
opgetrokken tot 50.000 ritten.<br />
Om rekening te houden met de kleinere diensten, is de mogelijkheid gecreëerd dat verschillende<br />
diensten zich groeperen met het oog op de aanduiding van een vertegenwoordiger, voor zover ze<br />
samen de drempel van 50.000 ritten halen. Ik ben van oordeel dat dit een evenwichtige regeling is.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -187-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 153<br />
van 12 april 2006<br />
van JOS STASSEN<br />
Pneumokokkenvaccinatie - Financiële drempel<br />
Op 28 februari ll. maakten de Christelijke Mutualiteiten de cijfers bekend van het aantal<br />
pneumokokkenvaccinaties waarin de mutualiteit tussenkwam.<br />
Van de 6000 kinderen geboren in mei en juni 2005 zijn er ondertussen 3700 of 63 % ingeënt. Kind en<br />
Gezin heeft de vaccinatie opgenomen in haar programma, maar de ouders moeten het dure vaccin van<br />
66,15 euro per dosis wel zelf betalen.<br />
Het is duidelijk dat er een financiële barrière is. Uit de analyse per regio blijkt dat de vaccinatiegraad<br />
het laagst is in de regio’s Antwerpen en Brussel, waar de kansarmoede het grootst is.<br />
Anderhalf jaar na het op de markt brengen is dit pneumokokkenvaccin het voorbeeld van<br />
Matheuseffect in de preventieve gezondheidszorg.<br />
Als minister van Volksgezondheid heeft de minister de volle verantwoordelijkheid inzake preventieve<br />
gezondheidszorg. Verschuilen achter de federale overheid kan dus niet.<br />
1. Wat onderneemt de minister om ervoor te zorgen dat de financiële drempel voor dit<br />
pneumokokkenvaccin van jonge kinderen wordt weggewerkt?<br />
2. Komen er initiatieven om in afwachting van een akkoord over terugbetaling door het Riziv zelf de<br />
veralgemeende vaccinatie in te voeren?
-188- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINITER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 153 van 12 april 2006<br />
van JOS STASSEN<br />
Mieke Vogels stelde op 7 maart 2006 een gelijkaardige vraag om uitleg (nr. 809) over dit thema.<br />
Aangezien er ondertussen geen nieuwe elementen zijn wat de pneumokokkenvaccinatie betreft, zal ik<br />
ook in dezelfde zin antwoorden.<br />
De Christelijke Mutualiteit heeft inderdaad recent cijfers bekendgemaakt over<br />
pneumokokkenvaccinaties bij jonge kinderen. De meeste mutualiteiten voorzien momenteel een<br />
gedeeltelijke financiering van dit vaccin in hun aanvullende ziekteverzekering.<br />
1. Het is niet eenvoudig om de financiële drempel voor het pneumokokkenvaccin voor jonge<br />
kinderen weg te nemen, tenzij door het vaccin gratis ter beschikking te stellen van de<br />
vaccinatoren.<br />
Zowel de Hoge Gezondheidsraad als de <strong>Vlaams</strong>e Vaccinatiekoepel raden aan het vaccin op te<br />
nemen in het basisvaccinatieschema. Dit jaar heb ik dan ook deze vaccinatie laten opnemen in<br />
het aanbevolen vaccinatieschema voor Vlaanderen.<br />
Het vaccin is momenteel nog niet gratis ter beschikking. Indien de federale overheid bereid is<br />
om ook voor het pneumokokkenvaccin het protocolakkoord van 20 maart 2003 toe te passen<br />
(dit regelt een 1/3 tussenkomst van de gemeenschappen en een 2/3 tussenkomst van het RIZIV<br />
voor vaccins opgenomen in het basisvaccinatieschema van de Hoge Gezondheidsraad), dan<br />
ben ik bereid de nodige extra middelen te vragen aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering om dit vaccin<br />
gratis ter beschikking te kunnen stellen. Concreet betekent dit dat het vaccinatiebudget voor<br />
Vlaanderen op jaarbasis verdubbeld moet worden om een volledige vaccinatie met dit vaccin<br />
te voorzien voor alle zuigelingen, mits het protocolakkoord wordt toegepast.<br />
2. De federale overheid heeft volgens mij niet de bedoeling een terugbetaling van dit vaccin te<br />
voorzien bij aankoop van het vaccin op voorschrift. Wel is het de bedoeling dat de federale<br />
overheid het vaccin zou meefinancieren wanneer in de interministeriële conferentie<br />
volksgezondheid afgesproken wordt het op te nemen in het basisvaccinatieschema voor<br />
België. Minister Demotte heeft hiervoor eerst een kosten-effectiviteitsstudie laten uitvoeren<br />
via het Federaal Kenniscentrum voor Gezondheidszorg.<br />
Wanneer de financiële last voor deze vaccins volledig op het <strong>Vlaams</strong>e budget moet komen,<br />
betekent dit dat het vaccinatiebudget drie tot vier maal groter zou moeten zijn op jaarbasis. U<br />
begrijpt wellicht dat dit niet evident is. In tegenstelling tot de situatie van de<br />
meningokokkeninfecties in 2001, is ditmaal niet 1 dosis vereist voor een volledige vaccinatie,<br />
maar vier dosissen. Het vaccin is bovendien fors duurder per stuk dan het<br />
meningokokkenvaccin. Indien de federale overheid bereid is om twee derden van de kostprijs<br />
op zich te nemen, zoals voorzien in het protocolakkoord van 20 maart 2003, dan ben ik bereid<br />
de nodige middelen te vragen aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -189-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 154<br />
van 12 april 2006<br />
van BART MARTENS<br />
Stuivenbergziekenhuis Antwerpen - Bestemming<br />
In Gazet van Antwerpen maakte federaal minister Onkelinx op 9 februari 2006 bekend dat zij de<br />
beslissing genomen heeft om twee gespecialiseerde centra op te richten voor psychiatrisch<br />
gedetineerden, in Gent en in Antwerpen.<br />
Gent heeft hiervoor een locatie gekozen in Wondelgem, aan het eindpunt van De Lijn. Dit betekent dat<br />
het Gentse stadsbestuur De Lijn overtuigd heeft om een deel van hun mogelijk uitbreidingsgebied – in<br />
het Ruimtelijk Structuurplan Gent voorzien als parkzone – aan het stadsbestuur te verkopen. Op deze<br />
gronden kan dan een nieuw gebouw opgericht worden om 250 psychiatrisch gedetineerden onder te<br />
brengen. Aansluitend kan een parkgebied (verder) ontwikkeld worden, waardoor twee woongebieden<br />
op een aangename manier verbonden kunnen worden. Het ruimtelijk uitvoeringsplan voor deze<br />
omgeving moet nog opgemaakt worden, maar het is duidelijk dat de gekozen site niet in een druk<br />
bebouwde woonzone ligt, veeleer aan de rand van de stad, maar wel met de mogelijkheid om het<br />
stadscentrum vlot te bereiken.<br />
Antwerpen heeft een pleidooi gehouden om het bestaande acute ziekenhuis in de woonwijk<br />
Stuivenberg (postnummer 2060) om te bouwen voor de opvang van deze psychiatrisch gedetineerden.<br />
Antwerpen wil daarvoor twee acute ziekenhuizen, met name Stuivenberg en Erasmus vervangen door<br />
een groot nieuw ziekenhuis in het noorden van Antwerpen. Twee voorwaarden moeten evenwel nog<br />
vervuld worden, aldus een persbericht van ZNA (Ziekenhuisnetwerk Antwerpen) van 8 februari 2006:<br />
- de goedkeuring door de federale minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Rudi Demotte<br />
voor de werkingsmiddelen voor de zorg aan deze patiënten. Deze beslissing wordt (aldus het<br />
persbericht) eerstdaags verwacht;<br />
- de beslissing door de <strong>Vlaams</strong>e minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin omtrent het<br />
Zorgstrategisch Plan van ZNA Stuivenberg/Sint-Erasmus. Dat plan voorziet in een integratie van<br />
de ZNA-ziekenhuizen Stuivenberg en Sint-Erasmus op een nog niet nader genoemde plaats. Een<br />
positieve beslissing van de minister hieromtrent zal de fysieke ruimte voor de installatie van de<br />
120 extra bedden mogelijk maken. De beslissing omtrent dit dossier wordt ook binnenkort<br />
verwacht.<br />
Pas na de vervulling van deze voorwaarden zal de raad van bestuur van Ziekenhuisnetwerk Antwerpen<br />
(ZNA) een finale beslissing (kunnen) nemen.<br />
Verder vermeldt de tekst: “Het management van ZNA zou van deze gelegenheid gebruik willen maken<br />
om de psychiatrische infrastructuur op de site ZN Stuivenberg volledig te moderniseren en daarnaast<br />
ruimte te geven aan culturele initiatieven die ook de wijk ten goede zouden komen.
-190- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Deze wijk of beter wijken horen bij de dichtst bebouwde wijken van heel Vlaanderen. Daarnaast is het<br />
belangrijk te weten dat deze wijken (zowel Stuivenberg als Oud-Borgerhout) van oudsher een groot<br />
aantal kwetsbare groepen (allochtonen, nieuwkomers, lage inkomensgroepen…) huisvesten. Het zijn<br />
wijken waar weinig groen is en de groene recreatieve ruimten bevinden zich opnieuw aan de rand van<br />
de wijken. Buurtgroen is slechts beperkt aanwezig.<br />
Deze wijken verdienen initiatieven die een verdere opwaardering ervan ten goede komen. Het mag<br />
gezegd worden dat – vooral aan de rand van de wijk Stuivenberg – reeds een aantal positieve projecten<br />
werden uitgevoerd of startende zijn.<br />
Vraag is echter of het ombouwen van een acuut ziekenhuis tot een instelling voor gedetineerden een<br />
initiatief is dat een positief effect zal hebben op de wijken. Op dit ogenblik vervullen de twee<br />
ziekenhuizen een belangrijke sociale rol voor de wijken.<br />
Daarnaast heeft het ziekenhuis een grote architecturale waarde. Het Stuivenbergziekenhuis is een<br />
gebouw van 1884, gebouwd door architect Baeckelmans. Het was oorspronkelijk een gebouw waarbij<br />
een 8-tal ronde zalen onder andere om hygiënische redenen, met open gangen werden verbonden.<br />
Tussen de gebouwen zijn verschillende groene zones die nu niet toegankelijk zijn voor het publiek. In<br />
de loop van de jaren ’80 werd het gebouw grondig verknoeid door het uit te breiden met smakeloze<br />
nieuwbouw waarin zowel onthaal, psychiatrie als een aantal andere diensten een onderkomen vonden.<br />
Met de keuze om – indien het zorgstrategisch plan wordt goedgekeurd – een nieuw groot ziekenhuis<br />
ter vervanging van de acute ziekenhuizen Stuivenberg en Sint-Erasmus (beide deel van de ZNAziekenhuizen)<br />
te bouwen, kan er veel (ten goede en ten kwade) veranderen.<br />
1. Houdt de minister bij de beslissing m.b.t. het zorgstrategisch plan rekening met bovenvermelde<br />
aspecten?<br />
2. Wordt er, vooraleer een beslissing valt, een sociaal effectenrapport uitgevoerd, waarbij ook<br />
rekening wordt gehouden met het al dan niet inplanten van een afdeling voor forensische<br />
psychiatrie?<br />
Zo ja, zal de minister rekening houden met effecten uit dat sociaal effectenrapport voor de<br />
definitieve goedkeuring van het zorgstrategisch plan?<br />
3. Worden er voorwaarden gesteld om de veiligheid van de bewoners te verzekeren indien toch een<br />
keuze wordt gemaakt voor psychiatrisch gedetineerden?<br />
4. Bestaat de mogelijkheid om het aanwezige groen publiek toegankelijk te maken?<br />
5. Zal de nieuwe bestemming duidelijk zijn, nog voor de gebouwen worden verlaten?<br />
6. Is het niet de hoogste tijd dat er werk wordt gemaakt van de interactieve communicatie met de<br />
omwonenden?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -191-<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 154 van 12 april 2006<br />
van BART MARTENS<br />
1. Bij de beoordeling van een Zorgstrategisch Plan wordt onderzocht welke de verwachte<br />
evolutie is van de zorgbehoeften in de regio en welke gevolgen dit heeft voor de<br />
ziekenhuisinfrastructuur in de komende tien jaar.<br />
Hierbij komen o.a. aan bod:<br />
Het medisch profiel van de aanvrager,<br />
Het bedrijfsprofiel van de voorziening<br />
De huidige infrastructuur<br />
De ligging<br />
De samenwerkingsverbanden<br />
Het aanvragende ziekenhuis beschrijft over deze punten telkens zijn huidige situatie en zijn<br />
toekomstvisie.<br />
Het moet de wenselijkheid en haalbaarheid van zijn toekomstvisie ondersteunen op basis van<br />
een grondige omgevingsanalyse met een projectie van zorgbehoeften en zorgaanbod, een<br />
afstemming op de andere zorgverstrekkers in de relevante invloedssfeer, en een diepgaande<br />
zelfevaluatie van de positie van de initiatiefnemer.<br />
Ook de voorwaarden voor de realisatie van de nagestreefde visie moeten worden verduidelijkt.<br />
In het onderzoek wordt dus aandacht gegeven aan o.a. de financiële toegankelijkheid en<br />
bereikbaarheid. Naast demografische gegevens worden ook socio-economische factoren in<br />
overweging genomen.<br />
Bouwtechnische factoren komen eerder aan bod in de volgende fase namelijk die van het<br />
financieel-technisch plan. In deze fase worden ook de noodzakelijke adviezen van de<br />
bevoegde stadsdiensten in overweging genomen.<br />
2. Er is geen sociaal effectenrapport uitgevoerd. Er werden door de voorziening wel gegevens<br />
verzameld m.b.t. de socio-economische gegevens in de betreffende zorgregio. Het Stuivenberg<br />
/ Sint-Erasmus ziekenhuis gaat, in functie van de aanvullingen die het nog moet maken voor<br />
zijn Zorgstrategisch Plan, een analyse maken van de patiëntenstroom die verwacht wordt bij<br />
wijziging van locatie. Dit zal in overweging genomen worden bij de beslissing terzake.<br />
3. Aangezien het dossier met betrekking tot forensische psychiatrie in Antwerpen nog concreet<br />
moet worden uitgewerkt, kan hierover geen uitspraak worden gedaan. Er kan worden<br />
meegedeeld dat door de federale minister een werkgroep werd opgericht om voorafgaandelijk<br />
een aantal punten uit te klaren zoals functionele en infrastructurele voorwaarden en de<br />
bepaling van de patiëntenprofielen en –programma’s.<br />
Dit lijkt mij noodzakelijk zowel om een efficiënte werking van betreffende ziekenhuizen te<br />
ondersteunen als om de veiligheid van de omwonenden te vrijwaren.<br />
4. Er bestaat geen goedgekeurd Zorgstrategisch Plan en ook geen goedgekeurd masterplan. Het<br />
Stuivenberg / Sint-Erasmus ziekenhuis dient eerst zijn Zorgstrategisch Plan nauwkeuriger te<br />
motiveren.<br />
De strategie die het ziekenhuis voorstelt spitst zich toe op de vraag of de voorziening een<br />
totale nieuwbouw kan realiseren in Antwerpen Noord binnen de Singel.
-192- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Pas na goedkeuring van het Zorgstrategisch Plan kan het ziekenhuis werken aan het<br />
masterplan of financieel-technisch plan.<br />
Het is dus voorbarig om nu uitspraken te doen omtrent de infrastructurele mogelijkheden van<br />
de Stuivenberg campus. Die zullen trouwens ook afhankelijk zijn van het advies van de<br />
bevoegde stadsdiensten, waarbij de architecturale waarde zeker in rekening zal worden<br />
genomen.<br />
5. Voor een efficiënt beleid is het noodzakelijk dat de bestemming van een ziekenhuiscampus<br />
bekend is vooraleer die verlaten wordt. Welke bestemming aan de Stuivenberg campus<br />
gegeven zal worden indien een nieuwe locatie wordt goedgekeurd, is momenteel niet volledig<br />
duidelijk.<br />
6. Interactieve communicatie met de omwonenden is belangrijk voor de bespreking van bvb.<br />
bouwvolumes en toegangswegen en wanneer specifieke doelpopulaties, zoals forensische<br />
psychiatrie, gepland worden.<br />
Voorlopig is dit niet opgenomen in het beslissingskader voor zorgstrategie. Bespreking van het<br />
Zorgstrategisch Plan met de andere zorgvormen uit de zorgregio is daarentegen wel<br />
opgenomen als criterium. Aangezien zorgstrategie vooral gaat over zorgbehoeften en het<br />
antwoord van het ziekenhuis hierop, moet dit vooral worden besproken met de omliggende<br />
zorgaanbieders, en dit in ruime zin.<br />
Het staat de initiatiefnemer vrij om interactieve communicatie met de omwonenden aan te<br />
gaan. Hierdoor kunnen eventuele verschillende scenario’s met betrekking tot bouwwerken<br />
getoetst worden vooraleer een dossier administratief op te starten.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -193-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 155<br />
van 12 april 2006<br />
van TINNE ROMBOUTS<br />
RVT-bedden Antwerpen - Stand van zaken<br />
In de Beleidsnota 2005-2009 nam de minister het engagement op om de voorzieningen die een modern<br />
ouderenbeleid wensen te voeren, aangepast aan de hedendaagse leef- , woon- en zorgbehoeften van de<br />
ouderen, te ondersteunen.<br />
In het voorjaar van 2005 heeft de minister de RVT-bedden die de <strong>Vlaams</strong>e overheid nog in<br />
portefeuille had verdeeld, zodanig dat ieder rusthuis met een RVT-erkenning minstens 25 RVTbedden<br />
kan aanbieden. Verder is het nog wachten op de nieuwe grote RVT-reconversie uit het<br />
Protocol 3. Uit de praktijk blijkt echter nog steeds een tekort aan beschikbare RVT-bedden.<br />
In het kader van deze problematiek had ik van de minister graag een antwoord gekregen op de<br />
volgende vragen.<br />
1. Hoeveel RVT-bedden telt de provincie Antwerpen?<br />
Wat is de evolutie in dit aantal over de periode 1995-2005?<br />
Wat is de verhouding van het aantal RVT-bedden tot het aantal ROB-bedden over de periode<br />
1995-2005?<br />
Wat is de huidige verdeling van deze RVT-bedden naar de aard van het initiatief (VZW, OCMW,<br />
commercieel)?<br />
Hoeveel rusthuisbewoners in de provincie Antwerpen voldoen aan de RVT-criteria, maar worden<br />
slechts met een Riziv-forfait voor een ROB-bed betoelaagd?<br />
2. Hoeveel RVT-bedden ressorteren er onder “Turnhout” als territoriale omschrijving (regionale<br />
stad) in het kader van de zorgregio-omschrijving?<br />
Wat is de evolutie in dit aantal over de periode 1995-2005?<br />
Wat is de verhouding van het aantal RVT-bedden tot het aantal ROB-bedden over de periode<br />
1995-2005?<br />
Wat is de huidige verdeling van deze RVT-bedden naar de aard van het initiatief (VZW, OCMW,<br />
commercieel)?<br />
Hoeveel rusthuisbewoners in “Turnhout” als territoriale omschrijving (regionale stad) voldoen aan<br />
de RVT-criteria, maar worden slechts met een Riziv-forfait voor een ROB-bed betoelaagd?
-194- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
3. Hoeveel RVT-bedden telt de zorgregio Hoogstraten?<br />
Wat is de evolutie in dit aantal over de periode 1995-2005?<br />
Wat is de verhouding van het aantal RVT-bedden tot het aantal ROB-bedden over de periode<br />
1995-2005?<br />
Wat is de huidige verdeling van deze RVT-bedden naar de aard van het initiatief (VZW, OCMW,<br />
commercieel)?<br />
Hoeveel rusthuisbewoners in de zorgregio Hoogstraten voldoen aan de RVT-criteria, maar worden<br />
slechts met een Riziv-forfait voor een ROB-bed betoelaagd?<br />
4. Hoe verhouden respectievelijk de provincie Antwerpen, de territoriale omschrijving regionale stad<br />
“Turnhout” en de zorgregio Hoogstraten zich tot:<br />
a) het totale aantal RVT-bedden in de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap;<br />
b) de algemene verhouding in de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap tussen ROB-bedden en RVT-bedden;<br />
c) het totale aantal rusthuisbewoners in de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap die voldoen aan de RVTcriteria,<br />
maar slechts met een Riziv-forfait voor een ROB-bed worden betoelaagd?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -195-<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 155 van 12 april 2006<br />
van TINNE ROMBOUTS<br />
1. Op 31 december 2005 waren er in de provincie Antwerpen 8.304 erkende RVT-bedden.<br />
Het aantal RVT-bedden en de verhouding tot het aantal erkende rusthuiswoongelegenheden<br />
(ROB) is in de provincie Antwerpen geëvolueerd als volgt (toestand telkens op 31 december):<br />
Jaartal Rusthuiswoongelegenheden Waarvan RVT- Verhouding<br />
(ROB)<br />
bedden RVT/ROB (in %)<br />
1995 14.607 2.760 18,90<br />
1996 15.500 2.804 18,09<br />
1997 15.724 2.920 18,57<br />
1998 16.096 5.087 31,60<br />
1999 16.384 5.052 30,84<br />
2000 16.591 5.913 35,64<br />
2001 16.844 6.772 40,20<br />
2002 16.727 7.682 45,93<br />
2003 16.918 8.266 48,86<br />
2004 17.101 8.258 48,29<br />
2005 17.376 8.304 47,79<br />
De RVT-bedden zijn naar de aard van de initiatiefnemer, op 31 december 2005, verdeeld als volgt:<br />
VZW : 4.292 bedden<br />
OCMW : 3.513 bedden<br />
NV : 268 bedden<br />
BVBA : 231 bedden<br />
Totaal : 8.304 bedden<br />
Uit gegevens van het RIZIV die betrekking hebben op het vierde kwartaal 2004 blijkt dat er in die<br />
periode in de provincie Antwerpen gemiddeld 2.514 bewoners met een RVT-profiel opgenomen<br />
waren in een rusthuiswoongelegenheid zonder RVT-erkenning.<br />
2. Op 31 december 2005 waren er in de Zorgregio Turnhout (bestaande uit 19 gemeenten), op het<br />
niveau van de 14 regionale steden, 1.229 erkende RVT-bedden.<br />
Het aantal RVT-bedden en de verhouding tot het aantal erkende rusthuiswoongelegenheden is in<br />
de Zorgregio Turnhout, als territoriale omschrijving regionale stad, geëvolueerd als volgt (toestand<br />
telkens op 31 december):<br />
Jaartal Rusthuiswoongelegenheden Waarvan RVT- Verhouding<br />
(ROB)<br />
bedden RVT/ROB (in %)<br />
1995 1.866 350 18,76
-196- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
1996 2.143 370 17,27<br />
1997 2.214 403 18,20<br />
1998 2.237 729 32,59<br />
1999 2.299 729 31,71<br />
2000 2.299 881 38,32<br />
2001 2.319 1.020 43,99<br />
2002 2.335 1.153 49,38<br />
2003 2.452 1.220 49,76<br />
2004 2.486 1.220 49,08<br />
2005 2.541 1.229 48,37<br />
De RVT-bedden zijn naar de aard van de initiatiefnemer, op 31 december 2005, verdeeld als volgt:<br />
VZW : 637 bedden<br />
OCMW : 513 bedden<br />
NV : 28 bedden<br />
BVBA : 51 bedden<br />
Totaal : 1.229 bedden<br />
Uit gegevens van het RIZIV die betrekking hebben op het vierde kwartaal 2004 blijkt dat er in die<br />
periode in Turnhout, als territoriale omschrijving, gemiddeld 467 bewoners met een RVT-profiel<br />
opgenomen waren in een rusthuiswoongelegenheid zonder RVT-erkenning.<br />
3. Op 31 december 2005 waren er in de zorgregio Hoogstraten (gemeenten Hoogstraten en<br />
Rijkevorsel) 96 erkende RVT-bedden.<br />
Het aantal RVT-bedden en de verhouding tot het aantal erkende rusthuiswoongelegenheden is in<br />
de Zorgregio Hoogstraten (19 gemeenten) geëvolueerd als volgt (toestand telkens op 31<br />
december):<br />
Jaartal Rusthuiswoongelegenheden Waarvan RVT- Verhouding<br />
(ROB)<br />
bedden RVT/ROB (in %)<br />
1995 167 15 8,98<br />
1996 202 15 7,43<br />
1997 202 15 7,43<br />
1998 202 34 16,83<br />
1999 202 34 16,83<br />
2000 202 53 26,24<br />
2001 202 66 32,68<br />
2002 202 79 39,11<br />
2003 208 93 44,71<br />
2004 208 93 44,71<br />
2005 208 96 46,15<br />
De RVT-bedden zijn naar de aard van de initiatiefnemer, op 31 december 2005, verdeeld als volgt:<br />
VZW : 25 bedden<br />
OCMW : 71 bedden<br />
Totaal : 96 bedden
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -197-<br />
Uit gegevens van het RIZIV die betrekking hebben op het vierde kwartaal 2004 blijkt dat er in die<br />
periode in de Zorgregio Hoogstraten gemiddeld 32 bewoners met een RVT-profiel opgenomen<br />
waren in een rusthuiswoongelegenheid zonder RVT-erkenning.<br />
4. Op 31 december 2005 telde Vlaanderen, inclusief de erkende <strong>Vlaams</strong>e rusthuizen in Brussel,<br />
63.003 bestaande rusthuiswoongelegenheden (ROB), namelijk 62.266 erkende<br />
rusthuiswoongelegenheden én 737 rusthuiswoongelegenheden met als status ‘erkenning in<br />
onderzoek’, waarvan 28.008 woongelegenheden met een RVT-erkenning.<br />
Daarnaast waren er 425 ziekenhuis-RVT-bedden zonder rusthuiserkenning. Op een totale<br />
opvangcapaciteit van 63.428 woongelegenheden in de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap waren er dus<br />
28.433 RVT-erkenningen, hetzij 44,82 % van de totale opvangcapaciteit.<br />
De uitsplitsing van deze cijfergegevens over de gevraagde regio’s geeft, op 31 december 2005, de<br />
volgende resultaten:<br />
Regio’s Erkende<br />
rusthuiswoongelegenheden<br />
(ROB-bedden)<br />
Aantal<br />
erkende<br />
RVT-<br />
bedden<br />
Verhouding<br />
RVT-ROB<br />
(in %)<br />
Aantal RVTgerechtigden<br />
in ROB<br />
Vlaanderen 62.266 28.433 45,66 10.835<br />
Provincie Antwerpen 17.376 8.304 47,79 2.514<br />
Regio Turnhout<br />
(19 gemeenten) 2.541 1.229 48,37 467<br />
Zorgregio Hoogstraten<br />
(2 gemeenten) 208 96 46,15 32
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -199-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 156<br />
van 19 april 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
Vacature Sensoa - Profiel<br />
Sensoa is het <strong>Vlaams</strong> service- en expertisecentrum voor seksuele gezondheid en HIV.<br />
Op de webpagina’s van Sensoa staat een vacature voor een projectcoördinator voor het project<br />
Shalimar, educatieve spelvorm rond relaties, seksualiteit en culturele diversiteit. Het betreft een 80 %<br />
(30 u/week)-tewerkstelling van bepaalde duur voor de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 december<br />
2006.<br />
Het project Shalimar past binnen het programma kinderen, jongeren en hun ouders van Sensoa. De<br />
projectcoördinator zal instaan voor de begeleiding en de coördinatie van de implementatie van een<br />
educatieve spelvorm ter bevordering van de bespreekbaarheid van relaties en seksualiteit in<br />
mulitcultureel samengestelde klassen van de tweede graad.<br />
Naast een beschrijving van de taken en verloning staat bij het gevraagde profiel: “Zelf ‘van allochtone<br />
afkomst’ zijn, ouders of grootouders hebben die naar België migreerden is een pluspunt”.<br />
1. Is de minister op de hoogte van deze gang van zaken?<br />
2. Is er sprake van enige voorkeurbehandeling bij de aanwerving voor personen met het<br />
vooropgestelde profiel (“Zelf ‘van allochtone afkomst’ zijn, ouders of grootouders hebben die naar<br />
België migreerden)?<br />
3. Indien er reeds een aanwerving gebeurde, kan de minister meedelen of het om een kandidaat ging<br />
die beantwoorde aan dat profiel?
-200- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 156 van 19 april 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
1. Ik heb als minister bevoegd voor Gezondheidsbeleid een convenant afgesloten met Sensoa<br />
voor een termijn van vier jaar (2002-2005). Momenteel lopen de besprekingen tussen mijn<br />
kabinet en Sensoa om dit convenant te verlengen. In een convenant worden de opdrachten<br />
die verwacht worden van een vereniging en het budget dat hier tegenover staat,<br />
vastgelegd.<br />
In dit convenant worden geen voorwaarden opgenomen naar het te voeren<br />
personeelsbeleid. Dat is de verantwoordelijkheid van de vereniging. Zij zijn wel verplicht<br />
om jaarlijks als bijlage bij het jaarverslag, hun personeelgegevens weer te geven. Deze<br />
jaarverslagen worden door mijn administratie jaarlijks bekeken, geëvalueerd en besproken<br />
met de vereniging. Zo is een eventuele en/of noodzakelijke bijsturing mogelijk.<br />
Deze informatie zal dus pas bij hun jaarverslag over werkingsjaar 2006 toegevoegd<br />
worden.<br />
2. Bij de aanwerving voor een projectcoördinator voor het project Shalimar is er gewerkt<br />
vanuit het kader ‘instapdiversiteitsplan’. Dit is een initiatief van de minister van<br />
Werkgelegenheid. Het departement voor Werk en Sociale Economie ontplooit heel wat<br />
activiteiten op het domein van evenredige arbeidsdeelname en diversiteit.<br />
Deze opdracht valt onder de hoede van het team Evenredige Arbeidsdeelname en<br />
Diversiteit (EAD) die dit beleid coördineert en ondersteunt. Verder verzekert de cel de<br />
inhoudelijke, administratieve en financiële voorbereiding opvolging en evaluatie van de<br />
VESOC-actieplannen 'Evenredige arbeidsdeelname en diversiteit'.<br />
Het sluitstuk van het impulsbeleid rond evenredige arbeidsdeelname en diversiteit situeert<br />
zich op het niveau waar daadwerkelijk nieuwe banen worden geschapen: in<br />
ondernemingen, organisaties en lokale besturen. Dit is het domein waar leden van de<br />
kansengroepen op de werkvloer aanwezig zijn of soms via de effecten van een<br />
stimulerend beleid geïntroduceerd worden. Daar worden onder meer verschillende vormen<br />
van diversiteitsplannen voor ingezet en gebruikt. Dit is ook het domein waar aan de<br />
integratie op de werkvloer van de kansengroepen en aan de optimalisering van het HR<br />
beleid in dit verband wordt gewerkt.<br />
Organisaties kunnen onder bepaalde voorwaarden een subsidie verkrijgen voor diverse<br />
soorten plannen.<br />
Een overzicht:<br />
• instapdiversiteitsplannen: subsidies van maximum ½ van de kosten van het plan,<br />
met een plafond van 2.500,00 euro<br />
• diversiteitsplannen: subsidies van maximum 2/3 van de kosten van het plan, met<br />
een plafond van 10.000,00 euro<br />
• clusterdiversiteitsplannen: subsidies van maximum 2/3 van de kosten van elke<br />
gesubsidieerde deelnemende organisatie, met een plafond van 3.000,00 euro<br />
• groeidiversiteitsplannen: subsidies van maximum ½ van de kosten van het plan,<br />
met een plafond van 2.500,00 euro
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -201-<br />
De prioritaire kansengroepen binnen de (instap)diversiteitsplannen zijn allochtonen,<br />
mensen met een arbeidshandicap en ervaren werknemers. In elk instapdiversiteitsplan<br />
willen we dan ook specifieke aandacht voor minstens een van deze categorieën<br />
terugvinden.<br />
In het diversiteitsplan worden allochtonen als volgt beschreven: personen die tot een van<br />
de twee volgende categorieën behoren:<br />
• Categorie a): personen met een sociaal-culturele herkomst van een ander land die<br />
legaal in België verblijven, die al dan niet Belg zijn geworden en die bovendien aan<br />
een van de volgende voorwaarden voldoen:<br />
1) zij of hun ouders zijn in het kader van gastarbeid en volgmigratie naar ons<br />
land gekomen;<br />
2) ze hebben de status van ontvankelijk verklaarde asielzoeker of van<br />
vluchteling verkregen;<br />
3) ze hebben door regularisatie recht op verblijf in België verworven.<br />
• Categorie b): personen die geen burger van de Europese Economische Ruimte zijn of<br />
van wie minstens een van de ouders of twee van de grootouders geen burger van de<br />
Europese Unie zijn.<br />
Om tegemoet te komen aan de voorwaarden gesteld in het instapdiversiteitsplan, is<br />
Sensoa wel actief op zoek gegaan naar iemand van allochtone afkomst. Dit heeft ze<br />
gedaan via onder andere het Jobkanaal.<br />
3. De kandidaat die aangeworven werd, beantwoordt aan het profiel.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -203-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
Vraag nr. 161<br />
van 26 april 2006<br />
van JOKE SCHAUVLIEGE<br />
Beleidsdoelstellingen duurzame ontwikkeling - Initiatieven<br />
In het regeerakkoord staat dat Vlaanderen een bijdrage wil leveren inzake duurzame ontwikkeling.<br />
De minister-president benadrukte in de Beleidsnota Duurzame Ontwikkeling dat het hier een<br />
horizontale bevoegdheid betreft en dat er verwacht wordt dat de verschillende ministers op hun<br />
bevoegdheidsdomein en hun begroting initiatieven nemen op het vlak van duurzame ontwikkeling.<br />
1. Op welke wijze brengt de minister duurzame ontwikkeling tot uitvoering in zijn/haar beleid en<br />
binnen zijn/haar bevoegdheden? Kan de minister een opsomming geven van acties en initiatieven<br />
in dit kader?<br />
2. Welke financiële middelen zijn in de deelbegroting van de minister ingeschreven om deze acties<br />
en initiatieven te realiseren?<br />
3. Hoe verloopt het overleg aangaande deze initiatieven met de coördinerende minister en in welke<br />
mate past dit in een <strong>Vlaams</strong>e Strategie Duurzame Ontwikkeling?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 57, Moerman nr. 66,<br />
Vandenbroucke nr. 166, Vervotte nr. 161, Van Mechelen nr. 146, Anciaux nr. 80, Bourgeois nr.<br />
95, Peeters nr. 432, Keulen nr. 136, Van Brempt nr. 151).
-204- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
INGE VERVOTTE<br />
VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 161 van 26 april 2006<br />
van JOKE SCHAUVLIEGE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door Yves Leterme, minister-president van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regering.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -205-<br />
DIRK VAN MECHELEN,<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -207-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 117<br />
van 21 maart 2006<br />
van ELOI GLORIEUX<br />
Berging laagradioactief afval Mol-Dessel - Vergunningen<br />
De gemeenteraden van Mol en Dessel hebben de eindrapporten MONA en STOLA over de berging<br />
van laagradioactief afval goedgekeurd. De gemeenten Fleurus en Farciennes hebben de berging van dit<br />
kernafval afgewezen.<br />
Dit betekent dat Mol en Dessel de enige opties zijn die vandaag voorliggen.<br />
1. Op welke wijze wordt de <strong>Vlaams</strong>e Regering betrokken bij dit dossier?<br />
2. Moet de <strong>Vlaams</strong>e Regering een bouwvergunning en milieuvergunning afleveren voor de bouw van<br />
een dergelijke kernafvalsite? Zijn hiervoor reeds aanvragen ingediend?<br />
3. Wat is de rol van OVAM in de hele procedure voor de aanduiding en vergunning van een<br />
bergingssite voor laagradioactief afval?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 365) en Van Mechelen (vraag nr.<br />
117)
-208- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />
op vraag nr. 117 van 21 maart 2006<br />
van ELOI GLORIEUX<br />
Het bergen van laagradioactief afval betreft een federale aangelegenheid, die ressorteert onder de<br />
inzake Energie bevoegde minister, in casu dhr. Marc Verwilghen. Om een definitieve oplossing te<br />
vinden voor het Belgisch laagradioactief afval, heeft de NIRAS (de Nationale Instelling voor<br />
Radioactief Afval en Splijtstoffen) eind jaren ’90 verschillende gemeenten gevraagd om na te gaan of<br />
het mogelijk zou zijn betreffend afval op hun grondgebied te bergen.<br />
De gemeente Dessel is in 1999 ingegaan op deze vraag. Begin 2005 keurde de Desselse gemeenteraad<br />
het STOLA-project unaniem goed. Ook in de gemeente Mol werd een analoog traject doorlopen: de<br />
vzw MONA werkte een bergingsproject uit dat goedgekeurd werd door de gemeenteraad.<br />
In Wallonië werd met éénzelfde doel in de gemeenten Fleurus en Farciennes de gezamenlijke<br />
overleggroep PaLoFF opgericht. Recent hebben de gemeenteraden van Fleurus en Farciennes zich<br />
uitgesproken over het bergingsproject. De gemeenteraad van Fleurus heeft tegen gestemd; de<br />
gemeenteraad van Farciennes heeft zich onthouden.<br />
De afgewezen dossiers moeten door de NIRAS worden overgemaakt aan de federale minister. In een<br />
afsluitend rapport voor de federale regering zal de NIRAS een globaal beeld schetsen van de evolutie<br />
van het dossier en de ter zake verder te nemen stappen. Ook de mogelijke financieringswijze van de<br />
sociaal-economische projecten zal in betreffend rapport worden toegelicht.<br />
Met dit rapport zal federaal minister Verwilghen beschikken over de volledige informatie om het<br />
gehele dossier ter bespreking en ter beslissing voor te leggen aan de (federale) regering. De federale<br />
regering zal naar alle waarschijnlijkheid dus geconfronteerd worden met slechts twee mogelijke<br />
bergingsprojecten, één van Dessel en één van Mol. De federale regering dient op basis van betreffende<br />
voorstellen te beslissen waar het laagradioactief afval zal worden geborgen.<br />
1. De <strong>Vlaams</strong>e regering is (nog) niet betrokken bij dit dossier, noch werd er over deze kwestie<br />
reeds overlegd gepleegd tussen federale en de <strong>Vlaams</strong>e regering.<br />
2. Een stedenbouwkundige vergunning en een milieuvergunning zijn vereist voor werken en<br />
handelingen die onder betreffende vergunningsplicht vallen. Thans is, bij afwezigheid van een<br />
concreet dossier, niet duidelijk wat die werken of handelingen zullen of kunnen omvatten.<br />
Anderzijds bestaat op grondgebied van de gemeenten Dessel en Mol een op het gewestplan<br />
aangeduid gebied voor kernenergiebedrijven alwaar een bergingszone voor laagradioactief<br />
afval in principe vergunbaar is. In het gebied zijn overigens reeds analoge vergunningen<br />
afgeleverd, namelijk op 9 maart 2001 voor een opslaggebouw voor laagradioactief niet<br />
geconditioneerd afval (NIRAS) en op 18 april 2002 voor het verbouwen van een hal voor de<br />
verwerking van radioactief niet geconditioneerd afval (NV BELGOPROCESS). Indien de<br />
huidige zone op het gewestplan niet zou volstaan voor de (bijkomende) berging van<br />
laagradioactief afval, is er ter zake desgevallend uiteraard een planningsinitiatief vereist.<br />
3. De OVAM werd door de NIRAS betrokken bij de voorstudie van de voorstellen voor<br />
oppervlakteberging van nucleair afval te Mol en te Dessel, o.m. met het oog op het opstarten
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -209-<br />
van een milieueffectenrapport. De OVAM heeft de voorstellen inzake de berging van nucleair<br />
afval van categorie A getoetst aan de regelgeving inzake stortplaatsen voor niet nucleair afval.<br />
Tevens werd er vanuit het oogpunt afvalbeleid een evaluatie doorgevoerd. De conclusies zijn<br />
vervat in een advies dat op 2 februari 2004 aan de NIRAS werd bezorgd.<br />
De rol van de OVAM in de procedure blijft evenwel beperkt tot een adviserende rol in het<br />
kader van eventuele vergunningsaanvragen die aan de OVAM voor advies zouden worden<br />
voorgelegd. De inbreng van de OVAM beperkt zich daarbij evenwel tot de niet-nucleaire<br />
aspecten. Het beheer en de berging van radioactief afval behoort immers tot de bevoegdheid<br />
van de federale overheid en ressorteert bijgevolg niet onder het <strong>Vlaams</strong>e afvalbeleid.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -211-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 120<br />
van 24 maart 2006<br />
van ELS ROBEYNS<br />
Ontwikkeling woonuitbreidingsgebieden - Stand van zaken<br />
Overeenkomstig omzendbrief RO/2002/03 zijn gemeentebesturen gemachtigd om over de aansnijding<br />
van woonuitbreidingsgebieden te beslissen, vooruitlopend op het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan<br />
en zonder dat daartoe een woonbehoeftestudie vereist is.<br />
Deze omzendbrief is momenteel reeds meer dan drie jaar van toepassing, vandaar mijn vraag naar de<br />
concrete resultaten ervan op het terrein.<br />
1. Hoeveel woonuitbreidingsgebieden werden bij wijze van voorafname op een gemeentelijk<br />
ruimtelijk structuurplan tot op heden reeds ontwikkeld?<br />
2. Hoeveel woonuitbreidingsgebieden zijn bij wijze van voorafname op een gemeentelijk ruimtelijk<br />
structuurplan in ontwikkeling?<br />
3. Om hoeveel bouwkavels in totaliteit en per provincie gaat het hierbij (zoals bedoeld onder 1 en 2)?<br />
4. Werd de “gezonde mix” normale kavels / sociale kavels, zoals vooropgesteld in de flankerende<br />
maatregelen, gerealiseerd en zo ja, hoe?<br />
5. Werd de “gezonde mix” sociale huur- en koopwoningen, zoals vooropgesteld in de flankerende<br />
maatregelen, gerealiseerd en zo ja, hoe?<br />
6. Wat is de kostprijs van dergelijke sociale kavels ten opzichte van de voor de betrokken regio<br />
geldende marktprijzen, uitgedrukt in procenten?<br />
7. In hoeveel gevallen gebeurt de ontwikkeling van de woonuitbreidingsgebieden door openbare<br />
initiatiefnemers, in hoeveel gevallen door private initiatiefnemers en in hoeveel gevallen bij wijze<br />
van gezamelijke initiatieven openbaar/privé?<br />
8. Welke maatregelen werden en worden door de gemeenten genomen teneinde grondspeculaties uit<br />
te sluiten?
-212- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 120 van 24 maart 2006<br />
van ELS ROBEYNS<br />
Wat betreft de dossiers overgemaakt in toepassing van de omzendbrief RO 2002/03 in verband met het<br />
aansnijden van de woonuitbreidingsgebieden met of zonder woningbehoeftestudie houdt mijn<br />
administratie navolgende gegevens bij: gemeente; ligging; oppervlakte en/of aantal woningen vervat<br />
in het project; gunstig geadviseerde projecten. Ter zake is mijn administratie bovendien in essentie<br />
afhankelijk van de gegevens verstrekt door de provinciebesturen aangezien het provinciale niveau in<br />
dergelijke dossiers de eindbeslissing neemt.<br />
Aangezien de in voormelde omzendbrief vervat zijnde procedure er vooral op gericht is om principiële<br />
uitspraken van de betrokken overheden te verkrijgen worden er door mijn administratie dus onder<br />
meer geen gegevens bijgehouden inzake de effectieve projectrealisatie op terrein (afgeleverde<br />
vergunningen of terreincontrole bouwwerken); de bouwheer/projectontwikkelaar/initiatiefnemer; de<br />
verkoop van percelen/grondprijzen; enz.<br />
Gelet op wat voorafgaat kan ik u, in antwoord op uw deelvragen, navolgende antwoorden verstrekken:<br />
1. Er wordt door mijn administratie geen terreinonderzoek uitgevoerd naar effectieve<br />
bebouwing van kwestieuze gronden. Zodoende kunnen de door u opgevraagde gegevens<br />
niet worden verstrekt.<br />
2. Er werden tot op heden aan mijn administratie 142 dossiers ter advies voorgelegd. Van de<br />
inmiddels afgehandelde dossiers (enkele dossiers zijn nog in behandeling) verkregen er 95<br />
een gunstig principieel akkoord.<br />
3. Voor zover dit door mijn administratie kan worden nagegaan vertegenwoordigen de<br />
gunstige dossiers 6.727 woningen. Opgesplitst per provincie kan navolgend benaderend<br />
cijfer worden verstrekt: Antwerpen: 540 woningen; Limburg: 5.468 woningen; Oost-<br />
Vlaanderen: 16 woningen; West-Vlaanderen: 133 woningen; <strong>Vlaams</strong>-Brabant: 570<br />
woningen.<br />
4. ,5. en 7. Er wordt inderdaad een mix nagestreefd, dewelke onder meer via differentiatie<br />
qua kavelgrootte en bebouwingstypologie kan worden gerealiseerd. Ter zake worden<br />
evenwel door mijn administratie geen gegevens bijgehouden. Dit geldt eveneens voor wat<br />
betreft de effectieve realisatie van de beoogde mix op het terrein. Door mijn administratie<br />
wordt ter zake, op basis van het dossier, evenwel systematisch de projectintentie<br />
beoordeeld. In die zin wordt er voorafgaand aan de mogelijke projectrealisatie door mijn<br />
administratie steeds de nodige aandacht besteed aan de kwaliteit van het beoogde project<br />
en de mate waarin de gewenste differentiatie effectief zal worden gerealiseerd. Indien<br />
nodig wordt, zoals voorzien in de omzendbrief, bijkomend advies gevraagd aan de<br />
afdeling Woonbeleid wat betreft het sociale aspect.<br />
6. Zoals gesteld worden er, inzake de verkoopprijzen van de desbetreffende percelen, door<br />
mijn administratie, geen gegevens bijgehouden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -213-<br />
8. Het wordt niet echt zinvol geacht om in dit stadium (aanvraag principieel akkoord) reeds<br />
maatregelen te nemen om grondspeculatie uit te sluiten. De aanvraag van een principieel<br />
akkoord gebeurt immers met het oog op een concreet project zodat speculatie in casu niet<br />
aan de orde is.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -215-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 121<br />
van 24 maart 2006<br />
van JOS DE MEYER<br />
Belasting op inverkeerstelling - Samenwonenden<br />
Personenauto’s, auto’s voor dubbel gebruik, minibussen en motorfietsen zijn onderworpen aan de<br />
belasting op de inverkeerstelling. De belasting is verschuldigd op grond van het vermogen van de<br />
motor uitgedrukt hetzij in fiscale paardenkracht, hetzij in kilowatt.<br />
In het <strong>Vlaams</strong>e gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke gewest is de belasting op de inverkeerstelling<br />
niet verschuldigd bij overdracht tussen echtgenoten of overdracht tussen uit de echt gescheiden<br />
personen ingevolge de echtscheiding, op voorwaarde dat de overdrager voor hetzelfde voertuig reeds<br />
de belasting heeft betaald.<br />
In het Waalse gewest is de belasting op de inverkeerstelling niet verschuldigd bij een overdracht<br />
tussen echtgenoten of wettelijk samenwonenden of overdracht tussen uit de echt gescheiden personen<br />
ingevolge de echtscheiding of de beëindiging van wettelijke samenwoning, op voorwaarde dat de<br />
overdrager voor hetzelfde voertuig reeds de belasting heeft betaald.<br />
Blijkbaar is er een anomalie in de teksten van het decreet van 24 mei 2002 m.b.t. de samenwonenden<br />
in Vlaanderen.<br />
Wordt deze anomalie rechtgezet?
-216- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 121 van 24 maart 2006<br />
van JOS DE MEYER<br />
Artikel 5 van het <strong>Vlaams</strong> decreet van 24 mei 2002 tot wijziging van de artikelen 98 en 100 van het<br />
Wetboek van de met inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen (WIGB) (B.S. 9 juli 2002) heeft<br />
aan artikel 100 WIGB een tweede paragraaf toegevoegd waardoor de Belasting op Inverkeerstelling<br />
(BIV) niet verschuldigd is als zij het gevolg is van een overdracht tussen echtgenoten of een<br />
overdracht tussen uit de echt gescheiden personen ingevolge de echtscheiding, op voorwaarde dat de<br />
overdrager voor ditzelfde voertuig, luchtvaartuig of boot reeds de belasting heeft betaald.<br />
De memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet geeft hiervoor de ratio legis. Volgens de<br />
(toenmalige) vigerende wetgeving was de BIV verschuldigd door de natuurlijke of rechtspersoon die<br />
vermeld is op de voornoemde documenten op het ogenblik van de eerste inverkeerstelling op de<br />
openbare weg van het wegvoertuig of van het eerste gebruik van het luchtvaartuig of de boot door<br />
deze natuurlijke of rechtspersoon. Bij een overdracht tussen echtgenoten al dan niet in het kader van<br />
een overlijden of echtscheiding stelt zich dus een probleem van “dubbele heffing”, vermits de BIV<br />
voor hetzelfde vervoermiddel, op grond van de (toenmalige) vigerende wetgeving betaald moest<br />
worden door de overnemende echtgenoot. Aldus wordt een voertuig binnen het kader van een<br />
huwelijksgemeenschap tweemaal belast. Deze “dubbele heffing” wordt door het ontworpen artikel<br />
ongedaan gemaakt.<br />
De Waalse Regering heeft in 2002 een gelijkaardige tekst bij ontwerp van decreet voorgelegd aan het<br />
Waals <strong>Parlement</strong>. Tijdens de bespreking van het ontwerp van decreet in het Waals <strong>Parlement</strong> werd een<br />
amendement ingediend waardoor de uitschakeling van de dubbele belasting tussen echtgenoten werd<br />
uitgebreid tot wettelijk samenwonenden (Parl. St., Waals Parl., 2001-2002, stuk 356/3).<br />
Onder wettelijk samenwonende, in de zin van het decreet van het Waals Gewest, wordt begrepen de<br />
persoon die op de dag van de nieuwe inschrijving met de houder van de vroegere inschrijving<br />
samenwoonde en die met hem een verklaring van wettelijke samenwoning afgelegd had<br />
overeenkomstig de bepalingen van boek III, titel Vbis van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering<br />
van twee personen die in hierboven bedoelde zin samenwonen, die vader en zoon of dochter, moeder<br />
en zoon of dochter, broers en/of zusters, oom en neef of nicht, en tante, neef of nicht zijn, voor zover<br />
de verklaring van wettelijke samenwoning ontvangen werd meer dan een jaar vóór de datum van de<br />
nieuwe inschrijving. Onder “beëindiging van de wettelijke samenwoning“ wordt begrepen het einde<br />
van de toestand van wettelijk samenwonenden na een verklaring van beëindiging van de wettelijke<br />
samenwoning, die afgelegd is overeenkomstig artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek.<br />
In de verantwoording bij dit amendement wordt verwezen naar het Waals decreet van 14 november<br />
2001 betreffende de successierechten tussen wettelijk samenwonenden. De omschrijving van<br />
samenwonenden waarvoor in Wallonië het voordelige tarief successierechten geldt - dat ook van<br />
toepassing is voor verkrijgingen in rechte lijn of tussen echtgenoten - stemt inderdaad overeen met de<br />
definitie van samenwonenden opgenomen in artikel 100 van het WIGB.<br />
In uw vraag stelt u dat er een anomalie bestaat in de teksten die van toepassing zijn in het <strong>Vlaams</strong><br />
Gewest. Ik zou u hierbij toch het volgende willen meegeven ter overweging.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -217-<br />
In Vlaanderen is de categorie van samenwonenden die inzake successierechten met echtgenoten<br />
worden gelijkgeschakeld veel ruimer dan in Wallonië. Niet alleen de wettelijk samenwonenden in de<br />
zin van het Burgerlijk Wetboek - en dit zonder uitzonderingen inzake eventuele verwantschap en<br />
zonder termijn waarbinnen het samenwoningscontract moet zijn afgesloten - maar ook feitelijk<br />
samenwonenden - die gedurende tenminste één jaar ononderbroken met de erflater samenwonen en er<br />
een gemeenschappelijke huishouding mee vormen - komen voor de gelijkschakeling in aanmerking.<br />
Zoals de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger merkt zijn <strong>Vlaams</strong>e samenwoners aan een véél gunstiger<br />
regeling inzake successierechten onderworpen.<br />
Indien het <strong>Vlaams</strong> Gewest de overdrachten tussen wettelijk samenwonenden zou vrijstellen van BIV,<br />
moeten we ons afvragen of dit - naar analogie met de successierechten - ook dient voorzien te worden<br />
voor de feitelijk samenwonenden.<br />
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord kan dan weer de vraag gesteld worden naar de<br />
technische uitvoerbaarheid van dit principe. De verklaring van wettelijke samenwoning wordt<br />
geregistreerd in het rijksregister, de administratie kan dit dus perfect nagaan en al dan niet de<br />
vrijstelling toekennen. Maar voor feitelijk samenwonenden bestaat deze registratie niet. Met de<br />
federale administratie zou dus moeten bekeken worden hoe de feitelijke samenwoning –en de<br />
beëindiging daarvan- aan de administratie ter kennis kan worden gebracht.<br />
De huidige vrijstelling bestaat in Vlaanderen in geval van een overdracht tussen uit de echt gescheiden<br />
personen ingevolge de echtscheiding. In Wallonië bestaat de vrijstelling ook in geval van de<br />
beëindiging van een wettelijke samenwoning na een verklaring van beëindiging van de wettelijke<br />
samenwoning, die afgelegd is overeenkomstig artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek. Dit<br />
principe kan je maar heel moeilijk toepassen op feitelijk samenwonenden. Hoe kunnen feitelijk<br />
samenwonenden aantonen dat het hun bedoeling is om aan hun samenwoningsrelatie effectief een<br />
einde te maken ? Kan de inschrijving in het bevolkingsregister op een ander adres volstaan om een<br />
vrijstelling van BIV toe te kennen ?<br />
Ik wens toch ook nog op te merken dat er vandaag (nog) geen wettelijk erfrecht bestaat voor<br />
samenwonenden. Het eigendomsrecht over het voertuig wordt dus bij overlijden van één der partners<br />
niet van rechtswege overgedragen aan de andere partner. Ik weet ook niet of het zo evident is dat bij<br />
het einde van een samenwoningsrelatie – anders dan bij overlijden - het voertuig van de ene op de<br />
andere partner wordt overgedragen.<br />
Uiteraard ben ik als minister van Financiën bekommerd om de budgettaire gevolgen van eventuele<br />
voorstellen terzake. Voor een overdracht tussen wettelijk samenwonenden komt het mij voor dat het<br />
mogelijk moet zijn een budgettaire inschatting te maken van de gesuggereerde gelijkschakeling met<br />
gehuwden. Maar deze budgettaire inschatting lijkt mij zeer moeilijk te maken wanneer het over<br />
feitelijk samenwonenden gaat, omdat er uiteraard geen gegevens beschikbaar zijn over het het aantal<br />
van deze relaties dat een einde neemt, gepaard gaand met een overdracht van een motorvoertuig.<br />
Als conclusie wil ik dan ook stellen dat het mij momenteel niet opportuun lijkt de vrijstelling van BIV<br />
die vandaag geldt voor overdrachten tussen echtgenoten uit te breiden tot overdrachten tussen<br />
samenwonenden. Al zal ik mij uiteraard schikken naar de wijsheid van het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -219-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 123<br />
van 24 maart 2006<br />
van VEERLE HEEREN<br />
Bouw- en verkavelingsvergunningen - Watertoets<br />
Bepaalde regelgevingen van andere beleidsdomeinen zoals Leefmilieu hebben een belangrijke impact<br />
op de geldende regelgeving Ruimtelijke Ordening. Het duinendecreet is hiervan een expliciet<br />
voorbeeld. Recentelijk is er het decreet integraal waterbeleid, met de watertoets. In uiterste gevallen<br />
kan een bouw- of verkavelingsvergunning in woongebied of woonuitbreidingsgebied worden<br />
geweigerd.<br />
In het licht van bovenvermelde problematiek en de interactie tussen de ruimtelijke ordening en<br />
sectoriële regelgeving, wil ik graag aan de minister volgende vragen stellen.<br />
1. Hoeveel aanvragen van verkavelingsvergunningen werden tot dusver geweigerd op grond van de<br />
watertoets?<br />
2. Hoeveel hectaren bouwgebied (woonzone) of woonuitbreidingsgebied ligt in van nature<br />
overstroomd en recentelijk overstroomd gebied, of in gemodelleerd overstromingsgebied?<br />
3. Hoeveel bouwvergunningen werden geweigerd op grond van het decreet integraal waterbeleid?<br />
4. Voor het vrijwillig verdelen van een grond in twee of meer kavels, om ten minste één van deze<br />
kavels te verkopen of te verhuren voor meer dan negen jaar, een erfpacht of opstalrecht te<br />
vestigen, is ook een verkavelingsvergunning vereist.<br />
Worden de bouwaanvragen die op een verkavelingsakkoord teruggaan, evenzeer door vermelde<br />
regelingen en decretale bepalingen gevat?
-220- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 123 van 24 maart 2006<br />
van VEERLE HEEREN<br />
1. Betreffend gegeven wordt door mijn administratie niet statistisch bijgehouden. Zodoende kan op<br />
betreffende deelvraag geen eenduidig antwoord worden verstrekt. Teneinde u alsnog van<br />
antwoord te kunnen dienen werd ter zake via de afdeling Stedenbouwkundige Vergunningen van<br />
mijn administratie een rondvraag georganiseerd bij de cellen Ruimtelijke Ordening van de<br />
provinciale afdelingen ROHM. Naar verluidt zou er slechts één geval, waarbij een<br />
verkavelingsvergunning op die basis werd geweigerd, bekend zijn.<br />
2. Het aantal hectaren met gewestplanbestemming woongebied en woonuitbreidingsgebied betreft<br />
227.460 ha. Hiervan is 6.094 ha (2,68 %) en 393 ha (0,17 %) respectievelijk gesitueerd in<br />
recent overstroomd gebied en gemodelleerd overstromingsgebied.<br />
3. Betreffende informatie wordt evenmin door mijn administratie statistisch bijgehouden. Noteer<br />
ter zake bovendien dat mijn administratie de rechtstreeks door de gemeenten geweigerde<br />
dossiers niet nakijkt. Voormelde rondvraag leert dat het per provinciale ROHM-afdeling over<br />
maximaal een vijftal geweigerde dossiers gaat. Veelal worden in casu achteraf nieuwe<br />
bouwaanvragen ingediend dewelke voorzien in aangepaste plannen ingediend en die naar<br />
verluidt, op basis van de aangepaste plannen, veelal wél worden vergund.<br />
4. Het decreet integraal waterbeleid maakt, bij de toepassing van de watertoets, geen onderscheid<br />
tussen gronden gesitueerd in of buiten verkavelingen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -221-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 124<br />
van 24 maart 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
Regionale woonbehoeftestudies - Stand van zaken<br />
De omzendbrief RO/2002/03 van 25 oktober 2002 bepaalt de criteria waaronder<br />
woonuitbreidingsgebieden al dan niet met woonbehoeftestudie kunnen worden ontwikkeld.<br />
Deze omzendbrief werd opgesteld in de nasleep van het zogenaamde “Zomerakkoord” van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regering (2002). Daarin werd het ontwikkelen van woonuitbreidingsgebieden zonder<br />
woonbehoeftestudie vlotter mogelijk gemaakt, weliswaar onder bepaalde voorwaarden. De eerste<br />
reeks voorwaarden is opgenomen in de omzendbrief zelf, en betreft flankerende voorwaarden naar<br />
inbreiding, mobiliteit, watergevoeligheid van het gebied enzovoort. Een tweede voorwaarde,<br />
opgenomen in het zomerakkoord, betrof het opmaken van zogenaamde regionale<br />
woonbehoeftestudies, op niveau van bijvoorbeeld een gerechtelijk arrondissement of een<br />
intercommunaal werkingsgebied.<br />
1. Hoeveel woonuitbreidingsgebieden (uitgedrukt in aantal projecten en hectare) zijn sinds de<br />
omzendbrief gerealiseerd zonder woonbehoeftestudie? Wie waren hier de (categorieën van)<br />
ontwikkelaars, en in welke verhouding?<br />
2. Hoeveel regionale woonbehoeftestudies werden sinds 2002 gerealiseerd?<br />
Door wie en voor welke regio’s?<br />
Onderneemt de minister nog beleidsstappen voor die regio’s waar geen regionale woonbehoefteinschatting<br />
bestaat?
-222- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 124 van 24 maart 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
1. Er werden tot op heden aan mijn administratie 142 dossiers ter advies voorgelegd. Van de<br />
inmiddels afgehandelde dossiers (enkele dossiers zijn nog in behandeling) verkregen er 95 een<br />
gunstig principieel akkoord. Voor zover dit door mijn administratie kan worden nagegaan<br />
vertegenwoordigen de gunstige dossiers 6.727 woningen.<br />
Aangezien de in voormelde omzendbrief vervat zijnde procedure er vooral op gericht is om<br />
principiële uitspraken van de betrokken overheden te verkrijgen worden er door mijn administratie<br />
onder meer geen gegevens bijgehouden inzake de bouwheer/projectontwikkelaar/initiatiefnemer.<br />
2. Het opstellen van een regionale woonbehoefte is enkel voorzien in het zogenaamde ‘luik één’ van<br />
betreffende omzendbrief. Uit de dossiers blijkt dat er tot op heden slechts een tweetal gemeenten<br />
dit spoor hebben gevolgd. Het gros kiest voor de verkorte procedure van het principieel akkoord<br />
(het zogenaamde ‘luik twee’ van betreffende omzendbrief).<br />
Een woonbehoeftenonderzoek moet overigens sowieso opgesteld worden in het kader van de<br />
opmaak van het gemeentelijk ruimtelijke structuurplan. In het gemeentelijk ruimtelijk<br />
structuurplan worden de lokale woonbehoeften afgetoetst met de provinciale ‘taakstellingen’ of de<br />
provinciale woonbehoeften en met de doelstellingen van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.<br />
Dat Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen bevat prognoses voor Vlaanderen, de provincie en de<br />
arrondissementen. U vindt ze terug in het informatief deel van het Ruimtelijk Structuurplan<br />
Vlaanderen.<br />
Momenteel wordt in het kader van de evaluatie en de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan<br />
Vlaanderen een nieuw woonbehoeftenonderzoek uitgevoerd. Daarbij zullen eveneens resultaten<br />
tot op arrondissementeel niveau beschikbaar zijn. Betreffende resultaten worden evenwel pas eind<br />
2006 verwacht, wanneer het lopende onderzoek, uitgevoerd door het Kenniscentrum Duurzaam<br />
Woonbeleid, is afgerond.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -223-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 126<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />
In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />
Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />
1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />
openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />
van zaken in 2006?<br />
2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />
in dezelfde periode?<br />
4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />
hieromtrent?<br />
6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />
7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />
8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />
9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />
Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />
81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)
-224- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIEN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 126 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -225-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 127<br />
van 28 maart 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
Onbebouwde percelen in woongebieden - Stand van zaken<br />
Het decreet RO bepaalt in artikel 193 dat gemeenten aan vijf voorwaarden moeten voldoen om<br />
volledig autonome beslissingsbevoegdheid te krijgen inzake bouwvergunningen: het beschikken over<br />
een goedgekeurd ruimtelijk structuurplan, een stedenbouwkundig ambtenaar, een conform verklaard<br />
plannenregister, een vastgesteld vergunningenregister en een inventaris van de niet-bebouwde<br />
percelen. Deze voorwaarden moeten tegen 1 mei 2007 ingevuld zijn.<br />
Voor het einde van het vijfde jaar na inwerkingtreding van het decreet dient de <strong>Vlaams</strong>e Regering vast<br />
te stellen welke gemeenten nog niet voldoen aan deze vijf voorwaarden.<br />
Op www.vlaanderen.be/ruimtelijkeordening staat de lijst met gemeenten die al dan niet aan de vijf<br />
voorwaarden beantwoorden. Zo beschikken 146 op 308 gemeenten over een inventaris van<br />
onbebouwde percelen (stand van zaken 21/02/2006). De eventuele toegankelijkheid van het register<br />
voor het publiek blijkt evenwel niet uit deze lijst.<br />
1. Is de lijst van de gemeenten die niet voldoen aan de vijf voornoemde voorwaarden officieel door<br />
de <strong>Vlaams</strong>e Regering vastgesteld? Zo ja, wanneer en welke gemeenten zijn officieel opgenomen<br />
in deze lijst?<br />
2. Wat het register van onbebouwde percelen betreft: kan de minister op basis van de beschikbare<br />
inventaris (146 gemeenten) een overzicht geven van het aantal percelen dat nog niet bebouwd is<br />
binnen bestaande woongebieden?<br />
3. Bij hoeveel en welke gemeenten is het register van niet-bebouwde percelen ook toegankelijk voor<br />
de inwoners van de gemeente?
-226- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAM MINISTER VAN FINANCIEN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 127 van 28 maart 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
1. De lijst van de gemeenten die niet voldoen aan de vijf zogenaamde ‘ontvoogdingsvoorwaarden’,<br />
bedoeld in artikel 193, § 3 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de<br />
ruimtelijke ordening werd tot op heden niet officieel vastgesteld, omdat er intussen, m.b.t. de nietontvoogde<br />
gemeenten, in permanent overleg met mijn administratie, een opvolgingstraject<br />
(schriftelijke bevraging gemeentebesturen, vergaderingen op niveau gemeenten met en op verzoek<br />
van de afdelingshoofden van de provinciale afdelingen ROHM, enz.) werd uitgestippeld, dat<br />
regelmatig wordt bijgestuurd. Algemeen bekend is evenwel dat er heden zes gemeenten effectief<br />
aan de vijf ‘ontvoogdingsvoorwaarden’ voldoen, met name de gemeenten Avelgem, Denderleeuw,<br />
Hoogstraten, Stabroek, Zwevegem en Vilvoorde.<br />
2. Op 31 maart 2006 waren er 148 gemeenten die effectief beschikken over een goedgekeurd register<br />
onbebouwde percelen. De centrale verwerking (de opname in de masterdatabank) van de<br />
gemeentelijke gegevens gebeurt driemaandelijks.<br />
In de centrale databank van alle gemeentelijke registers werden 166.715 percelen geregistreerd<br />
m.b.t. 143 gemeenten (situatie op 1 januari 2006). Betreffende gegevens zijn gesitueerd in<br />
woongebied, woongebied met cultureel, historische en/of esthetische waarde, woongebied met<br />
landelijk karakter, woongebied met landelijk karakter en cultureel, historische en/of esthetische<br />
waarde, woonparkgebied, woonuitbreidingsgebied, woon- en industriegebied, woon- en<br />
parkgebied, gebied voor service-residentie, gebied voor stedelijke ontwikkeling, reservegebied<br />
voor woonwijken, woonreservegebied of uitbreidingsgebied voor stedelijke functies.<br />
Inzake voormeld cijfergegeven (166.715 percelen) dienen evenwel navolgende bedenkingen te<br />
worden geformuleerd:<br />
- er dient voorbehoud te worden gemaakt inzake de mogelijke onvolledige en inconsistente<br />
gegevensinvoer; de inventaris bouwt immers verder op de gegevens die door de gemeenten<br />
worden aangereikt; er werd dan ook geen onderzoek uitgevoerd naar de betrouwbaarheid van<br />
betreffende gemeentelijke gegevens;<br />
- de inventarisatie is gebeurd op basis van verouderde gegevens (hoofdzakelijk uit de periode<br />
1998-1999), dewelke niet steeds werden geactualiseerd; vermoedelijk is een deel van betreffende<br />
gronden intussen reeds bebouwd; dit wordt bevestigd op basis van recentere kadastrale kaarten;<br />
- niet alle geïnventariseerde gronden zijn effectief bebouwbaar; de oorzaken zijn legio (bouwtechnische<br />
redenen, praktische haalbaarheid, ligging, perceelsomvang, ontsluitbaarheid, …).<br />
- ingesloten percelen zijn niet noodzakelijk bruikbaar; de mate dat ingesloten percelen kunnen<br />
worden aangesneden (o.a. het feit dat deze percelen al dan niet ontsluitbaar zijn evenals het feit of<br />
het al dan niet ruimtelijk wenselijk en financieel haalbaar is om deze ingesloten percelen aan te<br />
snijden) betreft een vraag die op gemeentelijk niveau dient te worden onderzocht;
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -227-<br />
- er werd evenmin een afweging gemaakt, of de nog onbebouwde (delen van)<br />
woonuitbreidingsgebieden ook in de toekomst, vanuit het oogpunt ruimtelijk oogpunt, al dan niet<br />
kunnen worden bebouwd.<br />
3. Door mijn administratie worden er geen gegevens bijgehouden inzake gemeenten die hun register<br />
van de onbebouwde percelen vrij consulteerbaar maken voor de inwoners van de gemeente of<br />
derden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -229-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 128<br />
van 28 maart 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
Gemeentelijke heffing niet-bebouwde percelen - Stand van zaken<br />
Het decreet RO bepaalt in artikel 143 dat gemeenten – behoudens enkele uitzonderingen – een heffing<br />
kunnen instellen op niet-bebouwde percelen in woongebieden, al dan niet gelegen in een nietvervallen<br />
verkaveling.<br />
1. Hoeveel en welke gemeenten hebben een gemeentelijk reglement waarin in een heffing wordt<br />
voorzien op niet-bebouwde percelen in woongebieden?<br />
Bij welke gemeenten gaat het om een in de tijd progressieve heffing?<br />
2. Hoeveel en welke gemeenten hebben een gemeentelijk reglement waarin in een heffing wordt<br />
voorzien op niet-bebouwde percelen in niet-vervallen verkaveling?<br />
Bij welke gemeenten gaat het om een in de tijd progressieve heffing?
-230- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 128 van 28 maart 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
Uit contacten met de gemeentebesturen blijkt dat bepaalde gemeenten het gemeentelijk register van de<br />
onbebouwde percelen aanwenden om belastingen op niet-bebouwde percelen te heffen.<br />
Noch ikzelf, noch mijn administratie oefent een decretaal geregeld goedkeuringstoezicht op de<br />
desbetreffende gemeentelijke reglementen uit. Er geldt voor gemeenten dan ook geen verplichting om<br />
mijn administratie een afschrift van betreffende specifieke regelgeving te bezorgen. In die optiek is<br />
het mij volkomen onmogelijk uw vraag accuraat te beantwoorden.<br />
Dienaangaande ben ik dan ook zo vrij u te verwijzen naar de informatie dewelke ter zake d.d. 9 maart<br />
2006 namens de VVSG werd verstrekt in de Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw,<br />
Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed van het <strong>Vlaams</strong><br />
parlement, meer specifiek naar aanleiding van de hoorzitting inzake de problematiek ‘beschikbaarheid<br />
van betaalbare bouwgronden’.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -231-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 130<br />
van 30 maart 2006<br />
van ELS ROBEYNS<br />
Gemeentelijke structuurplannen en RUP’s - Stand van zaken<br />
Graag vernam ik een stand van zaken van de gemeentelijke structuurplannen en ruimtelijke<br />
uitvoeringsplannen (RUP).<br />
1. Hoeveel steden en gemeenten in Vlaanderen, opgesplitst per provincie, hebben op dit ogenblik<br />
reeds een goedgekeurd structuurplan, dit wil zeggen een structuurplan dat alle bij decreet<br />
opgelegde fasen doorlopen heeft?<br />
2. Hoeveel van die gemeenten, die een goedgekeurd structuurplan hebben, zijn er al begonnen met<br />
ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s)? Met andere woorden, hoeveel RUP’s zijn er in totaal in<br />
Vlaanderen op dit ogenblik reeds goedgekeurd, die ook de volledig bij decreet vastgelegde<br />
procedure doorlopen hebben?<br />
3. Graag zo mogelijk ook de opsplitsing van deze gemeentelijke structuurplannen en RUP’s per<br />
provincie, per stad/gemeente en per thema (bjvoorbeeld zonevreemd; buitengebied; stedelijk<br />
gebied; bedrijventerreinen; …).
-232- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 130 van 30 maart 2006<br />
van ELS ROBEYNS<br />
Voorafgaandelijk wens ik uw aandacht te vestigen op het feit dat het in het kader van de subsidiariteit<br />
aan de bestendige deputaties van de vijf <strong>Vlaams</strong>e provincies toekomt om te beslissen over zowel de<br />
gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen (GRS) als de gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen<br />
(GRUP). Het <strong>Vlaams</strong> gewest vervult ter zake énkel een eerder adviserende taak. Elke verdere<br />
kwalitatieve interpretatie of opdeling van de hierna opgegeven globale gegevens, waarover mijn<br />
administratie beschikt, dient dan ook in de eerste plaats door de provinciebesturen te geschieden.<br />
1. Van de 308 steden en gemeenten beschikken er, op 3 april 2006, 106 (34,4%) over een<br />
goedgekeurd gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Per provincie is de verdeling als volgt:<br />
naam provincie aantal goedgekeurde GRS relatief aantal<br />
Antwerpen 29 41,4 %<br />
Limburg 16 36,4 %<br />
Oost-Vlaanderen 26 40,0 %<br />
<strong>Vlaams</strong>-Brabant 12 18,5 %<br />
West-Vlaanderen 23 35,9 %<br />
2. en 3. Van de gemeenten die begonnen zijn met de opmaak van gemeentelijke ruimtelijke<br />
uitvoeringsplannen worden er door mijn administratie geen afzonderlijke statistieken<br />
bijgehouden, omwille van het feit dat betreffend gegeven, door mijn administratie, veelal niet<br />
gekend is. De gemeenten die aan een GRUP beginnen hoeven dit immers niet onmiddellijk<br />
aan mijn administratie te melden. Zodoende wordt mijn administratie veelal pas van betreffend<br />
initiatief op de hoogte gesteld naar aanleiding van de plenaire vergadering.<br />
Wat het thematisch aspect betreft zijn er gemeenten die verschillende GRUP’s binnen<br />
éénzelfde planningsinitiatief koppelen. Een opsplitsing van de GRUP’s per thema is<br />
bovendien niet mogelijk, omwille van het feit dat deze plannen veelal een integraal karakter<br />
hebben.<br />
In die optiek wordt door mijn administratie énkel de datum van de goedkeuring van de<br />
GRUP’s bijgehouden. Ook zijn er verschillende GRUP’s die slechts gedeeltelijk worden<br />
goedgekeurd; ook ter zake worden er door mijn administratie geen afzonderlijke gegevens<br />
bijgehouden. Uit de cijfergegevens van de goedgekeurde RUP’s, waarover mijn administratie<br />
beschikt, blijkt dat er op 3 april 2006 in het <strong>Vlaams</strong> gewest 128 GRUP’s werden goedgekeurd.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -233-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 131<br />
van 6 april 2006<br />
van LUDO SANNEN<br />
Hoevekampeerterreinen - Recreatief medegebruik<br />
Artikel 145sexies, §2 van het decreet van 18 mei 1999 op de organisatie van de ruimtelijke ordening<br />
bepaalt wat recreatief medegebruik is.<br />
De vraag rijst of deze bepaling wel een voldoende mogelijkheid biedt aan actieve landbouwbedrijven<br />
om hoevekampeerterreinen in te richten. Een dergelijk kampeerterrein zou kunnen worden opgericht<br />
op een grond in agrarisch gebied, vlakbij en aansluitend bij het bedrijf. Een dergelijk kampeerterrein<br />
wordt al snel gedurende drie maanden per jaar bezet, indien al niet het hele jaar door. Er is niet in een<br />
exact aantal kampeerplaatsen voorzien.<br />
Er zijn die essentiële voorwaarden waaraan voldaan moet worden om te kunnen spreken van recreatief<br />
medegebruik: de afwezigheid van een weerslag op het terrein, de tijdelijkheid van de gebeurtenis en<br />
een beperkt ruimtebeslag.<br />
Biedt deze regeling een voldoende mogelijkheid om op permanente basis een hoevekampeerterrein in<br />
agrarisch gebied te ontwikkelen?
-234- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 131 van 6 april 2006<br />
van LUDO SANNEN<br />
Uw vraagstelling betreft kampeerterreinen waarbij de bezetting, ik citeer: “al snel gedurende drie<br />
maanden per jaar” plaatsvindt, (...) “indien al niet het hele jaar door”.<br />
De inrichting van dergelijke terreinen valt aldus in principe onder art. 99, §1, eerste lid, 5°, c), volgens<br />
hetwelk niemand zonder voorafgaande stedenbouwkundige vergunning een grond 'gewoonlijk mag<br />
gebruiken, aanleggen of inrichten' voor 'het plaatsen van één of meer verplaatsbare inrichtingen die<br />
voor bewoning kunnen worden gebruikt, zoals (…), kampeerwagens, (…), tenten'<br />
Gelet op deze principiële vergunningsplicht, moet gewezen worden op het feit dat art. 145sexies, §2,<br />
tweede lid, bepaalt dat voor vergunningsplichtige handelingen die verbonden zijn met occasionele of<br />
hoogdynamische sociaal-culturele of recreatieve activiteiten slechts een tijdelijke vergunning kan<br />
worden afgeleverd, of een vergunning met als voorwaarde dat de betrokken handelingen slechts<br />
gedurende een specifieke periode of op bepaalde momenten aanwezig kunnen zijn. Daarna moet het<br />
terrein uiteraard in de oorspronkelijke staat worden hersteld.<br />
Zodoende dient noodzakelijkerwijze te worden gesteld dat het artikel 145sexies onvoldoende<br />
mogelijkheid biedt tot het, op permanente basis, inrichten van een hoevekampeerterrein in agrarisch<br />
gebied.<br />
Noteer dat dit evenwel niet impliceert dat dergelijke terreinen niet kunnen worden vergund. Ik verwijs<br />
ter zake onder meer naar de bepalingen vervat in artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 december<br />
1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen,<br />
dewelke, wat het agrarisch gebied betreft, in de mogelijkheid van verblijfsgelegenheid voorzien, voor<br />
zover deze een integrerend deel uitmaakt van een leefbaar bedrijf.<br />
Bovendien en conform de planningssystematiek vervat in het (meermaals gewijzigde) decreet van 18<br />
mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, bij de opmaak van de ruimtelijke<br />
uitvoeringsplannen, is men niet meer gebonden aan de gebiedsindelingen conform het<br />
gewestplannenbesluit. Bijgevolg zullen inzake hoevekampeerterreinen voortaan in (gemeentelijke)<br />
ruimtelijke uitvoeringsplannen aangepaste gebiedsgerichte regelingen ‘op maat’ van de desbetreffende<br />
locatie kunnen worden uitgewerkt waarbinnen landbouw- en kampeerbestemmingen op een ruimtelijk<br />
verantwoorde wijze kunnen worden gecombineerd.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -235-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 132<br />
van 6 april 2006<br />
van LUDO SANNEN<br />
Hoevekampeerterreinen - Regelgeving ruimtelijke ordening<br />
Momenteel is in artikel 11 van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting<br />
en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen het volgende bepaald: “De<br />
agrarische gebieden zijn bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen<br />
mogen de agrarische gebieden enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning<br />
van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een<br />
leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven. (…)”<br />
Deze “verblijfsgelegenheid” wordt verder geregeld in de omzendbrief van 8 juli 1997 betreffende de<br />
inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen, gewijzigd via<br />
omzendbrief van 25 januari 2002 en 25 oktober 2002.<br />
Mijn bezorgdheid gaat uit naar de mate waarin deze regelgeving voldoet om hoevekamperen mogelijk<br />
te maken.<br />
1. Kan de minister een overzicht geven van de toepassing van deze regelgeving, inzonderheid wat<br />
betreft:<br />
- het aantal stedenbouwkundige attesten dat werd uitgereikt met het oog op de inrichting van<br />
een hoevekampeerterrein; het aantal “positieve” en “negatieve” stedenbouwkundige attesten;<br />
- het aantal vergunningsaanvragen dat werd ingediend, en dit ook in verhouding tot het aantal<br />
uitgereikte stedenbouwkundige attesten;<br />
- het aantal vergunningen dat werd toegekend;<br />
- het aantal vergunningen dat werd geweigerd en de reden van weigering?<br />
2. Op welke gebieden is deze omzendbrief van toepassing: enkel agrarische gebieden in strikte zin of<br />
ook agrarische gebieden met ecologische waarde of agrarische gebieden met een bijzondere<br />
waarde?<br />
3. Welke moeilijkheden qua ruimtelijke ordening ondervinden landbouwbedrijven om een<br />
hoevekampeerterrein in te richten?<br />
4. Biedt deze regelgeving inzake ruimtelijke ordening, gelet op de gewenste verscheidenheid van het<br />
toeristisch aanbod, voldoende mogelijkheden aan landbouwbedrijven om hoevekampeerterreinen<br />
in te richten?
-236- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 132 van 6 april 2006<br />
van LUDO SANNEN<br />
1. Vergunningen inzake hoevekampeerterreinen worden niet afzonderlijk door mijn administratie<br />
geregistreerd. Bijgevolg kan op betreffende vraag geen eenduidig antwoord worden verstrekt.<br />
2. De omzendbrief geldt uiteraard in alle gebieden waarvoor artikel 11 van het koninklijk besluit van<br />
28 december 1972 (betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en<br />
de gewestplannen) van toepassing is. Het betreft dus in ieder geval de gewestplanbestemmingen<br />
‘agrarisch gebied’ en ‘agrarisch gebied’ met overdruk ‘landschappelijk waardevol’. Noteer inzake<br />
betreffende ‘overdruk’ dat in artikel 15 van voormeldde omzendbrief expliciet wordt gesteld, ik<br />
citeer: “In principe zijn dus dezelfde bestemmingen en handelingen toegelaten als bepaald voor de<br />
grondkleur. De bedoeling van de overdruk is in de eerste plaats het bestaande landschapskarakter<br />
zoveel mogelijk te bewaren en bijzondere aandacht te besteden aan esthetische aspecten van<br />
nieuwe inplantingen of verbouwingen.”<br />
De gewestplanbestemming ‘agrarisch gebied met ecologische waarde’ betreft een aanvullend<br />
gewestplanvoorschrift dat van gewestplan tot gewestplan (licht) kan verschillen. Er dient dan ook<br />
telkenmale te worden nagekeken of dit aanvullend voorschrift de bepalingen van artikel 11 al dan<br />
niet overneemt.<br />
3. Bij afwezigheid van concrete gegevens inzake eventuele aanvragen kunnen ter zake uiteraard geen<br />
algemene conclusies worden geformuleerd. Dienaangaande kan er dan ook énkel worden gesteld<br />
dat de aanvragen dienen te voldoen aan een aantal evidente principes als zijnde integratie bij het<br />
hoevecomplex, zo weinig mogelijk indringen in de open ruimte, een verantwoorde<br />
landschappelijke inkleding, enz.<br />
4. Tot op heden beschik ik over geen enkele indicatie dat de bestaande regeling niet zou voldoen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -237-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 136<br />
van 12 april 2006<br />
van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />
Gecoro’s - Lidmaatschap gemeentesecretaris<br />
Artikel 26 van het huishoudelijk reglement van de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening<br />
(gecoro) handelt over de deontologie. Dit artikel voorziet niet in onverenigbaarheden. Nochtans<br />
stellen we in de praktijk een aantal mistoestanden vast. Zo is bijvoorbeeld in Willebroek de secretaris<br />
van de gemeente eveneens gecoro-lid. Dit leidt tot toestanden waarbij een aantal leden niet openlijk<br />
durven praten en het bevordert niet de objectieve werking van de gecoro.<br />
Gelet op het feit dat door het nieuwe gemeentedecreet de functie van secretaris nog belangrijker is<br />
geworden en hij optreedt als directeur van de gemeente, lijkt het deontologisch niet verantwoord om<br />
de secretaris nog langer deel te laten uitmaken van de gecoro of andere adviesraden.<br />
Is de nieuwe functie-inhoud van de gemeentesecretaris ingevolge het nieuwe gemeentedecreet voor de<br />
minister aanleiding om een onverenigbaarheid in te stellen met het lidmaatschap van een gecoro?<br />
In welke mate is het feit dat de gecoro een adviesorgaan is waarvoor de gemeente een vergoeding<br />
uitbetaalt hierbij voor de minister een belangrijk element?
-238- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 136 van 12 april 2006<br />
van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />
Het artikel 26 van het huishoudelijk reglement, waarnaar u in uw vraagstelling verwijst, is mij<br />
onbekend. Naar alle waarschijnlijkheid betreft het een artikel dat deel uitmaakt van een specifiek<br />
huishoudelijk reglement, van toepassing op één welbepaalde GECORO. Zoals u weet beschikken de<br />
overgrote meerderheid van de <strong>Vlaams</strong>e gemeenten over een eigen GECORO, dewelke in principe<br />
allemaal een eigen huishoudelijk reglement hebben vastgesteld.<br />
De algemene regels inzake de samenstelling en de werking van de GECORO’s zijn enerzijds<br />
vastgesteld in artikel 9 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke<br />
ordening en anderzijds in het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering van 19 mei 2000 tot vaststelling van<br />
nadere regels voor de samenstelling, de organisatie en de werkwijze van de provinciale en<br />
gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening (te raadplegen op de website<br />
www.ruimtelijkeordening.be).<br />
Het decreet (cf. artikel 9, §3, derde lid) bepaalt dat de leden van de gemeenteraad of van het<br />
schepencollege geen lid van de adviescommissie kunnen zijn. Decretaal worden er geen andere<br />
onverenigbaarheden qua lidmaatschap bepaald.<br />
Het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering van 19 mei 2000 tot vaststelling van nadere regels voor de<br />
samenstelling, de organisatie en de werkwijze van de provinciale en gemeentelijke commissie voor<br />
ruimtelijke ordening bevat evenwel een bepaling inzake belangenvermenging. Meer specifiek wordt in<br />
artikel 9 van betreffend besluit gestipuleerd, ik citeer: "Het lid dat een persoonlijk belang heeft bij een<br />
besproken onderwerp, mag noch de bespreking ervan, noch de beraadslaging over het advies van de<br />
commissie en de stemming erover bijwonen." Het aspect ‘persoonlijk belang’ dient hierbij in zijn<br />
gangbare spreekwoordelijk betekenis te worden begrepen. Een gelijkaardige regeling geldt overigens<br />
inzake de vergaderingen van de gemeenteraad. Ter zake verwijs ik onder meer naar mijn antwoord op<br />
de schriftelijke vraag van <strong>Vlaams</strong> volksvertegenwoordiger Luk Van Nieuwenhuysen (cf. Bulletin van<br />
Vragen en Antwoorden, Zitting 2004-2005, nr. 20, 8 juli 2005, blz. 2086-2087).<br />
Het spreekt voor zich dat het loutere feit dat een gemeentesecretaris in een GECORO zetelt niet<br />
resulteert in een belangenvermenging in bovenvermelde zin. Tevens geldt geen formele<br />
onverenigbaarheid tussen de functie van gemeentesecretaris en het lidmaatschap van de GECORO.<br />
Inzake het al dan niet bijkomend instellen van overenigbaarheden inzake het lidmaatschap van een<br />
GECORO verwijs ik eveneens naar mijn antwoord op de schriftelijke vraag van <strong>Vlaams</strong><br />
volksvertegenwoordiger Luk Van Nieuwenhuysen (cf. Bulletin van Vragen en Antwoorden, Zitting<br />
2004-2005, nr. 20, 8 juli 2005, blz. 2086-2087).<br />
Wat betreft het aspect presentiegelden verwijs ik naar mijn antwoord op de vraag om uitleg van<br />
<strong>Vlaams</strong> volksvertegenwoordiger Jan Loones, verstrekt d.d. 11 januari 2001 in de Commissie voor<br />
Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening (cf. Handelingen van de Commissievergadering<br />
nr. 59 van 2000-2001).<br />
Noteer ter zake bovendien dat sinds 1 mei 2004 het provinciebestuur het toezicht inzake de<br />
samenstelling van de GECORO uitoefent.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -239-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 137<br />
van 12 april 2006<br />
van VERA DUA<br />
Terugbetaling registratiekosten - Behandelingsduur<br />
Sinds 1 januari 2002 werd de bevoegdheid inzake registratierechten overgedragen naar de gewesten.<br />
In Vlaanderen werd hiervan onmiddellijk gebruik gemaakt om de registratierechten m.b.t. de aankoop<br />
van onroerende goederen te verlagen en enkele voordeelmaatregelen in te voeren: de vrijstelling<br />
(abattement) bij de aankoop van een eerste woning en de zogenaamde meeneembaarheid van de eerder<br />
betaalde registratierechten bij de aankoop van een nieuwe woning en verkoop van de oude.<br />
Bij aankoop van een nieuwe woning kan men de betaalde registratierechten van de vorige woning dus<br />
“meenemen”. Indien men eerst een nieuwe woning koopt, en pas dan de vorige woning verkoopt, moet<br />
men een aanvraag tot terugbetaling indienen.<br />
De terugbetaling van registratiekosten loopt echter zeer zware vertraging op, ten koste van de burgers.<br />
Eén voorbeeld: op het vijfde registratiekantoor te Antwerpen hebben de dossiers voor teruggave van<br />
registratierechten een waanzinnige achterstand opgelopen wegens het vertrek van de ambtenaar die<br />
deze dossiers behandelde. Men schat dat de terugbetaling nu ongeveer 12 à 16 maanden op zich zal<br />
laten wachten. Dit is natuurlijk een fikse streep door de financiële planning van burgers die in<br />
dergelijke situatie van aan- en verkoop zitten.<br />
1. Is dit probleem bij de minister bekend en is dit een algemeen probleem in Vlaanderen?<br />
2. Beschikt de minister over cijfers van de gemiddelde behandelingstijd en achterstand per<br />
registratiekantoor?<br />
3. Welke maatregelen heeft de minister terzake reeds genomen?<br />
4. Welke maatregelen zijn er nog gepland?
-240- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 137 van 12 april 2006<br />
van VERA DUA<br />
Sinds 1 januari 2002 heeft het <strong>Vlaams</strong> Gewest de bevoegdheid om de aanslagvoet, de<br />
heffingsgrondslag, en de vrijstellingen te bepalen van het registratierecht op verkopen van onroerende<br />
goederen gelegen in het <strong>Vlaams</strong> Gewest.<br />
Het is echter nog steeds de federale administratie, namelijk de Administratie van het Kadaster, de<br />
Registratie en Domeinen die instaat voor de invordering van deze rechten, en bijgevolg ook voor de<br />
toepassing van de regelgeving en dus onder meer ook voor de afhandeling van de teruggavedossiers.<br />
Naar aanleiding van uw vraag heb ik daarom bij deze Federale Administratie geïnformeerd .Er werd<br />
mij door deze Administratie geantwoord dat er geen gegevens kunnen bezorgd worden over de<br />
gemiddelde behandelingstijd en eventuele achterstand van deze teruggavedossiers .<br />
Gelet op dit antwoord zal ik de federale Minister van Financiën formeel verzoeken deze toestand te<br />
willen onderzoeken en indien nodig de passende maatregelen te willen nemen. Tevens zal ik hem<br />
verzoeken mij hiervan op de hoogte te willen houden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -241-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 138<br />
van 12 april 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Hippodroom van Sterrebeek - Bestemmingsplannen<br />
Het masterplan voor de Hippodroom van Sterrebeek, dat werd opgesteld door de immobiliëngroep die<br />
de terreinen een tweetal jaar geleden opkocht, zou onder meer voorzien in een golfschool, een manege,<br />
een wellness- en aquacentrum. Daarnaast zou de herbestemming zijn aangevraagd zodat ook nog een<br />
zestigtal villa’s en een hotel kunnen worden ingeplant.<br />
Zo te zien, is het niet echt bevorderlijk voor het instandhouden van het groene en <strong>Vlaams</strong>e karakter<br />
van de gordel rond Brussel.<br />
In het antwoord dat ik in april 2004 van de vorige minister bevoegd voor de <strong>Vlaams</strong>e Rand ontving,<br />
beloofde die er streng over te waken dat eventuele projecten die de nieuwe eigenaar wil realiseren op<br />
deze gronden “in overeenstemming zijn met de bestemming zoals opgenomen in het Ruimtelijk<br />
Structuurplan Vlaanderen, alsook in overeenstemming zijn met de geest van het Bruegelproject”.<br />
Kan de minister meedelen of, wat het RSV betreft, het masterplan van de immobiliëngroep Probel<br />
daarmee in overeenstemming is?<br />
Is hij op de hoogte van een vraag tot herbestemming tot woonzone?<br />
Hoe staat hij daar tegenover, in het licht van het beleid dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering voert inzake de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Rand?
-242- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 138 van 12 april 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Het naar aanleiding van de kennisgeving van het milieueffectrapport inzake het ‘golfproject<br />
Hippodroom Sterrebeek’ voorgestelde project, dat zich ruimtelijk aan de rand van het <strong>Vlaams</strong> stedelijk<br />
gebied rond Brussel (VSGB) situeert, voorziet in een gemengde invulling. Naast de functie ‘golf’<br />
beoogt het project immers tal van andere activiteiten zoals een paardencentrum/manège, een<br />
welnesscentrum met sportfaciliteiten, een dienstenaccommodatie, een vergadercentrum, een<br />
evenementenhal voor receptie- en seminarie-infrastructuur, een hotel én een 60-tal woningen. Uit het<br />
voorgestelde project blijkt niet altijd even duidelijk welke dynamiek de via dit voorstel beoogde<br />
functies zullen genereren. Voor een aantal activiteiten is het bovendien niet duidelijk wat specifiek<br />
wordt bedoeld (bijvoorbeeld ‘dienstenaccommodatie’).<br />
Een hergebruik van de bestaande site in functie van bijvoorbeeld beperkte golfinfrastructuur, manège<br />
e.d. wordt in principe verenigbaar geacht met de gewestplanbestemming ‘zone voor dagrecreatie’.<br />
Daarentegen is het realiseren van een hotel en het bouwen van woningen niet verenigbaar met de<br />
vigerende gewestplanbestemming.<br />
Gelet op het feit dat er in casu, zoals gesteld, een eerder multifunctionele invulling wordt beoogd dient<br />
te worden overwogen om de site te onderzoeken in het kader van de afbakening van het VSGB.<br />
Bijgevolg zal, in betreffend geval, conform het subsidiariteitsprincipe, het gewestelijk niveau optreden<br />
indien een planningsinitiatief aangewezen en noodzakelijk zou zijn. Een eventueel planningsinitiatief<br />
zal in elk geval ter dege rekening dienen te houden met de opties geformuleerd in het kader van het<br />
afbakeningsproces ‘<strong>Vlaams</strong> stedelijk gebied rond Brussel’.<br />
In opvolging van de eerste fase van betreffend afbakeningsproces, die inmiddels werd afgerond, werd<br />
het rapport focusbepaling opgemaakt dat een hypothese van de gewenste ruimtelijke structuur<br />
weergeeft. Ter zake wordt er meer specifiek gefocust op een aantal beleidsvragen waarover de<br />
<strong>Vlaams</strong>e regering zich momenteel beraadt en die tot doel hebben de derde fase van het overlegproces<br />
inhoudelijk te oriënteren. Noteer dienaangaande dat in het rapport focusbepaling (bij de<br />
planningscontext) er enkele strategische stedelijke projecten in de rand rond Brussel worden<br />
opgesomd die onderzocht kunnen worden. Het betreft onder meer een ‘recreatief project Hippodroom<br />
Sterrebeek’.<br />
Vanuit oogpunt ruimtelijke ordening zijn onder meer de mobiliteitseffecten, inherent aan een dergelijk<br />
project, cruciaal. Naar aanleiding van de kennisgeving van de project-MER voor het golfproject<br />
Hippodroom Sterrebeek, werd door mijn administratie dan ook gevraagd om, bij het onderzoek naar<br />
de te verwachten effecten ten gevolge van het hergebruik van de site, ter dege rekening te houden met<br />
het totaal beoogde concept en het onderzoek niet te beperken tot het onderzoeken van de effecten<br />
inherent aan het ‘golfproject’. Tevens kan reeds worden gesteld dat de territoriale uitbreiding buiten de<br />
gebiedsbestemming ‘recreatiegebied’ teneinde de beoogde 18 holesbaan te kunnen realiseren een<br />
planningsinitiatief vergt en een afweging ten opzichte van de agrarische structuur en de natuurlijke<br />
structuur (regio Zenne-Dijle).<br />
Verder onderzoek zal dan ook dienen uit te wijzen of het al dan niet aangewezen wordt geacht de<br />
heden beoogde projectrealisatie, al dan niet in een gewijzigde vorm, beleidsmatig te faciliteren. Het<br />
feit dat het oprichten van het beoogde hotel en de woningen al dan niet verenigbaar is met de opties<br />
vervat in het RSV zal overigens eveneens op basis van verder onderzoek moeten blijken.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -243-<br />
Specifiek inzake de geplande woningen wordt door de initiatiefnemer voorgesteld om de bestaande<br />
(zonevreemde) woningen (circa. 35) te renoveren evenals circa 25 nieuwe woningen te bouwen. Een<br />
ruimtelijke motivering inzake de realisatie van de nieuwbouwwoningen ontbreekt momenteel nog. Bij<br />
de eventuele verdere ontwikkeling/uitwerking van een betreffend project zal dan ook moeten blijken<br />
of betreffende woningen verenigbaar zijn met de inzake betreffende site gewenste<br />
ontwikkelingsperspectieven.<br />
Wat betreft het beleid inzake de <strong>Vlaams</strong>e Rand, dien ik u te melden dat betreffende aangelegenheid<br />
ressorteert onder de bevoegdheid van collega Vandenbroucke.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -245-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIËN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
Vraag nr. 139<br />
van 12 april 2006<br />
van JOHAN SAUWENS<br />
Alden Biesen - Aankoop Rentmeestershuis<br />
Gedurende een aantal jaren zijn er onderhandelingen bezig tussen de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap en de<br />
eigenaars van het Rentmeestershuis palend aan de Landcommanderij Alden Biesen te Rijkhoven<br />
Bilzen.<br />
Gezien het imposante karakter van het historische pand en gezien de vrij uitgestrekte terreinen die<br />
erbij horen (52ha) is het aangewezen dat de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap ook deze terreinen verwerft.<br />
Op deze wijze zou er trouwens ruimte kunnen vrijgemaakt worden voor een eventuele<br />
hotelaccommodatie in de buurt van het Cultureel Centrum Alden Biesen.<br />
Ook zouden de ruimte van het Rentmeestershuis of de aanpalende terreinen kunnen gebruikt worden<br />
voor de bijkomende bergingsruimte die men nodig heeft, zoals blijkt uit het Masterplan Alden Biesen.<br />
Ik ondervroeg hierover reeds de ministers, ongeveer een jaar geleden. Zij antwoordden toen positief op<br />
mijn vraag om de Rentmeesterswoning aan te kopen (schriftelijke vragen van 16 maart 2005, nr. 111<br />
aan minister Bourgeois, nr. 112 aan minister Van Mechelen en nr. 52 aan minister Anciaux, Bulletin<br />
nr. 20 van 8 juli 2005, resp. blz. 2110, 2244 en 2262).<br />
1. Is er intussen een akkoord totstandgekomen met de eigenaars over de verkoop van het<br />
Rentmeestershuis met bijbehorende gronden?<br />
2. Welke stappen zijn er het afgelopen jaar gezet om te komen tot een akkoord?<br />
3. Welke invulling zal er na de aankoop gegeven worden aan het Rentmeestershuis?<br />
4. Waar zijn de middelen voor deze aankoop voorzien?<br />
5. Welke partners, zowel privé als overheid, werden aangezocht om het project mee te<br />
realiseren?<br />
6. Welke concrete afspraken werden er reeds met deze partners gemaakt?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Bourgeois (vraag nr.90), Van Mechelen (nr. 139) en<br />
Anciaux (nr.73).
-246- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
DIRK VAN MECHELEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN FINANCIEN EN BEGROTING EN RUIMTELIJKE ORDENING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 139 van 12 april 2006<br />
van JOHAN SAUWENS<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -247-<br />
BERT ANCIAUX,<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR,<br />
JEUGD, SPORT EN BRUSSEL
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -249-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
Vraag nr. 60<br />
van 21 maart 2006<br />
van JAN VERFAILLIE<br />
Erfgoedconvenant Pittem-Ruiselede-Tielt - Stand van zaken<br />
De gemeenten Pittem en Ruiselede en de stad Tielt hebben op 23 december 2005 de projectvereniging<br />
“Intergemeentelijk Erfgoedproject Pittem – Ruiselede – Tielt” opgericht en willen zo hun krachten<br />
bundelen rond een regionaal erfgoedbeleid.<br />
Om dit erfgoedbeleid te kunnen realiseren, heeft de projectvereniging in het kader van het decreet van<br />
7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid op 24 januari<br />
2006 bij de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap een aanvraag ingediend tot het afsluiten van een erfgoedconvenant<br />
2007-2008.<br />
1. Hoelang duurt de behandeling van een dergelijk aanvraagdossier?<br />
2. Wat is de stand van zaken in dit dossier?
-250- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 60 van 21 maart 2006<br />
van JAN VERFAILLIE<br />
De gemeenten Pittem en Ruiselede en de stad Tielt hebben op 23 december 2005 de projectvereniging<br />
“Intergemeentelijk Erfgoedproject Pittem – Ruiselede – Tielt” opgericht en willen zo hun krachten<br />
bundelen rond een regionaal erfgoedbeleid.<br />
Om dit erfgoedbeleid te kunnen realiseren, heeft de projectvereniging in het kader van het decreet van<br />
7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel-erfgoedbeleid op 24 januari<br />
2006 bij de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap een aanvraag ingediend tot het afsluiten van een erfgoedconvenant<br />
2007-2008.<br />
1. De behandeling van een aanvraag tot het sluiten van een erfgoedconvenant gebeurt in drie<br />
stappen. Een eerste stap is het kenbaar maken van een gemeente of een<br />
samenwerkingsverband van omliggende gemeenten dat ze een erfgoedconvenant met de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap wil sluiten. De aanvraag voor een eerste erfgoedconvenant bevat een<br />
intentienota met een omgevingsanalyse, de visie op en doelstellingen van het<br />
cultureel-erfgoedbeleid, de situering en planning van de erfgoedcel en de beoogde effecten.<br />
Deze intentienota dient uiterlijk op 1 februari te worden ingediend.<br />
Een tweede stap bestaat uit de beoordeling van en de beslissing over een aanvraag tot het<br />
sluiten van een erfgoedconvenant. Alle aanvragen die uiterlijk op 1 februari bij de<br />
administratie worden ingediend, worden aan de beoordelingscommissie Erfgoedconvenants en<br />
Projecten Cultureel Erfgoed voorgelegd. Zowel de administratie als de beoordelingscommissie<br />
geeft advies over het dossier. Alle aanvragen die positief worden beoordeeld, worden in een<br />
rangorde opgenomen.<br />
De aanvragen worden getoetst aan de volgende criteria:<br />
� het belang van het aanwezige cultureel erfgoed en de erfgoedactoren in de gemeente of het<br />
samenwerkingsverband van omliggende gemeenten;<br />
� de visie op en de doelstellingen van een geïntegreerd cultureel-erfgoedbeleid;<br />
� de regionale spreiding van de erfgoedconvenants over Vlaanderen;<br />
� de inbreng van middelen door de gemeente of het samenwerkingsverband van omliggende<br />
gemeenten.<br />
Uiterlijk op 1 juni stelt de administratie, rekening houdend met het gemotiveerde advies met<br />
rangorde van de beoordelingscommissie, een ontwerp van beslissing op over alle aspecten van<br />
de aanvraag en bezorgt dit ontwerp van beslissing aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering. De <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering beslist over de intentie tot het sluiten van een erfgoedconvenant of ze formuleert een<br />
weigering. De <strong>Vlaams</strong>e Regering kan het aantal erfgoedconvenants jaarlijks vermeerderen met<br />
drie. Zij kan dan ook een aanvraag positief beoordelen zonder over te gaan tot het sluiten van<br />
een erfgoedconvenant. Als dit gebeurt, blijft de aanvraag drie jaar geldig en wordt ze de<br />
volgende drie jaren meegenomen in de rangorde van dat moment.<br />
De derde stap omvat de onderhandelingen over de inhoud van het erfgoedconvenant. De<br />
<strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap vertrekt voor de onderhandelingen van de beleidsnota Cultuur van de<br />
minister en de doelstellingen die daarin beschreven staan, de effecten die men wil bereiken en<br />
de instrumenten die men wil inzetten. De intentienota of het ontwerp van beleidsplan van de<br />
gemeente of het intergemeentelijk samenwerkingsverband is de basis van waaruit de gemeente
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -251-<br />
of het samenwerkingsverband onderhandelt. Tijdens een formeel overlegmoment wordt het<br />
ontwerp van erfgoedconvenant besproken tussen de minister en de gemeente of het<br />
intergemeentelijk samenwerkingsverband. De ondertekening van het erfgoedconvenant door<br />
de minister en de gemeente of het intergemeentelijk samenwerkingsverband gebeurt uiterlijk<br />
op 31 december. De beleidsperiode waarop het erfgoedconvenant van toepassing is, start op 1<br />
januari van het daaropvolgende jaar.<br />
De ganse procedure loopt bijgevolg van 1 februari, bij het indienen van de intentienota, tot<br />
uiterlijk 31 december.<br />
2. Wat is de stand van zaken in dit dossier?<br />
Op 26 januari 2006 werd door het intergemeentelijk samenwerkingsverband Pittem -<br />
Ruiselede – Tielt een aanvraag voor het sluiten van een erfgoedconvenant ingediend in de<br />
vorm van een intentienota. Op 15 februari 2006 werd deze aanvraag door de administratie<br />
ontvankelijk verklaard. Op dinsdag 14 maart 2006 ging een plaatsbezoek door te Tielt. De<br />
beoordelingscommissie Erfgoedconvenants en Projecten Cultureel Erfgoed komt op 29 maart<br />
2006 samen om over de ingediende intentienota’s een advies te formuleren. Zoals door het<br />
Erfgoeddecreet voorgeschreven stelt de administratie uiterlijk op 1 juni een ontwerp van<br />
beslissing op over alle aspecten van de aanvraag en wordt dit ontwerp van beslissing aan de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regering bezorgd.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -253-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
Vraag nr. 61<br />
van 21 maart 2006<br />
van JOHAN SAUWENS<br />
Samenwerkingsakkoord Vrijstraat (Zuid-Afrika) - Subsidiebetaling<br />
In 2001 werd het samenwerkingsprogramma met de provincie Vrijstaat-Zuid-Afrika ondertekend.<br />
Het programma heeft jarenlang goed gefunctioneerd en beide partijen zijn steeds tevreden geweest<br />
over de wisselwerking. Heel wat <strong>Vlaams</strong>e topatleten konden dankzij het programma een stage in Zuid-<br />
Afrika doorbrengen.<br />
In de meest recente beleidsnota van de minister besteed hij de nodige aandacht aan dit project en stelt<br />
hij het zelfs als een hoofddoelstelling voor het <strong>Vlaams</strong> sportbeleid. Ik citeer: “Vlaanderen ontwikkelt<br />
autonoom en geeft mee uitvoering aan culturele- en andere samenwerkingsakkoorden. Ook voor sport<br />
worden er eigen internationale samenwerkingsakkoorden getekend. Eén van de prioriteiten van het<br />
<strong>Vlaams</strong> buitenlands beleid is de ontwikkeling en de uitbouw van de relaties met Zuid-Afrika. Voor<br />
sport is de samenwerking met Zuid-Afrika eveneens een van de hoofddoelstellingen.”<br />
(…)<br />
Volgende operationele doelstelling wordt vooropgesteld:<br />
- Uitvoering geven aan de samenwerking met Zuid-Afrika door de invulling van een aantal<br />
projecten in het kader van:<br />
het cultureel akkoord,<br />
het samenwerkingsakkoord getekend tussen de ministers bevoegd voor sport in Vlaanderen en de<br />
provincie Vrijstaat in Zuid-Afrika.<br />
- …<br />
Recentelijk vernam ik echter dat er een betalingsachterstand zou zijn van de afgesproken financiering<br />
voor 2005 aan Zuid-Afrika. Concreet betekent dit dat de stage van een aantal <strong>Vlaams</strong>e atleten in 2006<br />
in het gedrang komt. Er gaan zelfs geruchten dat Zuid-Afrika zou overwegen om de<br />
samenwerkingsovereenkomst op te zeggen.<br />
1. Welke subsidies zijn sinds het begin van de samenwerkingsovereenkomst met Zuid-Afrika<br />
uitbetaald?<br />
2. Welke achterstand bestaat er momenteel in het uitbetalen van de afgesproken subsidies?<br />
3. Hoe en wanneer zal deze achterstand ingehaald worden?<br />
4. Welke stappen onderneemt de minister om de relaties met Zuid-Afrika opnieuw op goede voet te<br />
brengen?
-254- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 61 van 21 maart 2006<br />
van JOHAN SAUWENS<br />
1. Sinds het begin van de samenwerkingsovereenkomst werd er in totaal 132.147 euro uitbetaald<br />
in het kader van het samenwerkingsverband Vlaanderen - Zuid-Afrika. De goede ontvangst<br />
van dit bedrag werd bevestigd door de Zuid-Afrikaanse projectcoördinator Anna Gutter op<br />
6 februari 2006.<br />
2. Onmiddellijk nadat alle vereiste documenten voor het opstarten van het dossier 2005-2006<br />
door de Zuid-Afrikaanse partner in orde waren gebracht, heeft de administratie gezorgd voor<br />
de verdere afhandeling en uitbetaling van de eerste schijf van € 75.000. Op 9 maart 2006<br />
vertrok de ordonnancering en op 17 maart 2006 zat het dossier bij het Rekenhof. Op 31 maart<br />
2006 werd het bedrag uitbetaald.<br />
3. Aangezien de uitbetaling op 31 maart 2006 verricht werd is er geen sprake van achterstal.<br />
4. Aangezien na het verschijnen van de persartikels de Zuid-Afrikaanse projectcoördinator,<br />
mevrouw Anna Gutter, telefonisch contact heeft opgenomen met de administratie om te<br />
melden dat er nooit een probleem is geweest en dat de <strong>Vlaams</strong>e delegaties altijd “met open<br />
armen” zullen ontvangen worden moeten er geen stappen ondernomen worden om de relatie<br />
op goede voet te brengen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -255-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
Vraag nr. 62<br />
van 22 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
Nederlandstalige Brusselaars - Stadsvlucht<br />
De jongste jaren horen we vanuit de Brusselse politiek enkel positieve geluiden over de stadsvlucht.<br />
Die zou namelijk bedwongen zijn.<br />
Nochtans werd dit onlangs weerlegd door Brussels minister-president Charles Piqué in het Brussels<br />
<strong>Parlement</strong>. Daar bleek immers in antwoord op een vraag dat sinds 2000 meer en meer Brusselaars het<br />
gewest verlaten om in <strong>Vlaams</strong>- en Waals-Brabant te gaan wonen. In 2000 verloor het Brusselse gewest<br />
aan de rest van het land (Vlaanderen en Wallonië) 5.861 inwoners. In 2002 waren dat er 8.089 en nog<br />
een jaar later 10.135.<br />
Het zou interessant zijn cijfers te hebben over het aantal Nederlandstaligen dat de stad verlaat, maar<br />
ook over het aantal dat inwijkt. De <strong>Vlaams</strong>e Regering ontvangt cijfers van het Nationaal Instituut voor<br />
de Statistiek. De <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap heeft toegang tot het Rijksregister en gebruikt de gegevens<br />
om een welkomstpakket naar de nieuwkomers in Brussel te zenden.<br />
De stadsvlucht van Nederlandstaligen uit de hoofdstad is niet alleen nefast voor de economie van de<br />
hoofdstad, maar ook en vooral voor de <strong>Vlaams</strong>e aanwezigheid in Brussel.<br />
1. Heeft de minister gegevens over het aantal Nederlandstaligen dat de stad verlaat?<br />
2. Welke concrete initiatieven nam de minister reeds om de stadsvlucht tegen te gaan?
-256- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 62 van 22 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
De stadsvlucht-tendens die u beschrijft, kan inderdaad worden bevestigd. Uw cijfermateriaal kan<br />
worden aangevuld met het cijfer van het jaar 2004, toen er een negatief intern migratiesaldo was van<br />
12.038 eenheden, d.w.z. dat dat jaar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 12.038 inwoners verloor aan<br />
het <strong>Vlaams</strong>e en het Waalse Gewest. Anderzijds is er voor datzelfde jaar 2004 een positief extern<br />
migratiesaldo (buitenlandse inwijking) van 10.786 eenheden. In totaal verloor het Brussels<br />
Hoofdstedelijk Gewest in het jaar 2004 dus 1252 inwoners. Zoals ik u reeds antwoordde op uw vraag<br />
van uitleg van 9 maart jl. (commissie Brussel en de <strong>Vlaams</strong>e Rand, 23/3/2006) i.v.m. hetzelfde thema<br />
onderzoekt BRIO (Brussels Informatie- en Onderzoekscentrum) de verhuisbewegingen (o.a. de<br />
motieven) van de Nederlandstalige bevolkingsgroep in en uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dat<br />
wetenschappelijk onderzoek zal in juli 2006 worden afgerond.<br />
Anderzijds klopt uw stelling dat de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap “de gegevens van het Rijksregister<br />
gebruikt om een welkomstpakket naar de nieuwkomers in Brussel te zenden” niet. U verwart met de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Gemeenschapscommissie.<br />
Wat uw concrete vragen betreft, wens ik het volgende te antwoorden:<br />
1. In ons land worden sinds 1947 geen talentellingen meer gehouden en in Brussel bestaat geen<br />
subnationaliteit. Bijgevolg is het dan ook niet mogelijk te berekenen hoeveel<br />
Nederlandstaligen jaarlijks uit Brussel verhuizen. Het is wél mogelijk de verhuisbewegingen<br />
tussen het <strong>Vlaams</strong>e en het Brusselse Gewest te geven: in de periode 1999-2003 verhuisden<br />
77.156 personen van het Brusselse naar het <strong>Vlaams</strong>e Gewest; omgekeerd verhuisden in die<br />
periode 54.193 personen van het <strong>Vlaams</strong>e naar het Brusselse Gewest.<br />
2. Zoals u weet beschik ik slechts over bevoegdheden i.v.m. gemeenschapsmateries in het<br />
tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. Het ligt bijgevolg niet in mijn macht om typisch<br />
grootstedelijke problemen als veiligheid, mobiliteit, huisvesting, verpaupering etc. het hoofd te<br />
bieden. Anderzijds vindt u in mijn beleidsbrief Brussel-2006 tientallen initiatieven die erop<br />
zijn gericht Brussel op cultureel, welzijns- en onderwijsvlak tot een bruisende hoofdstad uit te<br />
bouwen. Verder probeer ik via diverse acties en campagnes het imago van Brussel in de rest<br />
van Vlaanderen te verbeteren.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -257-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
Vraag nr. 63<br />
van 22 maart 2006<br />
van HERMAN LAUWERS<br />
Adviesrecht jeugdraad - Beslissing provinciegouverneur<br />
Op 22 september nam de gemeenteraad van Essen een besluit omtrent de toekomst van de<br />
gemeentelijke VZW Jeugdwerking Essen. Deze VZW vervult verschillende functies, waaronder het<br />
uitbaten van het gemeentelijk jeugdverblijfscentrum “Paviljoen” en het organiseren van de<br />
speelpleinwerking in de gemeente Essen. Verder stelt ze ook een personeelslid tewerk dat<br />
gedetacheerd werd naar de jeugddienst. Dit personeelslid is mede verantwoordelijk voor het uitvoeren<br />
van het gemeentelijke jeugdwerkbeleidsplan. Door de beslissing, die de opzegging van de<br />
overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de VZW inhoudt, wordt de werking van de VZW de<br />
facto beëindigd. Bovendien is de gemeentelijke jeugdraad rechtstreeks vertegenwoordigd in de<br />
beleidsorganen van de VZW Jeugdwerking Essen, wat na de opzegging wegvalt en waarbij de<br />
inspraakmogelijkheden vanuit de jeugdraad dus worden verminderd. Aan de gemeentelijke jeugdraad<br />
werd in dit verband nochtans enkel een advies gevraagd m.b.t. de uitbating van het<br />
jeugdverblijfscentrum, niet over de andere activiteiten van de VZW. De opzegging van de<br />
overeenkomst heeft evenwel belangrijke gevolgen voor het gehele Essense jeugdwerkbeleid.<br />
De jeugdraad was dan ook van mening dat de beslissing diende te worden geschorst, en vroeg dit bij<br />
brief van 30 september 2005 aan de Antwerpse provinciegouverneur.<br />
Bij brief van 6 december 2005 antwoordde de gouverneur onder meer : “Wat het bij de jeugdraad<br />
ingewonnen advies betreft – het enige dat wettelijk vereist was opdat de gemeenteraad een<br />
rechtsgeldige beslissing kon nemen -, heb ik vastgesteld dat het bestuur aan de jeugdraad inderdaad<br />
alleen zijn visie heeft gevraagd over de toekomstige uitbating van het jeugdverblijfscentrum. Over het<br />
volledig opzeggen van de overeenkomst met de VZW Jeugdwerking Essen en over de gevolgen die dit<br />
mogelijk zal hebben voor de andere activiteiten die door de VZW worden uitgeoefend, werd geen<br />
advies ingewonnen. Het gemeentebestuur is evenwel van oordeel dat het niet vragen van de mening<br />
van de jeugdraad over voornoemde aspecten, een correcte besluitvorming niet in de weg heeft gestaan.<br />
Ik ben het daar mee eens.”<br />
1. De gouverneur stelt dat het loutere feit dat een gemeentebestuur van mening is dat het niet vragen<br />
van een advies “een correcte besluitvorming niet in de weg heeft gestaan”, meebrengt dat het<br />
inderdaad niet nodig is om een advies te vragen, ondanks de wettelijke vereiste.<br />
Ondergraaft dit besluit van de Antwerpse gouverneur daarmee niet elke wettelijke of zelf<br />
opgelegde verplichting van gemeentebesturen om een advies te vragen aan de gemeentelijke<br />
jeugdraad, aangezien een gemeentebestuur steeds kan oordelen dat de eigen besluitvorming<br />
ondanks het niet-naleven van de verplichting toch correct is verlopen?<br />
2. Is de minister het met dit besluit eens en zo neen, hoe zal hij dan alsnog optreden tegen het<br />
betrokken gemeentebestuur en hoe zal hij in het algemeen soortgelijke beslissingen in de toekomst<br />
vermijden?
-258- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Keulen (vraag nr. 111) en Anciaux (nr. 63).
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -259-<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />
op vraag nr. 63 van 22 maart 2006<br />
van HERMAN LAUWERS<br />
Minister Bert Anciaux<br />
1. Het besluit dat door de provinciegouverneur werd genomen valt onder het toezicht op de<br />
gemeentebesturen. Voor het antwoord op de eerste vraag moet ik dan ook verwijzen naar het<br />
antwoord van de minister bevoegd voor het Binnenlands Bestuur.<br />
2. In het kader van mijn bevoegdheid met betrekking tot het decreet van 14 februari 2003<br />
houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en<br />
het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid, gewijzigd bij decreet van 23 december 2005, dien<br />
ik er uiteraard op toe te zien dat een gemeentebestuur voldoet aan de voorwaarden voor<br />
subsidiëring.<br />
In het jeugdwerkbeleidsplan van de gemeente Essen werd een aantal problemen i.v.m. de vzw<br />
Jeugdwerking Essen geschetst. Bovendien werd aangekondigd dat één en ander in de loop van<br />
de beleidsplanperiode zou worden onderzocht. In die zin vormt een wijziging aan de positie<br />
van de vzw Jeugdwerking Essen geen inbreuk op de beloften die het gemeentebestuur heeft<br />
gedaan. Uit de verantwoordingsnota zal moeten blijken dat de werking die nu wordt<br />
opgenomen door de vzw Jeugdwerking Essen en waarvan het jeugdwerkbeleidsplan de<br />
continuering in het vooruitzicht stelt, ook effectief zal worden voortgezet.<br />
Minister Marino Keulen<br />
1. Op 22 september 2005 werd de overeenkomst tussen de gemeente Essen en de VZW<br />
Jeugdwerking opgezegd en werd beslist onderhandelingen aan te gaan met de VVV Essen<br />
voor de mogelijke overname van het Jeugdverblijfscentrum Paviljoen. Luidens artikel 13, §1<br />
van het decreet van<br />
14 februari 2003 houdende de ondersteuning van het gemeentelijk,het intergemeentelijk en het<br />
provinciaal jeugd-en jeugdwerkbeleid moet het college advies vragen aan de gemeentelijke<br />
jeugdraad over aangelegenheden inzake jeugdbeleid zoals bedoeld in artikel 4, 7°<br />
(jeugdbeleid) van de bijzondere wet van 8 augustus 1980.<br />
Vermits in de overeenkomst de VZW Jeugdwerking Essen naast het beheren van het<br />
jeugdverblijfscentrum nog andere taken heeft zoals het organiseren van een speelpleinwerking<br />
en andere initiatieven die kaderen in het gemeentelijk jeugdbeleid, moest het besluit van 22<br />
september 2005 inderdaad opnieuw voorgelegd worden aan de jeugdraad voor advies. Aan de<br />
Jeugdraad werd inderdaad alleen de overdracht van het jeugdverblijfscentrum Paviljoen voor<br />
advies voorgelegd.<br />
De jeugdraad van Essen vroeg omtrent deze aangelegenheid advies aan de gouverneur van de<br />
provincie Antwerpen die onder meer het volgende antwoordde:<br />
” Wat het bij de jeugdraad ingewonnen advies betreft- het enige dat wettelijk vereist was opdat<br />
de gemeenteraad een rechtsgeldige beslissing kon nemen-, heb ik vastgesteld dat het bestuur<br />
aan de jeugdraad inderdaad alleen zijn visie heeft gevraagd over de toekomstige uitbating van<br />
het jeugdverblijfscentrum. Over het volledig opzeggen van de overeenkomst met de VZW<br />
Jeugdwerking en over de gevolgen die dit mogelijk zal hebben voor de andere activiteiten met
-260- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
de VZW Jeugdwerking Essen en over de gevolgen die dit mogelijk zal hebben voor andere<br />
activiteiten die door de VZW worden uitgeoefend, werd geen advies ingewonnen. Het<br />
gemeentebestuur is evenwel van oordeel dat het niet vragen van de mening van de jeugdraad<br />
over voornoemde aspecten, een correcte besluitvorming niet in de weg heeft gestaan. Ik ben<br />
het daar mee eens.”<br />
2. Ik ben pas in kennis gesteld van dit dossier naar aanleiding van uw vraag. Ik stel vast dat de<br />
gouverneur gemeend heeft niet tot schorsing te moeten overgaan. Ik kan in dit dossier niet<br />
meer optreden, daar de termijn waarover ik beschik om eventueel een toezichtmaatregel te<br />
nemen intussen verstreken is. Het decreet van 28 april 1993 houdende regeling, voor het<br />
<strong>Vlaams</strong>e gewest, van het administratief toezicht op de gemeenten bepaalt immers dat de<br />
termijn om tegen een beslissing van de gemeenteraad op te treden verstrijkt dertig dagen na<br />
het versturen van de overzichtslijst met de getroffen gemeenteraadsbeslissingen aan de<br />
provinciegouverneur.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -261-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
Vraag nr. 64<br />
van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />
In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />
volgende vragen stellen.<br />
1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />
dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />
Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />
2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />
hoeveel en welke?<br />
3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />
4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden<br />
broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />
Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).
-262- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 64 van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal verstrekt worden door minister Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -263-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
Vraag nr. 67<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />
In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />
Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />
1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />
openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />
van zaken in 2006?<br />
2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />
in dezelfde periode?<br />
4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />
hieromtrent?<br />
6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />
7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />
8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />
9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />
Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />
81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)
-264- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 67 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal verstrekt worden door minister Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -265-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
Vraag nr. 68<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Dopingcontroles - Stand van zaken<br />
In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 33 van 11 september 2003 (Bulletin van Vragen en<br />
Antwoorden nr. 3 van 14 november 2003, blz. 777) had ik de minister graag de volgende vragen<br />
gesteld.<br />
De <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap kan dopingonderzoek en -controles uitvoeren.<br />
1. Wat is het aantal op doping gecontroleerde sportwedstrijden, opgesplitst per sporttak, voor 2003,<br />
2004 en totnogtoe in 2005?<br />
2. Hoeveel atleten werden gedurende deze periode en per sporttak bij controle betrapt op<br />
dopinggebruik?<br />
Om welke dopingproducten ging het telkens?<br />
3. Wat is de evolutie van de laatste jaren?<br />
Zijn er sporttakken waar de toestand alarmerend is of die een stijgende trend vertonen?<br />
4. Welke preventie-initiatieven worden momenteel genomen en worden er bijkomende initiatieven<br />
gepland?<br />
Hoeveel kosten die maatregelen voor de <strong>Vlaams</strong>e overheid?
-266- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 68 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
1. Per sportwedstrijd worden er zes sporters op doping getest, dit geeft ons een totaal van 1112<br />
wedstrijden.<br />
De gevraagde opsplitsing per sporttak en per jaar gaat als bijlage.<br />
2. Voor alle in Vlaanderen uitgevoerde dopingcontroles is een lijst van verboden substanties en<br />
middelen van toepassing. Deze lijst werd nauwkeurig omschreven in artikel 59 van het besluit<br />
van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 16 december 2005 houdende uitvoering van het decreet van 27<br />
maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening.<br />
Deze lijst wordt door mijn administratie jaarlijks ambtshalve aangepast aan de internationaal<br />
erkende lijst.<br />
In de praktijk wordt de lijst van het Wereldantidopingagentschap (WADA) volledig<br />
overgenomen.<br />
De overtredingen kunnen in zes grote groepen opgesplitst worden:<br />
1. de stimulantia: worden gebruikt om de maximale pijngrens te verleggen (bijvoorbeeld<br />
amfetamines).<br />
2. cannabis: verruimt de geest en vermindert het angstgevoel en de stress.<br />
3. de anabole steroïden: werken spierversterkend en verbeteren het recuperatievermogen.<br />
4. de corticosteroïden: worden voornamelijk gebruikt voor het euforisch effect dat ze<br />
teweeg brengen.<br />
5. de hormonen, waaronder EPO en HCG.<br />
6. de weigeraars: willen geen dopingtest afleggen en worden dus per definitie<br />
gelijkgesteld met een positieve test.<br />
Als bijlage gaat een overzicht van het aantal atleten, per sporttak, die gedurende deze periode<br />
bij controle betrapt werden op dopinggebruik.<br />
3. Voor het jaar 2005 kunnen enkele opvallende vaststellingen worden gedaan:<br />
- mannelijke sporters testen ongeveer drie keer vaker positief dan vrouwelijke sporters. Dat<br />
bevestigt de vaststelling van 2004.<br />
- in het wielrennen worden er voor 2005 (4,7%) duidelijk minder overtredingen vastgesteld<br />
dan in 2003 (11,9%) en 2004 (6,8%). Er is geen significant verschil tussen het percentage<br />
overtreders die aangesloten zijn bij Wielerbond Vlaanderen - KBWB en die bij de<br />
zogenaamde nevenbonden.<br />
- indien de teruggevonden substanties worden vergeleken tussen 2004 en 2005 wordt<br />
vastgesteld dat de daling van een aantal positieve tests voornamelijk te wijten is aan een daling<br />
van de overtreders op cannabis, corticosteroïden en hormonen. Wat de corticosteroïden betreft<br />
is de daling meer dan waarschijnlijk te wijten aan de nieuwe richtlijnen die het WADA aan de<br />
controlelaboratoria opgelegd heeft. Hierbij wordt pas van een overtreding gesproken als een<br />
bepaalde concentratie aan corticosteroïden in de urine wordt overschreden. In het verleden was<br />
die limiet duidelijk lager.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -267-<br />
Voor de hormonen is de daling te wijten aan het feit dat er minder sporters op EPO werden<br />
betrapt. Het verrassingseffect van 2004 - toen nog niet algemeen bekend was dat er in<br />
Vlaanderen op EPO werd gecontroleerd - is blijkbaar verdwenen.<br />
Blijkbaar weten de sporters nu ook beter dat cannabis op de verboden lijst staat, wat tot een<br />
halvering van het aantal positieve tests op cannabis leidt.<br />
Op de website www.dopinglijn.be worden de cijfers en statistieken elk<br />
trimester gepubliceerd. Ook de laatste versie van de lijst van<br />
toegelaten en verboden geneesmiddelen kan steeds op deze site<br />
geraadpleegd worden.<br />
4. In 2006 wordt het preventiebeleid inzake doping onverminderd verdergezet. Hierbij wordt vooral<br />
gefocust op de recente veranderingen aangebracht in het dopingbeleid in Vlaanderen. Zo werd<br />
het decreet medisch verantwoord sporten van 1991 herzien in 2004. Dopingcontroles kunnen<br />
nu op elk ogenblik (afschrikeffect) en onaangekondigd uitgevoerd worden door de erkende<br />
controleartsen medisch verantwoord sporten. Deze maatregel werd genomen omdat een niet<br />
onaanzienlijk aantal producten geruime tijd vóór de competitie gebruikt wordt, en dat die niet<br />
meer op te sporen zijn op het ogenblik van deelname aan sportmanifestaties. Door aldus deze<br />
vorm van dopinggebruik te bestrijden wordt aangesloten bij de internationale vraag om meer<br />
buiten wedstrijdverband controles uit te voeren.<br />
BIJLAGEN<br />
Op 1 januari 2006 werd bijkomend een nieuw uitvoeringsbesluit over medisch verantwoord<br />
sporten van kracht. Met dit besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering wordt de internationale<br />
harmonisering van het dopingbeleid verder gefaseerd uitgevoerd in de <strong>Vlaams</strong>e interne<br />
regelgeving.<br />
Deze regelgeving voorziet bijvoorbeeld een groep van elitesporters. Die elitesporters hebben<br />
twee belangrijke verplichtingen:<br />
- om dopingcontroles buiten wedstrijdverband mogelijk te maken, moeten zij een<br />
lokalisatieformulier invullen;<br />
- als zij om medische redenen een bepaalde stof moeten nemen die op de dopinglijst<br />
voorkomt, moeten zij samen met hun arts een aanvraag tot toestemming wegens<br />
therapeutische noodzaak opsturen naar een onafhankelijke commissie van artsen. Die<br />
commissie zal dan beslissen of de toestemming al dan niet verleend wordt.<br />
Op 8 maart 2006 werd hierover een communicatiedag georganiseerd. Alle <strong>Vlaams</strong>e<br />
sportfederaties werden uitgenodigd.<br />
Vanaf april - mei 2006 zullen alle andere actoren in het sportveld gericht geïnformeerd worden<br />
aangaande de procedure ‘toestemming wegens therapeutische noodzaak’. In het bijzonder<br />
worden dan de betrokken sportbeoefenaars, alle dokters en apothekers maximaal geïnformeerd<br />
en geresponsabiliseerd in het kader van het medisch verantwoord sporten.<br />
Dit zal gebeuren aan de hand van affiches en folders en door de publicatie van alle informatie<br />
aangaande het dopingbeleid op de hogergenoemde website www.dopinglijn.be.<br />
De uitgaven 2006 in verband met de communicatieinitiatieven inzake sportbeleid werden<br />
begroot op 119.000 euro.<br />
1. Cijfers dopingcontroles 2003<br />
2. Cijfers dopingcontroles 2004
-268- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
3. Cijfers dopingcontroles 2005<br />
4. Overzicht 1993 - 2005<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/ANCIAUX/68/antw.068.bijl.003.xls<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/ANCIAUX/68/antw.068.bijl.004.xls<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/ANCIAUX/68/antw.068.bijl.001.xls<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/ANCIAUX/68/antw.068.bijl.002.xls
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -269-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
Vraag nr. 69<br />
van 28 maart 2006<br />
van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />
Samenwerkingsakkoord Franse Gemeenschap - Stand van zaken<br />
Momenteel voert de minister naar verluidt besprekingen met zijn collega van de Franse<br />
Gemeenschapsregering, mevrouw Laanan, over de afronding van het samenwerkingsakkoord tussen<br />
de<strong>Vlaams</strong>e en de Franse Gemeenschap betreffende cultuur.<br />
1. Wat is de stand van zaken van deze besprekingen?<br />
2. Wat zijn de basisbeginselen waarover wordt onderhandeld?
-270- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 69 van 28 maart 2006<br />
van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />
1. In het begin van deze ambtsperiode heb ik, in het kader van mijn internationaal cultuurbeleid,<br />
de uitdrukkelijke hoop uitgesproken om zeker met onze meest nabije buur meer intensieve en<br />
vooral constructieve contacten op te bouwen. Ik heb binnen dit perspectief het streven naar een<br />
formeel “samenwerkingsakkoord” behouden, zonder dit bij voorbaat te verheffen tot een fetisj<br />
of een absoluut criterium van succes.<br />
Mijn visie op de samenwerking met de Franse Gemeenschap is duidelijk en onveranderd<br />
gebleven. Ik vat ze even samen:<br />
• Er bestaat nu reeds een boeiende en bloeiende praktijk van samenwerken.<br />
Gelukkig laten kunstenaars, theatermakers, dansers, zangers, muzikanten en zeker<br />
ook pop- en rockgroepen enz. zich niet louter bepalen door de mate van<br />
overheidsbeleid;<br />
• Ik wil vooral streven naar het behoud, de verdieping en uitbreiding van deze<br />
praktijk. Daarbij staat voor mij op dit moment niet zozeer het “formele” akkoord<br />
maar wel de opbouw van meer succesvolle praxis voorop. Ik wil deze stimuleren<br />
op en binnen mijn verschillende bevoegdheden: kunsten, erfgoed, sociaal-cultureel<br />
werk, amateurkunsten, lokaal cultuurbeleid, sport- en jeugdbeleid;<br />
• Daarom werk ik nauw en in een uiterst positieve sfeer samen met mijn Franstalige<br />
collega, mevr. Fadila Lanaan. Voor onze internationale standpunten plegen we<br />
regelmatig overleg, maar ook streven we ernaar om regelmatig gezamenlijk naar<br />
buiten te treden. Waar mogelijk getuigen we dan van een streven naar<br />
gemeenschappelijke en succesvolle projecten;<br />
• Binnen mijn internationaal cultuurbeleid heb ik in 2006 specifieke kredieten<br />
voorzien voor deze samenwerking:<br />
Samenwerking Franse Gemeenschap 2006 - Voorstellen 100.000<br />
1. Deelname boekenbeurs Namen 30.000<br />
2. Samenwerkingsproject Podiumkunsten<br />
Palais des Beaux-Arts – Charleroi<br />
Le Focus Flamand<br />
30.000<br />
3. Deelname tentoonstelling Honoré d’O in Charleroi 25.000<br />
Nog beschikbaar 15.000<br />
2. In overleg met minister Lanaan hebben we duidelijk gekozen om momenteel geen tijd te<br />
investeren in het formeel en quasi juridisch onderhandelen over een akkoord, maar efficiënt en<br />
concreet te investeren in samenwerkingsprojecten. Het is onze uitgesproken hoop dat door een<br />
groeiende succesvolle praktijk we zullen evolueren naar optimale omstandigheden om ook<br />
mee formeel een samenwerkingsakkoord te sluiten.<br />
Ik houd u hierover zeker op de hoogte.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -271-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
Vraag nr. 70<br />
van 30 maart 2006<br />
van STEFAN SINTOBIN<br />
Labadoux-festival Ingelmunster - Subsidiëring<br />
Van 5 tot en met 7 mei heeft in Ingelmunster het achttiende Labadoux-festival plaats. Labadoux is een<br />
hoogstaand festival, waarin men terugkeert naar de roots. Folk-en bluesmuziek draagt men er hoog in<br />
het vaandel. De organisatoren werken echter al jaren met een bescheiden budget qua programma, wat<br />
het vastleggen van grote namen er natuurlijk niet gemakkelijker op maakt.<br />
Om het budget te verhogen, werd bij de minister een aanvraag voor subsidie ingediend. Het project<br />
werd wel door de muziekcommmissie goedgekeurd, maar de minister van Cultuur zette er geen<br />
handtekening onder, dit in tegenstelling tot andere jaren. “Ondertussen kreeg Kate Ryan wel 60.000<br />
euro om haar muziek te promoten”, klinkt het bij de organisatoren.<br />
1. Waarom kreeg het Labadoux-festival dit jaar geen subsidies? Op basis waarvan werd deze<br />
beslissing genomen?<br />
Wordt op deze beslissing alsnog teruggekomen?<br />
2. Welke criteria worden gehanteerd om dergelijke festivals al dan niet financieel te ondersteunen?
-272- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 70 van 30 maart 2006<br />
van STEFAAN SINTOBIN<br />
1. Mijn beslissing om het Labadoux-festival in Ingelmunster geen projectsubsidies toe te kennen<br />
binnen het Kunstendecreet steunt op het negatieve pre-advies vanuit de<br />
Beoordelingscommissie (BO) Muziek aan de Beoordelingscommissie Festivals. Daarin stelt<br />
de BO Muziek dat “Labadoux-festival Ingelmunster een duidelijke visie heeft op de plaats die<br />
het wil innemen binnen het grote festivalaanbod. Het wil de mensen warm maken voor de<br />
Angelsaksische folkkunst. In die zin is het festival een lovenswaardig initiatief. Daartegenover<br />
staat dat deze artistieke visie toch nog duidelijker zou mogen worden uitgewerkt in de<br />
programmering”.<br />
Daarnaast gaven alle adviezen duidelijk aan dat het hier om een weliswaar lovenswaardig<br />
initiatief gaat maar niet echt van bovenlokaal belang; de herbronning die wordt aangekondigd<br />
kan op termijn een breder platform realiseren waardoor projectsubsidie binnen het KD<br />
opnieuw bekeken en geëvalueerd kan worden.<br />
Vanuit zakelijk oogpunt wil ik u ook wijzen op de conclusie vanuit de BO Festivals die zich<br />
weliswaar positief uitspreekt over het festival maar stipuleert dat “het festival (er) normaal<br />
gezien in (moet) kunnen slagen om voldoende inkomsten te genereren om de werking te<br />
dragen”.<br />
Bovendien geeft mijn administratie aan dat de begroting een tekort van € 10.410 vertoont die<br />
niet gemotiveerd wordt.<br />
Gegeven de 1ste vaststelling dat de doelgroep van de festivals met een totale subsidievraag<br />
van meer dan € 2.000.000 bijna tweederde van de beschikbare projectmiddelen vroeg (!);<br />
2° naast deze budgettaire vaststelling ik vooral wil waken over het bovenlokale karakter van<br />
de initiatieven en 3° de twijfels bij de diverse adviezen aantoonbaar aanwezig waren, heb ik<br />
beslist om voor de editie 2006 van het Labadoux-festival geen projectsubsidies toe te kennen.<br />
2. Het decreet stipuleert een vijftal beoordelingscriteria van waaruit een artistieke en zakelijke<br />
weging vertrekt:<br />
- Kwaliteit van inhoudelijk en concrete uitwerking<br />
- bovenlokale dimensie<br />
- samenwerking en netwerking met artistieke en niet-artistieke actoren in binnen- en/of in het<br />
buitenland;<br />
- haalbaarheid;<br />
- gedegen zakelijk beheer en financiële onderbouw.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -273-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
Vraag nr. 72<br />
van 12 april 2006<br />
van JOHAN DECKMYN<br />
Zwembaden - Aanbod en toegangsprijs<br />
“De leerlingen voelen zich veilig in het water en kunnen zwemmen” is één van de eindtermen van het<br />
basisonderwijs. Om de leerlingen deze eindterm te doen halen, zijn er echter beperkte mogelijkheden<br />
in tijd.<br />
De vraag om meer tijd te besteden aan zwemmen via de uren lichamelijke opvoeding is wellicht al<br />
dikwijls gesteld, maar de laatste jaren worden scholen meer en meer met andere moeilijkheden<br />
geconfronteerd: er is geen plaats genoeg in de zwembaden en bij gebrek aan personeel zijn deze<br />
zwembaden in bepaalde steden en gemeenten blijkbaar ook niet altijd open. In bepaalde steden en<br />
gemeenten worden er ook serieuze prijsstijgingen gesignaleerd wat het inkomgeld betreft.<br />
1. Welk beleid wordt er in Vlaanderen gevoerd ter ondersteuning van het zwembadbezoek van<br />
basisscholen?<br />
2. Is er in Vlaanderen een structureel tekort aan zwembaden? Is er hieromtrent in het verleden al<br />
onderzoek gebeurd?<br />
3. Worden er specifieke maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat het zwembadbezoek voor<br />
leerlingen tegen democratische basisprijzen kan gebeuren?
-274- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 72 van 12 april 2006<br />
van JOHAN DECKMYN<br />
1. Zweminitiatie behoort tot de eindtermen van het basisonderwijs. Dit betreft bijgevolg een<br />
vraag die in eerste instantie moet gesteld worden aan de bevoegde <strong>Vlaams</strong>e minister van<br />
onderwijs. Ik wil uitvoering geven aan mijn beleidsnota als <strong>Vlaams</strong> minister van Sport. Daarin<br />
wordt een verhoging en bijgevolg, binnen het lessenpakket een maximalisering van het aantal<br />
uren LO op school, als doelstelling geformuleerd. Bijgevolg zal dit ook een afstraling moeten<br />
krijgen op het zwembadbezoek, vermits zwemmen deel uitmaakt van de eindtermen.<br />
2. Het Instituut voor Sportbeheer heeft hieromtrent een behoeftenstudie verricht. Daaruit blijkt<br />
dat er in 27 <strong>Vlaams</strong>e en Brusselse regio’s een tekort is aan overdekt overheidszwemwater,<br />
volgens een arbitraire norm van 200 m² / 20.000 inwoners. Dat tekort blijft beperkt tot een<br />
verschil van minder dan 100 vierkante meter tegenover de gehanteerde norm. Bij het<br />
beschikbaar zwembadwater werden enkel de overheidszwembaden in rekening genomen (en<br />
geen schoolzwembaden en publiek toegankelijke private zwembaden). De gegevens hebben<br />
betrekking op 1.12.2003.<br />
3. De prijsbepaling voor het zwembadbezoek van leerlingen in schoolverband wordt op lokaal<br />
niveau geregeld tussen de eigenaars/uitbaters van de zwembadinfrastructuur (doorgaans de<br />
lokale overheid) en de scholen. Hierover worden doorgaans afspraken gemaakt binnen de<br />
lokale sportraad. Het ISB (<strong>Vlaams</strong> Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid) heeft wel<br />
een protocol opgesteld, dat als handleiding kan gehanteerd worden. Dit protocol, dat uiteraard<br />
alleen richtinggevend is, kan u, indien gewenst, ter beschikking worden gesteld. De prijzen<br />
voor het zwembadbezoek voor leerlingen worden ook niet alleen bepaald door de<br />
toegangsprijs van het zwembad, maar meestal ook door de verrekening van het vervoer naar<br />
en van het zwembad. Dit laatste behoort dan uiteraard weer tot de verantwoordelijkheid van<br />
de scholengemeenschappen en kan eventueel worden aangestuurd door de inrichtende<br />
machten.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -275-<br />
GEERT BOURGEOIS,<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN,<br />
BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -277-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 72<br />
van 17 maart 2006<br />
van ERIC VAN ROMPUY<br />
Telenet - Taalgebruik<br />
Telenet voert via de kabel eentalig Franstalige publiciteit in <strong>Vlaams</strong>-Brabant, dat behoort tot het<br />
Nederlandse taalgebied.<br />
Dit is ontoelaatbaar en staat in schril contrast met de inspanningen die de <strong>Vlaams</strong>e overheid wil doen<br />
om het <strong>Vlaams</strong>e karakter van de rand rond Brussel te versterken.<br />
1. Welke zijn de wettelijke mogelijkheden voor de <strong>Vlaams</strong>e overheid om deze verspreiding van<br />
Franstalige reclame via de kabel in het Nederlands taalgebied te verbieden?<br />
2. Welke stappen zal de minister concreet zetten om de verspreiding van deze ééntalig Franstalige<br />
reclame op de <strong>Vlaams</strong>-Brabantse kabel te stoppen?
-278- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 72 van 12 april 2006<br />
van ERIC VAN ROMPUY<br />
De voorbije maanden werden mij vanuit de regio Halle-Vilvoorde herhaaldelijk problemen met de<br />
publicitaire boodschappen van Telenet gesignaleerd. Omdat Halle-Vilvoorde integraal tot het<br />
Nederlandstalige grondgebied behoort, schiet de tweetalige communicatie (of zelfs ééntalig Franstalig)<br />
heel wat van de Telenet-klanten in het verkeerde keelgat.<br />
Ik onderschrijf de oprechte bekommernis van tal van Vlamingen in Halle-Vilvoorde en heb daarom -<br />
eerder dan onmiddellijk te beslissen tot een langdurige juridische strijd - contact opgenomen met<br />
Telenet. Deze besprekingen hebben geleid tot de volgende afspraak, die mij schriftelijk werd bevestigd<br />
door dhr. Etienne Blomme, secretaris-generaal van Telenet:<br />
- Afgezien van de zes faciliteitengemeenten, zal Telenet de huis-aan-huis-brochures in geheel Halle-<br />
Vilvoorde nog louter eentalig Nederlands verspreiden. In de faciliteitengemeenten zal Telenet de huisaan-huis-brochures<br />
in het Nederlands en het Frans verspreiden.<br />
- Wat de boodschappen op het mozaïekkanaal betreft wenst Telenet dezelfde aanpak te hanteren. In<br />
heel Halle-Vilvoorde zal het mozaïekkanaal eentalig Nederlands zijn. Indien voor de<br />
faciliteitengemeenten technisch geen aparte tweetalige versie mogelijk is - wat waarschijnlijk is - zal<br />
ook daar het mozaïekbeeld enkel in het Nederlands uitgezonden worden.<br />
Ik ben tevreden met de inspanningen die Telenet hier wil leveren. Te meer daar deze inspanningen<br />
toch ook een zekere budgettaire impact kunnen hebben voor het bedrijf. Alleszins respecteert Telenet<br />
voortaan dus het Nederlandstalig karakter van Halle-Vilvoorde.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -279-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 73<br />
van 21 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
“Lighthouses of Croatia” - Engelstalige uitnodigingen<br />
Ik ontving een eentalig Engelse uitnodiging voor de tentoonstelling “Lighthouses of Croatia”. De<br />
uitnodiging gaat uit van de directeur-generaal van de administratie Buitenlands Beleid van het<br />
Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap en van de ambassadeur van de Republiek van Kroatië. De<br />
tentoonstelling vindt plaats in de gebouwen van het Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap op de<br />
Boudewijnlaan.<br />
1. Kan de minister meedelen wie de eigenlijke initiatiefnemer en organisator is van deze<br />
tentoonstelling?<br />
2. Wat is het doelpubliek van deze tentoonstelling?<br />
3. Houdt het versturen van eentalig Engelse uitnodigingen naar Vlamingen geen overtreding in van<br />
de taalwetgeving?<br />
4. Welke stappen heeft de minister in voorkomend geval ondernomen om een herhaling te<br />
vermijden?
-280- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 73 van 21 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Naar aanleiding van de opening van de tentoonstelling “Lighthouses of Croatia” in het<br />
Boudewijngebouw van de <strong>Vlaams</strong>e overheid werden inderdaad eentalig Engelse uitnodigingen<br />
verstuurd.<br />
De initiatiefnemer voor deze tentoonstelling was de ambassade van de Republiek Kroatië. De<br />
tentoonstelling was gericht op een breed publiek en de uitnodigingen werden voor het grootste deel<br />
door de ambassade verstuurd aan het diplomatiek korps en aan contactpersonen van de ambassade.<br />
Slechts een beperkt aantal uitnodigingen werd door de administratie verstuurd.<br />
De tentoonstelling had in de weken voor de opening gelopen in de gebouwen van de Europese<br />
Commissie. De administratie Buitenlands Beleid werd laat gevraagd door de ambassade om de<br />
tentoonstelling ook een paar weken in het Boudewijngebouw te huisvesten. Mijn kabinet was zelf niet<br />
betrokken bij de organisatie van de tentoonstelling.<br />
Al het drukwerk werd integraal verzorgd door de ambassade, dus ook de uitnodigingen. Pas op het<br />
moment dat deze klaar waren, werd vastgesteld dat ze eentalig Engels waren. Op dat moment was het<br />
niet meer mogelijk om ze opnieuw te laten maken, rekening houdende met het feit dat de administratie<br />
Buitenlands Beleid niet de opdrachtgever, noch de betaler ervan was. Het ging dus zeker niet om een<br />
bewuste keuze om eentalig Engelse uitnodiging te versturen, maar om een samenloop van<br />
omstandigheden en vooral omwille van de tijdsdruk. Ik hoop dat u hiervoor begrip kunt opbrengen.<br />
Bij de opening van de tentoonstelling werd dit schoonheidsfoutje trouwens door de Kroatische<br />
ambassadeur rechtgezet. Bij haar openingstoespraak sprak ze een gedeelte van de tekst uit in het<br />
Nederlands. U zult dit initiatief van haar zeker naar waarde kunnen schatten want het is u zeker<br />
bekend dat het gebruik van het Nederlands door vertegenwoordigers van landen uit Centraal- en Oost-<br />
Europa een zeldzaamheid is.<br />
Ik kan u verder wel verzekeren dat ikzelf waak over het gebruik van het Nederlands bij al onze<br />
contacten met buitenlandse ambassades en vertegenwoordigingen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -281-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 74<br />
van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
VRT Sporza - Sponsoring<br />
De openbare omroep VRT sponsort met Sporza het Belcar-raceteam GLPK. De auto van het team<br />
staat volledig in de kleuren en het logo van Sporza.<br />
1. Hoeveel betaalde Sporza voor deze sponsoring?<br />
2. Hoe verklaart de minister deze situatie?<br />
Hoe kan worden verantwoord dat een openbare omroep sponsor wordt van een individuele<br />
sporter/team?<br />
3. Is het deontologisch verantwoord dat de openbare omroep een team sponsort waarover verslag zal<br />
worden uitgebracht in de reportages over de Belcar?<br />
Komt de objectiviteit hierdoor niet in het gedrang?
-282- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 74 van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Ik vroeg voor dit antwoord gegevens op bij de VRT. Ik ontving het volgende antwoord:<br />
“De VRT sponsort met Sporza het Belcar-raceteam GLPK. De auto van het team draagt de kleuren en<br />
het logo van Sporza.<br />
1. De VRT sponsort één auto met een team van twee <strong>Vlaams</strong>e piloten. Het team neemt deel aan<br />
Belcar, het Belgische kampioenschap. In de kostprijs van deze sponsoring zijn de kosten voor het<br />
bekleden van de wagen inbegrepen.<br />
Het Uitgebreid Bureau van het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> nam in zijn vergadering van 10 september 2001<br />
het standpunt in dat aangelegenheden die buiten de bevoegdheid van de regering vallen,<br />
ontsnappen aan de parlementaire controle. Het operationeel beleid van de VRT behoort tot de<br />
uitsluitende bevoegdheid van de gedelegeerd bestuurder en zijn directiecomité. Het<br />
sponsoringsbeleid door de VRT behoort tot de operationele bevoegdheid van de gedelegeerd<br />
bestuurder.<br />
In de brief van de Voorzitter van het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> aan de Voorzitter van het Rekenhof (10<br />
september 2001) betreffende het ‘inzage- en informatierecht van parlementsleden’ staat vermeld<br />
dat ‘de bevoegdheid van de regering zich in essentie beperkt tot het vastleggen van de<br />
beheersovereenkomst van de VRT’ en het uitoefenen van controle op de behoorlijke uitvoering<br />
daarvan. Tevens wordt in aangehaalde brief vermeld dat ‘de regering niet bevoegd is om de<br />
opportuniteit van concrete beslissingen van de organen van de VRT te beoordelen’. Aangezien de<br />
regering geen toezicht kan uitoefenen over de operationele beslissing omtrent sponsoring door de<br />
VRT, kan een <strong>Vlaams</strong> parlementslid hierover evenmin toezicht uitoefenen.<br />
De VRT betaalt het sponsoringsbedrag voor GLPK niet cash uit. Met het raceteam zijn<br />
mediaruilovereenkomsten afgesloten. Hierdoor krijgt Sporza visibiliteit in ruil voor een volume<br />
aan radioreclame op VRT-radio.<br />
2. Belcar is populair. Bij elke race komt er veel volk kijken. Vier races worden in Vlaanderen<br />
gereden. Het team dat de VRT sponsort bestaat uit toprijders die ook in het WK rijden. De wagen<br />
is topklasse. Deze sponsoring is voor de VRT een geschikt middel om zijn sportnet bekend te<br />
maken en te promoten.<br />
Sporza maakt promotie voor zijn aanbod onder andere via sponsoring van:<br />
• sporten zoals voetbal, basket, volley, handbal;<br />
• evenementen zoals De Ronde van Vlaanderen en De Ronde van België;<br />
• een club zoals (momenteel) Lierse, Genk en Anderlecht in het voetbal.<br />
De VRT streeft zoveel mogelijk visibiliteit en diversiteit na bij de promotie van zijn merken. De<br />
VRT evalueert zijn sponsoring permanent. Regelmatig zijn er dus verschuivingen van de<br />
sponsoringsmiddelen.<br />
3. De sponsoring is volledig gescheiden van de journalistieke verslaggeving. De journalistieke<br />
verslaggeving is beschermd door het redactiestatuut. Vanuit de marketingdienst is er geen enkele
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -283-<br />
druk of vraag aan de sportredacties mogelijk. De sport- en nieuwsredacties zijn volledig<br />
onafhankelijk in het bepalen van hun onderwerpen en de manier waarop ze verslag uitbrengen.”
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -285-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 75<br />
van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />
In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />
volgende vragen stellen.<br />
1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />
dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />
Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />
2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />
hoeveel en welke?<br />
3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />
4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden-<br />
broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />
Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).
-286- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />
op vraag nr. 75 van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Op basis van de mij door de verschillende <strong>Vlaams</strong>e ministers verstrekte gegevens kan ik u het<br />
volgende antwoord geven:<br />
1. Richtlijnen die nog moeten worden omgezet<br />
Wat de richtlijnen betreft die nog moeten worden omgezet dient een onderscheid gemaakt te<br />
worden tussen enerzijds richtlijnen waarvan de omzettingstermijn nog loopt en anderzijds<br />
richtlijnen waarvan de omzettingstermijn verstreken is.<br />
De volgende richtlijnen zijn richtlijnen waarvan de omzettingstermijn nog loopt maar waar een<br />
opvolging noodzakelijk is omdat de termijn binnenkort verstrijkt:<br />
• Richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de<br />
lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden. Vlaanderen is in orde omdat de<br />
bestaande regelgeving tegemoet komt aan de bepalingen van deze richtlijn. Notificatie is<br />
gedeeltelik gebeurd voor het luik werkgelegenheid. (Omzettingsdatum 29 april 2006).<br />
• Richtlijn 2004/54 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet.<br />
Het is een gemengde bevoegdheid. Vlaanderen bereidt een ontwerpdecreet voor.<br />
(Omzettingsdatum 29 april 2006).<br />
• Richtlijn 2005/77 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de<br />
verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke<br />
organismen. (Omzettingsdatum 30 april 2006).<br />
De volgende richtlijnen zijn richtlijnen waarvan de omzettingstermijn nog loopt:<br />
• Richtlijn 2004/81 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde<br />
autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van<br />
mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie. De aspecten voor werkgelegenheid<br />
zijn voor Vlaanderen in orde. Deze informatie werd ook overgemaakt aan de Commissie. Andere<br />
departementen onderzoeken of er aanpassingen nodig zijn voor hun domein. (Omzettingsdatum 5<br />
augustus 2006).<br />
• Richtlijn 2004/83 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen<br />
en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en<br />
de inhoud van de verleende bescherming. De aspecten voor werkgelegenheid zijn voor Vlaanderen<br />
in orde. Deze informatie werd ook overgemaakt aan de Commissie. Andere departementen<br />
onderzoeken of er aanpassingen nodig zijn voor hun domein. (Omzettingsdatum 10 oktober<br />
2006).
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -287-<br />
• Richtlijn 2004/114 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde<br />
landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk.<br />
De aspecten voor werkgelegenheid zijn voor Vlaanderen in orde. Deze informatie werd ook<br />
overgemaakt aan de Commissie. Andere departementen onderzoeken of er aanpassingen nodig<br />
zijn voor hun domein. (Omzettingsdatum 12 januari 2007).<br />
• Richtlijn 2004/107 betreffende arseen, cadmium, kwik, nikkel en<br />
polycyclische aromatische koolwaterstoffen in de lucht. De<br />
administratie Leefmilieu Natuur en Energie werkt aan een<br />
voorontwerp. (Omzettingsdatum 15 februari 2007).<br />
• Richtlijn 2005/24 tot wijziging van Richtlijn 87/328/EEG voor wat<br />
betreft de spermacentra en het gebruik van eicellen en embryo’s<br />
afkomstig van raszuivere fokrunderen. Administratie Land- en<br />
Tuinbouw onderzoekt of er aanpassingen noodzakelijk zijn in de<br />
interne regelgeving. (Omzettingsdatum 24 maart 2007).<br />
• Richtlijn 2004/35 betreffende milieuaansprakelijkheid met<br />
betrekking tot het herstellen van milieuschade. Momenteel is een<br />
impactstudie lopende. (Omzettingsdatum 30 april 2007).<br />
• Richtlijn 2005/71 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van<br />
derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek. De <strong>Vlaams</strong>e administraties onderzoeken<br />
of er aanpassingen nodig zijn voor hun domein en nemen deel aan de lopende DGE vergaderingen<br />
hieromtrent om de <strong>Vlaams</strong>e standpunten over te brengen. (Omzettingsdatum:12 oktober 2007).<br />
• Richtlijn 2005/36 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Departement Onderwijs en<br />
Vorming bereidt de aanpassingen voor. (Omzettingsdatum 20 oktober 2007).<br />
• Richtlijn 2005/44 betreffende geharmoniseerde River Information Services (RIS) op de<br />
binnenwateren in de Gemeenschap. De <strong>Vlaams</strong>e administraties onderzoeken of er aanpassingen<br />
nodig zijn. (Omzettingsdatum 20 oktober 2007).<br />
• Richtlijn 2005/85 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de<br />
toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus. De <strong>Vlaams</strong>e administraties onderzoeken of er<br />
aanpassingen nodig zijn. (Omzettingsdatum 1 december 2007).<br />
• Richtlijn 2004/113 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en<br />
vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten. Momenteel worden op<br />
politiek niveau –op initiatief van de <strong>Vlaams</strong> minister bevoegd voor Gelijke kansen- de<br />
opportuniteit en de mogelijkheden nagegaan om de verdere omzetting van deze richtlijn samen<br />
met richtlijn 2000/43 te bundelen binnen een algemeen kaderdecreet op antidiscriminatie (dat het<br />
volledige toepassingsveld en de verscheidene discriminatiegronden behelst) dan wel om de<br />
verdere vertaling via verschillende aparte aanpassingsdecreten te verwezenlijken.<br />
(Omzettingsdatum 21 december 2007).<br />
• Richtlijn 2006/7 betreffende het beheer van de zwemwaterkwaliteit<br />
en tot intrekking van richtlijn 76/160. De <strong>Vlaams</strong>e administraties<br />
onderzoeken of er aanpassingen nodig zijn. (Omzettingsdatum 24<br />
maart 2008).<br />
De volgende richtlijnen zijn richtlijnen waarvan de omzettingstermijn verstreken is:
-288- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
• Richtlijn 91/477 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens. De<br />
richtlijn 91/477 werd nog niet omgezet in de Belgische wetgeving. Op het ogenblik dat deze<br />
richtlijn tot stand kwam, ging het nog om een federale bevoegdheid. De federale overheid<br />
oordeelde dat de bestaande wetgeving strenger was dan de vermelde richtlijn en dat er aldus geen<br />
omzetting nodig was. Momenteel is er door de Europese Commissie een voorstel ingediend om de<br />
richtlijn 91/477 te wijzigen. Het is dan ook aangewezen om de uitkomst van dit voorstel tot<br />
wijziging af te wachten en de nodige omzettingen nadien door te voeren in het kader van de<br />
huidige voorbereiding van een eigen <strong>Vlaams</strong> decreet inzake wapenhandel. (Omzettingsdatum 1<br />
januari 1993).<br />
• Richtlijn 93/15 betreffende de harmonisatie van de bepalingen<br />
inzake het in de handel brengen van en de controle op explosieven<br />
voor civiel gebruik. Deze richtlijn werd tot op heden nog niet<br />
omgezet. Het gaat hier om een gemengde richtlijn waar ook de<br />
federale overheid voor bepaalde onderdelen bevoegd is. De<br />
omzetting zal op een gecoördineerde wijze moeten gebeuren. Tot op<br />
heden hebben we geen reactie van de Commissie ontvangen.<br />
(Omzettingsdatum 30 september 1993 en 30 juni 1994).<br />
• Richtlijn 2001/96 tot vaststelling van geharmoniseerde voorschriften en procedures voor<br />
veilig laden en lossen van bulkschepen. Het decreet van richtlijn 2001/96 veilig laden en lossen<br />
van bulkschepen werd op 8 maart 2006 door het <strong>Vlaams</strong> parlement goedgekeurd. Op 17 maart<br />
2006 werd het decreet bekrachtigd door de <strong>Vlaams</strong>e regering. Enkel de publicatie en de notificatie<br />
zijn nog aan de orde. (Omzettingsdatum 5 augustus 2003).<br />
• Richtlijn 2002/59 betreffende de invoering van een communautair monitoring en<br />
informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad.<br />
In dit dossier moesten we enerzijds advies geven aan de federale overheid inzake hun ontwerp van<br />
KB. en anderzijds zelf een stuk van de richtlijn omzetten. De <strong>Vlaams</strong>e regering heeft op 8 april<br />
2005 zijn instemming gegeven met het ontwerp-KB. De <strong>Vlaams</strong>e omzetting is nog lopende. Het<br />
ontwerp van decreet betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme<br />
toegangswegen naar de <strong>Vlaams</strong>e havens werd definitief goedgekeurd op 10 februari 2006 en<br />
vervolgens naar het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> verstuurd. Na goedkeuring zal de publicatie in het B.S en<br />
de notificatie aan de Commissie volgen. (Omzettingsdatum 5 februari 2004).<br />
• Richtlijn 2001/42 inzake de milieueffectenbeoordeling voor plannen en programma's. België<br />
werd hiervoor gedagvaard bij verzoekschrift dd. 2 februari 2006. Zoals in het verzoekschrift<br />
vermeld staat heeft de Belgische overheid bij brief dd.7 maart 2003 het decreet van 18 december<br />
2002 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake<br />
milieubeleid met een titel houdende milieueffect- en veiligheidsrapportage genotificeerd als<br />
omzetting van de richtlijn. Na een evaluatie van voormelde decretale regeling is gebleken dat deze<br />
op een aantal punten afwijkt van wat strikt door de richtlijn is vereist. Het is noodzakelijk de<br />
decretale bepalingen aan te passen zodat op zijn minst een precieze en ondubbelzinnige omzetting<br />
van de richtlijn wordt tot stand gebracht. Om de omzetting zo snel mogelijk te verwezenlijken<br />
heeft de <strong>Vlaams</strong>e regering een voorontwerp voorbereid, genaamd voorontwerp van het decreet<br />
houdende wijziging van titel IV- milieueffect- en veiligheidsrapportage van het decreet van 5 april<br />
1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van<br />
23 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud. (Omzettingsdatum 21 juli 2004).<br />
• Richtlijn 2003/30 ter bevordering van het gebruik van biobrandstoffen of andere hernieuwbare<br />
brandstoffen in het vervoer. De <strong>Vlaams</strong>e regering heeft op 25 februari 2005 beslist het indicatieve<br />
streefcijfer wat het <strong>Vlaams</strong> Gewest betreft, op 31 december 2005 vast te stellen op 2%<br />
biobrandstof. Dit streefcijfer zal enkel kunnen worden gerealiseerd indien de Federale Regering op
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -289-<br />
korte termijn de nodige maatregelen neemt inzake productnormering en accijnsvrijstelling. De<br />
<strong>Vlaams</strong>e overheid gaat aan de federale overheid voorstellen om een gecoördineerd beleid te<br />
voeren omtrent de gezamenlijke implementatie van deze richtlijn. (Omzettingsdatum 31<br />
december 2004).<br />
• Richtlijn 2003/105 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij<br />
gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Deze richtlijn is een wijziging van de zgn. SEVESO II-richtlijn.<br />
De omzetting van de richtlijn gebeurde via een samenwerkingsakkoord. Dit akkoord dient dan ook<br />
te worden geamendeerd. Een ambtelijke werkgroep heeft een voorontwerp van wijziging<br />
afgewerkt. De <strong>Vlaams</strong>e Regering heeft n.a.v. de opmerkingen van de SERV en Minaraad het<br />
ontwerp van samenwerkingsakkoord aangepast en besliste op 3 februari 2006 tot definitieve<br />
goedkeuring en ondertekening van een samenwerkingsakkoord tussen de federale staat en de<br />
Gewesten dat het vorige samenwerkingsakkoord wijzigt. Het samenwerkingskoord zal bij het<br />
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> worden ingediend. De <strong>Vlaams</strong>e Regering keurde ook principieel het<br />
voorontwerp van decreet goed dat instemt met dit samenwerkingsakkoord. Het voorontwerp van<br />
instemmingsdecreet wordt voor advies voorgelegd aan de Raad van State. (Omzettingsdatum 30<br />
mei 2005).<br />
• Richtlijn 2003/35 tot voorziening in inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde<br />
plannen en programma's betreffende het milieu en, met betrekking tot inspraak van het publiek en<br />
toegang tot de rechter. De richtlijnbepalingen betreffende wijziging van de MER- en de IPPCrichtlijn<br />
werden omgezet in Vlarem I. Wat de richtlijnbepalingen inzake inspraak voor bepaalde<br />
plannen en programma’s betreft is de richtlijn nagenoeg volledig omgezet. De bestaande<br />
bepalingen inzake inspraak voor afvalbeleidsplannen en deze inzake de actieprogramma’s in het<br />
kader van de richtlijn 91/676/EEG houdende de bescherming van water tegen verontreiniging door<br />
nitraten uit agrarische bronnen worden als richtlijnconform beschouwd. Inzake de plannen en<br />
maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit is een wijziging van het besluit van 1 juni 1995<br />
houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II) bijna voltooid.<br />
Definitieve afronding wordt voorzien tegen eind april 2006. (Omzettingsdatum 25 juni 2005).<br />
• Richtlijn 2003/98 inzake het hergebruik van overheidsinformatie. Voor de omzetting van de<br />
richtlijn nr.2003/98 heeft voor wat de <strong>Vlaams</strong>e bevoegdheden betreft, de <strong>Vlaams</strong>e Regering reeds<br />
twee beslissingen genomen, namelijk de beslissing van 12 november 2004<br />
(VR/2004/12.11/DOC.1144) en de beslissing van 8 juli 2005 (VR/2005/0807/DOC.0553). Met de<br />
eerste beslissing legde de regering de aanpak en de taakverdeling vast voor het omzettingsproces.<br />
De tweede beslissing resulteerde in een keuze van de algemene principes voor de omzetting.<br />
Conform deze keuze worden nu een voorontwerp van decreet, een uitvoeringsbesluit en een lijst<br />
van domeinen en sectoren opgemaakt waarvoor nu al hergebruik bestaat en dus ook meteen zal<br />
toegestaan worden. Tevens worden modellicenties voorbereid. Bedoeling is om het decreet nog<br />
voor de zomer in het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> te krijgen. Er is nog geen goedgekeurde wet op federaal<br />
niveau of decreet bij de andere gemeenschappen en gewesten. (Omzettingsdatum 7 juli 2005).<br />
• Richtlijn 2004/12 betreffende de verpakkingen en<br />
verpakkingsafval. Besprekingen tussen de gewesten aangaande de<br />
wijziging van het bestaande samenwerkingsakkoord inzake<br />
verpakkingsafval zijn lopende. (Omzettingsdatum 18 augustus<br />
2005).<br />
• Richtlijn 2003/86 inzake het recht op gezinshereniging. De<br />
aspecten voor werkgelegenheid zijn voor Vlaanderen in orde. Deze<br />
informatie werd ook overgemaakt aan de Commissie. Andere<br />
departementen onderzoeken of er aanpassingen nodig zijn voor hun<br />
domein. (Omzettingsdatum 3 oktober 2005).
-290- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
• Richtlijn 2002/73 betreffende de tenuitvoerlegging van het<br />
beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien<br />
van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de<br />
promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden. De<br />
aspecten voor werkgelegenheid zijn voor Vlaanderen in orde. Deze<br />
informatie werd ook overgemaakt aan de Commissie. Andere<br />
departementen onderzoeken of er aanpassingen nodig zijn voor hun<br />
domein. (Omzettingsdatum 5 oktober 2005).<br />
• Richtlijn 2004/42 inzake de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen ten gevolge<br />
van het gebruik van organische oplosmiddelen in bepaalde verven en vernissen en producten voor<br />
het overspuiten van voertuigen, en tot wijziging van Richtlijn 1999/13/EG. De richtlijn betreft<br />
hoofdzakelijk productnormering en behoort dus tot de exclusieve federale bevoegdheid. Wat de<br />
wijziging van richtlijn 1999/13 betreft werd een bepaling geschrapt. Lidstaten konden de<br />
bestaande omzettingsbepalingen wel handhaven. De <strong>Vlaams</strong>e regering heeft uiteindelijk ervoor<br />
geopteerd om de corresponderende bepaling in Vlarem II ook te schrappen. Het definitieve<br />
goedkeuring wijzigingsbesluit ter zake is zo goed als rond. (Omzettingsdatum 30 oktober 2005).<br />
• Richtlijn 2004/101 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten<br />
binnen de Gemeenschap, met betrekking tot de projectgebonden mechanismen van het Protocol<br />
van Kyoto. Een samenwerkingsakkoord dient te worden afgesloten. Het ontwerpakkoord is het<br />
voorwerp van discussie tussen de verschillende bevoegde overheden. Het voorontwerp van<br />
ontwerpbesluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering (dat de in Vlaanderen toepasselijk procedure zal bepalen)<br />
wordt door overleg tussen het departement en het kabinet van Leefmilieu, Natuur en Energie op<br />
korte termijn afgerond. (Omzettingsdatum 13 november 2005).<br />
• Richtlijn 2003/109 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.<br />
De aspecten voor werkgelegenheid zijn voor Vlaanderen in orde. Deze informatie werd ook<br />
overgemaakt aan de Commissie. Andere departementen onderzoeken of er aanpassingen nodig<br />
zijn voor hun domein. (Omzettingsdatum 23 januari 2006).<br />
• Richtlijn 2004/8 inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar<br />
nuttige warmte binnen de interne energiemarkt. Een decretale basis voor de omzetting van deze<br />
richtlijn zal tot stand komen via een decreet houdende diverse bepalingen inzake milieu en<br />
energie. Een ontwerpdecreet werd naar het parlement gestuurd zodat dit decreet vermoedelijk<br />
tegen de zomer zal tot stand komen. In een besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering ter bevordering van<br />
warmtekrachtkoppeling zal verdere invulling gegeven worden aan de omzetting van de richtlijn.<br />
Een ontwerp werd al door de <strong>Vlaams</strong>e Regering principieel goedgekeurd op 18 november 2005.<br />
Adviezen van SERV, MINA en VREG werden bekomen zodat het besluit terug naar de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering kan voor advies van de Raad van State. Een definitieve goedkeuring moet echter<br />
wachten op de totstandkoming van de decretale basis. Hiernaast moeten we ook op de<br />
goedkeuring van Europese referentierendementen door de EU- comitologie wachten. Zonder deze<br />
laatste kunnen de lidstaten de richtlijn niet correct omzetten, wat ook door de Commissie werd<br />
bevestigd. (Omzettingsdatum 21 februari 2006).<br />
Richtlijn 2005/91 met betrekking tot de kenmerken waartoe het onderzoek van bepaalde rassen<br />
van landbouwgewassen zich ten minste moet uitstrekken, en de minimumeisen voor dat<br />
onderzoek. Het ministerieel besluit ter omzetting van 2005/91 is door de administratie naar het<br />
kabinet doorgestuurd ter ondertekening van de minister. (Omzettingsdatum 31 maart 2006).<br />
2. Betwistingen<br />
Op 20 april 2006 werd Vlaanderen gevat in 36 inbreukdossiers.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -291-<br />
Stadium in de inbreukprocedure 13.02.0 15.03.0 20.04.0<br />
6 6 6<br />
1. Ingebrekestellingen (1 e administratieve stap) 11 12 17<br />
2. Bijkomende ingebrekestellingen<br />
3. Met redenen omklede adviezen (2 e 1 1 2<br />
administratieve stap) 9 9 9<br />
4. Bijkomende met redenen omklede adviezen<br />
0 0 0<br />
5. Dagvaardingen<br />
3 3 3<br />
6. Eerste veroordelingen door het Hof van Justitie 4 4 3<br />
7. Vraag om inlichtingen na een eerste veroordeling 1 1 0<br />
8. Ingebrekestellingen na een eerste veroordeling 0 0 2<br />
9. Met redenen omklede adviezen na een eerste veroordeling 0 0 0<br />
10. Dagvaardingen na een eerste veroordeling 0 0 0<br />
11. Tweede veroordelingen door het Hof van Justitie 0 0 0<br />
Totaal aantal inbreukdossiers 29 30 36<br />
De inbreukdossiers worden hieronder gerangschikt volgens de mate waarin de inbreukprocedure is<br />
gevorderd. Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen de niet correcte omzettingen en laattijdige<br />
omzettingen.<br />
A) Niet correcte omzettingen<br />
Ingebrekestellingen<br />
1. Zaaknummer: 2004/4619 PEETERS<br />
• Dossiernaam: haven Gent havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen<br />
• Onderwerp van het dossier: niet correcte toepassing van de richtlijn 2000/59<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 18 /10/04 en dd 4/08/05<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: Commissie bestudeert het antwoord.<br />
2. Zaaknummer: 2003/2081 MP LETERME<br />
• Dossiernaam: toezicht op de staat van instandhouding van beschermde walvisachtige in<br />
mariene gebieden<br />
• Onderwerp van het dossier: de Commissie heeft België in gebreke gesteld wegens de<br />
schending van de habitatrichtlijn. Vispraktijken leiden tot onaanvaardbaar hoge vangsten van<br />
beschermde walvisachtige waarbij het bestaande toezichtsysteem niet volstaat<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 19/12/05<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: <strong>Vlaams</strong>e administratie onderzoekt de <strong>Vlaams</strong>e<br />
betrokkenheid.<br />
3. Zaaknummer: 2005/2283 VAN MECHELEN<br />
• Dossiernaam: registratierechten in Vlaanderen<br />
• Onderwerp van het dossier: niet correcte toepassing van de bepalingen van het vrije verkeer<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 21/12/2005<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: Vlaanderen heeft op 22 maart 2006 een antwoord<br />
geformuleerd op deze ingebrekestelling.<br />
4. Zaaknummer: 98/4669 en 98/5005 PEETERS<br />
• Dossiernaam: MER-, habitat- en vogelrichtlijn bij Verrebroekdok en Deurganckdok<br />
• Onderwerp van het dossier: de afgeleverde vergunningen zouden in strijd zijn met voormelde<br />
richtlijnen<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd. 18/01/ 01
-292- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: in de brieven van 4 december 2001, 1 februari 2002, 10<br />
juni 2002, 26 juli 2002, 1 juli 2002 en 27 februari 2004 van de Permanente<br />
Vertegenwoordiging aan de Commissie werden de verschillende stappen in het dossier<br />
medegedeeld. Het formele standpunt van de Commissie is niet gekend. Per brief van 2 juli<br />
2004 werd de derde en vierde reeks validatievergunningen medegedeeld. De <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering heeft op 10 november 2004 het licht op groen gezet voor een nieuw gewestelijk<br />
ruimtelijk uitvoeringsplan RUP Waaslandhavenfase 1 en omgeving. Tegelijk keurde de<br />
regering ook de concrete werken rond Deurganckdok goed. De goedkeuring van een RUP<br />
Waaslandhaven is cruciaal voor de verdere uitbouw van de Waaslandhaven vooral dan rond<br />
het Deurganckdok. Diverse malen en laatst op 15 maart 2005 heeft Vlaanderen een overzicht<br />
gepresenteerd van de reeksen van afgeleverde “gevalideerde vergunningsbeslissingen”, alsook<br />
van de stand van zaken inzake alle natuurcompensaties. Een nieuwe stand van zaken van de<br />
uitvoering van de natuurcompensatie op Linkeroever zal gepresenteerd worden in de loop van<br />
het eerste helft van 2006. Daarbij zal ook het gewestelijk R.U.P. “Waaslandhaven fase 1 en<br />
omgeving”, dat definitief werd vastgesteld op 16 december 2005, worden medegedeeld aan de<br />
Commissie.<br />
5. Zaaknummer: 2002/2159 (zie ook 2002/2181) VERVOTTE<br />
• Dossiernaam: decreet zorgverzekering<br />
• Onderwerp van het dossier: Europese Verordening 1408/71, vrije verkeer van personen en<br />
diensten<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 19/12/02<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: conform de afspraken gemaakt tijdens informele<br />
overlegmomenten met het Directoraat-generaal Werkgelegenheid en Sociale Zaken van de<br />
Europese Commissie, werd het decreet zorgverzekering gewijzigd bij de decreten van 30 april<br />
2004 en 25 november 2005. Er werden door de Europese Commissie geen verdere stappen in<br />
de inbreukprocedure gezet.<br />
6. Zaaknummer: 2001/2113 MP LETERME<br />
• Dossiernaam: informatie visserij<br />
• Onderwerp van het dossier controleregeling gemeenschappelijk visserijbeleid<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: het antwoord van Vlaanderen werd reeds overgemaakt<br />
op 25 januari 2002. Tot op het heden heeft de Commissie nog niet gereageerd.<br />
7. Zaaknummer: 2002/2204 MP LETERME<br />
• Dossiernaam: visquota 2001 Verordening 2848/2000<br />
• Onderwerp van het dossier: de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en<br />
het niet in acht nemen van de voorschriften<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 17/11/03<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: het antwoord van Vlaanderen werd op 12 december<br />
2003 overgemaakt aan de Commissie. Tot op het heden heeft de Commissie nog niet<br />
gereageerd.<br />
8. Zaaknummer: 1998/2302 BOURGEOIS<br />
• Dossiernaam: anciënniteit in overheidsdienst<br />
• Onderwerp van het dossier: de administratieve anciënniteit in overheidsdiensten van<br />
ambtenaren uit de EU dient ook te worden gerespecteerd<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: de <strong>Vlaams</strong>e regering heeft op 24 oktober 2003 twee<br />
ontwerpbesluiten principieel goedgekeurd.; één tot wijziging van het <strong>Vlaams</strong> personeelsstatuut
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -293-<br />
(VPS) en één tot wijziging van het personeelsstatuut van de <strong>Vlaams</strong>e wetenschappelijke<br />
instellingen (PSWI). De Europese Commissie heeft echter in dit dossier bezwaar gemaakt<br />
tegen de datum van 1 maart 2002 (datum van inwerkingtreding van de nieuwe definities<br />
inzake anciënniteit) Minister van Ambtenarenzaken heeft hierop gereageerd. De Commissie<br />
besliste tot aanhangigmaking op 16/12/03. Het antwoord van Vlaanderen werd op 10/02/04<br />
overgemaakt aan de Commissie. Op 18 maart 2004 heeft de permanente vertegenwoordiging<br />
een brief gekregen met concrete vraag over de situatie van specifieke personen. Het antwoord<br />
op deze vraag werd op 24/3/04 gegeven. Op 03/05/2004 werd het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e<br />
regering (besluit van 20.02.2004 tot wijziging v/h personeelsstatuut van de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Wetenschappelijke instellingen van 28.01.1997) wat betreft de uitvoering van het<br />
Lambermontakkoord en andere bepalingen overgemaakt aan de Commissie. Commissie heeft<br />
op 06/09/05 brief met de vraag om bijkomende informatie opgestuurd. Dit dossier zou<br />
binnenkort geklasseerd kunnen worden door de Commissie.<br />
9. Zaaknummer : 2004/5122 PEETERS<br />
• Dossiernaam : handel in vogels (klacht)<br />
• Onderwerp van het dossier: de Commissie is, ingevolge het onderzoek van een klacht van een<br />
vogelhandelaar, van oordeel dat de bestaande regelgeving op Federaal en <strong>Vlaams</strong> niveau<br />
inzake handel in vogels niet conform is met de artikelen 28 en 30 van het EG-verdrag<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 12/10/05<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: Vlaanderen heeft een uitvoerige verdedigingnota aan<br />
de Commissie bezorgd. Daarin wordt betoogd dat de strengere <strong>Vlaams</strong>e bepalingen inzake het<br />
merken van in gevangenschap gekweekte vogels conform het gemeenschaprecht kunnen<br />
gehandhaafd worden.<br />
10. Zaaknummer : 2004/2301 PEETERS<br />
• Dossiernaam: autowrakken<br />
• Onderwerp van het dossier: verschillende artikelen werden niet correct omgezet of<br />
roepen vragen op<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd.13/3/05<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: in het antwoord aan de Commissie werd deels de<br />
bezwaren weerleg en toelichting bij huidige omzetting (waarbij de meest actuele omzetting<br />
werd genotificeerd), deels gemeld dat Vlarea zal aangepast worden.<br />
Bijkomende ingebrekestellingen<br />
11. Zaaknummer: 2002/4275 PEETERS<br />
• Dossiernaam: <strong>Vlaams</strong>e Milieuholding<br />
• Onderwerp van het dossier: naleving richtlijnen inzake overheidsopdrachten en/of<br />
verdragsregels inzake vrij verkeer van diensten en recht van vestiging<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd.22/10/02, aanvullende ingebrekestelling dd.<br />
19/12/03<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: oorspronkelijk betrof het vier dossiers waar de VMH of<br />
haar dochterondernemingen in betrokken waren. Het <strong>Vlaams</strong> gewest heeft gevraagd om het<br />
dossier te splitsen in een luik “overeenkomst Aquafin” en een luik “overige zaken”. Inzake het<br />
eerste luik stemde de Commissie in met een onderhandelde oplossing, die erin zou bestaan de<br />
inbreuk te herstellen door in een mededinging inzake toewijzing van Aquafin-taken te<br />
voorzien. Er moet een zeker tijdspad voor uitwerking van deze oplossing aangegeven worden<br />
zoniet wordt de inbreukprocedure verder gezet. Voorlopig werden enkele opties gepresenteerd<br />
aan de Commissie. Op 17 september 2004 heeft de <strong>Vlaams</strong>e regering hieromtrent enkele<br />
principiële beslissingen genomen en diverse werkgroepen opgericht. In oktober en december<br />
2004 en februari 2005 werden nieuwe gesprekken met de Commissie gevoerd. De beslissingen<br />
van de <strong>Vlaams</strong>e regering en de nieuwe decretale organisatie van de <strong>Vlaams</strong>e watersector
-294- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
werden toegelicht. Op 4 mei 05 werd een bijkomende verdedigingsnota aan de Commissie<br />
bezorgd. Inzake het tweede luik zet de Commissie de procedure verder voor twee dossiers met<br />
name de deelname van VMH in het project OVMB en de oprichting en statuten van de<br />
intercommunale Hooge Maey. Hiervoor heeft de Commissie een aanvullende<br />
ingebrekestelling gezonden. Deze is intussen beantwoord en wordt door de Commissie<br />
bestudeerd.<br />
12. Zaaknummer: 2002/2167 KEULEN<br />
• Dossiernaam: overheidsopdrachten lokaal bestuur<br />
• Onderwerp van het dossier: Art. 43 en 49 EG verdrag, vrijheid van vestiging en diensten<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd18/10/02, aanvullende ingebrekestelling dd<br />
19/12/03<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: een gezamenlijk antwoord werd in samenwerking met<br />
de federale overheid voorbereid en op 29 oktober 2003 overgemaakt aan de Commissie. Dit<br />
dossier is een discussiepunt tussen de lidstaten en de Commissie. Het aanvullende antwoord<br />
van Vlaanderen op de ingebrekestelling werd op 16 januari 2004 doorgestuurd naar de<br />
Commissie. Zij heeft hier nog niet op geantwoord.<br />
Met redenen omkleed advies<br />
13. Zaaknummer : 2001/4984 PEETERS<br />
• Dossiernaam : bescherming van hamsters (klacht)<br />
• Onderwerp van het dossier: de Habitatrichtlijn wordt volgens de Commissie niet juist<br />
toegepast. De beschermingsmaatregelen zijn onvoldoende om de gunstige staat van<br />
instandhouding van de hamster te behouden en er is onvoldoende toezicht op de<br />
instandhouding<br />
• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: Vlaanderen heeft nog een nieuw bescherming- en<br />
instandhoudingplan voor de hamster vastgesteld. Dit wordt nu volop uitgevoerd. Een eerste<br />
rapportering over de stand van zaken van uitvoering van de geplande maatregelen zal<br />
kortelings gebeuren.<br />
14. Zaaknummer: 99/4291 en volgende BOURGEOIS<br />
• Dossiernaam: televisieuitzendingen<br />
• Onderwerp van het dossier: de must-carry regeling en het recht op vrije nieuwsgaring zouden<br />
strijdig zijn met het gemeenschapsrecht<br />
• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 19 januari 2005<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: de Commissie stelde Vlaanderen in 1999 in gebreke<br />
omdat het recht op vrije nieuwsgaring zoals het binnen de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap bestond<br />
strijdig werd bevonden met het gemeenschapsrecht. Nadat het lange tijd stil bleef, heeft<br />
Vlaanderen op 19 januari 2005 een met redenen omkleed advies ontvangen. Op 29 april 2005<br />
heeft de <strong>Vlaams</strong>e regering na advies van Raad van State een ontwerpdecreet definitief<br />
goedgekeurd dat tegemoet komt aan de eisen van de Europese Commissie. Het is de bedoeling<br />
om naast deze tegemoetkoming een gesprek met de Commissie te organiseren en het probleem<br />
van de delocalisatie dat zich hiermee stelt, aan te kaarten. De Commissie werd op 12/05/05<br />
hiervan op de hoogte gebracht.<br />
15. Zaaknummer:2004/2024 PEETERS<br />
• Dossiernaam: ozonlaagafbrekende stoffen.<br />
• Onderwerp van het dossier: nalatig optreden tov artikelen 16, lid 5 en 17, lid 1 van de<br />
Verordening Nr. 2037/2000 (opleidingsvereisten voor personeel)<br />
• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 14/12/04
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -295-<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: een antwoord met stand van zaken werd ingediend . De<br />
ontbrekende besluiten inzake opleidingsvereisten voor koeltechnici werden reeds principieel<br />
goedgekeurd op 14.5.2004. De Commissie werd hiervan op de hoogte gebracht op 31.7.2004.<br />
Na advies van de adviesraden is de administratie overgegaan tot een grondige aanpassing van<br />
het voorontwerp. Intussen blijken in dit verband bevoegdheidsproblemen op te duiken. Wat<br />
opleidingsvereisten in andere stationaire toepassingen betreft zullen de noodzakelijke<br />
bepalingen opgenomen worden (oa. bij de Vlarea-herziening).<br />
16. Zaaknummer:2002/2181 (zie ook 2002/2159) VERVOTTE<br />
• Dossiernaam: <strong>Vlaams</strong>e zorgverzekering<br />
• Onderwerp van het dossier: Europese Verordening 1408/71<br />
• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 22/12/04<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: conform de afspraken gemaakt tijdens een informeel<br />
overlegmoment met het Directoraat-generaal Interne Markt van de Europese Commissie, werd<br />
het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 28 september 2001 houdende de erkenning, de<br />
registratie en de machtiging, en houdende de aansluiting, de aanvraag en de ten lastenneming<br />
in het kader van de zorgverzekering gewijzigd bij het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 15<br />
april 2005.<br />
17. Zaaknummer: 2004/2089 PEETERS<br />
• Dossiernaam: havenontvangstfaciliteiten scheepsafval<br />
• Onderwerp van het dossier: de wijze waarop richtlijn 2000/59/EG werd omgezet in Vlarem<br />
bijdragensysteem waarborgt niet dat alle schepen substantieel bijdragen aan de kosten van<br />
installaties en dat aan alle kosten van de installatie wordt bijgedragen<br />
• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 05/0705<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: dit is een dossier waarin zowel de federale overheid als<br />
Vlaanderen gevat worden. Het <strong>Vlaams</strong> gewest betwist de conclusie als zou de richtlijn niet<br />
correct zijn omgezet aangezien het <strong>Vlaams</strong> systeem eveneens de doelstelling van de richtlijn<br />
dient. Niettemin zal de wetgeving aangepast worden. Dit zal gebeuren in de loop van 2006.<br />
18. Zaaknummer: 2000/5231 PEETERS<br />
• Dossiernaam: Antwerpse Leien.<br />
• Onderwerp van het dossier: België wordt in gebreke gesteld voor het feit dat niet goed<br />
verantwoord werd waarom geen milieueffectenrapport voor de aanleg van de Leien, eerste<br />
fase, werd opgesteld<br />
• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies 09/07/04<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: eind september 2004 werd een reactie ingediend; het<br />
<strong>Vlaams</strong> gewest blijft bij haar standpunt; een actuele milieueffectennota zal aantonen dat er<br />
geen aanzienlijk negatieve milieueffecten zichtbaar zijn. Het antwoord van Vlaanderen werd<br />
naar de commissie doorgestuurd op 29 september 2004. Intussen is door een studiebureau een<br />
“Evaluatienota milieueffecten” voltooid. Op 31 mei 2005 werd deze aanvullende informatie<br />
aan de Commissie bezorgd. De Commissie houdt haar standpunt in beraad.<br />
19. Zaaknummer: 2003/2144 BOURGEOIS<br />
• Dossiernaam: televisiereclame<br />
• Onderwerp van het dossier: onvoldoende controle door de Belgische autoriteiten op de<br />
televisiereclame bij de televisieomroepen die onder de Belgische wet vallen.<br />
• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 07/07/04<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: het <strong>Vlaams</strong> antwoord werd op 8 oktober 2004 naar de<br />
Commissie opgestuurd. Op 10 februari 2006 heeft de <strong>Vlaams</strong>e Regering beslist het decreet<br />
van 16 december 2005 houdende de oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern<br />
verzelfstandigd agentschap <strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media en houdende wijziging van<br />
sommige bepalingen van de decreten betreffende de radio-omroep en de televisie,
-296- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
gecoördineerd op 4 maart 2005, in werking te stellen met ingang van 10 februari 2006. Hierin<br />
worden de tot op heden naast elkaar bestaande toezichtorganen samengevoegd in een nieuw<br />
orgaan dat een verzelfstandigd agentschap wordt van de <strong>Vlaams</strong>e gemeenschap afgekort<br />
VRM. Dit orgaan zal tevens fungeren als centraal meldpunt voor alle klachten en aanvragen.<br />
De hoofddoelstelling is het toezicht op de media zo transparant mogelijk te maken. De<br />
Commissie werd op 28 februari 2006 hiervan op de hoogte gebracht.<br />
20. Zaaknummer: 2001/4881 VAN MECHELEN<br />
• Dossiernaam: verlaagde registratie en successierechten<br />
• Onderwerp van het dossier: verlaagde rechten enkel op Belgische instellingen van toepassing<br />
(strijdig met verdragsartikels 12, 39, 43, 48)<br />
• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 23/10/02<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: op 28/02/03 werd door de <strong>Vlaams</strong>e regering een<br />
onderzoek opgestart. Een ontwerp van Programmadecreet schenkingen en successierechten is<br />
door de <strong>Vlaams</strong>e regering goedgekeurd op 17 oktober 2003 en doorgestuurd naar het <strong>Vlaams</strong><br />
<strong>Parlement</strong>. Ondertussen is het programmadecreet goedgekeurd. De notificatie aan de<br />
Commissie is ondertussen ook gebeurd op 24 juni 2004.<br />
Dagvaarding<br />
21. Zaaknummer: 95/4435 PEETERS<br />
• Dossiernaam: natuurgebied Zwartebeek, Leopoldsburg (Vogelrichtlijn)<br />
• Onderwerp van het dossier: aantasting van het vogelrichtlijngebied Zwartebeek<br />
• Stand van de procedure: dagvaarding dd. 21/12/ 00<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: de dagvaarding is gedurende 5 jaren niet uitgevoerd.<br />
Recent werd een nieuwe klacht ingediend. DG Milieu stelde hierover vragen. De<br />
beantwoording ervan is gecompliceerd wegens de lopende besluitvorming omtrent de<br />
milieuvergunning voor het Remo-stort.<br />
Arrest<br />
22. Zaaknummer: 1998/2255 (C- 149/03) MP LETERME<br />
• Dossiernaam: Verordening vangstquota<br />
• Onderwerp van het dossier: vangstquota voor bepaalde visbestanden 1991-1996<br />
• Stand van de procedure: arrest dd 21/07/05<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: Het hof heeft zich op 21 juli 2005 uitgesproken en<br />
België veroordeeld.<br />
23. Zaaknummer: 94/2239 en 97/4750 (beide werden gebundeld) C-221/03 PEETERS<br />
• Dossiernaam: nitraatrichtlijn( richtlijn 91/676)<br />
• Onderwerp van het dossier: niet volledige omzetting en toepassing van artikel 3 van het<br />
verdrag, meer bepaald leden 1, 2, 4, 5 en 10<br />
• Stand van de procedure: arrest dd 22/09/2005<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: België werd veroordeeld op 22/09/2005. De <strong>Vlaams</strong>e<br />
regering stemt in met de aanduiding van Vlaanderen als één kwetsbaar gebied. Intussen wordt<br />
intensief overlegd met DG Milieu omtrent een nieuwe actieprogramma voor Vlaanderen voor<br />
de periode 2007-2011. Dit zal resulteren in een nieuw mestdecreet, dat zou ingaan vanaf 1<br />
januari 2007.<br />
Ingebrekestelling na arrest
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -297-<br />
24. Zaaknummer: 1999/2030 PEETERS<br />
• Dossiernaam: stedelijk afvalwater ( richtlijn 91/271)<br />
• Onderwerp van het dossier: de Europese Commissie stelt een aanzienlijke achterstand vast bij<br />
de opvang en zuivering van stedelijk afvalwater<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling na arrest dd 04/04/06<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: voor de agglomeraties van meer dan 100.000 inwoners<br />
is er in Vlaanderen niet overal een opvangcapaciteit en een voldoende zuivering van het<br />
afvalwater aangelegd op de voorziene datum, zijnde 31 december 1998. Het <strong>Vlaams</strong><br />
stappenplan (inclusief investeringsprogramma's) en het besluit van 3 maart 2000 van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e regering werden aan de Europese Commissie medegedeeld. Na het<br />
veroordelingsarrest van het Hof dd. 8 juli 2004 heeft de Commissie op 19 augustus 2005<br />
toelichting over de uitvoering van het arrest gevraagd. Het antwoord van Vlaanderen werd op<br />
19 november 2005 opgestuurd, de vooruitzichten voor de investeringsplannen voor de<br />
komende jaren werden meegedeeld. In de ingebrekestelling verzoekt de Commissie<br />
gedetailleerd informatie inzake investeringen en effectieve capaciteit mede te delen en deze<br />
regelmatig up te daten.<br />
B) Laattijdige dossiers<br />
Ingebrekestelling<br />
25. Zaaknummer: 2006/0195 PEETERS<br />
• Dossiernaam: de beperking van emissies van vluchtige organische stoffen in<br />
bepaalde verven en vernissen<br />
• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2004/42<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd. 27/03/06<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: de omzettingsdatum voor deze richtlijn was 30/10/05.<br />
De federale overheid en Wallonië hebben een integrale notificatie ingegeven. Vlaanderen<br />
moet op de ingebrekestelling antwoorden voor 27/05/06. De stand van zaken werd hierboven<br />
reeds besproken.<br />
26. Zaaknummer: 2005/0892 VANDENBROUCKE<br />
• Dossiernaam: gelijke behandeling van mannen en vrouwen t.a.v. de toegang tot het<br />
arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de<br />
arbeidsvoorwaarden<br />
• Onderwerp van het dossier: laattijdige omzetting van de richtlijn 2002/73<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 28/03/06<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: de stand van zaken in Vlaanderen werd hierboven<br />
reeds besproken.<br />
27. Zaaknummer: 2006/0192 KEULEN/VANDENBROUCKE<br />
• Dossiernaam: status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen<br />
• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2003/109<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd. 28/03/06<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: de stand van zaken in Vlaanderen werd hierboven<br />
reeds besproken. De antwoordtermijn van de ingebrekestelling loopt tot 27 mei 2006.<br />
28. Zaaknummer : 2005/0266 KEULEN/VANDENBROUCKE<br />
• Dossiernaam: minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten<br />
• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2003/9<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 30/03/05
-298- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: Vlaanderen is in orde met de omzetting omdat de<br />
bestaande regelgeving reeds voldoet aan de vereisten van deze richtlijn. Deze werd ook<br />
meegedeeld aan de Commissie.<br />
29. Zaaknummer: 2005/2353 BOURGEOIS/VAN BREMPT/VANDENBROUCKE<br />
• Dossiernaam: gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische<br />
afstamming<br />
• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2000/43<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 15/02/06<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: een gecoördineerd <strong>Vlaams</strong> antwoord op de<br />
ingebrekestelling werd op 30 maart 2006 aan de Commissie overgemaakt.<br />
30. Zaaknummer : 2005/0542 PEETERS<br />
• Dossiernaam: beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken<br />
zijn<br />
• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2003/105<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd 13/12/05<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: de stand van zaken in Vlaanderen werd hierboven<br />
reeds besproken.<br />
31. Zaaknummer: 2005/0735 M.P. LETERME EN BOURGEOIS<br />
• Dossiernaam: het hergebruik van overheidsinformatie<br />
• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2003/98<br />
• Stand van de procedure: ingebrekestelling dd. 07/10/05<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: voor de omzetting van de richtlijn nr.2003/98 heeft voor<br />
wat de <strong>Vlaams</strong>e bevoegdheden betreft, de <strong>Vlaams</strong>e Regering reeds twee beslissingen<br />
genomen, namelijk de beslissing van 12 november 2004 (VR/2004/12.11/DOC.1144) en de<br />
beslissing van 8 juli 2005 (VR/2005/0807/DOC.0553). Met de eerste beslissing legde de<br />
regering de aanpak en de taakverdeling vast voor het omzettingsproces. De tweede beslissing<br />
resulteerde in een keuze van de algemene principes voor de omzetting. Conform deze keuze<br />
worden nu een voorontwerp van decreet, een uitvoeringsbesluit en een lijst van domeinen en<br />
sectoren opgemaakt waarvoor nu al hergebruik bestaat en dus ook meteen zal toegestaan<br />
worden. Tevens worden modellicenties voorbereid. Bedoeling is om het nog voor de zomer in<br />
het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> te krijgen. Er is nog geen goedgekeurde wet op federaal niveau of<br />
decreet bij de andere gemeenschappen en gewesten. De Commissie heeft wel in zijn B1lijst<br />
van 4 april 2006 laten weten dat ze van plan is om België een met redenen omkleed advies toe<br />
te sturen.<br />
Met redenen omkleed advies<br />
32. Zaaknummer: 2005/2406 PEETERS<br />
• Dossiernaam: inspraak van het publiek in de opstelling van bepaalde plannen en<br />
programma’s<br />
• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2003/35<br />
• Stand van de procedure: met redenen omkleed advies dd 13/12/05<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: de stand van zaken in Vlaanderen werd hierboven<br />
reeds besproken.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -299-<br />
Dagvaarding<br />
33. Zaaknummer: 2003/0042 C- 459/05 VANDENBROCUKE<br />
• Dossiernaam: SLIM richtlijn<br />
• Onderwerp van het dossier: laattijdige omzetting van de richtlijn 2001/19<br />
• Stand van de procedure: dagvaarding dd 30/12/05<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: de <strong>Vlaams</strong>e regering heeft het ontwerp van besluit ter<br />
uitvoering van de Europese Richtlijn 2001/19 en tot wijziging van het besluit van 15 april<br />
1997 definitief goedgekeurd op 24 februari 2006. De publicatie in het BS vond plaats op 17<br />
maart 2003 en werd op dezelfde dag ook genotificeerd aan de Commissie. Vlaanderen is<br />
volledig in orde met de omzetting.<br />
34. Zaaknummer : 2004/0398 PEETERS<br />
• Dossiernaam : milieueffectenbeoordeling voor plannen en programma's<br />
• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2001/42<br />
• Stand van de procedure: dagvaarding dd.02/02/06<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: de stand van zaken in Vlaanderen werd hierboven<br />
reeds besproken.<br />
Arrest<br />
35. Zaaknummer :2004/0166 C-144/05 PEETERS<br />
• Dossiernaam: maritieme verkeersveiligheid<br />
• Onderwerp van het dossier: niet tijdige omzetting van de richtlijn 2002/59 EG,<br />
• Stand van de procedure : arrest dd 15/12/05<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: het Hof van Justitie heeft België op 15.12.2005 België<br />
veroordeeld voor de niet tijdige omzetting van Richtlijn nr.2002/59. Het ontwerp van decreet<br />
betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen naar de<br />
<strong>Vlaams</strong>e havens werd definitief goedgekeurd op 10.02.2006 en vervolgens naar het <strong>Vlaams</strong><br />
<strong>Parlement</strong> verstuurd. Na goedkeuring zal de publicatie in het B.S. en de notificatie aan de<br />
Commissie volgen.<br />
Ingebrekestelling na arrest<br />
36. Zaaknummer :C-429/04 PEETERS<br />
• Dossiernaam: laden en lossen van bulkschepen<br />
• Onderwerp van het dossier niet tijdige omzetting van de richtlijn 2001/96 EG<br />
• Stand van de procedure : ingebrekestelling na arrest dd 20/04/06<br />
• Te ondernemen stappen tot klassering: het ontwerp van decreet dat de omzetting regelt werd<br />
op 17/03/06 door de <strong>Vlaams</strong>e regering bekrachtigd. Enkel de publicatie en de notificatie van<br />
deze richtlijn is aan de orde. Om te voorkomen dat Vlaanderen veroordeeld wordt tot het<br />
betalen van dwangsommen moet Vlaanderen proberen om voor 2 juni 2006 deze richtlijn te<br />
notificeren. Vlaanderen moet voor 2 juni 06 een antwoord formuleren op deze vraag.<br />
3. Genomen maatregelen teneinde deze betwistingen en/ of laattijdige omzettingen tegen te gaan.<br />
•<br />
Binnen de <strong>Vlaams</strong>e overheid ondervinden we nog steeds een aantal moeilijkheden om de EU-<br />
besluiten tijdig en juist te implementeren. De knelpunten inzake de tijdige omzetting van Europese<br />
regelgeving doen zich voor zowel in de beleidsvoorbereidende fase als bij de omzetting en fase van<br />
beleidscorrectie. Het is voor Vlaanderen belangrijk dat we ons niet alleen organiseren om de
-300- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
richtlijnen tijdig en correct om te zetten maar ook om door te wegen op de besluitvorming bij de<br />
voorbereiding van deze richtlijnen. Hierdoor zullen we de besluitvorming niet alleen bijsturen maar<br />
ook deels kunnen bepalen.<br />
De <strong>Vlaams</strong>e Regering heeft in zowel het <strong>Vlaams</strong>e Regeerakkoord, het Zomerakkoord van de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering als de meest recente Beleidsbrief Buitenlands Beleid de vastberadenheid uitgedrukt om de<br />
<strong>Vlaams</strong>e overheid in een zo vroeg mogelijk stadium te doen inspelen op het Europese<br />
besluitvormingsproces, en de dossiers doorheen hun verdere traject zo adequaat mogelijk te laten<br />
behartigen. Vlaanderen probeert de transparantie, efficiënte informatiedoorstroming en coördinatie<br />
aanwezig binnen de <strong>Vlaams</strong>e overheid te vergroten. Vooral de Europese dossiers waarvan de impact<br />
zich over vele verschillende <strong>Vlaams</strong>e beleidsdomeinen uitstrekt en die dus een horizontaal karakter<br />
hebben genieten bijzondere aandacht.<br />
•<br />
Naast de ondernomen of te ondernemen acties die bij elk van bovenstaande dossiers zijn vermeld,<br />
worden ook initiatieven met een meer structureel karakter ondernomen.<br />
Een eerste initiatief terzake is het periodiek opstellen van een lijst met EU initiatieven en dossiers die,<br />
na een eerste onderzoek, voor Vlaanderen belangrijk zijn. Deze lijst, ‘<strong>Vlaams</strong>e Vinger aan de<br />
Europese Pols’ tabel, wordt om de zes maanden en bij het begin van elk nieuw EU Voorzitterschap in<br />
een geactualiseerde versie rondgestuurd binnen de <strong>Vlaams</strong>e administratie tezamen met de uitnodiging<br />
om hierover van gedachten te wisselen op een <strong>Vlaams</strong> Inter-Departementaal Europa Overleg<br />
(VIDEO) georganiseerd door het Departement Internationaal Vlaanderen. De lijst die bedoeld is om<br />
de ganse <strong>Vlaams</strong>e administratie een duidelijke overzicht te bieden, komt tot stand op basis van een<br />
analyse van het wetgevend programma van de Commissie en van het werkprogramma van het<br />
inkomende en uitgaande voorzitterschap. Deze lijst wordt gezamenlijk door de <strong>Vlaams</strong>e<br />
vertegenwoordiging bij de EU en het Departement Internationaal Vlaanderen. Op deze manier wordt<br />
een kader geschapen waarbinnen de <strong>Vlaams</strong>e overheid nog vóór de EU regelgeving tot stand komt, en<br />
dus pro-actief, een gecoördineerd standpunt kan innemen met het oog op de behartiging van haar<br />
belangen op intra-Belgische en Europese fora.<br />
Hiernaast wordt in overeenstemming met het regeerakkoord, elke maand een mededeling op de agenda<br />
van de <strong>Vlaams</strong>e Regering geagendeerd met daarin een stand van zaken over de meest actuele<br />
EU-dossiers. Deze mededeling bevat een overzicht van de omzetting en toepassing van de Europese<br />
regelgeving, een agenda en overzicht van de verschillende bijeenkomsten van de Raad van Ministers<br />
met hierbij aansluitend een stand van zaken betreffende actuele dossiers, alsook de opvolging van het<br />
institutioneel kader en bijzondere regionale aandachtspunten.<br />
Zowel de maandelijkse agendering als de ‘<strong>Vlaams</strong>e Vinger aan de Europese Pols’ tabel, zijn terug<br />
te vinden op de website van www.vlaanderen.be/eu onder actuele dossiers waardoor de transparantie naar<br />
alle belanghebbenden en de burgers gewaarborgd wordt.<br />
Door de interdepartementale ad hoc vergaderingen, verschillende bijeenkomsten van het<br />
Overlegcomité en verschillende IKW’s over de problematiek van de richtlijnen wordt de stand van<br />
zaken inzake de Europese richtlijnen van zeer dichtbij gevolgd. In het kader van interne markt<br />
richtlijnen worden na elke overlegcomité de betrokken <strong>Vlaams</strong>e ministers schriftelijk aangesproken<br />
om de laattijdige interne marktrichtlijnen zo snel mogelijk om te zetten. Er werd dit jaar ook een<br />
nauwe samenwerking met het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> gestart om de laattijdige omzetting van richtlijnen<br />
tegen te gaan.<br />
Op verzoek van <strong>Vlaams</strong>e regering en in overleg met de verschillende departementen werden naast de<br />
vertegenwoordiger van de <strong>Vlaams</strong>e regering, sectorale vertegenwoordigers gehuisvest bij de<br />
permanente vertegenwoordiging bij de Europese unie. Het is de bedoeling dat elk van de sectorale<br />
attachés van de <strong>Vlaams</strong>e vertegenwoordiging zich concentreert op welbepaalde<br />
bevoegdheidsdomeinen zodat nog meer expertise kan worden ontwikkeld en zij nog sneller en
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -301-<br />
nauwkeuriger de ontwikkelingen op hun domein(en) kunnen detecteren en doorspelen naar de<br />
administratie. In de periode 2005-2006 werd de <strong>Vlaams</strong>e PV versterkt door de toevoeging van een<br />
economisch-, cultuur- , extern beleid en ontwikkelingsamenwerking, huisvesting en ruimtelijke<br />
ordenings- attaché.<br />
Om de betrokkenheid en de Europese reflex bij de <strong>Vlaams</strong>e ambtenaren te vergroten, wordt binnen de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap vormingen georganiseerd rond Europese structuren en Europese regelgeving.<br />
De <strong>Vlaams</strong>e ambtenaren met Europese ervaring die als lesgevers optreden geven hun kennis door aan<br />
hun collega’s.<br />
Gelet op het feit dat hiernaast gezocht moest worden naar een ruimere oplossing die een alomvattend<br />
en structureel antwoord biedt aan de veelzijdige problematiek terzake, werd een ‘Draaiboek voor de<br />
implementatie van Europese Regelgeving in Vlaanderen’ uitgewerkt voor een pro-actieve en<br />
efficiënte omzetting van Europese regelgeving. Met dit draaiboek, dat het procesverloop van een<br />
richtlijn systematisch beschrijft, reiken we aan de departementen en kabinetten hulpmiddelen aan die<br />
kunnen bijdragen tot een meer proactief beleid. Dit draaiboek is een algemene beschrijving van het<br />
proces met concrete aanbevelingen voor de departementen en kabinetten. Het is een leidraad voor de<br />
betrokkenen om de fase te identificeren waarin Vlaanderen zich bevindt zodat de geëigende<br />
maatregelen genomen kunnen worden om laattijdige en niet-correcte omzettingen te voorkomen. Door<br />
een beter begrip van het proces zullen de betrokkenen in staat zijn om proactief de beleidsvorming te<br />
beïnvloeden zodat ze later minder problemen ondervinden bij de omzetting van de richtlijnen in de<br />
interne regelgeving. Dit draaiboek werd naar alle diensten van de <strong>Vlaams</strong>e Regering verspreid. Dit<br />
draaiboek kan ook terug gevonden worden op de website van www.vlaanderen.be/eu, onder omzetting van<br />
EU richtlijnen.<br />
Wanneer elk van ons zijn verantwoordelijkheid opneemt, zal Vlaanderen zwaarder kunnen doorwegen<br />
op het Europees forum en succesvoller zijn op het terrein van de omzetting van Europese regelgeving<br />
naar <strong>Vlaams</strong> recht. Deze inspanningen moeten leiden tot een nauwer betrokken raken van Vlaanderen<br />
bij het Europese beleid in de diverse beleidsdomeinen.<br />
4. Evolutie van de laatste jaren inzake de omzetting en toepassing van Europese regelgeving<br />
De opvolging van de omzetting en toepassing van Europese regelgeving is een continu proces. Niet<br />
alleen stijgt het aantal richtlijnen per beleidsdomein, maar ook bepaalt het Europese niveau in steeds<br />
grotere mate de agenda van de <strong>Vlaams</strong>e beleidsontwikkeling. Zo komen er steeds nieuwe Richtlijnen<br />
waaraan een omzettingsdatum verbonden is. Deze Richtlijnen kunnen aanleiding geven tot<br />
betwistingen door de Commissie wegens laattijdige omzetting, gebrekkige, niet-correcte of<br />
onvolledige omzetting.<br />
Anderzijds blijven er ook de "lopende dossiers" waarvan de behandelingstermijn zich over meerdere<br />
jaren kan uitstrekken en dus in de statistieken meegerekend blijven.<br />
Betwistingen zijn in vele gevallen niet te vermijden omdat het implementeren van Europese<br />
regelgeving een omzettingsproces veronderstelt waarbij interpretatieverschillen rond hoe de omzetting<br />
moet gebeuren niet altijd zijn uit te sluiten. Er moet ook rekening worden gehouden met het feit dat de<br />
complexe en tijdrovende omzettingsprocedures een tijdige omzetting vaak zeer moeilijk maken.<br />
Door hierboven opgesomde redenen moet men de cijfergegevens voorzichtig interpreteren wat betreft<br />
een al dan niet positieve balans en moet voor elk dossier de impact of de vooruitzichten op een<br />
positieve afloop in rekening gebracht worden. Op die manier kan vastgesteld worden dat heel wat<br />
dossiers in een eindfase verkeren in die zin dat de nodige regelgeving werd afgewerkt of in de pijplijn<br />
zitten. De Commissie houdt vooral in klachtzaken, de behandeling erg lang in beraad en is niet altijd<br />
communicatief naar onze diensten toe. De termijn tussen de notificaties aan de Commissie inzake een
-302- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
bepaald richtlijn en de definitieve klassering ervan kan zeer lang duren waardoor het moeilijk is om<br />
het aantal dossiers te laten dalen.<br />
Er moet worden vastgesteld dat momenteel 3 inbreukdossiers aanleiding hebben gegeven tot een<br />
dagvaarding voor het Hof. Dit is een betere situatie dan april 2005 (6 dossiers). In het dossier<br />
2003/0042, waarin we gedagvaard zijn is Vlaanderen erin geslaagd om de richtlijn 2001/19 om te<br />
zetten zodat dit dossier binnenkort geklasseerd kan worden. Bij de ingebrekestellingen valt een lichte<br />
daling ten aanzien van 2005 te noteren. Op 25 april 2005 was het aantal ingebrekestellingen 20, op 20<br />
april 2005 is dit gedaald tot 19. Bij de met redenen omkleed adviezen is er een lichte stijging<br />
waarneembaar (van 8 dossiers in april 2005 naar 9 dossiers in april 2006).<br />
Echter is bijzonder waakzaamheid noodzakelijk naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie<br />
waarin Frankrijk werd veroordeeld tot het betalen van hoge boetes en een dwangsom wegens de nietcorrecte<br />
toepassing van de Europese regels en naar aanleiding van de nieuwe mededeling van de<br />
Commissie m.b.t. de aanpassingen aan de berekeningswijze van de dwangsommen. Vooral in de<br />
dossiers die zich in het stadium van met redenen omkleed advies, dagvaarding, arrest en<br />
ingebrekestelling bevinden moet geprobeerd worden om deze dossiers zo snel mogelijk tot een goed<br />
eind te brengen. Een uitvoerige nota over de laatste ontwikkelingen m.b.t. de dwangsommen werd aan<br />
de <strong>Vlaams</strong>e Regering voorgelegd. Ook de laattijdige interne markt richtlijnen moeten zo snel mogelijk<br />
omgezet worden.<br />
Dit verhoogt het belang voor Vlaanderen om verder te gaan met de proactieve aanpak inzake Europese<br />
besluitvormingsprocedure. Het is noodzakelijk dat we allemaal bijdragen tot een meer proactief beleid<br />
door ons intern sterker te organiseren en reeds bij de totstandkoming van de besluitvormingsprocedure<br />
deze in een voor Vlaanderen gunstige wijze proberen te beïnvloeden.<br />
Het fenomeen van de laattijdige omzetting blijft een pijnpunt en het verdient de nodige aandacht om<br />
het zoveel mogelijk te voorkomen. De <strong>Vlaams</strong>e regering stelt ook alles in het werk om de erfenis uit<br />
het verleden nagenoeg volledig weg te werken.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -303-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 76<br />
van 24 maart 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
Reguleringsimpactanalyse - Evaluatie<br />
Onlangs werd er in het kader van het debat “decreetgevingsbeleid in Vlaanderen” bekendgemaakt dat,<br />
ruim genomen, voor 75 % van de regelgevingsdossiers een reguleringsimpactanalyse (RIA) wordt<br />
aangevraagd, maar daarom nog niet noodzakelijk een advies wordt verstrekt.<br />
De RIA werd in het leven geroepen met oog op het onderzoek naar de effecten van regelgeving. Zowel<br />
de impact van de bestaande als van de nieuwe en voorgenomen regels moet vastgesteld en<br />
geanalyseerd worden.<br />
Bij reguleringsimpactanalyse wordt systematisch nagegaan welke rechtstreekse en onrechtstreekse<br />
effecten of gevolgen de toepassing van een welbepaalde bestaande of voorgenomen regel heeft of zal<br />
hebben voor zowel de klant (burger, bedrijven, andere overheidsinstellingen, de natuur, …) als de<br />
instanties die de regels moeten toepassen, uitvoeren en handhaven. Het betreft dus in de eerste plaats<br />
een effectenonderzoek en niet zozeer een kwaliteitsanalyse.<br />
De RIA-maatregel toont aan dat er inspanningen worden geleverd om tot betere decreetgeving te<br />
komen, maar ze volstaan vooralsnog niet. Bijkomende initiatieven om tot een betere analyse te komen,<br />
lijken hier op hun plaats.<br />
1. Wordt de 75 % RIA-aanvragen wel degelijk uitgevoerd?<br />
Wat is hiervan de “outcome” en het percentage adviezen?<br />
Welke tendensen kunnen worden vastgesteld?<br />
2. Welke maatregelen worden genomen om het percentage uitgevoerde aanvragen te verhogen?<br />
3. Zullen voortaan voor alle regelgevingsdossiers aanvragen worden ingediend, zodat we op termijn<br />
tot de behandeling van de volle 100 % komen?<br />
4. Aan welke criteria/voorwaarden worden de regelgevingsdossiers onderworpen als ze een RIA<br />
ondergaan?<br />
5. Gaat de minister ervan uit dat het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> een belangrijke controlerol kan spelen?<br />
Worden daartoe in samenwerking met het parlement maatregelen genomen?<br />
6. Kunnen de parlementsleden inzage krijgen in de diverse uitgevoerde RIA-onderzoeken?
-304- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 76 van 24 maart 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
Uw vragen berusten op een misverstand. Ik kan daarom niet puntsgewijze op uw vragen antwoorden.<br />
De 75 % waarover U heeft, slaat niet op het aantal dossiers waarover een reguleringsimpactanalyse is<br />
gebeurd, maar wel op het aantal dossiers dat kwalitatief in orde is.<br />
Een reguleringsimpactanalyse (RIA) is verplicht voor –grosso modo- alle regelgevende dossiers met<br />
verordenend karakter, met uitzondering van de regelgeving die betrekking heeft op de overheid zelf.<br />
De Kenniscel Wetsmatiging controleert elke week of er effectief een RIA werd opgemaakt voor alle<br />
dossiers die ‘RIA-plichtig’ zijn, en kent een score van 1 tot 5 toe voor het RIA-document. Deze<br />
basiscontrole concentreert zich op vier basisvragen: 1. Is het doel en de aanleiding omschreven ?, 2.<br />
Zijn er verschillende opties beschreven ?, 3. Worden de effecten opgesomd en 4. Zijn de bijkomende<br />
administratieve lasten gemeten ? Een RIA die onvoldoende scoort voor 3 of meer aspecten van de<br />
marginale kwaliteitscontrole, krijgt de beoordeling ongunstig. Als uit de controle blijkt dat geen RIA<br />
werd opgemaakt daar waar dat verplicht is, dan volgt de quotering ‘ongunstig’. Op die manier wordt<br />
vermeden dat er geen RIA-document wordt opgemaakt in dossiers die wel ‘RIA-plichtig’ zijn. Dit<br />
systeem is waterdicht.<br />
De eindbeoordeling ‘ongunstig of gunstig’ wordt opgenomen in de RIA-beoordeling en in de<br />
notulering van de <strong>Vlaams</strong>e regering.<br />
Naast de RIA-controle wordt cijfermateriaal bijgehouden over de kwaliteit van de regelgeving. Een<br />
regelgevingsdossier is kwalitatief in orde als het legistiek en taaladvies werd gevraagd en als de RIA<br />
aan de minimale standaard voldoet (dwz. gunstig scoort op de RIA-beoordeling). De 75 % die in de<br />
vraag geciteerd wordt, is het cijfer voor het derde kwartaal 2005. In het vierde kwartaal 2005 steeg de<br />
kwaliteit van de regelgeving nog naar 85,7 %. De cijfers voor het eerste kwartaal van 2006 worden in<br />
de loop van april 2006 bekend gemaakt. De evolutie wordt gepubliceerd op www.wetsmatiging.be.<br />
De Kenniscel Wetsmatiging organiseert opleidingen in de RIA-methodiek. Naast basisopleidingen,<br />
kunnen de beleidsdomeinen interactieve follow-up opleidingen op maat van het beleidsdomein volgen.<br />
Door deze vorming van de RIA-opstellers, kan de RIA kwaliteit verder verhoogd worden.<br />
Daarnaast besteedt de Kenniscel aandacht aan de kwaliteitszorg en de kwaliteitscontrole van de<br />
beoordelingscriteria van de RIA-controle.<br />
Het RIA-document en de RIA-beoordeling maken deel uit van het regelgevingsdossier, en worden dus<br />
aan het parlement bezorgd. Op die manier kunnen de parlementsleden inzage hebben in de diverse<br />
RIA-onderzoeken.<br />
Bovendien zal ik het voortgangsrapport over het actieplan 2005 aan het parlement bezorgen. Hierin<br />
zal uiteraard aandacht gegeven worden aan de RIA toepassing en de RIA kwaliteitszorg.<br />
Het inzage- en controlerecht van de parlementsleden is dus zonder meer gevrijwaard.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -305-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 77<br />
van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
<strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen<br />
Overeenkomstig artikel 10 van de Gecoördineerde Grondwet zijn “alleen (de Belgen) tot de<br />
burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere<br />
gevallen door een wet kunnen worden gesteld.”<br />
De Raad van State heeft herhaaldelijk, expliciet of impliciet, gesteld dat deze bepaling van toepassing<br />
is op vastbenoemde en op contractuele personeelsleden (bijvoorbeeld: Kamer van<br />
Volksvertegenwoordigers, stuk 331/2 BZ 1988; <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, stuk 2055 (2003-2004) nr. 1;<br />
Belgisch Staatsblad, 6.10.2005, p. 43090).<br />
1. Kan de minister voor elke <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder zijn/haar bevoegdheid of toezicht<br />
valt, meedelen hoeveel personeelsleden er in totaal werken?<br />
2. Hoeveel personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken, zijn er in elk van de onder<br />
vraag 1 bedoelde diensten momenteel tewerkgesteld (statutair, contractueel, enz.), met opsplitsing<br />
tussen enerzijds vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en<br />
anderzijds vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie?<br />
3. Kan de minister meedelen welk statuut de onder vraag 2 bedoelde betrokkenen hebben?<br />
4. Graag vernam ik eveneens krachtens welk decreet waarin de ambten worden opgesomd die voor<br />
niet-Belgen worden opengesteld, de in vraag 2 bedoelde ambtenaren, in afwijking van de<br />
algemene regel vervat in artikel 10 van de Grondwet, in dienst werden genomen.<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 49, Moerman nr. 56,<br />
Vandenbroucke nr. 139, Vervotte nr. 137, Van Mechelen nr. 125, Anciaux nr. 66, Bourgeois nr.<br />
77, Peeters nr. 375, Keulen nr. 118, Van Brempt nr. 135).
-306- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />
op vraag nr. 77 van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
Minister-president Leterme<br />
Landbouw<br />
1. Begin april 2006 zijn er 968 personeelsleden tewerkgesteld bij het <strong>Vlaams</strong> Ministerie van<br />
Landbouw en Visserij.<br />
2. Drie personen dragen niet de Belgische nationaliteit en zijn allen onderdaan van een lidstaat van<br />
de Europese Unie. De nationaliteit van voorgaande personen zijn Nederlander, Spanjaard,<br />
Engelsman.<br />
3. Twee van de onder antwoord twee vermelde personeelsleden zijn tewerkgesteld als contractueel,<br />
de andere als statutair.<br />
4. Artikel 10 van de Belgische Grondwet bepaalt dat alleen Belgen “benoembaar zijn tot de<br />
burgerlijke en militaire bedieningen”.<br />
Dit artikel moet echter gelezen worden samen met het artikel 48 van het EEG-verdrag, dat het<br />
vrije verkeer van werknemers die onderdaan zijn van een EU-lidstaat, als algemene regel heeft<br />
vastgelegd.<br />
Dat betekent dat EU-onderdanen ook toegang hebben tot de functies bij de overheden, ongeacht of<br />
die van statutaire of van contractuele aard zijn. Discriminaties terzake zijn strijdig met de wet.<br />
Er wordt in artikel 48, lid 4 van het EEG-verdrag alleen een uitzondering gemaakt op dit algemene<br />
principe voor de betrekkingen die typisch worden geacht voor de overheid. Daaronder moeten de<br />
betrekkingen begrepen worden “... die verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag<br />
en de bescherming van de algemene belangen van de staat.<br />
Zulke betrekkingen zijn uitsluitend toegankelijk voor Belgen.<br />
Uit de functiebeschrijving waarin de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden die inherent<br />
zijn aan de functie worden weergegeven, moet blijken of het gaat om een functie die aan de<br />
bovengeschetste voorwaarden voldoet.<br />
Contractuele functies vallen slechts hoogst uitzonderlijk onder de bovenstaande categorie. Hier<br />
geldt geen enkele nationaliteitsvereiste. Dat betekent dat vreemdelingen die tot het verblijf en de<br />
vestiging in België zijn toegelaten, ongeacht hun nationaliteit, eveneens toegang hebben tot<br />
betrekkingen bij de lokale en regionale overheden.<br />
Coördinatie<br />
1. In het departement DAR: 184 personeelsleden. Bij de Studiedienst van de <strong>Vlaams</strong>e Regering: 46<br />
personeelsleden. Bij de Interne Audit van de <strong>Vlaams</strong>e administratie: 26 personeelsleden.<br />
2. Eén van de 184 personeelsleden uit het departement DAR heeft een niet-Belgische nationaliteit. Dit<br />
personeelslid is afkomstig uit de Europese Unie.<br />
3. Het hogergenoemde personeelslid is contractueel tewerkgesteld.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -307-<br />
4. Door een samenlezing van artikel 10 van de Grondwet met de Europese bepalingen inzake het vrij<br />
verkeer van werknemers, wordt bepaald dat statutaire functies enkel open staan voor mensen met een<br />
nationaliteit van een land van de Europese Unie. Contractuele functies staan open voor alle<br />
nationaliteiten, zowel van binnen als buiten de Europese Unie. Zowel voor statutaire als contractuele<br />
functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening<br />
van openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de<br />
algemene belangen van de staat, voorbehouden zijn aan Belgen.<br />
Minister Moerman<br />
Buitenlandse Handel<br />
1. Bij het <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Internationaal Ondernemen werken in totaal 380 personeelsleden,<br />
waarvan 182 in België en 198 in de kantoren van het agentschap in het buitenland.<br />
2. Alle 182 personeelsleden die in België zijn tewerkgesteld, beschikken over de Belgische<br />
nationaliteit.<br />
Van de 198 personeelsleden die in het buitenland zijn tewerkgesteld, beschikken er 104 over de<br />
Belgische nationaliteit. Van de 94 niet-Belgen hebben er 34 de nationaliteit van een lidstaat van de<br />
E.U. en 60 de nationaliteit van een staat die niet tot de E.U. behoort.<br />
3. De personeelsleden van niet-Belgische nationaliteit zijn allen contractueel aangeworven.<br />
4. Het op algemene wijze toegankelijk maken tot het vast openbaar ambt voor niet-onderdanen van<br />
een EU-lidstaat is in strijd met de Grondwet, behoudens de uitzonderingen bij decreet bepaald.<br />
Het effectief openstellen van statutaire betrekkingen voor niet-EER-onderdanen moet derhalve<br />
wachten op de aanpassing van art. 10, tweede lid GW. In tegenstelling tot de statutaire functies<br />
kunnen de contractuele functies worden ingenomen door zowel EER-onderdanen als niet EERonderdanen<br />
(zie Memorie van Toelichting bij artikel III 2. §4 bij het Besluit van 13 januari 2006<br />
van de <strong>Vlaams</strong>e Regering houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de<br />
diensten van de <strong>Vlaams</strong>e overheid (Raamstatuut). De contractuelen in het buitenland werden in<br />
dienst genomen op basis van artikel 2D14, 3° ('bijkomende of specifieke opdrachten') van het<br />
Besluit van 30 juni 2000 van de <strong>Vlaams</strong>e Regering houdende de regeling van de rechtspositie van<br />
het personeel van sommige <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen (Stambesluit VOI), van artikel I.4 §2<br />
3°, c, ('bijkomende of specifieke opdrachten') van het Besluit van 13 januari 2006 van de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e overheid (Raamstatuut )en op basis van het protocol nr. 210.673 dat in het sectorcomité<br />
XVIII werd gesloten (= protocol betreffende zowel het raamstatuut als de lijst van bijkomende of<br />
specifieke opdrachten). Zowel voor wat betreft de handelssecretarissen als voor het ondersteunend<br />
personeel tewerkgesteld in het buitenland wordt de selectieprocedure opengesteld voor Belgen en<br />
niet-Belgen die een arbeidsovereenkomst aangeboden krijgen tegen lokale arbeidsvoorwaarden<br />
naar lokaal recht, indien geselecteerd. Resultaat hiervan is dat er hoofdzakelijk voor wat betreft<br />
deze functies niet-Belgen worden tewerkgesteld daar er geen geschikte kandidaten (kennis lokale<br />
taal, lokale handelsgebruiken,...) met Belgische nationaliteit gevonden worden om tegen lokale<br />
arbeidsvoorwaarden ter plaatse tewerkgesteld te worden.<br />
De functie van VLEV wordt uitsluitend opengesteld voor Belgen die contractueel tewerkgesteld<br />
worden onder een expat-statuut.<br />
Wetenschap en Innovatie<br />
Administratie Wetenschap en Innovatie<br />
1. Op de administratie Wetenschap en Innovatie zijn momenteel 45 personeelsleden tewerkgesteld:
-308- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
2-3. Twee personeelsleden beschikken niet over de Belgische nationaliteit en zijn beide afkomstig uit<br />
een lidstaat van de Europese Unie: 1 is contractueel (Nederlandse nationaliteit), 1 is vastbenoemd<br />
( Oostenrijkse nationaliteit).<br />
4. Het <strong>Vlaams</strong> Personeelsstatuut (ook het raamstatuut) bepaalt dat "de ambten waarvoor in de<br />
functiebeschrijving en het profiel bepaald wordt dat zij een rechtstreekse of onrechtstreekse<br />
deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten<br />
strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap worden<br />
voorbehouden voor Belgen". De functies bij de administratie Wetenschap en Innovatie vallen niet<br />
onder deze beschrijving en staan dus open voor niet Belgen, met volgende inachtnemingen :<br />
- Het vast ambt is dus in regel toegankelijk voor de onderdanen van de EER (Europese<br />
Economische Ruimte) maar niet voor niet-EER-onderdanen. Contractuele functies kunnen wel<br />
door zowel EER- als niet EER-onderdanen worden ingenomen.<br />
- De openstelling van vaste benoemingen voor EU onderdanen is gebaseerd op de interpretatie en<br />
rechtspraak inzake de Europese verdragen, maar wordt uitgebreid naar Noorwegen, Liechtenstein<br />
en IJsland (EER) ingevolge het verdrag van 2 mei 1992 en naar Zwitserland, dat het EER-verdrag<br />
niet ratificeerde, maar later een afzonderlijke overeenkomst sloot.<br />
<strong>Vlaams</strong>e Instelling voor Technologisch Onderzoek<br />
1. De VITO heeft op dit ogenblik 478 personeelsleden, exclusief doctoraatsstudenten, gastonderzoekers,<br />
post-docs, enz…<br />
2. Van deze 478 personeelsleden zijn er 12 afkomstig uit de EU en 2 van buiten de EU.<br />
3. Alle werknemers van VITO werken met een arbeidsovereenkomst hetzij van bepaalde hetzij van<br />
onbepaalde duur. De werknemers van VITO ressorteren niet onder het <strong>Vlaams</strong> personeelstatuut<br />
(of raamstatuut).<br />
4. Alle betrekkingen bij VITO staan open voor zowel Belgen als niet-Belgen.<br />
Instituut voor de aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie<br />
1. Het IWT telt 127 werknemers.<br />
2. Onder de werknemers van het IWT bezitten er 2 een niet-Belgische nationaliteit : één persoon<br />
heeft de Duitse en één de Nederlandse nationaliteit.<br />
3. Het personeelslid van Duitse nationaliteit is ambtenaar, het personeelslid van Nederlandse<br />
nationaliteit is bediende (contractueel).<br />
4. Zoals in de memorie van toelichting van ontwerp van decreet tot verruiming van de<br />
nationaliteitsvoorwaarde voor de toegang tot vaste betrekkingen in sommige <strong>Vlaams</strong>e openbare<br />
diensten ( Stuk 2055 [2003-2004] - Nr. 1) wordt uiteengezet, is het voorrecht van de Belgen, in<br />
zoverre het geldt voor alle soorten overheidsbetrekkingen, strijdig met het beginsel van het vrij<br />
verkeer van werknemers, gehuldigd in artikel 39 van het EG-Verdrag. De uitzondering die in lid 4<br />
van dat artikel gemaakt wordt voor “betrekkingen in overheidsdienst”, moet volgens de<br />
rechtspraak van het Hof van Justitie immers beperkend geïnterpreteerd worden. Uit die<br />
rechtspraak volgt meer bepaald dat onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische<br />
Ruimte zonder meer toegang moeten hebben tot (statutaire) betrekkingen die geen rechtstreekse of
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -309-<br />
onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden, en die geen<br />
werkzaamheden omvatten ter bescherming van de algemene belangen van de staat of van andere<br />
openbare lichamen. De betrekking van IWT-adviseur kan niet als een dergelijke betrekking<br />
worden beschouwd.<br />
Afdeling Economie<br />
1. Door het departement AZF zal een antwoord aan minister Bourgeois worden bezorgd voor wat<br />
betreft de personeelsleden van het Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap. De personeelsleden<br />
van de administratie Economie vallen hieronder.<br />
Het aantal personeelsleden:<br />
− GOM <strong>Vlaams</strong>-Brabant: 25 personeelsleden;<br />
− GOM Oost-Vlaanderen: 43 personeelsleden;<br />
− GOM Antwerpen: 27 personeelsleden;<br />
− GOM Limburg: 29 personeelsleden;<br />
− GOM West-Vlaanderen: 47 personeelsleden;<br />
− SERV: 77 personeelsleden;<br />
− <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen: 143 personeelsleden.<br />
2. Personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken:<br />
− GOM <strong>Vlaams</strong>-Brabant: 0;<br />
− GOM Oost-Vlaanderen: 0;<br />
− GOM Antwerpen: 0;<br />
− GOM Limburg: 0;<br />
− GOM West-Vlaanderen: 1 personeelslid beschikt over de nationaliteit van een lidstaat die deel<br />
uitmaakt van de Europese Unie;<br />
− SERV: 0;<br />
− <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen: 2 personeelsleden<br />
waarvan één onderdaan van een lidstaat van buiten de Europese Unie.<br />
3. De betrokkenen beschikken over volgend statuut:<br />
− GOM West-Vlaanderen: statutair;<br />
− <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen: beide personeelsleden<br />
hebben een contractueel statuut, één als bediende en één als arbeider.<br />
4. De personeelsleden werden op volgende basis in dienst genomen:<br />
− GOM West-Vlaanderen: Op 13 december 1994 werd beslist om deze persoon per 1 januari<br />
1995 op proef te benoemen. Er was hiertegen geen bezwaar vanwege de<br />
regeringscommissaris. Wellicht speelde ook volgende overweging, die als commentaar bij het<br />
<strong>Vlaams</strong> Personeelsstatuut staat vermeldt, mee:<br />
“Krachtens artikel 10, tweede lid, van de Grondwet kunnen enkel Belgen worden benoemd tot<br />
ambtenaar.<br />
Ingevolge de Europese bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers dient dit artikel uit<br />
de Grondwet zo te worden gelezen dat ook onderdanen van één van de andere lidstaten van de<br />
Europese Unie kunnen worden benoemd tot ambtenaar. Alhoewel het EG-verdrag stelt dat het<br />
vrij verkeer van werknemers niet van toepassing is op de betrekkingen in overheidsdienst, is<br />
het gevestigde rechtspraak van het Europees Hof van Justitie dat deze uitzondering op het vrij<br />
verkeer van werknemers enkel geldt voor de betrekkingen die een rechtstreekse of<br />
onrechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden en<br />
werkzaamheden omvatten ter bescherming van de algemene belangen van openbare lichamen.
-310- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Overeenkomstig het advies van de Raad van State bij het VPS van 24 november 1993 kan de<br />
eigen nationaliteit - conform de voorrang van het Europees gemeenschapsrecht boven het<br />
nationaal recht - enkel als voorwaarde opgelegd wordt voor gezagsfuncties of functies<br />
strekkende tot bescherming van de algemene belangen van een openbaar lichaam.”<br />
− <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Ondernemersvorming – Syntra Vlaanderen: De betrokken<br />
personeelsleden werden aangeworven overeenkomstig de regelgeving bepaald in het besluit<br />
van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 30 juni 2000 houdende de regeling van de rechtspositie van het<br />
personeel van sommige <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen (artikel XIV 6 –<br />
toelatingsvoorwaarden). In artikel XIV 6, 6° wordt bepaald dat men Belg moet zijn voor<br />
betrekkingen die een rechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag<br />
inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene<br />
belangen van de <strong>Vlaams</strong>e gemeenschap of andere openbare lichamen. Eén personeelslid is<br />
administratief ondersteunend en één personeelslid is poetsvrouw, bijgevolg behoren ze niet tot<br />
de contractuele betrekkingen bepaald in artikel XIV 6, 6° en vervalt de verplichting tot Belg<br />
zijn.<br />
Minister Vandenbroucke<br />
Onderwijs:<br />
I. DIGO<br />
1. Het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs telt momenteel 79<br />
personeelsleden.<br />
2. Van de 79 personeelsleden hebben en 3 een niet-Belgische nationaliteit (los van het<br />
feit dat sommigen de dubbele nationaliteit hebben en de Belgische verworven door<br />
huwelijk). 2 personeelsleden zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, de<br />
derde niet.<br />
3. De 3 betrokken personeelsleden zijn contractueel.<br />
4. De 3 betrokken personeelsleden zijn in dienst genomen op basis van het besluit van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e regering van 30 juni 2000 houdende de regeling van de rechtspositie van het<br />
personeel van sommige <strong>Vlaams</strong>e openbare instelllingen (het Stambesluit).<br />
II. DEPARTEMENT ONDERWIJS<br />
Werk:<br />
I. VDAB<br />
1. Er zijn 1326 personeelsleden tewerkgesteld bij het departement Onderwijs.<br />
2. In het departement Onderwijs werkt één contractueel personeelslid dat niet over de<br />
Belgische nationaliteit beschikt. Betrokkene heeft de Nederlandse nationaliteit.<br />
3. Betrokkene heeft een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur.<br />
4. Deze vraag is in casu niet aan de orde vermits het een contractuele betrekking betreft<br />
(artikel 10, tweede lid, van de Grondwet heeft enkel betrekking op statutaire functies).<br />
1. Bij VDAB werken 4751 personeelsleden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -311-<br />
2. 75 personeelsleden beschikken niet over de Belgische nationaliteit, hiervan zijn 39<br />
onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie en 36 zijn geen onderdaan van de<br />
Europese Unie.<br />
3. Wat de niet Belgen betreft:<br />
4 vast benoemden zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie.<br />
35 contractuelen zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie.<br />
36 contractuelen zijn geen onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie.<br />
4. Bij wervingen dienen de personeelsleden te voldoen aan de aanwervingvoorwaarden zoals<br />
deze bepaald zijn in het personeelsstatuut.<br />
II. SYNTRA<br />
1. Bij het <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor Ondernemersvorming – SYNTRA Vlaanderen werken<br />
143 personeelsleden.<br />
2. 1 personeelslid heeft de Nederlandse nationaliteit (lidstaat van de Europese Unie).<br />
1 personeelslid heeft de Columbiaanse nationaliteit (lidstaat buiten de Europese Unie).<br />
3. Beide personeelsleden onder vraag 2 hebben een contractueel statuut, één als bediende en<br />
één als arbeider.<br />
4. Deze personeelsleden werden aangeworven overeenkomstig de regelgeving bepaald in het<br />
besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 30 juni 2000 houdende de regeling van de<br />
rechtspositie van het personeel van sommige <strong>Vlaams</strong>e Openbare Instellingen (artikel XIV<br />
6 – toelatingsvoorwaarden).<br />
In artikel XIV 6, 6° wordt bepaald dat men Belg moet zijn voor contractuele betrekkingen<br />
die een rechtstreekse deelname aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden of die<br />
werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap of andere openbare lichamen.<br />
Eén personeelslid is administratief ondersteunend en één personeelslid is poetsvrouw,<br />
bijgevolg behoren ze niet de contractuele betrekkingen bepaald in artikel XIV 6, 6° en<br />
vervalt de verplichting tot Belg zijn.<br />
Minister Vervotte<br />
Voor de overheidsdiensten die onder de bevoegdheid vallen van minister Vervotte, zijn de gegevens<br />
van volgende diensten hierna weergegeven :<br />
- Departement WVC – onderdeel Welzijn en Volksgezondheid<br />
- <strong>Vlaams</strong> Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap<br />
- Kind en Gezin<br />
- Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel<br />
- Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Rekem<br />
1.<br />
- Het aantal personeelsleden momenteel ressorterend onder het departement Welzijn,<br />
Volksgezondheid en Cultuur (inclusief wetenschappelijke instelling) en die in het kader van Beter<br />
Bestuurlijk Beleid zullen migreren naar het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin<br />
bedraagt 1.593.<br />
- Bij het <strong>Vlaams</strong> Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap werkten er 366<br />
personeelsleden.
-312- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
- Bij Kind en Gezin zijn er 1385 personeelsleden tewerk gesteld.<br />
- Bij het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel zijn er 586 personeelsleden in dienst.<br />
- Het OPZ Rekem telt 537 personeelsleden..<br />
2 + 3.<br />
aantal personeelsleden niet belgische nationaliteit EU-onderdaan niet-EU-onderdaan statutair contractueel<br />
departement WVC - deel W&V 1593 6 5 1 1 5<br />
VLAFO 366 0<br />
Kind en Gezin 1385 16 3 13 16<br />
OPZ Geel 586 2 2 2<br />
OPZ Rekem 537 3 3 3<br />
4.<br />
- De contractuele functies binnen het departement WVC staan open voor alle nationaliteiten, zowel<br />
van binnen als buiten de Europese Unie. Statutaire functies staan enkel open voor mensen met een<br />
nationaliteit van een land van de Europese Unie. Dit wordt bepaald door artikel 10 van de<br />
Grondwet, in samenlezing met de Europese bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers.<br />
Zowel voor statutaire als contractuele functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of<br />
onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhouden of die<br />
werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de staat,<br />
voorbehouden zijn aan Belgen.<br />
- In het Stambesluit VOI wordt geen nationaliteitsvereiste gesteld.<br />
In de Grondwet wordt weliswaar wél een nationaliteitsvereiste gesteld, doch dit nationaal recht<br />
wordt overruled door het Europees gemeenschapsrecht: artikel 48 van het EEG-verdrag (artikel 39<br />
in de gecoördineerde versie) schrijft het vrij verkeer van werknemers binnen de EU voor.<br />
Conform artikel 48 4° van het EEG-verdrag geldt dit vrij verkeer niet voor betrekkingen in<br />
overheidsdienst. Het Hof van Justitie heeft evenwel herhaaldelijk gesteld in haar rechtspraak dat<br />
deze beperking op het vrij verkeer van werknemers enkel geldt voor die functies die een<br />
gezagsfunctie uitmaken, of functies strekkende tot de bescherming van de algemene belangen van<br />
-in casu- de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap of het <strong>Vlaams</strong>e Gewest.<br />
Op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie, de vigerende rechtsleer en het standpunt dat<br />
de EEG-Commissie op 18.3.1988 heeft ingenomen, kan gesteld worden dat de uitzonderingen op<br />
het vrije verkeer van werknemers zeer beperkt moeten worden gehouden, en er dus geen te ruime<br />
draagwijdte mag worden gegeven aan artikel 48 4° van het EEG-verdrag.<br />
Meer bepaald betrekkingen in de (openbare) gezondheidssector kunnen slechts bij hoge<br />
uitzondering onder de afwijking van het vrije verkeer van werknemers vallen, nu deze activiteiten<br />
ook in de privé-sector voorkomen.<br />
Het wordt bovendien aan de appreciatiebevoegdheid van de benoemende overheid overgelaten om<br />
te beoordelen of een welbepaalde functie binnen haar instelling al dan niet een gezagsfunctie<br />
uitmaakt, dan wel of het algemeen belang van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap of het <strong>Vlaams</strong>e Gewest<br />
in het geding is.<br />
De aanwerving van EU-burgers (contractueel of statutair) in de VOI’s is dan ook op geen enkel<br />
ogenblik in strijd met de vigerende regelgeving daaromtrent.<br />
Contractuele tewerkstelling binnen de instelling staat open zowel voor Belgen als niet-Belgen,<br />
EU-onderdanen én niet-EU-onderdanen. Statutaire tewerkstelling is mogelijk zowel voor Belgen
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -313-<br />
als niet-Belgen, EU-onderdanen. Deze regels worden door de VOI’s in hun aanwervingsbeleid<br />
gerespecteerd.<br />
- De volgende reglementaire bepalingen zijn van toepassing:<br />
- Voor de aanwervingen bij het departement WVC geldt artikel V.1 van het <strong>Vlaams</strong><br />
Personeelsstatuut dat het volgende bepaalt:<br />
§ 1. Voor de toegang tot een ambt in het ministerie gelden de volgende algemene<br />
toelatingsvoorwaarden:<br />
1° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;<br />
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;<br />
3° aan de dienstplichtwetten voldoen;<br />
4° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt.<br />
§ 2. De ambten waarvoor in de functiebeschrijving en het profiel bepaald wordt dat zij een<br />
rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag<br />
inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene<br />
belangen van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap worden voorbehouden voor Belgen.<br />
- Bij de <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen is artikel VI.1 van toepassing dat luidt als volgt:<br />
§ 1. Voor de toegang tot een ambt in de instelling gelden de volgende algemene<br />
toelatingsvoorwaarden:<br />
1° een gedrag hebben dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;<br />
2° de burgerlijke en politieke rechten genieten;<br />
3° aan de dienstplichtwetten voldoen;<br />
4° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt.<br />
De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de Externe Dienst voor Preventie en<br />
Bescherming op het Werk controleert de vereiste lichamelijke geschiktheid overeenkomstig de<br />
federale bepalingen.<br />
§ 2. Voor ambten waarvoor de functiebeschrijving en het profiel bepalen dat zij een<br />
rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag<br />
inhouden en voor ambten die werkzaamheden omvatten ter bescherming van de algemene<br />
belangen van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap komen alleen Belgen in aanmerking.<br />
Minister Van Mechelen<br />
Ruimtelijke ordening<br />
1. AROHM telt momenteel 765 personeelsleden; het VIOE telt 139 personeelsleden.<br />
2. en 3. In contractueel verband zijn er twee personeelsleden tewerkgesteld die de Nederlandse<br />
nationaliteit bezitten en één personeelslid die de Poolse nationaliteit bezit. In statutair verband<br />
zijn er twee personeelsleden met een Nederlandse nationaliteit tewerkgesteld. Alle<br />
personeelsleden behoren bijgevolg tot de Europese Unie.
-314- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
4. Door het samenlezen van artikel 10 van de Grondwet en de Europese bepalingen inzake het vrij<br />
verkeer van werknemers, wordt bepaald dat statutaire functies enkel open staan voor personen<br />
met een nationaliteit van een land van de Europese Unie. Zowel voor statutaire als contractuele<br />
functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de<br />
uitoefening van openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot<br />
bescherming van de algemene belangen van de staat, voorbehouden zijn aan Belgen.<br />
Financiën en begroting<br />
1. Bij mijn administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management zijn er heden 254<br />
personeelsleden tewerkgesteld.<br />
2. Er werkt geen enkele Niet-Belg bij mijn administratie Budgettering, Accounting en Financieel<br />
Management.<br />
3. Niet van toepassing.<br />
4. Niet van toepassing.<br />
Minister Anciaux<br />
Cultuur<br />
1. Het aantal van de personeelsleden momenteel ressorterend onder het departement Welzijn,<br />
Volksgezondheid en Cultuur (inclusief wetenschappelijke instelling) en die in het kader van<br />
Beter Bestuurlijk Beleid zullen migreren naar het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en<br />
Media bedraagt 482 (situatie op 28/2/2006).<br />
2. Van dit personeelsaantal zijn er 3 personeelsleden met een niet-Belgische nationaliteit. Twee<br />
onder hen zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, één personeelslid is dit niet.<br />
3. Er worden momenteel 2 personeelsleden met een niet-Belgische maar wel EU-nationaliteit<br />
tewerkgesteld binnen CJSM. Slechts 1 van deze personeelsleden is statutair tewerkgesteld, de<br />
andere is een contractueel personeelslid.<br />
Het personeelslid dat geen onderdaan is van de Europese Unie is eveneens contractueel<br />
tewerkgesteld.<br />
4. De contractuele functies staan open voor alle nationaliteiten, zowel van binnen als buiten de<br />
Europese Unie. Statutaire functies staan enkel open voor mensen met een nationaliteit van een<br />
land van de Europese Unie. Dit wordt bepaald door artikel 10 van de Grondwet, in<br />
samenlezing met de Europese bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers. Zowel voor<br />
statutaire als contractuele functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of<br />
onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhouden of die<br />
werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de staat,<br />
voorbehouden zijn aan Belgen.<br />
Sport/Brussel<br />
1. Het aantal van de personeelsleden momenteel ressorterend onder het departement Welzijn,<br />
Volksgezondheid en Cultuur (inclusief wetenschappelijke instelling) en die in het kader van<br />
Beter Bestuurlijk Beleid zullen migreren naar het beleidsdomein Cultuur, Jeugd, Sport en<br />
Media bedraagt 482 (situatie op 28/2/2006).<br />
Bloso stelt momenteel 534 VTE’s te werk.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -315-<br />
2. 3 personeelsleden beschikken niet over de Belgische nationaliteit: 2 ervan zijn onderdaan van<br />
een lidstaat van de Europese Unie, 1 personeelslid is geen onderdaan van een lidstaat van de<br />
Europese Unie.<br />
3. Er worden momenteel 2 personeelsleden met een niet-Belgische maar wel EU-nationaliteit<br />
tewerkgesteld binnen CJSM. Slechts 1 van deze personeelsleden is statutair tewerkgesteld, de<br />
andere is een contractueel personeelslid.<br />
Het personeelslid dat geen onderdaan is van de Europese Unie is eveneens contractueel<br />
tewerkgesteld.<br />
4. De contractuele functies staan open voor alle nationaliteiten, zowel van binnen als buiten de<br />
Europese Unie. Statutaire functies staan enkel open voor mensen met een nationaliteit van een<br />
land van de Europese Unie. Dit wordt bepaald door artikel 10 van de Grondwet, in<br />
samenlezing met de Europese bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers. Zowel voor<br />
statutaire als contractuele functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of<br />
onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhouden of die<br />
werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de staat,<br />
voorbehouden zijn aan Belgen.<br />
Ingevolge toepassing voor het Bloso van het <strong>Vlaams</strong> Personeelsstatuut voor de diensten van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e overheid van 13/01/2006 wordt bij aanwerving geen nationaliteitsvoorwaarde meer<br />
gesteld<br />
Brussel<br />
Binnen het beleidsveld “Hoofdstedelijke Aangelegenheden” zijn er 5 personeelsleden tewerkgesteld.<br />
Al die personen beschikken over de Belgische nationaliteit. Het antwoord is bijgevolg nihil.<br />
Minister Bourgeois<br />
1. In de diensten/administraties, ressorterend onder het departement AZF, die wat het individueel<br />
personeelsbeheer betreft, onder de bevoegdheid van <strong>Vlaams</strong> minister Bourgeois vallen, werkten op<br />
31/03/2006 in het totaal 1055 personeelsleden.<br />
Voor het Departement Internationaal Vlaanderen werken 92 personeelsleden.<br />
De VOI’s, die onder de bestuurs- of toezichtsbevoegdheid van <strong>Vlaams</strong> minister Bourgeois vallen,<br />
telden op 31/03/2006 de volgende aantallen personeelsleden:<br />
o VRT: 3.005 personeelsleden<br />
o <strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media: 9 personeelsleden<br />
o Toerisme Vlaanderen: 148 personeelsleden in België en 56 personeelsleden in de<br />
buitenlandkantoren<br />
o Agentschap Internationale Samenwerking: 20 personeelsleden<br />
2. Binnen AZF werken 17 personeelsleden met niet-Belgische nationaliteit. Daarvan zijn er 2<br />
onderdaan van de Europese Unie en 15 onderdaan van een land dat geen lidstaat is van de Europese<br />
Unie.<br />
Binnen het Departement Internationaal Vlaanderen werken 2 personeelsleden die elk onderdaan<br />
zijn van een lidstaat van de Europese Unie.<br />
Bij de VRT werken 30 personeelsleden met niet-Belgische nationaliteit. Daarvan zijn er 28 onderdaan<br />
van de Europese Unie en 2 onderdaan van een land dat geen lidstaat is van de Europese Unie.<br />
Bij de <strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media werken geen personeelsleden met andere dan de Belgische<br />
nationaliteit.
-316- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Bij Toerisme Vlaanderen heeft 1 personeelslid van de 148 personeelsleden in België de nationaliteit<br />
van een land buiten de Europese Unie. Van de 56 personeelsleden in de buitenlandkantoren zijn er 17<br />
Belgen, 7 met nationaliteit buiten de Europese Unie en 32 met nationaliteit Europese Unie.<br />
Bij het Agentschap Internationale Samenwerking is 1 personeelslid onderdaan van Zuid-Afrika.<br />
3. Binnen AZF zijn alle onder vraag 2 bedoelde betrokken personeelsleden contractueel<br />
tewerkgesteld.<br />
Binnen het Departement Internationaal Vlaanderen zijn beide onder antwoord 2 vermelde<br />
personeelsleden contractueel en lokaal geworven ter ondersteuning van de Vertegenwoordigers van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regering in respectievelijk Den Haag en Wenen.<br />
Bij de VRT is 1 van de onder vraag 2 bedoelde personeelsleden (afkomstig uit een land binnen de<br />
Europese Unie) statutair tewerkgesteld. De overige 29 personeelsleden met niet-Belgische nationaliteit<br />
zijn contractueel tewerkgesteld.<br />
Bij Toerisme Vlaanderen is het onder vraag 2 bedoelde personeelslid contractueel tewerkgesteld.<br />
Bij het Agentschap Internationale Samenwerking is het onder antwoord 2 vermelde personeelslid<br />
contractueel en lokaal geworven vóór 1 april 2006 ter ondersteuning van de Vertegenwoordiger van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regering in pretoria; vanaf 1 april 2006 ter ondersteuning van de Expert van het Agentschap<br />
voor Zuidelijk Afrika.<br />
4. Door een samenlezing van artikel 10 van de Grondwet met de Europese bepalingen inzake het vrij<br />
verkeer van werknemers, wordt bepaald dat statutaire functies enkel open staan voor mensen met een<br />
nationaliteit van een land van de Europese Unie. Contractuele functies staan open voor alle<br />
nationaliteiten, zowel van binnen als buiten de Europese Unie. Zowel voor statutaire als contractuele<br />
functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening<br />
van openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de<br />
algemene belangen van de staat, voorbehouden zijn aan Belgen.<br />
Minister Peeters<br />
Voor wat betreft de bevoegdheden van minister Peeters zal een aanvullend antwoord gegeven worden.<br />
Minister Keulen<br />
Wat betreft de bevoegdheden van minister Keulen zal er een aanvullend antwoord gegeven worden.<br />
Minister Van Brempt<br />
Voor wat de gegevens voor de Werkholding betreft zijn deze vragen hier niet van toepassing zijn.<br />
Wat De Lijn betreft bedroeg het personeelsbestand op 17 maart 2006 7.387 eenheden. Alle<br />
personeelsleden zijn contractuelen met uitzondering van de twee leidende ambtenaren.<br />
Er zijn 60 personeelsleden die niet beschikken over de Belgische nationaliteit waarvan 12<br />
personeelsleden een nationaliteit hebben van een land dat niet tot de Europese Unie behoort. Deze<br />
personeelsleden zijn eveneens contractuelen.<br />
Tijdens de bijeenkomst van het paritair subcomité voor het stads- en streekvervoer van het <strong>Vlaams</strong>e<br />
gewest op 4 december 1997, bereikte de directie en de sociale partners van De Lijn een principieel<br />
akkoord over het weglaten van de nationaliteitsvereiste als toegangsvoorwaarde voor een functie bij<br />
De Lijn. De raad van bestuur van de <strong>Vlaams</strong>e Vervoermaatschappij keurde dit akkoord goed op 17<br />
december 1997.<br />
BIJLAGE
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -317-<br />
Aantal niet-Belgen in het Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap en de <strong>Vlaams</strong>e Wetenschappelijke<br />
Instellingen (31/03/2006) – minister Bourgeois
-318- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
AANVULLEND GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />
op vraag nr. 77 van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
Minister Keulen<br />
* Voor wat de bevoegdheid “Inburgering” betreft, kan ik u het volgende meedelen:<br />
1. Voor de <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder inburgering vallen, werken er in totaal 13<br />
personeelsleden.<br />
2. Alle personeelsleden die onder inburgering vallen, bezitten de Belgische nationaliteit.<br />
3. Deze vraag is niet van toepassing.<br />
4. Deze vraag is niet van toepassing.<br />
* Voor wat de bevoegdheid “Stedenbeleid” betreft, kan ik u het volgende meedelen:<br />
1. Voor de <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder stedenbeleid vallen, werken er in totaal 5<br />
personeelsleden.<br />
2. Alle personeelsleden die onder mijn bevoegdheid inburgering vallen, bezitten de Belgische<br />
nationaliteit.<br />
3. Deze vraag is niet van toepassing.<br />
4. Deze vraag is niet van toepassing.<br />
* Voor wat de bevoegdheid “Wonen” betreft kan ik u het volgende meedelen:<br />
1. AROHM telt momenteel 765 personeelsleden en het VIOE 139 personeelsleden. Bij VHM zijn<br />
283 personeelsleden tewerkgesteld.<br />
2. en 3. Voor wat AROHM betreft, zijn er in contractueel verband 2 personeelsleden met<br />
Nederlandse en 1 personeelslid met de Poolse nationaliteit. In statutair verband zijn er 2<br />
personeelsleden met de Nederlandse nationaliteit tewerkgesteld. Allen dus lid van de EU. Bij<br />
VHM is er één personeelslid die de nationaliteit van een land buiten de Europese Unie bezit.<br />
Betrokkene is contractueel.<br />
4. Door het samenlezen van artikel 10 van de Grondwet en de Europese bepalingen inzake het vrij<br />
verkeer van werknemers, wordt bepaald dat statutaire functies enkel open staan voor mensen<br />
met een nationaliteit van een land van de Europese Unie. Zowel voor statutaire als contractuele<br />
functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de<br />
uitoefening van openbaar gezag inhouden of die werkzaamheden omvatten strekkende tot<br />
bescherming van de algemene belangen van de staat, voorbehouden zijn aan Belgen.<br />
Het personeelslid van VHM die de nationaliteit van een land buiten de Europese Unie bezit,<br />
werd aangeworven in toepassing van het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering van 30 juni 2000
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -319-<br />
houdende de regeling van de rechtspositie van het personeel van sommige <strong>Vlaams</strong>e Openbare<br />
instellingen. In art. XIV 6. van dit besluit worden de toelatingsvoorwaarden vastgesteld voor een<br />
tewerkstelling bij arbeidsovereenkomst. Betrokkene oefent een gewone uitvoerende<br />
administratieve functie uit.<br />
* Voor wat de bevoegdheid Binnenlands bestuur betreft kan ik u het volgende meedelen:<br />
Dit gedeelte van het antwoord spitst zich toe op de lokale besturen, die onder mijn toezicht vallen. Het<br />
betreft de gemeenten, OCMW’s, verenigingen van OCMW’s, provincies, interlokale<br />
samenwerkingsverbanden, autonome gemeentebedrijven, autonome provinciebedrijven.<br />
1. Hieronder vindt u een overzicht van het aantal personeelsleden die in de lokale sector werken.<br />
De cijfers zijn uitgedrukt in koppen, hebben betrekking op het tweede kwartaal van het jaar<br />
2004 en werden aangeleverd door de Rijksdienst voor sociale zekerheid van de provinciale en<br />
plaatselijke overheidsdiensten (RSZPPO).<br />
Gemeente 68915<br />
OCMW's 52854<br />
Verenigingen van OCMW's 13317<br />
Interlokale samenwerkingsverbanden 8339<br />
Provincies 6398<br />
Autonome gemeentebedrijven 2068<br />
Autonome provinciebedrijven 215<br />
Totale tewerkstelling bij de lokale besturen 152106<br />
2. en 3. Ik moet u helaas het antwoord op uw vragen 2 en 3 schuldig blijven. Deze gegevens<br />
worden niet systematisch bijgehouden door de IVA Binnenlands Bestuur en konden ook niet<br />
worden aangeleverd door de RSZPPO of door de afdeling Planning en statistiek.<br />
4. Op de vraag krachtens welk decreet kan worden afgeweken van de algemene regel vervat in<br />
artikel 10 van de grondwet kan ik het volgende antwoorden:<br />
Artikel 10 van de Belgische Grondwet bepaalt dat alleen Belgen "benoembaar zijn tot de<br />
burgerlijke en militaire bedieningen". Dit artikel moet echter samen gelezen worden met het<br />
huidig artikel 39 (vroeger artikel 48) van het EEG-verdrag, dat het vrije verkeer van werknemers<br />
die onderdaan zijn van een EU-Iidstaat. als algemene regel heeft vastgelegd. Dat betekent dat EUonderdanen<br />
ook toegang hebben tot de functies bij de overheden, ongeacht of die van statutaire of<br />
van contractuele aard zijn. Discriminaties terzake zijn strijdig met de wet. Er wordt in artikel 39,<br />
lid 4 van het EEG-verdrag alleen een uitzondering gemaakt op dit algemene principe voor de<br />
betrekkingen die typisch worden geacht voor de overheid. Daaronder moeten de betrekkingen<br />
begrepen worden "... die verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag en de<br />
bescherming van de algemene belangen van de staat, waarmee de belangen van gemeente- en<br />
OCMW-besturen worden gelijkgesteld". Zulke betrekkingen zijn uitsluitend toegankelijk voor<br />
Belgen. Uit de functiebeschrijving waarin de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden die<br />
inherent zijn aan de functie, worden weergegeven, moet blijken of het gaat om een functie die aan<br />
de bovengeschetste voorwaarden voldoet.<br />
Deze Europese regelgeving is bij uitbreiding van toepassing op de inwoners van de Europese<br />
Economische Ruimte (EER: IJsland Liechtenstein en Noorwegen).<br />
Een specifiek decreet dat de toegang tot het openbaar ambt voor niet-Belgen en dus voor niet<br />
inwoners van de EU en de EER regelt bestaat momenteel nog niet.
-320- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Voor contractuele functies die geen verband houden met de uitoefening van het openbaar gezag<br />
en de bescherming van de algemene belangen van de staat, geldt geen enkele<br />
nationaliteitsvereiste. Dat betekent dat vreemdelingen die tot het verblijf en de vestiging in België<br />
zijn toegelaten ongeacht hun nationaliteit, eveneens toegang hebben tot contractuele betrekkingen<br />
bij de lokale en regionale overheden. Artikel 55, 2 van de OCMW-wetgeving biedt de OCMW's<br />
expliciet deze mogelijkheid tot indienstneming onder arbeidsovereenkomst van personen van<br />
vreemde nationaliteit voor niet leidinggevende betrekkingen.<br />
Zowel voor statutaire als voor contractuele functies geldt altijd dat de werknemer moet voldoen<br />
aan de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken. Voor<br />
bibliotheekbetrekkingen geldt dat de werknemers de vereiste beroepsdiploma's of getuigschriften<br />
in het Nederlands moeten hebben behaald.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -321-<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
AANVULLEND GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />
op vraag nr. 77 van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
1. Totaal aantal personeelsleden (zie bijlage)<br />
Beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken: 3.893<br />
Beleidsdomein Leefmilieu, Energie en Natuur: 1.944<br />
2. Aantal niet-Belgen – onderdaan EU vs geen onderdaan EU (zie bijlage).<br />
Omdat personen uit de nieuwe lidstaten hier nog niet vrij mogen komen werken, wordt de<br />
Europese Unie beperkt tot de 15 ‘oude’ lidstaten (bijlage 2).<br />
Dit levert het volgende resultaat op.<br />
BELEIDSDOMEIN TOTAAL AANTAL AANTAL EU AANTAL BUITEN<br />
NIET-BELGEN<br />
EU<br />
MOW 26 22 4<br />
LNE 15 12 3<br />
TOTAAL 41 34 7<br />
3. Wanneer een opsplitsing per statuut wordt gemaakt, levert dit het volgend resultaat op:<br />
BELEIDSDOMEIN AANTAL STATUTAIR AANTAL CONTRACTUEEL<br />
MOW 16 10<br />
LNE 2 13<br />
TOTAAL 18 23<br />
4. Door een samenlezing van artikel 10 van de Grondwet met de Europese bepalingen inzake het vrij<br />
verkeer van werknemers, wordt bepaald dat statutaire functies enkel open staan voor mensen met<br />
een nationaliteit van een land van de Europese Unie.<br />
Contractuele functies staan open voor alle nationaliteiten, zowel van binnen als buiten de Europese<br />
Unie.<br />
Zowel voor statutaire als contractuele functies geldt dat betrekkingen die een rechtstreekse of<br />
onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhouden of die<br />
werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene belangen van de staat,<br />
voorbehouden zijn aan Belgen.<br />
Het gaat dus niet om een decreet, want dat is er nooit doorgekomen, maar wel om het feit dat men<br />
de Europese richtlijnen toepast die zeggen dat er geen nationaliteitsvereiste meer mag zijn;<br />
hierdoor kunnen contractuelen wel een niet-EU nationaliteit hebben.<br />
BIJLAGEN<br />
1. totaal aantal personeelsleden en aantal niet-Belgen – onderdaan EU vs geen onderdaan<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/BOURGEOIS/77/antw.077.bijl.001.xls
-322- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/BOURGEOIS/77/antw.077.aanv.bijl.001.xls
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -323-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 84<br />
van 30 maart 2006<br />
van STEFAN SINTOBIN<br />
EU-webstek toeristische bestemmingen - Betrokkenheid<br />
De Europese Commissie lanceert een webstek waar potentiële bezoekers informatie vinden over de<br />
mogelijke bestemmingen in Europa.<br />
De webstek is een initiatief om meer toeristen naar Europa te lokken. Europa blijkt inderdaad het<br />
meest bezochte continent te zijn, maar het aantal bezoekers groeit hier minder snel dan in de andere<br />
werelddelen.<br />
Kent de minister dit initiatief?<br />
In welke mate zijn de regio’s (i.c. Vlaanderen) hierbij betrokken?
-324- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 84 van 30 maart 2006<br />
van STEFAAN SINTOBIN<br />
De portaalsite visiteurope.com is een initiatief van de Europese Commissie. Na oplevering van het<br />
project wordt de ‘European Travel Commission’ of ‘ETC’ eigenaar van de portaalsite. De ETC is een<br />
onafhankelijke organisatie die er voor ijvert om meer toeristen naar Europa te lokken en zich<br />
uitdrukkelijk richt op toeristen die van buiten Europa komen. De meeste Europese toeristische<br />
organisaties zijn als nationale organisatie lid van ETC. Toerisme Vlaanderen vertegenwoordigt<br />
Vlaanderen binnen ETC; ook de Waalse tegenhanger OPT is lid van ETC.<br />
Tijdens de ontwikkeling van de portaalsite fungeerde de New Media Group van ETC als stuurgroep<br />
voor het project. Het agentschap Toerisme Vlaanderen heeft actief geparticipeerd aan de<br />
voorbereiding en realisatie van deze site. Daardoor is Vlaanderen ook goed vertegenwoordigd: naast<br />
een algemene pagina met info over ons land, worden de zes <strong>Vlaams</strong>e kunststeden in de kijker<br />
geplaatst, telkens met hun markantste troeven. Ook inzake ‘useful information’ en ‘how to travel’<br />
komen we goed aan onze trekken. Verder bevat de site heel wat <strong>Vlaams</strong>e evenementen.<br />
Op dit moment is de site gericht op de Noord- en Zuidamerikaanse markt. In een later stadium komen<br />
de Japanse, Chinese en Russische markt aan bod.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -325-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 85<br />
van 30 maart 2006<br />
van STEFAAN SINTOBIN<br />
Erkenning toeristische centra - Betrokkenheid<br />
Minister van Werk Peter Vanvelthoven heeft het centrum van Scherpenheuvel erkend als toeristisch<br />
centrum. Dat kan in de toekomst extra jobs opleveren. En voortaan mogen kleinhandelszaken –<br />
waaronder de kraampjes rond de basiliek – tijdens het bedevaartseizoen hun werknemers ook op<br />
zondag een hele dag laten werken. Naast bakkerijen, beenhouwerijen, tabakswinkels,<br />
voedingszaken,… zouden àlle zaken de hele dag mogen openblijven.<br />
Enkele voorwaarden voor erkenning zouden blijkbaar zijn:<br />
- het hebben van een toeristisch infokantoor;<br />
- het toerisme moet van essentieel belang zijn voor de plaatselijke economie;<br />
- de toeristen moeten de activiteit van de kleinhandelszaken in belangrijke mate beïnvloeden.<br />
Aangezien Toerisme tot de bevoegdheden van Vlaanderen behoort, had ik graag volgende vragen<br />
gesteld.<br />
1. Kan de minister de criteria meedelen om erkend te worden als toeristisch centrum? Wat impliceert<br />
de erkenning als toeristisch centrum allemaal?<br />
2. In welke mate is het <strong>Vlaams</strong> niveau betrokken bij de erkenning van toeristische centra?<br />
Met andere woorden: wordt hierover overleg gepleegd?<br />
3. Kan de minister een oplijsting geven van dergelijke erkende toeristische centra?
-326- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 85 van 30 maart 2006<br />
van STEFAAN SINTOBIN<br />
De erkenning van plaatsen als toeristisch centrum gebeurt door de federale ministers van Middenstand<br />
en Werk, nl. mevrouw Sabine Laruelle en de heer Peter Vanvelthoven.<br />
De minister van Middenstand hanteert voor een erkenning als “toeristisch centrum” het Koninklijk<br />
Besluit van 11 augustus 1960 tot uitvoering van de wet van 22 juni 1960 tot invoering van een<br />
wekelijkse rustdag in nering en ambacht.<br />
De minister van Werk hanteert voor een erkenning als “toeristisch centrum” twee Koninklijke<br />
Besluiten nl.<br />
- het K.B. van 7 november 1966 betreffende de tewerkstelling op zondag in kleinhandelszaken<br />
en kapperssalons gevestigd in badplaatsen, luchtkuuroorden en toeristische centra.<br />
- Het K.B. van 23 mei 1972 betreffende de tewerkstelling van jeugdige werknemers op zon- en<br />
feestdagen.<br />
Ik wijs de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger erop dat het hier een federale beleidsuitvoering betreft.<br />
Op de vragen kan ik het volgende antwoorden.<br />
1. De wettelijke criteria inzake de erkenning van toeristische centra zijn:<br />
- het K.B. van 7 november 1966 en het K.B. van 23 mei 1972:<br />
“De plaatsen waar een toeristisch onthaal wordt verzekerd door middel van instellingen welke<br />
door het Commissariaat-generaal voor het toerisme worden erkend en voor wiens economie<br />
het toerisme van essentieel belang is ingevolge de toevloed van toeristen die er verblijven of er<br />
voorbij komen wegens het bestaan van bezienswaardigheden, natuurschoon, ondernemingen<br />
voor sportieve of culturele ontspanning, bedevaartoorden, logies of restauratiegelegenheden.”<br />
- het K.B. van 11 augustus 1960:<br />
“De gemeenten of gedeelten van gemeenten waar het toeristisch onthaal wordt verzekerd door<br />
instellingen die erkend zijn door de inzake het toerisme bevoegde overheid en voor wier<br />
economie het toerisme van essentieel belang is in gevolge de toevloed van toeristen die er<br />
verblijven of er voorbij komen wegens het bestaan van bezienswaardigheden, natuurschoon,<br />
ondernemingen voor sportieve of culturele ontspanning, kuuroorden, bedevaartsoorden, logies<br />
of restauratiegelegenheden.”<br />
2. Het <strong>Vlaams</strong> niveau is niet betrokken bij de erkenning van een toeristisch centrum door de federale<br />
ministers van Werk en Middenstand.<br />
3. Een lijst van plaatsen die als toeristisch centrum erkend zijn door de federale minister van Werk is<br />
terug te vinden op de website van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg<br />
(meta.fgov.be). Deze lijst is bijgehouden tot 30 juni 2005.<br />
Wel kan ik vermelden dat in de K.B.’s werd opgenomen dat alleszins als toeristische gemeente<br />
worden beschouwd: de badplaatsen t.t.z. de plaatsen die niet verder dan vijf kilometer van de kust<br />
zijn gelegen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -327-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 86<br />
van 6 april 2006<br />
van LUDO SANNEN<br />
Hoevekampeerterreinen - Vergunningen<br />
In het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 23 februari 1995 betreffende de exploitatie van de<br />
terreinen voor openluchtrecreatieve verblijven zijn verschillende exploitatievoorwaarden bepaald voor<br />
diverse categorieën van openluchtrecreatieve verblijven, zoals kampeerterreinen. Men kan er<br />
logischerwijze van uitgaan dat de meeste van de aanvragen betrekking hebben op terreinen die, wat de<br />
regelgeving op de ruimtelijke ordening betreft, in recreatiegebied gelegen zijn, zodat er qua ruimtelijke<br />
ordening in beginsel geen bezwaren zijn. Het volstaat voor de aanvrager om aan de voorwaarden van<br />
het voornoemde besluit te voldoen.<br />
De vraag rijst in hoeverre actieve landbouwers bij hun bedrijven een kampeerterrein kunnen inrichten,<br />
enerzijds conform de voorwaarden zoals bepaald in het voornoemde besluit, en anderzijds conform de<br />
regelgeving inzake ruimtelijke ordening.<br />
Ik meen dat het toeristische productaanbod versterkt kan worden door de ontwikkeling en promotie<br />
van dergelijke hoevekampeerterreinen.<br />
In een nota van Toerisme Vlaanderen, overgemaakt aan de Commissie voor Leefmilieu en Natuur,<br />
Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed van het<br />
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, wordt gesteld: “Totnogtoe ontving Toerisme Vlaanderen een 10-tal vragen om<br />
informatie betreffende de inrichtingsvoorwaarden voor een hoevecamping. Volgens onze gegevens<br />
liepen een aantal van deze initiatieven strop bij het aanvragen van het (in het kader van de aanvraag tot<br />
exploitatievergunning) noodzakelijke stedenbouwkundige attest waaruit blijkt dat het terrein gelegen<br />
is in een gebied waarvan de planologische bestemming, de exploitatie en het gebruik van een terrein<br />
voor openluchtrecreatieve verblijven toelaat.”<br />
1. Kan de minister een overzicht geven van:<br />
− het aantal aanvragen dat werd gedaan voor zogenaamde hoevekampeerterreinen;<br />
− het aantal goedkeuringen, het aantal weigeringen, het aantal ingetrokken en stopgezette<br />
aanvragen;<br />
− de reden van de weigeringen, intrekkingen en stopzettingen.<br />
In hoeverre hebben de weigeringen, intrekkingen en stopzettingen betrekking op de regelgeving<br />
inzake ruimtelijke ordening?<br />
2. Werkt de huidige regelgeving inzake ruimtelijke ordening belemmerend m.b.t. de ontwikkeling<br />
van hoevekampeerterreinen, wat tot de taak van Toerisme Vlaanderen behoort?
-328- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Gaat de minister er vanuit dat een wijziging van de reglementering van de ruimtelijke ordening<br />
aangewezen is om het hoevekamperen beter mogelijk te maken?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -329-<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 86 van 6 april 2006<br />
van LUDO SANNEN<br />
1. Ik kan de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger meedelen dat, tot op heden, bij de administrateurgeneraal<br />
van Toerisme Vlaanderen, nog geen vergunning werd aangevraagd voor de exploitatie<br />
van een hoevekampeerterrein.<br />
Toerisme Vlaanderen ontving wel een 10-tal mondelinge vragen om toelichting betreffende het<br />
inrichten van een hoevekampeerterrein.<br />
Door de betrokken dienst werden de initiatiefnemers aanvankelijk geadviseerd om een attest aan te<br />
vragen waaruit blijkt dat het betreffende hoevekampeerterrein gelegen is in een gebied waarvan de<br />
planologische bestemming, de exploitatie en het gebruik van een terrein voor openluchtrecreatieve<br />
verblijven toelaat.<br />
Bij ontstentenis van een dergelijk noodzakelijk attest, zijn, uit de informatie waarover Toerisme<br />
Vlaanderen beschikt, een aantal van de geplande initiatieven niet kunnen doorgaan. Dit ondanks<br />
de toelichting hierover in de omzendbrief van 8 juli 1997 betreffende de inrichting en de<br />
toepassing van de ontwerp-gewestplannen en gewestplannen.<br />
2. Het te sterk terughoudend karakter van het Ruimtelijke Ordeningsbeleid vormt vandaag een rem<br />
op de ontwikkeling van, met name, de logiesbedrijven op het platteland.<br />
Komt daarbij dat de ruimtelijke regelgeving vaak heel uiteenlopend wordt geïnterpreteerd en dus<br />
ook geadviseerd. Een grotere eenvormigheid, met geïntegreerd karakter van de bepalingen, is<br />
volgens mij noodzakelijk.<br />
Samen met mijn collega bevoegd voor Landbouw voerde ik gesprekken met Toerisme Vlaanderen<br />
en met de vzw Plattelandstoerisme in Vlaanderen. Dit leidde eind juni 2005 tot de agendering van<br />
een het thema 'Logiesbedrijven op het platteland' op het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg (IPO),<br />
een beleidsdomein- en bestuursniveau overschrijdend overleg dat ondersteuning geeft aan een<br />
geïntegreerd <strong>Vlaams</strong> plattelandsbeleid.<br />
De voorbije maanden werd het thema 'plattelandstoerisme', waaronder ook het onderwerp<br />
hoevecampings resulteert, herhaaldelijk besproken in de werkgroep ‘werkruimte’ van het IPO.<br />
De conclusies van het IPO-overleg zal ik, voor wat het ruimtelijke aspect betreft, aankaarten bij<br />
mijn collega bevoegd voor Ruimtelijke Ordening opdat ze kunnen meegenomen worden bij de<br />
aangekondigde wijziging van het decreet op de ruimtelijke ordening.<br />
Met betrekking tot deze problematiek, wil ik de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger ook verwijzen<br />
naar punt 4.4.6. ‘Plattelandstoerisme ruimtelijk ontknellen’ van mijn Beleidsbrief Toerisme 2005-<br />
2006.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -331-<br />
KRIS PEETERS,<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN,<br />
ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -333-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 359<br />
van 21 maart 2006<br />
van JACKY MAES<br />
Weegbrug N38 Vlamertinge - Stand van zaken<br />
Ter hoogte van de afrit Vlamertinge op de N38 tussen Ieper en Poperinge werd een weeginstallatie<br />
gebouwd om efficiënte controles te kunnen uitvoeren op de maximale belasting van de vrachtwagens.<br />
In 2002 stelde ik hierover al een schriftelijke parlementaire vraag, omdat de installatie niet in gebruik<br />
werd genomen door het ontbreken van de nodige bouwvergunningen (vraag nr. 12 van 4 oktober 2002,<br />
Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 5 van 2 december 2002, blz. 940). Toenmalig minister<br />
Stevaert antwoordde dat op 11 september 2002 een bouwvergunning werd afgeleverd voor het<br />
oprichten van een bedieningsgebouw. De locatie was toen volledig vergund, waardoor het (prefab)<br />
gebouw nog hetzelfde jaar zou worden opgericht. Daarna moest nog de elektromechanische uitrusting<br />
worden geïnstalleerd. De ingebruikname van deze site werd verwacht begin 2003.<br />
Nu drie jaar later verneem ik dat op deze site nog steeds geen weging of beweging is vast te stellen.<br />
1. Is de weeginstallatie al in gebruik genomen?<br />
Zo ja, sedert wanneer en hoeveel wegingen gemiddeld per dag worden er uitgevoerd?<br />
Zo niet, wat zijn de oorzaken van het niet in gebruik nemen van de weeginstallatie?<br />
2. Welke maatregelen neemt de minister om deze installatie zo vlug mogelijk te laten functioneren<br />
op haar volledige capaciteit?
-334- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 359 van 21 maart 2006<br />
van JACKY MAES<br />
Sinds begin maart vorig jaar werd er door de <strong>Vlaams</strong>e wegeninspectie 22 keer voor een periode van 1<br />
dag controle uitgevoerd op de N38 te Ieper (Vlamertinge). Er werden in totaal 166 controles<br />
uitgevoerd.<br />
Daarnaast hebben de lokale en de federale politie toegang tot de asweeginstallatie, zodat zij eveneens<br />
controles kunnen uitvoeren.<br />
Deze weegbrug ligt niet op een hoofdverkeersas, waardoor het gebruik minder intensief is dan de<br />
weegbruggen gelegen langs de autosnelwegen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -335-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 360<br />
van 21 maart 2006<br />
van JACKY MAES<br />
Kustduinen - Vertuining<br />
Vijftien jaar geleden werd het duinendecreet goedgekeurd. Dit belangrijke decreet kwam net op tijd<br />
om de laatste duinpercelen van de bebouwing te redden.<br />
Recentelijk duikt echter een nieuwe bedreiging op. Steeds meer private eigenaars brengen<br />
duingebieden op de markt. Ditmaal is het de grondspeculanten blijkbaar niet te doen om nieuwe<br />
appartementsblokken of villa’s, maar wel “om aanpalende privé-eigenaars de kans te geven hun tuin te<br />
vergroten”. De grondprijzen die daarbij gevraagd worden, overstijgen vele malen het budget dat ter<br />
beschikking staat voor de aankoop van natuurgebieden.<br />
Dat deze verkoop bijzonder nefast is voor de natuurwaarden van het gebied behoeft weinig uitleg.<br />
Daarnaast onttrekt deze sluipende “vertuining” waardevolle duinpercelen aan de openbaarheid,<br />
waardoor de recreatiedruk op de resterende duingebieden alleen maar toeneemt.<br />
Deze nieuwste strategie vanwege de grondspeculanten dreigt dus te leiden tot een desastreuze en<br />
onomkeerbare aantasting van de duingebieden, van hun specifieke fauna en flora, én van hun<br />
toeristisch-recreatief potentieel.<br />
De <strong>Vlaams</strong>e overheid beschikt naar mijn mening over voldoende mogelijkheden om deze<br />
achterpoortjes in de duinenbescherming te sluiten.<br />
1. Wat is de strategie van de minister om de “vertuining” van de kustduinen tegen te gaan en welke<br />
instrumenten worden hiervoor ingezet en/of welke bestaande wetgeving verfijnd?<br />
2. Zijn er wetenschappelijke gegevens beschikbaar over de evolutie in de “vertuining” van de<br />
duinen? Zo ja, wat zijn de conclusies daarvan?<br />
Zo neen, wordt aan de betrokken onderzoeksinstelling hiertoe de opdracht gegeven?<br />
3. Is er rond deze problematiek overleg gepland met de betrokken overheden en de milieubeweging?
-336- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 360 van 21 maart 2006<br />
van JACKY MAES<br />
1. Krachtens het artikel 7 van het Besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering van 23 juli 1998 tot vaststelling<br />
van nadere regels ter uitvoering van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud<br />
en het natuurlijk milieu is het verboden duinvegetaties te wijzigen. De natuurwachters van de cel<br />
Kustzonebeheer van het Agentschap Natuur en Bos kregen de opdracht van alle percelen<br />
beschermde duingrond die recent verworven werden of in de toekomst nog verworven zullen<br />
worden door particulieren of door vastgoedvennootschappen, met het oog op de uitbreiding van<br />
tuinen, de toestand bij verwerving vast te stellen door middel van foto’s en een beschrijving te<br />
maken van de vegetatie. Deze vaststelling van de toestand bij verwerving moet toelaten van<br />
eventuele latere illegale wijzigingen van de duinvegetaties pro justitia processen verbaal op te<br />
maken die dan voor verder gevolg zullen overgezonden worden naar het bevoegde parket.<br />
Voor het plaatsen van omheiningen in ruimtelijk kwetsbare gebieden, zoals door de gewestplannen<br />
vastgelegde groengebieden, in uitvoering van het duinendecreet aangeduide beschermde<br />
duingebieden en in uitvoering van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen aangewezen speciale<br />
beschermingszones, is een stedenbouwkundige vergunning vereist. Vermits het voor individuele<br />
doeleinden afsluiten van delen van het beschermde duinenareaal strijdig is met zowel het recreatief<br />
medegebruik door het publiek als een op de instandhouding van de natuurwaarden gericht beheer<br />
van het resterend duinenareaal, wordt door de cel Kustzonebeheer van het Agentschap Natuur en<br />
Bos steevast ongunstig advies verleend voor het in de duinen plaatsen van omheiningen die niet<br />
nodig zijn voor doelstellingen van algemeen belang, zoals de zeewering en het natuurbehoud.<br />
Uiteraard wordt ook voor eventuele aanvragen van ontheffing van het verbod op<br />
vegetatiewijzigingen die niet het natuurbehoud of de zeewering als doelstelling zouden hebben<br />
ongunstig advies verleend.<br />
2. Er zijn nog geen wetenschappelijke gegevens beschikbaar.<br />
Ik zal aan de Agentschap Natuur en Bos de opdracht geven de wenselijkheid en mogelijkheid te<br />
onderzoeken om aan een wetenschappelijke onderzoeksinstelling of adviesbureau een<br />
studieopdracht te geven om een inventaris en monitoring uit te voeren van de evolutie van de door<br />
particulieren en vastgoedvennootschappen aangekochte duingrondpercelen.<br />
3. Bij mijn weten werd aan mijn kabinet door de milieubeweging of de gemeentebesturen totnogtoe<br />
geen overleg omtrent deze problematiek gevraagd. Nochtans hebben de gemeentebesturen als<br />
vergunningverlenende overheid een belangrijke rol te vervullen in de problematiek van de<br />
vertuining van de duinen. Daarom acht ik een sensibilisatie van de gemeentebesturen van het door<br />
de vertuining inkrimpen van het duinenareaal wenselijk en ik zal hiertoe de nodige stappen zetten.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -337-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 361<br />
van 21 maart 2006<br />
van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />
Natuurherstel militaire domeinen - Stand van zaken<br />
Naar aanleiding van een vraag om uitleg (2005-2006) betreffende het LIFE-project DANAH (Defensie<br />
en Aminal Natuurherstel) stelde ik de minister de vraag op welke manier een selectie werd gemaakt<br />
van de militaire domeinen die aan het LIFE- project worden onderworpen.<br />
Kan de minister hierover inmiddels meer duidelijkheid geven?<br />
Werden er inmiddels nog bijkomende beheersovereenkomsten afgesloten?
-338- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 361 van 21 maart 2006<br />
van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />
In de eerste plaats moet ingegaan worden op de figuur van de “beheersovereenkomsten”. In 1999 werd<br />
een Beheersovereenkomst getekend tussen het <strong>Vlaams</strong>e Ministerie van Leefmilieu en het Federale<br />
Ministerie van Defensie, met het oog op het beheer van de natuurwaarden die aanwezig zijn in die<br />
militaire domeinen. Op korte termijn zal een hernieuwde beheersovereenkomst ondertekend worden<br />
om dit natuurbeheer nog beter te sturen en richtlijnen uit te werken. Deze reeks<br />
beheersovereenkomsten bepaalt dus de krachtlijnen waarbinnen het reguliere natuurbeheer van de<br />
militaire domeinen dient te gebeuren.<br />
Deze beheersovereenkomsten inzake het regulier natuurbeheer volstaan evenwel niet. De grote<br />
oppervlaktes van de militaire domeinen brengen immers met zich mee dat er, ondanks de reeds<br />
verrichte grote logistieke inspanningen, toch een achterstand in het natuurbeheer moet ingehaald<br />
worden – dit gebeurt door natuurherstel.<br />
Dit natuurherstel wordt met name geconcentreerd in de Speciale Beschermingszones (SBZ) binnen het<br />
Europese NATURA2000-netwerk, waarvan de Militaire Domeinen liefst 11% van de <strong>Vlaams</strong>e<br />
oppervlakte uitmaken. De verantwoordelijkheid naar gepast beheer van deze rijkdom is dan ook zeer<br />
groot. Voor twaalf van de militaire domeinen loopt daarom sinds 2003 het LIFE-project “DANAH”,<br />
dat tot 2008 Europese subsidies aanwendt over 9400 ha voor een grootschalig natuurherstel. De<br />
projectgebieden van het LIFE-project “DANAH” zijn dan ook geselecteerd als doorsnede tussen<br />
enerzijds de Militaire domeinen die in het Protocol van 1999 opgenomen zijn en anderzijds de<br />
NATURA2000-gebieden.<br />
Zowel de beheersovereenkomsten (sinds 1999) als de verhoogde financiële inbreng dank zij het LIFEproject<br />
DANAH, maken samen dat het <strong>Vlaams</strong>e Ministerie van Leefmilieu een zekere inspraak heeft<br />
in het natuurbeheer van de militaire domeinen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -339-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 362<br />
van 21 maart 2006<br />
van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />
Verkeersdrempels en fijn stof - Cd-rom<br />
In het kader van de problematiek van de verspreiding van fijn stof bij het afremmen en optrekken aan<br />
verkeersdrempels deelde de minister mee dat een cd-rom zou worden overhandigd aan de<br />
gemeentebesturen. Deze cd-rom zou de probleempunten in de gemeente aanduiden.<br />
1. Is deze cd-rom inmiddels al voorhanden?<br />
2. Wanneer wordt deze verspreid naar de gemeenten?<br />
3. Wordt er een beleidsoptie voorgesteld bij het verspreiden van de cd-rom, of is deze louter ter<br />
informatie en wordt het initiatief terzake volledig bij de gemeenten gelegd?
-340- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 362 van 21 maart 2006<br />
van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />
De <strong>Vlaams</strong> volksvertegenwoordiger doelt waarschijnlijk op het software pakket dat in opdracht van<br />
het departement LNE ontwikkeld wordt en wat aan gemeenten en steden toelaat om simulaties van de<br />
luchtkwaliteit te maken.<br />
Dit pakket wordt normaal in de loop van de maand mei opgeleverd aan het departement LNE. Na<br />
evaluatie zal het dan wellicht nog vóór de zomervakantie ter beschikking gesteld kunnen worden van<br />
steden en gemeenten.<br />
Beleidsopties worden niet genomen met de verspreiding van de software. Het is immers slechts een<br />
hulpmiddel om gemeentebesturen toe te laten om onderbouwde beslissingen te nemen inzake<br />
mobiliteit en de gevolgen ervan op de luchtkwaliteit.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -341-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 365<br />
van 21 maart 2006<br />
van ELOI GLORIEUX<br />
Berging laagradioactief afval Mol-Dessel - Vergunningen<br />
De gemeenteraden van Mol en Dessel hebben de eindrapporten MONA en STOLA over de berging<br />
van laagradioactief afval goedgekeurd. De gemeenten Fleurus en Farciennes hebben de berging van dit<br />
kernafval afgewezen.<br />
Dit betekent dat Mol en Dessel de enige opties zijn die vandaag voorliggen.<br />
1. Op welke wijze wordt de <strong>Vlaams</strong>e Regering betrokken bij dit dossier?<br />
2. Moet de <strong>Vlaams</strong>e Regering een bouwvergunning en milieuvergunning afleveren voor de bouw van<br />
een dergelijke kernafvalsite? Zijn hiervoor reeds aanvragen ingediend?<br />
3. Wat is de rol van OVAM in de hele procedure voor de aanduiding en vergunning van een<br />
bergingssite voor laagradioactief afval?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 365) en Van Mechelen (vraag nr.<br />
117)
-342- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 365 van 21 maart 2006<br />
van ELOI GLORIEUX<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Dirk Van Mechelen, <strong>Vlaams</strong> minister<br />
van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -343-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 372<br />
van 24 maart 2006<br />
van JOHAN DECKMYN<br />
Schelde Gentbrugge - Waterpeil<br />
Het peil van de Schelde tussen de bloksluis in Gentbrugge (aan de <strong>Vlaams</strong>e Kaai) tot aan de ringvaart<br />
in Melle veroorzaakt de laatste tijd heel wat zorgen bij omwonenden.<br />
Enerzijds is er reeds heel wat deining geweest omtrent de slibproblematiek ter plaatse, waarover ik<br />
reeds een schriftelijke vraag heb gesteld. Anderzijds is er ten gevolge van deze problematiek ook de<br />
schrik van de omwonenden voor een stijgend waterpeil.<br />
De omwonenden stellen immers vast dat het waterpeil van de Schelde, bijvoorbeeld aan de<br />
Heusdenbrug, gevoelig is gestegen ten opzichte van vroeger. Er is sprake van een verhoging van circa<br />
een halve meter ter hoogte van de dijk.<br />
De omwonenden hebben bijgevolg schrik voor overstromingen ten gevolge van deze situatie.<br />
1. Welke maatregelen zijn er reeds genomen met betrekking tot het monitoren van het waterpeil op<br />
dit stuk van de Schelde?<br />
2. Werd er hieromtrent reeds gecommuniceerd naar de bewoners?
-344- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 372 van 24 maart 2006<br />
van JOHAN DECKMYN<br />
Tijdens de werkzaamheden aan de nieuwe dijk - die op het peil 8,00 m TAW landinwaarts wordt<br />
gebouwd - leek het erop dat het waterpeil gestegen was. Dit komt door het feit dat de oude dijk lager<br />
lag en een gedeelte van de oude dijk werd gebruikt om de nieuwe dijk aan te leggen.<br />
1. In het meest opwaartse gedeelte van de Zeeschelde gebeurt permanente monitoring van de<br />
waterstanden in zowel Gentbrugge als Melle. Zoals elders in het Zeescheldebekken, is er een<br />
langzame trend van verhogen van de hoogwaterstanden. Om zich daartegen te wapenen, heeft<br />
de <strong>Vlaams</strong>e regering op 22 juli 2005 een nieuw (geactualiseerd) Sigmaplan goedgekeurd. Zo<br />
worden er stroomafwaarts Melle bijkomende overstromingsgebieden aangelegd, die deze<br />
waterstanden tussen Melle en Gentbrugge gunstig zullen beïnvloeden.<br />
2. Informatie over zowel actuele- als voorspelde waterstanden is on-line beschikbaar via het<br />
internet - site van het Waterbouwkundig Laboratorium en Hydrologisch Onderzoek –<br />
http://watlab.lin.vlaanderen.be. Jaarlijks worden ook de getijtafels gepubliceerd die ook<br />
kunnen verkregen worden bij voornoemde administratie - Berchemlei 115 te 2140 Antwerpen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -345-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 383<br />
van 28 maart 2006<br />
van AGNES BRUYNINCKX<br />
Wildschade regio Brugge - Stand van zaken<br />
Sinds vorig jaar wordt in het bosrijke gebied op de grens van Brugge, Zedelgem en Jabbeke een<br />
populatie everzwijnen en edelherten waargenomen die het voorbije half jaar aanzienlijk is<br />
toegenomen.<br />
De dieren veroorzaken onmiskenbaar schade aan de landbouwgewassen van landbouwbedrijven in de<br />
regio. De schade werd vorig jaar geraamd op 40.000 euro. De landbouwers dienen de schade te laten<br />
vaststellen door de gemeentelijke schattingscommissies met het oog op de belastingaangifte en een<br />
eventuele schadevergoeding. De landbouwers krijgen ook te horen dat ze op eigen kosten een<br />
landbouwdeskundige kunnen aanstellen om de schade vast te stellen. Bovendien is er het gevaar van<br />
varkenspest en zelfs mogelijke kans op ongevallen.<br />
Sinds de zomer van 2005 zijn bijzondere maatregelen van kracht om de dieren te vangen of te doden.<br />
Er werd onder meer gekozen voor de methode van hoogzitters, waarbij verschillende jagers wekenlang<br />
tevergeefs probeerden om alle everzwijnen af te schieten. Er werden totnogtoe slechts twee<br />
everzwijnen geschoten.<br />
De voorbije maanden vonden over de problematiek verschillende vergaderingen plaats met de<br />
betrokken burgemeesters, de bevoegde diensten van de gouverneur, de Wildbeheerseenheid Houtland<br />
en vertegenwoordigers van de afdeling Bos en Groen. Enkele weken geleden hoopte de afdeling Bos<br />
en Groen van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap de dieren te kunnen doden via een grote drijfjacht waaraan 20<br />
drijvers en 25 jagers van de Wildbeheerseenheid Houtland participeerden. Men vond weliswaar sporen<br />
van everzwijnen, maar geen van hen liet zich zien.<br />
De jagers van de Wildbeheerseenheid Houtland stellen nu dat na de drijfjacht van begin februari geen<br />
verder overleg plaatsgreep en stellen voor kleine klopjachten te houden in kleine groepen. De minister<br />
zou volgens dezelfde Wildbeheerseenheid echter ingegaan zijn op een schrijven van de actiegroep<br />
Gaia om het bejagen van everzwijnen in de Brugse regio te verbieden. Gaia vindt de drijfjacht<br />
onaanvaardbaar en stelt een diervriendelijke oplossing voor zoals het vangen van de dieren en het<br />
overbrengen naar hun natuurlijke biotoop. Volgens Gaia liet de overheid totnogtoe ook na om een<br />
beroep te doen op specialisten zoals het Limburgs Natuurhulpcentrum Opglabbeek.<br />
1. Klopt het dat de minister en de afdeling bos en Groen niet bereid zouden zijn om in te gaan op<br />
verdere voorstellen tot bejaging vanwege de Wildbeheerseenheid Houtland?<br />
2. Kan de minister toelichting geven bij de stand van zaken?<br />
3. Kan de minister toelichting geven wij de procedure rond deze vorm van wildschade?
-346- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 383 van 28 maart 2006<br />
van AGNES BRUYNINCKX<br />
1. Vooreerst wil ik aangeven wat de impact is van de aanwezigheid van een populatie everzwijnen en<br />
edelherten in het betrokken gebied. Enerzijds zorgt de populatie voor een probleem op het gebied<br />
van veiligheid (verkeersveiligheid, onveiligheid bij ongecontroleerde stroperij, …), anderzijds is<br />
de verwachting dat ze op korte en vooral op lange termijn voor schade zal zorgen, waarbij ook de<br />
mogelijke rol bij het overbrengen (of zelfs inbrengen, gezien de onbekende herkomst van de<br />
dieren) van ziekten (varkenspest) in een dichtbevolkte en landbouwintensieve omgeving moet<br />
vermeld worden.<br />
In de eerste plaats is er mijn directe verantwoordelijkheid als minister bevoegd voor leefmilieu en<br />
natuur. Wat dit betreft verwijs ik naar de jachtwetgeving, die duidelijkheid verschaft over een<br />
aantal voorwaarden waaronder op grof wild mag worden gejaagd, en die bovendien in een<br />
regeling voorziet ten aanzien van wildschade. In essentie wordt de jachtrechthouder aansprakelijk<br />
gesteld voor dergelijke wildschade. Dit betekent dat elke jachtrechthouder zijn<br />
verantwoordelijkheid dient te nemen inzake bejaging of bestrijding van de populatie waarvan<br />
sprake. Dit geldt zowel voor openbare instanties als private personen. De aansprakelijkheid van<br />
het <strong>Vlaams</strong>e Gewest komt dan ook in beeld in die mate dat er terreinen betrokken zijn, in<br />
eigendom van het <strong>Vlaams</strong>e Gewest, waar die populatie ook daadwerkelijk zou verblijven.<br />
De bevoegdheid op het gebied van veiligheid hoort toe aan de gouverneur en de respectieve<br />
burgemeesters. Ik wens niet in de plaats te treden van deze ter zake bevoegde overheidspersonen.<br />
Het is aan deze instanties om de nodige maatregelen te treffen ten einde de veiligheid te<br />
garanderen. Uiteraard ben ik bereid de nodige medewerking te verlenen, wanneer bij de<br />
voorgestelde maatregelen mijn bevoegdheid in het geding is.<br />
Aangezien de nu al toegepaste maatregelen de mogelijkheden die de jachtwetgeving voorziet te<br />
boven gaan (bv. na zonsondergang kunnen optreden), worden de nodige vergunningen gegeven<br />
door de burgemeesters in het kader van art. 135§2 van de gemeentewet (maatregelen i.v.m.<br />
zindelijkheid, gezondheid, veiligheid, rust, …). De gouverneur en de burgemeesters hebben een<br />
overleg met mijn kabinet gevraagd. Ik zal luisteren naar de voorstellen, onder meer deze van de<br />
WBE Houtland. Daar waar mijn bevoegdheid in het geding is, zal ik de gepaste beslissing nemen<br />
om de bestrijding te ondersteunen. Daarnaast kunnen de gouverneur of de burgemeesters, zoals<br />
gezegd, in het kader van veiligheidsoverwegingen steeds verdergaande maatregelen treffen.<br />
2. Tot hiertoe zijn de middelen die ingezet worden om deze populaties te verwijderen, overlegd<br />
geweest in een werkgroep bestaande uit de (vertegenwoordigers van) de gouverneur, de betrokken<br />
burgemeesters, diverse politiediensten en ambtenaren van het Agentschap Natuur en Bos (ANB).<br />
Verschillende mogelijkheden van aanpak zijn besproken en geëvalueerd op hun efficiëntie,<br />
veiligheid, diervriendelijkheid, realiseerbaarheid, mogelijke conflicten … Hierbij werd advies<br />
ingewonnen van derden, zoals het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), het Limburgs<br />
Natuurhulpcentrum Opglabbeek, de Wildbeheereenheid Houtland, …. De resultaten worden<br />
regelmatig geëvalueerd en de aanpak wordt eventueel aangepast.<br />
De werkgroep is van oordeel het wegvangen door netten of door verdoving weinig effectief of<br />
efficiënt zal zijn.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -347-<br />
• Vangen met netten is een omslachtige organisatie met honderden meters netten ( die<br />
bovendien het mikpunt van sabotageacties kunnen zijn), veel medewerkers en minder<br />
kans op slagen. Tevens moeten de dieren opgejaagd worden, wat veiligheidsproblemen<br />
meebrengt voor drijvers en verkeer, maar ook stress voor de dieren zelf. Een dergelijke<br />
operatie kan ook niet uitgevoerd worden zonder de vrijwillige medewerking van de<br />
eigenaars en jachtrechthouders (tenzij de burgemeester dit op basis van art. 135§2 ‘manu<br />
militari’ verplicht).<br />
• Ook verdoven is niet vanzelfsprekend. Het dier moet veel dichter benaderd worden (30<br />
meter i.p.v. 200 meter), de dosis mag niet te zwaar (dood van het dier) of te licht (geen<br />
resultaat, mogelijk verdrinking in het water na de vlucht) zijn en deze dosis kan niet<br />
aangepast worden in de korte tijd dat een schot mogelijk is.<br />
Daarom zijn er tot nog toe volgende methodes aan de orde geweest: het vangen met vangkooien,<br />
het schieten met de kogel vanop hoogzit en een bestrijding onder de vorm van een drukjacht.<br />
• De vangkooien zijn gemaakt naar een model gebruikt in Duitsland en Frankrijk. Als<br />
lokmiddel worden aardappelen, maïs, chocolade, enz. gebruikt.<br />
• Het schieten met de kogel vanop hoogzit staat garant voor een zuiver (geen nodeloos<br />
gekwetste dieren) en veilig (de kogel boort in de grond i.p.v. kilometers ver gevaarlijk te<br />
zijn) schot. Gezien de evers vooral ’s nachts de dekking verlaten werd de mogelijkheid<br />
geboden om ook bij nacht te bestrijden.<br />
• Bij een drukjacht worden de dieren niet opgejaagd (zonder honden, enkel speurhonden om<br />
eventueel gekwetste dieren op te sporen) maar op een zachte wijze gestimuleerd om uit de<br />
dekking te gaan.<br />
De situatie op het terrein is als volgt. Feitelijk wordt de populatie geschat op een twintigtal evers<br />
en vijf edelherten. Over het algemeen wordt het vinden van de dieren als de grootste<br />
probleemfactor beschouwd. Door middel van vangkooien zijn er zodoende nog geen dieren<br />
gevangen, ook al omdat de evers zeer wantrouwig zijn en overigens voldoende eten vinden. Wat<br />
de jacht vanuit hoogzit betreft is er tot nog toe één officiële registratie van afschot van een ever.<br />
Tot slot vond er één drukjacht plaats begin februari, met logistieke ondersteuning van de politie.<br />
Door de aanwezigheid van een infrarood-camera had men de dieren doelgericht moeten kunnen<br />
lokaliseren, doch door weersomstandigheden kon de helikopter niet opstijgen. Enkel de edelherten<br />
werden gezien, maar zij keerden zich tussen de drijvers en schutters, waardoor een veilig schot<br />
onmogelijk was.<br />
Aangestipt moet worden dat er ook aan één zwaargewond dier het genadeschot werd gegeven. Dit<br />
dier bleek eerder getroffen te zijn door schroothagel (wat verboden is – dit wijst op stroperij) en<br />
leek betrokken te zijn geweest bij een verkeersongeluk. Hoewel er alles bij elkaar officieel slechts<br />
twee evers geschoten werden is er aldus een zeer sterk vermoeden dat meerdere evers gestroopt<br />
zijn. Noch voor de dieren (gebrek aan zorg voor gekwetste dieren), noch voor de veiligheid<br />
(schieten vanop de grond met de kogel, onvoldoende terreinkennis, …) is dit een gewenste<br />
situatie.<br />
Ook dient een kanttekening gemaakt te worden voor de edelherten. Ook met deze dieren is al een<br />
verkeersongeval gebeurd en is al schade vastgesteld aan jonge bosaanplantingen. Algemeen wordt<br />
aanvaard dat deze dieren gemakkelijker te benaderen zijn. Toch zijn er ook hier, ondanks herhaald<br />
aandringen, geen resultaten (schieten of afvangen) geboekt.<br />
3. De vergoeding van wildschade veroorzaakt door jaagbaar wild wordt vastgesteld volgens de<br />
gewone rechtsregels. Het moet gaan om belangrijke wildschade. Dit is een feitenkwestie die<br />
desnoods door de rechtbank moet worden opgelost. De jachtrechthouder is in principe<br />
aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door jaagbaar wild afkomstig van zijn gronden, althans<br />
voorzover een fout kan worden aangetoond volgens het principe van artikel 1382 van het<br />
Burgerlijk Wetboek. Een arrest van het Hof van Cassatie van 20 september 2004 heeft immers<br />
duidelijk gesteld dat het loutere feit van het bestaan van belangrijke wildschade niet volstaat om<br />
de jachtrechthouder aansprakelijk te stellen; de schadelijder moet ook bewijzen dat die wildschade
-348- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
veroorzaakt is door de overpopulatie van wild op het jachtgebied. De vrederechter is bevoegd om<br />
uitspraak te doen over geschillen inzake wildschade, op grond van art. 591 van het Gerechtelijk<br />
Wetboek.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -349-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 386<br />
van 28 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
Brusselse Ring West - Streefbeeldstudie<br />
In antwoord op een vraag over de aanpassingen aan de Brusselse Ring en de sluiting ervan in het<br />
zuiden in de Commissie Infrastructuur van het Brussels <strong>Parlement</strong> op 26 oktober 2005, stelt minister<br />
Smet dat de dialoog tussen Brussels en <strong>Vlaams</strong> Gewest hieromtrent bezig is. Hij zegt hierover<br />
regelmatig contact te hebben met minister Van Brempt, maar ook met de minister zouden er afspraken<br />
zijn gemaakt en ontmoetingen gepland.<br />
Verder zegt minister Smet: “Het <strong>Vlaams</strong> Gewest en het Brussels Gewest plannen in 2006 een<br />
gezamenlijke streefbeeldstudie voor het westelijk deel van de Ring (Groot Bijgaarden-Anderlecht-<br />
Halle) en voeren momenteel ook samen een studie uit met het oog op een uitgebreid Mobirisverkeersgeleidingssysteem.”<br />
1. Wanneer verwacht de minister het afronden van deze studie? Is er een timing vooropgesteld?<br />
2. Wanneer worden de resultaten hiervan bekendgemaakt?
-350- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 386 van 28 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
1. Tussen de betrokken administraties is een eerste overleg geweest om een samenwerkingsovereenkomst<br />
op te stellen en om de inhoudelijke aspecten van deze streefbeeldstudie te<br />
bespreken. In mei worden deze documenten verder opgesteld en uitgewerkt om daarna aan de<br />
betrokken ministers voor te leggen. Er is nog geen concrete timing vooropgesteld. Het is de<br />
bedoeling deze studie in het najaar aan te besteden zodat ze in 2007 en 2008 kan uitgevoerd<br />
worden.<br />
2. Gezien de complexiteit en uitgebreidheid van deze studie moet een totale looptijd, inclusief<br />
overleg- en beslissingsmomenten, van 2 jaar vooropgesteld worden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -351-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 391<br />
van 30 maart 2006<br />
van ERIK MATTHIJS<br />
Sleufloze plaatsing van riolering - Stand van zaken<br />
Aan de universiteit van Hasselt onderzocht men een nieuwe techniek voor het plaatsen van<br />
rioleringsbuizen zonder bovengrondse sleuven. Aan het begin en einde van een straat wordt een<br />
schacht gegraven waar rioleringsbuizen dan worden doorgeperst.<br />
Deze werkwijze is 20 à 30 % duurder dan de traditionele werkwijze, maar veroorzaakt nauwelijks<br />
hinder voor doorgaand verkeer en handelaars.<br />
1. De overheid voorziet in 100 % subsidies voor de aanleg van rioleringswerken, met uitsluiting van<br />
de wegwerkzaamheden.<br />
Deze techniek kost meer geld. Worden deze projecten ook voor 100 % betoelaagd?<br />
2. Werd al nagegaan hoe veilig deze methode is voor de aanleg van rioleringen, rekening houdende<br />
met andere nutsleidingen onder het wegdek?<br />
3. Kan de techniek ook gebruikt worden voor de aanleg van andere nutsleidingen?<br />
4. Is deze techniek nagenoeg overal in Vlaanderen toepasbaar, of welke eisen worden gesteld aan de<br />
omgeving (ondergrond, stabiliteit, …)?
-352- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 391 van 30 maart 2006<br />
van ERIK MATTHIJS<br />
1. Het subsidiebesluit van 1 februari 2002 voorziet enkel voor volledig gescheiden riolering<br />
(zogenaamde 2DWA-riolering) waarbij het hemelwater wordt afgevoerd langs hetzelfde traject<br />
door middel van een geherwaardeerd grachtenstelsel of door middel van een gelijkwaardige<br />
oplossing in de mogelijkheid van een 100 % betoelaging. Voor gedeeltelijk gescheiden stelsels of<br />
gemengde rioleringen bedraagt de mogelijke subsidie respectievelijk 75% en 50 % (beperkt tot het<br />
rioleringsgedeelte).<br />
Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen een plaatsing met open sleuf of een sleufloze<br />
plaatsing.<br />
Voor de volledigheid: de aanleg van gemeentelijke inzamelingsrioleringen in sleufloze uitvoering<br />
is niet evident gezien ter hoogte van elk perceel een aansluiting dient gemaakt te worden op de<br />
riolering, waarbij dan toch tot opbraak van de weg dient te worden overgegaan. Bij een dubbel<br />
stelsel van leidingen dienen dan telkens twee aansluitingen te worden gemaakt (één voor<br />
afvalwater en één voor hemelwater). Er zou in deze gevallen toch hinder door opbraak en<br />
herstelling zijn naast een duurdere uitvoering.<br />
Een sleufloze plaatsing van rioleringen, wat overigens geen nieuwe techniek is, is dus eerder een<br />
mogelijk alternatief voor de aanleg van transportleidingen waarop geen veelvuldige aansluitingen<br />
moeten worden gerealiseerd. Sleufloze uitvoering, onder de vorm van horizontale doorpersingen,<br />
wordt doorgaans toegepast voor belangrijke transportleidingen wanneer aanleg in open sleuf zeer<br />
moeilijk realiseerbaar is (v.b. aanleg op grote diepte, aanleg dicht bij zettingsgevoelige<br />
constructies), wanneer de aanleg in open sleuf uitgesloten is (v.b. bij kruisen van autosnelweg,<br />
kruisen van kanaal of belangrijke waterloop, kruising met spoorweg) of wanneer de hinder<br />
ontoelaatbaar is (v.b. aanleg in belangrijke verkeersaders).<br />
Sleufloze aanleg kan ook van toepassing zijn voor kleinere leidingen met name in het geval van<br />
persleidingen (leidingen waarin water onder druk wordt getransporteerd) en waarop uiteraard geen<br />
huisaansluitingen mogelijk zijn. Voor persleidingen wordt de techniek (meestal onder de vorm van<br />
“directional drilling” of gestuurde persing) vaak toegepast bij kruisingen met hindernissen zoals<br />
kanalen, snelwegen, waterlopen, drukke verkeerswegen.<br />
2. Uiteraard is bij een sleufloze uitvoering de kennis m.b.t. de ligging van andere reeds aanwezige<br />
nutsleidingen van groot belang, en moeten bepaalde afstandsregels en een uitvoering volgens de<br />
regels van de kunst in acht genomen worden. Gezien het meestal om de aanleg van<br />
transportleidingen op grotere diepte gaat, vormt de aanwezigheid van klassieke nutsleidingen, die<br />
eerder ondiep liggen, in de regel geen probleem. Wel kunnen onvoorzienbare hindernissen<br />
optreden zoals (oude niet gekende) ondergrondse funderingsmassieven, paalfunderingen e.d.m.<br />
3. De klassieke horizontale doorpersing wordt eerder gebruikt voor grotere constructies zoals<br />
tunnels, collectoren e.d.m.<br />
“Directional drilling” is toepasbaar voor allerlei nutsleidingen met kleinere diameters zoals<br />
gasleidingen, waterleidingen, kabels.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -353-<br />
4. De techniek is nagenoeg overal in Vlaanderen toepasbaar wanneer de ondergrond voldoende<br />
homogeen is qua hardheid. Tegenindicaties kunnen zijn de aanwezigheid van zwerfstenen,<br />
rotsmassieven e.d.m.<br />
Alleszins is een kwalitatief voorafgaand grondonderzoek, en een inventarisatie van mogelijke<br />
hindernissen (nutsleidingen, damplanken, funderingsmassieven, paalfunderingen, …)<br />
onontbeerlijk maar niet steeds evident.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -355-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 394<br />
van 30 maart 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
Ontbossing en compensatie - Definities<br />
Bij een evaluatie van het Bosdecreet kan niet worden voorbijgegaan aan het belang van de gehanteerde<br />
definities en van een eenduidige toepassing ervan, met name met betrekking tot de problematiek van<br />
ontbossing en compensatie.<br />
Een paar voorbeelden.<br />
a) Hoogstam wordt herleid tot hakhout, dat nog maximaal opgroeit tot "houtachtige<br />
struikvegetaties", en de vraag rijst of dit "bos" blijft, dan wel of er sprake is van<br />
"ontbossing".<br />
Dit heeft met name zijn belang in het licht van de compensatieregeling: als er hier<br />
sprake is van "ontbossing" is er compensatieplicht en als dit "bos" blijft, is er geen<br />
compensatieplicht en hoeft er ook geen stedenbouwkundige vergunning te worden<br />
aangevraagd voor "ontbossing".<br />
Andersom is het niet evident vanaf wanneer er sprake is van "herbebossing" en met<br />
name of aanplantingen met dergelijke laagblijvende houtachtige struikvegetaties<br />
daartoe volstaan.<br />
b) Een ander voorbeeld is de definitie c.q. de toepassing in de praktijk van het begrip<br />
"bestendig bosvrije oppervlakte binnen het bos" (Bosdecreet, art. 3, § 2).<br />
Is "binnen" het bos voldoende gedefinieerd? Is hier bijvoorbeeld geen aantasting<br />
mogelijk van bosgebied vanaf de randpercelen, die kunnen ontbost worden tot<br />
"bosvrije oppervlakte binnen het bos", waardoor er dan noch een stedenbouwkundige<br />
vergunning voor ontbossing zou nodig zijn, noch een compensatieplicht?<br />
1. Werd de ontbossing-compensatieregeling reeds geëvalueerd op het vlak van sluitende<br />
definiëring en/of eenduidige toepassing van de gehanteerde begrippen?<br />
Welke bijsturingen blijken nodig?<br />
2. Rijzen er inderdaad toepassingsproblemen m.b.t. bovenvermelde voorbeelden? Zo ja, welke en<br />
hoe worden die opgelost? Zo neen, waarom niet?<br />
3. In welke mate rijzen er problemen op het vlak van informatie en/of afstemming van de<br />
concrete toepassingen?
-356- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
4 Staan er initiatieven op stapel met het oog op een striktere definiëring of een meer eenduidige<br />
toepassing m.b.t. de definities en begrippen in het kader van ontbossing, herbebossing en<br />
compenstatie?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -357-<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 394 van 30 maart 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
1. Vooreerst wijs ik er op dat de decreetgever er bewust voor geopteerd heeft om bos via een<br />
algemene beschrijving te definiëren, met aanvulling van een aantal specifieke<br />
verduidelijkingen (art. 3 Bosdecreet). Dit om het toepassingsgebied van het Bosdecreet zo<br />
breed mogelijk te maken. De decreetgever heeft zich steeds gehouden aan dit standpunt. Het is<br />
zo dat de invoering van het compensatieprincipe bij ontbossing de druk op art. 3 heeft<br />
verhoogd, teneinde tot een meer transparante en rigoureuze omschrijving te komen, gezien de<br />
mogelijke financiële impact ervan.<br />
Het blijkt in de praktijk inderdaad niet altijd eenvoudig om te bepalen of een bepaald perceel<br />
onder de toepassing van het Bosdecreet valt. De problemen stelden zich onder meer m.b.t.<br />
afstand tussen de aanwezige bomen, kerstboomaanplantingen, smalle begroeiingen met<br />
bomen, struwelen, weilanden met bomen, jonge aanplantingen, open plekken binnen het bos,<br />
tuinen, parken.<br />
Voorstellen tot aanpassing van art.3 van het Bosdecreet zijn opgenomen in het ‘ontwerpdecreet<br />
houdende diverse bepalingen inzake leefmilieu en energie’ dat momenteel ter<br />
behandeling voorligt in het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>. Het betreft een verduidelijking van het<br />
onderscheid tussen kerstboomaanplantingen en bosbestanden met naaldbomen en ook een<br />
voorstel om korte-omloophoutteelt en wissenteelt duidelijk uit te sluiten van het<br />
toepassingsgebied van het Bosdecreet. Daarnaast werden ook interpretaties geuniformiseerd<br />
onder de vorm van een interne dienstnota, die ervoor moet zorgen dat binnen het Agentschap<br />
voor Natuur en Bos (ANB) art.3 van het Bosdecreet op een uniforme wijze geïnterpreteerd<br />
wordt. De tekst werd opgesteld na grondige studie van de wetgeving, voorbereidende stukken<br />
en rechtspraak, en na uitgebreid intern overleg.<br />
2. M.b.t. de vermelde voorbeelden:<br />
a. Hakhout is zonder twijfel een bosbedrijfsvorm (naast hooghout en middelhout)<br />
waarop het Bosdecreet van toepassing is. Het gaat hier in feite niet om<br />
struikvegetaties, maar om bomen, bestaande uit stobben waarop meerdere stammen<br />
gegroeid zijn na het tot op de grond afzetten van de aanvankelijke enige stam.<br />
Omzetten van hooghout naar hakhout is dus geen ontbossing, maar een<br />
bosbeheersmaatregel, die door het ANB beoordeeld wordt via het bosbeheerplan of<br />
een kapmachtiging.<br />
Struwelen daarentegen bestaan wel hoofdzakelijk uit ‘houtachtige struikvegetaties’,<br />
zonder bomen, maar ook hier is volgens de dienstnota het bosdecreet van toepassing.<br />
Omzetting van hooghout naar struweel is dus evenmin ontbossing en wordt door het<br />
ANB beoordeeld via het bosbeheerplan of een kapmachtiging.<br />
b. Wat betreft de toepassing in de praktijk van het begrip ‘bestendig bosvrije oppervlakte<br />
binnen het bos” is er inderdaad heel veel discussie geweest. Precies om ongewenste<br />
ontbossing en mogelijke ontwijking van de compensatieplicht tegen te gaan heeft het<br />
ANB dit begrip tot nu toe altijd heel eng geïnterpreteerd (max. 0,5 ha). Dit was echter<br />
in tegenspraak tot de eigen beheervisie voor openbare bossen waar, vanuit het idee<br />
van een duurzaam en meer natuurgericht bosbeheer, gestreefd wordt naar een<br />
voldoende groot percentage open plekken binnen het bos.
-358- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Een van de belangrijkste resultaten van de nieuwe dienstnota is dan ook dat er nu een<br />
werkbare interpretatie van ‘bosvrije oppervlakte binnen het bos’ beschikbaar is,<br />
waardoor het mogelijk is een duidelijk onderscheid te maken tussen ‘ontbossing’ en<br />
‘creëren van open plekken binnen het bos ten behoeve van natuurbehoud’. Het creëren<br />
van open plekken voor natuurbehoud kan voortaan toegestaan worden in het kader van<br />
een uitgebreid bosbeheerplan, na toetsing aan een uitgebreid beoordelingskader. Het<br />
strikt hanteren van dit beoordelingskader biedt volgens het ANB voldoende garanties<br />
dat het creëren van open plekken niet zal leiden tot verdoken ontbossing.<br />
3. Wat betreft mogelijke problemen op het vlak van informatie en/of afstemming van de concrete<br />
toepassingen:<br />
Binnen het Agentschap natuur en Bos (ANB) worden interne vormingssessies ten behoeve van<br />
natuur- en boswachters en van dossierbehandelaars gepland m.b.t. de nieuwe dienstnota. Over<br />
externe communicatie m.b.t. de interpretatie van art.3 van het Bosdecreet zijn de plannen nog<br />
niet concreet uitgewerkt.<br />
4. Initiatieven: naast het lanceren van de vermelde dienstnota is het ANB ook bezig met een<br />
globale evaluatie van de ontbossingsregeling en het uitwerken van mogelijke aanpassingen<br />
aan de regeling, om te komen tot meer efficiëntie en transparantie.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -359-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 396<br />
van 30 maart 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
Afvaltransport naar de derde wereld - Controles (2)<br />
In antwoord op mijn eerdere schriftelijke vraag nr. 236 van 20 januari 2006 antwoordde de minister<br />
dat de haven van Antwerpen inderdaad een belangrijke draaischijf is voor de verscheping van afval<br />
naar het Verre Oosten en Afrika (Websitebulletin, publicatiedatum 28/02/06). Ook zijn sporadisch<br />
controle-acties ondernomen in de havens van Zeebrugge en Oostende.<br />
De minister antwoordde eveneens dat drie personen zich bezighouden met de controle op de uitvoer<br />
van afval via zeecontainers, maar dat dit niet hun volledige dagtaak is. Met de invoering van Beter<br />
Bestuurlijk Beleid zal het toezicht op afvaltransporten overgedragen worden naar de toekomstige<br />
entiteit Handhaving binnen het departement Leefmilieu.<br />
1. Wat is de rol van de verschillende zeehavens in het verschepen van afval naar de<br />
derdewereldlanden?<br />
Wat is het relatief aandeel van respectievelijk de havens van Antwerpen, Gent, Oostende en<br />
Zeebrugge?<br />
Zijn de controles op deze havens van eenzelfde intensiteit? Zo neen, waarom niet?<br />
2. Zijn er bepaalde patronen te herkennen tussen de verschillende <strong>Vlaams</strong>e zeehavens wat de<br />
verscheping van het type afval betreft?<br />
3. Wat is het (relatieve) aandeel van de verscheping van afval uit <strong>Vlaams</strong>e zeehavens naar de derde<br />
wereld, vergeleken met de andere West-Europese zeehavens?<br />
4. Wanneer wordt het toezicht op afvaltransporten vanuit zeehavens overgeheveld naar de nieuwe<br />
entiteit Handhaving?<br />
Hoeveel personen zullen voor deze opdracht vrijgesteld worden?<br />
5. Worden de havendiensten op de één of andere manier betrokken bij het toezicht op<br />
afvaltransporten? Zo ja, op welke manier? Zo neen, waarom niet?<br />
6. Oefenen de havenautoriteiten ook autonoom toezicht uit op afvaltransporten? Zo ja, wat zijn hun<br />
bevindingen?
-360- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 396 van 30 maart 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
1. De rol van de Belgische zeehavens in het verschepen van afval naar derdewereldlanden wordt<br />
in de eerste plaats bepaald door het aanbod aan scheepslijnen naar deze bestemmingen.<br />
Antwerpen en Zeebrugge hebben een gelijkaardige rol: beide havens hebben rechtstreekse<br />
scheepslijnen naar het Verre Oosten, waardoor zij in staat zijn om containers uit zowel België<br />
als de omliggende landen, te behandelen. In Zeebrugge wordt het meeste afval aangeleverd via<br />
het spoor, en in mindere mate via de weg uit de onmiddellijke omgeving (West-Vlaanderen,<br />
Noord-Frankrijk). In Antwerpen worden containers met afval aangevoerd via de weg, het<br />
spoor en in belangrijke mate met kleinere feederschepen uit andere Belgische en West-<br />
Europese havens.<br />
Oostende en Gent zijn minder belangrijke uitvoerhavens. Zij fungeren vooral als<br />
overslagstations voor transporten die vervolgens de Unie verlaten via Antwerpen, Zeebrugge<br />
of Rotterdam.<br />
OVAM beschikt niet over totaalcijfers met betrekking tot de uitvoer van afval via de<br />
verschillende Belgische zeehavens, en in het bijzonder Antwerpen en Zeebrugge. De keuze<br />
tussen Antwerpen en Zeebrugge zal vooral worden bepaald door de laadschema's van de<br />
schepen die deze havens aandoen. Door de snelle verbinding tussen de twee havens is het dus<br />
zeer goed mogelijk dat containers met afval die eerst in Antwerpen werden aangeboden, de<br />
Unie uiteindelijk via Zeebrugge verlaten zonder dat de expediteur hiervan op de hoogte is.<br />
OVAM heeft geen aanwijzingen dat afvaltraders een afweging maken tussen Belgische<br />
havens, teneinde inspecties te ontlopen. Op basis van de beschikbare informatie neemt OVAM<br />
aan dat het aantal uitvoertransporten van afval naar derdewereldlanden via Zeebrugge en<br />
Antwerpen, evenredig is met de totale containermassa die via deze havens wordt uitgevoerd.<br />
De controles op de havens hebben niet dezelfde intensiteit. OVAM concentreert zich minder<br />
op transithavens zoals Gent en Oostende, aangezien end-of-the-pipe handhaving in de havens<br />
van uitgang (Antwerpen en Zeebrugge) meer resultaat oplevert en vooral omdat in deze laatste<br />
havens de afvaltransporten "zichtbaar" worden dankzij de douaneaangiftes. De intensiteit van<br />
de controles wordt verder vooral bepaald door de beschikbare capaciteit bij OVAM en de<br />
Scheepvaartpolitie:<br />
• Antwerpen: 1 à 2 uitvoercontroles per maand (sinds de start van het Seaport Project in<br />
2003)<br />
• Zeebrugge: 1 uitvoercontrole per maand (sinds de Scheepvaartpolitie in Zeebrugge hier in<br />
2005 ook een prioriteit van heeft gemaakt)<br />
• Oostende en Gent: ad hoc controles<br />
2. Uit de bij OVAM aangemelde transporten blijkt dat er in 2005 in totaal 46.742 ton <strong>Vlaams</strong><br />
afval werd uitgevoerd via Antwerpen naar China, India en Bangladesh, tegenover 1.800 ton<br />
via Zeebrugge. Dit zijn echter afvalstromen die volgens een kennisgevingsprocedure moeten<br />
gebeuren, overeenkomstig Verordening 259/93. Hier tegenover staan afvalstoffen die zonder<br />
kennisgeving mogen worden uitgevoerd, overeenkomstig de Europese wetgeving, en die niet<br />
in deze cijfers kunnen worden opgenomen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -361-<br />
Een meer accuraat beeld kan worden verkregen op basis van volgende gegevens:<br />
• administratieve controles door de Scheepvaartpolitie, die via het systeem van ECOformulieren<br />
worden doorgegeven aan de dienst Leefmilieu van de Federale Politie en aan<br />
OVAM, met als doel een globale beeldvorming van afvalstromen te verkrijgen;<br />
• inspectieresultaten van OVAM, politie en douane.<br />
OVAM kan hieruit opmaken dat de afvalstromen die via Antwerpen en Zeebrugge verlopen,<br />
vrij gelijkaardig zijn:<br />
• dezelfde traders verschepen via beide havens;<br />
• in beide havens worden gelijkaardige stromen vastgesteld, met de nadruk op kunststof- en<br />
metaalafvallen. Indien er zich nieuwe afvalstromen ontwikkelen (bijvoorbeeld,<br />
kunststofafval afkomstig van gemengd bedrijfsafval), dan duiken deze stromen gelijktijdig<br />
op in beide havens;<br />
• Antwerpen heeft een belangrijk aanbod aan scheepslijnen naar Afrika, waardoor de<br />
uitvoer naar Afrika bij voorkeur via Antwerpen verloopt.<br />
3. OVAM beschikt niet over volledig cijfermateriaal betreffende de uitvoer van afval via<br />
<strong>Vlaams</strong>e en andere Europese havens. Om deze informatie te bekomen zou elke Europese<br />
haven over een gedigitaliseerd douane-aangiftesysteem moeten beschikken, én zouden hier<br />
jaarlijkse analyses op moeten gebeuren.<br />
4. Het toezicht op afvaltransporten door de afdeling Milieu-inspectie kan van start gaan van<br />
zodra de hiertoe voorziene ambtenaren van OVAM zijn overgeheveld. Volgens de huidige<br />
planning zou dit op 1 mei 2006 moeten gebeuren. In 2006 zijn voor het project “Controle op<br />
de uitvoer van afvalstoffen via zeehavens” 75 mandagen voorzien.<br />
5. De havendiensten, en dan met name de scheepsagenten en havenbedrijven, zijn op een<br />
passieve manier betrokken bij het toezicht op afvaltransporten. De selectie van te controleren<br />
containers gebeurt door de Scheepvaartpolitie en de milieuadministraties op basis van de<br />
informatie die zij bij de scheepsagenten opvragen, en die hen probleemloos wordt<br />
aangeleverd. Het blokkeren en vrijzetten van containers voor inspectie gebeurt door het<br />
kaaimanagement, eveneens op vraag van de Scheepvaartpolitie. Samenwerking met de<br />
havendiensten is met andere woorden onontbeerlijk tijdens deze inspecties. Er wordt zoveel<br />
mogelijk rekening gehouden met de laadschema's van de schepen, teneinde de inspecties zo<br />
snel mogelijk te laten plaatsvinden met een minimale verstoring van de werking van de<br />
kaaien.<br />
6. De havenautoriteiten, met name de Scheepvaartpolitie en de Douanediensten, oefenen<br />
eveneens autonoom toezicht uit op afvaltransporten.<br />
De Scheepvaartpolitie van de 4 havens voert regelmatig transportcontroles uit in het<br />
havengebied. Deze hebben vooral betrekking op binnenlandse afvaltransporten. De<br />
Scheepvaartpolitie voert ook administratieve controles uit op de uitvoer van afval, op basis<br />
van uitvoerdocumenten. Door het capaciteitsgebrek is het onmogelijk om al deze transporten<br />
visueel te controleren, maar al deze informatie wordt via het systeem van ECO-formulieren<br />
doorgegeven aan de dienst Leefmilieu van de Federale Politie en aan OVAM, in het kader van<br />
beeldvorming.<br />
Binnen de Antwerpse Douanediensten is de dienst TUVV verantwoordelijk voor de controle<br />
op de uitvoer van afval. Indien zij een mogelijk illegale uitvoer vaststellen, verwittigen zij<br />
OVAM of de Federale Leefmilieu Inspectie voor verdere opvolging van het dossier. De<br />
meeste meldingen die OVAM van hen krijgt, betreffen de uitvoer van afgedankte<br />
elektronische apparatuur naar Afrika. OVAM beschikt echter niet over totaalcijfers met<br />
betrekking tot het aantal door de douane uitgevoerde controles.
-362- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
De samenwerking met de Administratie der Douane en Accijnzen werd in september 2004<br />
besproken tijdens een overleg tussen de Douane, de Scheepvaartpolitie, OVAM en de Federale<br />
Leefmilieu Inspectie. Er werd afgesproken dat de douane haar controles op de uitvoer van<br />
afval zou opdrijven. Een volledige responsabilisering van de douanediensten naar Nederlands<br />
model, waarbij de douane altijd als eerstelijnscontroledienst zou optreden en de<br />
leefmilieuadministraties alleen zouden tussenkomen in dossiers die meer technische inbreng<br />
vereisen, is er op dit moment nog niet. De douanediensten behoren echter tot de federale<br />
bevoegdheid.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -363-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 398<br />
van 30 maart 2006<br />
van ERIK MATTHIJS<br />
Onteigeningen Evergem - Timing<br />
De onteigeningsperikelen van de wijk het Zandeken in Evergem zijn nog niet opgelost, terwijl daar<br />
bewoners en bedrijven tegen eind dit jaar weg moeten, en er kondigt zich al een nieuw<br />
onteigeningsdossier aan in Evergem: de Belzeelse wijk Overdam zal verdwijnen omwille van de<br />
uitbreiding van Seveso-bedrijf EOC.<br />
De buurtbewoners - twaalf gezinnen – weten dat zij uiterlijk in 2015 moeten verdwijnen. In de wijk<br />
zijn ook vier zelfstandigen gevestigd, goed voor twintig lokale jobs. Zij hebben nog ruim de tijd om te<br />
verhuizen, maar voor sommigen onder hen is het beter nu reeds de wijk te verlaten en ergens anders<br />
hun leven op te bouwen. In Overdam hebben ze immers geen toekomst. Zij wensen ook financiële<br />
zekerheid.<br />
1. Wanneer wordt er langs de gewone officiële weg – via het onteigeningsbesluit en het comité van<br />
aankoop – een eerste bedrag ingeschreven?<br />
2. Kan er via Provag al overgegaan worden tot vrijwillige onteigening, zonder dat het<br />
onteigeningsbesluit moet worden afgewacht?
-364- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 398 van 30 maart 2006<br />
van ERIK MATTHIJS<br />
1. De sociaal bemiddelaar voor de <strong>Vlaams</strong>e zeehavens heeft opdracht gekregen om een nota aan de<br />
<strong>Vlaams</strong>e regering voor te bereiden die moet toelaten planmatig en in overleg met de betrokkenen<br />
een uitdoofscenario tegen 2015 voor de wijk Overdam te realiseren. In het kader van de<br />
begrotingscontrole 2006 zal de <strong>Vlaams</strong>e regering de eerste inschrijving van kredieten voorstellen<br />
zodat een officiële opdracht kan gegeven worden aan het Aankoopcomité.<br />
2. Er wordt inderdaad voorzien om over te gaan tot een soort vrijwillige onteigening ten behoeve van<br />
mensen die niet tot 2015 willen wachten en nu reeds de wijk Overdam wensen te verlaten. Dit<br />
wordt niet uitgewerkt door Provag maar door de sociaal bemiddelaar samen met de VLM.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -365-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 400<br />
van 31 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
CO2-emissiehandel - Windfall profits<br />
Deze vraag betreft de zogenaamde windfall profits die de elektriciteitsproducenten opstrijken door het<br />
geheel of deels aanrekenen van de “gratis” verstrekte emissierechten in de stroomprijs, of een<br />
bijkomende winst voor de producenten zonder tegenprestatie.<br />
Halfweg februari werd in de Commissie voor Energie reeds een vraag om uitleg gesteld over het<br />
doorrekenen van emissierechten in de stroomprijzen van de elektriciteitsproducenten. De minister<br />
stelde toen dat er geen aanwijzingen waren dat op de Belgische markt terzake significante windfall<br />
profits zouden worden gemaakt. Dat ze er nu niet zijn, betekent niet dat er geen zullen zijn. De<br />
windfall profits kunnen inderdaad in 2005 beperkt gebleven zijn, maar dit komt ongetwijfeld mede<br />
doordat de CO2-prijs in 2004 nog vrij laag was. De CO2-prijs is intussen gestegen en verwacht wordt<br />
dat dit zich uiteindelijk ook zal vertalen in stijgende windfall profits.<br />
In Nederland heeft men hier reeds uitvoerig onderzoek naar gedaan. Uit een rapport van september<br />
2005 van het Nederlandse ECN blijkt tevens dat onder andere 40 % tot 70 % van de gratis verstrekte<br />
emissierechten in België, Frankrijk, Duitsland en Nederland heeft geleid tot een verhoging van de<br />
stroomprijs. En ook het rapport van maart 2006 van de Directie Toezicht Energie van de Nederlandse<br />
mededingingsautoriteit bevestigt dit.<br />
De minister stelde tevens in de commissie dat hij in deze kwestie een zeer beperkte bevoegdheid heeft,<br />
namelijk beperkt tot allocatie van het <strong>Vlaams</strong>e gedeelte. Deze beperkte bevoegdheid kan cruciaal zijn<br />
in de problematiek van de windfall profit bij de toekenning van de emissierechten voor de volgende<br />
allocatieperiode van 2008-2012. Want hier kunnen een aantal maatregelen tegen windfall profits<br />
genomen worden. Afhankelijk van het productiepark kan elk land gepast reageren door bijvoorbeeld<br />
minder gratis te alloceren of door het geheel of gedeeltelijk veilen van de rechten van de producenten.<br />
Bovendien moeten we er immers rekening mee houden dat het gratis toekennen van emissierechten<br />
aan de bestaande producenten een toegangsdrempel betekent voor nieuwe investeerders, want zij<br />
krijgen die gratis emissierechten niet.<br />
1. Heeft de minister reeds een eenduidig beeld over deze windfall profits?<br />
Zo ja, wat is de grootorde van de windfall profits?<br />
Welke maatregelen neemt de minister binnen zijn bevoegdheid tegen deze vorm van windfall<br />
profits?<br />
Hoe zal hij windfall profits in de volgende allocatieperiode van 2008-2012 uitsluiten?
-366- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Zo neen, wordt het niet dringend tijd om hier een uitsluitend onderzoek naar te doen?<br />
2. Gratis emissierechten toekennen aan bestaande spelers betekent een toegangsdrempel voor<br />
potentiële investeerders.<br />
Hoe zal de minister hiertegen optreden?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -367-<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 400 van 31 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
1. Zoals al vermeld in de Commissie als antwoord op de vraag om uitleg 662 van de heer Glorieux,<br />
verwijs ik naar de studie van de CREG om een beeld te krijgen van de windfall profits. Van<br />
belang in deze materie is het uitgangspunt dat het productiepark op Belgische schaal<br />
gestructureerd en opgebouwd is.<br />
Wat betreft het beleid terzake verwijs ik naar het voorstel van <strong>Vlaams</strong> Toewijzingsplan CO2emissierechten<br />
2008-2012 dat de <strong>Vlaams</strong>e regering intussen op 31 maart 2006 heeft goedgekeurd.<br />
Essentieel element hierbij is het niveau van toewijzing aan de betrokken installaties. Aangezien er<br />
een geliberaliseerde markt bestaat kan het aspect prijsvorming op zich geen onderwerp van<br />
overheidsinterventie zijn.<br />
2. In verband met de stelling dat nieuwkomers in de energieproductiesector geen gratis<br />
emissierechten zouden ontvangen, verwijs ik naar het voorstel van <strong>Vlaams</strong> Toewijzingsplan CO2emissierechten<br />
2008-2012. Daarin is opgenomen: “Aan nieuwkomers in de energieproductie<br />
worden emissierechten toegewezen op basis van dezelfde rekenregels voor bestaande installaties.”<br />
In die zin is er dan ook sprake van het creëren van een drempel voor nieuwe investeringen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -369-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 401<br />
van 31 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Bodemsanering Kapelle-op-den-Bos - Stand van zaken<br />
In verband met de bodemsanering in de ruime omgeving van de Eternitfabriek in Kapelle-op-den-Bos,<br />
blijkt uit het conform verklaarde beschrijvend onderzoek dat op 483 percelen asbestcementdraailingen<br />
werden aangetroffen. Daarvan moeten er 407 gesaneerd worden.<br />
1. Kan de minister meedelen waarom de 66 andere blijkbaar geen sanering behoeven?<br />
2. Kan hij verduidelijken hoeveel percelen er in de verschillende betrokken gemeenten (Kapelle-opden-Bos,<br />
Willebroek, Londerzeel, Meise, Mechelen, Puurs en Grimbergen) uiteindelijk gesaneerd<br />
zullen worden?
-370- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 401 van 31 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
1. De bepaling van de omvang van de verontreiniging met asbestcementdraailingen en de risicoevaluatie<br />
teneinde het effect van de verontreiniging met asbestcementdraailingen op omgeving<br />
en mens te kunnen bepalen, gebeurde aan de hand van een door het VITO opgesteld protocol,<br />
getiteld "Protocol verificatie onderzoek voor terreinen met asbestcementdraailingen".<br />
In de verschillende deelrapporten van het beschrijvend bodemonderzoek werd door de erkende<br />
bodemsaneringsdeskundige een uitspraak gedaan per kadastraal perceel. Elk kadastraal perceel<br />
werd ingedeeld in een saneringsklasse. Deze werd bepaald via voornoemd VITO-protocol.<br />
Volgende klassen werden onderscheiden:<br />
Risico Saneringscode/<br />
klasse<br />
Betekenis van de saneringscode<br />
Geen locatie specifieke risico's A Geen verontreiniging met asbest-<br />
Laag risico<br />
B1<br />
cementdraailingen vastgesteld<br />
Asbestveilig, afgedekt met asfalt, beton of<br />
klinkers<br />
B2 Asbestverontreiniging met laag risico<br />
Matig risico C Op termijn saneren<br />
Zeer hoog risico D1 Zeer urgent saneren<br />
Hoog risico D2 Urgent saneren<br />
De terreinen waarbij de asbestcementdraailingen veilig afgedekt liggen (B1) of slechts een laag<br />
risico vormen (B2) dienen, conform het door het VITO opgestelde protocol en zoals aangegeven<br />
in het beschrijvend bodemonderzoek, niet gesaneerd te worden.<br />
Gelet op de aard, hoeveelheid, concentratie en oorsprong van de verontreinigende stoffen of<br />
organismen, de mogelijkheid op verspreiding ervan en het gevaar op blootstelling eraan van<br />
mensen, planten en dieren en van het grond- en oppervlaktewater, evenals de prognose van de<br />
spontane evolutie van de verontreinigde bodem naar de toekomst toe is de OVAM eveneens van<br />
mening dat de verontreiniging met asbestcementdraailingen op deze terreinen geen ernstige<br />
bedreiging vormt.<br />
De percelen met een matig (C), zeer hoog (D1) of hoog (D2) risico dienen, conform het door het<br />
VITO opgestelde protocol en zoals aangegeven in het beschrijvend bodemonderzoek, wél<br />
gesaneerd te worden.<br />
Gelet op de aard, hoeveelheid, concentratie en oorsprong van de verontreinigende stoffen of<br />
organismen, de mogelijkheid op verspreiding ervan en het gevaar op blootstelling eraan van<br />
mensen, planten en dieren en van het grond- en oppervlaktewater, evenals de prognose van de<br />
spontane evolutie van de verontreinigde bodem naar de toekomst toe is de OVAM eveneens van<br />
mening dat de verontreiniging met asbestcementdraailingen op deze terreinen een ernstige<br />
bedreiging vormt.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -371-<br />
Het aantal percelen waarbij asbestcementdraailingen zijn aangetroffen doch geen sanering<br />
behoeven heeft betrekking op de klasse B1 en B2. Dit aantal bedraagt 76 percelen.<br />
2. Hierna wordt een overzicht gegeven van het aantal te saneren percelen in de door u aangehaalde<br />
gemeentes:<br />
• Kapelle-op-den-Bos: 186 percelen<br />
• Willebroek: 46 percelen<br />
• Londerzeel: 83 percelen<br />
• Meise: 8 percelen<br />
• Mechelen: 51 percelen<br />
• Puurs: 30 percelen<br />
• Grimbergen: 2 percelen
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -373-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 402<br />
van 6 april 2006<br />
van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />
E313 Ranst - Geluidsscherm<br />
Tijdens de gedachtewisseling over de mobiliteitsconvenants heb ik aan de minister de vraag gesteld of<br />
er in Ranst een geluidsscherm kan worden aangelegd zonder een conform verklaard mobiliteitsplan.<br />
De minister heeft dit bevestigd, en stelde dat daartoe op het reserve-investeringsprogramma van 2006<br />
een bedrag van 700.000 euro ingeschreven is.<br />
1. Kan de minister meedelen of er al enig voorbereidend onderzoekswerk is gepleegd voor de aanleg<br />
van een geluidsscherm in Ranst?<br />
2. Op welke manier zal het bedrag op het reserve-investeringsprogramma kunnen worden<br />
aangewend?<br />
3. Binnen welke termijn kan er nu een geluidsscherm in Ranst worden aangelegd?
-374- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 402 van 6 april 2006<br />
van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />
1. Er werden reeds een aantal voorbereidende onderzoeken verricht in de voorbereiding voor de<br />
bouw van geluidsschermen langs de E313 te Ranst. Zo werd de bestaande toestand reeds opgemeten<br />
en werden er grondsonderingen en een bodemonderzoek uitgevoerd. Enkel nog de<br />
stabiliteitsstudie van de draagprofielen en de opmaak van de bestekteksten dienen te gebeuren.<br />
2. Het bedrag op het reserve-investeringsprogramma kan worden aangewend voor de aanbesteding<br />
van de geluidsschermen te Ranst op het einde van 2006, indien nog een overschot van budget is op<br />
het gewone investeringsprogramma 73.11. Aangezien het project op het reserveprogramma 20006<br />
werd opgenomen, betekent dit dat het project, indien niet aanbesteed en vastgelegd in 2006, op het<br />
effectieve jaarprogramma 2007 zal worden voorzien.<br />
3. Er wordt naar gestreefd om eind 2006 aan te besteden, zodat de uitvoering van het project<br />
vermoedelijk in de loop van 2007 kan plaatsvinden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -375-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 406<br />
van 6 april 2006<br />
van JAN PENRIS<br />
Bezoekersparking natuurpark De Zoom Kalmthout - Oversteekplaats<br />
De bezoekersparking van de Kalmthoutse Heide - natuurpark De Zoom aan de gewestweg<br />
Putsesteenweg in Kalmthout komt geregeld in het nieuws en baart de omwonenden zorgen.<br />
Het probleem is dat de parking en de toegang tot het park gescheiden worden door voormelde<br />
gewestweg. De oversteekplaats aan deze gewestweg is zeer onveilig. Er zijn geen verkeerslichten,<br />
louter en alleen een wegverschuiving op een verkeersplateau met een zebrapad. Chauffeurs houden<br />
zich niet aan de maximumsnelheid van 50 km/u en geregeld gebeuren er zware ongevallen.<br />
1. Is de minister op de hoogte van de gevaarlijke verkeerssituatie voor voetgangers en bezoekers van<br />
de Kalmthoutse Heide - natuurpark De Zoom ter hoogte van de parking aan de gewestweg<br />
Putsesteenweg in Kalmthout?<br />
2. Welke maatregelen heeft de minister al getroffen om aan deze gevaarlijke situatie een einde te<br />
maken?<br />
3. Werden de opties van verkeerslichten of van een voetgangerstunnel (zie bv. Dierenpark<br />
Planckendael) reeds onderzocht of in overweging genomen?<br />
4. Worden er in de nabije toekomst nog maatregelen genomen teneinde een veilige oversteekplaats<br />
voor voetgangers en bezoekers van de Kalmthoutse Heide - natuurpark De Zoom te garanderen?
-376- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 406 van 6 april 2006<br />
van JAN PENRIS<br />
1. De oversteekplaats voor voetgangers en fietsers is na de recente investeringswerken niet meer<br />
gekend als een gevaarlijke verkeerssituatie bij het agentschap Infrastructuur.<br />
2. Recent werden de volgende maatregelen genomen om de veiligheid ter hoogte van de ingang van<br />
de Kalmthoutse Heide - natuurpark De Zoom te verbeteren : er werd een snelheidsbeperking tot<br />
50 km/u ingevoerd en er werden een verkeersplateau en een asverschuiving aangelegd om deze<br />
snelheid af te dwingen. Bovendien is het door de aanleg van een middengeleider mogelijk om de<br />
gewestweg in twee keer veilig over te steken.<br />
3. De bovenvernoemde maatregelen zijn het gevolg van een beslissing van de Provinciale Commissie<br />
voor Verkeersveiligheid om de veiligheid aan de ingang van de Kalmthoutse Heide te verbeteren.<br />
Deze Commissie heeft toen beslist om geen verkeerslichten te plaatsen. De aanleg van een<br />
voetgangerstunnel werd niet besproken.<br />
4. Gezien de hogervernoemde recente investeringen, zijn er in de nabije toekomst geen nieuwe<br />
ingrepen gepland op dit kruispunt.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -377-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 407<br />
van 6 april 2006<br />
van STEFAAN SINTOBIN<br />
Beleidsplan waterrecreatie en -toerisme - Overlegplatform<br />
Op 25 februari 2004 werd door de toenmalige <strong>Vlaams</strong>e minister van Openbare Werken het<br />
Beleidsplan Waterrecreatie en -toerisme van de waterwegen en de kust in Vlaanderen officieel<br />
bekendgemaakt.<br />
Met dit beleidsplan streeft de <strong>Vlaams</strong>e overheid naar een modus vivendi tussen alle vormen van<br />
waterrecreatie en -toerisme in, op en langs de <strong>Vlaams</strong>e waterwegen en aan de kust. Dit beleidsplan<br />
werd vertaald in een twaalfpuntenplan. Eén van die punten betrof het opzetten van een permanent<br />
overlegorgaan.<br />
In haar vergadering van 22 juli 2005 besliste de <strong>Vlaams</strong>e Regering haar goedkeuring te hechten aan de<br />
oprichting van een Overlegorgaan voor waterrecreatie, -sport, en -toerisme en de minister bevoegd<br />
voor Openbare Werken te gelasten met de installatie ervan. Het was de bedoeling door periodiek<br />
contact via dit formeel overlegorgaan mogelijkheden en knelpunten op een vlotte en adequate manier<br />
aan te pakken. Dit overlegforum moest de continuïteit van het Beleidsplan Waterrecreatie en -toerisme<br />
garanderen.<br />
1. Hoeveel bijeenkomsten van het overlegorgaan waren er sinds de oprichting ervan en welke<br />
knelpunten en mogelijkheden werden tijdens deze bijeenkomsten besproken?<br />
2. Welke oplossingen worden voor de mogelijke knelpunten gesuggereerd en wat is de stand van<br />
zaken in de remediëring?
-378- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 407 van 6 april 2006<br />
van STEFAAN SINTOBIN<br />
Het overlegplatform bestaat uit een kernteam dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e overheid, de watergebonden recreatieve sportsector, de watergebonden toeristische sector en<br />
de watergebonden socio-economische sector. Dit kernteam, dat minstens twee maal per jaar zal<br />
vergaderen, werkt in overleg met de administraties mee aan de beleidsinvulling i.v.m. overkoepelende<br />
aspecten. Het kernteam omvat 2 subteams: het subteam Kustjachthavens en het subteam<br />
Binnenvaartwegen. Deze subteams behandelen hun specifieke domeinen. Om de verschillende<br />
sectoren nauwer te betrekken bij het overleg met de beleidsadministraties en om mee te werken aan de<br />
beleidsinvulling is daarnaast ook een Algemene Vergadering opgericht waarin de sector zo ruim<br />
mogelijk is vertegenwoordigd.<br />
1. Op 17 februari 2006 heeft in mijn aanwezigheid op de Belgian Boat Show een eerste Algemene<br />
Vergadering plaatsgehad. Dit was ook de formele opstart van het Overlegplatform. Het kernteam<br />
werd op 21 maart 2006 formeel opgestart te Brussel. Het subteam Kustjachthavens heeft een<br />
eerste maal vergaderd op 26 april 2006. Het subteam Binnenvaartwegen zal samenkomen op 9 mei<br />
2006.<br />
Tijdens de Algemene Vergadering was de sector reeds goed vertegenwoordigd. Het is de<br />
bedoeling dat in de toekomst de sector hierin zo volledig mogelijk wordt vertegenwoordigd. Deze<br />
eerste AV was eerder verkennend. Na toespraken van de minister, de voorzitter van de AV en<br />
vertegenwoordigers van BLOSO, Toerisme Vlaanderen, NV De Scheepvaart en AWZ (afdeling<br />
Kust), volgde een sectorgesprek op basis van het twaalfpuntenplan van het beleidsplan<br />
waterrecreatie en –toerisme. Voornoemde twaalf actiepunten werden gebundeld in drie grote<br />
thema’s en per thema werd het woord gegeven aan de sector. Deze thema’s betroffen de spanning<br />
tussen de verschillende functies en gebruikers van de waterwegen en de kust, alsook de<br />
infrastructuur en regelgeving, en het watertoerisme. Concluderend kan worden gesteld dat het<br />
merendeel van de opmerkingen te maken had met de vertegenwoordiging van de sector in de<br />
organen van het overlegplatform, in het bijzonder in het kernteam en de subteams. De<br />
vertegenwoordiging zal tijdens de vergaderingen van het kernteam en de subteams aan bod komen<br />
en daar zal worden nagegaan welke aanpassingen aan de samenstelling van deze teams nuttig en<br />
mogelijk worden geacht.<br />
Ondertussen zijn ook twee vergaderingen doorgegaan van het kernteam, met name een eerste op<br />
30 januari 2006 als voorbereiding op de AV en een tweede op 21 maart 2006.<br />
Gedurende de eerste vergadering van 30 januari 2006 pleitten de leden van het kernteam ervoor<br />
dat de AV zo breed mogelijk wordt opgevat. Daarom werd het belangrijk geacht dat voor de eerste<br />
AV zo veel mogelijk organisaties werden aangeschreven. Overeengekomen werd dat maximaal<br />
drie personen per organisatie worden uitgenodigd en dat er geen standpunten worden ingenomen<br />
over de samenstelling van het overlegplatform. De AV heeft tot doel de sector voor te lichten over<br />
het doel van het overlegplatform, namelijk de uitvoering van het beleidsplan.<br />
Informatieverstrekking, maar ook inspraak, dat is de bedoeling. Ook moet duidelijk worden dat de<br />
sector zich moet organiseren om dit te realiseren.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -379-<br />
Op de tweede vergadering van het kernteam d.d. 21 maart 2006 worden onder meer<br />
aandachtspunten vanuit de Algemene Vergadering d.d. 17 februari 2006 geformuleerd. Eén van de<br />
aandachtspunten betreft de mogelijke bijsturing van de subteams, eventueel van het kernteam.<br />
De voorzitter van het subteam kustjachthavens zal ook zetelen in het kernteam. Verder blijft de<br />
samenstelling van het kernteam ongewijzigd. Voor wat betreft de vertegenwoordiging van de<br />
provinciale toeristische federaties en de kunststeden in de subteams worden de VVP en de VVSG<br />
aangeschreven met de vraag om één (of maximum twee) afgevaardigde aan te duiden tegen de<br />
eerste vergadering van de beide subteams. De subteams formuleren een voorstel van<br />
aanpassing/uitbreiding van hun team aan het kernteam na de eerste vergadering van de<br />
respectievelijke subteams Kustjachthavens en Binnenvaartwegen met een eerste<br />
vertegenwoordiging reeds van de VVP en de VVSG. De formalisering kan later gebeuren via een<br />
mededeling aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering.<br />
Zoals reeds vermeld, gaat de eerste vergadering van het subteam Kustjachthavens door te<br />
Oostende op 26 april 2006 en de eerste vergadering van het subteam Binnenvaartwegen op 9 mei<br />
2006 te Antwerpen.<br />
2. Op deze vergaderingen zullen gebeurlijke knelpunten worden aangebracht.<br />
De mogelijke knelpunten situeerden zich tot hiertoe in hoofdzaak op het vlak van de<br />
vertegenwoordiging van de sector in de verschillende organen van het overlegplatform (zie hoger<br />
– punt 1). Hieraan werd dus reeds gewerkt door het kernteam, dat ook enkele suggesties deed<br />
inzake mogelijke aanpassing van de samenstelling van de subteams. Eventuele<br />
aanpassingsvoorstellen zullen op de vergaderingen van de subteams aan bod komen. Andere meer<br />
inhoudelijke knelpunten of knelpunten die zich situeren op het terrein, zullen pas in een volgende<br />
fase na de opstart van de subteams kunnen worden aangepakt.<br />
Op de eerste vergadering van de subteams zullen vooral eventuele bijstellingen aan de<br />
samenstelling van de subteams en ook de thema’s die in de volgende periode zullen worden<br />
aangepakt, aan bod komen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -381-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 408<br />
van 6 april 2006<br />
van JACKY MAES<br />
N38 Ieper-Poperinge - Verkeerslichtenregeling<br />
Op de N38 (verbinding Ieper-Poperinge) moet er veel worden gestopt aan de verkeerslichten zonder<br />
dat er verkeer komt uit de kruisende richting.<br />
Het lijkt dan ook beter dat de lichten worden geprogrammeerd zodat ze niet onnodig op rood springen.<br />
Een synchronisatie van de lichten zou de verkeerssituatie nog verbeteren. Aan km 8 en km 11 staan er<br />
dergelijke verkeerslichten. Ook wanneer er uit de kleinere zijwegen geen verkeer komt, springen de<br />
lichten er op rood. Dit zorgt ervoor dat een hele sliert wagens moet stoppen en daarna weer optrekken,<br />
zonder dat er kruisend verkeer is. Ook ’s morgens vroeg en ’s nachts wanneer er zeer weinig verkeer<br />
is, slaan de verkeerslichten op rood. De verkeerslichten zouden via de bekende camera’s op de lichten<br />
geregeld kunnen worden.<br />
1. Is de minister op de hoogte van bovenvermelde verkeerssituatie langs de N38 Ieper–Poperinge?<br />
2. Bestaan er redenen voor het feit dat de verkeerslichten er niet zijn geprogrammeerd? Zo ja, welke?<br />
3. Indien niet, welke maatregelen neemt de minister om het verkeer langs de N38 vlotter te laten<br />
verlopen?
-382- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 408 van 6 april 2006<br />
van JACKY MAES<br />
1. De kruispunten die worden bedoeld, zijn deze van de N38 met de Rodenbachstraat en de Grote<br />
Branderstraat te Vlamertinge (Ieper). Deze kruispunten werden in 2003, in combinatie met deze<br />
met de Bellestraat (rotonde), heringericht teneinde de verkeersveiligheid op dit wegvak te<br />
verbeteren. Er werden tot nu toe geen problemen gesignaleerd met de bestaande<br />
verkeerslichtenregeling.<br />
2. De lichtenregeling op beide kruispunten werd op gelijkaardige wijze georganiseerd, zoals het<br />
kruispunt van de N38 met de Pilkemseweg teneinde een gelijkvormig wegbeeld voor de<br />
weggebruiker te creëren. Het betreft een conflictvrije regeling, waarbij afwisselend groen voor alle<br />
rijrichtingen wordt gegeven. In het geval van de Rodenbachstraat en Grote Branderstraat is er een<br />
minimale vaste groenfase van 12 seconden voor het verkeer komende uit de zijstraten, met ingeval<br />
van detectie van verkeer in de zijstraten, een verlenging tot 25 seconden. In geval er een aanvraag<br />
is van voetgangers om de hoofdweg N38 te dwarsen, is er een afzonderlijke verlenging van de<br />
groenfase van 20 seconden, teneinde het oversteken mogelijk te maken.<br />
3. Ondertussen werd reeds initiatief genomen om de lichtenregeling op de kruispunten van de<br />
Rodenbachstraat en Grote Branderstraat te herbekijken en de mogelijkheid te onderzoeken de<br />
groenfase op de hoofdweg N38, geselecteerd als primaire weg II in het RSV, slechts te<br />
onderbreken bij aanvraag uit de zijstraten (via bestaande lussen en camera’s) of bij aanvraag van<br />
dwarsende voetgangers.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -383-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 409<br />
van 6 april 2006<br />
van JOHAN SAUWENS<br />
Jaagpaden Kanne-Vroenhoven - Heropening<br />
Ik stel vast dat de jaagpaden langs het Albertkanaal tussen Kanne en Vroenhoven (gemeente Riemst)<br />
zijn afgesloten omwille van de werken aan het bruggencomplex in Kanne en omwille van het feit dat<br />
er afvallende stenen zouden zijn.<br />
Dit is bijzonder jammer omdat de diensten van de minister er de voorbije jaren voor gezorgd hebben<br />
dat er een vlotte en continue fietsverbinding is ontstaan op de jaagpaden langs het Albertkanaal.<br />
Precies dit stuk tussen Kanne en Vroenhoven doorkruist de mergelheuvel Sint-Pietersberg en biedt<br />
voor de niet-getrainde wielertoeristen of de talrijke groepen senioren een mogelijkheid om op de fiets<br />
een verbinding te maken met het mooie dorpje Kanne of verderop met Visé en de Voerstreek.<br />
1. Welke stappen heeft de minister reeds gezet om deze fietsverbinding opnieuw open te verklaren?<br />
2. Hoelang zal het duren vooraleer deze fietsverbinding met het oog op het nieuwe toeristische<br />
seizoen kan worden opengesteld?
-384- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 409 van 6 april 2006<br />
van JOHAN SAUWENS<br />
Op de rechteroever van het Albertkanaal te Kanne heeft zich een instabiele zone gemanifesteerd in het<br />
krijttalud langs het jaagpad, waar soms krijtbrokken afbrokkelen en op het jaagpad terechtkomen met<br />
alle risico’s van dien voor wandelaars en fietsers. Omwille van de veiligheid van de fietsers en<br />
voetgangers werd het jaagpad op de rechteroever dan ook afgesloten tussen Kanne en Vroenhoven.<br />
Naar aanleiding van de vragen van de gemeente Riemst is nv De Scheepvaart overgegaan tot het<br />
zoeken naar een duurzame oplossing om te vermijden dat in de toekomst nog brokstukken van de<br />
krijtwanden op het jaagpad zouden terecht komen.<br />
Deze oplossing bestaat in het aanpassen van de taludhelling en het voorzien van een berm om de<br />
afrollende stukken tegen te houden. Hiertoe werden de nodige voorbereidende studies uitgevoerd en<br />
werd een aanbestedingsdossier voorbereid.<br />
Gezien de probleemzone volledig gelegen is in habitat- en natuurgebied, werd het ontwerp opgemaakt<br />
in nauw overleg met de afdeling Natuur van AMINAL. Het gevraagde gecoördineerd advies voor de<br />
passende beoordeling (op te maken volgens de geldende regelgeving aangaande habitatgebieden) werd<br />
pas afgeleverd op 25 januari 2006. Het advies is onontbeerlijk voor de opmaak van de<br />
aanbestedingsdocumenten en de bouwaanvraag.<br />
De aanbesteding van de werken vindt plaats in de loop van de maand mei 2006. Het (dwingend)<br />
advies van de afdeling Natuur bepaalt echter dat de werken enkel mogen plaatsvinden tussen 1 juli en<br />
15 september. Op zich volstaat deze termijn voor de uit te voeren werken.<br />
Bij een normaal verloop van de procedures voor aanbesteding (o.a. geen abnormale prijszetting) en<br />
stedenbouwkundige vergunning kunnen en zullen de werken dit jaar worden uitgevoerd, binnen de<br />
opgegeven periode.<br />
Deze werken zullen dan samenvallen met de werken aan de nieuwe oeververdediging ter hoogte van<br />
brug van Kanne. Voor deze laatste werken aan de brug van Kanne is het onderbreken van het jaagpad<br />
noodzakelijk voor de aanleg van de nieuwe oeververdediging. Op basis van de voorliggende planning<br />
kan ik stellen dat deze laatste werken beëindigd zullen zijn tegen het bouwverlof, zodat fietsverkeer op<br />
de linkeroever dan opnieuw mogelijk wordt.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -385-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 412<br />
van 12 april 2006<br />
van JOHAN DECKMYN<br />
E17-viaduct Gentbrugge - Staat<br />
Omwonenden van de E17-viaduct in Gentbrugge worden niet enkel geconfronteerd met<br />
geluidsoverlast naar aanleiding van het vernieuwde wegdek op de viaduct. Ook de onderkant van de<br />
viaduct zou voor problemen zorgen.<br />
Op verschillende plaatsen zou er namelijk slijtage gesignaleerd worden. Er zouden ook reeds stukken<br />
beton omlaag gevallen zijn.<br />
1. Zijn de diensten van de minister op de hoogte van problemen met de staat van de onderkant van de<br />
E17-viaduct in Gentbrugge?<br />
2. Werden er hieromtrent reeds klachten gesignaleerd?<br />
3. Werden er in het verleden reeds onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd en zijn er voor de nabije<br />
toekomst gepland?
-386- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 412 van 12 april 2006<br />
van JOHAN DECKMYN<br />
1. Alle kunstwerken, waarbij ook het viaduct van Gentbrugge worden om de 2 jaar geïnspecteerd. De<br />
laatste bruginspectie werd in 2005 gehouden.<br />
2. Er zijn in mijn dienst in Oost-Vlaanderen tot op heden 2 klachten voor vallende betonstukken<br />
binnengekomen. De klachten kwamen van “De Lijn” die onder het viaduct een stelplaats voor<br />
bussen heeft ingericht.<br />
3. Er werden op regelmatige basis onderhoudswerken uitgevoerd. De laatste grote werken dateren<br />
van 2005 en hielden de vervanging van een deel van het waterafvoersysteem in. Momenteel zijn er<br />
betonherstellingswerken in voorbereiding. De uitvoering daarvan is voorzien voor het laatste<br />
kwartaal van 2006.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -387-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 414<br />
van 12 april 2006<br />
van JAN VERFAILLIE<br />
Werken E40 Oudenburg - Timing<br />
Ter hoogte van de E40 in Oudenburg zijn sinds geruime tijd werken aan de gang aan de brug over de<br />
Westkerkestraat. De verkeershinder duurt al verschillende maanden.<br />
1. Wanneer zijn de werken precies gestart?<br />
2. Waarom werd de uitvoeringstermijn met vier maanden (voltooiing december 2005 naar april<br />
2006) verlengd?<br />
3. Waarom liggen de werken momenteel al wekenlang stil?<br />
4. Zal de vooropgestelde datum van het einde van de werken (april 2006) nog gehaald worden? Zo<br />
neen, wanneer zullen de werken gefinaliseerd zijn?
-388- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 414 van 12 maart 2006<br />
van JAN VERFAILLIE<br />
1. De werken van de tweede fase (richting Jabbeke) zijn gestart 22 augustus 2005.<br />
2. De uitvoeringstermijn is uitgedrukt in werkdagen en door de weersomstandigheden was het in<br />
december onmogelijk om nog te asfalteren. We kunnen hierbij dus niet echt spreken van een<br />
termijnverlenging.<br />
3. Aangezien de weersomstandigheden dit niet toelaten, konden overeenkomstig de bepalingen van<br />
het standaardbestek, de asfaltwerken nog niet worden afgewerkt.<br />
4. De proefbelasting is op 2 mei 2006 succesvol uitgevoerd. De brug werd reeds vrijgegeven voor<br />
alle verkeer.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -389-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 415<br />
van 12 april 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
GSM-masten - Locatiecriteria<br />
De omwonenden en het oudercomité van de Heulse basisschool trekken aan de bel omdat er een<br />
stedenbouwkundige vergunning wordt gevraagd voor het plaatsen van een 25 meter hoge zendmast op<br />
het terrein van deze school. Men is bovendien blijkbaar van plan om deze zendmast te plaatsen midden<br />
in het kleine natuurgebied van deze school, dat als didactisch materiaal wordt gebruikt voor de lessen<br />
inzake milieu en natuur. Nochtans zijn er in de buurt alternatieven, aangezien zich nog geen 500 meter<br />
verder onder meer een industrieterrein en de R8 bevinden.<br />
Dit individuele geval doet vragen rijzen over de gehanteerde criteria voor locatie van zendmasten.<br />
1. Op basis van welke criteria wordt een locatie voor een GSM-zendmast geselecteerd?<br />
In welke mate wordt rekening gehouden met de lokale situatie als een school of een omgeving waar<br />
veel mensen vertoeven of waar het een natuurgebied betreft?<br />
2. Wie is eigenaar van deze GSM-zendmasten? Wat zijn de opbrengsten ervan voor de overheid?<br />
N.B. Vragen over dit onderwerp werden gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 415) en<br />
Vandenbroucke (nr.156).
-390- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 415 van 12 april 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Het antwoord op deze vraag behoort tot de bevoegdheid van de heer Dirk Van Mechelen, <strong>Vlaams</strong><br />
minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -391-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 427<br />
van 21 april 2006<br />
van ELOI GLORIEUX<br />
Toewijzing CO2-emissierechten - Emissies 2005<br />
Vanaf 1 januari 2008 gaat de tweede fase van het Europese systeem van verhandelbare broeikasgas-<br />
emissierechten van start. Op vrijdag 31 maart 2006 keurde de <strong>Vlaams</strong>e Regering daartoe het voorstel<br />
van <strong>Vlaams</strong> Toewijzingsplan CO2-emissierechten 2008-2012 principieel goed. Dit toewijzingsplan<br />
bepaalt de totale hoeveelheid emissierechten die tijdens de handelsperiode 2008-2012 verdeeld zullen<br />
worden en de wijze waarop dat zal gebeuren. Over dit plan wordt vanaf 3 april tot en met 2 mei 2006<br />
een publieksconsultatie gehouden.<br />
Voor de huidige handelsperiode 2005-2007 dienden de <strong>Vlaams</strong>e bedrijven uiterlijk eind februari hun<br />
CO2-emissies van het jaar 2005 te bezorgen aan het <strong>Vlaams</strong> Verificatiebureau. Het Verificatiebureau<br />
heeft de emissierapporten in de loop van de maand maart bezorgd aan de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Leefmilieuadministratie, die op volledigheid en correctheid heeft nagekeken.<br />
1. Hoeveel bedraagt de totale CO2-uitstoot van de <strong>Vlaams</strong>e installaties die onder het<br />
toepassingsgebied van de VER-richtlijn vallen voor het jaar 2005?<br />
2. Op welke wijze heeft de minister rekening gehouden met deze resultaten om het voorstel van<br />
nationaal toewijzingsplan op te stellen voor de periode 2008-2012?
-392- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 427 van 21 april 2006<br />
van ELOI GLORIEUX<br />
1. De Europese Commissie heeft op 1 mei op dwingende wijze de lidstaten verzocht geen verdere<br />
informatie over de geverifieerde cijfers 2005 publiek te maken voor 15 mei, de dag dat alle data<br />
van de ca. 12.000 installaties binnen de EU gezamenlijk worden bekend gemaakt. Conform de<br />
geest van de Europese richtlijnen terzake (in het bijzonder de Europese Verordening 2216/2004<br />
van 21 december 2004) acht ik het dan ook wijselijk dat het <strong>Vlaams</strong>e gewest dit opvolgt gezien<br />
het destabiliserend effect op de emissierechtenmarkt, als gevolg van het verspreiden van<br />
fragmentaire informatie door een aantal entiteiten, dat we recent konden vaststellen. De federale<br />
registeradministrateur opteert trouwens ook voor deze consequente benadering.<br />
2. Zoals uit de lezing van het voorstel van <strong>Vlaams</strong> Toewijzingsplan CO2-emissierechten (wat één<br />
van de deelplannen is van het nationaal toewijzingsplan 2008-2012) blijkt dat op 31 maart 2006<br />
principieel is goedgekeurd door de <strong>Vlaams</strong>e regering, is de situatie qua geverifieerde emissies in<br />
2005 een element van belang bij het bepalen van de individuele allocatie en daaruit voortvloeiend<br />
de totale cap van emissierechten. Bij de verdere voorbereiding van het betreffende toewijzingsplan<br />
wordt dan ook de nodige aandacht hieraan besteed tot op individueel bedrijfsniveau.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -393-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 440<br />
van 5 mei 2006<br />
van MARC VAN DEN ABEELEN<br />
EU-richtlijn milieuaansprakelijkheid - Omzetting<br />
Op 21 april 2004 werd de Europese richtlijn over de milieuaansprakelijkheid aangenomen door het<br />
Europees <strong>Parlement</strong> (Richtlijn 2004/35, L134/56, 30 april 2004). Tegen uiterlijk 30 april 2007 moet<br />
deze richtlijn door de lidstaten worden omgezet in nationale wetgeving. Deze richtlijn heeft tot doel<br />
het principe “de vervuiler betaalt” juridisch te implementeren. Een exploitant die ernstige<br />
milieuschade veroorzaakt, zal in de toekomst de lasten van de noodzakelijke voorkomings- of<br />
herstelmaatregelen moeten dragen.<br />
Het is zeer belangrijk dat deze Europese richtlijn met de nodige omzichtigheid wordt omgezet, om te<br />
voorkomen dat de concurrentiepositie van onze bedrijven in het gedrang komt. De omzetting van deze<br />
richtlijn moet dan ook voorspelbaar zijn voor onze bedrijven, zodat ze de nodige maatregelen kunnen<br />
nemen om zich in regel te stellen. Rechtsonzekerheid bij de vertaling van deze richtlijn in <strong>Vlaams</strong>e<br />
decreetgeving is dan ook niet wenselijk.<br />
1. Overlegt de minister met de andere gewesten om te komen tot een uniforme omzetting van deze<br />
richtlijn?<br />
2. Wordt er gebruikgemaakt van de mogelijkheid voorzien in de richtlijn (art. 7, punt4, a) om<br />
bedrijven die aan alle vergunnings- en exploitatievoorwaarden voldoen, uit te sluiten van een<br />
mogelijke aansprakelijkheidsvordering op basis van deze richtlijn?<br />
3. Worden er naar aanleiding van de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht strengere<br />
bepalingen opgelegd dan die welke zijn opgenomen in de richtlijn?
-394- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 440 van 5 mei 2006<br />
van MARC VAN DEN ABEELEN<br />
1. Ja. De Interministeriële Conferentie Leefmilieu uitgebreid met Justitie en Binnenlandse Zaken<br />
vormt het forum voor overleg met de andere Gewesten en de federale overheid. Op de<br />
Interministeriële Conferentie Leefmilieu van 04 juli 2005 is afgesproken om te streven naar een<br />
tijdige, correcte en coherente omzetting en in het bijzonder de informatie uit te wisselen over de<br />
punten waar de richtlijn de lidstaten veel beleidsruimte laat. Een ambtelijke coördinatiegroep, de<br />
‘Belgocoor Milieuschade’, komt minstens om de drie maanden bijeen om o.a. intern-Belgisch<br />
uitvoering te geven aan artikel 15 van de Richtlijn Milieuschade (samenwerking tussen lidstaten).<br />
Ook met andere lidstaten en de Europese Commissie wordt op regelmatige tijdstippen overleg<br />
gepleegd.<br />
2. Ja. We zijn van plan gebruik te maken van de mogelijkheden voorzien in artikel 8, lid 4 van de<br />
milieuschaderichtlijn. Wanneer een exploitant kan bewijzen dat hij “(1) niet in gebreke of nalatig<br />
is geweest en (2) de milieuschade is veroorzaakt door een emissie of een gebeurtenis die<br />
uitdrukkelijk was toegestaan en geheel in overeenstemming is met de voorwaarden van zijn<br />
vergunning”, dan behoeft deze exploitant niet de kosten van de herstelmaatregelen te dragen en<br />
kan de bevoegde instantie eventueel zelf de nodige maatregelen nemen.<br />
3. Neen. We beperken ons tot een tijdige en correcte omzetting van de richtlijn milieuschade. Bij de<br />
implementatie worden geen nieuwe strengere bepalingen ingevoerd. Om de rechtszekerheid te<br />
waarborgen, wordt in beginsel geen afbreuk gedaan aan de bestaande bepalingen van het<br />
Bodemsaneringsdecreet.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -395-<br />
MARINO KEULEN,<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR,<br />
STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -397-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 107<br />
van 17 maart 2006<br />
van HUGO PHILTJENS<br />
Renovatie sociale woningen - EPB-regelgeving<br />
Heel wat sociale woningen die nu 25 à 30 jaar oud zijn, zijn aan renovatie toe. De woningen zijn<br />
destijds gebouwd volgens de toen geldende standaarden.<br />
De renovaties die nu gedaan worden, zullen in overeenstemming moeten zijn met de nieuwe EPB-<br />
regelgeving (energieprestatie bestaande bouw), waardoor men jaarlijks zal besparen door een lagere<br />
energiefactuur, men een gezondere woning zal creëren en bijdragen tot een beter leefmilieu.<br />
Wanneer er renovatiewerken worden uitgevoerd aan de woningen wordt de basishuurprijs<br />
herberekend, en dikwijls is het zo dat het verschil tussen de basishuurprijs en de minprijs aan<br />
stookolieverbruik negatief uitvalt, en er dus niet wordt overgegaan tot renovatie. Terwijl de<br />
doelstelling van deze nieuwe regelgeving is dat men bijdraagt tot een beter leefmilieu.<br />
1. Hoeveel sociale woningen voldoen nog niet aan de nieuwe EPB-regelgeving?<br />
2. Op basis van welke criteria zal de renovatie conform deze nieuwe regelgeving gebeuren?<br />
3. Hoeveel dossiers tot renovatie zijn er momenteel lopende?<br />
4. Zal de basishuurprijs bij deze renovaties ook herberekend worden? Gaat men, wanneer het<br />
verschil tussen de basishuurprijs en de minprijs aan stookoliekosten negatief uitvalt toch<br />
herstellen?
-398- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 107 van 17 maart 2006<br />
van HUGO PHILTJENS<br />
1. Vooreerst moet worden onderstreept dat de nieuwe regelgeving EPB (Energieprestatie en<br />
binnenklimaat) enkel minimumeisen oplegt voor de energieprestaties van nieuwe gebouwen,<br />
uitgebreid met de vergunningsplichtige renovatiewerkzaamheden. Aan bestaande woningen<br />
worden voorlopig geen eisen gesteld. Precies nagaan hoeveel woningen in hun actuele<br />
toestand niet aan de nieuwe regelgeving zouden kunnen voldoen, lijkt weinig relevant. Enkel<br />
in geval van grondige en vergunningsplichtige renovatiewerken moeten deze worden<br />
uitgevoerd conform de EPB-regelgeving.<br />
2. De EPB-eisen zijn enkel van toepassing op nieuwbouwwerken of renovatiewerken waarvoor<br />
een stedenbouwkundige vergunning met tussenkomst van een architect vereist wordt. In de<br />
praktijk impliceert dit dat vooral de volledige en ingrijpende renovaties met plan- of<br />
volumewijziging, bestemmingswijziging, of de grootschalige gevelrenovaties van<br />
appartementsgebouwen onderworpen worden aan de nieuwe regelgeving. Renovatiedossiers<br />
die geen tussenkomst van een architect vereisen, maar waarin bijvoorbeeld zowel de<br />
vernieuwing van de dakbedekking, vervanging van het schrijnwerk, als de<br />
verwarmingsinstallatie zijn opgenomen, worden conform het decreet vrijgesteld van enige eis.<br />
In eerste instantie zullen alle nieuw ingediende renovatiedossiers, binnen de krijtlijnen van het<br />
wettelijke kader, moeten voldoen aan de gestelde EPB-eisen. Ook voor de beperkte<br />
renovatiewerken, die alsnog buiten de EPB-regelgeving vallen, blijven de VHM-eisen en<br />
ontwerpaanbevelingen gericht op een systematische verbetering van het isolatiepeil, de<br />
energieprestaties en kwaliteit van het binnenklimaat. Het lijkt evident dat geplande<br />
renovatiewerkzaamheid moeten aangegrepen worden om waar mogelijk ook de<br />
energieprestaties van een gebouw te verbeteren<br />
3. Onderstaand een selectie van de lopende dossiers en het aantal betrokken woningen (actuele<br />
stand van zaken databank projecten VHM). Enkel de renovaties met een kostprijs groter dan<br />
20.000 euro/woning werden weerhouden. Voor renovaties met een kostprijs vanaf 40.000 euro<br />
mag worden aangenomen dat het vergunningsplichtige renovatiewerkzaamheden kan<br />
betreffen, die zullen worden onderworpen aan de nieuwe EPB-eisen.<br />
AANTAL LOPENDE DOSSIERS<br />
Renovatiekost per woning ⁄ 20-40.000 40-60.000 > 60.000 Totaal<br />
Intentie / ontwerp ingediend 1 8 18 27<br />
Voorontwerp goedgekeurd 17 27 89 133<br />
Werken in uitvoering 16 27 56 99<br />
34 62 163 259<br />
AANTAL BETROKKEN WONINGEN<br />
Renovatiekost per woning ⁄ 20-40.000 40-60.000 > 60.000 Totaal<br />
Intentie / ontwerp ingediend 66 236 250 552<br />
Voorontwerp goedgekeurd 985 625 1.473 3.083
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -399-<br />
Werken in uitvoering 894 1.050 1.247 3.191<br />
1.945 1.911 2.970 6.826<br />
4. Naar aanleiding van de investering die bij een renovatie wordt gedaan, wordt de<br />
geactualiseerde kostprijs van de woning aangepast. De basishuur wordt binnen een bepaalde<br />
vork berekend op basis van deze kostprijs en zal dus in de meeste gevallen wijzigen na een<br />
renovatie. Dit heeft uiteraard ook zijn implicaties voor de reële huurprijs. Het is van belang<br />
hierbij op te merken dat de feitelijke berekening van de huurprijs (ondermeer de beperking tot<br />
1/60 ste van het inkomen van de huurder) tot gevolg heeft dat de stijging in de basishuur zich<br />
niet noodzakelijk vertaald in een effectieve, evenredige verhoging van de reële inkomsten<br />
voor de sociale huisvestingsmaatschappij.<br />
Echter gaat men nooit van de veronderstelling uit om niet te renoveren wanneer het verschil<br />
tussen de basishuurprijs en de minprijs aan stookoliekosten negatief is. Heel vaak past een<br />
globale renovatie in een ruimer kader. Altijd speelt de kosten/baten problematiek. Er kan dus<br />
worden verwacht dat de sociale huisvestingsmaatschappijen over het algemeen gewoon zullen<br />
blijven renoveren wanneer de toestand van de woning dit vereist, ongeacht overwegingen<br />
betreffende stookoliekosten versus investering.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -401-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 108<br />
van 21 maart 2006<br />
van JAN PENRIS<br />
<strong>Vlaams</strong> Woningfonds - Overname bestaande sociale leningen (2)<br />
Het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 11 mei 1999 betreffende het <strong>Vlaams</strong> Woningfonds (VWF),<br />
bepaalt in artikel 2: “Onverminderd het eerste lid, 1°, is het toestaan van hypothecaire leningen met het<br />
oog op de terugbetaling van een vroeger aangegane bijzondere sociale lening uitgesloten”. Luidens het<br />
antwoord van de minister op mijn schriftelijke vraag nr. 81 is de motivatie achter deze beperking het<br />
behoud van het financieel evenwicht van zowel VHM (<strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij) als VWF.<br />
In een tijd van dalende rentevoeten zouden veel sociale leners bij de VHM gebruik kunnen maken van<br />
de mogelijkheid tot het overnemen van hun bestaande bijzondere sociale lening door het VWF.<br />
Allicht is het opportuun om loutere “herfinancieringen” van leningen wegens daling van de rentevoet<br />
via deze weg tegen te houden. Er zijn echter ook mensen die naar aanleiding van een echtscheiding of<br />
een feitelijke scheiding hun huis willen behouden en aldus gedwongen worden hun krediet terug te<br />
betalen en hun gewezen partner uit te kopen via een nieuwe lening. Deze situatie is op zich reeds<br />
financieel en emotioneel zeer belastend. Een verbod van terugbetaling van een oude sociale lening<br />
door een nieuwe – en dus een feitelijke verplichting om naar de private leningmarkt te trekken – lijkt<br />
in deze situatie onbillijk.<br />
Waarom werd het verbod op herfinanciering van een sociale lening niet beperkt tot gevallen waarin<br />
het een louter herfinanciering betreft wegens de gedaalde intrestvoet, zodat mensen die wegens<br />
familiale omstandigheden gedwongen worden een nieuwe sociale lening aan te gaan om de oude terug<br />
te betalen, dit wel kunnen doen? Kunnen er op dit vlak initiatieven worden verwacht?
-402- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 108 van 21 maart 2006<br />
van JAN PENRIS<br />
Niemand wordt in het kader van een echtscheiding gedwongen om bij behoud van de woning de<br />
bestaande lening in één keer terug te betalen. Bij de overname van de gezinswoning kan er een<br />
onderscheid gemaakt worden tussen twee belangrijke financiële aspecten:<br />
1. het voor zich nemen van de verdere aflossing van de bestaande lening;<br />
2. (eventueel) het betalen van een oplegsom.<br />
Niets weerhoudt de persoon die samen met zijn of haar ex destijds een bijzondere sociale lening<br />
bekwam voor de aankoop van de gezinswoning, en die de gezinswoning thans overneemt, ervan om<br />
enkel een nieuwe lening af te sluiten ter betaling van de eventuele oplegsom. Dit is redelijk, vooral als<br />
de nieuwe lening eveneens een bijzondere sociale lening kan zijn.<br />
Ik vestig in dat verband uw aandacht op het vernieuwde leningenbesluit van het <strong>Vlaams</strong> Woningfonds<br />
(BVR 09/12/2005). Artikel 9, eerste lid, van dit leningenbesluit bepaalt dat de hypotheek in eerste rang<br />
moet zijn in geval van aankoop of nieuwbouw, tenzij het <strong>Vlaams</strong> Woningfonds hierop een afwijking<br />
toestaat.<br />
Zelfs al werd de gezinswoning destijds dus aangekocht met een eersterangslening bij het <strong>Vlaams</strong><br />
Woningfonds, en beschouwt het <strong>Vlaams</strong> Woningfonds thans het betalen van de oplegsom als een<br />
aankoopverrichting, dan nog is het <strong>Vlaams</strong> Woningfonds gemachtigd om bij wijze van afwijking een<br />
nieuwe lening in tweede rang toe te staan ter betaling van de verschuldigde opleg. Het komt de raad<br />
van bestuur van het <strong>Vlaams</strong> Woningfonds dus zelf toe om na te gaan of de familiale omstandigheden<br />
afdoende zijn om een bijkomende lening toe te staan. Op die manier wordt tegemoet gekomen aan het<br />
gezin, terwijl men op datzelfde moment toch het financieel evenwicht van zowel het <strong>Vlaams</strong><br />
Woningfonds als de <strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij behoudt.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -403-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 109<br />
van 21 maart 2006<br />
van MARGRIET HERMANS<br />
Gewestelijke ontvangers - Knelpunten<br />
Welzijnszorg Kempen is een vereniging van OCMW’s volgens hoofdstuk XII van de organieke wet op<br />
de OCMW’s. Alle 27 OCMW’s van het arrondissement Turnhout zijn lid van deze vereniging. 15 van<br />
deze OCMW’s werken met een gewestelijke ontvanger. In principe werken alle OCMW’s met minder<br />
dan 20.000 inwoners met een gewestelijke ontvanger.<br />
Blijkbaar zijn er al jaren knelpunten in verband met deze gewestelijke ontvangerij bij een aantal van<br />
deze OCMW’s. Ten eerste zijn er op korte termijn te veel vervangingen bij de gewestelijke<br />
ontvangers, waardoor de continuïteit van de dienstverlening in het gedrang komt. Er zijn blijkbaar<br />
geen éénduidige afspraken rond de overdrachten, waardoor er OCMW’s zijn waarvan de rekeningen<br />
niet afgerond worden.<br />
Bovendien blijken er problemen te bestaan met de betaling van de gewestelijke ontvanger. Deze<br />
betaling werkt op basis van een puntensysteem (per inwoner), de kostprijs van de ontvanger zou veel<br />
te hoog zijn in vergelijking met de kwaliteit van de dienstverlening en de afrekeningen komen met<br />
vertraging binnen.<br />
Blijkbaar bestaat er ook geen duidelijke taakomschrijving van de gewestelijke ontvanger, waardoor de<br />
OCMW’s hen niet kunnen wijzen op hun taken.<br />
De gewestelijke ontvangers vallen daarenboven onder de bevoegdheid van de<br />
arrondissementscommissaris en niet onder de bevoegdheid van het OCMW.<br />
1. Is de minister vertrouwd met deze problematiek?<br />
Zo ja, heeft hij hierover al een onderhoud gehad met Welzijnszorg Kempen en wat heeft dit<br />
onderhoud opgeleverd?<br />
Zo neen, zijn er plannen voor een dergelijk onderhoud?<br />
2. Is het mogelijk dat twee OCMW’s elk een ontvanger deeltijds in dienst nemen? Bestaat het<br />
wetgevend kader hiervoor reeds?<br />
Kan een gemeente een ontvanger in dienst nemen die gelijktijdig én voor de gemeente werkt én<br />
voor het OCMW?<br />
3. Komt er in de nabije toekomst een duidelijke taakomschrijving van de gewestelijke ontvangers?<br />
Zo ja, kan de minister dit toelichten?
-404- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 109 van 21 maart 2006<br />
van MARGRIET HERMANS<br />
1. Vanaf 1 januari 2002 werd de <strong>Vlaams</strong>e overheid bevoegd voor de gewestelijke ontvangers ten<br />
gevolge van de Lambermontakkoorden. Een groot deel van de regelgeving is nog steeds de<br />
federale regelgeving, destijds opgesteld door Binnenlandse Zaken: het puntensysteem, waarmee de<br />
werklast verdeeld wordt over de gewestelijke ontvangers en de regeling waarmee de kosten<br />
teruggevorderd worden van de bediende besturen.<br />
De problematiek in verband met de inzet van gewestelijke ontvangers in de kleine gemeenten en<br />
OCMW’s en de kritiek daarop is mij bekend. Ten eerste wat de vervangingen betreft: soms kan de<br />
provinciegouverneur niet anders dan de werkkringen van zijn gewestelijke ontvangers<br />
herschikken: er zijn gewestelijke ontvangers die uit dienst treden, sommige besturen gaan over op<br />
een plaatselijke ontvanger, … Het is onvermijdelijk dat sommige besturen om deze reden een<br />
andere gewestelijke ontvanger toegewezen kunnen krijgen.<br />
Ten tweede, wat de betaling betreft: het is zo dat alle kosten die de <strong>Vlaams</strong>e overheid maakt voor<br />
de gewestelijke ontvangers verdeeld worden over de bediende besturen op basis van een aantal<br />
parameters, zoals het aantal inwoners, eventuele klassenverheffing en voor de OCMW’s het al dan<br />
niet hebben van een belangrijke instelling. Dit is niet meer dan billijk. Onlangs verstuurde de<br />
administratie de facturen voor de inzet van een gewestelijke ontvanger voor de jaren 2002 en<br />
2003. De volgende jaren zal getracht worden de achterstand weg te werken, zodat vanaf 2009<br />
jaarlijks de facturen voor het vorige kalenderjaar verstuurd kunnen worden.<br />
De problematiek in de Kempen werd me in aanwezigheid van Welzijnszorg Kempen toegelicht.<br />
Naar aanleiding van dat onderhoud werd aan de onderscheiden arrondissementscommissarissen<br />
gevraagd in de mate van het mogelijke rekening te houden met de situaties in de lokale besturen.<br />
Er werd onder meer gevraagd beter te communiceren naar de door een gewestelijk ontvanger<br />
bediende besturen.<br />
2. Het Gemeentedecreet heeft in artikel 80 de deeltijdse uitoefening van de functies van<br />
gemeentesecretaris en financieel beheerder (of ontvanger) mogelijk gemaakt. Dat principe zal<br />
worden doorgetrokken voor de OCMW’s. Het is ook de bedoeling dat lokale overheden de<br />
mogelijkheid krijgen om hun financieel beheer (ontvanger) in te zetten in het openbaar centrum<br />
dat door de gemeente wordt bediend. Artikel 80 van het Gemeentedecreet is nog niet uitvoerbaar,<br />
omdat de <strong>Vlaams</strong>e Regering bij besluit de voorwaarden voor deze deeltijdse uitoefening van<br />
functies nog moet vastleggen. Wanneer dit artikel in werking kan treden is in onderzoek.<br />
Momenteel kunnen de gemeenten en de OCMW’s nog steeds een beroep doen op artikel 52, §2<br />
van de Nieuwe Gemeentewet, dat bepaalt dat de plaatselijke ontvanger van een gemeente die van<br />
5.001 tot 10.000 inwoners telt, benoemd kan worden tot ontvanger van het plaatselijke OCMW.<br />
3. In het statuut van de gewestelijke ontvangers dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering op 11 juni 2004 vastgesteld<br />
heeft, staat dat de gewestelijke ontvangers geëvalueerd worden door de<br />
arrondissementscommissaris op basis van een planning die de gewestelijke ontvanger met de<br />
arrondissementscommissaris afgesproken heeft. Aangezien de gewestelijke ontvangers meer<br />
besturen bedienen, is het niet mogelijk hen rechtstreeks onder het gezag van één bestuur te
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -405-<br />
plaatsen en wordt dit gezag uitgeoefend door de arrondissementscommissaris die de<br />
provinciegouverneur aanduidt. Er wordt momenteel gewerkt aan een duidelijke<br />
functiebeschrijving (of taakomschrijving) voor de gewestelijke ontvangers. De definitieve versie<br />
zal nog dit jaar beschikbaar zijn.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -407-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 113<br />
van 24 maart 2006<br />
van VEERLE HEEREN<br />
Sociale huurders - Korting energiefactuur<br />
Na maanden van stijgende elektriciteits- en aardgasprijzen buigen verschillende instanties zich over<br />
maatregelen om de energiefactuur voor de gezinnen te doen dalen. De gestegen prijzen komen vooral<br />
hard aan bij de laagste inkomens.<br />
In opdracht van de minister en bijgestaan door de <strong>Vlaams</strong>e Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits-<br />
en Gasmarkt (VREG), sloot de <strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij (VHM) een akkoord af met<br />
Electrabel en later ook met Luminus. Ik refereer aan een eerder gestelde vraag om uitleg (Handelingen<br />
C 93 van 15 december 2005, blz. 6-13) over de korting op de energiefactuur voor sociale huurders.<br />
Hoezeer ook iedereen achter het idee van een gunsttarief voor sociale huurders staat, er komen toch<br />
heel wat bedenkingen en vragen naar boven, zowel wat de inhoud van het initiatief betreft, als de wijze<br />
van communicatie naar de sociale huurders.<br />
1. Wanneer wordt het initiatief waarbij korting op de energiefactuur voor sociale huurders werd<br />
bedongen, geëvalueerd?<br />
2. Hoeveel sociale huurders hebben een prijsvergelijking aangevraagd?<br />
3. Hoeveel sociale huurders zijn ingegaan op het aanbod om over te gaan naar het voorgestelde<br />
gunsttarief?<br />
4. Overweegt de minister om in de toekomst soortgelijke initiatieven te nemen? Zo ja, op welke<br />
wijze zal de communicatie verlopen?
-408- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 113 van 24 maart 2006<br />
van VEERLE HEEREN<br />
1. In het akkoord dat de <strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij afgesloten heeft met zowel<br />
Electrabel als Luminus werd contractueel overeengekomen om binnen een termijn van 18<br />
maanden na afsluiten van de overeenkomsten besprekingen te voeren over het verdere verloop<br />
van de overeenkomst. Op dat moment zal de volledige procedure geëvalueerd en eventuele<br />
problemen bijgestuurd worden.<br />
2. Ongeveer 3.100 sociale huurders hebben een prijsvergelijking aangevraagd.<br />
3. Gunsttarief Luminus: 4.300 personen hebben ingetekend op een twee-jaar contract Actief voor<br />
sociale huurders, waarbij 228 personen van bij een andere leverancier naar Luminus gekomen<br />
zijn.<br />
Gunsttarief Electrabel: 10.745 personen hebben ingetekend op het voorstel van Electrabel,<br />
momenteel zijn de diensten van Electrabel wel nog druk bezig met het uitfilteren van allerlei<br />
onvolledige en/of onjuiste gegevens, zodat het aantal klanten dat werkelijk zal genieten van de<br />
voordelige voorwaarden, iets lager komt te liggen.<br />
4. Recent werd ik gecontacteerd door de firma Essent om een soortgelijk aanbod te doen. De<br />
<strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij heeft in het verleden alle energieleveranciers die gas en<br />
elektriciteit leveren over het volledige <strong>Vlaams</strong>e grondgebied tweemaal aangeschreven met de<br />
vraag om een gunstig tariefvoorstel te doen voor de sociale huisvestingsector. Na<br />
onderhandelingen met diverse leveranciers, waaronder Essent, bleek zoals gekend in eerste<br />
instantie enkel Electrabel, en later ook Luminus bereid om een concreet voorstel te doen voor<br />
de sociale huurders. Essent werd dan ook recent aangeschreven met de melding dat een<br />
mogelijk voorstel op identieke wijze zal behandeld worden als de voorstellen van Electrabel<br />
en Luminus. Het voorstel zal derhalve in samenspraak met de VREG beoordeeld worden op<br />
neutraliteit en de <strong>Vlaams</strong>e infolijn zal eveneens moeten ingeschakeld worden voor de<br />
communicatie naar de sociale huurder om een prijsvergelijking te kunnen opvragen. De<br />
brieven aan de sociale huurders waarin het voorstel wordt toegelicht zullen mogelijks wel<br />
eenvoudiger moeten zijn gezien de ervaring van het verleden leert dat de brieven bij het<br />
Electrabel en Luminus-voorstel te complex werden opgesteld voor de specifieke doelgroep.<br />
Het opstellen van deze brieven is immers een delicaat evenwicht tussen enerzijds commerciële<br />
overwegingen van de betrokken leverancier en anderzijds de neutraliteit tegenover derdeleveranciers<br />
waarover de VREG waakt. Verschillende verenigingen (waaronder PRISO), die<br />
rechtstreeks met de doelgroep in contact staan, hebben reeds hun diensten aangeboden om de<br />
<strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij hierin bij te staan in de toekomst.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -409-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 115<br />
van 24 maart 2006<br />
van LINDA VISSERS<br />
Lokale mandatarissen - Kwaliteitsbevorderende maatregelen<br />
Een aantal kwaliteitsbevorderende maatregelen met betrekking tot het statuut van de lokale en<br />
provinciale mandataris werden tijdens de voorbije periode in aanbeveling gebracht.<br />
In de uitoefening van zijn of haar functie kan de mandataris voorzien worden van een uitgebreide<br />
ondersteuning zoals het ter beschikking stellen van de nodige infrastructuur, zoals een lokaal met<br />
telefoonaansluiting, fax- en kopieerfaciliteiten. In het verlengde van dergelijke ondersteuning voorzag<br />
men ook in de mogelijkheid tot het afsluiten van een gemeenschappelijke ongevallenverzekering en<br />
een verzekering wegens beroepsaansprakelijkheid. De ondersteuning van de gemeente- en OCMWraadsfracties<br />
kon tevens gebeuren via de toekenning van een subsidie ten laste van de<br />
gemeentebegroting. Daarnaast wordt de gezinsvriendelijke werking verzekerd via terugbetaling van<br />
bijkomende kosten zoals kinderopvang.<br />
Naast bovenvermelde ondersteuning wordt voor de raadsleden de informatietoegang door de bevoegde<br />
administratie uitgebreid en versoepeld. De raadsleden hebben inzagerecht en hebben de mogelijkheid<br />
om afschriften van bestuursdocumenten op te vragen.<br />
De lokale mandataris kan zijn of haar functie ook slechts efficiënt uitoefenen indien hem of haar de<br />
mogelijkheid wordt geboden een specifieke deskundigheid uit te bouwen. Bijgevolg werd er voorzien<br />
in permanente vormingscycli ten behoeve van de lokale mandatarissen.<br />
1. In welke mate gaven de lokale en regionale besturen gevolg aan de voorstellen die opgesomd<br />
worden in deze omzendbrief?<br />
2. Kan de minister een overzicht geven van de initiatieven die door de gemeente- en<br />
provinciebesturen werden genomen? Graag opsplitsing:<br />
a) per provincie,<br />
b) voor provincieraden, gemeenteraden en OCMW-raden.<br />
3. Welke stappen worden ondernomen tegen de besturen die weigeren deze faciliteiten voor<br />
raadsleden ter beschikking te stellen?
-410- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 115 van 24 maart 2006<br />
van LINDA VISSERS<br />
Om een overzicht te geven in welke mate de lokale en provinciale besturen gevolg geven aan de<br />
voorstellen die opgesomd worden in de omzendbrief BA-98/01 van 17 maart 1998 betreffende het<br />
statuut van de lokale en provinciale mandataris en om een overzicht te geven van de initiatieven die<br />
door de gemeente- en provinciebesturen werden genomen voor provincieraden, gemeenteraden en<br />
OCMW-raden, heb ik een onderzoek aan de provinciegouverneurs gevraagd.<br />
Zodra ik over de informatie beschik, zal ik ze aan de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger in een<br />
aanvullend antwoord meedelen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -411-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 117<br />
van 24 maart 2006<br />
van JEF TAVERNIER<br />
Nieuw sociaal huurbesluit - Onderzoeksopdracht<br />
In uitvoering van het regeerakkoord wordt gewerkt aan een nieuw sociaal huurbesluit. Met zo’n<br />
aangepast huurbesluit zullen de gemeenten in de toekomst dan onder meer een lokaal<br />
toewijzingsbeleid voor sociale huurwoningen kunnen hanteren.<br />
1. Welke onderzoeksopdrachten “sociaal huurbesluit” werden uitgeschreven om dit punt van het<br />
regeerakkoord uit te voeren?<br />
2. Welke zijn de resultaten van deze studieopdrachten of wanneer worden ze ter beschikking gesteld?
-412- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNELANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 117 van 24 maart 2006<br />
van JEF TAVERNIER<br />
Wat betreft het nieuw sociaal huurbesluit - onderzoeksopdracht:<br />
1 en 2. Begin 2004 werd op initiatief van de <strong>Vlaams</strong> Minister voor Wonen het Kenniscentrum voor<br />
Duurzaam Woonbeleid opgericht. Dit multidisciplinair expertisecentrum heeft als hoofdopdracht<br />
het verzamelen van basisinformatie en uitvoeren van onderzoek over wonen en woonbeleid in<br />
Vlaanderen, waaronder een grondige analyse van het woningbestand en de woonconsument, de<br />
constructie van indicatoren en de raming van de woonbehoeften. Naast deze basisopdracht bevat<br />
de onderzoeksopdracht ook kortlopende en meer specifieke studies. Deze studies hebben een hoge<br />
beleidsrelevantie en worden uitgevoerd binnen een beperkte tijd.<br />
Een van deze zgn. ad-hoc opdrachten kadert in de voorbereiding van een nieuw sociaal<br />
huurbesluit. Het Kenniscentrum voert sinds januari 2005 een onderzoek uit naar de mogelijke<br />
toekomstoriëntatie voor de <strong>Vlaams</strong>e sociale huisvesting, waarbij beleidsopties geëvalueerd worden<br />
vanuit een theoretische en internationale context. Het onderzoek 'Verhuring en financiering van<br />
sociale huurwoningen' heeft meer bepaald tot doel aanbevelingen te formuleren voor de verhuring<br />
en financiering van sociale huurwoningen, in het bijzonder wat betreft:<br />
- de afbakening van de doelgroep van de sociale huisvesting<br />
- de berekening van de huurprijs<br />
- het systeem van toewijzing van sociale huurwoningen<br />
- de financiering van projecten<br />
- de leefbaarheid van sociale woonwijken<br />
De onderzoeksactiviteiten worden maximaal afgestemd op de werkzaamheden in het kader van het<br />
nieuwe sociaal huurbesluit en worden opgevolgd vanuit de kerngroep die het geheel aan<br />
voorbereidende activiteiten coördineert, met vertegenwoordigers van het kabinet Keulen, de<br />
afdeling woonbeleid en de VHM.<br />
Een eerste reeks van onderzoeksvragen houdt verband met de doelstelling en de doelgroep van de<br />
sociale huisvesting. Er wordt nagegaan welke (nieuwe) functies de sociale huisvesting kan<br />
opnemen en wat mogelijke afbakeningen zijn van de doelgroep. In het bijzonder stelt zich de<br />
vraag of de toegang tot de sociale huisvesting enkel voorbehouden moet blijven voor gezinnen met<br />
lage inkomens, dan wel of de doelgroep moet uitgebreid naar hogere inkomens, of naar ouderen en<br />
personen met een bijzondere sociale of fysieke behoefte.<br />
Hiermee verwant is de vraag hoe sociale woningen moeten worden toegewezen. In het onderzoek<br />
worden mogelijke alternatieve toewijzingssystemen verkend en de implicaties daarvan<br />
verduidelijkt.<br />
Een tweede reeks onderzoeksvragen betreft de financiering en de organisatie van de sociale<br />
huisvesting. De onderzoekers gaan na wat een redelijke bijdrage is van de sociale huurder in de<br />
kostprijs van een sociale huurwoning, rekening houdend met criteria als de betaalbaarheid voor de<br />
huurder en de armoedeval. Vervolgens wordt nagegaan op welke manier de financiële rekeningen<br />
van de sociale huisvestingsmaatschappijen kunnen worden sluitend gemaakt. Dit alles wordt<br />
onderzocht in nauwe samenhang met de bestuurlijke organisatie van de sociale huisvesting, in het<br />
bijzonder de verdeling van bevoegdheid en taken tussen de actoren van de sociale huisvesting, de<br />
mogelijke coördinatiemechanismen, de interbestuurlijke samenwerking.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -413-<br />
Deze onderzoeksvragen worden behandeld zowel vanuit een theoretisch referentiekader als van<br />
een verkenning van buitenlandse huisvestingssystemen en van de resultaten van bestaande<br />
evaluatiestudies. Op het einde van het onderzoek worden de bevindingen gebundeld in een viertal<br />
mogelijke toekomstscenario's voor de <strong>Vlaams</strong>e sociale huisvesting.<br />
Een derde reeks onderzoeksvragen betreft de leefbaarheid van sociale woonwijken. Mogelijke<br />
beleidsinstrumenten voor het aanpakken van leefbaarheidsproblemen worden bekeken en in het<br />
bijzonder wordt nagegaan welke bijdrage daartoe kan worden verwacht van meer lokale<br />
autonomie inzake toewijzing van sociale woningen. Bij gebrek aan <strong>Vlaams</strong> onderzoek baseerden<br />
de onderzoekers zich in eerste instantie noodgedwongen vooral op buitenlandse literatuur. Om<br />
beter inzicht te krijgen in de <strong>Vlaams</strong>e situatie, werd het onderzoek uitgebreid met een diepgaander<br />
onderzoek over de leefbaarheid in de sociale huisvesting, waarbij werd geopteerd voor een casestudie<br />
aanpak in 3 sociale woonwijken waar leefbaarheidsproblemen worden vastgesteld. Deze<br />
kwalitatieve analyse moet toelaten een beter inzicht te krijgen in de achtergrond van<br />
leefbaarheidsproblemen en in de oplossingen die men kan verwachten van verschillende<br />
beleidsinstrumenten, waaronder het toewijzingsbeleid. Tegelijkertijd wordt gezocht naar meetbare<br />
indicatoren die toelaten de leefbaarheidsproblemen te objectiveren.<br />
Dit onderzoek zal midden 2006 afgerond worden, waarna de resultaten van het volledige<br />
onderzoek bekendgemaakt zullen worden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -415-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 127<br />
van 6 april 2006<br />
van FILIP DEWINTER<br />
Sociale huisvesting - Vreemdelingen<br />
De laatste jaren nam het aandeel van vreemdelingen en allochtonen in de toewijzingen van sociale<br />
woningen enorm toe.<br />
In aansluiting op mijn vorige vragen dienaangaande, dan ook graag een stand van zaken.<br />
1. Kan de minister cijfers verstrekken van de toewijzingen van sociale woningen in 2005,<br />
onderverdeeld naar Belgen, EU- en niet-EU-vreemdelingen en dit per maatschappij en per<br />
arrondissement?<br />
2. Kan de minister cijfers verstrekken betreffende het aantal sociale woningen dat in 2005 werd<br />
toegewezen aan asielzoekers en geregulariseerde illegalen en dit per maatschappij?<br />
3. Kan de minister cijfers verstrekken betreffende de actuele huurderspopulatie van de sociale<br />
woningen, onderverdeeld naar Belgen, EU- en niet-EU-vreemdelingen?<br />
4. Beschikt de minister over gegevens betreffende de etnische afkomst van de (kandidaat-)huurders<br />
van sociale woningen of wordt in de toekomst aan de maatschappijen de richtlijn gegeven deze<br />
gegevens te registreren, teneinde ermee rekening te kunnen houden om zo een gezonde “sociale<br />
mix” te kunnen realiseren?
-416- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 127 van 6 april 2006<br />
van FILIP DEWINTER<br />
1. De gevraagde cijfers over het aantal toewijzingen in 2005, opgedeeld naar Belgen, EU- en niet-<br />
EU-vreemdelingen per sociale huisvestingsmaatschappij (SHM) en per arrondissement zijn<br />
momenteel nog niet beschikbaar. Van zodra ze beschikbaar zijn, kan ik ze voorleggen.<br />
2. De gevraagde cijfers met betrekking tot het aantal sociale woningen dat in 2005 werd toegewezen<br />
aan asielzoekers en geregulariseerde illegalen per SHM zijn niet beschikbaar. Deze gegevens<br />
worden niet jaarlijks opgevraagd bij de sociale huisvestingsmaatschappijen, zodat ik ze ook niet<br />
in de nabije toekomst zal kunnen bezorgen.<br />
3. I.v.m. de huidige huurderspopulatie van de sociale woningen is er geen informatie beschikbaar<br />
betreffende de nationaliteit van de huurders, onderverdeeld naar Belgen, EU- en niet-EUvreemdelingen.<br />
4. Ik beschik niet over informatie betreffende de etnische afkomst van de (kandidaat-)huurders van<br />
sociale woningen. Er worden ook geen richtlijnen gegeven om deze gegevens te registreren.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -417-<br />
KATHLEEN VAN BREMPT,<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT,<br />
SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -419-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 128<br />
van 21 maart 2006<br />
van WIM VAN DIJCK<br />
De Lijn - Facturatie foutparkeerders<br />
Op 17 januari stonden vier voertuigen fout geparkeerd op het terrein van het AZ Sint-Jan in Brugge.<br />
Omdat een bus van De Lijn daardoor niet kon passeren, liep ze een vertraging op van 70 minuten. De<br />
Lijn factureert de kosten van die vertraging aan de vier eigenaars.<br />
1. Wat is de wettelijke basis waarop De Lijn zich beroept om vertragingen aan foutparkeerders te<br />
factureren?<br />
2. Hoe gaat de identificatie van de eigenaars van foutgeparkeerde voertuigen praktisch in zijn werk?<br />
(Wie doet bijvoorbeeld de officiële vaststelling?)<br />
3. Aan hoeveel eigenaars van foutgeparkeerde wagens werd in 2004 en 2005 een factuur<br />
gepresenteerd?<br />
4. Wat was het bedrag aan geïnde facturen in 2004 en 2005?<br />
5. Resulteren onbetaalde facturen in gerechtelijke procedures? Zo ja, hoeveel werden er<br />
aangespannen in 2004 en 2005?<br />
6. In het concrete geval in Brugge stonden de wagens klaarblijkelijk op privé-terrein (nl. de parking<br />
van het AZ). Kan ook in zulke gevallen De Lijn factureren?<br />
7. In het concrete geval had de bus volgens getuigen het koersbord op “Geen Dienst” gezet.<br />
Kan De Lijn ook in zo’n geval vertragingen factureren, of mag dat alleen tijdens het verzekeren<br />
van de dienst?<br />
8. Heeft De Lijn in de nodige procedures voorzien om dergelijke facturen zo nodig te betwisten? Zo<br />
ja, welke?
-420- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 128 van 21 maart 2006<br />
van WIM VAN DIJCK<br />
1. De regels betreffende de burgerlijke aansprakelijkheid (art.1382 en volgende van het Burgerlijk<br />
Wetboek) vormen de wettelijke basis om vertragingen aan foutparkeerders te factureren. De<br />
rechtbanken beschouwen dienstonderbrekingen als ongevallen in de ruime zin van het woord. De<br />
gehanteerde tarieven zijn gebaseerd op de overeenkomst tussen De Lijn en de B.V.V.O.<br />
2. Naargelang de omstandigheden gebeurt de vaststelling door de politie of door het personeel van<br />
De Lijn.<br />
3. Aantallen dossiers in 2004 is 1624 en in 2005 zijn er 1757.<br />
4. Bedrag aan geïnde facturen in 2004 is 86.847,6 en in 2005 is dit 162.277,08.<br />
5. In het geval van niet betaalde facturen kan De Lijn een burgerlijke procedure inleiden.<br />
Aantallen procedures in 2004 is 41 en in 2005 zijn er 31.<br />
6. Om de halte te bereiken wordt sinds jaren in samenspraak met de directie van het AZ St. Jan het<br />
parkeerterrein gebruikt. Het geciteerde geval is nog in behandeling bij De Lijn - West-<br />
Vlaanderen, naar aanleiding van de reactie van één van de vier foutparkeerders.<br />
7. De betrokken gelede bus voerde een lijnrit uit op lijn 31 Brugge - De Haan, richting De Haan. De<br />
bus droeg deze bestemmingsaanduiding. Een tweede voertuig werd naar de plaats van het<br />
gebeuren gezonden, omdat de vertraging hoog opliep en om de eerste bus te begeleiden bij<br />
achteruitrijdmanoeuvres. Deze tweede bus vermeldde op de bestemmingsaanduiding “Geen<br />
dienst”.<br />
Vertragingen worden enkel aangerekend vanaf het ogenblik dat ze de lijndienst verstoren.<br />
8. In het geval van betwisting van een factuur voor dienstonderbreking dient de betrokkene te<br />
handelen zoals bij de betwisting van elke andere factuur.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -421-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 129<br />
van 21 maart 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
Publicaties De Lijn - Digitalisering<br />
De <strong>Vlaams</strong>e Vervoermaatschappij (VVM) De Lijn maakt in haar communicatie naar werknemers,<br />
openbare besturen en instellingen, en burgers vaak gebruik van gedrukte infobladen. Deze publicaties<br />
kosten de belastingbetaler jaarlijks talrijke euro’s.<br />
Zo onder meer geeft de VVM naast de personeelskrant “Tussen de lijnen” ook een tweemaandelijks<br />
magazine “Op 1 Lijn” uit, dat voor tien jaargangen (van 1996 tot 2005) 499.927 euro kostte. De<br />
oplage van dit laatste blad bedraagt per editie 19.600 exemplaren, waarvan slechts 250 bij gewone<br />
burgers terechtkomen. Dit is nog geen 1,28 procent van de totaliteit.<br />
Omdat het overgrote deel van gedrukte publicaties terechtkomt bij personen die zelf werken voor de<br />
VVM De Lijn, of bij openbare besturen en instellingen, rijst de vraag of de kostprijs nog wel te<br />
verantwoorden valt. Zeker in het digitale tijdperk waarin we vandaag leven: iedereen heeft wel een emailadres<br />
om een digitale nieuwsbrief te ontvangen.<br />
Initiatieven ter vermindering van de papierberg zijn niet enkel goed voor het milieu, maar ook<br />
kostenbesparend. Dat kunnen we als overheid, VVM De Lijn incluis, enkel toejuichen.<br />
Neemt de minister initiatieven om de papierberg bij de VVM De Lijn te verminderen en met name de<br />
gedrukte versies van alle publicaties van de VVM De Lijn te digitaliseren?
-422- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 129 van 21 maart 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
De Lijn streeft er naar om de papierberg te verminderen en startte daarvoor ondermeer een project<br />
Electronic Document Management System (EDMS) op.<br />
Een document management systeem maakt het mogelijk om documenten en informatie via een portaal<br />
ter beschiking te stellen aan de personeelsleden.<br />
Het EDMS - project zal inspanningen rond elektronische archivering, content management,<br />
classificatie en identificatie van documenten, scannen van documenten, enz. in goede banen leiden.<br />
Alle documenten zoals brieven, faxen, berichten, … zullen elektronisch ter beschikking zijn. Dit<br />
project wordt gefaseerd aangepakt waarbij wordt gestart met het faxverkeer.<br />
Beleidsinformatie, die snel dient te worden gecommuniceerd, wordt via een intern berichtenblad 'de<br />
Snellijn' op electronische wijze, via mail, naar alle personeelsleden verzonden.<br />
Voor de chauffeurs wordt het bericht in de stelplaats opgehangen.<br />
Om haar 7.313 personeelsleden te informeren, waarvan meer dan 5.000 chauffeurs, wordt<br />
uitgebreidere informatie via de personeelskrant "Tussen de Lijnen" in papieren versie op het<br />
thuisadres bezorgd. Reden hiervoor is dat chauffeurs op hun werkplek niet over een computer<br />
beschikken en een meer persoonlijke benadering krijgen.<br />
De Op 1 Lijn-krant onder de vorm van een e-abonnement kan zeker een aanvulling betekenen van de<br />
gedrukte versie. De Lijn heeft de intentie om een enquête te houden bij de lokale besturen betreffende<br />
de wensen en noden rond een aantal aspecten rond de Op 1 Lijn-krant. De behoefte om een eabonnement<br />
voor de Op 1 Lijn-krant maakt onderdeel uit van deze enquête.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -423-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 130<br />
van 21 maart 2006<br />
van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />
Doortrekking tramlijn 5 Antwerpen - Planning<br />
De eerste fase van de verlenging van traject van de vroegere tramlijn 12, nu tram 5, start vermoedelijk<br />
eind 2006. De bouwaanvraag zou inmiddels op 6 maart 2006 voorgelegd zijn aan de raad van bestuur<br />
van de BAM, en vervolgens ingediend worden bij Arohm.<br />
Kan de minister de verschillende etappes meedelen in de doortrekking van dit traject, met telkens de<br />
vermoedelijke startdatum?
-424- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 130 van 21 maart 2006<br />
van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />
Volgens de informatie waarover De Lijn op dit ogenblik beschikt, is de bouwaanvraag inderdaad in<br />
maart door de Raad van Bestuur van de BAM behandeld.<br />
De Lijn gaat ervan uit dat de werken eind 2006 kunnen starten.<br />
De Lijn mikt op het in gebruik nemen van de nieuwe stelplaats, die op dit verlengde tracé wordt<br />
voorzien, zo snel mogelijk na het bouwverlof 2008.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -425-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 132<br />
van 22 maart 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
Buslijn 19 Geel-Diest - Haltes<br />
Als geregeld gebruiker van buslijn 19 tussen Geel en Diest heb ik enkele vragen.<br />
Alhoewel de wijzigingen aan lijn 19 zorgen voor een snellere verbinding tussen Diest en Geel (en<br />
omgekeerd), is de afschaffing van enkele haltes niet echt gebruiksvriendelijk te noemen.<br />
Waar vroeger een halte was ter hoogte van de kruising Langeberg en Turnhoutsebaan in Molenstede,<br />
moet men nu +/- 1 km gaan tot de dichtstbijzijnde halte. Dit zorgt voor een aanzienlijke achteruitgang<br />
inzake mobiliteit, in het bijzonder omdat in die omgeving veel nieuwe huizen gebouwd werden en<br />
worden. Een halte op de Turnhoutsebaan tussen de Kruisstraat en de Broekstraat zou logisch zijn,<br />
zeker nu zich hier een heel nieuwe woonwijk heeft ontwikkeld.<br />
Een tweede knelpunt betreft de overstapmogelijkheden van de reizigers van lijn 19 aan het NMBSstation<br />
van Diest. Wegens het ontbreken van een halte op de Fort Leopoldlaan – Schoonaerde ter<br />
hoogte van de voetgangersbrug, verliezen de reizigers kostbare tijd (en geregeld hun aansluiting op de<br />
trein naar Hasselt of Leuven), doordat ze lang moeten aanschuiven aan de brug over de spoorweg. Een<br />
halte ter hoogte van de voetgangersbrug zou dit probleem kunnen oplossen. De huidige halte op de<br />
Ford Leopoldlaan toont trouwens aan dat deze baan er geschikt voor is.<br />
1. Komt er een bushalte op de Turnhoutsebaan ter hoogte van de Kruisstraat en de Broekstraat?<br />
2. Komt er een halte aan de Ford Leopoldlaan ter hoogte van de voetgangersbrug naar het NMBSstation<br />
van Diest?
-426- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 132 van 22 maart 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
1. De Lijn is het voorstel voor een bijkomende bushalte op de Turnhoutsebaan ter hoogte van de<br />
Kruisstraat en de Broekstraat positief genegen. Om op deze plek een veilige bushalte uit te<br />
bouwen zijn echter uitvoerige infrastructuurwerken noodzakelijk. Gezien het bochtig wegverloop<br />
en de niveaurijke wegbermen (grachten, taluds) is een aanpassing van de wegbermen en de aanleg<br />
van een voetpad tussen de zijstraten van de wijk en de bushalte noodzakelijk. Dit dient besproken<br />
te worden met AWV en de stad Diest.<br />
2. De Lijn staat eveneens positief t.o.v. het voorstel om een bijkomende bushalte te voorzien op de<br />
Ford Leopoldlaan ter hoogte van de voetgangersbrug naar het NMBS-station van Diest. Dit<br />
voorstel is iets eenvoudiger te realiseren.<br />
Om hier op een veilige manier te kunnen halteren dienen er echter uitwijkplaatsen voorzien te<br />
worden en dit telkens in de rijrichting voorbij het bestaande zebrapad. De uitwijkplaatsen kunnen<br />
op eenvoudige wijze voorzien worden door deze te markeren op de huidige pechstrook. De Lijn<br />
neemt hiervoor contact op met AWV. De nieuwe halte zal geplaatst worden zodra AWV de<br />
uitwijkplaats heeft ingericht. Deze nieuwe halte eerder inplanten zou een potentieel gevaarlijke<br />
situatie creëren.<br />
Gezien de hoge parkeerdruk op deze plek (langparkeren pendelaars) vormt handhaving van het<br />
parkeervrij houden van de bushalte een blijvend aandachtspunt. De Lijn brengt de Stad Diest<br />
hiervan op de hoogte.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -427-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 134<br />
van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />
In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />
volgende vragen stellen.<br />
1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />
dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />
Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />
2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />
hoeveel en welke?<br />
3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />
4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden<br />
broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />
Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).
-428- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 134 van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -429-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 135<br />
van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
<strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen<br />
Overeenkomstig artikel 10 van de Gecoördineerde Grondwet zijn “alleen (de Belgen) tot de<br />
burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere<br />
gevallen door een wet kunnen worden gesteld.”<br />
De Raad van State heeft herhaaldelijk, expliciet of impliciet, gesteld dat deze bepaling van toepassing<br />
is op vastbenoemde en op contractuele personeelsleden (bijvoorbeeld: Kamer van<br />
Volksvertegenwoordigers, stuk 331/2 BZ 1988; <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, stuk 2055 (2003-2004) nr. 1;<br />
Belgisch Staatsblad, 6.10.2005, p. 43090).<br />
1. Kan de minister voor elke <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder zijn/haar bevoegdheid of toezicht<br />
valt, meedelen hoeveel personeelsleden er in totaal werken?<br />
2. Hoeveel personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken, zijn er in elk van de onder<br />
vraag 1 bedoelde diensten momenteel tewerkgesteld (statutair, contractueel, enz.), met opsplitsing<br />
tussen enerzijds vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en<br />
anderzijds vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie?<br />
3. Kan de minister meedelen welk statuut de onder vraag 2 bedoelde betrokkenen hebben?<br />
4. Graag vernam ik eveneens krachtens welk decreet waarin de ambten worden opgesomd die voor<br />
niet-Belgen worden opengesteld, de in vraag 2 bedoelde ambtenaren, in afwijking van de<br />
algemene regel vervat in artikel 10 van de Grondwet, in dienst werden genomen.<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 49, Moerman nr. 56,<br />
Vandenbroucke nr. 139, Vervotte nr. 137, Van Mechelen nr. 125, Anciaux nr. 66, Bourgeois nr.<br />
77, Peeters nr. 375, Keulen nr. 118, Van Brempt nr. 135).
-430- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 135 van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -431-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 136<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Autodelen - Stand van zaken<br />
Autodelen is een systeem waarbij een aantal auto’s op verschillende plaatsen in een stad of in<br />
meerdere steden ter beschikking staan van mensen die op het systeem zijn aangesloten.<br />
Sinds 2004 kunnen regionaalstedelijke gebieden in Vlaanderen het project “autodelen” invoeren. De<br />
Lijn is partner in het project van Cambio, samen met Taxipost. Optimobil Vlaanderen NV is<br />
uitvoerder en beheerder.<br />
1. Waar werd het project autodelen reeds ingevoerd?<br />
In welke steden worden dergelijke projecten gepland en wanneer zullen die effectief operationeel<br />
zijn?<br />
2. Hoe worden de projecten totnogtoe geëvalueerd?<br />
3. Wat is de kostprijs hiervan voor de <strong>Vlaams</strong>e overheid?
-432- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 136 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
1. Optimobil Vlaanderen lanceerde een eerste Cambio-autodeelproject in Vlaanderen in Gent op 21<br />
september 2004. Nadien volgden Brugge (14 oktober 2004), Leuven (20 juni 2005) en Antwerpen<br />
(7 februari 2006). Momenteel loopt een informatieve webenquête in de steden Hasselt, Kortrijk en<br />
Mechelen. Afhankelijk van de resultaten hiervan wordt in mei beslist waar het eerstvolgende<br />
deelproject wordt opgestart.<br />
2. Het aantal Cambio-leden blijft sinds de start in september 2004 gestaag groeien.<br />
Leden en wagenpark eind maart 2006<br />
Totaal Gent Brugge Leuven Antwerpen Andere<br />
Leden 654 355 62 100 130 7<br />
Wagens 32 15 3 5 9<br />
Leden/wagen 20.4 23.7 20.7 20 14.4<br />
Op dit ogenblik worden de resultaten van een tevredenheidsonderzoek bij de <strong>Vlaams</strong>e Cambioklanten<br />
verwerkt. Deze resultaten worden binnenkort bekendgemaakt. De evaluatie door de<br />
klanten is in elk geval erg positief.<br />
3. Het <strong>Vlaams</strong>e Gewest heeft in zijn begroting een eenmalig bedrag van € 300 000 ingeschreven met<br />
het oog op het starten, in 2004, van het autodeelproject in Vlaanderen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -433-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 137<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />
In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />
Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />
1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />
openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />
van zaken in 2006?<br />
2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />
in dezelfde periode?<br />
4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />
hieromtrent?<br />
6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />
7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />
8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />
9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />
Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />
81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)
-434- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 137 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -435-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 138<br />
van 28 maart 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
Basismobiliteit Limburg - Evaluaties<br />
Gelet op de dotatie die de <strong>Vlaams</strong>e Vervoermaatschappij (VMM) De Lijn ontvangt, mag een<br />
kwaliteitsvolle dienstverlening verwacht worden. Om dit te bewerkstelligen, dient VVM De Lijn op de<br />
hoogte te blijven van de accuraatheid van de werking. Dit wordt mee bepaald door het voeren van een<br />
aantal onderzoeken om lijnen te evalueren. Hieruit kan dan gedistilleerd worden of er een over- dan<br />
wel onderaanbod is.<br />
Ik stelde reeds meerdere vragen naar de efficiëntie bij de implementatie van de basismobiliteit en had<br />
daarom graag van de minister vernomen welke evaluatieonderzoeken VVM De Lijn doet in verband<br />
met het dienstenaanbod. Meer specifiek wil ik vernemen welke evaluatieonderzoeken VVM De Lijn<br />
recentelijk (periode 2005-2006) heeft uitgevoerd in de provincie Limburg, en dit:<br />
a) op basis van de beheersovereenkomst;<br />
b) op basis van vragen en opmerking door “derden” rechtstreeks aan VVM De Lijn gesteld;<br />
c) op basis van algemene en specifieke opdrachten die de minister gegeven heeft aan VVM De Lijn,<br />
al dan niet op vraag van “derden”.<br />
Graag verneem ik tevens voor welke lijnen in de provincie Limburg deze evaluaties resulteerden in het<br />
bijsturen van de basismobiliteit.
-436- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 138 van 28 maart 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
Jaarlijks evalueert de De Lijn alle projecten basismobiliteit en convenant (sinds 1996). Alle vragen en<br />
opmerkingen, o.a. van rechtstreeks betrokken partners, die De Lijn ontvangt, worden in deze evaluatie<br />
verwerkt.<br />
Bij de evaluaties is overigens niet alleen De Lijn zelf betrokken, maar ook de provinciale Openbaar<br />
Vervoercommissie.<br />
Specifiek in het kader van basismobiliteit evalueerde De Lijn Limburg in 2005 volgende projecten :<br />
Hasselt, Genk, Balen, St.Truiden, Zutendaal, Voeren, Maasmechelen, Kinrooi, Hoeselt,<br />
Nieuwerkerken, Lummen, Wellen, Tongeren-Herstappe, Heers, Herk-de-Stad, Overpelt, Neerpelt,<br />
Hamont-Achel, Meeuwen-Gruitrode, Bree, bocholt, Gingelom, Leopoldsburg, Beringen, Diepenbeek,<br />
Alken, Heusden-Zolder, Halen, Landen, Kortessem, Borgloon en Meerhout.<br />
Laakdal zal voor de eerste maal geëvalueerd worden in 2006 (startdatum december 2004).<br />
In 2005 stuurde De Lijn Limburg volgende lijnen bij na evaluatie :<br />
Belbussen 746-747-748 : 1 gebied op zondag<br />
Lijn 17b : opgeheven<br />
Belbussen 722-723-725 : op zondag van 3 gebieden naar 2<br />
Belbussen 700 en 705 : OV-auto op zaterdag en zondag<br />
Belbussen 708 en 710 : OV-auto op zondag<br />
Belbussen 730 en 731 : van 2 naar 1 gebied op zondag<br />
Lijn 347 : opgeheven<br />
Lijn 453 : schrapping aantal ritten (sinds 9/1/06)<br />
Belbus 734 : opgenomen in stadsnet St.Truiden op zondag<br />
Belbus 726 : OV-auto op zaterdag<br />
Eveneens in 2005 (1/7/05) schrapte De Lijn Limburg een aantal ritten met zeer lage bezetting. Globaal<br />
voor 2005 ging dit om 299.547 minder gereden kilometers. Op jaarbasis betekent dit 601.171 minder<br />
gereden kilometers.<br />
De bijsturingen kaderen in de opdracht die de minister vorig jaar aan De Lijn gaf om op het volledige<br />
net optimalisaties door te voeren.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -437-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 139<br />
van 28 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
Sluiting Brusselse Ring - Overleg met Brussels Gewest<br />
In antwoord op een vraag over de aanpassingen aan de Brusselse Ring en de sluiting ervan in het<br />
zuiden in de Commissie Infrastructuur van het Brussels <strong>Parlement</strong> op 26 oktober 2005 stelt minister<br />
Smet dat de dialoog tussen Brussels en <strong>Vlaams</strong> Gewest hieromtrent bezig is. Hij zegt hierover<br />
regelmatig contact te hebben met de minister, maar ook met minister Peeters zouden er afspraken zijn<br />
gemaakt en ontmoetingen gepland.<br />
Verder zegt minister Smet: “Daarnaast is er ook het coördinatiecomité van het Principieel Akkoord,<br />
waarin zowel het <strong>Vlaams</strong> Gewest, de provincie <strong>Vlaams</strong>-Brabant als het Brussels Hoofdstedelijk<br />
Gewest op elk niveau, kabinetten en administraties, vertegenwoordigd zijn. Verder zijn er ook<br />
onderlinge contacten tussen de administraties en tussen de bevoegde kabinetten van gewesten en<br />
provincie. Ook voor het overleg over een mogelijke sluiting van de Ring is dit het aangewezen<br />
forum.”<br />
Er bestaat dus een forum voor het overleg over de mogelijke sluiting van de Ring volgens de Brusselse<br />
minister. De <strong>Vlaams</strong>e minister van Mobiliteit zit dus wel degelijk in een overlegmodel. De visie dat er<br />
een oplossing moet worden gezocht, wordt dus door beide gewesten gedeeld. De gezamenlijke<br />
bedoeling is, nog steeds volgens minister Smet, om de doorstroming op de Ring mogelijk te maken.<br />
1. Kan de minister bevestigen dat zij inderdaad gesprekken heeft met de bevoegde Brusselse<br />
minister?<br />
2. Wat zijn de resultaten van deze gesprekken?<br />
3. Zijn deze gesprekken voltooid? Indien niet, welke timing is daarvoor vooropgesteld?<br />
4. Wanneer zal de minister overgaan tot een beslissing in het dossier van de mogelijke sluiting van<br />
de Ring in het zuiden van Brussel?<br />
5. Wanneer zal de minister overgaan tot de uitvoering van de beslissing in het dossier van de<br />
mogelijke sluiting van de Ring in het zuiden van Brussel?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 388) en Van Brempt (nr. 139).
-438- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 139 van 28 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
1. Op het recente coördinatiecomité van het Principieel Akkoord (17/03/2006) is naar aanleiding van<br />
een mogelijke sluiting van de Duboislaan door de heer gouverneur van de Provincie <strong>Vlaams</strong>-<br />
Brabant gevraagd om in de nog op te starten “Streefbeeldstudie Ring West” als apart punt te<br />
kijken naar de mogelijkheden tot het maken van een verbinding ten zuiden van Brussel.<br />
2. Tussen de betrokken administraties is een eerste overleg geweest om een<br />
samenwerkingsovereenkomst op te stellen en om de inhoudelijke aspecten van deze<br />
streefbeeldstudie te bespreken. In mei worden deze documenten verder opgesteld en uitgewerkt<br />
om daarna aan de betrokken ministers voor te leggen.<br />
3. Er is nog geen concrete timing vooropgesteld. Het is de bedoeling deze studie in het najaar aan te<br />
besteden zodat ze in 2007 en 2008 kan uitgevoerd worden.<br />
4+5 Gezien de complexiteit en uitgebreidheid van deze studie moet een totale looptijd, inclusief<br />
overleg- en (politieke) beslissingsmomenten, van 2 jaar vooropgesteld worden. Tussentijdse<br />
rapporten en besluiten zullen ook gecommuniceerd worden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -439-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 140<br />
van 30 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
De Lijn - Reclame-overeenkomsten<br />
Via de NV Streep worden reclameovereenkomsten afgesloten m.b.t. de voertuigen van De Lijn.<br />
Uiteraard gelden hier een aantal modaliteiten. Zo mag reclame op zij- en achterruiten het zicht van de<br />
reizigers niet belemmeren.<br />
1. Kan de minister meedelen welke overeenkomsten sinds 2004 werden afgesloten en welke hiervan<br />
nog lopende zijn?<br />
2. Kan de minister ook meedelen om welke bedragen het ging?<br />
3. Worden de vooropgestelde modaliteiten steeds strikt nageleefd?
-440- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 140 van 30 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Artikel 91 van het Besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering van 14 mei 2004 betreffende de exploitatie en de<br />
tarieven van de VVM voorziet een uitzondering op artikel 38 dat het aanbrengen van reclame op de<br />
ruiten van trams en bussen verbiedt. Het artikel 91 treedt voor de lopende overeenkomsten betreffende<br />
het aanbrengen van reclame of berichten op de voertuigen van de VVM pas in werking bij het<br />
verlengen of vernieuwen van deze overeenkomsten.<br />
1. De <strong>Vlaams</strong>e Vervoermaatschappij heeft ter zake slechts één enkele overeenkomst, nl. deze van 4<br />
september 1992 met de N.V. STREEP, die een einde neemt op 31 augustus 2006. Dit contract is<br />
op dit moment nog steeds lopende.<br />
2. De bedragen zijn niet opsplitsbaar per soort reclame, De Lijn krijgt van de NV Streep een<br />
forfaitaire + een variabele vergoeding in functie van de bekleefde oppervlakte.<br />
Voor de laatste 5 jaar geeft dit volgend resultaat qua inkomsten (in euro) :<br />
2000 2001 2002 2003 2004<br />
Variabele<br />
vergoeding<br />
143.386,82 149.346,52 150.571,54 165.388,14 187.629,38<br />
Forfaitaire<br />
vergoeding<br />
615.502,02 630.842,80 644.601,61 653.422,57 664.784,36<br />
Ruilcontracten<br />
met derden<br />
505.142,92 495.000,23 716.661,45 877.632,25 1.203.854,20<br />
Eigen reclame 161.824,30 351.023,67 371.379,00 303.350,00 485.330,00<br />
Totaal 1.425.856,06 1.626.213,22 1.883.213,60 1.999.792,96 2.541.597,94<br />
3. Aangezien ruitreclame volgens het lopende contract nog mag, zijn er geen contracten afgesloten<br />
die in strijd zijn met het besluit van 14 mei 2004. De modaliteiten zoals die gelden in de huidige<br />
overeenkomst met de N.V. STREEP worden steeds strikt nageleefd.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -441-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 141<br />
van 30 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Flitspalen - Stand van zaken<br />
Er bestaan momenteel twee types van flitspalen, namelijk flitspalen aan verkeerslichten en<br />
snelheidsmeters. Graag had ik van de minister een stand van zaken vernomen.<br />
1. Kan de minister een overzicht geven van de flitspalen opgesplitst per type en per provincie?<br />
Waar wordt een plaatsing van flitspalen gepland en van welk type?<br />
2. Welke criteria worden gehanteerd voor het al dan niet plaatsen van flitspalen?<br />
3. Kan de minister een overzicht geven van het aantal geregistreerde overtredingen per provincie en<br />
per gemeente?<br />
4. Wordt de plaatsing van flitspalen onderworpen aan een evaluatie? Zo ja, hoe gebeurt dit? Wat zijn<br />
de resultaten?<br />
Worden flitspalen na evaluatie soms verplaatst? Zo ja, waar was dit reeds het geval? En wat was<br />
de reden daartoe?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 393) en Van Brempt (nr. 141).
-442- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 141 van 30 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door Kris Peeters, <strong>Vlaams</strong> minister van Openbare<br />
Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -443-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 142<br />
van 30 maart 2006<br />
van KATLEEN HELSEN<br />
Basismobiliteit - De Lusthoven Arendonk<br />
Het woon- en zorgcentrum De Hoge Heide is gelegen langs De Lusthoven, de verbindingsweg tussen<br />
Arendonk en Ravels-Eel in de Noorderkempen. Op deze tien kilometer lange baan is er vandaag geen<br />
openbaar vervoer. Mensen die dit traject willen overbruggen, moeten bijgevolg over eigen vervoer<br />
beschikken.<br />
De nood aan een belbus langs De Lusthoven is groot. Eens te meer omwille van de aanwezigheid van<br />
het woon- en zorgcentrum, maar ook voor bezoekers, stagiairs en personeelsleden die niet over een<br />
eigen wagen beschikken. Ook voor de bewoners van deze lange baan en scholieren uit Ravels die in<br />
Arendonk school lopen, zou een belbus een absolute meerwaarde betekenen.<br />
1. Zijn er plannen, in het kader van het project basismobiliteit, voor de invoering van een belbus<br />
langs De Lusthoven?<br />
2. Onderneemt de minister stappen om dit mobiliteitsprobleem op te lossen? Zo ja, welke?
-444- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 142 van 30 maart 2006<br />
van KATHLEEN HELSEN<br />
1. De Lijn erkent dat er op de verbindingsweg tussen Arendonk en Ravels-Eel nood is aan openbaar<br />
vervoer. Daarom heeft zij een voorstel uitgewerkt om de reguliere buslijn 391 die rijdt tussen Mol<br />
en Arendonk te vervangen door een belbus. Die belbus zou dan tegelijk de verbindingsweg tussen<br />
Arendonk en Ravels-Eel (De Lusthoven) kunnen bedienen. Zo zouden zowel de bewoners en<br />
personeelsleden van het woon- en zorgcentrum De Hoge Heide, alsook schoolkinderen zich vlot<br />
met het openbaar vervoer kunnen verplaatsen.<br />
Het voorstel wordt in de loop van de maand april 2006 met de betrokken gemeenten (Mol, Dessel,<br />
Retie, Arendonk) besproken op een gemeentelijke begeleidingscommissie (GBC). Als zij het<br />
voorstel genegen zijn, wordt het voor definitieve goedkeuring op de openbaarvervoercommissie<br />
(OVC) gebracht.<br />
2. Zie antwoord op vraag 1.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -445-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 143<br />
van 30 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Busverbinding Tielt-Roeselare - Stand van zaken<br />
Reeds enige jaren werd aan de gemeente Pittem door De Lijn een rechtstreekse busverbinding beloofd<br />
tussen Tielt en Roeselare (via Pittem-centrum). De startdatum van deze lijn werd steeds verder<br />
opgeschoven om budgettaire redenen.<br />
Voor de streek van Pittem is dit een heel bijzondere verbinding, aangezien er geen enkele<br />
rechtstreekse busverbinding is van Tielt naar Roeselare. Ook Tielt is vragende partij.<br />
1. Wat is de stand van zaken van deze beloofde verbinding?<br />
2. Zal die verbinding er nog komen? En zo ja, wat is de geplande timing?<br />
3. Er zou ook een prioriteitenlijst bestaan van geplande verbindingen. Is deze lijn terug te vinden op<br />
deze lijst?<br />
Welke verbindingen staan verder nog op deze lijst?
-446- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 143 van 30 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
1. Deze verbinding maakt deel uit van de verbindingen die onderzocht worden in het kader van het<br />
potentieelonderzoek vervoersgebied Roeselare. Dit potentieelonderzoek is een pilootproject<br />
binnen De Lijn in het kader van netmanagement. De verbinding Roeselare-Tielt (via Pittem) is<br />
één van de verbindingen die op hun potentieel getoetst worden. De definitieve resultaten van dit<br />
potentieelonderzoek zijn nog niet gekend.<br />
2. De realisatie van de verbinding Roeselare-Tielt hangt af van verschillende factoren. Eerst en<br />
vooral moet het potentieelonderzoek aantonen dat er op die verbinding voldoende gebruik mag<br />
worden verwacht. Verder moeten er budgettaire middelen voorhanden zijn om het project op te<br />
nemen in het programma netmanagement. Tenslotte moet er ook bereidheid zijn van de<br />
gemeenten om het project te ondersteunen door een gepast flankerend beleid.<br />
3. Er wordt jaarlijks een programma voor nieuwe exploitatieprojecten opgesteld. Er is nog geen<br />
programma voor 2007 beschikbaar.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -447-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 144<br />
van 31 maart 2006<br />
van MIET SMET<br />
EU-richtlijn gelijke behandeling m/v - Omzetting<br />
Op 23 september 2002 werd op Europees niveau “de richtlijn 2002/73/EG tot wijziging van de<br />
richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke<br />
behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de<br />
beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden” goedgekeurd.<br />
De lidstaten moesten volgens deze richtlijn uiterlijk op 5 oktober 2005 de nodige wettelijke en<br />
bestuursrechtelijke bepalingen in werking laten treden om aan deze richtlijn te voldoen of er voor te<br />
zorgen dat uiterlijk op die datum de sociale partners bij overeenkomst de vereiste bepalingen<br />
invoerden.<br />
Volgens de informatie waarover ik beschik, zou de omzetting van deze richtlijn in Vlaanderen een<br />
wijziging van de verschillende van kracht zijnde decreten, onder andere op het vlak van opleiding en<br />
beroepskeuzevoorlichting, impliceren.<br />
Uit informatie beschikbaar op EUR-Lex, de website over het recht van de Europese Unie, blijkt dat<br />
voor België nog in geen enkele nationale omzettingsmaatregel voorzien is.<br />
1. Moet Vlaanderen als gevolg van deze richtlijnen decreetwijzigingen of wijzigingen aan<br />
uitvoeringsbesluiten doorvoeren?<br />
Indien ja, welke?<br />
2. Zijn deze wijzigingen gebeurd? Indien niet, tegen wanneer plant de <strong>Vlaams</strong>e Regering dit te doen<br />
en is zij reeds gestart met de voorbereiding van deze wijzigingen?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Vandenbroucke (vraag nr. 147) en Van Brempt<br />
(nr. 144).
-448- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 144 van 31 maart 2006<br />
van MIET SMET<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door Frank Vandenbroucke, Vice-minister-president<br />
van de <strong>Vlaams</strong>e Regering en <strong>Vlaams</strong> minister van Werk, Onderwijs en Vorming.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -449-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 146<br />
van 6 april 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
Mobiliteitsconvenants - Motorrijders<br />
In 1996 riep de <strong>Vlaams</strong>e overheid de mobiliteitsconvenants in het leven. Dit instrument heeft als doel<br />
een coherent mobiliteitsbeleid dat de verkeersveiligheid, verkeersleefbaarheid en de vervoersvraag<br />
moet optimaliseren en slaat op gewestwegen en hun aanpalende (lokale) wegen. Een convenant houdt<br />
dus rekening met de verbetering van de multi-modaliteit en wordt vrijwillig afgesloten tussen de<br />
betrokken partners voornamelijk, doch niet exclusief, openbare besturen.<br />
Het systeem voorziet in een moederconvenant dat de algemene krijtlijnen tussen de partners uiteenzet.<br />
Deze algemene afspraken worden nadien concreet ingevuld met één of meerdere van de negentien<br />
specifieke modules waarin de <strong>Vlaams</strong>e overheid voorziet. De lokale overheden kunnen aan de hand<br />
hiervan kiezen hoe zij hun beleid juist invulling willen geven. Onder deze modules vinden we onder<br />
meer volgende mogelijkheden:<br />
− herinrichting van doortochten;<br />
− verkeersveilige herinrichting van schoolomgevingen;<br />
− verbinding van fietspaden;<br />
− wegverlichting langs een gewestweg;<br />
− etc.<br />
Verkeersveiligheid is hierbij telkens een belangrijk element. Dat werd in het verleden wat de<br />
motorrijders betreft te vaak over het hoofd gezien. Dit mag blijken uit de publicatie “Aandacht voor<br />
motorrijders in de weginfrastructuur” die het BIVV (Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid) in<br />
april 2005 uitbracht. Een van de bekende problemen daarbij is de vele schampblokken, piramiden en<br />
biggenruggen die bij ongevallen tot bijkomende letselvorming kunnen leiden bij de motorrijder. De<br />
<strong>Vlaams</strong>e overheid alsook vele gemeenten drukten reeds hun intentie uit om de infrastructuur aan te<br />
passen zodat deze motorfietsvriendelijker wordt.<br />
Zo’n actie of project zou kunnen passen binnen het systeem van de mobiliteitsconvenants door te<br />
voorzien in een nieuwe module 20, “subsidiering met oog op ingrepen om te komen tot een<br />
motorvriendelijke weginfrastructuur”.<br />
1. Werd er bij de opmaak van het mobiliteitsbeleid in het verleden niet te weinig aandacht besteed<br />
aan de motorfiets en zijn gebruiker?<br />
2. Gaat de minister ervan uit dat de motorfiets een bijdrage kan leveren in het kader van de<br />
“duurzame mobiliteit”?<br />
3. Zijn er plannen om te voorzien in een nieuwe module 20 gericht op de motorfiets en de<br />
weginfrastructuur in het kader van de mobiliteitsconvenants? Zo ja, wordt hiertoe het nodige
-450- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
overleg met de betrokken overheden alsook het middenveld, de motorverenigingen en clubs,<br />
gevoerd?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -451-<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 146 van 6 april 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
1. Sinds geruime tijd wordt er in het mobiliteitsbeleid rekening gehouden met de kwetsbare positie<br />
van motorrijders in het verkeer. Zo werden in het ontwerp mobiliteitsplan Vlaanderen, dat in 2001<br />
aan het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> werd voorgelegd, reeds maatregelen opgenomen die de kwetsbare<br />
positie van motorrijders dienen te verbeteren. In 2002 organiseerde het <strong>Vlaams</strong> Gewest in<br />
samenwerking met de MAG screenings voor motorrijders om na te gaan op welke punten er een<br />
gebrek aan rijvaardigheid kon worden vastgesteld. Deze screenings gaan op dit moment nog steeds<br />
door met steun van het <strong>Vlaams</strong> Gewest. Aanvullend werd nagegaan hoe via gerichte maar een<br />
beperkte opleiding aan deze probleempunten kon tegemoet gekomen worden. Tevens werd<br />
nagegaan welke problemen zich voordeden met motorrijders in normale verkeersomstandigheden.<br />
Ook hier werden een aantal tekorten inzake rijvaardigheid vastgesteld. Tezamen met de<br />
belangenorganisaties werden ook tips uitgewerkt naar zowel motorrijders als automobilisten om te<br />
komen tot een verhoogde veiligheid. Ook de recente campagne in samnewerking met het BIVV<br />
kadert hierbinnen. Daarnaast werd een vademecum uitgewerkt om bij aanleg van infrastructuur<br />
rekening te houden met motorrijders. In samenwerking met Mercator wordt momenteel onderzoek<br />
verricht naar de omstandigheden waaronder ongevallen met motorrijders zich voordoen. We<br />
hopen ook hieruit nieuwe elementen voor het beleid te kunnen vinden. De motorfiets en zijn<br />
gebruiker krijgen dus wel degelijk aandacht binnen het mobiliteitsbeleid.<br />
2. Over de rol van de motorrijder in het kader van een duurzame mobiliteit is tweeledig. Een<br />
verhoogd motorgebruik levert in het woonwerk verkeer een bijdrage in de aanpak van het<br />
congestieprobleem, wat een belangrijk duurzaam aspect is. Anderzijds is het verbeteren van de<br />
verkeersveiligheid ook een facet dat in het kader van een duurzaam mobiliteitsprobleem niet over<br />
het hoofd mag gezien worden. Uit de statistieken blijkt dat er in 2003 133 doden vielen bij de<br />
motorrijders ten opzichte van 667 bij automobilisten, terwijl het aantal afgelegde<br />
voertuigkilometers van moto’s 1,05 miljard bedroeg in 2003 ten opzichte van 78,31 miljard bij<br />
personenwagens. Vandaar dat het verminderen van het aantal motorongevallen een belangrijk<br />
aandachtspunt is om het motorgebruiik als duurzaam alternatief voor de auto te versterken.<br />
3. Uw voorstel om via het convenantbeleid de veiligheid van motorrijders te gaan stimuleren is niet<br />
aangewezen. Het is wel belangrijk dat de veiligheid voor motorrijders bij de herinrichting van<br />
wegen als aandachtspunt meegenomen wordt. In de aanzet van uw vraag verwijst u terecht naar de<br />
bekende problemen die zich soms op het terrein voordoen, met name de schampblokken,<br />
piramiden en biggenruggen. Dit zijn kleine infrastructurele ingrepen die via de Provinciale<br />
commissie verkeersveiligheid geregeld kunnen worden. Alle verkeersveiligheidsprojecten met een<br />
financiële impact kleiner dan 200.000€ worden in deze commissie besproken.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -453-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
Vraag nr. 147<br />
van 13 april 2006<br />
van ELOI GLORIEUX<br />
Uitvoering Pendelplan - Stand van zaken<br />
Het Pendelplan vormt het kader waarbinnen het woon-werkverkeer kan gedijen. Daartoe worden een<br />
aantal maatregelen en instrumenten ontwikkeld. Eén ervan is het provinciaal mobiliteitspunt (of<br />
mobidesk), een ander het zogenaamde Pendelfonds.<br />
Volgens de timing, voorzien in het Pendelplan, wordt er in het najaar van 2005:<br />
- een convenant opgesteld tussen de <strong>Vlaams</strong>e overheid, De Lijn en de provincies;<br />
- een gewestelijke stuurgroep opgericht ter ondersteuning van de realisatie van de vooropgestelde<br />
doelstelling. Hierin zit een vertegenwoordiger van elk van de vijf provinciale mobiliteitspunten.<br />
In het voorjaar 2006 is voorzien:<br />
- het afsluiten van een convenant tussen de <strong>Vlaams</strong>e overheid, De Lijn en de provincies en het<br />
openen van het eerste provinciale coördinatiecentrum;<br />
- de oprichting in iedere provincie van een provinciale stuurgroep ter coördinatie van de provinciale<br />
werking.<br />
- In 2007 zouden dan de vier andere provinciale mobiliteitspunten opengesteld worden.<br />
Wat de timing in verband met het Pendelfonds betreft voor het opzetten van concrete projecten op<br />
maat, wordt in het najaar 2005 een beheerstructuur uitgewerkt voor het fonds, een<br />
samenwerkingsakkoord tussen de betrokken partners opgesteld en een eerste project op maat<br />
opgestart. In het voorjaar 2006 komt de eerste selectie van proefprojecten; vanaf 2007 de volgende<br />
selecties.<br />
Uit de gedachtewisseling in de Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie van 24<br />
januari 2006 is gebleken dat de provincie Oost-Vlaanderen hierin het verst staat met de realisatie van<br />
het Skaldenpark in Gent.<br />
Wat de provincie Oost-Vlaanderen betreft, kan men dus stellen dat het Pendelplan binnen de<br />
vooropgezette timing zit. Maar hoe zit het met de andere provincies? Hun provinciale<br />
mobiliteitspunten of mobidesks dienen maar opengesteld te worden in 2007, maar er is wel nood aan<br />
voorbereiding hiervan in 2005 en voorjaar 2006.<br />
1. Wat is de stand van zaken in verband met de voorbereidingen van de mobidesks in de<br />
verschillende <strong>Vlaams</strong>e provincies?<br />
2. Is de timing op schema, m.a.w. kunnen proefprojecten ingediend worden zonder dat de provincie<br />
beschikt over een opengestelde mobidesk?<br />
3. Of is het mogelijk om buiten een provinciale mobidesk experimenten voor woon-werkverkeer in<br />
te dienen?<br />
4. Kan de minister de lijst met ingediende projecten meedelen?
-454- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KATHLEEN VAN BREMPT<br />
VLAAMS MINISTER VAN MOBILITEIT, SOCIALE ECONOMIE EN GELIJKE KANSEN<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 147 van 13 april 2006<br />
van ELOI GLORIEUX<br />
1. Vooreerst dient er in functie van mogelijke naamsverwarring gesteld worden dat er een wezenlijk<br />
verschil bestaat tussen de begrippen “mobidesk” en “mobiliteitspunt”.<br />
In navolging van, en geïnspireerd op een gelijknamig initiatief dat reeds in de provincie Limburg<br />
bestond, werden in de vier andere provincies de provinciale mobidesks opgericht. Dit zijn<br />
informatie – en coördinatiepunten waarbinnen de problematiek van het bedrijfsvervoer op een<br />
gecoördineerde wijze wordt aangepakt. De vijf provincies engageerden zich hiervoor in een<br />
overeenkomst met het <strong>Vlaams</strong> Gewest, onder de noemer "Coördinatieopdracht inzake<br />
bedrijfsmobiliteitsmanagement". Deze overeenkomst, waarvoor voormalig minister Bossuyt<br />
financiële middelen ter beschikking stelde van de provincies, past in de uitvoering van de<br />
beslissingen van het “Werkgelegenheidsakkoord 2003 - 2004”.<br />
De provinciale mobiliteitspunten worden in kader van het pendelplan geoperationaliseerd. In het<br />
pendelplan wordt dan ook voorgesteld om – onder het dak van de provinciale mobiliteitspunten –<br />
de provinciale mobidesks en de mobiliteitsconsulenten van De Lijn te laten samenwerken op het<br />
terrein aan een geïntegreerde aanpak van het woon-werkverkeer. De opzet is om vraaggericht de<br />
knelpunten inzake woon-werkverkeer aan te pakken, en de gestelde problemen op te lossen via het<br />
bestaande aanbod of via nieuw te creëren diensten. Daarbij zullen de bestaande kennis en de<br />
middelen van zowel de provinciebesturen als De Lijn worden gebundeld.<br />
Wat de stand van zaken m.b.t. de voorbereidingen van de mobiliteitspunten betreft, kan ik u<br />
melden dat er een algemene ontwerp-overeenkomst werd opgesteld, waarin de globale<br />
engagementen en taken van de verschillende partners m.b.t. de inwerkingstelling van de<br />
mobiliteitspunten zijn opgenomen. Deze ontwerptekst werd besproken met de provinciebesturen<br />
en De Lijn, en zal in een definitieve versie worden gegoten. De ondertekening van deze algemene<br />
overeenkomst zal in de loop van juni plaats vinden.<br />
In functie van de dagdagelijkse werking van de mobiliteitspunten zal er aanvullend op de<br />
algemene overeenkomst een specifieke overeenkomst per provincie worden afgesloten, die<br />
rekening houdt met de specificiteit van de betrokken provincie inzake logistieke en<br />
personeelsinbreng. In deze specifieke overeenkomst worden algemene afspraken en wederzijdse<br />
engagementen in functie van het desbetreffende mobiliteitspunt op gedetailleerde wijze vastgelegd<br />
Deze specifieke overeenkomst zal als addendum gelden bij de algemene overeenkomst.<br />
De oprichting van de provinciale mobiliteitspunten zal op een gefaseerde manier gebeuren, zowel<br />
wat de algemene inwerkingstelling als de operationalisering per provincie betreft. De bestaande<br />
mobidesks zullen daarbij worden geïntegreerd.<br />
Conform de opgemaakte timing, is de opening van het eerste provinciale mobiliteitspunt voorzien<br />
in 2006, en zullen de andere vier mobiliteitspunten in 2007 worden opengesteld. Om de<br />
inwerkingstelling van deze vier mobiliteitspunten op een gefaseerde manier te laten verlopen, zal –<br />
aanvullend op de bestaande mobidesks – per provincie één centraal infopunt wordt gerealiseerd in<br />
functie van dienstverlening en informatieverschaffing naar het grote publiek (loketfunctie). Voor<br />
het infopunt en de mobidesk samen zal één telefoonnummer en één website worden voorzien,<br />
zodat per provincie alsnog één centraal aanspreekpunt inzake woon-werkverkeer ontstaat. In een<br />
volgende fase worden de fysieke mobiliteitspunten opgericht, die de infopunten en bestaande<br />
mobidesks integreren.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -455-<br />
2. Projecten inzake woon-werkverkeer zullen ingediend kunnen worden vanaf de officiële<br />
ondertekening van de algemene overeenkomst tussen de verschillende partners die betrokken zijn<br />
bij de inwerkingstelling van de provinciale mobiliteitspunten. Het indienen van projecten moet op<br />
termijn m.a.w. gebeuren via het provinciale mobiliteitspunt. In de provincies waar – rekening<br />
houdend met de gefaseerde inwerkingstelling en operationalisering (zie antwoord vraag 1) – de<br />
mobiliteitspunten nog niet fysiek werden uitgebouwd, zullen de centrale aanspreekpunten<br />
(mobidesks en infopunten samen) de projectaanvragen behandelen.<br />
Projecten die concrete maatregelen bevatten met het oog op de bevordering van de duurzame<br />
mobiliteit op het vlak van woon-werkverkeer, maar die buiten het domein van het geregeld<br />
vervoer vallen en niet gekaderd kunnen worden in de mobiliteitsconvenant, kunnen ingediend<br />
worden in kader van het pendelfonds. Het pendelfonds werd decretaal verankerd i.k.v. het<br />
programmadecreet. Het indienen van projecten in kader van het pendelfonds kan vanaf de<br />
inwerkingtreding van het fonds, m.a.w. vanaf de zomer 2006.<br />
3. Het uitgangspunt is dat het provinciale mobiliteitspunt binnen de betrokken provincie als centraal<br />
aanspreekpunt fungeert m.b.t. woon-werkverkeer. Dit betekent dat alle projecten in kader van<br />
woon-werkverkeer via de provinciale mobiliteitspunten worden geïnitieerd, gefaciliteerd, begeleid<br />
en ondersteund waar nodig. Dit geldt zowel voor de projecten binnen het kader van<br />
Netmanagement De Lijn en de convenantenprocedure, als binnen het kader van het pendelfonds.<br />
Op die manier wordt de huidige problematiek, waarbij dikwijls verspreide inspanningen worden<br />
geleverd door diverse instanties op het vlak van woon-werkverkeer, met een suboptimale<br />
onderlinge afstemming en een gevaar voor overlapping als gevolg, ondervangen. Bovendien zal er<br />
met de provinciale mobiliteitspunten één centraal aanspreekpunt worden gerealiseerd, hetgeen<br />
veel duidelijker is naar de bedrijven toe.<br />
4. Het project in de Gentse kanaalzone (Max Mobiel) was het pilootproject voor het Pendelfonds, en<br />
ging officieel van start in januari 2006. In navolging van dit project werd reeds interesse getoond<br />
voor een project in Geel – Westerlo, een project in Temse – Sint-Niklaas, een project in Lokeren<br />
en een project in Meise-Westrode. Ook vanuit de Antwerpse haven is er een concrete vraag<br />
binnengekomen over de mogelijkheden van een project i.k.v. het Pendelfonds. Ook deze vraag<br />
wordt verder onderzocht.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> – 1011 Brussel – Tel. 02/552 11 11 – Fax 02/552 11 22
Nr. 8<br />
Zitting 2005-2006<br />
Mei 2006<br />
BULLETIN VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN<br />
DEEL II
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -457-<br />
B. Vragen waarop werd geantwoord na het verstrijken van de reglementaire termijn
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -459-<br />
FRANK VANDENBROUCKE,<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING,<br />
VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS EN VORMING
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -461-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 88<br />
van 20 januari 2006<br />
van BART SOMERS<br />
Beoordeling van werkzoekenden - VDAB en RVA<br />
Uit contacten met de VDAB blijkt dat men daar ervaart dat de RVA-facilitatoren minder streng zijn<br />
dan de VDAB-consulenten ten aanzien van het activeren van werkzoekenden. Het leidt tot genante<br />
situaties: de VDAB stuurt mensen door naar de RVA, waar ze teruggestuurd worden naar de VDAB.<br />
Eén van de problemen die worden aangestipt als bron van de verschillende benadering is de definitie<br />
van het begrip “passende dienstbetrekking”. Zo kunnen vanuit de huidige maatschappelijke context<br />
vragen worden gesteld bij het afstandscriterium van 25 km. Dat dateert uit 1963 toen mobiliteit nog<br />
een heel ander begrip was dan vandaag.<br />
1. Erkent de minister dat er een verschillende graad van gestrengheid bestaat inzake de beoordeling<br />
van werkzoekenden in hoofde van de RVA-facilitatoren en de VDAB-consulenten?<br />
2. Welke zijn de oorzaken van deze verschillende interpretaties die ondanks een<br />
samenwerkingsakkoord terzake blijven bestaan?<br />
3. Is de minister van plan om dit probleem op korte termijn aan te kaarten bij zijn federale collega?<br />
4. Heeft hij een oplossing voor dit probleem?<br />
Zal hij aan zijn federale collega vragen de concrete inhoud van het begrip “passende<br />
dienstbetrekking” te evalueren en aan te passen aan de actuele omstandigheden en<br />
maatschappelijke evoluties die zich sinds 1963 hebben voltrokken?
-462- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 88 van 20 januari 2006<br />
van BART SOMERS<br />
De opdracht van de RVA facilitatoren en VDAB consulenten is toch wel enigszins verschillend.<br />
Vanuit die optiek is het moeilijk om de strengheid af te wegen.<br />
Er is wel een betere communicatie tussen beiden nodig. Na recent overleg met mijn federale collega<br />
zullen RVA en VDAB hier trouwens de eerstkomende maanden rond werken. De RVA zal in de<br />
nabije toekomst de VDAB-consulenten informeren over welk gevolg waarom aan een transmissie<br />
gegeven wordt. Deze feedback laat trouwens beide toe om efficiënter te kunnen werken.<br />
Daarnaast is het zo dat voor werkzoekenden die door de RVA worden opgeroepen in het kader van het<br />
samenwerkingsakkoord, de eventuele transmissies die door de VDAB werden doorgestuurd, soms<br />
worden opgespaard tot bij het gesprek met de facilitator. Het gevolg hiervan is dat de werkzoekende<br />
pas een hele tijd na de transmissie van de VDAB-consulent een eventuele sanctie of verwittiging<br />
krijgt. In het overleg met mijn federale collega is afgesproken dat om een efficiënte en effectieve<br />
begeleiding door de VDAB-consulent te kunnen waarmaken, een transmissie, of die binnen of buiten<br />
dispo gebeurt, steeds onmiddellijk door de RVA wordt onderzocht.<br />
In tegenstelling tot wat u aanstipt, vormt het begrip “passende dienstbetrekking” geen hinderpaal voor<br />
de VDAB of de RVA. Het is correct dat de omschrijving van het begrip “passend jobaanbod” qua<br />
omschrijving fundamenteel teruggaat tot de jaren zestig maar deze omschrijving werd geactualiseerd<br />
in het ministeriële besluit van 26 november 1991 en ook in de daaropvolgende jaren meermaals<br />
aangepast aan de steeds evoluerende arbeidsmarkt.<br />
De kerncriteria op basis waarvan een jobaanbod al dan niet als passend wordt omschreven, zijn<br />
bijgevolg nog steeds actueel:<br />
• In de eerste zes maanden is een betrekking niet passend indien ze niet aansluit bij het<br />
aangeleerde beroep, het gewone beroep of een aanverwant beroep. Na deze periode is de<br />
werkzoekende verplicht een betrekking in een ander beroep te aanvaarden.<br />
• Een betrekking is niet passend indien ze niet in overeenstemming is met de essentiële zaken<br />
uit de arbeids- en sociale wetgeving (bvb. minimaal verloning volgens CAO of (voor jobs in<br />
België uitgeoefend) een minstens gedeeltelijke onderwerping aan sociale zekerheid).<br />
• Een betrekking is niet passend indien men gewoonlijk meer dan 12 uur van huis is of indien<br />
de verplaatsingstijd meer dan 4 uur bedraagt. Voor zover de job minder dan 25 kilometer van<br />
de woonplaats is, wordt met het criterium tijd geen rekening gehouden en kan de<br />
werkzoekende op basis hiervan geen jobaanbod weigeren. Kortom in tegenstelling tot wat u in<br />
uw vraag aangeeft, kan een jobaanbod in Oostende voor bvb. een werkzoekende uit Mechelen<br />
wel perfect als een passend jobaanbod worden omschreven.<br />
• Een betrekking is niet passend indien de nettobezoldiging min de reiskosten ten laste van de<br />
werknemer lager is dan de werkloosheidsuitkering rekening houdende met gezinsbijslag.<br />
• Een betrekking is niet passend indien het gaat om nachtarbeid voor zover de werkzoekende<br />
vanuit zijn studiekeuze of beroepsverleden geen beroepsvoorkeur heeft die nachtwerk<br />
veronderstelt.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -463-<br />
• Het passend karakter van een jobaanbod wordt niet beïnvloed door overwegingen van<br />
familiale aard (bvb. kinderlast) of het feit dat de werkzoekende hoopt eerstdaags het werk in<br />
een andere betrekking te kunnen aanvatten.<br />
Daarnaast is het zo dat in het besluit een aantal nuanceringen werden opgenomen. Deze<br />
interpretatiemarge voor de VDAB-consulenten is echter terecht. Iedere vacature en werkzoekende is<br />
immers verschillend en het is uiteindelijk de werkgever die uit een liefst zo beperkt mogelijk aantal<br />
goed gescreende kandidaten een werknemer uitkiest. Het is bijgevolg onmogelijk om een sluitende<br />
wetgeving zonder enige interpretatiemarge voor een passend jobaanbod uit te schrijven. Het is echter<br />
van essentieel belang dat deze interpretatie steeds opnieuw kan gebeuren vanuit de hedendaagse<br />
arbeidsmarktrealiteit en dat daarbij binnen de VDAB een eenduidige visie tussen de verschillende<br />
regio’s bestaat. Ik heb de VDAB gevraagd om hierop uitdrukkelijk toe te zien. Mijn federale collega<br />
deelt trouwens eenzelfde visie voor wat de RVA betreft.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -465-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 140<br />
van 28 maart 2006<br />
van JEF TAVERNIER<br />
Opleidingen Stedenbouw - Rationalisatie<br />
Blijkbaar is er in Vlaanderen een versnippering van het aanbod van masteropleidingen in de<br />
Stedenbouw.<br />
1. Klopt het dat de associatie KU Leuven-St.-Lucas Gent/Brussel op dit ogenblik drie opleidingen in<br />
de Stedenbouw organiseert?<br />
2. Welke andere opleidingen in de Stedenbouw worden er nog in het Brusselse georganiseerd en<br />
door wie?<br />
3. Welke zijn de studentenaantallen van de diverse masteropleidingen in de Stedenbouw in<br />
Vlaanderen?<br />
4. Is de huidige situatie niet in tegenspraak met de rationalisatie-aanbevelingen van de minister en<br />
van het departement Onderwijs?
-466- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 140 van 28 maart 2006<br />
van JEF TAVERNIER<br />
1 - 3. Hierbij vindt u een overzicht van de mastersopleidingen in de stedenbouw die in de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Gemeenschap georganiseerd worden:<br />
Associatie Hogeschool Vestiging Hoofdinschrijvingen<br />
Master in de stedenbouw (60 studiepunten)<br />
Bijkomende<br />
inschrijvingen<br />
Totaal<br />
Associatie<br />
Universiteit Gent<br />
Hogeschool Gent Gent 11 5 16<br />
Master in de stedenbouw en de ruimtelijke planning (120 studiepunten)<br />
Universitaire<br />
Associatie<br />
Brussel<br />
Associatie<br />
Universiteit en<br />
Hogescholen<br />
Antwerpen<br />
Associatie<br />
Erasmushogeschool Brussel 80 6 86<br />
Hogeschool<br />
Antwerpen<br />
Antwerpen 40 40<br />
Hogeschool voor Brussel 6 6<br />
K.U.Leuven Wetenschap en Kunst Gent 41 41<br />
Totaal 178 11 189<br />
Bron cijfergegevens: Databank Tertiair Onderwijs (DTO) – academiejaar 2005-2006<br />
Opmerking: Deze cijfers zijn voorlopige cijfers.<br />
Zoals u uit de tabel kunt afleiden, wordt er binnen de Associatie Katholieke Universiteit Leuven<br />
strikt genomen slechts één opleiding in de stedenbouw en de ruimtelijke planning aangeboden, met<br />
name door de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst. Deze instelling biedt de opleiding wel aan in<br />
haar twee vestigingsplaatsen: Brussel en Gent.<br />
4. Het aanbod in Brussel is inderdaad niet optimaal. Deze situatie vindt haar oorsprong<br />
weliswaar in een zeer specifieke regeling. De integratie van bepaalde afdelingen van het hoger<br />
onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen werd decretaal in 2004 mogelijk gemaakt.<br />
Tot die afdelingen behoorden ook de opleidingen in de stedenbouw. De betrokken afdelingen<br />
stedenbouw konden aldus stelselmatig omgevormd worden tot een bachelors- of een<br />
mastersopleiding in de schoot van een hogeschool (er volgen momenteel nog 8 studenten in<br />
Brussel en 4 in Antwerpen de HOSP-opleiding in afbouw).<br />
De afdeling Stedenbouw van het CVO Sint-Lucas in Brussel werd overgenomen door de<br />
Erasmushogeschool, waardoor deze instelling – na een positief advies van de<br />
Erkenningscommissie en na goedkeuring van het besluit betreffende de omvorming van<br />
sommige afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie naar de bachelor-
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -467-<br />
masterstructuur van het hoger onderwijs door de <strong>Vlaams</strong>e Regering op 17 september 2004 –<br />
de mastersopleiding in de stedenbouw en de ruimtelijke planning kon aanbieden.<br />
De Hogeschool voor Wetenschap en Kunst heeft bij deze operatie de afdeling Stedenbouw van<br />
het CVO Sint-Lucas in Gent overgenomen. De Erkenningscommissie heeft een positief advies<br />
voor de vestiging in Gent uitgebracht. De instelling heeft evenwel beslist de mastersopleiding<br />
in haar twee vestigingsplaatsen – Brussel en Gent – aan te bieden. Op wetgevingstechnisch<br />
gebied kon en kan deze beslissing niet betwist worden Overeenkomstig artikel 42 van het<br />
Structuurdecreet heeft de Hogeschool voor Wetenschap en Kunst hiertoe de decretale<br />
bevoegdheid.<br />
Op dit ogenblik beschik ik niet over de nodige instrumenten om in de Brusselse situatie<br />
regelgevend op te treden. In het nieuwe financieringsmechanisme voor het hoger onderwijs<br />
wil ik echter voldoende stimulansen inbouwen die hetzij een meer rationele ordening belonen,<br />
dan wel dergelijke ondoelmatige situaties financieel benadelen. Op deze manier wil ik de<br />
instellingen aanzetten om ofwel dergelijke opleidingen af te bouwen, ofwel onderling nauwer<br />
samen te werken.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -469-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 141<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />
In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />
Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />
1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />
openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />
van zaken in 2006?<br />
2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />
in dezelfde periode?<br />
4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />
hieromtrent?<br />
6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />
7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />
8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />
9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />
Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />
81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)
-470- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 141 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal verstrekt worden door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -471-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 142<br />
van 28 maart 2006<br />
van AN MICHIELS<br />
Scholen Oost-Vlaanderen - Anderstaligen<br />
Tijdens de aanvullende regeerverklaring van 18 mei verkondigde minister-president Leterme dat er<br />
een aantal maatregelen zouden worden genomen om het Nederlandstalig onderwijs in de <strong>Vlaams</strong>e rand<br />
rond Brussel te ondersteunen.<br />
Intussen blijkt echter dat het aandeel anderstalige leerlingen in sommige scholen in Oost-Vlaanderen<br />
behoorlijk hoog kan oplopen.<br />
1. Beschikt de minister over meer gedetailleerde cijfers terzake?<br />
2. Beschikt hij over het percentage anderstalige leerlingen per school (LO-SO) in Oost-Vlaanderen?<br />
3. Wat is de evolutie de laatste jaren?
-472- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 142 van 28 maart 2006<br />
van AN MICHIELS<br />
1. Het Departement beschikt in het kader van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod over het<br />
percentage anderstalige leerlingen per school voor het basisonderwijs en voor de eerste graad<br />
van het secundair onderwijs. Ik merk op dat we enkel over gegevens beschikken van de<br />
scholen die een zending deden om extra GOK-lestijden in het basisonderwijs of GOK-uren in<br />
het secundair onderwijs te bekomen. Deze zendingen gebeurden in februari 2002 (eerste<br />
GOK-cyclus) en februari 2005 (tweede GOK-cyclus). De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger<br />
vindt de cijfers in bijlage.<br />
2. De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger vindt de cijfers in bijlage.<br />
3. Net zoals in de andere provincies is er in Oost-Vlaanderen tussen 2002 en 2005 een stijging<br />
van het aantal doelgroepleerlingen en van het aantal anderstaligen te bemerken en dit zowel<br />
voor het basisonderwijs als voor het secundair onderwijs. Daartegenover stond een stijging<br />
van het aantal GOK-uren en lestijden. Aangezien we werken met verklaringen op eer van de<br />
ouders kunnen we er niet zeker van zijn of de stijging te wijten is aan een daadwerkelijke<br />
stijging van het aantal anderstaligen of van een betere registratie. Het decreet gelijke<br />
onderwijskansen heeft sinds 2002 immers aan bekendheid gewonnen.<br />
BIJLAGEN<br />
1. Cijfergegevens basisonderwijs<br />
2. Cijfergegevens eerste graad Secundair Onderwijs<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/142/antw.142.bijl.001.doc<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/142/antw.142.bijl.002.doc
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -473-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 144<br />
van 30 maart 2006<br />
van LINDA VISSERS<br />
Geweld op school - Schoolpolitie<br />
Het is onrustwekkend dat het aantal geregistreerde gevallen van geweld op school blijft stijgen. De<br />
federale minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael heeft hierover onlangs cijfers<br />
bekendgemaakt. Vlaanderen neemt van het totaal 35 % van de voorvallen voor zijn rekening. Wallonië<br />
zou verantwoordelijk zijn voor 50 % en het resterende percentage van de gewelddelicten kan aan<br />
Brussel toegewezen worden.<br />
Er zijn politiezones die initiatieven nemen om het geweld op school te bestrijden en om scholen en<br />
schoolomgevingen veiliger te maken. De Limburgse politiezone Beringen-Ham-Tessenderlo nam<br />
bijvoorbeeld het initiatief om twee schoolagenten in dienst te nemen.<br />
1. Heeft de minister nog weet van andere schoolgemeenschappen die gebruikmaken van<br />
schoolpolitie?<br />
2. Zijn er plannen om deze initiatieven te ondersteunen?<br />
3. Werden de voor- en nadelen van het inzetten van schoolpolitie reeds onderzocht en welke<br />
alternatieven worden door het beleid eventueel aangeboden?
-474- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 144 van 30 maart 2006<br />
van LINDA VISSERS<br />
1. Ook in verschillende andere politiezones in Vlaanderen ontstonden de afgelopen jaren<br />
samenwerkingsinitiatieven tussen onderwijs en politie of justitie om geweld op school tegen te<br />
gaan en/of spijbelen effectief aan te pakken. Het gaat hierbij steeds om lokale initiatieven,<br />
opgestart vanuit een plaatselijke dynamiek en gebaseerd op lokale engagementen.<br />
Enkele voorbeelden:<br />
• In Leuven nam de Jeugd en Sociale Dienst van de politie het initiatief om een plan uit<br />
te werken om schoolverzuim tegen te gaan en delinquent gedrag aan te pakken. Naar<br />
aanleiding hiervan werd een werkgroep opgericht met vertegenwoordigers uit<br />
onderwijs, welzijn, politie en justitie. Met de verschillende betrokkenen werd een<br />
stappenplan uitgewerkt met een standaard meldingsfiche en een gestandaardiseerde<br />
procedure voor aanpak. Bovendien werden afspraken gemaakt over gerichte controles<br />
tijdens de schooluren op openbare plaatsen in de directe omgeving van scholen.<br />
• In Antwerpen is het jeugdparket (in samenwerking met de stedelijke regiecel VISIEr)<br />
in oktober 2002 gestart met het project ‘protocolovereenkomsten’. Deze<br />
protocolovereenkomsten installeren een effectieve samenwerking tussen (secundaire)<br />
scholen, politie en jeugdparket. Initiatieven van de partners worden op elkaar<br />
afgestemd en gebundeld om te komen tot een globale en geïntegreerde aanpak van<br />
agressie en (als misdrijf omschreven) feiten in en rond de scholen. Door middel van<br />
vaste contactpersonen, meldingsformulieren en feedbackformulieren betekenen deze<br />
protocolovereenkomsten het sluitstuk op een intensieve en gestructureerde aanpak van<br />
problematische leerlingen.<br />
Ik benadruk dat dit slechts enkele voorbeelden zijn, en dat er lokaal waarschijnlijk ook nog op<br />
heel wat andere plaatsen afspraken gemaakt zijn tussen scholen en politie/justitie.<br />
2. De aangehaalde voorbeelden tonen m.i. aan dat dergelijke samenwerkingsverbanden ontstaan<br />
vanuit lokale initiatieven en ook lokaal gedragen worden. Ik ben hiervan ook een voorstander:<br />
dergelijke initiatieven ontstaan vanuit een lokale nood, een lokale dynamiek. Ik heb<br />
vooralsnog dan ook geen plannen om dergelijke initiatieven centraal te ondersteunen.<br />
Wel stel ik in mijn actieplan rond spijbelen en schoolverzuim, dat momenteel ter bespreking<br />
voorligt in het <strong>Parlement</strong>, dat ik het gesprek wil aangaan met de Vereniging van <strong>Vlaams</strong>e<br />
Steden en Gemeenten om te komen tot een gezamenlijke visie over de rol van de lokale<br />
overheid bij de opvolging van leerplichtproblemen. Hierbij is de rol van de lokale politie<br />
natuurlijk een belangrijk aandachtspunt.<br />
3. Aangezien het gaat over lokale initiatieven, berust ook de evaluatie van deze projecten bij de<br />
lokale betrokkenen. Vooralsnog zie ik hierin geen opdracht voor het beleid.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -475-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 145<br />
van 30 maart 2006<br />
van AN MICHIELS<br />
Scholen West-Vlaanderen - Anderstaligen<br />
Tijdens de aanvullende regeerverklaring van 18 mei verkondigde minister-president Leterme dat er<br />
een aantal maatregelen zouden worden genomen om het Nederlandstalig onderwijs in de <strong>Vlaams</strong>e rand<br />
rond Brussel te ondersteunen.<br />
Intussen blijkt echter dat het aantal anderstalige leerlingen in sommige scholen in West-Vlaanderen<br />
behoorlijk hoog kan oplopen.<br />
1. Beschikt de minister over meer gedetailleerde cijfers terzake?<br />
2. Beschikt hij over het percentage anderstalige leerlingen per school (LO-SO) in West-Vlaanderen?<br />
3. Wat is de evolutie de laatste jaren?
-476- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 145 van 30 maart 2006<br />
van AN MICHIELS<br />
1. Het Departement beschikt in het kader van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod over het<br />
percentage anderstalige leerlingen per school voor het basisonderwijs en voor de eerste graad van<br />
het secundair onderwijs. Ik merk op dat we enkel over gegevens beschikken van de scholen die<br />
een zending deden om extra GOK-lestijden in het basisonderwijs of GOK-uren in het secundair<br />
onderwijs te bekomen. Deze zendingen gebeurden in februari 2002 (eerste GOK-cyclus) en<br />
februari 2005 (tweede GOK-cyclus). De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger vindt de cijfers in<br />
bijlage.<br />
2. De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger vindt de cijfers in bijlage.<br />
3. Net zoals in de andere provincies is er in West-Vlaanderen tussen 2002 en 2005 een stijging van<br />
het aantal doelgroepleerlingen en van het aantal anderstaligen te bemerken en dit zowel voor het<br />
basisonderwijs als voor het secundair onderwijs. Daartegenover stond een stijging van het aantal<br />
GOK-uren en lestijden. Aangezien we werken met verklaringen op eer van de ouders kunnen we<br />
er niet zeker van zijn of de stijging te wijten is aan een daadwerkelijke stijging van het aantal<br />
anderstaligen of van een betere registratie. Het decreet gelijke onderwijskansen heeft sinds 2002<br />
immers aan bekendheid gewonnen.<br />
BIJLAGEN<br />
1. Cijfergegevens basisonderwijs<br />
2. Cijfergegevens eerste graad Secundair Onderwijs<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/145/antw.145.bijl.001.doc<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/145/antw.145.bijl.002.doc
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -477-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 146<br />
van 30 maart 2006<br />
van KATLEEN MARTENS<br />
Scholen Limburg - Anderstaligen<br />
In de regeringsverklaring van 18 mei 2005 werd de belofte gedaan om extra ondersteuning<br />
taalvaardigheid aan te bieden in de <strong>Vlaams</strong>e Rand rond Brussel.<br />
Jammer genoeg moeten we vaststellen dat deze problematiek zich niet beperkt tot die <strong>Vlaams</strong>e Rand.<br />
In Limburg zijn er ook tal van gemeenten waar het aantal anderstaligen vrij hoog oploopt.<br />
1. Beschikt de minister over het percentage anderstalige leerlingen per school (LO-SO) in Limburg,<br />
en dit voor de laatste vijf schooljaren?<br />
2. Vanaf welk percentage anderstaligen acht de minister de draagkracht van een school<br />
overschreden?<br />
3. Welke initiatieven anders dan het inschrijvingsbeleid heeft de minister reeds genomen om dit<br />
belastend percentage in die scholen te beheersen?<br />
4. Welke initiatieven anders dan het inschrijvingsgeld zal de minister nog nemen om dit belastend<br />
percentage in die scholen te beheersen?
-478- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 146 van 30 maart 2006<br />
van KATLEEN MARTENS<br />
1. Het Departement beschikt in het kader van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod over het<br />
percentage anderstalige leerlingen per school voor het basisonderwijs en voor de eerste graad<br />
van het secundair onderwijs. Ik merk op dat we enkel over gegevens beschikken van de<br />
scholen die een zending deden om extra GOK-lestijden in het basisonderwijs of GOK-uren in<br />
het secundair onderwijs te bekomen. Deze zendingen gebeurden in februari 2002 (eerste<br />
GOK-cyclus) en februari 2005 (tweede GOK-cyclus). De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger<br />
vindt de cijfers in bijlage.<br />
2. Voor de basisscholen in de gemeenten die grenzen aan het Brussels Hoofdstedelijke Gewest of<br />
aan de rand- en taalgrensgemeenten en die sinds 9 januari 2006 extra lestijden ontvangen om<br />
de integratie van de anderstalige leerlingen te bevorderen is een drempel van ten minste 10 %<br />
leerlingen van wie de thuistaal niet het Nederlands is, ingevoerd. Er werd een drempel van<br />
10% ingevoerd (zoals dit ook bij de aanvullende lestijden gelijke onderwijskansen het geval<br />
is) omdat er mag vanuit gegaan worden dat de reguliere omkadering én het op school<br />
uitgebouwde zorgbeleid volstaan om een kleiner percentage van kinderen met speciale noden<br />
op te vangen.<br />
3. Het initiële GOK-decreet bepaalde dat een school, die meer dan 10% anderstaligen telde dan<br />
het gemiddelde in het LOP, kon doorverwijzen op basis van thuistaal. Omdat deze<br />
mogelijkheid in de praktijk niet werkte en erg stigmatiserend was, werd de doorverwijzing<br />
geschrapt.<br />
Het huidige decreet voorziet in de mogelijkheid om voorrang te verlenen aan GOK-leerlingen<br />
of desgevallend aan niet-GOK-leerlingen. Deze laatste mogelijkheid kan enkel indien de<br />
school meer dan 10% meer GOK-leerlingen (alle indicatoren, niet enkel thuistaal) telt dan het<br />
gemiddelde in het LOP of in de gemeente als de school niet is gelegen in een LOPwerkingsgebied.<br />
Er is dus geen centrale drempel bepaald.<br />
Ik geloof overigens niet in een spreidingsbeleid. We kunnen geen leerlingen omwille van hun<br />
thuistaal of andere kenmerken verplicht verplaatsen van de ene school naar de andere. Dit zou<br />
in strijd zijn met de vrije keuze van de ouders. Ik geloof in tegendeel in een betere en meer<br />
adequate ondersteuning van scholen met veel kansarme en taalzwakke leerlingen. Het<br />
geïntegreerd ondersteuningsaanbod is hier een voorbeeld van. Voorts wil ik zoals<br />
aangekondigd in mijn beleidsbrief door middel van taaltoetsen scholen een instrument bieden<br />
van diagnose en bijsturing. Tenslotte wil ik de resultaten van proeftuinen zoals het Brussels<br />
curriculum afwachten om deze werkmethodes eventueel uit te breiden.<br />
4. Ik begrijp niet wat de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger bedoelt met deze vraag daar het<br />
vragen van inschrijvingsgeld bij wet verboden is in het gehele leerplichtonderwijs.<br />
BIJLAGEN<br />
1. Cijfergegevens basisonderwijs<br />
2. Cijfergegevens eerste graad Secundair Onderwijs
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -479-<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/146/antw.146.bijl.001.doc<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/146/antw.146.bijl.002.doc
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -481-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 147<br />
van 31 maart 2006<br />
van MIET SMET<br />
EU-richtlijn gelijke behandeling m/v - Omzetting<br />
Op 23 september 2002 werd op Europees niveau “de richtlijn 2002/73/EG tot wijziging van de<br />
richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke<br />
behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de<br />
beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden” goedgekeurd.<br />
De lidstaten moesten volgens deze richtlijn uiterlijk op 5 oktober 2005 de nodige wettelijke en<br />
bestuursrechtelijke bepalingen in werking laten treden om aan deze richtlijn te voldoen of er voor te<br />
zorgen dat uiterlijk op die datum de sociale partners bij overeenkomst de vereiste bepalingen<br />
invoerden.<br />
Volgens de informatie waarover ik beschik, zou de omzetting van deze richtlijn in Vlaanderen een<br />
wijziging van de verschillende van kracht zijnde decreten, onder andere op het vlak van opleiding en<br />
beroepskeuzevoorlichting, impliceren.<br />
Uit informatie beschikbaar op EUR-Lex, de website over het recht van de Europese Unie, blijkt dat<br />
voor België nog in geen enkele nationale omzettingsmaatregel voorzien is.<br />
1. Moet Vlaanderen als gevolg van deze richtlijnen decreetwijzigingen of wijzigingen aan<br />
uitvoeringsbesluiten doorvoeren?<br />
Indien ja, welke?<br />
2. Zijn deze wijzigingen gebeurd? Indien niet, tegen wanneer plant de <strong>Vlaams</strong>e Regering dit te doen<br />
en is zij reeds gestart met de voorbereiding van deze wijzigingen?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Vandenbroucke (vraag nr. 147) en Van Brempt<br />
(nr. 144).
-482- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />
op vraag nr. 147 van 31 maart 2006<br />
van MIET SMET<br />
Kabinet Frank Vandenbroucke<br />
Onderwijs:<br />
1. + 2. Voor wat het onderwijspersoneel in het leerplicht-, het deeltijds kunst- en het<br />
volwassenenonderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding en de internaten betreft, moet<br />
rekening gehouden worden met de twee analoog opgestelde statuten, de decreten van 27 maart<br />
1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het<br />
gemeenschapsonderwijs enerzijds en van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd<br />
onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding anderzijds.<br />
Werk:<br />
Beide rechtspositieregelingen bevatten geen bepalingen die een inbreuk vormen op<br />
voorliggende richtlijnen. Ze gaan integendeel uit van de gelijke behandeling van mannen en<br />
vrouwen ten aanzien van het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten<br />
aanzien van de arbeidsvoorwaarden.<br />
Ook de stelsels op het vlak van bekwaamheidsbewijzen, prestatiestelsels en weddenschalen<br />
behandelen mannen en vrouwen in het onderwijs gelijk.<br />
Wat het hoger onderwijs betreft bepalen de artikelen 64 tot en met 171 van het decreet van 13<br />
juli 1994 betreffende de hogescholen in de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap de rechtspositieregeling<br />
van het personeel van de hogescholen. Naast een aantal algemene bepalingen zijn er aparte<br />
bepalingen uitgewerkt met betrekking tot het onderwijzend personeel en het administratief en<br />
technisch personeel. Ook deze regelgeving bevat geen bepalingen die strijdig zijn met<br />
voorliggende richtlijnen.<br />
Artikelen 63 tot en met 121 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in<br />
de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap regelen de rechtspositie van het academisch personeel. Ook deze<br />
artikelen bevatten geen bepalingen strijdig met de richtlijnen.<br />
De jure bestaat er dus een gelijkheid van kansen en gelijke behandeling van mannelijke en<br />
vrouwelijke werknemers.<br />
Als gevolg van de voorliggende richtlijnen dienen dan ook geen decreetwijzigingen of aan<br />
wijzigingsbesluiten in de onderwijsreglementering doorgevoerd te worden.<br />
1. + 2. De artikels uit de richtlijn 2002/73/EG die betrekking hebben op de <strong>Vlaams</strong>e bevoegdheden<br />
op het gebied van werk zijn omgezet door het decreet van 8/5/2002 houdende de evenredige<br />
participatie op de arbeidsmarkt en het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e regering van 30/01/2004<br />
houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt wat betreft de beroepskeuzevoorlichting,
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -483-<br />
beroepsopleiding, loopbaanbegeleiding en arbeidsbemiddeling. Dit is al genotificeerd bij de<br />
Europese Commissie (zie bijlage). Ik heb daarom mijn administratie de opdracht gegeven om<br />
via onze Permanente Vertegenwoordiging bij de beheerders van EUR-Lex te informeren<br />
waarom de Belgische omzettingsmaatregelen niet worden vermeld. [Op Eur-Lex worden er<br />
voor landen zoals Duitsland, Nederland, Denemarken en Zweden ook geen<br />
omzettingsmaatregelen vermeld, terwijl deze landen niet bekend staan als slechte uitvoerders<br />
van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.]<br />
Kabinet Kathleen Van Brempt<br />
Gelet op het toepassingsveld van richtlijn 2002/73/EG behoort de omzetting ervan tot de bevoegdheid<br />
van de <strong>Vlaams</strong> minister van Onderwijs en Werk.<br />
De artikelen uit de richtlijn die betrekking hebben op de <strong>Vlaams</strong>e bevoegdheden op het gebied van<br />
werk zijn zoals hierboven gesteld omgezet door het decreet van 8 mei 2002 houdende de evenredige<br />
participatie op de arbeidsmarkt en het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 30 januari 2004.<br />
BIJLAGE<br />
Mededeling van Nationale uitvoeringsmaatregelen<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/147/antw.147.bijl.001.doc
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -485-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
Vraag nr. 148<br />
van 31 maart 2006<br />
van KATLEEN MARTENS<br />
Scholen Antwerpen - Anderstaligen<br />
In de regeringsverklaring van 18 mei 2005 werd de belofte gedaan om extra ondersteuning<br />
taalvaardigheid aan te bieden in de <strong>Vlaams</strong>e Rand rond Brussel.<br />
Jammer genoeg moeten we vaststellen dat deze problematiek zich niet beperkt tot die <strong>Vlaams</strong>e Rand.<br />
In Antwerpen zijn er ook tal van gemeenten waar het aantal anderstaligen vrij hoog oploopt.<br />
1. Beschikt de minister over het percentage anderstalige leerlingen per school (LO-SO) in<br />
Antwerpen, en dit voor de laatste vijf schooljaren?<br />
2. Vanaf welk percentage anderstaligen acht de minister de draagkracht van een school<br />
overschreden?<br />
3. Welke initiatieven anders dan het inschrijvingsbeleid heeft de minister reeds genomen om dit<br />
belastend percentage in die scholen te beheersen?<br />
4. Welke initiatieven anders dan het inschrijvingsgeld zal de minister nog nemen om dit belastend<br />
percentage in die scholen te beheersen?
-486- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
FRANK VANDENBROUCKE<br />
VICE-MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN WERK, ONDERWIJS<br />
EN VORMING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 148 van 31 maart 2006<br />
van KATLEEN MARTENS<br />
1. Het Departement beschikt in het kader van het geïntegreerd ondersteuningsaanbod over het<br />
percentage anderstalige leerlingen per school voor het basisonderwijs en voor de eerste graad<br />
van het secundair onderwijs. Ik merk op dat we enkel over gegevens beschikken van de<br />
scholen die een zending deden om extra GOK-lestijden in het basisonderwijs of GOK-uren in<br />
het secundair onderwijs te bekomen. Deze zendingen gebeurden in februari 2002 (eerste<br />
GOK-cyclus) en februari 2005 (tweede GOK-cyclus). De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger<br />
vindt de cijfers in bijlage.<br />
2. Voor de basisscholen in de gemeenten die grenzen aan het Brussels Hoofdstedelijke Gewest of<br />
aan de rand- en taalgrensgemeenten en die sinds 9 januari 2006 extra lestijden ontvangen om<br />
de integratie van de anderstalige leerlingen te bevorderen is een drempel van ten minste 10 %<br />
leerlingen van wie de thuistaal niet het Nederlands is, ingevoerd. Er werd een drempel van<br />
10% ingevoerd (zoals dit ook bij de aanvullende lestijden gelijke onderwijskansen het geval<br />
is) omdat er mag vanuit gegaan worden dat de reguliere omkadering én het op school<br />
uitgebouwde zorgbeleid volstaan om een kleiner percentage van kinderen met speciale noden<br />
op te vangen.<br />
3. Het initiële GOK-decreet bepaalde dat een school, die meer dan 10% anderstaligen telde dan<br />
het gemiddelde in het LOP, kon doorverwijzen op basis van thuistaal. Omdat deze<br />
mogelijkheid in de praktijk niet werkte en erg stigmatiserend was, werd de doorverwijzing<br />
geschrapt.<br />
Het huidige decreet voorziet in de mogelijkheid om voorrang te verlenen aan GOK-leerlingen<br />
of desgevallend aan niet-GOK-leerlingen. Deze laatste mogelijkheid kan enkel indien de<br />
school meer dan 10% meer GOK-leerlingen (alle indicatoren, niet enkel thuistaal) telt dan het<br />
gemiddelde in het LOP of in de gemeente als de school niet is gelegen in een LOPwerkingsgebied.<br />
Er is dus geen centrale drempel bepaald.<br />
Ik geloof overigens niet in een spreidingsbeleid. We kunnen geen leerlingen omwille van hun<br />
thuistaal of andere kenmerken verplicht verplaatsen van de ene school naar de andere. Dit zou<br />
in strijd zijn met de vrije keuze van de ouders. Ik geloof in tegendeel in een betere en meer<br />
adequate ondersteuning van scholen met veel kansarme en taalzwakke leerlingen. Het<br />
geïntegreerd ondersteuningsaanbod is hier een voorbeeld van. Voorts wil ik zoals<br />
aangekondigd in mijn beleidsbrief door middel van taaltoetsen scholen een instrument bieden<br />
van diagnose en bijsturing. Tenslotte wil ik de resultaten van proeftuinen zoals het Brussels<br />
curriculum afwachten om deze werkmethodes eventueel uit te breiden.<br />
4. Ik begrijp niet wat de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger bedoelt met deze vraag daar het<br />
vragen van inschrijvingsgeld bij wet verboden is in het gehele leerplichtonderwijs.<br />
BIJLAGEN<br />
1. Cijfergegevens basisonderwijs<br />
2. Cijfergegevens eerste graad Secundair Onderwijs
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -487-<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/148/antw.148.bijl.001.doc<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/VANDENBROUCKE/148/antw.148.bijl.002.doc
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -489-<br />
BERT ANCIAUX,<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR,<br />
JEUGD, SPORT EN BRUSSEL
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -491-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
Vraag nr. 65<br />
van 24 maart 2006<br />
van MARK DEMESMAEKER<br />
Cultuursubsidies - Brussel<br />
Brussel is niet alleen de hoofdstad van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap, het is ook de tweetalige hoofdstad<br />
van België en een ontmoetingsplaats van vele talen en culturen.<br />
Cultuur is een gemeenschapsbevoegdheid. Elk van beide gemeenschappen in de hoofdstad neemt<br />
autonoom initiatieven. Daarnaast zijn er ook nog een aantal federale instellingen (De Munt,…) en<br />
nemen ook gemeenten initiatieven.<br />
Een aantal evenementen en organisaties in Brussel proberen een tweetalig publiek te bereiken en<br />
vragen daarvoor subsidies aan bij meerdere overheden.<br />
Hoeveel subsidies kregen de volgende initiatieven de voorbije jaren (via Cultuur of andere kanalen)<br />
van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap:<br />
- Kunstenfestival<br />
- Bruxelles Bravo<br />
- Biff<br />
- Anima<br />
- Zinneke<br />
- Ars Musica?
-492- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
BERT ANCIAUX<br />
VLAAMS MINISTER VAN CULTUUR, JEUGD, SPORT EN BRUSSEL<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 65 van 24 maart 2006<br />
van MARK DEMESMAEKER<br />
Brussel<br />
Binnen het beleidsdomein “Hoofstedelijke Brusselse Aangelegenheden” werden sinds het jaar 2000 de<br />
volgende subsidies toegekend aan de als bijlage vermelde initiatieven.<br />
Cultuur<br />
Vanuit de administratie Cultuur werden in de periode 2003-2006 de volgende subsidies toegekend aan<br />
als bijlage vermelde initiatieven.<br />
De organisaties Bruxelles Bravo en Anima hebben geen subsidiehistoriek binnen de administratie<br />
Cultuur.<br />
BIJLAGEN<br />
1. Overzicht cultuursubsidies Brussel<br />
2. Overzicht cultuursubsidies administratie cultuur<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/ANCIAUX/65/antw.065.bijl.002.doc<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/ANCIAUX/65/antw.065.bijl.001.doc
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -493-<br />
GEERT BOURGEOIS,<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN,<br />
BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -495-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 80<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap - Ziekteverzuim<br />
In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 21 van 29 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />
Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 500) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />
1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de administratie<br />
van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap (opgesplitst per departement)? Kan dit ook opgesplitst naar<br />
jaartallen 2004, 2005 en de stand van zaken in 2006?<br />
2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />
in dezelfde perioden?<br />
4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
5. Welke conclusies of adviezen worden hieromtrent geformuleerd?<br />
6. Werden in deze periode attesten ingekort?<br />
7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd?<br />
8. Werden er nieuwe acties ondernomen om het ziekteverzuim verder te verminderen?<br />
9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?
-496- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 80 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Ten gevolge van de reorganisatie van de <strong>Vlaams</strong>e overheidsadministratie (Beter Bestuurlijk Beleid) en<br />
de daarmee gepaard gaande personeelsmigraties, is een voorlopige stand van zaken van het<br />
ziekteverzuim in 2006 moeilijk weer te geven en bovendien weinig relevant (op basis van de oude<br />
structuur). Uit de cijfers blijkt ook dat het verzuim sterk fluctueert volgens de periode van het jaar,<br />
zodat partiële cijfers (bvb. m.b.t. het eerste kwartaal van 2006) niet indicatief zijn voor het jaarbeeld.<br />
Om die reden kunnen we geen voorlopig beeld van het verzuim in 2006 geven.<br />
1.<br />
2.<br />
3.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -497-<br />
4.<br />
5.<br />
Het aantal werkdagen afwezigheid wegens ziekte is in 2005 licht gestegen ten opzichte van 2004 in<br />
het ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap, en licht gedaald in de <strong>Vlaams</strong>e Wetenschappelijke<br />
Instellingen. Uit de gegevens m.b.t. de afwezigheidsduur blijkt dat in het ministerie het aantal<br />
afwezigheden van meer dan 1 dag en minder dan 30 dagen zijn toegenomen, terwijl de<br />
ééndagsafwezigheden en de langdurige afwezigheden zijn gedaald. In de Wetenschappelijke<br />
Instellingen is het aantal langdurige afwezigheden sterk afgenomen.<br />
In beide organisaties is het aantal verminderde prestaties wegens ziekte in 2005 gedaald, wellicht<br />
mede ten gevolge van de nieuwe reglementaire bepalingen die hiervoor in 2006 zijn ingevoerd.<br />
In het kader van het jaarlijks beleidsrapport P&O zal het ziekteverzuim meer diepgaand geanalyseerd<br />
worden en zullen de nodige beleidsadviezen geformuleerd worden.<br />
6.<br />
Er werden in deze periode attesten ingekort. Wat het aantal gerecupereerde arbeidsdagen betreft<br />
kunnen er geen cijfers gegeven worden voor het ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap als gevolg<br />
van de invoering van het nieuwe personeelsinformatiesysteem (VLIMPERS).<br />
7.<br />
De controles op de afwezigheid wegens ziekte worden uitgevoerd door het geneeskundig<br />
controleorgaan ENCARE Absenteïsme vzw (voorheen GECOLI-CCM vzw). Dit controleorgaan kan<br />
zelf spontane controles uitvoeren en gerichte controles op vraag van het lijnmanagement.<br />
8.
-498- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Er werd voor het ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap en de <strong>Vlaams</strong>e wetenschappelijke<br />
instellingen een geïntegreerd gezondheidsbeleid uitgewerkt, dat zich richtte op de belangrijkste<br />
risicogroepen. Een eerste aanzet werd gegeven door de uitvoering van de acties van de<br />
meerjarenplannen ‘ Geïntegreerd gezondheidsbeleid 1999-2005 op basis van de gegevens van de<br />
geneeskundige diensten. Deze acties bestaan zowel uit preventieve maatregelen als uit repressieve<br />
maatregelen.<br />
Deze preventieve maatregelen zijn :<br />
- het opzetten van een stressbeleid<br />
- aanpak disfunctioneren om medische-sociale redenen<br />
- opzetten van een vaccinatiecampagne<br />
- organiseren van opleidingen op de werkvloer ter preventie van bot- en gewrichtsklachten<br />
- opzetten van gerichte cardiovasculaire opsporingscampagne<br />
- bevorderen van sport en fitness op het werk.<br />
In het kader van het verminderen van het ziekteverzuim (repressieve luik) werden er systematische<br />
controles uitgevoerd vanaf 2 eendagsziekte per jaar en werden de onmogelijke controles<br />
(controleweigeraars) strikt opgevolgd<br />
9.<br />
Zie vraag 5.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -499-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 81<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />
In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />
Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />
1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />
openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />
van zaken in 2006?<br />
2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />
in dezelfde periode?<br />
4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />
hieromtrent?<br />
6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />
7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />
8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />
9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />
Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />
81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)
-500- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />
op vraag nr. 81 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Minister-president Leterme<br />
Aangezien de minister-president geen VOI’s heeft onder zijn toezicht in het ministerie van de<br />
Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid is het antwoord op al deze vragen zonder voorwerp.<br />
Minister Moerman<br />
Afdeling Buitenlandse Handel<br />
<strong>Vlaams</strong>e Agentschap voor Internationaal Ondernemen<br />
1. 2004: 198<br />
2005: 129<br />
2006: 36,5<br />
2. 2004: 779,5<br />
2005: 774,5<br />
2006: 393<br />
3. 2004: 833<br />
2005: 1467,5<br />
2006: 325<br />
4. 2004: 121<br />
2005: 31<br />
2006: 0<br />
5. Er werden geen adviezen of conclusies mbt de aanwezigheden geformuleerd door de directieraad.<br />
Wel werd het ziekteverzuim opgenomen als meetindicator in de Balanced Score Card.<br />
6. Er werden 3 attesten ingekort in 2005.<br />
7. Het medische toezicht op absenteïsme wordt op vraag van het <strong>Vlaams</strong> Agentschap voor<br />
Internationaal Ondernemen uitgevoerd door Securex, dienst medische controle, maatschappelijke<br />
zetel: Genèvestraat 4, 1140 Brussel.<br />
8. Naast de medische controles door Securex, die vooral preventief werken, biedt het Agentschap aan<br />
alle personeelsleden de mogelijkheid tot een gratis anti-griepinenting aan.<br />
9. In vergelijking met 2004 is in 2005 de afwezigheid van één dag duidelijk afgenomen, de<br />
afwezigheid van minder dan 30 werkdagen bleef stabiel, en de afwezigheid wegens langdurige<br />
ziekte nam toe. Het aantal werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte is in 2005 gedaald.<br />
Afdeling Wetenschap en Innovatie
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -501-<br />
VITO<br />
1. 2004: 234 dagen; gemiddeld aantal personeelsleden over het jaar: 461<br />
2005: 261 dagen; gemiddeld aantal personeelsleden over het jaar: 470<br />
2006: 90 dagen; aantal personeelsleden op dit ogenblik: 478<br />
2. 2004: 1173 dagen<br />
2005: 1510 dagen<br />
2006: 473 dagen<br />
3. 2004: 1354 dagen<br />
2005: 1140 dagen<br />
2006: 136 dagen<br />
4. Systeem van verminderde prestaties wegens ziekte geldt niet binnen VITO. VITO-personeelsleden<br />
zijn geen ambtenaren.<br />
5. Het % ziekteverzuim op jaarbasis ligt bij VITO lager dan het nationaal gemiddelde voor<br />
bedienden. Het frequentiepercentage ligt hoger ingevolge de afwezigheden voor 1 dag waarvoor<br />
geen doktersattest vereist is.<br />
6. Neen.<br />
7. Door een externe organisatie met wie VITO een overeenkomst afsloot, ENCARE-absenteïsme.<br />
VITO geeft opdracht tot controle die binnen een afgesproken termijn door ENCARE wordt<br />
uitgevoerd.<br />
8- - nagaan of reden van ziekteverzuim in de arbeidsomstandigheden gelegen is. Indien zo wordt het<br />
nodige gedaan ter remediëring en preventie naar de toekomst toe.<br />
- terugkeer na afwezigheid (vb. ingevolge operatie) faciliteren, erover waken dat medewerkers<br />
voldoende voeling houden met wat in hun werkomgeving gebeurt tijdens een langdurige (30<br />
dagen of langer) afwezigheid, drempel om terug in te stappen laag genoeg houden.<br />
- cultuur van open communicatie stimuleren.<br />
- peilen naar werknemerstevredenheid en welzijn op het werk.<br />
9 Er is geen speciale evolutie vast te stellen.<br />
IWT<br />
1. 2004: 86<br />
2005: 77<br />
2006 (eerste kwartaal): 29<br />
2. 2004: 471<br />
2005: 537,50<br />
2006 (eerste kwartaal): 243<br />
Excl. dagen deeltijds werken en ziek zijn , de eendagsafwezigheden want vervat in antwoord 1, en<br />
de afwezigheden ingevolge hospitalisatie<br />
3. 2004: 74<br />
2005: 115<br />
2006 (eerste kwartaal): 0
-502- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Excl. dagen deeltijds werken en ziek zijn , de eendagsafwezigheden want vervat in antwoord 1, en<br />
de afwezigheden ingevolge hospitalisatie.<br />
4. 2004: 77<br />
2005: 51<br />
2006 (eerste kwartaal): 42<br />
5. De analyse van de cijfers (die jaarlijks gebeurt) wijst erop dat het ziekteverzuim via<br />
eendagsafwezigheden laag is, en de stijging in het aantal meerdaagsafwezigheden te wijten is aan<br />
een toename van vaststellingen van aandoeningen die een operatieve ingreep vereisten, of van<br />
aandoeningen met een wederkerend karakter: er worden dus geen bijzondere bijkomende<br />
maatregelen genomen, bovenop de bestaande controlemaatregelen.<br />
6. In 2006: inkorting van 1 attest met 2 dagen.<br />
7. Medische Controle Securex, Bagattenstraat 16 te 9000 Gent.<br />
8. Zie antwoord onder 5.<br />
9. Zie antwoord onder 5.<br />
Afdeling Economie<br />
1. Aantal werkdagen afwezigheid van 1 dag wegens ziekte:<br />
− GOM <strong>Vlaams</strong>-Brabant: 15 in 2004, 14 in 2005 en 3 in 2006;<br />
− GOM Oost-Vlaanderen: 39 in 2004, 45 in 2005 en 6 in 2006;<br />
− GOM Antwerpen: 24 in 2004, 18 in 2005 en 5 in 2006;<br />
− GOM Limburg: 28 in 2004, 38 in 2005 en 6 in 2006;<br />
− GOM West-Vlaanderen: 30 in 2004, 26 in 2005 en 8 in 2006;<br />
− SERV: 50 in 2004, 71 in 2005 en 27 in 2006;<br />
− VIZO: 142 in 2004, 138 in 2005 en voor 2006 nog niet beschikbaar.<br />
2. Aantal werkdagen afwezigheid wegens ziekte minder dan 30 dagen:<br />
− GOM <strong>Vlaams</strong>-Brabant: 49 in 2004, 67 in 2005 en 8 in 2006;<br />
− GOM Oost-Vlaanderen: 58 in 2004, 87 in 2005 en 27 in 2006;<br />
− GOM Antwerpen: 444 in 2004, 388 in 2005 en 199 in 2006;<br />
− GOM Limburg: 147 in 2004, 114 in 2005 en 46 in 2006;<br />
− GOM West-Vlaanderen: 115,5 in 2004, 141,5 in 2005 en 55 in 2006;<br />
− SERV: 276 in 2004, 334 in 2005 en 176 in 2006;<br />
− VIZO: 681 in 2004, 847 in 2005 en voor 2006 nog niet beschikbaar.<br />
3. Aantal dagen wegens langdurige ziekte (meer dan 30dagen):<br />
− GOM <strong>Vlaams</strong>-Brabant: 374 in 2004, 228 in 2005 en 77 in 2006;<br />
− GOM Oost-Vlaanderen: 154 in 2004, 33 in 2005 en 0 in 2006;<br />
− GOM Antwerpen: 443,5 in 2004, 369,5 in 2005 en 104 in 2006;<br />
− GOM Limburg: 53 in 2004, 71 in 2005 en 0 in 2006;<br />
− GOM West-Vlaanderen: 0 in 2004, 106 in 2005 en 0 in 2006;<br />
− SERV: 360 in 2004, 564 in 2005 en 65 in 2006;<br />
− VIZO: 1107 in 2004, 1016 in 2005 en voor 2006 nog niet beschikbaar.<br />
4. Aantal werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte:
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -503-<br />
− GOM <strong>Vlaams</strong>-Brabant: geen;<br />
− GOM Oost-Vlaanderen: 26 in 2004, 0 in 2005 en 0 in 2006;<br />
− GOM Antwerpen: 0 in 2004, 90 in 2005 en 52 in 2006;<br />
− GOM Limburg: geen;<br />
− GOM West-Vlaanderen: geen;<br />
− SERV: 80 in 2004, 143 in 2005 en 54 in 2006;<br />
− VIZO: 281 in 2004, 172 in 2005 en voor 2006 nog niet beschikbaar.<br />
Minister Vandenbroucke<br />
1.<br />
2.<br />
3.<br />
4.<br />
(*) voor het jaar 2006 tot 31.03.2006<br />
(**) voor het jaar 2006 tot 15.04.2006<br />
5. a) Het gemeenschapsonderwijs<br />
De afwezigheid wegens ziekte wordt in opdracht van de directieraad strikt opgevolgd en de<br />
ziektecontroles worden door de hiërarchische chefs gerichter aangevraagd. Het aantal<br />
ééndagsziektes blijft dalen.<br />
Het blijft een feit dat cijfers m.b.t. afwezigheden wegens ziekte omwille van verschillende<br />
factoren sterk vertekend kunnen worden en met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd<br />
moeten worden. De langdurige afwezigheid wegens ziekte van een beperkt aantal<br />
personeelsleden heeft een grote invloed op het totaalcijfer.<br />
b) DIGO<br />
Er werden geen conclusies of adviezen door de directieraad geformuleerd.<br />
c) UZ Gent<br />
ééndagsziekten<br />
minder dan 30 dagen<br />
meer dan 30 dagen<br />
GEMEENSCHAPSONDERWIJS<br />
2004 545 2122 3526 836<br />
2005 517 2343 3635 694<br />
2006 (*) 111 623 678 114<br />
DIGO<br />
2004 92 353 556,5 Nihil<br />
2005 99 555 548,5 3<br />
2006 (*) 27 140 211 nihil<br />
UZ GENT (ongeveer 5000 personeelsleden)<br />
2004 810 21.848 27.406 1835<br />
2005 802 24.046 32.460 2168<br />
2006 (*) 232 7237 9504 559<br />
VLOR<br />
2004 26 81 73 0<br />
2005 35 129 54 0<br />
2006(**) 18 47 0 0<br />
VP wegens ziekte
-504- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
6.<br />
De ziektecontrole gebeurt niet effectief genoeg. Het ziekteverzuim stijgt samen met de<br />
veroudering van de leeftijdspiramide.<br />
Bovendien zijn er weinig positieve stimulansen voor een ‘gezonder leven’. De rol van de<br />
werkgever wordt hierin onderschat: het UZ Gent is geen ziekenhuis maar een<br />
“gezondheidsinstelling”).<br />
d) VLOR<br />
Er werden geen conclusies of adviezen door de directieraad geformuleerd.<br />
GEMEENSCHAPSONDERWIJS<br />
2004 Geen<br />
2005 Geen<br />
2006 (*) Geen<br />
DIGO<br />
2004 2<br />
2005 3<br />
2006 (*) Geen<br />
UZ GENT<br />
2004 Geen<br />
2005 Geen<br />
2006 (*) Geen<br />
VLOR<br />
2004 1<br />
2005 2<br />
2006(**) 2<br />
7. a) Het gemeenschapsonderwijs<br />
(*) voor het jaar 2006 tot 31.03.2006<br />
(**) voor het jaar 2006 tot 15.04.2006<br />
De ziektecontrole verloopt via Securex en conform de statutaire bepalingen. De controles<br />
gebeuren op vraag van de hiërarchische chef.<br />
b) DIGO<br />
De controle gebeurt door Gekoli. De controle vindt plaats vanaf de derde dag afwezigheid<br />
wegens ziekte.<br />
Meerdere afwezigheden wegens ziekte van één tot twee dagen tijdens één dienstjaar kunnen<br />
eveneens aanleiding geven tot controle.<br />
c) UZ Gent<br />
De ziektecontrole verloopt via Securex.<br />
d) VLOR<br />
Ingekorte attesten<br />
Er werden in 2004,2005 en 2006 geen controles uitgevoerd door Encare Absentheïsme,<br />
Kunstlaan 20, Hasselt.<br />
8. a) Het gemeenschapsonderwijs
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -505-<br />
Op vraag van de directieraad worden de afwezigheden wegens ziekte nauwkeurig opgevolgd<br />
door de hiërarchische chefs. De aanvragen van de ziektecontroles aan Securex verlopen<br />
gerichter en de resultaten ervan worden geëvalueerd.<br />
b) DIGO<br />
Nihil.<br />
c) UZ Gent<br />
Drie projecten werden in 2005 opgestart:<br />
- herinrichten van de ziektecontrole: aanstellen van een vaste ziektecontrolegeneesheer voor<br />
het UZ Gent (2006) – verhogen van de effectiviteit en de efficiëntie van de controles;<br />
- leeftijdsbewust herplaastingsbeleid (in overleg met de vakorganisaties): oplossingsgericht<br />
aanpak van burnout, fysische beperking etc… en tegelijk zoeken naar structurele<br />
oplossingen;<br />
- werkgroep ‘absenteïsmebeleid’ werd omgevormd tot een werkgroep ‘gezondheidsbeleid’<br />
met meer preventieve invalshoek: (naast het verhogen effectiviteit van de ziektecontrole<br />
en de introductie van ‘verzuimgesprekken’ door leidinggevenden) opzetten van positieve<br />
acties: bvb. 10.000-stappen project, het succesvolle project ‘Sport in ’t UZ’ (op kosten<br />
grotendeels van het UZ).<br />
d) VLOR<br />
Er werden geen specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen.<br />
9. a) Het gemeenschapsonderwijs<br />
Werk:<br />
1.<br />
VDAB:<br />
Onverminderd de omstandigheden waar in het verleden reeds naar verwezen werd<br />
(omgekeerde leeftijdspiramide (44,30% = 50+), de herstructurering, de aanwezigheid van<br />
boventalligen in herplaatsing, de uitstapregeling) blijft het totaal aantal ziektedagen in het<br />
Gemeenschapsonderwijs nagenoeg stabiel.<br />
b) DIGO<br />
Nihil.<br />
c) UZ Gent<br />
De stijgende tendens die de vorige jaren werd opgetekend houdt aan voor 2006.<br />
d) VLOR<br />
Er is in 2005 een stijging bij de afwezigheden < 30 dagen omdat een aantal personeelsleden<br />
een heelkundige ingreep hebben ondergaan.<br />
De afwezigheden > 30 dagen zijn in 2005 gedaald omdat een personeelslid die langdurig<br />
afwezig was wegens ziekte de functie heeft stopgezet.
-506- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
2004 6.368<br />
2005 6.232<br />
2006 (3 maand) 2.003<br />
VIZO:<br />
2004 142<br />
2005 138<br />
2006 nog geen cijfers beschikbaar<br />
2.<br />
VDAB:<br />
2004 25.866<br />
2005 31.654<br />
2006 (3 maand) 10.698<br />
VIZO:<br />
2004 681<br />
2005 847<br />
2006 nog geen cijfers beschikbaar<br />
3.<br />
VDAB:<br />
2004 26.139<br />
2005 24.067<br />
2006 (3 maand) 8<br />
VIZO:<br />
2004 1107<br />
2005 1016<br />
2006 nog geen cijfers beschikbaar<br />
4.<br />
VDAB:<br />
2004 5.921<br />
2005 6.179<br />
2006 (3 maand) 1.575<br />
VIZO:<br />
2004 281<br />
2005 172<br />
2006 nog geen cijfers beschikbaar<br />
5.<br />
VDAB:<br />
Het globale percentage ziekteverzuim inclusief langdurige zieken bedraagt 5,9%.<br />
Wanneer de langdurige zieken niet worden meegeteld, bedraagt het ziekteverzuim 3,5%.<br />
VIZO:
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -507-<br />
De directieraad gaf opdracht om een geïntegreerde werking rond welzijn op het werk te organiseren<br />
binnen de instelling door een nauwe samenwerking tussen de preventieadviseur en de leden van de cel<br />
HRM. In het welzijnsbeleid worden zowel preventieve als curatieve maatregelen genomen.<br />
6.<br />
VDAB:<br />
Gemiddeld kan gesteld worden dat het aantal ziektedagen ingekort werd met 0,20 dagen per<br />
personeelslid.<br />
VIZO:<br />
Voor 2004 : geen ingekorte attesten<br />
Voor 2005 : geen ingekorte attesten<br />
Voor 2006 : nog geen ingekorte attesten<br />
7.<br />
VDAB:<br />
De controles werden uitgeoefend door het geneeskundig controleorgaan Gecoli<br />
(nu: Encare Absenteïsme) te Hasselt.<br />
VIZO:<br />
De spontane en door het VIZO aangevraagde controles worden uitgevoerd door Gecoli – ENCARE<br />
VZW – Kunstlaan 20 te 3500 HASSELT.<br />
8.<br />
VDAB:<br />
Het ziekteverzuim wordt regelmatig opgevolgd en besproken. De dienst voert een mensvriendelijk<br />
beleid. De dienst staat positief tegenover het verzoek van vele personeelsleden om deeltijds te werken<br />
of loopbaanonderbreking te nemen, ook wordt getracht de personeelsleden een taak te geven in<br />
overeenstemming met hun competenties.<br />
VIZO:<br />
- De preventieadviseur stelt jaarlijks een actieplan op met aandacht voor het luik welzijn op het<br />
werk<br />
- Jaarlijks krijgen de personeelsleden de gelegenheid om zich op het werk gratis te laten inenten<br />
tegen het griepvirus<br />
- Er worden vanuit de instelling controles aangevraagd bij het controleorgaan (Encare)<br />
- Bij problemen krijgt men de mogelijkheid om de arbeidsgeneesheer te consulteren, de<br />
problemen te bespreken en samen naar een oplossing te zoeken.<br />
- In overleg met het diensthoofd wordt gezocht naar aangepast werk voor personeelsleden die<br />
na langdurig voltijdse ziekte deeltijds terug willen werken.<br />
- Via diverse bevragingen en overleg met de chef krijgen personeelsleden de kans<br />
werkproblemen aan te kaarten.<br />
- Er is eveneens een nauwe samenwerking tussen de preventieadviseur en de<br />
arbeidsgeneeskundige dienst (IDEWE).<br />
- Er zijn plannen om in de nabije toekomst te werken aan een ziekteverzuimbeleid onder andere<br />
door te werken met een ziekteverzuimkaart die aanleiding kan geven tot een verzuimgesprek.<br />
9.<br />
VDAB:<br />
Het ziekteverzuim blijft quasi onveranderd.
-508- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
VIZO:<br />
Nadat het ziekteverzuimcijfer voor 2003 en 2004 t.o.v. het voorgaande jaar een lichte stijging kende,<br />
merken we voor 2005 een lichte daling van het ziekteverzuimpercentage.<br />
Minister Vervotte<br />
Vragen 1 tot en met 4<br />
Ééndagsafwezigheid<br />
2004<br />
2005<br />
2006<br />
Werkdagen afwezig<br />
wegens ziekte ‹ 30d.<br />
2004<br />
2005<br />
2006<br />
Langdurige ziekte<br />
2004<br />
2005<br />
2006<br />
Verminderde<br />
prestaties wegens<br />
ziekte<br />
2004<br />
2005<br />
2006<br />
Vraag 5<br />
Kind en Gezin <strong>Vlaams</strong> Fonds OPZ Geel OPZ Rekem<br />
974<br />
1.051<br />
370<br />
(tot 31/03)<br />
5.105,4<br />
5.829,4<br />
2.671,6<br />
(tot 31/03)<br />
10.069,4<br />
12.637,5<br />
2.726,5<br />
(tot 31/03)<br />
1.496<br />
933,8<br />
246,5<br />
(tot 31/03)<br />
479<br />
465<br />
-<br />
1.702<br />
1.867<br />
-<br />
3.297,5<br />
3.730<br />
-<br />
454<br />
518<br />
-<br />
172,5<br />
241<br />
48<br />
(tot 31/03)<br />
2.200,5<br />
2.545,5<br />
800.5<br />
(tot 31/03)<br />
4.161<br />
5.299<br />
2.599,5<br />
(tot 31/03)<br />
411,5<br />
388,5<br />
41,5<br />
(tot 31/03)<br />
116<br />
135<br />
70<br />
(tot 31/03)<br />
3.446<br />
3.452<br />
1.285<br />
(tot 31/03)<br />
11.266<br />
15.249<br />
5.973<br />
(tot 31/03)<br />
1.426<br />
2.406<br />
632<br />
(tot 31/03)<br />
- Het overzicht van de afwezigheden wegens ziekte wordt bij Kind en Gezin trimestrieel opgesteld<br />
en besproken binnen de HRM-dienst. De aandacht richt zich vooral naar de langdurig zieken die<br />
door de lijnverantwoordelijken als het belangrijkste probleem inzake ziekteverzuim worden<br />
ervaren.<br />
De groep van deeltijds afwezigen wegens ziekte blijft de aandacht vergen van de<br />
lijnverantwoordelijken.<br />
- De directieraad van het <strong>Vlaams</strong> Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap<br />
stelde vast dat vooral het langdurig ziekteverzuim stijgt. De directieraad besliste meer controles op<br />
het eendagsverzuim aan te vragen. Tevens wordt een grotere rol aan de arbeidsgeneesheer
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -509-<br />
toebedeeld en wordt bijzondere aandacht besteed aan een doeltreffend gebruik van het verlof voor<br />
deeltijdse prestaties wegens ziekte. (dat onderdeel is van het langdurig ziekteverzuim)<br />
- De directie van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Geel is zich bewust van de impact van het<br />
verzuim. Zij streeft naar een integraal personeelsbeleid waarbij het luik verzuimbeleid zijn plaats<br />
heeft. (acties hieromtrent cfr. punt 8)<br />
- De directie van het Openbaar Psychiatrisch Ziekenhuis Rekem heeft beslist meer controles op het<br />
ziekteverzuim aan te vragen om het ziekteverzuim te beperken. (zie ook vraag 8)<br />
Vraag 6<br />
- Het extern controleorgaan van Kind en Gezin registreert het inkorten van attesten ingevolge de<br />
controle op afwezigheden wegens ziekte. Het inkorten van de attesten houdt geen rekening met het<br />
werkplan van een deeltijds werkend personeelslid zodat in praktijk omzeggens geen vervroegde<br />
hervattingen gebeuren.<br />
- In de jaren 2004 en 2005 werden bij het <strong>Vlaams</strong> Fonds attesten ingekort. Volgens de gegevens van<br />
de controlegeneesheer wordt er jaarlijks tot een vijftal inkortingen besloten.<br />
- Het OPZ Geel houdt hierover geen gegevens bij.<br />
- Bij het OPZ Rekem werden in 2004 32 attesten ingekort, voor 2005 waren dat er 24 en voor 2006<br />
werden er 6 attesten ingekort.<br />
Vraag 7<br />
Bij alle <strong>Vlaams</strong>e Openbare instellingen worden de controles uitgevoerd door het extern controleorgaan<br />
Encare Absenteïsme, Kunstlaan 20 te 3500 Hasselt.<br />
- Bij Kind en Gezin kan het afdelingshoofd een controle aanvragen bij het extern controleorgaan.<br />
- Aan de hand van een computermodel bepaalt het controleorgaan voor het <strong>Vlaams</strong> Fonds de<br />
personeelsleden die gecontroleerd worden.<br />
- Dagelijks worden de afwezigheden door OPZ Geel in de voormiddag doorgegeven aan ENCARE,<br />
die in de namiddag de controles uitvoert. ENCARE beslist zelf welke personeelsleden worden<br />
gecontroleerd, volgens een at random steekproef. Het OPZ kan wel steeds expliciet vragen om een<br />
persoon wel of niet te controleren. De controles worden uitgevoerd op de eerste dag afwezigheid.<br />
- De personeelsdienst van het OPZ Rekem stuurt in de voormiddag een mail naar het controleorgaan<br />
met een aanvraag voor controle. Meestal volgt de controle de dag zelf, soms daags nadien bij<br />
ziektes van meerdere dagen. De resultaten van deze controles worden de dag na de controle<br />
bezorgd aan de personeelsdienst.<br />
Vraag 8<br />
- Bij Kind en Gezin is er een trimestriële rapportering. Aan het Directiecomité werd de wijziging in<br />
de regelgeving voor de deeltijdse prestaties wegens ziekte toegelicht, namelijk het inkorten van de<br />
periode van 6 naar 3 maanden. De doelgroepen langdurig en deeltijds zieken worden van zeer<br />
nabij opgevolgd.<br />
- Het <strong>Vlaams</strong> Fonds heeft de afgelopen twee jaar een hele reeks acties ondernomen, steeds<br />
gecoördineerd door de directieraad. Jaarlijks stelt de directieraad een overzicht van het<br />
ziekteverzuim op. Sinds 2005 (analyse 2004) levert de bevoegde dienst de cijfers in maart in
-510- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
plaats van in september aan. Deze resultaten worden gebruikt in het preventiebeleid (bijvoorbeeld<br />
bij de medische check-up van 50+). Hoewel het eendagsverzuim een dalende trend vertoont,<br />
wordt het nog steeds als hoog en storend ervaren. Daarom sprak het <strong>Vlaams</strong> Fonds met het<br />
geneeskundig controleorgaan een vermeerdering van de controle bij eendagsverzuim af. In<br />
verband met het medisch deeltijds verlof maakte het <strong>Vlaams</strong> Fonds na overleg afspraken met<br />
zowel de controlegeneesheer als de arbeidsgeneesheer. In de nieuwe procedure wordt de<br />
arbeidsgeneesheer betrokken om de volledige reïntegratie van het personeelslid te bevorderen.<br />
Tenslotte blijft het <strong>Vlaams</strong> Fonds ijveren voor een sluitende procedure bij de uitputting van een<br />
contingent ziektedagen bij vastbenoemde personeelsleden (beslissing ligt bij MEDEX, ex-AGD).<br />
- Het OPZ Geel kiest voor een globale aanpak met zowel preventieve als curatieve maatregelen<br />
inspelend op de bedrijfs- en individuele factoren.<br />
♦ overwegend preventieve maatregelen<br />
o jaarlijkse risicoanalyse door de preventieadviseur resulterend in een beleidsplan<br />
o het agressiebeleid voorziet referentieverpleegkundigen, een meldpunt voor agressie,<br />
een interventieteam en regelmatige opleidingen<br />
o er zijn systematisch opleidingen in hef- en tiltechnieken<br />
o jaarlijkse mogelijkheid tot gratis griepvaccinatie<br />
o ter beschikking stellen van veiligheidsschoeisel<br />
o er is recent een rookbeleid opgestart<br />
♦ overwegend curatieve maatregelen<br />
o wekelijks consultatiemogelijkheid in het OPZ bij de arbeidsgeneesheer<br />
o maandelijks consultatiemogelijkheid in het OPZ bij de maatschappelijk assistente van<br />
de Sociale Dienst van het ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap<br />
o het controlesysteem i.v.m. ziekte in samenwerking met Encare Absenteïsme<br />
♦ algemene maatregelen passend in de bedrijfscultuur<br />
o ruime mogelijkheden tot het volgen van vorming en opleiding<br />
o activiteiten zoals het personeelsfeest stimuleren de verbondenheid van de<br />
medewerkers onderling en hun binding met het OPZ<br />
o het personeelsblad dat maandelijks verschijnt, houdt het personeel op de hoogte van<br />
de gebeurtenissen en veranderingen binnen het OPZ<br />
o het gelijke kansenbeleid en het beleid tegen ongewenst gedrag op het werk<br />
(vertrouwenspersoon) draagt bij tot een werkomgeving waar men respectvol met<br />
elkaar omgaat.<br />
- Het OPZ Rekem stelde een aantal acties op i.v.m. de controles rond ziekteverzuim :<br />
♦ Bij aangeven van een oudere werknemer dat het werken op de zorgeenheden of werken in<br />
de rol (vroege en late shift) te zwaar wordt, wordt uitgekeken naar mogelijke andere functies<br />
in een dagdienst. Hier kan men de opgebouwde ervaring blijven gebruiken in een minder<br />
belastend werkrooster. Een beperkend element is hier de opgelegde federale norm<br />
(ziekenhuiswetgeving).<br />
♦ Aanwerving: de functies worden ook steeds meer intern opengesteld. Op die manier kunnen<br />
eigen werknemers muteren naar een andere functie die minder belastend is.<br />
♦ Beleidsmatig(overheid): mogelijkheid tot loopbaanonderbreking en/of<br />
arbeidsduurvermindering<br />
Vraag 9<br />
- Bij Kind en Gezin zet de dalende trend voor de verminderde prestaties wegens ziekte zich verder.<br />
Het aantal ziektedagen en het ziektepercentage neemt spijtig genoeg toe. Enkele groepen met een<br />
hoog afwezigheidspercentage blijven het ziektecijfer relatief hoog houden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -511-<br />
- Bij het <strong>Vlaams</strong> Fonds daalt het eendagsverzuim daalt voor het tweede jaar op rij. De afgelopen<br />
twee jaar is het globale ziekteverzuim echter toegenomen. De belangrijkste factor hierin is het<br />
piekend langdurig ziekteverzuim.<br />
- Bij het OPZ Geel geven de cijfers uit de vragen 1 t.e.m. 3 een opwaartse trend weer voor de jaren<br />
2004 en 2005. Er dient evenwel rekening gehouden te worden met het feit dat het<br />
personeelsbestand in deze periode ook sterk is toegenomen.<br />
- Bij het OPZ Rekem is vooral het langdurig ziekteverzuim gestegen. Deze vermeerdering houdt<br />
rechtstreeks verband met de leeftijdspiramide.<br />
Minister Van Mechelen<br />
Financiën en begroting<br />
Binnen het beleidsdomein Financiën en Begroting zijn er slechts 2 VOI’s, namelijk het <strong>Vlaams</strong> Fonds<br />
voor de Lastendelging (VFLD) en het Fonds voor de Financiering van Eénmalige Uitgaven (FFEU).<br />
Het VFLD beschikt niet over eigen personeelsleden. Het FFEU beschikt over 1 personeelslid, zijnde<br />
de financial controller, die er werkzaam is sinds 16 december 2002.<br />
Minister Van Mechelen veronderstelt dat de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger van hem zal aannemen,<br />
dat de individuele bekendmaking van het aantal ziektedagen van een personeelslid niet strookt met de<br />
wetgeving inzake bescherming van de persoonlijke levenssfeer, maar hij kan de <strong>Vlaams</strong>e<br />
volksvertegenwoordiger wel zeggen dat dit minder is dan 0,04 % van zijn aantal arbeidsdagen.<br />
De andere vragen zijn zonder voorwerp.<br />
Ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed<br />
Inzake de beleidsdomeinen Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed ressorteren er geen VOI’s<br />
onder de bevoegdheid van minister Van Mechelen. Bijgevolg is betreffende vraag m.b.t. de<br />
beleidsdomeinen Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed zonder voorwerp.<br />
Minister Anciaux<br />
Brussel<br />
Het <strong>Vlaams</strong> Brusselfonds is een <strong>Vlaams</strong>e Openbare Instelling – Type A, gepositioneerd binnen de cel<br />
“Coördinatie Brussel” en beschikt niet over een eigen personeelskader. Het antwoord is bijgevolg<br />
nihil.<br />
Bloso<br />
1. werkdagen afwezigheid van 1 dag wegens ziekte<br />
2004 407<br />
2005 433<br />
2006 127(toestand op 31/3/2006)<br />
2. werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan of gelijk aan 30 dagen<br />
2004 3718<br />
2005 3618.5<br />
2006 1224.5 (toestand op 31/3/2006)
-512- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
3. werkdagen afwezigheid door langdurige ziekte (meer dan 30 dagen)<br />
2004 4467<br />
2005 3519<br />
2006 995 (toestand op 31/3/2006)<br />
4. werkdagen deeltijdse prestaties wegens ziekte<br />
2004 364<br />
2005 312<br />
2006 182.5 (toestand op 31/3/2006)<br />
5. Conclusies of adviezen van de directieraad:<br />
Zelfde conclusies als met betrekking tot 2004. Korter op de bal spelen wat de ziektes voor één<br />
dag betreft. Via het controle-organisme de lijst van personeelsleden die op spontane controle<br />
dienen gezet te worden aanpassen en zonodig uitbreiden.<br />
6. Totaal aantal kalenderdagen dat de ziekteattesten werden ingekort, ingevolge geneeskundige<br />
controle:<br />
2004 9<br />
2005 0<br />
2006 0 (toestand op 31/3/2006)<br />
7. De ziektecontroles worden uitgevoerd door de geneesheren aangesloten bij het geneeskundig<br />
controleorgaan ESV PLUS-MC, Sneeuwbeslaan 20 te 2610 Wilrijk, op vraag van de<br />
gemachtigd ambtenaar (afdelingshoofd, centrumverantwoordelijke of provinciale inspecteur).<br />
De vraag tot geneeskundige controle gebeurt telefonisch en wordt schriftelijk bevestigd per<br />
fax.<br />
8. De resultaten inzake ziekteverzuim bij het Bloso waren de voorbije jaren vergelijkbaar met de<br />
privé-sector of met het ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap. Om het ziekteverzuim<br />
verder beleidsmatig onder controle te houden zullen er in de loop 2006 concrete afspraken<br />
worden gemaakt met enerzijds, het geneeskundig controle-orgaan, met het oog op een<br />
strengere uitvoering van de controles door de controlegeneesheren, en anderzijds zullen er<br />
nogmaals richtlijnen aan de gemachtigde ambtenaren voor de ziektecontrole worden gegeven<br />
teneinde meer en efficiëntere controles te laten uitvoeren (vooral voor 1 dagziektes).<br />
De ziektecontroles resulteren immers te gemakkelijk in een gewettigde afwezigheid.<br />
9. Evolutie in vergelijking met voorgaande jaren:<br />
Jaar Gem. aantal<br />
werkdagen ziekte<br />
per personeelslid<br />
1995 19 7,7%<br />
1996 17,5 7%<br />
1997 17 6,9%<br />
1998 10,5 4,3%<br />
1999 12 4,9%<br />
2000 10 4%<br />
2001 12,5 5%<br />
% verloren werkdagen (247<br />
werkdagen / jaar)
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -513-<br />
2002 10,5 4,3%<br />
2003 12 4,9%<br />
2004 11 4,5%<br />
2005 10 4%<br />
Cultuur/Vlopera<br />
1. Afwezigheid wegens ziekte van één dag<br />
2004 14<br />
2005 10<br />
2006 12<br />
2. Afwezigheid wegens ziekte minder dan 30 dagen<br />
2004 137<br />
2005 139<br />
2006 79<br />
3. Afwezigheid wegens ziekte meer dan 30 dagen<br />
2004 26<br />
2005 21<br />
2006 7<br />
4. Er werden er geen werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte voor diezelfde periode<br />
vastgesteld.<br />
5. Er werden geen conclusies of adviezen door de directieraad geformuleerd..<br />
6. Hierover zijn geen gegevens beschikbaar.<br />
7. De instelling maakt gebruik van een controle-geneesheer, er werden geen exacte cijfers<br />
bijgehouden over het aantal controles dat werd uitgevoerd.<br />
8. Er werd een controle-geneesheer ingeschakeld<br />
9.<br />
Jaartal Aantal werkdagen Ziektedagen in %<br />
2004 90652 4105 4.53<br />
2005 85951 3484 4.05<br />
2006 21118 978 4.63<br />
De langdurig zieken zijn hierbij inbegrepen.<br />
Minister Bourgeois<br />
Wat betreft de gegevens van de VRT zal er een aanvullend antwoord verstrekt worden.<br />
1.<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media
-514- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
2004: 0<br />
2005: 0<br />
2006: 0<br />
Toerisme Vlaanderen<br />
2004: 129<br />
2005: 121<br />
2006: 32<br />
2.<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />
2004: 0<br />
2005: 5<br />
2006: 3<br />
Toerisme Vlaanderen<br />
2004: 579<br />
2005: 708<br />
2006: 146<br />
3.<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />
2004: 0<br />
2005: 0<br />
2006: 0<br />
Toerisme Vlaanderen<br />
2004: 474<br />
2005: 113<br />
2006: 40<br />
4.<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />
2004: 0<br />
2005: 0<br />
2006: 0<br />
Toerisme Vlaanderen<br />
2004: 46<br />
2005: 25<br />
2006: 34<br />
5.<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />
-<br />
Toerisme Vlaanderen<br />
Blijvende verbeterde opvolging van de registratie van afwezigheden wegens ziekte (Time-web<br />
systeem) + aansluiting bij externe ziektecontroledienst (afwachten van algemene offerte).<br />
Vanaf 2005 worden de ziekteafwezigheden in een nieuwe vorm gerapporteerd. Hiervoor wordt de<br />
afgesproken vorm tussen de diverse instellingen gebruikt (MOVI-verzuim-werkgroep).<br />
6.<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -515-<br />
Neen<br />
Toerisme Vlaanderen<br />
In 2004 werd één attest ingekort, in 2005 geen en voorlopig in 2006 ook geen.<br />
7.<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />
De personeelsleden hebben geen controle ontvangen.<br />
Toerisme Vlaanderen<br />
In 2005 werd er éénmaal een controle uitgevoerd door AGD voor een statutair personeelslid (geen<br />
inkorting) en éénmaal door een privé-instantie (geen inkorting).<br />
8.<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />
Er werden geen acties ondernomen omdat het ziekteverzuim bij het toenmalige <strong>Vlaams</strong> Commissariaat<br />
voor de Media erg laag lag.<br />
Toerisme Vlaanderen<br />
Conform de maatregel van 2004 wordt er ook in 2005 aan langdurig zieken een begeleiding van de<br />
vzw Sociale Dienst aangeboden en wordt eventueel de arbeidsgeneesheer ingeschakeld om te kijken of<br />
er geen interne oorzaken zijn.<br />
De personeelsleden worden gestimuleerd om zich te laten (gratis) vaccineren tegen de griep.<br />
9.<br />
<strong>Vlaams</strong>e Regulator voor de Media<br />
Er was geen duidelijke evolutie te merken.<br />
Toerisme Vlaanderen<br />
Er is een daling in het aantal ééndagsafwezigheden, zeker als je vergelijkt met het aantal<br />
personeelsleden in 2005 en 2004. De eendagsafwezigheden worden nu beter opgevolgd met een goed<br />
opvolgbaar afwezigheidsregistratiesysteem, waarbij elke diensthoofd samen met de dienst HR in staat<br />
voor de opvolging ervan. De afwezigheid wegens ziekte wordt ook als ziekte zichtbaar in het systeem<br />
naar anderen toe, daar waar er vroeger enkel afwezig stond vermeld.<br />
Het aantal tussen 1 en 30 werkdagen afwezig is gestegen, enerzijds door het groter aantal<br />
personeelsleden en anderzijds waren er in de eindperiode van 2005 veel personeelsleden slachtoffer<br />
van zware griep (algemeen fenomeen).<br />
Het aantal meer dan 30 werkdagen afwezig wegens ziekte is dan weer enorm gedaald. Dit cijfer kon<br />
behaald worden door tijdige tussenkomst hulp- en adviesverlening.<br />
Het aantal deeltijdse werkhervattingen is ook gedaald, maar hiervoor kan niet echt een reden<br />
opgegeven worden. Het betreft hier ook maar één persoon die aan de basis ligt van dit cijfer.<br />
Minister Peeters<br />
1. + 2. + 3. + 4.<br />
OVAM<br />
2004 2005 tot einde maart 2006<br />
1 werkdag 659,5 684 236,5<br />
30 werkdagen 1.042 828 333,5
-516- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Werkdagen verminderde prestaties 135 140,5 33<br />
VMM<br />
2004 2005 tot einde maart 2006<br />
1 werkdag 567 718 211<br />
30 werkdagen 9.327 9.545 2.711<br />
werkdagen verminderde prestaties 1.644 1.224 372<br />
VLM<br />
2004 2005 2006<br />
1 werkdag 553 634 nog geen info<br />
30 werkdagen 2.036 1.770 nog geen info<br />
werkdagen verminderde prestaties 105 101 nog geen info<br />
DE SCHEEPVAART NV<br />
2004 2005 2006 (tot 31/3/06)<br />
1 werkdag 285 291 85<br />
30 werkdagen 6.609 6.759 1.389<br />
werkdagen verminderde prestaties 200 338 138<br />
WATERWEGEN EN ZEEKANAAL N.V<br />
2004 2005 2006*<br />
1 werkdag 133 114<br />
30 werkdagen 902 781<br />
werkdagen verminderde prestaties 104 17,5<br />
* Voor wat 2006 betreft zijn er nog geen exacte cijfers gekend aangezien rekening moet gehouden<br />
worden met de totaliteit van het personeel ingevolge de fusie van de diensten van het voormalige<br />
Waterwegen en Zeewezen met de afdeling Zeekanaal tot het agentschap Waterwegen en Zeekanaal<br />
NV.<br />
5.<br />
OVAM<br />
Geen. De dienst personeelsadministratie volgt aan de hand van het aanwezigheidsbeheer het<br />
ziekteverzuim op. Zij hebben de opdracht om eventuele patronen te signaleren aan de<br />
leidinggevenden. Dit is, gezien de situatie, niet nodig geweest. Het percentage ziekteverzuim is relatief<br />
laag en wordt bovendien negatief beïnvloed door een (beperkt) aantal personeelsleden met langdurige<br />
afwezigheid wegens ernstige ziekte of zware heelkundige ingrepen.<br />
VMM<br />
Geen<br />
VLM
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -517-<br />
De directieraad heeft zich over deze materie niet gebogen. Nadat de directieraad de uitgangpunten<br />
inzake het ziekteverzuimbeleid had vastgelegd in 1998 werd de verantwoordelijkheid voor de<br />
uitvoering en opvolging ervan gedelegeerd naar de lijnmanagers.<br />
DE SCHEEPVAART N.V.<br />
De directieraad bespreekt regelmatig de evolutie van het ziekteverzuim.<br />
WATERWEGEN EN ZEEKANAAL N.V.<br />
De Raad van Bestuur heeft tot nog toe nog geen adviezen hieromtrent geformuleerd.<br />
6.<br />
OVAM<br />
Geen<br />
VMM<br />
2004: 6<br />
2005: 5<br />
Tot einde maart 2006: 2<br />
VLM<br />
2004: 2<br />
2005: 4<br />
Tot einde maart 2006: 6<br />
DE SCHEEPVAART N.V.<br />
2004 : 1<br />
2005 : 0<br />
Tot einde maart 2006 : 1<br />
WATERWEGEN EN ZEEKANAAL N.V.<br />
In de periode 2004/2005 werden inderdaad attesten ingekort.<br />
7.<br />
OVAM<br />
De ziektecontroles van de personeelsleden van OVAM worden uitgevoerd door de administratieve<br />
gezondheidsdienst (MEDEX) van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de<br />
Voedselketen en Leefmilieu. Dit gebeurt ofwel op vraag van de OVAM ofwel of initiatief van de<br />
controlearts.<br />
VMM<br />
De ziektecontroles van de personeelsleden van de VMM worden uitgevoerd door ENCARE (voorheen<br />
GECOLI). Deze ziektecontroles gebeuren steekproefsgewijs of op vraag van de hiërarchische<br />
meerderen.<br />
VLM<br />
De ziektecontroles van de personeelsleden van de VLM worden uitgevoerd door ENCARE (voorheen<br />
GECOLI). Het geneeskundig orgaan voert jaarlijks een afgesproken contingent controles uit. De<br />
controles worden aangevraagd door het afdelingshoofd; het resterende contingent wordt door het<br />
controleorgaan ingevuld.<br />
DE SCHEEPVAART N.V.<br />
De controles worden in opdracht uitgevoerd door Encare absenteïsme, Kunstlaan, 20 – 3500 Hasselt.<br />
WATERWEGEN EN ZEEKANAAL N.V.
-518- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Op verzoek van de dienst Personeelsbeheer of door het diensthoofd van betrokkenen, werden er door<br />
GECOLI – Kunstlaan, 20 te 3500 Hasselt, controles uitgevoerd.<br />
8.<br />
OVAM<br />
Geen<br />
VMM<br />
Geen<br />
VLM<br />
Er werd een aantal acties ondernomen, o.m.:<br />
- door gerichte training en opleiding de belastbaarheid van de medewerkers verhogen<br />
(timemanagement, inhoudelijke vorming,...)<br />
- verbeteren van de kwaliteit van het leidinggeven (o.m. via gerichte training, aandacht voor<br />
leidinggevende competenties bij selectie voor deze functies,…)<br />
- stressonderzoek waaruit enkele stressfactoren konden worden afgeleid waaraan dan kon worden<br />
gewerkt<br />
- teambuildingsactiviteiten<br />
- actief omgaan met taakverrijking en taakverbreding<br />
- verbeteren van de arbeidsomstandigheden: IT, ergonomie,...<br />
- preventieve gezondheidsonderzoeken stimuleren en ondersteunen via de sociale dienst<br />
- aanduiding (in 1998) van een efficiënter werkend ziektecontroleorgaan (Gecoli)<br />
- ondersteuning van zieke personeelsleden: herstelwensen van de collega’s, de chefs,<br />
ziekenbezoeken,..<br />
- stimuleren van aangepaste werktijdregeling om het werk te hervatten, bv. via deeltijdse prestaties<br />
- verbetering van de informatievoorziening aan de lijnmanagers door verzuimcijfers ter beschikking te<br />
stellen waarop zij kunnen inspelen<br />
- duidelijke afstemming tussen de verschillende actoren (chefs - controleorgaan - personeelsfunctie<br />
(personeelsadministratie, sociale dienst, vorming) - directieraad)<br />
DE SCHEEPVAART N.V.<br />
Het ziekteverzuim bij De Scheepvaart N.V. blijft de voorbije jaren op een constant peil.<br />
De Scheepvaart N.V. neemt deel aan een Movi-werkgroep waarin methodes worden besproken om het<br />
ziekteverzuim in kaart te brengen, waarbij ook vergelijkingen kunnen worden gemaakt tussen de<br />
agentschappen onderling.<br />
WATERWEGEN EN ZEEKANAAL N.V.<br />
Om het ziekteverzuim te verminderen werden meer controles uitgevoerd.<br />
9.<br />
OVAM<br />
Het totale ziekteverzuim bij OVAM voor 2005 is stabiel in vergelijking met 2004. Het eerste trimester<br />
2006 vertoont in verhouding een stijging die evenwel seizoensgebonden kan zijn (winterperiode) en<br />
zich dus kan corrigeren met het ziekteverzuim tijdens de volgende maanden van 2006.<br />
VMM<br />
Overzicht van het aantal ziektedagen per gevraagde categorie voor de periode 2000-2005 (de cijfers<br />
tussen haakjes geven het gemiddeld aantal dagen per personeelslid weer):<br />
2000 2001 2002 2003 2004 2005<br />
1 werkdag 238 46 118 417 567 718<br />
(0,346) (0,065) (0,165) (0,547) (0,736) (0,922)<br />
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -519-<br />
(4,075) (4,958) (5,145) (4,721) (5,525) (6,840)<br />
>30 werkdagen 3.565 4.583 5.770 5.250 9.327 9.545<br />
(5,189) (6,537) (8,081) (6,889) (12,112) (12,268)<br />
werkdagen<br />
44 204 228 1.335 1.644 1.224<br />
verminderde prestaties (0,064)<br />
wegens ziekte<br />
(0,291) (0,319) (1,751) (2,135) (1,573)<br />
Hieruit kan volgende evolutie worden vastgesteld:<br />
- Voor de eendagsziekten is er een ruime daling van het aantal ziektedagen in 2001 en een ruime<br />
stijging in de periode 2002-2005;<br />
- Voor de ziekteperiodes van minder dan 30 dagen is er een ruime stijging van het aantal ziektedagen<br />
in 2001, een beperkte stijging in 2002, een stagnatie in 2003 en een ruime stijging in 2004-2005;<br />
- Voor de ziekteperiodes van meer dan 30 dagen is er een ruime stijging van het aantal ziektedagen in<br />
2001-2002, een daling in 2003 en een ruime stijging in 2004, voortgezet in 2005;<br />
- Voor het aantal werkdagen deeltijdse prestaties wegens ziekte is er een ruime stijging van het aantal<br />
ziektedagen in 2001, een beperkte stijging in 2002, een ruime stijging in 2003-2004, gevolgd door<br />
een ruime daling in 2005.<br />
VLM<br />
Overzicht van het aantal ziektedagen per gevraagde categorie voor de periode 2000-2005:<br />
2000 2001 2002 2003 2004 2005<br />
1 werkdag 524 556 603 555 553 634<br />
30 werkdagen 2.571 2.563 2.655 2.883 2.036 1.770<br />
werkdagen<br />
verminderde prestaties<br />
wegens ziekte<br />
67 263 211,5 123 105 101<br />
Louter cijfermatig wordt vastgesteld dat na een scherpe daling van het ziekteverzuim in 2004 het<br />
ziekteverzuim in 2005 stijgt.<br />
DE SCHEEPVAART N.V.<br />
1 dag ziekte : gelijk gebleven<br />
Minder dan dertig dagen : licht gestegen<br />
Meer dan dertig dagen : gelijk gebleven<br />
Verminderde prestaties wegens zieke : gestegen.<br />
WATERWEGEN EN ZEEKANAAL N.V.<br />
Een daling werd vastgesteld in 2005 ten opzichte van de vorige jaren.<br />
De gegevens inzake de VREG (<strong>Vlaams</strong>e Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt)<br />
worden zullen later bezorgd worden.<br />
Minister Keulen<br />
Wat betreft de bevoegdheden van minister Keulen zal een aanvullend antwoord gegeven worden.<br />
Minister Van Brempt<br />
Voor de <strong>Vlaams</strong>e Vervoermaatschappij De Lijn:
-520- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
1. Voor de onderstaande jaren werd het volgend aantal werkdagen afwezigheid van 1 dag<br />
wegens ziekte genoteerd bij de VVM – De Lijn:<br />
2004 : 1385<br />
2005: 1660<br />
2006 (tot eind februari): 318<br />
2. Voor de onderstaande jaren werd het volgend aantal werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder<br />
dan 30 dagen, vastgesteld:<br />
2004 : 35187<br />
2005: 38084<br />
2006 (tot eind februari): 7416<br />
3. Voor de onderstaande jaren werd het volgend aantal werkdagen afwezigheid wegens<br />
langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) genoteerd:<br />
2004 : 64061<br />
2005: 68806<br />
2006 (tot eind februari): 11608<br />
4. Voor de onderstaande jaren werd het volgend aantal werkdagen verminderde prestaties<br />
wegens ziekte vastgesteld:<br />
2004 : 619<br />
2005: 1355<br />
2006 (tot eind februari): 180<br />
5. De Lijn bewaakt per entiteit het absenteïsmepercentage en onderneemt de nodige acties om dit<br />
percentage binnen de perken te houden. Deze acties kaderen binnen het verzuimbeleid dat in<br />
2004 werd uitgewerkt.<br />
6. In de voormelde jaren werden telkens attesten ingekort na medische controle.<br />
7. Voor de entiteiten Antwerpen, Oost-Vlaanderen, <strong>Vlaams</strong>-Brabant, West-Vlaanderen en de<br />
centrale diensten worden de controles uitgevoerd door de controle-instantie Securex te<br />
Brussel.<br />
Voor de entiteit Limburg gebeurt dit door Gekoli, gevestigd te Hasselt.<br />
De controles gebeuren al dan niet automatisch naargelang het betrokken personeelslid wel of niet<br />
arbeidsongeschikt was wegens ziekte in de voorbije periode van één jaar, of gaan door op vraag<br />
van de directie.<br />
8. Zie punt 5.<br />
9. De evolutie is grotendeels te verklaren door de groei van het personeelsbestand van De Lijn. Tot op<br />
heden blijft De Lijn de vooropgestelde principes van het verzuimbeleid volgen en uitvoeren.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -521-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 82<br />
van 28 maart 2006<br />
van JAN LOONES<br />
Buitenlandse pers over Vlaanderen - Initiatieven<br />
Samen met zovelen in Vlaanderen ergert “Journaal” (Nieuwsbrief van Mark Grammens – 16/03/2006-<br />
“Zo ziet de wereld Vlaanderen”) zich erover dat Vlaanderen en de Vlamingen in het buitenland een<br />
zeer slechte persaandacht krijgen, en dat dit hoegenaamd geen weerwerk krijgt in Vlaanderen.<br />
Dit wordt geïllustreerd door enkele voorbeelden.<br />
Er is de bedreiging om Vlaanderen in zijn geheel te beschouwen als een “fascistisch regime”, zeker<br />
onder een electoraal succes van het <strong>Vlaams</strong> Belang.<br />
Er is de tendentieuze, en ronduit verkeerde sfeerzetting rond de kennis van het Nederlands voor<br />
aanvragers van een sociale woning (zie de Sunday Times 19.02.06: “To qualify for public housing,<br />
applicants must be able to speak Dutch”).<br />
Er is de al even verkeerde berichtgeving rond het voorstel van resolutie van Johan Sauwens e.a. rond<br />
de schrijfwijze van de namen van de <strong>Vlaams</strong>e gemeenten.<br />
In de buitenlandse pers, tot en met Le Monde, wordt steevast de versie van de Belgische Franstalige<br />
pers (Le Soir) overgenomen.<br />
Zeer duidelijk is er minder doorstroming uitgaande van de <strong>Vlaams</strong>e Regering of de <strong>Vlaams</strong>e pers, om<br />
de tendentieuze Belgische Franstalige berichtgeving recht te zetten.<br />
Het internationaal tijdschrift “Flanders” schiet hier blijkbaar tekort.<br />
Welke initiatieven neemt de minister ter verbetering van de negatieve persaandacht die Vlaanderen<br />
krijgt in het buitenland?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan minister-president Leterme (vraag nr. 52) en minister Bourgois (nr.<br />
82).
-522- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 82 van 28 maart 2006<br />
van JAN LOONES<br />
De <strong>Vlaams</strong>e Regering is zich terdege bewust van de nood aan verbetering van de negatieve<br />
persaandacht die Vlaanderen krijgt in het buitenland. Ingevolge het principe van de persvrijheid kan<br />
noch wil zij de buitenlandse pers evenwel verplichten om zich voor de berichtgeving over Vlaanderen<br />
uitsluitend te beperken tot <strong>Vlaams</strong>e nieuwsbronnen. Bijgevolg wordt eerder gewerkt aan een proactieve<br />
aanpak, waarbij Vlaanderen in het buitenland op verschillende manieren en via diverse kanalen<br />
op objectieve wijze wordt voorgesteld.<br />
In het kader van mijn bevoegdheden “Buitenlands Beleid” en “Media” zijn er reeds een aantal<br />
initiatieven ontwikkeld die ervoor moeten zorgen dat bepaalde doelgroepen, waaronder de<br />
buitenlandse pers en het diplomatieke korps, op een objectieve wijze permanent geïnformeerd blijven<br />
over de politieke, economische actualiteit in Vlaanderen. Teneinde te kunnen inspelen op de behoefte<br />
om in anderstalige media en in het buitenland objectieve informatie over Vlaanderen beter en<br />
efficiënter te verspreiden, is de uitgeverij Lannoo in het najaar 1998 gestart met de uitgave van een<br />
<strong>Vlaams</strong>e knipselkrant in het Engels, Frans en Duits. Hierin wordt wekelijks een overzicht gegeven van<br />
de voornaamste artikels uit de <strong>Vlaams</strong>e pers. Naar aanleiding van deze lancering heeft de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering, in het kader van de uitbouw van een professioneel voorlichtings- en onthaalbeleid voor<br />
buitenlandse journalisten, het initiatief genomen om jaarlijks 1.450 abonnementen hiervan aan te<br />
kopen en te verspreiden aan prioritaire doelgroepen waaronder de buitenlandse journalisten en het<br />
diplomatieke korps. Deze publicatie wordt zowel per post als per e-mail wekelijks gratis toegestuurd.<br />
Door middel van twee speciale e-mail bulletins, op woensdag en vrijdag, worden de bestemmelingen<br />
nog sneller op de hoogte gebracht van de <strong>Vlaams</strong>e actualiteit. Sinds september 2005 is tevens een<br />
webarchief van deze knipselkrant toegankelijk. Via de “Press room” module op de site www.flanders.be<br />
kan, met een individueel paswoord, het archief van de laatste drie jaargangen worden geraadpleegd.<br />
Verder zijn op de website flanders.be o.a. een evenementenkalender en een rubriek ”latest news”<br />
beschikbaar. Bij het aanklikken van de dienst “guided tour” wordt aan de buitenlandse<br />
deeldoelgroepen, waaronder de pers, een op maat gemaakte gids doorheen Vlaanderen aangeboden. In<br />
de loop van 2006 zal ook een Franstalige en Duitstalige versie van deze website online zijn. Ik wil er<br />
tevens uw aandacht op vestigen dat ook de nieuwssite van de VRT een voor iedereen toegankelijke<br />
Engels-, Frans- en Duitstalige versie aanbiedt.Het driemaandelijks internationaal tijdschrift<br />
Flanders/La Flandre beoogt een beeld te brengen van het hedendaagse Vlaanderen in al zijn facetten.<br />
Dit medium werd niet geconcipieerd om foutieve anderstalige berichtgeving over Vlaanderen recht te<br />
zetten. Wel wordt onderzocht in hoeverre aan dit magazine nog meer actualiteitswaarde kan worden<br />
gegeven.<br />
Daarnaast heb ik ook een communicatiestrategie ontwikkeld met verschillende concrete initiatieven<br />
voor correspondenten van buitenlandse kranten en persagentschappen. Zo vond op 19 september 2005<br />
een persontmoeting plaats van buitenlandse, in Brussel geaccrediteerde, journalisten tijdens een<br />
exclusieve nocturne n.a.v. de tentoonstelling “Dames met klasse” in Mechelen. Op 13 september a.s.<br />
wordt deze doelgroep uitgenodigd tijdens het Festival van Vlaanderen voor een concert van het<br />
<strong>Vlaams</strong> Radio-orkest in het PSK in Brussel. Tijdens deze gelegenheden zet(te) ik in een toespraak de<br />
uitgebreide bevoegdheden en troeven van Vlaanderen uiteen. Zo bouwen we een uitgebreid netwerk<br />
uit van perscontacten die bovendien worden toegevoegd aan een persbestand. Aan deze<br />
correspondenten worden alle persberichten (voorlopig nog enkel in het Nederlands) i.v.m. buitenlands<br />
beleid toegestuurd.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -523-<br />
Tot slot wens ik ook te verwijzen naar twee andere kanalen die impliciet kunnen bijdragen tot een<br />
verbetering van de negatieve persaandacht die Vlaanderen krijgt in het buitenland. Het netwerk van<br />
vertegenwoordigers, dat zowel in de ons omringende landen als in het verre buitenland operationeel is,<br />
moet ertoe bijdragen dat Vlaanderen daadwerkelijk een plaats op de wereldkaart krijgt. Het verzekert<br />
een representatieve en zichtbare <strong>Vlaams</strong>e aanwezigheid in deze standplaatsen. Eveneens draagt de<br />
aanwezigheidspolitiek van de <strong>Vlaams</strong>e ministers in het buitenland – net zoals de ontvangst van<br />
buitenlandse ministers en ambassadeurs in Vlaanderen - bij tot het uitdragen en versterken van de<br />
internationale uitstraling van “Vlaanderen” als regio. Tijdens hun missie staan de <strong>Vlaams</strong>e ministers<br />
veelal ook persoonlijk de buitenlandse pers te woord..
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -525-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
Vraag nr. 83<br />
van 30 maart 2006<br />
van KRIS VAN DIJCK<br />
VRT - Cultuuraanbod<br />
Er is met het oog op een nieuwe beheersovereenkomst met de VRT veel te doen over het<br />
cultuuraanbod op de openbare omroep.<br />
De VRT spreekt zelf over een driesporenbeleid: cultuur als onderwerp in een programma, een waar<br />
cultuurprogramma op een open net en een apart cultuurnet.<br />
Naast deze nieuw te onderhandelen beheersovereenkomst zijn er natuurlijk ook de mediadecreten,<br />
waarbij in artikel 8 §2 reeds langer dan van vandaag gestipuleerd staat dat de VRT prioritair op de<br />
kijker en luisteraar gerichte informatie- en cultuurprogramma’s moet brengen.<br />
Cultuur en een cultuuraanbod is dus niet alleen een element voor morgen. Het moest ook reeds<br />
gisteren en vandaag prominent aanwezig zijn.<br />
1. Bestaat er onderzoek naar het cultuuraanbod op de VRT? Is er een evolutie waar te nemen in de<br />
ene of andere richting?<br />
2. Bestaat dit onderzoek naar het cultuuraanbod ook m.b.t. de andere <strong>Vlaams</strong>e zenders? Is er op dit<br />
vlak een verband tussen de openbare en private omroepen?<br />
3. Is er een verklaring voor de evolutie van het cultuuraanbod op de VRT en de andere zenders?<br />
4. Zijn er beleidsmaatregelen nodig om het cultuuraanbod te versterken?
-526- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GEERT BOURGEOIS<br />
VLAAMS MINISTER VAN BESTUURSZAKEN, BUITENLANDS BELEID, MEDIA EN TOERISME<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 83 van 30 maart 2006<br />
van KRIS VAN DIJCK<br />
1. De VRT besteedt veel aandacht aan cultuur op zijn radio- en televienetten en zijn websites. Hij<br />
bereikt daarmee een breed publiek. Dat blijkt uit de resultaten van verschillende metingen:<br />
• Bij vergelijking van het aanbod op basis van de EBU-classificatie (ESCORT genoemd) blijkt<br />
dat de VRT in de categorie Arts & Culture zeer behoorlijk scoort in vergelijking met andere<br />
(middel)grote Europese mediaspelers.<br />
Escort-codificatie: Europese vergelijking: Aanbod ‘Art & Culture’ in 2004 van de grote<br />
(G) en middelgrote (MG) Publieke Omroepen in Europa<br />
Zender 1 Land Markt Uren % van totaal uren<br />
Totaal<br />
France 3 F G 1612 28.9<br />
RAI 1 I G 1814 20.7<br />
ZDF D G 1571 17.9<br />
France 2 F G 1184 14.6<br />
TVE La Primera E G 1273 14.4<br />
RAI 2 I G 1067 12.1<br />
TVE La 2 E G 928 10.6<br />
RAI 3 I G 626 7.4<br />
La Deux B MG 443 6.7<br />
TSR 2 CH MG 362 5.3<br />
ARD D G 429 5.0<br />
TV1 B MG 190 4.4<br />
TSI 1 CH MG 365 4.2<br />
S4C UK G 88 3.9<br />
ORF 2 A MG 382 3.7<br />
ITV UK G 269 3.1<br />
Channel 4 UK G 265 3.0<br />
TSI 2 CH MG 242 2.8<br />
BBC2 UK G 204 2.5<br />
La Une B MG 128 2.1<br />
Canvas/Ketnet B MG 85 2.0<br />
TSR 1 CH MG 97 1.4<br />
2: 2 PT MG 65 1.3<br />
SF 2 CH MG 109 1.2<br />
BBC1 UK G 47 0.6<br />
ORF 1 A MG 49 0.6<br />
RTE 1 IE MG 38 0.4<br />
SF 1 CH MG 7 0.1<br />
RTP1 PT MG 5 0.1<br />
Bij de middelgrote omroepen zijn de resultaten van de Nederlandse zenders niet opgenomen ;<br />
‘Arts & Culture’ brengen zij onder bij ‘Informatie en Educatie’.<br />
• Elke week telt de VRT al zijn televisieprogramma’s die beantwoorden aan de ruime culturele<br />
opdracht uit de beheersovereenkomst. VRT-Televisie bereikte in 2005 wekelijks gemiddeld<br />
22,12% van de Vlamingen met zijn cultuurprogramma’s. (De norm ligt op 15%.) Dat betekent<br />
dat gemiddeld meer dan 1 op de 5 Vlamingen in de loop van de week keek naar een<br />
cultuurprogramma op Eén of Canvas/Ketnet. Het bereik was iets lager dan in 2003 en 2004.<br />
Tijdens deze jaren had de VRT een uitgebreide middagprogrammering in het kader van 50
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -527-<br />
jaar tv, met klassieke reeksen en verfilmingen van <strong>Vlaams</strong>e literaire klassiekers. Het bereik<br />
kwam in 2005 terug op het niveau van de jaren voordien.<br />
Cumulatief weekbereik van de VRT-cultuurprogramma’s (norm = 15 minuten consecutief<br />
kijken):<br />
- Norm: 15%<br />
- 1997: 16,8%<br />
- 1998: 22,7%<br />
- 1999: 21,7%<br />
- 2000: 18,8%<br />
- 2001: 21,3%<br />
- 2002: 22,0%<br />
- 2003: 25,2%<br />
- 2004: 27,3%<br />
- 2005: 22,1%<br />
De VRT investeerde in 2005 volop in het ontwikkelen van nieuwe formats rond cultuur. De<br />
VRT wil met zijn driesporenbeleid cultuur het bereik bij alle Vlamingen opnieuw verhogen.<br />
Deze meetsystemen brengen het volledige VRT-cultuuraanbod niet in beeld. De metingen zijn<br />
enkel op programmaniveau en meten geen programma-onderdelen of –items. Ze handelen<br />
bovendien enkel over het televisieaanbod. Over radio wordt niet gerapporteerd.<br />
De VRT zette een eigen proefmeting op die het volledige VRT-cultuuraanbod (inclusief alle<br />
culturele programma-onderdelen of –items) op radio en televisie van november 2004 in kaart<br />
bracht. De verhouding van het cultuuraanbod ten opzichte van het totale aanbod per net en per<br />
medium werd daarop berekend. In november 2004 besteedde de VRT in zijn radio- en<br />
televisieaanbod 17,3% van de zendtijd aan cultuur. (Zonder Klara meegerekend spenderen de<br />
VRT-radionetten 6% van hun zendtijd aan cultuur en de VRT-televisienetten 6,4% van de totale<br />
zendtijd.)<br />
Daarbij kon vastgesteld worden dat:<br />
- Klara zijn doelpubliek bereikt;<br />
- de meeste zendtijd voor cultuur op Radio 1 en Studio Brussel komt;<br />
- Radio 2 en Eén kortere maar meer items brengen;<br />
- Ketnet en Studio Brussel een aangepast aanbod naar kinderen en jongeren brengen.<br />
Het onderzoek was eenmalig. Er kan dan ook geen evolutie getoond worden.<br />
Daarnaast is de VRT een actieve promotor van cultuur door:<br />
- per jaar voor 300 evenementen als mediasponsor op te treden;<br />
- 600 culturele evenementen per jaar te registreren;<br />
- als co-producent op te treden voor een aantal culturele evenementen.<br />
Ik heb hiervoor ook informatie opgevraagd bij het Elektronisch Nieuwsarchief Vlaanderen. Dit<br />
codeert en archiveert alle 19-uur-nieuwsuitzendingen van één en VTM. Door hun uitgebreide<br />
manier van beschrijven vallen de nieuwsuitzendingen relatief eenvoudig te analyseren. Uit deze<br />
analyses blijkt onder meer dat het percentage cultuuritems in het VRT-journaal sinds 2003 is<br />
gedaald met het eerste kwartaal van 2004 als dieptepunt. Het percentage cultuuritems lag toen<br />
beneden 4 %. Vanaf het tweede kwartaal van 2004 is de kentering ingezet, want een jaar later is<br />
het percentage cultuuritems in het VRT-19u-journaal reeds gestegen naar ongeveer 7%. We<br />
kunnen hier toch wel spreken van een serieuze stijging.<br />
2. Zoals reeds vermeld betreft het onderzoek waarnaar in het antwoord op vraag 1 verwezen wordt
-528- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
eigen VRT-onderzoek en vergelijkend onderzoek naar de aandacht voor cultuur van de Europese<br />
openbare omroepen. Het bestaan van dergelijk onderzoek m.b.t. de aandacht voor cultuur in het<br />
algemeen bij de particuliere omroepen kon ons niet bevestigd worden, noch door de VRT, noch<br />
door de particuliere omroepen zelf.<br />
Wat specifiek het cultuuraanbod in het 19u-nieuws van VTM betreft, kunnen we ook hier cijfers<br />
raadplegen van het Elektronisch Nieuwsarchief Vlaanderen. Daaruit blijkt dat het percentage<br />
cultuuritems in het 19u-nieuws sinds 2003 schommelt tussen 4 en 6 %. Tot het derde kwartaal van<br />
2004 waren er geen echt grote verschillen waarneembaar in het cultuuraanbod op het VRTjournaal<br />
of het VTM-nieuws. Daarna zijn die verschillen wel meer waarneembaar geworden. Zo<br />
lag het aandeel cultuuritems in het nieuws begin 2005 op de VRT rond de 7 %. Op het VTMnieuws<br />
lag dit percentage toen beneden de 5%.<br />
De eerste indicaties voor de laatste twee kwartalen van 2005 wijzen er echter op dat ook het aantal<br />
cultuur-items op het VTM-nieuws eind 2005 zijn toegenomen. VTM haalt dan bijna een even<br />
groot percentage cultuur-items als de VRT in het nieuws. Waar de VRT eind 2005 nog steeds rond<br />
de 7% zit, haalt VTM deze 7% net niet.<br />
3. Voor het antwoord op deze vraag kan opnieuw verwezen worden naar het antwoord dat reeds op<br />
vraag 1 gegeven werd. De openbare omroep ziet een belangrijke evolutie in het cultuuraanbod en<br />
meent dit als volgt te kunnen verklaren.<br />
Binnen het medialandschap worden de verschillende media steeds meer vanuit hun eigen<br />
dynamiek en specificiteit gemaakt en ervaren. Daardoor komt cultuur steeds vaker binnen goede<br />
en werkbare radio- of tv-formats terecht. Deze formats worden echter door de echte<br />
cultuurliefhebber minder als cultuurprogramma of cultuuritem bestempeld. De perceptie over<br />
cultuur in de media is met andere woorden verschillend van de resultaten uit de metingen. Terwijl<br />
sommige bevolkingsgroepen de perceptie hebben dat er minder aandacht zou gaan naar cultuur op<br />
de verschillende netten, tonen de (hierboven beschreven) metingen aan dat de VRT veel aandacht<br />
besteedt aan cultuur.<br />
De particuliere omroepen stellen dat cultuurprogramma's tot de prioritaire opdracht van de<br />
openbare omroep behoren (cfr. Artikel 8, §3 van de Gecoördineerde Mediadecreten) behoren.<br />
Deze cultuurprogramma’s moeten door de openbare omroep in een evenwichtige mix worden<br />
gebracht met andere programma’s. Daarbij meent men te kunnen vaststellen dat de openbare<br />
omroep deze prioritaire opdracht op haar algemene kanalen (en zeker op één) verwaarloost terwijl<br />
de openbare omroep pleit voor de oprichting van een digitaal cultuurkanaal. De particuliere<br />
omroepen vrezen dat dergelijk digitaal kanaal een excuus zal bieden voor de openbare omroep om<br />
haar prioritaire opdracht op de algemene kanalen uit te hollen in de concurrentiestrijd met de<br />
commerciële omroepen.<br />
4. De VRT presenteerde mij op 29 november 2005 zijn Haalbaarheidsstudie voor een crossmediaal<br />
cultuuraanbod op de VRT. Met zijn cultuurproject wil de VRT zowel de aandacht voor cultuur als<br />
de perceptie van de cultuurliefhebber versterken. Het betreft een driesporenbeleid waarbij alle<br />
VRT-platformen en -netten zullen worden ingezet. Dit zal leiden tot een kwalitatieve en een<br />
kwantitatieve versterking van het cultuuraanbod op de Openbare Omroep.<br />
De VRT formuleert in het kader van zijn driesporenbeleid cultuur de nood aan een thematisch<br />
aanbod. Dit specifieke cultuuraanbod wil aantrekkelijk zijn voor alle Vlamingen. Dit alles, en<br />
vooral het derde spoor omvat elementen die het voorwerp uitmaken van de besprekingen in het<br />
kader van de volgende beheersovereenkomst (in de eerste plaats een extra digitaal tv-kanaal).
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -529-<br />
BIJLAGEN<br />
1. Cultuur op VRT en VTM<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/BOURGEOIS/83/antw.083.bijl.001.xls
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -531-<br />
KRIS PEETERS,<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN,<br />
ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -533-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 352<br />
van 15 maart 2006<br />
van BART MARTENS<br />
Binnenvaart - Uitrusting lig- en wachtplaatsen<br />
De <strong>Vlaams</strong>e Regering heeft in het <strong>Vlaams</strong> regeerakkoord duidelijk gestipuleerd dat binnenvaart een<br />
volwaardig alternatief is voor goederenvervoer over de weg.<br />
Binnenvaart is een groeiende modus binnen het goederenvervoer. Recente cijfers bewijzen dat dit het<br />
geval is: het aantal TEU (Twenty Feet Equivalent Unit) is tussen 1998 en 2004 gestegen van<br />
respectievelijk 59.700 naar bijna 404.000 TEU. Dit betekent dat de binnenvaart heel wat vrachtwagens<br />
van de overvolle wegen houdt.<br />
Binnenvaart is een speciale sector omdat de meeste binnenschippers ook leven op hun<br />
boot/vervoermiddel. De levenskwaliteit is één van de factoren die mensen aantrekt of afstoot om voor<br />
tewerkstelling in de binnenvaart te kiezen. Dit betekent niet enkel het dagelijkse leven op de boot,<br />
maar heeft ook betrekking op de voorzieningen van de rustplaatsen die voorhanden zijn.<br />
Om een verdere groei van de binnenvaart te stimuleren, is het noodzakelijk dat enkele<br />
randvoorwaarden vervuld zijn.<br />
1. Hoeveel lig- en wachtplaatsen zijn er langs de <strong>Vlaams</strong>e waterwegen?<br />
Kan de minister cijfers geven voor de wachtplaatsen voor binnenschippers binnen de <strong>Vlaams</strong>e<br />
havens?<br />
Voldoet deze capaciteit aan de mogelijkheden en opportuniteiten voor de binnenvaart? Zo niet,<br />
waar zijn er plannen voor uitbreiding van het aantal ligplaatsen en op welke termijn worden die<br />
werken uitgevoerd?<br />
2. Wanneer is de laatste evaluatie gebeurd van het aantal en de kwaliteit van de lig- en wachtplaatsen<br />
voor binnenschippers en wat zijn de resultaten van deze evaluatie? Welke conclusie trekt de<br />
minister hieruit?<br />
3. Wat zijn de basisvoorzieningen voor een wacht- of rustplaats voor binnenscheepvaart?<br />
Rekent de minister hier eveneens internettoegang bij? Zo niet, op welke manier wordt het<br />
internetgebruik bij binnenschippers gestimuleerd?<br />
Kan internet een bevorderende rol spelen voor de binnenvaart en de afwikkeling van allerhande<br />
administratieve taken?
-534- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
4. Heeft de minister al enige afspraken gemaakt met de sector van de binnenvaart en/of de<br />
internetproviders om van wacht- en ligplaatsen hotspots te maken? Zo niet, zijn er plannen in die<br />
zin?<br />
5. Gezien de snelle evolutie van onze maatschappij zijn er mogelijk nog andere basisvoorzieningen<br />
die de binnenschippers wensen om hun functie naar behoren te kunnen uitoefenen.<br />
Heeft de minister hierover al contact gehad met de binnenvaartsector?<br />
Zo ja, wat zijn hiervan de resultaten? Zo niet, zijn er plannen in die zin en op welke termijn?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -535-<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 352 van 15 maart 2006<br />
van BART MARTENS<br />
1. Er kan worden gesteld dat er honderden ligplaatsen zijn langs de <strong>Vlaams</strong>e waterwegen. Een juist<br />
aantal kan niet bepaald worden vermits dit vanzelfsprekend afhangt van de lengte van het schip.<br />
Naargelang de zich aandienende noodzaak worden er jaarlijks meerdere nieuwe ligplaatsen<br />
gebouwd in het bijzonder in de omgeving van sluizen. Ook de in het kader van de PPS-regeling<br />
gebouwde kaaimuren worden of kunnen naargelang de beschikbaarheid aangewend worden voor<br />
een korte-duur ligplaats, zoals in weekends.<br />
Hierna volgt een overzicht van specifieke lig- en rustplaatsen beschikbaar langs de waterwegen.<br />
Zeekanaal Brussel-Schelde<br />
Opwaarts de sluis van Zemst - linkeroever<br />
Opwaarts de sluis van Wintam - linkeroever<br />
Kanaal Leuven - Dijle<br />
Opwaarts Zennegat - rechteroever<br />
Afwaarts Battel brug - rechteroever<br />
Opwaarts Battelbrug - rechteroever<br />
Afwaarts Plaisancebrug - rechteroever<br />
Opwaarts Boortmeerbeek sluis - rechteroever<br />
Opwaarts Schuiteniersbrug - rechteroever<br />
Opwaarts Wijgmaal brug - rechteroever<br />
Kanaal naar Charleroi<br />
Suikerkaai Halle - linkeroever<br />
Sashoek Lot - linkeroever<br />
Netekanaal<br />
Viersel - palen linkeroever afwaarts sluis<br />
Ranst - Vos-Kets kaai rechteroever (Emblem)<br />
Lier (Nazareth) - Vergrabo kaai linkeroever<br />
Duffel - linkeroever opwaarts sluis<br />
Boven-Zeeschelde<br />
Wetteren - loskade<br />
Wichelen (Schellebelle) - 5 meerpalen<br />
Dendermonde: Sint Onolfs - vlotsteigers I en II<br />
Palen Lang Rek (Killeweg) - 6 aanmeerpalen en een vlotsteiger tussen twee<br />
van deze palen<br />
Baasrode: grote vlotsteiger Drie Huizen<br />
Muur schutsluis dendermonding<br />
Temse - loskade - linkeroever (elektriciteit)<br />
Bornem - vaste steiger Buitenland<br />
Steendorp - vlotsteiger (elektriciteit)
-536- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Rupelmonde - oude vaste veersteiger + 5 aanmeerpalen met vlotsteiger van de gemeente tussen<br />
twee van deze palen.<br />
Beneden-Zeeschelde<br />
Antwerpen: Rechteroever - Palen aan de Royersluis<br />
Rechteroever - Kaaimuren, waar toegelaten<br />
Palen opwaarts ingang Deurganckdok, in ontwerp<br />
Palen afwaarts ingang Deurganckdok, in ontwerp<br />
Rupel<br />
Niel - kaai<br />
Boom - kaai<br />
- palen op- en afwaarts spoorbrug van Boom<br />
- palen samenvloeiing Nete + Dijle in de Rupel<br />
Binnendijle<br />
Mechelen - keerdok - kaaimuur dok<br />
Beneden-Nete<br />
Duffel - Schutsluis - muur afwaarts sluiskom<br />
Ringvaart om Gent<br />
Evergem ∗ (ter hoogte van de sluis) (ook zeer recente bijkomende wachtsteiger) (wachthaven is<br />
zeer in trek)<br />
Merelbeke* (ter hoogte van de sluis) (ook recente bijkomende wachtsteiger)<br />
Kanaal Gent-Oostende<br />
Evergem<br />
Boven-Schelde<br />
Asper (ter hoogte van de sluis) (ook recente bijkomende wachtsteiger)<br />
Kerkhove* (ter hoogte van de sluis) (ook recente bijkomende wachtsteiger)<br />
Spiere (recente wachtsteiger)<br />
Oudenaarde* (in het centrum)<br />
Leie<br />
Sint-Baafs-Vijve (ter hoogte van de sluis) (ook recente bijkomende wachtsteiger)<br />
Deinze<br />
Harelbeke<br />
Kanaal Roeselare-Leie<br />
Izegem<br />
Roeselare<br />
Ooigem ∗ (bijkomende meerplaatsen recent gebouwd aan kanaalingang)<br />
Kanaal Bossuit-Kortrijk<br />
Bossuit* (ingang van het kanaal - bijkomende meerplaatsen recent gebouwd)<br />
Daarnaast zijn een aantal specifieke lig- en wachtplaatsen gerealiseerd op locaties waar hieraan<br />
behoefte was. Dit is bijvoorbeeld het geval:<br />
∗ Bijkomende voorzieningen voor aan wal zetten van een wagen<br />
∗ Bijkomende voorzieningen voor aan wal zetten van een wagen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -537-<br />
� op het Albertkanaal werden waar tussen Wijnegem en Antwerpen specifieke zones<br />
voorbehouden zijn waar vaartuigen langdurig kunnen afmeren;<br />
� op het Albertkanaal in het Straatsburgdok dat met afmeerpalen specifiek is ingericht als<br />
wachtplaats voor vaartuigen met o.a. aangepaste afmeerinfrastructuur;<br />
� op het kanaal Dessel-Turnhout-Schoten in St. Lenaarts (Brecht) waar een intensieve<br />
bevrachting gebeurt.<br />
Verder worden de mogelijkheden onderzocht om bijkomende specifieke wachtplaatsen te creëren<br />
op het Albertkanaal ter hoogte van het sluizencomplex te Wijnegem en op de Schelde-<br />
Rijnverbinding.<br />
Ook bij het ontwerp van de aanpassingswerken van het kanaalvak Wijnegem-Antwerpen vormt dit<br />
een bijzonder aandachtspunt.<br />
2. Evaluatie van de kwaliteit van de infrastructuur is een voortdurende zorg.. Een gerichte globale<br />
evaluatie van de lig- en rustplaatsen in functie van de vereisten is niet voorhanden. In functie van<br />
de lokale vaststellingen worden wel initiatieven genomen voor de bouw. Zo zijn in de laatste jaren<br />
reeds tal van bijkomende ligplaatsen aangelegd (zie antwoord op vraag 1).<br />
Dit jaar zal er een tevredenheidsonderzoek naar de schippers toe worden ingericht bij de afdeling<br />
Zeekanaal.<br />
3. De voornaamste basisvoorziening is dat de schepen over de geschikte aanmeeruitrusting kunnen<br />
beschikken om hun schip in functie van de scheepsgrootte en rekening houdend met mogelijke<br />
peilverschillen van het water te kunnen vastleggen.<br />
De basisvoorzieningen hiervoor zijn wrijfhouten, aanmeerbolders, veiligheidsladders.<br />
Het merendeel van de aanmeerplaatsen is met de oever verbonden. Het aan wal kunnen zetten van<br />
een wagen is op meerdere plaatsen door bijkomende voorzieningen, voor zover nodig, mogelijk<br />
gemaakt.<br />
Op sommige locaties zijn faciliteiten aan wal beschikbaar voor aansluiting op elektriciteit en<br />
water. Voorzieningen zoals waterbevoorrading mogen evenwel niet als rustplaats ingenomen<br />
worden omdat ze dan voor anderen onbereikbaar worden.<br />
Er moet erkend worden dat deze basisvoorzieningen niet bij alle bestaande lig- en wachtplaatsen<br />
beschikbaar zijn.<br />
Anderzijds is het zo dat de waterwegbeheerder bepaalde van deze voorzieningen aanbiedt op<br />
andere plaatsen langs de kanalen.<br />
Zo kunnen schippers hun huishoudelijk afval gratis kwijt op vele sluizen van het netwerk.<br />
Voor het bunkeren van drinkwater zijn een aantal specifieke bunkerplaatsen beschikbaar waar<br />
schippers – ook weer gratis- water kunnen innemen.<br />
Binnen het RIS/GWS project (River Information Services/Geautomatiseerd Waterbeheer en<br />
Scheepvaartsturing) werden mogelijkheden ontwikkeld om de afwikkeling van allerhande<br />
administratie mogelijk te maken. Dit kan de vlotte doorstroming van het scheepvaartverkeer<br />
bevorderen.<br />
Ik ben er me van bewust dat internet in de toekomst een belangrijk hulpmiddel zal zijn voor de<br />
binnenvaart en dat schippers toegang moeten kunnen krijgen tot het internet. In het kader van RIS<br />
en in samenspraak met Promotie Binnenvaart Vlaanderen wordt hier werk van gemaakt.<br />
De <strong>Vlaams</strong>e waterwegbeheerders zijn momenteel bezig met het uitwerken van dit RIS/GW<br />
project.<br />
Het verschaffen van internettoegang via publieke hotspots langsheen de waterwegen is daarbij één<br />
van de voorzieningen.
-538- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Naast een aantal door de Europese RIS-richtlijn opgelegde binnenvaartdiensten (o.a. de<br />
mogelijkheid tot elektronisch aanmelden, het bekomen van digitale vaarkaarten en het opvragen<br />
van verkeersberichten in de eigen landsstaal), zal het veel ruimere GWS-project dé één-loketfunctie<br />
binnen Vlaanderen voor zijn rekening nemen. Binnenschippers zullen via dit loket<br />
allerhande informatie m.b.t. de scheepvaart op de binnenwateren kunnen opvragen (o.a.<br />
bedieningstijden, waterstanden, afmetingen van kunstwerken (d.i. bruggen en sluizen),<br />
karakteristieken van de waterweg, wachttijden aan sluizen,…).<br />
4. Teneinde een beeld te kunnen vormen van de mogelijkheden die de markt biedt, zijn er inderdaad<br />
reeds contacten gelegd met ISP's (Internet Service Providers). In kader van bovenvermeld<br />
RIS/GWZ project zal in samenwerking en in overleg met de markt en de behartigers van de<br />
binnenvaart (o.a. Promotie Binnenvaart Vlaanderen) een WLAN-project uitgewerkt worden.<br />
5. Deze vragen zullen opgenomen worden in het tevredenheidsonderzoek. Wat NV De Scheepvaart<br />
betreft, heeft voor het project voor de aanleg van een nieuwe wachthaven in Wijnegem overleg<br />
met de binnenvaartsector plaatsgevonden, wat geleid heeft tot een concept dat aan de<br />
verwachtingen van de sector zal beantwoorden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -539-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 354<br />
van 17 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Carpoolparking Oudenaardsesteenweg Kortrijk - Fietsenstalling<br />
Er zijn plannen voor de bouw van een fietsenstalling bij de carpoolparking Oudenaardsesteenweg in<br />
Kortrijk.<br />
1. Wat is de stand van zaken van dit project?<br />
2. Wanneer wordt deze fietsenstalling effectief geplaatst, klaar voor ingebruikname?<br />
3. Wat is de kostprijs van dit project?
-540- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 354 van 17 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
1. Er zijn 3 prijsoffertes gevraagd. De resultaten zijn nog niet in ons bezit.<br />
2. De effectieve plaatsing is vermoedelijk eind mei 2006.<br />
3. De kostprijs bedraagt ongeveer 1.000 euro.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -541-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 355<br />
van 17 maart 2006<br />
van JOHAN SAUWENS<br />
Comités van Aankoop - Achterstand <strong>Vlaams</strong>e dossiers<br />
Op het fietscongres van 1 februari jongstleden heeft de minister in zijn toespraak aangegeven dat één<br />
van de keerpunten van de vereenvoudiging die hij in de procedures wil brengen, de<br />
onteigeningsproblematiek betreft.<br />
De minister stelt dat hij in de loop van juni 2006 de onteigeningen door het Gewest zal laten uitvoeren.<br />
Dit is terugkomen op een beslissing van één van zijn voorgangers die op zijn minst ongelukkig kan<br />
worden genoemd. Indien de onteigeningen gerechtelijk dienen te gebeuren, is het immers toch het<br />
<strong>Vlaams</strong> Gewest dat zelf de procedures dient in te leiden bij de vrederechter.<br />
De echte flessenhals voor de onteigeningsprocedure is echter het gebrek aan voldoende mankracht bij<br />
de onteigeningscomités en meer bepaald bij de Comités van Aankoop. Deze worden overstelpt door<br />
vragen voor schattingen, onderhandelingen, aankopen en verkopen door alle mogelijke openbare<br />
besturen: gemeenten, OCMW’s, VOI’s zoals de <strong>Vlaams</strong>e Landmaatschappij, de<br />
huisvestingsmaatschappijen, enzovoort.<br />
Uit contacten die ik steekproefgewijs heb gehad, blijkt dit toch een algemeen fenomeen te zijn<br />
waardoor – onafgezien de onteigenende instantie – de procedures toch altijd enorme vertragingen<br />
oplopen. Dit enkel door het feit dat deze diensten van het federaal Ministerie van Financiën<br />
overbevraagd zijn. Ik heb hierover in het verleden ook reeds de regering ondervraagd. Zie in die zin<br />
mijn vraag om uitleg in de Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervorming van 7 januari<br />
2003 en mijn schriftelijke vraag nr. 44 van 2 mei 2004 (resp.: Handelingen C86 van 7/1/2003, blz. 3-4<br />
en Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 1 van 22/7/2004, blz. 2).<br />
1. Heeft de minister hierover contacten gehad met de federale minister van Financiën?<br />
2. Hebben deze contacten enig resultaat opgeleverd?<br />
3. Is er enige versterking van de diensten van het Comité van Aankoop in het vooruitzicht?<br />
4. Waarom kan de <strong>Vlaams</strong>e Regering zelf geen comité van aankoop opstarten dat voor alle <strong>Vlaams</strong>e<br />
gemeenten, OCMW’s, andere openbare besturen en VOI’s de nodige schattingen kan doen met<br />
voldoende objectieve autoriteit?
-542- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 355 van 17 maart 2006<br />
van JOHAN SAUWENS<br />
1. Tot heden verlopen deze contacten op administratief niveau en uitzonderlijk op kabinetsniveau.<br />
2. De Comités van Aankoop houden rekening met de prioriteiten van het <strong>Vlaams</strong> Gewest.<br />
3. Deze vraag behoort tot de bevoegdheid van de federale overheid en kan dus niet beantwoord<br />
worden.<br />
4. Op 5 maart 1985 sloten de federale regering en de regeringen van gemeenschappen en gewesten<br />
een protocol betreffende de bevoegdheid van de Comités tot Aankoop van Onroerende Goederen<br />
en van de kantoren van de Domeinen van de Staat (B.S. 14 juni 1985). Volgende overwegingen<br />
lagen in het bijzonder aan de basis van dit partnerschap:<br />
"Aangezien de oprichting door de Gemeenschappen en Gewesten van eigen gespecialiseerde<br />
diensten, optredend voor hun rekening en, eventueel, voor rekening van door hen opgerichte<br />
organismen, talrijke en zware problemen zou scheppen, namelijk een vermenigvuldiging der<br />
onteigeningsdiensten, wier uiteenlopend optreden een nefaste invloed zou hebben op het<br />
onroerend beheer en de dito politiek van de openbare besturen;<br />
Aangezien het welbegrepen algemeen belang, daarenboven, een nauwe samenwerking vereist<br />
tussen alle machten die bevoegd zijn om te onteigenen, aangezien coherentie bij de onteigeningen<br />
en gelijkheid bij het behandelen der onteigenden slechts kan bereikt worden door één<br />
gemeenschappelijke dienst, gespecialiseerd ter zake, bevoegd te maken;<br />
Aangezien, dank zij hun geografische spreiding, de soepelheid van hun inrichting en de<br />
bekwaamheid van hun ambtenaren, de comités tot aankoop en kantoren der domeinen hun taken,<br />
tot ieders algemene voldoening hebben vervuld".<br />
De oprichting van een eigen aankoopcomité kan mogelijk marktverstorend werken, aangezien<br />
noch de vereiste know-how, noch de nodige vergelijkingspunten met betrekking tot een billijke en<br />
redelijke prijsbepaling beschikbaar zijn. Hierover zijn verder onderzoek en overleg wenselijk.<br />
De huidige positionering van de aankoopcomités binnen de FOD Financiën strookt evenwel niet<br />
meer met de sinds 1985 sterk geëvolueerde bevoegdheidsverdeling. De gemeenschappen en<br />
gewesten hebben immers in de loop van verschillende staatshervormingen steeds bijkomende<br />
bevoegdheden en financieringsmiddelen verworven. Deze gewijzigde verhoudingen<br />
rechtvaardigen een regionalisering van de aankoopcomités.<br />
In afwachting hiervan moet gestreefd worden naar de optimalisatie van de werking en de dienstverlening<br />
door duidelijke afspraken via service level agreements over o.m. de inzet en de<br />
beschikbaarheid van middelen en de uitvoeringstermijnen.<br />
Deze problematiek wordt besproken in het kader van het overleg binnen het forum voor<br />
institutionele hervormingen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -543-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 356<br />
van 21 maart 2006<br />
van BART MARTENS<br />
Voetgangersbrug Berchem - Herstelling<br />
Tussen het Villegaspark en het Brilschanspark (Marcel Aubertinelaan en Uitbreidingsstraat) in<br />
Antwerpen ligt sinds de bouw van de Antwerpse Ring in de jaren ’60 een voetgangers- en fietserbrug<br />
die de twee achterliggende wijken met elkaar verbindt en die een belangrijke veilige oversteek is van<br />
de Ring, spoorweg en Singel in Berchem.<br />
In het voorjaar van 1997 klaagde een lid van de districtsraad van Berchem het lamentabele onderhoud<br />
van deze en andere bruggen over de Ring in Antwerpen Berchem al aan bij de toenmalige minister.<br />
Het onderwerp kreeg veel weerklank in de media, zeker nadat er enkele weken later een dodelijk<br />
ongeval veroorzaakt werd door het werpen van losliggende stenen vanop een brug in Wallonië.<br />
Het kabinet van de minister bevestigde toen in de media weet te hebben van de klachten in Berchem<br />
en beterschap werd beloofd. De betrokken dienst van de <strong>Vlaams</strong>e overheid probeert de situatie met<br />
geregeld onderhoud onder controle te houden.<br />
Geregeld onderhoud biedt echter al lang geen oplossing meer. Het is immers dweilen met de kraan<br />
open. De afwatering van de brug is stuk, wat voor grote plassen op het wegdek zorgt. De brug is als<br />
het ware een aquaduct geworden. In de winter bevriest het water onder de stenen en dit duwt steeds<br />
meer stenen los, die uiteindelijk verbrokkelen.<br />
Begin 2006 werd na een klacht van een bewoner door hetzelfde districtsraadslid telefonisch gemeld<br />
aan de dienstleiding van de bevoegde diensten in Antwerpen dat drie silexdals die los lagen op het<br />
wegdek van deze brug, door vandalen op het onderliggende fietspad (zowat vijf meter lager) gegooid<br />
werden. Gelukkig reden er toen geen fietsers of liepen er geen voetgangers onderdoor. De gevolgen<br />
zouden even vreselijk als dodelijk geweest zijn. Waar men in Berchem nu al meer dan acht jaar voor<br />
vreest, wordt elke dag meer en meer een mogelijke realiteit. De lokale politie, buurt- en parktoezicht<br />
verhoogden ondertussen wel hun controles.<br />
Een grondig herstel met vervanging van de gevaarlijke stenen door bijvoorbeeld asfalt werd gevraagd<br />
aan de diensten van de minister. De timing van deze vraag was even noodgedwongen als ideaal. De<br />
voorbereidingen van de tweede fase van de minder-hindermaatregelen en de werken aan de<br />
Antwerpse Ring waren volop aan de gang. Een beter moment om in te grijpen, leek er niet te zijn.<br />
Een antwoord werd beloofd door de dienstleiding, maar er kwam geen enkele respons. Meermaals<br />
werd vruchteloos gepoogd om opnieuw telefonisch contact te hebben met de dienstleiding in<br />
Antwerpen.<br />
In de eerste fase van de voorbereidingen van de werken aan de Antwerpse Ring werden nochtans alle<br />
bruggen in Berchem grondig onder handen genomen. Enkel die ene zonder autoverkeer, die dagelijks
-544- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
door honderden voetgangers en fietsers gebruikt wordt, werd niet aangepakt, met uitzondering van de<br />
vervanging van de brugleuning. De betrokken dienst reageerde onlangs in de media dat hij veel<br />
bruggen te onderhouden heeft in Antwerpen en dat er prioriteiten dienen gesteld te worden. Ik stel dit<br />
niet in vraag, maar vind het toch merkwaardig dat enkel de brug die dient voor de zachte weggebruiker<br />
niet werd aangepakt en dat de betrokken dienst nu al meer dan acht jaar weet dat verbeteringswerken<br />
met vervanging van het wegdek op deze brug door bijvoorbeeld asfalt noodzakelijk zijn teneinde het<br />
gebruikerscomfort opnieuw op een aanvaardbaar peil te brengen en ernstige ongelukken in de<br />
toekomst te vermijden.<br />
1. Wat is de veiligheidssituatie van deze brug volgens de diensten van de minister?<br />
2. Wanneer worden de nodige herstellingswerken uitgevoerd?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -545-<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 356 van 21 maart 2006<br />
van BART MARTENS<br />
1. De veiligheidssituatie van deze brug is uit oogpunt van de weggebruiker goed. De veiligheid<br />
wordt enkel in het gedrang gebracht door vandalen die, willen ze de door erosie getroffen<br />
silextegels naar beneden gooien, deze moeten loswrikken en over de leuning kieperen. Dit kan op<br />
elke brug gebeuren.<br />
2. Zoals reeds vroeger gemeld, zijn er werken te voorzien aan deze voetgangersbrug. Er zijn echter<br />
veel andere kunstwerken die in een veel slechtere staat verkeren dan deze brug, en als dusdanig<br />
dan ook voorrang krijgen. Het is trouwens zo dat de zachte weggebruiker ook op de andere<br />
bruggen de nodige aandacht moet krijgen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -547-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 357<br />
van 21 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Heraanleg ring Lier - Planning<br />
In verband met de problematiek van de werkzaamheden aan de ring rond Lier zijn er tal van<br />
onduidelijkheden. Er worden een aantal tijdelijke maatregelen aangegeven, maar het is zeer<br />
onduidelijk wat nu juist de timing is van de verschillende werkzaamheden en de maatregelen die<br />
hiermee gepaard gaan.<br />
1. Kan de minister verduidelijken wat nu exact wordt gepland, welke werkzaamheden er zullen<br />
worden uitgevoerd en de timing die hiermee gepaard gaat?<br />
2. Heeft men al een idee van de datum waarop het geheel van de werkzaamheden moet zijn<br />
afgerond?
-548- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 357 van 21 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Volgens de inlichtingen van TV3V, de gedelegeerd bouwheer, is de planning voor de werken op de<br />
ring van Lier als volgt:<br />
Kruispunt R16 Ringlaan - N108 Aarschotsesteenweg - Hoogveldweg.<br />
Aanvang der werken: 13 februari 2006.<br />
Termijn: 150 kalenderdagen.<br />
Kruispunt R16 Ringlaan - N10 Antwerpsesteenweg.<br />
Aanvang der werken: 10 april 2006.<br />
Termijn: 35 kalenderdagen.<br />
Kruispunt R16 Ringlaan - Hagenbroeksesteenweg.<br />
Aanvang der werken: 1 augustus 2006.<br />
Termijn: 40 kalenderdagen.<br />
Kruispunt R16 Ringlaan - N14 Mechelsesteenweg.<br />
De bespreking van het ontwerp is in maart 2006 opgestart met elke 3de woensdag van de maand een<br />
besprekingsvergadering.<br />
Het aanbestedingsdossier zal klaar zijn tegen 31 januari 2007. De bouwvergunning zal rond zijn tegen<br />
het bouwverlof 2007 in functie van het verloop van de nodige onteigeningen. De aanvang der werken<br />
is voorzien in september 2007. De duur van de werken is +/- 1 jaar.<br />
Problemen bij het ontwerp, de bouwvergunning en de onteigeningen kunnen deze planning enkel maar<br />
achteruit schuiven. Over de fasering en de situatie tijdens de werken is nog niet veel gekend.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -549-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 358<br />
van 21 maart 2006<br />
van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />
Doortrekking N171 Rumst - Modaliteiten<br />
De minister bereikte een akkoord met de burgemeester van Rumst aangaande het doortrekken van de<br />
N171. Volgens het akkoord zullen de uitgangspunten van het streefbeeld voor de N171 gevolgd<br />
worden.<br />
Er bestaat evenwel nog veel onduidelijkheid over het aantal rijstroken, alsook over de voorziene<br />
uitvoeringstermijn. Maar ook met betrekking tot het kruispunt aan de Eikenstraat zijn er verschillende<br />
opties naar voren geschoven, zodat het niet duidelijk is welke optie nu in aanmerking wordt genomen.<br />
1. Kan de minister meedelen hoe de verbindingsweg zal worden uitgevoerd? Eénvaksbaan of niet?<br />
Strookt de beslissing met de categorisering van de aansluitingswegen?<br />
2. Hoe wordt het kruispunt met de Eikenstraat aangelegd, en werden de mogelijke hinderpalen (grote<br />
verkeersdrukte) aan het kruispunt met de Keizershoek mee betrokken in de eerste fase, of wordt<br />
dit in een volgende fase bekeken?<br />
3. Waar kunnen de concrete en definitieve plannen ingezien worden?<br />
4. Werd er rekening gehouden met de afwateringsproblematiek rond de Booms-Nielse<br />
Scheidingsbeek (zoals vermeld in de studie van Infrabo)?<br />
5. Hoeveel particuliere eigenaars van de Kleine Landeigendom zullen onteigend moeten worden en<br />
wanneer zal dit uitgevoerd worden?
-550- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 358 van 21 maart 2006<br />
van MARLEEN VAN DEN EYNDE<br />
1. De verbindingsweg N171 wordt tussen de Eikenstraat en de A12 aangelegd als éénvaksbaan met<br />
één rijstrook voor elke richting. Deze inrichting strookt met de categorisering van de<br />
aansluitingswegen.<br />
2. Het uitgangspunt is de aanleg van een met verkeerslichten geregeld kruispunt met aparte<br />
opstelstroken voor de diverse richtingen. De definitieve inrichting van dit kruispunt zal worden<br />
afgestemd met de verkeersafwikkeling op de nabijgelegen kruispunten en met de lokale<br />
betrokkenen (gemeentebestuur).<br />
3. Er zijn nog geen definitieve ontwerpen voor de N171. De studieopdracht loopt nog. De<br />
verwachting is dat eind 2006 het definitieve ontwerp voor de gehele N171 klaar is.<br />
4. De afwateringsproblematiek Boomse en Nielse Scheidingsbeek maakt onderdeel uit van de<br />
studieopdracht voor de N171.<br />
5. Gezien het feit dat het definitieve ontwerp nog niet klaar is, zijn ook de definitieve<br />
onteigeningsplannen nog niet bekend. Ten vroegste eind 2006 is exact bekend welke gronden<br />
verworven moeten worden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -551-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 363<br />
van 21 maart 2006<br />
van PIETER HUYBRECHTS<br />
Ecoscore - Categorisering voertuigen<br />
In Duitsland en Nederland worden binnenkort auto’s en vrachtwagens voorzien van een zelfklever die<br />
duidelijk maakt hoe vervuilend ze zijn.<br />
Om de luchtverontreiniging in bepaalde Duitse steden en gemeenten tegen te gaan, heeft de Duitse<br />
regering beslist dat vervuilende wagens uit bepaalde zones geweerd mogen worden. Op de zelfklever<br />
staat een cijfer dat aangeeft hoe vervuilend de wagen is. Duitse steden en gemeenten kunnen voortaan<br />
zelf beslissen in welke zones alleen nog de meest “propere” wagens mogen rijden. Vervuilende<br />
wagens, meestal oudere dieselmotoren zonder roetfilter, vallen in de categorieën 0 en 1. De meest<br />
milieuvriendelijke auto’s krijgen categorie 5. Aan de hand van de zelfklever kan de verkeerspolitie<br />
dadelijk zien welke auto’s al dan niet in overtreding zijn.<br />
In Nederland worden de wagens ook voorzien van een dergelijk systeem, maar in tegenstelling tot<br />
Duitsland worden hier de milieuvriendelijke auto’s beloond door bijvoorbeeld een korting op het<br />
parkeerticket.<br />
Heeft de minister reeds initiatieven genomen om ook in Vlaanderen een onderverdeling voor<br />
voertuigen te maken, gebaseerd op de Europese normen voor uitlaatgassen?<br />
Zo ja, voor welk systeem opteert de minister? Het bestraffen van milieuonvriendelijke wagens of het<br />
belonen van milieuvriendelijke?
-552- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 363 van 21 maart 2006<br />
van PIETER HUYBRECHTS<br />
Het definiëren van het begrip milieuvriendelijk voertuig is noodzakelijk om een beleid rond<br />
milieuvriendelijke voertuigen te kunnen uitwerken. In de periode 2003-2005 werd daarom een studie<br />
uitgevoerd door de <strong>Vlaams</strong>e Instelling voor Technologisch Onderzoek (Vito), de Vrije Universiteit<br />
Brussel (VUB) en l’Université Libre de Bruxelles (ULB) waarbij een ecoscore voor voertuigen werd<br />
uitgewerkt. Het voorwerp van de opdracht was de uitbouw van een eenduidige definitie m.b.t. de<br />
milieuvriendelijkheid van een voertuig (personenwagens, vrachtwagens, twee- en driewielers), incl.<br />
alternatieve voertuigen en oudere voertuigen.<br />
De methodologie die werd ontwikkeld, de ecoscore, kent aan alle voertuigen een milieuscore toe, die<br />
hun impact op het milieu en de gezondheid weergeeft. Hierbij worden verschillende schade-effecten<br />
mee in rekening gebracht: broeikaseffect, luchtkwaliteit (gezondheidseffecten en effecten op<br />
ecosystemen) en geluidshinder. Deze milieuevaluatie laat toe deze verschillende effecten te<br />
combineren in één enkele indicator.<br />
Naast de emissies die vrijkomen tijdens het rijden, wordt eveneens rekening gehouden met de emissies<br />
ten gevolge van de productie en distributie van de brandstof. Dit laat toe verschillende<br />
brandstoftechnologieën met elkaar te vergelijken zoals LPG, CNG, hybride, batterij elektrische,<br />
brandstofcel, biobrandstoffen, enz.<br />
Elk voertuig krijgt zo een éénduidige score. Deze ecoscore is te raadplegen op de website<br />
www.milieuvriendelijkvoertuig.be. De website wordt momenteel verder aangevuld met<br />
ontbrekende ecoscores voor nieuwe voertuigen en de ecoscores voor oudere voertuigen. Het Brussels<br />
Gewest heeft reeds te kennen gegeven deze ecoscore eveneens te willen gebruiken. Onderhandelingen<br />
met het Waals Gewest en de federale overheid zijn opgestart zodat we tot één methodologie komen<br />
voor België.<br />
De Ecoscore wordt ook reeds toegepast in maatregelen. Volgende initiatieven worden door de minister<br />
reeds ondernomen:<br />
* Sensibilisatie<br />
- Een eerste instrument dat wordt ingezet is de website www.milieuvriendelijkvoertuig.be. Deze<br />
website geeft informatie rond milieuvriendelijke voertuigen en de ecoscore van de voertuigen weer.<br />
- Daarnaast werd binnen de studie een ontwerp van gids gemaakt. Dit ontwerp zal uitgewerkt worden<br />
tot een definitieve gids voor consumenten in het najaar van dit jaar om zo de bekendheid van de<br />
website van de ecoscore te verhogen.<br />
* Aanpassing van de jaarlijkse verkeersbelasting en de belastingen op de inverkeerstelling voor<br />
personenwagens en vrachtwagens<br />
De huidige verkeersbelastingen worden berekend aan de hand van de fiscale PK’s voor<br />
personenwagens en de massa voor het goederenvervoer. Op diverse vlakken is er echter de wens om<br />
de verkeersbelastingen te variabiliseren naargelang de milieukenmerken van het voertuig.<br />
Op dit moment wordt een voorstel uitgewerkt om de belasting op de in verkeersstelling en de jaarlijkse<br />
verkeersbelasting voor personenwagens te hervormen gebruik makend van de ecoscore van het<br />
voertuig en de jaarlijkse verkeersbelastingen voor vrachtwagens te variabiliseren volgens de Euronorm<br />
van de vrachtwagen. De uitwerking moet nog in detail gebeuren, maar één van de pistes is om<br />
eerst de milieuvriendelijke voertuigen te bevoordelen en in een latere fase de milieonvriendelijke<br />
voertuigen te bestraffen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -553-<br />
* Groene publieke vloten<br />
In de studie ecoscore werden eveneens maatregelen uitgewerkt m.b.t. de vergroening van publieke<br />
vloten. Via de samenwerkingsovereenkomst ‘milieu als opstap naar duurzame ontwikkeling’ tussen<br />
het <strong>Vlaams</strong> Gewest en de lokale overheden worden gemeenten nu financieel ondersteund bij de<br />
aankoop van milieuvriendelijke voertuigen. Zij kunnen 30% van de aankoopprijs recupereren, met een<br />
maximum van 4.000 euro. Een milieuvriendelijk voertuig wordt momenteel gedefinieerd als een<br />
voertuig met een ecoscore hoger of gelijk aan 65. Dit criterium wordt regelmatig herzien naarmate er<br />
nieuwe voertuigen op de markt komen.<br />
Ook binnen de vloot van de <strong>Vlaams</strong>e overheid wordt de ecoscore gebruikt als criterium om de<br />
milieuvriendelijkheid van voertuigen te bepalen.<br />
* Roetfilters voor vrachtwagens<br />
Een systeem om het gebruik van roetfilters op vrachtwagens te stimuleren wordt momenteel<br />
uitgewerkt in overleg met de sector.<br />
Milieuzonering zou op termijn een optie kunnen zijn in bepaalde zones waar de<br />
luchtkwaliteitdoelstellingen niet gehaald worden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -555-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 364<br />
van 21 maart 2006<br />
van VEERLE HEEREN<br />
Verbinding St.-Truiden - E40 - Studie<br />
In het Limburgplan is in de financiering van een studie voorzien om de mogelijkheden, de kosten en<br />
baten voor een aansluiting van de autosnelweg E40 op Sint-Truiden te onderzoeken.<br />
Die snelle verbinding is van groot belang voor de economische ontwikkeling van de regio.<br />
1. Aan welke instantie werd de opdracht gegeven om de kosten-batenanalyse van de ontsluiting van<br />
Sint-Truiden te maken?<br />
2. Welke zijn de concrete fasen binnen deze studie en wat is de vooropgestelde timing om de studie<br />
te financieren?<br />
3. Welk budget wordt voor het onderzoek gereserveerd?
-556- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 364 van 21 maart 2006<br />
van VEERLE HEEREN<br />
De aansluiting van Sint-Truiden met de E40 is op de eerste plaats een planologische aangelegenheid<br />
en bijgevolg valt dit onder de verantwoordelijkheid van de <strong>Vlaams</strong>e minister van Ruimtelijke<br />
Ordening.<br />
Desalniettemin heb ik het initiatief genomen om hieromtrent een studie te laten uitvoeren.<br />
Deze studie beoogt de mogelijkheden te onderzoeken en kosten-baten af te wegen van een nieuwe<br />
verbinding op primair niveau tussen het stedelijk gebied Sint-Truiden en de E40. De betere ontsluiting<br />
wordt immers gemotiveerd vanuit huidige en toekomstige (economische) ontwikkelingen die een<br />
verkeersgenererend effect hebben waardoor een vlotte ontsluiting en verkeersafwikkeling naar het<br />
hoger wegennet noodzakelijk zou zijn. Deze motivatie en argumentatie dient echter vooraf ten gronde<br />
onderbouwd in een studie.<br />
Ik heb voor deze studie tevens een monitoringsfiche laten opmaken, die deel uitmaakt van het<br />
Limburgplan.<br />
De daadwerkelijke aanleg van een nieuwe verbinding vereist procedureel een selectie bij de<br />
eerstvolgende herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, hetgeen uiteraard de<br />
bevoegdheid is van de <strong>Vlaams</strong>e Minister van Ruimtelijke Ordening.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -557-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 366<br />
van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Kruispunt N36 Lendelede - Verkeersveiligheid<br />
Het kruispunt N36-Izegemsestraat is vooral op de schoolpiekmomenten bijzonder gevaarlijk. Dit geldt<br />
zeker voor de honderd fietsende scholieren die vanuit Lendelede de N36 willen oprijden of<br />
oversteken.<br />
1. In welke mate zijn de diensten van de minister op de hoogte van deze verkeersonveilige situatie<br />
tijdens de schoolpiekuren?<br />
2. Welke maatregelen worden in het vooruitzicht gesteld? Komen er verkeerslichten? Zo ja,<br />
wanneer? Wat is de kostprijs voor het plaatsen van een verkeerslicht?
-558- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 366 van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
1. Deze situatie werd me nog niet eerder gesignaleerd.<br />
Uit de ongevallengegevens van de periode 1999-2001 blijkt dat dit punt geen gevaarlijk punt<br />
is, aangezien we hier een gewogen prioriteitsfactor van 7 hebben. Er wordt gesproken van een<br />
gevaarlijk punt vanaf een prioriteitsfactor van 15. Specifiek ging het hier over 5 ongevallen,<br />
waarbij geen fietsers betrokken waren.<br />
2. Momenteel is er hier niets gepland.<br />
De gemeente Lendelede is als één van de laatste van de provincie gestart met de opmaak van<br />
het mobiliteitsplan en is nu bezig met de laatste stap, namelijk de opmaak van het beleidsplan.<br />
In dit beleidsplan is het de bedoeling om voor de verschillende kruispunten op de N36 een<br />
prioriteit vast te leggen en te kijken welke kruispunten uitgebouwd zullen worden en ook op<br />
welke manier dit zal gebeuren, afhankelijk van de functie van de weg die het mobiliteitsplan<br />
zal toebedeeld worden.<br />
Het kruispunt met de Izegemsestraat zal hierbij hoogstwaarschijnlijk voorzien worden als<br />
toegang tot het centrum van Lendelede van op de N36.<br />
Wat de realisatie van dit kruispunt betreft, kan er gesteld worden dat dit kan gebeuren via<br />
convenantgebonden projecten.<br />
Convenantgebonden projecten kunnen echter pas opgestart worden nadat de gemeente over<br />
een conform verklaard mobiliteitsplan beschikt.<br />
Nadat het mobiliteitsplan afgewerkt en conform verklaard is, kan de behoefte en de noodzaak<br />
om dit kruispunt her in te richten onderzocht worden en kan de mogelijkheid bekeken worden<br />
om al dan niet kredieten te voorzien op het driejarenprogramma.<br />
Of de eventuele herinrichting van het kruispunt betekent dat het kruispunt voorzien wordt van<br />
verkeerslichten, kan onmogelijk nu bepaald worden.<br />
Dit hangt af van de keuzes die zullen gemaakt worden in het mobiliteitsplan en van het<br />
verdere onderzoek dat noodzakelijk zal zijn voor het bepalen van een inrichtingsoplossing van<br />
dit kruispunt.<br />
De kostprijs voor het plaatsen van verkeerslichten is afhankelijk van het ontworpen<br />
verkeersplan en plaatselijke factoren. Het installeren van een installatie met verkeerslichten<br />
kan ruwweg geraamd worden tussen 100.000 en 200.000 euro.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -559-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 367<br />
van 24 maart 2006<br />
van FRANS PEETERS<br />
Onbemande camera’s - Knelpunten<br />
De steden/gemeenten en de politiezones hebben heel wat middelen (zowel financieel als<br />
personeelsmatig) geïnvesteerd in het plaatsen en uitbaten van de onbemande camera’s. Zij zijn er<br />
trouwens van overtuigd dat het gebruik van die camera’s bijdraagt tot een grotere verkeersveiligheid<br />
op onze wegen.<br />
In de korte periode dat de onbemande camera’s in gebruik werden genomen, deden er zich echter heel<br />
wat ingrijpende technische wijzigingen voor aan de procedure om deze sites en camera’s in dienst te<br />
stellen en te houden. De steden/gemeenten en de politiezone staan daarbij aan de zijlijn en kunnen<br />
alleen maar passief ondergaan wat de diensten belast met de plaatsing en goedkeuring hen mededelen<br />
en voorbehouden.<br />
Deze diensten zijn :<br />
- de afdeling Electriciteit en Mechanica van het Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap, bekend als<br />
EMA (Antwerpen, <strong>Vlaams</strong>-Brabant en Limburg) of EMG (Gent, Oost- en West-Vlaanderen) als het<br />
over gewestwegen gaat ;<br />
- de afdeling Metrologie, dienst Verkeer van de Federale Overheidsdienst Economie, KMO,<br />
Middenstand en Energie;<br />
- het NMi (Nederlands Meetinstituut) – blijkbaar Europees geaccrediteerd voor metingen en het<br />
afleveren van homologatieattesten ;<br />
- de firma Gatso en TV GTI Infra – Polis-service, de leveranciers van de installaties en camera’s.<br />
De volgende problemen deden zich ondertussen al voor :<br />
- de steden/gemeenten en de politiezones werden geconfronteerd met de afkeuring van sites voor<br />
snelheidscamera’s (bv. wegens mogelijke reflecties) op hun grondgebied zonder dat zij vooraf waren<br />
gewaarschuwd voor die mogelijkheid ;<br />
- begin 2005 werd (al) gesteld dat de snelheidscamera’s omgetuned moeten worden tot camera’s die<br />
i.p.v. één foto twee foto’s nemen en dat de sites waar de behuizingen staan aan nieuwe technische<br />
meetvoorwaarden en aan nieuwe infrastructurele voorwaarden (het aanbrengen van referentiestrepen)<br />
moeten voldoen. Het gebruik van de snelheidssites ligt daardoor op verschillende plaatsen nog altijd<br />
stil.<br />
Camera’s moeten een nieuw ijkcertifcaat krijgen en voor de sites moeten opnieuw metingen gebeuren<br />
om een nieuwe zogenaamde “Werklijst FIP meetlijst” ter hand te stellen van de gebruikers.Vanwege<br />
TV GTI Infra – Polis-Service kregen de politiezones op 23 november 2005 een brief waarin vermeld<br />
staat : “Half oktober 2005 werden de eerste radarcamera’s door Metrologie geijkt.<br />
Als bijlage aan dit ijkrapport werden door de diensten, buiten deze, nog bijkomende aanpassingen<br />
gevraagd, dewelke eerder overeengekomen werden met de bevoegde diensten. Onze leverancier
-560- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
GATSO meter is op dit ogenblik aan het onderzoeken hoe wij praktisch kunnen beantwoorden aan<br />
deze opmerkingen, om vervolgens de gebruikershandleiding terug te laten goedkeuren door de<br />
afdeling Metrologie. Zodra wij beschikken over de goedgekeurde handleiding zullen wij u terug<br />
contacteren om een nieuwe afspraak te maken voor een bezoek ter plaatse, zodat wij kunnen nazien of<br />
de locaties van de camera’s nog conform zijn volgens de nieuwe geldende voorwaarden.”<br />
Uit de ijkcertificaten van de omgebouwde camera’s kan men bovendien opmaken dat niet alleen de<br />
gebruikershandleiding, maar ook de installatiehandleiding nog moet goedgekeurd worden.<br />
Sedertdien zijn de steden/gemeenten en politiezones in het ongewisse wanneer zij de installaties<br />
opnieuw in gebruik zullen kunnen nemen. Indien er terzake contact wordt genomen met de<br />
verschillende diensten krijgt men even zoveel verschillende antwoorden, gaande van “u mag ze<br />
gebruiken” tot “u mag ze voorlopig niet gebruiken”. Bovendien steekt de ene dienst de schuld op de<br />
andere en omgekeerd.<br />
Blijkbaar is er niet alleen een patstelling tussen Metrologie, EMA/EMG en de leveranciers, maar ook<br />
tussen Metrologie en het NMi. Wij horen immers van RLC-sites die door het NMi werden<br />
goedgekeurd en daarna door Metrologie opnieuw worden afgekeurd. Men kan daaruit alleen maar<br />
concluderen dat er zich hier een ernstig communicatieprobleem lijkt voor te doen tussen de diensten<br />
Metrologie, NMi, EMA/EMG en de TV GTI Infra-Polis-Service. Dat communicatieprobleem staat<br />
niet alleen het verkeersveiligheid in de weg, maar doet ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van alle<br />
actoren, ook van het plaatselijk beleid en de politie.<br />
1. Hoeveel sites of camera’s zijn er op dit ogenblik niet in gebruik?<br />
Welke stappen onderneemt de minister om dit probleem zo snel mogelijk op te lossen?<br />
2. Op welke termijn mogen steden/gemeenten en de politiezones hier een goede oplossing<br />
verwachten?<br />
Hoe zal dit gecommuniceerd worden naar alle betrokkenen (zowel steden/gemeenten,<br />
politiezones, als de betrokken diensten)?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -561-<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 367 van 24 maart 2006<br />
van FRANS PEETERS<br />
Er zijn een aantal algemene problemen omtrent de onbemande camera’s. Niet enkel werden tal van<br />
snelheidscamera’s (radars) buiten werking gesteld door de dienst Metrologie, ook de (her)homologatie<br />
van camera’s ter hoogte van kruispunten met verkeerslichten loopt sinds de zomer van 2004 zeer<br />
stroef. Bovendien laat het herijken van de bestaande toestellen op zich wachten.<br />
Niettegenstaande al deze strubbelingen werd door mijn administratie gedurende heel deze periode<br />
continu een grote hoeveelheid energie in het project ‘onbemande verkeerscamera’s gestoken, in de<br />
hoop een doorbraak te kunnen realiseren. Ook van de zijde van de betrokken aannemer/leverancier is<br />
reeds een zeer grote hoeveelheid tijd en energie in deze problematiek gestoken.<br />
Wat de snelheidscamera’s betreft werd pas zeer recent, vrijdag 24/03/06, door de dienst Metrologie de<br />
knoop doorgehakt: het is nu duidelijk aan welke voorwaarden de locaties dienen te voldoen, en ook de<br />
aanpassingen (markeringen op de rijbaan) zijn duidelijk omschreven.<br />
Een 100-tal installaties met radarsnelheidscamera’s langs gewestwegen werden in de zomer van 2005<br />
reeds op deze wijze, in afwachting van een formeel goedgekeurd installatiehandboek, aangepast.<br />
De aannemer organiseert zich momenteel om de nodige attesten voor deze installaties af te leveren,<br />
zodat deze opnieuw in gebruik kunnen worden genomen. In de tweede helft van april kunnen de eerste<br />
attesten verwacht worden.<br />
Tal van snelheidscameratoestellen werden reeds omgebouwd naar de dubbele-foto technologie. Samen<br />
met de heringebruikname van de palen worden de nog resterende toestellen opgehaald voor ombouw<br />
en herijk.<br />
Sedert juli 2004 is de metrologische dienst gestopt met het zelf uitvoeren van homologaties van<br />
roodlichtcamera installaties (flitspalen t.h.v. verkeerslichten). Pas in juni 2005 werd het NMI<br />
(Nederland Meetinstituut), op vraag van de dienst Metrologie ingeschakeld voor het uitvoeren van<br />
deze homologaties. Over deze resultaten ontstonden echter opnieuw discussies die duurden tot maart<br />
2006.<br />
Sedert 14 maart 2006 is de dienst Metrologie opnieuw gestart met het zelf uitvoeren van homologaties,<br />
en dit aan een ritme van 6 installaties per week, zodat de achterstand nu wordt weggewerkt.<br />
De oorzaak van het grote aantal buiten werking zijnde roodlichtcamera installaties (107 in totaal) is<br />
slechts deels te wijten aan de achterstand die werd opgelopen door heel deze discussie.<br />
Het merendeel van de installaties is momenteel buiten dienst ten gevolge van een groot aantal<br />
wegenwerken aan ‘zwarte punten’. Nu de homologatieproblematiek achter de rug lijkt, kan de<br />
heringebruikname van deze palen kort volgen op de herinrichting van deze kruispunten.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -563-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 368<br />
van 24 maart 2006<br />
van STEFAAN SINTOBIN<br />
Kruispunt N36 Lendelede - Verkeersveiligheid<br />
Het kruispunt N36-Izegemsestraat op de grens tussen Izegem en Lendelede is vooral bij het begin en<br />
einde van de school bijzonder gevaarlijk. Zeker voor wie vanuit Lendelede de N36 wil oprijden of<br />
oversteken.<br />
Door de verkeerspleinen op de N36 in Izegem aan Delhaize en in Kuurne aan de Brugsesteenweg is de<br />
oversteekplaats ter hoogte van de Izegemsestraat er niet veiliger op geworden. Vroeger waren er<br />
lichten in plaats van verkeerspleinen en dan waren er soms “dode momenten” en konden fietsers en<br />
auto’s vanuit de Izegemsestraat de N36 veilig oversteken.<br />
De lokale overheid, de scholen en tal van plaatselijke verenigingen dringen reeds geruime tijd aan om<br />
gepaste maatregelen te nemen.<br />
1. Is de minister op de hoogte van deze problematiek?<br />
2. Is hier inderdaad sprake van een heel gevaarlijke verkeerssituatie?<br />
3. Welke maatregelen plant de minister om deze verkeersonveilige situatie een oplossing te bieden?<br />
4. Wanneer wordt dit gerealiseerd?
-564- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 368 van 24 maart 2006<br />
van STEFAAN SINTOBIN<br />
1. Deze situatie werd me nog niet eerder gesignaleerd.<br />
2. Uit de ongevallengegevens van de periode 1999-2001 blijkt dat dit punt geen gevaarlijk punt<br />
is, aangezien we hier een gewogen prioriteitsfactor van 7 hebben. Er wordt gesproken van een<br />
gevaarlijk punt vanaf een prioriteitsfactor van 15. Specifiek ging het hier over 5 ongevallen,<br />
waarbij geen fietsers betrokken waren.<br />
3. Momenteel is er hier niets gepland.<br />
De gemeente Lendelede is als één van de laatste van de provincie gestart met de opmaak van<br />
het mobiliteitsplan en is nu bezig met de laatste stap, namelijk de opmaak van het beleidsplan.<br />
In dit beleidsplan is het de bedoeling om voor de verschillende kruispunten op de N36 een<br />
prioriteit vast te leggen en te kijken welke kruispunten uitgebouwd zullen worden en ook op<br />
welke manier dit zal gebeuren, afhankelijk van de functie van de weg die in het mobiliteitsplan<br />
zal toebedeeld worden.<br />
Het kruispunt met de Izegemsestraat zal hierbij hoogstwaarschijnlijk voorzien worden als<br />
toegang tot het centrum van Lendelede van op de N36.<br />
Wat de realisatie van dit kruispunt betreft, kan er gesteld worden dat dit kan gebeuren via<br />
convenantgebonden projecten.<br />
Convenantgebonden projecten kunnen echter pas opgestart worden nadat de gemeente over<br />
een conform verklaard mobiliteitsplan beschikt.<br />
Nadat het mobiliteitsplan afgewerkt en conform verklaard is, kan de behoefte en de noodzaak<br />
om dit kruispunt her in te richten onderzocht worden en kan de mogelijkheid bekeken worden<br />
om al dan niet kredieten te voorzien op het driejarenprogramma.<br />
4. Omwille van de bovenvermelde redenen is momenteel niets voorzien voor het desbetreffende<br />
kruispunt.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -565-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 369<br />
van 24 maart 2006<br />
van MARC CORDEEL<br />
Grensoverschrijdende samenwerking havenbedrijven - Gent-Terneuzen<br />
In de “scheepvaartkrant”, het onafhankelijk vakblad voor de Rijn-, binnen- en kustvaart van 22<br />
februari 2006, lezen we dat de droom van de Gentse havenschepen van een ééngemaakt havenschap<br />
Gent-Terneuzen niet doorgaat.<br />
Naar aanleiding van het samenwerkingsakkoord dat in 2003 tussen Havenbedrijf Gent en Zeeland<br />
Seaports werd afgesloten, werd in opdracht van de beide havenbedrijven door de Erasmus Universiteit<br />
Rotterdam en de Universiteit Gent een onderzoeksrapport opgesteld waaruit bleek dat er nochtans<br />
voldoende grond voor samenwerking is op diverse terreinen, gezien de sterke mate van economische<br />
samenhang en integratie tussen beide havens en industriecomplexen. Er worden echter ook een aantal<br />
politieke en juridische belemmeringen geconstateerd waarvan het <strong>Vlaams</strong>e havendecreet en de<br />
samenwerking tussen Zeeland Seaports en het Havenbedrijf Rotterdam in een recent verleden de<br />
belangrijkste zijn.<br />
De voorzitter van Zeeland Seaports erkent dat er tussen beide havengebieden nauwe contacten zijn<br />
gegroeid en dat er reeds heel wat grensoverschrijdende samenwerking bestaat, maar zij wil liefst eerst<br />
via een aantal deelakkoorden de banden met Gent nauwer aanhalen alvorens als een ééngemaakt<br />
havengebied internationaal in zee te gaan. Wel wordt door de beide havenbedrijven een aantal<br />
aanbevelingen uit het rapport overgenomen in verband met eenvoudige, grensoverschrijdende<br />
projecten voor de regio op het vlak van ruimtelijke ordening en het bedrijfsleven, alsook een<br />
daadwerkelijke afstemming op elkaar wat betreft EU-regelgeving, veiligheid, scheepvaart, prijsbeleid,<br />
vaarbeleid, rampen, gegevenskoppeling, enzovoort.<br />
Uit de Beleidsbrief Openbare Werken, beleidsprioriteiten 2005-2006, leren we dat de ondersteuning<br />
van het proces dat moet leiden tot een verbetering van de maritieme toegang tot de haven van Gent en<br />
de bouw van een tweede zeesluis een belangrijk aandachtspunt van de minister vormt.<br />
Naar aanleiding van het derde memorandum van overeenstemming tussen Vlaanderen en Nederland<br />
met betrekking tot de onderlinge samenwerking m.b.t. het Schelde-estuarium (’s-Gravenhage, 11<br />
maart 2005) zullen een aantal initiatieven met betrekking tot de nautische toegankelijkheid van de<br />
Kanaalzone Gent-Terneuzen verder ontwikkeld worden. Met name naar de aard en omvang van de<br />
mogelijke problematiek met betrekking tot de toegang tot het Kanaal Gent-Terneuzen loopt<br />
momenteel een verkennend onderzoek, er worden plannen ontwikkeld voor de aanleg van een tunnel<br />
bij Sluiskil met een diepteligging van 13,50 meter of zelfs 16 meter en tot slot onderzoeken<br />
Vlaanderen en Nederland de optimalisatie van de kielspeling op het Kanaal Gent-Terneuzen en de in-<br />
en uitvaart van de Westsluis in Terneuzen.
-566- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Vandaar, naar aanleiding van de recente berichtgeving in verband met de voor onbepaalde tijd<br />
uitgestelde fusie tussen de beide havenbedrijven en rekening houdende met bovenvermelde<br />
beleidsplannen in verband met de Kanaalzone Gent-Terneuzen, volgende eenvoudige vraag aan de<br />
minister.<br />
Heeft het uitstel van een fusie tussen de beide havens enige invloed op de uitvoering, timing en<br />
financiering van zijn beleidsplannen in deze en zo ja, welke?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -567-<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 369 van 24 maart 2006<br />
van MARC CORDEEL<br />
Het onderzoeksrapport waarnaar u verwijst betreft in essentie de grensoverschrijdende samenwerking<br />
tussen havenbedrijven inzake de uitoefening van havenbestuurlijke bevoegdheden. De referentiesituatie<br />
voor de studie is een wereldwijd uniek Scandinavisch samenwerkingsverband.<br />
In Vlaanderen werden de vier havenbedrijven in de havens van Antwerpen, Gent, Oostende en<br />
Zeebrugge, middels het havendecreet, gelast met de gedecentraliseerde uitoefening van die havenbestuurlijke<br />
bevoegdheden. De elementen betreffende de maritieme toegang naar de Gentse Zeehavens<br />
waar u naar verwijst betreffen de bevoegdheden die de decreetgever in Vlaanderen niet<br />
gedecentraliseerd toegewezen heeft aan andere rechtspersonen en die in Nederland tot de bevoegdheid<br />
van de centrale Rijksoverheid behoren. Rekening houdende met het door de decreetgever gemaakte<br />
bevoegdheidsonderscheid interfereert de samenwerkingsproblematiek tussen haven-bedrijven niet in<br />
de problematiek van de maritieme toegang en de afspraken daarover gemaakt met Nederland in het<br />
Memorandum van Den Haag.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -569-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 370<br />
van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />
In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />
volgende vragen stellen.<br />
1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />
dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />
Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />
2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />
hoeveel en welke?<br />
3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />
4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden<br />
broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />
Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).
-570- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 370 van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois , <strong>Vlaams</strong> minister<br />
van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -571-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 373<br />
van 24 maart 2006<br />
van JOHAN DECKMYN<br />
Projecten Dampoort en Handelsdokbrug Gent - Timing<br />
Er is in Gent reeds een hele tijd sprake om in het kader van een betere verkeersafwikkeling aan de<br />
Dampoort er een tunnel te bouwen die ondergronds gaat in de Kasteellaan en in de Afrikalaan weer<br />
naar boven komt. Het <strong>Vlaams</strong> Gewest heeft de financiering voor het bouwen van deze tunnel op de<br />
lange baan geschoven.<br />
Eén van de redenen hiervoor is het hoge kostenplaatje dat de bouw van een tunnel met zich meebrengt.<br />
Het Nederlandse architectenbureau Office for Metropolitan Architecture (OMA) stelde bijgevolg in<br />
het kader van het Gentse stadsvernieuwingsproject “Oude dokken” voor om in plaats van een tunnel<br />
de piste van een brug te overwegen.<br />
Bedoeling is om via de Handelsdokbrug (nog aan te leggen) alle verkeer af te leiden naar de<br />
Afrikalaan, die een deel van de stadsring wordt. Vanuit de Afrikalaan moet er een nieuwe weg komen<br />
vlak naast de spoorweg. Het kruispunt Dampoort wordt via een brug op dezelfde hoogte als de<br />
spoorwegbrug genomen.<br />
De oplossing via een brug is een heel stuk goedkoper, en men overweegt bij het Gentse stadsbestuur<br />
dit alternatief.<br />
1. Is de minister op de hoogte van de denkpiste van een brug over de Dampoort?<br />
2. Kunnen de serieuze minkosten die dit met zich meebrengt invloed hebben op de timing voor<br />
financiering van dit project?<br />
3. Wat is het voorlopige tijdpad voor het financieren van de projecten Handelsdokbrug en<br />
ondertunneling/overbrugging van de Dampoort?
-572- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 373 van 24 maart 2006<br />
van JOHAN DECKMYN<br />
1. De administratie Wegen en Verkeer is betrokken bij de studies over het stadsvernieuwingsproject<br />
“Oude Dokken” en is aldus op de hoogte van het voorstel van het architectenbureau Office for<br />
Metropolitan Architecture (OMA) om de tunnel in de te verlengen stadsring R40 onder de<br />
Dampoort te vervangen door een brug. Dit voorstel is technisch en financieel nog niet nader<br />
onderzocht.<br />
2. Het standpunt van het <strong>Vlaams</strong>e Gewest in het project Dampoort is steeds geweest dat een<br />
ondertunneling enkel kon als eerste stap van het globale project met realisatie van een openbaar<br />
vervoersknooppunt trein/tram/bus. Hierover is nog geen enkele beleidsbeslissing genomen omdat<br />
prioriteit gegeven is aan het project Gent Sint-Pieters. Als een brug technisch en<br />
stedenbouwkundig haalbaar is dan kan dit inderdaad een vroegere realisatie meebrengen<br />
3. Er is een verzoek tot nietig verklaring van het onteigeningsbesluit voor het project<br />
Handelsdokbrug lopende bij de Raad van State. Hierdoor is er grote onzekerheid nopens de<br />
timing. Voorlopig is dit project voorzien in 2010. De ondertunneling/overbrugging van de<br />
Dampoort is nog niet geprogrammeerd.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -573-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 374<br />
van 24 maart 2006<br />
van JOHAN DECKMYN<br />
Kruispunt N60 - Hutsepotstraat Gent - Verkeerslichten<br />
Aan het kruispunt tussen de N60 en de Hutsepotstraat/Rijvisschestraat in Gent staan er heel wat<br />
verkeerslichten, namelijk verkeerslichten voor wagens, voor fietsers en voor voetgangers. Deze lichten<br />
werden op een bepaalde manier ingesteld, zodat het voor voetgangers niet altijd even duidelijk is<br />
wanneer ze mogen oversteken.<br />
Bij het gewoon functioneren van de verkeerslichten werkt de signalisatie enkel voor wagens en voor<br />
fietsers en blijft het altijd rood voor voetgangers. Bij het activeren (via een daartoe voorziene<br />
drukknop) van de verkeerslichten voor de fietsers wordt het groen voor wagens en fietsers en blijft het<br />
rood voor voetgangers die in dezelfde richting de weg moeten oversteken. Bij het activeren van de<br />
verkeerslichten voor de voetgangers (via afzonderlijke drukknop) wordt het groen voor wagens,<br />
fietsers en voetgangers. Dit zorgt voor gevaarlijke situaties zoals geschetst in het volgende voorbeeld:<br />
a) Een fietser komt uit de Rijvisschestraat en activeert het verkeerslicht voor fietsers via de daartoe<br />
voorziene drukknop.<br />
b) Er komt een wagen vanuit de Hutsepotstraat en deze wagen draait af richting Oudenaarde en ziet<br />
geen groen licht voor fietsers, maar wel het rode licht voor de voetgangers. De automobilist gaat er<br />
bijgevolg van uit dat de fietser in overtreding is (wat niet waar is, aangezien het voor deze fietser<br />
groen is).<br />
Deze situatie is vrij verwarrend, zeker bij senioren en bij jongeren (uit de Don Boscoschool in de<br />
buurt). Eenzelfde situatie doet zich trouwens ook voor bij verkeerslichten in de buurt van de Sterre in<br />
Gent en zal zich ongetwijfeld op andere plaatsen in Vlaanderen ook voordoen.<br />
1. Is men bij de bevoegde diensten op de hoogte van deze problematiek?<br />
2. Werden er hieromtrent nog geen klachten geformuleerd? Zo ja, werd hieraan gevolg gegeven?<br />
3. Hoe gaat men tewerk bij het instellen van een frequentieschema voor verkeerslichten?
-574- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 374 van 24 maart 2006<br />
van JOHAN DECKMYN<br />
1. Men is bij de bevoegde diensten op de hoogte van de gestelde problematiek. Gezien het verschil in<br />
uitlooptijd tussen de voetgangers en de fietsers, worden dergelijke inrichtingen overal in<br />
Vlaanderen op dezelfde manier geregeld. Fietsers kunnen altijd groen krijgen samen met de<br />
voertuigen. Dat hierbij het voetgangerslicht rood blijft, maakt niets uit, een afslaand voertuig moet<br />
altijd voorrang geven aan een rechtdoor gaande fietser of voetganger. Dit probleem doet zich<br />
trouwens ook voor bij de voetgangers : een voetganger die in de laatste seconde groen de<br />
oversteek aanvat, zal sowieso tijdens rood de oversteek maken. Doch is hij nog gedurende de<br />
uitlooptijd beschermd tegen conflicterende (dat zijn niet de afslaande voertuigen) voertuigen.<br />
2. De gestelde problematiek is eerder gemeld van uit de Don Boscoschool. De bovenvermelde uitleg<br />
werd verstrekt aan een afgevaardigde van de school. Ook voor andere kruispunten worden af en<br />
toe gelijkaardige klachten geformuleerd. De reden is een onvoldoende kennis van het<br />
verkeersreglement en de werking van een driekleurige signalisatie. Zo wordt er b.v. dikwijls een<br />
herhalingslicht voor fietsers gevraagd aan de overzijde van het kruispunt.<br />
3. Het regelschema van verkeerslichten wordt in principe berekend op basis van de<br />
verkeersintensiteiten en voor ieder kruispunt afzonderlijk. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van<br />
de formule van Webster. Op plaatsen waar de hoofdrichting veel drukker is dan de dwarsrichting<br />
en waarbij de reden van de plaatsing van een driekleurige signalisatie dus in hoofdzaak de veilige<br />
oversteekbaarheid van de weg betreft, wordt meestal gebruik gemaakt van een rusttoestand groen<br />
op de hoofdrichting. De cyclus wordt dan geactiveerd door een aanvraag van de dwarsrichting, het<br />
weze voertuig, fietser of voetganger.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -575-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 375<br />
van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
<strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen<br />
Overeenkomstig artikel 10 van de Gecoördineerde Grondwet zijn “alleen (de Belgen) tot de<br />
burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere<br />
gevallen door een wet kunnen worden gesteld.”<br />
De Raad van State heeft herhaaldelijk, expliciet of impliciet, gesteld dat deze bepaling van toepassing<br />
is op vastbenoemde en op contractuele personeelsleden (bijvoorbeeld: Kamer van<br />
Volksvertegenwoordigers, stuk 331/2 BZ 1988; <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, stuk 2055 (2003-2004) nr. 1;<br />
Belgisch Staatsblad, 6.10.2005, p. 43090).<br />
1. Kan de minister voor elke <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder zijn/haar bevoegdheid of toezicht<br />
valt, meedelen hoeveel personeelsleden er in totaal werken?<br />
2. Hoeveel personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken, zijn er in elk van de onder<br />
vraag 1 bedoelde diensten momenteel tewerkgesteld (statutair, contractueel, enz.), met opsplitsing<br />
tussen enerzijds vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en<br />
anderzijds vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie?<br />
3. Kan de minister meedelen welk statuut de onder vraag 2 bedoelde betrokkenen hebben?<br />
4. Graag vernam ik eveneens krachtens welk decreet waarin de ambten worden opgesomd die voor<br />
niet-Belgen worden opengesteld, de in vraag 2 bedoelde ambtenaren, in afwijking van de<br />
algemene regel vervat in artikel 10 van de Grondwet, in dienst werden genomen.<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 49, Moerman nr. 56,<br />
Vandenbroucke nr. 139, Vervotte nr. 137, Van Mechelen nr. 125, Anciaux nr. 66, Bourgeois nr.<br />
77, Peeters nr. 375, Keulen nr. 118, Van Brempt nr. 135).
-576- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 375 van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois , <strong>Vlaams</strong> minister<br />
van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -577-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 376<br />
van 24 maart 2006<br />
van JAN VERFAILLIE<br />
Kruispunt N31-N397 Brugge - Verkeerslichten<br />
Ter hoogte van het kruispunt aan de expresweg (N31) en de N397 in Brugge werden enige tijd geleden<br />
twee bijkomende verkeerslichten (voor het afslaand verkeer naar links) geplaatst, zowel voor het<br />
verkeer komende vanuit Brugge als voor het verkeer vanuit Loppem.<br />
De afstelling van de verkeerslichten werd recentelijk aangepast, waardoor het verkeer komende van de<br />
N397 (in beide richtingen), vooral tijdens de ochtend- en de avondspits, er tergend langzaam verloopt.<br />
Hooguit zes wagens kunnen doorrijden wanneer het licht op groen slaat.<br />
De verkeerssituatie (vooral voor het verkeer komende van de N397) blijkt op vandaag, na de plaatsing<br />
van de twee bijkomende verkeerslichten, slechter te zijn dan voor de plaatsing.<br />
1. Om welke redenen werd de afregeling van de verkeerslichten recentelijk gewijzigd?<br />
2. Beschikt de minister over cijfergegevens rond de verkeersintensiteit op dit kruispunt?<br />
Zo ja, hoe werden deze meetresultaten geïnterpreteerd?<br />
Wat zijn de concrete bevindingen?<br />
3. Welke maatregelen worden genomen om de situatie te verbeteren?
-578- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 376 van 24 maart 2006<br />
van JAN VERFAILLIE<br />
1. Het kruispunt van de gewestwegen N31 en N397 was een gevaarlijk punt.<br />
Op voorstel van de Tijdelijke Vereniging 3V zijn ter verhoging van de verkeersveiligheid de links<br />
afslaande bewegingen op de N397 conflictvrij gemaakt.<br />
Bij deze oplossing is in eerste instantie gekeken naar de veiligheid van het kruispunt.<br />
2. Vanaf de start van de nieuwe lichtenregeling ontstonden er tijdens de spitsen door het niet<br />
herinvoeren van de “Groene Golf” op de N31 lange files op die N31.<br />
Door het herinvoeren van de “Groene Golf” verdwenen deze files in belangrijke mate maar zijn er<br />
files ontstaan op de N397, vooral richting Loppem.<br />
3. Om aan deze file een oplossing te geven zal mijn administratie met wegmarkeringen op de<br />
parkeerstrook een extra rijstrook bijleggen. In dezelfde groenfase kan dan het dubbel aantal<br />
voertuigen het kruispunt oprijden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -579-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 377<br />
van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
N43 doortocht Aalbeke - Heraanleg<br />
De heraanleg van de doortocht N43 in Aalbeke dient door stad Kortrijk in samenwerking met het<br />
<strong>Vlaams</strong> Gewest te worden uitgevoerd aangezien het een gewestweg (N43) betreft.<br />
1. Klopt het dat er met een heraanleg van deze doortocht tot 2008 zal worden gewacht? Wat is<br />
hiervoor de motivering?<br />
2. Wat is de geraamde kostprijs voor deze heraanleg van de doortocht in Aalbeke?<br />
Wat is het kostenaandeel voor het <strong>Vlaams</strong> Gewest?<br />
3. Wanneer zal deze concreet worden gerealiseerd?<br />
Wat zijn de verschillende stappen tot de uiteindelijke finalisatie die nog moeten worden<br />
gerealiseerd?
-580- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 377 van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
1. De heraanleg van de doortocht van de N43 te Aalbeke (Kortrijk) is op het goedgekeurd<br />
indicatief 3-jarenprogramma 2005-2007 voorzien op het programma 2007.<br />
Vermits op de heraanleg van doortochten module 3 van de mobiliteitsconvenanten van<br />
toepassing is, dient het stadsbestuur een studiebureau opdracht te geven de studie aan te vatten.<br />
2. Op het indicatief programma 2005-2007 is een bedrag van 750.000 euro voorzien voor het<br />
aandeel van het <strong>Vlaams</strong> Gewest in de wegenis.<br />
Dit aandeel is nog te verhogen met de subsidie die het <strong>Vlaams</strong> Gewest aan de stad toekent voor<br />
de vernieuwing van de riolering.<br />
Een nauwkeuriger raming kan gegeven worden na de voltooiing van de studie.<br />
3. Vóór de aanvang der werken dienen nog volgende stappen gerealiseerd te worden:<br />
- de ondertekening door het stadsbestuur van de module 3 (de herinrichting van<br />
doortochten) en module 4 (de subsidiëring van wegverlichting langs gewestwegen);<br />
- de aanstelling door het stadsbestuur van een ontwerper; vooralsnog heeft mijn<br />
administratie geen bericht gekregen dat deze stap gezet is;<br />
- de opmaak van een startnota en de goedkeuring ervan in de provinciale auditcommissie;<br />
- de opmaak van een projectnota en de goedkeuring ervan in de provinciale<br />
auditcommissie;<br />
- de studie van de riolering en de procedure voor subsidiëring bij de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Milieumaatschappij (VMM);<br />
- de aanbesteding;<br />
- de goedkeuring van de aanbesteding en de definitieve vastlegging van de kredieten.<br />
Indien het project op het programma 2007 kan behouden worden, is de concrete realisatie te<br />
verwachten in het voorjaar 2008. Het behoud van het project op het programma 2007 is<br />
afhankelijk van de vooruitgang van de studie, de prioriteiten in 2007 en het budget van het<br />
investeringsjaar 2007.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -581-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 378<br />
van 24 maart 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
Schelde-Seine-project - Stand van zaken<br />
De Europese Commissie hecht heel wat belang aan het uitwerken van efficiënte transportnetwerken<br />
binnen de Europese Unie. Dit mondde uit in het zogenaamde “Trans-european Transport Network”<br />
TEN-T. Tot de prioriteitenlijst voor 2005 behoort de Schelde-Seine-binnenvaartverbinding (priority<br />
axis No. 30). Deze verbinding wordt uitgebouwd tot een klasse-Vb-waterweg om de <strong>Vlaams</strong>e en de<br />
Franse havens maximaal op elkaar te doen aansluiten.<br />
In de Beleidsnota Openbare Werken 2004-2009 alsook de beleidsbrief voor 2005-2006 wordt de<br />
realisatie van deze verbinding aangehaald. Het project kende reeds zijn aanvang door de bouw van de<br />
tweede sluis in Evergem (2001-07) en de verhoging van de liftdeuren van de sluis in Sint-Baafs-Vijve<br />
(2004). Teneinde grotere binnenschepen toe te laten, werden in 2005 tevens al twee bruggen<br />
verhoogd.<br />
De verdere afwerking van de Schelde-Seine-verbinding behoort zowel voor Vlaanderen als voor de<br />
Noordelijke Franse departementen tot de infrastructurele prioriteiten. Met het oog op de realisatie van<br />
het project dient voor het resterend gedeelte nog een deel van de studies uitgevoerd te worden.<br />
Daarnaast dienen nog een aantal moeilijkheden overwonnen te worden inzake de Leie-doortocht in<br />
Kortrijk om deze geschikt te maken voor de klasse-IV-scheepvaart (1350 ton) tegen eind 2010.<br />
Naar aanleiding van de verdere ontwikkeling van de Schelde-Seine-binnenvaartverbinding had ik<br />
graag een antwoord verkregen op volgende vragen.<br />
1. Werden reeds de eerste stappen gezet met oog op de “quick start” teneinde maximale<br />
Europese subsidiëring te verkrijgen?<br />
In welke mate werd hiertoe reeds overleg gepleegd met de bevoegde Franse autoriteiten?<br />
2. In welke mate dienen voor de Schelde-Seine-vaarweg inspanningen te worden geleverd door<br />
het Waals Gewest?<br />
Wat is hier de stand van zaken? Pleegde de minister hierover reeds overleg met zijn Waalse<br />
collega? Zo ja, wat is hiervan het resultaat?<br />
3. Welke maatregelen tot optimalisatie werden reeds voltooid? Welke dienen nog verder<br />
geïmplementeerd te worden? Kortom, wat is de stand van zaken m.b.t. de nodige<br />
infrastructuuringrepen? (rechthoekig bakprofiel Ringvaart, doortocht te Wervik, verhoging<br />
van bruggen, etc.)<br />
Vallen er nog grote hindernissen te verwachten (noodzakelijke plannen MER)?
-582- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
4. Wanneer zal volgens de minister het ganse project rond zijn?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -583-<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 378 van 24 maart 2006<br />
van ANNICK DE RIDDER<br />
1. Met de "Quick start" was het de bedoeling om binnen de 30 prioritaire projecten een aantal uit te<br />
tekenen die op korte termijn kunnen starten en die bijzondere subsidiëringsvoorwaarden zouden<br />
beschikken.<br />
Hoewel de discussies daaromtrent nog niet gesloten zijn is het mijn bedoeling om het Seine-<br />
Schelde-project als bevoorrecht project te doen erkennen. Daarbij wordt geargumenteerd dat in<br />
Vlaanderen dit project met de bouw voor de sluis in Evergem reeds is gestart. Ook wordt er naar<br />
gestreefd om de verdere uitbouw, zoals het nu het voorwerp is van de voorbereidende studies, te<br />
laten starten in 2009.<br />
Er werd hierover een intentieovereenkomst gesloten met de Franse, Waalse en Nederlandse<br />
collega. Op ambtelijk niveau is er regelmatig overleg.<br />
2. Volgens de beschikking 884/2004/EG van de Europese Unie zijn er twee prioritaire secties in de<br />
verbinding Seine-Schelde, namelijk Compiégne-Cambrai, volledig in Frankrijk gelegen, en<br />
Deûlémont-Gent waarin ook een gedeelte via de Grensleie verloopt, dat enerzijds een deel<br />
Deûlémont op de grens Frankrijk-Wallonië omvat en anderzijds een deel Wervik-Menen op de<br />
grens Frankrijk-Vlaanderen. Het gedeelte Menen-Gent ligt volledig in Vlaanderen. Voor de zone<br />
van de Grensleie (Deûlémont-Menen) zal een overeenkomst moeten worden opgemaakt zoals<br />
trouwens ook het geval was bij de vorige normalisatie.<br />
Op ambtelijk niveau zijn er regelmatig contacten met de Waalse collega’s.<br />
Door mijn Waalse ambtsgenoot werd positief gereageerd op mijn vraag om tot een overeenkomst<br />
over de uitbouw te komen. Deze zaak wordt thans op ambtelijk niveau voorbereid.<br />
3. De bouw van de tweede sluis van Evergem, die eveneens kadert in de Seine-Schelde verbinding,<br />
is in volle uitvoering. Omwille van de dringendheid - verzadiging van de bestaande sluis - werd<br />
voor de tweede sluis een apart voorbereidingstraject gevolgd.<br />
De dringendheid speelde ook een rol bij de verhoging van de drie bruggen die een hinder vormen<br />
om met drie lagen de containerterminal van Wielsbeke te bereiken.<br />
In dezelfde lijn ligt de bouw van een nieuwe brug Ooigem-Desselgem, waardoor de zone met<br />
vrije hoogte van 7 meter weer kan worden uitgebreid en waardoor een bedrijf dat grote<br />
ondeelbare stukken produceert in Harelbeke op een veel ruimere wijze wordt ontsloten. Het<br />
dossier is op heden in voorbereiding.<br />
Ook de doortocht Wervik is reeds aangevat in het kader van het programma normalisering van<br />
schepen klasse IV van 1.350 ton.<br />
Voornoemde werken konden slechts worden aangevat of zullen kunnen worden aangevat onder<br />
voorbehoud van het verkrijgen van de nodige vergunningen voor deze plaatselijke ingrepen.<br />
Om het geheel van de werken te kunnen aanvatten zijn minstens nog een plan-MER en een<br />
gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan noodzakelijk. Deze plans zijn in voorbereiding.
-584- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
4. De snelheid van realisatie op het terrein zal in belangrijke mate afhangen van het niveau van de<br />
Europese subsidies, waarvoor de regels door de Europese Unie nog niet zijn vastgelegd.<br />
Indien een substantiële subsidie kan worden bekomen zou het project kunnen rond zijn in 2016,<br />
wat ook de voorwaarde zou kunnen zijn om deze subsidie te verkrijgen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -585-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 379<br />
van 24 maart 2006<br />
van HELGA STEVENS<br />
Bodemsanering St.-Amandsberg - Stand van zaken<br />
Recentelijk kregen we meer duidelijkheid over de ernst van de vervuiling in de Toekomststraat in<br />
Sint-Amandsberg en de nood aan sanering.<br />
In zijn antwoord op schriftelijke vraag nr. 211 van collega Dua (Websitebulletin, publicatiedatum<br />
03.03.2006) deelde de minister mee dat de termijn waarbinnen het bodemsaneringsproject zal moeten<br />
worden ingediend bij OVAM, wellicht 1 jaar zal bedragen na de conformverklaring van het<br />
beschrijvend bodemonderzoek.<br />
Dit lijkt mij een zeer lange periode voor onderzoek. Dit betekent voor de bewoners dat zij nog zeer<br />
lang met de gevolgen te kampen hebben. Zowel voor het wassen van kleding als de dagelijkse hygiëne<br />
kan geen grondwater meer gebruikt worden. Zeker wat her eerste betreft, is het niet altijd evident de<br />
voorzieningen aan te passen.<br />
Verder rijst ook de vraag naar de kosten van de sanering. Alhoewel de huidige eigenaar dezelfde zou<br />
zijn als de eigenaar van de voorgaande wasserij, zou deze niet aansprakelijk gesteld kunnen worden.<br />
Dit betekent echter dat deze lasten op de schouders van de gemeenschap en dus de belastingbetaler<br />
zullen terechtkomen.<br />
1. Wat is de stand van zaken in dit dossier?<br />
2. Voor inrichtingen met een ernstig risico op het veroorzaken van bodemverontreiniging bestaat<br />
de verplichting om periodiek een bodemonderzoek uit te voeren. Hierdoor was Flanders<br />
Cleaning Services vermoedelijk reeds in het verleden verplicht om een oriënterend<br />
bodemonderzoek uit te voeren.<br />
Op welke manier wordt er controle uitgeoefend op het nakomen van deze bepalingen?<br />
Hoeveel “risicobedrijven” voldoen er naar schatting niet aan deze verplichting?<br />
3. Als het actieve bedrijf op de vervuilde gronden in dezelfde handen is als het failliet gegane<br />
bedrijf dat de vervuiling (deels) heeft veroorzaakt, is de aansprakelijkheid van de<br />
verantwoordelijken van het actieve bedrijf dan steeds uitgesloten? Als achteraf blijkt dat de<br />
verontreiniging te wijten is aan een bedrijf dat verhuisd is of een persoon/groep personen die<br />
nog steeds solvabel is/zijn, maar de activiteiten heeft stopgezet, is de aansprakelijkheid dan<br />
steeds uitgesloten?<br />
Acht de minister aanpassingen in de regelgeving aangewezen?
-586- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
4. Wordt erop toegezien dat de termijn waarbinnen het bodemsaneringsproject moet worden<br />
ingediend voldoende ruim is voor het nodige onderzoek, maar de omwonenden niet nodeloos<br />
laat wachten?<br />
Wie bepaalt deze termijn?<br />
Wat lijkt een redelijke termijn?<br />
5. Het is nu al duidelijk dat de effectieve sanering geen makkelijke klus zal worden. Anderzijds<br />
hebben alle spelers in dit verhaal er belang bij dat de sanering zo snel mogelijk en op een<br />
grondige manier wordt uitgevoerd.<br />
Wanneer zal naar schatting de sanering van de betrokken percelen afgerond zijn?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -587-<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 379 van 24 maart 2006<br />
van HELGA STEVENS<br />
1. In de grond en het grondwater is er een verontreiniging met gechloreerde solventen (VOCl’s)<br />
aanwezig, voornamelijk tetrachlooretheen. De afbraakproducten van tetrachlooretheen namelijk<br />
trichlooretheen, dichlooretheen en vinylchloride komen in mindere mate voor. De bron van de<br />
verontreiniging situeert zich ter hoogte van de voormalige Wasserij der Vlaanderen. De pluim met<br />
VOCL’s heeft zich verspreid via het grondwater onder 190 percelen in de woonwijk.<br />
De onderzoeksfase naar de omvang en de risico's die de verontreiniging inhoudt werd<br />
gefinaliseerd. Het beschrijvend bodemonderzoek werd conform verklaard op 6 februari 2006. De<br />
verontreiniging vormt niet onmiddellijk een gevaar voor de gezondheid van de omwonenden. Wel<br />
raadt de OVAM aan de consumptie van het grondwater (gebruiken als drinkwater, besproeien van<br />
groenten, voor baden, douchen, …) te vermijden. De OVAM heeft de buurtbewoners hierover per<br />
brief geïnformeerd. Tijdens de buurtvergadering waarbij de OVAM ook aanwezig was is ook<br />
aangehaald dat consumptie van grondwater best wordt vermeden.<br />
De volgende stap is het opstellen van een bodemsaneringsproject, waarbij zal worden nagegaan op<br />
welke wijze de sanering kan worden aangepakt. De curator duidde hiervoor reeds een erkend<br />
bodemsaneringsdeskundige aan. In het kader van de bodemsanering worden er momenteel extra<br />
onderzoeksverrichtingen gepland. De OVAM voorziet dat een ontwerp van bodemsaneringsproject<br />
tegen eind 2006 wordt ingediend. De uitvoering van de werken zal ten vroegste tegen eind 2007<br />
kunnen gebeuren.<br />
2. De controle op de uitvoering van de periodieke onderzoeksplicht zoals voorzien in het<br />
Bodemsaneringsdecreet gebeurt met het oog op een gecoördineerd optreden door de<br />
toezichthoudende ambtenaren aangewezen in het kader van het Milieuvergunningendecreet. Deze<br />
toezichthoudende ambtenaren bezorgen hun vaststellingen aan de OVAM.<br />
Zodra de milieudatabank operationeel zal zijn, kan systematisch gecontroleerd worden en zullen<br />
betrouwbare cijfers gegeven kunnen worden.<br />
3. De verontreiniging die in de Toekomststraat in Sint-Amandsberg werd vastgesteld, werd<br />
gekwalificeerd als een gemengde bodemverontreiniging (d.i. deels historische en deels nieuwe<br />
bodemverontreiniging) waarbij de twee soorten bodemverontreiniging niet kunnen worden<br />
onderscheiden. In geval van dergelijke niet te onderscheiden gemengde bodemverontreiniging<br />
gelden krachtens artikel 34 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de bodemsanering<br />
(Bodemsaneringsdecreet) uitsluitend de bepalingen voor nieuwe bodemverontreiniging. Dit<br />
betekent onder meer dat de aansprakelijkheidsregeling voor nieuwe bodemverontreiniging,<br />
opgenomen in artikel 25 tot en met 28 van het Bodemsaneringsdecreet, in voorliggend geval van<br />
toepassing is.<br />
Artikel 25 van het Bodemsaneringsdecreet voorziet in een algemene (§1) en bijzondere (§2)<br />
objectieve aansprakelijkheidsregel voor de toewijzing van de kosten van de bodemsanering en de<br />
verdere schade die hieruit voortvloeit. Deze aansprakelijkheidsregeling heeft evenwel geen<br />
betrekking op de schade die door de bodemverontreiniging zelf wordt veroorzaakt (bijv.<br />
gezondheidsschade of materiële schade van omwonenden). De aansprakelijkheid voor deze
-588- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
schade wordt geregeld volgens het gemeen aansprakelijkheidsrecht (o.a. artikel 1382-83<br />
Burgerlijk Wetboek).<br />
Wie door een emissie nieuwe bodemverontreiniging heeft veroorzaakt, is aansprakelijk voor de<br />
bodemsaneringskosten en de verdere schade die hieruit voortvloeit (§1: aansprakelijkheid van de<br />
veroorzaker). In hoofde van de veroorzaker van de verontreiniging moet bijgevolg geen fout<br />
worden aangetoond.<br />
Indien de emissie waardoor de bodemverontreiniging werd veroorzaakt afkomstig is of het gevolg<br />
is van een overeenkomstig het Milieuvergunningsdecreet vergunningsplichtige of<br />
meldingsplichtige activiteit of inrichting, is evenwel de exploitant van de activiteit of inrichting<br />
aansprakelijk (§2: aansprakelijkheid van de exploitant). De aansprakelijkheid wordt aldus<br />
gekanaliseerd naar de exploitant van de vergunningsplichtige of meldingsplichtige inrichting. Het<br />
is daarbij niet relevant of hij de emissie door een eigen handelen heeft veroorzaakt of niet. Het<br />
volstaat dat aangetoond wordt dat de emissie heeft plaatsgevonden vanuit of naar aanleiding van<br />
de inrichting of activiteit in kwestie. Ook het feit of de exploitant in kwestie intussen zijn<br />
activiteiten op het verontreinigde terrein heeft stopgezet en desgevallend niet langer op terrein<br />
gevestigd is, doet hieraan helemaal geen afbreuk.<br />
Artikel 11 van het bodemsaneringsdecreet voorziet bovendien in de mogelijkheid voor personen<br />
die kosten voor bodemsanering maakten om een voorschot te vorderen van degene die<br />
overeenkomstig artikel 25 van het Bodemsaneringsdecreet aansprakelijk is of te eisen dat deze een<br />
financiële zekerheid stelt. Deze aansprakelijkheidsregeling is niet exclusief. Personen die kosten<br />
maakten of schade leden, behouden de rechten die zij op grond van andere bepalingen hebben<br />
tegen de veroorzaker of tegen derden.<br />
In voorliggend geval kunnen de benadeelden met toepassing van voormelde bepalingen ten<br />
aanzien van de voormalige exploitant (vennootschap in faling) en de huidige exploitantvennootschap<br />
een aansprakelijkheidsvordering instellen tot vergoeding van de<br />
bodemsaneringskosten die ze maakten of de uit de bodemsanering voortvloeiende schade. Tevens<br />
kunnen zij desgevallend een voorschot vorderen of eisen dat betrokken vennootschappen een<br />
financiële zekerheid stellen. Uiteraard zal elk van deze exploitanten in dat kader in<br />
aansprakelijkheid slechts kunnen aangesproken worden voor zover en in de mate dat de emissie<br />
waardoor de bodemverontreiniging veroorzaakt werd afkomstig is of het gevolg is van de<br />
exploitatie van hun respectievelijke vergunningsplichtige inrichtingen.<br />
Beide betrokken vennootschappen (respectievelijk een nv en een bvba) zijn vennootschappen met<br />
een volkomen rechtspersoonlijkheid hetgeen betekent dat zij drager zijn van eigen rechten en<br />
plichten en bezitter zijn van een vermogen dat onderscheiden is van het vermogen van de<br />
vennoten/aandeelhouders. De vennoten/aandeelhouders zijn voor de schulden en de verbintenissen<br />
van de vennootschap in principe slechts gehouden tot hun inbreng in de vennootschap (beperkte<br />
aansprakelijkheid). In voorliggend geval moet nog verder in concreto onderzocht worden in welke<br />
mate voldaan is aan de voorwaarden om een doorbraak van de rechtspersoonlijkheid van de<br />
voormalige exploitant-vennootschap langs gerechtelijke weg te vorderen (verlies van beperkte<br />
aansprakelijkheid), en of desgevallend een aansprakelijkheidsvordering tegen de bestuurders van<br />
de betreffende vennootschap zou kunnen ingesteld worden op grond van artikel 1382-83 Burgerlijk<br />
Wetboek.<br />
4. Teneinde te komen tot een goed saneringsontwerp heeft de OVAM samen met de<br />
bodemsaneringsdeskundige en het VITO een technische vergadering gehouden. De OVAM is van<br />
mening dat de sanering een urgent karakter heeft en er dus snel tot sanering dient te worden<br />
overgegaan. De OVAM heeft daarom in overleg met de bodemsaneringsdeskundige een strikte<br />
termijn opgelegd (eind 2006) waarbinnen de voorstellen van het bodemsaneringsproject dienen te<br />
worden ingediend. Deze termijn heeft te maken met de complexiteit van de<br />
verontreinigingssituatie (verontreiniging in een dicht bebouwde woonzone en het niet evident
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -589-<br />
beschikbaar zijn van saneringstechnieken) waardoor er een uitgebreid vooronderzoek in het kader<br />
van de sanering noodzakelijk is.<br />
5. Afhankelijk van de bodemsaneringstechniek die zal worden geïmplementeerd op het terrein kan<br />
de saneringstermijn sterk variëren. Zo kan er worden geopteerd dat de pluim onder de woonhuizen<br />
zal worden gesaneerd dmv gestimuleerde bioremediatie; een techniek waarbij de natuurlijke<br />
attenuatie wordt gestimuleerd door bijvoorbeeld de injectie van een koolstofbron. Een redelijke<br />
termijn voor deze saneringsoptie kan dan bijvoorbeeld 10 jaar zijn. Aangezien het momenteel niet<br />
duidelijk is wat de best beschikbare techniek is kan er moeilijk een juiste inschatting worden<br />
gemaakt betreffende saneringsduur.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -591-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 380<br />
van 24 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
E19 Battel (Mechelen) - Geluidsmetingen<br />
De omwonenden van de E19 op het grondgebied van Mechelen, meer bepaald uit de wijk Battel,<br />
vragen nu al geruime tijd om een geluidsscherm dat het voortdurende geraas van de autosnelweg wat<br />
zou temperen en de leefbaarheid van hun wijk zou verbeteren.<br />
Reeds geruime tijd wordt aangekondigd dat de administratie Wegen en Verkeer geluidsmetingen zou<br />
uitvoeren. De resultaten daarvan zouden bepalend zijn om uit te maken wie zal opdraaien voor de<br />
kosten van een geluidsscherm.<br />
Hoe komt het dat die metingen zo lang op zich laten wachten?<br />
Kan de minister meedelen wanneer ze worden uitgevoerd?
-592- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 380 van 24 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
Een eerste reeks geluidsmetingen werd op 4 april uitgevoerd. Deze werden omwille van de<br />
omstandigheden als niet representatief beoordeeld.<br />
Daarom zal er in de eerstkomende weken opnieuw worden gemeten.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -593-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 381<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Riolerings- en zuiveringsgraad - Stand van zaken<br />
Deze vraag in opvolging van schriftelijke vraag nr. 178 van 16 december 2004 (Bulletin van Vragen<br />
en Antwoorden nr. 13 van 20 mei 2005, blz. 1042).<br />
De Europese regelgeving bepaalt dat in principe alle woningen tegen 2009 aangesloten moeten zijn op<br />
een waterzuiveringsinstallatie. Uit voorgaande parlementaire vragen bleek reeds dat de<br />
zuiveringsgraad in bepaalde gemeenten erg laag is.<br />
Graag had ik de minister naar een stand van zaken gevraagd voor Vlaanderen, het arrondissement<br />
Kortrijk-Roeselare-Tielt en het Leiebekken.<br />
1. Kan de minister de stand van zaken geven van de riolerings- en de zuiveringsgraad van de elf<br />
rivierbekkens en van de gemeenten binnen het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt?<br />
2. Welke bovengemeentelijke (RWZI en collectoren) en gemeentelijke (KWZI en riolering)<br />
infrastructuurwerken worden in het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt gepland of zijn in<br />
uitvoering en voor welk bedrag?<br />
3. In hoeveel kredieten voor hoeveel projecten voorziet het bovengemeentelijk<br />
investeringsprogramma zuiveringsinfrastructuur voor heel Vlaanderen en voor het arrondissement<br />
Kortrijk-Roeselare-Tielt?<br />
Welk aandeel gaat hiervan naar de verschillende bekkens?<br />
4. In hoeveel kredieten voorziet het gemeentelijk subsidiëringsprogramma?<br />
Hoeveel aanvragen werden reeds ingediend voor gemeentelijke subsidiëring en hoeveel en welke<br />
projecten worden hiermee daadwerkelijk gesubsidieerd? Hoe zit dat voor de gemeenten die binnen<br />
het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt vallen?<br />
Hoeveel bedraagt het tekort om aan alle goedgekeurde aanvragen te kunnen voldoen?<br />
Hoeveel en welke projecten zijn momenteel geblokkeerd (o.m. door procedurefouten)? En wat is<br />
de reden daartoe?<br />
5. Welke bovengemeentelijke investeringsprojecten zijn momenteel geblokkeerd binnen het<br />
arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt en wat is de reden daartoe?<br />
6. Wat is de stand van zaken van de zoneringsplannen?<br />
Wanneer krijgen de buitengebieden zekerheid over de aangewezen methode voor zuivering?
-594- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 381 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
1. In het verleden werd de rioleringsgraad gebruikt als een maat voor de uitbouw van het<br />
fijnmazig rioleringsnet door de gemeenten. Omdat deze echter een vertekend beeld geeft -<br />
omwille van de zeer hoge kosten is het immers niet de bedoeling om iedereen op de riolering<br />
aan te sluiten, maar zal er ook individueel gezuiverd moeten worden - werd een nieuwe<br />
indicator uitgewerkt, met name de uitvoeringsgraad van de riolering. Deze geeft de graad van<br />
uitbouw van de riolering weer in verhouding tot de geplande situatie. Daar waar de<br />
rioleringsgraad in Vlaanderen momenteel 86,6 % bedraagt, is de uitvoeringsgraad rioleringen<br />
op dit moment 91,6 %. In onderstaande tabel zijn beide indicatoren weergegeven voor de<br />
verschillende hydrografische bekkens.<br />
Bekken Rioleringsgraad Uitvoeringsgraad<br />
Ijzer 79,8 91,3<br />
Brugse Polders 85,9 93,2<br />
Gentse Kanalen 86,3 91,2<br />
Beneden-<br />
Schelde<br />
92,3 94,5<br />
Leie 84,2 92,2<br />
Boven-Schelde 79,9 85,3<br />
Dender 88,4 92<br />
Dijle & Zenne 90,5 93,1<br />
Demer 88,1 91,1<br />
Nete 78,5 85,3<br />
Maas 86,8 94,6<br />
Vlaanderen 86,6 91,6<br />
Ook wat de uitbouw van de bovengemeentelijke zuiveringsinfrastructuur betreft, werd een<br />
nieuwe indicator ontwikkeld ter vervanging van de indicator "(collectieve) zuiveringsgraad"<br />
die aangeeft in welke mate het huishoudelijk afvalwater wordt gezuiverd via een collectieve<br />
(bovengemeentelijke & gemeentelijke) zuiveringsinstallatie. De "aansluitingsgraad op<br />
RWZI's" geeft de mate aan waarin de rioleringen die het gewest gepland heeft om op een<br />
RWZI aan te sluiten, ook effectief zijn aangesloten. Op dit ogenblik bedraagt de<br />
aansluitingsgraad voor Vlaanderen 79,2%, daar waar de zuiveringsgraad "slechts" 64,4%<br />
bedraagt. In de onderstaande tabel zijn beide indicatoren weergegeven voor de verschillende<br />
hydrografische bekkens.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -595-<br />
Bekken Zuiveringsgraad Aansluitingsgraad<br />
Ijzer 68,9 93,4<br />
Brugse Polders 75,5 92,8<br />
Gentse Kanalen 70,4 84,1<br />
Beneden-<br />
Schelde<br />
74,2 82,3<br />
Leie 50,8 69,3<br />
Boven-Schelde 47,0 62,8<br />
Dender 64,7 79,5<br />
Dijle & Zenne 37,8 47,2<br />
Demer 65,5 81,3<br />
Nete 74,6 96,8<br />
Maas 83,0 96,7<br />
Vlaanderen 64,4 79,2<br />
De oorzaak van de lage zuiverings- en aansluitingsgraden in een aantal bekkens is te wijten<br />
aan het feit dat enkele grote zuiveringsinstallaties nog in opbouw zijn of nog moeten gebouwd<br />
worden. In het Dijle- en Zennebekken betreft het bijvoorbeeld de installaties van Brussel-<br />
Noord, Grimbergen en Tervuren.<br />
Dit is eveneens het geval voor het bekken van de Leie, waar vooral de bouw van de RWZI<br />
Beveren-Leie lange tijd een probleem was gezien de onzekerheid omtrent de exacte<br />
inplantingsplaats. Intussen kon deze problematiek echter opgelost worden, en is de aanvang<br />
van de bouwwerken voorzien in het voorjaar van 2007.<br />
Daarnaast dienen ook op termijn ook nog een aantal kleinschalige installaties gerealiseerd te<br />
worden.<br />
Wat het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt betreft, zijn de hogervermelde indicatoren<br />
per gemeente weergegeven in onderstaande tabellen.<br />
Gemeente Rioleringsgraad<br />
(%)<br />
Uitvoeringsgraad<br />
(%)<br />
Anzegem 63,50 78,70<br />
Ardooie 58,70 84,50<br />
Avelgem 80,20 90,50<br />
Deerlijk 85,80 92,00<br />
Dentergem 62,90 79,10<br />
Harelbeke 91,40 95,00<br />
Hooglede 60,40 82,90<br />
Ingelmunster 76,00 85,10<br />
Izegem 85,40 94,30<br />
Kortrijk 94,40 97,40<br />
Kuurne 94,90 96,20
-596- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Gemeente Rioleringsgraad<br />
(%)<br />
Uitvoeringsgraad<br />
(%)<br />
Ledegem 72,50 89,70<br />
Lendelede 71,90 87,50<br />
Lichtervelde 66,10 83,10<br />
Menen 92,60 97,00<br />
Meulebeke 55,10 70,50<br />
Moorslede 67,60 88,70<br />
Oostrozebeke 71,20 90,30<br />
Pittem 64,10 85,60<br />
Roeselare 92,70 97,20<br />
Ruiselede 58,10 84,90<br />
Spiere-Helkijn 77,30 92,80<br />
Staden 59,00 84,30<br />
Tielt 78,90 94,40<br />
Waregem 87,90 91,50<br />
Wevelgem 95,60 99,40<br />
Wielsbeke 83,60 90,80<br />
Wingene 51,40 69,70<br />
Zwevegem 80,30 88,80<br />
Gemeente Zuiveringsgraad<br />
(%)<br />
Aansluitingsgraad<br />
(%)<br />
Anzegem 24,40 44,70<br />
Ardooie 58,50 100,00<br />
Avelgem 63,00 85,80<br />
Deerlijk 70,80 83,70<br />
Dentergem 3,30 5,70<br />
Harelbeke 70,50 84,00<br />
Hooglede 31,40 62,50<br />
Ingelmunster 28,60 58,40<br />
Izegem - -<br />
Kortrijk 71,10 85,90<br />
Kuurne 93,40 100,00<br />
Ledegem - -<br />
Lendelede - -<br />
Lichtervelde 59,10 100,00
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -597-<br />
Gemeente Zuiveringsgraad<br />
(%)<br />
Aansluitingsgraad<br />
(%)<br />
Menen 77,40 93,00<br />
Meulebeke 45,30 91,30<br />
Moorslede - -<br />
Oostrozebeke - -<br />
Pittem - -<br />
Roeselare 80,30 95,40<br />
Ruiselede 46,30 80,20<br />
Spiere-Helkijn 32,70 43,10<br />
Staden 39,20 77,60<br />
Tielt 77,10 100,00<br />
Waregem 59,20 70,60<br />
Wevelgem 83,80 91,20<br />
Wielsbeke - -<br />
Wingene - -<br />
Zwevegem 12,40 16,40<br />
2. Om de hogervermelde riolerings-, uitvoerings-, zuiverings- en aansluitingsgraden op te<br />
trekken zijn er heel wat investeringen voorzien, zowel vanwege de gemeenten als vanwege het<br />
<strong>Vlaams</strong> gewest. Zo werden sinds haar oprichting in 1991, in het arrondissement Kortrijk -<br />
Roeselare - Tielt in totaal 186 projecten ter uitvoering opgedragen aan nv Aquafin. Als we er<br />
rekening mee houden dat diverse van deze projecten in een latere fase werden opgesplitst<br />
onder meer in functie van werken van andere instanties (gemeenten, AWV, …), dan komen<br />
we tot 201 projecten.<br />
Op dit ogenblik dienen nog 77 projecten door nv Aquafin gerealiseerd te worden, waarvan een<br />
17-tal in uitvoering zijn en een 5-tal op korte termijn in uitvoering zouden moeten kunnen<br />
gaan. De totale investering voor deze 77 projecten wordt momenteel geraamd op 92,2 mio<br />
euro.<br />
De projecten waarvan sprake, zijn:<br />
Project Projectomschrijving Status Kostprijs (€)<br />
96577 Riolering Beverensesteenweg - Izegemse Aardeweg In uitvoering<br />
- PS + PL Vloedstraat<br />
587.297,20<br />
98571C Zwaanbeek - Kasteelbeek In uitvoering 2.030.802,47<br />
97544B Collector Heulebeek - Fase 1 (deel A17 - Moorsele) In uitvoering 913.739,22<br />
99540 Collector RWZI Beveren-Leie - Beveren -<br />
Desselgem<br />
In uitvoering 4.480.597,35<br />
99541 Collector Leie - Noord (vak Burg. Vercruysselaan -<br />
Overleiestraat - Noordstraat)<br />
In uitvoering 1.198.930,50<br />
20262 PL + PS RWZI Ingelmunster - Oostrozebeke In uitvoering 1.337.825,38<br />
20028 Moerriool Hulste In uitvoering 835.859,00<br />
20086 Riolering Statiestraat In uitvoering 997.075,85<br />
20140 Collector Deerlijk - Zwevegem In uitvoering 3.562.259,90<br />
20176 Collector Kortemark - Geite-St.Jozef In uitvoering 840.381,25
-598- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Project Projectomschrijving Status Kostprijs (€)<br />
20305 RWZI Rollegem In uitvoering 1.188.324,94<br />
20389B Collector RWZI Wingene - Wingene In uitvoering 1.789.229,68<br />
21295 RWZI Harelbeke : uitbreiden installatie/<br />
In uitvoering 14.709.712,30<br />
nutri‘ntverwijdering bouwen<br />
98541 Collector Lendeledebeek In uitvoering 1.652.566,12<br />
99547 Collector Leie - Lauwsebeek - Palingbeek In uitvoering 960.643,85<br />
20139 Collector Pluimbeek - Keibeek (Zwevegem) In uitvoering 2.477.643,70<br />
20388 RWZI Wingene - fase 1 In uitvoering 1.294.827,13<br />
20306 Aansluiting Bellegem Gegund 616.450,00<br />
99500 Collector Spiere - Pont-Bleu Gegund 1.008.220,62<br />
21414 KWZI Sint-Pietersveld Gegund 341.183,75<br />
20340 Aansluiting Ijzeren Bareel Gegund 843.910,40<br />
21651 Afkoppeling Oliebergbeek Aanbesteding 880.207,85<br />
99503 RWZI Moorslede Ontwerpfase 2 1.980.892,36<br />
96548B Collector RWZI Ingelmunster - Ingelmunster -<br />
Izegem - Lot 2<br />
Ontwerpfase 2 3.083.688,82<br />
20129 Collector Sint-Elooiswinkelstraat Ontwerpfase 2 270.541,01<br />
20174A Collector Bakvoorde - Sint-Henricusstraat - Ontwerpfase 2 2.125.362,38<br />
Grijspeerdstraat (Gits)<br />
21259 Collector Beverenbeek Ontwerpfase 2 806.588,77<br />
21259 Collector Beverenbeek Ontwerpfase 2 806.588,77<br />
20341 Collector Kooigem Ontwerpfase 2 568.110,69<br />
20341 Collector Kooigem Ontwerpfase 2 568.110,69<br />
21704B Riolering naar KWZI Hooglede - Hazelstraat Ontwerpfase 2 598.085,31<br />
99544 Collector RWZI Beveren-Leie - Bavikhove - Hulste Goedgekeurd<br />
TP<br />
1.550.021,42<br />
99545 Collector Plaatsebeek - Ooigem Goedgekeurd<br />
TP<br />
805.343,12<br />
20261B Collector Breemeersbeek : Fase 1 (=Pittem centrum) Goedgekeurd<br />
TP<br />
141.143,38<br />
20261C Collector Breemeersbeek : Fase 1 Egemstraat tot Goedgekeurd 141.143,38<br />
Koolskampstraat<br />
TP<br />
20389C Collector RWZI Wingene - Wingene: Gravestraat Goedgekeurd<br />
TP<br />
178.315,51<br />
21147B Collector RWZI Heule - Heulebeek (Deel PS+PL) Goedgekeurd<br />
TP<br />
324.083,58<br />
20260 Collector Tieltstraat - Breemeersbeek Goedgekeurd<br />
TP<br />
698.464,50<br />
20285 Collector RWZI Wakken - Wakken Goedgekeurd<br />
TP<br />
1.411.887,94<br />
97550 Collector Zuidkaai - Kanaal - Abele - Mentenhoek Goedgekeurd 1.376.487,10<br />
(deel 1)<br />
TP<br />
99546A RWZI Ledegem Goedgekeurd<br />
TP<br />
2.298.716,66<br />
99546A RWZI Ledegem Goedgekeurd<br />
TP<br />
2.298.716,66<br />
20004 Collector Kruiskerke - Ruiselede Goedgekeurd<br />
TP<br />
597.688,99<br />
21704A KWZI Hooglede - Hazelstraat Goedgekeurd<br />
TP<br />
176.400,00<br />
20236 Riolering Verrieststraat - Tuinwijk - Spoorwegstraat Goedgekeurd 289.339,05
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -599-<br />
Project Projectomschrijving Status Kostprijs (€)<br />
(afkoppeling OW) (inclusief project 20237) TP<br />
20390 Collector RWZI Wingene - Zwevezele Goedgekeurd<br />
TP<br />
2.378.095,58<br />
21822 Collector Dadipark Goedgekeurd<br />
TP<br />
477.252,78<br />
20174B Collector Bakvoorde - Sint-Henricusstraat -<br />
Grijspeerdstraat (Gits) - fase 2: Aansluiting<br />
Stationsstraat<br />
Voorontwerp 1.310.664,10<br />
20286 Collector RWZI Wakken - Sint-Baafs-Vijve -<br />
Wielsbeke<br />
Voorontwerp 1.250.880,86<br />
20367 Collector Waregem - Kleine Leiestraat (Maalbeek) Voorontwerp<br />
(of plaatselijke zuivering)<br />
225.496,30<br />
20649 Verbindingsriolering Nijverheidszone Voorontwerp 224.725,91<br />
21253 Afkoppeling Industriezone Noordlaan Voorontwerp 1.731.486,11<br />
21355 Collector Kleine Leiestraat (Maalbeek) - Anzegem Voorontwerp 389.153,60<br />
20132 Collector Sint-Elooiswinkelstraat - Rollegem-<br />
Kapelle<br />
Voorontwerp 463.446,39<br />
21356 Collector Kleine Leiestraat (Maalbeek) - Heerweg -<br />
Lange Winterstraat<br />
Voorontwerp 412.820,88<br />
97551B Collector Pastoriebeek - Kasteelbeek - Van Den<br />
Bogaerdelaan<br />
Voorontwerp 1.240.352,45<br />
98500 RWZI Beveren-Leie - 1e fase Voorontwerp 2.732.679,06<br />
98500 RWZI Beveren-Leie - 1e fase Voorontwerp 2.732.679,06<br />
21254 PRIO Kortrijksestraat Voorontwerp 1.166.273,39<br />
21522 Collector Bavikhove (Kervijnstraat) - Vaarnewijk Voorontwerp 321.396,47<br />
21533 PRIO Vlasbloemstraat - Itali‘nlaan Voorontwerp 1.719.394,46<br />
20027 Collector Rollegem-Kapelle - Sint-Elooiswinkel Voorontwerp 701.432,15<br />
20130 Collector Papestraat Voorontwerp 196.017,50<br />
20263 Collector Zuidkaai - Kanaal - Abele - Mentenhoek<br />
(deel 2 = tot bestaande collector Zuidkaai)<br />
Voorontwerp 1.156.716,00<br />
20577 Collector Waarmaarde Voorontwerp 1.441.608,37<br />
21695 Noordmandel Voorontwerp 148.805,00<br />
20669 Collector doorgang Westrozebeke - Zeugeberg -<br />
Foncieregoed<br />
Voorontwerp 1.765.588,16<br />
21687 Optimalisatie collector Abeelstraat Voorontwerp 119.770,79<br />
21820 Collector Kalberg Voorontwerp 446.198,28<br />
21821 Collector Gaversdreef - Nijverheidslaan Voorontwerp 196.101,17<br />
20259 RWZI Pittem Ontwerpfase 1 1.639.196,20<br />
20668 KWZI Westrozebeke (1.300 IE) Ontwerpfase 1 756.470,93<br />
98574 Sanering collector Krommebeek (afkoppelen beken) Goedgekeurd<br />
IP<br />
520.591,56<br />
21854 PS + PL Rugge Goedgekeurd<br />
IP<br />
99.020,71<br />
21923 Optimalisatie Groenstraat d.m.v. PS + PL naar Goedgekeurd 200.913,49<br />
collector Oudenaardse Heirweg<br />
IP<br />
20284 RWZI Dentergem (1600 IE) + VBR naar RWZI Goedgekeurd<br />
IP<br />
1.013.973,40<br />
21933 Afkoppelen Wermotebeek Goedgekeurd<br />
IP<br />
409.549,92
-600- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Door bovenstaande investeringen zal de zuiveringsgraad in Kortrijk-Roeselare-Tielt stijgen<br />
van 52,1% tot 71,1%.<br />
In bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van de projecten die binnen het arrondissement<br />
Kortrijk-Roeselare-Tielt zijn opgenomen op een gemeentelijk subsidiëringsprogramma. Naast<br />
de gemeente, de projectomschrijving en de initiële raming van het project wordt in de tabel<br />
ook de status van het project en de programmatie opgegeven.<br />
Hierbij dienen we op te merken dat de projecten opgenomen op het meerjarenprogramma<br />
2007-2010 indicatief zijn geprogrammeerd . Bovendien zal op korte termijn een volgend<br />
kwartaalprogramma, zijnde het eerste kwartaalprogramma voor 2007 en een geactualiseerd<br />
meerjarenprogramma 2008-2011 goedgekeurd worden waardoor wijzigingen in het<br />
programma zullen optreden.<br />
3. Door de goedkeuring van de verschillende rollende meerjareninvesterings-programma's (t.e.m.<br />
het Optimalisatieprogramma 2007) en renovatieprogramma's, werd in totaal ruim 2.672,9 mio<br />
euro beschikbaar gemaakt voor de uitbouw van nieuwe en de renovatie en optimalisatie van<br />
bestaande bovengemeentelijke zuiveringsinfrastructuur, en dit voor in totaal 2.554 projecten.<br />
De verdeling hiervan over de verschillende hydrografische bekkens is weergegeven in<br />
onderstaande tabel.<br />
Bekken Procentueel aandeel in<br />
totale investeringsbudget<br />
Beneden-Schelde 14,9%<br />
Boven-Schelde 10,2%<br />
Brugse Polder 4,4%<br />
Demer 14,4%<br />
Dender 8,7%<br />
Dijle en Zenne 15,9%<br />
Gentse kanalen 6,1%<br />
Ijzer 4,5%<br />
Leie 8,4%<br />
Maas 5,5%<br />
Nete 7,1%<br />
4.a. Sinds het subsidiebesluit van 30 maart 1996 werden volgende bedragen aan subsidies<br />
vastgelegd:<br />
Vastleggingsjaar Bedrag (Mio euro)<br />
1996 24,8<br />
1997 37,1<br />
1998 61,9<br />
1999 31,6<br />
2000 66,4<br />
2001 62,5<br />
2002 62,6<br />
2003 96,3<br />
2004 131,1<br />
2005 74,6
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -601-<br />
4.b. Sinds gestart werd met de opmaak van de subsidiëringsprogramma’s, conform de modaliteiten<br />
uit het subsidiebesluit van 30 maart 1996, gewijzigd op 23 maart 1999 en volledig herzien op<br />
1 februari 2002, werden binnen het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt 469 projecten<br />
ingediend voor subsidiëring.<br />
Binnen de subsidiëringsprogramma’s 1996 t.e.m. 2006 werden 153 projecten in aanmerking<br />
genomen voor subsidie. In het indicatief subsidiëringsprogramma 2006-2009 werden<br />
daarenboven nog 55 projecten opgenomen van het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt.<br />
4.c. Door de gemeenten worden steeds meer projecten ingediend, die kunnen opgenomen worden<br />
op het subsidiëringsprogramma. Binnen het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt werden<br />
31 projecten aangevraagd die voorlopig niet konden opgenomen worden op een definitief of<br />
indicatief goedgekeurd subsidiëringsprogramma en principieel wel in aanmerking komen voor<br />
subsidiëring.<br />
4.d. Een nieuwe inventarisatieronde met procedurefouten van projecten is op dit moment lopend.<br />
5. Binnen het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt zijn 5 bovengemeentelijke projecten,<br />
waaronder 3 RWZI-projecten, momenteel nog steeds geblokkeerd. Het betreft de volgende<br />
projecten:<br />
- 99546A "RWZI Ledegem" (2,3 mio euro): een bestemmingswijziging is noodzakelijk;<br />
- 99503 "RWZI Moorslede" (1,98 mio euro): de milieu- en de bouwvergunning werden<br />
geschorst door de Raad van State;<br />
- 97551B " Collector Pastoriebeek-Kasteelbeek-Van Den Bogaerdelaan" (1,24 mio euro):<br />
dit project is gekoppeld aan werken van de gemeente Izegem, met name de projecten<br />
W206113 "Aanleg van hoofdafvoerleiding langs de N36 - 2e fase (tussen de Waterstraat<br />
en de Manegemstraat) en aanleg riolering in de Manegemstraat tot aan de Manegembeek"<br />
en W206180 "Aanleg van hoofdafvoerleiding langs de N36 - 3° fase (tussen de<br />
Manegemstraat en Meensesteenweg)", waarvoor de gemeente, in het kader van de<br />
subsidiëring tot 7 mei 2006 de tijd heeft om het voorontwerp in te dienen;<br />
- 20389C "Collector RWZI Wingene - Wingene: Gravestraat": dit deel van het project<br />
20389 is afhankelijk gesteld van noodzakelijke gemeentelijke werken waartoe de<br />
gemeente zich niet wenst te engageren;<br />
- 21147B "Collector RWZI Heule - Heulebeek (Deel PS+PL)" (0,324 mio euro): ook dit<br />
project wordt nog steeds afhankelijk gesteld van noodzakelijke gemeentelijke werken.<br />
6. De zoneringsplannen voor alle gemeenten in Vlaanderen zijn voorgesteld. Deze voorstellingen<br />
hebben plaatsgevonden in een periode van juni 2005 t.e.m. maart 2006. De plannen die aan de<br />
gemeenten werden overhandigd waren voorlopige plannen in afwachting van goedkeuring van<br />
het besluit houdende vaststelling van de regels voor de scheiding tussen de gemeentelijke en<br />
bovengemeentelijke saneringsverplichting en de vaststelling van de zoneringsplannen. Dit<br />
besluit werd ondertussen op 10 maart jl. goedgekeurd maar tot op heden nog niet gepubliceerd<br />
in het Belgisch Staatsblad.<br />
BIJLAGEN<br />
In overleg met mijn kabinet werd vastgelegd dat de officiële verzending van de plannen zal<br />
plaatsvinden vanaf september om de procedure niet te laten interfereren met de sperperiode.<br />
Na het doorlopen van de procedure tot vaststelling van het plan (termijn bedraagt maximaal 20<br />
maanden) zijn deze plannen afdwingbaar voor derden. Op die wijze is éénduidig bepaald<br />
welke percelen zullen worden aangesloten op een collectieve zuivering en welke percelen zelf<br />
zullen moeten instaan voor hun zuivering.<br />
1. Overzicht subsidiedossiers binnen het arrondissement Kortrijk-Roeselare-Tielt.
-602- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/PEETERS/381/antw.381.bijl.001.xls
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -603-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 382<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
<strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim<br />
In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 18 van 22 oktober 2004 (Bulletin van Vragen en<br />
Antwoorden nr. 7 van 4 februari 2005, blz. 564) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />
1. Hoeveel werkdagen afwezigheid van één dag wegens ziekte werden genoteerd in de <strong>Vlaams</strong>e<br />
openbare instellingen (VOI’s)? Kan de minister de cijfers meedelen voor 2004, 2005 en de stand<br />
van zaken in 2006?<br />
2. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens ziekte, minder dan 30 dagen, werden in dezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
3. Hoeveel werkdagen afwezigheid wegens langdurige ziekte (meer dan 30 dagen) werden genoteerd<br />
in dezelfde periode?<br />
4. Hoeveel werkdagen verminderde prestaties wegens ziekte werden voor diezelfde periode<br />
vastgesteld?<br />
5. Welke conclusies of adviezen hebben de directieraden van de betrokken VOI’s geformuleerd<br />
hieromtrent?<br />
6. Werden er in die periodes attesten ingekort?<br />
7. Hoe en door wie werden controles uitgevoerd in die periodes?<br />
8. Werden specifieke acties ondernomen om het ziekteverzuim te verminderen?<br />
9. Welke evolutie kan worden vastgesteld in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 51, Moerman nr. 60,<br />
Vandenbroucke nr. 141, Vervotte nr. 141, Van Mechelen nr. 126, Anciaux nr. 67, Bourgeois nr.<br />
81, Peeters nr. 382, Keulen nr. 120, Van Brempt nr. 137)
-604- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 382 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -605-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 384<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Missing Links - Stand van zaken<br />
In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 112 van 29 november 2002 (Bulletin van Vragen en<br />
Antwoorden nr. 7 van 17 januari 2003, blz 1287) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />
In het antwoord op bovenvermelde schriftelijke vraag werd een lijst gegeven van de missing links en<br />
knelpunten van het hoofdwegennet in Vlaanderen per provincie volgens het ontwerp Mobiliteitsplan<br />
Vlaanderen.<br />
1. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de opgesomde missing links?<br />
2. Welke missing links werden reeds uitgevoerd en wat was de kostprijs daarvan?<br />
3. Wanneer worden de resterende missing links uitgevoerd en op hoeveel wordt de kostprijs<br />
geraamd?
-606- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 384 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
1.<br />
Antwerpen<br />
• Aanleggen van de Oosterweelverbinding<br />
De werken zullen starten in 2007, dit wordt beheerd door de Beheersmaatschappij<br />
Antwerpen Mobiel.<br />
• Aanleg van de A102<br />
De A102 werd in de beslissing van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 15/12/2000 niet opgenomen<br />
als een prioritair project in het kader van het Masterplan Antwerpen. Uit onderzoek met<br />
multimodaal verkeersmodel bleek dat de A102 slechts een gering effect op de mobiliteit<br />
zou hebben.<br />
Dit project komt in het op 17 oktober 2003 door de <strong>Vlaams</strong>e Regering principieel<br />
goedgekeurde Mobiliteitsplan Vlaanderen – beleidsvoornemens (versie oktober 2003) ook<br />
niet langer voor op de lijst van weg te werken missing links en knelpunten op het<br />
hoofdwegennnet.<br />
• Omvormen A12 tot snelweg tussen Antwerpen en de grens met Nederland<br />
Voorbereidend studiewerk is deels klaar (streefbeeldstudie). Aan TV3V werd gevraagd<br />
een actieplan voor de semi-korte termijn op te stellen - binnen dit en vijf jaar uitvoerbaar -<br />
voor de aanpak van de meest gevaarlijke punten.<br />
Limburg<br />
• Aanpassen van de verkeerswisselaar te Lummen<br />
Een eerste deelproject, de aanleg van een nieuwe brug voor de ontsluiting van de<br />
industrie, werd aanbesteed en de uitvoering is gestart op 21 april jl. Eind 2006 volgt de<br />
aanbesteding voor de op- en afritten naar deze nieuwe brug. Vanaf 2007 zal de<br />
verkeerswisselaar zelf in deelfasen worden aanbesteed.<br />
Oost-Vlaanderen<br />
• N49: Omvorming tot hoofdweg<br />
Het vak Antwerpen – Zelzate is, met uitzondering van het toegangscomplex te Moerbeke<br />
en de ombouw van het huidige complex N49-R4 te Zelzate volledig omgebouwd tot<br />
autosnelweg. In het vak Zelzate – Maldegem zijn er nog een aantal deelprojecten die<br />
gerealiseerd moeten worden om de volledige ombouw af te werken.<br />
<strong>Vlaams</strong>-Brabant<br />
• Omvorming A8 te Halle tot hoofdweg/autosnelweg<br />
Een streefbeeldstudie loopt en zal worden beëindigd tegen einde 2006.<br />
• Extra rijstrook op R0 tussen Wemmel en Kraainem + aanpassen verkeerswisselaars<br />
op R0<br />
Deze projecten zijn volledig opgenomen in het START-project, de procedures hiervoor<br />
zijn lopende (GRUP, MER, ontwerpstudies,…).<br />
• E40 Brussel - Leuven op vier rijstroken brengen<br />
Voor dit project zijn er nog geen procedures opgestart.<br />
• A12 Boom – Brussel volledig ombouwen tot autosnelweg<br />
Een streefbeeldstudie werd afgerond in het begin van 2006, de procedures zijn lopende<br />
voor de knoop A12 Meise-Westrode (GRUP, MER, ontwerpstudie).
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -607-<br />
2.<br />
3.<br />
West-Vlaanderen<br />
• Aanleg van de AX Havenrandweg Zuid naar Zeebrugge (Westkapelle – aansluiting<br />
N49 tot Blauwe Toren)<br />
De aanleg van de verkeerswisselaar N31/Blauwe Toren werd reeds uitgevoerd. Een studie<br />
voor een plan-MER werd opgestart en is lopende.<br />
• Omvormen van de N49 tot autosnelweg (vak Ramskapelle – grens provincie West-<br />
Vlaanderen)<br />
Een studie voor de opmaak van het voorontwerpplan werd opgestart.<br />
• Aanleg derde rijstrook op de E17 tussen Kortrijk en Waregem<br />
Werd reeds uitgevoerd.<br />
• A10 Jabbeke – Oostende: Aansluitingen verbeteren<br />
Werd reeds uitgevoerd.<br />
West-Vlaanderen<br />
• Aanleg derde rijstrook op de E17 tussen Kortrijk en Waregem<br />
Werd uitgevoerd voor 15,1 miljoen euro.<br />
• A10 Jabbeke – Oostende: Aansluitingen verbeteren<br />
Werd uitgevoerd voor 5,65 miljoen euro.<br />
Antwerpen<br />
• Aanleggen van de Oosterweelverbinding<br />
De werken starten in 2007 en de totale kostprijs wordt geraamd op 1,5 miljard euro.<br />
• Aanleg van de A102<br />
De A102 werd in de beslissing van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 15/12/2000 niet opgenomen<br />
als een prioritair project in het kader van het Masterplan Antwerpen. De planning en<br />
studie zijn dan ook achteruit geschoven, waarbij de totale kosten voor studie en realisatie<br />
op 125 miljoen euro geraamd worden.<br />
• Omvormen A12 tot snelweg tussen Antwerpen en de grens met Nederland<br />
Het actieplan voor de meest gevaarlijke punten zal allicht starten eind 2007 of begin 2008.<br />
De volledige aanpak van dit stuk van de A12 zal +/- 120 miljoen euro kosten.<br />
Limburg<br />
• Aanpassen van de verkeerswisselaar te Lummen<br />
Voor dit project lopen de werken van 2006 tot maximaal 2012 voor een geschat<br />
totaalbedrag van 40 miljoen euro.<br />
Oost-Vlaanderen<br />
• N49: Omvorming tot hoofdweg<br />
Voor het vak Antwerpen – Zelzate dienen er nog 2 projecten gerealiseerd worden voor een<br />
totaal van 15 miljoen euro. Voor wat betreft het vak Zelzate - Maldegem zal er nog voor<br />
ongeveer 40 miljoen euro aanbesteed worden vooraleer de volledige ombouw gerealiseerd<br />
is. Een aantal projecten wordt gepland in de jaren 2007-2008-2009 maar een timing voor<br />
de volledige ombouw is niet beschikbaar.<br />
<strong>Vlaams</strong>-Brabant<br />
• Omvorming A8 tot hoofdweg/autosnelweg<br />
Voor een concrete timing van de realisatie en ook voor een realistische budgettaire raming<br />
worden de resultaten van de lopende streefbeeldstudie afgewacht.<br />
• Extra rijstrook op R0 tussen Wemmel en Kraainem + aanpassen verkeerswisselaars<br />
op R0<br />
Voor de R0 zone Zaventem wordt een raming van 50 miljoen euro vooropgesteld, met<br />
uitvoering van het project vanaf 2009.
-608- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Voor de R0-Noord is de huidige raming 25 miljoen euro, en zal de uitvoering ten vroegste<br />
kunnen starten vanaf 2008.<br />
• E40 Brussel - Leuven op vier rijstroken brengen<br />
Voor dit project is er nog geen concrete timing voor de realisatie.<br />
• A12 Boom – Brussel volledig ombouwen tot autosnelweg<br />
Voor de knoop A12 Meise-Westrode bedraagt de raming 15 miljoen euro, en wordt de<br />
uitvoering gepland vanaf einde 2007.<br />
West-Vlaanderen<br />
• Aanleg van de AX Havenrandweg Zuid naar Zeebrugge (Westkapelle – aansluiting<br />
N49 tot Blauwe Toren)<br />
De totale kostprijs bedraagt ongeveer 115 miljoen euro, met mogelijke start van de<br />
werken (bouw van een viaduct) in 2010.<br />
• Omvormen van de N49 tot autosnelweg (vak Ramskapelle – grens provincie West-<br />
Vlaanderen)<br />
De kostprijs hiervan zal ongeveer 45 miljoen euro bedragen. Vanaf 2008 kan er gestart<br />
worden met de bouw van twee bruggen.<br />
Alle hierboven aangegeven startdata dienen steeds te worden afgewogen binnen de in de begroting ter<br />
beschikking gestelde middelen. Ze zijn dan ook enkel richtdata.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -609-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 385<br />
van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Carpoolparkings - Stand van zaken<br />
In opvolging van mijn schriftelijke vraag nr. 250 van 4 maart 2003 (Bulletin van Vragen en<br />
Antwoorden nr. 14 van 16 mei 2003, blz. 2245) had ik de minister graag de volgende vragen gesteld.<br />
1. Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanleg van carpoolparkings in het <strong>Vlaams</strong>e<br />
gewest?<br />
Waar worden in de toekomst nog carpoolparkings gepland?<br />
2. Hoe worden de carpoolparkings geëvalueerd? Wat zijn de resultaten hiervan?<br />
Wat is de bezettingsgraad van de afgewerkte carpoolparkings? Welk streefcijfer wordt<br />
vooropgesteld?<br />
3. Van hoeveel en welke carpoolparkings wordt de aanleg momenteel verhinderd door een<br />
gewestplanwijziging of een af te leveren bouwvergunning?<br />
4. Hoe worden de carpoolparkings gepromoot en plant de minister nog specifieke acties?
-610- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 385 van 28 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
1. Geplande carpoolparkings:<br />
o Halen;<br />
o Hasselt (afrit 28);<br />
o Houthalen-Helchteren (uitbreiding);<br />
o Maasmechelen;<br />
o Tongeren;<br />
o Lummen;<br />
o Erpe-Mere;<br />
o Aalst;<br />
o Rumst (E19);<br />
o Beerse (E34-complex 22);<br />
o Geel-west (E313-complex 23);<br />
o Geel-oost (E313-complex 24);<br />
o Herentals-oost (E313-complex 22) – eventueel;<br />
o Massenhoven (E313-complex 19);<br />
o Zemst;<br />
o A12 (afrit Meise).<br />
Methodiek locatiekeuze carpoolparkings zie bijlage 1.<br />
2. Een bezettingsgraad van 100 % geldt als criterium voor capaciteit en verzadiging.<br />
Bij 85 % bezetting is er een indicatie van een capaciteitsprobleem.<br />
Overbezetting moet worden vermeden, aangezien het leidt tot foutparkeren op doorgangen van de<br />
parking en op de ruimte voor openbaar vervoer. Hiertegen wordt door de politie opgetreden.<br />
De gemiddelde bezettingsgraad kan u terugvinden in bijlage 2.<br />
3. Limburg<br />
In Limburg werd een GRUP (Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan) in voorstudie opgemaakt<br />
voor de carpoolparking afrit 28, doch dit werd nooit aan de <strong>Vlaams</strong>e Regering voorgelegd.<br />
Voor de carpoolparkings van Tongeren (locatie tegenover toeritten) en uitbreiding Lummen is een<br />
GRUP nodig.<br />
Voor de carpoolparkings van Halen, Maasmechelen en Bilzen is geen GRUP nodig als de parkings<br />
binnen het complex worden gelokaliseerd.<br />
Voor de uitbreiding van de carpoolparking van Houthalen is mogelijk ook een GRUP nodig. Deze<br />
kan eventueel worden opgenomen in een op te starten PRUP (Provinciaal Ruimtelijk<br />
Uitvoeringsplan).<br />
Oost-Vlaanderen<br />
Het dossier Erpe-Mere ligt klaar in afwachting van een bestemmingswijziging van de aangeduide<br />
locatie. Nadien dient de bouwvergunning te worden aangevraagd.<br />
Antwerpen
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -611-<br />
Er is momenteel een discussie rond de tijdelijke parking op de kruising van de R11 en de N173.<br />
Deze carpoolparking was aangelegd met een tijdelijke vergunning in het kader van Minder Hinder<br />
en moet nu in principe verdwijnen. De buurt wenst die echter te behouden.<br />
West-Vlaanderen<br />
Geen.<br />
<strong>Vlaams</strong>-Brabant<br />
− Parking te Zemst (Hofstade) langs de E19:<br />
Er is geen inplantingsplaats mogelijk kort tegen de verkeerswisselaar vanwege de<br />
bestemming (landbouwzone – natuurgebied). Langs de N267 is voldoende<br />
langsparking aanwezig om dit op te vangen.<br />
− A12 Brussel - Willebroek - Antwerpen t.h.v. de afrit Meise:<br />
Voor de voorziene inplantingsplaats werd de bouwvergunning door de gemeente<br />
geweigerd. Een nieuwe inplantingsplaats wordt gezocht.<br />
4. De promotie van de carpoolparking behoort tot de bevoegdheid van mijn collega bevoegd voor<br />
mobiliteit.<br />
BIJLAGEN<br />
1. Methodiek locatiekeuze carpoolparkings<br />
2. Lijst met de gemiddelde bezettingsgraad<br />
Bijlage(n):<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/PEETERS/385/antw.385.bijl.001.doc<br />
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/schv/2005-2006/PEETERS/385/antw.385.bijl.002.xls
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -613-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 387<br />
van 28 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
N16 Temse-Breendonk - Geluidswerende maatregelen<br />
Kan de minister meedelen of de <strong>Vlaams</strong>e Regering of de <strong>Vlaams</strong>e administratie in de voorbije jaren<br />
vanwege de gemeentebesturen van Bornem of Puurs verzoeken hebben ontvangen waarbij wordt<br />
aangedrongen op geluidsmilderende maatregelen langs de N16 tussen Temse en Breendonk?<br />
Werden er terzake al beslissingen getroffen?
-614- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 387 van 28 maart 2006<br />
van LUK VAN NIEUWENHUYSEN<br />
De problematiek van de geluidsoverlast ten gevolge van de N16 werd door beide gemeenten bij mijn<br />
kabinet aangekaart. Het overleg is lopende; definitieve beslissingen werden ter zake nog niet<br />
genomen.<br />
Eind 2005 is er door een bewoner een verzoek ingediend voor het uitvoeren van een geluidsonderzoek<br />
ter hoogte van de brug over de Coolhemstraat. De uitvoering van dit onderzoek staat voorlopig<br />
gepland voor het najaar van 2006.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -615-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 388<br />
van 28 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
Sluiting Brusselse Ring - Overleg met Brussels Gewest<br />
In antwoord op een vraag over de aanpassingen aan de Brusselse Ring en de sluiting ervan in het<br />
zuiden in de Commissie Infrastructuur van het Brussels <strong>Parlement</strong> op 26 oktober 2005 stelt minister<br />
Smet dat de dialoog tussen Brussels en <strong>Vlaams</strong> Gewest hieromtrent bezig is. Hij zegt hierover<br />
regelmatig contact te hebben met minister Van Brempt, maar ook met de minister zouden er afspraken<br />
zijn gemaakt en ontmoetingen gepland.<br />
Verder zegt minister Smet: “Daarnaast is er ook het coördinatiecomité van het Principieel Akkoord,<br />
waarin zowel het <strong>Vlaams</strong> Gewest, de provincie <strong>Vlaams</strong>-Brabant als het Brussels Hoofdstedelijk<br />
Gewest op elk niveau, kabinetten en administraties, vertegenwoordigd zijn. Verder zijn er ook<br />
onderlinge contacten tussen de administraties en tussen de bevoegde kabinetten van gewesten en<br />
provincie. Ook voor het overleg over een mogelijke sluiting van de Ring is dit het aangewezen<br />
forum.”<br />
Er bestaat dus een forum voor het overleg over de mogelijke sluiting van de Ring volgens de Brusselse<br />
minister. De <strong>Vlaams</strong>e minister van Openbare Werken zit dus wel degelijk in een overlegmodel. De<br />
visie dat er een oplossing moet worden gezocht, wordt dus door beide gewesten gedeeld. De<br />
gezamenlijke bedoeling is, nog steeds volgens minister Smet, om de doorstroming op de Ring<br />
mogelijk te maken.<br />
1. Kan de minister bevestigen dat hij inderdaad gesprekken heeft met de bevoegde Brusselse<br />
minister?<br />
2. Wat zijn de resultaten van deze gesprekken?<br />
3. Zijn deze gesprekken voltooid? Indien niet, welke timing is daarvoor vooropgesteld?<br />
4. Wanneer zal de minister overgaan tot een beslissing in het dossier van de mogelijke sluiting van<br />
de Ring in het zuiden van Brussel?<br />
5. Wanneer zal de minister overgaan tot de uitvoering van de beslissing in het dossier van de<br />
mogelijke sluiting van de Ring in het zuiden van Brussel?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 388) en Van Brempt (nr. 139).
-616- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 388 van 28 maart 2006<br />
van GREET VAN LINTER<br />
1. Op het recente coördinatiecomité van het Principieel Akkoord (17/03/2006) is naar aanleiding<br />
van een mogelijke sluiting van de Duboislaan door de heer gouverneur van de provincie<br />
<strong>Vlaams</strong>-Brabant gevraagd om in de nog op te starten “Streefbeeldstudie Ring West” als apart<br />
punt te kijken naar de mogelijkheden tot het maken van een verbinding ten zuiden van Brussel.<br />
2. Tussen de betrokken administraties is een eerste overleg geweest om een<br />
samenwerkingsovereenkomst op te stellen en om de inhoudelijke aspecten van deze<br />
streefbeeldstudie te bespreken. Deze documenten worden nu verder opgesteld en uitgewerkt om<br />
daarna aan de betrokken ministers voor te leggen.<br />
3. Er is nog geen concrete timing vooropgesteld. Het is de bedoeling deze studie in het najaar aan<br />
te besteden zodat ze in 2007 en 2008 kan uitgevoerd worden.<br />
4.+5. Gezien de complexiteit en uitgebreidheid van deze studie moet een totale looptijd, inclusief<br />
overleg- en (politieke) beslissingsmomenten, van minimum 2 jaar vooropgesteld worden.<br />
Tussentijdse rapporten en besluiten zullen ook gecommuniceerd worden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -617-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 389<br />
van 28 maart 2006<br />
van PATRICIA CEYSENS<br />
Telegeleide modelvliegtuigen - Milieuregels<br />
De liefhebbers van telegeleide modelvliegtuigjes en helikopters worstelen al jaren met hetzelfde<br />
probleem, namelijk het vinden van een plaats waar ze zonder problemen en conflicten én in alle<br />
veiligheid hun hobby kunnen beoefenen.<br />
Meestal gaat het hierbij om liefhebbers die tijdens het weekend landelijke gebieden opzoeken om daar<br />
gedurende enkele uren met hun modelvliegtuigjes en helikopters te vliegen.<br />
Bij dit alles rijst soms het probleem van omwonenden, gebruikers van het buitengebied en/of<br />
landbouwers die dit als een storend element beschouwen.<br />
Een mogelijke oplossing kan gevonden worden in het gebruik van stukken grond, bijvoorbeeld<br />
braakliggende terreinen, ver van bewoonde gebieden, in landelijke/agrarische gebieden. Een<br />
planologische bestemmingswijziging is niet steeds vereist.<br />
1. Welke milieuregels zijn er momenteel van toepassing op de beoefening van deze hobby?<br />
2. Welke aspecten van deze regelgeving komen eventueel in aanmerking voor aanpassing om deze<br />
hobby in alle veiligheid, maar ook in alle soepelheid te kunnen beoefenen?<br />
3. Op welke manier ziet de minister mogelijkheden om deze vrij onschuldige hobby een plaats te<br />
geven in het landelijk gebied, dan wel in andere gebieden?
-618- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 389 van 28 maart 2006<br />
van PATRICIA CEYSENS<br />
1. Met betrekking tot telegeleide modelvliegtuigen geldt de rubriek 32.6 van de VLAREMindelingslijst.<br />
Deze rubriek viseert de “terreinen gebruikt als opstijg- en landingsplaats en de<br />
terreinen hierbij aansluitend” waarboven wordt gevlogen met ten minste:<br />
o één modelmotorvliegtuig;<br />
o drie modelzweefvliegtuigen.<br />
In het eerste geval is de activiteit ingedeeld in klasse 2 en dus milieuvergunningsplichtig, in<br />
het laatste geval in klasse 3 en dus slechts meldingsplichtig.<br />
Op de aldus ingedeelde inrichtingen zijn de algemene en sectorale milieuvoorwaarden van titel<br />
II van het VLAREM van toepassing. Het betreft inzonderheid de algemene geluidsbepalingen<br />
van het hoofdstuk 4.5 alsook de sectorale bepalingen van afdeling 5.32.6. Volgens deze laatste<br />
bepalingen zijn alle activiteiten met modelvliegtuigen verboden vanaf 19 uur tot 7 uur. Verder<br />
geldt een algemeen verbod in natuur- en bosgebieden.<br />
Bedoelde VLAREM-reglementering is raadpleegbaar op internet op de webstek<br />
www.mina.be/vlarem-teksten.html.<br />
2. en 3. De toelaatbaarheid van de exploitatie van een ingedeelde inrichting, in casu bedoelde activiteit<br />
met modelvliegtuigen, is in de eerste plaats afhankelijk van het feit of de hinder, en<br />
inzonderheid hier de geluidshinder, tot een aanvaardbaar niveau kan worden beperkt. Dit<br />
aspect is afdoende geregeld in VLAREM en vormt in de praktijk ook niet direct een knelpunt.<br />
Verder moet de exploitatie ook verenigbaar zijn met de ruimtelijke bestemmingsvoorschriften<br />
van de geviseerde terreinen. Dit aspect betreft echter een aangelegenheid die tot de<br />
bevoegdheid behoort van mijn collega bevoegd voor ruimtelijke ordening.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -619-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 390<br />
van 30 maart 2006<br />
van LINDA VISSERS<br />
Actieplan Cadmium - Sanering goethietputten<br />
De Cadmium-affaire kwam opnieuw in de belangstelling na berichten in de media op 14 januari 2006<br />
naar aanleiding van de resultaten van een studie die door verschillende universiteiten gelijktijdig werd<br />
uitgevoerd.<br />
Voor het eerst kon professor Staessen met harde cijfers aantonen dat er een verband bestaat tussen<br />
longkanker en milieuvervuiling door cadmium. Inwoners van Overpelt, Lommel en Balen zouden<br />
volgens de studie ruim vier keer meer kans maken op langkanker omdat ze in een gebied wonen dat<br />
vervuild werd en is door cadmium. Cadmium is één van de zeven zware metalen die schadelijk zijn<br />
voor de gezondheid van de mens zoals: lood, arseen, chroom, kwik, antimoon en nikkel.<br />
Het onderzoek wwarvan sprake verliep tussen 1985 en 1989 en lokaliseerde zich in de onmiddellijke<br />
omgeving van de Umicor-vestigingen. Er worden dadelijk na de bekendmaking crisisvergaderingen<br />
georganiseerd en hoorzittingen gehouden in de gemeenten Lommel, Overpelt en Neerpelt. Op 14<br />
februari 2006 werd dan een Actieplan Cadmium opgesteld met als belangrijkste pijlers: 1.Onderzoek<br />
2.Sanering en 3.Toezicht.<br />
1. In het Actieplan Cadmium, dat als positief kan worden ervaren, lijkt een toekomstgerichte visie<br />
over de uiteindelijke verwijdering van de goethietbekkens en goethietputten te ontbreken. Deze<br />
goethietverzamelplaatsen bevatten immers nog hoge concentraties cadmium. Goethiet is een<br />
ijzerresidu van de hydromettalische verwerking van zinkertsen en bevat ongeveer 0.1 cadmium.<br />
Voor het verkrijgen van een vergunning werd in het verleden door het bedrijf verklaard dat “in een<br />
later stadium” dit goethiet verwerkt zou worden om er de schadelijke stoffen uit te verwijderen en<br />
de herbruikbare stoffen alsnog te gebruiken.<br />
Heeft de minister al een idee wanneer er begonnen zal worden met “recycleren” van het goethiet,<br />
zodat deze bekkens en putten definitief kunnen verdwijnen?<br />
Mag ik ervan uitgaan dat dit niet zal gebeuren op de kosten van de belastingbetaler?<br />
2. In de onmiddellijke omgeving van deze zinkverwerkende bedrijven werden goethietbekkens en<br />
goethietputten aangelegd. Om gezondheids- en veiligheidsoverwegingen werden deze bekkens<br />
afgedekt en loopt een aanvraag (verzoek tot wijziging voorwaarden voor een klasse 1-inrichting,<br />
ingediend door Umicor NV, dossier: Gemeente Overpelt VG06020001/MVG00076) die tot doel<br />
heeft een uitbreiding te verkrijgen van de herkomst van de toegelaten materialen voor de<br />
constructie van de druklaag bij de eindafwerking van het goethietbekken.
-620- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Alles wijst erop dat vergunningen afgeleverd worden voor het bijstorten van verontreinigde<br />
materialen voor materialen die zich bevinden op het terrein van Umicore Overpelt “of er direct of<br />
indirect van afkomstig zijn”.<br />
Is het verantwoord dat er nog bijkomende schadelijke afvalstoffen gestort worden zonder<br />
zekerheid te hebben dat de aanvrager ook verantwoordelijk gesteld zal worden voor een<br />
milieuvriendelijke verwijdering?<br />
3. Worden er sluitende garanties geëist dat de gemeenschap niet zal moeten betalen voor het saneren<br />
van deze goethietsites?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -621-<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 390 van 30 maart 2006<br />
van LINDA VISSERS<br />
1. Thans ligt een milieuvergunningsaanvraag voor vanwege Umicore m.b.t. het hernieuwen van de<br />
bestaande vergunning voor de monodeponie goethiet (“nieuw goethietbekken”) en neutralisatieslib<br />
te Lommel aan de Bestendige Deputatie van Limburg.<br />
Hieruit blijkt dat het niet de bedoeling is om in de toekomst de goethietstortplaatsen te verwijderen<br />
of het goethiet nog te “recycleren” uit de bekkens.<br />
Hun voorgesteld alternatief voor het storten van goethiet, met name het verder verwerken tot<br />
graveliet voor valorisatie als secundaire grondstof in of als vormgegeven bouwstof (onder meer in<br />
betoncementmortel), werd in een vergevorderd stadium (detailengineering) door Umicore stilgezet<br />
omwille van een aantal redenen waaronder:<br />
o economisch niet haalbaar: circa 25 miljoen euro investering en 5 miljoen euro extra<br />
operationele kost per jaar;<br />
o milieuhygiënisch risico: in graveliet zit nog altijd een hoeveelheid zware metalen,<br />
weliswaar in een relatief inerte chemische toestand;<br />
o geen langetermijngarantie vanwege de overheid om als een bouwstof af te zetten;<br />
o geen afzetgarantie bij de gebruikers.<br />
2. Bijna alle goethietstortplaatsen die niet ingericht werden volgens de huidige Vlarem IIvoorwaarden<br />
(afdeling 5.2.4.) werden afgedekt en afgewerkt voor 31.12.2005.<br />
Ingevolge de eindtermijn van de overgangsperiode in het kader van de implementatie van de<br />
Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen van 26 april 1999 moeten alle nog in<br />
exploitatie zijnde stortplaatsen die niet voldoen aan voornoemde Vlarem II-voorwaarden tegen 16<br />
juli 2009 gesloten zijn.<br />
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 ligt er thans een milieuvergunningsaanvraag bij de<br />
Bestendige Deputatie van Limburg. Zij zullen op basis van de verstrekte adviezen een beslissing<br />
nemen in deze zaak.<br />
3. De financiële zekerheden zijn vastgelegd in Subafdeling 5.2.4.7 van titel II van het Vlarem en<br />
worden gecoördineerd door de OVAM. De exploitant blijft verantwoordelijk voor onderhoud,<br />
toezicht en controle van de stortplaats in de nazorgfase zolang de vergunningverlenende overheid<br />
zulks nodig acht, rekening houdend met de tijd gedurende welke de stortplaats gevaar kan<br />
opleveren. Deze periode van nazorg bedraagt minstens 30 jaar na de definitieve afwerking van de<br />
stortplaats, maar kan dus verlengd worden. De exploitant van de stortplaats heeft financiële<br />
zekerheden gesteld voor de nazorgactiviteiten. Deze financiële zekerheden kunnen enkel<br />
opgeheven worden na de beëindiging van de periode van nazorg, en mits voorafgaande<br />
goedkeuring door de OVAM.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -623-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 392<br />
van 30 maart 2006<br />
van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />
N5 St.-Genesius-Rode - Veiligheid oversteekplaats<br />
Reeds meerdere malen heeft het gemeentebestuur van Sint-Genesius-Rode gevraagd om de<br />
oversteekplaats op de N5 beter te beveiligen en te accentueren door middel van verkeerslichten en<br />
bijkomende openbare verlichting.<br />
De snelheidscamera’s hebben een tijdje soelaas gebracht, zodat er minder verkeersslachtoffers vielen<br />
tussen eind 2002 en begin 2005. Sedert 2005 zijn de camera’s echter buiten werking gesteld op de N5<br />
en wordt er nog steeds gewacht op nieuwe ijkingskasten.<br />
Spijtig genoeg gebeurde er onlangs opnieuw een dodelijk ongeval, wat bewijst dat de<br />
snelheidscontroles op die plaats echt noodzakelijk zijn.<br />
1. Wanneer worden de camera’s in orde gebracht?<br />
2. Wanneer wordt de oversteekplaats veiliger gemaakt?
-624- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 392 van 30 maart 2006<br />
van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />
1. Zoals u zelfs reeds aanhaalt, zijn er een aantal algemene problemen omtrent de onbemande<br />
camera’s. Niet enkel werden tal van snelheidscamera’s (radars) buiten werking gesteld door de<br />
dienst Metrologie, ook de (her)homologatie van camera’s ter hoogte van kruispunten met<br />
verkeerslichten door diezelfde dienst loopt sinds de zomer van 2004 zeer stroef. Bovendien laat<br />
ook het herijken van de bestaande toestellen op zich wachten.<br />
Niettegenstaande al deze strubbelingen werd door mijn administratie gedurende heel deze periode<br />
continu een grote hoeveelheid energie in het project ‘onbemande verkeerscamera’s, gestoken, in<br />
de hoop een doorbraak te kunnen realiseren. Ook van de zijde van de betrokken<br />
aannemer/leverancier is reeds een zeer grote hoeveelheid tijd en energie in deze problematiek<br />
gestoken.<br />
Wat de snelheidscamera’s betreft, werd pas op 24 maart 2006, door de dienst Metrologie de knoop<br />
doorgehakt: het is nu duidelijk aan welke voorwaarden de locaties dienen te voldoen en ook de<br />
aanpassingen (markeringen op de rijbaan) zijn duidelijk omschreven.<br />
Een 100-tal installaties met radarsnelheidscamera’s langs gewestwegen werden in de zomer van<br />
2005 reeds op deze wijze, in afwachting van een formeel goedgekeurd installatie-handboek,<br />
aangepast.<br />
De aannemer organiseert zich momenteel om de nodige attesten voor deze installaties af te<br />
leveren, zodat deze opnieuw in gebruik kunnen worden genomen. In tweede helft van april kunnen<br />
de eerste attesten worden verwacht. Het verwachte ritme voor het aanpassen en opnieuw vrijgeven<br />
van de installaties bedraagt om en bij de 10 palen per week.<br />
Tal van snelheidscameratoestellen werden reeds omgebouwd naar de dubbele-foto technologie.<br />
Samen met de heringebruikname van de palen worden de nog resterende toestellen opgehaald voor<br />
ombouw en herijk.<br />
2. Wat de voetgangersoversteek zelf betreft, heeft mijn administratie geen idee om welke oversteek<br />
het gaat.<br />
Mijn administratie heeft reeds meerdere herinneringen gestuurd aan de gemeente Sint-Genesius-<br />
Rode in verband met ongevallengegevens t.h.v. de World International School, maar tot op heden<br />
zonder resultaat.<br />
Tijdens het overleg met de Federale Politie meldde de korpschef van de PZ Rode dat er een vraag<br />
zou komen voor de aanleg van een voetgangersoversteek t.h.v. de Jonetlaan. Hiervoor werden er<br />
ook nog geen gegevens ontvangen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -625-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 397<br />
van 30 maart 2006<br />
van MARC CORDEEL<br />
N485 Steendorp - Herstellingswerken<br />
De werken aan de Kapelstraat in Steendorp naderen eindelijk hun voltooiing. Meer bepaald wordt de<br />
as Rupelmonde-Temse straks op Steendorps grondgebied opnieuw in beide richtingen in gebruik<br />
gesteld.<br />
Als gevolg van deze bijna twee jaar durende situatie heeft de N485, de invalsweg van de E17 naar<br />
Steendorp, massaal veel zwaar verkeer te verwerken gekregen. De gevolgen hiervan laten zich dan<br />
ook zien: zowel in Bazel als in Steendorp begint deze weg in slechte en soms ronduit gevaarlijk staat<br />
te verkeren, met onder andere verzakkingen en diepe putten vlak naast de weg.<br />
Vanuit het <strong>Vlaams</strong> Gewest werd reeds een herstelling van deze weg in het vooruitzicht gesteld,<br />
vandaar volgende twee vragen aan de minister.<br />
1. Is er reeds enig zicht op de planning van deze werken?<br />
2. Komt er intussentijd een verbod op zwaarder verkeer (bijv. vanaf 15T of 20T laadvermogen) op de<br />
N485-Heirputstraat-Hospitaalstraat waarbij dit bijvoorbeeld verplicht langs de N16 en de N419<br />
gestuurd wordt, en dit teneinde een verdere afkalving van de N485 te voorkomen?
-626- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 397 van 30 maart 2006<br />
van MARC CORDEEL<br />
1. Lokale herstellingen zullen door de onderhoudsaannemer worden uitgevoerd. Op termijn dient<br />
echter, als beste oplossing, gekozen voor de herinrichting van dit wegvak. Hiertoe werd al een<br />
vergadering belegd met de gemeenten Temse en Kruibeke.<br />
2. Het invoeren van een tonnageverbod op het betrokken wegvak wordt momenteel onderzocht door<br />
de terzake bevoegde diensten.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -627-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 399<br />
van 31 maart 2006<br />
van VEERLE HEEREN<br />
Vlarem - Dansscholen<br />
De inrichtingen die hinderlijk worden geacht voor de mens en het leefmilieu worden in drie klassen<br />
ingedeeld, afhankelijk van de aard en de belangrijkheid van de daaraan verbonden milieueffecten.<br />
Niemand mag zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als<br />
hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste of tweede klasse, exploiteren. De <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering stelt de lijst en de klasse van die inrichtingen vast. Weten tot welke klasse de inrichting<br />
behoort, is belangrijk om de voorwaarden die erop van toepassing zijn te kennen.<br />
In sommige gevallen is het niet duidelijk onder welke rubriek bepaalde inrichtingen thuis horen.<br />
Bijvoorbeeld een “dansstudio” of “dansschool”. Rubriek 32.1 van de lijst van hinderlijke inrichtingen<br />
stelt dat voor feestzalen en lokalen, die een dansgelegenheid omvatten en waarvan de totale<br />
oppervlakte van de door het publiek toegankelijke lokalen 100 m² of meer bedraagt, klasse 2<br />
vergunning van kracht is. Rubriek 32.2 daarentegen bepaalt dat voor zalen voor sportmanifestaties<br />
slechts een vergunning klasse 3 vereist is. Het is voor de lokale overheid niet steeds duidelijk op basis<br />
van welke objectieve criteria een inrichting als “dansschool”, dan wel als opleidingscentrum of<br />
sportcentrum kan worden beschouwd.<br />
1. Welke klasse milieuvergunning is van toepassing op een “dansschool”?<br />
2. Aan welke voorwaarden moet een “dansschool” voldoen om eventueel niet als dansgelegenheid<br />
beschouwd te worden?<br />
3. Is er door deze onduidelijkheid geen risico op willekeur, de interpretatie kan namelijk sterk<br />
verschillen van gemeente tot gemeente?<br />
4. Hoeveel milieuvergunningen zijn er in 2005 verleend waarvan de inrichting onder de noemer<br />
“dansschool” kan worden geplaatst? Over welke klasse van milieuvergunning ging het hier<br />
telkens?
-628- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 399 van 31 maart 2006<br />
van VEERLE HEEREN<br />
1. Het antwoord op de vraag in welke klasse dansscholen zijn ingedeeld, is – zoals hierna nader<br />
toegelicht - afhankelijk van wat in het concrete geval onder de noemer “dansschool” wordt<br />
bedoeld. Een dansschool op zich is immers niet geviseerd door rubriek 32 van de VLAREMindelingslijst.<br />
Wanneer de dansschool evenwel naast eventuele cursuslokalen ook nog één of meer zalen of<br />
lokalen met dansgelegenheid omvat waarin de leerlingen, en in voorkomend geval ook nog andere<br />
personen, het dansen beoefenen hetzij om te oefenen, hetzij als recreatieve activiteit, kan gesteld<br />
worden dat de inrichting wèl valt onder rubriek 32.1 van de indelingslijst van titel I van het<br />
VLAREM. In dit laatste geval beantwoordt de inrichting immers aan de definitie van artikel 1.1.2<br />
van titel II van het VLAREM:<br />
“lokalen met een dansgelegenheid: alle lokalen met een dansvloer, ongeacht de oppervlakte<br />
van deze dansvloer, alsmede hun aanhorigheden die, al dan niet tegen betaling, voor het<br />
publiek toegankelijk zijn, ook al is de toegang tot bepaalde categorieën van personen<br />
beperkt.”.<br />
Het lokaal met dansgelegenheid (dansvloer) behorende bij de dansschool is immers toegankelijk<br />
voor een bepaald publiek (onder meer de leerlingen). De activiteiten hebben ook een regelmatig en<br />
vrij permanent karakter. Een dansschool met dergelijk lokaal met dansgelegenheid, valt dan ook<br />
evenmin onder de uitzonderingen, zoals bepaald in de indelingsrubriek 32.1. Dit lokaal met<br />
dansgelegenheid behorende bij de dansschool is bijgevolg ingedeeld onder rubriek 32.1 indien het<br />
voor het publiek toegankelijke lokaal 100 m² of meer bedraagt. Voor de exploitatie van dit lokaal<br />
moet een vergunning klasse 2 worden bekomen.<br />
Voor een nadere interpretatie van de hoger geciteerde definitie van “lokalen met een<br />
dansgelegenheid” geldt, bij gebrek van een verdere definitie in de reglementering zelf, de<br />
taalkundige betekenis. Volgens het Groot Woordenboek Van Dale moet worden verstaan:<br />
- onder “aanhorigheid”: “wat tot een bezitting behoort”;<br />
- onder “een bezitting”: “een onroerend goed”;<br />
- onder “toegankelijk”: “betreden kunnende worden”.<br />
Uit de samenlezing van deze toelichtingen volgt dat inzonderheid de WC’s, de nooduitgangen, de<br />
inkomhal, en andere toegankelijke aanhorigheden mee in aanmerking moeten genomen worden<br />
voor de berekening van de oppervlakte van “de voor het publiek toegankelijke lokalen”.<br />
Een dansschool lijkt mij bezwaarlijk te kunnen vallen onder de rubriek 32.2 “Schouwspelzalen” ,<br />
subrubriek 1° “Bioscopen, schouwburgen, variététheaters, zalen voor sportmanifestaties andere<br />
dan onder 2°, polyvalente zalen en feestzalen met een speelruimte”. Het is duidelijk dat de rubriek<br />
32.2 in deze enkel zou kunnen van toepassing zijn wanneer het gaat om een zaal waarin dans- en<br />
andere manifestaties voor publiek worden opgevoerd. Dergelijke zaal kan hoegenaamd niet als<br />
dansschool worden beschouwd.<br />
2. Wanneer de dansschool enkel cursuslokalen omvat waarin de ingeschreven leerlingen uitsluitend<br />
les volgen, kan gesteld worden dat de dansschool niet valt onder rubriek 32.1 van de indelingslijst<br />
van titel I van het VLAREM. Hetzelfde geldt ook voor fitnessscholen waar voor bepaalde<br />
activiteiten (die in wezen geen dansactiviteiten zijn) occasioneel muziek als begeleiding wordt<br />
gebruikt.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -629-<br />
3. De reglementering is voldoende duidelijk. Het probleem ontstaat eerder enkel wanneer<br />
exploitanten van inrichtingen, die duidelijk onder de bedoelde rubriek 32.1 vallen, argumenten<br />
zoeken om te kunnen stellen dat hun inrichting buiten de toepassing van deze rubriek zou vallen.<br />
4. Deze door de <strong>Vlaams</strong> volksvertegenwoordiger gevraagde statische gegevens zijn niet beschikbaar,<br />
dit onafhankelijk van het feit dat – zoals toegelicht onder het antwoord op deelvraag 1 – een<br />
“dansschool” op zich niet milieuvergunnings- noch meldingsplichtig is.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -631-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 403<br />
van 6 april 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
Stort Ramsel (Herselt) - Stand van zaken<br />
Ruim een jaar geleden vond in Ramsel, deelgemeente van Herselt, een grote manifestatie plaats tegen<br />
de plannen om een oude kleiput vol te storten met afval. Dit project ging gelukkig niet door. De<br />
exploitant trok zijn aanvraag in, dankzij het massale protest.<br />
Maar de dreiging is zeker niet van de baan. De bestemming van het gebied bleef ongewijzigd.<br />
Bovendien wil de exploitant nog steeds dit gebied te gelde maken door de niet-gevulde kleiput toch<br />
nog vol te storten. Het gemeentebestuur van Herselt steunt het actiecomité, maar is – ondanks herhaald<br />
verzoek – anderzijds niet echt geneigd concrete engagementen op te nemen. De burgemeester deed het<br />
voorstel om het terrein voor een symbolisch bedrag over te nemen van de exploitant in kwestie, nadat<br />
deze de gelegenheid zou hebben gehad om de resterende kleiput vol te storten. Maar dit voorstel werd<br />
op fel protest onthaald.<br />
Op 11 maart 2005 stelde ik over dit dossier schriftelijke vragen aan de ministers Van Mechelen (nr.<br />
108) en Peeters (nr. 443). (Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 20 van 8 juli 2005, blz. 2240 en<br />
blz. 2133)<br />
Intussen zijn er enkele positieve ontwikkelingen in het dossier, maar deze zijn niet echt spectaculair te<br />
noemen.<br />
Zo ontving minister Peeters in september 2005 een delegatie van het actiecomité RTS (Ramsel Tegen<br />
Stort). Er kwam het engagement om het bodemonderzoek te versnellen. Er was ook het engagement<br />
van de minister om een Europees vleermuizenproject in te dienen in het kader van LIFE, waarvoor de<br />
kleiputten van Ramsel samen met andere plaatsen in Vlaanderen (o.a. Temse) eventueel in aanmerking<br />
zouden komen voor Europese subsidiëring.<br />
Belangrijk evenwel was het antwoord van minister Van Mechelen (schriftelijke vraag nr. 108), waarin<br />
hij onder meer stelde dat het ontginningsgebied Ramsel naar alle waarschijnlijkheid niet meer in<br />
aanmerking zou komen voor delfstoffenwinning. Ook deelde de minister mee dat een herbestemming<br />
van het gebied van de kleiputten geen aanleiding lijkt te kunnen geven tot planschade. De minister<br />
bood zelfs aan het gebied in kwestie op te nemen in het afbakeningsproces van de natuurlijke en<br />
agrarische structuur van de regio rond Ramsel, als de gemeente haar visie op het gebied via haar<br />
structuurplan kenbaar zou maken.<br />
Ook het actiecomité RTS (Ramsel Tegen Stort) nam een planningsbureau onder de arm, dat een visie<br />
op het gebied ontwikkelde. De ontginningszone zou kunnen worden omgevormd naar een gemengde<br />
bestemming landbouw, natuur en zachte recreatie.
-632- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
Eigenlijk is het dossier klaar om structurele keuzes te maken. De meest structurele keuze is natuurlijk<br />
de wijziging van de gewestplanbestemming. Maar jammer genoeg blijft het aan de kant van het<br />
gemeentebestuur opvallend stil, behalve een principieel engagement van de gemeenteraad om het<br />
vleermuizenproject in het kader van LIFE te ondersteunen.<br />
Na meer dan een jaar is het nuttig de voortgang in het dossier te evalueren. Vandaar de volgende<br />
vragen aan de minister.<br />
1. Het beschrijvend bodemonderzoek (BBO) van 17 september 2003 werd op 19 februari 2004 nietconform<br />
verklaard. OVAM legde bijkomende verplichtingen op, die moesten worden ingestuurd<br />
tegen 1 februari 2005.<br />
Wat is de stand van zaken? Is het BBO binnen?<br />
Zo ja, wat is de inhoud ervan?<br />
Zijn er risico’s voor de gezondheid?<br />
Indien niet, wat is de reden van de vertraging?<br />
Komt er in voorkomend geval een bodemsaneringsproject (BSP)? Tegen wanneer?<br />
Zal de minister in dat geval een ambtshalve sanering opstarten als de exploitant blijft stilzitten?<br />
2. De minister antwoordde op mijn schriftelijke vraag van 11 maart 2005 dat de gerechtelijke<br />
onderzoeken m.b.t. milieu-overtredingen nog aan de gang waren.<br />
Is dit onderzoek nog steeds aan de gang? Wat is de verklaring voor deze trage voortgang van het<br />
dossier?<br />
Werden door de <strong>Vlaams</strong>e Milieu-inspectie nog bijkomende controles verricht? Zo ja, wat waren de<br />
resultaten?<br />
3. Wanneer werd het EU-LIFE-project m.b.t. vleermuizen ingediend?<br />
Welk budget is hiervoor gevraagd? Impliceert dit LIFE-project ook de aankoop van de bewuste<br />
gronden? Zo ja, om welk bedrag gaat het?<br />
Zo neen, welke projectvoorstellen zijn wel ingediend?<br />
4. Wanneer wordt een antwoord verwacht van de Europese Commissie m.b.t. het LIFE-project?<br />
5. Het huidige project van het Steunpunt Milieu en Gezondheid loopt eind 2006 af. De minister heeft<br />
zich reeds geëngageerd dit project te zullen verlengen.<br />
Komt er in dat geval ook een gezondheidsonderzoek voor mensen die in de omgeving van<br />
stortplaatsen wonen?<br />
N.B. Vragen over dit onderwerp werden gesteld aan de ministers Van Mechelen (vraag nr.133) en<br />
Pee- ters (vraag nr. 403).
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -633-<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 403 van 6 april 2006<br />
van RUDI DAEMS<br />
1. De OVAM heeft op 21 februari 2006 een rapport ontvangen van de saneringsplichtige in het<br />
kader van de verdere uitvoering van het beschrijvend bodemonderzoek. Het beschrijvend<br />
bodemonderzoek spitst zich toe op de voormalige stortzone van kleiput 2. Er werd recent door<br />
de VITO, in opdracht van de OVAM, een controleonderzoek uitgevoerd in kleiput 2. Het verslag<br />
van dit onderzoek werd bezorgd aan de saneringsplichtige, die de resultaten ervan in overweging<br />
moet nemen bij de verdere beoordeling van het bodemsaneringsdossier.<br />
Aangezien het beschrijvend bodemonderzoek nog niet afgerond is, kan nog geen definitieve<br />
uitspraak gedaan worden over gezondheidsrisico’s of een eventuele saneringsnoodzaak. Het<br />
beschrijvend bodemonderzoek wordt precies uitgevoerd om hierover te kunnen oordelen.<br />
Pas als uit het beschrijvend bodemonderzoek blijkt dat sanering noodzakelijk is, kan een<br />
indieniningstermijn voor het bodemsaneringsproject bepaald worden.<br />
Wanneer de exploitant de verplichting tot bodemsanering niet nakomt, kan de OVAM hem,<br />
conform artikel 45, §1, van het bodemsaneringsdecreet, formeel in gebreke stellen. Bij gebrek<br />
aan gunstig gevolg aan deze ingebrekestelling kan de OVAM overgaan tot ambtshalve<br />
bodemsanering op de betreffende grond.<br />
Ik wil er echter wel op wijzen dat, zoals hoger reeds aangegeven werd, de saneringsplichtige de<br />
nodige stappen heeft ondernomen in het kader van de verdere uitvoering van het beschrijvend<br />
bodemonderzoek.<br />
2. De afdeling Milieu-inspectie heeft omtrent het gevoerde gerechtelijke onderzoek geen<br />
bijkomende informatie ontvangen sinds de vorige parlementaire vraag van 11 maart 2005. Voor<br />
vragen inzake de voortgang van het gerechtelijk onderzoek moet u zich wenden tot het parket<br />
van de Procureur des Konings te Turnhout.<br />
Door de afdeling Milieu-inspectie werden geen bijkomende controles verricht. Er werden geen<br />
nieuwe klachten ontvangen.<br />
3. Het Life project "actieplan voor 3 bedreigde vleermuissoorten in Vlaanderen en Nederland"<br />
werd ingediend op 26 oktober 2005.<br />
Het aangevraagde totaalbudget van het project bedraagt 3.825.610 euro. Een klein onderdeel van<br />
het Life-project impliceert de aankoop van de kleiputten in Ramsel (de bewuste gronden). Het<br />
bedrag dat werd voorzien, bedraagt 278.820 euro. Dit bedrag is gebaseerd op prijzen van<br />
gelijkaardige aankopen.<br />
4. De dossiers zouden besproken zijn op 25 april op het Habitatcommité; wanneer er zekerheid is<br />
omtrent de definitieve goedkeuring is niet duidelijk.<br />
5. De mogelijkheden voor inhoud en uitvoering van het gezondheidsonderzoek na 2006 worden op<br />
dit ogenblik nagegaan. Overleg gebeurt binnen de verschillende betrokken beleidsdomeinen.<br />
Keuzes zullen gemaakt worden na zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen van de<br />
mogelijke opties. Belangrijke criteria zijn: de beleidsrelevantie en de mogelijkheid om op basis
-634- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
van de gekomen gegevens beleidsantwoorden te ontwikkelen, de betekenis van de gemeten<br />
polluent voor de gezondheid, de gekende of vermoede blootstelling, de beschikbaarheid van een<br />
accurate biomerker waarmee reeds voldoende ervaring bestaat om een juiste analyse te<br />
garanderen met gevalideerde methodes, referentiemateriaal en kwaliteitscontrole, het bestaan<br />
van limietwaarden gebaseerd op gezondheid, het bestaan van een smalle veiligheidsmarge tussen<br />
de gekende blootstelling en het blootstellingsniveau waarbij gezondheidseffecten mogelijk zijn.<br />
Het is de bedoeling tevens aan te sluiten bij het Europees initiatief om tot een meer coherente<br />
benadering van Humane Biomonitoring te komen. Een nauwere samenwerking tussen de<br />
verschillende lidstaten, met mogelijk een gezamenlijk Humaan Biomonitoring initiatief, kan de<br />
betekenis en bruikbaarheid van resultaten immers aanzienlijk verhogen. Ook de inhoud van een<br />
gezamenlijk Europees initiatief is op dit ogenblik onderwerp van discussie onder de lidstaten en<br />
bij het consultatief forum (waar alle stakeholders vertegenwoordigd zijn). Vlaanderen is actief<br />
betrokken bij dit proces, o.m. als voorzitter van de Implementatie Groep Humane Biomonitoring<br />
die het Europees pilootproject voorbereidt.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -635-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 404<br />
van 6 april 2006<br />
van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />
Duboislaan St.-Genesius-Rode - Afsluiting<br />
In zijn antwoord op mijn vraag nummer 629 van 17 juni 2005 betreffende de afsluiting van de<br />
Duboilaan heeft de minister gemeld dat een afsluiting zou worden voorafgegaan door een aantal<br />
tellingen op de alternatieve wegen (Lorreinendreef en de Terhulpsesteenweg) (Bulletin van Vragen en<br />
Antwoorden nr. 24 van 16 september 2005, blz. 3123).<br />
1. Wat is de stand van zaken betreffende deze tellingen?<br />
2. Wat is de stand van zaken van dit dossier, onder meer wat het overleg met betrokken gemeenten<br />
en met het Brussels Hoofdstedelijk-gewest betreft?
-636- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 404 van 6 april 2006<br />
van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />
Anders dan uit de formulering van de vraag kan blijken, betreft het hier het idee om de Duboislaan<br />
enkel en alleen op zon- en feestdagen te onderbreken voor doorgaand verkeer.<br />
1. De tellingen op de Duboislaan zelf zijn afgerond en geven een goed beeld van het verkeer op<br />
zondagen. Tellingen op de alternatieve routes zijn in het kader van andere<br />
verkeersonderzoeken al uitgevoerd tijdens de weekdagen. De tellingen van het aantal wagens<br />
op zondagen, alsook metingen van het reële tijdsverschil over de verschillende alternatieve<br />
routes worden momenteel uitgevoerd.<br />
2. Het overleg met de betrokken gemeenten is afgerond, de standpunten van de verschillende<br />
gemeenten zijn duidelijk en zijn genoegzaam bekend. Met het Brussels Hoofdstedelijk gewest<br />
waren er diverse contacten. Wellicht zullen er in de komende maanden bijkomende<br />
contactmomenten zijn.<br />
Het permanent afsluiten van de Duboislaan voor doorgaand verkeer is één van de talrijke maatregelen<br />
die bestudeerd werden in de ‘streefbeeldstudie voor de Ring 0 – Oost’. In die studie staat de afsluiting<br />
echter niet op zich, maar hangt ze logisch samen met talrijke andere herinrichtingsprojecten die de<br />
verkeersstromen moeten verbeteren en / of veiliger maken.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -637-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
Vraag nr. 405<br />
van 6 april 2006<br />
van JAN LOONES<br />
Kanaalbrug Izegem - Leuningen<br />
In Izegem zijn er drie bruggen die over het kanaal Roeselare-Leie lopen en Izegem zo vebinden met de<br />
deelgemeenten Emelgem en Kachtem.<br />
De centrale brug, die uitgeeft op de Izegemse Korenmarkt, heeft aan de kant van Emelgem geen<br />
leuningen. Er zijn maar leuningen eens de brug over het kanaal Roeselare-Leie loopt.<br />
Aangezien het de centrale brug betreft en er aan de zijkanten van de brug een voetpad aanwezig is,<br />
lijkt het opportuun om over de hele lengte van de brug leuningen aan te brengen.<br />
1. Is de minister op de hoogte van deze situatie?<br />
2. Zijn er plannen om over de hele lengte van de brug een leuning aan te brengen?
-638- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
KRIS PEETERS<br />
VLAAMS MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 405 van 6 april 2006<br />
van JAN LOONES<br />
1. Deze situatie is mij bekend en bestaat sinds het bouwen van de brug in 1976. Tot op heden heeft<br />
dit tot geen enkel incident of ongeval aanleiding gegeven.<br />
2. Er zijn geen plannen om over de hele lengte van de brugopritten een leuning aan te brengen. Waar<br />
er gevaar kan optreden voor de gebruikers van de brug is een leuning aanwezig.<br />
Op de plaats waar de trappen op de brug aansluiten zou er sprake kunnen zijn van een gevoel van<br />
onveiligheid voor de passanten. Om die reden zal daar lokaal over 12 meter een vangrail worden<br />
bijgeplaatst.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -639-<br />
MARINO KEULEN,<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR,<br />
STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -641-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 110<br />
van 22 maart 2006<br />
van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />
Grondverkoop Zemst en Hoeilaart - Taalvoorwaarden<br />
Vorig jaar had het college van burgemeester en schepenen van Zemst een reglement goedgekeurd<br />
waarbij de kopers van gemeentelijke terreinen verplicht werden Nederlands te kennen of zich bereid te<br />
tonen taallessen Nederlands te volgen. De gemeente ziet dit als een preventieve maatregel opdat<br />
binnen enkele jaren niet zou moeten worden vastgesteld dat 10 % van de bevolking Frans spreekt. Zij<br />
ontvangen naar het schijnt meer en meer klachten van inwoners daaromtrent.<br />
De gemeente Hoeilaart daarentegen heeft veeleer op het privé-domein gereageerd. Elke bouwfirma,<br />
eigenaar van terreinen, is verplicht een vennootschap op te richten waarin de gemeente 1 % van het<br />
kapitaal bezit in de vorm van een VZW “Hoeilaart 2000”. Deze VZW beschikt over de mogelijkheid<br />
om de identiteit van de kopers te kennen. Deze moeten een formulier invullen met hun adres, hun<br />
opeenvolgende woonplaatsen, geboorteplaats, beroep, gegevens van hun werkgevers, de scholen die<br />
ze bezocht hebben en hun diploma.<br />
Deze twee initiatieven zijn een illegale manier van de gemeenten om zich te mengen in het taalgebruik<br />
van privé-personen. Het is bijgevolg een inbreuk op artikel 30 van de Grondwet.<br />
1. Werd het betrokken gemeentelijk reglement van Zemst goedgekeurd?<br />
2. Is dit mechanisme opgezet door de gemeenten een inbreuk tegen de taalwetgeving? Zo ja, welke<br />
maatregelen heeft de minister genomen?<br />
3. Beschikken de diensten van de minister over statistische gegevens betreffende de VZW Hoeilaart<br />
2000, met name wat het aantal aanvragen tot aankoop en de desbetreffende weigeringen betreft?<br />
4. Hebben andere gemeenten in het arrondissement Halle-Vilvoorde een dergelijk systeem opgezet<br />
om allochtonen te ontmoedigen nog een woning of een terrein te kopen?
-642- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 110 van 22 maart 2006<br />
van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />
De <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger kaart in zijn vraag twee concrete dossiers aan.<br />
Tot op heden ben ik niet op de hoogte van deze dossiers.<br />
Ik vraag dan ook de gouverneur van de provincie <strong>Vlaams</strong>-Brabant in beide gevallen een onderzoek in<br />
te stellen en zal niet nalaten de <strong>Vlaams</strong>e volksvertegenwoordiger van de resultaten op de hoogte te<br />
brengen.<br />
Pas na ontvangst van de resultaten van het onderzoek van de gouverneur zal ik een beslissing kunnen<br />
treffen of maatregelen zich al dan niet zouden opdringen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -643-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 111<br />
van 22 maart 2006<br />
van HERMAN LAUWERS<br />
Adviesrecht jeugdraad - Beslissing provinciegouverneur<br />
Op 22 september nam de gemeenteraad van Essen een besluit omtrent de toekomst van de<br />
gemeentelijke VZW Jeugdwerking Essen. Deze VZW vervult verschillende functies, waaronder het<br />
uitbaten van het gemeentelijk jeugdverblijfscentrum “Paviljoen” en het organiseren van de<br />
speelpleinwerking in de gemeente Essen. Verder stelt ze ook een personeelslid tewerk dat<br />
gedetacheerd werd naar de jeugddienst. Dit personeelslid is mede verantwoordelijk voor het uitvoeren<br />
van het gemeentelijke jeugdwerkbeleidsplan. Door de beslissing, die de opzegging van de<br />
overeenkomst tussen het gemeentebestuur en de VZW inhoudt, wordt de werking van de VZW de<br />
facto beëindigd. Bovendien is de gemeentelijke jeugdraad rechtstreeks vertegenwoordigd in de<br />
beleidsorganen van de VZW Jeugdwerking Essen, wat na de opzegging wegvalt en waarbij de<br />
inspraakmogelijkheden vanuit de jeugdraad dus worden verminderd. Aan de gemeentelijke jeugdraad<br />
werd in dit verband nochtans enkel een advies gevraagd m.b.t. de uitbating van het<br />
jeugdverblijfscentrum, niet over de andere activiteiten van de VZW. De opzegging van de<br />
overeenkomst heeft evenwel belangrijke gevolgen voor het gehele Essense jeugdwerkbeleid.<br />
De jeugdraad was dan ook van mening dat de beslissing diende te worden geschorst, en vroeg dit bij<br />
brief van 30 september 2005 aan de Antwerpse provinciegouverneur.<br />
Bij brief van 6 december 2005 antwoordde de gouverneur onder meer : “Wat het bij de jeugdraad<br />
ingewonnen advies betreft – het enige dat wettelijk vereist was opdat de gemeenteraad een<br />
rechtsgeldige beslissing kon nemen -, heb ik vastgesteld dat het bestuur aan de jeugdraad inderdaad<br />
alleen zijn visie heeft gevraagd over de toekomstige uitbating van het jeugdverblijfscentrum. Over het<br />
volledig opzeggen van de overeenkomst met de VZW Jeugdwerking Essen en over de gevolgen die dit<br />
mogelijk zal hebben voor de andere activiteiten die door de VZW worden uitgeoefend, werd geen<br />
advies ingewonnen. Het gemeentebestuur is evenwel van oordeel dat het niet vragen van de mening<br />
van de jeugdraad over voornoemde aspecten, een correcte besluitvorming niet in de weg heeft gestaan.<br />
Ik ben het daar mee eens.”<br />
1. De gouverneur stelt dat het loutere feit dat een gemeentebestuur van mening is dat het niet vragen<br />
van een advies “een correcte besluitvorming niet in de weg heeft gestaan”, meebrengt dat het<br />
inderdaad niet nodig is om een advies te vragen, ondanks de wettelijke vereiste.<br />
Ondergraaft dit besluit van de Antwerpse gouverneur daarmee niet elke wettelijke of zelf<br />
opgelegde verplichting van gemeentebesturen om een advies te vragen aan de gemeentelijke<br />
jeugdraad, aangezien een gemeentebestuur steeds kan oordelen dat de eigen besluitvorming<br />
ondanks het niet-naleven van de verplichting toch correct is verlopen?<br />
2. Is de minister het met dit besluit eens en zo neen, hoe zal hij dan alsnog optreden tegen het<br />
betrokken gemeentebestuur en hoe zal hij in het algemeen soortgelijke beslissingen in de toekomst<br />
vermijden?
-644- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Keulen (vraag nr. 111) en Anciaux (nr. 63).
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -645-<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 111 van 22 maart 2006<br />
van HERMAN LAUWERS<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Bert Anciaux, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -647-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 112<br />
van 24 maart 2006<br />
van ELS ROBEYNS<br />
Aanbod bouwgronden - Publieke rechtspersonen<br />
In het <strong>Vlaams</strong> Regeerakkoord 2004-2009 werd de doelstelling “een betaalbare woning voor iedereen”<br />
opgenomen en werden een aantal actiemiddelen naar voren geschoven om deze doelstelling op het<br />
terrein te kunnen realiseren.<br />
Een eerste prioriteit hierbij is dat er voldoende en betaalbare bouwkavels op de markt worden<br />
gebracht.<br />
Dit zou men onder meer trachten te bewerkstelligen door alle publieke rechtspersonen<br />
(gemeentebesturen, OCMW’s, kerkfabrieken, huisvestingsmaatschappijen, de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap<br />
en het <strong>Vlaams</strong> Gewest) te stimuleren om hun bouwgronden op de markt te brengen.<br />
1. Welke acties werden reeds ondernomen om de publieke rechtspersonen terzake te stimuleren en<br />
kan de minister indien mogelijk de gebruikte actiemiddelen per publieke rechtspersoon meedelen?<br />
2. Zijn er op het terrein reeds positieve ontwikkelingen als gevolg van deze stimuli? Kan dit, indien<br />
mogelijk, cijfermatig worden ondersteund?<br />
3. Zijn er ook situaties bekend waarbij op het terrein moeilijkheden ondervonden worden om de<br />
betrokken publieke rechtspersonen over de brug te halen om mee te stappen in het vooropgestelde<br />
beleid?
-648- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 112 van 24 maart 2006<br />
van ELS ROBEYNS<br />
1. Teneinde alles in een ruimer perspectief te zien, wil ik graag verwijzen naar de debatten<br />
gevoerd in het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> in het kader van betaalbare kavels en betaalbaar wonen.<br />
Tijdens de laatste hoorzitting d.d. 20 april 2006 heb ik en collega bevoegd voor Ruimtelijke<br />
Ordening Dirk Van Mechelen een uitgebreid exposé gegeven omtrent deze problematiek en<br />
wat kan worden gedaan om het aanbod aan betaalbare kavels in Vlaanderen te verhogen.<br />
Uit deze hoorzitting bleek inderdaad dat als de bestaande reserve aan onbebouwde percelen in<br />
kaart wordt gebracht de overheidsactoren inderdaad prominent aanwezig komen. Uit cijfers<br />
die collega Van Mechelen gaf tijdens de hoorzitting bleek dat deze overheidsactoren goed zijn<br />
voor 41% van de onbebouwde percelen. Dit cijfer is gefilterd uit de registers van de<br />
onbebouwde percelen van 146 gemeenten, waar een steekproef is uit genomen van eigenaars<br />
die meer dan 10 percelen in eigendom hebben.<br />
Om nu deze overheidsactoren aan te zetten om hun reserve actief te maken kunnen we zowel<br />
stimulerend als sanctionerend te werk gaan maar dan nog zal de prijs van bouwgrond bepaald<br />
worden door vraag en aanbod en dus door de koopkracht van de kandidaat-koper en door de<br />
rente. De maatregelen die de overheid dus neemt zullen altijd flankerend zijn.<br />
Voor de stimulerende maatregelen die genomen zijn in het kader van Ruimtelijke Ordening en<br />
Financiën verwijs ik naar de uiteenzetting van collega minister Van Mechelen.<br />
Voor wat de bevoegdheid Wonen betreft, heb ik een werkgroep Gemengde Projecten opgestart<br />
om de potenties en mogelijkheden van samenwerking tussen private ontwikkelaars of<br />
investeerders en deze overheidsactoren te faciliteren. Deze werkgroep onderzoekt de<br />
mogelijke hinderpalen in een verbeterde en vlottere samenwerking tussen deze beiden. Het<br />
gaat om projecten waar zowel sociale huisvesting wordt voorzien als private woningbouw of<br />
soms andere functies zoals kantoren of winkels. Het is de bedoeling om met al deze initiële<br />
gezamenlijke projecten moeilijkheden op het terrein te detecteren en daaruit lessen te trekken.<br />
Zo heeft de werkgroep tot op heden enkele belangrijke knelpunten blootgelegd die verder<br />
dienen te worden onderzocht en mogelijks aangepast om een samenwerking tussen de<br />
overheidsactoren en private partners mogelijk te maken:<br />
− beperkte mogelijkheden van sociale huisvestingsmaatschappijen om met private<br />
initiatiefnemers samenwerkingsovereenkomsten af te sluiten (wet op de<br />
overheidsopdrachten en de <strong>Vlaams</strong>e Wooncode);<br />
− de verschillen in BTW-aanslagvoet tussen private en sociale woningbouw;<br />
− het opdrachtgeverschap van de aan te leggen wegeninfrastructuur;<br />
− de synchronisatie van de door de private partners en de sociale<br />
huisvestingsmaatschappijen te volgen procedures;<br />
− het ontbreken van een uitvoeringsbesluit dat subsidies toekent aan private<br />
initiatiefnemers.<br />
2. Wat betreft de positieve ontwikkelingen op het veld inzake stimulerende maatregelen kan ik u<br />
geen cijfers geven van de evoluties en dit wegens een te embryonaal stadium. Wat betreft de
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -649-<br />
eerder sanctionerende maatregelen stelt mijn collega van Ruimtelijke Ordening en Financiën<br />
vast dat een aantal gemeenten hebben beslist om hun gemeentelijke heffing op onbebouwde<br />
percelen te schrappen. Hier kan onderzocht worden wat de reden hiervoor is. Wel is het mijns<br />
inziens niet te rechtvaardigen dat in sommige gemeenten de overheidsactoren vaak worden<br />
vrijgesteld van een dergelijke belasting en dit in tegenstelling tot particulieren of private<br />
ontwikkelaars of investeerders. Volgens dergelijke gedachtegang zal men inderdaad nooit de<br />
overheidsactoren stimuleren om hun reserve te activeren, eerder in tegendeel: hun grond wordt<br />
nog duurder en op termijn dus nog lucratiever.<br />
3. We kunnen inderdaad zeer voorzichtig vaststellen dat overheidsactoren hun grondreserve vaak<br />
inderdaad beheren als een goede huisvader en deze achter de hand houden “tot betere tijden”.<br />
Ook voor deze instanties is grond een vorm van belegging geworden. Stimuleren voor hen is<br />
vaak synoniem voor een financiële compensatie: als de overheid hun gronden wil activeren zal<br />
daar een vergoeding moeten tegenover staan.<br />
Anderzijds verwijs ik naar het antwoord op punt 2 waar tevens een aantal praktische<br />
knelpunten worden aangebracht die een vlotte samenwerking tussen overheidsactoren en<br />
private partners verhinderen.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -651-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 114<br />
van 24 maart 2006<br />
van BART DE WEVER<br />
Federaal “Handvest voor het burgerschap” - Betrokkenheid<br />
Op de webstek van Christian Dupont, federaal minister van Ambtenarenzaken, Maatschappelijke<br />
Integratie, Grootstedenbeleid en Gelijke Kansenbeleid, lezen we het volgende:<br />
Interculturele dialoog<br />
In februari 2004 werd de Commissie voor de Interculturele Dialoog in het leven geroepen, die<br />
voorgezeten wordt door twee Ministers van Staat, de heer Roger Lallemand en mevrouw Annemie<br />
Neyts. Deze Commissie had de taak een stand van zaken op te maken van de interculturele<br />
verhoudingen op basis van overleg met terreinwerkers, vertegenwoordigers van erediensten en<br />
filosofieën, institutionele actoren en deskundigen. Deze toegereikte pistes moeten het mogelijk maken<br />
het staatsburgerschap en het samen-leven te versterken in onze maatschappij met een steeds<br />
uitgesproken multicultureel karakter.<br />
De Commissie voor Interculturele Dialoog heeft haar eindverslag overhandigd aan Minister Christian<br />
Dupont op 2 mei 2005.<br />
Het bevat een reeks werkpistes, concrete voorstellen en algemene aanbevelingen over<br />
Het staatburgerschap;<br />
De gelijkheid tussen mannen en vrouwen;<br />
De basisbeginselen van de overheidsdiensten;<br />
De plaats van religie in een maatschappij met een overwegend niet-confessioneel karakter.<br />
Meer info: www.intercultureledialoog.be<br />
Het Handvest voor het burgerschap<br />
In haar verslag heeft de Commissie voor de Interculturele Dialoog gewezen op het belang van een<br />
actieve uitoefening van het burgerschap.<br />
Tot de aanbevelingen om het samen-leven in de hand te werken, heeft de Commissie de uitwerking van<br />
een pedagogisch instrument voorgesteld, namelijk een “Handvest voor het burgerschap” dat de<br />
rechten en plichten van iedereen omvat, maar ook de grote principes van de Rechtsstaat, van de<br />
Rechten van de Mens en van de Burger en van de Democratie, rekening houdend met de specifieke<br />
kenmerken van het Belgische model (sociaal overleg, ideologisch en filosofisch pluralisme,<br />
federalisme).<br />
Op voorstel van Minister Christian Dupont heeft de Ministerraad op 8 juli 2005 het ontwerp van<br />
“Handvest van het burgerschap” goedgekeurd, dat vervolgens werd overgemaakt aan de<br />
Gemeenschappen en de Gewesten in het kader van de Interministeriële Conferentie van 13 juli 2005.<br />
Bovendien hebben de federale Regering, de Gemeenschappen en de Gewesten beslist om samen een<br />
grote campagne te organiseren om het burgerschap te bevorderen naar aanleiding van de publicatie<br />
van het Handvest.<br />
Deze campagne, die zal lopen over 2006 en 2007, zal gericht zijn tot verschillende doelgroepen:
-652- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
- het “grote publiek” via een affichering op de openbare plaatsen (gemeenteadministraties, scholen,<br />
posten, stations, verenigingen, openbare instellingen,…) om de bevolking in haar geheel te bereiken;<br />
- meer in het bijzonder, drie groepen die pas zijn toegetreden tot het burgerschap om hen voor te<br />
bereiden op een daadwerkelijk en verantwoordelijk burgerschap:<br />
de jongeren die meerderjarig worden en voor de eerste keer stemmen;<br />
de nieuwkomers;<br />
de vreemdelingen die de Belgische nationaliteit willen verwerven.<br />
Dit doelpubliek zal meer bepaald worden bereikt via de campagne waarbij een “burgerschap”-boekje<br />
wordt verspreid dat wordt uitgedeeld door de gemeenten.<br />
Door het burgerschap te bevorderen, hopen de federale, gemeenschaps- en gewestregeringen zo de<br />
toekomst van onze samenleving veilig te stellen, een toekomst die gebaseerd is op verdraagzaamheid<br />
en dialoog tussen burgers en op respect voor de democratie.<br />
Er rijzen vragen naar de opportuniteit van het initiatief, zowel naar inhoud als naar procedure toe.<br />
Bovendien kreeg ik graag verduidelijking in verband met de rol van de <strong>Vlaams</strong>e Regering in dit<br />
dossier.<br />
1. Klopt het dat het “Handvest voor het burgerschap” door de federale regering aan de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering werd bezorgd in het kader van de Interministeriële Conferentie van 13 juli 2005?<br />
2. Heeft de <strong>Vlaams</strong>e Regering inspraak gehad in de totstandkoming van dit Handvest (en zo ja,<br />
welke wijzigingen zijn er daardoor aangebracht)?<br />
3. Hoe staat de regering tegenover de finale versie van dit Handvest? Hierin staan immers op zijn<br />
zachtst gezegd merkwaardige stellingen.<br />
4. Wat is de huidige status van het Handvest?<br />
5. Klopt het dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering beslist heeft om samen met de federale regering en de andere<br />
gemeenschappen en gewesten een grote campagne te organiseren “om het burgerschap te<br />
bevorderen naar aanleiding van de publicatie van het Handvest”?<br />
Wanneer is dit beslist en wat is de exacte inhoud van de beslissing?<br />
6. Welk budget wordt hiervoor in totaal uitgetrokken? Wat is de budgettaire inbreng van de <strong>Vlaams</strong>e<br />
overheid?
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -653-<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 114 van 24 maart 2006<br />
van BART DE WEVER<br />
1. Het klopt dat het “Handvest voor het Burgerschap” door de federale regering aan de <strong>Vlaams</strong>e<br />
regering werd bezorgd in het kader van de Interministeriële Conferentie ‘Integratie in de<br />
Samenleving’. De Interministeriële Conferentie van 13 juli 2005, waarop vertegenwoordigers van<br />
de <strong>Vlaams</strong>e ministers Vandenbroucke, Vervotte, Van Brempt en Keulen aanwezig waren, heeft<br />
zich akkoord verklaard met de oprichting van een werkgroep. Deze werkgroep beoogde enerzijds<br />
overleg over en goedkeuring van de inhoud van de algemene principes van het Handvest, en<br />
anderzijds de organisatie van de verspreiding van het Handvest.<br />
2. De <strong>Vlaams</strong>e Regering heeft geen inspraak gehad in de totstandkoming van dit Handvest.<br />
3. De <strong>Vlaams</strong>e Regering heeft op 21 april 2006 beslist niet deel te nemen aan het promoten en<br />
verspreiden van het Handvest voor het Burgerschap. De <strong>Vlaams</strong>e Regering hecht zeer veel belang<br />
aan het onthaal en de inburgering van nieuwkomers. Om die reden voert zij een inburgeringsbeleid<br />
waarbij alle nieuwkomers hetzij verplicht zijn om aan een inburgeringscursus deel te nemen, hetzij<br />
hierop recht hebben. Een cursus maatschappelijke oriëntatie behoort tot dit inburgeringstraject. In<br />
die cursus worden alle elementen die summier opgesomd worden in het Handvest uitgebreid<br />
toegelicht en besproken. De <strong>Vlaams</strong>e Regering hecht er evenzeer belang aan dat in het onderwijs<br />
alle leerlingen een breed inzicht verkrijgen in de rechten en plichten die aan het burgerschap<br />
verbonden zijn. Om die reden is dit uitgebreid in de eindtermen opgenomen. Alle elementen die<br />
summier opgesomd worden in het Handvest worden uitgebreid toegelicht en besproken in het<br />
schoolcurriculum. De <strong>Vlaams</strong>e Regering ziet dan ook geen toegevoegde waarde in het promoten<br />
en verspreiden van het Handvest voor het Burgerschap.<br />
4. Het Handvest voor het Burgerschap betreft een versie die geamendeerd en goedgekeurd werd door<br />
de federale Ministerraad van 8 juli 2005. Deze versie werd op de Interministeriële Conferentie van<br />
13 juli 2005 voor verder overleg aan de Gemeenschappen en Gewesten voorgelegd.<br />
5. Zoals vermeld, heeft de <strong>Vlaams</strong>e Regering geoordeeld geen toegevoegde waarde te zien in het<br />
promoten en verspreiden van het Handvest voor het Burgerschap.<br />
6. Er is geen budgettaire inbreng van de <strong>Vlaams</strong>e overheid.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -655-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 116<br />
van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken<br />
In opvolging van mijn vorige schriftelijke vragen over hetzelfde onderwerp zou ik de minister graag<br />
volgende vragen stellen.<br />
1. Welke Europese richtlijnen met betrekking tot de materies onder de bevoegdheid van de minister<br />
dienen nog omgezet te worden in <strong>Vlaams</strong>e regelgeving?<br />
Bij welke omzettingen werden de door Europa opgelegde termijnen overschreden?<br />
2. Zijn er betwistingen met betrekking tot de departementen waarvoor de minister bevoegd is? Zo ja,<br />
hoeveel en welke?<br />
3. Welke maatregelen werden genomen om de betwistingen en laattijdige omzetting tegen te gaan?<br />
4. Welke evolutie is merkbaar in vergelijking met voorgaande jaren?<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 48, Moerman nr. 55, Vanden-<br />
broucke nr. 136, Vervotte nr. 136, Van Mechelen nr. 122, Anciaux nr. 64, Bourgeois nr. 75,<br />
Peeters nr. 370, Keulen nr. 116, Van Brempt nr. 134).
-656- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 116 van 24 maart 2006<br />
van CARL DECALUWE<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -657-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 118<br />
van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
<strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen<br />
Overeenkomstig artikel 10 van de Gecoördineerde Grondwet zijn “alleen (de Belgen) tot de<br />
burgerlijke en militaire bedieningen benoembaar, behoudens de uitzonderingen die voor bijzondere<br />
gevallen door een wet kunnen worden gesteld.”<br />
De Raad van State heeft herhaaldelijk, expliciet of impliciet, gesteld dat deze bepaling van toepassing<br />
is op vastbenoemde en op contractuele personeelsleden (bijvoorbeeld: Kamer van<br />
Volksvertegenwoordigers, stuk 331/2 BZ 1988; <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong>, stuk 2055 (2003-2004) nr. 1;<br />
Belgisch Staatsblad, 6.10.2005, p. 43090).<br />
1. Kan de minister voor elke <strong>Vlaams</strong>e overheidsdienst die onder zijn/haar bevoegdheid of toezicht<br />
valt, meedelen hoeveel personeelsleden er in totaal werken?<br />
2. Hoeveel personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken, zijn er in elk van de onder<br />
vraag 1 bedoelde diensten momenteel tewerkgesteld (statutair, contractueel, enz.), met opsplitsing<br />
tussen enerzijds vreemdelingen die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie en<br />
anderzijds vreemdelingen die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie?<br />
3. Kan de minister meedelen welk statuut de onder vraag 2 bedoelde betrokkenen hebben?<br />
4. Graag vernam ik eveneens krachtens welk decreet waarin de ambten worden opgesomd die voor<br />
niet-Belgen worden opengesteld, de in vraag 2 bedoelde ambtenaren, in afwijking van de<br />
algemene regel vervat in artikel 10 van de Grondwet, in dienst werden genomen.<br />
N.B. Deze vraag werd gesteld aan alle ministers (Leterme vraag nr. 49, Moerman nr. 56,<br />
Vandenbroucke nr. 139, Vervotte nr. 137, Van Mechelen nr. 125, Anciaux nr. 66, Bourgeois nr.<br />
77, Peeters nr. 375, Keulen nr. 118, Van Brempt nr. 135).
-658- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 118 van 24 maart 2006<br />
van JORIS VAN HAUTHEM<br />
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Geert Bourgeois, <strong>Vlaams</strong> minister van<br />
Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -659-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 119<br />
van 24 maart 2006<br />
van JEF TAVERNIER<br />
Beleidsdoelstellingen inzake lokale fiscaliteit - Stand van zaken<br />
Het <strong>Vlaams</strong>e beleid inzake de lokale en provinciale overheden heeft als doelstelling onder meer de<br />
lokale fiscaliteit als sturingsinstrument in te zetten voor het lokale beleid. Het regeerakkoord vermeldt<br />
dat een globaal fiscaal pact met de gemeenten en provincies zal afgesloten worden over onder meer:<br />
- mogelijkheden voor de lokale besturen om de gemeentelijke fiscaliteit te differentiëren om een<br />
beleid te voeren ter versterking van dorps- en stadskernen, bijvoorbeeld door vormen van<br />
selectiviteit bij de onroerende voorheffing;<br />
- afschaffing van een aantal kleinere belastingen, de zogenaamde pestbelastingen, die veel<br />
rompslomp met zich meebrengen;<br />
- een meer bedrijfsvriendelijke fiscaliteit.<br />
In de Beleidsbrief Binnenlands Bestuur wordt verwezen naar de resultaten van een onderzoeksproject<br />
van het Steunpunt Bestuurlijke Organisatie Vlaanderen (SBOV).<br />
1. Wat is de stand van zaken omtrent de uitvoering van het regeerakkoord inzake gemeentelijke<br />
fiscaliteit?<br />
2. Welke zijn de mogelijkheden om de lokale fiscaliteit als sturingsinstrument in te zetten voor het<br />
lokale beleid?<br />
3. Is de minister al in bezit van de SBOV-onderzoeksresultaten omtrent gemeentelijke fiscaliteit?<br />
Wanneer wordt deze studie ter beschikking gesteld?<br />
N.B. Een gelijkaardige vraag werd gesteld aan de ministers Keulen (vraag nr. 119) en Moerman (nr.<br />
59).
-660- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
GECOÖRDINEERD ANTWOORD<br />
op vraag nr. 119 van 24 maart 2006<br />
van JEF TAVERNIER<br />
Minister Fientje Moerman<br />
1. Het project “Voorbereiding fiscaal beleid lokale besturen” dat door VVSG wordt getrokken<br />
omvat inderdaad een studieopdracht. De studieopdracht zelf is nog maar zeer recent gestart.<br />
De resultaten van deze studie zijn dan ook nog niet gekend. Verwacht wordt dat de volledige<br />
opdracht in het najaar voltooid zal worden. De resultaten zullen in elk geval ten vroegste na de<br />
gemeenteraadsverkiezingen publiek beschikbaar zijn.<br />
Minister Marino Keulen<br />
1. Het tot stand komen van een fiscaal pact tussen de <strong>Vlaams</strong>e Regering en de lokale besturen is<br />
inderdaad opgenomen in het <strong>Vlaams</strong> regeerakkoord. De doelstelling mag duidelijk zijn:<br />
komen tot betere afspraken tussen de <strong>Vlaams</strong>e Regering en de lokale besturen om een zo<br />
bedrijfsvriendelijk klimaat te creëren, wat vanzelfsprekend bijdraagt tot de economische<br />
slagkracht van onze regio en van de werkgelegenheid. Zoals het woord “pact” zelf inhoudt,<br />
moet dit tot stand komen via overleg. Samenspraak en partnerschap tussen Vlaanderen en de<br />
lokale besturen zijn immers evenzeer belangrijke krachtlijnen uit het regeerakkoord.<br />
Dit overleg inzake het tot stand komen van een fiscaal pact zit nog in een eerste<br />
voorbereidende onderzoeksfase. Zoals u weet ging tot nu toe de belangrijkste inspanning in<br />
het beleid binnenlands bestuur naar de voorbereiding van het gemeentedecreet, het<br />
provinciedecreet en de verkiezingen. Het lijkt me ook niet erg aangewezen om in de aanloop<br />
naar verkiezingen een dergelijk gesprek inzake de fiscaliteit op te starten. Dit moet inderdaad<br />
met de nodige sereniteit kunnen gebeuren.<br />
2. De mogelijkheden die de gewestelijke overheid heeft om de lokale fiscaliteit te sturen zijn<br />
inderdaad erg beperkt. Die beperking volgt rechtstreeks uit de Belgische grondwet: daarin is<br />
niet alleen de gemeentelijke autonomie gegarandeerd, ook de fiscale autonomie is in het<br />
bijzonder extra beschermd door de grondwet. Artikel 170 §4 kent niet alleen de exclusieve<br />
beslissingsbevoegdheid tot het invoeren van belastingen toe aan de gemeenteraad. Het tweede<br />
lid van dit artikel bepaalt bovendien dat enkel de wet beperkingen kan opleggen aan deze<br />
autonomie. Volgens de afdeling wetgeving van de Raad van State betreft het hier de federale<br />
wet. De decreetgever heeft die bevoegdheid in principe niet, tenzij hij zou kunnen gebruik<br />
maken van de mogelijkheid geboden door artikel 10 van de Bijzondere Wet tot Hervorming<br />
der Instellingen. Dit artikel laat toch toe om regelend op te treden bij decreet in<br />
aangelegenheden die aan de federale wetgever zijn voorbehouden, doch onder de duidelijke<br />
voorwaarde dat een dergelijke regelgeving noodzakelijk moet zijn voor de uitoefening van de<br />
eigen gewestelijke bevoegdheden.<br />
De beperkingen van dit wettelijk kader alleen nopen er dus reeds toe te opteren voor de<br />
formule van een pact waarbij nieuwe afspraken op basis van vrijwilligheid worden gemaakt.<br />
Mogelijke beleidsmaatregelen, in de zin van afschaffing van bepaalde bedrijfsbelastingen,<br />
vereenvoudiging van reglementen, plafonnering van tarieven … zullen om die reden ook<br />
slechts kunnen worden aanbevolen, zonder afdwingbaar te zijn.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -661-<br />
3. De resultaten van dit onderzoek werden mij kortgeleden bezorgd. De studie bestaat uit 8<br />
deelpapers en is onder meer gebaseerd op een bevraging van gemeenteontvangers en<br />
schepenen van financiën enerzijds en van een aantal geselecteerde ondernemingen anderzijds.<br />
Deze laatste bevraging bestond uit diepte-interviews bij een tiental ondernemingen in<br />
verschillende bedrijfssectoren. Die resultaten zijn dus niet echt veralgemeenbaar maar geven<br />
ongetwijfeld stof tot nadenken.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -663-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 121<br />
van 28 maart 2006<br />
van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />
Afschaffing taalpremie faciliteitengemeenten - Gevolgen<br />
Eind 2005 keurde de regering een besluit goed waarbij de taalpremie voor de ambtenaren van de<br />
gemeentebesturen en de OCMW’s van de faciliteitengemeenten wordt afgeschaft voor alle ambtenaren<br />
die in dienst traden na 1 september 1997.<br />
Dit besluit lag in de lijn van de omzendbrief-Peeters van augustus 1997, die nochtans begin 2005 door<br />
de Raad van State werd vernietigd.<br />
Hoeveel ambtenaren en van welk niveau werden in elk van de betrokken gemeenten en de OCMW’s<br />
gepenaliseerd door de bepalingen van deze omzendbrief, bekrachtigd door het besluit van de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering?
-664- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 121 van 28 maart 2006<br />
van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />
Op 15 februari 2005 vernietigde de Raad van State de omzendbrief van 1 augustus 1997 van de<br />
<strong>Vlaams</strong>e minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Stedelijk Beleid en Huisvesting en de <strong>Vlaams</strong>e<br />
minister van Cultuur, Gezin en Welzijn aangaande: “Faciliteitengemeenten – Algemene<br />
weddeschaalherziening – Vergoeding voor het gebruik van de tweede landstaal – Omzendbrief B.A.<br />
nr. 97/17”.<br />
Uit de overwegingen van dit arrest blijkt dat de Raad van State oordeelde dat deze omzendbrief geacht<br />
moest worden een dwingende rechtsregel te formuleren, zodat hij, op grond van het besluit van 20 juni<br />
1995 tot bepaling van de bevoegdheden van de leden van de <strong>Vlaams</strong>e Regering en het besluit van 20<br />
oktober 1992 tot delegatie van beslissingsbevoegdheden aan de leden van de <strong>Vlaams</strong>e Regering,<br />
ondertekend diende te worden door de <strong>Vlaams</strong>e Regering. Deze omzendbrief werd enkel door de twee<br />
bovengenoemde ministers ondertekend, die daartoe alleen niet bevoegd waren.<br />
Meer in het algemeen heeft de Raad van State in verschillende andere arresten van gelijkaardige<br />
strekking erop gewezen dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering er niet toe bevoegd was om bij omzendbrief<br />
bepalingen uit te vaardigen in verband met het administratief en geldelijk statuut van het personeel van<br />
de lokale en regionale besturen.<br />
Intussen keurde het <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> op 15 juli 2005 het Gemeentedecreet goed en op 9 december<br />
2005 het Provinciedecreet. Artikel 116, §1, 2°, van het Gemeentedecreet en artikel 112, §1, 2°, van het<br />
Provinciedecreet geven de <strong>Vlaams</strong>e Regering de bevoegdheid minimale voorwaarden vast te stellen<br />
voor de rechtspositieregeling van het personeel. Het uitvaardigen van regels in verband met de<br />
toekenning van toelagen en vergoedingen valt onder dergelijke minimale voorwaarden.<br />
Op 10 februari 2006 nam de <strong>Vlaams</strong>e Regering een besluit houdende de minimale voorwaarden voor<br />
het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en bepaling over de<br />
taalpremie, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 21 maart 2006. Het is naar dit besluit dat de<br />
vraagsteller verwijst. In artikel 16 bepaalt dit besluit dat de raden geen taalpremie kunnen instellen of<br />
behouden voor hun personeelsleden. Artikel 18 bevat een overgangsmaatregel: personeelsleden die<br />
een taalpremie ontvangen op de datum van de inwerkingtreding van het besluit, 1 januari 2006,<br />
behouden die op persoonlijke titel tot ze uit dienst treden van het bestuur.<br />
Dit besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering bekrachtigt geen omzendbrief die door de Raad van State<br />
vernietigd werd. Het besluit is gebaseerd op bevoegdheden toegekend door het Gemeentedecreet en<br />
het Provinciedecreet. Het put zijn rechtsgrond dus rechtstreeks uit deze beide decreten.<br />
Ook de omzendbrief van 1 augustus 1997 bevatte, net als het besluit van 10 februari 2006, een<br />
overgangsbepaling, waardoor personeelsleden die al een taalpremie ontvingen op de datum van de<br />
omzendbrief deze taalpremie op persoonlijke titel konden behouden. Enkel nieuwe personeelsleden<br />
kwamen niet in aanmerking voor een taalpremie. Noch door de geciteerde omzendbrief, noch door het<br />
besluit van de <strong>Vlaams</strong>e Regering van 10 februari 2006 werden bijgevolg ambtenaren gepenaliseerd.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -665-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 122<br />
van 28 maart 2006<br />
van PATRICK JANSSENS<br />
<strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij - Bijdragen SHM’s<br />
De <strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij (VHM), die weldra in het kader van BBB (Beter Bestuurlijk<br />
Beleid) zal worden vervangen door de <strong>Vlaams</strong>e Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW), werd op<br />
een specifieke manier gefinancierd.<br />
De VHM haalde immers een belangrijk deel van haar werkingsmiddelen uit een bijdrage van de lokale<br />
socialehuisvestingsmaatschappijen (SHM’s).<br />
1. Wat is het aandeel van de werkingskosten van de VHM dat door deze bijdrage van de SHM’s<br />
werd gedragen in de laatste tien jaar (1996-2005)?<br />
2. Ging dit aandeel in stijgende of in dalende lijn de laatste tien jaar?<br />
In welke mate stijgt de bijdrage van de SHM’s in absolute cijfers, inflatie gecorrigeerd?<br />
Wie bepaalde het niveau van deze bijdrage?<br />
3. Houdt de bijdrage van een lokale SHM rekening met de reële huurinkomsten van de individuele<br />
SHM, met andere woorden wordt er hierbij rekening gehouden met het feit dat bepaalde SHM’s<br />
een armer huurderspubliek hebben?<br />
4. Hoe zal de financiering van de toekomstige VMSW verlopen?<br />
Is er hiervoor ook in een bijdrage van de SHM’s voorzien en zo ja, waarom?<br />
Wordt deze eventueel geplafonneerd op een maximaal bedrag?
-666- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 122 van 28 maart 2006<br />
van PATRICK JANSSENS<br />
1. In onderstaande tabel vindt u de werkingskosten van de VHM en de bijdrage van de sociale<br />
huisvestingsmaatschappijen in de periode 1996-2005 (in miljoen euro).<br />
2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 1996<br />
Bijdrage<br />
van de<br />
shm's 10,84 10,30 9,73 8,76 8,18 7,86 7,43 7,39 7,47 7,06<br />
Werkings<br />
kosten<br />
VHM 17,15 17,94 19,00 18,68 17,89 17,12 16,48 16,56 15,39 15,06<br />
Verhoudi<br />
ng 63,2% 57,4% 51,2% 46,9% 45,7% 45,9% 45,1% 44,6% 48,5% 46,9%<br />
2. In onderstaande tabel werd de bijdrage van de sociale huisvestingsmaatschappijen<br />
gecorrigeerd voor de inflatie (in miljoen euro).<br />
2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 1996<br />
Inflatiegecorrige<br />
erde<br />
bijdrage<br />
van de<br />
shm's 10,84 10,59 10,21 9,34 8,87 8,72 8,46 8,51 8,68 8,34<br />
Inflatie 2,78% 2,10% 1,59% 1,65% 2,47% 2,55% 1,12% 0,96% 1,63%<br />
Er kan dus worden opgemerkt dat de inflatiegecorrigeerde bijdrage een stijgende trend kent. In<br />
onderstaande tabel werd de bijdrage opgesplitst volgens de activiteit (in miljoen euro).<br />
2005 2004 2003 2002 2001 2000 1999 1998 1997 1996<br />
Bijdrage<br />
van de<br />
shm's<br />
voor de<br />
huuractiv<br />
iteit 10,37 9,79 9,34 8,39 7,78 7,49 7,13 7,07 6,93 6,57
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -667-<br />
Bijdrage<br />
van de<br />
shm's<br />
voor de<br />
koopactiv<br />
iteit 0,46 0,51 0,38 0,38 0,40 0,36 0,30 0,33 0,54 0,49<br />
Het niveau van deze bijdrage werd bepaald in een reglement dat in werking trad op 1 januari<br />
1993 zoals vastgesteld door de raad van bestuur van de VHM en de Gemeenschapsminister<br />
van Huisvesting<br />
3. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de beheersvergoeding voor de<br />
huuractiviteit enkel gebaseerd op het geactualiseerd patrimonium en houdt dus geen rekening<br />
met de samenstelling van het huurderspubliek.<br />
4. In het ontwerp van decreet houdende wijziging van decretale bepalingen inzake wonen als<br />
gevolg van het bestuurlijk beleid wordt artikel 36 van de huidige Wooncode als volgt<br />
veranderd:<br />
“Behalve met eigen inkomsten wordt de werking van de VMSW gefinancierd door bijdragen<br />
van de sociale huisvestingsmaatschappijen, die haar in staat moeten stellen haar opdracht<br />
behoorlijk te vervullen.<br />
De <strong>Vlaams</strong>e Regering stelt nadere regels vast voor de betaling van de bijdragen van de<br />
sociale huisvestingsmaatschappijen na een overlegprocedure die de inbreng van de sociale<br />
huisvestingsmaatschappijen en van de VMSW waarborgt. De <strong>Vlaams</strong>e Regering kan ook<br />
nadere regels vaststellen voor de bijdrage van andere actoren als vermeld in artikel 33, §1,<br />
eerste lid.”
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -669-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 123<br />
van 30 maart 2006<br />
van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />
Aanwijzing gemeentelijke afgevaardigden - Procedure<br />
Ik verneem dat de gemeente Wezembeek-Oppem reeds geruime tijd tracht te weten te komen van de<br />
toezichthoudende overheid op welke wijze de afgevaardigden van de gemeenteraad moeten worden<br />
aangewezen in verschillende adviesorganen, intercommunales, en dergelijke.<br />
Sinds de eerste brief van oktober 2001 heeft de gemeente nog altijd geen antwoord mogen ontvangen,<br />
ondanks de vele herinneringsbrieven.<br />
Waarom laat het antwoord zo lang op zich wachten?<br />
Volgens welke procedure dient het gemeentebestuur de afgevaardigden van zijn raad aan te stellen in<br />
de verschillende organen?
-670- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 123 van 30 maart 2006<br />
van CHRISTIAN VAN EYKEN<br />
Ik heb onder mijn legislatuur geen brief van de gemeente Wezembeek-Oppem ontvangen omtrent de<br />
aangehaalde problematiek.<br />
De gemeenteraad kan in zijn midden gemeenteraadscommissies (artikel 120, §1, 1 ste lid van de Nieuwe<br />
Gemeentewet) en adviesraden oprichten (artikel 120bis, 1 ste lid van de Nieuwe Gemeentewet).<br />
De gemeenteraadscommissies bereiden de besprekingen in de gemeenteraad voor (artikel 120, §1, 1 ste<br />
lid van de Nieuwe Gemeentewet), de gemeentelijke adviesraden geven de gemeenteraad advies over<br />
één of meer onderwerpen (artikel 120bis, 1 ste lid van de Nieuwe Gemeentewet).<br />
De gemeenteraad benoemt de leden van de gemeenteraadscommissies, de vertegenwoordigers van de<br />
gemeente in de intercommunales en de andere rechtspersonen (artikel 120, §2 van de Nieuwe<br />
Gemeentewet). Hij bepaalt de samenstelling van de adviesraden (artikel 120bis, 2 de lid van de Nieuwe<br />
Gemeentewet); ten hoogste twee derde is van hetzelfde geslacht.<br />
Naast deze gemeentelijke adviesraden zijn er adviesraden opgericht door een wet of decreet zoals<br />
cultuurraden, de sportraden, de jeugdraden en de gemeentelijke adviesraden voor ruimtelijke ordening.<br />
Ik heb geen overzicht van al die adviesraden Hiervoor zijn de functioneel bevoegde ministers bevoegd.<br />
De mandaten in de gemeenteraadscommissies worden evenredig verdeeld over de fracties in de<br />
gemeenteraad; de fracties die ingevolge het evenredigheidsbeginsel uit de boot dreigen te vallen<br />
mogen zich verenigen om een technische fractie te vormen (artikel 120, §1, tweede lid van de Nieuwe<br />
Gemeentewet).<br />
De gemeenteraad kan ook autonome gemeentebedrijven oprichten met een commerciële of industriële<br />
activiteit (artikel 263bis van de Nieuwe Gemeentewet). De gemeenteraad wijst de leden van de raad<br />
van bestuur van het autonome gemeentebedrijf aan. De raad van bestuur is samengesteld uit ten<br />
hoogste de helft van het aantal gemeenteraadsleden, met een maximum van 18 leden. De meerderheid<br />
van de raad van bestuur bestaat uit leden van de gemeenteraad. Elke politieke groep is er in<br />
vertegenwoordigd.<br />
De gemeenteraad duidt haar vertegenwoordigers vrij aan in de algemene vergadering van de<br />
intercommunales (artikel 44, 1 ste lid van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke<br />
samenwerking). Het aantal leden dat elke gemeente kan afgevaardigden om te zetelen wordt bepaald<br />
door de bevolkingscijfers en de kapitaalinbreng. De verdeelsleutel tussen beide criteria wordt statutair<br />
bepaald (artikel 44, 2 ste lid van het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke<br />
samenwerking).<br />
De Raad van Bestuur is samengesteld uit ten hoogste vijf rechtstreeks door de verschillende<br />
gemeenten aangeduide afgevaardigden die lid zijn met raadgevende stem en aangeduid uit de oppositie<br />
van de gemeenten. De statuten vermelden de criteria die bepalend zijn voor de wijze van aanduiding<br />
van deze afgevaardigden, die steeds raadsleden zijn die in de betrokken gemeenten verkozen zijn op<br />
een lijst waarvan geen enkele verkozene deel uitmaakt van het college van burgemeester en schepenen
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -671-<br />
of aangesteld is als voorzitter van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn (artikel 52 van<br />
het decreet van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking).<br />
De beslissing tot aanstelling van de vertegenwoordigers van de gemeente in de diverse raden en<br />
organen gebeurt uiteraard in zitting van de gemeenteraad.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -673-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 124<br />
van 30 maart 2006<br />
van JOS DE MEYER<br />
Voorzitterschap gemeenteraad - Modaliteiten<br />
Het gemeentedecreet van 15 juli 2005 bepaalt dat de gemeenteraad voortaan ook zal kunnen worden<br />
voorgezeten door een gemeenteraadslid. Hiermee wordt een einde gemaakt aan de aloude regel dat de<br />
burgemeester ook automatisch de gemeenteraad voorzat. De gemeenten die dat wensen, kunnen de<br />
bestaande situatie laten voortbestaan, maar in die gemeenten waar men er de voorkeur aan geeft om de<br />
gemeenteraad niet langer te laten voorzitten door een uitvoerend mandataris, kan men het<br />
voorzitterschap ervan toevertrouwen aan een raadslid. Over die aangelegenheid werd bij de<br />
totstandkoming van het gemeentedecreet uitvoerig gedebatteerd, waarbij zowel de voor- als nadelen<br />
van een wijziging van het systeem aan bod kwamen.<br />
Het ligt in de verwachting dat meerdere gemeenten na de komende verkiezingen zullen opteren voor<br />
een raadslid als voorzitter van de gemeenteraad. Teneinde toe te laten dat een raadslid dit<br />
voorzitterschap op een degelijke manier zal kunnen invullen, is een minimum aan ondersteuning<br />
nodig.<br />
Het is reeds duidelijk dat aan de voorzitter van de gemeenteraad geen salaris zal worden toegekend.<br />
De toelichting bij artikel 17 van bovenvermeld decreet stelt dat het aan de gemeenteraad zal toekomen<br />
om aan de voorzitter desgewenst een hoger presentiegeld toe te kennen binnen de grenzen zoals<br />
bepaald door de <strong>Vlaams</strong>e Regering. Tevens bepaalt artikel 17 § 3 dat de <strong>Vlaams</strong>e Regering de grenzen<br />
bepaalt binnen dewelke de specifieke kosten die verband houden met onder meer de uitoefening van<br />
het mandaat van voorzitter van de gemeenteraad, voor terugbetaling in aanmerking komen.<br />
Momenteel bestaat er dienaangaande dus nog altijd enige onzekerheid.<br />
1. Kan de minister verduidelijken over welke faciliteiten de voorzitter van de gemeenteraad zal<br />
beschikken m.b.t. de gemeentelijke administratie om de gemeenteraad voor te bereiden en de<br />
genomen beslissingen mee op te volgen, en dit in relatie tot het college van burgemeester en<br />
schepenen?<br />
2. Kan de minister reeds verduidelijken binnen welke grenzen er een verhoogd presentiegeld zal<br />
kunnen worden toegekend aan de voorzitter van de gemeenteraad?<br />
3. Kan de minister verduidelijken welke specifieke kosten er aan het ambt van voorzitter van de<br />
gemeenteraad verbonden zijn?<br />
Welke daarvan kunnen voor terugbetaling in aanmerking komen?<br />
4. Is of wordt er in de mogelijkheid voorzien voor voorzitters van de gemeenteraad om te beschikken<br />
over bijkomend politiek verlof?
-674- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN, EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 124 van 30 maart 2006<br />
van JOS DE MEYER<br />
Door het nieuwe gemeentedecreet is de burgemeester vanaf de installatie van de nieuwe<br />
gemeenteraden in 2007 niet langer van rechtswege voorzitter van de gemeenteraad. De<br />
gemeenteraadsleden zullen volledig vrij zijn om te beslissen welk raadslid ze zullen kiezen als<br />
voorzitter van de gemeenteraad. Dit kan bijdragen tot de versterking van de rol van de gemeenteraad<br />
als controlerende instantie ten aanzien van de uitvoerende mandatarissen. Een voorzitter die niet tot<br />
het college behoort kan ook de werking van de gemeenteraad sterker benadrukken door hem een meer<br />
onafhankelijke positie te geven ten opzichte van het college. Indien de gemeente een verregaande<br />
scheiding tussen beleid en beheer nastreeft, kunnen de gemeenteraadsleden opteren voor een raadslid<br />
dat geen uitvoerend mandaat opneemt.<br />
1. Het decreet voorziet niet in een specifieke personele ondersteuning voor de voorzitter. Die<br />
moet gebeuren via de administratieve organisatie onder leiding van de gemeentesecretaris.<br />
Vanzelfsprekend moet de voorzitter goed worden geïnformeerd en moet hij, nauwer dan een<br />
ander raadslid, betrokken zijn bij de werking van de gemeente. Dat betekent zeker een<br />
bijkomende opdracht voor de voorzitter en de administratie. Het komt aan de gemeenteraad<br />
toe om vast te stellen over welke faciliteiten de voorzitter dient te beschikken om de aan hem<br />
toegekende taken te vervullen.<br />
2. De gemeenteraadsleden, alsook de voorzitter van de gemeenteraad, ontvangen geen salaris,<br />
maar een presentiegeld dat de gemeenteraad bepaalt, binnen de grenzen die de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering zal vastleggen. Binnen die marges geeft het decreet de gemeenten de ruimte om zelf<br />
een verantwoorde vergoeding vast te stellen. De gemeenten zijn niet verplicht om een uniform<br />
presentiegeld vast te stellen. Zo lijkt het logisch dat het presentiegeld voor de voorzitter hoger<br />
kan liggen dan voor de overige raadsleden. Op dit ogenblik zijn de marges voor de toekenning<br />
van de presentiegelden voor de gemeenteraadsleden nog niet bepaald door de <strong>Vlaams</strong>e<br />
Regering. Bijgevolg kan ik u nog geen antwoord geven op de vraag binnen welke grenzen een<br />
verhoogd presentiegeld zal kunnen worden toegekend aan de voorzitter van de gemeenteraad.<br />
3. De gemeenteraden kunnen voorzien in de terugbetaling van specifieke kosten die verband<br />
houden met de uitoefening van het mandaat. Het gaat dan om de effectieve terugbetaling van<br />
werkelijk gemaakte en bewezen uitgaven, die voortvloeien uit het mandaat. Het decreet biedt<br />
de mogelijkheid om ook op het vlak van de terugbetaling van werkelijk gemaakte kosten een<br />
onderscheid te maken tussen het mandaat van gemeenteraadslid, voorzitter van de<br />
gemeenteraad en commissie- en fractievoorzitter. Het is een bevoegdheid van de<br />
gemeenteraad om vast te stellen welke kosten worden terugbetaald, alsmede de voorwaarden<br />
en modaliteiten van de terugbetaling.<br />
4. Het statuut van de gemeenteraadsleden en uitvoerende mandatarissen moet nog verder<br />
uitgewerkt worden in uitvoeringsbesluiten. Uw vraag of er in de mogelijkheid wordt voorzien<br />
voor voorzitters van de gemeenteraad om te beschikken over bijkomend politiek verlof kan op<br />
dit ogenblik nog niet beantwoord worden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -675-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 125<br />
van 30 maart 2006<br />
van HUBERT BROUNS<br />
Provincieraden - Onverenigbaarheden<br />
Artikel 11 van het provinciedecreet van 9 december 2005 bepaalt welke personen geen deel kunnen<br />
uitmaken van een provincieraad.<br />
Aldus kunnen onder meer parlementsleden, regeringsleden, provinciegouverneurs, magistraten en<br />
personeelsleden van de provincie in kwestie geen provincieraadslid zijn. Artikel 11 neemt grotendeels<br />
de bepalingen over van het vroegere artikel 25 van de provinciekieswet.<br />
Aangaande de precieze draagwijdte van de onverenigbaarheden vervat in artikel 11 lijkt er evenwel<br />
onduidelijkheid te zijn gerezen. Zo zouden, op basis van vermeld artikel, personeelsleden van het<br />
provinciaal onderwijs niet langer deel kunnen uitmaken van een provincieraad. Op heden zijn er echter<br />
wel degelijk provincieraden die dergelijke personeelsleden onder hun raadsleden tellen.<br />
1. Is er hieromtrent inderdaad onduidelijkheid gerezen?<br />
2. Zijn er terzake eventueel reeds richtlijnen verstrekt, of worden er in het vooruitzicht gesteld?
-676- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 125 van 30 maart 2006<br />
van HUBERT BROUNS<br />
1. Bij mijn weten is er omtrent het artikel 11 van het provinciedecreet geen onduidelijkheid<br />
gerezen. Alleszins is mij in dit verband hieromtrent niets gemeld Het desbetreffende artikel is<br />
op dit ogenblik echter nog niet van kracht.<br />
2. Specifieke richtlijnen werden niet vastgelegd. Maar het desbetreffende artikel 11, 6°, van het<br />
provinciedecreet kan geïnterpreteerd worden naar analogie met het gemeentedecreet van 15<br />
juli 2005, meer bepaald met het artikel 11, 4°, gemeentedecreet (dat eveneens nog niet van<br />
kracht is).<br />
3. Bij het opstellen van het provinciedecreet, werd immers getracht de bepalingen van toepassing<br />
op de provincies grotendeels gelijklopend te maken met de bepalingen van toepassing op de<br />
gemeenten. De basisprincipes van het gemeentedecreet zijn dan ook zoveel als mogelijk van<br />
toepassing op het provinciedecreet. In beide hierboven vermelde artikelen wordt immers<br />
gesproken van een onverenigbaarheid tussen personeelsleden van de gemeente / provincie en<br />
de gemeenteraad / provincieraad. In het gemeentedecreet is deze onverenigbaarheid echter niet<br />
nieuw. In het artikel 71, 6° Nieuwe Gemeentewet werd immers ook al gesproken van een<br />
onverenigbaarheid tussen degenen die personeelslid zijn van of een toelage of wedde<br />
ontvangen van de gemeente en een gemeenteraadslid. De term personeelslid werd toen<br />
geïnterpreteerd als zijnde het bestaan van een juridische band tussen de gemeente en de<br />
persoon in kwestie, ongeacht de vorm. Die band op zich was voldoende. De bedoeling was<br />
immers belangenvermenging te vermijden. Zo werden ook de personeelsleden van het<br />
gemeentelijk onderwijs beschouwd als zgn. gemeentepersoneelsleden. Het gaat om zowel<br />
onderwijzend personeel als ander personeel dat daar werkzaam is, ongeacht het dienstverband<br />
waarin ze werken (statutair, contractueel, tijdelijk, stagedoend, …). Het feit dat deze<br />
personeelsleden rechtstreeks zouden betaald worden door de Gemeenschappen, doet hier niets<br />
terzake. (Recht in de Gemeente, “Gemeenteraad. Samenstelling en Werking”, W. Somers, Die<br />
Keure, 2002, nrs. 35.3 en 35.3.1.2.).<br />
De hierboven vermelde interpretatie kan doorgetrokken worden naar de provincie. Vanaf het<br />
moment dat er een juridische band is tussen de persoon in kwestie en de provincie, is er sprake<br />
van een onverenigbaarheid. Personeelsleden van het provinciaal onderwijs kunnen beschouwd<br />
worden als zgn. provinciepersoneelsleden. Noch de vorm van het dienstverband, noch het feit<br />
dat de Gemeenschappen de persoon in kwestie uitbetalen, spelen hierbij een rol. Op die<br />
manier kan een vermenging van belangen worden vermeden.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -677-<br />
VLAAMS PARLEMENT<br />
₪ SCHRIFTELIJKE VRAGEN<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
Vraag nr. 126<br />
van 31 maart 2006<br />
van HILDE CREVITS<br />
Crematie - Asbestemming<br />
Artikel 24 §2 van het decreet op de begraafplaatsen en de lijkbezorging van 16 januari 2004 bepaalt<br />
dat, op verzoek van de echtgenoot en van de bloed- of aanverwanten in eerste graad, een gedeelte van<br />
de as van de gecremeerde overledene aan hen kan meegegeven worden.<br />
Ouders van wie de zoon of dochter gecremeerd werd, kunnen geen toelating krijgen om de as die in<br />
een columbarium werd geplaatst alsnog thuis te bewaren. Nochtans kan thuisbewaring een positieve<br />
impact hebben op het rouwproces van de nabestaanden. Ik verwijs in dit verband ook graag naar de<br />
vraag om uitleg van collega Robert Voorhamme van 29 november 2005 om het verzoek om de as thuis<br />
te bewaren ook na de crematie te mogen indienen.<br />
Overeenkomstig artikel 24 §2 kunnen ouders van wie de zoon of dochter gecremeerd werd vóór de<br />
inwerkingtreding van het decreet dus wel een gedeelte van de as krijgen om thuis te bewaren.<br />
Hetzelfde geldt voor bloed- of aanverwanten in de eerste graad. Rond de toepassing van dit artikel<br />
rijzen vragen.<br />
1. Kan zowel de echtgenoot als elke bloed- of aanverwant in eerste graad afzonderlijk een verzoek<br />
indienen om een gedeelte van de as thuis te mogen bewaren, of dient dit verzoek gezamenlijk door<br />
zowel de echtgenoot als de bloed- of aanverwanten in eerste graad te worden ingediend?<br />
2. Is er geregeld wie beslist welke hoeveelheid as van het gecremeerde lijk aan de echtgenoten of de<br />
bloed – en aanverwanten in de eerste graad wordt meegegeven?<br />
3. Wordt artikel 24 §2 zo toegepast dat quasi alle as, in de vorm van een gunstmaatregel bijvoorbeeld<br />
indien slechts één bloed- of aanverwant in de eerste graad overblijft, wordt meegegeven met deze<br />
bloed- of aanverwant?<br />
4. Is er geregeld binnen welke termijn na de crematie een gedeelte van de as kan worden<br />
meegegeven aan de echtgenoot of bloed- en aanverwanten?
-678- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
MARINO KEULEN<br />
VLAAMS MINISTER VAN BINNENLANDS BESTUUR, STEDENBELEID, WONEN EN INBURGERING<br />
ANTWOORD<br />
op vraag nr. 126 van 31 maart 2006<br />
van HILDE CREVITS<br />
1. Zowel de echtgenoot als elke bloed- of aanverwant in eerste graad kan afzonderlijk een<br />
verzoek indienen om een gedeelte van de as van de overledene te mogen krijgen. Artikel 24,<br />
§2, van het decreet van 16 januari 2004 op de begraafplaatsen en de lijkbezorging, vereist niet<br />
dat dit verzoek gezamenlijk gebeurt. Er moet wel een gezamenlijk verzoek zijn van zowel de<br />
echtgenoot of van diegene met wie de overledene een feitelijk gezin vormde als van alle<br />
bloedverwanten van de eerste graad om in toepassing van artikel 24, §1, vierde lid, van het<br />
decreet van 16 januari 2004 de ganse as te mogen verkrijgen.<br />
2. De memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet op de begraafplaatsen en de<br />
lijkbezorging, dat het decreet van 16 januari 2004 is geworden, stelt dat:<br />
“De hoeveelheid as die kan meegegeven worden is derhalve ook klein en van symbolische<br />
aard. Het grootste gedeelte van de as wordt, zonder wilsbeschikking van de overledene,<br />
bezorgd zoals bepaald in §1 (van artikel 24)”.<br />
3. Indien slechts één bloedverwant in eerste graad overblijft, kan deze een verzoek richten<br />
overeenkomstig artikel 24, §1, van het decreet van 16 januari 2004 waardoor hij gans de as<br />
kan verkrijgen. Hij moet dit aanvragen vooraleer de crematie plaatsvindt. Als de echtgenoot of<br />
diegene met wie de overledene een feitelijk gezin vormde nog leeft, zal deze persoon het<br />
verzoek ook moeten ondertekenen.<br />
4. Er wordt niet bepaald binnen welke termijn een gedeelte van de as kan worden meegegeven<br />
aan de echtgenoot of diegene met wie de overledene een feitelijk gezin vormde. De memorie<br />
van toelichting bij het ontwerp van decreet stelt enkel dat het meegeven van de as aan de<br />
echtgenoot of de bloed- en aanverwanten in eerste lijn gebeurt door de beheerder van het<br />
crematorium.
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -679-<br />
II.<br />
VRAGEN WAARVAN DE REGLEMENTAIRE TERMIJN VERSTREKEN IS<br />
EN WAAROP NOG NIET WERD GEANTWOORD<br />
(REGLEMENT ARTIKEL 81, 6)
-680- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
NIHIL
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -681-<br />
III.<br />
VRAGEN WAARVAN DE REGLEMENTAIRE TERMIJN VERSTREKEN IS<br />
EN DIE OP VERZOEK VAN DE VRAAGSTELLERS WERDEN OMGEZET<br />
IN VRAGEN OM UITLEG<br />
(REGLEMENT ARTIKEL 81, 4)
-682- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
NIHIL
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -683-<br />
REGISTER<br />
Nr. Datum Vraagsteller Onderwerp Blz.<br />
Y. LETERME, minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister van Institutionele<br />
Hervormingen, Landbouw, Zeevisserij en Plattelandsbeleid<br />
38 03.02.2006 M. Dillen Ontwerpen van decreet - Externe adviezen ............................................... 5<br />
46 21.03.2006 F. Dewinter Communicatie regeerakkoord - Selectie reclamebureau........................... 7<br />
48 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 11<br />
49 24.03.2006 J. Van Hauthem <strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen......................................................... 13<br />
50 24.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen Sluiting Siegwerk Bornem - Initiatieven .................................................... 15<br />
51 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 17<br />
52 28.03.2006 J. Loones Buitenlandse pers over Vlaanderen - Initiatieven ..................................... 19<br />
53 30.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e Federatie voor Paardenwedrennen - Erkenning......................... 21<br />
54 31.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen Overdracht Park van Tervuren - Stand van zaken..................................... 23<br />
F. MOERMAN, vice-minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister van Economie,<br />
Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel<br />
58 24.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen Sluiting Siegwerk Bornem - Initiatieven .................................................... 27<br />
59 24.03.2006 J. Tavernier Beleidsdoelstellingen inzake lokale fiscaliteit - Stand van zaken ................ 29<br />
61 30.03.2006 K. De Loor Wapenexport - Geweigerde vergunningen................................................. 31<br />
62 30.03.2006 G. Van Linter Werelddag ME-Fibromyalgie - Initiatieven............................................... 37<br />
63 30.03.2006 J. Vrancken Uitvoer isostatische pers - Experts ............................................................ 41<br />
64 12.04.2006 L. Van Nieuwenhuysen Handelsmissie Zuid-Afrika - Kostenvergoeding prins Filip ...................... 45<br />
F. VANDENBROUCKE, vice-minister-president van de <strong>Vlaams</strong>e Regering, <strong>Vlaams</strong> minister van Werk,<br />
Onderwijs en Vorming<br />
88 20.01.2006 B. Somers Beoordeling van werkzoekenden - VDAB en RVA..................................... 461<br />
92 01.02.2006 J. Vandenbroucke Voorrangsregeling GOK-decreet - Stand van zaken ................................. 49<br />
134 24.03.2006 S. Poleyn Strategienota Nederland 2005-2009 - Onderwijssamenwerking................ 55<br />
135 24.03.2006 S. Poleyn Inschakeling ervaringsdeskundigen armoede - Onderzoeksrapport............ 59<br />
136 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 61<br />
137 24.03.2006 H. Eeckhout Scholenbouw via PPS - Periodieke vergoeding......................................... 63<br />
138 24.03.2006 J. Deckmyn VDAB-opleiding Internationale Handel - Deelnemingsvoorwaarden......... 67<br />
139 24.03.2006 J. Van Hauthem <strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen......................................................... 69<br />
140 28.03.2006 J. Tavernier Opleidingen Stedenbouw - Rationalisatie.................................................. 465
-684- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
141 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 469<br />
142 28.03.2006 A. Michiels Scholen Oost-Vlaanderen - Anderstaligen ................................................ 471<br />
143 30.03.2006 G. Van Linter Werelddag ME-Fibromyalgie - Initiatieven............................................... 71<br />
144 30.03.2006 L. Vissers Geweld op school - Schoolpolitie .............................................................. 473<br />
145 30.03.2006 A. Michiels Scholen West-Vlaanderen - Anderstaligen ................................................ 475<br />
146 30.03.2006 K. Martens Scholen Limburg - Anderstaligen .............................................................. 477<br />
147 31.03.2006 M. Smet EU-richtlijn gelijke behandeling m/v - Omzetting ..................................... 481<br />
148 31.03.2006 K. Martens Scholen Antwerpen - Anderstaligen........................................................... 485<br />
149 06.04.2006 A. Van Nieuwkerke Leerlingenvervoer - Opvangcentra BuO ................................................... 77<br />
150 06.04.2006 D. Guns Basisonderwijs - Leermethode "piramide"................................................ 79<br />
151 06.04.2006 A. Michiels B- en C-attesten secundair onderwijs - Beroepen ..................................... 83<br />
152 06.04.2006 A. De Ridder Sociale inspectie - Aanwervingen - Vastgestelde inbreuken........................ 85<br />
153 06.04.2006 A. De Ridder Dienstencheques - Fiscale aftrekbaarheid................................................. 87<br />
154 06.04.2006 M. Demesmaeker <strong>Vlaams</strong>e Rand - Hippodroom van Sterrebeek............................................ 89<br />
158 13.04.2006 A. De Ridder Zelfredzame werkzoekenden - Criteria en uitstroomnormen..................... 93<br />
163 24.04.2006 A. Hoebeke Tewerkstellingssteun gehandicapten - Evaluatie....................................... 97<br />
I. VERVOTTE, <strong>Vlaams</strong> minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin<br />
123 15.03.2006 J. Verstreken Ziekenhuizen zonder mortuarium - Regelgeving ....................................... 103<br />
124 17.03.2006 S. Vanackere Welzijns- en gezondheidsvoorzieningen - RIZIV-toelagen ........................ 107<br />
125 21.03.2006 K. Helsen Buitenschoolse kinderopvang - Stand van zaken....................................... 113<br />
126 21.03.2006 H. Crevits Ouderenvoorzieningen en kinderopvang - Intergeneratieprojecten ............ 121<br />
127 21.03.2006 V. Heeren Nieuwe woon- en zorgvormen - Expertisebundeling ................................. 125<br />
128 21.03.2006 V. Jans <strong>Vlaams</strong> Fonds - Adviescommissie.............................................................. 129<br />
129 21.03.2006 E. De Wachter Verbod op geweld in de opvoeding - Betrokkenheid.................................. 133<br />
130 21.03.2006 V. Jans Vaccinatiegraad - Stand van zaken ........................................................... 137<br />
131 21.03.2006 S. Poleyn Opvoedingsondersteuning - Evaluatie....................................................... 141<br />
132 22.03.2006 T. Dehaene Ziekenhuisbacterie - Resistente materialen ............................................... 143<br />
133 22.03.2006 V. Jans Zorguitbreiding gehandicapten - Initiatieven............................................ 145<br />
134 24.03.2006 T. Dehaene Samenwerkende onthaalouders - Wettelijk kader...................................... 149<br />
135 24.03.2006 V. Van der Borght Openbare rusthuizen - Gegevensregistratie .............................................. 153<br />
138 24.03.2006 V. Jans Kinderopvang - Extra plaatsen 2006-2007................................................ 155<br />
139 24.03.2006 V. Jans Thuiszorg voor dementerenden - Domoticaprojecten................................ 159<br />
140 24.03.2006 J. Verstreken Spoeddiensten - Opvang nabestaanden overleden kinderen...................... 163<br />
143 30.03.2006 G. Van Linter Werelddag ME-Fibromyalgie - Initiatieven............................................... 167<br />
144 30.03.2006 K. De Loor Lokaal sociaal beleidsplan - Stand van zaken ........................................... 169<br />
145 30.03.2006 A. Hoebeke Residentiële psychiatrie - Wachtlijst.......................................................... 171<br />
146 06.04.2006 L. Van Nieuwenhuysen KB financiering huisartsenwachtposten - Draagwijdte............................. 173<br />
147 12.04.2006 V. Jans Gehandicaptenvoorzieningen - Financiering naar zorggradatie ................ 175
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -685-<br />
148 12.04.2006 V. Jans Geestelijke gezondheidszorg - Zorgcircuits en netwerken......................... 177<br />
149 12.04.2006 V. Jans Mobiliteitshulpmiddelen - Eénloketfunctie ................................................ 181<br />
150 12.04.2006 A. Hoebeke Geestelijke gezondheidszorg - Senioren .................................................... 183<br />
151 12.04.2006 M. Vogels Commissie niet-dringend ziekenvervoer - Vertegenwoordiging................ 185<br />
153 12.04.2006 J. Stassen Pneumokokkenvaccinatie - Financiële drempel ........................................ 187<br />
154 12.04.2006 B. Martens Stuivenbergziekenhuis Antwerpen - Bestemming....................................... 189<br />
155 12.04.2006 T. Rombouts RVT-bedden Antwerpen - Stand van zaken................................................ 193<br />
156 19.04.2006 G. Van Linter Vacature Sensoa - Profiel.......................................................................... 199<br />
161 26.04.2006 J. Schauvliege Beleidsdoelstellingen duurzame ontwikkeling - Initiatieven...................... 203<br />
D. VAN MECHELEN, <strong>Vlaams</strong> minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening<br />
117 21.03.2006 E. Glorieux Berging laag radioactief afval Mol-Dessel - Vergunningen...................... 207<br />
120 24.03.2006 E. Robeyns Ontwikkeling woonuitbreidingsgebieden - Stand van zaken...................... 211<br />
121 24.03.2006 J. De Meyer Belasting op inverkeerstelling - Samenwonenden ..................................... 215<br />
123 24.03.2006 V. Heeren Bouw- en verkavelingsvergunningen - Watertoets .................................... 219<br />
124 24.03.2006 R. Daems Regionale woonbehoeftestudies - Stand van zaken.................................... 221<br />
126 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 223<br />
127 28.03.2006 R. Daems Onbebouwde percelen in woongebieden - Stand van zaken ...................... 225<br />
128 28.03.2006 R. Daems Gemeentelijke heffing niet-bebouwde percelen - Stand van zaken .............. 229<br />
130 30.03.2006 E. Robeyns Gemeentelijke structuurplannen en RUP's - Stand van zaken ................... 231<br />
131 06.04.2006 L. Sannen Hoevekampeerterreinen - "Recreatief medegebruik" ................................ 233<br />
132 06.04.2006 L. Sannen Hoevekampeerterreinen - Regelgeving ruimtelijke ordening .................... 235<br />
136 12.04.2006 M. Van den Eynde Gecoro's - Lidmaatschap gemeentesecretraris.......................................... 237<br />
137 12.04.2006 V. Dua Terugbetaling registratiekosten - Behandelingsduur ................................. 239<br />
138 12.04.2006 L. Van Nieuwenhuysen Hippodroom van Sterrebeek - Bestemmingsplannen................................. 241<br />
139 12.04.2006 J. Sauwens Alden Biesen - Aankoop Rentmeestershuis................................................ 245<br />
B. ANCIAUX, <strong>Vlaams</strong> minister van Cultuur, Jeugd, Sport en Brussel<br />
60 21.03.2006 J. Verfaillie Erfgoedconvenant Pittem-Ruiselede-Tielt - Stand van zaken .................... 249<br />
61 21.03.2006 J. Sauwens Samenwerkingsakkoord Vrijstaat (Zuid-Afrika) - Subsidiebetaling ............ 253<br />
62 22.03.2006 G. Van Linter Nederlandstalige Brusselaars - Stadsvlucht .............................................. 255<br />
63 22.03.2006 H. Lauwers Adviesrecht jeugdraad - Beslissing provinciegouverneur ......................... 257<br />
64 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 261<br />
65 24.03.2006 M. Demesmaeker Cultuursubsidies - Brussel......................................................................... 491<br />
67 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 263<br />
68 28.03.2006 C. Decaluwe Dopingcontroles - Stand van zaken ........................................................... 265<br />
69 28.03.2006 C. Van Eyken Samenwerkingsakkoord Franse Gemeenschap - Stand van zaken ............ 269<br />
70 30.03.2006 S. Sintobin Labadoux-festival Ingelmunster - Subsidiëring......................................... 271
-686- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
72 12.04.2006 J. Deckmyn Zwembaden - Aanbod en toegangsprijs..................................................... 273<br />
G. BOURGEOIS, <strong>Vlaams</strong> minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme<br />
72 17.03.2006 E. Van Rompuy Telenet - Taalgebruik................................................................................. 277<br />
73 21.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen "Lighthouses of Croatia" - Engelstalige uitnodigingen............................. 279<br />
74 24.03.2006 C. Decaluwe VRT Sporza - Sponsoring........................................................................... 281<br />
75 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 285<br />
76 24.03.2006 A. De Ridder Reguleringsimpactanalyse - Evaluatie ...................................................... 303<br />
77 24.03.2006 J. Van Hauthem <strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen......................................................... 305<br />
80 28.03.2006 C. Decaluwe Ministerie van de <strong>Vlaams</strong>e Gemeenschap - Ziekteverzuim........................ 495<br />
81 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 499<br />
82 28.03.2006 J. Loones Buitenlandse pers over Vlaanderen - Initiatieven ..................................... 521<br />
83 30.03.2006 K. Van Dijck VRT - Cultuuraanbod ................................................................................ 525<br />
84 30.03.2006 S. Sintobin EU-webstek toeristische bestemmingen - Betrokkenheid........................... 323<br />
85 30.03.2006 S. Sintobin Erkenning toeristische centra - Betrokkenheid.......................................... 325<br />
86 06.04.2006 L. Sannen Hoevekampeerterreinen - Vergunningen................................................... 327<br />
K. PEETERS, <strong>Vlaams</strong> minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur<br />
352 15.03.2006 B. Martens Binnenvaart - Uitrusting lig- en wachtplaatsen......................................... 533<br />
354 17.03.2006 C. Decaluwe Carpoolparking Oudenaardsesteenweg Kortrijk - Fietsenstalling.............. 539<br />
355 17.03.2006 J. Sauwens Comités van Aankoop - Achterstand <strong>Vlaams</strong>e dossiers............................. 541<br />
356 21.03.2006 B. Martens Voetgangersbrug Berchem - Herstelling ................................................... 543<br />
357 21.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen Heraanleg ring Lier - Planning................................................................. 547<br />
358 21.03.2006 M. Van den Eynde Doortrekking N171 Rumst - Modaliteiten ................................................. 549<br />
359 21.03.2006 J. Maes Weegbrug N38 Vlamertinge - Stand van zaken ......................................... 333<br />
360 21.03.2006 J. Maes Kustduinen - Vertuining............................................................................. 335<br />
361 21.03.2006 M. Van den Eynde Natuurherstel militaire domeinen - Stand van zaken................................. 337<br />
362 21.03.2006 M. Van den Eynde Verkeersdrempels en fijn stof - Cd-rom..................................................... 339<br />
363 21.03.2006 P. Huybrechts Ecoscore - Categorisering voertuigen....................................................... 551<br />
364 21.03.2006 V. Heeren Verbinding St.-Truiden-E40 - Studie ......................................................... 555<br />
365 21.03.2006 E. Glorieux Berging laagradioactief afval Mol-Dessel - Vergunningen...................... 341<br />
366 24.03.2006 C. Decaluwe Kruispunt N36 Lendelede - Verkeersveiligheid ......................................... 557<br />
367 24.03.2006 F. Peeters Onbemande camera's - Knelpunten........................................................... 559<br />
368 24.03.2006 S. Sintobin Kruispunt N36 Lendelede - Verkeersveiligheid ......................................... 563<br />
369 24.03.2006 M. Cordeel Grensoverschrijdende havenbestuurlijke samenwerking - Gent-Terneuzen 565<br />
370 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 569<br />
372 24.03.2006 J. Deckmyn Schelde Gentbrugge - Waterpeil................................................................ 343<br />
373 24.03.2006 J. Deckmyn Projecten Dampoort en Handelsdokbrug Gent - Timing........................... 571
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -687-<br />
374 24.03.2006 J. Deckmyn Kruispunt N60-Hutsepotstraat Gent - Verkeerslichten.............................. 573<br />
375 24.03.2006 J. Van Hauthem <strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen......................................................... 575<br />
376 24.03.2006 J. Verfaillie Kruispunt N31-N397 Brugge - Verkeerslichten......................................... 577<br />
377 24.03.2006 C. Decaluwe N43 doortocht Aalbeke - Heraanleg.......................................................... 579<br />
378 24.03.2006 A. De Ridder Schelde-Seine-project - Stand van zaken................................................... 581<br />
379 24.03.2006 H. Stevens Bodemsanering St.-Amandsberg - Stand van zaken................................... 585<br />
380 24.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen E19 Battel (Mechelen) - Geluidsmetingen................................................. 591<br />
381 28.03.2006 C. Decaluwe Riolerings- en zuiveringsgraad - Stand van zaken .................................... 593<br />
382 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 603<br />
383 28.03.2006 A. Bruyninckx Wildschade regio Brugge - Stand van zaken ............................................. 345<br />
384 28.03.2006 C. Decaluwe Missing links - Stand van zaken................................................................. 605<br />
385 28.03.2006 C. Decaluwe Carpoolparkings - Stand van zaken........................................................... 609<br />
386 28.03.2006 G. Van Linter Brusselse Ring West - Streefbeeldstudie.................................................... 349<br />
387 28.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen N16 Temse-Breendonk - Geluidswerende maatregelen............................. 613<br />
388 28.03.2006 G. Van Linter Sluiting Brusselse Ring - Overleg met Brussels Gewest............................ 615<br />
389 28.03.2006 P. Ceysens Telegeleide modelvliegtuigen - Milieuregels............................................. 617<br />
390 30.03.2006 L. Vissers Actieplan Cadmium - Sanering goethietputten .......................................... 619<br />
391 30.03.2006 E. Matthijs Sleufloze plaatsing van riolering - Stand van zaken.................................. 351<br />
392 30.03.2006 C. Van Eyken N5 St.-Genesius-Rode - Veiligheid oversteekplaatsen............................... 623<br />
394 30.03.2006 R. Daems Ontbossing en compensatie - Definities..................................................... 355<br />
396 30.03.2006 R. Daems Afvaltransport naar de derde wereld - Controles (2) ................................ 359<br />
397 30.03.2006 M. Cordeel N485 Steendorp - Herstellingswerken ....................................................... 625<br />
398 30.03.2006 E. Matthijs Onteigeningen Evergem - Timing.............................................................. 363<br />
399 31.03.2006 V. Heeren Vlarem - Dansscholen ............................................................................... 627<br />
400 31.03.2006 C. Decaluwe CO2-emissiehandel - Windfall profits ....................................................... 365<br />
401 31.03.2006 L. Van Nieuwenhuysen Bodemsanering Kapelle-op-den-Bos - Stand van zaken............................ 369<br />
402 06.04.2006 M. Van den Eynde E313 Ranst - Geluidsscherm ..................................................................... 373<br />
403 06.04.2006 R. Daems Stort Ramsel (Herselt) - Stand van zaken .................................................. 631<br />
404 06.04.2006 C. Van Eyken Duboislaan St.-Genesius-Rode - Afsluiting ............................................... 635<br />
405 06.04.2006 J. Loones Kanaalbrug Izegem - Leuningen ............................................................... 637<br />
406 06.04.2006 J. Penris Bezoekersparking natuurpark De Zoom Kalmthout - Oversteekplaats ....... 375<br />
407 06.04.2006 S. Sintobin Beleidsplan waterrecreatie en -toerisme - Overlegplatform ..................... 377<br />
408 06.04.2006 J. Maes N38 Ieper-Poperinge - Verkeerslichtenregeling........................................ 381<br />
409 06.04.2006 J. Sauwens Jaagpaden Kanne-Vroenhoven - Heropening ........................................... 383<br />
412 12.04.2006 J. Deckmyn E17-viaduct Gentbrugge - Staat ................................................................ 385<br />
414 12.04.2006 J. Verfaillie Werken E40 Oudenburg - Timing.............................................................. 387<br />
415 12.04.2006 C. Decaluwe GSM-masten - Locatiecriteria ..................................................................... 389<br />
427 21.04.2006 E. Glorieux Toewijzing CO2-emissierechten - Emissies 2005 ...................................... 391<br />
440 05.05.2006 M. van den Abeelen EU-richtlijn milieuaansprakelijkheid - Omzetting..................................... 393
-688- <strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006<br />
M. KEULEN, <strong>Vlaams</strong> minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering<br />
107 17.03.2006 H. Philtjens Renovatie sociale woningen - EPB-regelgeving........................................ 397<br />
108 21.03.2006 J. Penris <strong>Vlaams</strong> Woningfonds - Overname bestaande sociale leningen (2).............. 401<br />
109 21.03.2006 M. Hermans Gewestelijke ontvangers - Knelpunten ...................................................... 403<br />
110 22.03.2006 C. Van Eyken Grondverkoop Zemst en Hoeilaart - Taalvoorwaarden ............................ 641<br />
111 22.03.2006 H. Lauwers Adviesrecht jeugdraad - Beslissing provinciegouverneur ......................... 643<br />
112 24.03.2006 E. Robeyns Aanbod bouwgronden - Publieke rechtspersonen ..................................... 647<br />
113 24.03.2006 V. Heeren Sociale huurders - Korting energiefactuur................................................ 407<br />
114 24.03.2006 B. De Wever Federaal "Handvest voor het burgerschap" - Betrokkenheid.................... 651<br />
115 24.03.2006 L. Vissers Lokale mandatarissen - Kwaliteitsbevorderende maatregelen.................. 409<br />
116 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 655<br />
117 24.03.2006 J. Tavernier Nieuw sociaal huurbesluit - Onderzoeksopdracht..................................... 411<br />
118 24.03.2006 J. Van Hauthem <strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen......................................................... 657<br />
119 24.03.2006 J. Tavernier Beleidsdoelstellingen inzake lokale fiscaliteit - Stand van zaken ................ 659<br />
121 28.03.2006 C. Van Eyken Afschaffing taalpremie faciliteitengemeenten - Gevolgen ......................... 663<br />
122 28.03.2006 P. Janssens <strong>Vlaams</strong>e Huisvestingsmaatschappij - Bijdragen SHM's............................ 665<br />
123 30.03.2006 C. Van Eyken Aanwijzing gemeentelijke afgevaardigden - Procedure ............................ 669<br />
124 30.03.2006 J. De Meyer Voorzitterschap gemeenteraad - Modaliteiten........................................... 673<br />
125 30.03.2006 H. Brouns Provincieraden - Onverenigbaarheden ..................................................... 675<br />
126 31.03.2006 H. Crevits Crematie - Asbestemming.......................................................................... 677<br />
127 06.04.2006 F. Dewinter Sociale huisvesting - Vreemdelingen ......................................................... 415<br />
K. VAN BREMPT, <strong>Vlaams</strong> minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen<br />
128 21.03.2006 W. Van Dijck De Lijn - Facturatie foutparkeerders......................................................... 419<br />
129 21.03.2006 A. De Ridder Publicaties De Lijn - Digitalisering........................................................... 421<br />
130 21.03.2006 M. Van den Eynde Doortrekking tramlijn 5 Antwerpen - Planning......................................... 423<br />
132 22.03.2006 R. Daems Buslijn 19 Geel-Diest - Haltes................................................................... 425<br />
134 24.03.2006 C. Decaluwe Omzetting Europese regelgeving - Stand van zaken.................................. 427<br />
135 24.03.2006 J. Van Hauthem <strong>Vlaams</strong>e administratie - Niet-Belgen......................................................... 429<br />
136 28.03.2006 C. Decaluwe Autodelen - Stand van zaken...................................................................... 431<br />
137 28.03.2006 C. Decaluwe <strong>Vlaams</strong>e openbare instellingen - Ziekteverzuim ........................................ 433<br />
138 28.03.2006 A. De Ridder Basismobiliteit Limburg - Evaluaties ........................................................ 435<br />
139 28.03.2006 G. Van Linter Sluiting Brusselse Ring - Overleg met Brussels Gewest............................ 437<br />
140 30.03.2006 C. Decaluwe De Lijn - Reclame-overeenkomsten ........................................................... 439<br />
141 30.03.2006 C. Decaluwe Flitspalen - Stand van zaken...................................................................... 441<br />
142 30.03.2006 K. Helsen Basismobiliteit - De Lusthoven Arendonk ................................................. 443<br />
143 30.03.2006 C. Decaluwe Busverbinding Tielt-Roeselare - Stand van zaken ..................................... 445<br />
144 31.03.2006 M. Smet EU-richtlijn gelijke behandeling m/v - Omzetting ..................................... 447
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> - Vragen en Antwoorden - Nr.8 - Mei 2006 -689-<br />
146 31.03.2006 A. De Ridder Mobiliteitsconvenants - Motorrijders ........................................................ 449<br />
147 13.04.2006 E. Glorieux Uitvoering Pendelplan - Stand van zaken.................................................. 453
<strong>Vlaams</strong> <strong>Parlement</strong> – 1011 Brussel – Tel. 02/552 11 11 – Fax 02/552 11 22